Het grote Johannes evangelie
De
Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke
andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photoprint, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
hoofdstuknummer/omschrijving/tussen
haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd De plaatsen van handeling worden vetgedrukt
aangegeven.
Jezus in de
omgeving van Caesarea Philippi ( vervolg)
1 De ware
wijsheid en het levende eerbetoon aan God.
2 Het lot van
de plaatsen van Palestina.
3 De Heer en
de negen verdronken mensen.
4
Voorbereidingen voor de opwekking.
5 De twijfel
van Cornelius.
6 De hebzucht
van Judas.
7 De ontrouwe
dienaar van Helena.
8 Uiterlijke
rust en innerlijke activiteit.
9 De spionnen
van Herodes.
10 Zinka's
verdediging en zijn verslag van Johannes de doper.
11 Het
vriendelijke antwoord van Cyrenius.
12 De
gevangenneming van Johannes de doper.
13 De
moordaanslag op Johannes de doper.
14 De opdracht
van Herodes.
15 De
raadselachtige Romeinse volmacht.
16 De
vervalste volmacht van Herodes.
17 De politiek
van de tempelpriesters.
18 De leer van
de Galilese profeet.
19 Zinka’s
opvatting over de leer van Jezus.
20 Zinka en
het voedselwonder.
21 Het wezen
van de dorst naar kennis.
22 Het gezang
van Raphaël.
23 Omgang met
God door het innerlijke woord.
24 De
verzorging van het hart.
25 Zinka
vraagt verder.
26 De
opwekking van de twee verdronken meisjes.
27 De
levensgeschiedenis van de beide meisjes.
28 Cyrenius
herkent zijn dochters.
29 De
bescheiden Zinka.
30 Praten en
doen.
31
Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa.
32 Een
gebeurtenis uit Jezus' jongelingsjaren.
33 De belofte
van Cyrenius.
34 De wet van
"gij moet" en "gij zult".
35 Verschillen
tussen de zielen op aarde.
36
Zielsziekten en hun behandeling.
37
Herstellingsoorden van zielszieken, en de zieleartsen.
38 Ware
gerechtigheid.
39 De eeuwige
grondwet van de naastenliefde.
40 Het toepassen
van de magnetische slaap.
41
Lichamelijke en geestelijke reinheid. Genezing op afstand.
42
Aankondiging van een voorbeeld van de magnetische slaap.
43 Zorel
vraagt om schadevergoeding.
44 Het
eigendomsbegrip van Zorel.
45 De waarheid
over Zorel.
46 Zorel
vraagt om vrije aftocht.
47 De
voorbereiding tot de magnetische slaap.
48 Zorel komt
tot zelfkennis.
49 De
reiniging van de slapende ziel.
50 De
bekleding van de gereinigde ziel.
51 Het
etherische lichaam van de ziel en haar zintuig.
52 Zorels ziel
op de weg van de zelfverloochening.
53 Zorel in
het paradijs.
54 De
verhouding tussen lichaam, ziel en geest.
55 Zorels blik
in de schepping.
56 Het wezen
van de mens en zijn creatieve roeping.
57 De
ontwikkelingsgang van de natuur.
58 Oordeel
niet!
59 Zorels
materialistische geloof.
60 Zorels
kritiek op moraal en opvoeding.
61
Materialistische dwalingen.
62 Over de
terechte bescherming van eigendom.
63 Zorels
afkomst en verwantschap.
64 Zorels
verleden als slavenhandelaar.
65 Zorels
verontschuldigingen.
66 Zorels
ontuchtige misdaden.
67 Cyrenius'
verontwaardiging over Zorels misdaden.
68 Zorels
verontschuldigingen.
69 Zorel als
moordenaar van zijn moeder.
70 Zorel
rechtvaardigt zijn karakter.
71 Cyrenius'
verwondering over Zorels scherpzinnigheid.
72 Johannes
geeft Zorel advies zijn leven te beteren.
73 De zucht
naar kennis en de zucht naar genot.
74 Het wezen
van God en Zijn menswording.
75 Cyrenius
ontfermt zich over Zorel.
76 Het geheim
van het innerlijke geestesleven.
77 Zorels
besluit om zich te verbeteren.
78 De weg naar
het eeuwige leven.
79 Over
armoede en naastenliefde.
80 De
lichamelijke lust.
81 Over het
echte geven, dat God welgevallig is.
82 Deemoed en
hoogmoed.
83 Opvoeding
tot deemoed.
84 Zorels
goede voornemens.
85 Zorel wordt
onder de hoede gesteld van Cornelius.
86 Overdreven
en ware deemoed.
87 Cornelius
en Zorel spreken samen.
88
Verschillende meningen over het wezen van de Heer.
89 De
lichtgevende steen van de Nijlbron.
90 Ziel en
lichaam.
91 Verdere
ontwikkeling van zielen in het hiernamaals.
92 De leiding
in het hiernamaals.
93 De
ontwikkeling van de ziel op aarde en aan gene zijde.
94 De
ontwikkeling van het ziele-leven.
95 Het doel
van het dienen.
96 Inzage in
de scheppingsgeheimen.
97 Het juiste
beoefenen van de naastenliefde.
98 Het geven
van geldelijke hulp.
99 Over het
ware en het verkeerde dienen.
100 De leer
van Mozes en de leer van de Heer.
101 Het
onkruid tussen de tarwe.
102 Gedachten
en hun verwezenlijking.
103 De
ontwikkeling van de materie.
104 De zelfzucht
als oorsprong van de materie.
105 Het
ontstaan van de zonnestelsels.
106 Betekenis
en ontstaan van de aarde.
107 Het
ontstaan van de maan.
108 Het
erfelijk kwaad van de eigenliefde
109
Verlossing, wedergeboorte en openbaring.
110 De doop.
De drie-eenheid in God en mens.
111 Over de
voedingsvoorschriften van Mozes.
112
Voorspelling van de huidige openbaringen.
113 De roeping
tot het innerlijke woord.
114 Een blik
in de wereld van de natuurgeesten.
115 Jarah en
de natuurgeesten.
116 Het wezen,
en doen en laten van de natuurgeesten.
117 Een kluwen
zielestof.
118 Het wezen
van de zuurstof.
119 Raphaël
toont het scheppen van organische wezens.
120 De
verwekking bij het dier en bij de mens.
121 Waarom de
Heer deze onthullingen doet.
122 De Heer legt
het innerlijk van Judas bloot.
123 De
terechtwijzing van Judas.
124 Over het
opvoeden van kinderen.
125 Over het
leven van Judas Iskariot.
126 De
gevolgen van een verkeerde opvoeding.
127 De vrees
voor de dood.
128 Het door
de dood scheiden van ziel en lichaam.
129 Het
scheidingsproces van de ziel van het lichaam.
130 Wat de
helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars.
131 Kritiek op
de Romeinse straffen.
132 Het einde
van de gekruisigde roofmoordenaars.
133 De vorming
van de zielen van de roofmoordenaars.
134 Mathaël’s
belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus.
135 De rabbi
probeert de oude Lazarus weer tot leven te brengen.
136 De geest
van Lazarus getuigt over de Messias.
137 De rabbi
houdt zich niet aan zijn woord.
138 Het
levensverhaal van de oude Lazarus.
139 Verklaring
van de verschijnselen bij Lazarus' dood.
140 Over het
stellen van dwaze vragen.
141 Gods
'toorn'.
142 Gods
'toorn' bij Adam en Eva.
143 De
zondvloed.
144 Het
ontstaan van rampen.
145 De invloed
van het kwade op het goede.
146 Het
wonderbare heelkruid.
147 De oorzaak
van warmte en koude.
148 De
dodelijke val van de nieuwsgierige jongen.
149 De
zelfmoord van de door de tempel vervloekte Esseen.
150 De
zieletoestand van de twee verongelukten in het hiernamaals.
151 Uitleg
over de ziel in het hiernamaals.
152
Verschillende soorten van zelfmoord.
153 Over de
steen der wijzen.
154 De weduwe
en haar giftige sfeer.
155 Slangengif
als geneesmiddel.
156 De dood
van de weduwe en haar dochter.
157
Ontwikkeling van de zielsvormen van de twee gestorven vrouwen.
158 Het gif in
mineralen, planten, dieren en mensen.
159 De giftige
aard van de weduwe en haar dochter.
160 Cyrenius'
twijfels over de aardse orde van zielsontwikkeling.
161 Cyrenius
bekritiseert Mozes' scheppingsgeschiedenis.
162 De
schepping van Adam en Eva.
163 De
viervoudige betekenis van de mozaïsche scheppingsgeschiedenis.
164 De sleutel
tot geestelijke geschriften.
165 De echte
leraren van het evangelie.
166 Een heerlijke
dageraad.
167 Over het
vasten.
168 Simon over
het moraliseren uit eigenliefde.
169 Over het
Hooglied van Salomo.
170 De sleutel
tot het begrijpen van het Hooglied.
171 Simon legt
enige verzen van het Hooglied uit.
172 Gabi
bekent zijn domheid en ijdelheid.
173 Gabi's
beginselen als Farizeeër.
174 Simons
mening over de Heer.
175 Simons
gedachte over de Heer als mens van het mannelijk geslacht.
176 De
eenwording van de mens met God.
177 Over doel
en wezen van de zinnelijkheid.
178 Over het wezen
van de engelen. Hart en geheugen.
179 Het volk
van Abessinië en Subiet.
180 De Heer
zendt een bode naar de Nubische karavaan.
181 De Heer
spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs.
182 Het
verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis.
183 De vloek
van de overbeschaving van de Egyptenaren.
184 De zegen
van de oerkultuur bij de eenvoudige mens.
185 Het
verblijf van de Nubiërs in Egypte.
186
Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft.
187 De Nubiërs
herkennen de Heer.
188 Overdreven
deemoed.
189
Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië.
190 De schat
van Oubratouvishar.
191 De
nagereisde zwarten.
192 Over het
wezenlijke van Isis en Osiris.
193 De grote
rotstempel Jabu Simbil.
194
Oubratouvishar en Jezus.
195 De twijfel
van de zwarten aan de goddelijkheid van de Heer.
196
Oubratouvishar probeert zijn mensen van Jezus' goddelijkheid te overtuigen.
197
Geestelijke voor en nadelen van de zwarten.
198 De
verschillen in klimaten en rassen op aarde.
199 Over
langzaam en snel begrip van de waarheidsleer.
200 Raphaël
overtuigt de zwarten van de goddelijkheid van de Heer.
201 Schenking
van de schatten aan Cyrenius.
202 De
oorsprong van de Jabusimbil-tempel, de sfinx en de zuilen van Memnon.
203 De zeven reuzen
en de sarcofagen.
204 De
sterrenbeelden op de vierde parel.
205 De
indeling van de tijd op de vijfde parel.
206 De
piramiden, de obelisken en de sfinx.
207 De
sterrenbeelden van de zevende parel.
Het verval van de Egyptische cultuur.
208 Verschillende
zeden.
209 De
ontwikkeling van het verstand en het gemoed.
210 Over de
onbedorven oertoestand van de mens.
211 De macht
van de Moren over het water.
212 De macht
van de Moren over de dieren.
213 De macht
van de Moren over planten en elementen.
214 De
zelfkennis van de mens.
215 De
uitstralende sferen van mens en zon.
216 Over de
invloed van de mens op huisdieren.
217 De
voordelen van de juiste opvoeding van de ziel.
218 De macht
van de volmaakte ziel.
219 De werking
van het zonlicht. Het menselijk oog.
220 Over de
wedergeboorte en de juiste opvoeding.
221 Goed
begrip en gedachten lezen.
222 De
betekenis van de uitstralende levenssfeer.
223 De kracht
van een mens, die volmaakt is in de liefde.
224 Honger
naar geestelijk voedsel.
225 De
wonderkracht van de wedergeborenen.
226 De
verhouding tussen ziel en geest.
227 Hersenen
en ziel.
228 De juiste
vorming van de hersenen.
229 Cyrenius
vraagt om uitleg van de werking van de hersenen.
230 De
gevolgen van de onkuisheid.
231 De zegen van
een verwekking volgens de gestelde orde.
232 De bouw
van de menselijke hersenen.
233 De
samenhang van de hersenen in voor en achterhoofd.
234 De
verbinding van de zintuigen met de hersenen.
235 Het
onbedorven en het bedorven brein.
236 Het
ongeluk van de wereldse geleerde in het hiernamaals.
237 Welke
gevolgen het heeft wanneer hersenen geen geestelijk licht hebben.
238
Ontwikkelingsmoeilijkheden van een wereldse ziel aan gene zijde.
239 De invloed
op de hersenen van een verkeerde opvoeding.
240 De hersenen
van een wereldse geleerde.
241 De vraag
naar de oorsprong van de zonde.
242
Schijnbare onrechtvaardigheden bij het leiden van zielen hier en aan gene zijde.
243 De
noodzakelijkheid van aardse beproevingen.
244 De mens
bepaalt zelf zijn lot.
245 De
zelfstandige ontwikkeling van een mensenziel.
246 Waarom de
vrije mensenziel zelfstandig haar volmaaktheid moet bereiken.
247 Over de
bezetenheid. De langzame uitbreiding van het evangelie.
248 Op het
juiste moment wonderen doen.
249 Tekenen
voor de uitbreiding van de leer van de Heer.
250
Moeilijkheden bij het verbreiden van de zuivere leer.
251 Het zwaard
als tuchtigingsmiddel bij ongelovige volken.
252 De 'Vader'
en de 'Zoon' in Jezus.
253 De
verschijnselen bij de doop van de Heer.
254 De grootte
van de schepping.
255 De
menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde.
256 De
uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest.
257 De
alwetendheid van God.
258 De taal
van de dieren.
259 Voorbeelden
van de intelligentie van de dieren.
260 Het
gesprek met de ezel van Marcus.
261 De groei
van de menselijke uitstralende levenssfeer.
262 De
uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen.
263 De reden
van de onthullingen van de Heer.
De in de tekst
tussen ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen,
alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.
Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi ( vervolg)
1 De ware wijsheid en het levende eerbetoon aan God
[I] Wanneer Ik
Mij heb opgericht en allen, die samen met Mij gedurende meer dan drie uur
heerlijk hebben gesluimerd, dat ook hebben gedaan, roep Ik meteen de drie bij
Mij en vraag hun waarom ook zij zich niet gedurende die drie uur aan de
versterkende slaap hebben overgegeven.
[2] MATHAËL
antwoordt: "Heer! Verhevene, Allerwijste! Wie kan er nu slapen als hij
door Uw woord zo'n overmaat aan energie heeft gekregen! Wij zijn alle drie zo
fit alsof wij de gehele nacht heerlijk hebben geslapen! Wij hebben die drie
uren zo goed mogelijk in Uw naam besteed, en dank zij Uw welwillende
toestemming hebben wij dingen meegemaakt waar waarschijnlijk nog nooit een mens
ook maar van gedroomd heeft. Daarvoor danken wij U nu dan ook uit de grond van
ons hart. U bent de Heer en overal bent U alleen alles in alles. U alleen zij
daarom ook al onze liefde en onze diepste eerbied!"
[3] IK zeg:
"Goed, Ik weet wat jullie allemaal besproken en meegemaakt hebben voor de
voor jullie daartoe bestemde tijd! Maar nu jullie dat eenmaal hebben beleefd,
moet je het voorlopig voor jezelf houden en er ook naderhand geen verkeerd
gebruik van maken. De kinderen van deze aarde begrijpen dat niet, omdat zij
niet daarvandaan komen waar jullie vandaan komen. Jullie zullen echter nog iets
veel belangrijkers meemaken. Dat zal zijn als de Heilige Geest over jullie zal
komen die Ik eenmaal uit de hemelen over jullie zal uitstorten. Die zal jullie
pas met de gehele waarheid bekend maken! Dat zal de Geest van de liefde zijn,
de Vader Zelf, die jullie zal opvoeden en leren opdat jullie allen daar kunnen
komen waar Ik zal zijn.
[4] Want
waarlijk, Ik zeg jullie: Niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet bij
Mij zal brengen! Om bij Mij te komen, moeten jullie allen door de Vader, dus
door de eeuwige liefde in God, onderwezen zijn! Jullie allen moeten dus
volmaakt zijn zoals de Vader in de hemel volmaakt is! Kennis of ervaring, hoe
groot ook, zal jullie daar niet brengen, maar slechts de levende liefde tot God
en in gelijke mate tot de naaste! Daarin ligt het grote geheim van de wedergeboorte
van jullie geest uit God en in God.
[5] Iedereen
zal echter eerst met Mij door de nauwe poort van de volstrekte
zelfverloochening moeten gaan, om te worden zoals Ik ben. Ieder moet ophouden
met zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen worden.
[6] God boven
alles liefhebben, betekent: Geheel in God op en ingaan, -en de naaste liefhebben,
betekent eveneens: ingaan in de naaste, omdat men hem anders nooit kan
liefhebben. Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, noch degene die
men liefheeft.
[7] Als je
vanaf een hoge berg naar alle kanten volledig uitzicht wilt hebben, moet je in
ieder geval zijn hoogste top beklimmen, want vanaf een lager standpunt zal er
steeds een deel van het totale uitzicht onzichtbaar blijven. Zo moet dan ook
alles in de liefde worden gedaan en het uiterlijke vanuit het innerlijke
voortkomen, opdat haar vruchten aan jullie zichtbaar worden.
[8] Jullie
hart is een akker en de daadwerkelijke liefde is de levende zaadkorrel; de
behoeftige broeders zijn de mest voor de akker. Wie van jullie veel zaadkorrels
in de goed bemeste akker zal zaaien, zal ook een rijke oogst hebben. Hoe meer
armen jullie zullen gebruiken als mest voor de akker, des te krachtiger zal
deze mest zijn; en hoe meer goede zaadkorrels jullie zullen zaaien, des te
rijker zal de oogst uitvallen. Wie rijkelijk zal zaaien, zal ook rijkelijk oogsten;
wie weinig zal zaaien, zal echter ook weinig oogsten.
[9] De hoogste
wijsheid is daarin gelegen, dat jullie wijs worden door de vurigste liefde.
Alle kennis heeft geen zin zonder de liefde! Doe daarom niet zoveel moeite om
veel kennis te vergaren, maar om veelliefde te geven, dan zal de liefde je
geven wat geen kennis je ooit kan geven! Het is goed dat jullie drieën die drie
uur zo ijverig hebben besteed aan de veelzijdige verrijking van jullie kennis
en ervaring, maar als zodanig zou je ziel daar weinig aan hebben. Maar als
jullie in het vervolg net zo ijverig je tijd zullen offeren aan de liefde voor
je naaste, zal één dag al van groot nut zijn voor jullie zielen!
[10] Wat baat
het jullie voor Mij, als jullie haast buiten jezelf zouden raken van verbazing
over Mijn macht, grootheid en ondoorgrondelijke heerlijkheid, terwijl er voor
jullie deur arme broeders en zusters zouden schreien van honger, dorst en kou?
Hoe rampzalig en zonder enig nut zou een luidkeels jubel en lofgezang ter ere
en tot roem van God zijn, als daardoor de ellende van de arme broeder overstemd
zou worden! Wat baten alle kostbare en schitterende offers in de tempel, als
voor haar deur een arme broeder van honger omkomt?
[11] Daarom
moet jullie weetgierigheid vóór alles gericht zijn op de ellende van je arme
broeders en zusters; breng hun hulp en troost! Dan zullen jullie in één broeder
die je hebt geholpen, meer vinden, dan wanneer je alle sterren zou zijn
afgereisd en Mij met engelentongen zou hebben geprezen!
[12] Waarlijk,
Ik zeg jullie, alle engelen, alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid
kunnen jullie in der eeuwigheid niet geven wat je kunt bereiken als je een
broeder die in nood verkeerde, met al je kracht en al je middelen echt hebt
geholpen! Niets is hoger en staat Mij nader, dan alleen maar de ware daadwerkelijke
liefde!
[13] Als je
tot God bidt en tijdens het bidden de klacht van je arme broeder niet hoort die
tijdens je gebedsuur bij je om hulp is komen vragen, laat dan je nodeloos
misbaar vervloekt zijn! Want Mijn eer bestaat uit de liefde - en niet uit holle
klanken uitje mond!
[14] Jullie
moeten niet zijn zoals Jesaja heeft gesproken: 'Zie, dit volk eert mij met de
lippen, maar zijn hart is verre van mij!' Als jullie tot Mij bidden, moet je
dat in de geest en geheel waarachtig doen! Want God is een Geest en kan slechts
in geest en waarheid aanbeden worden.
[15] Het
werkelijke, Mij alleen welgevallige, geestelijke gebed bestaat daarom niet uit
het bewegen van de tong, de mond en de lippen, maar alleen in de voortdurende
uitoefening van de liefde. Wat baat het je, als je het graf van een profeet met
vele ponden goud versierd hebt, maar daarbij de stem van je lijdende broeder
hebt genegeerd?! Denk je, dat Mij dat zou bevallen? Dwaas! Je zult door Mij met
vertoomde blikken aangezien worden, omdat je terwille van een dode, de stem van
een levende hebt genegeerd!"
2 Het lot van de plaatsen in Palestina
[1]
"Kijk, Ik heb er al in voorzien, dat de plaatsen die wij nu bezoeken reeds
binnen honderd jaar niet meer zullen bestaan, opdat daarmee in de toekomst geen
te grove afgoderij bedreven zal worden!
[2] Mijn
Nazareth zal men niet meer vinden, maar wel een ander achter het gebergte,
westelijk van hier. Genezareth zal ophouden te bestaan, slechts Tiberias aan
deze zijde van de zee zal blijven. Caesarea Philippi, waar we nu zijn, is al
verdwenen, maar er zal er een blijven boven het meer, waar de Jordaan vandaan
komt, en een in het westen niet ver van de grote zoutzee, in de buurt van Tyrus
en Sidon. Van het land Samaria zal slechts het gedeelte van hier in zuidelijke
richting tot aan de grote zee blijven bestaan, het kleine deel dat meer naar
het oosten ligt, met het echte Sichar en de echte berg Horeb, zal ophouden te
bestaan, en de latere nakomelingen zullen het zoeken en niet ver van de grote
zee vinden. Maar het zal niet meer zijn dan een naam en een ongenaakbare berg,
en geen waarheid. En zo zal het ook gaan met Jeruzalem en nog heel veel
plaatsen van het Beloofde land, dat herhaaldelijk in een woestenij veranderd zal
worden.
[3] Onthoud
dit allemaal goed, want zo zal het gebeuren opdat de mensen niet te veel de
stem van hun arme broeders en zusters door het verafgoden van deze plaatsen
zullen negeren! Het zal hen allen in verwarring brengen! In het verkeerde
Nazareth zullen zij Mijn huis zoeken en het zal hun duizelen, want het echte
Nazareth zal al gauw nadat Ik opgevaren zal zijn naar Mijn rijk, van de
aardbodem worden verdelgd.
[4] Wie naar
het vergankelijke zoekt, zal ook het vergankelijke vinden en daaraan sterven,
wie echter het ware Nazareth in het hart zal zoeken zal het in iedere arme
broeder vinden, en een waar Bethlehem in iedere arme zuster!
[5] Er zullen
tijden komen waarin de mensen van ver hierheen zullen reizen en deze plaatsen
zullen zoeken. De namen zullen wel blijven bestaan - maar de plaatsen niet! Ja,
de volkeren van Europa zullen oorlog voeren om het bezit van deze.plaatsen en
zullen denken en geloven Mij daarmee een goede dienst te bewijzen, maar thuis
zullen zij hun vrouwen en kinderen en broeders en zusters laten verkommeren in
armoede, nood en ellende!
[6] Als zij
dan echter aan gene zijde naar Mij toe zullen komen om het vermeende loon voor
hun moeite en opoffering te ontvangen, zal Ik hun laten zien hoe ontzettend
dwaas zij gehandeld hebben en wat voor ellende zij met hun onzinnige daden, die
Ik hun nooit heb opgedragen, onder de mensen hebben aangericht. Allereerst wel
onder hen die direkt aan hun zorgen toevertrouwd waren, zoals de arme, zwakke
vrouwen, kinderen en andere hulpbehoevenden van hun huishouding! En hun zal te
kennen gegeven worden dat zij niet eerder tot Mijn genadelicht zullen komen dan
nadat zij al het door hen aangerichte kwaad geheel in het reine gebracht zullen
hebben. Dat zal echter erg moeilijk voor hen zijn, omdat zij daarvoor slechts
heel gebrekkige middelen zullen hebben in het schamele schemerlicht van het
geestenrijk boven en onder de aarde.
[7] Ik zeg
jullie: Terwille van de grote dwaasheid van de mensen zullen deze plaatsen
toevertrouwd worden aan een heidens volk. En Ik zal door die heidenen de
namaakvolgelingen van Mijn leer in het oosten en westen, in het zuiden en in de
noordelijke streken laten kastijden.
[8] Streef er
daarom naar, dat dwaasheid en blind bijgeloof niet om zich heen grijpen
temidden van Mijn leer van het leven en de ware kennis van God op de enige weg
van de daadwerkelijke liefde. Deze liefde zal iedereen het ware licht en het
juiste en onbegrensde inzicht geven in alles wat zich in de natuurlijke en
geestelijke wereld voordoet! Dat is en blijft eeuwig de alleen ware en
effectieve weg naar Mij en Mijn eeuwige rijk.
[9] Ik, de
eeuwige Liefde, ben alleen het Licht, de Weg, de Deur en het eeuwige Leven; wie
ergens anders Mijn rijk van het licht wil binnendringen is als een dief en een
rover, en zal reeds hier, maar nog meer eenmaal daar aan de andere zijde, in de
buitenste duisternis uitgestoten worden. -Nu weten jullie wat je moet doen en
wat in Mijn ogen terecht is. Handel daarnaar, dan volgen jullie de juiste weg!
[10] Laten we
nu naar de negen verdronken mensen gaan. Marcus, laat wijn brengen, want die
zullen wij nodig hebben!"
[1] Daarna
gingen wij snel naar de negen verdronken mensen en Ik liet hen met de gezichten
naar boven en de hoofden bergopwaarts neerleggen. Toen zij zo waren neergelegd,
zei IK tegen Marcus: "Geef elk van hen enige druppels wijn in de
mond!" Dat ging gemakkelijk, omdat allen met de mond open lagen. Terwijl
dat gedaan werd, zei ik tegen alle aanwezigen: "Laat iedereen die nu nog
twijfelt, eerst zelf controleren of alle negen wel helemaal dood zijn!"
[2] Onder de
dertig bekeerde Farizeeën bevond zich ook een DOKTER, die er verstand van had
of een lichaam helemaal dood was of niet. Deze trad naderbij en zei: "Ik
kom niet naar voren omdat ik ook maar de geringste twijfel aan de dood van deze
verdronken mensen zou hebben maar om, als ter zake kundige, Jullie door mijn
onderzoek het overtuigende bewijs te geven dat deze negen helemaal dood zijn."
Toen betastte hij de negen, keek naar hun ogen en naar de Hippocratische
neuzen, die een zeker teken zijn van de volledige dood en het algehele
uitgeblust zijn van alle fysieke levensgeesten.
[3] Na een
nauwgezet onderzoek sprak de dokter luid zijn oordeel uit, daarin gesteund door
het overeenkomstige getuigenis van allen die zijn conclusie juist en geldig en
waar bevonden, en hij voegde daar nog aan toe: "Niet nu, maar reeds
gisteren, een uur nadat zij in het water terechtkwamen, waren zij al net zo
volkomen dood als zij nu zijn! Te oordelen naar de neus en de geur is de
ontbinding al ingetreden. Geen menselijke kennis, kracht en macht roept deze
negen mensen meer in het leven terug! Dat kan Hij alleen maar, die op de
jongste dag alle doden uit de graven weer in het leven terug zal roepen !"
[4] IK zei:
"Opdat jullie echter na deze juiste diagnose van de dokter heel duidelijk
de heerlijkheid van de Vader in de Mensenzoon zullen herkennen, roep Ik nu luid
tot de Vader en zeg: 'Vader, verheerlijk Uw naam!"'
[5] Toen
hoorden velen een STEM, die klonk als het rollen van vele donderslagen:
"Ik heb hen door Jou, Mijn geliefde Zoon, verheerlijkt, want Jij bent het,
aan wie Ik een waar welbehagen heb! Naar Jou moeten de mensen luisteren!"
[6] Velen
hoorden deze woorden, maar vele anderen hoorden slechts de donder en begonnen
te vragen of het nu gedonderd had. Maar zij, die in de donder woorden hoorden,
vertelden over wat zij hadden gehoord en de ANDEREN verbaasden zich toen en
zeiden: "Dat is vreemd! Wij hoorden het weliswaar slechts donderen, -maar
als jullie allen dezelfde woorden gehoord hebben, geloven wij dat alsof wij het
zelf gehoord hadden. Maar toch blijkt daaruit dat deze meester hier eigenlijk
slechts de zoon is en niet de heilige, almachtige Vader, die in de hemel woont
en die geen mens ooit kan zien, maar die slechts op geheiligde ogenblikken kan
spreken. Op die wijze was Mozes ook een zoon van de Allerhoogste, omdat hij ook
uitzonderlijk grote tekenen heeft gedaan, en de andere profeten waren het in
gelijke mate. Wel zou deze Nazareeër de grootste van alle profeten kunnen zijn
omdat hij de grootste en meeste tekenen doet".
[7] MUREL, die
nauwlettend geluisterd had, zei: "Nee, nu hebben jullie het mis; dat
getuigt nog van jullie grote onbegrip! Wie heeft vóór Mozes door de geest des
Heren een Mozes aangekondigd, wie een Elia, wie een Samuël, wie een van de vier
grote profeten? God riep hen als bij toeval en zij profeteerden! En over wie
profeteerden zij het meest? Juist over Hem die nu voor ons staat! De stem die
nu als een enorme donder te horen was, was net zo goed die van Hem, als die
welke uit Zijn lichamelijke mond tegen ons spreekt! Het verschil bestaat
slechts daarin, dat Hij met Zijn lichamelijke mond als m e n s tegen ons
spreekt, terwijl Hij Zich in de donder liet horen als Degene, die eeuwig was,
is, en zijn zal, - die al het bestaande heeft geschapen en die op de Sinaï aan
het volk de wetten gaf onder voortdurend bliksemen en donderen. Daarom is Hem
alleen alles mogelijk; ook, dat Hij uit hoogste liefde voor ons, Zijn kinderen,
een mens kon worden zoals wij, omdat Hij anders door Zijn kinderen, die Hij
boven alles liefheeft, nimmer gezien en herkend zou kunnen worden!"
4 Voorbereidingen voor de opwekking
[1] Dan ga IK
bij Murel staan en zeg: "Mijn zoon, dat was goed van je! Je bent werkelijk
al heel ver tot de kern van de waarheid doorgedrongen en je hebt degenen die
een wat vertekend beeld hadden, de volle waarheid gezegd. Je zult daarom een
geducht werktuig voor mij worden tegen Joden en heidenen; in de hemel zal je
loon daarvoor niet gering zijn!
[2] Maar laten
we nu overgaan tot datgene, wat Ik voor jullie wil doen om het voor ieder van
jullie duidelijk te maken dat alleen Ik waarlijk degene ben die zou komen
volgens de voorspelling van alle profeten tot en met Simeon, Anna, Zacharias en
Johannes, die door Herodes werd onthoofd! Kijk, deze negen zullen allemaal
volkomen levend worden en naar huis, naar hun familie gaan! Zodra zij helemaal
versterkt zullen ontwaken, mogen jullie ze echter niet ophouden, maar je moet
hen meteen laten gaan. En pas wanneer Ik deze omgeving heb verlaten, kan iemand
van jullie hun eventueel vertellen wat er hier met hen is gebeurd!"
[3] Toen IK
dat had gezegd, zei Ik tegen Marcus: "Wel, giet hun nogmaals wijn in de
mond!"
[4] Marcus
deed dat; maar Cyrenius en Cornelius vroegen Mij waarom er bij de verdronken
mensen, voordat ze levend gemaakt werden, wijn in de mond gegoten moest worden.
[5] IK zei:
"Voor het levend maken van deze negen is dat zeker niet nodig; maar omdat
zij meteen daarna hier weg zullen gaan, moeten zij lichamelijk ook op krachten
komen en dat gebeurt door hen eerst wijn in de mond te gieten. Deze wordt door
de smaak en tongzenuwen opgenomen en zo ook doorgegeven aan de andere
levenszenuwen. Als deze negen straks levend worden, heeft hun in het lichaam
teruggekeerde ziel reeds een gesterkt werktuig dat zij meteen voor van alles
gebruiken kan. Zou deze voorafgaande versterking echter worden nagelaten, dan
zouden de opnieuw levend geworden mensen hier enige tijd moeten blijven om
krachten op te doen voor het gebruik van hun ledematen. Tevens zorgt deze
voorafgaande versterking bij de betrokkenen voor een goede smaak in de mond,
hetgeen wel nodig is, omdat de geur van het troebele water hen na de opwekking
zo onpasselijk zou maken dat ze daar nog lange tijd last van zouden kunnen
hebben. -Nu weten jullie dat ook; hebben jullie nu nog de een of andere wens
met betrekking tot deze zaak?"
[6] CORNELIUS
zegt: "Nee, dat nu juist niet, Heer en Meester, maar de gedachte kwam
alleen bij mij op, waarom U als de Almachtige, Die door Zijn wil alles vermag,
Zich zo nu en dan toch van heel natuurlijke middelen bedient om een doel te
bereiken!"
[7] IK zeg:
'En waarom niet?! Is het natuurlijke middel dan ook niet een gevolg van Mijn
wil, -zoals bijvoorbeeld de wijn uit de kelder van Marcus? Alleen door Mij zijn
toch zijn lege zakken en andere vaten heel wonderbaarlijk met Wijn gevuld?! Als
Ik Mij dus van een natuurlijk middel bedien, is dat geen geringer wonder dan
wanneer Ik Mij van geen natuurlijk middel, maar alleen van Mijn wil bedien!
-Begrijpen jullie dat nu?"
[8] CORNELIUS
en CYRENIUS zeggen: "Ja, nu begrijpen wij dat ook. Wij verheugen ons al op
het levend maken van de negen verdronken mensen! Gaat dat nu al gauw gebeuren?"
[9] IK zeg:
"Heb nog wat geduld tot zij nog voor de derde maal wijn in de mond gegoten
krijgen, waarna zij dan voor het opnieuw levend worden voldoende reservekracht
zullen hebben!"
[10] Daarmee
zijn alle nieuwsgierigen bevredigd en Marcus giet de negen op Mijn bevel voor
de derde maal wijn in de mond.
[11]
Vervolgens zeg IK tegen de vele omstanders: "Dit werk is nu ook klaar!
Laten wij deze plaats thans verlaten en aan de tafels gaan, waarop reeds een
goed klaargemaakte ochtendmaaltijd op ons wacht! .Want als WIJ hier zouden
blijven, zouden wij de opnieuw ontwaakten maar in de war brengen en zij zouden
denken dat er iets buitengewoons met hen aan de hand was. Als zij echter
niemand in hun omgeving zien, zal het hun voorkomen alsof zij door de storm van
gisteren helemaal verdoofd en uitgeput op deze heuvel zijn ingeslapen en nu op
de ochtend van deze eerstvolgende dag na de sabbat van gisteren weer uit de
diepe slaap zijn ontwaakt! Dan zullen zij, zonder zich ook maar om ons te
bekommeren, rustig opstaan en naar huis gaan, waar zij natuurlijk met
buitengewone blijdschap ontvangen en gesterkt zullen worden."
5 De twijfel van Cornelius
[1] Na Mijn
woorden doen allen weliswaar meteen wat IK gezegd heb, maar de meesten doen dat
toch met wat tegenzin, omdat zij het wonder graag van nabij geobserveerd zouden
hebben; maar niemand waagt het tegenover Mi~ een opmerking te plaatsen. Zo
bereiken wij onze tafels en nemen plaats en bedlenen ons van de vissen, die
ditmaal extra smakelijk zijn klaargemaakt, en de maaitijd verloopt heel
opgewekt.
[2] Vooral
Mijn JARAH is deze keer in een goede bui en zegt: "Ik weet werkelijk niet
hoe het komt dat ik vandaag zo opgewekt ben. Maar iets valt mij wel op en dat
is dat alle anderen niet net zo opgewekt zijn als ik! Ik ben weliswaar een
meisje en daarom zou ik het meest geplaagd moeten worden door nieuwsgierigheid,
-maar hier is het juist andersom! De mannen zitten steeds te kijken of de negen
mensen al ontwaakt zijn. Ik heb nog helemaal met gekeken, maar ik heb ze toch
al weg zien gaan, de een na de ander, -en de mannen en heren en koningen kijken
nog steeds in die richting en zitten zich af te vragen of ze wel weer levend
geworden zouden zijn? O, al een klein half uur geleden! Meteen toen wij bij de
tafels kwamen, begonnen de negen mensen zich te bewegen, en zij kwamen de een
na de ander overeind, wreven zich de slaap uit de ogen en gingen toen weg. Ik
kon dat duidelijk zien, ondanks de bomen die ons wat afschermen van die plaats,
omdat ik klein ben en gemakkelijk onder de ken door kijk. Jullie zijn echter
groot en de takken van de bomen ontnamen Jullie het zicht op het wonder van de
macht van de goddelijke wil. Nu is het echter al te laat. Al zouden jullie er
heen gaan, dan zouden jullie niets anders vinden. dan hooguit de plaatsen waar
ze gelegen hebben. Ook diegenen, die de Heer gisteren direkt na de storm heeft
opgewekt, zijn met de negen anderen naar huls gegaan."
[3] CORNELIUS
zegt: "Wat heb jij goede ogen,jij ontdekt toch ook alles! Als het dan al
voorbij is, dan is het allemaal zonder meer in orde. Het ging toch slechts om
de zekerheid van het slagen van datgene wat de Heer voorschrijft en wil, want
een mislukking zou vele twijfels bij de ongelovigen oproepen. Maar heb je ook
echt gezien dat de negen opstonden en weggingen?"
[4] JARAH
antwoordt een beetje verontwaardigd: "Hoor eens, ik mag toch
veronderstellen dat ik er niet als een leugenaarster uitzie? Zolang ik leef en
denk, is er nog nooit een leugen over mijn lippen gekomen, -en zou ik dan aan
de zijde van mijn Heer, mijn God.en allerwaarachtigste Meester, met een leugen
aankomen om daardoor jullie nieuwsgierigheid te bevredigen?! O, verheven heer,
dan kent u Jarah nog lang niet! Kijk, al is het verstand nog zo verlicht, dan
woont daar ook de leugen. Je kunt iemand.met je verstand uit eigen overtuiging
iets uitgelegd hebben terwijl die overtuiging totaal onjuist was, en dan heb je
door je uitleg volmaakt gelogen, -want je hebt jezelf en je naaste misleid.
Maar de ware en zuivere liefde liegt nooit en kan niet liegen, omdat zij de
naaste, die ook een kind van God is, meer acht dan zichzelf en daarbij God
boven alles! Ik ben echter vol liefde tot God en dus ook tot de naaste -zou ik
dan in staat zijn om onwaarheid tegen u te spreken? ! Verheven Cornelius, deze
veronderstelling van uw kant was toch niet zo hoffelijk!"
[5] CORNELIUS zegt: "Maar, allerliefste Jarah, zo heb ik dat toch
nooit bedoeld! Ik vroeg het je op die manier omdat dat een heel gewone manier
van vragen is, maar Ik dacht er in de verste verte niet aan dat je me ook maar
iets onwaars zou hebben willen vertellen! Vraag het aan de Heer Zelf die toch
beslist weet hoe het er in mijn hart uitziet, of ik jou, argeloos, lief meisje,
van een leugen heb willen betichten! De negen mensen zijn opgewekt door de wil
van de Heer en zijn ook reeds weggegaan, eveneens volgens de wil van de Heer,
en de gehele zaak is daarmee afgedaan. Zuiver uit gewoonte stelde ik je echter
die wat lompe vraag.en ik dacht daar eigenlijk helemaal niets bij. -Kun je daarover
boos op mij zijn?"
[6] JARAH
zegt: "O helemaal niet, maar een volgende keer moet u wat beter over uw
vragen nadenken! Maar laten wij het nu over iets anders hebben, want we hebben
nu genoeg woorden verspild!"
[7] CORNELIUS
en CYRENIUS zeggen: "Ja, ja, daar heb je gelijk in, Als de Heer bij ons
is, is het zonde van iedere minuut die we zelf verpraten! Laten we nu alleen
aan de Heer de eer om iets te beslissen en te bepalen!"
[8] IK zeg.
‘Zo is het wel in orde; we hebben nu tijd om te vissen en zullen Marcus een
aardige voorraad bezorgen! Na de middag zal er wel weer wat gebeuren!"
[9] De oude
Marcus, die Mij dat hoorde zeggen, gaf zijn zonen meteen opdracht de nodige
vaartuigen klaar te maken, want de vissen in de grote, omheinde vergaarbak aan
zee hadden van de storm van gisteren tamelijk veel te lijden gehad.
[1] Terwijl
wij echter zo aan onze tafel verschillende dingen bespraken, ontspon er zich
een woordenstrijd tussen de dertig jonge Farizeeën en de nog aanwezige twintig
Perzen. De Perzen beschouwden de opwekking van de negen verdronken mensen als
een echt wonder, maar de dertig jonge Farizeeën hadden er ronduit hun twijfels
over. En vooral Risa, die eerder Hebram ten gunste van Mij had aangemoedigd,
was er het meest op tegen.
[2] HEBRAM
zei: "Vriend Risa, als een mens eenmaal lichamelijk zo volkomen dood is
als deze negen waren, kun je hem neerleggen zoals je wilt en hem de volgende
dag op dezelfde wijze zulke wijn in de mond gieten, dan zal hij toch nooit
levend worden! Dat is het werk van de goddelijke wilskracht! Het neerleggen
dient alleen maar om het water uit de maag en de longen te laten lopen en de
ingegoten wijn is om het nog zwakke zenuwstelsel vooraf een vereiste
versterking en het gehemelte ~en betere smaak te geven. Maar voor het latere
opwekken van het dode lichaam is noch het neerleggen, noch de wijn een
noodzakelijke voorwaarde. Dat liet de Heer slechts alleen daarom eerst gebeuren,
omdat Hij van plan was deze negen door Zijn wil in het leven terug te roepen
waarbij dan hun zielen meteen een bewoonbaar en bruikbaar lichaam zouden
aantreffen! -Zie je dat dan niet in?"
[3] RISA zegt:
"Ja, ja, dat zie ik wel in, en je zult ook best gelijk hebben. Maar het
zou toch nuttig zijn een proef te nemen om jezelf er metterdaad van te
overtuigen dat het neerleggen en vervolgens het tot drie maal toe wijn geven
als zodanig, niemand die geheel en al verdronken is, lichamelijk weer tot leven
brengt! Pas als je tot die overtuiging bent gekomen, is deze opwekking een
volmaakt, zuiver wonder! Zo denk ik erover,"
[4] HEBRAM
zegt: "Wel, als je daarop staat en de Heer het wil, kan de gelegenheid
zich misschien nog voordoen dat er bij de nu aangekondigde visvangst ergens nog
een lijk gevonden zal worden, en dan kun je daarmee precies dezelfde neerleg
en wijn-in-giet poging uitvoeren om het weer tot leven te brengen, waarbij je
beslist geen verheugend resultaat zult behalen!"
[5] De PERZEN
zeggen: "Dat denken wij ook! Want wat alleen de macht van de goddelijke
wil mogelijk is, is geen mens, die zelf slechts een schepsel is, mogelijk
tenzij Gods wil met en door de menselijke wil werkt. Dat is onze mening en wij
geloven daarmee niet op de verkeerde weg te zijn. -Maar nu gaat iedereen naar
het water en daarom zullen wij nu ook aan boord van onze vaartuigen gaan, want
bij deze gelegenheid zal beslist weer veel wonderbaarlijks gebeuren en daar
moeten we bij zijn.
[6] Dan volgt
er een algemene uittocht het water op, dat op deze morgen erg rustig is en
geschikt om te vissen. Ditmaal werken Mijn leerlingen, behalve Iskariot, samen
met de zonen van de oude Marcus en helpen hen de grote netten uit te werpen en
te spannen.
[7] Judas
Iskariot zoekt echter zijn eigen vermaak en gaat helemaal alleen naar de geheel
verwoeste stad om te onderzoeken hoe het er daar uitziet. Eertijds had hij
immers horen vertellen dat de rijke Grieken daar enige straten met goud en
zilver hadden willen plaveien. En hij had begrepen dat de rijken daar al
uitgebreid mee begonnen zouden zijn. Hij sloop daarom naar de plaats van de
brand om daar te gaan vissen naar goud, zilver en andere kostbaarheden zonder
eigenaar.
[8] Maar zijn
gemene streken brachten hem ditmaal niets op, - behalve op zijn rug. Want toen
hij in de straten ontdekt werd als een op goud en zilver jagende vreemdeling,
werd hij direkt door de bewakers gegrepen en behoorlijk afgeranseld. Daarna
verliet hij natuurlijk de hier en daar ondanks de storm van de vorige dag nog
dampende ruïne van de oude stad, die van oudsher -Vilipia-, onder de Grieken
-Philippi heette en pas onder de Romeinse keizers ook het voorvoegsel
-Caesarea kreeg.
[9] Toen onze
goudvisser echter haastig weer naar het huis van Marcus ging, trof hij daar
natuurlijk niemand aan behalve de vrouwen de dochters van Marcus. Daar had hij
weinig aan, omdat zij de handen vol hadden aan het klaarmaken van het
middagmaal en geen tijd voor hem hadden. Bovendien geloofden zij allen reeds te
vast in Mij en waren daarom helemaal niet in de stemming om de wat brutale
vragen van Judas Iskariot te beantwoorden. Ook stond deze leerling beslist niet
zo erg bij hen in de gunst, omdat hij zich gedurende die paar dagen reeds
meermalen zelfvoldaan en onuitstaanbaar had gedragen.
[10] Daar hem
in het vrouwenhuis van Marcus geen goede ontvangst te beurt viel, verliet hij
het huis en ging aan zee kijken waar wij waren. Hij kon echter niets ontdekken
omdat wij, teneinde een goede vangst binnen te halen, helemaal de volle zee
waren opgegaan vanwege een trek van de vissen, die slechts tweemaal per jaar de
Jordaan volgend, komend van het Meronmeer, een paaitocht maakt en merendeels
bestaat uit de beste goudzalmforellen.
[11] Omdat de
achtergebleven leerling nu van verveling niet wist wat hij doen zou, ging hij
naar de tenten van Ouran om te zien of daar soms ook iedereen was weggegaan en
of er soms niet een paar overtollige goud of zilverstukken te vinden zouden
zijn die iemand had laten slingeren! Maar ook daar ving hij bot, want Ouran had
in iedere tent drie bewakers achtergelaten, die bij afwezigheid van hun
meester niet erg toeschietelijk waren. Hij verliet dan ook zeer geërgerd de
tenten en zocht een schaduwrijke boom op, waaronder hij ging liggen en heel
behaaglijk insliep.
[12] Maar op
den duur ging het met het slapen ook niet omdat de vliegen hem niet met rust lieten,
- kortom, Iskariot was drie volle uren lang een gekweld man en bijna aan het
eind van zijn latijn. Toen zag hij echter eindelijk onze schepen aankomen en
daardoor werd het hem wat lichter om het hart, en het speet hem nu al erg dat
hij Mijn gezelschap had verlaten.
7 De ontrouwe dienaar van Helena
[1] Wij deden
intussen een echte reuzenvangst van uitmuntende vissen, en helemaal in volle
zee werden ook de ronddrijvende, geheel naakte lijken gevonden van twee
vrouwen, die nadat zij in handen van zeerovers waren gevallen, door hen van hun
gehele bezit waren beroofd en levend in het water waren geworpen. Beiden,
meisjes van negentien en eenentwintig jaar, zeer welgevormd, waren dochters van
welgestelde mensen uit Kapérnaum: Zij wilden naar Gardara reizen en gingen vol
vertrouwen over zee. Hun schip en hun bemanning waren volledig betrouwbaar.Maar
midden op zee ontmoetten zij een Griekse kaper, die het schip roofde. De vier
schippers en de beide meisjes verloren het leven. De vier schippers werden gedood
en vervolgens in zee gegooid. Tegenover de beide meisjes waren de zeerovers
iets humaner, zij kleedden beiden naakt uit, verkrachtten hen en wierpen ze
toen pas in zee. De misdadigers zijn vandaag nog voor het aanbreken van de dag
door de arm der gerechtigheid en van het gerecht opgepakt, en deze duivels
zullen hun zware straf niet ontgaan.
[2] De beide
meisjes waren met de haren stevig aan elkaar gebonden en dreven dood op het
water. Dat schiep heel goede voorwaarden voor de neerleg en wijnproef en het daardoor
mogelijkerwijs weer tot leven brengen van een verdronkene, zoals Risa dat
bedoeld had. Daarom werden de beide lijken in doeken gewikkeld en in een schip
gelegd.
[3] Er was nu erg veel te doen en Marcus wist nauwelijks hoe hij alle
vissen onder moest brengen. Maar Ik gaf Raphaël opdracht om Marcus te helpen en
toen was alles snel en goed geregeld. Risa ontfermde zich echter over de twee
lijken om te trachten hen tot leven te brengen en hij legde ze neer zoals Ik de
vorige dag de lijken van de negen had laten neerleggen.
[4] Thomas
kwam gauw naar Judas Iskariot toe en vroeg hem een beetje ironisch hoe zijn
vistocht dan wel uitgevallen was? Judas Iskariot bromde wat in zijn volle
baard, maar durfde met Thomas geen twistgesprek aan te gaan, want hij herinnerde
zich dat juist Thomas hem tevoren had gewaarschuwd om niet naar de stad te gaan
om goud te zoeken, en dat hij dus wist hoe het hem daar vergaan was! Daarom
zweeg Judas Iskariot. Ik gaf Thomas echter een wenk om de goudzoeker niet
verder in het nauw te drijven, omdat dat weinig goeds zou opleveren.
[5] Intussen
deed een DIENAAR van Ouran op kosten van Judas een greep in de geldbuidel van
Helena, stal dertig zilvergroschen en liep toen hard naar onze tafel en riep:
"Een dief, een dief! Toen het geëerde gezelschap op zee genoot van de
visvangst en niemand hier was behalve de Romeinse soldaten die om de berg
gelegerd zijn en hun oefeningen houden, moest ik voor mijn behoeft~ uit de
grote tent. Op dat ogenblik sloop een leerling van de grote profeet, die u
terecht uw meester noemt, de tent binnen en ontvreemdde, nog voor Ik in de tent
terugkwam, dertig zilvergroschen uit de geldbuidel van de prinses!
[6] Toen ik in
de tent kwam, stond hij wat verlegen in de tent, terwijl hij de Grond met zijn
blikken afzocht alsof hij iets verloren had. Omdat hij mij verdacht voorkwam,
bejegende ik hem op barse wijze en verschrikt verliet hij meteen de tent. Ik
dacht eerst niets slechts van een leerling van de grote profeet, maar toen ik
in de tent heen en weer liep, viel mij de geldbuidel van de verheven prinses op
omdat deze niet meer op de oorspronkelijke plaats lag, die mij maar al te goed
bekend was. Omdat ik als vertrouweling niet onbekend ben met de inhoud van de
geldbuidel, nam ik de buidel en telde de kostbare inhoud en zie daar, er
mankeerden dertig zilvergroschen! Deze dertig kostbare muntstukken kan
onmogelijk iemand anders weggenomen hebben dan de leerling die ik al eerder
noemde! Ik ben direkt gekomen om dit nu heel eerbiedig aan te geven opdat ik in
mijn onschuld uiteindelijk niet verdacht zal worden."
[7] HELENA
vraagt: "Knecht, waarom verontschuldig je je dan nog vóór iemand argwaan
tegen je heeft opgevat?!"
[8] De BEWAKER
zegt: "Allergenadigste prinses! Ik verontschuldigde mij niet, maar ik deed
hier slechts heel gewoon, zoals de plicht gebiedt, aangifte van de diefstal die
absoluut zeker door de leerling van de grote profeet is gepleegd!"
[9] HELENA
zegt: "Wanneer heb je dan, buiten mijn medeweten en zonder mijn opdracht,
de voorlaatste keer mijn geldbuidel gecontroleerd?!"
[10] De
BEWAKER antwoordt: "O, meteen nadat de verheven, allergenadigste prinses
de tent aan mijn hoede toevertrouwde! Er zaten nog precies 600 groschen in. Nu
zijn er echter nog maar 570 - er ontbreken dus precies 30 groschen, die niemand
anders heeft kunnen ontvreemden dan de bewuste leerling! Omdat ik als bewaker
van de verheven schatten voor alles verantwoordelijk ben, moet ik toch ook
weten waarover en over hoeveel ik moet waken, en het kan mij, als oude, trouwe
dienaar, toch niet kwalijk genomen worden als ik mij van tijd tot tijd ervan
overtuig waarover en over hoeveel ik moet waken! Ik heb nu echter het gemelde
tekort bemerkt en dat plichtsgetrouw meegedeeld.
[11] HELENA
zegt: "Heel goed, heel goed en best, wij zullen de zaak later nog nader
onderzoeken en de dader van het kwaad opsporen, die dan de gerechte straf niet
zal ontlopen! Misschien is het echter ook mogelijk, dat je je bij het tellen de
eerste of de tweede keer hebt vergist, en dan zou het niet netjes zijn een
leerling van de goddelijke meester alleen maar te beschuldigen omdat hij uit
pure verveling de tent heeft betreden. Daartoe had hij zelfs het recht, omdat
niemand van ons een gebod heeft uitgevaardigd dat onze tenten door geen mens
betreden mochten worden! Ga nu weer naar je plaats terug, ik zal direkt volgen
en alles grondig onderzoeken!"
[12] Na dit
antwoord verwijderde de bewaker zich, en het eerste wat hij deed was de dertig
groschen zo snel mogelijk weer in de buidel stoppen, zodat de prinses gelijk
zou hebben met de opmerking dat hij zich bij het tellen een keer vergist kon
hebben. Toen hij met dit werkje klaar was, wist hij niet te bedenken wat hij
bij het onderzoek zou zeggen. Het leek hem maar het beste om weer naar de
prinses te gaan en haar om vergeving te smeken en daarmee aan te geven, dat hij
zich werkelijk bij het tellen had vergist en de leerling onrechtvaardig had
bejegend. -Zo gedacht, zo gedaan! Na een paar minuten kwam hij weer terug,
legde het de prinses op die manier uit en vroeg haar tevens, omdat er nu geen
misdaad meer bestond, het beloofde onderzoek te laten varen.
[13] Daarbij
zag hij er echter zeer bedremmeld uit, want hij wist dat koning Ouran niets zo
zwaar bestrafte als leugen en diefstal. HELENA kreeg medelijden met de arme
drommel, van wie eerder nooit enige ontrouw was gebleken en zij zei tegen hem:
"Sta op en ga aan je werk! Het was niet netjes van je dat je je op zo'n
lage manier hebt willen wreken op de leerling van de Heer, alleen omdat zijn
gezicht je niet aanstond. Hij heeft je nog nooit iets anders misdaan dan datje
hem, al sinds wij hier zijn, niet kunt lijden' Kijk, dat was slecht van je en
je hebt daarvoor de zwaarste straf verdiend, want alles wat je hebt gedaan is
mij nu bekend!"
[14] Nu begint
de knecht te beven en Judas Iskariot, die van enige afstand het tweegesprek
opmerkzaam had aangehoord, ging naar de knecht en zei tegen hem: "Je hebt
weliswaar zonder enige reden slecht tegenover mij gehandeld, maar ik vergeef
het je' Ik was inderdaad in de tent en toen ik daar nog maar net was, kwam je
mij uit een hinderlaag grimmig tegemoet en ik ging weer weg. Maar er was totaal
geen sprake van een zich vergrijpen aan de schatten uit de tent! En ook al zou
je mij niet zo grimmig tegemoet zijn gekomen, dan zouden de door jou bewaakte schatten
door mij volstrekt geen schade geleden hebben. Kortom, hoe het ook zij, - ik
heb het je vergeven, maar met je meesters moet je zelf maar in het reine zien
te komen"'
8 Uiterlijke rust en innerlijke activiteit
[1] Daarop
trok Judas Iskariot zich terug en IK zei tegen Helena, Ouran en Mathaël:
"Laat dit nu rusten, want wij hebben belangrijker zaken te behandelen!
Behoud de knecht en straf hem niet, want hij zou deze lelijke streek nooit
uitgevoerd hebben als hij niet door een geest daartoe was aangezet! Hij werd
daartoe echter aangezet opdat ook hij voor ons een voorspelling zou doen die in
vervulling zal gaan. -Maar daar praten we nu niet verder over, want we hebben
nu veel belangrijker zaken te behandelen"'
[2] CYRENIUS
vroeg Mij echter heel verbaasd; Heer, wat dan? Het schijnt mij toe, dat er nu
toch niets meer zou kunnen zijn wat nog belangrijker zou zijn dan dat wat wij
hier al allemaal hebben meegemaakt! Spreek toch, o Heer! Mijn hart beeft
gewoonweg van verlangen om Uw nieuwe voorschriften en besluiten te vernemen en
mij dan daaraan te houden!"
[3] IK zeg:
"Heb nog een beetje geduld, want alles heeft tijd nodig om daarin te
rijpen! Daarom is nu voor alles enige rust geboden. Houd daarom nu met Mij heel
even een rustpauze!"
[4] Daarop rustten
allen en de aangelegenheid tussen Judas Iskariot en de bewaker van Ouran’s
schatten, die Ouran en Mathaël toch al erg onbelangrijk vonden, was afgedaan.
Beiden hadden met Cornelius en Faustus heel belangrijke regeringszaken af te
handelen, want voor Ouran begon de tijd te dringen omdat hij er al ernstig over
dacht met de grote waarheid die hij gevonden had terug te keren naar het volk
waarvan hij koning was, en het daarmee zo mogelijk gelukkig te maken. Hij wilde
koning zijn van een verstandig en wijs volk en niet van pure mensenlarven en
-machines, die zich gedragen als dieren zonder kennis en zonder wil.
[5] Risa
daarentegen observeerde zijn twee lijken en dacht er alleen maar over na, of
deze met de door hem waargenomen voorbehandeling, en uiteindelijk door de
kracht van Mijn naam, niet weer in het leven terug te roepen zouden zijn.
Anderen om Mij heen dachten erover na, waaruit het zeer belangrijke wel zou
bestaan dat Ik na de ingelaste korte rust zou doen. Kortom, ofschoon allen
uiterlijk schenen te rusten, waren zij toch innerlijk in hun hart erg bezig,
maar niemand zag er kop of staart aan. Philopold, Murel en Kisjonah staken de
hoofden bijeen en beraadslaagden druk over wat er toch wel komen mocht.
Cyrenius en Ebahl en Jarah dachten ook diep na en konden niets bedenken wat er
nu nog zou kunnen gebeuren. Want zij dachten dat er geen nieuwe dingen meer te
bedenken waren.
[6] SCHABBI en
JURAH, de beide Perzische, afgevaardigde sprekers, zeiden echter tegen hun
metgezellen, die erg bij hen aandrongen: "Houd op! Daarmee verzoekje Gods
kracht in onze harten! Wat weten wij van onze eigen innerlijke geaardheid! Als
wij dan van onszelf al niets weten, wat zullen wij dan wel weten van de
geaardheid van God en van wat Hij zal doen?! We weten echter wel, dat alles wat
Hij zal doen zeer wijs zal zijn en helemaal voor ons bestwil. Laat dus maar
komen wat kome, hetzij meer of minder groots dan het voorgaande, daar moeten
wij ons niet druk over maken! Wij zijn en blijven handelaars en kunnen alles
wat ons bestwil beoogt zelfs zeer goed gebruiken. Uiteindelijk vinden wij toch
alles even buitengewoon wat afkomstig is van Hem, de enige Heer van de
eeuwigheid en van de oneindigheid van al Zijn talloze daden en werken.
[7] Omdat wij
ons dus zelf nog bij lange na niet kennen, kunnen wij ook niet weten wat ons,
buiten alles wat wij reeds ontvangen hebben, nog ontbreekt. Hij weet het echter
en kan daarom datgene wat nog komen zal heel goed aanduiden als iets dat
uitzonderlijk is en buitengewoon belangrijk! Want Hij, die van eeuwigheid Heer
is van alle orde, kan toch onmogelijk bij 13 of 14, maar altijd alleen bij 1
beginnen te tellen. En zo weet Hij beslist ook heel klaar en duidelijk de
volgorde van wat voor onze innerlijke levensvoltooiing geschikt is. Wij kunnen
daarom heel rustig afwachten wat Hij vandaag nog allemaal zal ondernemen!"
[8] Deze heel
wijze les bracht de gemoederen van de Perzen geheel tot bedaren. Maar ook de
gemoederen van degenen die aan Mijn tafel zaten, kwamen tot rust en zij
wachtten met gespannen verwachting en vreugde op wat Ik daarna ten aanschouwe
van iedereen zou gaan doen.
[1] De oude Marcus kwam echter uit het huis waar hij voor het middagmaal
reeds voorbereidingen trof, naar Mij toe en zei heel zachtjes: "Heer, - vergeef
mij als ik U met mijn verzoek even stoor!"
[2] IK zeg
tegen hem: "Vriend, ga maar en zeg tegen de achter jouw huis loerende
spionnen van Herodes: "'De Zoon des mensen handelt en spreekt openlijk
voor de ogen en oren van de hele wereld en wil met niemand wat voor geheime
zaken dan ook bespreken. Wie dus met Mij wil spreken en over iets wil
beraadslagen, moet bij Mij komen en ook heel openlijk spreken en handelen! Bij
Mij wordt er niets stil en geheim in het oor gefluisterd of in het verborgene
gehandeld en beraadslaagd. Dat is alleen maar een doemwaardige gewoonte van de
kinderen van de wereld, wanneer zij iets slechts in de zin hebben en zich
daarmee niet snel en openlijk genoeg bloot durven te geven omdat zij vanwege
hun kwade plannen bang zijn voor de mensen. Ik ga echter openlijk te werk en
zeg alles hardop en heb geen angst voor de mensen, omdat mijn bedoelingen met
de mensen goed zijn!' - Ga dus en zeg die snode verraders wat Ik je nu heb
gezegd!"
[3] Marcus
boog diep voor Mij en ging heen om zijn opdracht nauwgezet uit te voeren. Toen
hij de Mij door Herodes in alle windstreken achternagestuurde spionnen deze
boodschap heel ernstig in hun valse gezicht gromde, zei er EEN uit de groep:
"Vriend, je schijnt niet te weten dat wij van Herodes alle volmachten
hebben gekregen, zelfs over leven en dood, en het recht hebben om iedere
brutale, weerspannige persoon meteen te doden!"
[4] MARCUS
zei: "Geldt dat ook Romeinse burgers, zoals ik?"
[5] De brutale
WOORDVOERDER zei: "Indien wij hen doden, worden wij door Herodes niet ter
verantwoording geroepen!"
[6] MARCUS
zei: "Maar zoveel te meer door God en de Romeinse opperstadhouder
Cyrenius, die zich gelukkig, samen met vele Romeinse machthebbers, hier
momenteel al een paar dagen bij mij ophoudt! Wee jullie, als jullie mijn huis
ook maar met één vijandige vinger durven aanraken!"
[7] De BRUTALE
zegt: "Wat vertel je over de opperstadhouder van Rome dat hij hier zou
zijn – terwijl hij pas een paar dagen geleden door de landvoogd aan Herodes het
vrije scherprecht heeft laten geven?"
[8] MARCUS
zei: "Goed, heel goed! Aanstonds zal wel blijken wie dat recht aan Herodes
heeft gegeven!"
[9] Daarop
zond Marcus een van zijn zoons naar Cyrenius met de opdracht alles meteen aan
de opperstadhouder te melden. Toen Cyrenius dat verhaal met verbeten woede
aanhoorde, gaf hij meteen aan Julius opdracht met honderd soldaten de ongeveer
dertig spionnen op staande voet gevangen te nemen en ieder, die niet direkt
zijn wapens zou inleveren en zich over zou geven, onverbiddelijk te doden.
[10] IK zei:
"Niet doden, maar wel gevangennemen!" - Dit werd meteen ten uitvoer
gebracht.
[11] Toen de
spionnen de Romeinen woedend op zich af zagen stormen, wilden zij vluchten,
maar dat lukte hun niet. De Romeinse soldaten riepen hen luid toe dat zij een
ieder die zich zou verzetten, zonder genade of mededogen zouden doden. Deze
woedende en ernstig klinkende belofte had uitwerking, de brutale spionnen gaven
zich over, werden meteen met touwen en kettingen geboeid en zo, met
vertwijfelde gezichten, door Marcus en Julius voorgeleid bij de
opperstadhouder.
[12] Toen zij
zo voor Cyrenius en Cornelius en Faustus stonden, vroeg CYRENIUS met de
gebruikelijke ernst van een Romeins dictator: "Waar zijn uw volmachten, en
de opdracht waarin staat dat u de profeet van Galiléa in al zijn doen en laten
moet achtervolgen?"
[13] De
aanvoerder, die ZINKA heette, antwoordde: "Heer! Gekneveld aan handen en
voeten kan ik die niet voor u uit mijn verborgen zak halen! Laat mijn boeien
losmaken dan krijgt u deze, opdat u beseffen zult dat ook wij een gebieder
achter ons hebben staan die ons beveelt en die wij moeten gehoorzamen, omdat
hij van u, Romeinen, voor veel geld het recht heeft gekocht om in uw plaats ook
heer over ons leven te zijn en -zonder aan u verantwoording af te leggen - naar
believen kan laten doden wanneer hij maar wil!
[14] Wat ons
betreft mogen er tienduizend profeten door heel Galiléa rondzwerven. Als zij
ons met rust laten, zullen ook wij hun beslist geen haar krenken. Maar als een
machtige gezagsdrager ons ontbiedt, ons voor goed geld in dienst neemt, ons bij
weigering van dienst echter door zijn vele scherprechters ook zelfs kan laten
doden, dan ziet het er heel anders uit! Dan moeten wij iedereen op leven en
dood vervolgen, ook al is degene die vervolgd moet worden een nog zo eerlijk
mens. Of begaan uw soldaten en krijgsknechten een fout, als zij uw bevelen op
leven en dood uitvoeren? Als iemand daarbij tegenover God, zo die er mocht
zijn, verantwoordelijk is, dan kan dat alleen een heer, maar nooit zijn knecht
en trouwe dienaar zijn! Laat mijn boeien losmaken, dan zal ik u meteen onze
volmachten laten zien, die door Herodes eigenhandig in drie talen zijn
opgemaakt. Pas aan de hand daarvan kunt u een geldig oordeel over ons
vellen!"
[15] Cyrenius
laat ZINKA losbinden en die grijpt meteen in de verborgen zak, haalt een
perkamentrol te voorschijn, geeft deze aan Cyrenius en zegt: "Hier, lees,
en oordeel dan ten aanschouwe van iedereen of onze vervolgingen met betrekking
tot de Galilese profeet wettig of onwettig zijn!"
[16] Cyrenius
leest de volmacht, die met de handtekening van Herodes is ondertekend. In het
kort luidt deze als volgt: 'Volgens de aan mij, Viervorst Herodes, door Rome
voor 1000 pond zilver en 100 pond goud verleende macht over het gehele land der
Joden, vaardig ik uit en beveel ik, daarbij steunend op de duur gekochte hulp
van Rome, de mij en mijn instellingen zeer gevaarlijk voorkomende profeet van
Galiléa te vangen en hem levend of dood bij mij te brengen. In het eerste geval
zal ik hem zelf verhoren en zien wat hem drijft. Mijn uitgezonden
gerechtsdienaars krijgen met deze door mij persoonlijk uitgeschreven oorkonde
het volste recht de betreffende persoon op alle wegen en straten te zoeken, te
vervolgen, te grijpen en in geval van verzet samen met zijn aanhang te doden en
hem dan ook dood bij mij af te leveren. Ieder die hem te pakken krijgt zal
hiervoor een beloning van 300 zilvergroschen worden gegeven. - Uitgevaardigd te
Jeruzalem in het eigen paleis.'
[17] ZINKA
zegt: "Wel, wat vindt u ervan? Staan wij dertigen in ons recht of
niet?"
[18] CYRENIUS
denkt even na en zegt dan: "Met mijn medeweten en toestemming is aan
Herodes in dit opzicht door Rome nooit zo'n volmacht gegeven. Wel is hem naar mijn
beste weten slechts een volmacht gegeven om in zijn eigen huis in noodgevallen
zelf het scherprecht uit te oefenen, -buitenshuis alleen maar in het geval van
een of andere samenzwering tegen ons Romeinen indien het Romeinse garnizoen of
een civiele rechtbank te ver van de opstandige plaats verwijderd en Herodes
daar met zijn ere en lijfwacht aanwezig zou zijn. Alleen in dat geval zou hij
het strenge scherprecht uit mogen oefenen!
[19] Zo luidt
de door Rome aan Herodes verstrekte volmacht, die ik heb ingezien en zelf heb
mee ondertekend, want wat door Rome voor Azië beschikt wordt moet door mijn
handen of door die van een afgevaardigde van mij gaan, die mij echter van alles
wat er maar komt zo spoedig mogelijk op de hoogte moet stellen. Deze volmacht verklaar
ik daarom van nul en generlei waarde en wel gedurende de tijd dat ik uit Rome
nog geen bericht heb gekregen hoe, wanneer en waarom - aan mij onbekend - aan
Herodes zo'n uitgebreide volmacht gegeven werd, die ons, trouwe Romeinen,
terecht angst en bezorgdheid moet inboezemen.
[20] Deze
volmacht krijgt u niet eerder terug dan wanneer zij van Rome zal terugkomen. U
blijft intussen mijn gevangenen! Ook al bent u voor uzelf naar wereldse
maatstaven geen misdadigers, dan bent u toch werktuigen waarmee die ene
misdadiger de ene gruweldaad na de andere begaat, -en voor gruweldaden heeft
Rome iemand nog nooit bevoegdheid verleend en zeker niet aan uw Herodes!
[21] Maar ik
weet hoe de Herodessen hun vergunningen onder het een of andere
vaderlandslievende voorwendsel misbruiken! De door de oude Herodes begane moord
op de onschuldige kinderen dient voor mij nog altijd als een duidelijk bewijs
van de manier waarop deze sluwe, Griekse vossen hun door Rome verleende rechten
in hun voordeel weten te misbruiken om het Joodse volk massaal afkerig te maken
van de Romeinen.
[22] O, ik zal
Herodes wel binnen de perken terug weten te brengen, dat neem ik mij heel
serieus voor! De oude Herodes proefde mijn oud-Romeinse zin voor
rechtvaardigheid, hoewel ik toen niet veel ouder was dan een jaar of dertig. Nu
ben ik bijna een grijsaard, ik ben ervarener en ernstiger geworden, -nu vind ik
strenge rechtvaardigheid nog veel belangrijker! Nu geldt bij mij helemaal:
"PEREAT MUNDUS, FIAT lUS ! * (* AI gaat de wereld te gronde, het recht zal
geschieden!)
[23] Ik zal nu
meteen twee boden uitzenden, de ene naar Rome en de andere naar Jeruzalem naar
Herodes om alle volmachten van Rome op te eisen die zich in handen van Herodes
bevinden. Wee hem en zijn knechten, dienaars en knechten van dienaars, als zijn
volmachten niet met de inhoud van de u gegeven volmacht overeenstemmen!"
10 Zinka's verdediging en zijn verslag van de dood van
Johannes de Doper
[1] ZINKA
zegt: "Heer! Bij die kwalijke zaak zullen toch ook wij niet betrokken
worden? Onze heer en gebieder was tot op heden Herodes. Hij deed veel wat
eigenlijk gruwelijk onrechtvaardig was ten opzichte van de arme mensheid - ik
zag dat heel duidelijk -, maar wat konden wij anders doen dan zijn bevelen, hoe
miserabel ook, ten uitvoer brengen? Wat kan dan een van uw beulsknechten doen,
als u hem gebiedt een echte of vermeende misdadiger het hoofd af te slaan? Hij
kan dan wel honderdmaal voor zichzelf er volledig van overtuigd zijn dat de
veroordeelde werkelijk onschuldig is, -toch moet hij de scherpe bijl op zijn
nek leggen.
[2] Dacht u
soms dat wij niets wisten van de totale onschuld van de pas kort geleden
onthoofde Johannes? O, daar waren wij van overtuigd, en wij hielden van de
wijze en God toegewijde zonderling. Hij gaf ons in de kerker nog de mooiste
lessen, spoorde ons aan om veel geduld en uithoudingsvermogen te hebben en
waarschuwde ons voor zonden tegen God en tegen de naaste. Hij vertelde ons ook
dat er nu in Galiléa een profeet der profeten en een ware priester der
priesters was opgestaan, wiens schoenriemen hij niet waardig was los te maken!
Hij verkondigde ons, dat deze ons pas verlossen zou van alle kwaad, en ons de
weg van het licht, van de waarheid en het eeuwige leven zou wijzen. Kortom, hij
gaf ons, bewakers, les alsof wij zijn leerlingen en zijn beste vrienden waren.
[3] Als
Herodes ons vroeg wat de gevangene deed en hoe hij zich gedroeg, konden wij
allen alleen maar goeds over hem vertellen. Dat beviel Herodes zo goed dat hij
Johannes zelf bezocht en naar zijn lessen luisterde. Het zou echt niet veel
gescheeld hebben of Herodes zou hem de volle vrijheid gegeven hebben als
Johannes niet, hoewel hij toch zeer wijs was, voortijdig de grote dwaasheid
begaan had de wellustige heerser er op te wijzen dat zijn omgang met de mooie
Herodias zeer zondig was. Ja, het lukte Johannes bijna Herodes van Herodias af
te brengen.
[4] Ongelukkig
genoeg vierde Herodes in die tijd met veel luister zijn verjaardag. Herodias
die aardig op de hoogte was met de zwakheden van Herodes, tooide zich op deze
dag heel apart, en verhoogde daarmee haar bekoorlijkheden tot ongekende hoogte.
Zo uitgedost kwam zij met haar draak van een moeder hem gelukwensen, en omdat
er in zijn paleis harp -, fluit en vioolspelers waren danste Herodias voor de
geheel belust geworden Herodes. Dat beviel de geile bok zo goed, dat de dwaas
een dure eed zwoer haar alles te zullen geven wat zij hem zou vragen! Toen was
het zo goed als gedaan met onze goede Johannes, omdat hij de vervloekte
hebzucht van de oude vrouw te veel in de weg stond. Die gaf de jonge vrouw de
tip om het hoofd van Johannes op een zilveren schotel te vragen, wat deze
-alhoewel met heimelijke afschuw -deed.
[5] Wel, welk
nut had daar onze liefde voor Johannes, en onze overtuiging van zijn volle
onschuld, en ons medelijden? Wat baatten ons onze luide verwensingen aan het
adres van de oude en de jonge Herodias? Ik moest zelf met een beulsknecht naar
de gevangenis om de goede Johannes de afschuwelijke wil van de machtige heerser
mee te delen, en ik moest hem binden, en hem daarna op het vervloekte blok met
de scherpe bijl het eerwaardige hoofd van de romp laten slaan. Ik huilde
daarbij als een kind over de grote slechtheid van de beide vrouwen en over het
treurige lot van mijn vriend, die ik zo had leren waarderen! Maar wat voor nut
had dat alles tegenover de duistere, verblinde en starre wil van één enkele,
machtige tiran?!
[6] Zo zijn
wij dan nu uitgezonden om de in Galiléa actief zijnde profeet, die
waarschijnlijk juist diegene is waarvan Johannes zulke grote dingen heeft
verkondigd, op te pakken en aan Herodes uit te leveren. Zijn wij, onder ede
gehuurde dienaren en knechten van deze tiran, daarvoor verantwoordelijk? Of
kunnen wij zijn dienst verlaten als wij dat willen? Heeft hij soms niet de
kerker en de dood gesteld op het trouweloos verlaten van zijn dienst? Als we nu
zo zijn en handelen zoals we moeten zijn en moeten handelen, zegt u dan eens,
heer, welke rechtvaardige rechter ons daarvoor zou kunnen veroordelen!
[7] Als u alle
engelen en God Zelf uit de hemel naar de aarde laat komen en een vernietigend
oordeel uit laat spreken, dan zal dat net zo rechtvaardig zijn als de
onthoofding van Johannes. Als er een rechtvaardige God is, moet Hij toch
duidelijk wijzer zijn dan alle mensen! Is Hij echter wijzer en ook nog
almachtig, dan begrijp ik waarachtig niet waarom Hij op de wereld zulke
monsterlijke mensen laat ontstaan en ze ook nog machtig laat worden.
[8] Dat is ook
de enige reden, waarom ik en mijn negenentwintig medehelpers aan geen enkele
God meer geloven. Het laatste vonkje geloof is door de schandelijke onthoofding
van Johannes gedoofd. Als ik God geweest was, zou ik toch eerder duizend
Herodessen door honderdduizend bliksems hebben laten vernietigen dan één
Johannes laten onthoofden! Het kan wel waar zijn, dat een God het Johannes in
het hiernamaals duizendvoudig kan vergelden wanneer hij de hier aan hem
gepleegde wreedheid geduldig en vergevend verdroeg. Maar ik voor mij geef onze
lieve heer nog niet de helft van dit leven, waarin ik met zekerheid leef, in ruil
voor duizend gelukzalige levens waarvan nog geen mens enige zekerheid heeft
kunnen krijgen!
[9] Wie de
macht heeft, kan dicteren en doen wat hij wil. Wij zwakken en geweldlozen
moeten hem echter op straffe des doods als lastdieren dienen. Als hij moordt,
betekent dat helemaal niets, want door zijn macht heeft hij het recht daartoe.
Moorden wij echter, dan zijn wij misdadigers, en worden daarvoor eveneens
vermoord. Ik vraag echter aan u en aan alle heren en wijzen van uw raad, wat
dat voor een God moet zijn die dat als recht kan dulden! -Heer, ik vraag u mij
daarover een duidelijk antwoord te geven!"
11 Het vriendelijke antwoord van Cyrenius aan Zinka
[I] CYRENIUS
zet grote ogen op bij deze bedenkingen en zegt halfluid tegen Mij: "Die
man is echt niet op zijn achterhoofd gevallen en schijnt een goede inborst te
hebben. Hij zou geholpen moeten worden! Wat denkt U, o Heer, moet de man en
eventueel ook zijn gevolg voor ons gewonnen worden?"
[2] IK zeg
openlijk: "Met één slag valt geen enkele boom die een beetje stevig is!
Maar met een zeker geduld kan een mens veel bereiken. Ook moet men degene die
men naar het licht wil brengen, niet in de volle middagzon laten kijken. Want
als men hem in één keer teveellicht geeft, wordt hij voor geruime tijd blind;
als men hem echter langzamerhand aan het licht went, zal hij ook in het felste
licht alles heel duidelijk kunnen zien zonder blind te worden.
[3] Deze man
heeft Mij nu een goede dienst bewezen omdat hij als oog en oorgetuige Mijn
leerlingen nauwgezet beschreven heeft hoe Mijn voorloper Johannes, die in de
omgeving van de Jordaan heeft gepredikt en gedoopt, door Herodes werd gevangen
genomen en om het leven werd gebracht. Niet voor Mij, maar voor Mijn leerlingen
moet hij nog vertellen waarom Herodes Johannes dan eigenlijk liet vangen en in
de gevangenis werpen. Stel jij hem deze vraag!"
[4] CYRENIUS
zegt, terwijl hij zich tot Zinka wendt: "Vriend, ik wil niet dat mijn
oordeel zo uitgelegd wordt, als zou ik de dienaren en knechten van een tiran
ook dan willen laten straffen wanneer zij het in hun hart in de verste verte
niet met hem eens zijn. Dat gebeurt alleen als zij het wel met hem eens zouden
zijn en onverzettelijk en in zekere zin reeds zelfstandig het slechte voornemen
van hun heerszuchtige tiran zouden voltrekken! Maar mensen zoals jullie, die
het onmenselijke van hun onmenselijke heerser maar al te goed inzien en het in
hun hart diep verafschuwen, zal ik steeds naar recht en billijkheid weten te
behandelen!
[5] Waarom God
echter niet zelden de zonde op deze wereld Iaat triomferen, terwijl de deugd
vaak lijdt en tot stervens toe verdrukt wordt, daar is toch ook wel een heel
goede reden voor, maar die ligt voor je tegenwoordige begripsvermogen nog veel
te verborgen om hem nu te kunnen begrijpen, en dat geldt ook voor je
metgezellen, die een nog veeloppervlakkiger verstand schijnen te hebben dan
jij. Maar er zal nog wel een tijd komen -misschien al binnenkort waarin je
helemaal zult begrijpen, zelfs met je hele hart, waarom er ook Herodessen
moeten zijn!"
[6] ZINKA
zegt: "Heer, u die mij zoëven de genade bewees mij met het woord 'vriend'
aan te spreken, Iaat dat veelbetekenende woord geen lege klank zijn, zoals het
nu onder de mensenjammer genoeg maar al te vaak gebruikelijk is! Als u het
echter in de ware zin van het woord heeft gebruikt, bewijs mij dan uw
vriendschap en Iaat ook mijn negenentwintig metgezellen bevrijden van de zware
boeien! Dat noch ik noch zij zullen vluchten, daarvoor zorgt ten eerste de
sterke wacht en ten tweede, als voornaamste reden, uw vriendelijke woord.
Geloof mij -ik spreek nu ongedwongen en openlijk -:"Wij allen zijn met de
grootste tegenzin dat wat we helaas zijn! Als u ons van dit juk zou kunnen
bevrijden, zou u een groot menswaardig en rechtvaardig werk hebben verricht!"
[7] CYRENIUS
zegt: "Dat komt wel in orde, daar zorg ik wel voor! Kijk om je heen, dan
zien jullie niets dan mensen die uit de klauwen van het verderf gered zijn! Er
zullen er maar weinig onder zijn die niet volgens onze Romeinse strengheid
hetzij de scherpe bijl door de hals of zelfs het kruis verdiend zouden hebben.
Zie ze nu eens als ware mensen als puur goud voor ons staan en geen van hen
wenst ons gezelschap te verlaten! Ik hoop dat het binnenkort met jullie ook zo
zal gaan, want bij God zijn naar mijn vaste overtuiging alle dingen zonder meer
mogelijk.
[8] Maar sta
mij nu toe nog een belangrijke vraag aan je te stellen en wel de volgende:
"Je hebt ons allen een grote dienst bewezen door ons openlijk te vertellen
waardoor en hoe de waardige ziener Gods door Herodes om het leven is gebracht.
Wel, je was zeker ook wel bij zijn gevangenneming aanwezig? Zou je mij dan ook
nog kunnen vertellen waarom, en naar aanleiding waarvan Herodes nu eigenlijk
Johannes, die hem zeker geen kwaad had gedaan, gevangen heeft laten nemen?
Want hij moet daarvoor toch de een of andere reden hebben gehad!"
12 De gevangenneming van Johannes de doper
[I] ZINKA
zegt: " Als ik geheel vrijuit en eerlijk mag spreken, zonder dat daar
kwade gevolgen uit voortvloeien, zou ik u, omdat ik zelf de hand heb uitgestoken
naar de onschuldigste van alle onschuldige mensen, wel de werkelijke reden
kunnen vertellen. Maar als hier ook maar enigszins te dor stro in het dak zou
steken, dan is het mij veelliever te zwijgen over een geschiedenis waaraan ik
niet zonder de grootste hartepijn, maar ook niet zonder de bitterste en
bijtendste woede, terug kan denken!"
[2] CYRENIUS
antwoordt: "Spreek vrijuit de waarheid, want bij ons vind je geen te dor
stro in het dak!"
[3] ZINKA
zegt: "Nu goed dan, luister naar mij! Ik zei u reeds dat ik nu helemaal
aan geen God meer geloof, want alles wat in de tempel over Hem geleerd wordt
zijn leugens, de zwartste en schandelijkste leugens! Want zo'n God kan eeuwig
nergens bestaan! Onze ongelukkige vriend Johannes leerde het volk werkelijk een
ware God kennen, en zijn leer was nodig en deed ieder mens, die niet tot de
tempel behoorde en geen Farizeeër was, heel veel goeds. Maar voor de tempel was
zijn leer over de ware God een des te grotere verschrikking. Als verstandig man
zult u nu zo zachtjesaan wel beginnen te snappen uit welke hoek de stormwind
begon te waaien.
[4] De heren
van de tempel zouden de arme Johannes allang met plezier van kant gemaakt
hebben als zij niet bang waren geweest voor het volk, dat nu grotendeels toch
wel op de hoogte is met de schandelijke leugens en de duistere bedriegerijen.
Daarom bedachten zij een plan om Herodes wijs te maken dat Johannes heimelijk
met allerlei verkeerde en heel listig verborgen voorspiegelingen het volk
wilde aanzetten tot een verschrikkelijke muiterij tegen de onderdrukker
Herodes.
[5] Dit bracht
tenslotte Herodes ertoe met ons naar Johannes te reizen in de zeer woeste
omgeving aan de Jordaan, om zichzelf ervan te overtuigen of Johannes'
activiteiten werkelijk zo gevaarlijk waren! Maar bij Johannes aangekomen, vond
hij zelfs bij het meest kritische onderzoek niet het minste spoor van al
datgene wat de tempel hem had voorgelogen. Daardoor werd hij uiteindelijk zelf
erg woedend en boos over de onuitsprekelijke verdorvenheid van de tempel en
zijn bewoners.
[6] Toen men
daarna vanuit de tempel er bij hem op aan begon te dringen Johannes
onschadelijk te maken, zei hij in mijn bijzijn dreigend tegen hen dat hij nooit
tegen zijn overtuiging in op advies en terwille van ellendige, vraatzuchtige
honden een mens zou terechtstellen!
[7] Na dat
krachtdadige antwoord trokken de zwarte ridders zich terug en zwegen. Maar
desalniettemin volhardden zij in hun kwade beraadslagingen. Terwijl zij zich
uiterlijk goed hielden en deden alsof Johannes hun niet in het minst meer
interesseerde, namen zij heimelijk sluipmoordenaars in dienst, die de man Gods
het levenslicht uit moesten blazen.
[8] Toen dat
Herodes ter ore kwam, had hij medelijden met de eerlijke, onschuldige ziener.
Hij riep ons bij zich en vertelde wat hij had gehoord en zei tenslotte:
'Luister, deze man moet ik redden! Ga er voor de schijn met wapens en touwen
naar toe, bind hem losjes, vertel hem mijn geheime plan en dan zal hij jullie
volgen! Hier zal ik in een goede gevangenis secuur op hem laten passen, terwijl
hij met al zijn leerlingen vrij kan omgaan!'
[9] Zo
gebeurde het dan ook en Johannes was daarmee, zo goed en zo kwaad als dat ging,
tevreden. Maar het zwarte addergebroed uit de tempelontdekte maar al te gauw
dat Herodes Johannes slechts voor de schijn in de herengevangenis had laten
onderbrengen, hem echter alle vrijheid liet om met zijn leerlingen om te gaan.
Toen begonnen zij weer te beraadslagen hoe zij Herodes tenslotte zover zouden
kunnen krijgen, dat hij zelf de hand aan Johannes zou slaan"
[10] Toen
zweeg Zinka, maar Cyrenius verzocht hem de geschiedenis verder te vertellen. En
ZINKA ging aldus verder: "De zwarte knechten van de tempel kwamen er al
gauw achter dat Herodes, die half joods en half nog steeds heiden is, de jonge
Herodias graag mocht, maar het als Jood, wegens het plegen van echtbreuk, niet
helemaal aandorst een nauwere betrekking met haar aan te knopen. Op zichzelf
zou dat zijn geweten echt geen grijze haren bezorgd hebben, maar terwille van
de grote mond van de tempel moest hij op z'n minst het uiterlijke decorum
bewaren.
[11] Dat alles
wisten de zwarte ridders, en zij zonden een sluwe mooiprater naar Herodes met
het voorstel dat Herodes, vanwege de bekende onvruchtbaarheid van zijn vrouw,
zich tegen een klein offer aan God zonder meer een bijwijf aan mocht schaffen
en er volkomen verzekerd van kon zijn dat de tempel daar geen bezwaar tegen zou
maken.
[12] Herodes
liet zich dat natuurlijk geen tweemaal zeggen, gaf de brenger van deze akte
ettelijke ponden goud en de zaak was beklonken. Hij zond meteen een bode naar
Herodias, die natuurlijk weinig bezwaren had om aan het verlangen van de
viervorst Herodes tegemoet te komen, vooral omdat zij ook nog door haar moeder
daartoe werd overgehaald en aangezet; want de oude Herodias was een vrouw die
als voor de duivel geschapen was. Er was niets goeds aan haar, -maar daarvoor
des te meer aartsgemeens. De oude bracht de eerste maal zelf haar dochter,
overdadig getooid, naar Herodes en beval haar aan in zijn genade. Herodes
liefkoosde Herodias weliswaar heel teder, ma~ zondigde nog niet met haar. Hij
bedacht haar rijkelijk met geschenken en zij mocht vrij bij hem in en uit
lopen.
[13] Toen zij
van Herodes weer thuis kwam bij haar moeder, vroeg deze haar wat Herodes allemaal
met haar had besproken en gedaan. De dochter vertelde de waarheid, prees de
weliswaar zeer vriendelijke, maar toch zeer nuchtere mentaliteit van Herodes en
hoe hij haar rijkelijk bedacht had en haar doorlopende, vrije toegang tot hem
had verleend. Hij had echter als voorwaarde gesteld dat zij hem volkomen trouw
moest blijven.
[14] Maar de
oude heks dacht daarbij beslist wat ik, die.Herodias naar huis moest
begeleiden, duidelijk in haar ogen kon lezen: 'Kijk, daar steekt iets achter!
Als Herodes zich de eerste keer niet door de grote bekoring van mijn dochter
heeft laten vangen, dan zal dat de tweede maal ook niet gebeuren.
Omdat de oude
dan echter het recht zou verliezen om ten aanzien van de een schadevergoeding
van Herodes te eisen, gaf zij de dochter een fraaie les hoe zij het een
volgende keer aan moest leggen om Herodes tot geslachtsgemeenschap over te
halen.
[15] Ik
verliet weldra uit ergernis het huis van de heks, kwam bij Herodes terug en
vertelde hem alles wat ik had opgemerkt. U kunt zich wel voorstellen dat
Herodes daarover bepaald niet gesticht was. In verband daarmee ging hij naar
Johannes en legde hem de hele zaak voor.
13 De moordaanslag op Johannes de doper
[l] (Zinka:)
"Maar Johannes zei tegen hem: 'Blijf weg bij Herodias en .haar moeder want
de oude is een slang en de jonge een adder! Bovendien ken je de wil van de
almachtige God van Abraham, Izaak en Jacob en je kent Zijn orde, waarin Hij
vanaf het eerste begin van alle schepselen slechts één vrouw aan een man heeft
gegeven. Vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid van een vrouw die eenmaal met een
man in het huwelijk is verbonden, verschaft je geen reden voor het nemen van
een bijwijf, want als je geduldig wacht, is het toch vrij eenvoudig voor God in
de schoot van je vrouw nog op hoge leeftijd een levende vrucht voor je te
verwekken! Lees de geschiedenis van de aartsvaders, dan zul je ontdekken dat
hun geduld en hun overgave hun op hoge leeftijd nog de rijkste zegen heeft
gebracht!
[2] Laat Herodias
dus met rust en haal geen scheidsbrief bij de tempel, want God heeft nooit een
scheidsbrief ingesteld! Dat heeft Mozes op eigen initiatief als mens gedaan
vanwege de veelvuldige hardheid van de mensenharten. Daar heeft hij echter niet
veel goeds mee verricht en in de ogen van God de Heer was dat geen goed
voorschrift, daar kun je van verzekerd zijn! Houd je daarom alleen aan je
vrouwen Iaat Herodias niet bij je komen! Geef Zinka (mij dus) de volmacht, en
hij zal het wel in orde weten te brengen dat die adder niet meer bij je in huis
komt! Als je deze raad zult opvolgen, zul je Gods vriendschap behouden, maar
indien niet, dan zul je te gronde gericht worden en een vijand worden van
Jehova! ,
[3] Herodes
nam dat ter harte en besloot af te zien van Herodias. Maar de oude slang en de
jonge adder stelden alles in het werk om Herodes te verblinden. Zij wisten
wanneer en waarheen hij ging en Herodias zorgde ervoor dat zij hem tegenkwam,
terwijl zij er zo aantrekkelijk en verleidelijk mogelijk uitzag. Hij ging daar
weliswaar niet op in, maar in zijn hart begon het toch steeds meer te gloeien,
zodat hij tenslotte zelf gelegenheden begon te zoeken om de mooie Herodias zo
vaak mogelijk te ontmoeten.
[4] Toen het
tenslotte tegen zijn verjaardag liep, stelde Herodias alles in het werk om op
het grote feest te komen. Inmiddels won de tempel ook bij Herodias inlichtingen
in hoe ver zij met Herodes gevorderd was. En zij kon hun niets anders zeggen
dan dat zij ondanks al haar kunstgrepen en kwade listen geen stap verder was
gekomen. Aan wie of wat dat te wijten was, wist zij niet, wel merkte zij nu
duidelijk dat Herodes haar toch graag zag en haar heimelijk steeds meer
achterna zat.
[5] Toen de
tempelpriester dat vernam, zei hij openlijk tegen de twee vrouwen: 'Dat is. alleen
maar de schuld van die water en doopprofeet bij wie Herodes zijn heil heeft
gezocht! Hij nam hem zelf bij de Jordaan gevangen om hem tegen ons te
beschermen, maar dat zal hem toch niet baten! De waterprofeet moet en zal
vallen! Hij is voor jullie en voor ons de gevaarlijkste steen des aanstoots!
Als het eerder niet lukt, dan zal het toch op de dag van Herodes moeten
gebeuren! Probeer tot elke prijs de profeet te vernietigen en dan zullen jullie
Herodes om je vinger kunnen winden!'
[6] Dat gaf de
beide vrouwen meer dan voldoende opheldering over de oorzaak van het mislukken
van hun pogingen. De beiden beraadslaagden nu hoe zij Johannes te gronde zouden
kunnen richten, en de jonge vrouw betrok mij in haar geheim en beloofde mij
veel goud en zilver als ik Johannes op de een of andere goede manier om het
leven zou brengen. Daartoe liet ik mij natuurlijk met overhalen, maar ik deed
toch alsof ik zo half en half op haar plannen inging. Dat deed ik echter alleen
om des te zekerder achter alle slechte satansplannen te komen die door de beide
vrouwen en de tempelridders tegen de arme Johannes waren uitgebroed.
[7] Bij dat
alles krabde Herodes zich achter zijn oren en zei tegen mij: 'Ik zie al
verscheidene dagen wat er aan de hand is, maar wat kunnen we daar aan doen? Het
zou misschien nog maar het beste zijn om de vrije toegang tot Johannes wat meer
te beperken, alleen zijn bekendste leerlingen bij hem toe te laten en iedere
vreemde de deur te wijzen. Want het is erg eenvoudig voor een door de vrouwen
gehuurde sluipmoordenaar om onze Johannes een dolk in het hart te stoten, en
dan zou het kwaad uit de tempel zijn doel bereikt hebben. Want geloof mij: ook
de vrouwen zijn door de tempel bewerkt! Ik zal echter om Johannes te redden, de
vrouwen en met name Herodias weer vrije toegang geven. Ga jij daarom naar
Herodias en zeg haar dat zij mij van nu af aan kan en mag bezoeken!'
[8] Als
dienaar moest ik wel gehoorzamen, hoewel ik maar al te zeer besefte dat
Johannes met deze hulp slecht gebaat was. Vanaf dat ogenblik kwam Herodias
bijna dagelijks in het huis van Herodes en zij verstond het als geen tweede
zijn genegenheid voor haar aan te wakkeren. Dat kwam al gauw de slechte
tempelpriesters ter ore en zij trachtten de vrouwen voortdurend om te praten.
Zij beloofden hun veel goud als zij Herodes bij gelegenheid zover wisten te
krijgen dat.hij Johannes, die zoveel volk van de tempel had afgetroggeld, het
levenslicht uit zou laten blazen. De oude zwoer bij de tempel dat zij hiervoor
zou zorgen en niet zou rusten aleer de waterprofeet gevallen zou zijn! Het
lukte de jonge vrouw nu ook steeds Herodes te beletten Johannes te bezoeken en
opnieuw raad bij hem te halen. Ik als dienaar durfde Herodes ook niet aan de
woorden van Johannes te herinneren omdat ik maar al te goed wist wat voor tiran
hij is als zijn hart door hartstocht gegrepen wordt.
[9] En zo ging
deze kwade zaak verder tot aan de verjaardag van Herodes. Alleen een paar dagen
voor die dag moet er iets tussen hem en Herodias zijn voorgevallen, omdat zij
anders die paar dagen zeker niet weggebleven zou zijn. Maar juist deze paar
dagen zetten het hart van Herodes voor de mooie Herodias in vuur en vlam, en de
overwinning op Herodes die zij op zijn verjaardag vierde, was daardoor des te
zekerder.
14 De opdracht van Herodes
[I] (Zinka:)
"Het is bekend hoe zij die dag ten aanschouwe van mij en duizenden heeft
gevierd. Het zal u allen echter niet bekend zijn, dat bij de leerlingen van
Johannes het gerucht gaat dat Johannes weer is opgestaan, naar Galiléa is
getrokken en op de plaats waar hij oorspronkelijk zijn taak is begonnen, nu
weer actief is. Dat gerucht bereikte ook Herodes en zijn Herodias, die sinds de
dood van Johannes ziek is geworden evenals de oude draak van een moeder.
Herodes en Herodias zijn hierdoor vervuld van grote vrees en angst, en daarom
zond Herodes mij als een betrouwbaar vriend van de vermoorde er op.uit.om hem
weer bij Herodes te brengen, opdat hij de grote onrechtvaardigheid die hij hem
had aangedaan, zou kunnen goedmaken. Ook Herodias betreurt nu het uur waarop
zij toegaf aan haar slechte moeder, en zou de gekrenkte Johannes eveneens weer
genoegdoening willen geven!
[2] Maar ik
besef wel dat Johannes nooit is opgestaan. Wel heb ik van Johannes zelf gehoord
dat er in Galiléa een zeer groot profeet is opgestaan, wiens schoenriemen hij
niet waardig was om los te maken. Dat vertelde ik aan Herodes en hij zei: 'Ga
er toch naartoe en breng mij degene waarover Johannes met zoveel achting sprak,
want misschien kan die ons ook helpen! ' Ik zei hem echter tevens wat ik over
de grote profeet had gehoord, namelijk dat hij als bewijs van zijn leer enorme
tekenen deed. Ik zei hem dat de Galilese profeet doden opwekte, bergen verzette
en de storm beheerste, en nog meer van zulke ongelofelijke dingen. Ik vertelde
Herodes ook dat ik tegen de macht van zo'n profeet weinig of niets uit zou
kunnen richten, omdat hij duizenden door één gedachte kon doden. Maar Herodes
en Herodias lieten zich daardoor niet van hun wens afbrengen en Herodes zei
alleen: 'Driehonderd zware zilverstukken voor degene die hem mij brengt!', met
de toevoeging dat als het levend niet mogelijk zou zijn, hij hem dan toch als
dode wilde zien!
[3] Ik
antwoordde hem koelbloedig: ' Als hij niet uit zichzelf komen wil, zullen wij
voor niets gaan! Want voor wij hem kunnen doden, leven wij allang niet meer.
Daar hij de geheimste gedachten van de mensen kent en ook hun bedoelingen, zal
hij ons al doden als wij hem nog maar nauwelijks zien! Onder deze
omstandigheden zie ik echt geen reden om hem op te gaan zoeken! ' Toen zei hij:
'Ik wil het en mijn wil is goed. Als de profeet goed is, zal hij mijn goede wil
ook als goed onderkennen en naar mij toekomen! Dat ik met hem niet datgene zal
doen wat ik in mijn verblinding met Johannes heb gedaan, bewijzen mijn tranen
om de goede Johannes. Ga en voer mijn wil uit!'
[4] Toen pas
gingen wij en zodoende zijn wij nu hier, -tot op heden nog geheel onverrichter
zake, hoewel wij nu al ongeveer negen weken alleen voor dit doel door Galiléa
rondtrekken. Ik heb gedurende die tijd al ettelijke malen boden naar Herodes
gezonden en hem het nutteloze van onze inspanningen duidelijk uiteengezet, maar
dat helpt allemaal niets! Hij weet waarschijnlijk uit andere bronnen dat óf de
opgestane Johannes, of de grote profeet zich in Galiléa ophoudt en grote
tekenen doet. Wij moeten daarom alles op alles zetten om hem te pakken te
krijgen. Iedere laksheid van onze kant zou hij zeer streng weten te straffen!
[5] En zo zijn
wij dan nu op onze speurtochten hierheen gekomen omdat wij hoorden dat er zich
bij Caesarea Philippi grote tekenen voorgedaan moeten hebben! Wij vonden echter
eigenlijk niets dan een totaal afgebrande stad, een door de hevige storm van
gisteren verwoeste omgeving en nu hier u, als zeer strenge Romeinen!
[6] Zorg voor
ons en bevrijd ons van de dwaas die in zijn woede niet te vertrouwen is, en wij
zullen u daarvoor dankbaar zijn, daar kunt u van verzekerd zijn! Wat ik u nu
heb verteld, is de volle waarheid; u weet nu precies wat er aan de hand is.
Handel nu naar recht en rechtmatigheid! Als u, Romeinen, eenmaal geheel onze
meesters bent, hebben wij met Herodes niets meer te maken! Wij zullen daarbij
bereid zijn u nog duizendmaal trouwer te dienen dan de oude dwaas en tiran!
Want u heeft toch nog iets menselijks, terwijl Herodes een onmens is als hij in
woede ontbrandt!"
15 De raadselachtige Romeinse volmacht
[I] CYRENIUS
zegt: "Je wens zal vervuld worden, want ik ben met je beschrijving van
Herodes heel tevreden en weet nu wat ik met hem zal moeten doen. Maar zeg me
alleen nog of zijn vorstelijke volmacht wel precies is zoals als je mij eerder
hebt beschreven! Heb je gezien of deze met mijn naam ondertekend was? Of heb je
soms gelegenheid gehad de oorkonde zelf in te kunnen zien? Spreek de waarheid
en vertel mij dat heel precies!"
[2] ZINKA
zegt: "Niets is eenvoudiger dan dat omdat ik, daar ik kan schrijven en de
drie talen beheers, deze oorkonde al misschien wel vijftig maal heb
overgeschreven. Deze afschriften liet Herodes steeds door de landvoogd voor
tien groschen waarmerken ten bewijze dat zij gelijkluidend waren aan het
origineel. Uw naam zag ik niet, maar wel die van de thans heersende keizer. Meer
kan ik u daar niet over zeggen."
[3] CYRENIUS
zegt: "Dat is dan duidelijk een nieuwe volmacht, die heel anders luidt dan
degene waar mijn handtekening onder staat! Zou je mij misschien ook nog kunnen
zeggen, wanneer Herodes die beruchte volmacht uit Rome in zijn bezit
kreeg?"
[4] ZINKA
zegt: "O, zonder meer! Die volmacht kreeg hij reeds in het voorjaar. Dat
weet ik zo precies omdat ik het verzoek daarvoor zelf heb geschreven. In het
verzoek stond namelijk, of de keizer als enig heer en heerser, met voorbijgaan
van alle ondergeschikte instanties, hem AD PERSONAM * (*persoonlijk) voor zijn
noodzakelijke bescherming een volmacht zou willen geven zoals onder de noot in
het verzoekschrift was omschreven. Maar nu komt eigenlijk de hoofdzaak,
waarachter naar wat ik er zo van denk -de grote schurkenstreek schuil gaat!
[5] Dat Herodes zo'n verzoek aan Rome heeft gericht, daar sta ik als
geloofwaardige getuige voor in, omdat ik zoals gezegd het verzoek zelf heb
opgesteld en geschreven. Dit buitengewone verzoek ging echter -zoals wel te
begrijpen is -niet zonder een zwaarwegende begeleiding van veel goud en zilver
naar Rome. De brengers waren vijf van de belangrijkste Farizeeën die voor heel
persoonlijke aangelegenheden destijds een reis naar Rome maakten: Enige dagen
voor hun vertrek kwamen zij bij Herodes en vroegen hem of hij uit Rome nog iets
nodig had. .
[6] Voor Herodes
kwamen zij als geroepen, want hij broedde er al vier weken op, hoe en door wie
hij op de meest veilige en geheime wijze dat buitengewone verzoek naar Rome kon
laten brengen. Deze gelegenheid kwam hem nog meer van pas omdat hij met deze
vijf sluwe Farizeeën heel goed overweg kon en hen ook voor de eerlijkste in hun
soort hield. Toen hij naar hun brengersloon informeerde, dat anders vanaf
Jeruzalem meestal niet beneden de tweehonderd pond ligt, vroegen zij niets,
want wat zij voor Herodes deden, die hun ook al vele en belangrijke
vriendendiensten had bewezen, deden zij ook alleen maar uit pure vriendschap!
[7] Daarmee
was Herodes meer dan tevreden en hij gaf de vijf het verzoek inclusief de zware
lading, voor het dragen waarvan dertig kamelen nodig waren. Op die wijze ging
het buitengewone verzoek volgens zeggen naar Rome, maar in werkelijkheid heel
ergens anders heen, wat wij niet kunnen weten!
[8] Een reis
van hier naar Rome duurt bij gunstige weersomstandigheden drie volle weken, in
andere gevallen ook wel een maand. Men blijft een aantal dagen, vaak weken in
Rome en het kost tijd voor iemand bij de keizer wordt toegelaten. De keizer
behandelt zo'n verzoek in het gunstigste geval niet binnen een half jaar, omdat
hij talloze regeringszaken te doen heeft die belangrijker zijn. Dan komt nog de
terugreis, die net zoveel tijd kost als de heenreis! Veel ervaring heeft
geleerd dat binnen driekwart jaar bij mijn weten nooit iets uit Rome is
teruggekomen.
[9] De vijf
boden hebben echter de gevraagde volmacht, die geheel overeenstemt met de noot
uit het door mij geschreven verzoek, geschreven op mooi perkament en versierd
en voorzien met alle bekende keizerlijke waarmerken, binnen zes weken aan
Herodes overhandigd en Herodes daarmee luisterrijk gelukgewenst. Ik dacht
echter het mijne ervan en verwed er nog vandaag mijn hoofd onder dat de vijf
boden bij de onderhavige gelegenheid net zo min in Rome waren als ik!
[10] De kerels
hebben de meegegeven zware schat en de dertig gezonde kamelen veilig
opgeborgen, de handtekening van de keizer en de andere waarmerken nagemaakt en
Herodes zo een geheime, keizerlijke volmacht overhandigd, waarvan deze zelf
zeker zo weinig weet als u, geëerde heer en gebieder! Weet u, verheven heer,
dat is slechts mijn mening; het kan ook mogelijk zijn dat de volmacht toch nog
van de keizer afkomstig is! Misschien hebben de schepen de wind mee gehad,
zowel heen als terug, dan zou het in ieder geval met de heen en terugreis zo
ongeveer kunnen kloppen, en toevalligerwijs kunnen zij de keizer bij hun
aankomst in Rome goedgeluimd en in een niet bezet uur hebben aangetroffen. Hij
heeft hen meteen laten komen en de gevraagde volmacht gegeven, waarop zij
dadelijk een hier naar Azië vertrekkend schip aantroffen, zich inscheepten en
met gunstige wind de kust van Judea bereikten! Kortom, ik wil beslist geen
rechter spelen! Ik gis en reken alleen maar wat."
16 De vervalste volmacht van Herodes
[1] CYRENIUS
zegt: "Vriend, dat is meer dan een veronderstelling, dat is de zuivere
waarheid! Want gesteld dat de keizer de verlangde volmacht omgaand verstrekt
zou hebben, dan zou deze toch onmogelijk binnen zes weken van Rome naar
Jeruzalem kunnen komen omdat iedere verordening die Rome verlaat, al is de wind
nog zo gunstig, tot Sidon al ongeveer veertig dagen nodig heeft. Rechtstreeks
over zee, wat misschien wel de kortste weg is, gaat geen schip en voor er een
langs de kust van de grote Middellandse zee of van de Adriatische zee langs
Griekenland hier is, duurt dat minstens veertig dagen, en daarom kan niemand
die afstand binnen diezelfde tijd heen en terug afleggen.
[2] Bovendien
moet iedere vreemdeling die naar Rome komt en aan de keizer iets wil vragen,
eerst zeventig dagen in Rome doorbrengen, want eerder komt geen vreemde gezant
of particulier, uitgezonderd een veldheer of andere hoogwaardigheidsbekleder,
bij de keizer. In Rome heeft men nu eenmaal de gewoonte dat iedere vreemde die
in Rome een gunst aan de keizer wil vragen, eerst de stad een offer moet
brengen door zoveel mogelijk uit te geven en andere geschenken en offers te
geven aan de vele instituten en instellingen. Dat kan zogezegd vrijwel iedere
vreemde die uit een ver land komt heel goed doen, omdat hij alleen als hij erg
rijk is naar Rome kan komen en om een bijzondere gunst kan vragen. Want voor de
algemene, onbemiddelde volksklasse zijn wetten en rechtvaardige rechters
ingesteld en bekrachtigd. Wie moeilijkheden heeft, weet waar hij heen moet
gaan. Als hij gaat, wordt hij rechtvaardig volgens de wet geholpen; want bij
ons Romeinen pleegt men geen bedrog en steeds geldt het principe: 'Justitia
fundamentum regnorum! ' (Gerechtigheid is het fundament van heerschappijen!)
en 'Pereat mundus, fiat ius!' (Al gaat de wereld te gronde, toch zal recht
geschieden!) Dat zijn bij ons Romeinen niet zo maar lege zegswijzen, maar
regels die tot op heden nog steeds zeer nauwgezet zijn nagevolgd.
[3] Daarom is
het ook niet onbillijk als de bezoekers van Rome eerst een offer brengen aan de
grote wereldstad, voordat zij waardig geacht worden voor de een of andere
keizerlijke genade. Uit dit alles volgt dus, dat de vijf afgezanten van de
tempel gedurende zeventig opeenvolgende dagen niet bij de keizer zijn geweest
en daarom binnen zes weken onmogelijk een lonende reis van hier naar Rome en
weer terug hebben kunnen maken. Als zij dat echter niet hebben kunnen doen, dan
leidt dat vanzelf tot de gerechtvaardige conclusie, dat de vijf de ereschatting
van Herodes aan de keizer zelf hebben gehouden en de heerszuchtige viervorst
een nagebootste en dus valse volmacht gebracht en overhandigd hebben! Herodes
verbeeldt zich nu grotere rechten te hebben dan hij oorspronkelijk met het
viervorstendom van Rome kreeg. Maar zo spoedig mogelijk zal hem daarover klare
wijn worden geschonken!
[4] Ja, nu is
het dan ook te begrijpen waarom mij daarover uit Rome geen enkel bericht, in
welke vorm dan ook, heeft bereikt! Want mij, als onbeperkte gezagsdrager van
Rome over geheel Azië en een aangrenzend deel van Afrika moet toch mededeling
gedaan worden van alles wat maar door Rome over Azië wordt beslist. Anders zou
ik een mij onbekende bepaling van Rome, zodra deze ergens ingevoerd zou worden,
aanzien voor een provinciale eigenmachtigheid en dus als opstand tegen Rome en
haar macht, en daar meteen met alle mij ten dienste staande machtsmiddelen
tegenin moeten gaan! Daarom zul je nu wel beseffen dat de volmacht van Herodes
vals moet zijn! Maar als de volmacht vals is, zul je ook inzien dat ik ten
eerste aan Herodes het bedrog moet mededelen, en ten tweede hem de valse
volmacht moet afnemen en naar de keizer moet zenden, opdat deze zelf, vanwege
de ontheiliging van zijn persoon, de doortrapte misdadigers kan straffen!"
17 De politiek van de tempelpriesters
[1] ZINKA
zegt: "Edele vriend! Geëerde heer! Wij begrijpen het heel goed, maar
daarnaast is ons nog iets duidelijk wat u niet schijnt te zien!"
[2] CYRENIUS
zegt: "En wat mag dat dan wel zijn?"
[3] ZINKA
antwoordt: "Het is de dierbare politiek waardoor het priesterdom bijna in
alle tijden en in alle landen der aarde een zeker voorrecht bezit, zodat het
veel kan doen wat voor de rest van de mensheid een misdaad zou zijn. De
priesters zijn vermetel genoeg zich aan de andere mensen letterlijk als goden
op te dringen, en naar believen tegenover iedereen de mond vol te hebben over
het zogenaamde woord van God. En geen mens ageert daar tegen, en zelfs de
keizer moet dat brutale spel tolereren vanwege het vanouds ingeprente bijgeloof
van het volk, waardoor de mensen op de juiste, gehoorzaam deemoedige plaats
worden gehouden en niet opstaan tegen de koning van het land als deze hun vaak
moeilijk op te volgen wetten en zwaar drukkende schattingen oplegt.
[4] Als de
priesters echter wordt toegestaan in Gods plaats naar believen de scepter te
zwaaien, dan zal de keizer zich ook helemaal niet zo kwaad maken wanneer deze
volksverdovers zonodig heimelijk, of ook openlijk, in de huid van de monarch
kruipen, in zijn naam spreken en zelfs wetten uitvaardigen indien zij dat zowel
voor de heerser, voor zijn staat en natuurlijk ook voor zichzelf heilzaam
vinden. Dat lijkt des te aanvaardbaarder in die provincies die, zoals het
Joodse vaderland hier, ver verwijderd liggen van de residentie van de heerser .
[5] Als de
keizer hen vanwege deze valse volmacht ter verantwoording roept, zullen zij
helemaal niet ontkennen dat zij zonder enige opdracht hebben gehandeld. Maar
zij zullen de keizer ook nog een goede reden kunnen aangeven waaruit blijkt dat
zij dat slechts voor het welzijn van de monarch en zijn staat gedaan hebben! En
zij zullen de keizer ook haarfijn en zonneklaar proberen te bewijzen, waarom
die maatregel nodig was en welk voordeel voor staat en monarch daaruit
voortvloeide. En de keizer zal hen tenslotte daarvoor nog moeten prijzen en
belonen.
[6] Stel dat u
hen vandaag ter verantwoording roept, dan zult u hen na het verhoor net zo min
kunnen beschuldigen als de keizer zelf. Uiteindelijk zult u de volmacht van
Herodes nog moeten bekrachtigen wanneer zij u bewijzen dat dat stuk nodig was
om daarmee de heerszucht van Herodes binnen bepaalde grenzen te houden, omdat
hij anders met behulp van zijn onmetelijke schatten en rijkdommen heel
gemakkelijk in het geheim een eigen grote macht zou hebben kunnen vormen,
waarmee hij dan heel categorisch met u, Romeinen, zou zijn gaan spreken! Zij
hadden dat echter ontdekt en hadden direkt, door ingeving van boven, het juiste
middel aangegrepen, waardoor Herodes pro forma een privilege ontving van het
keizerlijke gezag dat hij anders al gauw met geweld afgedwongen zou hebben.
-Als de tempelridders u met zulke verklaringen tegemoet treden, wat kunt u dan
anders doen dan hen loven en belonen?"
[7] CYRENIUS
zegt: "Daarvan ben ik nog niet zo overtuigd! Als Herodes zoiets gemeens
van plan was en dat ook uit wilde voeren, waarom werd mij dat dan niet in het
geheim meegedeeld? Ik zou toch heel goed de juiste middelen daartegen hebben
kunnen aanwenden! Van Jeruzalem naar Sidon of Tyrus is toch echt niet zo ver!
En dan nog, -hoe zullen de tempelpriesters de gestolen, grote schatten en de
dertig kamelen verantwoorden? Ik denk dat hun dat toch wel wat moeilijk zal
afgaan!"
[8] ZINKA
zegt: "Geëerde vriend, edele heer! U schijnt anders heel veel gedegen
staatsmanskunst te bezitten, maar hier schijnt u weer des te onervarener te
zijn - als iemand die zelfs nog nooit in huis de scepter gezwaaid heeft! Een
dubbele reden kan hen ervan afgehouden hebben om u persoonlijk daarvan op de
hoogte te stellen! Ten eerste: "gevaar in geval van vertraging, en ten
tweede: het vermijden van ieder gevaarlijk opzien bij deze zaak! Want zou u er
te vroeg van in kennis gesteld zijn, dan zou u meteen heel Jeruzalem hebben
laten omsingelen en zorgvuldig laten bewaken. Dat zou bij het volk grote
opwinding hebben veroorzaakt en het met een bittere haat tegen u hebben
vervuld. Herodes zou echter zo' n stemming tegen u heel goed hebben kunnen
benutten, waardoor onvoorspelbare kwade zaken hadden kunnen ontstaan!
[9] Dit alles
goed berekenend en van te voren inziend, beschikte de tempel in zijn goddelijke
wijsheid nu juist over iets waardoor zonder enig opzien de kwade zaak werd
verholpen. Op het juiste moment zouden zij u en de keizer heel ongemerkt toch
wel in kennis gesteld hebben van het gebeurde, voorzien van advies hoe verder
te handelen. De voor de keizer bestemde schatten zouden zij echter zonder meer
pas dan aan u kunnen zenden als zij de tijd rijp geacht zouden hebben u over
alles in te lichten.
[10] Geëerde
vriend en edele heer, wanneer u ongetwijfeld zo'n antwoord op enige van uw
vragen kunt verwachten, zegt u mij dan eens of u in verband met een goed staatsmanschap
iets anders zou kunnen doen dan de tempelpriesters erg prijzen en hun, net als
iedere goede en eerlijke zaakgelastigde, de wettelijke tien procent van de
winst geven!"
[11] CYRENIUS
zegt: "Maar als ik nu zelf overtuigd ben van de ontzettende verdorvenheid
van de tempelpriesters, moet ik ze dan ook nog prijzen en belonen? Is er dan
geen middel en geen manier om deze satansbroeders het vuur na aan de schenen te
leggen?"
[12] ZINKA
zegt: "Het is maar de vraag wie van ons tweeën de slechte ridders beter
kent en dieper verafschuwt. Als ik hen allen, de tempel en hun synagogen, in
één zucht zou kunnen vernietigen, geloof mij, ik zou mij geen ogenblik
bedenken! Maar de zaken liggen nu eenmaal zo dat zelfs een God u geen andere
raad kan geven, dan voorlopig met een vriendelijk gezicht het kwade spel
meespelen. Komt tijd, komt raad.
[13] Volgens
mijn berekening en volgens de berekening van Johannes zullen zij, gerekend
vanaf nu, binnen veertig jaar helemaal rijp zijn voor de vernietiging, en u
zult dan geheel Judea en geheel Jeruzalem opnieuw moeten veroveren en hun
broeinesten grondig moeten verwoesten. Maar vóór die tijd zal er gewapenderhand
weinig of niets tegen hen ondernomen kunnen worden, behalve dat wat ik u
voorheen heb aangeraden. U kunt hun te gelegener tijd laten vragen hoe die
bepaalde zaken liggen. Als zij echter meteen klaar staan met hun uitleg, doe
dan zoals ik u gezegd heb, anders kan het slecht aflopen!"
18 De leer van de Galilese profeet
[I] CYRENIUS
zegt: "Vriend, ik zie wel hoe omzichtig en slim je bent. Herodes heeft in
jou een verdediger gevonden die in geheel Judea zijns gelijke niet vindt! Nu
ben je weliswaar niet meer herodiaans, maar Romeins en je behoeft nooit meer
voor Herodes zaken op te komen, maar
alleen voor de onze, en wel voor ons. Daarom mag je nu al veel meer weten van
wat zich op deze plaats aan de zee heeft geconcentreerd en de reden daarvan!
Maar vertel me nu eerst, watje zou doen als de grote Galilese profeet nu opeens
ergens vandaan zou komen!"
[2] ZINKA zegt:
"Ik?! -Helemaal niets, ik zou hem niets in de weg leggen! Ik zou wel een
onderhoud met hem willen hebben om te zien of Johannes wel gelijk had met te
zeggen, dat hij niet eens waardig was zijn schoenriemen los te maken! Johannes
was een zeer wijs profeet en hij was meer verlicht dan alle oude profeten bij
elkaar. Wel, als Johannes dan zo'n getuigenis geeft over deze Jezus uit
Nazareth, hoe groot, hoe wijs en hoe machtig moet die dan wel zijn!
[3] Weet u,
geëerde vriend, als ik Jezus werkelijk ergens zou hebben willen oppakken al
was het maar voor de schijn, dan zou ik dat allang hebben kunnen doen, want
eigenlijk wist ik toch meestal wel waar Jezus zich ophield! Maar daar ging het
mij echt niet om; en eerlijk gezegd, -ik had een vreemde angst voor deze man!
Want volgens hetgeen ik allemaal over hem heb gehoord -en dat van
geloofwaardige getuigen, zelfs van Samaritanen -, moet hij welhaast helemaal
een complete godheid zijn - of een geslepen magiër uit de oud-Egyptische
school! Ik zou daarom in geen enkel opzicht iets speciaals met hem van doen
willen hebben, want dan zou ik toch zeker aan het kortste eind trekken.
Voorwaar, wat mij betreft zou ik hem alleen willen zien en spreken, maar dan
alleen onder vreedzame omstandigheden en in de verste verte niet gekleed als
gerechtsdienaar!"
[4] Dan richt
IK Zelf het woord tot Zinka en zeg: "Beste vriend, Ik ken Jezus van
Nazareth even goed als dat Ik Mij Zelf ken, maar ik kan over Hem slechts zeggen
dat Hij van geen mens een vijand is, maar een weldoener van allen die tot Hem
komen en hulp bij Hem zoeken. Wel is Hij een vijand van de zonde, maar niet van
de zondaar die berouw heeft van zijn zonde en deemoedig terugkeert naar het
goede. Hij heeft nog geen mens berecht of veroordeeld, ook al zou deze meer
zonden begaan hebben dan er zandkorrels in zee en grassprieten op aarde zijn.
[5] Zijn leer
bestaat heel in het kort daarin, dat de mens God moet erkennen en Hem boven
alles moet liefhebben, en dat hij zijn medemens, wat of wie deze ook moge zijn,
hoog of laag, arm of rijk, man of vrouw, jong of oud, even lief moet hebben als
zich zelf. Wie dat altijd doet en de zonde mijdt, zal weldra in zichzelf gewaar
worden dat die leer waarachtig uit God is, en niet afkomstig is uit de mond van
een mens, maar uit de mond van God. Want geen mens kan weten wat hij moet doen
om het eeuwige leven te verkrijgen, en waaruit dat bestaat. Dat weet alleen God
en later ook hij die het uit Gods mond heeft vernomen.
[6] Hij leert
ook dat alle mensen die het eeuwige leven willen bereiken, door God onderricht
moeten worden. Zij die slechts van mensen horen wat ze moeten doen, zijn nog
ver van het rijk van God. Zij horen wel de woorden die afkomstig zijn van een
sterfelijke tong, maar zo sterfelijk als de tong is die de woorden sprak, zo
sterfelijk is dan ook het woord in de mens die het heeft gehoord. Hij slaat er
geen acht op en brengt het niet door de daad tot leven. Maar het woord dat uit
Gods mond komt, is niet dood, maar levend. Het zet hart en wil van de mens aan
tot de daad en maakt daardoor de gehele mens levend.
[7] Als de
mens echter eenmaal door het woord van God levend is geworden, blijft hij
levend en voor eeuwig vrij, en hij zal geen dood ooit meer voelen of smaken, -
ook al zou hij lichamelijk wel duizendmaal sterven!
[8] Kijk vriend,
dat is zo heel in het kort de kern van de leer van de grote profeet uit
Nazareth! - Zeg ons eens hoe deze je bevalt en wat je onder die omstandigheden
van de grote profeet denkt!"
19 Zinka's opvatting over de leer van Jezus
[I] ZINKA
denkt daar wat over na en zegt na een poosje: "Beste vriend! Hoewel die
leer wat gedurfd is, is er niets tegen in te brengen. Het wezen ervan is, als
er tenminste een God is Die zich ook maar iets om de stervelingen bekommert,
duidelijk goddelijk! Weliswaar hebben ook andere grote wijzen de grondregel
opgesteld dat de zuivere liefde de oerkiem van al het leven is en dat de mensen
de liefde het meest zouden moeten bevorderen omdat slechts uit de liefde al het
heil voor de mensen zou kunnen opbloeien. Maar zij verklaarden het zuivere
wezen van de liefde niet. De liefde heeft echter even vaak goede als kwade
kanten en uiteindelijk weet men niet welke kant van de liefde men dan eigenlijk
voor het welzijn moet beoefenen.
[2] Maar hier
is zonneklaar onder woorden gebracht welke soort liefde de mens moet koesteren
en als levensprincipe moet aanhouden. Daarom kan zo'n leer natuurlijk
oorspronkelijk niet van een mens afkomstig zijn, maar alleen van God, en dat
bewijst dan meteen dat er dan toch een God is. Wel, wel, ik ben u, beste, mij
geheelonbekende, verheven vriend - ook al bent u misschien een heiden van
ganser harte dankbaar, want u heeft mij nu, net als mijn niet op hun
achterhoofd gevallen vrienden, een grote dienst bewezen! Wij waren in zekere
zin allen min of meer goddeloos, maar nu komt het mij in ieder geval voor, dat
wij de verloren God hebben weergevonden, hetgeen voor mij zeer verheugend en
aangenaam is.
[3] Johannes
gaf zich weliswaar ook alle moeite om mij van het bestaan van een eeuwige God
te overtuigen, maar dat lukte hem toch niet. Ik gaf hem duchtig tegenspel en
hij kon al mijn twijfel niet wegnemen, en zo bleef ik dan ook tot op heden in
al mijn twijfels steken. Maar nu is het in één klap uit met al dat getwijfel!
[4]
Merkwaardig! Ja, ja, zo is het: ‘Als iemand in een dwaaltuin niet de juiste
poort vindt, komt hij niet in het paleis van de koning die in het ruime centrum
van de grote dwaaltuin zijn vaste woonplaats heeft gebouwd. U heeft mij nu
echter de juiste poort gewezen en deze voor mij geopend, en nu is het dus een
kleine moeite zo snel mogelijk in het grote en eeuwige paleis van de koning te
komen.
[5] Wees nu
echter ook nog zo goed mij te zeggen waar u het buitengewone geluk had de grote
man te ontmoeten! Hij is beslist geen magiër, maar een met hogere, goddelijke
krachten begiftigd mens, want dat blijkt uit zijn waarlijk goddelijke leer! Zeg
mij dus waar u hem heeft gesproken! Ik zou daar zelf heen willen gaan en uit
zijn mond die levende woorden van heil horen"
[6] IK zeg:
"Blijf nu maar hier, je zult Hem al gauw tijdens het verloop van de
besprekingen die nog zullen volgen vanzelf vinden! Ook is het nu al ruim een
uur na het midden van de dag. Onze brave gastheer Marcus heeft het middagmaal
reeds klaar en het zal dadelijk opgedaan worden. Maar na de maaltijd zullen wij
nog zeeën van tijd krijgen om over allerlei zaken met elkaar te spreken. Jij
blijft aan onze tafel, -je negenentwintig metgezellen kunnen hiernaast gaan
zitten."
[7] Dan brengt
Marcus de spijzen. Toen de spijzen op de tafels stonden, viel het Zinka op dat
al die grote tafels door een paar mensen opeens als bij toverslag vol gezet
waren met spijzen en bekers met wijn.
[8] HIJ vroeg
de naast hem zittende Ebahl: "Vriend, vertel mij alsjeblieft, hoe kon nu
door zo weinig mensen ineens zo'n grote hoeveelheid voedsel hier op al die
lange tafels gebracht worden! Heus, daar verbaas ik mij bijzonder over! Ik zou
haast durven beweren, dat het er hier niet helemaal natuurlijk aan toegaat!
Heeft de oude waard soms geheime, gedienstige geesten die hem bij dit werk
helpen?"
[9] EBAHL
zegt: "Je zult er wel niet steeds op gelet hebben, omdat je erg verdiept
was in je gesprek, terwijl intussen al die tafels gemakkelijk van wijn en
voedsel voorzien konden worden zonder dat je dat speciaal is opgevallen. Zelf heb
ik er weliswaar niet op gelet, maar zonder meer onnatuurlijk zal het er toch
wel niet aan toegegaan zijn!"
[10] ZINKA
zegt: "Vriend, geloof me, ook al ben ik nog zo verdiept in het een of
andere gesprek, dan zal er om mij heen toch niets kunnen gebeuren zonder dat ik
het zou zien. Ik weet heel zeker dat er zich enige ogenblikken geleden nog geen
broodkruimel op de tafels bevond, -en nu buigen de tafels door van het voedsel
dat er op staat! Neem me niet kwalijk, in zo'n geval mag een mens met hart en verstand
toch wel een vraag stellen, met name als je vreemdeling bent!? Het maakt me nu
niet meer uit of iemand mij daarover goed inlicht of niet, maar ik blijf erbij
dat er hier beslist geen natuurlijke dingen in het spel zijn! Kijk maar eens
naar mijn negenentwintig metgezellen die onder elkaar precies hetzelfde
onderwerp bespreken. Alleen jullie allen, die hier waarschijnlijk nu al
verscheidene keren gegeten hebben, blijven in dit geval onverschillig, omdat
jullie wel weten wat hier aan de hand is! Maar het hindert niet, -ik zal later
nog wel achter dit geheim komen!"
20 Zinka en het voedselwonder
[1] Dan staat
Zinka, die een zeer grote man was, op en kijkt om zich heen naar alle tafels,
die natuurlijk zonder uitzondering vol staan met schotels, gevuld met heerlijk
toebereide vissen, ronde broden en ontelbare bekers en kruiken gevuld met
uitmuntende wijn. Hij ontdekt ook dat alle gasten reeds flink toetasten, zonder
dat op al die tafels de spijzen merkbaar verminderen. Kortom, onze Zinka wordt,
hoe langer hij kijkt, steeds meer uit het veld geslagen, zodat het hem
tenslotte al behoorlijk begint te duizelen. Alleen een behoorlijke honger en de
heerlijke geur van de spijzen nopen hem te gaan zitten en ook te gaan eten.
[2] Ebahl legt
hem de beste en grootste vis voor en beschrijft deze als een van de edelste
soorten uit het meer van Tiberias, want zo heette de uitgestrekte bocht van het
Meer van Galilea tot in de vrij verre omtrek van Caesarea Philippi. Omdat de
vis buitengewoon lekker smaakt tast Zinka steeds geestdriftiger toe. Daarbij
spaart hij het honingzoet smakende brood niet en spreekt hij ook ijverig de
volle beker aan, die daardoor echter niet veel leger wordt, en ook met de vis
komt hij aan geen eind, ofschoon hij daarvoor flink zijn best doet.
[3] Zoals het
hem echter vergaat, zo vergaat het ook zijn metgezellen. Zij zouden allen graag
opgewekt en vrolijk en zeer spraakzaam willen worden, maar de steeds groeiende
verwondering over de merkwaardige verschijnselen tijdens dit feestmaal laten
hun daarvoor geen tijd, want voor hen zijn dat verschijnselen die zij nog nooit
eerder beleefd hebben. Ook zijn zij al behoorlijk verzadigd, maar toch zet de
goede, aangename smaak van de vissen, het brood en de wijn hen aan om nog meer
te eten en te drinken, en ook daarvan begrijpen zij de reden niet.
[4] Tenslotte
verzoekt Zinka dringend aan Cyrenius of hij wil vertellen hoe dat allemaal nu
te rijmen is.
[5] Maar
CYRENIUS zegt: "Als de maaltijd voorbij zal zijn, zal het ook wel vroeg
genoeg zijn om over vele zaken te spreken. Eet en drink nu echter naar
hartelust!"
[6] ZINKA
zegt: "Vriend en edele heer en gebieder! Ik was mijn leven lang geen
smulpaap, maar als ik nog lang bij u zal blijven wordt ik er zeker een! Alleen
begrijp ik niet waar al dat eten en drinken blijft! Ik ben voldaan en mijn
dorst is gelest, en toch kan ik nu nog steeds maar door eten en drinken! En de
wijn is beter en geestrijker dan ik ooit ergens te drinken heb gekregen. Maar
ondanks dat word ik er toch niet dronken van!
[7] Ik blijf
er nog steeds bij dat het er hier niet natuurlijk aan toe gaat! Jn dit grote
gezelschap moet zich een magiër bevinden, die hiermee zijn onbegrijpelijke
wonderkracht demonstreert! Of bevinden wij ons soms in de buurt van die grote
profeet die ik met mijn negenentwintig metgezellen heb gezocht? Als dat het
geval zou zijn, zou ik u, verheven vriend en gebieder, heel onderdanig moeten
verzoeken ons dertigen weg te sturen naar waar u ons ook maar hebben wilt, of u
zou ons weer moeten laten boeien. Want als de profeet zomaar binnen ons bereik
zou komen, zouden wij vanwege de voor Herodes afgelegde, dure eed de hand op
hem moeten leggen. Daar zouden wij weliswaar niets aan hebben, maar toch zouden
wij dat terwille van de eed tot ons eigen ongeluk moeten wagen!"
[8] CYRENIUS
zegt: "Wat, -waarom dat? Waar en in welke wet staat dan geschreven dat een
slechte, gedwongen en verdoemde eed gehouden moet worden?! Jouw eed is zonder
meer al opgeheven omdat je mijn gevangene bent, samen met je negenentwintig
metgezellen! Van nu af aan is er alleen maar sprake van het uitvoeren van wat
ik en mijn ondergeschikte veldheren je zullen opdragen en nooit of te nimmer
van wat jullie domme Herodes je heeft opgedragen! Van jullie misdadige eed zijn
jullie voor altijd en eeuwig ontheven!
[9] In het
geval dat de grote profeet nu ergens vandaan in ons midden zou komen, zou
niemand van jullie het ook maar mogen wagen hem met een vinger aan te raken.
Wie het echter vanwege zijn domme eed toch zou doen, zal alle zwaarte van de
Romeinse ernst moeten dragen!
[10] Vriend
Zinka, ik hield je voorheen vanwege je geestrijke uitlatingen voor een wijs
man, maar door deze laatste opmerking ben je erg in mijn achting gedaald! Was
dat eerdere allemaal maar huichelarij van je?"
[11] ZINKA
zegt: "Nee, nee, absoluut niet, verheven heer en gebieder! Ik en wij allen
denken en willen nu precies hetzelfde wat wij vroeger gedacht, gewild en
gesproken hebben. Maar u moet toch wel begrijpen dat je bij verschijnselen
zoals die hier zijn voorgekomen en nog voorkomen, als mens met een beetje
verstand toch grote ogen begint op te zetten en tenslotte in je gehele denken,
willen, spreken en doen wat verlegen en verward moet raken!
[12] Als ik
zoiets al eens meer gezien zou hebben, zou ik mij hier net zo rustig als alle
anderen hebben gedragen, maar mijn wijze buurman had daarnet nauwelijks gezegd
dat het middagmaal zou komen, of enige ogenblikken daarna bogen alle tafels al
door van het gewicht van de daarop geplaatste spijzen en dranken! Er kan best
een of ander kunstig apparaat bestaan waarmee dat werk wat sneller dan
gewoonlijk gedaan kan worden, maar zó snel! Dat kan geen enkel mechanisch
apparaat! Kortom, wat men mij ook zegt, ik blijf toch zeggen: "Het was óf
een buitengewoon soort toverij, óf een compleet wonder!
[13] U, verheven
vriend en heer, kunt gemakkelijk kalm blijven, omdat u zeker de oorzaak weet,
maar voor ons is het iets heel anders! Kijk alleen maar eens naar de vis die ik
nu nog eet! Ik heb daarvan steeds maar gegeten en gegeten en nog is verreweg
het grootste deel over! Ik ben helemaal voldaan, en kan toch nog doorgaan met
eten! Dit is mijn beker, waaruit ik toch wel meer dan een volle maat (2 liter)
heb gedronken, en kijk eens, -nauwelijks drie vingers staat de wijn onder de
rand! Ja, dat kan men dan toch als denkend mens niet zo zonder meer aannemen
alsof daar zogezegd niets bijzonders mee zou zijn! Ik ben hier uw gevangene en
kan geen verklaring van u eisen over dit wonderbaarlijke verschijnsel, maar
vragen kan en mag ik toch wel? Ik vroeg het u echter en u zei dat ik moest
wachten!
[14] Het
wachten zou wel gaan als er in mij in plaats van een weetgierige ziel, een dode
steen lag uit te rusten, maar mijn ziel is geen steen, maar een altijd naar
licht dorstende geest. Zijn dorst is niet met een koele dronk te lessen, maar
door een verklarend woord dat uit de mond van een reeds gelaafde geest komt. U
hebt deze geestelijke drank in overvloed en u loopt ervan over. Maar bij mij,
de van dorst smachtende, wilt u uit uw overvloed ook niet één druppel op mijn
gloeiende tong laten druppen! Kijk, dat is het nu wat mij het meest verdriet
doet en mijn verstand in de war brengt! Als ik onder zulke omstandigheden een
beetje verward wordt, -kunt u, verheven vriend, zich daar dan over verwonderen?
[15] Maar nu
niets meer over dat alles! Ik word daardoor inwendig nu al behoorlijk boos en
laat al dat wonderbaarlijke voor wat het is! De mens moet niet alles weten en
hoeft ook niet alles te weten! Voor het noodzakelijke verkrijgen van het
dagelijks brood hoeft de mens helemaal niet veel te leren, te beleven en te
weten. Alleen een echte dwaas wil meer! Daarom nu slechts gegeten en gedronken
zolang het er is! Mag ik niets weten, dan wil ik liever niets weten! Want wat
men zelf wil, kan men gemakkelijk verdragen; alleen de wil van een vreemde is
voor iedere eerlijke ziel moeilijk te verteren. Van nu af aan hoeft u er zich
geen zorgen over te maken dat ik u ooit weer met een of andere vraag lastig zal
vallen!"
[16] Na deze
woorden zei Zinka niets meer, at rustig verder aan zijn vis en nam daarbij
meermalen brood en wijn. Ook zijn metgezellen deden dat en trokken zich weinig
aan van wat om hen heen gebeurde of werd gezegd.
21 Het wezen van de dorst naar kennis
[1] Cyrenius
vroeg mij echter heimelijk wat er nu met deze man gedaan kon worden.
[2] IK
antwoordde: "Nog heel veel! Zij zullen ook heel capabele werktuigen voor
ons worden, maar nu hebben zij wat rust nodig en daarom liet Ik hen zo
onverschillig worden.
[3] Geloof Me!
Een ziel die eenmaal verlangt naar hogere kennis, geeft zich niet zo
gemakkelijk over aan volledige daadloosheid! Het vergaat zo'n ziel als een pas
verloofde jongeman die zielsverliefd is op het uitverkoren meisje. Het meisje,
dat wel een meisje is maar geen eerzame maagd, tilt echter niet zo zwaar aan de
liefde van haar verloofde en denkt: 'Voor hem honderd anderen!'
[4] Maar na
een poosje komt dat de verloofde ter ore en zijn hart wordt zeer bedroefd.
Geërgerd en boos neemt hij zich ernstig voor niet meer aan het trouweloze
meisje te denken. Hoe meer hij zich dat echter voorneemt, des te meer denkt hij
aan haar en heimelijk hoopt hij dat al het erge wat hij over het meisje van
buitenstaanders heeft gehoord, een grove leugen mag zijn. ...
[5] Maar
tenslotte ziet hij zelf het meisje met een ander! Nu zou hij werkelijk wel van
kwaadheid uit zijn vel kunnen springen en met alle geweld wil hl] met meer aan
de trouweloze denken. Dan wordt hij echter door zulke withete gedachten
geplaagd, dat hij zich niet meer met andere, gezondere gedachten bezig kan
houden. Dag en nacht vindt hij rust noch duur, hij zucht en weent vaak bitter
en verwenst de trouweloze.
[6] Ja, maar
waarom dan toch? Had hij zich niet vast voorgenomen nooit meer aan de
nietswaardige te denken?
[7] Maar dan
komt, als hij zich zo kwelt, een echte vriend hem opzoeken en zegt: 'Vriend, je
doet je verloofde toch wel enig onrecht! Kijk, met haar schijnbare
lichtzinnigheid heeft zij slechts jouw liefde willen onderzoeken, want zij weet
maar al te goed dat zij arm is terwijl jij rijk bent. Zij begreep al nauwelijks
hoe het mogelijk was dat jij haar tot je wettige vrouw zou kunnen nemen. Zij
hield jouw plechtig beloofde liefde voor meer dan de helft voor fopperij en
wilde je voor de werkelijke huwelijksbelofte wat aan de tand voelen, om te zien
of je haar wel zo liefhebt als je woorden zeiden! Want de ervaring leerde arme
meisjes treurig genoeg maar al te vaak, dat zulke rijke jongens zoals jij met
de arme meisjes een lichtzinnig en losbandig spel speelden. Jouw meisje heeft
nu gezien dat je het toch ernstig met haar meent en houdt daarom meer van je
dan je ooit zou kunnen geloven. Sinds zij met je verloofd is, was zij je in
haar hart ook niet meer ontrouw. -Nu weet je, blinde dweper, hoe jullie
verhouding is! Doe nu, watje wilt!'
[8] Cyrenius,
denk jij soms dat de zo diep beledigde minnaar nu van het arme, maar mooiste
meisje niets meer wil horen of zien, zoals hij zich dat had voorgenomen? O,
zeker niet! De woorden van zijn vriend maakten hem gelukkig en hij kon
nauwelijks wachten tot het moment waarop hij zijn geliefde voor altijd zijn
hand zou schenken.
[9] En zo zal
het onze Zinka ook vergaan! Hij eet en drinkt nu weliswaar alsof het
wonderbaarlijke hem helemaal niet meer interesseert, maar in zijn binnenste is
hij daarmee nu veel meer bezig dan dat hij vroeger ooit was. Daarover dus geen
zorgen!
[10] Ik ken
alle mensen en weet wat er allemaal in hun harten omgaat. Bovendien bestuur ook
Ik alleen de gevoelens in het hart. Waar dat nodig is, weet Ik wat Mij te doen
staat. Laten we dus opgewekt zijn en eten en drinken wat ons voorgezet is, want
we hebben voor vanmiddag wat meer lichamelijke versterking nodig en zullen laat
aan het avondmaal komen!"
[11] Iedereen
is nu echt opgewekt en blij en velen loven God de Heer. Enigen beginnen zelfs
te zingen, maar behalve Herme was er niemand die goed kon zingen. Van
verscheidene kanten werd hem gevraagd wat te zingen, maar hij had daar niet
zoveel zin in omdat hij bang was voor kritiek van de Romeinen, die nogal gevoelige
oren hadden, en daarom gaf hij zich niet gauw gewonnen.
[12] HU zei:
"Mijn vrienden en heren! Voor God de Heer zing ik een lied in mijn hart.
De Heer van Israël hoort het zeker met welgevallen! Als ik datzelfde lied luid
voor uw oren zou zingen, zou het u vanwege een enkele valse toon waarschijnlijk
niet bevallen. Dat zou mij dan met schaamte en ergernis vervullen, hetgeen
noch voor mij noch voor u goed zou zijn en daarom zing ik dat lied van mijn
hart liever niet hardop maar heel stil in mijn hart. Degene voor wie het
bestemd is, hoort het zeker!"
[13] IK zeg:
"Je hebt gelijk, Herme, zing zo maar altijd in je hart! Dat gezang klinkt
in de oren van God veel prettiger dan luid, zinloos geschal waardoor alleen het
lichamelijke oor wordt gekieteld, maar waarbij het hart koud en onaangedaan
blijft.
[14] Als er
bij gelegenheden ook met de mond wordt gezongen, moet het alleen dan gebeuren
als het hart door het gevoel der liefde reeds zo overvol is dat het zich door
het stemgeluid moet uiten om in zekere zin niet te stikken in de te krachtige
opwelling van liefde tot God. Vanzelfsprekend is dan ook het uiterlijk gezang
Gode welgevallig, maar het moet met een zuivere stem worden gezongen, die het
gemoed nog meer verheft.
[15] Want een
onreine en onwelluidende stem is als troebel moeraswater dat op een laaiende
vlam wordt gegoten! De gevolgen daarvan kan ieder van jullie zich gemakkelijk
indenken."
[16] Nadat Ik
deze uitleg over het zingen gaf, zei de lieflijke JARAH tegen Mij: "Maar
Heer, hoe zou het dan zijn -omdat wij nu zo opgewekt bij elkaar zitten -, als
Raphaël ons eens wat voorzong?"
[17] IK zeg op
schertsende toon tegen haar: "Vraag het hem! Misschien doet hij het om jou
te plezieren. Ik heb daar natuurlijk niets op tegen"
[18] Jarah
pakt nu meteen Raphaël vast en vraagt hem dringend om iets te zingen.
[19] En
RAPHAËL zegt: "Je weet nog wel niet hoe wij zingen, maar bij voorbaat zeg
ik je al dat je mijn stem niet lang zult kunnen verdragen. Zij klinkt te
aangrijpend en moet ook zo klinken vanwege de te zuivere elementen waardoor zij
wordt gevormd. Je lichaam kan de klank van mijn stem helemaal niet verdragen.
Als ik een kwartier voor je zing, sterf je door de zuivere lieflijkheid van het
geluid van mijn stem, die met niets op aarde is te vergelijken! Lieflijke, zeg
mij nu of je mij wilt horen zingen, dan zal ik zingen. Maar welke uitwerking
mijn gezang op je lichaam zal hebben, kan ik nauwelijks vooruit zeggen!"
[20] JARAH
zegt: "Zing dan in ieder geval één enkele toon. Die zal mij toch zeker
geen kwaad doen, of zelfs doden!"
[21] RAPHAËL
zegt: "Goed, ik zal slechts één toon voor je zingen en allen die hier
zijn, zullen hem horen en ook degenen die hier tamelijk ver vandaan wonen,
opdat zij op zoek zullen gaan naar het geluid dat zij hebben gehoord! Ikzelf
moet mij daarvoor gedurende enige ogenblikken voorbereiden! Houd je er maar
voor gereed, want ook die éne toon zal een enorme uitwerking op je
hebben!"
22 Het gezang van Raphaël
[1] Onze ZINKA
hoort natuurlijk ook deze woorden en hij vraagt aan de naast hem zittende
Ebahl: "Is die knappe jongeman wel zo'n buitengewoon zanger? Heb je hem al
eens gehoord?"
[2] EBAHL
zegt: "Hij zegt het. Ik heb hem wel vaak horen spreken, maar nog nooit
horen zingen en ben daarom erg nieuwsgierig naar die ene toon van hem!
[3] ZINKA
zegt: "Waar komt hij dan vandaan, en wie is dat meisje?"
[4] EBAHL antwoordt: "De jongen woont bij mij in
Genezareth en het meisje is mijn eigen dochter. Zij is pas vijftien jaar; maar
zij heeft de hele Schrift in hoofd en hart, - en de jongen ook, die is
voorlopig onderwijzer in mijn huis. Ik ken hem dus erg goed! Maar dat hij zo'n
buitengewoon zanger zou zijn, daar was mij tot op dit ogenblik niets van
bekend, daarom ben ik zelf nu ook erg nieuwsgierig naar zijn toon .
[5] Toen Ebahl
dit had gezegd, zei RAPHAËL: "Luister nu en Iet goed op!"
[6] Daarop
hoorden allen als van heel ver komend een weliswaar zeer zwakke, maar zo
onbeschrijflijk zuivere toon, dat ze allen in vervoering raakten en ZINKA heel
geestdriftig uitriep: "Nee, zo zingt geen aards zanger! Zo kan slechts een
God zingen of minstens een engel van God!"
[7] De toon
werd echter geleidelijk aan sterker, levendiger en krachtiger. Op zijn grootste
sterkte als van duizend bazuinen klonk hij als een kwartsext akkoord van
des-mol, van het kleine tot in het een gestreepte octaaf, met een herhaling een
octaaf hoger reikend, nam daarna weer af en verloor zich aan het eind in een
allerzwakste as van ongekende zuiverheid.
[8] Allen
waren zo betoverd door deze ene toon, dat zij in een soort zintuiglijke
verdoving raakten en in zekere zin bezwijmd waren. De engel moest hen op een
teken van Mij eerst allemaal weer bijbrengen.
[9] Allen
ontwaakten daarop als uit een heerlijke droom en ZINKA kwam geestdriftig op
Raphaël af, omarmde hem krachtdadig en zei: "Jongen! Jij bent geen
sterveling! Je bent óf een God, óf een engel! Ja, met die stem moet je ook de
doden kunnen opwekken en alle stenen levend kunnen maken! Nee, nee, nee! Zo'n
meer dan hemels geluid heeft nog nooit een sterveling op de gehele aarde
gehoord! O, jij hemelse jongen! Wie leerde je dan om zulke tonen uit je keel te
laten opklinken? !
[10] O, ik ben
er helemaal weg van! Al mijn levensvezels sidderen nog door de
onbeschrijfelijke schoonheid en zuiverheid van deze ene toon! Ik dacht geen
moment dat jij zo'n ongehoord zuivere toon met je keel produceerde, maar het
leek mij toe alsof alle hemelen open waren gegaan en er een harmonie uit Gods
mond over de dode aarde uitstroomde !
[11] O God, o
God van Abraham, Isaäk en Jacob, - U bent geen lege uitgesproken klank! U bent
alleen de waarheid en de zuiverste, eeuwige harmonie! Ach, deze toon, deze
toon! Ja, deze toon gaf mij al het verlorene, hij gaf mij mijn God, mijn
heilige Schepper en Vader terug; hij was voor mijn hart een zuiver evangelie
uit de hemelen! Wat misschien duizend en nogmaals duizend woorden niet gekund
zouden hebben, deed deze toon uit de hemelen; hij heeft mij mens gemaakt! Mijn
hart, dat van steen was, is nu als was in de zon en zo teergevoelig als een
hangende dauwdruppel!
[12] O
Johannes, wiens doodsaanzegger ik met een gebroken hart moest zijn! Als jij die
toon in het laatste moment van je aardse bestaan gehoord zou hebben, waarlijk,
dan zou de dood van je lichaam een lichtomstraalde poort tot Gods hemelen zijn
geworden! Maar in de donkere kerker waarin jij, geheiligde van God, verbleef,
hoorde men alleen tonen van weeklagen, nood en verdriet!
[13] O mensen,
mensen, mensen! Hoe vreselijk moet het in jullie harten en hoe duister moet het
in jullie zielen zijn, omdat jullie niet datgene hebben gehoord, wat ik nu heb
gehoord en omdat jullie ook niet kunnen voelen, wat ik nu voel en mijn verdere
leven zal voelen! 0, grote, heilige Vader in de hemel, U die een levensecht
smeken ook van een zondaar nooit onverhoord hebt gelaten, -als ik eenmaal
scheid van deze wereld van verdriet en dood, laat mij dan enige ogenblikken
daarvoor nog eenmaal zo'n toon horen, dan zal ik gelukzalig deze aarde verlaten
en mijn ziel zal daarop eeuwig Uw allerheiligste naam loven!"
23 Omgang met God door het innerlijke woord
[1] Na deze
lovende uitroepen van Zinka, die voor alle aanwezigen hartverheffend waren,
zei JARAH: "O Raphaël, Raphaël! Wat ben je nu een geheel ander wezen dan
eerst! Nu heb je mijn hart helemaal gebroken! Ach, had je die toon toch maar
liever niet gezongen!"
[2] RAPHAËL
zegt: "Waarom heb je het mij dan gevraagd?! Ik wilde het eigenlijk toch al
niet, maar nu ik de toon niet meer terughalen kan, maakt dat niets uit! Bedenk,
dat in Gods hemelen alles moet lijken op deze toon, dan zul je je in het
vervolg des te ernstiger inspannen om je leven zo in te richten dat het in al
zijn uitingen, gevolgen en instellingen op deze toon lijkt. Wiens leven echter
niet op deze toon zal lijken, zal niet in het rijk van de eeuwige en zuivere liefde
binnengaan.
[3] Want de
gehoorde toon is een toon van de liefde en een toon van de hoogste wijsheid in
God! Besef dat goed en handel zodanig dat je gelijk wordt aan de gehoorde toon,
dan zul je in alle liefde en wijsheid gerechtvaardigd zijn voor God, die je
uitverkoren heeft als een echte hemelse bruid en die mij daarom als jouw gids
heeft aangesteld!
[4] Wat hier
nu gebeurt, gebeurt voor God en voor Zijn hemelen. Het gebeurt niet voor deze
wereld, want die zou zoiets nooit begrijpen. Daarom zal de wereld daar ook
weinig of niets van merken en ook van deze toon niets ondervinden. Kijk maar
eens naar de mensen aan de andere tafels hoe ze oordelen en onderling twisten.
Laat ze maar oordelen en onder elkaar twisten! Zij zullen toch met z'n allen
niets te weten komen, want een werelds verstand begrijpt dit nooit!
[5] De Heer
verblijft hier al een aantal dagen; morgen zal het echter de laatste dag zijn!
Wat daarna zal gebeuren, weet niemand dan alleen de Heer, Vervul jij je hart
daarom met alle liefde en deemoed en verberg in je hart wat je hier aan
bijzondere en buitengewone dingen hebt gehoord en gezien, want het
doorvertellen daarvan aan de wereldse mensen zou betekenen dat je de edelste en
grootste paarlen voor de zwijnen zou werpen, hetgeen de wereldse mensen niet
zou helpen. Dat alles moet je goed beseffen en toepassen, dan zul je een nuttig
werktuig worden in de hand des Heren in de hemel en op aarde. -Heb je dat alles
goed onthouden?"
[6] JARAH
zegt: "O liefste Raphaël, onthouden heb ik alles, maar aangenaam is dat
wat je mij nu hebt verteld nu juist met, - met name het aangekondigde vertrek
van de Heer, dat je mij voor morgen hebt aangekondigd! Je weet hoe zeer en
boven alles ik Hem liefheb! Hoe zal het met mij gaan als ik Hem niet meer kan
zien en horen, en niet meer met Hem zal kunnen spreken?!"
[7] RAPHAËL
zegt: 'Het zal heel goed met je gaan, want al zie je Hem ook niet, je zult Hem
toch altijd kunnen horen en spreken, Want als je Hem in je hart vragen zult
stellen, zal Hij, je ook door je hart antwoord geven.
[8] Kijk eens
naar wat wij moeten doen!? Ik ben nu hier, zoals je ziet. Als de Heer dat
echter wil, moet ik op stel en sprong naar een wereld zeer ver hier vandaan en
daar zolang blijven als volgens de orde van de Heer noodzakelijk is. Geloof mij,
wij zijn daar echt vaak heel ver verwijderd van de persoonlijke
tegenwoordigheid van de Heer, -maar in het geheel niet van de geestelijke, want
wij zijn daar steeds in God, zoals God ook in ons is en Zijn onmetelijk grote
daden doet.
[9} Wie God de
Heer waarachtig liefheeft, is steeds bij God en in God. En als hij iets van God
wil horen of weten behoeft hij Hem in zijn hart maar te vragen en hij zal door
de gedachten van zijn hart ook meteen een volledig antwoord krijgen. Op die
wijze kan ieder mens door God altijd en in alle dingen beleerd en geleerd
worden, Daaruit kun je opmaken dat je niet altijd ook behoeft te zien om
gelukzalig in de Heer te zijn. Je behoeft Hem slechts te horen en te voelen -en
dan heb je werkelijk alles wat, voor de ware zaligheid in God nodig is.
{10] Kijk! Ook
ik zal met steeds zichtbaar om je heen zijn, Maar je zult mij in je hart
slechts behoeven te roepen en dan zal ik bij je zijn en je antwoorden door de
weliswaar zeer zachte, maar toch overduidelijk verneembare gedachten in je
hart. Als je die hebt gehoord, bedenk dan dat ik die in je hart heb gelegd! Je
zult ook onderkennen, dat het met je eigen gedachten zijn. Zijn ze je eenmaal
duidelijk geworden, handel dan daarnaar!
[11] Want alleen het. weten van wat rechtvaardig en goed is en wat God
de Heer welgevallig is, is niet voldoende, in de verste verte niet -ook dan
niet als men een overduidelijk en groot welgevallen zou hebben aan de hemelse
leer maar toch nooit ernstig zou besluiten te handelen naar alles wat de
heilige uit de hemel komende leer voorschrijft.
[12] Daarom is het zaak.om de leer goed te beluisteren, te begrijpen en
uit te voeren! Als men niet strikt doet wat de leer zegt, is het, blijft het en
wordt het niets!"
24 De verzorging van het hart
[I] (Raphaël:)
"'Liefelijke jonge dochter Jarah, je weet toch, dat toen de Heer Zich in
Genezareth ophield, Hij Zelf je onderwees in allerlei tuinbouwzaken! Hij leerde
je allerlei nuttige planten kennen en toonde hoe ze bewerkt en gebruikt moeten
worden. Hij legde een kleine tuin voor je aan, beplantte die met allerlei
nuttige planten en vertelde je van iedere plant in het bijzonder hoe de vorm
zou zijn, hoe de groei, wanneer en hoe de bloei zou zijn, welke vruchten er
zouden komen, waarvoor deze geschikt waren, hoe men ze kon eten en hoe men
daarvan een rijke oogst zou kunnen bewaren zonder dat deze zou bederven. Kortom,
de Heer Zelf gaf je in alles het nodige onderricht voor het bebouwen van je
tuintje.
[2] Wel,
daarover wasje zeer verheugd! Maar was de vreugde daarover alleen voldoende?
Zou je tuintje met vruchten gezegend zijn zonder daadwerkelijke, vlijtige
verzorging? Jouw grote plezier en vreugde voor het persoonlijke onderwijs van
de Heer zou toch niets in je tuintje hebben laten groeien -behalve wat onkruid!
Omdat je echter ijverig volgens de aanwijzingen werkte, bloeide je tuintje
weldra op tot een klein aards paradijs en je kunt er verzekerd van zijn dat je
een rijke oogst uit het tuintje zult krijgen!
[3] En Iet nu
op! Het menselijke hart kun je ook vergelijken met een tuintje. Het is wel wat
klein, maar als je het volgens de leer van de Heer heel vlijtig bewerkt en geen
moeite spaart om alles wat je gehoord hebt in daden om te zetten, dan zul je
ook weldra zoveel zegen en genade uit de hemelen inje eigen hart bezitten dat
je tenslotte wat ziel en geest betreft reeds geheel uit eigen middelen zult
kunnen leven en niet doorlopend onze raad en hulp nodig hebt!
[4] Want de
Heer wil juist dat de mens helemaal een zelfstandig hemelburger wordt volgens
de eeuwig onveranderlijke ordening van God. Wie dat bereikt heeft, heeft dan
echter ook alles bereikt. - Heb jij, lieve Jarah, dit alles nu helemaal goed
begrepen? Ben je nu zo'n beetje op de hoogte met de zuivere toon die ik je heb
voorgezongen?"
[5] JARAH
zegt: "O, nu helemaal, en zo helder en zuiver als de zon op het heldere,
wolkeloze middaguur! Jouw woorden gaven mijn hart een geweldige troost.en ik
zal ze ook volledig in praktijk brengen opdat zij in mij de heuglijkste en
zaligste levenswaarheid worden. Mij les te geven en de les toe te laten passen,
kan voor jou toch nauwelijks de zwaarste levensopgave zijn! Maar zullen ook
alle andere mensen dat doen, wat je mij zo getrouwen waarachtig hebt
aangeraden?"
[6] RAPHAËL
zegt: "Zorg eerst maar voor jezelf, de Heer zal wel voor de anderen
zorgen!"
25 Zinka vraagt verder
[I] Natuurlijk
had ook ZINKA van deze les niet slechts een deel, maar alles gehoord en hij
vroeg aan Ebahl, in wie hij nog het meeste vertrouwen had: "Vriend, die
merkwaardige jongen die ons daarnet een hemelse toon liet horen en nu je
dochter zo'n vreemde, mystieke les gaf zoals ik die - eerlijk gezegd nog nooit
heb gehoord, lijkt toch niet helemaal, zoals wij, tot deze aarde te behoren.
Zeg mij eens, of achter hem soms diegene schuilgaat, waarvoor Johannes zich te
gering achtte om zijn schoenriemen los te maken! Hij lijkt mij alleen te jong,
want dan zou hij al in de dertig moeten zijn!"
[2] EBAHL
zegt: "Beste vriend, dat is de jongeman weliswaar niet, - maar hij is wel
een belangrijk leerling van hem! Want ik moet je nu heel eerlijk bekennen dat
die profeet uit Nazareth een zodanige macht en wijsheid bezit, dat er zelfs,
naar men zegt, engelen uit de hemelen naar de aarde komen om zijn leer te horen
en zijn daden te bewonderen en in hem de almacht van God te loven!
[3] Als bewijs
van wat ik zeg, dient nu juist die jongen waarvan je niet weet wat je van hem
moet denken! Als aards mens ziet hij er toch wel wat te hemels, en als engel
misschien toch nog wat te aards uit! Hij woont al ongeveer een maand bij mij en
is de onderwijzer van mijn dochter. Dat hij op aarde geen vader of moeder heeft
en in alles een macht bezit die gewoonweg fabelachtig is, kun je zonder meer
van mij aannemen! Meer weet ik niet van zijn afkomst. Je kunt hem trouwens zelf
om meer informatie vragen, hij zal op geen enkele vraag het antwoord schuldig
blijven. Er zit geen greintje hoogmoed in hem!"
[4] ZINKA
zegt: "Ik weet nu genoeg en ook wat ik in deze buitengewone tijd van de
jongen moet denken! Maar nu zou ik toch wel eens willen weten of ook die grote
profeet uit Nazareth zich soms niet hier bij ons bevindt! ? Want zonder hem
begrijp ik absoluut niet wat een engel hier zogezegd te doen zou hebben! Als
hij hier is, zeg het mij dan, opdat ook ik hem mijn diepste eerbied kan betuigen!
Want volgens jouw verhaal moet hij een volstrekt zuiver, goddelijk wezen zijn.
Geef me daarom een kleine aanwijzing of hij er is, en wie het is !"
[5] Daarop
zegt EBAHL: "Beste vriend, heb nog enig geduld. Je zult hem nog welleren
kennen! Tot je geruststelling kan ik echter wel zoveel zeggen -omdat je geen
gerechtsdienaar of achtervolgermeer bent -dat hij zich bij ons bevindt en
werkelijk hier is, anders zouden al die Romeinse hoge heren hier echt niet
zijn!"
[6] ZINKA
zegt: "Dat is ook genoeg, ik heb niet meer nodig! Nu zal ik hem wel
ontdekken!"
[7] Dat bracht
onze Zinka tot rust, maar hij lette nu overal op en hield zijn ogen en oren op
Cyrenius, Cornelius en de engel gericht omdat hij dacht dat zij Mij het eerst
zouden kunnen verraden. Daarin vergiste hij zich evenwel, want Ik had hun
meteen in hun hart gelegd wat zij moesten zeggen en waarheen zij de aandacht
van Zinka moesten afleiden. Ook werd nu de zitting opgeheven en werden de
tafels weer afgeruimd. Wij gingen naar de oever en hadden het daar over heel
onbelangrijke zaken. Natuurlijk verloren Zinka en zijn metgezellen ons niet zo
gemakkelijk uit het oog.
26 De opwekking van de twee verdronken meisjes
[I] Bij het
heen en weer wandelen langs de oever van de zee kwamen wij bij de plaats waar onze
Risa de beide verdronken meisjes verzorgde en wachtte tot zij weer levend
zouden worden.
[2] CYRENIUS
zei tegen hem: "Wel, vriend Risa, beginnen de beiden reeds zo zoetjes aan
tekenen van leven te geven?"
[3] RISA zegt:
"Verheven heer, het is allemaal moeite voor niets! Deze beiden worden
eigenlijk steeds doder in plaats van levend, bij hen is echt alle moeite en
verdere behandeling tevergeefs! Alleen Gods almacht kan hun het leven
teruggeven! Daar baat neerleggen en wijn in de mond gieten absoluut niet
meer!"
[4] IK zeg:
"Daar ben je dus van overtuigd?"
[5] RISA zegt:
"Heer, kijk maar eens naar die blauwe vlekken en let eens op het reeds
vergevorderde ontbindingsproces, dan zult zelfs U het met mij eens zijn dat
deze beiden alleen op de jongste dag van Daniël door de almacht van God weer
tot leven zullen komen!"
[6] Daarop
drong ZINKA zich ook naar voren, omdat hij veel verstand had van gestorven
mensen, en hij bestudeerde de beide drenkelingen. Na een minutieus onderzoek
zei ook hij: "Onze vriend heeft de waarheid gesproken! Deze beiden zullen
tot de jongste dag dood moeten blijven, gesteld dat er op deze aarde ooit een
zal komen, - wat ik moeilijk geloven kan! Want ik weet waarin zo'n vleesklomp
verandert: in motten, wormen, vliegen, kevers, in allerlei gras en andere
planten! Hoeveel worden er niet door de wilde beesten verscheurd en opgegeten!
Hoeveel komen er niet om in het vuur! Als dat op de jongste dag zomaar vanzelf
weer bij elkaar zou komen en één geheel worden zoals het nu is, dan doe ik voor
eeuwig volledig afstand van mijn menszijn! Ik, Zinka uit Jeruzalem, in vele
zaken ter zake kundig, beweer hier dat op die jongste dag, die zo gezegd
eenmaal zal komen, ook zelfs Gods almacht er de tijd voor zal moeten nemen om
deze vrouwelijke vleesklompen weer tot leven te brengen! Hun zielen zullen wel
een nieuw geestelijk lichaam krijgen, maar in deze lichamen zal geen ziel meer
door hoofdpijn geplaagd worden!"
[7] IK zeg
tegen Zinka: "Vriend! Je weet veel en je slaat niet zelden de spijker op
de kop, maar strikt genomen heb je er hier toch wat naast geslagen! Je hebt
weliswaar volkomen gelijk dat een ziel in het hiernamaals nooit in dit lichaam
zal rondlopen, maar juist deze beide lichamen zullen toch nog een tijdlang heel
bruikbare dragers van hun zielen worden! Als Ik het wil, moeten deze beiden
ontwaken! Eén daarvan zal nog jouw vruchtbare vrouw worden en jij zult haar
uitermate liefhebben, de andere zal de vrouw van de ook nog ongehuwde Risa
worden, -maar hij zal geen kind bij haar verwekken!"
[8] Daarna
roep Ik de beide drenkelingen en zij richten zich ogenblikkelijk op en kijken
vol verbazing om zich heen, totaal niet beseffend waar ze zich bevinden en wat
er met hen was voorgevallen.
[9] Maar Risa
en Zinka vallen voor Mij neer en ZINKA roept: "U bent degene waarover
Johannes sprak! U bent echter geen profeet, maar U bent Jehova Zelf!"
[10] Ook de
nog aanwezige Perzen kwamen bij dit opwekkingstafereel, en de ons met name
bekende SCHABBI zei tegen Zinka: "Ik voel dat je deze keer een juist
oordeel hebt uitgesproken! Het is zo, vriend, - het is Jehova! En de jongen die
ons daarnet een hemelse toon heeft laten horen, is een aartsengel, en wel
dezelfde die reeds eenmaal op deze aarde de jonge Tobias heeft geleid. Zo staan
de zaken: "dit is de door alle profeten en zieners voorspelde grote
Messias, en met Hem begint een nieuw, geestelijk rijk op deze aarde !
[11] Hij is
het aan wie velen zich zullen ergeren en die zij te lijf zullen gaan, en
waarmee zij zullen willen doen wat Herodes met Johannes heeft gedaan. Maar
allen die dat zullen proberen, zullen zich te pletter lopen op Zijn macht en
dom worden tegenover Zijn wijsheid en blind als de duisterste nacht! Want nooit
heeft de aarde Zijnsgelijke in haar vlees gedragen!
[12] Wat ik je
uit naam van mijn twintig metgezellen zeg, zeg ik je zonder angst. Van nu af
aan vrees ik de wereld niet meer, omdat ik Hem heb leren kennen. Angst moeten
alleen zij hebben die zich tegen Hem willen en zullen verheffen! O, Hij zal al
de boosdoeners heel krachtig aan de tand voelen, - en duizend maal wee hen! Hij
zal tegen niemand met het zwaard in de hand ten strijde trekken, -maar de macht
van Zijn woord zal hen oordelen en te gronde richten!
[13] Welke
macht Zijn woord heeft, daarvan heb je nu de nog naakte bewijzen voor je! Deze
beide meisjes waren toch zo volkomen dood dat wel niemand daarover ook maar
enige twijfel kon hebben! Hij zei slechts: 'Sta op!', - en de beiden richtten
zich op en leven nu als opnieuw geboren, vernieuwd en gezond en zijn volkomen
helder bij bewustzijn. Het zou alleen wenselijk zijn als beide lieve kinderen
kleren zouden krijgen! -Maar ik weet wat ik doen zal! Bij ons Perzen zijn een
paar vrouwen die drie stel kleren bij zich hebben. Daarvan kan elk er een ter
beschikking stellen en dan zijn deze beiden geholpen!"
27 De levensgeschiedenis van de beide meisjes
[1] Hierop
richtte Schabbi zich tot Mij en vroeg of hij dat mocht doen.
[2] IK zei:
"O, doe dat in ieder geval, want door een weldaad heeft nog nooit iemand
tegenover Mij een zonde begaan! Ga, en laat de beiden aankleden!"
[3] En Schabbi
ging en binnen enkele ogenblikken was hij terug met twee kostelijke, helder
witte, zijden hemden en met twee hemelsblauwe, kostelijke Kaschmir overkleden
en daarbij twee paar van de duurste feestsandalen met lange, met zijde gevoerde
banden. Ook twee diadeem-vormige kammen en gouden voorhoofdsspangen, versierd
met kostbare edelstenen, werden aan de beide nieuw opgewekten overhandigd. Zij
wilden echter de sieraden, die hun te kostbaar toeschenen, niet aanvaarden
[4] IK zei
echter: " Als Ik het wil, kun je aannemen wat jullie gegeven wordt, want
het past bruiden om prachtig getooid te zijn!"
[5] Toen namen
de beiden ook de sieraden aan, en toen zij zo helemaal aangekleed en getooid
waren en er bij stonden als twee koningsdochters, toonden zij grote en dankbare
vreugde.
[6] Maar toen
zij zo voor ons stonden en van schoonheid gewoonweg straalden zei ZINKA:
"Nee, nee, dat is alweer een wonder! Toen ik de beiden daarnet bekeek toen
ze dood waren, kwamen ze mij voor als een paar vrouwen van in de veertig, en
hun verschrompelde vormen vertoonden geen bijzondere gratie. Zelfs toen zij
daarna op wonderbaarlijke wijze opgewekt werden, was er niets bijzonders aan te
zien, en nu zijn het twee schoonheden zoals mijn ogen nog nooit eerder hebben
aanschouwd! Nu zijn het twee meisjes van nog geen twintig! Ja, dat is toch ook
een wonder boven wonder! De jonge Herodias verzinkt daarbij in het niet! Nou,
als Herodes een van deze twee te zien zou krijgen, zou hij voor haar, als zij
dat zou eisen, meteen alle Joden laten onthoofden! Zou ik, arme zondaar,
werkelijk de genade waardig bevonden worden een van deze beide engelen tot
vrouw te krijgen, dan ziet Jeruzalem mij nooit meer terug, want dat zou een te
groot lokaas voor Herodes en ook voor de vele andere heiligen van de Godsstad
zijn!"
[7] Toen zei
Cyrenius: "Als deze beide wonderkinderen geen eigen ouders meer hebben, of
als de eigen ouders, doordat de dood daartussen gekomen is, ieder recht op hen
verloren hebben, dan zijn zij mijn dochters en krijgen van mij een toereikende
bruidsschat!"
[8] Dan zegt
de oudste van de twee, die GAMIËLA heette: "Wij zijn beiden strikt
genomen - ouderloos, en degenen die wij vader en moeder noemden, zijn eigenlijk
helemaal geen familie van ons. Wij kwamen als kinderen van twee en drie jaar in
het huis van een koopman die eigenlijk Grieks was en pas later zo half en half
tot het Jodendom is overgegaan. Volgens de verklaring van een oude, ongetrouwde
vrouw werden wij door een slavenhandelaar van Sidon naar Kapérnaum gebracht en
daar door de betreffende koopman, die wij vader noemden, voor vijf varkens,
drie kalveren en acht schapen gekocht.
[9] De
verkoper moet daarbij papieren aan de koopman gegeven hebben waarop onze namen
en die van onze oorspronkelijke ouders vermeld zouden staan! Onze echte ouders
moeten Romeinen van zeer hoge afkomst zijn, maar wat daarvan waar is, weten wij
niet. Met de reis waarop wij zijn verongelukt, hadden wij echter ook het
geheime doel om bij een in een andere plaats wonend familielid van onze schijn
ouders de volle waarheid te horen, of wij echte of werkelijk slechts gekochte
dochters van onze ouders zijn.
[10] Wij
vielen evenwel in handen van brute zeerovers, werden van alle meegenomen bezittingen
beroofd, van onze kleding ontdaan, daarna ondanks al ons smeken met onze haren
vast aan elkaar gebonden en zo levend in de diepe zee gegooid. Wat later met
ons is gebeurd, weten wij niet, en wij weten ook niet hoe wij op deze ons
geheel onbekende plaats zijn gekomen en wie ons het leven heeft teruggegeven;
want wij moeten toch wel dood geweest zijn toen men ons, waarschijnlijk door de
zee aan land aangespoeld, ergens langs de oever of op het strand heeft
gevonden! -Waar zijn wij dan nu, en goede verheven mensen, wie bent u?"
28 Cyrenius herkent zijn dochters
[I] CYRENIUS
zegt: "Even geduld, beste kinderen en dochters! - Jij heet Gamiëla, en hoe
heet je jongere zuster dan?"
[2] De JONGERE
zegt: "Ik heet Ida, want zo noemde men mij steeds."
[3] Toen
omhelsde CYRENIUS Mij en zei: "Heer, hoe kan ik U danken? O God, o Vader!
Op deze wijze heeft U mij nu mijn twee eigen dochters teruggegeven die mij
zeventien jaar geleden zo brutaal ontstolen zijn! Hoe dat mogelijk was terwijl
mijn huis zo goed bewaakt werd, is mij nog steeds een raadsel!
[4] Ik zond
direkt in alle richtingen verkenners uit om naar de verdwenen meisjes te zoeken
en navraag naar hen te doen, en een moedig hoofdman zei: "'Zelfs als Pluto
ze geroofd mocht hebben, breng ik hen bij u terug! Als zij echter door de zee
of een vraatzuchtig roofdier zijn verzwolgen, zal alle moeite vergeefs zijn! '
Hij ging en sloofde zich drie jaar tevergeefs af.
[5] Ik zond
ook onderzoekers naar U, o Heer, naar Nazareth. Zij stelden u wel vragen, maar
kwamen met de jobstijding naar huis dat van U niets meer te verwachten was. U
was een weliswaar rustige, maar overigens erg verlegen jongen van dertien of
veertien jaar, en er was geen sprake van dat u iets voorspelde!
[6] Uw eigen
ouders spraken heel treurig over U en zeiden dat op Uw twaalfde jaar ieder
spoor van wijsheid helemaal vervlogen was en dat U nu wat verstand en inzicht
betreft achter stond bij elke heel gewone jongen. Terwille van mij moeten zij
er bij U toen nog op aangedrongen hebben om voor deze ene maal nog voor mijn
boden een voorspelling te doen, maar U bleef zwijgen. Tenslotte zei U zelfs dat
U niet in de wereld was gekomen om voorspellingen te doen, maar om te werken
net als ieder ander mens!
[7] Toen men U
vroeg of U Zich niet herinnerde wat U allemaal vanaf de wieg tot en met Uw
twaalfde jaar gedaan had, zei U, dat wat er geweest was nu verdwenen was! En
toen men U vroeg waarom, zei U niets meer, U verliet de kamer en ging naar
buiten, -en mijn afgezanten kwamen onverrichter zake naar huis!
[8] En zo was
destijds al mijn zoeken tevergeefs. Zeven volle jaren treurde ik om mijn twee
allerliefste dochtertjes, - en kijk, hier zijn ze! U heeft ze mij toentertijd
onthouden, om ze mij nu dubbel zo wonderbaarlijk terug te geven! Ja, Heer, hoe
moet ik U daar nu eigenlijk voor danken?"
[9] IK zeg:
"Dat heb je al gedaan doordat je allen die hier werden verzameld, hebt
opgenomen en hebt gezorgd voor hun huisvesting en voor een toekomstige, betere
bestemming dan zij tot op heden hadden! Kortom, - jij, Mijn beste vriend
Cyrenius, hebt al zoveel voor Mij gedaan, dat Ik jou op deze aarde met
onbeloond kan laten! Eens in Mijn rijk in de hemel zul je daarvoor echter nog
een groter loon krijgen!
[10] Maar
omdat je nu je dochters weer volkomen gezond terug hebt, denk er dan aan, aan
wie Ik hen als bruid heb beloofd! De beide mannen Zijn weliswaar niet van
koninklijke afkomst, maar in zekere zin zijn zij nu Mijn zoons, -en dat moet
toch ook voldoende voor je zijn!"
[11] CYRENIUS
zegt: "Heer, Uw wil is voor mij een zeer welkom gebod, en ik zal voor mijn
beide schoonzoons wel middelen en wegen vinden waardoor zij zo'n plaats
krijgen, dat zij voor de arme mensen zowel geestelijk als lichamelijk zoveel
mogelijk van nut kunnen zijn!
[12] Maar,
liefste dochters, kom nu bij mij en laat je aan mijn hart drukken, want ik ben
nu toch een van de gelukkigste vaders op de gehele aarde! Hoe gelukkig zal je
moeder wel zijn jullie weer terug te hebben, want zij was ontroostbaar over
jullie! Als zij jullie ook nog zou kunnen zien, zou haar geluk nog groter zijn,
maar zij is bij al haar liefelijkheid toch blind. Als blinde werd zij mijn
vrouw, kreeg een tijdlang wel weer het licht in haar ogen terug, maar werd
later toch weer blind! Maar zij heeft zo'n ontwikkeld gevoel, dat ik erom kan wedden
dat zij jullie meteen zal herkennen! O, wat ben ik nu eindeloos gelukkig! Kom
hier, arme kinderen, ik zal jullie zoveel ik kan weer gelukkig maken!
[13] Als ik er nu aan denk hoe wij jullie op zee vonden drijven met de
haren aan elkaar gebonden! Als ik toen ook maar in de verste verte had kunnen
denken dat jullie mijn dochters waren, wat zou die aanblik mij dan ontzettend
ongelukkig gemaakt hebben! Nu pas, nu jullie weer leven, stelde de Heer mij
aan jullie voor om mij zo gelukkig mogelijk te maken! En nu ben ik het en
daarvoor o Heer, zij U alle lof en al mijn liefde!"
29 De bescheiden Zinka
[I] ZINKA komt
er bij staan en zegt: "Verheven heer en gebieder! Onder deze
omstandigheden, die ik van tevoren niet in het minst kon voorzien, komen de
zaken er ook wel heel anders voor te staan. Dat zijn nu geen koopmansdochters
uit Kapérnaum meer, maar dat zijn dochters uit het Romeinse keizerlijke huis.
Aan die boom groeien voor ons soort geen appels! Want voor zulke kinderen
moeten er ook weer kinderen zijn die van koninklijke ouders afstammen. Ik ben
slechts de gewone zoon van een Jood. Ik stam wel van Juda af, maar wat is dat
nu vergeleken bij u, een broer van de grote keizer Augustus, die dus behoort
tot de stam van de oudste patriciërs?! Bovendien bent u onmetelijk rijk en ik
heb slechts mijn karig toegemeten beloning voor heel veel werk.
[2] Ook al zou
Gamiëla mij oneindig gelukkig gemaakt hebben als ik haar nu als een hemels
wonder tot vrouw zou hebben gekregen, - toch kan en mag ik haar nooit tot vrouw
nemen nu zij als uw dochter zo hoog boven mijn onbeduidendheid staat! Verheven
heer, vandaag in uw zuivere geestelijke gestemdheid zou u haar wel aan mij
geven, maar morgen zou het u erg kunnen berouwen! En zou ik het u kunnen
beletten als u haar weer van mij af zou nemen Wat een woede en droefheid zou ik
dan ondervinden! Maar als ik haar tot vrouw kan nemen onder de volledige
verzekering dat zij van mij blijft, dan neem ik haar ook beslist en zal ik de
gelukkigste mens zijn. Maar eisen zal ik haar nooit, want ik ken mijn plaats en
ook de uwe.
[3] Bezorg mij
echter op Romeins gebied het een of andere kleine stukje grond, dan zal Ik dat
door de vlijt van mijn handen bewerken en daar met mijn medewerkers van leven!
Laat mij echter niet meer naar Jeruzalem gaan en niet meer in het Joodse land
blijven! Want met Herodes en met de tempel wil ik niets meer te doen
hebben!"
[4] CYRENIUS
zegt:. "Praat er maar niet meer over! Ik kan mijn Gamiëla Immers met meer
van je afnemen, want de Heer heeft haar in zekere zin eerder aan jou dan aan
mij geschonken, - en Zijn woord en uitspraken zijn mij heilig, meer dan.
heilig! Het minste wat de Heer ook maar wenst moeten wij doen, als wij op Zijn
heilige engelen willen lijken! Hier op deze wereld beteken ik nu wel wat zolang
Hij mij Iaat leven, maar aan de overzijde in het grote hiernamaals zijn wij
allen gelijk en onze huidige schatten blijven op de dode aardkorst achter en
worden voedsel voor de alles verslindende tijd.
[5] Laat mijn
hoge afkomst je daarom niet hinderen, want die heb ik slechts voor het welzijn
van de mensheid, voor zover dat in mijn vermogen ligt. En zou jij, die door de
Heer der oneindigheid, des levens en des doods speciaal aan mij bent
toevertrouwd, daarvan uitgesloten zijn? Nee, nee en nooit! Jij bent en blijft
mijn zoon!"
[6] Als ZINKA
deze woorden hoort, zegt hij: "Ja, waarlijk, zo kan slechts een hart
spreken dat God de Heer boven alles liefheeft! Wat de Heer wil dat wil ook ik
heel zeker, want Hij die de beiden heeft opgewekt, is de Heer Zelf daarvan ben ik
nu volledig overtuigd. En al zouden miljarden daar tegenin gaan: dan zal Zinkas
geloof nooit wankelen! Hem alleen zij
van nu af aan al mijn liefde en al mijn ware aanbidding! Hem zij alle eer van
eeuwigheid tot eeuwigheid!"
[7] Met deze
woorden valt Zinka voor Mij neer en zegt: "O Heer, vergeef mij al mijn
zonden, opdat ik als een gereinigd mens tot U kan bidden!"
[8] IK zeg:
"Sta.op, Mijn broeder! Je zonden zijn reeds lang door Mij ongedaan
gemaakt, want je hart kende Ik allang en Ik liet het tenslotte ook nog tot Mij
komen. Je was weliswaar uitgezonden om Mij gevangen te nemen en Ik liet Mij
door jou gevangennemen, -maar alleen voor je hart en tot je heil! Sta nu op en
wees in Mijn naam vol goede moed en word voor Mij een goed bruikbaar werktuig!"
[9] Zinka
staat op en begint dan pas goed na te denken over de grootte en de betekenis
van deze gebeurtenis. Pas nadat hij naast Mij plaats genomen zal hebben, zullen
we hem weer horen spreken. Want na Mathaël is het wel de grootste geest in ons
gezelschap.
30 Praten en doen
[I] Nadat wij
Zinka op deze wijze wat tot rust hadden gebracht, kwam Risa als tweede
schoonzoon van Cyrenius en begon zich op dezelfde manier te verontschuldigen.
[2] Maar
RAPHAËL klopte hem op de schouder en zei: "Vriend! Houd jij je maar aan de
waarheid in je hart, want je bent nog lang geen Zinka! Jij bent weliswaar goed
en eerlijk, maar zeggen moetje alleen maar dat, watje in je hart voelt! -
Begrijp je dat?"
[3] RISA zegt:
"Ja, hemelse vriend, ik begrijp watje mij hebt gezegd en ik zal als ik
ooit spreek, zeggen wat ik in mijn hart voel en er zal geen onwaarheid over
mijn lippen komen! Ik ben weliswaar nog jong en heb minder ervaring dan zoveel
anderen. Vooral met het vrouwelijk geslacht heb ik vrijwel geen ervaring en ik
was nog nooit verliefd op een meisje. Maar het trekt mij in mijn hart erg aan
en ik voel dat ik uitermate gelukkig zal zijn als de hemels mooie Ida mijn
vrouw zou worden. Ik voel echterook, dat ik bij dit geluk een ontzettend domme
indruk zal maken. Om die reden zou ik zelf het liever zonder dit geluk willen
stellen!
[4] Thans is
mijn liefde voor Ida nog lang geen hartstocht en ik zou nog met gemak van dit
toekomstige geluk kunnen afzien. Als ik echter later vuriger lief zal hebben en
het geluk mij dan toch niet ten deel zou vallen, zou mij dat buitengewoon veel
hartzeer geven, waar ik mij heel moeilijk overheen zou kunnen zetten. Daarom
zou ik willen dat de Heer en Cyrenius mij alle hoop op zo'n geluk zouden
ontnemen!
[5] Kijk,
hemelse vriend Raphaël, zo voel ik dat en dat heb ik nu ook gezegd! Als je mij
wat kunt helpen, doe dat dan voor het te Iaat is! Want juiste hulp moet ook op
het juiste moment verleend worden, -anders heeft zij weinig nut!"
[6] RAPHAËL
zegt: "Vriend, daarbij zul je van mij weinig of helemaal geen hulp nodig
hebben. Laat het dus maar zo zoals de Heer heeft bepaald! Je kunt weliswaar
overal van afzien - want tegen de menselijke vrije wil in bepaalt de Heer nooit
iets, behalve de maat en de vorm van het lichaam -; maar het schenkt de mens nu
juist niet zo bijzonder veel zegen als hij te weinig aandacht schenkt aan dat
wat de Heer, ook als is het maar met de geringste aanduiding, heeft aangeraden.
- Begrijp je dat ook?"
[7] RISA zegt:
"Ja, dat begrijp ik ook en daarom zeg ik alleen maar: "Des Heren wil
geschiede altijd, want wie Gods wil doet, kan onmogelijk ooit falen. God de
Heer moet toch wel het best weten waar wij mensen het meest baat bij hebben.
Daarom zal ik
dan ook van nu af aan alles steeds met de grootste dank in mijn hart aannemen
en dat doen wat de Heer zal voorschrijven! Wat de mens gemakkelijk kan doen,
omdat zijn hart hem daartoe aanzet, dat moet hij altijd doen en niet naast zich
neerleggen. Er is genoeg strijd bij andere zaken, waarbij de zwakke wil van de
mens moeilijk overwint. Als hij nu bij gemakkelijke en prettige zaken ook
weinig wil toont, zal hij in de ware deugd zeker weinig vooruitgang boeken!
-Heb ik juist geredeneerd of niet?"
[8] RAPHAËL
zegt: "Ongetwijfeld, maar laat je ook nog gezegd zijn dat het beter is
veel en goed te doen, dan veel en goed te spreken! Als de mensen je veel goede
dingen zien doen, zullen velen het je ook nadoen. Maar als zij je veel en goed
horen spreken, zullen zij je dat ook na willen doen. Omdat echter velen de ware
wijsheid niet hebben om werkelijk goed te kunnen spreken, zullen zij zeker
onzin uitkramen en daardoor veel zwakke harten schaden en ook zichzelf, omdat
zij daardoor hoogmoedig en ingebeeld worden. Door onnodige lust tot spreken
worden mettertijd allerlei valse leren verspreid en wordt de arme mensheid
verblind en in diepe duisternis gedompeld, zodat het later moeilijk is hen weer
te verlichten. Maar door veel goeds te doen, krijgt de mensheid edele en open
harten. Een edel en open hart is zonder meer de beste kweekplaats voor de ware
wijsheid en zal ook daar goed en juist weten te spreken waar dat nodig zal
zijn.
[9] Ik heb je
dit gezegd omdat je vaak te veel wilt zeggen terwijl je nog lang niet alles
bezit wat voor een echt goede toespraak nodig is. Spreek daarom weinig, maar
luister en doe daarentegen des te meer, dan zul je ook een echte leerling van
de Heer zijn, geheel volgens Zijn wil en naar Zijn welgevallen!
[10] Zij die
eens spreken en prediken moeten, zal de Heer daarvoor Zelf wel uitkiezen.
Degenen die Hij echter niet Zelf zal uitverkiezen om te spreken en te leren,
zijn door Hem alleen bestemd voor de toepassing van Zijn woord en Zijn leer, en
die moeten daarom altijd slechts dat doen waartoe zij door de Heer zonder meer
bestemd zijn. Dan zullen zij zich altijd kunnen verheugen in het welgevallen
van God en in de een of andere bijzondere genade. Zeg dat ook tegen je vrienden
en ambtsbroeders, want ook onder hen zijn er die er zich nog veel op laten
voorstaan dat ze ordelijk en vlot kunnen spreken! Ook zij zijn door de Heer
niet voor het spreken, maar alleen voor het doen bestemd.
[11] De Heer
laat je nu aards gelukkig worden, opdat je eens heel veel goeds kunt doen. Zou
de Heer je echter geroepen hebben om redenaar of leraar te worden, dan zou Hij
tegen je zeggen: 'Kom en volg Mij waarheen Ik ga en leer alle wijsheid van het
rijk van God kennen! ' Want kijk, voor het spreken en leren wordt meer verlangd
dan voor het doen, en toch is het doen de hoofdzaak -en zijn woord en leer
slechts de wegwijzer daarheen!
[12] Zie eens
hoeveel de Heer met Cyrenius opheeft. Dat is echter beslist niet vanwege het
goede spreken, maar vanwege het goede en veelvuldige, onbaatzuchtige doen! Wie
echter veel goeds en edels doet, kan als dat ergens nodig is, ook wel goed en
juist spreken; want een open en edel hart is nooit zonder licht uit de hemelen.
Wie dat echter heeft vanwege zijn vele goede en edele daden, zal ook altijd
weten waar, wanneer en hoeveel hij moet spreken. - Beste Risa, is het je nu ook
voldoende duidelijk wat ik tegen je heb gezegd?"
[13] RISA
zegt: "Hoe zou ik dat niet hebben kunnen begrijpen. Je hebt toch de
zuivere waarheid gesproken, en die is altijd voor iedereen goed te begrijpen!
Ik zal mij altijd strikt aan deze woorden van jou houden. Wat ik nu echter van
je gehoord heb, zal ik direkt ook aan al mijn metgezellen doorgeven. Ik zou
alleen nog willen weten of Zinka ook alleen maar voor het doen of daarnaast ook
voor het leren is geroepen!"
[14] RAPHAËL
zegt: "Vriend Risa, tussen jouw en Zinka's ervaringen bestaat een heel
groot verschil! Hij is een grote ziel die van boven komt en die vele en
belangrijke ervaringen heeft opgedaan hoewel hij slechts ongeveer tien jaar
ouder is dan jij. Daarom zal hij door de Heer ook aangesteld worden om te doen
en te spreken. Zodra jij echter ook veel ervaring opgedaan zult hebben, zul je
ook goed gaan spreken en lesgeven. Maar doe eerst ervaring op en wordt rijk aan
goede en onbaatzuchtige daden!"
31 Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa
[1] Risa grift
dat diep in zijn hart en gaat naar zijn metgezellen, die hem met zijn geluk
feliciteren. Hij spreekt hen echter toe en deelt hun woord voor woord mee wat
hij van Raphaël heeft gehoord.
[2] Aan het
einde zei Hebram tegen hem: "Dat is een heerlijke toespraak, die van God afkomstig
lijkt. Maar er is wel wat op aan te merken, zoal niet op de toespraak zelf, dan
wel op degene die haar hield. De toespraak bevatte veel gedenkwaardige, ware
woorden, die in de goede opeenvolging na elkaar gezegd werden, maar de spreker
heeft daarmee echter het woord voor de daad laten gaan! Ondanks dat ben ik het
er wel mee eens, want iedere goede daad moet toch altijd vooraf worden gegaan
door een goede leer, omdat degene die handelt anders onmogelijk de een of
andere richting kan krijgen voor zijn doen en laten.
[3] Maar in de
grond van de zaak heeft Raphaël toch gelijk, want de mens weet al gauw
voldoende om te bepalen wat goed en juist is. Eenvoudige wetten zeggen hem dat!
Als zijn wil maar goed is, blijft het juiste handelen niet achterwege. Maar het
weten alleen schijnt mij toch een te geringe beweegreden voor het goede
handelen te zijn, vooral bij zeer op het materiële gerichte mensen die zich
maar al te gemakkelijk door een onbeduidend materieel voordeel bij de neus
laten nemen en tot kwade handelingen worden verleid. Daarom is het nodig de
beginleer zo ver uit te breiden dat de leerlingen door heldere, overtuigende
en onomstotelijke bewijzen motieven krijgen om het goede te doen. Tevens moet
het de leerlingen vrijwel net zo onmogelijk voorkomen om daartegen te zondigen,
als zonder schip de zee te willen oversteken.
[4] Als men
dat bij een leerling eenmaal bereikt heeft, is het echte goede handelen een
vrij eenvoudige zaak. Maar zonder de daarbij gegeven overtuigende en juist
gebleken beweegredenen zal het altijd een probleem blijven. Men ziet het goede
er wel van in, maar omdat het handelen ernaar veel moeilijkheden en
zelfverloochening met zich meebrengt, leeft men een gemakkelijk leventje in
gezapige luiheid en noodlottige zelfzucht, en het vele en goede doen laat men
voor wat het is. Men volgt onbekommerd zijn dierlijke lusten en is na dertig
jaar nog dezelfde dierlijke mens die men eigenlijk in de wieg al was. Daarom
behoren volgens mijn bescheiden mening bij de leer van het goeddoen, ook de
hierboven aangegeven bewijzen, en die vereisen veel meer dan alleen maar te
zeggen: 'Dit en dat moet je doen omdat het goed is, en dit en dat moet je laten
omdat het slecht en kwaad is!"'
[5] RISA zegt:
"Je hebt helemaal gelijk. In de aard van de zaak zeg je toch niets anders
dan wat Raphaël ook al overduidelijk heeft uitgelegd, namelijk dat slechts
diegene moet lesgeven en spreken, die door de Heer daartoe geestelijk is
geroepen. Zo'n leraar zal zijn leerlingen bij de leer wel de nodige bewijzen
leveren en hen daardoor tot handelen aanzetten, zoals ook mij de toespraak van
de engelonverbiddelijk tot handelen heeft aangezet. Als wij beiden echter nu
als leraar op zouden treden, zouden wij zeker veelonzin uitkramen, en wanneer
er dan een scherpzinnige en goed van de tongriem gesneden spreker zou komen en
met ons zou beginnen te argumenteren, zou hij ons tenslotte in de war brengen,
en misschien dansten wij op 't laatst nog naar zijn pijpen! Als wij echter goed
handelen, dan kan hij daar met alle verstandelijke beredeneringen ter wereld
niets tegenin brengen. Daarom is voor velen het doen beter dan het lesgeven.
-Is je dat soms nog niet geheel duidelijk?"
[6] HEBRAM
zegt: "O ja, nu wel en eerder ook al, en zo is het goed! Wat is de mens
toch vreemd, - dat merk ik aan mijzelf! Denk je eens in: "Wat vonden wij,
die toch vaak genoeg de Schrift lazen en bestudeerden, al die wonderbaarlijke
vertellingen, gebeurtenissen en hier en daar aangetroffen lessen onbegrijpelijk
verheven, en wat boezemden zij ons een grote, diepe eerbied in! Over de hier en
daar beschreven, werkende geest van God durfden wij uit blinde, grote eerbied
tenslotte helemaal niet meer te spreken! Als wij iets lazen over een verschenen
engel ging het ons door merg en been! Mozes was zo groot voor ons, dat bijna
alle bergen zich voor zijn naam schenen te buigen!
[7] Nu staan
wij hier voor dezelfde God die donderend op Sinaï Zijn wetten gaf! Dezelfde
engel die de jonge Tobias heeft geleid, bevindt zich temidden van ons als een
heel gewoon mens en leert ons met vriendelijke woorden de wil van de Heer beter
kennen! Daarbij gebeuren er nog onophoudelijk de ongelofelijkste wonderen, -
maar ons komt dat alles al zo gewoon voor, alsof wij al van kind af aan daarmee
zouden zijn opgegroeid! Zeg mij eens wat de reden daarvan kan zijn!
[8] Van pure
verbazing en aanbidding zouden wij nu zo'n beetje uit ons vel moeten springen,
- maar in plaats daarvan zijn wij al zo bot als een verroest zwaard van een
oude soldaat! Waar komt dat door, wat is de reden daarvan? Als ik daaraan denk,
zou ik mij van ergernis het hoofd van de romp kunnen scheuren!"
[9] RISA zegt:
"Maak je daarover niet druk, vriend! De Heer zal het zo willen; want als
wij steeds in alle staten zouden zijn, zou ons erg veel ontgaan wat hier plaats
vindt en gezegd wordt. De Heer weet echter hoe Hij onze gemoederen binnen de
perken moet houden en daarom kunnen wij alles wat hier gebeurt en in ons
bijzijn wordt gesproken -ook als is de aard daarvan nog zo onbegrijpelijk en
verheven -, heel koelbloedig aanzien en aanhoren en het ons ook des te dieper m
de ziel inprenten. Als dit allemaal voorbij zal zijn, zal het onze harten
beslist reusachtig in beroering brengen! O, dat zal niet uitblijven! Maar voor
nu is het zo beslist veel beter! - Heb jij daar soms een andere mening
over?"
[10] HEBRAM
zegt: "Totaal niet, - jouw mening is weer volkomen juist en het is wel
zeker dat het zo is! Maar het is toch ook niet slecht om jezelf ervoor te
berispen dat je je bij deze unieke, buitengewoon heilige gelegenheid maar nauwelijks
en veel te weinig gesticht voelt, terwijl de gelezen bijzondere dingen van
eertijds je juist zo diep hebben gegrepen en vaak in verrukking hebben
gebracht. Als deze geestelijke vervlakking alleen aan ons zou liggen, zou ik
dat als een grote en uiterst grove levenszonde moeten zien. Als echter volgens
jouw mening de Heer door Zijn almachtige wil in ons alles zo regelt, moeten wij
Hem daarvoor dankbaar zijn en alles wat Hij zegt en doet des te serieuzer en
dieper in ons zelf overwegen, en er goed over nadenken hoe wij Zijn woord
volledig in praktijk kunnen brengen. Maar dat Zinka zo'n grote geest is -hij
was en is toch slechts een opperdienaar van Herodes! -, is mij een raadsel!
Waar heeft hij dan zijn meerdere wijsheid opgedaan en zich de vele ervaringen
eigen gemaakt?"
[11] RISA
zegt: "Dat zou ik niet weten, maar zo'n hoge heer als Herodes zal zijn
dienaar zeker uit en te na getest hebben aleer hij hem tot eerste en hoogste
van zijn dienaren benoemd heeft. Bovendien was Zinka volgens eigen getuigenis een
speciale vriend van de profeet Johannes en heeft hij beslist veel van hem
gehoord wat ook van groot levensbelang was, en daarom is het niet zo verwonderlijk
dat hij wijzer is dan één van ons. Hij zal echter over nog iets een toespraak
houden, waarnaar ik erg benieuwd ben. - Maar nu schijnt de Heer wat te willen
zeggen, laten we daarom stil zijn, want uit ons gepraat komt toch al niet zo
veel verstandigs te voorschijn!"
32 Een gebeurtenis uit Jezus' jongelingsjaren
[1] Tijdens
het gesprek tussen de twee geef Ik de beide tot leven gewekte meisjes de
gelegenheid om Mij als degene te leren kennen die enige maanden geleden ook in
Kapérnaum een paar doden had opgewekt. De beiden herkenden Mij weldra als
zodanig en zij kenden ook Maria en de anderen uit het huis van Jozef. Gamiëla
vertelde ook, dat zij zich nog heel goed konden herinneren dat de oude
meestertimmerman Jozef met zijn zes zoons bij hun pleegvader in Kapérnaum een
geheel nieuwe schaapstal had gebouwd. Zij herinnerde zich nog dat zij Mij Zelf
als jongste van de zonen van Jozef bij het werk had gezien. Destijds had zij
natuurlijk met vermoed dat in Mij de geest van de Allerhoogste verborgen lag.
[2] Maar IDA
zei daarop: "Toch wel, lieve zuster! Op de laatste avond, toen de bouw
gereed was en onze pleegvader de oude Jozef het werk betaalde maar op zijn
koopmansmanier daarbij ettelijke groschen aftrok, ging deze heilige naar de
koopman toe en zei: 'Doe dat niet, want dat zal u geen zegen brengen! U bent
weliswaar heiden, maar u gelooft aan de God der Joden. En weet, deze machtige
God woont in Mijn hart en als Ik het Hem vraag, geeft Hij Mij dat wat Ik heb
gevraagd! Hij woont ook in het hart van allen die rechtvaardig voor Hem zijn,
en verhoort gaarne hun vragen. Als u hardvochtig zou zijn tegen Jozef, die
zwaar werk bij u moest verrichten, dan zou Ik Mijn God en Vader vragen om het u
te vergelden en u zou daarvoor weldra heel slecht beloond worden! Bedenk dat
het niet goed is diegenen te beledigen waar God één mee is!' Maar mijn
pleegvader had daar geen oren naar en hield vast aan zijn korting. De oude
timmerman zei echter: 'Luister, ik ben eerlijk en zeg het u eerlijk: Die paar
groschen maakten juist mijn hele winst uit bij dit zware werk en daarmee zou ik
mijn huishuur hebben kunnen betalen! Maar omdat u, een rijk mens, daar zoveel
waarde aan hecht, mag u ze houden, u behoudt ze echter onrechtmatig en dat is
nooit goed!'
[3] Ik, Ida,
huilde echter van verontwaardiging over de verstokte hardheid van mijn vader.
Ik ging naar mijn kamer en haalde al mijn spaargeld en Gamiëla deed daarna
hetzelfde en wij stopten zo bij de oude Jozef heimelijk ongeveer honderd
groschen in zijn gereedschapsmand. Niemand merkte dat behalve U, o Heer! En U
zei toen: 'Maar, jullie beide meisjes zal eens rijkelijk vergolden worden wat
je nu aan goeds aan ons hebt bewezen! ' Bij deze woorden zag U er verheerlijkt
uit. Toen stonden jullie op en verlieten ons huis. Het was laat in de avond en
jullie hadden te voet nog ettelijke uren te gaan naar Nazareth. Ik zei toen
tegen U: 'Zou U vannacht niet liever hier blijven in plaats van de onveilige,
verre weg te gaan, vooral nu de nacht zo duister is omdat dikke onweerswolken
de hemel bedekken en er ook onweer op komst is?' Toen zei U iets wat ik nooit
heb vergeten: 'Wie de dag heeft gemaakt, beheerst die en wie de nacht heeft
gemaakt, beheerst die ook, daarom heeft de Heer van dag en nacht, noch de dag
noch de nacht te vrezen! Ook het onweer valt onder de macht van dezelfde Heer,
die de wereld niet kent. Noch de nacht, noch het onweer zullen ons schade
kunnen berokkenen! Vaarwel, engeltjes!' Toen verlieten jullie ons huis en de
hemel mag het weten, -maar jullie waren nauwelijks over de drempel of er was al
geen spoor meer van jullie te ontdekken!
[4] O, ik heb
vaak aan U, o Heer, gedacht, - maar daarna kon ik U tot nu toe nergens meer
ontmoeten! Maar Uw woorden met betrekking tot onze pleegvader zijn in dezelfde
nacht nog op verschrikkelijke wijze uitgekomen! Er kwam een ontzettend onweer,
de bliksem sloeg driemaal in de nieuwe schaapstal, waarin zich reeds op de dag
van gereedkomen zeventienhonderd prachtige schapen bevonden. Alles verbrandde
binnen een paar uur en ondanks alle moeite kon er niets worden gered! Toen
betreurde onze pleegvader het dat hij de trouwe timmerman zo'n onrecht had aangedaan,
want hij zei zelf: 'Deze straf wordt mij van boven opgelegd omdat ik haar
verdiend heb. Ik zal nooit weer in mijn huis een trouw arbeider ook maar een
stater van de welverdiende, aangenomen som inhouden! ' Hij hield ook woord. De
stal liet hij evenwel op dezelfde plaats niet weer opbouwen, maar op een andere
plaats liet hij een stuk grond van honderd morgen stevig omheinen en daarop
slechts een hut zetten voor tien herders en schapewachters. De oude timmerman
uit Nazareth zagen wij nooit meer terug. Hij moet al vlug daarna gestorven
zijn, want hij zag er destijds al erg zwak uit.
[5] ongeveer
een half jaar daarna kwamen wij op de grote markt van Nazareth en deden ons
uiterste best om iets over de oude timmerman en zijn zoons te weten te komen,
maar men zei dat men hen ver weg ontboden had om een aantal huizen te komen
bouwen, -en wij gingen dus geheel onverrichter zake weer naar Kapérnaum terug.
Later hoorden wij echter niets meer van de timmermansfamilie. Onze pleegvader
moet op een keer, ongeveer drie jaar later, achterhaald hebben dat Jozef voor
een groot werk naar Hoognazareth gegaan moet zijn, dat in de richting van
Samaria in het gebergte ligt. Wij kregen echter niemand van zijn familie meer
te zien! En toch zou ik met de jonge timmerman, die naar mijn weten Jezus
heette, zo erg graag nader kennis gemaakt hebben!
[6] Maar, -
wat ons toentertijd niet meer vergund was, dat heeft U, o Heer, wonderbaarlijk
tot nu voor ons bewaard! Nu pas is ons ook een licht opgegaan over de door U zo
geheimzinnig gesproken woorden op de avond waarop jullie in die stikdonkere
nacht ons huis verlieten! Nu weten wij wie de Heer van de dag, van de nacht en
van het onweer was en is! Maar nu brengen wij U nog eenmaal met hart en mond
onze dank voor al de onnoemelijke genadegaven en weldaden die U, o liefste Heer
Jezus, ons zonder enige verdienste onzerzijds heeft bewezen!"
[7] IK zeg:
"O, zo helemaal zonder verdienste zijn jullie volstrekt niet. Denk maar
eens aan wat je voor de oude Jozef hebt gedaan! Hoe zeer kwamen jullie honderd
groschen hem te pas, toen hij die de volgende morgen in zijn gereedschapsmand
vond! Hij dacht eerst dat jullie pleegvader dat heimelijk had gedaan, maar hij
werd door Mij al gauw uit de droom geholpen. Hij prees jullie goede hart zeer
en Ik beloofde hem dat Ik jullie Zelf die goedheid veelvoudig zou vergelden.
Daarom deed het Mij erg veel genoegen jullie nu het leven en je ware ouders
terug te geven. Ga nu vooral naar hem toe en maak hem blij, want zijn vreugde
is ook Mijn vreugde!"
[8] Toen gingen
de meisjes naar Cyrenius en omarmden hem, en van vreugde huilde hij als een
kind.
33 De belofte van Cyrenius
[I] Pas toen
CYRENIUS zijn vreugdetranen na een poosje had uitgehuild, daarbij krachtig
bijgestaan door de beide dochters en Zinka en de ook naderbij gekomen Risa,
kwam hij weer naar Mij toe, omarmde Mij en zei snikkend: "O eeuwige,
zuivere liefde! Wie zal U dan niet boven alles liefhebben?! O Heer, o Vader,
hoe goed en hoe heilig bent U eigenlijk! O Heer, laat mij in mijn liefde sterven!
[2] Heer en
Vader! Reeds zolang ik de onmetelijk grote genade geniet U vanaf Uw aardse
geboorte te kennen, heb ik U ook steeds liefgehad en U was steeds het punt waar
al mijn gedachten om draaiden! Maar ik was niet altijd even sterk meester over
mijn innerlijke wereld en over de wereld buiten mij. Maar nu geloof ik echter
door Uw genade en liefde de nodige kracht gekregen te hebben om onder alle
omstandigheden volgens Uw heilige wil, als mens de hele rest van mijn
levensdagen te kunnen doorlopen.
[3] Ik heers weliswaar
merendeels over heidenen, waarvan ik jammer genoeg ook nog hier en daar de
godenleer moet beschermen -hetgeen een groot kwaad is; maar een boom valt niet
met de eerste slag. Ik zal er echter mijn uiterste best voor doen en trachten,
tenminste binnen mijn gezagsgebied, de kennis van de enig ware en levende God
onder de betere heidenen zoveel als maar mogelijk is te verbreiden!
[4] Met de
priesters zullen we wel de grootste moeite hebben, want deze kaste leeft al
verscheidene eeuwen van hun volksmisleiding. De ouden zullen wel bliksem en
donder van de hemel afroepen en de jongeren zullen daarbij grimmige gezichten
trekken, maar tenslotte zullen zij wel gedwongen zijn hun oude gewoonte te
laten varen en op ons nieuwe terrein aan het werk te gaan. Het verdrietigste
voor de eerlijke mensen op deze aarde is echter dat men de leugen snel en
zonder enige moeite vindt, maar de waarheid slechts kan bereiken door zeer
moeitevol te zoeken, dat niet zelden gepaard gaat met vele en grote gevaren.
[5] De oude
Egyptenaren hadden hun scholen zeer voorbeeldig ingericht. Wie alleen maar iets
voor zijn uiterlijke levensomstandigheden wilde leren, moest zijn tarief
betalen en kreeg dan de vele voordelen te zien. Wie echter kwam om de waarheid
die de voorwaarde is voor het innerlijke leven, te zoeken en te vinden, werd in
zijn verdachte zoeken op een haast ongelooflijke wijze het vuur aan de schenen
gelegd. En als hij de grote levenswaarheid gevonden had, moest hij priester
blijven en dure eden zweren dat hij van dat wat hij ontdekt had, geen enkele
leek ook maar een woord zou vertellen !
[6] Zodoende
was de heilige waarheid altijd moeilijk te bereiken, terwijl het regiment der
leugen gratis over de gehele wereld een hoge borst opzette. Omdat de oude
leugen steeds de scepter over de mensen heeft gezwaaid, zijn de mensen aan de
leugen gewend geraakt. Zij is hun tot een tweede natuur geworden, hetgeen des
te gemakkelijker ging omdat heel velen, hoewel niet allen, zich daar heel wel
bij hebben bevonden en nog bevinden. Nu, het opgeven van de leugen zou naar
mijn mening, op zich niet zoveel bezwaren opleveren; maar het opgeven van de
tot dusverre genoten voordelen des te meer!
[7] Maar heb
geduld, -alles komt nog in orde! Beloof en geef de priesters andere voordelen.
Toon deze kaste, die toch al geen geloof heeft, vriendelijk onder vier ogen de
waarheid en maak dan met h~n een overeenkomst -tenminste met het betere deel
-voor de verspreiding van de waarheid. Dan geloof ik dat op deze manier het
voorheen grootste probleem tot minimale proporties teruggebracht kan worden. Of
men echter ooit op aarde de leugen geheel uit zal kunnen bannen is een heel
andere vraag! Goede en rechtschapen mensen met van waarheid vervulde zielen
zullen er zeker alles aan doen om in ieder geval hun buren een beter inzicht te
geven. Kortom, om zulke lichtgevers zal het altijd behoorlijk licht zijn. Maar
verder van de lichtbron verwijderd zal het dan al weer duisterder worden. En
heel ver weg, zowel in ruimte als tijd, zal zoals thans, het diepst van de nacht
haar scepter zwaaien!
[8] Zo denk ik
er over. U, o Heer, zou het misschien wel kunnen veranderen, maar U weet ook
waarom het op deze aarde zo moet zijn! Daarom geschiede ook altijd slechts Uw
alleen heilige wil!"
34 De wet van 'gij moet' en 'gij zult'*
(* De wet van het 'moeten' als oorzakelijk gevolg en
de wet van het 'gij zult', het moeten uit ethische gronden.)
[1] IK zeg:
"Beste vriend! Jouw opvattingen bevallen Mij erg goed en de heilige Vader
in de hemel beleeft steeds een ware vreugde als Zijn kinderen wijs overleg met
Hem plegen. Er zijn echter bepaalde zaken die nu eenmaal zijn moeten zoals ze
zijn, en om een bepaald doel te bereiken moet iets gebeuren zoals het gebeurt,
omdat anders dat doel onmogelijk bereikt zou kunnen worden.
[2] Daarom heeft
God een tweevoudige wet gegeven. De ene is puur mechanisch en heet 'Het moet!'.
Volgens deze wet ontstaan alle vormen en hun structuren waaruit vervolgens de
deugdelijkheid van de vorm blijkt. Aan deze mechanische wet kan eeuwig niets
veranderd worden. De andere wet heet echter 'Gij zult!'. En alleen daarop heeft
de levensleer betrekking!
[3] Volgens de
wet van het leven kun je alle deeltjes van een geheel verdelgen, verwoesten of
zelfs vernietigen zonder dat het veel uitmaakt. Wat vrij moet worden, moet ook
reeds in zijn eerste ontwikkeling vrij zijn! Ook al misvormt het zich in zijn
vrije innerlijke bestaan geheel en al, dan kan het toch 'de wet van het moeten'
waaronder het valt niet opheffen. Want binnen de vorm blijft steeds de kiem
bewaard, die weer opnieuw in de juiste orde uitbot, dat wat in de vrije
levenssfeer bedorven is weer vastpakt en in de juiste orde terugbrengt.
[4] Zo zie je
volkeren op aarde die wat hun ziel betreft geheel verdorven zijn maar uiterlijk
onveranderd gebleven zijn, en als je naar hen kijkt moet je toegeven dat het
mensen zijn. Hun zielen zijn echter vervormd door allerlei leugens, valsheid en
verdorvenheden. Op het juiste tijdstip laat Ik iets meer warmte in de
levenskiem doordringen en deze begint te groeien, verteert de oude wanorde van
de ziel zoals de graswortel de reeds vervuilde waterdruppel, en dan ontstaat
hieruit een heel gezonde, levenskrachtige en in alle delen zuivere grashalm met
bloem en zaad.
[5] Om die
reden moeten jullie nooit een te hard oordeel over een verdorven volk vellen!
Want zolang de vorm blijft, blijft ook de reine kiem in de mens en als die
blijft, kan ook een duivel nog een engel worden!
[6] Gewoonlijk
zijn verkeerde leraren, of heers en hebzucht van een kleine groep die meer
macht heeft, of een tijdelijke inbezitneming door boze geesten die het lichaam
en de zenuwgeest van de mensen besluipen, meestal de oorzaak van het verderf
van de mensen en hun zielen. Maar dat de binnenste levenskiem mogelijkerwijze
totaal verdorven zou kunnen worden, daarvan kan geen sprake zijn.
[7] Kijk naar
Mathaël en zijn vier metgezellen; hoe waren die door de boze
geesten toegetakeld! Ik verloste de vijf daarvan en
wekte de levenskiem in hen op, en zie eens wat een volmaakte mensen het nu
zijn!
[8] Natuurlijk
zijn er verschillen onder de mensen! Sommige zielen zijn van boven afkomstig.
Die zijn sterker en de kwade geesten van deze aarde kunnen hen minder of ook
wel niet deren. Die zielen kunnen dan ook een zwaardere beproeving tijdens het
leven in het vlees verduren zonder ook maar enige schade van betekenis te
lijden. Wordt bij hen de geest, dat is de verborgen kiem van het oerleven,
gewekt en doordringt deze dan met zijn eeuwige levenswortels de ziel door en
door, dan wordt het slechts geringe verdorvene aan zo' n ziel meteen genezen en
de gehele mens is dan volmaakt, -zoals je dat bij Mathaël, Philopold en nog
ettelijke anderen kunt zien.
[9] Sommige
mensenzielen zijn zelfs voormalige, hemelse engelen geweest. Wel, bij die kan
niet zo gemakkelijk iets bedorven worden! Johannes de doper en verscheidene
profeten zoals Mozes, Elia, Jesaja en nog een aantal anderen kunnen je als
voorbeeld dienen, en er zijn er thans nog een aantal op aarde die uit de
hemelen zijn gekomen om hier met Mij de smalle weg van het vlees te volgen.
Zulke mensen zijn in staat een behoorlijk zware beproeving in het vlees te
doorstaan en verdragen deze ook altijd met de grootste opoffering."
35 Verschillen tussen de zielen op aarde
[I] (De Heer:)
"Bovendien bestaan er tussen de zielen die van boven komen ook nog
verschillen doordat sommige van hen uit de volmaakte zonnewerelden komen. Zij
zijn sterker dan degenen, die van de kleine, op deze aarde gelijkende planeten
hierheen komen om op deze aarde het kindschap van God te bereiken.
[2] Hoe
onvolmaakter een planeet is, des te zwakker zijn ook zijn emigranten. Deze
hebben weliswaar een minder zware levensproef af te leggen, maar kunnen toch
aan hun ziel meer schade lijden. Zij hebben evenwel een sterke oerlevenskern in
zich, en als die op de juiste wijze gewekt wordt, zijn de zielen daarna toch
ook weer snel helemaal levenskrachtig.
[3] Tenslotte,
en dat komt het meest voor, zijn er zielen die vanaf hun oerbegin uit deze
aarde stammen. Zij zijn oorspronkelijk geroepen tot het kindschap van God. Zij
zijn de zwaksten en lopen de meeste kans geheel te gronde gericht te worden.
Dat zal echter niet zo gemakkelijk gebeuren, omdat er zich altijd op iedere
honderd wel één of twee sterken van boven bevinden, waardoor de zwakke zielen
beschermd en ervoor bewaard worden om totaal onder te gaan. Ook al zijn
daarbij zeer afgedwaalde schapen dan worden zij te gelegener tijd toch weer
teruggevonden.
[4] Maar
iedere ziel hoe zwak, onmachtig, geschonden en bedorven ook - heeft de
oerlevenskern in zich die nooit verloren kan gaan. Als de ziel binnen de juiste
tijdsduur maar zover is gebracht dat haar innerlijke oerlevenskern in haar kan
worden gewekt, dan is zij vanaf dat moment ook zalig en in alle dingen sterk in
de liefde en de wijsheid. Dan is zij net zo goed een kind van de Allerhoogste,
als een mens geworden engelgeest, of een ziel uit een centrale zon, of uit een
geringere planetaire zon, of uit het één of andere, buitenaardse, elders
gelegen, donkere en op zichzelf lichtloze aardbol, waarvan er in de wijde
schepping meer zijn dan het zand in de zee en al het gras op de aarde.
[5] Wie van
jullie bijvoorbeeld al een meer volmaakt mens is, kan een zondaar en echt
dierlijk mens, hoe dom en bijgelovig deze ook is, zijn handen opleggen, of hem
zacht van de neuswortel over de slapen naar beneden strijken tot in de
maagholte, dan wordt die mens daardoor in een magnetische slaap gebracht. In
deze slaap wordt zijn ziel, ook al is zij nog zo verward, bevrijd van
lichamelijke kwelgeesten en de oerlevenskiem oefent dan meteen gedurende korte
tijd haar invloed uit in de ziel.
[6] Als je dan
vragen stelt aan degene, die op die wijze in slaap is gebracht, zul je
antwoorden krijgen waar je wijsheid zich buitengewoon over zal verbazen!
[7] Als na
korte tijd zo'n mens op eigen wens, die men op dient te volgen, weer in het
aardse leven is teruggebracht, is de oerlevenskiem weer in zijn oude rust
teruggekeerd en de ziel valt dan weer terug in haar oude banden met het lichaam
en herinnert zich niets van wat er met haar tijdens de magnetische slaap van
haar lichaam is gebeurd. Zij weet geen jota van alle wijsheden die zij met haar
lichamelijke mond heeft uitgesproken en is dan zelf weer net zo onverstandig en
bijgelovig als zij voordien was.
[8] Laat dit
een bewijs voor jullie zijn, dat eigenlijk geen enkele ziel zo te gronde kan
gaan dat zij nooit te genezen zou zijn.
[9] Weliswaar
zal voor menige ziel een geruime tijd hier, en nog langere tijd in het
hiernamaals nodig zijn voor zij die zelfstandige, gezonde stevigheid zal
bereiken die nodig is om de levenskiem geheel in zich op te wekken en zich
daardoor in alle delen te laten doordringen. Maar dit levensproces voor onmogelijk
of ondenkbaar te houden bij een ziel die grondig bedorven lijkt te zijn, zou
een even grote zonde tegen Gods liefde en wijsheid zijn, als te menen dat een
als verdoemd beschouwde ziel op zichzelf een produkt van de hel zou zijn, en
haar met veroordelende, wereldse ogen te zien als een reusachtige, ondoordringbare
kluwen van zonden."
36 Zielsziekten en hun behandeling
[1] (De Heer:
) "Veroordeel de mensen daarom niet, opdat je tenslotte niet een oordeel
over jezelf afroept!
[2] Zou het
geen onmenselijke dwaasheid zijn om een lichamelijk ziek mens te veroordelen en
een gewetenloze straf over hem uit te spreken omdat hij ziek en ellendig is
geworden? Maar de dwaasheid is nog veel groter en nog veel onmenselijker als
jullie een zielsziek mens veroordelen en verdoemen omdat zijn zielom de
genoemde redenen zwak en ziek is geworden!
[3] Volgens
jullie wetten en bepalingen noemen jullie zulke mensen misdadigers en je
onderwerpt ze aan onverbiddelijke, harde straffen. Maar wat doen jullie op die
manier? Jullie straffen een ziel omdat zij eigenlijk buiten haar schuld ziek is
geworden! Vraag jezelf dan eens af, wat voor indruk jullie rechtspraak op God
moet maken.
[4] Vraag
jezelf eens af, Mijn mensvriendelijke Cyrenius, wat je zonder Mij, als Romeins
opperrechter en als machthebber over leven en dood met de vijf voornaamste misdadigers
gedaan zou hebben? Wel, je zou je hebben laten vertellen dat zij gewetenloos en
verdorven gehandeld hadden en vervolgens alle vijf aan de kruisdood hebben
overgegeven! Zou het ooit in je zijn opgekomen dat achter deze vijf zulke
geesten konden wonen? O nee! Daar zou je nooit opgekomen zijn!
[5] Je zou
hen, ten zeerste verbolgen over hun misdaden, heel koelbloedig ter dood hebben
veroordeeld en daarbij zou je nog de geruststellende mening zijn toegedaan, dat
je God en de mensheid een goede dienst had bewezen! Maar wat een schade zou je
de mensheid hebben aangedaan door zulke geesten van de aarde te verdelgen, die
nu volkomen genezen -naar ziel en lichaam -als voorjaarszonnen de mensen van de
aarde beschijnen en vele duizendmaal duizend mensenharten tot het goede en ware
zullen verwarmen en tot leven wekken! Van nu af aan zul je natuurlijk wel
anders handelen, maar vroeger zou je onverbiddelijk zijn geweest!
[6] En weet
je, zo staat het er met alle wereldse rechtspraak op de lieve aarde voor! Voor
de lichamelijke ziekten en gebreken zijn er dokters te vinden die allerlei
medicijnen bereiden. Alleen voor de ziekten der arme zielen zijn er geen andere
doktoren en geneesmiddelen dan eerst een heel zwaar boek vol wetten die vaak
zeer moeilijk te houden zijn -en achter de wetten het rechtsprekende zwaard!
[7] Zou het
dan niet mooier, verstandiger en menselijker zijn om meer doktoren en
medicijnen voor ziek geworden zielen beschikbaar te stellen dan voor hun
lichamen, die in korte tijd voedsel voor de wormen worden?!
[8] Dat een
ver gevorderde zielsziekte moeilijker te genezen is dan menige lichamelijke
ziekte, weet Ik wel het best. Maar er is er niet één helemaal ongeneeslijk,
terwijl er toch voor ieder lichaam tenslotte een laatste ziekte is waartegen op
de hele aarde geen kruid is gewassen! En toch doen jullie mensen zoveel
verkeerde dingen!
[9] Voor het broze, geheel sterfelijke lichaam stichten jullie het ene
herstellingsoord na het andere, vestigen jullie apotheken en baden, bedenken
jullie zalven en pleisters en heilzame dranken, maar voor de onsterfelijke ziel
hebben jullie nog niet één herstellingsoord gesticht!
[10] In je
hart zegje nu natuurlijk wel: 'Hoe zou dat zonder U, o Heer, mogelijk zijn
geweest! Waar zouden we het vandaan hebben moeten halen en van wie zouden we
het hebben moeten Ieren?' Dat is ongetwijfeld waar. Deze kennis vereist
natuurlijk wel een dieper onderzoek van de totale menselijke natuur dan dat men
alleen maar uit jarenlange ervaring weet welk kruidenaftreksel de klachten van
een overladen maag het snelst opheft. Maar de onsterfelijke mensenziel is het
ook waard dat men zich wat meer bekommert om haar veelzijdige geaardheid dan om
de toestand van een uit vraatzucht overladen maag!
[11] Wel zijn
er in alle tijden ook echte met Gods geest vervulde zieleartsen in deze wereld
gezonden, die de juiste weg voor de genezing van de zielen verkondigd hebben.
Velen hebben zich daarnaar gericht en werden ook zonder mankeren genezen. Maar
de zogenaamde groten en machtigen der aarde meenden zonder meer al een gezonde
ziel te hebben, keken neer op de door Mij op aarde gezonden zieleartsen en
vervolgden ze tenslotte. Zij verboden hun het genezingswerk voor zieke zielen
uit te voeren en zo waren de aardse machthebbers er steeds de oorzaak van, dat
de genadeleer voor de genezing van de zieke zielen nooit zodanig wortel kon
schieten bij de mensen, dat deze uit kon groeien tot een krachtige boom der
genezing.
[12] En ook
als er ergens een heel gezond en krachtig zaad was gelegd, wisten de zelfzuchtige
en heerszuchtige mensenkinderen van deze aarde de boom zolang te snoeien, hem
van de hun overbodig lijkende takken en twijgen te ontdoen en aan zijn
onontbeerlijke bast te schaven, tot de hele boom uiteindelijk moest verdorren.
Zodoende is er dan ook voor de genezing van de zieke zielen tot dusverre geen
ander genezingsinstituut opgericht en geschikt gemaakt dan de strengste wetten,
gevangenschappen, onderzoeksgevangenissen, verschrikkelijke strafkerkers, het
scherpe, onbarmhartige zwaard en allerlei kwel en martelinstrumenten om mee
terecht te stellen en te doden. Dat zijn echter produkten van ook louter zieke,
maar sterke zielen. Die moeten vóór alles geholpen worden, wil de genezing van
de kleine, zwakke en mindere zielen ook nog maar enig gunstig resultaat op deze
aarde hebben."
37 Over herstellingsoorden voor zielszieken en over
zieleartsen
[1] (De Heer:)
"Juist daarom moest Ik Zelf op deze aarde komen om voor alle zieke zielen
een blijvend en voor alle tijden doeltreffend herstellingsoord op te richten,
omdat de mensen dat nooit zouden hebben gekund.
[2] Maar
ondanks dat zal het nog altijd moeitevol gaan met de blijvende vestiging van
zo'n herstellingsoord voor zieke zielen, omdat zekere mensen zich daardoor in
hun wereldse schijnrechten benadeeld zullen gaan voelen.
[3] De eigen
en wereldliefde, die de adem van de hel in de borst van de mens is, zal zich
daar altijd tegen verzetten en niet genezen willen worden van haar kwaadaardige
ziekte, en zij zal haar wereldse middelen, zoals de moeilijk na te komen harde
wetten, hun veroordelingen en straffen, niet los willen laten.
[4] Maar toch
zullen er na Mij overal nog steeds velen zijn bij wie dit door Mij nu
opgerichte herstellingsoord voor zielen zal blijven bestaan voor de velen die
er gebruik van willen maken. Wel zullen terwille van Mijn ware en levende naam
zulke echte herstellingsoorden vaak veel te verduren krijgen van de weliswaar
werelds machtige, maar innerlijk doodzieke zielen; maar Ik Zelf zal ze weten te
beschermen!
[5] Mochten evenwel
wereldse mensenzielen die door eigen schuld zwaar ziek geworden zijn, uit pure
waanzin het een of andere herstellingsoord voor zielen proberen te gronde te
richten, dan zal Ik hen wel door een doeltreffend buitengewoon gericht weten
aan te pakken, en de genezing van hun ziel in herstellingsoorden in het
hiernamaals weten voor te schrijven. Daar zal tot aan hun genezing, die slechts
zeer langzaam tot stand komt, veel gehuil en tandengeknars worden gehoord!
[6] Reeds op
deze wereld smaakt een krachtig werkend medicijn voor het lichaam meestal erg
bitter. Nog bitterder zullen de medicijnen voor het genezen van de ziel in het
hiernamaals smaken, omdat zij erg sterk moeten zijn teneinde een zwaar zieke
ziel daar nog te genezen, omdat hier geen genezing meer mogelijk was. Ja,
genezen zullen ze wel worden, maar het zal lang duren en er uiterst bitter
toegaan! Daarom gelukkig degene die zijn ziel in deze aardse herstellingsoorden
gezond zal maken!
[7] Zorg dus
om al de genoemde redenen dat jullie, machtige rechters, in alle toekomende
tijden ware zieleartsen zijn. Gebruik bij iedere zieke ziel daarom je
rechtspraak om te genezen en niet om te vernietigen!
[8] Waarlijk,
naarmate jullie een ziel die toch al erg ziek is, zieker hebben gemaakt door
een als zodanig uitsluitend zielsziek oordeel, evenzeer zullen jullie zielen
zelf ellendiger en zieker worden. In het hiernamaals zal jullie genezing dan
ook een veel bitterder zijn dan die van de ziel die door jullie kwade oordeel
nog ellendiger geworden is! Want zo'n ziel is en blijft ondanks jullie kwade en
onzinnige oordeel toch maar enkelvoudig ziek en zal ook in het hiernamaals door
een enkelvoudige genezing genezen kunnen worden. Een dwaze rechterziel echter
zal na ieder ontaard en slecht oordeel steeds dubbel zo erg die zielsziekte
moeten doormaken waarover zij zelf dat kwade oordeel heeft geveld. Daardoor
verdubbelt zij onvermijdelijk ook haar eigen oorspronkelijke zielsziekte. Dat
het dan in het hiernamaals met de genezing van zo'n ellendige, ziek geworden ziel
van een rechter ook een bittere en heel langdurige zaak moet worden, is bij
enig nadenken gemakkelijk te begrijpen!
[9] Als jij
als onbekwaam arts bij een zeer gevaarlijk zieke ontboden wordt terwijl je zelf
ziek bent, en je gaat er vanwege het gewin heen en je geeft hem, omdat je
kennis niet toereikend is, een geneesmiddel dat hem niet helpt maar in zekere
zin nog zieker maakt, -wat win je daar dan mee?! Als je hem niet hebt geholpen,
krijg je ook geen loon -zoals dat bij jullie gebruikelijk is -; bovendien ben
je dan ook nog besmet door de gevaarlijk zieke. Ten eerste heb je dus geen
loon, en ten tweede moet je nu zelf in plaats van één, twee ziekten doorstaan!
[10] Als er in
jouw plaats dan een bekwaam arts komt, zal hij jouw vroegere zieke toch nog met
een eenvoudig, deugdelijk middel genezen, terwijl hij bij jou, omdat jij nu aan
twee ziekten lijdt, beslist een dubbel geneesmiddel zal moeten gebruiken om je
indien mogelijk te helpen! En dat dubbele geneesmiddel zal in jouw zieke
lichaam ook zeker op z'n minst een dubbel zo grote revolutie teweegbrengen dan
het enkele bij je eerder behandelde zieke, die slechts aan één ziekte
leed."
38 Ware gerechtigheid
[I] "Ik
neem aan dat dit jullie nu wel duidelijk zal zijn en daarom ga Ik nu weer
verder: "Wat Ik heb gezegd, betekent niet dat jullie daarom alle
gevangenissen en huizen van bewaring, die toch een noodzakelijk kwaad zijn
tegen het grote kwaad van erg zieke zielen, thans moeten afbreken en alle
boeien en alle zwaarden moeten breken. O, nee, dat wil dit helemaal niet
zeggen! Want erg besmettelijke, zieke zielen moeten juist zorgvuldig worden
afgezonderd van de gezonde, en zolang afgezonderd worden gehouden tot zij door
en door genezen zullen zijn.
[2] Maar niet
jullie toorn en jullie wraakgevoelens moeten hen opgesloten houden, maar jullie
grote naastenliefde en de daarmee zeer nauw verbonden, diepgevoelde zorg voor
hun eventuele, volledige genezing! Als de ware geest van de liefde jullie in
zal geven dat bij de een of andere zwaar zieke een bitter smakend geneesmiddel
nodig is, bespaar het hem dan niet, omdat dat een erg onrijp en misplaatst
medelijden zou zijn! Maar slechts uit ware liefde moeten jullie de zwaar zieke
een bitter geneesmiddel toedienen, dan zal het hem ook zeker de gewenste
genezing brengen, en jullie zullen dan rijk gezegend worden!
[3] Het
geneesmiddel dat Ik aan het begin van de avond voorschreef voor de vijf, was
beslist niet zoet en fijn van smaak, maar Mijn grote liefde voor hen zag het
als een onvermijdelijke noodzaak voor hun algehele genezing en daarom was dat
bittere geneesmiddel ook een uiting van Mijn grote liefde voor hen. Zij werden
daardoor 's morgens des te gemakkelijker genezen van al hun kwalen; en laten
zij maar eens zeggen of een van hen vanwege het toegediende bittere medicijn
boos op Mij kan zijn!
[4] Maar als
iemand slechts door toorn en wraaklust geleid een vermeend misdadiger op de
onbarmhartigste wijze kwelt en martelt, dan is hijzelf daardoor een veel groter
misdadiger en zal later ook des te meer bitterheid te proeven krijgen.
[5] Met de
maat waarmee je meet, met die maat zal het jullie eens vergolden worden! Wie
met ware liefde meet, zal ook zelf met ware liefde gemeten worden, maar wie
toorn en wraak als maatstaf gebruikt, zal eens voor zijn eigen genezing precies
ditzelfde geneesmiddel in zeer versterkte mate terugontvangen, en hij zal geen
seconde eerder uit de pijnlijke inrichting in het hiernamaals komen dan dat
iedere harde vezel van zijn ziel zo wit en zacht gemaakt is als wol!
[6] Ik heb
jullie nu de doorgaans ware aard en gesteldheid van de mens getoond en jullie
kunnen nu niet meer zeggen 'Dat hebben wij niet geweten!' Nu jullie dit echter
goed kennen en weten, moeten jullie ook daarnaar handelen en het ook
onderwijzen aan degenen die aan jullie ondergeschikt zijn en die omdat ze zelf
ziek zijn, tot nu toe niet weten wat zij doen. Dan zullen jullie als ware en
gezonde medewerkers in de juiste en beste mate aan Mijn rijk op deze aarde
bezig zijn, en Mijn welbehagen zal jullie bij al jullie gaan en staan begeleiden.
Gaan jullie echter weer volgens je oude geestesgesteldheid te werk, bedenk dan
datje ziel.weer aan een ziekte lijdt en vraag dan of Ik haar daarvan wil
genezen, opdat jullie met ten prooi vallen aan een dubbel persoonlijk lijden!
[7] O jullie,
die oordelen vellen en met jullie oordelen de arme zieke zielen nog zieker
maken dan zij voorheen waren, bedenk toch ernstig watje naar waarheid bent en
moet zijn, en watje behoort te doen volgens de goddelijke orde! Jullie rechters
en hoogste machthebbers over de zwakte van de volkeren die uiteindelijk toch
ook al jullie gezag, macht en aanzien vormen, moeten ware vaders van jullie
volkeren zijn en als zodanig moeten jullie je veel gelegen laten liggen aan de
algehele gezondheid van de jullie toevertrouwde, vele kinderen en je met alle
liefde en ware vaderlijke zorgzaamheid om hun zieleheil bekommeren! Artsen voor
het lichaam behoeven jullie niet te zijn. -maar des te meer echte zieleartsen!
[8] Als je bij
je kinderen ziet dat zij meermalen jullie ouderlijke geboden veronachtzamen en
daar zo nu en dan ook erg tegen zondigen, zou het jullie dan wel betamen om
daarvoor een kind in zekere zin als afschrikwekkend voorbeeld te laten martelen
en tenslotte zelfs aan het kruis te hangen?! Misschien dat een zeer heerszuchtig
vader dat ooit wel eens gedaan kan hebben maar veel van dergelijke voorbeelden
zullen er in de wereldgeschiedenis niet te vinden zijn! Maar jullie, als betere
ouders, zullen jullie zondigende kind in elk geval wel met een ernstig gezicht
terechtwijzen en in uiterste noodzaak ook met de heilzame tuchtroede straffen.
Beteren de kinderen daarna hun leven dan zal dat jullie zeker veel genoegen
doen, want het zal een ware vreugde voor jullie zijn om je kinderen onbedorven
en gezond voor je te zien.
[9] Machtige
rechters,. wees ook zo tegenover alle
mensen, dan zal je vreugde nooit eindigen! Denk je eens in de plaats van
degenen die jullie redelijkerwijs moeten. gehoorzamen en jullie wetten moeten
opvolgen en aanvaarden! Zou het jullie niet.aangenaam zijn, wanneer zij als
jullie rechters barmhartig voor jullie zouden zijn en jullie zoveel mogelijk
zouden ontzien?! Wat jullie in alle redelijkheid zouden kunnen wensen dat zij
met jullie zouden doen als jullie met zieke zielen voor hen zouden staan, doe
dat ook aan hen als zij met hun zieke zielen voor jullie staan!"
39 De eeuwige grondwet van de naastenliefde
[1]
"Kijk, de praktische toepassing van alle wetten van Mozes en van alle voorspellingen
van alle profeten bestaat uit het volgende: Heb God, je eeuwige Vader, boven
alles lief en heb Je arme en vaak zieke broeders en zusters onder alle
omstandigheden net zo lief als jezelf, dan zullen jullie als ware, geestelijk
gezonde kinderen van de eeuwige Vader in de hemel even volmaakt zijn als Hij
Zelfvolmaakt is, - en daarvoor zijn jullie eigenlijk voorbestemd! Want wie niet
zo volmaakt wordt als de Vader in de hemel volmaakt is, zal niet bij Hem komen
en voor eeuwig aan Zijn tafel eten.
[2] Kijk, Mijn
Cyrenius, dit omvat alles wat je voorheen als een moeilijk te overwinnen,
werelds kwaad zag! Weliswaar is de leugen in de wereld onder de mensen
ingeworteld en moeilijk te bestrijden, omdat deze een erge, fundamentele
ziekte van de ziel is, maar door de waarheid te gebruiken, die uit de liefde
voortkomt zoals het licht uit de vlam, kan men met de leugen gemakkelijk
afrekenen. Wanneer je echter licht nodig hebt voor het verlichten van een
duister vertrek, zal men jouw wijsheid dan prijzen als je het vertrek meteen
maar liever in brand steekt en het daardoor verwoest? Daarom moeten Mijn woord
en Mijn leer niet door het zwaard verbreid worden!
[3] Als je
iemand die een pijnlijke wond heeft, wilt genezen, moet je hem naast de te
genezen wond niet een nieuwe en nog tienmaal zo erge toebrengen. Als Je dat zou
doen, zou het beter geweest zijn wanneer je de eerste wond ongenezen gelaten
zou hebben!
[4] Waarlijk,
wie Mijn woord en Mijn leer met het zwaard in de hand wil verbreiden, zal voor
zijn ijver geen zegen van Mij ontvangen, maar zal zelf in de grootste
duisternis uitgestoten worden! Als je een vertrek' s nachts met zuivere
olielampen verlicht, zullen allen die daarin zijn een aangenaam licht hebben;
steek je echter het hele vertrek in brand, dan zullen allen je beginnen te
vervloeken en je als een gevaarlijke gek ontvluchten.
[5] Wie preekt
om zielen te genezen, moet wel verstaanbaar maar tevens toch zachtzinnig
spreken, en niet als een razende, die van woede en razernij schuimbekt. Want
een van woede schuimbekkend mens verbetert niemand met zijn woeste geschreeuw!
Hij maakt dat de toehoorders hem bespotten en uitlachen, of .hem, als hij nog
harder gaat schreeuwen, tenslotte zelfs met knuppels en vuisten uit de gemeente
stoten.
[6] Laat ook
niemand verzoenende woorden tegen zijn broeder spreken als hij zelf inwendig
nog geërgerd is, want uiteindelijk geeft hij zijn ergernis in zijn geestdrift
te veellucht en wordt kwaad. Daardoor heeft hij zijn broeder niet alleen niet
vergevingsgezind gemaakt, maar alleen nog meer tot het tegendeel geprikkeld en
daarmee het goede doel dat hij zich had voorgesteld ver naar de achtergrond
weggedrukt!
[7] Ja,
jullie.moeten bij de verbreiding van Mijn leer altijd vriendelijk kijken, want
met Mijn leer komen jullie toch met het aangenaamste en verheugendste bericht uit de hemelen bij de mensen
en jullie moeten hun dat ook met blij en vriendelijk gedrag meedelen!
[8] Wat zou iemand wel tegen je zeggen
als je naar hem toekwam en hem uitnodigde voor een feestmaal, maar de uitnodiging
als volgt inkleedde: 'Luister, onwaardige, door God vervloekte zondaar! Ik
haat je weliswaar vanwege je zonden en Gods gerechtigheid, maar toch ben ik
gekomen om je met al de mij ten dienste staande middelen te dwingen naar mijn
feestmaal te komen, omdat ik je anders voor altijd zal vervloeken en verdoemen.
Maar als je komt, kun je, tenminste zolang als de feestdag duurt, verzekerd
zijn van mijn genade en welwillendheid!'
[9] Zeg eens, wat voor gezicht de
genodigde bij zo'n uitnodiging zou zetten en of de belegde feestmaaltijd voor
hem ook wel een feestmaal zou zijn! Ik denk dat ieder mens, hoe dom ook, voor
zo'n uitnodiging zou bedanken! Als hij niet sterk in zijn schoenen staat zal
hij wel komen om daarmee onder de bedreiging van de kwade gevolgen uit te
komen, maar als hij zich sterk genoeg voelt, zal hij de brute uitnodiger
oppakken en hem uit zijn huis gooien. Dat hij zo'n uitnodiging zeker niet zal
aannemen, is vanzelfsprekend.
[10] Juist daarom moet er bij de
uitbreiding van Mijn leer, die ook een ware uitnodiging is voor een hemelse
feestmaaltijd, vóór alles op gelet worden dat al degenen die Mijn leer onder de
mensen van de aarde zullen verbreiden, als echte hemelse boden vervuld van
vriendelijkheid en liefde, temidden van de mensen rondgaan en zo het evangelie
verkondigen. Want men kan bij het verkondigen van iets buitengewoon heugelijks
en goeds toch geen gezicht trekken als een plotseling opgekomen donderwolk. En
als iemand dat toch zou doen, zou hij óf een dwaas, óf een grappenmaker zijn en
als zodanig geheel ongeschikt voor de verbreiding van Mijn woord. - Heb jij en
hebben ook jullie anderen allen dat wat Ik nu heb gezegd wel goed
begrepen?"
[11] CYRENIUS zegt, berouwvol geworden
door de waarheid van Mijn waarschuwing: "Heer, enige Waarachtige, ik heb
het allemaal goed begrepen en ik voor mij zal mij in alles streng daaraan
houden! Natuurlijk kan ik niet voor alle anderen instaan, maar ik geloof dat
zij U allemaal net zo goed hebben begrepen als ik. Ik zie nu tevens in hoe erg
en hoe vaak ik mij bezondigd heb aan de mensheid, terwijl ik naar beste weten,
geweten, wil en willen dacht te handelen! Wie zal die zonden van mij weer
ongedaan maken bij degenen, tegen wie ik heb gezondigd?"
[12] IK zeg: "Maak je daar nooit
zorgen over, maar wees bezorgd over het toekomstige! - Maar nu zal er direkt
iets anders aan de orde zijn!"
40
Het toepassen van de magnetische slaap
[1] CORNELIUS komt naar Mij toe en
vraagt: "Heer, tijdens Uw meer dan goddelijke toespraak en lering heeft U
aangeduid, dat een geestelijk volmaakt mens een ander de handen zou kunnen
opleggen, waarop deze andere dan meteen in een magnetische slaap zou vallen en
vanuit zijn innerlijk weten wijsheden ten beste zou geven, - ook al zou hij
anders een nog zo'n blind en volslagen dom mens zijn! Als ik nu maar eens kon
zien hoe zo'n behandeling in z'n werk gaat, dan zou ik weten hoe zo'n heilzame
proefneming bij iemand uitgevoerd moet worden voor het geval dat ergens nodig
zou zijn. Maar als leek ten aanzien van de behandelingswijze kun je zelfs met
de beste wil niets beginnen en bijgevolg ook niets tot stand brengen. - Zou U
mij daarover iets naders willen vertellen?"
[2] IK zeg: "O ja, heel graag,
omdat deze handeling beslist noodzakelijk is om de verloren gegane lichamelijke
en ook geestelijke gezondheid te herstellen! Want enerzijds verzacht het pure
opleggen van de handen op zichzelf reeds de hevigste lichamelijke pijn, en
bovendien veroorzaakt het meestal dat de mens die je met een onwrikbaar geloof
de handen hebt opgelegd in de vaste wil hem te helpen, helderziend wordt en dan
voor zichzelf de juiste medicijn kan vaststellen die, volgens zijn voorschrift
toegepast, hem volledig zal genezen. Natuurlijk zal de volledige genezing niet
intreden als er ergens tegen zijn voorschrift wordt gezondigd; maar als het
voorschrift volledig is nageleefd volgt ongetwijfeld de algehele genezing.
[3] Als bij deze genezingsbehandeling
een bepaald mens in de helderziende slaap is gekomen, mag deze persoon niet
door allerlei nutteloze vragen gestoord en uitgeput worden, maar men mag
slechts datgene vragen wat nodig is.
[4] Wie echter iemand de handen
oplegt, moet dat in Mijn naam doen, omdat zijn behandeling anders geen nut en
geen uitwerking zou hebben.
[5] Er is een vast, onwankelbaar
geloof en een even onwankelbare, vaste wil voor nodig.
[6] De wens daartoe moet uit het
diepst van het hart komen en gevoed worden door ware naastenliefde, dan vervult
die liefdekracht de handen van de handoplegger, dringt door zijn vingertoppen
en stroomt als zachte dauw in de zenuwen van de zieke en geneest de vaak
stekende en dikwijls brandende pijn.
[7] Men moet er echter rekening mee
houden dat het moeilijker is een man in de magnetische slaap te brengen, dan
een vrouw! In zekere gevallen zou ook een man door een vrouw in de magnetische
slaap gebracht kunnen worden, maar dat zou de gelovige vrouw slechts lukken met
de hulp van een haar terzijde staande, onzichtbare engel, die haar hielp
terwille van haar gebed en haar reine hart.
[8] Zulke vrome vrouwen zouden vooral
veel verlichting kunnen brengen bij
bevallingen, die vaak moeilijk en met
veel pijn gepaard gaan. Zo'n hulp zou beter zijn dan de hulp van de
vroedvrouwen die meestal naar Bethlehem reizen om daar de kunst te leren hoe zij
bij een bevalling moeten helpen, waarbij heel veel dwaze middelen worden
toegepast die op puur bijgeloof berusten en veel meer schaden dan baten.
[9] Vooral bij de geboorte van het
eerste kind worden er vaak vreselijk domme en belachelijke ceremoniën gehouden!
Als het eerste kind een meisje is, moeten er allerlei dwaze klaagliederen
aangeheven worden en moet er drie dagen lang erbarmelijk gezucht en gejammerd
worden. Wordt er een jongetje geboren dan
moeten er kalveren en lammeren geslacht en broodjes gebakken worden, en
moeten alle zangers, fluiters en strijkers bij elkaar komen om de gehele dag
een oorverdovend lawaai maken, wat de geboorteweeën van de kraamvrouw moet
verzachten! Daarom in plaats van zulke domheden, zou de hiervoor genoemde
verloskundige hulp toch beslist beter op haar plaats zijn!"
[10] CORNELIUS
zegt: "Wis en zeker! Maar kan een vrouw zo godvrezend worden ?"
[11] IK zeg:
"Zeer zeker! Vooreerst is daar een goede opvoeding voor nodig, en
vervolgens een gedegen onderwijs voor volwassen meisjes! Maar het onderwijs
mag, ook al is het meisje nog zo volwassen, niet eerder gegeven worden dan
nadat de ware godvrezendheid is bewezen.
[12] Maar ook
mannen kunnen een barende door handoplegging bijstaan en haar veel verlichting
geven!"
41 Lichamelijke en geestelijke reinheid Genezing op
afstand
[1] STAHAR,
die ernaast staat en overal op let, zegt: "Zou een man daardoor, volgens
de voorschriften van Mozes, niet voor een hele dag verontreinigd worden?"
[2] IK zeg:
"Van nu af aan kun je alleen maar verontreinigd worden door slechte en
onzuivere gedachten, begeerten en wensen, lasterpraat, leugen en eerroof,
minachting en kwaadsprekerij. Dat zijn zaken die de mens verontreinigen. Al het
andere verontreinigt de mens óf helemaal niet, óf hoogstens uitwendig, en hij
heeft water genoeg om zich te reinigen van uitwendig vuil.
[3] Mozes
heeft de Joden die voorschriften ook slechts voornamelijk gegeven vanwege hun
grote neiging tot onreinheid in alle uiterlijke zaken; want als mensen reeds
uitwendig regelrechte zwijnen worden, worden zij dat in hun hart ook des te
gemakkelijker. Vooral daarom had Mozes de Joden de uiterlijke reinigingen heel
speciaal aanbevolen.
[4] Maar de
eigenlijke reiniging van de mensen vindt pas plaats door een echte
boetedoening, door het berouw over een aan zijn naaste begane zonde, door het
ernstige voornemen om niet meer te zondigen, en door de daaropvolgende
volledige levensverbetering.
[5] Als dat
niet gebeurt, kunnen jullie honderdduizend bokken met bloed besprenkelen,
vervloeken, en in plaats van jullie zonden in de Jordaan werpen, maar dan
blijven jullie harten en zielen voor God nog net zo onrein en onzuiver als zij
eerst waren! Met het water reinigt men het lichaam, en met een vaste, goede en
God in alles toegewijde wil reinigt men hart en ziel. En zoals het zuivere,
frisse water de ledematen van het lichaam sterkt, zo sterkt een aan God
toegewijde, vaste wil het hart en de ziel.
[6] Zulke
gesterkte zielen kunnen dan een zieke in Mijn naam ook geestelijk, tot op verre
afstand, de handen opleggen en het zal beter met hem gaan.
[7] Wie echter
nog niet zo volmaakt is naar hart en ziel, kan zijn toevlucht nemen tot het
eerder in Mijn toespraak aangeduide strijken met de handen, dan zal hij een
lichamelijk zieke ook grote verzachting van zijn lijden geven. Hij zal hem ook
in de magnetische slaap brengen, en de behandelde zal in de slaap voorspellen
wat hem kan helpen. Het voorzegde moet dan zorgvuldig toegepast worden en na
verloop van tijd zal het dan ook beter met de zieke gaan, weliswaar niet zo
vlug als wanneer een geestelijk volgroeid mens hem de zegenrijke handen zou
hebben opgelegd, waarbij de genezing ogenblikkelijk kan en mag plaatsvinden.
[8] Zo kan
ieder zich ervan overtuigen dat in de magnetische slaap ook de minst ontwikkelde
ziel, zelfs die van een kind, kan voorspellen, omdat zij op dat ogenblik met
haar geestelijke levenskiem in verbinding wordt gebracht. Wordt na de
magnetische slaap de innerlijke levenskiem weer in de toestand van rust
gebracht, dan ontwaakt de ziel weer in haar lichaam en weet helemaal niets meer
van alles wat er gebeurd is en wat zij heeft gesproken. Dat bewijst nu juist
dat geen enkele ziel zo erg verdorven kan zijn dat zij niet meer te genezen zou
zijn."
42 Aankondiging van een voorbeeld van de magnetische
slaap
[1] (De Heer:)
"Opdat jullie het echter ook in de praktijk zullen zien, zal Ik er nu voor
zorgen dat uit Caesarea Philippi zo'n echt dom en door en door slecht mens zal
komen opdagen. Die zal door één van jullie op deze wijze behandeld worden en
jullie zullen zien en horen hoe verbazingwekkend wijs deze stompzinnige en
slechte man in de extatische slaap wordt. Als hij daarna weer zal ontwaken, zal
hij meteen weer dezelfde slechte en botte man zijn van voorheen, en het zal ons
moeite kosten hem langs natuurlijke weg ook maar enigermate betere begrippen
over God en de mens bij te brengen."
[2] CYRENIUS
zegt: "Heer! Daar verheug ik mij al weer bijzonder op, want daar zal weer
veel ervaring mee opgedaan en veellering uit getrokken kunnen worden! Is de
genoemde persoon soms al op weg hierheen?"
[3] IK zeg:
"Jawel, hij is op zoek naar jou en zal je heel onbehouwen om ondersteuning
vragen, omdat hij door de brand een hut, twee schapen, een geit en een ezel
heeft verloren. Hij hoorde echter dat jij je hier ophoudt en de slachtoffers
hulp biedt. Deze man, die altijd al slecht en dom was, is daarom onderweg, om
van jou zijn geleden schade vergoed te krijgen. Maar eigenlijk heeft hij, ook
al is hij een arme drommel, niet zoveel schade geleden, want de twee schapen
heeft hij twee dagen tevoren, vóór de brand uitbrak, van een ander gestolen, en
de ezel en de geit heeft hij zich al een jaar geleden op dezelfde wijze
toegeëigend.
[4] Uit
hetgeen Ik je nu heb verteld kun je dus wel concluderen, dat onze nieuw
aangekomene een tamelijk slechte deugniet is, die bovendien ook nog echt
oliedom is, hetgeen bij zulke mensen komt door de dierlijk blinde hebzucht. Hij
zou zijn hut inclusief zijn eigendommen heel gemakkelijk hebben kunnen redden,
maar tijdens de brand sloop hij steeds overal rond om langs onwettige weg zich
het een en ander toe te eigenen. Wel, hij vond echter niets en toen hij heel
slecht gehumeurd naar huis kwam, vond hij zijn hut branden als een fakkel en
zijn vier dieren waren reeds tot op het bot verbrand.
[5] Tot nu toe
jammerde hij over zijn hut, maar toen hij een uur geleden te weten kwam dat jij
wegens genoemde redenen hier verblijft, heeft hij na niet zo erg lang nadenken
besloten te komen kijken of je hier werkelijk bent, en of je ook werkelijk de
geleden schade vergoedt.
[6] Opdat je
nu vooraf weet met wat voor mens wij hier heel binnenkort te doen zullen
krijgen en welke houding je althans in het begin moet aannemen, heb ik je hem
vooraf wat beschreven; de finesses zul je hierna wel van hem zelf te weten
komen."
[7] CYRENIUS
vroeg: "Moet ik hem wel de een of andere vergoeding laten geven?"
[8] IK zeg:
"Voorlopig niet, want eerst moetje hem op echt Romeinse manier aan de tand
voelen. Pas nadat je hem onder handen hebt genomen, als hij wat menselijker zal
zijn, zal het andere wel in orde komen! Zinka moet hem echter behandelen, want
hij heeft daar de meeste kracht voor. Ik zal Zinka vooraf Mijn handen opleggen
zodat hij meer kracht krijgt en hem de behandeling beter zal lukken."
[9] Maar
ZINKA, die de hele tijd in Mijn buurt was om maar geen woord te missen, deed
een stap naar voren en zei: "Heer, hoe zal ik dat nu kunnen, terwijl ik
met de manier van behandelen veel te weinig vertrouwd ben?"
[10] IK zeg:
"Leg de rechterhand op zijn voorhoofd en de linker op de maagholte, en hij
zal direkt in de genoemde slaap vallen en ook meteen beginnen te spreken, maar
met een zwakkere stem dan normaal! Als je hem dan weer wilt wekken, behoef je
slechts gedurende enige ogenblikken je handen andersom op te leggen. Maar zodra
hij ontwaakt,' trek je je handen terug en dan is de behandeling beëindigd!
"
[11] Zinka is
het nu met alles eens en er ook rotsvast van overtuigd dat hem alles zo zal
lukken. Hij wacht nu zelf verlangend op zijn man, - vraagt Mij echter toch of
hij de behandeling direkt bij zijn aankomst moet uitvoeren of op een aanwijzing
moet wachten.
[12] IK zeg:
"Ik zal je wel een teken geven wanneer het moet gebeuren. Eerst moeten
jullie toch nog zijn domheid en grofheid leren kennen, dat wil zeggen, hoe ziek
zijn ziel wel is. Pas als jullie hem daarin voldoende hebben leren kennen,
wordt het tijd om zijn ziel in gezonde toestand te beschouwen en daaruit te
zien, dat geen van jullie mensen een ander mens, ook al lijkt hij nog zo
verdorven, mag veroordelen en in het complete verderf mag verdoemen, omdat
iedere ziel nog een gezonde levenskiem in zich draagt. - Maar bereid jullie
voor en neem je in acht, hij zal nu meteen hier zijn!"
43 Zorel vraagt om schadevergoeding
[1] Nog maar
net heb Ik dat gezegd of daar verschijnt onze man, Zorel genaamd. Hij ziet er
erg toegetakeld uit, is gehuld in halfverbrande lompen, en maakt veel misbaar.
[2] Ik wenk
Julius om hem te gaan vragen wat hij wil. En Julius stapt met een ernstig
gezicht naar hem toe en doet wat Ik hem gezegd heb.
[3] ZOREL
blijft staan en zegt met vaste stem: "Ik ben een burger uit de stad, waar
al mijn bezittingen verbrand zijn en ik heb vandaag pas gehoord dat de hoge
Cyrenius zich hier bevindt om de slachtoffers van de brand vorstelijk te
helpen. Ik vatte dan ook moed en kwam voornamelijk hierheen om te zien of
Cyrenius hier wel is, en of hij werkelijk iets doet voor de slachtoffers. Als
hij, wat bij nobele Romeinen gebruikelijk is, iets doet, dan zal ook ik beslist
niet voor niets hierheen zijn gekomen. Doet hij echter om wat voor reden dan
ook niets, wel, dan zal hij op dat nietsdoen voor mij zeker geen uitzondering
maken! Zeg mij daarom, nobele Romein, of Cyrenius hier is en of hij inderdaad
zoals men verteld heeft, weldadigheid beoefent, opdat ik naar hem toe ga en hem
daarom smeek!"
[4] JULIUS
zegt: "Ja, hij is hier en bewijst uitzonderlijke weldaden, -maar alleen
aan hen waarvan hem bekend is dat zij van onbesproken gedrag zijn! Als daar bij
jou ook geen twijfel over bestaat, zul je niet met lege handen naar huis
teruggaan! Hij zit nu ginds aan die lange tafel in de schaduw van de hoge
cipressen en ceders, en verleent iedereen audiëntie. Ga er heen en stel je aan
hem voor! Maar weet je goed te beheersen, want hij ziet zo scherp als een
adelaar en herkent het karakter van een mens vaak op het eerste gezicht! Wat
hij waarneemt is zoveel als een beëdigde waarheid en wee degene, die hem
tegenspreekt! Hij is nooit kritischer dan wanneer hij weldaden uitdeelt!"
[5] ZOREL
denkt na deze inleiding diep na over wat hij onder deze omstandigheden zal
doen. Na een poosje besluit hij echter toch om naar Cyrenius te hinken, - wat
eigenlijk maar domme aanstellerij van hem is. Bij Cyrenius aangekomen buigt hij
driemaal met zijn hoofd tot de grond. Als hij met zijn derde buiging klaar is,
zegt hij met een bevende, krijsende stem: "Geëerde heer en zeer gestrenge
gebieder! Ik, Zorel, voormalig eenvoudig burger van het afgebrande Caesarea
Philippi, verzoek Uwe allerhoogste Romeinse gestrengheid mij, arme sater van
een verongelukt mens, te helpen met enig, op zichzelf ordinair geld en met wat
kleding, omdat ik alleen maar deze lompen bezit.
[6] Ik was de
rechtschapen bezitter van een kleine hut met een stukje schraal akkerland ter
grootte van twee morgen. Ik had ook een vrouw, die de goden twee jaar geleden
bij mij hebben weggehaald en direkt in het paradijs hebben opgenomen. Kinderen
bezit ik niet, wel een dienstmaagd waarmee ik nog samenwoon, maar ook zonder
kinderen. Mijn roerende bezit bestond uit twee schapen, een geit en een ezel,
en enige slechte akkerwerktuigen en wat kleding. Alles werd een prooi der
vlammen terwijl ik bezig was met het blussen van andere huizen.
[7] Ik ben nu,
net als honderden met mij, een complete bedelaar. Zelfs mijn maagd, die mijn
enige steun en toeverlaat was, verliet mij omdat ik haar niets meer kon geven,
-wat ik echter niet vergeten zal! Want mocht ik het buitengewone geluk hebben
weer in het bezit van een hut en andere zaken te komen, dan hoeft ze maar te
komen en dan zal ik de lichtzinnige de deur wel weten te wijzen!
[8] Ik zal
trouwens tijdens de rest van mijn leven alles wat vrouw heet ontlopen en
verachten, want geen vrouw is iets waard! Men vertelt wel dat ik een onnozel
rund ben en helemaal niet weet hoe ik met een vrouw om moet gaan, en dat mijn
vrouw van verdriet is gestorven. Maar als dat het geval geweest zou zijn, zou
ik niet bijna een jaar om haar getreurd hebben en dan zou mijn maagd niet tot
aan mijn ongeluk zo graag bij mij zijn gebleven, terwijl ik haar toch geen hoog
loon kon geven.
[9] Het is
trouwens gewoonweg een schande dat ook de man uit een vrouw geboren moet
worden; soms denk je wel eens dat het bijna eerbaarder zou zijn als mijn echte
moeder een berin geweest was!
[10] Als de
goden alles wijs geregeld hebben, dan hebben zij zich toch met de vrouwen
behoorlijk geblameerd, wat hun helemaal niet tot eer strekt! Maar Zeus heeft
het volkomen verdiend dat Juno ieder ogenblik haar boze buien over hem laat
losbarsten! De hele godenfamilie schijnt trouwens nog niet goed doorbakken te
zijn, anders kon zij onmogelijk soms zulke oerdommé streken uithalen, die nog
te dom zijn voor mensen!
[11] Wel ben
ik een gelovig mens en ik eer de goden voor zo menige wijze, wereldse
voorziening, maar de vele keren dat zij gewoonweg stinken van domheid ben ik
geen vriend van hen. Zou onze stad soms afgebrand zijn als Apollo weer niet
ergens een domme streek uitgehaald zou hebben?! Ook onze wijze priesters
beweren met zekerheid dat hij verliefd is geraakt op zo'n slanke aardnymf en
haar misschien zelfs een obsceen bezoek heeft gebracht, terwijl hij intussen de
hemelwagen met de dappere paarden onbeheerd liet staan. Juno of Diana hebben
hem intussen een poets gebakken en wij arme faunen moeten daarom het mooie
godenbad betalen!
[12] Dat een
mens zo nu en dan zwak wordt, gewoonlijk uit gebrek aan voldoende ervaring, is
begrijpelijk. Wat kan het zwakke riet eraan doen dat het door de winden heen en
weer bewogen wordt?! Maar wanneer de geweldige ceders, symbolen van onze brave
goden, zich óók door de armzalige aardse winde.n als riet naar alle kanten,
vaak zelfs naar de obsceenste, laten buigen en verbuigen, dan is dat
onbegrijpelijk. Een mens die ook maar een beetje nuchter nadenkt, moet zoiets
toch onvermijdelijk erg dom vinden!
[13] Wat
moeten we met een god! Handelt hij wijs, zoals zich dat voor een God betaamt,
dan is hij alle verering waard. Is hij echter af en toe ook zo zwak als een
sterfelijk mens, en lijden wij arme mensen door een lichtzinnige godenstreek
onverdiend schade, dan is dat ook voor een god dom en daar kan ik hem niet voor
eren of prijzen.
[14] U,
geëerde gebieder en eigenlijk zelf ook zoiets als een halfgod, zult nu toch wel
inzien dat mijn ongeluk zuiver aan de goden ligt - en met name aan de verliefde
Apollo!? Ik smeek u daarom mij de schade te vergoeden!"
44 Het eigendomsbegrip van Zorel
[1] CYRENIUS
zegt: "Hoeveel zou ik je dan moeten geven?"
[2] ZOREL
zegt: "Niet al te weinig, maar ook niet al te veel. Als ik slechts het
verloren gegane kan herstellen, ben ik al tevreden!"
[3] CYRENIUS
zegt: "Ken je ook de Romeinse wetten die aan de volkeren gegeven zijn ter
bescherming van hun verkregen eigendom?"
[4] ZOREL zegt:
"O ja, - weliswaar niet alle, zoals een rechtsgeleerde, maar enige ken ik
er toch! Tegen de wetten die ik ken, heb ik nog nooit gezondigd. Een zonde
tegen onbekende wetten is echter zonder meer van nul en generlei waarde!
[5] Ik ben
trouwens een Griek en wij Grieken hebben het met de wetten betreffende het
strikt gescheiden mijn en dijn nog nooit al te ernstig en precies genomen,
omdat wij meer voelen voor algemeen dan voor privaatbezit. Want
gemeenschappelijk bezit kweekt vriendelijkheid, broederschap, ware en duurzame
eerlijkheid, en gaat in tegen de heerszucht onder de mensen, wat beslist een
heel goede zaak is! Het privé-bezit kweekt echter altijd hebzucht, nijd,
gierigheid, armoede, diefstal, roof, moord en buitengewone heerszucht, waaruit
tenslotte alle aardse kwellingen als uit een doos van Pandora voor de mensheid
te voorschijn komen!
[6] Als er
geen overdreven strenge wetten ten gunste van het privé-bezit zouden zijn, zou
er ook veel minder diefstal en allerlei bedrog zijn. Ik zeg en beweer, dat de
wetten die het privé-bezit beschermen, voor het bezit de goed bemeste akker
zijn waarop alle denkbare zonden gedijen en rijpen, terwijl bij het
gemeenschappelijk bezit geen nijd, hebzucht, jalousie, laster, bedrog,
diefstal, roof, moord noch de één of andere oorlog en andere ellende ooit voor
kan komen!
[7] Omdat ik
echter de wetten ter bescherming van het privé-bezit altijd als een gruwel ten
opzichte van het vriendelijke en broederlijke samenleven heb gezien en nog
steeds zie, heb ik mij -in ieder geval bij kleine zaken - er nooit een
gewetenskwestie van gemaakt als ik deze op een illegale manier in mijn bezit
kon krijgen. Als iemand echter bij mij op dezelfde manier iets leende, heb ik
hem daarvoor ook beslist nooit vervolgd.
[8] Mijn hut
en mijn akker zijn mijn legale eigendom. Wel, -met datgene wat zich als levende
have op mijn bezit bevond, heb ik het om de reeds genoemde, ware beweegredenen
nooit zo heel nauw genomen omdat ik een Spartaan ben. Wie Sparta en diens oude
en zeer wijze wetten kent, zal het duidelijk zijn waarom ik het met kleine,
zogenaamde diefstallen nooit zo nauw nam. De beide schapen, de geit en mijn
ezel waren geen gekocht, maar eigenlijk ook geen gestolen bezit, want ik heb ze
in het bos, zeg maar in het wild grazend gevonden, weliswaar niet in één keer,
maar toch in verloop van tijd. De eigenaar van die grote bosweiden is ook
eigenaar van vele duizenden van die dieren. Hem zal het geringe verlies zeker
geen pijn gedaan hebben, - en mij kwam het zeer goed van pas!
[9] Daarmee heb
ik mij zeker niet al te erg aan de Romeinse wetten ter bescherming van het
bezit bezondigd, vooral omdat ik de genoemde dieren in het grote uitgestrekte
bos in hun eentje dwalend heb aangetroffen en zij toch al verloren waren voor
hun wettige eigenaar! Het nalezen van de oogst is zelfs bij de Joden
geoorloofd, die beweren daarvoor van de hoogste God Zelf een wet te hebben
gekregen. Waarom zou dat dan bij ons, Romeinen, een misdaad zijn?!
[10] Slechts
met het zwaard in de handen van de machtigen der aarde, dus door het wilde
beren en leeuwengeweld, laat zich zo'n onzinnige wet voor de bescherming van
het privé-bezit verdedigen, maar met het verstand nooit! Ook al zouden alle
tienduizend goden er vóór zijn, dan ben ik er toch tegen zolang ik leven zal en
in staat zal zijn zo zuiver te denken als ik nu en altijd heb gedaan!
[11] U,
geëerde gebieder, heeft wel de macht van het zwaard, en kunt mij arme faun
tuchtigen zoals u dat wilt, maar de rechte lijnen van mijn levensbeginselen
zult u met alle wapens van Rome nooit krom kunnen buigen. Als u echter soms
andere en steekhoudender, verstandelijke overwegingen heeft voor strikt legaal
bezit, dan wil ik die aanhoren en mijn toekomstige levenswijze daaraan aanpassen!"
45 De waarheid over Zorel
[I] CYRENIUS,
die grote ogen opzet, zegt heimelijk tegen Mij: "Heer! U heeft voorheen
opgemerkt dat deze persoon erg dom en slecht was, en nu redeneert hij even
logisch als een van de beste, heidense advocaten! Weliswaar heeft hij van het
Jodendom weinig aangenomen, maar hij is in onze wetten en die van het oude
Griekse rijk net zo thuis als een van ons. Er is beslist niet veel tegen hem in
te brengen! Ik wachtte nu op iets heel doms, maar tevergeefs, -hij praat alleen
maar steeds verstandiger en verdedigt zijn diefstal op een manier waartegen
bijna niets is in te brengen! Wat kunnen we onder die omstandigheden dan met
hem aanvangen?"
[2] IK zeg:
"Maak je daar maar niet druk over. Hij zal zelf alles, wat hij nu volgens
zijn beperkte begrippen voor heel verstandig en juist houdt, op een
overtuigende wijze weerleggen! Ondervraag hem nu nog maar verder, want Ik vind
het erg belangrijk dat jullie de ondergrond van wat de mens de gevatheid noemt
heel duidelijk en helder leren onderscheiden van die van het verstand!"
[3] CYRENIUS zegt:
"Nou, dan ben ik toch wel erg benieuwd naar wat dat tenslotte op zal
leveren !"
[4] ZOREL
vraagt: "Geëerde gebieder van Rome! Wat staat mij te wachten en wat heb ik
te verwachten? Bent u het met mij eens, of moet ik mij bij uw mening
aansluiten, die u weliswaar nog niet heeft uitgesproken?"
[5] CYRENIUS
zegt: "Voor het zover is dat ik je wens wel of niet zal inwilligen, zullen
wij nog het een en ander te bespreken hebben! Jij schijnt mij een gevatte
snuiter te zijn en je eerlijkheid schijnt niet veel om het lijf te hebben! Of
je nu de genoemde vier dieren werkelijk ronddwalend in het grote bos gevonden
hebt terwijl ze voor hun wettige eigenaar verloren waren, of misschien ook
ergens anders hebt gevonden, en of je ook je andere huisgereedschappen alleen
maar gevonden hebt, laten wij voorlopig buiten beschouwing. Maar laat ik je
eerst eens iets anders vertellen, namelijk, dat er zich hier in mijn
gezelschap, evenals op andere plaatsen, helderziende mensen bevinden die reeds
talloze bewijzen van hun helderziende gave hebben afgelegd, en dat ik zoveel
geloof aan hun nuchtere mening hecht, dat deze door honderd duizend
tegenbewijzen niet weerlegd kan worden!
[6] Wel, zo'n
man zei mij, toen jij nog maar nauwelijks de stad uit kon zijn, dat je zou
komen en wat je aan mij zou vragen. Ik wist reeds voor ik je zag, dat je
tegenslag hebt gehad. Je zou die echter gemakkelijk hebben kunnen verhinderen
als je thuis was gebleven, maar jouw onwettige opvattingen over het beschermde
bezit dreven je naar de straten van de brandende stad om ergens weer iets langs
illegale weg in bezit te nemen. Intussen vatte je strohut vlam en zo gingen je
onwettige bezittingen snel in vlammen op. Dat jouw dienstmaagd je bij deze
gelegenheid in je vuil achterliet, is te begrijpen, omdat zij je kent en weet
datje iemand bent die bij zo'n gelegenheid absoluut niet te vertrouwen is.
[7] Want
hoezeer je bij anderen ook tegen het wettige privé-bezit bent, in je eigen huis
wil je daar toch helemaal ongestoord van verzekerd zijn! Wel, nu heeft het vuur
jouw bezit illegaal verteerd en je kunt dat element niet ter verantwoording
roepen omdat het je zeker geen rekenschap zou afleggen. Maar je dienstmaagd zou
je heel hard hebben aangepakt en zij zou je, onder allerlei mishandelingen, de
schade op leven en dood hebben moeten vergoeden, omdat jij bij hoog en bij laag
beweerd zou hebben dat het vuur alleen maar door haar nalatigheid alles
verteerd had.
[8] Kijk, dat
en nog andere zaken zeiden die mensen vooraf over jou en ik schenk hun, meer
dan aan alle goden van Rome en Athene, het volste geloof! Maar in onze wetten
staat een gezegde dat luidt: " Audiatur et altera pars! *) (* Ook de
andere partij worde gehoord!) En daarom kun je mij een tegenbewijs leveren. Om
je te verdedigen mag je zoveel je weet en kunt naar voren brengen, ik zal alles
met het grootste geduld aanhoren!"
46 Zorel vraagt om vrije aftocht
[I] Wat
peinzend zegt ZOREL: "Geëerde gebieder! Als u bij voorbaat al zegt dat u
één van uw beproefde waarzeggers meer geloof schenkt dan honderdduizend andere
getuigen, zou ik wel eens willen weten waarvoor dan een tegenbewijs van mijn
kant goed zou zijn, want dat zou in ieder geval toch zinloos zijn! Tegen uw
onwankelbare geloof, op wat voor gronden dat ook maar gebaseerd is, is het
onmogelijk nog het een of andere tegenbewijs te leveren. Bovendien heeft u alle
macht in handen! Wie zou u tegen kunnen spreken?!
[2] Wat baat
het mij al zeg ik u nog zo vastberaden dat het toch niet waar is? U zult de
waarzegger erbij halen die mij dat, wat u mij reeds gezegd heeft, nog een keer
rechtstreeks zal zeggen en dan zit ik met mijn weerwoord helemaal in de diepste
put. Kortom, met uw' meer dan honderdduizend mensen geloof' is verder niets aan
te vangen dan het heel gemoedelijk te accepteren, want u zult de waarzegger
toch meer geloven dan honderdduizend door mij aangevoerde tegenbewijzen! Ik zeg
bij zo'n vooraf vaststaande bewering niets anders meer dan: "Geëerde
gebieder, vergeef mij dat ik tot u ben gekomen!
[3] Overigens blijf
ik toch wel bij mijn principe, dat een door strenge wetten beschermd
privé-bezit duizendmaal slechter is voor de menselijke samenleving, dan een
vrij, gemeenschappelijk bezit! Mijn motieven tegen deze echte doos van Pandora
heb ik reeds kenbaar gemaakt en daarom hoef ik ze niet meer te herhalen. Alleen
dit voeg ik nu daaraan toe, dat ik in het vervolg, terwille van de ellendige
dwang van het uiterlijke, ruwe geweld het in praktijk brengen van mijn principe
zal laten varen!
[4] Ik zie
weliswaar in de wetten tot bescherming van het bezit geen heil voor de arme
mensheid, ik vind het eigenlijk de grootste dwaasheid; maar wat kan één enkel,
in de armzaligste lompen gehuld mens tegen honderdduizend maal
honderdduizenden?! Het is mogelijk, dat er door het wettige bezit kleine, hier
of daar in het gemeenschappelijke bezit voorkomende ongerechtigheden tegengehouden
worden op grond van het feit, dat iets slechts ook een beetje goeds met zich
meebrengt, maar het tegenhouden van kleine euveltjes staat in geen enkele
verhouding tot de verschrikkingen die uit het ondermijnde privé-bezit ontstaan
en moeten ontstaan!
[5] Ik ben
derhalve uitgesproken. Iets goeds heb ik onder de huidige omstandigheden
beslist niet te verwachten, en daarom zal het beter zijn dat ik, met uw
welwillende toestemming, weer vertrek. Maar natuurlijk alleen als u het goed
vindt! Want volgens de -de goden weten het -schijnbaar ware getuigenissen tegen
mij, waarmee uw waarzeggers u overladen hebben, sta ik als een misdadiger voor
u, en misdadigers moeten immers eerst gestraft worden, voor men ze weer
vrijlaat. De wet moet eerst met het bloed van een arme faun verzadigd worden,
eer hem de vrijheid wordt teruggegeven!
[6] Sta ik
volgens uw begrippen als een te bestraffen misdadiger voor u, straf mij dan
meteen en geef mij daarna de vrijheid weer - of de dood! Mij maakt het niets
meer uit, want ik sta nu volkomen weerloos voor u. Romeinen zijn en blijven
echter dorre toepassers van de wet, en niemand kan zijn verstand en zijn nood
beschermen tegen de wraak van uw wetten! Zeg mij, geëerde gebieder, mag ik weer
vertrekken zoals ik ben gekomen, of moet ik hier blijven vanwege een mij op te
leggen straf?"
47 De voorbereiding tot de magnetische slaap
[I] CYRENIUS
zegt op weliswaar ernstige, maar toch menselijk warme toon: "Weggaan mag
je niet, maar voor een te verwachten straf hoef je hier ook niet te blijven,
veeleer ten behoeve van je eigen heil! Het straffen van zondaars verschafte ons
Romeinen nog nooit enig genoegen, maar wel hun echte en volledige genezing. Als
dat zonder de strenge tuchtroede bereikt kan worden, is ons dat altijd
veelliever! De tuchtroede nemen wij pas dan ter hand als alle andere middelen
niets uitrichten. Daarom wordt ook niemand vanwege een éénmaal begane zonde
tegen de bestaande heilzame wet streng ter verantwoording geroepen. Dat
gebeurt pas als hij herhaaldelijk dezelfde zonde heeft begaan, hetzij uit grote
lichtzinnigheid of zelfs uit noodlottige moedwil. Wie herhaaldelijk moedwillig
een zonde begaat, moet ook moedwillig bestraft worden!
[2] Wel, jij
hebt volgens je oude Spartaanse principes slechts uit nood gezondigd en nu sta
je voor de eerste maal voor een rechter! Alleen om deze reden zul je ook niet
vervloekt en veroordeeld worden, maar je moet hier nu je slechtheid en domheid
bekennen en afleggen! Jouw erg zieke ziel zal worden genezen en je moet de
zegen van de wijze wetten inzien en je er daarna terdege naar gaan gedragen.
Daarna zul je dan als een geheel bevrijd mens hier vandaan naar huis gaan en
jezelf erover verheugen datje een waarachtig rein en vrij mens zult zijn.
[3] Om te
trachten dit doel te bereiken zal een reine, fysiek en geestelijk sterke man
uit ons gezelschap je zijn heilbrengende handen op hoofd en borst leggen. Deze
heel zachte behandeling zal bij jou de in jezelf sluimerende denkbeelden
opwekken en tot leven brengen, die maken dat je het heil van de geordende en
streng gesanctioneerde wetten van Rome zult erkennen en dat je je daarover
zelfs zult verheugen! – Ben je het daar mee eens?"
[4] ZOREL
antwoordt iets opgewekter dan daarvoor: "Geëerde heer en verheven
gebieder! Ik ben het eens met alles wat anders heet dan slagen, onthoofding of
zelfs kruisiging! Of me zo'n behandeling echter tot betere en verstandiger
principes zal brengen, daar kan ik niet voor instaan, want een bejaarde boom
Iaat zich zo gemakkelijk niet meer buigen! Maar aan de mogelijkheid daarvan wil
ik ook niet helemaal twijfelen! - Maar waar is de man die zijn krachtige handen
op mij zal leggen?
[5] Cyrenius
vraagt Mij zijdelings of nu de tijd gekomen was.
[6] IK zeg:
"Nog even geduld, gun de ziel nog enige tijd om het te verwerken! Deze man
zit nu vol met opgewonden gedachten en zou niet goed in de magnetische slaap te
brengen zijn. Ook Zinka mag niet eerder aan hem voorgesteld worden als de
daarvoor uitgekozene, dan wanneer het juiste moment daarvoor zal zijn
aangebroken! Ik zal jullie daar wel het teken voor geven."
[7] Na Mijn
woorden en Mijn aanwijzing blijft alles een tijdje stil en onze Zinka wacht met
angstige vreugde op Mijn teken om Zorel te behandelen. Die wordt nu echter
bestormd door allerlei gedachten over het misschien werkelijk goede maar ook
het eventueel kwade, dat men hem zou kunnen aandoen. Maar hij monstert onze
gezichten en zegt dan bij zichzelf: 'Nee, deze mensen zien er niet te kwader
trouw uit, die kan men vertrouwen! Die kunnen alleen goeds, maar nooit iets
slechts doen!'
[8] Wel, deze
voorbereiding was op zichzelf noodzakelijk voor de toe te passen behandeling;
zonder die voorbereiding zou het opleggen van de handen door onze Zinka
vergeefse moeite zijn geweest. Want bij deze behandelingen moet de te
behandelen persoon zelf in een zeker stadium van geloof en vertrouwen worden
gebracht. Anders zou het niet zo gemakkelijk zijn hem ondanks alle menselijk
mogelijke, substantiële zielekracht, ook al is deze nog zo overvloedig
aanwezig, in de heilzame slaap te brengen.
[9] Ja, dat is
bij volledig uit en in de geest wedergeboren mensen heel wat anders! Die
behoeven, net als Ik, slechts te willen, -en de genezing is een feit! Maar bij
een mens die nog niet volledig is wedergeboren en die een zieke zo wil
behandelen, moet ook de opwekking en het tot leven brengen van de te behandelen
mens vooraf gebeuren, omdat anders - zoals gezegd - de gehele behandeling
moeite en werk voor niets zou zijn.
[10] Nu is
Zorel rijp en Ik geef Zinka meteen het afgesproken teken om Zorel de handen op
te leggen.
48 Zorel komt tot zelfkennis
[1] Ik wenk
ZINKA nu en hij gaat meteen naar Zorel en zegt: "Broeder, de Heer, die
almachtig en vol erbarming, goedheid en liefde en wijsheid is, wil dat ik je,
enkel door het opleggen van mijn levenskrachtige handen, zal genezen. Vrees
niet, maar vertrouwen wordt dan een ander mens, en daarna zal niets je
onthouden worden wat je maar enigszins lichamelijk en geestelijk tot wezenlijk
heil kan strekken! Wil je het en vertrouw je mij, je ware vriend en broeder,
sta mij dan toe dat ik je mijn handen opleg!"
[2] ZOREL
zegt: "Vriend, met zulke trouwhartige woorden kun je mij naar de Tartarus
sturen en dan zal ik gaan! Leg daarom in ieder geval je ware broederhanden op
mij, waar en hoe je ze maar leggen wilt, en ik zal mij niet tegen je verzetten
!"
[3] ZINKA
zegt: "Nu goed dan, - ga op deze bank zitten, dan zal ik je vervullen met
de kracht van God!"
[4] ZOREL
zegt: "Van welke God dan? Soms van Zeus, Apollo, Mars,
Mercurius of Vulcanus, Pluto of Neptunus? Ik verzoek je, laat Pluto er
alsjeblieft buiten, want met diens stormachtige kracht zou ik echt niet vervuld
willen zijn!"
[5] ZINKA
zegt: "Vergeet die goden, die alleen maar in de fantasie van de sinds
lange tijd blinde mensen bestaan! Er is maar één echte God, en dat is de jullie
onbekende, grote God, voor wie jullie heidenen weliswaar ook overal een tempel
hebben gebouwd, maar Die jullie nog nooit hebben gekend! Maar nu is de tijd
gekomen dat jullie ook deze enige echte God zullen Ieren kennen! En kijk, met
de genade en kracht van déze God zul jij nu tot je heil vervuld worden, als ik
je mijn handen zal opleggen!"
[6] ZOREL
zegt: "Ah, leg in dat geval je handen maar meteen op mij op de manier, die
jou het best bekend zal zijn!"
[7] Dan legt
Zinka zijn handen op de voorgeschreven wijze op Zorel en meteen valt Zorel in
een magnetische slaap.
[8] Na verloop
van ruim een kwartier begint ZOREL, die overigens vast en met dichtgeknepen
ogen slaapt, als volgt te spreken: "O God, o God, wat ben ik toch
werkelijk een miserabel, slecht mens en wat een eerlijk, rechtschapen mens zou
ik kunnen zijn, als ik het maar zijn wilde. Maar de vloek van de zonde, en van
de leugen en de hoogmoed, die beide de eigenlijke hoofdzonden zijn, ligt nu
juist daarin, dat zij zichzelf steeds weer opnieuw verwekt en zich vermeerdert
als het gras op de aarde en het zand van de zee!
[9] O God! Ik
heb zoveel zonden en gebreken aan mijn ziel, dat ik van louter zonden mijn huid
niet zie, ja, ik bevind mij nu door het drukkende gewicht van mijn talloze
zonden als in dikke wolken rook en nevel!
[10] O God, o
God, wie zal mij ooit van mijn zonden kunnen bevrijden! Ik ben een grote dief,
ik ben een leugenaar en als ik lieg, lieg ik steeds maar door, om door een
nieuwe leugen de oude meer kracht bij te zetten en deze als de een of andere
waarheid geldigheid te geven. O, wat ben ik toch een afschuwelijke
aartsleugenaar! Alles wat ik heb, heb ik door leugen en bedrog en door
heimelijke en openlijke diefstal verkregen!
[11] Weliswaar
vond ik dat allemaal in mijn grote blindheid geen zonde, maar ik kreeg ook vaak
de gelegenheid mij te laten overtuigen van de waarheid. Maar ik wilde mij niet
laten overtuigen! Ik gebruikte steeds Sparta en Lycurgus als excuus en
verachtte altijd de Romeinse, wijze, rechtvaardigheidswetten! O wat ben ik toch
een ontzettende ellendeling !
[12] Wel, ik
heb nog één troost en dat is dat ik nog niemand heb vermoord, maar dat scheelde
niet veel! Als mijn dienstmaagd er niet voor ik naar huis kwam vandoor was
gegaan, zou zij een droevig offer van mijn helse woede zijn geworden!
[13] O, ik ben
een verschrikkelijk monster! Ik ben erger dan een beer, erger dan een leeuw,
erger dan een tijger, erger dan een hyena, veel erger dan een wolf en nog veel
erger dan een wild varken! Want ik ben ook zo sluw als een vos en dat stempelt
mij tot een echte, vermomde duivel!
[14] O, mijn
ziel is erg ziek en jij, broeder Zinka, zult mij moeilijk of helemaal niet
kunnen genezen!
[15] Het wordt
nu wel wat lichter in mij en de erg dikke rook en nevel om mij heen verdwijnen!
Kijk, ze worden dunner en het lijkt wel of ik gemakkelijker ademhaal. Maar in
dit meerdere licht zie ik pas goed mijn ware wanstaltigheid, vol met allerlei
uitslag, vol met bulten en weerzinwekkende gezwellen! Ach, ach, ik zie er uit
als een echt gedrocht! Waar vind je een dokter die mij zou kunnen genezen?!
Mijn slechte lichaam is wel gezond, maar dat lichaam kan me niets schelen als
ik, de ziel, maar gezond zou zijn!
[16] O God,
als iemand mijn ziel zou kunnen zien, zou hij ontzet zijn door haar overgrote
lelijkheid! Hoe lichter het om mij heen wordt, des te meer wordt zichtbaar hoe
afschuwelijk mijn ziel er uit ziet! Broeder Zinka, is er dan niets waardoor
mijn ziel er wat beter uit zou kunnen gaan zien?!"
49 De reiniging van de slapende ziel
[1] Dan begint
Zorel in zijn slaap te zuchten en sommigen menen dat hij nu ontwaken zal.
[2] Maar IK zeg tegen hen allen: "O zeker niet! Dit was nog maar
het eerste stadium van zijn slaap. Hij zal nog langer dan een uur slapen en al
gauw weer in een ander en hoger stadium van zijn zieleleven beginnen te
spreken. Dit stadium bestond uit het zich los wikkelen van de ziel van haar
lichamelijke en op de wereld gerichte, - innerlijke hartstochten, die hij moest
zien als echte ziekten aan de lichamelijke vorm van zijn ziel, die hem met
diepe afschuw moesten vervullen. Voor zulke ziekten van de ziel is er geen
andere medicijn dan eerst het herkennen daarvan, vervolgens het krijgen van de
grootste afschuw daarvoor en tenslotte de onwrikbare wil om er zo vlug mogelijk
helemaal vanaf te kome~. Als die wil er eenmaal is, maakt de genezing
gemakkelijk vorderingen.
[3] Let nu op,
hij begint direkt weer te spreken.'Vriend Zinka, als hij nu weer om iets
vraagt, antwoord hem dan alleen maar in gedachten, en hij zal je horen en
duidelijk verstaan !"
[4] Nog maar
nauwelijks had Ik Zinka deze aanwijzing gegeven.of ZOREL begon al te spreken en
zei: "Kijk, ik huilde om mijn.grote ellende! Uit die tranen ontstond een
vijver zoals Siloam in Jeruzalem, en ik baad mij nu in deze vijver en zie het
water van deze vijver geneest de vele wonden, zweren en bullen op het lichaam van
mijn ziel! O, o, dat is een echt genezend bad! De lidtekens zie ik nu nog wel,
maar de wonden, builen en zweren zijn verdwenen van het lichaam van mijn o zo
arme ziel. Maar hoe was het mogelijk dat zich uit mijn tranen kennelijk een
hele vijver heeft gevormd?
[5] om de
vijver ligt een heerlijk landschap, dat is het gebied van troost en lieflijke
hoop. Mijn gevoel zegt mij ook, dat ik op een algehele genezing mag hopen. - O,
wat is deze streek lieflijk, ik zou er wel altijd willen blijven! Het water in
mijn vijver is nu erg helder, terwijl het eerst troebel was, en hoe helderder
het wordt, des te heilzamer werkt het op mij in!
[6] Ah, maar
nu merk ik ook, dat er iets in mij wakker wordt dat op een sterke wil lijkt, en
achter die sterke wil merk ik iets als woorden die in mij opborrelen en die
luid roepen: "Ik wil, ik moet, - ik moet omdat ik wil! Wie kan dat, wat ik
wil, in mij tegenhouden? Ik ben vrij om te willen. Ik mag niet willen wat ik
behoor te willen, maar ik wil wat ik zélf wil! Wat waar en goed is, dat wil Ik,
omdat ik het zélf wil willen en niemand kan mij daartoe dwingen!
[7] Ik herken
nu de waarheid. Zij is een goddelijk licht uit de hemel! Onze goden zijn
allemaal schimmen, niets, helemaal niets zijn ze. Wie in hen gelooft is meer
dan een echte dwaas, want een echte dwaas gelooft nooit aan zulke waardeloze
goden. Ik zie de goden nergens, maar ik zie het goddelijke licht en hoor het
goddelijke woord. Maar God Zelf kan ik niet zien, want Hij is te heilig voor
mij.
[8] Maar nu is het water van mijn vijver rondom mij al
een meer geworden! Het meer is niet diep, het water staat mij slechts tot aan
de lendenen. En het is helder, onvoorstelbaar helder, maar er zijn nog geen
visjes in! Ja, er zullen ook. nooit visjes in komen, want de visjes zijn ontstaan
door Gods adem en dat is een volstrekt almachtige adem! Ik ben slechts een zeer
zwakke mensenziel uit wiens adem geen visjes van God ontstaan.
[9] O, daar is
veel voor nodig, daarvoor moet men zeer almachtig zijn wil men met zijn adem
visjes creëren! O, een mens kan dat nooit, want een mens is daarvoor veel te
zwak! Helemaal onmogelijk zou het nu juist voor de mens met zijn, maar dan zou
hij vol goddelijke wil en goddelijke geest moeten zijn! Voor een echt mens is
dat weliswaar niets onmogelijks, maar ik ben geen echt mens en daarom is dat
voor mij toch helemaal onmogelijk!
[10] Maar het
water is zuiver en de bodem is ook rein, louter mooi gras. Dat is toch echt wel
wonderlijk: onder het water zulk mooi sappig gras! En kijk, het gras groeit zienderogen
en begint het mooie water te verdringen! Ja,ja, de hoop wordt sterker dan de
kennis en de haar begeleidende vrees!
[11] Ah, ah, nu zie ik een mens aan de tamelijk ververwijderde oever.
Hij wenkt mij! Ja, ik zou wel naar hem toe willen, maar ik weet niet hoe diep
het meer overal is! Gesteld dat er zeer diepe plaatsen zijn, dan zou Ik daar in
verdwijnen en verloren zijn! .
[12] Maar er klinkt een stem uit het water: "'Ik
ben overal even diep! Je kunt zonder angst of vrees door mij heen waden. Ga naar
hem die je roept, die je zal leiden en oordelen!' Dat is toch merkwaardig, hier
spreekt zelfs het water en het gras! Nee, dat is nog nooit gebeurd!
[13] Ik ga nu
naar de vriend aan de oever. Een vriend moet het toch wel zijn, anders zou hij
mij niet gewenkt hebben om te komen! Zinka, jij bent het niet, het is een
ander! Jou zie ik nu ook achter hem, maar je bent lang met zo vriendelijk als
hij! Wie kan dat toch zijn? Maar ik schaam me erg voor hem, want ik ben
helemaal naakt. Mijn lichaam ziet er nu weliswaar al heel goed uit, ik ontdek
er bijna geen sporen van ziekte meer aan. O, had ik maar een hemd. Maar ik ben
zo naakt als iemand in het bad. Maar ik moet er toch heen, Zijn wenken heeft
een geweldige aantrekkingskracht op mij! Nu ga ik, - kijk eens, het gaat heel
goed!"
50 De bekleding van de gereinigde ziel
[1] Dan zwijgt
Zorel een poosje en ZINKA vraagt: 'Hoe ziet hij dat dan allemaal en hoe kan hij
nu door het water gaan, terwijl hij er zo onbeweeglijk bij ligt alsof hij dood
is!"
[2] IK zeg:
"Zijn ziel ziet nu slechts de omstandigheden die haar in de goede richting
sturen. Daaruit vormt zich in de ziel een eigen wereld, en dat wat je hier een
gedachtengang noemt, wordt in het zielenrijk zichtbaar als een gang van de ene
plaats naar de andere.
[3] De vijver
die uit zijn tranen ontstond en waarvan het water zijn ziel genas, stelt zijn
berouw voor over de begane zonden en het baden daarin betekent oprechte
boetedoening, die uit het berouw voortkomt. Het zuivere water betekent het
terechte erkennen van zijn schulden en gebreken; en als de vijver een meer
wordt, is dat de uitdrukking van het toenemen van de wil om uit zichzelf
gereinigd en genezen te worden. Het mooie gras onder het water betekent de hoop
op het bereiken van volledige gezondheid en hogere, vrije genade van God, die
zich reeds zichtbaar opstelt aan de nog wat verwijderde oever; dat ben Ik Zelf
naar geest en wil. De beweging in Mijn richting door de wateren van oprecht
berouwen ware boetedoening, betekent als zodanig het voortschrijden van de ziel
naar de ware beterschap.
[4] Dat alles
is echter voor zijn ziel slechts een passend beeld waaraan de ziel ziet hoe
haar aard is en wat zij zich, om zichzelf te verbeteren, in haar hart voorneemt
en doet, -in deze toestand weliswaar alleen als uiting van haar wil, zonder een
uitwendige, werkelijke daad. Die moet pas volgen als hij in wakende toestand
weer helemaal met zijn lichaam verenigd zal zijn.
[5] Nu zal hij
weldra bij Mij zijn en meteen weer gaan spreken. Let maar goed op, alles wat
hij nu onder woorden brengt, komt overeen met zijn innerlijke zieletoestand! Er
zal nog heel wat verwarring zichtbaar worden voor hij in het derde stadium, dat
wil zeggen, voor hij in voorlopige verbinding met zijn zuivere levenskiem zal
komen.
[6] In het
derde stadium zullen jullie dan wel merken hoe samenhangend en hoe wijs hij
daar spreekt! Nu spreekt slechts zijn voor dit ogenblik gelouterde ziel, maar
in het derde stadium zal zijn geest het woord nemen! En dan zullen jullie
helemaal geen leemtes meer in hem ontdekken, dan zal hij woorden gebruiken
waarbij het jullie allemaal warm om het hart wordt!
[7] Daar komt
hij reeds aan de oever en zegt: 'Ah, dat was toch wel een moeilijke tocht! Ik
heb u nu toch bereikt, edele vriend! Heeft u geen hemd bij u? Kijk, ik schaam
me vreselijk voor mijn naaktheid!'
[8] Ik
antwoord vanuit Mijn geest en wil, die nu voor hem zichtbaar zijn: 'Kom uit het
water, je daden zullen bepalen hoe je gekleed wordt!’
[9] Zorels
ziel zegt: 'O vriend, praat niet over mijn daden, want die zijn louter slecht
en kwaad! Als mijn kleed daarop moet lijken, zal het er ontzettend zwart en
voddig uitzien!'
[10] Ik zeg:
'In dat geval is er hier toch water genoeg om het wit te wassen!'
[11] Zorel
zegt: 'O vriend, dat is onbegonnen werk! Dat zal niet lukken! Maar iets is
altijd beter dan helemaal niets. Daarom kom ik uit het water!'
[12] Aan Mijn
voeten ligt een toga met veel plooien, maar erg vuil, hoewel de oorspronkelijke
kleur witgrijs is, - de kenmerkende kleur van de kleding van heidenen in het
geestenrijk. Hij neemt het kleed en walgt van het vuil, hetgeen een goed teken
is. Maar hij neemt het toch, gaat er echter snel mee naar het water en begint
het te wrijven en uit te spoelen en tenslotte uit te wringen.
[13] Nu is hij
klaar en het kleed is schoon. Omdat het echter nog vochtig is, mist hij de moed
om het zo maar aan te trekken. Ik maak hem echter duidelijk, dat hij het toch
aan moet trekken. Hij was voorheen toch ook niet bang voor het water, waarom
zou hij dan nu een hekel hebben aan een kleed dat nog wat vochtig is?! Dan zegt
hij - luister maar, want dat zal hij hardop zeggen! -:
[14] ZOREL:
"Dat is ook zo! Dat hele meer deed mij daarnet niets en zal dit vochtige
hemd mij dan nu wel wat uitmaken? Aantrekken maar! - Ah, dat doet goed!"
51 Het etherische lichaam van de ziel en haar
zintuigen
[1] Dan stelt
ZINKA in gedachten de vraag: "Heeft de ziel dan ook een lichaam?"
[2] Zinka
vroeg zich dat af, omdat hij zelf geen flauw idee had van het uiterlijk en de
aard van een ziel. Want volgens het normale Joodse denkbeeld was de ziel een
soort nevelig niets en zij zeiden: "de ziel is een pure geest, die een
verstand en een wil, maar doorgaans geen gestalte en nog minder een soort
lichaam heeft.
[3} Zinka
zette daarom grote ogen op, toen ZOREL hem op de gedachte vraag antwoordde:
"Och kom, natuurlijk heeft de zielook een lichaam, het is weliswaar
etherisch, maar voor de ziel is dat lichaam net zo volmaakt als het vleselijke
lichaam voor een stoffelijk mens. Het zielelichaam heeft ook alles wat een
vleselijk lichaam heeft. Met je stoffelijke ogen zie je het weliswaar niet,
maar ik kan alles zien, horen, voelen, ruiken en proeven. Want ook de ziel
heeft dezelfde zintuigen die het lichaam heeft voor de communicatie tussen
zichzelf en zijn ziel.
[4] De
lichamelijke zintuigen zijn de leidsels in de handen van de zielom haar lichaam
te besturen in de buitenwereld. Als het lichaam die zintuigen niet zou hebben,
zou het voor de ziel totaalonbruikbaar en een ondraaglijke last zijn.
[5] Stel je
maar eens een mens voor die volledig blind en doof zou zijn, niets zou voelen,
geen pijn, noch het aangename van de gezondheid en die ook geen reuk en geen
smaak zou hebben, zeg dan zelf eens of de ziel met zo'n lichaam iets aan zou
kunnen vangen! Zou zij, als haar bewustzijn verder volledig en helder is, niet
totaal vertwijfelen?
[6] Maar
evenzeer zouden de gevoeligste, lichamelijke zintuigen voor de ziel geen nut
hebben als zij niet zelf in haar etherisch lichaam precies dezelfde zintuigen
zou hebben! Omdat de ziel dezelfde zintuigen heeft als het lichaam, neemt zij
ook gemakkelijk en zeker met haar fijne zintuigen waar wat eerst door de
lichamelijke zintuigen in de buitenwereld wordt waargenomen. -Nu weet je dat de
ziel ook een lichamelijke vorm is.
[7] Je weet
het nu omdat ik je heb verteld hoe ik het nu zie, voel en als lichamelijk
ondervind. Als ik echter weer ontwaak, zul jij het nog weten, maar ik zal er
niets van weten, omdat ik het nu alleen maar met mijn fijne ziele zintuigen zie
en voel en ondervind - en niet ook met mijn lichamelijke zintuigen.
[8] Zou ik dat
allemaal nu ook met mijn lichamelijke zintuigen waarnemen, dan zouden die op
mijn geheugenzenuwen en dienovereenkomstig op de levenszenuwen van het
lichamelijke hart zekere tekens graveren en ik, als ziel, zou ze dan in mijn
stoffelijke lichaam terugvinden en geheel en al herkennen. Maar omdat ik nu
bijna helemaal vrij ben, zonder enige samenhang met mijn lichaam en geen
contact heb met de zintuigen van mijn lichaam, zal ik na de terugkeer in mijn
lichaam niets van alles weten wat ik nu zie, hoor en voel en spreek, en van
alles wat er nu met mij gebeurt.
[9] De ziel
heeft echter ook zelf wel een herinneringsvermogen en kan zich daarom ook het
minste of geringste herinneren wat er ooit met haar is gebeurd, maar dat kan
zij alleen in vrije toestand. Bevindt zij zich echter in het lichaam, dat haar
helemaal van het licht afschermt, dan ziet, hoort en voelt zij slechts de grove
en allesoverheersende, luidruchtige, ruwe indrukken, die al het geestelijke
overstemmen. Haar eigen aanwezigheid neemt zij vaak nauwelijks voldoende waar
om zich bewust te worden dat zij bestaat, laat staan dat zij van de in haar
aanwezige hogere en diepere geestelijke indrukken iets zou waarnemen.
[10] Jij hebt
ook een ziel, zoals ik zelf nu een volslagen vrije ziel ben; maar jij wist ook
weinig of niets van jezelf. De reden daarvoor ligt in het duistere vlees
waarmee iedere ziel een tijdlang omhuld is. Pas nu, omdat ik bij jou door de
stem van mijn nog actieve, lichamelijke mond enige indrukken maakte in de
zenuwen van je achterhoofd, en jij, als ziel, nu door die indrukken dezelfde
oertekens in jezelf leest, weet jij nu ook als ziel en niet als lichaam, dat je
een ziel hebt en op grond van je denken en willen zelf een ziel bent waarvan
het etherische lichaam dezelfde vorm heeft als je stoffelijke lichaam.
[11] Verwonder
je er dus niet over als ik nu tegen je zeg, dat ik straks bij mijn ontwaken in
het aardse leven niets meer zal weten van alles wat ik je nu heb gezegd, want
ik heb je de reden daarvan uitgelegd!"
52 Zorels ziel op de weg van de zelfverloochening
[I] (Zorel:)
"Nu zegt de vriend tegen mij: 'Kom, Zorel, verlaat deze plaats, ik zal je
naar een andere streek brengen! ,
[2] Ik ga nu
met de goede vriend weg, ver weg, en weg van het meer. Wij wandelen nu door een
heerlijke laan en de bomen buigen zich voor degene die ik volg. Hij moet
belangrijk zijn in het rijk van de geesten! O, een paar bomen buigen zo diep
dat ze haast afknappen !
[3] Zinka, jij
gaat ook wel mee, maar je ziet er zeer wazig uit en schijnt niet te merken dat
de bomen zich voor mijn vriend buigen! Uit werelds oogpunt is het wel wat raar,
maar toch is het waar!
[4]
Merkwaardig, merkwaardig! Nu beginnen de bomen zelfs te spreken! Zij roepen op
een luide en goed verstaanbare fluistertoon: 'Heil aan de Heilige der heiligen,
heil aan de Koning der koningen van eeuwigheid tot eeuwigheid!'
[5] Vind je
dat niet erg merkwaardig? Je doet echter, en dat ergert mij, alsof je daar
niets van merkt, alsof dat net zo'n gewoon verschijnsel zou zijn als het een of
andere milde regenbuitje op aarde!
[6] Ja, ja, de
vriend voor wie de bomen buigen en wiens lof zij verkondigen, zegt mij dat,
dat, wat op jou lijkt en ons volgt, niet jijzelf bent maar slechts een
schaduwachtige vorm van je ziel is, die zich pas in onze atmosfeer heeft
gevormd. Jouw ziel zond net als een lamp bepaalde levensstralen uit. Zodra deze
onze atmosfeer raakten, vormden zij een beeld op bijna gelijke wijze als waarop
de stralen die overdag van een mens uitgaan, op de oppervlakte van een spiegel
ook het beeld van diegene vormen waarvan zij uitgaan.
[7] Laat ik
eens naar je voeten kijken om mij te overtuigen dat je niet meeloopt, maar
alleen mee zweeft. Ja werkelijk, je beweegt noch je voeten noch je handen en
volgt ons toch op een afstand van ruim zeven passen! Ja, nu begrijp ik waarom
je de bomen niet ziet buigen en hun wonderbaarlijke gefluister niet hoort!
[8] Maar de
laan wordt nu steeds smaller en de bomen worden lager, maar staan in plaats
daarvan dichter bij elkaar, het buigen en fluisteren houdt evenwel niet op. De
weg wordt ook steeds moeilijker. Nu is de laan reeds zo smal en de weg zo
doornig en begroeid met struikgewas, dat we er slechts met veel moeite doorheen
kunnen komen! Nog is het einde niet in zicht, hoewel de vriend zegt, dat de weg
nu weldra zal ophouden en wij het doel bereikt zullen hebben. O, nu worden de
takken van het struikgewas erg dicht en de bodem wordt bijna steenachtig en
tussen de stenen staan allemaal doorns en distels, daar is haast geen doorkomen
aan!
[9] Ik vraag
de vriend waarom wij toch zo'n vreselijk slechte weg zijn ingeslagen. Maar de
vriend zegt: 'Kijk eens naar rechts en links, dan zul je aan beide kanten een
zee ontdekken die bodemloos diep is! Dit is de enige, aan het eind weliswaar
zeer smalle en doornige, maar vaste landtong, die tussen de beide oneindig
grote zeeën doorloopt. Zij verbindt de gehele aardse wereld met het grote
paradijselijke land van de zaligen in het hiernamaals. Wie daar wil komen, moet
met deze weg wel genoegen nemen, omdat het de enige is!'
[10] Zie je,
Zinka, dat merkwaardige antwoord kreeg ik nu van de vriend en leider van mijn
onbeduidende persoontje! Ik stel hem nu echter weer een vraag en zeg: 'Op de
wereld zijn er ook heel veel slechte wegen, maar daar doen de mensen wat aan.
Zij nemen hakken, pikhouwelen en scheppen en maken de weg begaanbaar.Waarom
gebeurt dan hier zoiets niet?'
[11] Maar de vriend zegt: 'Omdat juist dit geweldige struikgewas deze landtong
beschermt tegen de vaak ontzettende stormwind van zee! Als deze enige, vaste
landtong niet zo dicht en zo duchtig door dit struikgewas beschermd werd,
zouden de machtige golven van de aan weerskanten liggende zee haar door hun
hevige branding reeds lang helemaal weggespoeld. hebben. Maar omdat dit
doornige struikgewas zo dicht in elkaar is gegroeid, vooral tegen de belde
oevers, breken de zware golven daarop en laten tussen het dichte struweel hun
schuim achter, dat langzaam maar zeker versteent en zo deze erg belangrijke
landtong alsmaar meer verstevigt. Deze landtong draagt de naam deemoed en
'vaste fundamentele waarheid'. Beide, 'deemoed' en 'waarheid', zijn voor de
mensen nog altijd vol doornen geweest!'
[12] Kijk,
Zinka, zo heeft de vriend gesproken en in mij wordt het nu merkwaardig licht,
en het lijkt mij toe alsof er zich in mijn hart iets beweegt. Dat wat zich
beweegt, is een licht en dat licht heeft binnen in zich een vorm als die van
een embryo in het moederlichaam. Het is heel zuiver, -ik zie het. Het wordt nu
echter steeds groter en machtiger! Ah, wat is dat toch een heerlijk en volkomen
zuiver licht! Dat is beslist de eigenlijke levensvlam uit God in het ware hart
van de mens! Ja, ja, dat is het! Het groeit nu steeds maar door en ach, hoe
goed doet mij dat!
[13] Wij lopen
nog steeds op het smalle pad, maar nu brengt het struikgewas en het doornbos
mij niet meer van mijn stuk. Ook voel Ik niets pijnlijks meer als mij de een of
andere doorn steekt en krast! -Nu wordt het struikgewas dunner, de bomen worden
weer groter, er vormt zich weer een prachtige laan. Het struikgewas houdt
helemaal op, de landtong verbreedt zich en de oevers van de zee verwijderen
zich steeds verder van ons, en reeds zie ik, ofschoon nog erg ver weg, een
wondermooi land met de prachtigste bergen en boven de bergen straalt een
schitterend morgenrood! Wij zijn echter nog steeds met uit de nu steeds groter
en breder wordende laan gekomen, en de nu zeer grote en hoge bomen zijn nog
niet opgehouden hun majesteitelijke kronen voor mijn vriend en leider te
buigen, en hun gefluister klinkt nu als heerlijke, zuiver gestemde harpen! ..
[14] O Zinka!
Daar, ja daar, daar is het onbeschrijflijk prachtig. Maar je zweeft nog steeds
achter ons aan en je zegt nog steeds niets, maar daar kun jij niets aan doen,
want je bent het niet zelf, maar het is slechts een vluchtig spiegelbeeld van
jou. Ach, kon jij zoiets ook maar zien, maar dan ook daarvan levendig de juiste
indrukken meenemen naar het aardse leven, -wat zou je dan een gedenk waardig
mens zijn! Ik zou dat ook kunnen zijn als ik mij dat alles zou kunnen
herinneren, maar er zal mij helemaal niets bij blijven! Maar de vriend zegt,
dat mij in de loop van de tijd alles weer levendig voor de geest zal komen,
maar vooraf zal ik ook lichamelijk deze doornige weg, die zich nog wel aan zal
dienen, moeten volgen"
53 Zorel in het paradijs
[I] "Ah,
mijn innerlijke levenslicht wordt nu toch wel ontzettend sterk, het doordringt
nu reeds mijn hele binnenste! O, wat doet dit licht mijn hele wezen goed! Maar
het licht vertoont zich nu aan mij als een vierjarig kind met een buitengewoon
vriendelijk uiterlijk! Het moet zeer wijs zijn, want het ziet er uit als een
kleine god, zoals je je die zo zuiver mogelijk voorstelt. Niet als een
fantasiegod van de Egyptenaren, Grieken of Romeinen, maar als een wonderbaarlijk
spiegelbeeld van de ware God der Joden! Het is een spiegelbeeld van de ware
God!
[2] O, nu
erken ik wel dat er maar één ware God is, maar slechts zij zullen Zijn heilig
aangezicht zien, die een volkomen rein hart hebben! Ik zal dat wel niet
gemakkelijk te zien krijgen, want mijn hart was reeds heel erg onrein! Jou zal
dat wel lukken, vriend Zinka, want aan jouw hart ontdek ik vrijwel niets
onreins, behalve de plaats en de draad waardoor jij noodzakelijkerwijs nog
enige tijd met de wereld verbonden moet blijven!
[3] Maar nu
pas zie ik, nog wel wat veraf, het brede einde van de laan. Nu is er geen spoor
meer van een zee, overal zie ik weelderig begroeid, wondermooi land, tuin na
tuin. Overal staan de prachtigste huizen en paleizen! Ach, dat is me toch een
onbeschrijflijke pracht!
[4] Mijn
vriend zegt dat dit nog lang geen hemel is, maar dat het het paradijs is. In de
hemel is nog geen sterveling gekomen, want daarheen is tot op heden nog geen
brug gebouwd. Alle goede mensen die vanaf het begin der schepping op aarde
hebben geleefd, verblijven hier met Adam, Noach, Abraham, Isaäk en Jacob. Die
hoge bergen daar begrenzen dit buitengewone, wonderbaarlijk heerlijke land. Wie
die bergen zou beklimmen, zou wel de hemel zien met Gods grote engelenscharen,
maar zolang er over de grote bodemloze kloof niet voor eeuwig een vaste brug
zal zijn gebouwd, kan daar niemand binnenkomen.
[5] Wij gaan
nu zo snel als de wind. De lichtmens in mij heeft reeds de grootte van een
achtjarige jongen en het lijkt me toe, dat zijn gedachten als bliksems door
mijn gehele wezen flitsen. Ik voel hun onbegrijpelijke verhevenheid en diepte
wel, maar hun vormen begrijp ik nog niet. Daarin moet iets buitengewoon
wonderbaarlijks gelegd zijn! Iedere uitgaande gedachtebliksem verschaft mij een
onbeschrijflijk gelukzalig gevoel! Zo'n zaligheid kent de gehele aarde niet,
-kan zij ook niet kennen! Want de gehele aarde is toch slechts een genade
oordeel van God, - maar toch een oordeel, en in het beste oordeel vind je
altijd maar weinig zaligheden.
[6] Nu komen
wij al heel dicht bij de hoge bergen en het wordt steeds prachtiger! Wat een
onbeschrijflijke, afwisselende veelheid van wonderen! Duizend mensenleeftijden
zouden niet voldoende zijn om ze allemaal te beschrijven!
[7] En kijk
daar eens, bij de bergen wonen ontelbare, beeldschone mensen! Maar ons beiden,
dat wil zeggen mij en mijn goede vriend, schijnen zij niet op te merken, want
zij passeren ons snel en onbekommerd, zonder te laten blijken dat zij ons zien,
terwijl alle bomen mijn vriend toch duidelijk zichtbaar begroeten! Een
wonderlijk geestenvolk is dat maar!
[8] Aha, aha,
intussen hebben wij ook de top van een hoge berg bestegen! O God, o God, daar
staan we nu, en ik vooral, helemaal.ten einde raad! Heel ver weg zie ik steeds
duidelijker een grote horizon, die helderder is dan het zonnelicht. Daar moet
het begin van Gods hemel zijn, die daarachter steeds verder gaat, hoger en
eeuwig door hoger!
[9] Maar
tussen hier en daar gaapt een kloof, groter dan de ruimte tussen de aarde en de
zon! Daarover zal nu een brug gebouwd worden! Bij God zal dat ongetwijfeld
allemaal wel mogelijk zijn!
[10] Maar nu
is mijn innerlijke lichtmens reeds zo groot als Ikzelf, en vreemd, ik wordt nu
slaperig en de vriend zegt, dat Ik op de groene en geurende welde moet
uitrusten! Dat zal ik ook doen!"
54 De verhouding tussen lichaam, ziel en geest
[1] IK zeg:
"Kijk, nu zal hij pas in het derde stadium komen, let goed op wat hij
zegt!"
[2] CYRENIUS
zegt: "Heer, als Zorel nu op de voor ons onzichtbare weide inslaapt, wat
is daar dan de bedoeling van? Is dat nodig of zou hij, zonder op een bepaalde
manier in te slapen, niet in het derde stadium kunnen over gaan?"
[3] IK zeg:
"Als zijn ziel zuiver zou zijn, zou het ook zonder zo'n slaap kunnen, maar
zolang zijn ziel nog door bepaalde banden met het lichaam in verbinding staat
moet voor het verwisselen van stadium een zekere verdoving intreden waarin de
zielongemerkt in een ander stadium overgaat. Wat Zorels ziel nu in het tweede
stadium gezien en gesproken heeft, was behalve hijzelf slechts een
schijnwerkelijkheid. In het derde stadium gaat zij pas werkelijk helderzien, en
wat zij dan zal zeggen, zal ook volledig werkelijkheid zijn."
[4] CYRENIUS
vraagt: "Maar wat is de slaap dan eigenlijk? Hoe en waardoor ontstaat
die?"
[5] IK zeg:
"Moet je dat dan ook weten? Nu goed dan, als je het met alle geweld wilt
weten dan moet Ik het je toch vertellen, luister dus! .
[6] Als je een
overkleed draagt en volgens de Griekse mode een broek aan je benen hebt leven
het kleed en de broek door de beweging van je lichaam, dat wil zeggen: zij
moeten zich zo voegen naar jouw wil, zoals jouw ledematen zich voegen naar de
wil van je ziel. Als je echter 's zomers een bad neemt, trek je de kleren uit,
omdat je deze in het bad niet kunt gebruiken. Overkleed en broek nemen nu,
terwijl jij aan het baden bent, noodzakelijkerwijs rust en verwikken of
verwegen niet. Kom je weer uit het bad, dan zullen jouw overkleed en de broek
meteen weer, zoals eerder, in beweging gebracht worden en in zekere zin met jou
leven. Waarom trok je echter om te gaan baden je kleding uit? Kijk, omdat deze
je belemmerde en begon te knellen! In het bad ben je echter verkwikt en jouw
kleding, waar je last van kreeg, zal je na het bad zo licht als een veertje
voorkomen.
[7] Als je
ziel door de dagelijkse ongemakken moe en zwak is geworden, ontwaakt in haar de
behoefte aan een verkwikkende en versterkende rust. De moede ziel trekt dan
weldra haar van ledematen voorziene, vleselijke kleed uit en stapt in een
versterkend bad van geestelijk water en baadt, reinigt en versterkt zich
daarin. Als zij weer fit is geworden, trekt zij haar lichamelijke mantel weer
aan en beweegt diens logge ledematen weer met groot gemak.
[8] Je hebt nu
door het verhaal van Zorel beslist gezien of veeleer levendig waargenomen, dat
er in zijn ziel nog een innerlijke lichtmens uit het hart van zijn ziel is gaan
ontkiemen, die zich ten opzichte van het wezen van de ziel bijna zo verhoudt
als het materiële lichaam ten opzichte van de ziel. Wel, deze lichtmens had
voordien in zijn ziel, als zijn van ledematen voorziene gewaad, nog nooit wat
voor impuls dan ook gekregen. Hij lag in het hart van de ziel als het ei in de
vrouw, zonder een manlijke stimulans, prikkel of opwekking. Door deze speciale
behandeling is de eigenlijke oerlevenskern door het woord van Mij en van Zinka
tijdelijk gestimuleerd, geprikkeld en opgewekt, en daardoor begon hij te
groeien totdat hij zijn gehele ziel, dat is zijn mantel, gevuld had met zijn
zuiver geestelijke wezen.
[9] Toch heeft
de ziel, hoewel zij voor het moment zoveel mogelijk gereinigd is, nog zekere
materiële delen in zich die voor de zuivere geest te bezwaarlijk zijn, omdat
hij voordien nooit getraind werd om zo'n last te dragen. Deze geestmens, die in
zekere zin slechts kunstmatig geestelijk is opgewekt en tot een snelle groei is
genoodzaakt, is voor het dragen van de onbeholpen ziel nog veel te zwak en
verlangt naar rust en versterking. Deze schijnslaap van de ziel op de bergwei
is derhalve niets anders dan het door de geest afleggen van de meest
stoffelijke delen van de ziel. Slechts het hem verwante in de ziel behoudt hij.
Het andere moet ondertussen rusten, zoals het lichaam stil rust terwijl de ziel
krachten opdoet, of zoals jouw kleding rust als jij je lichaam in een bad een
verkwikkende versterking gunt.
[10] Maar er
bestaat tijdens de rust van de buitenste grovere en onedelere delen terwille
van de versterking van de edeler mensdelen toch altijd een onderlinge
verbinding. Kwam er iemand, terwijl jij je in het bad verkwikte, die jouw
uitgetrokken kleding nam en ging vernielen, dan zou jouw natuurlijke en
noodzakelijke liefde voor je kleding meteen een heel krachtig en woedend veto
uitspreken. Een nog hechtere verbinding bestaat er tussen het lichaam en de
ziel. Wie voortijdig de lichamelijke mantel zou willen nemen en vernielen, zou
een heel merkwaardige behandeling krijgen.
[11] Maar
tussen ziel en geest bestaat de meest hechte verbinding. Een ziel, vooral een heel
reine, is namelijk zelf een geestelijk oerelement en de geest zou vreselijk
opspelen als men hem zijn lichaam en zijn kleed afhandig zou willen maken. Hij
zou dan meteen laaiend zijn en alles vernietigen wat in zijn buurt kwam.
[12] Maar de
ziel moet toch eerst het materiële geheel afleggen voordat de geest het aan hem
verwante in de ziel tot zich kan trekken als het hem eigene en daarmee een
volmaakte eenheid kan vormen. Het materiële van de ziel is voor de geest
zichtbaar aan datgene, waarmee de ziel bekleed is. Je hebt gehoord hoe Zorel
over een vuil hemd sprak dat hijzelf in het meer reinigde, daarna uitwrong en
nog vochtig aantrok. Kijk, dit kledingstuk vormt nu de nog materiële buitenkant
van de ziel, die eerst afgelegd moet worden en moet gaan. rusten voordat de
innerlijke, goddelijke geestmens volledig over kan gaan in zijn ziel, die hem
nu zeer verwant is en waarmee hij dan één geheel kan vormen.
[13] Het
moment van overgang neemt steeds enige tijd in beslag, omdat alles wat binnen
het eigenlijke bereik van het vrije leven behoort, zich eerst ten volle met het
nieuwe en meer edele wezen moet verbinden (geestelijk huwelijk). Daarna kan het
nieuwe wezen of de nieuwe, hemelse mens die nu zelf alles voelt, denkt, ziet,
hoort, ruikt en proeft, zelfstandig optreden. In die bepaalde slaap vindt deze
noodzakelijke geestelijke verhuizing plaats. Als de verhuizing heeft
plaatsgevonden, is de nieuwe mens klaar en behoeft voor zijn geheel zuivere,
geestelijke bestaan voor eeuwig geen verdere verandering meer. ..
[14] Maar in
die toestand is de mens dan ook geheel volmaakt en kan hij als wezen niet nog
verder vervolmaakt worden. Alleen in het gestadig meer volmaakt worden in de
zuivere hemelse liefde en wijsheid en haar macht die de gehele oneindigheid
regelt, bestuurt en leidt, en in de kennis daarvan, kan men in eeuwigheid een
gestadig toenemen verwachten, en ten gevolge van de steeds hogere liefde,
wijsheid en macht daardoor ook het bereiken van een steeds hogere zaligheid.
[15] Zorel zal
nu aanstonds als zo'n volmaakt geestmens optreden en hij zal - steeds nog door
zijn lichamelijke mond - vertellen over de voltooiing van zijn wezenlijke,
volmaakte, menselijke natuur. - Let nu op, hij zal direkt weer gaan
spreken!"
55 Zorels blik in de schepping
[1] Nadat Mijn
uitleg aan Cyrenius beëindigd was, begon Zorel, die er gedurende al die tijd
stil als een dode bijlag, zich te bewegen en kreeg zo'n bovenaardse uitdrukking
op zijn gezicht, dat zijn uiterlijk zelfs de aanwezige Romeinse soldaten veel
eerbied inboezemde en EEN van hen zei: "Die man ziet er uit als een
slapende god!"
[2] Ook
CYRENIUS zei: "Waarlijk, een onbeschrijflijk verheven mensbeeld"
[3] Tenslotte
opende ZOREL zijn mond en zei: "Zo staan nu diegene in zijn volmaakte
wezen voor God, die Hem nu pas herkent, liefheeft en aanbidt. Daarop volgde een pauze.
[4] Daarna
spreekt Zorel verder en zegt: "Mijn hele wezen is nu licht en ik zie geen
schaduw, in noch buiten mij. Want ook om mij heen is alles licht. Binnen dit
alom aanwezige licht zie ik echter nog een allerheiligst licht; het straalt als
een zeer krachtige zon, en daarin is de Heer!
[5] Eerst
dacht ik van mijn vriend en gids dat hij slechts een mensenziel was zoals wij,
maar in mijn vorige toestand zag ik alles nog niet zoals het werkelijk is. Nu
herken ik de Gids pas! Hij is nu niet meer bij mij, maar in die zon zie ik Hem,
die nog heiliger dan heilig is! Oneindige scharen volmaakte lichtgeesten zweven
aan alle kanten om deze zon, in kleinere, grotere en zeer grote kringen. Wat
ziet dat er oneindig majestueus uit! O mensen! God te zien en Hem boven alles
lief te hebben is het hoogste genot, de hoogste zaligheid!
[6] Maar ik
zie nu niet alleen alle hemelen, maar mijn blik dringt nu ook door in de
diepten van de scheppingen van de almachtige, ene, grote God. Ik zie onze
schrale aarde door en door en ik zie alle eilanden en vastelanden op de gehele
aarde. Ik zie de bodem der zeeën en alles wat daaronder is en bestaat, al die
vele schepselen in de zee, van de kleinste tot de grootste. Wat een oneindige
verscheidenheid is er toch!
[7] Ik zie
ook, hoe het gras gevormd wordt door allerlei kleine geesten, die erg vlug en
ijverig zijn. Ik zie hoe de wil van de Almachtige hen aanzet om ijverig te zijn
en ik zie van ieder der talloze, kleine geesten het doel en de taak, die
precies zijn afgemeten. Zoals de bijen aan hun wascellen werken, zo werken de
kleine geesten aan en in de bomen en struiken, grassen en planten. Dat alles
doen zij wanneer zij gegrepen en doordrongen worden door de wil van Degene, die
mijn Vriend en Gids was op het smalle en doornige pad van mijn zelfbeproeving
van het leven tot hiertoe, en Die nu in die onbereikbare zon, in Zijn
oerheilige licht woont en Zijn wil in alle oneindigheden laat uitstromen.
[8] Ja, Hij is
alleen de Heer, niemand is aan Hem gelijk! Groot en klein moet zich voegen naar
Zijn wil. Er is niets in de gehele oneindigheid dat zich tegen Hem zou kunnen
verzetten. Zijn macht gaat alles te boven en Zijn wijsheid is onnaspeurlijk. Al
het bestaande is uit Hem en er is niets in de eindeloze ruimten van Zijn
scheppingen, dat niet uit Hem zou zijn ontstaan.
[9] Ik zie de
krachten Hem verlaten, zoals men 's morgens de stralen van de opgaande zon
sneller dan de bliksem naar alle kanten ziet schieten, en waar een straal iets
raakt en omvat, wordt iets wakker gemaakt, het begint te leven en te bewegen en
weldra duiken nieuwe vormen en nieuwe gestalten op. Maar de menselijke vorm is
de grens en sluitsteen van alle vormen, en zijn gestalte is een echte, hemelse
gestalte; want de gehele hemel, waarvan God alleen de grenzen kent, is ook een
mens, en iedere vereniging van engelen is eveneens een geheel volmaakt mens.
[10] Dat is
een groot geheim van God, en wie niet op de plaats staat waar ik nu sta, kan
dat onmogelijk geloven en begrijpen. Alleen de reinste geest uit God in de mens
kan geloven en begrijpen en zien wat tot de geest behoort, en wat hij in zich
heeft en wat buiten hem is, en hoe het bestaat en ontstaat, en waarom en
waarvoor! Er is niets in de oneindigheid dat niet voor de mens bestemd zou
zijn; alles is gericht op de mens en zijn behoeften in alle tijden en onder
alle omstandigheden."
56 Het wezen van de mens en zijn creatieve roeping
[I] (Zorel:)
"God Zelf is de hoogste en meest volmaakte, eeuwige Oermens uit Zichzelf. Dat
wil zeggen, deze Mens is in wezen een vuur, waarvan het gevoel liefde is; een
licht, waarvan het gevoel verstand en wijsheid is; en een warmte waarvan het
gevoel het leven zelf is in het volste bewustzijn van Zichzelf. Als het vuur
heviger wordt, wordt het licht ook intenser en de alles scheppende warmte ook
heviger, zodat deze tenslotte ver naar buiten uitstraalt. Deze straling is zelf
licht, heeft de warmte reeds in zich, en deze warmte heeft ver weg dezelfde
uitwerking als in zichzelve. Het geschapene neemt steeds meer licht en warmte
op, het verlicht en verwarmt zo steeds verder en verder en werkt daar waar het
komt, ook weer. En zo plant zich alles eeuwig verder voort uit het oervuur, het
oerlicht en uit de oerwarmte en vult steeds verder en steeds meer de oneindige
scheppingsruimte.
[2] Alles komt
dus oorspronkelijk uit het ene oerbestaan van God voort en blijft zich
ontwikkelen tot het gelijk wordt aan het oerwezen van de Oermens. Eenmaal
daaraan gelijk, blijft het dan ook in volledig zelfstandige vrijheid in de
menselijke vorm uit God bestaan, als een god op zichzelf, in innige verbondenheid
met de Oergod, omdat het datgene is wat de Oergod Zelf is.
[3] Waar jullie licht, vuur en warmte zien,
daar is ook de mens, hetzij al gereed of in een beginstadium. Miljarden licht-,
vuur en warmteatomen verpoppen zich en brengen vormen voort. De afzonderlijke
vormen gaan opnieuw samen en verpoppen zich in een grotere vorm, die de
menselijke vorm al meer benaderden ontwikkelen zich daarin tot een wezen. Dit wezen
produceert nu al meer vuur, licht en warmte, waardoor echter een grotere
behoefte aan een hogere en meer volmaakte vorm ontstaat. De vele vormen die op
zichzelf reeds volmaakter zijn, verscheuren eveneens hun omhullingen, voegen
zich samen en verpoppen zich door de substantie van hun wil wederom in een
hogere en volmaakter vorm. Dat gaat zo door totdat de mens voltooid is, en
daarna ontpopt de mens zichzelf tot de toestand waarin ik mij nu bevind en
waarin hij dan volledig gelijk is aan het Oervuur, het Oerlicht en de
Oerwarmte. Dat alles nu is God, die ik nu onafgebroken zie in Zijn Oerlicht,
met in Zichzelf het volle vuur en de volle warmte, en dat alleen is het wat van
eeuwigheid tot eeuwigheid het wezen van God uitmaakt.
[4] Daarom is
de mens éérst mens uit God en dán pas mens uit zichzelf. Zolang hij alleen uit
God is, lijkt hij op een embryo in het moederlichaam. Pas wanneer hij uit
zichzelf een mens wordt volgens Gods ordening, is hij een voltooid mens, omdat
hij daardoor pas tot een waar evenbeeld van God kan worden. Als hij dat heeft
bereikt, blijft hij eeuwig als een god en is zelf een schepper van de verdere
werelden en wezens en mensen geworden. Want het is wonderlijk dat ik nu al mijn
gedachten, gevoelens en wensen kan zien en mijn wil vormt het omhulsel van
hetgeen ik gedacht en gevoeld heb! Kijk, zo gaat het scheppen steeds opnieuw
door!
[5] Het gevoel
als warmte, en dus liefde, heeft de behoefte aan realisatie; hoe sterker dat
gevoel wordt, des te meer vlammen en warmte wekt het daardoor in zich op en des
te krachtiger wordt ook het licht van de vlammen.
[6] De
behoefte van de liefde drukt zich uit in vormen van licht. Maar de vormen
ontstaan en vergaan meteen weer, zoals bij een mens de beelden achter de
oogleden van de gesloten ogen tijdens een verhitte fantasie. Er komen steeds
weer andere beelden, zij worden groter en nemen langzaam maar zeker meer
blijvende en herkenbare vormen aan. Maar bij de voltooide mensen, zoals dat bij
mij nu natuurlijk maar voor korte tijd het geval is, blijft de gedachte in zijn
vorm bestaan omdat hij, door de wil gegrepen, meteen door een snelle omhulling
in de opgetreden vorm wordt vastgehouden en deze niet meer kan veranderen.
Omdat de omhulling echter oorspronkelijk slechts heel etherisch teer en daarom
ook doorschijnend is, dringt er van de schepper van de nu vastgelegde gedachte
voortdurend meer licht en warmte naar binnen. Dit vergroot het eigen licht en
de eigen warmte van de vastgelegde gedachte, die oorspronkelijk uit deze beide
geestelijke elementen ontstond. De zo gevormde gedachte begint zich al gauw
meer en meer te ontwikkelen en wordt volgens het licht van de wijsheid en de
volmaakte kennis, waarvoor iedere constructie, ook al is die nog zo kunstig
helderder dan de helderste dag is, in al haar noodzakelijke delen, verbindingen
en opbouw, doelmatig en als een zinvol geheel ingericht. Als de gedachte
eenmaal de organische inrichting heeft, begint in haar zich hierin ook al een
eigen leven van zichzelf bewust te worden en zich voor te bereiden.
[7] Je kunt je
wel voorstellen, dat een voltooid mens reeds in enkele ogenblikken een
eindeloze hoeveelheid verschillende gedachten en ideeën, volkomen organisch
ingericht, zal kunnen denken en samenvatten. Als hij deze wil omhullen met zijn
wil, zullen zij blijven bestaan en zich ontwikkelen. Uiteindelijk zullen zij
bij het bereiken van hun natuurlijke, hoogste, voltooide vorm zelf gelijk
worden aan hun schepper en zij zullen hun soortgenoten voortbrengen en scheppen
en zo uit zichzelf, op gelijke wijze als waarop zij zelf ontstaan zijn, een
eindeloze vermeerdering van hun eigen soort tot stand brengen. Daarvan vind je
reeds duidelijk aantoonbare voorbeelden in de materiële wereld.
[8]
Voortplanting vind je bij planten, dieren, mensen voor wat het lichaam betreft,
en bij de hemellichamen, die zich ook vermeerderen. Er zijn echter grenzen
gesteld aan hun vermeerdering. Zo kan een zaadkorrel van een bepaald soort en
geslacht ook slechts een bepaald aantal gelijke zaadkorrels produceren, welk
aantal niet overschreden kan worden. Ook bij de dieren is dat zo -en wel: hoe
groter het dier, des te beperkter is de voortplanting! Ook bij de mensen is dat
zo, en nog veel meer bij de hemellichamen. Maar in het geestenrijk van de
voltooide mensen gaat, net als bij God, het voelen en denken eeuwig door. Omdat
op de hiervoor beschreven wijze iedere gedachte en ieder idee door de wil van
de scheppende geest kan worden omhuld en tenslotte helemaal zelfstandig kan
worden, is het begrijpelijk, dat de eeuwige vermeerdering van de wezens nooit
kan ophouden.
[9] Zinka, jij
vraagt je nu bij jezelf af waar tenslotte al die eindeloze aantallen geschapen
wezens moeten blijven, als het scheppen eeuwig op enorme steeds grotere schaal
zal toenemen. O, vriend, bedenk slechts dat de fysieke ruimte zelf oneindig is
en al zou je eeuwig, ieder ogenblik, zonder ophouden, tienmaal honderdduizend
zonnen willen scheppen, dan zouden deze, terwijl zij zich heel snel
voortbewegen, in de oneindige ruimte toch eeuw na eeuw net zo verdwijnen alsof
er nooit een zon was geschapen! Niemand buiten God begrijpt de oneindigheid
van de eeuwige ruimte; zelfs de hoogste en meest volmaakte engelen begrijpen de
eeuwige diepten van de ruimte niet. Wel huiveren zij voor de té eindeloze
diepte van de eeuwige ruimte!
[10] O vriend,
ik zie nu met de ogen van mijn hart de totale materiële schepping! Deze aarde,
haar maan, de grote zon en de talloze sterren die je ziet, en waarvan sommige
er voor je oog uitzien als een zwakke, wazige punt, maar die elk een onmetelijk
groot zonnen en wereldgebied vormen van miljarden maal miljarden zonnen en
nog meer planeten, zijn, vergeleken met de totale aanwezige schepping, nog niet
wat het kleinste en fijnste zonnestofje is ten opzichte van deze hele voor jou
zichtbare sterrenhemel! En toch kan ik je zeggen, dat er onder de vele sterren
die je oog ontwaart, ettelijke zijn, waarvan de doorsnede nog vele duizenden
malen groter is dan de lijn tussen de voor jou nauwelijks zichtbare, verst
verwijderde ster en de van deze ster even ver verwijderde tegenpool, -een
afstand, waarvoor je zelfs met de snelheid van de bliksem meer dan een miljard
maal miljarden aardse jaren nodig zou hebben om die te overbruggen!
[11] Hoewel
zulke afzonderlijke lichamen dus raadselachtig groot zijn, lijken ze toch voor
het oog nauwelijks zichtbare puntjes, omdat zij te ver van hier verwijderd
staan! Maar toch zijn zij, vergeleken bij de totaliteit van het gezamenlijke
scheppingsheelal, zoals gezegd niet meer dan het kleinste stofje, dat
moeiteloos door de zonnestralen gedragen kan worden! Ik zeg je: Je kunt een
miljard zonnen met al hun planeten en manen en kometen scheppen en ze alle
onderbrengen binnen de globe van dit zonnengebied, dan zal dat binnen de ruimte
van deze ene globe net zo weinig merkbaar zijn als één druppel water die de zee
vergroot en de ruimte van haar uitgestrekte bedding beïnvloedt; en miljarden
maal miljarden globen zouden in het gehele gebied van de nu bestaande
totaliteit van de schepping even weinig merkbaar zijn als miljarden
regendruppels in de zee.
[12] Kijk naar
de aarde! Hoeveel duizenden beken, rivieren en stromen er ook in zee uitmonden,
toch wordt deze daardoor geen streep groter. Ook al bedenk je ieder ogenblik
nóg zo veel scheppingen, zij zullen zich in de oneindige ruimte steeds op gelijke
wijze verliezen als de myriaden maal myriaden waterdruppels die ieder ogenblik
in zee vallen en daarin verdwijnen. Wees dus maar niet bang dat er te veel
geschapen zou worden, want in de oneindigheid is eeuwig ruimte en plaats genoeg
voor het oneindige, en God is machtig genoeg om alles eeuwig te bewaren en naar
een uiteindelijk hoofddoel te leiden!"
57 De ontwikkelingsgang van de natuur
[1] (Zorel:)
"Ik zal je nu nog meer vertellen, Zinka! Alles wat je ooit vanaf je jeugd
op deze aarde gedacht, gesproken en gedaan hebt, en ook dat wat je in je
vooraardse zielebestaan hebt gedacht, gesproken en gedaan, is opgeschreven in
het boek des levens; een exemplaar daarvan draag je in het hoofd van je ziel,
maar het voornaamste exemplaar ligt steeds open en wijd opengeslagen voor God.
Als je volmaakt zult zijn zoals ik nu volmaakt voor God sta, zul je al je
gedachten, woorden en daden nauwkeurig terugvinden. Dat wat goed was, zal je
natuurlijk veel plezier doen, dat wat niet goed was, zal je weliswaar geen genoegen
doen, maar als volmaakt mens zal het je ook geen verdriet doen. Want je zult
daarin de grote ontferming en wijze leiding van God zien, en dat zal je sterken
in de reine liefde tot God en in het betrachten van veel geduld ten opzichte
van al die arme, nog onvolmaakte broeders die God aan jouw leiding zal
toevertrouwen, hetzij in deze of ook in een andere wereld.
[2] Eens
zullen uit jouw opgeschreven gedachten ook nog nieuwe scheppingen ontstaan.
Gewoonlijk ontstaan uit zulke opgeschreven gedachten, woorden en daden eerst
grotere of kleinere hemellichamen in de komende tijd. Zij worden in het vuur
der zonnen gebracht om daar tot een bepaalde rijpheid te komen; hebben zij die
bereikt, dan worden zij met geweldige kracht in de scheppingsruimte geslingerd
en daar langzaam maar zeker steeds meer overgelaten aan hun eigen ontwikkeling.
Stukje bij beetje vormen zich in zo'n nieuwgeboren wereld de vele duizendmaal
duizenden afzonderlijke gedachten en ideeën - als zaden die in de aarde gezaaid
zijn - door het daarin aanwezige van een levenskiem voorziene vuur en licht, en
dienen dan de nieuwe wereld als basis voor het latere ontstaan van allerlei
wezens, zoals mineralen, planten en dieren, waarvan de zielen zich in de loop
der tijd tot mensenzielen ontwikkelen.
[3] Zulke
nieuwe werelden zie je zo nu en dan als nevelsterren, die voor het grootste
deel erg wazig zijn en ook wel als staartsterren door het heelal trekken. Hun
oeroorsprong ligt in de in het boek van God opgeschreven gedachten, ideeën,
woorden en daden.
[4] Daaruit
zie je dat ook de geringste gedachte die een mens ooit had, hetzij op deze of
ook op een andere aarde, eeuwig onmogelijk ooit verloren gaat of kan gaan. De
geesten, waarvan de gedachten, woorden en ideeën en daden door Gods wil zo'n
nieuwe wereld vormen, beseffen in hun volmaakte toestand al gauw dat die wereld
een gevolg is van hun gedachten, ideeën, woorden en daden, en zij belasten zich
dan erg graag en met een groot gevoel van zaligheid met de besturing, leiding,
vorming en het algehele levend maken en de doelmatige, inwendige organisatie
van het hemellichaam en uiteindelijk ook van alle dingen en wezens, die op zo'n
hemellichaam moeten bestaan.
[5] Kijk nu
eens naar deze aarde, dan zie je ogenschijnlijk niets dan een er als dood
uitziende materie. Weliswaar zie ook ik nu die dood lijkende vormen van de
materie, maar ik zie daarin nog veel meer dat jij nooit met je ogen kunt zien.
Ik zie daarin de in de materie gebonden verbannen geestelijke dingen en wezens
en voel hun streven, en zie hoe zij steeds verder voortschrijden met hun
innerlijke ontwikkeling en de betere en gerichtere vormgeving en ontploo11ng
van hun doelmatige vormen, en ik zie eveneens talloze geesten en kleine geesten
die onophoudelijk in de weer zijn, als het zand in een Romeinse uurmeter. Van
rust is geen sprake en uit hun onophoudelijke bezigheid ontstaat de gehele
doelmatige ontwikkeling van al het leven in de natuur .
[6] Ik zeg je:
In iedere dauwdruppel, hoe helder die ook trilt aan de punt van een grasspriet,
zie ik als in een zee reeds myriaden wezens die in alle richtingen rondzwermen!
Het water van de druppel is slechts een eerste en algemene omhulling van een
gedachte van God. Daaruit halen de daarin gevangen geestjes hun afzonderlijke
omhulling en dan bestaan zij al meteen in een wat meer bepaalde vorm, die al
sterk afwijkt van de algemene uiterlijke vorm. Daardoor verdwijnt de druppel
als waterparel, en de vormen die zich daarin nieuw gevormd hebben tot larfjes
die reeds leven bezitten, kruipen dan over de planten of andere dingen, waaraan
de waterdruppel zich heeft gevormd. Daar gaan deze larfjes, doordat zij zich
verenigen, weldra over in een andere vorm, en honderdduizenden vormen er één.
Een nieuw omhulsel wordt om de nieuwe vorm gevormd, daarin worden de vele kleine
vormen door de invloed van licht en warmte tot een doelmatig organisme van de
nieuwe en grotere vorm getransformeerd. Het zo ontstane nieuwe wezen begint
zich daarna opnieuw voor te bereiden voor een volgende overgang naar een meer
volmaakte vorm, waarin het weer actie gaat ondernemen voor een nog hogere en
nog meer volmaakte vorm. En zo is de bezigheid van ieder wezen dat reeds in een
bepaalde vorm is opgenomen, kennelijk niets anders dan een goede voorbereiding
voor een hogere en meer volmaakte vorm om het zieleleven steeds meer te
stabiliseren en uiteindelijk in de menselijke vorm van het zuiver geestelijke
leven over te doen gaan.
[7] Wat ik
hier zeg is geen fantasie, maar de zuivere en eeuwige waarheid. Ik zou je nog
heel wat over de Goddelijke orde kunnen vertellen, zoals ik dat nu zie en heel
duidelijk besef! Maar ik besef nu ook, dat het einde nadert van de tijd van
mijn huidige volmaaktheid. Daarom moet ik je nu nog verzoeken om met mij, als
ik weer een heel dom en zo nu dan vervelend mens zal zijn, geduld te hebben en
mij te leiden in de jou nu bekende orde van God en voor te gaan op de ware weg.
Je zult, als ik in de wereld ontwaak, je er nog zeer over verbazen dat ik weer
erg dom en somber zal zijn en van alles wat er met mij is voorgevallen geen
woord meer zal weten; maar toch zal dat alles mij wel van pas komen.
[8] Gedurende
enige tijd zal mijn geest, die nu genoopt werd rijp te worden, zich wel
helemaal slapend en stil houden, vermoeid door deze ongewone en ongeoefende
toestand; maar hij zal door de nu nog nodige rust weldra gesterkt wakker worden
en de drang voelen naar de werkelijke levensvervolmaking, waarvan hij nu de
zalige lieflijkheid te proeven kreeg. Hij zal daarom zeer veel bij gaan dragen
aan de snellere, algehele ontwikkeling van zijn ziel, opdat deze zo spoedig
mogelijk in hem in alle waarheid en rechtvaardigheid zal rijpen teneinde geheel
over te gaan in de haar doordringende geest.
[9] Ik zal nu
gedurende een half uur weer gaan slapen, waarna je mij moet wekken door je handen
tegengesteld op mij te leggen. Maar laat mij als ik weer wakker wordt, niet
eerder gaan voor ik de Mens der mensen aan deze tafel volkomen herkend zal
hebben! Want Hij is één met Hem, die ik nu nog zie in de zon van de eeuwig
grote geestenwereld.
[10] Ook
bedank ik je nog voor het opleggen van je handen!"
58 Oordeel niet!
[1] Na deze
woorden sliep Zorel weer rustig en ZINKA zei: "Nee, wat heeft deze man ons
nu veel geopenbaard! Als dat allemaal werkelijk waar is, hebben wij dingen
gehoord waarvan geen profeet waarschijnlijk ooit heeft gedroomd! Nee, ik ben
diep onder de indruk van de grote wijsheid van deze man! Waarlijk! Geen engel
kan grotere wijsheid bezitten!"
[2] Ook
CYRENIUS zegt: "Ja, die man moet geholpen worden, want zoveel buitengewoon
wonderbaarlijke zaken uit Uw goddelijke orde zijn hier nog niet eerder onthuld!
De onthullingen van Mathaël waren groot en brachten mij tot diep nadenken, maar
wat deze Zorel nu allemaal heeft onthuld, is ongehoord! Het is nauwelijks te
geloven en haast niet denkbaar dat zulke diepe innerlijke wijsheden zich nog in
menselijke woorden laten vatten en zich vervolgens in klare taal begrijpelijk
laten beschrijven! Kortom, ik ben helemaal buiten mijzelf door deze Zorel! Als
hij dat hierna, wanneer hij lichamelijk weer ontwaakt is, ook zou kunnen
vertellen, 0, dan zou ik hem op een troon zetten om van daaraf de mensen de
grote waarheid te prediken, opdat zij allen met meer zekerheid de ware en
volmaakte bestemming van hun bestaan en leven zouden bereiken!"
[3] IK zeg:
"Heel goed, vriend Cyrenius! Voorlopig is het minder belangrijk wat hij in
zijn derde stadium geprofeteerd heeft - hoewel het zonder meer waar is -dan dat
jullie in het vervolg geen mens zullen veroordelen vanwege zijn zieke ziel.
Want jullie hebben nu allen gehoord en ondervonden dat ook in een nog zo zieke
ziel een volkomen gezonde levenskiem rust. Als die ziel door jullie
broederlijke inspanning gezond gemaakt wordt, heb je iets gewonnen dat geen
enkele wereld je ooit kan betalen! Van hoeveel nut kan zo'n volmaakt mens
daarna zijn! Wie kan de draagwijdte daarvan meten?! Jullie mensen weten het
niet, maar Ik weet hoe zeer het de moeite loont om die moeite te doen!
[4] Daarom zeg
Ik jullie: "Wees altijd barmhartig, ook jegens de grote zondaars en
misdadigers tegen jullie wetten en tegen de goddelijke wetten! Want alleen een
zieke ziel kan een zonde begaan, een gezonde beslist nooit, omdat een gezonde
ziel helemaal niet tot zondigen in staat is, daar de zonde altijd alleen een
gevolg is van een zieke ziel.
[5] Welk mens
kan een ziel vanwege een inbreuk op een van Mijn geboden berechten en straffen,
terwijl de mensen toch allen onder dezelfde wet vallen? Een wet van Mij bestaat
juist daarin, dat je niemand zult veroordelen! Als jullie je naasten die tegen
Mijn wetten gezondigd hebben, veroordelen, zondigen jullie zelf toch net zo erg
tegen Mijn wet! Want hoe kunnen jullie, die zelf zondaars zijn, een andere
zondaar berechten en verdoemen?! Weet je dan niet dat, wanneer jullie je
zielszieke broeder veroordelen tot een harde straf, je daarmee tevens voor
jezelf een dubbele veroordeling hebt uitgesproken die eens in het hiernamaals,
of naar gelang van de omstandigheden ook reeds hier voltrokken wordt? !
[6] Als een
van jullie een zondaar is, moet hij zijn ambt als rechter neerleggen, want als
hij oordeelt, roept hij een dubbeloordeel over zichzelf af, waaruit hij zich
moeilijker zal kunnen bevrijden dan degene die hij berecht en verdoemd heeft.
Kan een blinde ooit een ander leiden of hem de juiste weg wijzen?! Of kan een
dove een andere dove iets vertellen over het effect van de harmonieën in de
muziek zoals die het zuiverst beoefend werd door David? Of kan de ene lamme
tegen de andere zeggen: "'Kom hier, ongelukkige, ik zal je naar de herberg
brengen!'? Zullen beiden niet al gauw uitglijden en in een greppel vallen? !
[7] Onthouden
jullie dus vooral dat je niemand veroordeelt, en druk dat ook al diegenen op
het hart die eens jullie leerlingen worden! Want bij het navolgen van Mijn leer
zullen jullie uit mensen engelen kweken, -bij het niet navolgen van Mijn leer
echter duivels en rechters over jullie zelf.
[8] Weliswaar
is op deze wereld niemand helemaal volmaakt, maar de volmaak tere in verstand
en hart moet leider zijn en geneesheer voor zijn zieke broeders en zusters.
Alleen wie zelf sterk is moet de zwakken dragen, anders gaat hij samen met de
zwakke ten onder en zullen zij beiden niet meer van hun plaats komen!
[9] Om jullie
allen dat terdege, juist en waarachtig in te laten zien, heb Ik nu met deze
Zorel een duidelijk voorbeeld gegeven. Laat het daardoor goed tot jullie
doordringen, hoe erg en hoe fout het is om een misdadiger op jullie wijze te
berechten! Wel zal jullie manier van rechtspraak altijd een werelds attribuut
blijven en het harde, diamanten hoofd van de draak der tirannie zal wel nooit
helemaal vermorzeld worden, want de aarde is nu eenmaal juist daarom een
proefwereld voor Mijn wordende kinderen. Bij jullie moet dat echter niet zo
blijven, want temidden van jullie strooien de hemelen rijk van zaden voorziene
vruchten.
[10]
Als.jullie nu eten van de vruchten van Mijn inspanning, vergeet dan niet de
daaruit vallende zaadkorrels zo rijkelijk mogelijk in de harten van je broeders
en zusters.te strooien, opdat deze daarin zullen ontkiemen en een rijke en
gezonde, nieuwe vrucht mogen dragen! Hoe uit de in het hart gezaaide zaadkorrel
een nieuwe, wonderbare vrucht verwekt wordt, heeft Zorel jullie vrijwel tot in
de details helder en duidelijk getoond. Handel daarnaar, dan zullen jullie uit
jezelf reeds leven doen ontkiemen en juist daardoor zelf het eeuwige leven in
al de jullie nu bekende volmaaktheid ontvangen! Dat is met deze
handopleggingscène voor jullie ter lering en navolging gedemonstreerd.
[11] Maar nu
is het moment aangebroken waarop jij, Zinka, Zorel je handen tegengesteld moet
opleggen zodat hij wakker wordt. Als hij wakker wordt, geef jij, Marcus, hem
wijn met wat water, opdat zijn lichaam zijn vroegere kracht terugkrijgt! Maar
als hij na het ontwaken dezelfde taal uitslaat als eerst, erger je dan niet en
herinner hem helemaal niet aan wat hij tijdens zijn extase heeft gesproken,
want dat zou hem lichamelijk kwaad kunnen doen. Lach hem echter ook niet uit
als hij met de een of andere domheid aan komt! Heel geleidelijk kunnen jullie
zijn aandacht meer en meer op Mij richten, maar niet te snel, omdat daardoor
voor hem veel voor lange tijd bedorven zou kunnen worden! Zinka, doe jij nu je
werk, want Marcus is er al met de wijn en het water!"
59 Zorels materialistische geloof
[1] Zinka
legde zijn handen nu op tegengestelde wijze op Zorel, die al gauw zijn ogen
opsloeg en ontwaakte. Toen Zorel helemaal ontwaakt was, wenkte Ik de oude
gastheer Marcus om hem de enigszins met water aangelengde wijn te geven, omdat
hij erge dorst had. Marcus deed dat meteen en de zeer dorstige Zorel ledigde
een behoorlijk grote beker in één teug en vroeg om nog een volle beker, omdat
hij nog meer dorst had. Marcus vroeg Mij of hij dat wel zou doen. En Ik gaf
toestemming, met de opmerking de tweede maal meer water dan wijn te geven. En
Marcus deed dat en het bekwam Zorel goed. Nu hij zich zo echter gesterkt had,
keek hij om zich heen en monsterde de omgeving, die hij nog duidelijk kon
waarnemen hoewel de zon al bijna onderging.
[2] Na een
poosje zei hij, terwijl hij zijn ogen strak op Mij gericht hield: "Zinka,
die man daar komt mij erg bekend voor! Ik moet hem al ergens gezien hebben! Wie
is dat toch, en hoe heet hij? Hoe langer ik naar hem kijk, des te meer raak ik
ervan overtuigd dat ik hem ergens heb gezien! Zinka, ik voel nu veel sympathie
voor jou, - vertel mij daarom, wie die man is!
[3] ZINKA
zegt: "Die man is een timmermanszoon uit Nazareth, dat boven Kapérnaum
ligt, - maar niet uit het gehucht met diezelfde naam dat achter het gebergte
ligt en grotendeels door de smerige Grieken bewoond wordt. Hij beoefent het
ambt van heiland en hij is buitengewoon bekwaam in zijn kunde, want wie hij
helpt, is genezen. Zijn naam komt overeen met zijn karakter, daarom heet hij
'Jezus', wat betekent heiland van zowel zielen als zieke ledematen. Nog groter
is de kracht van zijn wil en handen, en bovendien is hij zo goed en zo wijs als
een engel. Nu weet je alles waarom je gevraagd hebt. Als je soms nog iets te
vragen hebt, doe dat dan, - anders konden de hoge heren wel eens iets gaan doen
en dan zou ons weinig tijd overblijven nog veel met elkaar te bepraten!"
[4] Dan zegt
ZOREL wat halfluid tegen Zinka: "Ik dank je voor wat je mij vertelde,
hoewel ik nu nog niet weet waar ik zo heel precies aan toe ben. Het wil me maar
niet te binnen schieten waarom die man mij toch zo bekend voorkomt! Het lijkt
wel alsof ik ooit eens een grote reis met hem heb gemaakt! Ik heb veel gereisd,
over water en over land, en heb medereizigers gehad, maar ik kan mij op geen
enkele manier herinneren ooit zo' n man gezien en gesproken te hebben. Toch
komt het mij, zoals ik al zei, heel bepaald voor alsof ik op een reis heel veel
met hem te maken heb gehad! - Leg me eens uit, hoe dat mogelijk is."
[5] ZINKA
zegt: "Op de gewoonste manier van de wereld! Je hebt ooit eens een heel
levendige droom gehad, die je je nu nog wat vaag herinnert en dat zal bepaald
de reden zijn van je huidige gevoelens!"
[6] ZOREL
zegt: "Je kunt gelijk hebben! Ik heb vaak dromen, die ik mij pas na een
aantal dagen herinner wanneer ik door een overeenkomstig voorwerp in de
buitenwereld in zekere zin daaraan herinnerd word; anders gaat alles verloren
en dan herinner ik mij geen enkele droom, ook al zou ik nog zo levendig
gedroomd hebben! Maar het zal wel zo zijn, want in werkelijkheid heb ik die Nazareeër
waarschijnlijk nog nooit gezien.
[7] Maar nu
nog iets, beste vriend! Kijk, ik ben hierheen gekomen om van de verheven
stadhouder die bepaalde aalmoes te krijgen. Wat denk je, zal hij daarvoor open
staan? Als er niets te verwachten is, dan zou jij er in ieder geval wel bij hem
je best voor kunnen doen dat ik weer naar huis mag gaan. Want wat moet ik hier
verder? Ik geef niets om al die theosofische en ook filosofische, wijze ophef.
Mijn theosofie en filosofie bestaan in het kort hieruit: Ik geloof aan dat wat
ik zie, dus aan de natuur, die zich de eeuwen door steeds weer vernieuwt.
Verder geloof ik ook dat eten en drinken de twee allernoodzakelijkste
voorwaarden zijn om te leven; maar aan nog meer geloof ik niet zo gemakkelijk.
[8] Er is wel genoeg
vreemds in de wereld, zoals alle soorten magie en andere kunsten en
wetenschappen. Maar tussen die dingen en mij bestaat dezelfde betrekking als
tussen vuur en mij: "zolang het mij niet brandt, blaas ik niet! Ik voel
geen behoefte meer te weten en te begrijpen dan wat ik nu weet en begrijp. Het
zou dus erg dom van mij zijn nog langer te willen blijven om eventueel de een
of andere moeilijk begrijpbare wijsheidsleer op te vangen, waarmee ik dan
ergens tegenover domme mensen zou kunnen opscheppen.
[9] In mij zie
je een natuurmens, die een hekel heeft aan al de zogenaamd wijze, menselijke
instellingen en wetten, omdat die zijn aangeboren vrijheid vaak op te harde
wijze beknotten en dat alleen maar, opdat er enkelen zeer rijk en machtig
kunnen worden en een hoog aanzien kunnen krijgen, terwijl daarvoor natuurlijk
miljoenen vaak in de diepste ellende mogen versmachten. Als ik er nog meer van
begreep dan nu, zou ik nog dieper tot op de bodem van zulke ongerechtigheden
kunnen zien, maar dat zou mij zeker niet gelukkiger maken. Maar zoals het nu
is, wordt mij in mijn domheid waarschijnlijk veel ellende bespaard, omdat ik
geen grondig inzicht heb in de oorzaak van al de menselijke gemeenheden.
[10] Waar de
slechte, zogenaamd wijze mensen zelf niet genoeg wetten hebben kunnen bedenken
om de mensheid onder druk te zetten, stelden zij denkende en zeer spitsvondige
leiders aan, die, rondgaande met in extase vertrokken gezichten, met veel zelf
verzonnen godenwetten te voorschijn kwamen om daarmee de arme en zwakke mensheid
opnieuw te plagen. Daarbij bedreigden zij hen op de belachelijkste manier met
verschrikkelijke, eeuwige straffen en beloofden zij hoge beloningen, natuurlijk
pas na de lichamelijke dood, waar je goed kunt belonen omdat de doden niets
meer nodig hebben.
[11] Maar wat
de straffen aangaat, die stelden die mensen niet uit tot na de dood. Daarmee
liepen zij vooruit op de daden van hun bedachte, loze goden en zij straften de
misdadigers tegen de goddelijke wetten liever meteen maar hier, opdat in het
hiernamaals niemand voor wat betreft de straf waarmee gedreigd was, te kort zou
komen. Alleen op de beloning lieten zij de vromen wachten tot na de dood. In
dit lieve leven krijg je vooraf nooit iets voor niets, behalve wanneer je je
voor een belangrijk persoon letterlijk dood zou hebben laten slaan! Alles wat
in de menselijke maatschappij een rol speelt, is zo sporadisch op het
werkelijke belang van de mens gericht, dat iedere nuchtere denker direkt al
ziet waarop het gebaseerd is: het element van de goddelijke wet en de
menselijke maatschappij!
[12] Vriend!
Zodra er iemand is die in z'n eentje volkomen vrij wil leven en alle
heerlijkheden der aarde wil bezitten, dan moet natuurlijk de overige mensheid,
die willoos en krachteloos is, huilen en ook de aardbodem waarop zij staat!
Natuurlijk zou voor de onderdrukkers van de mensheid, voor de meest harteloze
tirannen, in het hiernamaals een passende vergelding wel goed zijn, maar wie
zal die kunnen uitvoeren?! Kortom, het lijkt nergens naar! Een zuiver,
nutteloos poppenspel!
[13] Wie de
anderen, de naasten, aan zich dienstbaar kan maken, doet juist en goed, want
een dom mens is niet meer waard dan een domme hond! Laat de sterkere en
slimmere hem maar doodslaan, zijn goederen in bezit nemen en deze dan op iedere
mogelijke manier op leven en dood proberen te beschermen tegen aanvallen van
buitenaf! Als hem dat lukt, wordt hij weldra een groot en vrij heer; kan hij
dat niet dan geschiedt hem ook recht, omdat hij met iets begonnen is waarvan
hij, als wijs man, lang genoeg vooruit had moeten zien dat het hem niet zou
lukken. Kortom, voor de dommen is er niets beter dan de vernietiging. Als zij
er niet meer zijn, hebben voor hen alle wetten, alle vervolgingen en alle
onmenselijke straffen voor eeuwig opgehouden! Liever niet bestaan dan ellendig
bestaan; tienduizend jaar van grote gelukzaligheid weegt niet op tegen één uur
ware ellende!
[14] Kijk,
beste vriend Zinka, dat is zo'n beetje mijn eenvoudige geloofsbelijdenis,
waartegen op deze wereld moeilijk iets in te brengen is. Het is een waarheid
die men nu nergens wil horen. leder wiegt zijn bestaan in louter leugenachtige
fantasieën en bevindt zich daar heel gelukkig bij! Ga zo door! Laat ieder maar
in het rijk der leugen wroeten en in de meest fantastische fantasieën troost zoeken
als de ellende hem met ijzeren hiel de nek begint te vermorzelen!
[15]
Ellendigen, verdoof je met de opium der leugen en slaap zolang je leeft onder
de zoete druk van de waanzin, dan geschiedt iedereen recht als dat hem gelukkig
maakt. Alleen mij geschiedt onrecht, omdat ik mij onder de adelaarsvleugels
van de waarheid buitengewoon ongelukkig moet voelen wanneer ik vanuit de
heldere hoogten steeds dezelfde dodelijke val moet zien, voelen en zelf
berekenen, die wacht op mij en de anderen die op mij lijken! Wie zal mijn val
breken als de losse band breekt waarmee mijn dwaasheid mij met de machtige
vleugels van de adelaar heeft verbonden?!
[16] Mensen,
Iaat mij toch in alle rust mijn prooi verteren, ik doe jullie toch niets. Geef
mij van jullie overvloed slechts zo veel dat ik mij datgene weer aan kan
schaffen wat het kwade toeval mij ontnomen heeft, dan zullen jullie aan mij
geen ondankbare bedelaar hebben! Als jullie mij echter zoals gebruikelijk
helemaal niets willen geven, laat mij dan tenminste ongehinderd naar huis gaan opdat
ik als een arme sater, natuurlijk via onwettige wegen, zoveel hout verzamelen
kan dat ik mij een zeer gebrekkige hut kan bouwen, die in ieder geval niet
slechter zal zijn dan die van een bever! Jullie zullen mij óf het een óf het
ander hopelijk toestaan. Mij echter nog ellendiger maken dan ik al ben, zullen
jullie toch wel niet doen! Maar als jullie zoiets met mij van plan zijn, dood
mij dan liever meteen! Want ellendiger dan ik nu al ben, wil ik zeker niet
worden en zijn! Want doden jullie mij niet, dan weet ik wat mij te doen staat!
Ik zal mij zelf weten te doden!"
[17] Dan zegt
ZINKA tenslotte: "Daar is geen sprake van! Ook zul jij, met je bijzonder
goede kennis en ervaring, niet genoodzaakt worden om zo'n krankzinnige daad uit
te voeren want terwijl je sliep heeft Cyrenius al gezegd dat hij het beste met
je voor had, -maar pas wanneer je zult inzien dat juist dat, wat je nu als
waarheid ziet, de grootste onwaarheid is! Wees dus onbezorgd en aanvaard een
betere leer, en dan zul je pas waarachtig en geheel en al gelukkig
worden!"
60 Zorels kritiek op moraal en opvoeding
[I] ZOREL
zegt: "Je woorden klinken heel vriendelijk, goed en gevoelig en ik ben
ervan overtuigd, dat je datgene zegt wat je hart je ingeeft en wat jij voor waar
houdt. Het is echter maar de vraag welke leer ik moet aannemen die mij met haar
licht dat, wat ik nu als volkomen waar zie, als geheelonwaar zal laten zien!
Twee en twee zijn samen vier, dat is een mathematische waarheid waartegen alle
hemelen niets in kunnen brengen, en er kan onmogelijk een andere leer zijn die
deze eeuwige waarheid zou kunnen logenstraffen! Ik moest al een bijgelovige nar
zijn om aan te kunnen nemen dat twee en twee ook zeven zou kunnen zijn, dan zou
een geloofsverandering bij mij natuurlijk wel mogelijk zijn, maar naar mijn
huidige begrippen is dat helemaal onmogelijk!
[2] Dat er een
of andere intelligente, eeuwige oerkracht moet zijn, waarvan op z'n minst de
oerkiemen of in ieder geval hun eerste principes afkomstig zijn, kan door geen
verstand, hoe puur ook, geloochend worden, want als er eenmaal een twee is,
moet er eerder een één geweest zijn. Maar hoe belachelijk en buitengewoon dom
is het van de dwaze, blinde mensen, wanneer zij zich een oerkracht -die toch in
de gehele, eeuwige oneindigheid gelijkelijk verdeeld en verspreid moet zijn,
omdat haar basiswerking door de gehele oneindigheid op gelijke wijze merkbaar
moet zijn -in een vorm en zelfs een menselijke, voorstellen, ja soms zelfs in
een dierlijke!
[3] De Joden
zouden, als zij bij hun oorspronkelijke leer waren gebleven, eigenlijk nog de
meest verstandige voorstelling hebben van een algemene oerkracht, die zij'
Jehova' noemen; want zij hebben een leerstelling die luidt: ‘Je mag je God
onder geen enkele vorm voorstellen en je mag absoluut geen gesneden beeld van
Hem maken!' Maar daar zijn zij helemaal van afgeweken en nu hebben zij hun
synagogen en tempels vol met beelden en sieraden. Bovendien geloven zij aan de
meest dwaze zaken en de priesters straffen al degenen onder hun aanhangers, die
niet geloven wat zij leren. Zij noemen zich Gods dienaren en laten zich
daarvoor enorm eren, maar als tegenprestatie kwellen zij de arme mensheid met
alles wat zij maar kunnen bedenken. Moet ik soms onder zulke omstandigheden
Jood worden? Nee, in der eeuwigheid niet!
[4] Men zegt
wel, dat zij wetten van God Zelf hebben, die Hij hun door hun eerste leraar
Mozes op de berg Sinaï gegeven zou hebben. Die wetten zijn weliswaar op
zichzelf heel goed als iedereen ze als een absoluut noodzakelijke leefregel zou
opvolgen. Wat heeft het echter voor zin als men de arme mens ten strengste
verbiedt te stelen en te bedriegen, maar zelf, omdat men op de heersersstoel
zit, de gehele hem slaafs onderworpen mensheid bij iedere gelegenheid zoveel
als maar mogelijk is leegrooft, besteelt en bedriegt en zich om haar, in
weerwil van de goddelijke wet, niet in het minst bekommert! Zeg mij eens wat
iemand die het eerlijk meent, van zo'n wet en de bewaarders daarvan moet
denken!
[5] Als de
nood een arme sater gedwongen heeft om iets voor zijn dringende behoefte weg te
nemen van een plaats waar overvloed was, dan wordt hij met alle onverbiddelijke
strengheid ter verantwoording geroepen en meteen uit ~n te na bestraft. Maar de
wetbewaarder die iedere dag en bij iedere gelegenheid rooft, moordt, steelt en
bedriegt, staat boven de wet, houdt er helemaal geen rekening mee en gelooft
zelf ook nergens aan, behalve aan zijn veeleisend~, tijdelijke voordelen! Kan
men wel van een goddelijke instelling spreken, als die zelfs met de geringste
eisen van de arme mensheid in zo'n schrille tegenstelling staat?! Welk normaal
denkend verstand kan zoiets rechtvaardigen?
[6] Omdat er
bepaalde dingen zijn die ik prettig vind wanneer men die voor mij doet, moet ik
ook van mijn naaste veronderstellen, dat hij het ook niet onprettig zal vinden
wanneer ik iets voor hem doe wat hij op z'n minst prettig en aangenaam vindt!
Als ik tot over mijn oren in de nood en de armoede zit, geen geld heb om mij
ook maar het noodzakelijkste aan te schaffen, en op zoek ga en vraag, en op die
vraag van niemand wat ontvang en pas ten langen leste ze!f neem wat ik nodig
heb, -kan een wet mij dan daarvoor veroordelen?! Heb ik dan helemaal geen recht
mij iets wat ik broodnodig heb toe te eigenen, terwijl onze sterke voorouders
beslist geen zonde begingen door zich hele landen toe te eigenen?!
[7] Ja, als ik
uit luiheid zou stelen en blijven stelen, zou geen verstandig mens het erg
vinden als ik daarvoor ter verantwoording geroepen zou worden. Maar wanneer ik
mij in uiterste noodzaak iets wat ik dringend nodig heb, in zekere zin onwettig
zou toeëigenen, dan kan en zal toch geen God mij daarvoor ter verantwoording
kunnen roepen, -laat staan een zelfzuchtig, zwak mens, die in veelopzichten op
één dag meer onrechtvaardigheden begaat dan ik in een heel jaar! Ik wil mij
weliswaar niet smalend uitlaten over de wet ter bescherming van het bezit, die
men voor goddelijk houdt; door haar algemeen geldende onverbiddelijkheid maakt
deze de mensheid echter niet beter en menselijker, maar slechts harder en
liefdelozer!
[8] Evenzo is
de wet die toeziet op de kuisheid en zedelijkheid zeer grof en ruw in elkaar
gezet, zonder enige consideratie ten opzichte van de natuur, de tijd en de
kracht van de mensen. Bedenk eens waaraan de mens -hetzij man of vrouw -staat
blootgesteld! Vaak helemaal geen opvoeding, vaak één die nog slechter is dan
helemaal geen! Hij gebruikt vaak spijzen en dranken die zijn bloed erg
opwinden; vaak vindt hij gemakkelijk gelegenheid zijn sterke natuurlijke drift
te bevredigen en bevredigt die ook. Maar de zaak komt uit en hij wordt als
zondaar zonder enige consideratie bestraft, want hij heeft zo maar een goddelijk
-voorschrift overtreden.
[9] O jullie
narren met je goddelijke wetten! Waarom hebben jullie dan niet een goddelijke,
voorafgaande wet uitgevaardigd, die voorschrijft dat er in de eerste plaats
voor een juiste en goede opvoeding gezorgd moet worden, waarna je dan pas had
kunnen kijken of er nog een andere volgende wet nodig geweest zou zijn? Is het
niet onvoorstelbaar dom van een tuinman die leibomen plant om daarvan een boog
te maken, dat hij deze pas dan uit alle macht en kracht begint te buigen als de
bomen al gedurende een aantaljaren groot, hard en onbuigzaam zijn geworden?
Waarom is de domme tuinman dan niet met het buigen van zijn bomen begonnen op
een tijdstip dat ze nog heel gemakkelijk en zonder gevaar gebogen hadden kunnen
worden?! Laat een God of anders een mens, door wiens mond de godheid spreekt,
eerst eens zorgen voor een rechtvaardige, aan de zedelijke natuur van de mens
aangepaste, wijze opvoeding en laat hij pas dan wijze wetten geven als de goed
opgevoede mens deze op de een of andere manier nog nodig mocht hebben!
[10] O vriend
Zinka, jij bent Jood en je zult je leer beter kennen dan ik, maar over datgene
wat mij daarvan toevalligerwijs bekend is, kan ik je niets anders zeggen dan
wat ik je reeds heb gezegd. En daaruit zul je wel op kunnen maken dat ik,
terwille van de verzorging door de geëerde Cyrenius, mijn op het zuivere
verstand en op de mathematische grondslagen gebaseerde kennis beslist niet af
kan zweren. Onder die ruilvoorwaarden wijs ik iedere verzorging af, ook al is
die nog zo aantrekkelijk. Ik neem liever de bedelstaf en breng zo de armzalige
rest van mijn dagen op deze aarde door. Wat dan daarna de natuur met mij zal
doen, zal mij als dode die in het oude niets is teruggekeerd, wel helemaal
onverschillig laten! -Zinka, zeg jij nu of ik naar jouw mening gelijk of
ongelijk heb!"
[11] ZINKA
zegt: "Vriend en broeder Zorel! Diep in mijn hart kan ik je geen ongelijk
geven, maar ik moet je er wel bij zeggen, dat er nog heel bijzondere zaken zijn
waarvan jij je nog helemaal geen voorstelling kunt maken. Pas als je daarachter
zult komen, zul je zelf beseffen hoeveel goeds en waarachtigs er in je huidige
voornaamste beweringen zit!"
[12] ZOREL
zegt: "Ja, ja, dat is best, maar als je soms wat beters weet, zeg dat dan,
dan ben ik bereid je rekenschap te geven!"
[13] ZINKA
zegt: "Dat zou jou en mij weinig baten, maar richt je tot die man daar,
van wie je zei, dat hij jou zo bijzonder bekend voorkwam! Hij zal je wel goed
voorlichten en je zult daarop. de waarheid of hel het tegendeel van je
beweringen, meteen duidelijker beginnen in te zien.
[14] ZOREL
zegt: "Goed dan, dat zal ik doen, want Ik ben niet bang voor hem. Hij zal
echter een harde noot aan mij te kraken krijgen!"
61 Materialistische dwalingen
[1] Met deze
woorden gaat de in voddige lompen gehulde ZOREL bij Zinka weg, stapt op Mij toe
en zegt: "Geëerde heer en meester der geneeskunde. Deze kleren die mijn
armzalige lichaam bedekken, bestaan uit erbarmelijke lompen, maar zij bedekken
in ieder geval de schaamte van een mens die het werkelijk betreurt onder deze
vele mensen die dat willen of moeten zijn, ook een mens te zijn! Wij lijken
weliswaar op elkaar, de kleding niet meegerekend, maar tussen onze
bestaanswerelden schijnt een hemelsbreed verschil te liggen. .
[2] Ik ben een
mens die goed onderkent dat twee en twee samen met zeven, maar vier is! Zinka
zei mij, dat u de man was die mij meer kennis zou kunnen bijbrengen dan die ik
mij zelf heb eigen gemaakt en die mij, tenminste onder mijn geloofsgenoten,
toch wel het stempel van het menszijn opdrukte. Ik heb mij echter nooit daarop
voor laten staan en zal dat nog minder doen als u mij Op andere wijze wilt
voorlichten. Zinka vertelde mij, dat alleen u daartoe rn staat zou zijn.
[3] U heeft
mijn principes gehoord, die beslist met zomaar lilt de lucht gegrepen zijn.
Jammer genoeg waren zij voor mij een te concrete waarheld, maar als u mij
daarvoor in de plaats iets beters kunt geven, doet u dat dan, dan laat ik graag
mijn hele waarheidsrommeltje meteen van ganser harte varen! Ik weet weliswaar
niet met welke eretitel ik u moet aanspreken, -maar Ik denk dat ook u een man
der waarheid bent, en voor zulke mensen maakt het niets. Uit welke titel men
hun geeft. Ik noem u 'Geëerde meester' en eer u als zodanig, hoewel ik U alleen
maar van horen zeggen ken. Voldoet u echter daadwerkelijk aan mijn
verwachtingen, dan zult u door mij aanbeden worden!
[4] Zeg mij
dan, als u dat schikt, in hoeverre mijn principes over de waarheld goed of
verkeerd zijn! Zijn wij nu meer of minder mens dan de eerste met verstand
begaafde wezens die deze aarde bewoond hebben? Omdat de mensen eens, ter
bescherming van hun bezit, een wet bedacht hebben waarvan zij zeggen dat God
die gegeven heeft, mag ik daarom nu als arme sater, die al vaak drie dagen lang
geen hap te eten had en door er om te vragen ook niets kon krijgen, niet van de
overvloed van een ander mens voldoende nemen om mij voor de hongerdood te
bewaren? Iedere aardworm heeft toch wel het recht zich met. het bezit van
anderen te verzadigen zonder daarvoor te moeten betalen, want hij is óók
bewoner van deze aardbodem en moet dat helaas zijn omdat de machtige natuur dat
nu eenmaal zo heeft ingesteld. Of heeft een mens soms, omdat hij geen goed stuk
grond kon kopen, minder recht zich te verzadigen met de vruchten van de aarde
die voor hem geschikt zijn, dan de vogels in de lucht, die toch allemaal
uitgesproken dieven zijn? Ik vraag u, om mij hierop een goed antwoord te willen
geven!"
[5] IK zeg:
"Vriend, zolang je jouw mensenrechten gelijk stelt met die van de dieren,
heb je volkomen gelijk met je principiële, natuurlijke rechten, daar kan Ik
beslist niets tegen in brengen, en iedere wet die in dat geval de eigendom
beschermt, of iedere andere moralistische wet, is dwaas en belachelijk! Hoe dom
moet diegene wel zijn die aan de vogels in de lucht, de dieren op de aarde en
de vissen in het water, wetten ter bescherming van de eigendom en andere
zedelijke voorschriften zou willen geven. leder met enige rede begaafd mens, of
ook zelfs een god, moet toch weten dat deze wezens hun natuur als enige
wetgever hebben! Jij hebt derhalve helemaal gelijk met je opvattingen als een
mens niets anders is en te verwachten heeft dan - een willekeurig dier binnen
zijn natuurlijke omstandigheden.
[6] Maar als
de mens er is of mag zijn terwille van een of ander hoger doel, wat heel goed
denkbaar is, konden jouw mathematische principes wel eens op een zeer zwakke en
wankele basis staan! Kennelijk is dat echter tot op heden nog niet in je
opgekomen, wat maar al te duidelijk blijkt uit je wijsheid, die zich alleen
maar druk maakt over de eerste levensbehoeften.
[7] Dat echter
ieder mens voor een hoger doel op deze aarde werd geplaatst, zou je toch al
kunnen zien aan het feit, dat de mens als pasgeboren wezen ver achter staat bij
ieder dier, en pas na een aantaljaren van goede verzorging mens begint te
worden. Hij moet zich aan bepaalde regels gaan houden en ten koste van veel
moeite en eerlijke strijd zijn brood gaan verdienen. Hij heeft dan ook wetten
gekregen om die als een eerste wegwijzer naar een hoger doel te beschouwen en
uit eigen vrije wil te volgen terwille van de verdere zelfontwikkeling en
zelfbeschikking, die voorwaarde voor hem zijn om tenslotte zijn hoge bestemming
te bereiken, -maar nooit als dierlijk mens, hoe scherp zijn verstand ook mag
zijn, maar als een volmaakt menselijk mens.
[8] Zolang je
je alleen maar bekommert om wat het vlees vraagt, zul je het als mens niet ver
brengen. Echter, zodra je zult ontdekken dat binnen in je nóg een mens woont,
die geheel andere behoeften heeft dan jouw lichaam en ook voor geheel iets
anders bestemd is, zal het je nooit moeilijk vallen te onderkennen hoe zeer je
met jouw principes alleen maar los zand omwoelt!
[9] Kijk, Ik
ken je wil, die overigens wel goed is, en je zoeken naar de waarheid en naar de
oorzaak van al het kwade, waar de mensheid op aarde nu werkelijk tot over de
oren in zit! Omdat je altijd al veel plezier beleefde aan het stelen, hebben
jouw gedachten de wet ter bescherming van eigendom en rechtmatig bezit
bestempeld tot jouw doos van Pandora; en omdat je in je jonge jaren tevens een
groot en genotzuchtig vriend van de vrouwen was, heb je je ook steeds gestoord
aan een morele wet die het misbruik van de bijslaap bij jou en iedereen als
zonde bestempelde.
[10] Ja, als
diermens heb je ook daarin volkomen gelijk met je principes, en ook dat er
daarom vóór alle andere wetten een eerste wet zou moeten zijn, die bepaalt dat
alle kinderen een opvoeding zouden moeten krijgen die hun de maatschappelijke
orde zó zou moeten inprenten dat het hun op mannelijke leeftijd finaal
onmogelijk zou worden ooit de een of andere wet te overtreden, hetgeen dan een
latere wetgeving natuurlijk overbodig zou maken.
[11] Ja, kijk,
deze orde heeft de Schepper van de werelden en van alle wezens ook bij de
dieren ingevoerd! leder dier krijgt reeds in het moederlijf jouw gevraagde
vooropvoeding netjes in zijn gehele natuurlijke aard mee en het heeft voor
later helemaal geen wet meer nodig, want het brengt door de vooropvoeding in
het moederlijf reeds alles met zich mee wat het voor het gehele leven nodig
heeft! Maar Hij, Die de engelgeesten, de hemelen, de werelden en de mensen
schiep, wist heel goed wat ervoor nodig is om de mens als een vrij mens en niet
als een onder het oordeel vallend dier te scheppen en daarna op te voeden.
[12] Als je je
mathematisch zuivere levensprincipes nog wat preciezer onderzoekt, zul je
weldra ook vinden dat de taal voor de mensen een groot kwaad is, omdat de
mensen elkaar daardoor in alle slechte dingen en zaken kunnen onderwijzen. Ook
zou de leugen nooit onder de mensen gekomen zijn als ze niet, hetzij door
tekens, hetzij door woorden, konden spreken. Ja, zelfs het denken is
gevaarlijk, omdat de mensen daardoor op allerlei slechtheid en sluwe streken
zouden kunnen komen! Uiteindelijk zouden zij ook niet duidelijk mogen zien,
goed mogen horen, geen smaak mogen hebben en niet mogen ruiken, want een
heldere en zuivere toestand van al deze zintuigen zou de mensen toch wel erg
gemakkelijk begerig en belust kunnen maken op iets, dat toevalligerwijs slecht
zou zijn! Kijk nu eens met je mathematische principes naar jouw mens en vraag
jezelf eens af of er tussen hem en een zeeoctopus, behalve dan uiterlijk, enig
verschil bestaat!
[13] Wat wil
je dan gezien het hoge doel waarvoor ieder mens is geschapen, met zo'n mens
doen? Wat voor ontwikkeling zul je hem kunnen geven? Wanneer zal zo' n mens
komen tot de kennis van zichzelf en tot de kennis van de ware God, de Oergrond
van alle dingen en al het licht en alle zaligheden? Bestudeer het lichaam van
een gezond mens, bekijk en onderzoek het secuur met je kritische verstand en je
zult vinden dat een zo wijs en buitengewoon kunstig samengesteld lichaam toch
ook nog een andere bestemming moet hebben dan alleen maar het dagelijks vullen
van zijn buik, om vervolgens behoorlijk wat afval te kunnen produceren!"
62 Over de terechte bescherming van eigendom
[I] (DE HEER:) " Als excuus voer je hier weliswaar je armoede en
die van veel andere mensen aan en wil je voor jezelf ten opzichte van de
goddelijke wet ter bescherming van eigendom voldoende gerechtigd zijn om in
noodgevallen bij honger en dorst, in weerwil van de genoemde wet, voldoende te
mogen nemen om je te verzadigen. Ik kan je uit betrouwbare bron meedelen dat
Jehova, toen Hij door Mozes aan het Israëlitische volk de wetten gaf, wel
rekening hield met deze behoefte en dit de mensen eveneens als een formele wet
inprentte door te zeggen: ‘De ezel die op je akker werkt,. zul je niet
verhinderen zelf zijn eten te zoeken en de os die de ploeg trekt, zul Je de bek
met dichtbinden! Wanneer je de gebonden garven in je schuren brengt, laat dan
de op de akker achtergebleven aren liggen, zodat de armen kunnen verzamelen
wat zij nodig hebben! Laat een ieder altijd klaar staan om de arme te helpen,
en laat degene die zegt: 'Ik heb honger!', niet verder trekken alvorens hij
genoeg heeft gegeten!' Kijk dat is óók een wet van Jehova, en Ik vind dat
daarin ook voldoende met de armoede rekening werd gehouden. .
[2] Dat echter
niet ieder mens die op deze aarde geboren wordt, grondbezitter kan worden en
kan zijn, ligt wel duidelijk in de aard der dingen. De weinige eerste mensen
konden natuurlijk gemakkelijk delen in het bezit van de landerijen want de
gehele aarde was toen nog vrij. Maar nu wordt de aarde, vooral op haar
vruchtbare gronden, bewoond door een haast niet te tellen aantal mensen en men
kan onder hen toch die families, die de aarde al sinds lang in het zweet huns
aanschijns bewerkt hebben en deze met veellevensgevaar gezuiverd en vruchtbaar
gemaakt hebben, het hun toegemeten grondbezit niet meer betwisten. Men moet het
juist vanwege het algemene welzijn zo krachtig mogelijk beschermen, opdat de
mensen die eens door hun vlijt de aardbodem gezegend hebben hun deel niet
kwijtraken. Zij hebben het namelijk niet helemaal alleen voor zichzelf, maar
daarnaast nog voor honderd andere mensen die geen grond en bodem kunnen
bezitten, ieder jaar moeten bewerken.
[3] Wie een
groot stuk grond bezit moet zeer veel arbeiders hebben, en die leven allen,
evenals de bezitter, van dezelfde grond en bodem. Zou het voor de arbeiders
goed zijn als men ieder van hen een even groot stuk grond zou geven? Zou één
mens dat wel kunnen bewerken? En ook al zou hij dat een tijdlang kunnen, -wat
zou er dan gebeuren als hij ziek en hulpbehoevend zou worden? Is het dan niet
veel beter en verstandiger dat er weinigen bezit, opslagruimte en voorraden
hebben, dan dat alle mensen, ja zelfs de pasgeboren kinderen, allemaal aparte
grondbezitters zouden zijn, in welk geval tenslotte, zeker in tijden van nood,
zo goed als niemand voorraad zou hebben?! ...
[4] Verder
vraag Ik jouw mathematische verstand: Als er in de menselijke maatschappij geen
wet tot eigendomsbescherming zou zijn, wat voor een gezicht zou jij dan trekken
wanneer er anderen zouden komen die nooit erg veel zin hadden gehad om te
werken, en jouw kleine voorraad weg zouden nemen om hun buiken mee te vullen!
Zou je hun dan niet toeschreeuwen: 'Waarom hebben jullie dan niet gewerkt en
voorraden aangelegd?'? En als zij zouden antwoorden: 'Omdat wij daar geen zin
in hadden en wisten dat onze buren werken' !, zou jij dan een beschermende wet
niet heel zinvol vinden en wensen dat zulke lichtzinnige boosdoeners door een
rechtbank gestraft zouden worden en uiteindelijk aangespoord zouden worden om
te dienen en te werken, en zou je verder niet wensen dat de bij jou weggehaalde
voorraden weer teruggegeven zouden worden? Kijk, ook dat zijn allemaal puur
verstandelijke, menselijke verlangens!
[5] Als jij
echter je mathematische principes toch met alle geweld voor de beste van de wereld
houdt, loop dan vanaf hier duizend veldwegen* (* Een veldweg is ca. 120 mtr).
gaans in oostelijke richting, daar zul je in de hoge, uitgestrekte bergen veel
grond vinden die nog helemaal van niemand is! Daar kun je meteen, helemaal
ongehinderd, grondstukken met een omtrek van vele uren gaans in bezit nemen en
geen mens zal je het bezit betwisten. Je mag zelfs een paar vrouwen en nog
genoeg knechten meenemen en in die vrij afgelegen bergstreek een echte staat
inrichten, en in geen duizend jaar zal een mens je bezit verstoren. Alleen zul
je eerst enige beren wolven en hyena's uit de weg moeten ruimen, omdat zij je
anders ‘s nachts wat zouden kunnen verontrusten. Op die manier zou je ten
minste de niet geringe moeilijkheden geheel en al leren kennen, waarmee de
bezitters van deze gronden te karnpen hadden aleer de bodem in de tegenwoordige
staat van ontwikkeling gebracht kon worden! Als je dat allemaal zelf geprobeerd
zou hebben, zou je ook inzien hoe onrechtvaardig het zou zijn om nu het bezit
van de oorspronkelijke bezitters weg te nemen ter wille van de trage en
arbeidsschuwe gauwdieven, en het aan hen te geven. .
[6] Kijk,
omdat jijzelf geen speciale vriend van werken en nog minder van vragen bent,
heeft de oude wet ter bescherming van de eigendom je steeds gestoord, en nam
jij zelf het recht in handen om te nemen als dat ongezien en ongestraft
mogelijk was! Alleen de ongeveer twee morgen. grote akker en de hut heb je
gekocht, hoewel dat ook met geld gebeurde dat Je niet met werken hebt verdiend,
maar in Sparta op sluwe manier aan een rijke koopman hebt ontfutseld. Wel,
vroeger was in Sparta stelen geoorloofd als het slim gedaan werd, maar thans
bestaan ook in Sparta al sinds vele jaren dezelfde wetten ter bescherming van
de eigendom als hier, en daarom heb je die koopman toen geheelonwettig bestolen
en hem een paar pond goud afhandig gemaakt. Daarmee heb je als vluchteling hier
de bewuste akker en de hut gekocht; maar al het andere wat je bezat heb je in
Caesarea Philippi en omgeving bij elkaar gestolen! ..
[7] Maar wee
degene die iets van jóuw gestolen zou hebben; die zou je de wet tot
eigendomsbescherming, die jou zo tegen de borst stuit, op zo'n manier ingeprent
hebben, dat een Romeinse beulsknecht zich daarvoor niet geschaamd zou hebben!
Of zou je het goedgevonden hebben dat iemand, omdat hij. een arme drommel was,
de rijpe vruchten van je akker geoogst zou hebben? Zie je, wat jij niet goed
zou vinden, zal ook een ander niet goed vinden als jij met je mathematisch ware
en juiste levens en opvoedingsprincipes zijn oogst zou roven! Wanneer de
praktijk nu uitwijst wat Ik je nu heb uitgelegd, beschouw jij jouw
levensprincipes dan nu nog als de enig ware en onaantastbaar juiste?" .
[8] Zorel
kijkt hier erg raar van op, omdat hij inziet dat hij volkomen schuldig bevonden
en verslagen is.
63 Zorels afkomst en verwantschap
[1] Maar ZINKA
komt van achteren naar hem toe, tikt hem op zijn schouder en zegt: "Wel,
vriend Zorel, wil je nu de ondersteuning van Cyrenius aannemen of niet? Want
het lijkt mij toe dat jouw levensnormen, hoe goed die ook mij eerst toe leken,
allen zonder uitzondering in de put gevallen zijn!"
[2] Na een
poosje antwoordt ZOREL: "Ja, ja, de heiland heeft helemaal gelijk! Ik zie
mijn onzin nu heel helder en duidelijk in, en alles is zoals hij van mij gezegd
heeft. Maar ik vraag me af hoe hij dat allemaal te weten is gekomen. Ja, het is
allemaal waar, en jammer genoeg maar al te waar! Maar wat zal ik nu beginnen,
wat zal ik nu doen?"
[3] ZINKA
zegt: "Niets dan nogmaals vragen om een juist onderricht, daarnaar
luisteren en daarnaar handelen. Laat al het andere maar over aan degenen die je
een goed hart toedragen en die je kunnen en ook zullen helpen als jij dat doet
wat ik je nu heb aangeraden!"
[4] Dan valt
Zorel meteen voor Mij op zijn knieën en vraagt Mij om voorlichting en Ik
verwijs hem daarvoor naar apostel Johannes. Zorel vraagt Mij dan heel eerbiedig
waarom Ik hem niet wat meer onderricht zou willen geven.
[5] Maar IK
zeg: "Als een Heer allerlei dienaren en knechten om zich heen heeft, doet
hij dan onrecht als hij hun ook, afhankelijk van hun bekwaamheid, werk geeft?
Het is niet nodig dat hij zelf zijn handen uit de mouwen steekt om iets gereed
te maken; de geest van de heer is voldoende om het werk ook door de bekwame
handen van de knechten te laten voltooien. Ga jij dus maar naar degene die ik
gezegd heb, dan zul je wel merken dat hij de juiste man voor je is! Het is die
daar aan de hoek van de tafel, die een lichtblauwe mantel om zijn lendenen
draagt!"
[6] Nadat Ik
dit gezegd heb, staat ZOREL op en gaat vlug naar Johannes. Bij Johannes
gekomen, zegt hij tegen hem: "Trouwe knecht van die buitengewoon wijze
heer daar! Als je ook gehoord hebt wie ik ben en wat voor inborst ik heb, geef
mij dan om mij volledig te genezen, het onderricht dat mij waardig moet maken
om te worden opgenomen in de groep van hen die zich terecht mensen mogen
noemen! Omdat ik een echt mens word, vraag ik nu geen ondersteuning meer, maar
alleen terwille van de waarheid zou ik van jou graag de volle waarheid willen horen!"
[7] JOHANNES
zegt: "Die zul je in de naam van die Heer ook krijgen! Maar vooraf moet je
mij de verzekering geven dat je jouw leven in de toekomst geheel zult
veranderen en iedere schade zult herstellen die je ooit iemand tegen zijn wil
hebt berokkend; ook de nog levende koopman in Sparta moeten zijn twee ponden
goud weer terug betaald worden! Tevens moet je ook je heidense geloof helemaal
afzweren en een bekeerde Jood worden, want je grootvader was een Jood van de
stam van Levi. Hij trok veertig jaar geleden naar Sparta om daar aan de Grieken
de enig ware God te verkondigen en hen naar de geest Joods te maken; maar hij
liet zich uiteindelijk zelf ompraten en werd met zijn hele gezin een domme en
erg blinde heiden en jij werd dat ook, omdat je in Sparta pas ter wereld kwam.
Je beide broers, die zich nu in Athene ophouden, werden door hun
welbespraaktheid zelfs heidense priesters en wijden nog steeds hun nutteloze
diensten aan Apollo en Minerva, en je enige zuster is de vrouw van een koopman,
die lichtzinnig handel drijft in afgodsbeelden van de Efezen en die daarnaast
ook met het verhandelen van alle soorten meisjes van plezier nogal wat geld
verdient, ten dele door verkoop en grotendeels door koppelpraktijken. Zo staat
het er met je zwager voor, die eens ook Jood was en nu is wat Ik Je zoëven
vertelde."
[8] Zorel was
er erg van onder de indruk dat Johannes alles wist wat hij zelf om gegronde
redenen nooit aan iemand had verteld. Hij kon er echter met onder uit, nu hem
dat verteld werd door een man waarvan hij zonder meer aan moest nemen dat deze
in Griekenland was geweest en geheel op de hoogte was met de bestaande en de
vroegere situatie.
[9] ZOREL
vroeg daarom nogal haastig aan Johannes: "Maar waarom nu dit hele verhaal
waar alle mensen bij zijn? Is het dan niet genoeg dat jij en ik het weten?!
Waarom moeten alle omstanders dat dan horen?"
[10] JOHANNES
zegt: "Laat je dat niet verontrusten, vriend! Als ik dat zou doen om je
naar ziel en lichaam schade toe te brengen, zou ik een slecht mens zijn en er
voor God erger aan toe zijn dan je lichtzinnige zwager in Athene. Maar ik moet
nu terwille van je heil de mensen helemaal laten zien wie je bent, opdat
niemand je anders ziet dan je bent! Als je volmaakt wilt worden, moet je jezelf
ontdekken, en mag er geen geheim in je ziel zijn. Pas als al. het verkeerde uit
je verdwenen is, kun je beginnen aan de vervolmaking. Ook in stilte kun je
weliswaar in jezelf je ontelbaar vele zonden geheel afleggen en een beter mens
worden, zodat de mensen je daarna zouden achten en eren omdat zij van jou dan
alleen maar goeds en niets slechts zouden weten, en velen zouden dan Je goede
voorbeeld volgen! Maar als zij daarna van een geloofwaardig getuige zouden
horen wat voor een grove en grote zondaar jij heel in het verborgene bent geweest,
zouden al diegenen die je tevoren eerden als rein mens en jouw voorbeeld
volgden, je dan niet met bedenkelijke ogen aan gaan zien?! Al je deugd zou een
schaapsvel worden waaronder men een verscheurende wolf zou gaan vermoeden en
men zou je dan ondanks al je aanwijsbare, smetteloze deugd, ontwijken en je
anders zo leerrijke gezelschap mijden.
[11] Daaraan zie je dat men om volmaakt te zijn, niet slechts het wezen,
maar ook de schijn van het kwade moet vermijden, omdat het anders moeilijk
wordt werkelijk van nut te zijn voor de naaste, hetgeen toch uiteindelijk de
voornaamste bezigheid van ieder mens is en moet zijn, omdat zonder dat geen
waarachtig gelukkige maatschappij op deze aarde denkbaar is! .
[12] Want wat
zou het een menselijke maatschappij baten als Ieder mens op zichzelf helemaal
volmaakt zou zijn, maar zich steeds voor zijn buurman verborgen zou houden? Dan
zou de een de ander gaan wantrouwen, en als er ook maar een mug om het hoofd
van een totaalonschuldige buurman zou zoemen, zou men louter draken en
olifanten zien! Maar als allen je nu leren kennen, wie je was en hoe je was,
wat je gedaan en hoe je geleefd hebt, en als je je leven nu verbetert en
iedereen ziet en hoort dat je een ander mens bent geworden, die volkomen
inzicht heeft in zijn eerdere dwalingen en deze waarachtig en oprecht
verafschuwt, dan zal ieder mens je ook met oprecht vertrouwen goedgunstig
omarmen en je liefhebben, zoals de ene reine broeder de andere reine broeder
liefheeft. Daarom moet hier tevoren alles over je bekend gemaakt worden aleer
je effectief in een betere leer opgenomen kunt worden.
[13] Weliswaar
is er nu al veel openbaar geworden, maar nog niet alles, en omdat het bekennen
je wat zwaar valt, zal ik dat wat gemakkelijker voor je maken door in jouw
plaats volkomen naar waarheid te vertellen wat mij uit jouw leven zonneklaar
bekend is!"
[14] ZOREL
vraagt: "Maar hoe is het mogelijk dat je dat kunt weten? Wie heeft je dat
verteld? Ik heb je nog nooit eerder gezien of gesproken!"
64 Zorels verleden als slavenhandelaar
[1] JOHANNES
zegt: "Maak je daar nu maar niet druk over; als je volmaakt wordt, zal je
alles duidelijk worden, maar nu ter zake!
[2] Het ergste
aan jouw persoon is dat je heimelijk slavenhandelaar bent geweest, de laatste tijd
met twaalf tot veertienjarige meisjes uit Klein-Azië. Je verhandelde hen naar
Egypte en naar Perzië, en die waardevolle meisjes kwamen vaak in heel slechte
handen terecht en slechts zelden in goede. Dat zulke meisjes door degene die
hen gekocht had, terstond op de snoodste wijze verkracht werden, kun je je wel
voorstellen. Als het bij de natuurlijke geslachtsgemeenschap gebleven was, zou
de schuld nog niet zo bijzonder groot zijn; maar op wat voor manier zijn er
sommigen in Alexandrië, in Cairo, in Thebe en in Memphis toegetakeld! En hoe
worden zij nog steeds toegetakeld! Als je kon zien hoe zo'n arm meisje voor het
genot van een grotere zinnenprikkeling door haar duivelachtige heer met roeden
en zwepen gemarteld wordt, dan zou je jezelf, ondanks je geringe medegevoel,
vervloeken omdat je uit lage hebzucht een mens in zo'n onbeschrijfelijke
ellende hebt gestort!
[3] Hoe vele
duizenden vloeken en ontzettende verwensingen zijn er al over je uitgesproken,
hoeveel honderdduizend maal honderdduizend tranen zijn er door de te grote pijn
bij duivelachtige mishandelingen geweend en gekermd! Hoeveel van zulke tere
meisjes zijn tengevolge van ondraaglijke pijnen in de allergrootste
vertwijfeling gestorven! En weet, dat jij al degenen die jou vervloeken op je
geweten hebt! Want weet je, jij dreef je geheime, kwade zaken in het groot,
vooral ongeveer drie jaar geleden, en het aantal van hen die jij zo vreselijk
ongelukkig hebt gemaakt, is groot geworden en beloopt nu al achtduizend
hoofden! Ik vraag je: "Hoe zul je dat ook maar ooit weer goed kunnen
maken? Wat hebben deze meisjes je gedaan, dat je hen zo vreselijk ongelukkig
gemaakt hebt? Spreek nu en leg rekenschap af!"
65 Zorels verontschuldigingen
[1] Zorel
staat er helemaal ontsteld en verbijsterd bij en pas na vrij lang zwijgen zegt
hij: "Vriend, je kunt van mij aannemen dat als ik toen beseft en geweten
zou hebben wat ik nu weet, ik alles eerder gedaan zou hebben dan slavenhandel
drijven! Ik ben een staatsburger van Rome en naar mijn weten verbood nooit
enige wet de slavenhandel. Deze is en was van oudsher toegestaan, en wat
honderden wettig mochten doen, zou ik dat dan niet mogen? Zelfs Joden mogen
kinderen kopen, vooral als zij kinderloos zijn, waarom andere beschaafde volken
dan niet, waartoe de Egyptenaren toch zonder enige twijfel reeds sinds
mensenheugenis behoorden, evenals de Perzen?! Men verkocht dus de meisjes niet
aan een wild en ruw volk, maar aan het in ieder opzicht meest beschaafde van de
nu bekende grote aarde, zodat men volkomen terecht kon verwachten dat daardoor
het lot van zulke kinderen, die thuis een treurig bestaan hadden, niet
verergerde, maar alleen maar zichtbaar verbeterde!
[2] Ga maar
eens naar het gebied van Klein-Azië, dan zul je daar zulke massa's mensen en
vooral kinderen aantreffen, dat jij, als heel wijs mens, je tenslotte toch zou
moeten gaan afvragen hoe deze mensen zich moeten voeden en onderhouden zonder
elkaar op te eten! Ik kan je verzekeren dat ik iedere keer dat ik in de streken
van Klein-Azië kwam, gewoonweg met kinderen bestormd werd door de bewoners.
Voor een paar broden kreeg ik meisjes en ook jongens te kust en te keur. De
kinderen renden juichend naar mij toe en wilden helemaal niet meer bij mij
vandaan. Als ik er honderd kocht, kreeg ik nog veertig tot vijftig meisjes
extra. De Essenen kochten er veel van mij, haast al de jongens, ongeacht de
leeftijd; ook meisjes kochten zij herhaaldelijk. De Egyptenaren kochten alleen
de reeds meer volwassen meisjes, ten dele voor het werk, ten dele
waarschijnlijk ook voor hun plezier. Er zullen best enige geile bokken bij
geweest zijn die een slavin uit wellust pijnigen, maar dat zullen er toch niet
veel zijn.
[3] Naar
Perzië zijn er bij mijn weten niet veel gegaan, en die werden merendeels door
Perzische kooplieden en allerlei kunstenaars opgekocht, waar zij bij mijn weten
voor allerlei nuttig en goed werk gebruikt worden. Bovendien bestaat er in
Perzië reeds lang een wijze wet waardoor alle slaven en slavinnen na tien jaar,
als zij zich goed gedragen hebben, de volledige vrijheid krijgen en daarna
kunnen doen wat zij willen. Zij kunnen daar blijven, zelf een beroep kiezen of
ook naar huis gaan. Dus de naar Perzië verkochten kunnen werkelijk over weinig
ongeluk spreken! Wel, dat het juist in Egypte met enigen wel eens niet zo best
zou kunnen gaan, wil ik helemaal niet bestrijden, maar als we naar hun
vaderland gaan zullen we er daar velen aantreffen die het als vrij mens beslist
geen haar beter gaat dan die ongelukkigen in Egypte! Want in de eerste plaats
hebben zij bijna niets te eten, zodat velen zich voeden met rauwe wortels die
zij in de bossen zoeken, en velen zijn er die 's zomers en 's winters bij
gebrek aan enige kleding geheel naakt rondtrekken en bedelen, stelen en
waarzeggen. Sommigen van hen weten zich door bedelen of stelen een paar lompen
te verschaffen; de meesten lukt dat niet en zij trekken daarom geheel naakt
rond, steeds met een troep kinderen bij zich.
[4] Van deze
rond trekkenden hebben ik en mijn kameraden dan ook steeds het grootste aantal
van de overtollige kinderen opgekocht en hen op deze manier geholpen. De vaste
Pontusbewoners noemen hen 'Zagani', wat zoveel betekent als' de verdrevenen'
Het wemelt er van deze mensen; grote horden trekken er rond en hebben huis noch
haard. Holen, gaten in de grond en holle bomen zijn gewoonlijk hun woning. Nu
vraag ik je of men deze mensen niet reeds een grote weldaad bewijst door hun
kinderen voor niets over te nemen en hen enigszins te verzorgen, Iaat staan
wanneer men hen van de naakte en uitgehongerde ouders voor baargeld, kleding en
brood afkoopt?
[5] Als je
volgens mijn tot nu toe geldende manier van denken met elkaar vergelijkt hoe
enige van deze mensen vroeger ellendige slaven van de grootste armoede waren en
later door mijn toedoen goed verzorgde slaven van mensen werden, dan zul je
gemakkelijk zien dat het ongeluk, dat ik volgens jouw uiteenzetting deze mensen
aandeed, niet zo enorm groot is als jij het je voorstelt. Maar ook dat zou ik
hun niet hebben aangedaan, wanneer ik voorheen zo gedacht zou hebben als nu.
[6] Overigens
zeg ik je in vertrouwen, hoewel ik verbaasd ben over jouw vrome en godgewijde
wijsheid, dat het van een algoede God, als Hij ook maar enigszins ingrijpt in
het lot van de mens, het toch ook wel wat vreemd is om een zo groot aantal
welgevormde mensen als wilde dieren op aarde rond te laten kruipen! Een
almachtig God zou toch wel zoveel kunnen doen, dat zulke mensen een beter
onderdak op de lieve aarde zouden kunnen vinden!
[7] Het is
toch voor een denkend mens een beetje vreemd wanneer hij honderdduizenden
overigens welgevormde mensen uitermate onverzorgd, hongerig en naakt ziet
rondtrekken en hen zelfs met de beste wil ter wereld niet kan helpen! Is het
dan een wonder, vriend, als men bij de aanblik van die mensen aan het bestaan
van een alwijze en zeer goede God een beetje begint te twijfelen?! En mijn
eerdere opmerking over een wet die te nadrukkelijk de eigendom beschermt, zou
bij de aanblik van zoveel ellende toch wel eens niet van alle grond ontbloot
kunnen zijn!
[8] Vriend, nu
ken je mijn verantwoording en rechtvaardiging ten opzichte van het grootste
verwijt dat je mij gemaakt hebt. Doe nu wat je wilt, maar vergeet met dat er
een Zorel die de wereld heel goed kent, met gespannen boog voor je staat en
ondanks de lompen die hem nu bedekken, voor geen enkele wijsheid te zeer
terugschrikt! Maar verschaf mij nu betere redenen voor het feit dat alles wat
bestaat volgens Gods wijsheid zo moet zijn als het is, dan zal ik verlicht
ademhalen en je zeer dankbaar zijn! Want jij moet net zo goed als ik inzien dat
er menselijk beschouwd op aarde veel onnodige ellende heerst met daarnaast vaak
enkele mensen die in grote welstand leven! Waarom heeft nu juist de een alles -
en honderdduizenden naast hem niets? Kortom, leg mij de ellende eens uit van al
de Zaganen in Klein-Azië! Wie zijn zij, waar komen zij vandaan, en waarom
moeten zij in zo'n eeuwige nood smachten?"
66 Zorels ontuchtige misdaden
[I] JOHANNES
zegt: "Als je de ware wijsheid uit God meet met de el van het enigszins
ontwikkelde verstand, dan heb je gelijk dat je voor geen enkele wijsheid
terugschrikt. Maar omdat de ware wijsheid uit God nooit met de korte ellestok
van het verstand gemeten wordt, maar, zoals alles uit God, met de maat der
eeuwigheid en oneindigheid, daarom kon je met je verstand wel eens iets te kort
komen! Maar dat terzijde, laten we bij ons eigenlijke onderwerp blijven.
[2] Je
vertelde mij als terzake kundige, hoe slecht het met de Zaganen in Klein-Azië
gaat en hoe ellendig zij er aan toe zijn en dat het voor hun kinderen een echte
weldaad zou zijn, en af en toe ook is, door de slavenhandelaren opgekocht en
vervolgens ergens verder verkocht te worden. Laten we daar dus maar over
ophouden, want jij wendt een soort van goede wil van jouw kant voor en ik wil
je een tiende deel daarvan ten goede rekenen! Maar ik heb uit jouw
gewetenskamer nog iets in petto, en dat vreemde iets verbruikt dat tiende deel
dat jou ten goede moest komen vrijwel geheel, zodat je uiteindelijk alleen maar
puur slechte zaken aangerekend kunnen worden! Ik betwijfel of je verstand je
daarbij enige rechtvaardiging zal geven.
[3] Vertel mij
eens hoe je, zeg maar alleen voor jezelf, rechtvaardigt, dat je heel vaak
meisjes hebt verkracht! Kun je daarvoor soms ook een bepaald verstandelijk
principe aanvoeren, dat zich in dit geval niet verzet tegen de Mozaïsche wet
van God maar tegen de Romeinse staatswet, die zware straffen zet op het
verkrachten van onvolwassen meisjes? Heeft het ontzettende angst en pijngehuil
van een meisje dat jouw grote zinnelijkheid ten prooi viel, je ooit geroerd? En
zijn er niet, hoewel wat langer geleden, ongeveer vijf door jou erbarmelijk
verkrachte, overigens zeer welgeschapen meisjes op de meest ellendige manier
van de wereld gestorven?! Je compagnon wees je nog op de financiële schade die jullie
daardoor leden, want jullie zouden de vijf tien tot twaalfjarige meisjes
vanwege hun mooie en weelderige figuur gemakkelijk voor vijfhonderd ponden
zilver in Cairo hebben kunnen verkopen. Het aanzienlijke verlies vond je
weliswaar pijnlijk en daarom verwenste je ook meermalen je grote geilheid, maar
die heb je nog nooit verwenst vanwege het feit, dat je een blinde moordenaar
van vijf heel lieftallige meisjes bent geworden!
[4] Vat dat
alles eens tesamen en zeg me dan hoe jij jezelf nu als mens onder de mensen
ziet, en of de maatstaf van je verstand hier ook nog een reden vindt om jezelf
te verontschuldigen! Je kunt je niet verontschuldigen door te zeggen dat je een
totaal verwilderd, ruw natuurmens bent die nauwelijks verschil zou kunnen zien
tussen het slechte en het goede; want voorheen heb je mij heel goed aangetoond
hoe betreurenswaardig ellendig de Zaganen leven en dat zo'n verwaarlozing van
een geheel volk geen bijzondere eer was voor God de Heer en voor Zijn liefde en
wijsheid. Ja, je verzocht mij zelfs dringend jou te tonen vanuit welk goddelijk
wijsheidsprincipe een god een groot volk zo ellendig gebrek laat lijden!
Daaruit blijkt dus dat je een heel respectabel rechtsgevoel hebt en een
volmaakte kennis van goed en kwaad. Hoe kon je dan met die meisjes zo
onmenselijk handelen? Naderhand heb je ze wel zelf volgens je ondeugdelijke
kennis geneeskundig behandeld, maar daardoor deed je hun nog meer kwaad dan
daarvoor door je geilheid! - Spreek nu, en rechtvaardig je voor God en de
mensen!"
67 Cyrenius' verontwaardiging over Zorels misdaden
[I] Nu is onze
Zorel eindelijk helemaal verslagen en weet hij niets meer tot redding van zijn
eer naar voren te brengen. Hij begint bij zichzelf diep na te denken over wat
hij nog ter rechtvaardiging van zichzelf uit zijn brein te voorschijn zou
kunnen brengen, maar hij vindt alle uitwegen afgesloten en er vertoont zich
geen enkel nog zo klein gaatje waardoor hij zou kunnen ontsnappen.
[2] Johannes
maant hem aan om te spreken en van zijn gespannen boog gebruik te maken, maar
Zorel wil nog steeds zijn mond niet opendoen.
[3] Cyrenius
echter, wat verbaasd over Zorels slechtheid, vraagt aan Mij: "Heer, wat
moet daar nu aan gedaan worden? Al die omstandigheden maken dat de man strafbaar
is! Want onze wetten met betrekking tot de slavenhandel staan wel toe om slaven
met hun kinderen, als zij die hebben, aan iedereen te verkopen, maar kinderen
van vrije mensen, speciaal van het vrouwelijk geslacht, mogen nergens op de
markt gebracht worden onder de leeftijd van veertien jaar, daar staat een zware
straf op. Het is een misdaad!
[4] Verder
moet ieder die slavenhandel wil drijven, daarvoor een eigen, wettelijk
geregelde bevoegdheid hebben en aan de staat een aanzienlijke koopsom voor die
bevoegdheid betalen en tevens een jaarlijkse, speciale, hoge belasting. Bij
hem en zijn kameraden is daarvan in de verste verte geen spoor te bekennen, dus
hebben zij clandestien handel gedreven, hetgeen nogmaals een grote misdaad
tegen de bestaande wetten betekent, waarop onder zulke verzwarende
omstandigheden tien jaar kerkerstraf staat.
[5] Daarbij
komt dan nog een vijfvoudige zeer gewetenloze verkrachting, die zo ernstig was
dat de dood daarop volgde! Dat is alweer een misdaad, waarop onder zulke verzwarende
omstandigheden minstens vijftien jaar kerkerstraf staat, of zelfs de doodstraf!
[6] En van
recentere datum komen er nog allerlei diefstallen, bedriegerijen en doortrapte
leugens bij !
[7] Heer, U
kent mijn plichten ten opzichte van de staat en mijn eed op alles wat mij
heilig en dierbaar is! Wat moet ik in dit geval doen? Bij Mathaël en zijn vier
gezellen was hun absolute bezetenheid een zekere bescherming tegen mijn harde
plichten als opperrechter van de staat. Maar hier is helemaal niets dat de man
beschermt tegen mijn plicht als rechter. Hij is een volmaakte booswicht! Ben ik
hier niet verplicht mijn strenge taak te handhaven?"
[8] IK zeg:
"Luister, - omdat Ik toevalligerwijs hier de Heer ben en jij welbeschouwd
alleen aan Mij je eed verschuldigd bent en Ik je daarvan kan ontslaan
hoe en wanneer Ik wil, heb ook Ik intussen alleen te bepalen wat hier achtereenvolgens
voor de genezing van een zieke ziel gedaan moet worden! Bovendien heb je je
eed aan goden gezworen die eeuwig nergens bestaan, en omdat die beschermers van
je eed zo weinig voorstellen, zal je eed ook niet veel meer voorstellen. Je
goden en je eed zijn daarom op zichzelf één grote nul. Slechts in zoverre Ik je
eed als teken van trouw beschouw, heeft deze ook waarde; maar voor zover Ik je
eed als nul zie, heeft deze voor Mij ook niet de minste waarde en ben je in
ieder geval voor dit ogenblik geheel daarvan ontheven.
[9] Ik zeg je,
dat het onderzoek van deze man nog niet geheel is afgelopen, er zal nog wel wat
te voorschijn komen datje nog meer zal aangrijpen!
[10] Dit is
een heel merkwaardige man, die je eigenlijk al daardoor beter had moeten
kennen, omdat hij in zijn magnetische slaap al grotendeels, zij het wat
algemener dan nu, zijn innerlijk heeft blootgelegd, vooral in zijn eerste
berouwvolle stadium. De nu plaatsvindende, openlijke onthulling gaat weliswaar
specifieker te werk, omdat deze op die wijze te werk moet gaan, maar je moet
daar geen aanstoot aan nemen, want Ik laat het juist daarom plaats vinden om
jullie een door en door zieke ziel helemaal te laten zien en vervolgens ook de
medicijn voor de mogelijke genezing. Eerder heb Ik je reeds verteld hoe
ontactisch en dom het zou zijn een mens met een ziek lichaam met roede en
kerker te straffen, omdat hij ziek is geworden; hoeveel ontactischer en dommer
wordt het dan wel om een mens vanwege zijn door en door zieke ziellichamelijk
en moreel met de dodelijkste slagen te straffen! - Zeg Mij eens, vriend
Cyrenius, ben je in je ijver die les van Mij nu al helemaal vergeten?"
[11] CYRENIUS
zegt: "Dat niet, o Heer en hoogste Meester van eeuwigheid, maar weet U,
ouder gewoonte steekt er bij mij af en toe een klein stormpje op, als er ergens
zo'n doortrapte booswicht opduikt! Maar U ziet wel hoe snel ik mij laat
vermanen en daarbij mijn oude domheid ook meteen inzie! Nu verheug ik mij
alweer op het verdere onderzoek, waar onze Johannes zeer bekwaam in schijnt te
zijn! Maar daartoe behoort ook Johannes' wijsheid en zijn innerlijke doorzicht,
natuurlijk geleid door Uw geest. Het mooiste is echter dat Zorel eigenlijk nog
niets merkt van iets wonderbaarlijks, terwijl het hem toch zou moeten opvallen
dat de wijze Johannes hem zijn gruwelijkste doodzonden uit alle landen waarin
hij deze begaan heeft zo goed beschrijft, alsof hij overal oog en oorgetuige
zou zijn geweest!"
[12] IK zeg:
"Luister jij nu maar weer goed, want Johannes zal meteen weer met hem
verder gaan!"
[13] Cyrenius
wordt weer een en al aandacht; Ik zeg echter tegen alle aanwezige vrouwen en
meisjes dat zij zich in de tenten terug moeten trekken, omdat de verdere
behandeling alleen voor rijpere mannen van belang is. Alle vrouwen gehoorzamen,
inclusief Jarah en de twee tot leven geroepen dochters van Cyrenius, Gamiëla en
Ida.
68 Zorels verontschuldigingen
[I] De
nieuwsgierigheid van de vrouwen was weliswaar groot, maar de uitwerking van
Mijn woord was toch sterker en allen gingen in de tenten van Ouran, waar zij
zolang moesten blijven tot men hen weer riep.
[2] Toen de
vrouwen zo ondergebracht waren, zei JOHANNES tegen Zorel: "Wel, hoe staat
het nu met het afschieten van je gespannen boog? Ik geloof, dat je al je
puntige pijlen in de lucht hebt geschoten zonder ergens iets getroffen te
hebben. En toch wilde je eerst zelfs een gevecht aangaan met de oneindige
wijsheid van God! Ik raad je aan nu te spreken, als je nog iets zeggen
kunt!"
[3] ZOREL
antwoordt tenslotte: "Wat moet ik dan nog zeggen? De goden mogen weten
hoe, maar jij weet toch al alles wat ik vanaf de wieg heb gedaan, waarom moet
ik jou dan nog meer vertellen? Ik zou best wat kunnen zeggen, maar waarom zou
ik mij nog verder verdedigen? Zoals ik was en voor het grootste deel nog ben,
zo gedroeg ik mij ook; want ik kon toch niet anders handelen dan mijn hart mij
ingaf! Kunnen leeuwen of tijgers er iets aan doen dat zij wilde dieren zijn?
Dat is nu eenmaal hun natuur, en zij zijn toch beslist niet door en door
verkeerd, omdat zij zijn zoals zij zijn! Als zij slecht zijn, heeft alleen
diegene schuld die hen zo geschapen en gemaakt heeft!
[4] Waarom
kunnen er duizenden mensen makker dan lammeren zijn en waarom ben ik dat dan
niet?! Heb ik soms mijzelf geschapen en zo gemaakt? Als ik echter alleen maar
slecht zou willen zijn, dan zou ik nu alles wat je ook maar door je wijsheid
over mij hebt gezegd, nog helemaal kunnen ontkennen, want de wijze uitspraken
van één enkel mens gelden bij ons voor het forum van het wereldse recht nooit
als bewijs zolang zij niet door uitspraken van andere getuigen geheel en al
bevestigd zijn. Maar ik erken je wijsheid en denk dat je een mens bent die mij
nu niet wil schaden, maar alleen wil helpen en daarom beken ik, dat wat je over
mij vertelde waar is. Ik loochen de waarheid van dat alles niet in het minst,
maar ik zal me toch altijd nog wel mogen rechtvaardigen!
[5] Het staat
je echter zonder meer vrij alles hardop te vertellen wat ik tengevolge van mijn
daartoe neigende aard gedaan heb; want meer dan doden kunnen jullie mij
daarvoor niet, en de dood kan ik moedig in de holle, duistere ogen kijken, want
daar ben ik niet bang voor! Daaruit kun je reeds opmaken dat ik geen groentje
meer ben. Als je uit mijn ploertige leven soms nog een paar spectaculaire
dingen bekend mochten zijn, kom daarmee dan maar voor de draad, want mij stoort
nu allang niets ter wereld meer!
[6] Overigens heb
je met betrekking tot de vijf meisjes wat overdreven toen je er mij van
beschuldigde alleen maar spijt om hen te gehad te hebben vanwege de
aanmerkelijke winst die mij ontging door hun dood, die trouwens niet alleen
maar te wijten was aan een geringe verkrachting, maar aan het weer optreden van
een gevaarlijke kwaal. Ik zou zelfs ettelijke geloofwaardige getuigen op kunnen
roepen die gehoord hebben dat ik Zeus vurig bad om de vijf meisjes voor mij te
bewaren, en ik legde voor de goden een eed af dat ik de meisjes voor altijd als
dochters bij mij zou houden als ze gezond zouden worden en in leven zouden
blijven. Toen echter ondanks alle zorg, alle vijf in het verloop van dertig
dagen toch stierven, was ik ontroostbaar en legde nogmaals een eed af geen meisjes
meer aan te raken en geen slavenhandel meer te drijven. Daar hield ik mij tot
op heden aan en juist daarom ben ik ook hierheen getrokken en heb ik mijn
bezitting gekocht, waarmee ik door het vuur nu alles verloor wat ik mij ooit
ergens verworven had. - Zeg jij nu eens of ik ook ditmaal onwaarheid heb
gesproken!"
69 Zorel als moordenaar van zijn moeder
[I] JOHANNES
zegt: "Ja, ja, later heb je dat gedaan, maar in het begin gedroeg je je
zoals ik het je vertelde! Dat je echter slechts in geringe mate de meisjes
misbruikt zou hebben, is ook nu nog een grove onwaarheid! Slechts één van hen
heb je wat zachtzinniger aangepakt en dat was de laatste, toen je ellendige
geilheid reeds te kort schoot; de eerste vier heb je niet in het minst ontzien,
maar ontzettend misbruikt! Kun je dat tegenspreken? - Kijk, je zwijgt en beeft!
De meisjes kregen daarna een zeer gevaarlijke uitslag die maakte dat zij eerder
stierven, maar ook daarvan was jouw geilheid de eigenlijke en enige oorzaak!
Maar dit hoofdstuk is uit en nu gaan we naar een volgend!
[2] Weetje,
watje nog meer op je geweten hebt is weliswaar iets waarvoor je wil weer niet
aansprakelijk is, maar de daad is er en haar gevolgen! Daarom moet een mens
nooit iets in toorn doen, want de daden die in toorn gebeuren, worden steeds
door de kwade gevolgen als een schaduw op de hielen gezeten. Kun je je nog
herinneren wat je reactie was toen je moeder Agla, die een heel verstandige
vrouw was, je ernstig de les las over je liederlijke streken en je gewetenloze
vrienden?"
[3] ZOREL
zegt: "O goden! Ik herinner me nog wel iets vaags als uit een droom, maar
veel kan ik daar niet meer over vertellen! Zeg jij het dus maar, je bent toch
al aan het woord! Ik weet wel dat ik nooit met een vooropgezet plan iets kwaads
deed, maar voor wat ik echter in drift doe, kan ik niet instaan, evenmin als
een tijger er iets aan kan doen dat hij een bloeddorstig, verscheurend dier is!
- Zeg jij het nu maar!"
[4] JOHANNES
zegt: "Daar zullen we het pas later over hebben; maar tóen heb jij een pot,
die op een bank stond, gegrepen en met geweld naar het hoofd van je moeder
geslingerd, zodat zij bewusteloos op de grond viel. Je hebt toen, in plaats van
je moeder bij te staan en hulp te verlenen, de bewuste ponden goud weggenomen
en je bent op een zeeroversschip hierheen gevlucht. Daarop maakte je een paar
jaar lang het schone zeerovershandwerk mee, hetgeen ook de aanleiding voor je
was om slavenhandelaar te worden. Je moeder stierf echter niet lang daarna, ten
dele aan de gevolgen van een zware hoofdwond en ten dele uit verdriet over je
onverbeterlijkheid. En zo heb je naast vele andere zonden ook die van
moedermoordenaar op je geweten en als kroon op je vele slechte daden rust er op
je hoofd een zeer bittere vloek van je vader, evenals van je broers en zusters!
-Nu ben je helemaal ontmaskerd; wat zeg je nu als zuiver verstandsmens van dit
alles?"
[5] ZOREL
zegt: "Wat moet ik daarover zeggen? Gebeurd is gebeurd en dat kan niet
meer ongedaan worden gemaakt! Nu zie ik van veel van mijn vroegere daden in dat
ze erg verkeerd waren; maar wat heb ik aan dit inzicht? Je kunt het vergelijken
met een tijger die men veranderd heeft in een verstandig mens, zodat hij kan
zien wat voor bloedige gruweldaden hij heeft gepleegd; wat baat hem dat? Als
hij het gebeurde ongedaan zou kunnen maken, zou hij zich daarvoor beslist alle
mogelijke moeite getroosten; maar wat kon hij tijdens zijn bestaan als tijger
eraan doen dat hij nu juist een tijger en geen lam was?! Op dat punt is ook het
berouw over een kwade daad, en de beste wil om die weer volledig goed te maken,
net zo nutteloos als de dwaze inspanning om van een vergane dag weer een
komende dag te maken. Ik kan wel vanaf heden een heel ander en beter mens
worden, maar daar waar ik een slecht mens was, kan ik mij onmogelijk beter
maken dan ik was. Moet ik soms bittere tranen van smart plengen, omdat ik
zoveel slechte daden heb begaan? Dat zou toch net zo belachelijk zijn als
wanneer een mens geworden tijger de bitterste tranen van berouw zou willen
vergieten, omdat hij vroeger een tijger was!"
70 Zorel rechtvaardigt zijn karakter
[1] Ik bezat
vanaf mijn geboorte een opvliegend karakter. In plaats van met een zachte en
verstandige opvoeding verbetering daarin te brengen en mijn verstand zoveel
mogelijk te ontwikkelen, trachtte men mij met alle straffen die er maar zijn te
verbeteren. Mijn ouders waren steeds mijn grootste kwelgeesten! Als zij
verstand met goede wil hadden laten samengaan dan zouden zij van mij een engel
der Joden hebben kunnen maken; maar met die vele straffen werd ik een tijger!
En bij wie ligt de schuld dat ik een tijger werd? Ten eerste kreeg ik voordat
ik verwekt en geboren werd geen gelegenheid om wijzere ouders uit te zoeken, en
ten tweede was ik na mijn geboorte zeker nog lange tijd geen Plato of Frygius
en helemaal geen Socrates, en daarom kon ik mijzelf niet opvoeden! Maar wat had
er dan moeten gebeuren om van mij een goed mens en geen tijger te maken?
[2] Ik houd je
voor wijs genoeg om op deze vraag zonder meer een goed antwoord te kunnen
vinden. Bij jullie Joden vind je altijd plaatsen waar mensen leven die door
boze geesten bezeten worden. Pas enige weken geleden zag ik er een bij de
Gadarenen en dat moet nog de beste geweest zijn, want de andere, die in de
donkerste nachten kwalijk huishoudt, moet haast wel bezeten zijn door jullie
joodse duivel! De dagduivel was echter voor geen kleintje vervaard, want hele
horden mensen konden niets met hem uitrichten. De dingen die hij deed waren
huiveringwekkend en om kippenvel van te krijgen. Als deze genoemde bezetene nu
mogelijkerwijs van zijn kwaal genezen zou kunnen worden, vertel mij dan eens
welke os van een menselijke rechter dan zo blind en dom zou kunnen zijn om de
genezen mens alle ontzettende gruwelen te tonen die hij tijdens zijn
bezetenheid gepleegd had en hem aan te manen tot tranen van berouwen het
beloven van beterschap? Kon die mens er dan wat aan doen dat hij tijdens zijn
bezetenheid die gruweldaden had gepleegd?!
[3] Zeg mij,
wijze vriend: Van grote hoogte valt een zwaar stuk rots en doodt beneden waar
het neerviel toevallig twintig daar aanwezige mensen. Waarom moest dat
gebeuren? Wie is schuldig aan dit ongeluk? -Stel nu het denkbeeldige geval dat
daar een machtig tovenaar voorbij kwam die uit het rotsblok op de wijze van
Deucalion en Pyrrha een mens maakte, begiftigd met alle begrip en verstand.
Terwijl die nieuwe mens daar zo gezond en wel staat, komt er een wijze en
barmhartige rechter voorbij en zegt tegen deze nieuwe mens: 'Kijk nu toch eens,
snoodaard! Dat is jouw boosaardige werk! Waarom viel je als rotsblok zo
gewelddadig op deze twintig mensen? Bewijs je onschuld, of je kunt voor deze
daad de vreselijkste straf verwachten!' Wat zou de nieuwe mens dan wel tegen de
domme rechter zeggen? Niets anders dan: 'Kon ik als zwaar rotsblok dat geen
bewustzijn heeft, er iets aan doen dat ik ten eerste ergens op een bepaalde
hoogte door een onbekende kracht gescheiden werd van de rest van mijzelf, en
ten tweede dat ik zo ontzettend zwaar was, en heb ik ten derde op enigerlei
wijze deze verpletterde mensen soms geroepen om hier te wachten tot ik naar
beneden zou vallen en hen allen zou doden?!'
[4] Je zult nu
hopelijk oog hebben voor het hoogst onverstandige beschuldigen van deze nieuwe
mens door een superslimme rechter, maar tevens misschien ook daarvoor dat ik,
die nu pas uit een onbehouwen blok een nieuw mens aan het worden ben, voor al
mijn slechte daden evenmin schuldig ben als de zoëven beschreven rotsblokmens!
Als je geen domme rechter wilt zijn, berecht mij dan volgens de gerechtigheid
van het zuivere verstand en niet volgens de wijze pretenties van je humeur!
Wees een mens, zoals ook ik nu een mens ben!"
71 Cyrenius' verwondering over Zorels scherpzinnigheid
[I] Johannes
begint over deze treffende woorden van Zorel dieper na te denken en vindt dat
zij niet ongegrond zijn en hij richt zich stil, in zijn hart, met de vraag tot
Mij wat hij nu hierna nog verder met de man moet beginnen, omdat deze hem
duidelijk boven het hoofd begint te groeien.
[2] Maar IK
zeg tegen Johannes: "Gun hem nu wat tijd, dan zal Ik net als tot nu toe,
wel in je hart en op je tong leggen watje verder met hem moet bespreken!"
-Dat doet Johannes.
[3] CYRENIUS
die het verweer van Zorel met grote aandacht heeft aangehoord, zei tegen Mij:
"Heer, ik moet hier openlijk toegeven dat deze man een heel merkwaardig
wezen is! Het lijkt wel of hij nu zelfs de wijze Johannes behoorlijk aan het
nadenken heeft gezet. Kortom, ik bijvoorbeeld zou nu helemaal aan het eind van
mijn Latijn zijn en als rechter hem van al zijn schuld moeten vrijpleiten.
[4] Het is mij
echter welonbegrijpelijk waar deze man, die in zijn daden zo’n grote
ellendeling was, zo'n overtuigende scherpzinnigheid heeft opgedaan.. Dat
mensen, zoals bijvoorbeeld overste Stahar en ook Zinka: heel scherpzinnig hun voordeel konden spreken voor zij nader
met U kennis hadden gemaakt, is begrijpelijk, want dat zijn echt geleerde
mensen en zij hebben in veel andere zaken grote ervaring; maar deze mens was
altijd ~ een boef.van.het zuiverste water, -en dan toch deze scherpzinnigheid!
Ah, zoiets heb ik in mijn hele leven nog niet meegemaakt! O Heer, zeg mij toch
hoe deze mens daaraan gekomen kan zijn.”
[5] Ik zeg;
“Zo onderontwikkeld is hij nooit geweest, want Grieken zijn toch altijd nog de
beste advocaten van Rome! Zij kennen der meedogenloze scherpte van de Romeinse
wetten en bestuderen deze daarom ongelofelijk precies, om wanneer zij voor een
rechter voor het een of andere vergrijp ter verantwoording geroepen mochten
worden, steeds met een gedegen weerwoord klaar te staan. En zij die van plan
zijn de staat op grove wijze te bedriegen, hebben zich de staats - en
mensenrechten al helemaal goed ingeprent en ook de geschriften van
verschillende wijsgeren uitermate intensief bestudeerd; en tot die soort
behoort ook deze Zorel.
[6] Vóór de
extatische slaap zou hij echter ook niet met zo'n gerichte scherpzinnigheid
gesproken hebben, maar door deze slaap heeft zijn geest een zekere nawerking in
zijn ziel achtergelaten en daarom geeft deze nu zo’n scherpe kritiek. Die
scherpzinnigheid zou echter al gauw weer verloren gaan als hij hierna weer
terug zou vallen in de oude levenssfeer. Deze behandeling maakt hem echter
steeds scherper van oordeel, hetgeen Ik ook speciaal terwille van Mijn
leerlingen toelaat opdat zij bij deze gelegenheid i.ets kunnen proeven van de
grootst denkbare scherpzinnigheid van het menselijke, wereldse verstand,
hetgeen zeer heilzaam voor hen is. Want hoewel zij zeer deemoedige mensen zijn
en een hart bezitten dat al erg verstandig is, hebben zij toch zo nu en dan wat
zelfgenoegzame gedachten, en ten opzichte daarvan is zo'n mens een
voortreffelijke steen des aanstoots.
[7] Johannes
heeft mij reeds in zijn hart gezegd dat zijn wijsheid hier te kort schiet en de
andere leerlingen peinzen en peinzen nu wat dat mag betekenen, maar Ik laat hen
nog een klein poosje nadenken, opdat zij zichzelf beter leren kennen. Als zij
wat dieper in zichzelf hebben gegraven, zal Ik hen wel weer vooruit helpen.
Maar hij zal hun nog wel zoveel moeite bezorgen dat zij zich allemaal geweldig achter
de oren zullen beginnen te krabben! Daarna zullen zij weer een stap verder
kunnen doen. - Nu zal Ik echter Johannes' tong weer losmaken, en dan zal hij
opnieuw gaan spreken. Let daarom nu maar goed op.
72 Johannes geeft Zorel advies
[I] Na een
korte pauze zegt JOHANNES tegen Zorel; “Ik kan niet direct ontkennen, dat je nu
met je verstand dingen hebt gezegd die stellig niet helemaal ongegrond zijn;
maar ze slaan vrijwel niet of helemaal niet op jóuw leven, want jouw ziel was
zelf altijd al ver genoeg ontwikkeld om het onechte van het echte te kunnen
onderscheiden. Als een ziel echter, met een scherpte zoals dat bij jou het
geval is, daartoe in staat is dan ziet zij ook het verschil tussen het goede en
het kwade, en als zij dat kan, zondigt zij tegen haar eigen kennis en haar
geweten. Wie echter tegen zijn kennis en tegen zijn geweten zondigt, kan
slechts door echt berouwen boete van het oude vuil van zijn zonden worden
gereinigd en in Gods gunst komen.
[2] Jij wilt
en zult een beter mens worden! Wil je dat, dan moetje ook erkennen dat je aan
al die erge daden zelf schuldig was; maar als je dat was, dan ligt het nu ook
aan jezelf om in te zien, dat het niet juist is de schuld op een ander te
schuiven. Je moet de schuld daarentegen bij jezelf zoeken en erkennen dat deze
geheel bij jezelf ligt en daarover echt berouw voelen, omdat je in alle
opzichten heel goed beseft wat het ware en goede is, maar met je daden voor het
tegengestelde hebt gekozen.
[3] Ja, als je
helemaal geen enkel idee van enige zuivere waarheid, en dus van het goede, in
jezelf gevonden zou hebben, je daarentegen slechts in een duister bijgeloof
bevond, gestaafd door je gehele levenssfeer, dan zouden je daden ook al waren
zij op zichzelf voor de rechterstoel van het zuivere verstand nog zo slecht -je
niet als schuld aangerekend worden. Dan zou je dus net zo vrij van zonden zijn
als jouw mens geworden tijger en rotsblok, en niemand zou het recht hebben
tegen je te zeggen: 'Verbeter je, heb berouw over je misdaden en doe oprecht
boete opdat je voor de ware God aangenaam wordt!
[4] Dan zou
men je eerst zorgvuldig al het ware bij moeten brengen, je de ware weg wijzen
en je gedurende enige tijd daarop leiden! Als iemand, die in deze waarheid volmaakt
onderwezen zou zijn, toch weer in zijn oude fouten zou terugvallen en net zo
slecht zou handelen als voorheen, zou hij wél zondigen, omdat hij dan tegen
zijn vaste overtuiging in zou handelen en zijn geweten in grote onrust zou
brengen. De beelden die jij gebruikte, deugen daarom alleen voor mensen die net
als de dieren nog nooit enige waarheid hebben gekend. Maar jij bent geen leek
in de echte waarheid, jij kent die daarentegen bijna net zo goed als ik die ken
en je hebt deze als zodanig ook allang gekend. En je geweten heeft je ook
altijd bij elke slechte daad van je aangeklaagd, maar jij schonk daar weinig
aandacht aan en probeerde het door allerlei valse, verstandelijke overwegingen
te overstemmen. Je voelde ook altijd berouw als je iets slechts had gedaan
tegen je overtuiging en je geweten in, maar tot boete en werkelijke verbetering
kwam het bij jou tot op heden nog niet.
[5] God de
Heer heeft je daarom nu in grote ellende terecht laten komen. Nu heb je niets;
ook je voormalige compagnon in de slavenhandel heeft je in de steek gelaten en
bevindt zich nu al in Europa, waar hij zijn aanzienlijke winsten verteert. Jij
staat hier nu naakt en zoekt hulp.. Die zul je ook krijgen; maar je moet je
deze eerst waardig maken door zelf vrijwillig het alleen ware en goede in je
dagelijks leven toe te passen. Dan zul je ook waarachtig geholpen worden,zowel
voor het tijdelijke als het eeuwige.
[6] Blijf je
in je daden echter bij datgene waarvan wij beiden weten dat het fout en slecht
is, dan blijf je je leven lang ellendig. Hoe het er daarna in het hiernamaals
zal uitzien, waar na het afleggen van het lichaam een.rein leven volgt, dat kan
je eigen zuivere verstand je goed duidelijk maken als je bedenkt, dat dit
tijdelijke leven het zaad is en het leven in.het.hiernamaals de vrucht. .
[7] Zaai je
een edel, goed zaad in de grond van je eigen levenstuin, dan zul je ook edele
vruchten oogsten. Stop je echter distel en doornzaden in de grond van je
levenstuin; dan zul je eens ook oogsten watje nu hebt gezaaid. Want je zult ook
wel weten dat aan distels geen vijgen en aan dorens geen druiven groeien!
[8] Kijk, ik
heb je nu niet geoordeeld, maar je alleen maar getoond wat je hierna moet doen,
en mijn woord oordeelde niet hard over je en mijn manier van spreken was mild!
Neem mijn woorden ter harte, dan sta ik als vriend met mijn leven ervoor in dat
je daar beslist nooit in der eeuwigheid berouw over zult hebben!"
73 De zucht naar kennis en de zucht naar genot
[1] ZOREL
zegt: "Ah, op die manier kan er met mij gepraat worden. Dat klonk echt
menselijk, en ik zal mij alle moeite getroosten datgene te doen wat je mij als
mens, maar niet als rechter, zult zeggen. Beste vriend! Ik ken mijzelf nu
precies, mijn binnenste levenskern schijnt nu juist niet de slechtste te zijn,
maar mijn buitenkant is over het algemeen slecht! Als het mogelijk zou zijn dit
lichaam met zijn slechte ziele aanhangsels helemaal uit te trekken en de
inwendige levenskern met een betere vleesmassa te omhullen, dan zou ik een
prima mens zijn, maar met mijn huidige lichaamsgesteldheid is niets aan te
vangen! Ik ben nu natuurlijk niet meer zo'n erge booswicht als ik was, maar
mijn vlees is nooit te vertrouwen. Het blijft toch merkwaardig dat al mijn
daden, ook al zagen ze er nog zo boosaardig uit, buiten mijn wil om gebeuren!
Ik werd er steeds als toevallig met de haren bijgesleept; wat ik eigenlijk
wilde was het tegendeel van wat gebeurde! Hoe komt dat?"
[2] JOHANNES
zegt: "Ja kijk, de wil van de mens is tweevoudig: enerzijds heeft de wil
een trek of voertouw van de kennis der waarheid, dat altijd nogal zwak is en
een trektouw van de zinnelijke wereld met haar verlokkende eisen, dat door
allerlei gewoontes erg sterk en krachtig is geworden. Als de wereld je een
aantrekkelijk hapje voorhoudt met de mogelijkheid het zonder veel moeite te
bemachtigen, dan begint het sterke touw meteen aan de wils impulsen van het
hart te trekken; als er dan tegelijkertijd ook getrokken wordt door het minder
sterke touw van de kennis der waarheid, dan heeft dat weinig of geen uitwerking,
omdat van oudsher de sterke nog altijd wint van de zwakke.
[3] Een wil
die iets tot stand wil brengen, moet vastbesloten en ernstig optreden en
nergens bang voor zijn. Met stoïcijnse onverschilligheid moeten hem alle
wereldse voordelen volkomen koud laten en zelfs ten koste van zijn lichamelijke
lichaam moet hij de lichte weg van de waarheid blijven volgen. Dan is de anders
zo zwakke waarheidsliefde sterk en krachtig geworden en heeft deze de puur
wereldse wil van het gevoel en het genot volledig onderworpen. Die gaat
uiteindelijk zelfs geheel over in het licht van de waarheidsliefde en dan is de
mens in zichzelf tenslotte één geworden, hetgeen van het grootste belang is
voor de innerlijke vervolmaking van het onsterfelijke wezen van de mens.
[4] Want als
je in het denken en in je zelf niet één kunt worden, hoe kun je dan zeggen: 'Ik
heb de waarheid in al haar diepte en volheid onderkend!', - terwijl je in
jezelf nog volkomen verdeeld bent en dus voor jezelf niets dan een pure leugen
bent? De leugen is echter vergeleken bij de waarheid niets, zoals de donkerste
nacht niets is vergeleken bij de klaarlichte dag. Zo'n nacht kent geen licht en
de mens die in zichzelf een leugen is, kan geen lichte waarheid onderkennen, en
daarom is bij alle wereldse mensen die nog vol innerlijke tweespalt zijn, het
trek en voertouw van de waarheidsliefde zo zwak dat het reeds bij het
geringste tegenovergestelde trekje door het wereldse genot buiten spel wordt
gezet en dus overwonnen wordt.
[5] Als de
waarheidsliefde bij de mensen door de drang naar het wereldse genot voor altijd
is overwonnen en onderdrukt, zodat daardoor ook een soort eenheid in de
duisternis van de innerlijke mens is ingetreden, dan is de mens geestelijk
gestorven en zodoende een in zich zelf verdoemde. Hij kan eeuwig geen licht
meer krijgen behalve door het vuur van zijn grove materie wanneer die door de
druk van de begeerten ontvlamd is. Maar de materie van de ziel is veel
vasthoudender dan die van het lichaam en er is een heel krachtig vuur voor nodig
om alle materie van de ziel te verteren en te vernietigen.
[6] Omdat een
ziel zich echter zo'n buitengewoon pijnlijke loutering niet uit liefde tot de
waarheid of tot het licht zal laten welgevallen, maar zich uit oude genot en
duistere heerszucht daaraan als een Proteus zal trachten te onttrekken, daarom
is een mens die in deze wereld in zichzelf één is geworden in zijn levensnacht,
ook zo goed als voor eeuwig verloren.
[7] Alleen de
mens die door zijn energieke, verlichte wil der waarheidsliefde de wereldse wil
der genotzucht geheel heeft overwonnen en zo in het licht en in alle waarheid
in zichzelf een eenheid vormt, is daardoor geheel licht en waarheid en dus ook
het leven zelf. Daarvoor is echter, zoals ik je al eerder zei, een waarachtig
stoïcijnse zelfverloochening nodig, - maar niet de op zichzelf hoogmoedige
verloochening van jullie Diogenes, die zich meer en hoger acht dan een van goud
blinkende koning Alexander, maar de deemoedige van een Henoch, een Abraham,
Isaäk en Jacob. Als je dat kunt, dan zul je in het tijdelijke en voor eeuwig
gered zijn; kun je dat echter niet, en niet uit je eigen kracht der
waarheidsliefde, dan is het gedaan met je en dan kun je noch aan deze, noch aan
gene zijde geholpen worden. Ik ben echter van mening dat je daartoe bij jezelf
in staat bent; want aan inzicht en kennis ontbreekt het je niet. Wat zegt je
innerlijk gevoel daar nu over?"
74 Het wezen van God en Zijn menswording
[1] ZOREL
zegt: "Dat zegt: 'Zorel kan alles als hij het als de echte Zorel wil', en
die wil het nu, dus zal het ook zeker gebeuren! Kon ik maar een paar weken bij
jou blijven, dan zou het wezenlijk gemakkelijker en sneller gaan!"
[2] JOHANNES
zegt: "Als het je maar volkomen ernst is een beter mens te willen worden,
dan zul je wel in het gezelschap van mannen verblijven die even sterk zijn als
wij in de onmiddellijke omgeving van het grote en levende Licht uit God!"
[3] ZOREL
zegt: "Wat en wie is dan eigenlijk jullie God, die jullie Joden 'de God
van Abraham, Isaäk en Jacob' noemen?"
[4] JOHANNES zegt:
"Die vraag zul je, als je één bent geworden in je innerlijke licht, helder
en duidelijk beantwoord vinden, net zoals wij die gevonden hebben. Als wij nu
echter zouden proberen je dat nader uit te leggen, zou je ons van je
levensdagen niet begrijpen. Vooraf mag je echter wel weten welk begrip een waar
mens zich van God moet maken, luister dus !
[5] De
waarachtige en enige God is in Zichzelf de eeuwige, zuiverste Geest, die de
hoogste graad van zelfbewustzijn bezit en de hoogste en verlichtste wijsheid heeft
en zo'n onwrikbare wil, dat daaraan niets onmogelijk is.
[6] God is het
Woord en het Woord zelf is God. Dit eeuwige Woord is nu vlees geworden en kwam
in de wereld tot de Zijnen, maar deze herkennen niet het Licht dat daardoor in
de wereld is gekomen. Daarom zal dit Licht van de kinderen weggenomen en aan de
heidenen gegeven worden. Want de heidenen zoeken nu de waarheid, de kinderen
van het licht ontvluchten deze echter zoals erge misdadigers het gericht.
Daarom zal het van de kinderen worden afgenomen en aan de heidenen worden
gegeven, hetgeen juist nu het geval is en gebeurt.
[7] Want de
kinderen van de oerstam van het licht wonen in Jeruzalem, zij verwerpen de
waarheid uit God en hechten zich steeds meer aan de nacht, de leugen en hun
lichtzinnige werken. Maar de heidenen trekken door de wereld en zoeken de
waarheid en als zij deze gevonden hebben, verheugen zij zich zeer en prijzen de
gever van het licht uitermate en waarachtig in hun hart en door hun daden.
[8] Als je
hier om je heen kijkt, zie je een grote groep mensen. Voor het grootste deel
bestaat deze uit heidenen die het licht uit de hemelen hebben gezocht. Zij
hebben het gevonden en verheugen zich daarover. Maar Jeruzalem, de stad des
Heren, zond alleen maar gerechtsdienaars en achtervolgers om het licht te
vernietigen! Zij die uitgezonden werden, waren echter verstandiger dan die hen
gezonden hadden. Ze kwamen uit hun grote duisternis in het licht, verheugden
zich zeer daarover en bleven daarin. Zij hebben het licht wel gevangengenomen, maar
niet voor de kerkers van Jeruzalem maar voor zichzelf, voor hun harten en zij
zijn nu onze broeders in het licht uit God, en verheugen zich daarover en over
Hem van wie het grote licht uitgaat.
[9] Jij kwam als
heiden hierheen, weliswaar niet om het licht voor je levensnacht te vinden,
maar goud en zilver. Maar wie uit de kerkers in het zonlicht komt zal niet
gemakkelijk kunnen voorkomen dat hij beschenen wordt. En zo vergaat het jou
hier. Ook al zocht je het licht niet, toch wordt je nu beschenen omdat je in
het zonlicht kwam, dat wil zeggen niet in het licht van de natuurlijke zon die
nu net bij het ondergaan de horizon raakt, maar in het licht van de geestelijke
zon, dat de oneindigheid verlicht met alle wijsheid, opdat alle wezens die tot
denken in staat zijn vanuit dit licht kunnen denken en willen, zowel op deze
aarde als ook op talloze andere werelden waarmee uit God de eindeloze ruimte
vervuld is.
[10] Laat
daarom dit licht door je heen schijnen, waarvan je nu een beetje begint te
voelen dat het door je binnenste schijnt, dan zul je door het kleinste vonkje
van dit licht al gelukkiger worden dan wanneer je alle schatten der aarde zou
bezitten. Zoek nu zelf het ware rijk der waarheid en al het andere zal je voor
niets daarbij gegeven worden en je zult nergens gebrek aan hebben!"
75 Cyrenius ontfermt zich over Zorel
[1] ZOREL
zegt: "Vriend, je hebt gelijk: "Wat de mens in duisternis geniet,
heeft geen waarde! Dat ik in een diepe geestelijke nacht leef, merk ik nu zelf;
want jouw woorden hebben mij ondanks hun geheimzinnige klank een echte, grote
verlichting gegeven en dat schenkt mij nu reeds veel vreugde. Maar, als jij bij
Cyrenius ook wat in te brengen hebt, vraag hem dan of hij mij tenminste een wat
betere mantel wil geven; want in jullie gezelschap kan ik mij in deze vodden
niet meer vertonen. Cyrenius zal toch wel de een of andere oude, afgedragen
bediendenmantel hebben!"
[2] CYRENIUS
roept een van zijn dienaars en zegt: "Loop eens naar onze bagage en haal
een goed hemd, een toga en een Griekse mantel!"
[3] De dienaar
gaat en brengt het gevraagde.
[4] CYRENIUS
roept vervolgens Zorel en zegt: "Hier, neem het gewaad, ga ergens achter
het huis en kleed je om!"
[5] Zorel
aanvaardt dankbaar het gewaad, gaat daarmee achter het huis van Marcus, kleedt
zich om en ziet er dan heel voornaam uit.
[6] Binnen
enige ogenblikken is ZOREL weer bij ons en zegt tegen Cyrenius: ’Geëerde heer!
Niet meer onze waardeloze goden, maar de ene, ware en eeuwig levende God lone
het u! U heeft nu een naakt, arm mens bekleed en dat is een edel werk, dat ik
helemaal niet waard ben! Maar als er een waarachtig, almachtig en wijs God is
wiens kinderen, of op z'n minst wiens werken wij allen zijn, Die ons ook met
weldaden overlaadt die wij niet waard zijn, en waarvoor wij Hem ook alleen maar
kunnen danken en verder niets, zo sta ik nu ook voor u, geëerde heer en
gebieder: "uit het diepst van mijn hart kan ik u slechts danken en verder
niets doen! Als u mij echter als één van uw minste dienaars wilt aannemen, dan
schenk ik u daarvoor mijn akker!"
[7] CYRENIUS
zegt: "Jouw akker is niet van jou, maar van degene, voor wiens geld je
deze gekocht hebt. Daarom zullen wij hem verkopen, de bezitter of zijn kinderen
het geld overhandigen en pas dan kun je mijn dienaar zijn!"
[8] ZOREL
zegt: "Geëerde heer en gebieder! Uw wil is wet! Alles van u is genade voor
mij, maar laat mij alstublieft niet alleen en neem mij in uw dienst! Zoals ik
mijn oude lompen voor altijd heb uitgetrokken, zo zal ik ook mijn slechte, oude
mens afdanken en een heel ander mens worden! Dat kunt u van mij aannemen! Zo
slecht als ik was, zo goed wil ik weer worden, om tijdens de mij eventueel nog
resterende tijd van mijn leven dat, wat ik allemaal aan kwaad heb aangericht,
enigszins goed te maken.
[9] Als ik
ooit een mens had kunnen ontmoeten die mij over recht en onrecht zo goed
voorgelicht zou hebben als die Johannes daar, dan zou ik nooit zo diep in alle
zonde gezonken zijn; maar nu moest ik altijd met mijn eigen verstand te rade gaan!
Hoe ver ik het echter met mijn grote intelligentie gebracht heb, weet u, en ik
hoef voor u mijn grote schande niet meer te herhalen. Wees mij daarom van nu af
aan genadig en barmhartig, want in het vervolg zult u geen gelegenheid meer
krijgen ontevreden over mij te zijn. Ik bezit verscheidene vaardigheden en ik
ben zeer ervaren in schrijven en rekenen, en de geschiedenis der volkeren tot
op heden is mij niet onbekend. Alles van Herodotus * (*een Griekse
geschiedschrijver) is mij vertrouwd; ook de kroniek van de Joden, Perzen en de
oude Babyloniërs is mij niet onbekend. Daarom zult u mij wel ergens kunnen
gebruiken""
[10] CYRENIUS
zegt: "Daarover zullen we later wel spreken. Ga nu echter weer naar je
vriend Johannes terug en laatje door hem de ware weg tonen! Als je die hebt, -
dan zal al het andere niet lang op zich laten wachten!"
76 Het geheim van het innerlijke geestesleven
[I] Na deze
woorden van Cyrenius boog Zorel zich zo diep mogelijk voor ons en ging daarna
meteen weer naar Johannes, die hem opnieuw vriendelijk ontving en hem vroeg,
hoe het nu met hem gegaan was.
[2] ZOREL
zegt: "Het is met mij buitengewoon goed gegaan, wat je aan mijn kleding
wel kunt zien, want als je eenmaal in het bezit bent van een behoorlijk hemd en
toga en een Griekse mantel van blauwe merinos om je schouders draagt, dan gaat
het je aards gezien toch zeker uitstekend! Wat evenwel het geestelijke welzijn en welbevinden betreft,
zeg ik je dat dat nog heel onbehaaglijk aanvoelt! Als God zou willen dat ik er
geestelijk net zo in het nieuw gekleed bij zou lopen als nu lichamelijk, dan
zou het mij zeker beter gaan, maar dat zal zijn tijd nog wel nodig hebben!
[3] Vriend,
één vraag zul je mij echter wel toestaan en die luidt: "Jullie zijn mensen
zoals ik, jullie zijn van vlees en bloed en hebben dezelfde zintuigen als wij
allemaal. Jij hebt mij echter bewijzen gegeven van een geestkracht, die alles
wat ik tot op heden heb meegemaakt, hemelhoog en ver overtreft! Nu is mijn
vraag, hoe je daaraan kwam. Wie heeft jou en je vrienden dat geleerd? Hoe
kwamen jullie daartoe?"
[4] JOHANNES
zegt: "Je zou er weinig aan hebben als ik je dat uitlegde; als je echter
doet wat ik je nu zal zeggen, zul je de weg daartoe in jezelf vinden en je
ontwikkelde geest zal je, gesterkt door Gods geest, in alle waarheid en
wijsheid leiden. Als je een bepaalde kunst wilt leren, moet je naar een
kunstenaar gaan en je door hem in laten wijden in die kunst; dan volgt het
vlijtige oefenen teneinde je de handgrepen zodanig eigen te maken dat zij
volkomen overeenstemmen met die van de meester, en dan ben je net zo'n
kunstenaar als je meester.
[5] Als je
wilt leren denken, moet je naar een filosoof gaan. Hij zal je opmerkzaam maken
op oorzaken en gevolgen, en daardoor zul je beginnen te denken en conclusies te
trekken en je zult zeggen: "Omdat water vloeibaar is, kan het gemakkelijk
bewogen worden. Door zijn zwaarte moet het naar beneden in het dal stromen,
omdat volgens de algemene ervaring tot op heden alles wat gewicht heeft,
tengevolge van een aantrekkende kracht uit het binnenste der aarde, zich ook
steeds op het binnenste der aarde heeft gericht en dat zonder ophouden zal
blijven doen volgens de onveranderlijke wil van de Schepper, die alles in de
gehele natuur beheerst.
[6] Als het
water in de zee de diepst mogelijke bedding heeft bereikt, treedt er voor wat
betreft het verder stromen wel een rust in, -maar op zichzelf blijft het toch
altijd een vloeibaar lichaam; en als er een stormwind over het wijde oppervlak
waait, brengt dat de overigens rustige oppervlakte van het water in een
golvende beweging, en dit golven van het water is op zichzelf weer niets anders
dan een streven naar rust van het vloeibare waterlichaam. Maar omdat niets
anders zo'n drang naar rust heeft als het water, kan het ook het gemakkelijkst
en snelst uit het evenwicht van zijn rust gebracht worden.
[7] Daaruit
volgt tenslotte de gevolgtrekking: "hoe vloeibaarder een lichaam is, des
te meer rust het zoekt; en hoe meer zijn lichamelijke wezen naar rust streeft,
des te gemakkelijker kan zijn rust verstoord worden. Maar hoe gemakkelijker de
rust van een elementair lichaam verstoord kan worden, des te vloeibaarder moet
het zijn. Uit dit voorbeeld zie je hoe men in een filosofenschool begint met te
leren denken en hoe men gevolgtrekkingen gaat maken van oorzaak naar gevolg en
ook omgekeerd.
[8] Al
dergelijk denken beweegt zich echter in een kring waar het niet uitkomt en ook
niet uit kan komen. Zulke gedachten baten de mens dan ook weinig of niets met
betrekking tot zijn innerlijke, geestelijke zijn, willen en denken. Maar zoals
je je de één of andere kunst alleen bij een kunstenaar, en een ordelijk,
rationeel denken alleen bij een filosoof eigen kunt maken, zo zul je het
innerlijke, geestelijke denken alleen bij een geest, en wel bij de alles doordringende
geest van God in jezelf kunnen leren. Dat betekent: alleen een geest kan een
geest leren; want een geest ziet en herkent de andere geest, zoals het ene oog
het andere ziet en beseft dat het een oog is en hoe het geaard is.
[9] De geest is
het innerlijke gezichtsvermogen van de ziel, dat met haar licht alles
doordringt omdat het een innerlijk en daarom zuiver licht is. Daaruit zie je nu
hoe het toegaat met het leren van de verschillende dingen, en hoe men voor
alles wat men wil leren steeds de geëigende leraar moet hebben omdat men anders
een eeuwige knoeier blijft. Maar het komt er dan ook erg op aan om, ook al
heeft men de allerbeste leraar gevonden, alles precies en vlijtig te doen wat
de meester bevolen of aangeraden heeft om te doen en te oefenen.
[10] Als de
geest in je ontwaakt, zul je zijn stem waarnemen als heldere gedachten in je
hart. Daar moet je goed naar luisteren en je in je gehele levenssfeer naar
richten, dan zul je daardoor je eigen geest een steeds groter werkgebied verschaffen;
zo zal de geest in je groeien tot de grootte van een man en je gehele ziel
doordringen en daardoor je gehele materiële wezen.
[11] Ben je in
jezelf op dit punt aangeland, dan ben je ook net als een van ons in staat niet
alleen dat te zien en te herkennen wat alle natuurlijke mensen met hun
zintuigen kunnen zien en waarnemen, maar ook die dingen, die voor de gewone
mens onnaspeurlijk zijn, zoals je dat bij mij ontdekt hebt. Ik kon, zonder je
vroeger gezien of gekend te hebben, alles wat je ooit ergens op deze aarde hebt
uitgehaald en wat je nóg zo verborgen hield, haarfijn vertellen.
[12] Nu heb ik
je slechts een klein voorproefje gegeven van de feiten, opdat je zien en
beseffen kunt hoe het gesteld is met de geestelijke dingen. Maar aan dat alles
heb je nog weinig of niets; je moet nu vernemen wat je moet doen om je geest te
ontwikkelen. Ik ben echter nog lang niet gerechtigd om dat voor je uit te
stippelen, maar dat is wel een ander die ook bij ons is en wiens gehele wezen
volkomen doordrongen is van Gods geest. Hij zal je eerst de weg der waarheid
wijzen en omdat Hij Zelf geest der geesten is zal Hij door je vlees tegen je
geest roepen: ' Ontwaak in de liefde tot God en daaruit tot je broeders, in de
naam van Hem die eeuwig was, is, en ook eeuwig zijn zal!' - En zeg mij nu,
watje vindt van alles wat ik je nu verteld heb!"
77 Zorels besluit om zich te verbeteren
[I] ZOREL
zegt: "Ik vind de les die je mij nu hebt gegeven heel wijs, waarachtig en
goed. Het moet allemaal wel zo zijn, anders zou je mij niet mijn meest
verborgen daden als uit een boek hebben kunnen voorlezen. Het is dus zeker dat
men als mens een nauwelijks voor te stellen volmaaktheid kan verwachten, en
deze overtuiging geeft mij thans de meeste voldoening. Ik verlang ook helemaal
met naar een volmaaktheid zoals ik die nu bij jou heb waargenomen, om bij
andere soortgelijke gelegenheden arme zondaars hun begane zonden voor te
schotelen, maar ik zou die toestand willen bereiken terwille van de menselijke
volmaaktheid zelf, om daardoor mijzelf een ware troost voor het leven te
bezorgen en mij zo in stilte over mijzelf te verheugen! Ik wil nooit leraar of
de een of andere rechter zijn, ook al is die nog zo zachtzinnig; als volmaakt
mens wil ik slechts dienstbaar zijn, opdat in het vervolg geen mens door mijn
domheid enig nadeel zal ondervinden.
[2] Dit is de
enige beweegreden waarom ik wens jouw volmaaktheid te bereiken. Laten de eisen
die daardoor aan mijn leven gesteld worden, zijn wat zij willen, ik zal ze
zeker nakomen, want als ik wat wil is geen offer mij te zwaar! Het wordt
gebracht, zelfs ten koste van mijn lichamelijke leven! Want welke waarde kan
een leven hebben als het uit enkelonvolmaaktheden is opgebouwd?! Met de
onvolmaaktheid kan men niets volmaakts bereiken, -waarlijk, naar iets onvolmaakts
verlang ik beslist niet meer!
[3] Je zei
echter dat een ander mens, vol van de geest van God, mij over datgene wat ik
doen moet zal leren; jij kent hem, -wijs hem aan, opdat ik naar hem toe kan
gaan en de middelen kan vragen voor het opwekken van mijn geest!"
[4] JOHANNES
zegt: "Het is degene, die je eerder naar mij verwees! Ga naar Hem, Hij zal
je leren!
[5] ZOREL
zegt: "Sinds mijn ontwaken had ik reeds bij mijzelf het vermoeden dat deze
timmermanszoon uit Nazareth, waarover men mij eerder vertelde, wat meer moet
zijn dan alleen maar een mens. Uiteindelijk blijkt dus waar te zijn wat ik tot
nu toe slechts vaag vermoedde! Het is trouwens uiterst merkwaardig, dat juist
deze mens mij zo erg bekend voorkomt! Hoe werd hij toch zo volmaakt? Kun jij mij
daar iets over vertellen?"
[6] JOHANNES
zegt: "Daarover kan ik je niets anders zeggen dan dat zo'n vraag je wel te
vergeven is; maar eigenlijk zou dat net zoiets zijn, alsof je zou vragen hoe en
op welke wijze Gods wijsheid en macht zo oneindig volmaakt zijn geworden. God
Zelf heeft Hem uitgekozen als Zijn lichamelijke woonplaats! Dat is de grote
genade die door deze Gekozene tot alle volkeren is gekomen. Het menselijke dat
je aan Hem ziet, is in zekere zin de Zoon van God, maar in Hem woont de Geest
van God in Zijn volheid!
[7] In dat
geval kan men toch niet vragen hoe hij aan zo'n oneindige volmaaktheid kwam!
Dat wat Hij nu is en eeuwig zal zijn, was Hij reeds in het moederlichaam. Hij
maakte wel al het puur menselijke mee, behalve de zonde die de mensen altijd in
meer of mindere mate begaan, maar tot Zijn geestelijke volmaaktheid droeg dat
niets bij omdat Hij reeds van eeuwigheid volmaakt was. Hij deed en doet alles
echter enkel en alleen opdat alle mensen een volmaakt voorbeeld aan Hem zullen
hebben om Hem, die de oergrond en oermeester van al het zijn en leven is,
daarin na te volgen.
[8] Nu weet
jij ook, met Wie je te doen hebt. Ga daarom naar Hem toe, opdat Hij je de ware
weg zal tonen naar je geest, die zich in je bevindt als de zuivere liefde tot God,
en door je geest of door je liefde de weg tot Hem, die temidden van ons
verblijft als het ware Heil van alle mensen die ooit op deze aarde hebben
geleefd, nu leven en in de toekomst zullen leven.
[9] Als je echter naar Hem toegaat, ga dan in de liefde van je hart naar
Hem toe en niet puur verstandelijk! Want alleen door de liefde kun en zul je
Hem winnen en Hem in Zijn goddelijkheid ook begrijpen; maar met het verstand
zul je eeuwig niets bereiken! Want slechts de reine liefde is in staat om
steeds toe te nemen, terwijl het verstand grenzen heeft die het nooit zal
kunnen overschrijden. Maar de liefde van de mens tot God is, zoals gezegd, in
staat om eeuwig toe te nemen, en hoe krachtiger de liefde tot Hem in je zal
worden, des te lichter wordt het ook in je gehele wezen! Want de reine liefde
tot God is een levend vuur en een stralend licht. Wie in dit licht wandelt, zal
de dood in eeuwigheid met zien, zoals HIJ Zelf gezegd heeft. -En nu weet je al
behoorlijk veel. wek jezelf op in je hart en ga naar Hem toe!"
[10] Hierna
weet ZOREL echter van eerbied nauwelijks wat hij moet denken en doen. Want deze
laatste mededeling laat hem geen twijfel over de volkomen aanwezigheid van God
in Mij en daarom wordt hij door de steeds groeiende eerbied steeds moedelozer en
banger. Na enige tijd diep nagedacht te hebben zegt hij: "Vriend! Hoe meer
ik jouw woorden overdenk en bedenk, des te moeilijker wordt het mij naar Hem
toe te gaan om Hem, terwijl ik Zijn genade het minst waardig ben, te vragen of
Hij Zelf mij de lichte weg wil wijzen naar het leven! Het is op de man af
gezegd, voor mij nu bijna onmogelijk naar Hem toe te gaan, want er stroomt mij
uit Hem een bepaalde heiligheid tegemoet die steeds maar tegen mij zegt:
"'Ga terug, onwaardige! Doe eerst jarenlang boete en.kom dan pas om te
zien of je de zoom van Mijn kleed kunt aanraken! ' Zeg mij waar die
bultengewone vrees vandaan komt die mijn gehele wezen doordringt!"
[11] JOHANNES
zegt: "Zo is het goed; de ware liefde tot God de Heer moet steeds
voorafgegaan worden door de deemoed van het hart! Als dat niet het geval is,
komt de liefde nooit of te nimmer waarachtig en levend te voorschijn. behoud
nog even die.echte rouwmoedigheid voor Hem in je hart! Maar als Hij je roept,
aarzel dan met langer om zo snel mogelijk naar Hem toe te gaan!"
[12] Na deze
woorden wordt Zorel innerlijk wat rustiger, maar denkt er toch diep over na hoe
goed en zalig het nu zou zijn om zonder zonde voor de Heiligste te komen.
78 De weg naar het eeuwige leven
[1] Maar tot
grote verrassing en verbazing van Zorel zeg IK tegen hem: "Wie zijn
gebreken berouwvol erkent en boete doet in de ware, levende deemoed van zijn
hart: is Mij liever dan negenennegentig rechtvaardigen die de boetedoening nog
nooit nodig hebben gehad. Kom daarom nu bij Mij, boetvaardige vriend, want in
jou heerst nu het juiste deemoedige gevoel, dat Mij liever is dan dat van hen
die vanaf het oerbegin rechtvaardig zijn en in hun harten roepen: 'Hosianna,
God in de hoge, dat wij Uw heilige naam nooit ontheiligd hebben door een willens
en wetens begane zonde!' Dat mogen zij roepen en daar hebben zij ook het recht
toe, maar dat maakt ook dat zij met veroordelende ogen naar een zondaar kijken
en zijn nabijheid mijden als de pest.
[2] Zij lijken
op geneesheren die zelf blaken van gezondheid, maar daarom bang zijn daarheen
te gaan waar een zieke om hun hulp roept, uit vrees eventueel zelf ziek te
worden. Is dan die geneesheer niet beter en achtbaarder, die geen ziekte schuwt
en zich haast naar iedere zieke die hem heeft geroepen?! Ook al wordt hij soms
besmet, dan ergert hij zich niet daarover, maar helpt de zieke en ook zichzelf.
En zo is het goed!
[3] Kom daarom
nu bij Mij, dan zal Ik je tonen wat Mijn leerling je niet kon tonen, namelijk de
enige ware weg van het leven en de liefde en de ware wijsheid uit de
liefde!"
[4] Door deze
woorden van Mij kreeg Zorel moed en kwam schoorvoetend naar Mij toe.
[5] Toen hij
bij Mij was, zei IK: "Vriend, de weg die tot het leven van de geest voert
is doornig en smal! Dat betekent zo ongeveer: "Al het bittere, erge en
onaangename wat je in dit leven van de kant van de mensen ondervindt, moet je
met alle geduld en zachtmoedigheid bestrijden, en wie je kwaad doet, zul je
niet hetzelfde terug doen maar het tegendeel, dan zul je gloeiende kolen op
zijn hoofd stapelen! Wie je slaat, moet je niet met gelijke munt terugbetalen,
incasseer liever nóg een klap van hem, om vrede en eenheid tussen jullie te
bewaren; want slechts vrede is bevorderlijk voor de groei van hart en ziel in
de geest.
[6] Wijs
niemand af die je om een dienst vraagt of om een gave, vooropgesteld dat de van
jou verlangde dienst niet tegen de geboden van God en de staatswetten ingaat,
hetgeen je heel goed zult kunnen bepalen.
[7] Vraagt
iemand je om een rok, geef hem dan ook nog de mantel erbij, opdat hij zal
beseffen dat je een leerling uit Gods school bent! Als hij dat beseft, zal hij
de mantel niet van je aannemen; neemt hij hem echter, dan is zijn besef nog
uiterst zwak en treur dan niet om de mantel, maar omdat een broeder de
nabijheid van het rijk van God nog niet heeft onderkend.
[8] Wie je
vraagt om één uur met hem mee te gaan, ga daar twee uur mee, opdat jouw
bereidwilligheid hem zal tonen uit welke school diegene moet zijn, die tot zo'n
hoge graad van zelfverloochening in staat is! Op die manier zullen zelfs de
doven en blinden de juiste aanwijzingen krijgen dat het rijk van God nabij is
gekomen.
[9] Aan jullie
werken en daden zal men herkennen dat jullie allen Mijn leerlingen zijn! Want
het is gemakkelijker juist te prediken, dan juist te doen. Wat voor nut heeft
het woord als zodanig, als het niet levend wordt door de daad? Wat heb je aan
de mooiste gedachten en ideeën, als de kracht je ontbreekt deze ooit in
praktijk te brengen?! Ook heb je niets aan mooie en ware woorden als je ze zelf
niet eens vóór alles uit wilt voeren. Alleen het werk heeft waarde; gedachten,
ideeën en woorden zijn waardeloos als zij niet hoe dan ook ten uitvoer worden
gebracht. Daarom moet ieder die goed preekt, zelf ook goed handelen, -anders is
zijn prediking niet meer waard dan een lege dop!"
79 Over armoede en naastenliefde
[I] (DE HEER:)
"Er bestaan in de wereld een groot aantal gevaren voor de ziel. Aan de ene
kant is daar de armoede; haar begrippen van mijn en dijn worden des te zwakker
naarmate de mens er meer onder gebukt gaat. Laat daarom onder de mensen de
armoede nooit te groot worden als je een veilige weg wilt gaan!
[2] Maar Iaat
degene die reeds arm is, zijn meer welgestelde broeders vragen om hetgeen hij
nodig heeft; stuit hij op harde harten, Iaat hij zich dan tot Mij wenden en dan
zal hij geholpen worden! Armoede en nood zijn geen verontschuldiging voor
diefstal en roof en nog minder voor het doden van een beroofde! Wie arm is,
weet nu tot wie hij zich moet wenden.
[3] Armoede is
weliswaar een grote plaag voor de mensen, maar zij draagt in zich de edele kiem
van de deemoed en van de ware bescheidenheid en zal daarom ook steeds onder de
mensen voorkomen. Maar toch moeten de rijken haar niet te groot laten worden,
omdat zij anders veel gevaar lopen, hier en eens ook in het hiernamaals.
[4] Als er
armen onder jullie zijn, zeg Ik jullie allen: Je behoeft hun niet zoveel te
geven dat ook zij rijk worden, maar je mag hen geen nood laten lijden! Die je ziet
en kent moet je naar recht en billijkheid helpen! Er zullen er echter nog heel
veel zijn op deze grote aarde, die werkelijk ontzettend arm zijn en zeer grote
nood lijden. Jullie kennen hen echter niet en horen ook hun jammergeschrei
niet; daarom beveel ik hen ook niet in jullie hoede aan, maar alleen hen, die
jullie kennen en die waar dan ook tot jullie komen.
[5] Wie van
jullie met zijn gehele hart een vriend zal zijn van de armen, voor hem zal ook
Ik een vriend en ware broeder zijn in het tijdelijke en het eeuwige, en hij zal
de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze behoeven te Ieren, maar Ik zal
hem die in alle volheid in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal
liefhebben als zichzelf en een arme zuster niet zal wegjagen, van welke stam of
welke leeftijd zij ook mag zijn, tot hem zal Ik altijd Zelf komen en Mij
getrouw aan hem openbaren. Ik zal het zijn geest, die de liefde is, zeggen en
die zal daarmee de gehele ziel en haar mond vervullen. Wat hij dan spreken of
schrijven zal, zal door Mij voor alle tijden der tijden gesproken en geschreven
zijn.
[6] De ziel
van de hardvochtige zal echter door slechte geesten gegrepen worden en deze
zullen haar te gronde richten en gelijk maken aan de ziel van een dier, en zo
zal deze dan ook in het hiernamaals zichtbaar worden.
[7] Geef graag
en geef rijkelijk, want zoals je geeft zo zul je ook weer ontvangen! Wie een
hardvochtig hart heeft, kan door Mijn genadelicht niet doordrongen worden en in
hem zal de duisternis wonen en de dood met al zijn verschrikking!
[8] Maar een
zacht en week hart zal door Mijn genadelicht, dat in wezen heel zacht is, vrij
snel en gemakkelijk doorbroken worden, en Ik Zelf zal dan in zo'n hart
binnengaan met alle volheid van Mijn liefde en wijsheid.
[9] Geloof
dit! Want de woorden die Ik nu tegen jullie spreek, zijn leven, licht en
waarheid en volbrachte daad, waarvan ieder die deze zal opvolgen, de
werkelijkheid zal ervaren."
80 De lichamelijke lust
[1] (DE HEER:)
"Zo, de armoede hebben wij nu besproken en tevens hebben wij de gevaren
gezien die uit haar sterke toeneming te voorschijn kunnen komen. Wij hebben
echter ook gezien hoe dat verholpen kan worden en om welke reden, en welke
voordelen er voor de mens voort kunnen vloeien uit het opvolgen van deze les
van Mij, die voor jullie allen bestemd was. Daarmee zijn wij met deze plaag en
ergernis gereed en vervolgens komen wij nu op een ander terrein, dat weliswaar
heel weinig lijkt op het zojuist behandelde, maar daarmee toch heel nauw
verbonden is. Dit terrein heet: vleselijke lust.
[2] Meer of
minder ligt daar eigenlijk het voornaamste kwaad bij alle mensen. Uit deze lust
komen bijna alle lichamelijke ziekten voort en de zielsziekten kunnen zeker
zonder enige twijfel daaraan toegeschreven worden.
[3] De mens
bevrijdt zich van iedere andere zonde gemakkelijker dan van deze, want de
andere hebben alleen uitwendige beweegredenen, maar deze zonde vindt haar
beweegreden in zichzelf en in het zondige vlees. Daarom moeten jullie je ogen
afwenden van de verlokkende gevaren van het vlees, totdat jullie meester zijn
geworden over je lichaam!
[4] Behoed de
kinderen ervoor dat zij die drempel niet overschrijden en behoud hun kuisheid,
dan zullen zij als zij volwassen zijn hun lichaam gemakkelijk kunnen beheersen
en niet zo licht ten val komen; maar eenmaal onachtzaam, en de kwade geest van
het vlees heeft bezit genomen van het lichaam! Geen duivel is moeilijker uit de
mens te verdrijven dan de vleesduivel; deze kan slechts door veel vasten en
bidden uit de mens verdreven worden.
[5] Zorg er
dus voor om de kinderen niet te bederven of hen door overmatige opschik en door
uitdagende kleding lichamelijk te prikkelen! Wee degene, die zo tegen de natuur
van de kleinen zondigt! Waarlijk, voor hem zou het beter zijn als hij nooit
geboren was!
[6] Ik zal
Zelf degenen die zich bezondigen aan de heilige natuur van de jeugd met al de
kracht van Mijn toorn tuchtigen! Want als het vlees eenmaal is geschonden,
heeft de ziel geen vaste ondergrond meer en verloopt haar vervolmaking
moeilijk.
[7] Wat een
werk is het voor een zwakke ziel het voze vlees weer te genezen, tot een geheel
te maken en alle littekens te laten verdwijnen! Welk een angst staat zij vaak
uit wanneer zij merkt hoe voos en zwak haar lichaam, haar aardse huis, is! Wat
is de oorzaak daarvan? De slechte begeleiding van de kinderen en de vele
narigheid die zij door allerhande dingen te verduren krijgen!
[8] Met name
in de steden is het zedelijk bederf groter dan op het platteland; maak daarom,
als jullie eenmaal leerlingen van Mij zijn, de mensen daarop attent en wijs hen
op de zeer vele kwade gevolgen van een op jeugdige leeftijd toegeven aan het
vlees. Velen zullen daar dan rekening mee houden en daaruit zullen gezonde
zielen te voorschijn komen, waarin de geest gemakkelijker op te wekken zal zijn
dan nu bij zeer velen het geval is!
[9] Kijk eens
naar alle blinden, doven, kreupelen, melaatsen, jichtlijders; kijk verder eens
naar alle soorten gebrekkige en met allerlei lichamelijke kwalen behepte
kinderen en volwassenen! Allemaal gevolgen van een voortijdige schending van
het vlees!
[10] De man
moet vóór zijn vierentwintigste jaar geen meisje aanraken -jullie weten wel, op
welke manier Ik dat vooral bedoel -, en het meisje moet zeker achttien jaar
zijn of minstens voluit zeventien; vóór die tijd kan zij niet rijp zijn en mag
zij geen man bekennen, want een enkele maal komt het voor dat een meisje al
vóór die leeftijd schijnbaar rijp is. Komt zij echter te vroeg in aanraking met
een wellustige man, dan is haar lichaam reeds geschonden en zij wordt een
zwakke en door hartstochten beheerste ziel.
[11] Het is
moeilijk het geschonden vlees van een man te genezen, -maar bij een jonge vrouw
waarvan het vlees voortijdig is gebroken, is dat nog veel moeilijker! Want ten
eerste zal zij niet zo gemakkelijk volkomen gezonde kinderen ter wereld
brengen, ten tweede wordt zij van week tot week wellustiger en tenslotte wordt
zij zelfs een hoer, wat een vreselijke schandvlek is voor het mensengeslacht,
niet zo zeer voor haar, maar veeleer voor diegene door wiens onverschilligheid
zij zo gemaakt werd.
[12] Wee
degene echter, die misbruik maakt van de armoede van een jong meisje en haar
lichaam schendt! Waarlijk, voor die zou het ook beter geweest zijn als hij
nooit geboren zou zijn! Maar wie met een reeds bedorven hoer gemeenschap heeft,
in plaats van haar met de juiste middelen van de verderfelijke weg af te
brengen en haar op de goede weg te helpen, die zal eens voor Mij een
meervoudig, streng gericht moeten ondergaan; want wie een gezonde slaat, heeft
niet zo'n grote zonde begaan als iemand, die een kreupele heeft mishandeld.
[13] Wie
gemeenschap heeft gehad met een volkomen rijpe en gezonde jonge vrouw, heeft
weliswaar ook gezondigd, maar omdat het daardoor aangerichte kwaad geen
speciale, schadelijke gevolgen heeft, vooral als beiden helemaal gezond zijn,
heeft dat slechts een geringer gericht tengevolge. Wie echter uit pure, reeds
bestaande wellust een jonge vrouw, ook al is deze nog zo rijp, datgene aandoet
wat hij bij een hoer zou doen, zonder een levende vrucht in de schoot van de
jonge vrouw te verwekken, zal een dubbel gericht te wachten staan; als hij
datzelfde echter bij een hoer doet, zal hem een tienvoudig gericht wachten!
[14] Want een
hoer is een jonge vrouw waarvan het vlees en de ziel volkomen ontwricht en zwak
is. Wie haar met een eerlijk en Mij getrouw hart uit haar grote nood helpt, zal
eens in Mijn rijk hoog aangeschreven staan. Wie tegen smadelijke betaling
gemeenschap met een hoer heeft en haar nog slechter maakt dan zij al was, zal
eens beloond worden met het loon dat iedere kwaadwillige doodslager krijgt in
de poel die voor alle duivels en hun helpers klaar staat.
[15] Wee het
land en wee de stad waar ontucht bedreven wordt en wee de aarde wanneer dit
grote kwaad op haar bodem de overhand krijgt! Over zulke landen en steden zal
Ik tirannen aanstellen, die zullen de mensen niet op te brengen lasten moeten
opleggen opdat al het vlees zal hongeren en op zal houden met de misdadigste
handeling die een mens ooit aan zijn arme medemens kan begaan!
[16] Maar een
hoer zal alle eer en achting, zelfs bij degenen die haar voor smaadgeld
gebruikt hebben, verliezen en haar vlees zal vervolgens ook nog te lijden
hebben onder allerlei ongeneeslijke of op z'n minst moeilijk te genezen
besmettelijke ziekten. Zodra er echter een is die zich behoorlijk verbetert,
zal zij door Mij weer in genade worden aangezien!
[17] Als een
wellustig iemand echter naar andere bevredigingsmiddelen grijpt dan de door Mij
daarvoor bestemde schoot van de vrouw, zal hij moeilijk ooit Mijn aanschijn
zien! Mozes heeft weliswaar de steniging daarvoor gelast, die Ik daarom niet
geheel ophef omdat het een harde straf is voor dergelijke reeds geheel duivelse
misdaden en misdadigers, maar Ik geef jullie slechts de vaderlijke raad geef zulke
zondaars uit de gemeenten te verwijderen, hen eerst in een verbanningsoord
grote nood te laten lijden en pas wanneer zij bijna naakt bij de grenzen van
het vaderland aankomen, weer aan te nemen, in een instituut voor geestelijke
verzorging onder te brengen en hen daar niet eerder uit te laten tot zulke
mensen zich geheel en al verbeterd hebben. Als zij na grondige controle gedurende
langere tijd duidelijk bewezen hebben dat zij genezen zijn, kunnen zij weer in
de gemeenschap terugkeren. Wanneer zich echter ook nog maar het geringste
spoortje vertoont van zinnelijke aanvechtingen kunnen zij beter hun leven lang
opgesloten blijven, wat veel beter en heilzamer is dan dat de onbedorven mensen
van een gemeenschap door hen verpest worden.
[18] Jij,
Zorel, was in dat opzicht ook niet helemaal zuiver, want reeds als knaap was je
behept met allerlei onzuiverheid en een ergerlijk voorbeeld voor je
medejongeren. Maar dat kan je toch niet als zonde aangerekend worden omdat je
opvoeding niet zodanig was, dat je daaruit tot enige zuivere waarheid had
kunnen komen waaraan je had kunnen zien wat volgens Gods orde geheel juist is.
Het betere ben je pas in gaan zien toen je bij een advocaat de rechten van de
Romeinse burgers hebt leren kennen. Vanaf die tijd was je weliswaar geen
diermens meer, maar toch wel een wetsverdraaier eerste klas en je bedroog je
naasten waar het maar mogelijk was. Maar dat is allemaal voorbij en je staat nu
naar je huidige inzicht als een beter mens voor Mij!
[19] Maar
ondanks dat alles merk Ik toch, dat er in jou nog veellichamelijke wellust
aanwezig is. Ik maak je daar speciaal opmerkzaam op en raad je aan je op dit
punt zeer in acht te nemen; want zodra je een wat beter leven zult leiden, zal
je vlees, dat nog veel gaten vertoont en nog lang niet van zijn voosheid is
genezen, zich beginnen te roeren en dan zal het je veel moeite kunnen kosten om
het tot rust te brengen en uiteindelijk de daarin aanwezige oude voosheid
volledig te genezen. Hoed je daarom voor alle onmatigheid; want in de on en overmatigheid
rust het zaad van de vleselijke wellust! Wees dus in alles matig en laat je
nooit, zowel met het eten als met het drinken, tot onmatigheid verleiden, omdat
je je vlees anders moeilijk zult kunnen beheersen!
[20] En zo
hebben wij nu dan ook het terrein van het vlees enigszins doorgenomen, voor
zover het thans voor jou nodig is. En nu begeven wij ons op een ander terrein,
dat bij jou ook als zwaarwegend betiteld kan worden!"
81 Over het echte geven, dat God welgevallig is
[1] (DE HEER:)
"Dit terrein bestrijkt het zuivere begrip ten aanzien van mijn en dijn.
Mozes zegt: 'Je zult niet stelen!' en ook: 'Je zult niets begeren wat van je
naaste is, behalve dat strookt met hetgeen rechtvaardig is!'
[2] Je kunt
wel op rechtschapen wijze iets van je naaste kopen en het daarna rechtmatig en
naar ieders mening eerlijk bezitten; maar als je iemand iets tegen zijn wil
heimelijk afneemt, is dat zonde tegen de van God door Mozes aan de mensen
gegeven wet, omdat zo'n handelwijze duidelijk in strijd is met elke
naastenliefde. Want wat voor jóuw rechtsgevoelonaangenaam moet zijn als een
ander je dat aandoet of aan zou doen, dat moet je ook je naaste niet aandoen!!
[3] Diefstal
heeft meestal zijn oorsprong in eigenliefde, omdat daaruit traagheid, de hang
naar een goed, luxueus leven en nietsdoen voortkomt. Dat veroorzaakt een zekere
moedeloosheid die omgeven is door een hoogmoedige vrees, waardoor men er
weliswaar niet toe overgaat om iets te vragen, wat enigszins lastig is, maar
eerder heimelijk gaat stelen en ontvreemden. De diefstal vindt dus zijn
oorsprong in een aantal gebreken, waarbij de te veelontwikkelde eigenliefde de
duidelijkste oorzaak van al de andere is. Door een echte, levende naastenliefde
kan men deze kwaal van de ziel te allen tijde het best te lijf gaan.
[4]
Begrijpelijkerwijze zeggen je hersenen je nu: 'Het beoefenen van naastenliefde
zou gemakkelijk zijn als je maar steeds de middelen daarvoor zou bezitten! Op
de honderd mensen zijn er altijd echter maar een stuk of tien die zo welgesteld
zijn, dat zij deze heerlijke deugd kunnen beoefenen; de andere negentig behoren
meestal tot degenen op wie deze deugd door de tien rijken toegepast moet
worden. Als men echter slechts door de uitoefening van de naastenliefde het
kwaad van het stelen het best kan bestrijden, dan zullen de negentig armen
zichzelf daar wel heel moeilijk geheel van kunnen vrijwaren; want zij missen de
middelen om deze deugd zo krachtdadig mogelijk te beoefenen.
[5]
Verstandelijk gezien heb je juist gedacht en niemand kan daar met zijn wereldse
verstand iets tegen inbrengen. Maar het verstand van je hart spreekt een andere
taal, namelijk: "Niet door giften alleen worden de werken der
naastenliefde beoefend, maar veeleer door allerlei goede daden en eerlijke en
rechtschapen hulp, waarbij het aan goede wil natuurlijk niet mag ontbreken.
[6] Want goede
wil is de ziel en het leven van een goede daad; waar deze mankeert, heeft zelfs
het beste werk totaal geen waarde voor de rechterstoel van God. Als je echter
ook zonder enig middel de levende, goede wil hebt om je naaste op de een of
andere wijze te helpen wanneer je hem in een bepaalde nood ziet of aantreft, en
het doet je verdriet wanneer je dat niet kunt, dan hecht God aan die goede wil
van jou veel meer waarde dan aan het werk van een ander die men eerst door wat
dan ook daartoe heeft moeten overhalen.
[7] En als
iemand die rijk is, een geheel verarmde gemeente weer op de been heeft geholpen
omdat de gemeente hem heeft beloofd om, zodra zij weer welvarend wordt, de tiende
te geven en bepaalde diensten te verlenen, dan is zijn hele goede werk voor God
niets waard, want hij heeft zijn loon al opgeëist. Wat hij gedaan heeft, zou
ook iedere woekerzuchtige vrek terwille van het voordeel gedaan hebben.
[8] Hieraan
zie je dat voor God en ten gunste van het eigen innerlijke, geestelijke leven,
ieder mens, of hij nu rijk of arm is, de naastenliefde kan beoefenen. Het komt
slechts aan op een waarachtig levende, goede wil waarmee iedereen graag en vol
toewijding doet wat hij maar kan.
[9] Natuurlijk heeft de goede wil als zodanig ook geen waarde als je een
bepaald vermogen zou bezitten en het je ook niet aan goede wil zou ontbreken,
maar als je daarbij toch met het oog op jezelf, je kinderen, je verwanten en
nog heel wat andere zaken bepaalde overwegingen zou laten gelden, en je degene
die behoeftig voor je staat, hetzij maar een klein beetje of misschien zelfs
helemaal niet zou helpen, met de gedachte dat je nooit kunt weten of de
hulpzoeker toch niet een luie schooier is die de gevraagde hulp niet waardig
is. Zo zou men alleen maar een schooier steunen in zijn luiheid en daardoor aan
iemand die dat meer waard was, hulp onttrekken! Maar als er dan iemand komt die
het meer waard is, zijn er weer dezelfde bedenkingen; want men kan immers niet
met volkomen zekerheid weten of déze het geheel en al waard is!
[10] Ja,
vriend, wie zich bij het bewijzen van weldaden, ook al is het met de beste wil
van de wereld, afvraagt of hetgeen hij zal doen belangrijk is of niet, diens
goede wil is en heeft nog lang niet het juiste leven, daarom hebben noch zijn
goede wil, noch zijn goede daden een bijzondere waarde voor God. Bij iemand die
het geld ervoor heeft, moeten wil en daad gelijk zijn, anders ontneemt het één
aan het ander de waarde en de levensgeldigheid voor God.
[11] Wat je
doet of geeft, doe en geef dat met veel vreugde, want een vriendelijk gever en
helper heeft een dubbele waarde voor God en is ook dubbel zo dicht bij de
geestelijke volkomenheid!
[12] Want het
hart van de vriendelijke gever lijkt op een vrucht die gemakkelijk en snel rijp
wordt omdat zij een overvloed aan echte warmte in zich heeft, die hoogst
noodzakelijk is voor de rijping van een vrucht omdat in de warmte het
overeenkomstige levenselement, de liefde, heerst.
[13] Zo is de
vreugde en vriendelijkheid van de gever en helper juist die overvloed aan
echte, innerlijke, geestelijke levenswarmte, die niet genoeg aanbevolen kan
worden. Daardoor wordt de ziel meer dan tweemaal zo snel rijp voor de volledige
opname van de geest in haar gehele wezen, en dat moet ook zo zijn omdat juist
deze warmte een overgang is van de eeuwige geest in de ziel, die daardoor
steeds meer op de geest gaat lijken.
[14] Maar een
gever en wetdoener is, ook al is hij nog zo actief, des te verder verwijderd van
het doet van de ware innerlijke, geestelijke levensvervolmaking naarmate hij
zuurder en onvriendelijker is bij het geven en helpen. Want onvriendelijk en
zuur gedrag bij het geven bevat nog materiële, wereldse elementen en is daarom
veel verder verwijderd van het zuiver hemelse element dan blij en vriendelijk
gedrag.
[15] Daarom
moet je bij het geven en helpen ook geen ernstige en vaak bittere vermaningen
meegeven, want die veroorzaken bij de arme broeder vaak veel droefheid die
maakt dat hij er in zijn hart sterk naar gaat verlangen om van de weldoener,
die hem steeds zo ernstig vermaant, toch maar niets meer te hoeven aannemen. De
weldoener zelf wordt door die niet te pas komende vermaningen echter niet
zelden wat trots, en degene die de weldaden aanvaardt, voelt zich daardoor
teveel vernederd en voelt dan pas goed zijn nood naast de welstand van de
weldoener, en dat maakt dan dat het nemen veel moeilijker wordt dan het geven.
[16] Wie geld
en een goede wil heeft, kan gemakkelijk geven. Maar de arme ontvanger ziet er
ook bij de vriendelijkste gever tegenop om door armoede gedwongen de weldoener,
ook al is hij nog zo vriendelijk, te moeten lastig vallen. Hoe zwaar moet het
hem dan wel vallen als de weldoener hem met een stuurs gezicht tegemoet komt en
hem, vooruitlopend op de weldaad, een aantal wijze lessen doet toekomen die
later als hij in nood zit, voor degene die om hulp vraagt té pijnlijke
hinderpalen worden om nog eens aan de deur van de boetprediker te komen. De
tweede maal verwacht hij namelijk een nog wijzere, langere en dus indringender
preek, die volgens zijn begrippen mogelijkerwijs zoveel zegt als: 'Kom bij mij
niet zo vlug - of ook nooit meer, terug!', hoewel de gever daar beslist in de
verste verte niet en nooit aan heeft gedacht.
[17] De reden
waarom een blijmoedige en vriendelijke gever zoveel voor heeft op een stuurse
boetprediker is, dat hij het hart van de ontvanger troost en verheft en
dankbaar stemt. Ook wordt de ontvanger daardoor met een liefdevol en vruchtbaar
vertrouwen tot God en de mensen vervuld, en zijn anders zo zware juk wordt hem
tot een lichtere last, die hij dan met meer geduld en overgave draagt dan
tevoren.
[18] Een
blijmoedige en vriendelijke weldoener is voor een arme, noodlijdende broeder
hetzelfde als een zekere en veilige haven voor een schipper op de stormachtige
zee. Maar een stuurse weldoener in de nood lijkt slechts op een baai, die
minder te lijden heeft van de storm en die de schipper wel vrijwaart voor een
algehele stranding, maar die hem tevens voortdurend angstig in spanning laat
zitten of er niet na de storm, zoals dat vaker gebeurt, een enorme,
vernietigende springvloed de baai zal overvallen, die hem dan grotere schade
zou berokkenen dan tevoren de storm op volle zee.
[19] Nu weet
je ook geheel wat God wil met betrekking tot de ware en geestelijke voltooiing
van een naastenliefde die gemakkelijk en snel uit te voeren is. Handel
hiernaar, dan zul je ook gemakkelijk en zo snel mogelijk het enig ware
levensdoel bereiken!"
82 Deemoed en hoogmoed
[1] (DE HEER:)
"Maar nu volgt nog een bijzonder belangrijk levensterrein. Pas daarop kan
men in de ziel de volledige, geestelijke wedergeboorte bereiken hetgeen de
waarachtigste triomf en het hoogste doel van het leven is. Dit terrein staat
lijnrecht in tegenstelling tot trots en hoogmoed en heet -deemoed.
[2] In iedere
ziel bevindt zich steeds een gevoel van eigenwaarde en eerzucht
dat bij de
minste gelegenheid en aanleiding maar al te gauw ontvlamt tot een alles
vernietigende, onbeheerste toorn, die niet eerder te doven of volledig te
blussen is voordat hij de slachtoffers die hem beledigd hebben, verteerd heeft.
Door deze vreselijke drift wordt de ziel echter zo ontwricht en vol materie dat
zij nog veel ongeschikter wordt voor een innerlijke, geestelijke vervolmaking, dan
het gloeiende zand van de grote Afrikaanse woestijn geschikt is voor het
stillen van de dorst!
[3] Door de
drift van de miserabele hoogmoed wordt de ziel tenslotte zelf als gloeiend
woestijnzand, waarop zelfs het armzaligste mosplantje niet groeien kan, laat
staan een sappiger en gezegender plant. Zo vergaat het ook de ziel van een
hoogmoedige! Haar wilde vuur verzengt en verbrandt en vernietigt grondig al het
edele, goede en ware van het leven en duizendmaal duizenden jaren zullen
verstrijken aleer Afrika's zandwoestijn zich zal herscheppen in vriendelijke en
van zegen overvloeiende velden. Daar zullen nog vele malen alle wateren van de
zee overheen moeten spoelen!
[4] Kijk eens
naar een trotse koning die vanwege een kleinigheid door zijn buurman beledigd
werd! Zijn ziel raakt daardoor in vuur en vlam; zijn ogen sproeien toornige,
laaiende vlammen en onherroepelijk klinkt het: 'De verschrikkelijkste wraak
aan de eervergeten belediger!' En het vanouds bekende, treurige gevolg daarvan
is een verwoestende oorlog, waarin zich honderdduizenden voor hun trotse en
overmoedige koning op de ellendigste wijze moeten laten.verscheuren. Met groot
welgevallen kijkt de in toorn ontstoken koning dan vanuit zijn tent toe bij de
ontzettendste veldslagen en moorden, en iedere woeste krijgsman die de
bevochten tegenstander een groot, gevoelig verlies heeft kunnen toebrengen,
beloont hij trots met goud en edelstenen.
[5] Wanneer
zo'n koning door zijn overweldigende macht al nagenoeg alles aan zijn belediger
heeft ontnomen, vindt hij dat nog lang niet genoeg! Hij wil hem zelf ook nog
voor zijn ogen gruwelijk gemarteld zien! Daartegen helpt geen bidden en smeken.
En wanneer de belediger voor de ogen van de trotse koning onder de vreselijkste
en pijnlijkste martelingen is gestorven, wordt zijn lichaam bovendien nog
afschuwelijk vervloekt en als voer voor de raven uitgestrooid, en nooit keert
in het diamanten hart van zo'n koning iets van berouw terug. Integendeel, de
toorn of de gloeiende woestijn van Afrika blijft, aan ieder de vreselijkste
dood brengend die het ooit zou wagen ook maar de plaats waar de trotse koning
stond niet de hoogste eer te betonen.
[6] Zo'n
koning heeft natuurlijk ook nog wel een ziel, maar hoe ziet die er uit? Ik zeg
je: erger dan de gloeiendste plaats van de grote Afrikaanse zandwoestijn!
Denk je, dat
zo’n ziel ooit veranderd zal kunnen worden in een boomgaard van Gods hemelen?
Ik zeg je: Afrika's woestijn zal duizendmaal eerder de heerlijkste dadels,
vijgen en druiven voortbrengen, dan dat zo’n ziel ook maar het kleinste
druppeltje van de hemelse liefde zal kennen !
[7] Mijd
daarom allen vóór alles de hoogmoed, want niets ter wereld verwoest de ziel
meer dan de schuimbekkende hoogmoed en trots! De begeleider daarvan is een voortdurende
dorst naar wraak, zoals de eeuwige en onstilbare dorst naar regen de
voortdurende begeleider is van Afrika' s grote, gloeiende zandwoestijn, en ook
alle dieren die voet op deze bodem zetten worden maar al te snel door dezelfde
plaag geteisterd, zoals de bedienden van iemand die trots is, tenslotte ook
zelf verschrikkelijk trots en wraakzuchtig worden. Want wie diensten verleent
aan een trots persoon, moet tenslotte ook zelf trots worden; hoe zou hij anders
degene die trots is kunnen dienen?!"
83 Opvoeding tot deemoed
[1] (DE HEER:)
"Maar hoe kan een mens zich dan beschermen tegen deze allergrootste
ondeugd, terwijl toch in iedere ziel de kiem daarvoor aanwezig is en heel vaak
bij kinderen reeds ver is doorgewoekerd? Dat is alleen door deemoed mogelijk!
[2] En juist
ter voortdurende beteugeling van de hoogmoed is er op deze aarde onder de
mensen zoveel meer armoede dan rijkdom. Zet bij wijze van proef een arme
bedelaar maar eens een koningskroon op, dan zul je al gauw merken dat zijn
vroegere deemoed en geduld sneller dan de bliksem verdwenen zijn. Daarom is het
goed dat er maar weinig koningen en veel deemoedige bedelaars zijn.
[3] Iedere
ziel heeft een hoogheidsgevoel, dat naar Gods idee en wil uit Hem is geërfd.
Het bestaan van dit hoogheidsgevoel kan men goed afleiden uit het
schaamtegevoel van kinderen.
[4] Het
schaamtegevoel van kinderen is een gewaarwording van de ziel, een gevoel dat op
een gegeven moment bij haar opkomt. Dit gevoel manifesteert woordeloos de
ontevredenheid van de ziel die toch iets geestelijks is, over het feit dat zij
zich bekleed ziet met een plomp en onhandelbaar lichaam waar zij zonder pijn
niet vanaf kan komen. Hoe teerder en gevoeliger het lichaam van een ziel is,
des te sterker zal ook haar schaamtegevoel zijn. Als nu een goede opvoeder van
de kleinen de kunst verstaat dit onuitroeibare gevoel om te vormen tot ware
deemoed, dan wordt dit gevoel voor het kind een beschermgeest en plaatst hij
het kind op de weg waarop het, als het daarop verder gaat, gemakkelijk al vroeg
tot geestelijke volmaaktheid kan komen. Maar als de leiding van dit aangeboren
gevoel ook maar enigszins van de juiste richting afwijkt, kan dat meteen
aanleiding zijn tot hoogmoed en trots.
[5] Het
schaamtegevoel omvormen tot zogenaamde kinderlijke eerzucht is al helemaal
fout, want dan begint een kind meteen te denken dat het beter is dan een ander.
Het is gauw beledigd en geraakt en weent daarvoor bittere tranen; met dit
huilen geeft het klaar en duidelijk te kennen, dat het door iemand in zijn trots
is gekrenkt.
[6] Als zwakke
en kortzichtige ouders dan trachten het beledigde kind te kalmeren door de
belediger van het kind, ook al is dat slechts schijnbaar, ter verantwoording te
roepen en straf te geven, is door hen bij het kind reeds de eerste kiem gelegd
van het stillen van de dorst naar wraak. Als de ouders hun kind steeds op deze
wijze kalmeren, heeft dat niet zelden tot gevolg dat het zowel voor hen als
voor veel andere mensen een duivel wordt. Maar als de ouders verstandig zijn en
het kind al vroegtijdig voortdurend wijzen op de grotere waarde in andere
mensen en kinderen, en zo het schaamtegevoel ombuigen tot ware deemoed, zullen
zij van hun kinderen engelen maken, die later als echte levensvoorbeelden de
anderen met hun licht zullen voorgaan als stralende sterren in de nacht van het
aardse leven, en die hen zullen verkwikken met hun zachtmoedigheid en geduld.
[7] Maar omdat
kinderen slechts zelden zo'n opvoeding krijgen waardoor hun geest in hun ziel
gewekt zou worden, moet de volwassen, en tot zuiverder inzicht gekomen mens er
vóór alles voor zorgen, dat hij zijn uiterste best doet om tot ware en juiste
deemoed te komen. Zolang hij niet de laatste rest van hoogmoedigheid in
zichzelf heeft uitgeroeid, kan hij noch hier, noch in het hiernamaals overgaan
tot een volledige voltooiing van het puur geestelijke, hemelse leven.
[8] Wie bij
zichzelf wil vaststellen of hij volkomen deemoedig is, moet zich innerlijk
afvragen of er nog iets is wat hem beledigen kan, of hij zijn ergste beledigers
en vervolgers gemakkelijk van ganser harte kan vergeven en diegenen goed kan
doen die hem kwaad hebben gedaan, of hij zo nu en dan niet enig verlangen voelt
naar wereldse luister en of hij het zelfs aangenaam vindt zich de minste onder
de minsten te voelen om iedereen in alles te kunnen dienen! Wie dat alles
zonder verdriet en weemoed kan, is reeds hier iemand die thuis hoort in de
hoogste hemelen van God en hij zal het eeuwig blijven, want door zo'n ware
deemoed wordt niet alleen zijn ziel geheel één met haar geest, maar ook het
grootste deel van zijn lichaam.
[9] Daarom zal
zo'n mens ook nooit de dood van het lichaam voelen en smaken, omdat het hele
etherische deel van het lichaam -het deel dat eigenlijk het natuurlijk levende
is -reeds hier met de ziel en haar geest onsterfelijk is geworden.
[10] Door de fysieke dood wordt slechts het gevoel en levenloze
schaduwgedeelte van de ziel losgemaakt. Daar kan de ziel geen angst en verder
geen pijn van ondervinden omdat alles wat in het lichaam gevoel heeft en dus
levend is, zich reeds lang verenigd heeft met de ziel. Daarom kan zo'n volledig
gevormd mens van het afvallen van het toch al gevoelloze en dus dode,
uiterlijke schaduwleven dan ook net zo weinig voelen als wanneer men tijdens
zijn volle natuurlijke leven zijn haren knipt of de nagels waar die te lang
geworden zijn, of wanneer een huidschilfer afvalt, die zich hier en daar van de
toch al gevoelloze opperhuid van het lichaam losmaakt. Want wat aan het lichaam
nooit enig gevoel had, kan ook geen gevoel hebben wanneer de ziel het lichaam
volledig verlaat, omdat al het gevoelige en levende van het lichaam zich
tevoren reeds geheel met de ziel heeft verenigd en daar nu één wezen mee vormt,
dat er nooit van gescheiden wordt. ..
[11] Nu zag je
wat de ware deemoed is en wat deze doet; leg je in het vervolg dus op deze
deugd toe! Wie dit, wat Ik nu tegen je heb gezegd, getrouw opvolgt, zal bij
zichzelf constateren dat deze eenvoudig te begrijpen woorden, hoewel ze alle
gegeven zijn zonder enige oratorische, nietszeggende verfraaiing, met afkomstig
zijn van een mens, maar van God. En wie daarnaar leeft en handelt, wandelt op
de goede weg naar de ware, innerlijke, geestelijke voltooiing van het leven. -
Maar zeg jij Mij nu ook of dit alles je wel helemaal duidelijk en begrijpelijk
is geworden!"
84 Zorels goede voornemens
[I] ZOREL
zegt, geheel bevangen door zijn verbazing over de grote waarachtigheid en
zuiverheid van Mijn tamelijk uitvoerige, praktische levensles: "Heer en
eeuwige Meester van het hele bestaan en leven! Ik heb, wat mij betreft, U ook
zonder de voorafgaande, praktische levensles herkend en beseft, dat wat U zegt
geen mens, maar alleen een God, die de hemel en deze aarde en de mensen schiep,
heeft gesproken. Maar daarom zal ik met des te meer kracht ook alles in de
praktijk van mijn leven toepassen wat U, o Liefde der liefde, mij nu vol genade
hebt geleerd!
[2] Ik heb
alles begrepen, want het kwam mij merkwaardig genoeg voor alsof ik dergelijke
woorden al ergens een keer eerder had gehoord en ook toegepast. Maar dat kan
alleen maar in een droom geweest zijn, want in het werkelijke leven zou ik echt
niet weten waar en wanneer mij ooit zo'n genade ten deel gevallen zou zijn!
Maar het blijft toch altijd vreemd dat ieder woord uit Uw heilige mond mij zo
bekend voorkwam en zo bijzonder vriendelijk heeft bewogen! Daardoor was het
voor mij ook allemaal zo bijzonder begrijpelijk! Maar hoe het ook zij, -zulke
woorden en zulke lessen, die alles wat in de mens ook maar leven heet zo diep,
waar en getrouw raken, zijn door de mond van een sterfelijk mens nog nooit
uitgesproken!
[3] Wie na
deze woorden de juiste weg naar de innerlijke, geestelijke voltooiing van zijn
leven nog niet zou vinden en niet de sterke aandrang in zich zou krijgen
nauwkeurig al zijn doen en laten daarnaar te richten, moet werkelijk óf
helemaal geen mens zijn óf hij moet zich heel erg gewend hebben aan de domme,
dode wereld, en zijn ziel moet helemaal diamanthard zijn geworden. Anders zou
het toch absoluut niet denkbaar zijn dat een mens die deze les gehoord en
begrepen heeft, ook niet zijn gehele leven daarnaar zou inrichten, daar hij
.toch het daardoor te bereiken einddoel zo helder en duidelijk als de zon op
het middaguur voor zich zou moeten zien! Daarmee wil ik mij er echter niet op
voor laten staan dat ik al iets bereikt zou hebben; maar een diep in het
levensbesef doordringend, en volkomen duidelijk inzicht in de zuivere waarheid
van die les is toch ook al iets dat -tenminste voor mij -heel belangrijk en
waardevol voor mijn leven is.
[4] Maar wie
deze heilige zaak eenmaal zo duidelijk inziet als ik, zal toch evenals ik geen
dwaas meer zijn en zich ondanks dat duidelijke inzicht en die kennis, liever in
alle modderpoelen en putten van de wereld storten om de stinkende modder op te
vissen waarin hij uiteindelijk zou moeten stikken, dan de verheven hoogten van
de Horeb en de Libanon te beklimmen en daar de heilzame kruiden te verzamelen
die de zieke ziel genezen en volledig gezond maken voor het eeuwige leven. Ik
bedoel met de heilzame kruiden op de verheven hoogten van de Horeb en de
Libanon: "de daden, die men slechts op de verhevenste hoogte van het besef
der waarheid van Uw leer, o Heer, verricht, dat wil zeggen, door te handelen
volgens het woord dat men uit Uw mond vernomen heeft. Met 'de Horeb' en 'de
Libanon' bedoel ik het goddelijk ware en het goddelijk goede, - dat is zo
volgens mijn begrip de betekenis.
[5] Groot,
heilig en boven alles verheven bent U, o Heer, Die hiervoor mij staat, - maar
nooit groter, heiliger en verhevener dan in de mensen die Uw liefde en wijsheid
omgevormd heeft tot Uw kinderen!
[6] Zie Heer,
het moet toch ook voor U de grootste vreugde zijn als een schepsel, dat tevoren
alleen maar de menselijke vorm had, Uw vaderwoord begint te horen en te
begrijpen, ja zich tenslotte zelfs uit vrije wil vast voorneemt zijn handel en
wandel zo in te richten, dat hij die geheiligde voltooiing bereikt, die
U als God, Schepper, Vader en Leraar als heiligste doel hebt gesteld!
[7] Hoe groot moet
Uw vreugde als Vader dan wel zijn, als een mens de voltooiing binnen Uw heilige
orde heeft bereikt! Maar hoe groot moet dan ook de vreugde van een kind zijn,
dat in en uit zijn nietigheid als schepsel, in de volheid van zijn ware deemoed
in zijn innerlijke vervolmaking eindelijk U Zelf als de ware en enige Vader
heeft herkend! Ik zou de hemelse engelengeest wel willen ontmoeten die mij die
vreugde met dagheldere verbeeldingskracht zou kunnen beschrijven, - en degene
die nu in zijn huidige, geestelijke verarming de diepte van zo'n fantasie zó
zou kunnen begrijpen dat de werkelijke betekenis daarvan ook maar enigszins tot
hem doordrong! Ik heb wel zo'n vaag voorgevoel, - ja, het lijkt nu net weer
alsof ik ooit in een droom eens iets dergelijks gevoeld heb, maar dat schijnt
toch allemaal slechts een prettige reactie te zijn op datgene wat Uw leer, o
Heer, in mijn hart en in mijn wil heeft veroorzaakt!
[8] Het is de
vreugde van een zaaier die zich er blij van bewust is dat zijn akker geheel van
alle onkruid is gereinigd en in de voren een zuiver zaad werd gelegd, dat zeker
grote verwachtingen wekt ten aanzien van een zegenrijke oogst.
[9] O Heer,
mijn akker is nu gereed, hetgeen U beslist gezien hebt omdat U er anders niet
zo overdadig het zuiverste zaad in gezaaid zou hebben. Laat deze wetenschap het
onbeschrijflijke gevoel van geluk maar in mij doen ontstaan, want ik ben zeker
van het goede resultaat omdat ik zo goed als zeker ben van de mogelijkheid Uw
heilig woord in mij volledig tot werkelijkheid te brengen. En als de oorzaak er
eenmaal geheel en al is, dan kan het grote, heilige gevolg niet achterwege
blijven. Ik wil echter niet het halfslachtige, maar het volledig hele; daarom
moet bij mij uit mijn daden ook nooit een half, maar een volledig werk, zoals
Uw woord, te voorschijn komen!
[10] Zelfs
toen ik nog een laagdenkend mens was heb ik de dingen nooit half gedaan, hoewel
ik totaal geen zekerheid had over het verkrijgen van enig gezegend resultaat;
slechts één kwaad zuchtje en al mijn hoopvolle verwachtingen lagen op de bodem
van de zee! En toch kan niemand mij ooit van enige lauwheid betichten en mij
enige halfheid verwijten. Als ik dus als laagdenkend mens mij helemaal kon
inzetten, vaak ook zonder enig uitzicht op een goede uitkomst ook al was het maar
voor de helft, hoeveel te meer zal ik nu op déze weg iedere halfheid weten te
vermijden en mijn gedachten, woorden en daden afwenden van wat de wereld eist;
want zij heeft mij lang genoeg bij de neus genomen.
[11] Geen kiem
van een wereldse gedachte en geen spoor van een wereldse daad zal nog in mij
voorkomen, dat wil zeggen, na mijn eenmaal genomen besluit beslist nooit meer!
Voor datgene echter waar ik geen greep op heb, zoals de normale behoeften van
mijn lichaam, kan ik natuurlijk niet instaan; want die liggen o Heer, in de
hand van Uw almachtige wil. Maar mijn gedachten, mijn ideeën, mijn woorden en
mijn daden zullen eens van mij getuigen dat ook een Griek zijn woord en zijn
eenmaal gemaakte voornemen kan houden!
[12] Het kan
ook zijn dat ik in deze gelukzalige gemoedstoestand veel zaken te overhaast heb
gezegd, maar dat geeft niet! Zorel zal niet vergeten wat hij nu gesproken heeft
en als hij het niet vergeet, dan volgt hij dat strikt op -ook al zou hem dat
zijn aardse leven kosten! Sinds ik nu heel duidelijk weet en heel levendig voel
dat er na het afleggen van dit lichamelijke leven met volkomen zekerheid nog
een ander, onvergelijkbaar volmaakter leven is en moet zijn, is mij dit
lichamelijke leven net zo veel waard als een lege notedop! Ik heb mijn leven
immers al zo vaak voor waardeloos, aards gewin op het spel moeten zetten,
-waarom dan nu niet, nu ik zekerder ben van de winst dan van wat ik nu denk,
voel en spreek?!
[13] O, ik
redeneer nu niet als de een of andere dronken dwaas, maar volkomen nuchter
getuig ik met deze woorden dat ik de waarheid van Gods woord volkomen heb
begrepen en verstaan! En dat ik het volkomen begrepen heb, volgt daaruit, dat
ik mijn aardse leven voor deze heilige waarheid in de waagschaal wil stellen,
-wat ik nu niet zo maar zeg om mijn woorden bij jullie een zekere oratorische
kracht bij te zetten, maar omdat mijn hart mij dat nu werkelijk ingeeft.
[14] Er zijn
wel mensen die, door een buitengewone situatie gegrepen en meegesleept, ook zo
spreken alsof zij reeds de volgende dag de gehele aarde in een tuin willen
veranderen; als dat moment dan echter voorbij is, denken zij over al het
geziene en gehoorde wel na, maar het besluit om het uit te voeren wordt van dag
tot dag zwakker en de oude, domme gewoonten nemen weldra weer de plaats in van
de nieuwe besluiten. Maar dat is bij mij nog nooit het geval geweest; want als
ik eenmaal iets als waarheid had aangenomen, dan hield ik mij daar ook net zo
lang strikt aan, tot ik volledig overtuigd was van iets beters.
[15] Mijn
vroegere daden vormden geen enkel contrast met mijn levensopvattingen, die
zelfs voor het oog van het zuiverste en merendeels filantropisch ingestelde,
wereldse verstand volstrekt niet verwerpelijk waren. Maar hoe kon ik ook maar
vermoeden, dat ik ooit op deze wereld in levende lijve in aanraking zou komen
met de eeuwige Meester van al het bestaande en levende, voor wiens zuiverste
wijsheid en waarachtigste levensaanschouwing en -bestemming mijn verstandelijke
opvattingen als was voor de zon wegsmolten! Maar het ongelooflijkste is
gebeurd: "God staat in de volheid van Zijn eeuwige, volmaakte macht en
wijsheid voor ons allen en leert ons over de niet alleen tijdelijke, maar ook
eeuwige bestemming van de mens en zijn leven met zulke concrete, heldere
woorden, dat men deze zelfs ook al was men bijna blind en doof, door en door
moet begrijpen! En dan kan men er toch niet omheen een besluit voor het leven
te nemen, waarvan ook een totaal verwoeste wereld mij eeuwig niet zou
afbrengen!
[16] Ja,
mensen die slechts laf en bang zijn, zullen zich altijd meer naar de wereld
richten dan naar de heilige waarheid uit de mond van de enig ware God; want de
wereld heeft immers ook tijdelijke voordelen en goud, zilver en edelstenen!
Voor dat vuil laten de zwakke mensen Gods water over Gods akker lopen, want Hij
Iaat voor hen geen goud en geen zilver uit de wolken regenen. Maar ik heb nu
het zuiverste goud uit de ware hemelen van God Ieren kennen, en veracht daarom
reeds nu uit de diepste grond van mijn leven dit verleidelijke vuil der aarde!
Almachtige Heer der eeuwigheid, straf mij nu als er één woord onwaar is van wat
ik nu heb gezegd!
[17] U,
geëerde Cyrenius, heb ik echter slechts in mijn domheid en geestelijke armoede
gevraagd om ondersteuning; nu neem ik echter mijn ontijdige vraag terug! Want
nu ik de hemelse schatten in zo rijke mate heb gevonden, heb ik de aardse niet
meer nodig; ook mijn akker en mijn verbrande hut heb ik niet meer nodig, omdat
ik Gods hut in mijn hart herkend en gezien heb. Verkoop alles en betaal hun, die
ik hier op aarde iets schuldig ben! Ik zal echter werken en de mensen in alles
wat in Gods ogen juist is, dienen. Want ik kan immers werken, ik heb gedurende
mijn leven heel wat vaardigheden verworven en daarom ben ik een bruikbaar mens.
Men zal mij toch overal wel voldoende tijd gunnen om door mijn daden te laten
zien waarvoor ik nu voor altijd en voor eeuwig gekozen heb?!"
[18] IK zeg:
"Omdat Ik je ziel goed kende, heb Ik je in de geest ook geroepen, anders
zou je niet hierheen zijn gekomen. Omdat je nu echter zo grondig veranderd
bent, is verder ook reeds voor je gezorgd. Je zult voor Mij ook een goed
werktuig zijn bij de Grieken aan de kusten van Klein-Azië en ook bij die in
Europa. Daar zijn er heel veel die smachten naar het licht en het op geen enkele
plaats kunnen vinden. Voorlopig word je echter in de huishouding van Cornelius
opgenomen, die een broer van Cyrenius is. Daar zul je alles krijgen wat je
nodig hebt. Ik zal je op het juiste moment meedelen wanneer de tijd gekomen is
dat je erop uit moet trekken en de volkeren met Mijn naam bekend moet maken. Nu
heb je echter alles wat je nodig hebt; wat je verder nog nodig zult.hebben zal
de geest der waarheid je Ieren. Als je zult moeten spreken, zul je met hoeven
na te denken, maar op dat moment zal het je in je hart en in je mond gelegd
worden, en de volkeren zullen je horen en zullen Hem prijzen die jou zulke
wijsheid en macht heeft gegeven."
85 Zorel wordt onder de hoede gesteld van Cornelius
[1] (DE HEER:)
"Het is intussen reeds avond geworden en onze gastheer Marcus heeft het
avondmaal gereed, en omdat wij met jou nu toch nog een goede vangst gedaan
hebben, zullen wij ons het avondmaal nu ook zo goed als op deze aarde mogelijk
is laten smaken; in Mijn rijk aan gene zijde zal het eens wel beter gaan! Maar
na het avondmaal zullen wij ons niet overgeven aan de slaap, maar aan iets
geheel anders, en morgen, nog vóór de zon zal opgaan, zullen wij voor enige
tijd uit elkaar gaan, want Ik moet nog veel plaatsen bezoeken. Raphaël, ga jij
nu naar de vrouwen en laat hen weer hier komen, want de bespreking, die hun
weinig of niets aanging, is voorbij, en de tijd van het avondmaal is
aangebroken!"
[2] Raphaël
gaat en haalt alle vrouwen, en JARAH komt op mij toegelopen en zegt: "O
Heer! U, mijn liefde! Het leek mij nu een eeuwigheid te duren tot wij weer
geroepen werden; maar nu zij U alle dank dat ik weer bij U mag zijn! Maar
mochten wij vrouwelijke wezens helemaal niet horen wat U o Heer, allemaal met
Zorel hebt besproken?"
[3] IK zeg:
"Nee, omdat het voor jullie vrouwelijke wezens nog lang niet het goede
moment geweest zou zijn; overigens heb je er helemaal niets aan gemist, -want
op het juiste tijdstip zal je dat allemaal wel duidelijk worden. Maar nu komt
het avondmaal en daarbij kun je je goed vermaken met Josoë en met Raphaël, die
Ik pas na het avondmaal aan Zorel zal voorstellen, want van hem vermoedt hij
nog niets.
[4] Vandaag na
de maaltijd zullen wij echter tot aan de ochtend wakker blijven en jullie allen
zullen de laatste nacht die Ik lichamelijk bij jullie zal doorbrengen, zo'n
geweldige hoeveelheid wonderbaarlijke dingen te zien en te horen krijgen als
nog nooit eerder, want in deze nacht zullen jullie Diegene helemaal leren
kennen Die dat nu tegen je heeft gezegd. Maar daarvan mag aan niemand voortijdig
iets verteld worden! -Mijn beste Zorel, sluit jij je nu aan bij Cornelius, want
hij en niet Cyrenius zal van nu af aan je verzorger zijn!"
[5] CYRENIUS
zegt: "Heer! Ik gun mijn broeder beslist niets dan goeds; maar ik zou
Zorel ook bijzonder graag bij mij gehad hebben!"
[6] IK zeg:
"Je wens doet Mijn hart veel plezier en heeft net zoveel waarde als de
daad zelf; maar jij hebt van al degenen die hier bekeerd werden er toch al
reeds een groot aantal voor je rekening genomen! In Zinka en zijn metgezellen
bezit je een schat, je hebt Stahar , Murel en Floran, Hebram en Risa, Suetal,
Ribar en Baël, Herme met vrouwen dochters, en je hebt nu ook je beide dochters
Gamiëla en Ida, met degenen die Ik voorbestemd heb om je schoonzoons te worden,
en je hebt de wonderjongen Josoë; en vanzelfsprekend is al hun aanhang ook aan
je gegeven en daarmee kun je volkomen tevreden zijn! Je broer Cornelius neemt
alleen Zorel voor zijn rekening, en die zal vooreerst zijn huis goede diensten
verlenen en later ook aan de vreemden voor wie Ik hem heb opgewekt. Je zult
echter toch nog vaak genoeg naar je broer gaan en hij naar jou, en dan zul je
nog wel heel veel met onze Zorel kunnen bespreken. -Treur je nu nog omdat Ik
Zorel niet aan jou heb toevertrouwd?"
[7] CYRENIUS
zegt: "O Heer! Hoe kunt U mij dat nu vragen?! U weet dat Uw enig heilige
wil mijn hoogste zaligheid is, hoe die ook zijn mag! Bovendien gaat er toch al
geen maand voorbij dat ik niet bij mijn broer op bezoek kom, of mijn broer bij
mij, hetzij zakelijk of uit oude broederliefde en dan zal er best gelegenheid
zijn met de man een paar woordjes te spreken!
[8] Maar
zojuist heeft U tegen de lieve Jarah gezegd dat U in de loop van deze nacht nog
veel wonderbaarlijk dingen zult doen, omdat wij nu allemaal voldoende ingewijd
zijn in Uw wezen; wel, waaruit zal dat wonderbaarlijke hoogtepunt dan
bestaan?"
[9] IK zeg:
"Beste vriend! Dat zul je samen met alle anderen op het juiste ogenblik
zien en vernemen! Maar nu zie je toch wel dat de oude Marcus zijn uiterste best
doet om de tafels te voorzien van spijzen en wijn, zout en brood, en vooral je
dochters hebben voedsel nodig; daarom zal nu voordat wij met het avondmaal
gereed zijn, niets meer ondernomen, gesproken en besproken worden!"
86 Overdreven en ware deemoed
[1] Marcus geeft
nu het teken dat iedereen op de klaargezette, lange banken kan gaan zitten en
Cornelius vraagt Zorel om aan zijn rechterzijde plaats te nemen.
[2] ZOREL
bedankt daarvoor door te zeggen: "Geëerde heer en gebieder! Doe mij dat
toch niet aan! Zie toch, mijn plaats is daar aan die kantdicht bij de houten
hut, aan de laatste en eenvoudigste tafel, waar uw laagste en minste dienaren
zitten, - maar niet hier en zelfs aan uw rechterzijde, waar de voornaamste
plaats aan tafel is! Dat zou een mooie oefening in deemoed zijn, die de Heer
van al het leven mij toch vóór alles heeft aanbevolen!"
[3] IK zeg:
"Vriend Zorel, je wil is hier voldoende! Doe Cornelius dus dat plezier! De
ware deemoed ligt toch immers niet in uiterlijke, zichtbare dingen, maar geheel
naar waarheid in het hart. Ga naar Jeruzalem en zie daar hoe de Farizeeën en
alle schriftgeleerden met deemoedige gezichten en kleren rondstappen terwijl
hun harten vervuld zijn van stinkende hoogmoed en diepste hellehaat ten
opzichte van iedereen die niet naar hun pijpen wil dansen, -maar een koning
kan, wanneer hij zijn kroon en scepter niet hoger stelt dan de waarde van een
mens, in zijn hart zo deemoedig zijn als de minste bedelaar langs de weg! Als
je daar eens goed over nadenkt, kun je wel aan de rechterzijde van Cornelius
aan onze tafel zitten."
[4] ZOREL
zegt: "Ah, in dat geval kan het natuurlijk wel!" -Hij loopt er nu
heen en gaat zitten zoals Cornelius dat gevraagd heeft.
[5] CORNELIUS
zegt dan tegen hem: "Zo, beste vriend, dat doet mij van ganser harte
genoegen! In het vervolg zullen wij immers in de naam van Hem die ons verlicht
heeft, samen leven en werken! Wat betreft de ware deemoed, geloof ik dat men in
het hart vol ware deemoed en naastenliefde moet zijn, maar daar uiterlijk juist
niet mee moet pronken; want door uiterlijk te onderdanig dieper dan de andere
mensen te buigen, maak ik hen hoogmoedig en ontneem mijzelf de gelegenheid hen
in alles wat nuttig zou zijn, te kunnen dienen.
[6] Een zekere
achting, die ik alleen al als mens van mijn medemensen kan verwachten, mag ik
nooit geheel weggeven, omdat ik zonder die achting niets kan doen wat
bevorderlijk is voor het goede! Laten wij daarom beiden weliswaar in ons hart
zo deemoedig zijn als maar mogelijk is, maar van ons noodzakelijke, uiterlijke
aanzien kunnen en willen wij niets laten vallen!
[7] Wij zullen
heel vaak de gelegenheid krijgen om te zien hoe arme mensen zich voor hun
levensonderhoud in moeten laten met de minste en alleronzienlijkste
bezigheden. Moeten wij dan, om zeg maar de kroon op onze deemoed te zetten, ook
de poelen en riolen leeg gaan scheppen?! Ik geloof niet dat dat metterdaad
gedaan hoeft te worden; het is voldoende als wij zulke mensen, die zich met dat
werk bezighouden, in ons hart daarvoor niet minder achten dan onszelf, die door
de Heer een geheel ander ambt te vervullen hebben gekregen.
[8] Wijzelf
moeten op de eerste plaats het ambt eren, maar natuurlijk niet terwille van
onszelf maar voor het volk, alleen terwille van het ambt. Als dat echter een
vereiste is, mogen wij niet zelf de poelen en riolen gaan schoonmaken, maar
moeten wij dat werk opdragen aan hen die daar door de Heer en door de natuur
voor bestemd zijn. Wij zouden er ook niet tegen bestand zijn, omdat wij niet
van jongs af aan daaraan gewend zijn. En de Heer zal zoiets beslist ook niet
van ons verlangen; maar als Vader van alle mensen verlangt Hij dat wij in ons
hart geen mens, zelfs niet de grootste zondaar, zullen verachten, maar alles in
het werk zullen stellen om zijn ziel te redden! En ik geloof dat wij op die
manier juist zullen handelen voor God en alle mensen."
[9] IK zeg:
"Ja, zo is het goed! De ware deemoed en de ware naastenliefde wonen in
waarheid in jullie hart - en niet in de uiterlijke schijn zoals bij de
Farizeeën!
[10] Wie zich
zonder noodzaak mengt tussen de zemelen en de draf, moet het zich uiteindelijk
laten welgevallen om door de zwijnen opgevreten te worden!
[11] Zo
verlangt de ware deemoed ook niet dat jullie de parels van Mijn leer juist voor
de zwijnen moeten werpen. Want er zijn mensen die erger zijn dan zwijnen, en
voor hen deugt Mijn leer niet; dit soort mensen kunnen jullie heel terecht
eerst gebruiken voor het schoonmaken van poelen en riolen, alvorens hen met
Mijn woord en Mijn naam bekend te maken!
[12] Maar kijk
dan niet bijvoorbeeld naar kleding of naar uiterlijke waardigheidmaar alleen
naar hoe een mens zijn hart en gemoed laat spreken! Gedraagt hij zich edel,
zachtmoedig en geduldig, verkondig hem dan het evangelie en zeg: 'Vrede zij met
u in de naam des Heren en met alle mensen op aarde die van goede wil zijn!'
Zijn wil en hart van de op deze wijze vooraf gezegende mens werkelijk goed, dan
zal de zegenrijke vrede in hem blijven en het aan hem verkondigde evangelie zal
heel snel de mooiste hemelse vruchten gaan dragen. En op jullie menselijke
manier geloof en vertrouw Ik nu Zelf dat jullie allen nu helemaal weten wat
ware deemoed is!
[13] En laten
wij, omdat de spijzen zich reeds overvloedig op tafel bevinden nu allen naar
hartelust opgewekt eten en drinken, want nu Ik als een ware bruidegom van
jullie zielen temidden van jullie zit, mogen jullie toch wel erg opgewekt en
blij van zin dit goed toebereide maal samen met Mij gebruiken! Zodra Ik
binnenkort echter niet zoals nu in jullie midden zal zijn, kunnen jullie altijd
nog met minder zin en opgewektheid aan de eettafel zitten!"
87 Cornelius en Zorel spreken samen over wonderen
[I] Allen
tasten nu toe en eten er flink en vrolijk op los; vooral Raphaël trok weer
sterk de aandacht door een aantal grote vissen te nemen en deze wonderlijk snel
te verteren, wat Zorel en Zinka nogal opviel; vooral Zorel, die nog helemaal
niet wist wie de jongeman was. Hij vroeg daarom aan Cyrenius hoe het mogelijk
was dat die jongen zo verschrikkelijk gulzig de grootste vissen kon opeten,
terwijl hij er toch helemaal met als een veelvraat uitzag.
[2] Daarop
antwoordt CYRENIUS hem: "Die jongen is een wonderbaarlijk wezen; hij is
mens en geest tegelijk, in hem leven een kracht en een macht waarvan jij nog
nooit gedroomd hebt. Mijn broeder Cornelius, die naast je zit, kan dat
beamen!"
[3] Daarop
vraagt Zorel aan Cornelius, wat er dan voor bijzonders met de jongen aan de
hand is.
[4] CORNELIUS
zegt: "Kijk, beste Zorel, het is zoals mijn broeder het je al gezegd
heeft; meer kan ik je over zijn wonderbaarlijke wezen niet vertellen om de
eenvoudige reden dat ik het, heel eerlijk gezegd, werkelijk zelf niet begrijp.
Hij moet dezelfde engel zijn die volgens de Joodse mythe eertijds een zekere
Jonge Tobias reeds als gids heeft gediend. Daar was ik beslist niet bij om je
in deze zaak als levende getuige te kunnen dienen, maar ik geloof dat het zo
was, -en waarom zou men zoiets niet geloven?!
[5] Hier
gebeuren opnieuw zulke wonderlijke zaken die onze latere nakomelingen moeilijk
zullen geloven, -en toch zijn ze voor onze ogen en oren waar omdat wij ze zien
en horen! Er gebeurt nu zoveel goddelijk wonderbaarlijks dat men uiteindelijk
wel alles moet geloven wat er ook maar in de Schriften en boeken van de Joden
aan wonderbaarlijks wordt verteld. Want als je hier gewoonweg met wonderen
overladen wordt, waarom dan niet ook in die oude tijden, -en zo kan onze grote
eter heel goed enige honderdenjaren geleden een vrome, Jonge Tobias als gids
hebben gediend! Wat mij betreft geloof ik dat alles nu rotsvast en ik ben van mening
dat jij daar ook geen moeite mee zult hebben!"
[6} ZOREL
zegt: "Ik al helemaal niet; want al het wonderbaarlijke is iets bijzonders
en heeft met de verschijnselen op het gebied van het natuurlijke niets gemeen.
Het treedt de bekende wetten van de natuur met voeten en is op zichzelf de
verwezenlijking van de fantasie van een met veel wijsheid begaafde dichter.
Want wat een fantasierijk mens maar kan bedenken, wordt op het gebied van het
wonderbaarlijke gerealiseerd!
[7] Een God moet immers alles mogelijk zijn, omdat het
bestaan van een wereld en van de sterrenhemel daar doorlopend van getuigt! Want
als wij het scheppen van een wereld zouden zien zou ons dat toch wel
buitengewoon wonderbaarlijk voorkomen! Maar is er eenmaal een wereld geschapen
en voorzien van de betreffende bestaanswetten en bevolkt met wezens die
onderworpen zijn aan dezelfde bestaanswetten, dan kan zij degenen die haar
bewonen natuurlijk niet meer zo erg wonderbaarlijk voorkomen! ...
[8] Maar als, zoals in dit buitengewone geval, op diezelfde
wonderbaarlijk geschapen wereld de Schepper van die wereld komt, dan moet de
bevolking zich beslist opnieuw buitengewoon gaan verbazen zodra de oude
Almachtige voor hun ogen dingen gaat doen die zeker alleen Hem en verder zonder
Zijn wil niemand in de gehele oneindigheid mogelijk kunnen zijn. ..
[9] Daarmee
wil ik echter helemaal niet beweren dat de een of andere geestelijk volmaakte
mens ook niet in staat zal zijn wonderbaarlijke dingen te doen; misschien zal
hij als geheel volmaakte, reine geest zelfs ook een kleine wereld kunnen
scheppen, -maar zonder medewerking van de goddelijke wil zeker eeuwig niet!
Zo'n geest zal ook beslist heel wijs kunnen spreken en onderwijzen, maar zonder
de goddelijke geest in zijn borst ook eeuwig niet!
[10] Ik kan mij
nog zo vaag herinneren uit de Joodse geschiedenis dat er eens een ezel tegen
een profeet Bileam wijze woorden gesproken moet hebben. Ja, in de heeloude tijd
moeten zelfs de wilde en verscheurende dieren de verharde mensen lessen hebben
gegeven! Om uw woorden te gebruiken: wij waren er niet bij, maar het kan
ondanks dat toch altijd waarheid bevatten. Maar die dieren werden op dat moment
beslist door Gods geest gegrepen en moeten Hem als werktuig dienen! En niet
veel anders en beter zal het er met de wijsheid van de wijste mensen en geesten
voorstaan; het eigenlijke, grote verschil zal slechts hierin bestaan dat deze
wijs blijven en steeds wijzer worden!
[11] Zo denk
ik erover! Ik wil dit natuurlijk niet als een onomstotelijke, zekere waarheid
geponeerd hebben, -want ik heb met mijn verstandelijke overwegingen al eenmaal
het loodje gelegd en zou zo' n sprong op leven en dood met graag nog een keer
meemaken; maar alleen als men op verstandige wijze ergens over spreekt, kan men
zonder enig bewijs toch wel verschillende meningen tegenover elkaar stellen en
er tenslotte achter komen of het waarheld bevat en hoeveel!"
[12] CORNELIUS zegt: "Vriend, je praat alsof het geschreven staat,
en jouw bescheiden mening bevat zeker ook enige waarheid, maar ik heb nu nog een
mening voor jou en die bestaat daarin, dat je nu je vis moet eten en er met zo
erg op moet letten hoe de hemelse jongen de ene vis na de andere eet en nog
steeds een eetlust vertoont waaraan je gemakkelijk kunt zien dat hij in staat
zou zijn nog tien van zulke vissen zonder enige moeite naar binnen te werken!
Eet jij nu ook en Iaat zien dat ook jij minstens één vis aan kunt en een beker
goede, zeg maar beste wijn!"
[13] Na deze
woorden eet en drinkt onze Zorel nu in alle rust funk door en bekommert zich niet
meer zo erg om alles wat er om ons heen gebeurt.
88 Verschillende meningen over het wezen van de Heer
[1] De wijn
begon echter aan de tafels de tongen los te maken en de gesprekken werden
daardoor al levendiger en levendiger. Er ontstonden zelfs verschillende
meningen over Mij en men zou kunnen stellen, dat hier bij het avondmaal een
eerste scheuring in de kerk plaats vond. Sommigen beweerden dat Ik direct het
allerhoogste, goddelijke wezen was, anderen zeiden echter dat Ik dat niet
direct was, maar indirect. Weer anderen zeiden dat Ik eigenlijk slechts naar
afkomst een zoon van David was en voorbestemd was tot messias van het rijk van
David en daarom met de wonderkracht van David en de wijsheid van Salomo was
toegerust. Nog anderen meenden dat Ik als een van de hoogste engelen uit de
hemelen nu pro forma lichamelijk op aarde was en nog een adjudant uit de
hemelen bij Mij had.
[2] Een deel,
waarbij zich zelfs een aantal van Mijn apostelen aansloot, hield Mij voor de
Zoon van de Allerhoogste. Ik zou weliswaar dezelfde eigenschappen hebben als
Mijn Vader, maar toch een geheel andere persoonlijkheid zijn en zo zou ook de
vaak genoemde geest van God tenslotte zelfs een derde persoonlijkheid kunnen
zijn, die het in bepaalde gevallen geheel voor het zeggen had!
[3] Met deze
mening waren het er echter maar heel weinigen eens. Enigen vroegen aan Petrus,
wat zijn mening dan was.
[4] Maar
PETRUS zei: "Hij, de Heer Zelf, heeft ons toen wij in deze streek
rondtrokken, gevraagd wat de mensen van Hem dachten wie Hij was, en tenslotte
wat wij zelf van Hem dachten. Toen werd er ook het een en ander beweerd en toen
het mij tenslotte gevraagd werd, zei ik ook ronduit, zoals ik het in mijn hart
voelde: 'U bent de Zoon van de Allerhoogste!' En Hij stemde helemaal in met dat
getuigenis van mij en noemde mij zelfs een rots van geloof waarop Hij Zijn kerk
zou bouwen, die niet meer door de poorten der hel overwonnen zou worden.
Daarmee werd dus mijn toen uitgesproken mening door Hem Zelf goedgekeurd en
bevestigd en dus doe ik er niet verkeerd aan als ik als een rots daaraan
vasthoud!"
[5] Maar
JOHANNES had toch belangrijke bezwaren tegen deze opvatting van Petrus en zei:
"In Hem woont Gods volheid in lichamelijke vorm! Als de zoon, die echter
geen andere persoonlijkheid is en kan zijn, zie ik Zijn lichaam slechts in
zoverre het een middel tot het doel is; maar als geheel is Hij evenwel identiek
met de in alle volheid in Hem wonende Godheid!
[6] Of is mijn
lichaam soms een andere persoonlijkheid dan mijn ziel? Zijn zij samen niet een
mens, hoewel mijn ziel in de aanvang van mijn bestaan zich eerst dit lichaam
moest vormen en men gevoegelijk zou kunnen zeggen: De ziel heeft een tweede,
lichamelijke mens over zich heengetrokken en zodoende een tweede
persoonlijkheid om zich heen gevormd? Men kan wel zeggen dat het lichaam een
zoon is, of iets dat door de ziel gevormd is, maar daarom vormt het daarmee, of
zelfs alléén, geen tweede persoonlijkheid! En nog minder kan men dat van de
geest in de ziel zeggen; want wat zou dan een ziel zonder de goddelijke geest
in haar zijn? Zij wordt toch pas een volledig mens, als zij geheel doordrongen
is van de geest! Dan zijn immers geest, ziel en lichaam volkomen één en
dezelfde persoonlijkheid!
[7] Bovendien
staat er geschreven: 'God schiep de mensen geheel naar Zijn evenbeeld.' Maar
als de mens als volkomen evenbeeld van God, met zijn geest, zijn ziel en zijn
lichaam slechts één mens is en geen drie, dan zal toch zeker God als de
volmaakte Oergeest omgeven met een eveneens volmaakte ziel en nu ook voor onze
ogen zichtbaar met een lichaam, ook slechts één God en eeuwig nooit een
drievoudig God, eventueel zelfs nog in drie afzonderlijke personen, zijn! -Dat
is mijn mening, die ik eeuwig behoud zonder daardoor een rots in het geloof te
willen zijn!"
[8] Dan zeggen
ALLEN aan Mijn tafel: "Johannes heeft juist gesproken!"
[9] Om die
reden wil PETRUS zijn woorden echter rechtzetten en zegt: "Ja, zo bedoel
ik het toch ook; alleen ben ik niet welbespraakt genoeg om mijn innerlijk
begrip zo snel onder woorden te brengen, hoewel deze zaak altijd wat moeilijk
te begrijpen zal zijn!
[10] JOHANNES
zegt: "Moeilijk en ook weer niet moeilijk! Op jouw manier zal wel nooit
een mens op deze aarde het begrijpen, -op mijn manier, denk ik, zal dat heel
gemakkelijk gaan! De Heer alleen moet nu maar tussen ons beiden de juiste
scheidsrechter zijn!"
[11] IK zeg:
"Het geloof kan veel, maar de liefde kan alles! Jij, Simon Juda, bent wel
een rots in het geloof; maar Johannes is een zuivere diamant in de liefde, en
daarom gaat zijn inzicht ook dieper dan bij iemand anders van jullie. Hij is
daarom ook Mijn eigenlijke lievelingsschrijver; hij zal veel over Mij te
schrijven krijgen wat jullie allen nog een raadsel zal zijn! Want in zo'n
liefde is ruimte voor veel dingen, het geloof beperkt zich echter alleen maar
tot iets bepaalds, omdat er staat: 'Tot hiertoe en dan niet meer verder! '
Houden jullie je maar aan de uitspraak van Mijn lieveling; want hij zal Mij
volmaakt aan de wereld overbrengen!"
[12] Daarop
wordt Petrus een beetje verlegen en diep in z'n binnenste op Johannes steeds
wat jaloers. Dat is ook de reden waarom Petrus zich na Mijn opstanding, toen Ik
hem zei dat hij Mij volgen moest en Mijn lammeren moest weiden, ergerde, omdat
Johannes Mij zonder dat Ik dat vroeg ook volgde, waarom Ik Petrus toen, zoals
bekend, terecht wees en waarbij Ik Johannes ook volledige onsterfelijkheid
beloofde, - waardoor de sage onder het volk ontstond dat deze leerling nooit,
zelfs niet lichamelijk, zou sterven.
[13] En Petrus
vroeg Johannes, hoe het kwam dat hij steeds een veel dieper inzicht en besef
aan de dag legde dan hij, Petrus dus.
[14] Maar
JOHANNES zei: "Kijk, ik woon niet in jouw hart en jij niet in het mijne en
ik heb er geen maatstaf voor om vast te kunnen stellen om welke reden mijn mening
zuiverder en beter is! Maar omdat de Heer Zelf ons nu hardop gewezen heeft op
het verschil tussen geloof en liefde, moet je dat als antwoord op je vraag
aanvaarden! Want alleen de Heer kan nieren en harten onderzoeken en dus zal Hij
ook wel haarfijn weten wat voor verschil er bestaat tussen onze harten."
[15] Met dit
antwoord was Petrus voorlopig ook tevreden en hij vroeg niet verder. De
maaltijd was nu echter ook ten einde en wij stonden op en gingen allen de berg
op.
89 De lichtgevende steen van de Nijlbron
[I] Toen wij
allen geleidelijk aan op de ons reeds bekende berg aankwamen en onze plaatsen
innamen, kwam de oude Marcus met zijn vrouwen zijn kinderen naar Mij toe en
smeekte Mij of Ik toch ook nog de volgende dag bij hem zou willen blijven, omdat
het hem te veel aan zijn hart zou gaan als Ik hem reeds voor zonsopgang zou
verlaten.
[2] IK zei:
“Maak je daar geen zorgen over! Ik kan gaan wanneer Ik wil, de tijd dwingt Mij
niet, want Ik ben ook Heer van de tijd en van alle tijden! Mij zal de tijd
nooit boven het hoofd groeien. Er zijn echter nog veel plaatsen die Ik moet
bezoeken en zal bezoeken; maar daar, waar Ik een ware, levende liefde heb
gevonden, komt het er bij Mij niet zo precies op een dag en op een uur op
aan."
[3] MARCUS
zegt met tranen in zijn ogen: "O Heer en Vader, U zij eeuwig dank voor
deze overgrote genade! Uw wil, die alleen heilig is, geschiede! Maar Heer, de
nacht is erg donker omdat de hemel zwaar bewolkt is, moet ik soms fakkels hier
boven laten brengen?';
[4] IK zeg:
"Dat hoeft niet, wij zullen ons zelf wellicht bezorgen!"
[5] Daarop
roep IK Raphaël en zeg tegen hem: "In het centrum van Afrika, daar waar de
hoge Komrahaibergen staan en de belangrijkste bron van de Nijl uit een rots
ontspringt, zul je op tien manshoogten onder de losse stenen een steen ter
grootte van een mensenhoofd vinden. Breng die hier bij Mij, hij zal deze nacht
voldoende voor ons verlichten! Maar als je hem hier gebracht hebt, leg hem. dan
op die kale boomstam, opdat zijn licht ver zal schijnen en de omgeving
verlicht! Dat Ik nu echter met je gesproken heb als met een mens, gebeurde
slechts terwille van de mensen opdat zij zullen weten wat er moet gebeuren en
Mijn macht erkennen door jouw uitvoering van Mijn wil."
[6] Daarop
verdween Raphaël, maar was echter meteen als een vliegende, lichtende meteoor
weer bij ons terug met de als een zon stralende steen.
[7] Nog voor
Raphaël echter de steen op de aangeduide holle en kale boomstam legde, vroegen
verscheidenen de steen van dichtbij te mogen zien.
[8] Maar toen
Raphaël hem heel dichtbij bracht, was zijn licht zo sterk dat niemand hem kon
zien. Hij gaf haast net zoveel licht als de zon op aarde tijdens een zeer korte
winterdag, dat wil zeggen die indruk maakte het op de menselijke, lichamelijke
ogen. Er bleef Raphaël dus niets anders over dan de lichtsteen meteen op de
plaats van bestemming te leggen. Vanaf die plaats verlichtte zijn intense licht
de omgeving zo sterk, dat men tot in de verre omtrek alles nog heel goed kon
waarnemen.
[9] Dat zowel
Zinka met zijn mensen, als heel in het bijzonder Zorel, van pure verbazing
nauwelijks durfden adem te halen, is gemakkelijk te begrijpen. Zorel spande
zich in om er iets heel verstandigs over te zeggen. Hij kon echter geen woord
uitbrengen omdat naar zijn begrippen, die nog erg mathematisch stereotiep
waren, het verschijnsel van het snelle halen van de steen en het geweldige
licht daarvan, logische onmogelijkheden waren, waar zijn ervaringen en zijn
kennis machteloos tegenover stonden. Meerdere malen was hij met zijn slavinnen
naar Egypte gegaan en eenmaal was hij een paar dagreizen voorbij de watervallen
geweest. De afstand tot de Achter-Egyptische gebieden was hem daarom niet
geheel onbekend, omdat hij met goede kamelen voor die reis tot aan de
watervallen altijd vijf tot zes weken nodig had.
[10] Volgens
zijn berekening zou een orkaan deze afstand in drie dagen en een pijl deze reis
in een halve dag kunnen afleggen. - Welke snelheid moet de jongen dan gehad
hebben om een zeker driemaal zo lange afstand in een paar ogenblikken af te
leggen! Als de jongen een geest is, -hoe kon hij dan iets stoffelijks dragen en
hoe was het mogelijk om materie, zelfs van de hardste soort, te beschermen
tegen de vernietigende weerstand van de lucht?! Volgens de natuurwetten kan dat
niet! Daar komt dan het licht, dat totaal geen warmte geeft en waarvan de
intensiteit op zonlicht lijkt, nog bij; dat bestaat ook niet! Dat is nog nooit
door iemand ontdekt behalve bij rottend hout, waarvan het licht echter
eigenlijk maar zo'n mat schijnsel is dat het in de nacht, ook bij de grootste
intensiteit maar nauwelijks het lichten van de glimwormen evenaart!
[11] Een
tijdlang gingen die gedachten door het hoofd van ZOREL en vervolgens zei hij
tegen Cornelius en Zinka: "Dit is naar mijn mening toch wel een echt
wonder, want zoiets heeft tot op heden nog nooit op aarde plaatsgevonden! Wat
mag dat toch wel voor een steensoort zijn? Van het begin der tijden tot op
heden is zo'n steen nog nooit ontdekt! Hoeveel waarde zou zo'n steen voor een
keizer of een koning hebben, vooropgesteld dat het licht ervan mettertijd niet
minder wordt! Want langs de uitgestrekte kusten van Afrika tot zeer ver achter
de Herculeszuilen, tot in de streken waar de uitlopers van het hoge
Atlasgebergte de Atlantische oceaan begroeten, ziet men in de nazomer eveneens
hier en daar witte en in de nacht op bepaalde uren zeer sterk lichtgevende
stenen; maar ze geven niet lang licht en als men zo'n steen in een droog
vertrek laat brengen, houdt het licht geven weldra op en daardoor heeft de
steen geen waarde meer. Maar met deze steen schijnt echter iets heel
merkwaardigs aan de hand te zijn! Die zal zijn licht beslist nooit verliezen en
moet daarom onnoemelijk veel waarde hebben!"
[12] CORNELIUS
zegt: "Niet alleen vanwege het licht, maar veeleer vanwege Degene die hem
hier liet komen! Maar laten we daar nu over ophouden! Morgen zullen we hem bij
daglicht wel gemakkelijker kunnen bekijken en beoordelen dan nu; want dan
zullen onze ogen door het zonlicht minder gevoelig zijn dan juist vandaag, dat
wil zeggen nu in deze donkere nacht, waarin de wolken eruit zien alsof zij een
behoorlijke landregen voorspellen. Laat we nu echter stil zijn, want de Heer
zal een aanvang maken met wat Hij ons beneden aan tafel heeft beloofd!"
[13] Daar
neemt Zorel genoegen mee en hij is nu helemaal oog en oor.
[14] Maar dan
komt OURAN naar Mij toe en zegt: "Heer, wat zal er morgen met de steen
gebeuren, en zal hij wel steeds licht blijven geven?"
[15] IK zeg:.
"Met deze vraag heb je eigenlijk de wens te kennen gegeven dat je hem voor
jouw kronen zou willen bezitten! Maar dat gaat niet; want vanwege het bezit van
deze steen zouden er grote en rampzalige oorlogen kunnen uitbreken. Daarom zal
Mijn engel hem morgen weer op de plaats terugzetten waar hij hem vandaan gehaald
heeft en dat maakt dan aan alle strijd voorgoed een eind."
[16] Met dit
antwoord is Ouran geheel tevredengesteld en hij gaat weer naar zijn plaats
terug.
[17] Maar
CYRENIUS zegt toch: "Heer! Als geschenk aan de keizer zou deze lichtsteen
beslist een overweldigende indruk maken."
[18] IK zeg:
"Dat ongetwijfeld, maar hij zou tenslotte vanwege zijn te grote waarde ook
daar zijn licht lenen voor oorlogen, en dat zou heel erg zijn! Enige korreltjes
ervan kun je wel krijgen, -maar de hele steen zeker niet!"
[19] CYRENIUS
zegt: "Maar hoe en op welke wijze bezit deze steen dan deze lichtgevende
kracht? Hoe heet hij eigenlijk?"
[20] IK zeg:
"Deze stenen horen eigenlijk niet op deze aarde, maar horen alleen in de
grote zonnewereld.thuis. Wel, in de grote zonnewereld vinden van tijd tot tijd
reusachtige uitbarstingen plaats, met een kracht die voor jullie begrippen
onmetelijk is, waardoor vrij vaak zulke stenen met zeer grote kracht in de
wijde scheppingsruimte naar buiten worden geslingerd. En dit is er zo een!
{21] Hun
lichtuitstraling wordt alleen veroorzaakt door hun oppervlak, dat naar jouw
begrippen onbegrijpelijk glad is en waarop zich voortdurend een hoeveelheid
statische elektriciteit verzamelt, die de in de ontzettend harde materie
vastgehouden geesten steeds weer opnieuw activeert. Bovendien is deze steen
uitermate doorzichtig, waardoor heel gemakkelijk iedere, ook de meest inwendige
activiteit van de geesten als uiterlijk zichtbaar licht naar buiten straalt en
natuurlijk door de snel over het zeer gladde oppervlak van de bol voorbijglijdende
luchtgeesten die aan de buitenzijde werkzaam zijn, in hoge mate wordt
versterkt.
[22] Deze
stenen worden echter in de zon niet als zodanig al in de natuur aangetroffen,
maar zij worden daarvoor door de vaardigheid en de handen van de daar wonende
mensen geprepareerd. Ze worden merendeels reeds in de ronde vorm gevonden in de
omgeving van grote wateren en ze ontstaan altijd bij uitbarstingen. Onder grote
hitte gesmolten elementen van mineralen worden daarbij tot.ver in de met ether
gevulde ruimte naar buiten gedreven, waar zij in de vrije ruimte steeds de
ronde druppelvorm aannemen volgens de wet van de middelpuntzoekende kracht, die
voor alle materie geldt.
[23] Het
terugvallen van zulke bollen, die van zeer verschillende grootte kunnen zijn,
duurt vaak dagen, weken, maanden en bij grotere vaak vele jaren, al naar gelang
zij meer of minder ver van de zon verwijderd naar buiten geslingerd zijn. Wel,
sommige vallen op de bergen en rotsen van de zon en slaan te pletter, maar vele
vallen er in de grote wateren, blijven onbeschadigd en worden gemakkelijk door
de mensen van de zonnewereld opgevist. Want de zonnemensen kunnen heel
gemakkelijk vaak urenlang onder water blijven en op de bodem van de zee werken
zoals op het droge land, en dat des te gemakkelijker omdat zij behalve die
haast amfibieachtige eigenschap nog bijzonder doelmatige duikinstrumenten
bezitten.
[24] Als een
groot zonnehuis voldoende van die bollen verzameld heeft, worden zij, hoewel ze
van zichzelf reeds een uiterst glad oppervlak hebben, met kunstzinnige
toewijding nog gladder gemaakt en gepolijst, en wel net zolang tot zij tijdens
het polijsten licht beginnen te geven. Als het polijsten eenmaal dat punt heeft
bereikt, worden zij in de talrijk voorkomende onderaardse, catacombeachtige,
lange gangen, waardoor altijd een sterke luchtstroming gaat, als lichtbollen op
speciaal daarvoor vervaardigde zuilen gelegd. Zij verlichten op die wijze de
onderaardse gangen meer dan voldoende en dienen tevens als bijzondere
versiering, wat in de zonnewereld speciale aandacht heeft; want daar is, vooral
van binnen, het gewoonste woonhuis niet zelden veel mooier verfraaid en
versierd dan de tempel van Salomo in Jeruzalem. Het is dus wel te begrijpen dat
de zonnemensen, vooral die van de middengordel, ook al het mogelijke voor de
versiering van hun onderaardse gangen doen.
[25] Echter,
wij zijn hier niet bijeen om een geografische beschrijving van de grote
zonnewereld te geven, maar om jullie geloof en wil te versterken. Om dat te
bereiken is heel wat anders nodig dan een nog zo precieze en uitgebreide
geografische beschrijving van de grote zonnewereld!"
[26] CYRENIUS
vraagt: "Heer! Wanneer echter deze lichtbol nog veel harder is dan
diamant, hoe kan men daar dan die paar korreltjes vanaf halen, die ik zo graag
als aandenken aan deze avond zou willen hebben?!"
[27] IK zeg:
"Vaak denk jij ook nog zeer aards! Daar, waar deze lichtbol vandaan komt,
zijn er nog heel veel; of het nu in Afrika is of in de zon zelf, voor Mijn
engel is het overal even ver. Natuurlijk zal geen sterveling ook maar een paar
korreltjes van deze lichtbol af kunnen halen zonder deze te beschadigen, en
als hij de kogel stuk zou willen slaan, zouden de stukken de lichtende eigenschap
ook meteen verliezen; maar de kleine bolletjes zullen de lichtende eigenschap
blijvend behouden. -Maar nu in alle ernst genoeg hierover!"
90 Ziel en lichaam
[I] We zullen
nu meteen op iets anders overgaan! Zorel en Zinka, komen jullie wat dichter bij
en zeg Mij wat jullie nu vóór alles nog zouden willen zien en weten."
[2] De beide
geroepenen komen nu dichterbij en ZINKA zegt: "Heer, dat is voor mensen
zoals wij, die nog zeer onvolmaakt zijn, een heel moeilijk te beantwoorden
vraag! Want wij zouden nog heel veel willen zien en weten omdat wij, ondanks
dat wij toch al heel veel gezien en meegemaakt hebben, nog zeer veel niet
gezien en beleefd hebben. Maar wat er nu van dat eindeloos vele het meest
noodzakelijke voor ons is, dat is een heel andere vraag, die wij niet kunnen
beantwoorden omdat wij nog lang niet weten wat voor ons eigenlijk vóór alles
het allernoodzakelijkste is! U o Heer,
weet echter precies wat wij het meest nodig hebben; handelt U dus, zonder dat
wij iets wensen, volgens Uw oneindige liefde en wijsheid en dan zal iedereen
wel het beste zien, horen en voelen!"
[3] IK zeg:
"Welaan dan, - dan zal Ik zien wat er gedaan kan worden! Mij dunkt dat een
echt vertrouwen en inzicht met betrekking tot het voortleven van de ziel na de
lichamelijke dood voor jullie allen wel erg belangrijk en noodzakelijk is;
daarom zullen wij dit onderwerp wat nader in ogenschouw nemen!
[4] Ik heb
jullie met woorden reeds meerdere malen aangeduid, waarin de eigenlijke dood
van het lichaam bestaat, op wat voor verschillende manieren deze kan plaats
vinden, en wat de gevolgen ervan voor de ziel en haar geest zijn en moeten
zijn. Als Ik jullie dat echter in lange theoretische zinnen zou uitleggen, zou
dat ons in een heel jaar niet lukken. Om het jullie door en door te laten
beseffen zal Ik het geheel met woord en daad tonen en dan zullen jullie het
begrijpen.
[5] Voor wij
tot de eigenlijke zaak komen, moet Ik evenwel eerst uiteenzetten hoe de ziel
samenhangt met het lichaam. Luister dus naar Mij:
[6] De ziel,
die samengesteld is uit gemengde op elkaar inwerkende delen is geheel en al van
etherisch substantiële aard. Omdat het lichaam in wezen echter ook
oorspronkelijk etherische substantie bevat, is deze substantie verwant met de
substantiële essentie van de ziel. Dit aanverwante is datgene wat de ziel met
het lichaam verbindt, zolang deze etherische substantie niet mettertijd al te
zeer in het zuiver materiële is overgegaan, in welk geval het dan met het
zielewezen te weinig en vaak ook helemaal geen verwantschap meer heeft, - en
mocht deze toch nog enigszins aanwezig zijn, dan moet deze substantie eerst
door het ontbindingsproces uit het lichaam worden losgemaakt en in het
hiernamaals aan de in zekere zin naakte ziel worden toegevoegd.
[7] Heeft de
ziel zelf echter uiteindelijk te veel van het materiële uit haar lichaam in
zich opgenomen, dan deelt ook zij in de lichamelijke dood en samen met het
lichaam moet zij het ontbindingsproces doormaken en vervolgens pas na
verscheidene aardse jaren in een heel onvolmaakte, natuurlijke vorm ontwaken,
waardoor het dan erg moeilijk voor haar is tot het hogere, het licht door te
dringen, omdat alles voor haar één duistere, aardse aangelegenheid is, die
slechts weinig leven en veel duisternis bevat.
[8] Van enig
geestelijk ontwaken kan in haar geen sprake zijn alvorens de tijd, de nood en
allerlei vernederingen het werelds duistere en grove of in zekere zin
lichamelijk substantiële uit de ziel hebben afgescheiden en verwijderd; en dat
gaat in het hiernamaals veel moeilijker dan hier, omdat de ziel daar zolang in
een zekere afzondering alleen moet blijven, om niet, als een te naakt en in
zekere z in nog huidloos en onbekleed wezen, door een ander wezen, dat vol
hoger levensvuur reeds al zijn kracht laat gelden, verslonden en als een waterdruppel
op gloeiend metaal vernietigd en verteerd te worden. Want voor iedere nog erg
onvolkomen ziel geldt ten opzichte van een reeds volmaakte geest dat, wat Ik
eens tegen Mozes zei toen hij Mij wilde zien: 'God kun je niet zien en daarbij
in leven blijven!'
[9] Hoe hoger
een leven eenmaal gepotentieerd is, des te krachtiger, machtiger en zwaarder is
het, en al het leven dat nog op een heel lage trap staat, kan zich tegenover
een veel hoger leven niet staande houden, tenzij er een zekere afstand is. Wat
is een mug tegenover een olifant, wat een vlieg ten opzichte van een leeuw?!
Wat is een heel teer mosschimmelplantje tegenover een honderden jaren oude
ceder op de Libanon, wat is deze aarde vergeleken bij de grote zon?! Wat is een
druppel water bij een machtig vuur?! -Als iemand van jullie op een olifant
stapt, zal de olifant daar helemaal niets van merken; maar gaat iemand van
jullie op een mier staan dan is het met haar natuurlijke leven helemaal gedaan.
[10] Maar wat
in de uiterlijk zichtbare natuur al erg voor de hand liggend is, is in het rijk
van de geesten een nog veel duidelijker en indringender waarheid. In ieder
reeds op zichzelf staand leven bevindt zich de onverzadigbare behoefte steeds
meer leven in zich te verenigen; dit eenwordingsprincipe is in feite de liefde.
Als het leven niet vóór alles uit zou gaan van dit principe, dan zouden er in
de eindeloze ruimte zon noch aarde zijn, en ook geen schepselen daarop en
daarin
[11] Omdat
echter juist in het leven zelf het principe bestaat tot eenwording van al het
leven, en ieder vrij leven voortdurend bezig is één te worden met een ander op
hem lijkend en verwant leven, daarom ontstaat tenslotte uit vele afzonderlijke
levens en afzonderlijke intelligenties één leven en één verveelvoudigde en
zich daarom naar alle kanten ver uitstrekkende intelligentie, en daardoor ook
uit de met weinig verstand begaafde, vele wezens één met veel verstand en veel
begrip toegerust wezen."
91 Verdere ontwikkeling van de arme zielen in bet
hiernamaals
[1] (DE HEER:
) "Als volgens dit onveranderlijke principe, dat voor het bestaan en het
leven zeer noodzakelijk is, een zogeheten arme en naakte ziel aan gene zijde
direkt met een geest, zoals bijvoorbeeld onze Raphaël er een is, in kontakt zou
komen, dan zou zij daardoor meteen op gelijke wijze verslonden worden, als de
zee een enkele waterdruppel opslokt. In de gehele oneindigheid heb Ik daarom de
voorzorgsmaatregel getroffen, dat een klein, zwak en nog erg naakt leven steeds
zo gesitueerd wordt, dat het als alleen op zichzelf bestaat en dat slechts die
levenskrachten het mogen benaderen die beslist op geen enkele wijze veel
sterker zijn dan dat afzonderlijke leven, dat zich daar in zijn eenzaamheid en
naaktheid bevindt.
[2] Zulke
levenskrachten kunnen elkaar niet verzwelgen omdat de aparte ik heden van
gelijke kracht en sterkte zijn; maar zij vormen toch gezamenlijk verenigingen
en overleggen onderling, waaruit echter nooit veel vruchtbaars kan voortkomen
omdat de wijsheid van ieder afzonderlijk wezen vrijwel even groot is. Stel je
een vergadering voor van louter oerdomme mensen, die een wijs besluit zouden
willen nemen om dat met vereende krachten uit te gaan voeren! Wat zal er uit
hun beraadslagingen voortkomen? Niets dan domheden!
[3] Wij hebben
op deze aarde, en hoofdzakelijk op de eilanden, nog tot op heden volksstammen
die al sinds Adams tijd hun eilanden geheel ongestoord bewonen; het zijn Kaïns
nakomelingen, die nu nog op dezelfde trap van beschaving staan als waarop zij
twee duizend jaar geleden stonden. Waarom hebben zij dan in hun ontwikkeling
geen stap vooruit, maar eerder een stap achteruit gedaan ondanks al hun vele
beraadslagingen? Omdat de meest wijze onder hen dommer en blinder is dan bij
ons de domste varkenshoeder! Maar als de meest wijze al niets weet, wat moeten
dan de anderen weten die raad bij hem inwinnen?!
[4] Nu zal men
natuurlijk de vraag stellen: 'Ja, waarom heeft God dan naar zulke volken geen
met Zijn geest vervulde profeten gezonden?' Daarmee komen wij nu precies bij
het belangrijkste punt!
[5] Bij deze
volkeren wonen nog veel te onrijpe en naakte zielen. Een hogere openbaring zou
hen verzwelgen en hen in zo’n oordeel opsluiten dat zij daaruit nooit meer
bevrijd zouden kunnen worden. De hoogste en zuiverste waarheid zouden zij in
het ergste ongeloof veranderen en zich daarmee zo vereenzelvigen dat Ik Zelf
hen uiteindelijk met geen enkel middel daar nog uit zou kunnen verlossen.
[6] Het is
daarom noodzakelijk dat zij nog ongeveer duizend jaar blijven zoals zij zijn.
Pas na die tijd moeten zij bezocht worden door puur verstandelijk ontwikkelde
mensen en dan moeten zij van hen echter nog lang geen onderricht, maar slechts
een voorbeeld krijgen dat hen wat verstandiger maakt. Zo moeten zij van tijd
tot tijd meermalen zo'n verrassing krijgen die hen wat meer ontwikkelt. Als dat
gedurende enige honderden jaren gebeurt, zullen zulke naakte volkeren wat meer
bekleed worden, naar lichaam en ziel, en dan pas stukje bij beetje rijp worden
voor een hogere openbaring.
[7] En op
precies dezelfde wijze en nog heel wat moeizamer vindt in het grote hiernamaals
de verdere ontwikkeling en levensvervolmaking van een geheel naakte natuurziel
plaats. Zij moet zo lang zonder enig licht met zichzelf alleen gelaten worden
tot zij, door de eigen nood gedreven, zichzelf uit haar nog meer dan
halfstoffelijke lethargie wakker geschud wordt en in haar hart begint na te
denken over wat meer omlijnde gedachten.
[8] Als de
gedachten steeds geprofileerder en vaster omlijnd worden, begint het in zo'n
ziel heel zachtjes te schemeren en gaat zij een basis krijgen waarop zij
enigszins kan staan en gaandeweg ook een beetje kan rondlopen. Dit rondlopen is
dan te vergelijken met het overgaan van de ene gedachte in de andere en van de
ene waarneming in de andere. Het is een zoeken, en op het zoeken moet het een
of andere vinden volgen omdat de zoeker anders, als hij te lang helemaal niets
zou vinden, uiteindelijk tengevolge van zijn vruchteloze inspanning zou
verlammen en op die manier terug zou moeten vallen in de oude lethargie.
[9] Maar zodra
de ziel, die ijverig begint te zoeken, ook maar iets vindt, geeft dat haar een
nieuwe en versterkte impuls voor een nog verder en ijveriger zoeken en vorsen,
en als zij zelfs sporen vindt van het bestaan van haars gelijken, dan jaagt zij
deze als een speurhond na en rust niet eerder tot zij iets gevonden heeft dat
haar op z'n minst bevestigt dat haars gelijken dichtbij zijn.
[10] Door dit
steeds versterkte zoeken wordt zij echter ook rijper en probeert zij alles te
verzamelen wat zij als het ware toevallig voor de omhulling van haar
substantiële zielelichaam vindt. Hier en daar is er ook iets te vinden, ook al
is het nog zo schraal, om haar maag te vullen en om haar vaak brandende dors!
te lessen. Want als het verlangen in een ziel eenmaal goed begint te groeien
tengevolge van het innerlijke, steeds levendiger wordende levensvuur, dan komen
er steeds meer dingen waarvoor in de ziel een behoefte ontwaakt."
92 De leiding in het hiernamaals
[1] (DE HEER:)
"Van de kant van een geest die, als het ware van een bepaalde afstand, aan
zo'n zielleiding geeft, moet echter wel de grootste voorzichtigheid in acht
genomen worden om de ziel op haar zoektocht alleen maar datgene te laten
vinden, wat haar bij haar levensvoltooiing verder kan brengen.
[2] Pas na
verloop van tijd kan de zielook een aan haar gelijke ziel vinden die vrijwel
dezelfde zorgen heeft, waarmee zij dan natuurlijk meteen op gelijke wijze
gegevens uitwisselt als twee mensen in deze wereld die door één en hetzelfde
lot getroffen zijn. Zij willen alles van elkaar weten, beklagen elkaar en
beginnen langzaam maar zeker overleg te plegen over wat gedaan zou moeten
worden om hun lot op de een of andere wijze iets draaglijker te maken.
[3] Het
spreekt vanzelf, dat de tweede ziel alleen maar schijnbaar moet lijken op de
eerste die nog maar net uit de volledige eenzaamheid is gekomen; want anders
zou een blinde als leider aan een blinde gegeven zijn, waarbij dan maar al te
gemakkelijk beiden in een greppel zouden kunnen vallen en zich dan in een
ergere toestand zouden bevinden dan voorheen tijdens de afzonderingsperiode.
[4] De op
zichzelf volmaakte, geestelijke mens, die als toevallig de jonge zoekende ziel
tegenkwam, mag echter van zijn volmaaktheid vooral niets laten merken, maar
moet aanvankelijk precies datgene zijn wat de jonge ziel is. Lacht deze, dan
moet hij mee lachen, en huilt zij dan moet hij meehuilen! Alleen wanneer de
ziel zich gaat ergeren over haar lot en scheldt en vloekt, moet de geest daar
natuurlijk niet aan meedoen, maar aanvankelijk weliswaar ook zo doen alsof hij
zelf wat geërgerd is over zijn (schijnbaar) gelijke lot, maar zich daarbij
steeds onverschillig houden, alsof het hem nu helemaal niets uitmaakt hoe het
met hem gaat! Als het met alle geweld niet beter wil worden, wel, laat het dan
maar blijven zoals het is! Daardoor wordt de jonge ziel volgzamer en zal zich
reeds met een klein succes tevredenstellen, dat zich weer als toevallig heeft
voorgedaan.
[5] Als zo'n
ziel dan in het hiernamaals een of ander plaatsje heeft gevonden, moet men haar
daar laten zolang zij zelf geen behoefte voelt haar lot te verbeteren; want
zulke zielen lijken op die mensen hier die met een heel klein bezit volkomen
tevreden zijn, als het hun maar net voldoende opbrengt om in de eerste
levensbehoeften te kunnen voorzien. Naar al het hogere en meer volmaakte en
betere gaat hun verlangen helemaal niet uit en zij bekommeren zich daar ook
absoluut niet om. Wat kan hun het belangrijke werk van een keizer of een
veldheer schelen?! Als zij maar wat te eten hebben en met rust gelaten worden,
zijn zij al volkomen gelukkig en wensen eeuwig niets beters.
[6] Zo gaat
het dan ook in het tweede stadium met een ziel die zoals gezegd, uit haar
afzondering is gekomen en nu door haar inspanning op een bepaalde manier zo
verzorgd is dat zij haar toestand dragelijk vindt en die zich om niets anders
meer bekommert. Zij heeft zelfs vrees en angst voor andere dingen, omdat zij
alles wat haar enige last zou kunnen bezorgen, verafschuwt.
[7] Wij hebben
een ziel in het hiernamaals nu zover gebracht dat zij bijvoorbeeld óf bij
tamelijk goede mensen een betrekking heeft gevonden die haar van het nodigste
voorziet, óf zij heeft het een of andere huisje dat verlaten was, in eigendom
gekregen of nog liever gevonden met daarbij een rijkelijk voorziene boomgaard
en een paar melkgeiten en tevens misschien nog een knecht en een dienstmaagd.
Dan heeft de begeleidende geest voorlopig niets anders te doen dan zo'n ziel
enige tijd geheelongestoord dat bezit te laten houden.
[8] Van tijd
tot tijd moet hij haar ook alleen laten en net doen alsof hij zelf iets beters
gaat zoeken; daarna moet hij weer terugkomen en vertellen dat hij wel iets
beters heeft gevonden, -maar dat dat betere veel moeilijker te krijgen is en
men het zich door veel moeite en werk moet verdienen! De ziel zal daarop zeker
vragen waaruit die moeite en dat werk bestaat, en dan moet de leider dat de
vragende ziel uitleggen. Heeft de ziel interesse daarvoor, dan moet hij haar
daarheen brengen; in het andere geval moet hij haar met rust laten, maar er dan
voor zorgen dat de tuin steeds schraler wordt en tenslotte zelfs het meest
noodzakelijke niet meer opbrengt!
[9] De ziel
zal nu wel alle moeite doen om de tuin meer te laten opbrengen, maar de leider
mag niet toelaten dat de ziel daarin slaagt, daarentegen moet hij maken dat de
ziel uiteindelijk het zinloze van al haar moeite inziet en de wens uit, deze
hele behuizing op te geven en een betrekking te zoeken waarbij zij beslist
zonder meer moeite en werk, toch een dragelijke verzorging vindt.
[10] Als die
wens zich levendig genoeg in een ziel heeft geuit, moet zij verder geleid
worden en in een dienst met veel werk worden ondergebracht. Daar moet de leider
haar dan weer verlaten onder het een of andere voorwendsel dat ook hij ergens
anders een weliswaar erg vermoeiende, maar overigens goed betaalde dienst heeft
gekregen. De ziel krijgt nu werk opgedragen dat zij heel precies moet
verrichten. Daarbij moet haar verteld en op het hart gedrukt worden dat iedere
veronachtzaming bestraft wordt met een overeenkomstige inhouding op het
bedongen dagloon, terwijl daarentegen een vrijwillige extra inspanning boven
het overeen gekomene erg op prijs zal worden gesteld.
[11] Nu zal de
ziel óf hetgeen afgesproken is precies en nog meer dan dat nakomen, óf zij zal
de moeite teveel van het goede vinden, traag worden en daardoor in een nog
grotere nood terechtkomen. In het eerste geval moet zij geprezen worden en in
een vrijere en reeds aanzienlijk aangenamer situatie worden overgeplaatst, waar
zij meer te denken en te voelen krijgt. In het tweede geval moet de leider haar
grote nood laten lijden, haar naar haar vroegere, schamele bezit terug laten
gaan en daar iets, maar lang niet voldoende laten vinden.
[12] Na een
poos, als de nood erg hoog geworden is, moet de leider, die er nu veel beter
uitziet, zich reeds voordoen als heer en eigenaar van vele bezittingen en de
ziel vragen hoe ze er bij gekomen is zo achteloos met de baan om te springen
die zo goed en veelbelovend was. De ziel zal zich nu verontschuldigen met de
uitvlucht dat de moeite te groot en te inspannend was voor haar krachten; maar
dan moet haar getoond worden dat haar moeite en inspanning hier op het
onvruchtbare, kleine bezit nog veel groter is en er toch geen uitzicht is ooit
ook maar het poverste resultaat te behalen.
[13] Op die
manier wordt zo'n ziel tot inzicht gebracht. Zij zal nogmaals een betrekking
aanvaarden en het nu beslist beter doen dan voorheen. Voldoet zij nu, dan moet
zij na korte tijd wat vooruit geholpen worden, -maar zij moet nog steeds het
gevoel houden dat zij lichamelijk nog niet gestorven is; want materiële zielen
voelen dat heel lang niet en het moet hun eerst op de juiste manier uitgelegd
worden. De mededeling daarvan wordt pas dan dragelijk voor hen als zij van
geheel naakte zielen uitgegroeid zijn tot een reeds met een goed gewaad
bekleed, vrij vast zielelichaam. In die vastere toestand zijn zij dan ook
geschikt voor wat kleinere onthullingen, omdat de kiem van hun geest zich in
hen begint te bewegen.
[14] Als de
ziel eenmaal zo ver is ontwikkeld, en begrepen heeft dat zij zich nu in de
geestenwereld bevindt en dat pas van nu af aan haar eeuwige lot geheel alleen
van haar afhangt, moet haar de enige juiste weg van de liefde tot Mij en de
naaste getoond worden, die zij geheel uit volledig vrije wil en uit geheel
vrije zelfbeschikking moet gaan.
[15] Als haar
dat is getoond, naast datgene wat zij in ieder geval met zekerheid kan
bereiken, moet de leider haar weer verlaten en pas dan weer bij haar komen als
zij hem heel oprecht in haar hart zal roepen. Roept zij hem niet, dan volgt zij
zonder meer de goede weg; is zij echter daarvan afgeweken en heeft zij een
slechte weg betreden, dan moet hij haar weer in een daarbij passende, grote
ellende laten komen. Als zij haar misstap zal inzien en naar de leider zal
verlangen, dan moet hij komen en haar het volkomen nutteloze van haar moeite en
streven laten zien.
[16] Als zij
dan de wens uit, zich weer te verbeteren, moet hij haar weer in een betrekking
onderbrengen en als zij daar haar plichten vervult, moet zij weer bevorderd
worden, maar niet zo snel als de eerste keer, omdat zij anders weer heel
gemakkelijk in haar oude, materiële lethargie terug zou vallen, waaruit zij dan
veel moeilijker te bevrijden zou zijn dan de allereerste keer, omdat zij zich
bij iedere terugvallangzaam maar zeker als een groeiende boom verhardt en van
jaar tot jaar ook moeilijker laat buigen dan in haar eerste
groeiperioden."
93 De ontwikkeling van de ziel op aarde en in bet
hiernamaals
[1] (DE HEER:)
"Het spreekt wel vanzelf dat het hier geen bijzonder geval betreft, maar
dat dit een algemene richtlijn is die zowel bij de leiding aan deze zijde en in
't bijzonder aan gene zijde gebruikt wordt om een ziel uit de stoffelijkheid te
halen die haar leven belemmert.
[2] Daarnaast
zijn er nog talloos vele afwijkende gevallen, die elk op een wat andere wijze
behandeld moeten worden; maar ongeacht dat alles moet er toch een algemene
richtlijn zijn waarnaar zich alle andere uiteindelijk moeten richten, zoals de
aarde door één regen bevrucht moet worden opdat daardoor het uitgezaaide zaad
kan gaan kiemen. Hoe dan echter de verschillende soorten zaden, die in de aarde
wachten om tot leven gewekt te worden, uit de regendruppel halen wat van hun
gading is, dat is een zaak van de speciale intelligentie van d e geesten die in
de kiem wonen en heel goed voor hun huis weten te zorgen.
[3] Ik zeg
jullie dit, opdat jullie inzien hoe moeilijk en moeizaam aan de andere zijde de
weg is naar de voleinding van het innerlijke leven, en hoe gemakkelijk en vrij
dat hier gaat, waar de ziel het stoffelijke lichaam nog om zich heen heeft
waarin zij in eerste instantie, hoe en wanneer zij dat maar wil, al haar
aanwezige stoffelijkheid kan opslaan. Aan de andere zijde is dat echter niet zo
eenvoudig, omdat de ziel dan geen stoffelijk lichaam meer heeft en met haar
voeten ook niet meer over een stoffelijke bodem gaat, maar over een
geestelijke, die wordt gebouwd uit gedachten en ideeën uit de ziel, en die
beslist niet geschikt is om het uit de ziel afgescheiden stoffelijke op te
nemen en voor eeuwig in z1ch te begraven.
[4] Want voor
datgene wat uit de ziel op haar bodem valt geldt ongeveer hetzelfde als voor
een steen die men van deze aarde de eindeloze ruimte in zou willen slingeren.
Ja, wie de kracht zou bezitten een steen met zo'n kracht omhoog of van deze
aarde weg te slingeren, dat deze de snelheid van een afgeschoten pijl
dertigduizend maal zou overtreffen, die zou de steen inderdaad zo van de aarde
verwijderen dat hij nooit meer terug zou vallen; maar Iedere mindere kracht zou
dat nooit tot stand brengen. Die zou de steen wel meer of minder ver van de
aarde brengen, maar als de kracht waarmee de steen is weggeworpen, tengevolge
van de voortdurende heel ver reikende aantrekkingskracht van de aarde minder
en noodzakelijkerwijs zwakker zou worden, zou de steen weer omkeren en steil op
de aardbodem terugvallen.
[5] En zie, zo
staat het ook met de stoffelijke, zondige brokstukken die de ziel in het
hiernamaals nog met zich meedraagt! Ook al verwijdert de ziel die uit zichzelf
en werpt zij deze op de grond van haar wereld, dan baat deze moeite haar weinig
of zo nu en dan zelfs helemaal niets, omdat de bodem van de ziel waarop deze in
de geestenwereld staat en zich beweegt, evenzeer een deel van haarzelf is als
op aarde de aantrekkingskracht van deze aarde, die, al reikt zij nog zo ver
naar buiten, toch een deel blijft van deze aarde en niet één atoom zich van
haar Iaat verwijderen
[6] Dus als de
ziel aan de andere zijde al het grove en stoffelijke uit zichzelf wil
verwijderen, moet een hogere kracht in haar werkzaam worden; en dat is de
kracht die in Mijn woord en in Mijn naam ligt! Want er staat, komende uit de
mond van God, geschreven: 'Voor Uw naam zullen zich alle knieën in de hemel, op
aarde en onder de aarde buigen!' Dat laatste heeft betrekking op alle
menselijke schepselen van de talloos vele andere werelden in de eindeloze
scheppingsruimte; want in de hemel wonen de reeds voor eeuwig volmaakte
kinderen Gods, -en daarbij enkel en alleen op deze aarde de kinderen Gods in
wording. Als echter alleen aan deze aarde dit grote voorrecht is verleend, dan
is haar waarde voor God hoger dan die van alle andere hemellichamen; die staan
dan moreel onder haar en dus ook hun bewoners, die dan bedoeld worden met' die
onder de aarde wonen' .
[7] Dus door
Mijn woord en Mijn naam kan de ziel pas geheel gezuiverd worden. Maar dat gaat
daarginds niet zo gemakkelijk als men zich dat misschien wel voorstelt; er zijn
langdurige voorbereidingen voor nodig! De ziel moet eerst helemaal geoefend
zijn in alle mogelijke zelfwerkzaamheid en moet reeds tevoren een heel
behoorlijke kracht in zich hebben voordat het haar mogelijk kan zijn Mijn woord
en uiteindelijk zelfs Mijn naam aan te nemen.
[8] Is een
ziel echter eenmaal daartoe in staat, dan zal het gemakkelijk voor haar zijn
ook het laatste stoffelijke atoom uit haar gehele grondgebied zodanig te
verwijderen dat dit eeuwig nooit in haar kan terugvallen. Hoe en waarom zal
meteen getoond worden!"
94 De ontwikkeling van het zieleleven
[1] Hierop
zegt CYRENIUS, die alles met gespannen aandacht had aangehoord: "Heer, ik
kan bepaald niet zeggen dat ik alles niet begrepen heb; het is mij allemaal
heel duidelijk, -alleen komt het mij voor dat dit alles mij gedurende dit aardse
bestaan ook weer eens onduidelijk zou kunnen worden en dat zou mij dan
ongelukkig maken! Want alles wat wij nu uit Uw heilige mond vernomen hebben,
gaat zelfs het meest ontwikkelde mensenverstand toch wel wat te boven; daarom
zou een kleine nabeschouwing over het een en ander misschien niet overbodig
genoemd kunnen worden!"
[2] IK zeg:
"Vriend, jullie Romeinen hebben een heel goed spreekwoord, dat ongeveer zo
luidt: "Longum iter per praecepta, brevis et efficax per exempla!* (* Lang
is de weg door middel van woorden, kort en doeltreffend door middel van
voorbeelden!) Kijk, dat is hier ook heel goed van toepassing! Wacht op de later
volgende voorbeelden die Ik jullie op wonderbaarlijke wijze zal laten zien! Die
zullen dat wat je nu nog niet duidelijk is, duidelijk maken; de zuivere kern
van de zaak zul je echter pas dan te weten komen als de pure geest van de
eeuwige waarheid over jullie zal komen
en jullie zal leiden in alle waarheid van de hemelen en van alle werelden.
[3] Merk je
echter niet, dat ook reeds in de natuur slechts één wet geldt voor de groei van
alle planten en dieren?!
[4] Kijk, alle
planten groeien en vermeerderen zich van binnen uit; zij onttrekken uit het
vocht van de aarde de bij hen passende stoffen en nemen die tenslotte,
gezuiverd door vele duizenden kanaaltjes en buisjes, in zichzelf of in hun
leven op.
[5] De dieren
halen hun voeding eigenlijk uit dezelfde bron, -alleen is deze tevoren, hetzij
in het organisme van de planten of in het reeds veel meer gereinigde vlees van
de laagste diersoorten meer gezuiverd dan in de oorspronkelijke humus van de
aarde.
[6] De mens
gebruikt tenslotte reeds het allerfijnste en zuiverste uit de plantenwereld
alsook uit de dierenwereld. Hooi, gras en stro voeden hem niet meer . Van de
planten heeft hij hoofdzakelijk slechts het koren nodig en van de bomen de
edelste, honingzoete vruchten. Van de dieren gebruikt hij voornamelijk dat deel
dat als het zuiverste geldt en hij heeft een afkeer van het vlees van onreine
dieren.
[7] Maar
hoeveel afwijkingen, afdwalingen en zijwegen zijn er alleen al op deze aarde
bij het tot volle wasdom komen van de planten en dierenwereld, en toch bereikt
alles zijn doel! Een onderzoeker die zorgvuldig alles in de natuurwereld
bekijkt, moet wel constateren dat steeds het ene dienstbaar is aan het andere
en dat het ene er is om het andere te verheffen en meer tot leven te brengen.
[8] Het leven
van de ziel moet door de verschillende natuurelementen gefilterd worden. Eerst
bevindt het zich in de ether; daar concentreert het zich doordat het gelijke
zich verbindt met het gelijke, het overeenkomstige en het verwante. Daardoor
wordt het zwaarder en daalt eerst in zichzelf in zijn eigen centrum, wordt
zwaarder en zwaarder en wordt uit zichzelf de reeds zwaardere en tastbare levenssubstantie.
[9] Als lucht
verbindt het zich weer op gelijke wijze als boven in de ether; daaruit vormen
zich wolken en nevels en die verbinden zich weer, worden waterdruppels en
vallen op de aarde als regen, hagel, sneeuw, dauwen in bepaalde streken als blijvende
en voortdurende vormen van nevel en vochtige neerslag uit de lucht.
[10] Het water
moet, weliswaar als een element dat nog zeer ondergeschikt is maar reeds boven
ether en lucht staat, nu al een zeer veelzijdige, dienende functie gaan
vervullen voor de hoger staande processen ter concentratie van het leven. Het
moet vooreerst het leven dat vrijwel of geheel in de grove materie tot steen is
verhard, week maken en voor opname en doorzending in zichzelf, dat wil zeggen
in het waterelement, opnemen; dat is het eerste dienen.
[11]
Vervolgens moet het zijn levensgeesten of in zekere zin zijn geestelijke
substantiële deeltjes afgeven aan de planten. Als de deeltjes zich in de
planten langzaam maar zeker steeds meer ontwikkeld hebben tot vormen met een
bepaalde intelligentie, dan worden zij weer door het water en de vochtige lucht
opgenomen, en het water moet hun materiaal voor nieuwe en vrijere levensvormen
verschaffen. Het water blijft zo dus nog steeds dienstbaar in zijn eigen sfeer,
hoewel er uit dit water per uur myriaden maal myriaden kleine intelligentiedeeltjes
van het zieleleven vrijkomen en steeds meer zelfstandig worden.
[12] Maar het
plantenleven moet in tweede instantie een aantal diensten aanvaarden en
verrichten die reeds meer gecompliceerd zijn. De diensten van het water zijn
nog heel eenvoudig, terwijl de diensten van de planten voor de verdere
bevordering van het leven reeds bij het bekijken van de eenvoudigste plant al
erg ingewikkeld blijken te zijn.
[13] Nog uitgebreider
en belangrijker is de dienstverlening voor de verdere bevordering van het
zelfstandige zieleleven zelfs in de eerste en eenvoudigste dieren, die het
dichtst bij de plantenwereld staan. En zo wordt in iedere hogere vorm het
dienen steeds gecompliceerder .
[14] Als het
zieleleven eenmaal geheel en al is overgegaan in de mensenvorm, dan is dienen
zijn voornaamste bestemming. Er zijn verscheidene natuurlijke diensten die
iedere mensenvorm als een dwingend 'moeten' opgelegd zijn; daarnaast zijn er dan
ook talloze vrijere, en een nog groter aantal geheel vrije morele diensten die
een mens te doen krijgt. En als hij in alle opzichten een trouwe dienaar is
geweest, heeft hij daardoor ook zichzelf verheven tot de hoogste
levensvervolmaking. Nu, dat gebeurt wel bij sommige mensen diereeds vanaf de
geboorte op een hoger niveau zijn geplaatst; maar bij andere mensen, die
zogezegd nog dicht bij de lijn van de dieren staan, gaat dat aan deze zijde
niet en hun verdere ontwikkeling gebeurt pas aan de andere zijde, -maar steeds
langs de fundamentele weg van het dienen."
95 Het doel van het dienen
[1] (DE HEER:)
"Het dienen oefent en bevordert de deemoed het meest. Hoe ondergeschikter
een dienst vaak lijkt, des te geschikter is deze voor de ware ontwikkeling van het
leven. Deemoed op zich is niets anders dan het zich steeds meer en sterker
verdichten van het leven in zichzelf, terwijl hoogmoed het aannemen van een
steeds lossere vorm is en het zich eindeloos ver naar alle kanten verstrooien
en tenslotte een vrijwel geheel verliezen van het leven is, hetgeen wij de
tweede of geestelijke dood zullen noemen.
[2] Bij
hoogmoed is aan al het dienen een eind gekomen en zodoende ook aan alle verdere
vorming en ontwikkeling van het leven. Als van het trotse heersen over anderen
de ontwikkeling van het leven zou afhangen, dan zou door Mij zeker zo'n
regeling getroffen zijn dat ieder mens een onbeperkt recht zou hebben om te
heersen; maar omdat dat ingaat tegen Mijn eeuwige orde, moet ieder mens en
iedere engel er zich naar voegen om te dienen en uiteindelijk juist in het
eeuwige, steeds meer en veelomvattender dienen het grootste geluk en de
grootste zaligheid te vinden.
[3] Zonder
dienen bestaat er dan eigenlijk helemaal geen leven, geen duurzaamheid
daarvan, geen geluk, geen gelukzaligheid en geen liefde, geen wijsheid en geen
levensgeluk, noch hier noch aan gene zijde; en wie zich een hemel voorstelt
waar ieder dienen ontbreekt en die volluiheid en vol nodeloze braspartijen is,
die vergist zich geweldig!
[4] Want de
zaligste geesten van de hoogste hemelen krijgen juist daarom een kracht en
sterkte die Mij bijna evenaart, om Mij en alle mensen hier reeds op deze
wereld, waar het leven beproefd wordt, des te beter te kunnen dienen. Waartoe
zouden zij anders in het bezit zijn van de kracht en macht van een schepper?!
Heeft men voor het nietsdoen soms kracht en wijsheid nodig?! Als hun werk en
dienstverlening reeds voor deze aarde van een voor jullie onbeschrijflijk
belang is, hoe groot moet het belang voor de geestenwereld dan wel zijn, en van
daaruit voor de gehele oneindigheid!
[5] Ik kwam
immers niet naar jullie om luiaards van jullie te maken, of jullie slechts voor
de akkerbouw, de veeteelt en nog meer van dat soort zaken op te leiden, maar om
ijverige werkers van jullie te maken voor de grote hemelse wijngaard. Het doel
van Mijn leer voor jullie allen is in de eerste plaats om jullie zelf ten
aanzien van je innerlijke leven tot ware volmaaktheid te brengen en in de
tweede plaats dat jullie dan zelf als volmaakt levenden reeds hier, en vooral
later ginds in Mijn rijk, Mijn ijverigste en energiekste werkers willen en
zullen worden.
[6] Als dat
Mijn einddoel niet zou zijn en Ik tegen jullie zou zeggen: 'Span je alleen maar
hier in; eens aan de andere zijde in Mijn rijk zullen jullie dan heel plezierig
leven en in alle eeuwigheid uit en te na kunnen uitrusten en al de pracht van
God aan kunnen gapen!', dan zou Ik Zelf dommer moeten zijn dan een van de
domsten van jullie. Ja, jullie zullen wel Gods heerlijkheden eeuwig kunnen bewonderen,
maar niet zonder werkzaamheid; want juist jullie werk zal de wonderen van de
hemelen moeten vermeerderen en steeds heerlijker en goddelijker maken!
[7] Ik wil dat
van nu af aan al Mijn gedachten en ideeën door jullie, Mijn kinderen, volledig
ten uitvoer gebracht worden, hier reeds voor ziel, hart en geest van jullie
broeders en zusters, en aan gene zijde dan in alle grote realiteiten vanaf hun
meest innerlijke, geestelijke ontstaanssfeer tot aan hun meest uiterlijke,
stoffelijke vorming, om het van daaruit weer terug te voeren naar het
toegenomen, zuiver en zelfstandig geestelijke, volmaakte leven. En daarvoor,
vrienden, zal oneindig veel tijd, geduld en een grote bedrijvigheid nodig zijn
en een even grote en alomvattende wijsheid en kracht!"
96 Inzage in de scheppingsgeheimen
[I] (DE HEER:)
"Geloof vooral niet dat een wereld, ook al is die slechts zo klein als
deze aarde, van vandaag op morgen geschapen en in één keer bevolkt kan worden!
Daarvoor zijn naar jullie begrippen onvoorstelbaar vele myriaden aardse jaren
nodig. Hoe onvoorstelbaar lang naar jullie begrippen duurt het alleen al tot
een wereld rijp wordt voor het ontstaan van een mens! Hoeveel planten en
diersoorten moeten eerst de bodem van de aarde door hun gisting en ontbinding
bemest hebben voor zich op haar bodem en in het afval van haar planten en
dierenwereld die humus heeft gevormd, waaruit een eerste krachtige ziel haar
lichaam kon vormen en dit volgens de goddelijke orde zo kon inrichten, dat het
dienstig voor die ziel moest worden en in staat zou zijn om daarna
gelijksoortige nakomelingen voort te brengen. Daardoor hebben volgroeide en
vrije, maar nog onlichamelijke zielen geen eeuwen meer nodig om zich uit de
dampen een lichaam te verzamelen, maar zij konden dit toen langs een veel
kortere weg, in een reeds met al het daarvoor nodige volmaakt toegeruste
moederlichaam verwekken.
[2] Kijk, voor
dat alles is veel tijd en veel wijsheid, veel geduld en een oneindige kracht
nodig! Maar omdat jullie en Ik nog minder, nooit op zullen houden met denken en
ideeën vormen, gaat het scheppen ook eeuwig door; want inhoudsloos denken kan
Ik niet en kunnen ook jullie niet! Als de gedachte echter eenmaal als een iets
gevoeld wordt, moet zij als vorm aanwezig zijn; en bestaat zij eenmaal als
vorm, dan is zij ook al geestelijk omhuld en bevindt zij zich als voorwerp, dat
in staat is licht op te nemen, voor ons, omdat wij het anders niet als een
vormgegeven iets zouden kunnen waarnemen. Zolang Ik Zelf dus zal denken en
ideeën vormen en jullie uit Mij, zolang zal het scheppen ook onmogelijk op
kunnen houden. Aan ruimte zal het de oneindigheid eeuwig niet mankeren en
daarom zullen wij nooit last krijgen van verveling door gebrek aan
werkzaamheid.
[3] Waar
echter veel te doen is, zijn ook veel diensten, afhankelijk van de graad van
het dienend vermogen van degenen die een dienst krijgen toegewezen. Wie zich in
Mijn orde veel eigenschappen heeft verworven, zal ook veel opgedragen krijgen;
wie maar zeer weinig eigenschappenheeft verworven, zal ook slechts zeer weinig
opgedragen worden. Wie echter helemaal geen kundigheden verwerven zal, zal in
het hiernamaals zeker zó lang in volkomen duisternis moeten smachten en gebrek
leiden, tot hij zich door zijn innerlijke, vrije en zelfstandige inspanningen
zover heeft ontwikkel, dat hij in staat is om de een of andere heel eenvoudige
dienst te vervullen. Doet hij het minste werk goed, dan zal hij wel een
belangrijker werk te doen krijgen; voldoet hij echter slecht, dan zal hij
weldra ook dat verliezen wat hij zich met zijn toch al zo geringe capaciteiten
heel gemakkelijk had kunnen verwerven.
[4] Wie heeft,
zal nog meer gegeven worden, zodat hij overvloed zal hebben; wie echter niet
heeft, van hem wordt ook dat afgenomen wat hij reeds had, en weer zal nacht,
duisternis, honger, ellende en allerlei nood zijn lot zijn, zo lang tot hij de
moeite neemt eerst in zichzelf actief te worden, om vervolgens daardoor het een
of andere werk opgedragen te krijgen.
[5] Wees
daarom allen hier actief en Iaat je niet verblinden door de schatten van deze
wereld, die net als de huidige, stoffelijke vorm van deze gehele voor het
lichamelijke oog zichtbare schepping zullen vergaan; verzamel je in plaats
daarvan echter des te meer geestelijke schatten, die voor de gehele eeuwigheid
zullen blijven bestaan! Wees een verstandige huisbaas en rentmeester in het
huis van je hart; hoe meer geestelijke schatten jullie door allerlei goede
werken daarin zullen opslaan, des te beter zal het je daarginds vergaan ! Wie
hier echter zuinig en gierig is, zal het later slechts aan zichzelf te wijten
hebben als hij de voorraadkamers van zijn hart bijna helemaal leeg zal
aantreffen.
[6] Hier kun
je gemakkelijk verzamelen, want hier wordt alles wat iemand met een goede wil
uit liefde tot God en de naaste doet, als baar en zuiver goud aangenomen; in
het hiernamaals echter zal hij alles met het zuiverste goud van innerlijke en
pure zelfwerkzaamheid uit zichzelf en in zichzelf moeten verwerven en betalen.
En dat, Mijn vrienden, gaat wat moeilijk in dat rijk waar geen uiterlijke goud
en zilvergroeven zijn!
[7] Hier
kunnen jullie van het gewoonste straatvuil goud maken en je de hemel daarvoor
kopen als je hart naar waarheid meewerkte bij de koop; in het hiernamaals
zullen jullie slechts uit het edelste het edele in jezelf kunnen opwekken en
dat zal nog moeilijker zijn dan hier uit de gewoonste kiezelstenen goud te
maken. Wie echter door zijn edele en goede werken reeds hier een grote
hoeveelheid goud heeft gemaakt, zal er daarginds geen gebrek aan hebben; want
één zandkorrel van dit geestelijk edele metaal wordt aan gene zijde een klomp
zo groot als een wereld en dat is al heel wat."
97 Het juiste beoefenen van de naastenliefde
[I] (De Heer:)
"Maar nu zie Ik bij sommigen van jullie een kwalijke gedachte opkomen, die
satan jullie heimelijk heeft ingefluisterd! Die gedachte bestaat hieruit: Het
heeft jullie moeite gekost en veel werk om tot rijkdom voor jullie en je
nakomelingen te komen en die zou je nu moeten verspillen aan hen, die hun leven
op luie wijze verdaan hebben?! Laat ze werken en bij jullie hun brood
verdienen, dat jullie hun naar verdienste altijd maar karig zouden willen geven
! Wie niet werken kan en wil, moet creperen als een hond aan de openbare weg!
[2] O, Ik zeg jullie,
het is een slechte gedachte die jullie ingegeven werd! Hoe moet een blinde
werken? En toch is hij jullie broeder, die hetzelfde recht heeft om te leven
als jullie die zien en horen en recht van lijf en leden zijn. Hoe moeten arme
grijsaards en zwakke kinderen van verarmde ouders werken, die daarvoor niet de
nodige kracht hebben? Hoe moeten lammen en kreupelen werken voor loon, dat
jullie nog zo karig mogelijk uit willen meten?
[3] Hoe moeten
die mensen werken, die van dag tot dag werk zoeken en niets vinden? Want degene
bij wie zij komen, stuurt hen door met de mededeling dat hij nu geen werk voor
hen heeft. En toch is het jullie kwade gedachte die hem aanspoort om werk te
zoeken dat hij ergens anders evenmin als bij jullie kan vinden. Die man wordt uiteindelijk
een bedelaar; daar spreek je dan met verachting over en je noemt hem een luie
dagdief. Een ander wordt een dief, die vang je als een verscheurend dier, je
mishandelt hem en werpt hem dan in een kerker. Een derde wordt zelfs een
roofmoordenaar of minstens een gevreesd straatrover. Als jullie die vangen,
wordt hij veroordeeld, in een kerker geworpen en korte tijd daarna op pijnlijke
wijze gedood.
[4] Kijk dat
zijn merendeels gevolgen van jullie kwade gedachten, die de vorst der
duisternis je altijd heel heimelijk heeft ingefluisterd. Maar van nu af aan zal
het niet meer zo zijn! Die gedachten zijn van de hel, -en in jullie hart moeten
ze nooit meer opwellen.
[5] Er wordt
niet verlangd dat jullie al je bezit onder de armen verdelen omdat jullie Mijn
volgelingen zijn; maar jullie moeten wijze beheerders zijn van het jullie
toevertrouwde bezit, opdat je hen die buiten hun schuld arm zijn, niet laat
hongeren en dorsten als zij voor je deur komen!
[6] Kijk maar
eens hier naar vriend Ebahl uit Genezareth! Die heeft sinds hij waard is,
duizenden armen uit de eigen streek, maar ook wildvreemden, onderdak gegeven,
en nooit met tegenzin of met een soort bezorgdheid voor de zijnen, -en toch is
zijn bezit niet verminderd! Integendeel, hij bezit nu zoveel en zulke grote
aardse schatten dat hij zich daarvoor een groot koninkrijk zou kunnen kopen;
maar hij hecht alleen maar waarde aan al deze schatten omdat hij daardoor beter
in de gelegenheid is nog meer armen krachtig te kunnen ondersteunen. Hij denkt
niet aan zijn hele hebben en houden en voor zijn kinderen vindt hij het alleen
belangrijk dat zij allen in de kennis van de enige en ware God sterk en
krachtig worden; in plaats daarvan zorg Ik dan voor al het andere in zijn
huishouden, en Ik sta er voor in dat zijn huis nooit aan iets gebrek zal
lijden!
[7] Maar
angstigen laat Ik zelf zorgen voor hun huis, en hun schuren overlaad ik nooit
met tarwe en graan en hun wijnpers zal niet overvloeien van de wijn. Hun
vruchtbomen zullen niet overvloedig dragen door mijn rijke zegen en hun vijvers
zullen niet zo erg vertroebeld worden door de te grote aantallen edele vissen,
en hun kudden zullen niet de vetste van het land zijn! Want, de ene dienst is
de andere waard, -en verwacht nergens dat je een te grote winst vergaart! Wie
met weinig vertrouwen op Mij bouwt, zal ook oogsten zoals hij vertrouwt! Ik zal
iedereen geven volgens zijn vertrouwen en volgens zijn geloof, dat altijd een
vrucht is van de liefde tot Mij en de naaste.
[8] Wees
daarom altijd en steeds barmhartig, en dan zullen jullie bij Mij ook altijd
barmhartigheid vinden! Zoals jullie je gedragen zult tegenover de arme broeders
en zusters, zo zal ook Ik Mij tegenover jullie gedragen. Ik zeg en raad jullie
allen aan: "Sta altijd voor elkaar klaar, overtref elkaar bij het weldoen,
heb elkaar waarachtig lief, zoals ook Ik jullie liefheb, dan zul je de hele
wereld tonen dat jullie waarlijk Mijn leerlingen zijn en in je geest volkomen
Mijn ware kinderen zijn.
[9] De
bestemming van al Mijn kinderen is, dat zij zich hier op aarde voortdurend
zullen oefenen in de toekomstige grote werken in Mijn hemelen; want daar zal
alles enkel en alleen door de liefde gedaan worden en iedere wijsheid die niet
voortkomt uit het vlammenlicht van de liefde, zal in Mijn hemelen nooit of te nimmer
opgenomen worden en daarom ook niets te doen krijgen!"
98 Het geven van geldelijke hulp
[I] (De Heer:)
"Wie van jullie veel geld heeft, moet het niet altijd uitlenen aan
diegenen die hem het kapitaal met hoge woekerrente op de afgesproken tijd terug
kunnen betalen, maar ook aan armen die hem noch het kapitaal noch de rente
terug kunnen geven, dan zal hij zijn geld van Mij te goed hebben en Ik zal hem
reeds hier tienvoudig en in het hiernamaals honderdvoudig kapitaal en rente
terugbetalen. Wie echter zijn geld alleen maar aan diegenen leent die hem op de
vastgestelde tijd kapitaal en rente terug kunnen betalen of in bepaalde
gevallen door gerechtelijke dwang terug moeten betalen, die heeft zijn loon
reeds hier helemaal genoten en heeft het van Mij niet meer te verwachten; want
hij heeft daardoor niet Mij, maar slechts de wereld en zichzelf gediend.
[2] Jullie
zullen weliswaar zeggen: "'Als men iemand die in nood zit geld tegen rente
uitleent, dan is dat toch ook een goede daad; de lener heeft zich daardoor uit
de nood gered, is een rijk man geworden en kan dan immers heel gemakkelijk
kapitaal en rente teruggeven! Want de geldschieter heeft toch het risico
gelopen om zijn geld, in geval van een ongunstige speculatie, te verliezen!
Maar als de lener er voordeel van genoten heeft dan kan toch geen God met al
Zijn wijsheid er op tegen zijn als hij, de lener, aan de geldschieter het
kapitaal inclusief de afgesproken rente terugbetaalt! Want de geldschieter is
ten eerste ook een mens ten opzichte van wie een ander .dezelfde verplichtingen
heeft als hij tegenover hem, en ten tweede kan het uitgeleende geld immers het
hele bezit van de geldgever uitmaken, waarvan hij moet leven zoals de landman
van zijn grond en bodem! .Als de geldgever zich echter het geleende geld,
evenals de rente daarover, met terug laat betalen, waar moet hij dan van leven?
Of heeft de lener ook maar in de verste verte het recht om te verlangen het
geleende geld te houden, terwijl hij daarmee toch heel veel verdiend heeft en
goed weten kan en moet dat het het enige bezit van de vriendelijke geldgever
is?!
[3] Daarover
zeg Ik: leder die geld heeft, moet, als er een vriend komt die geld nodig heeft
en om een lening vraagt, dat niet weigeren. Wie hem het geld leent tegen de
wettelijke rente, heeft aan hem reeds een goed werk gedaan, dat ook in de hemel
gewaardeerd zal worden. Maar precies zo is het de plicht van de lener, om de
geldgever niet alleen gewetensvol het geleende, tesamen met de bedongen rente,
terug te betalen, maar nog meer; als hij veel verdiend heeft moet hij ook uit
eigen vrije, innerlijke behoefte de winst met de geldlener delen, omdat hij
Immers alleen met diens geld de winst gemaakt heeft. Maar de geldlener moet dat
niet op een of andere wijze eisen! Dit kunnen jullie allemaal in alle
vriendelijkheid doen, maar daarvoor hoef je het andere niet volledig te laten!
[4] Als echter
bij degene die geld kan uitlenen, een zeer arme man komt, van wie niet te
verwachten is dat hij van een grotere geleende som gunstig en voordelig gebruik
zou kunnen of willen maken, dan is wat Mij betreft geen mens verplicht aan zo'n
arme het door hem gevraagde geld te lenen, omdat hij op deze wijze moedwillig
zijn geld, zonder dat het iemand werkelijk tot nut is geweest, in zekere zin
weggegooid zou hebben en die de geldlener slechts in een situatie gebracht zou
hebben waardoor deze geneigd zou zijn zich aan allerlei overbodige
uitspattingen over te geven, waar hij afhankelijk van zijn aard dan ook aan toe
zou moeten geven. Zo'n handelwijze zou daarom met bijzonder goed, maar veel
eerder, hoewel niet bepaald slecht, toch.erg dom te noemen zijn, -hetgeen noch
Mijn liefde en nog minder Mijn wijsheid zou kunnen bevallen.
[5] Ah, een
heel andere zaak zou het zijn als er een arme man geld van jullie zou willen
lenen terwijl je weet dat hij goed met geld weet om te gaan en slechts door een
ongunstige samenloop van omstandigheden arm is geworden. Die moet je dat vooral
niet weigeren, ook zonder rente en zonder de zekerheid het geleende kapitaal
ooit weer terug te krijgen! Als de man het geld goed gebruikt heeft, zal hij
als jullie broeder ook wel weten wat hij daarna te doen heeft; want hij heeft
dezelfde verplichtingen tegenover jullie als jullie tegenover hem.
[6] Mocht hij echter niet meer in staat zijn het
geleende terug te geven, dan moeten jullie daarom niet boos op hem worden of
het tegoed van zijn nakomelingen zien te krijgen; want dat zou hard zijn en
geheel tegen Mijn orde. Als de nakomelingen en vooral de kinderen of de oudste
klemkinderen vermogend zijn geworden, zullen zij er goed aan doen, en dat zou
Mij aangenaam zijn, als zij de schuld inlossen die hun arme vader of grootvader
bij een mensenvriend heeft gemaakt. In zo'n geval zal de mensenvriend dan ook
wel weten wat hij met dat geld uit liefde tot Mij en de naaste zal moeten doen!
[7] Als Ik dus
zeg, dat jullie je geld ook moeten lenen aan hen die het jullie met terug
kunnen geven, wil Ik daar alleen maar mee zeggen dat je met je geld of andere
voorraad alleen maar zo moet handelen als Ik je nu heb laten zien; alles wat je
minder of meer doet, zou óf dom óf heel kwalijk zijn, en dus een grove zonde
tegen de ware naastenliefde!"
99 Over het ware en het verkeerde dienen
[1] (DE HEER:)
"Het parool voor alle sferen van de oneindigheid is dus 'dienen', zowel in
het grote rijk der natuur alsook in het eindeloze rijk van de geesten !
[2] Ook de
kwade bewoners van de hel weten er alles van, -alleen met dit reusachtige
verschil ten opzichte van het dienen van de bewoners der hemelen: In de hel wil
eigenlijk iedereen gediend worden; en als er al een is die een ander dient, dan
is dat slechts ogendienst, dus altijd een schijnbare dienst die zeer gericht is
op eigenliefde, waardoor de een de ander misleiden wil om hem bij een gunstige
gelegenheid des te zekerder in zijn klauwen te krijgen en uit Zijn ondergang
voordeel voor zichzelf te halen.
[3] Een
duivels hart verheft zijn meerdere precies om dezelfde reden, als waarom aan de
oever van de zee een zekere soort gieren dat met de schildpadden doet. Zo'n
gedienstige gier ziet een schildpad in een poel rondwaden. De schildpad doet
pogingen aan land te komen om kruiden te zoeken en zijn honger. te stillen. De
op vlees beluste gier helpt hem, tilt hem eerst uit de poel en zet hem op het
droge, kruidenrijke land. Daar begint de schildpad zich weldra bezig te houden
met het zoeken van de kruiden die hij nodig heeft. De gier kijkt een poosje toe
en probeert slechts heel voorzichtig hoe hard het schild wel is. Maar omdat
zijn scherpe snavel geen stuk vlees uit het schild kan trekken, Iaat hij de
arme schildpad net zolang rustig grazen tot deze minder bang en vrijmoediger
haar kop vanonder het schild uitsteekt, belust op de kruiden.
[4] Zodra de
gier dat vertrouwen bij de schildpad bemerkt, pakt hij met zijn klauwen de weke,
vlezige kop, neemt de schildpad mee hoog de lucht in en draagt hem weg naar een
plaats waar hij beneden een steenachtige bodem ziet. Daar Iaat hij de zo hoog
meegenomen schildpad los en dan begint haar dodelijke val. Pijlsnel neerkomend
op de harde steenbodem slaat zij in stukken te pletter en de gier die zonder
moeite vliegend zijn vallende offer eveneens pijlsnel begeleid heeft, is daarna
vlug bij de hand en begint nu het loon van zijn eerdere dienstbetoon tot zich
te nemen en daarmee zijn altijd hongerige maag vol te stoppen. -Daarmee hebben
jullie een waarheidsgetrouw natuurlijk voorbeeld van duivels dienstbetoon!
[5] Dit is ook
wel dienen, maar erg zelfzuchtig, en op dezelfde wijze is iedere wat meer of
minder zelfzuchtige dienst die de mensen elkaar wederzijds bewijzen ook altijd
meer of minder met de dienstverlening van de hel verwant en kan voorzover deze
met de hel verwant is onmogelijk waarde hebben voor Mij en al Mijn hemelen.
Slechts een geheelonzelfzuchtige dienst is ook een ware en derhalve ook een
zuiver hemelse dienst, en alleen die heeft voor Mij en voor al Mijn hemelen een
ware en volkomen waarde.
[6] Als jullie
elkaar dus wederzijds van dienst zijn, dien elkaar dan in liefde en ware
broederschap, zoals dat in de hemelen algemeen gebruikelijk is! Als iemand een
dienst van je vraagt, verricht die dan met alle vreugde en liefde en vraag niet
om loon voor het dienstbetoon; want dat doen heidenen ook, die de ware Vader in
de hemel niet kennen en hun zeden meer van de dieren dan van een God hebben
overgenomen! Het bewijs daarvan leveren nog tot op de huidige dag de oude
Egyptenaren, waarvan de eerste onderwijzer die hen tot enig nadenken bracht een
stier was, die zij daarvoor dan ook tot op deze dag goddelijke eer bewijzen.
[7] Als iemand
je echter een goede dienst heeft bewezen, moet je hem ook niet vragen: 'Vriend,
wat ben ik je schuldig?', maar je moetje vriend uit alle liefde en blijdschap
van je hart naar vermogen zogoed mogelijk belonen! Als degene, die je de goede
dienst bewezen heeft dat gewaar wordt, zal hij je omarmen en zeggen: 'Edele
vriend, kijk, ik heb je maar een heel kleine dienst bewezen en jij geeft mij
daarvoor zo'n grote beloning! Kijk, een tiende daarvan is meer dan genoeg, en
zelfs dat neem ik slechts aan ten bewijze dat je broederhart mij zo dierbaar
is!'
[8] Als de
helper zo uit de grond van zijn ware en diepe levensgevoel tegen zijn
opdrachtgever zal spreken, zullen zij dan niet meteen echte hemelse broeders
worden?! Ongetwijfeld, en dat is nu juist de wijze waarop het ware rijk van God
tot jullie zal komen en hemels over je zal heersen met de scepter van het licht
en alle genade."
100 De leer van Mozes en de leer van de Heer
[I] (De Heer:)
"O, het is bij lange na niet voldoende alleen maar te weten en te geloven
wat volgens de orde van God en alle hemelen goed, juist en waar is, maar men
moet er in alle liefde en vreugde des harten naar handelen, dan pas komt het
rijk van God en zijn gerechtigheid waarlijk onder jullie mensen en maakt jullie
pas zó tot ware kinderen Gods !
[2] Wat heeft
iemand aan alle inzicht en kennis, als hij die niet gebruikt maar zich
vasthoudt aan vanouds gewend werelds gedrag?! Lijkt hij dan niet net zo dwaas
als die man die een paleis totaal voor niets heeft gekregen om daarin met de
zijnen in volkomen rust en met alle comfort te wonen?! De man is erg blij met
de heerlijke en gerieflijke inrichting van het paleis, maar omdat hij van jongs
af aan gewend is aan het zeer ongerieflijke wonen in zijn oude, kleine, vuile
hut, blijft hij ondanks de opvatting dat het heerlijke en buitengewoon ruime
paleis goed en erg doelmatig is, met de zijnen toch in de vochtige, ongezonde
en ongerieflijke hut, maar klaagt daarbij onophoudelijk over de grote gebreken
van zijn enge behuizing!
[3] Ja, als
zo'n mens geen dwaas is, dan bestaan er geen dwazen op deze wereld! Maar een
nog veel groter dwaas is hij, die Mijn leer heeft en weet dat deze eeuwig waar
is, maar daarbij in al zijn doen en laten toch als een os het juk blijft
dragen!
[4} Ik zeg
jullie allen: Uiterst zacht is Mijn juk op jullie dienende schouders en
buitengewoon licht de last die jullie moeten dragen. Wie deze last dragen zal,
zal weinig moeite hebben. Wie hem echter niet zal dragen, zal het alleen aan
zichzelf te wijten hebben als het hem slecht en bitter en jammerlijk zal
vergaan. Bewijs elkaar over en weer echte liefde, dan zullen jullie op zachte
en meer dan zachte kussens rusten! Als jullie echter liever stenen onder jullie
hoofd willen hebben, dan mag je die ook hebben; maar laat dan niemand op de ochtend
van het leven klagen dat zijn hoofd op de stenen gewond en pijnlijk is
geworden!
[5] Als je een
trouwe en een ontrouwe dienaar hebt, ben je dan niet een enorme ezel als je de
trouwe dienaar wegdoet omdat hij veel korter in je huis is dan die echte, oude
spitsboef, die je steeds bij iedere gelegenheid uit en te na heeft bedrogen?!
Daarom moeten jullie helemaal ophouden met al dat oude dienstbetoon, want dat
past niet bij de zuivere hemelse leer, en deze leer is niet alleen maar een
nieuwe lap voor het verstellen van een oud, totaal verscheurd gewaad, maar zij
is op zichzelf een geheel nieuw, voltooid gewaad, dat geheel in de plaats moet
komen van het oude, slechte gewaad!
[6] Maar met
het oude gewaad bedoel ik zeker niet Mozes en de profeten -want die zijn zuiver
hemels goud -, maar met het oude verscheurde gewaad bedoel ik jullie door
mensen opgestelde regels. Daarmee en met de voorschriften van de tempel is
niets meer aan te vangen; want als men een geheel nieuwe lap op een. Wijd
gapende scheur zou zetten, dan zou men die toch niet vast kunnen naaien, omdat
de stof van het oude gewaad te zeer vergaan is en er daardoor geen steek meer
aan vastgehecht zou kunnen worden.
[7] Mozes
heeft weliswaar voor de toenmalige tijd een wet aan het Israëlitische volk gegeven
voor de gehele huishouding en voor alle behoeften en noden van de mensheid;
maar die heeft men al helemaal vervormd en ook als hij niet vervormd was zou
hij niet meer bij Mijn leer passen. Want als men ploegt kan men met oogsten;
als de gezaaide tarwe echter gerijpt is, neemt men maaiers in dienst en dan
hebben de maaiers niets aan, een ploeg. Mozes heeft geploegd, de profeten
hebben gezaaid en nu is de maai- en oogsttijd gekomen, waarin men Mozes met de
ploeg in de hand niet meer kan gebruiken. Daarom zullen wij nu oogsten en alles
in onze schuren brengen wat rijp is; maar na de oogst zal jullie de ploeg van
Mozes weer in handen worden gegeven om de grond opnieuw los te maken en om
opnieuw de zuiverste, hemelse tarwe in te zaaien, en er zullen wachters
ontboden worden die goed zullen opletten dat er geen vijand komt en onkruid
tussen de zuivere tarwe zaait!"
101 Het onkruid tussen de tarwe
[I] (De Heer:)
"Wel zal de aarde opnieuw bebouwd worden, wel zal het zuiverste zaad in de
verse voren gestrooid worden, en wachters zullen de akker bewaken, - maar toch
zie Ik reeds veel onkruid tussen de nieuwe tarwe! Hoe komt dat tussen de tarwe?
[2] Ja, kijk,
dat is een fout van de wachters! Zij sliepen in toen de nacht kwam want zij
dachten: "'Wie zal het wagen als wij ons rondom de akker bevinden?!'
[3] Maar toen
zij sliepen, sloop de vijand naar de akker en strooide snel zijn slechte zaad
over de akker.
[4] En toen de
wachters 's morgens merkten dat tussen de tarwe ook veel onkruid was opgekomen,
gingen zij natuurlijk vlug naar de heer en zeiden: 'Heer! De zuivere tarwe, die
u aan ons hebt gegeven, hebben wij in de eveneens zuivere bodem gezaaid en wij
bewaakten de prachtige akker goed; maar wat baatte dat alles?! Nu is de vijand
toch heimelijk gekomen zonder dat wij het merkten, en hij heeft veel onkruid
tussen de tarwe gestrooid! Het komt nu al overal op! Moeten wij het wieden of
laten groeien?'
[5] Wat zal de
heer hun dan antwoorden? Ik zeg jullie, dat hij het volgende zal zeggen: 'Omdat
jullie niet wakker zijn gebleven gedurende de nacht, die voor leder mens een
levensproef is, was het voor de vorst der duisternis immers heel gemakkelijk om
zijn onkruid tussen mijn tarwe te zaaien! Maar laat beide nu groeien tot aan de
tijd van de nieuwe oogst; dan zullen wij tegen de maaiers zeggen: 'Verzamel
eerst de tarwe en breng die in mijn schuren, en verzamel daarna ook het onkruid
en bind het in bossen en maak een vuur en verbrand alle onkruidbossen opdat het
zaad daarvan niet opnieuw in de grond komt en deze verontreinigt' .
[6] In je hart
vragen jullie je nu naarstig af: 'Hoe dat zo, hoe gaat dat, wat betekent dat?'
[7] En Ik zeg
jullie dat dit heel gemakkelijk te begrijpen is. De akker stelt de harten van
de mensen van deze aarde voor; de zuivere tarwe is Mijn leer; de ploeger en
zaaier ben Ik nu Zelf en jullie met Mij. De aangestelde bewakers zijn jullie
ook zelf en degenen, die jullie in Mijn naam zullen aannemen. De Heer ben Ik,
en Mijn schuren zijn de hemelen. Maar de vijand is satan en zijn onkruid is de slechte
wereld met al haar kwade en dodelijke begeerten. De nieuw aangenomen maaiers
zijn die boden, die ik te zijner tijd opnieuw uit de hemelen zal opwekken en
zal zenden om de tarwe te verzamelen en al het kwade onkruid te verbranden
opdat het voortaan de akker en de tarwe niet zo gemakkelijk meer zal
verontreinigen. - Nu zullen jullie de juiste betekenis van dit beeld toch wel
begrijpen?
[8] ‘Ja', zeggen jullie, 'nu begrijpen wij het
goed! Maar U, o Heer, zou met Uw almacht en alwijsheid voortaan toch gemakkelijk
kunnen voorkomen dat de vijand komt en zijn kwade zaad tussen de zuivere tarwe
strooit ook als wij soms in de nacht van de levensproef een beetje slaap zouden
krijgen!'
[9] En daarop antwoord
Ik: 'Mijn almacht kan en mag daar niets doen, waar zich in Mijn kinderen een
vrij leven moet ontplooien. Daar kan Ik Zelf iemand niet meer hulp geven dan
jullie elkaar kunnen geven. Ik geef jullie de akker, de ploeg, de tarwe en Ik
neem de maaiers aan; maar werken moeten jullie dan zelf! En als jullie goed
werken en het je misschien ontbreekt aan de nodige kracht, dan weten jullie nu
reeds dat Ik je deze altijd zal geven als jullie Mij in je hart daarom zullen
vragen en je zult dan met hernieuwde kracht goed kunnen werken; maar Ik kan en
mag eeuwig niet voor jullie werken! Als Ik dat zou doen, zou dat voor de
vrijheid en zelfstandigheid van jullie leven geen nut hebben; want dan zouden
jullie niets anders dan machines zijn, maar eeuwig geen vrije, uit zichzelf
levende, denkende en handelende mensen! ,
[10] Dit alles
moet jullie nu toch wel volkomen duidelijk laten zien dat het elkander dienen
volgens Mijn huidige leer de hoofdvoorwaarde van al het leven is! - Begrijp dit
nu allemaal goed!"
[11] CYRENIUS
zegt: "Heer, U, enige Waarachtige in eeuwigheid, niemand is aan U gelijk!
Uw woorden zijn duidelijk, zij zijn waarheid en leven! Ik begin nu pas te leven
en het komt mij voor alsof ik nu pas goed uit een heel diepe slaap ben gewekt.
Zoals U, o Heer, nu hebt gesproken, kan alleen maar een God en geen mens
spreken, omdat geen mens kan weten wat in hem is en wat hem tot leven wekt, en
hoe hij het leven met vrucht moet ontwikkelen! Wij, o Heer, zijn nu
rechtstreeks door U voor eeuwig goed verzorgd en bewaard; maar zij die na ons
zullen komen, zullen ondanks alle dienstvaardigheid misschien wel veel te
stellen krijgen met allerlei onkruid op Uw akker temidden van de heerlijkste
tarwe! Wat mij betreft zal de hel het echter helemaal niet zo gemakkelijk
hebben om haar onkruid uit te strooien op de akker die U ons nu hebt laten
zien!
[12] Maar nu
zou Ik toch ook nog uit Uw mond willen horen, hoe de hel en haar vorst dan
invloed hebben op de mensen! Hoe brengen zij hun onkruid op de hemelse
akker?"
102 Gedachten en hun verwezenlijking
[I] (De Heer:)
"IK zeg: "Niets gemakkelijker dan dat! Ik heb jullie al laten zien
hoe ieder mens de weg van de wet moet volgen om tot vrijheid en zelfstandigheid
van zijn bestaan en leven te komen. Als er echter een wet bestaat die de mens
als van buiten af wordt gegeven, dan moet er toch ook een aandrang in de mens
zijn om die wet liever met gemak en plezier te overtreden, ook al is het maar
voor even, dan zich er heel streng aan te houden. Zo werden door Mij, voordat
al het stoffelijke geschapen werd, geesten in het leven geroepen. Hoe dat
plaats vond heb ik jullie al zo beschreven dat je het wel moest begrijpen; want
zelf houden jullie tegenwoordig, als je iets tot stand brengt, nog geheel
dezelfde volgorde aan.
[2] Eerst
krijg je allerlei gedachten; daaruit ontwikkel je dan ideeën en vormen. Als je
eenmaal uit de gedachten en ideeën een bepaalde vorm hebt ontwikkeld, wordt
deze door de wil om die te behouden, omhuld. Zodra dat gebeurd is, blijft deze
vorm reeds onverwoestbaar geestelijk bestaan en het beeld ervan kun je
oproepen, zovaak je dat maar wilt. Hoe langer je echter een op die wijze
gevormd idee in jezelf al als een echt voorwerp bekijkt, des te meer voorliefde
vat je op voor het gevormde en geestelijk belichaamde idee; er ontwaakt liefde
in je voor deze geestelijke vorm. De liefde daarvoor neemt toe, een vuur brandt
ervoor in je hart en door de levenswarmte en door het licht van de liefdesvlam
wordt het idee, dat nu steeds vastere vormen aanneemt, gedetailleerder, completer,
mooier en naarmate het completer wordt begin je er steeds meer nuttige
toepassingen voor te zien en je voor te nemen het nu steeds verder ontwikkelde
idee uiterlijk vorm te geven en toe te passen.
[3] Eerst maak
je tekeningen op papier, en wel zo lang tot de tekening helemaal lijkt op het
reeds volledig ontwikkelde beeld in je geest. Als de tekening helemaal voldoet
aan het beeld in je geest, overleg je met deskundigen hoe het gerealiseerd kan
worden. En de deskundigen denken na, zien al gauw iets in het voorgestelde idee
en zeggen: 'Dit zijn de voorwaarden, zoveel jaar hebben we nodig en zoveel zal
het gaan kosten!' Jullie stellen dan een kontrakt op, met het werk wordt
begonnen en een paar jaar later kan je idee bekeken, bewonderd en gebruikt
worden door jezelf en duizenden andere mensen.
[4] Kijk, zo
scheppen jullie je huizen, werktuigen, steden, burchten, schepen en nog
duizenden andere dingen! En op dezelfde wijze schep ook Ik de hemelen, de
werelden en alles wat deze bevatten en dragen. Natuurlijk is voor het scheppen
van een wereld meer tijd vereist dan jullie nodig hebben voor het bouwen van
een hut, een huis of iets anders; want jullie hebben de kant en klare materie
al bij de hand, -maar Ik moet de materie eerst scheppen en haar uit de
onveranderlijke vastheid van Mijn wil halen.
[5] Ik zou de
een of andere materie ook wel ogenblikkelijk kunnen maken, of zelfs een
heelleger van werelden in een oogwenk kunnen scheppen; maar zo'n wereld zou nu
juist daarom heel moeilijk enige duurzaamheid bezitten omdat deze door Mij van
tevoren te weinig is gevoed om geheel rijp te worden. Als een groot idee voor
het scheppen van een wereld bij Mij echter voldoende is gerijpt en gevoed door
Mijn liefde en wijsheid, zal dit ook steeds meer aan intensiteit winnen en daardoor
steeds duurzamer worden.
[6] Zo is het
immers toch ook bij jullie, terwijl jullie al te maken hebben met reeds
gevormde materie! Een huis, dat jullie desnoods binnen een dag hebben gebouwd,
zal echt geen eeuwen nog minder duizend jaar trotseren! Maar bij bouwwerken
waarvan je voor je er aan begon eerst het idee gedurende enige tijd helemaal in
je hebt laten rijpen en daarbij eerst zelf door de reflectie van je idee steeds
helderder voor ogen hebt gekregen wat er allemaal voor nodig is om zo'n vorm zo
duurzaam en volledig mogelijk te realiseren, zul je ook iets duurzaams maken
zoals de piramiden, die tot op heden reeds, zoals alle ontwikkelde mensen
weten, bijna tweeduizend jaar staan en alle stormen trotseren en nog meer dan
viermaal zolang zullen blijven staan, terwijl zij aan de buitenkant nauwelijks
verweerd zijn.
[7] Als de
Farao's niet lang genoeg nagedacht zouden hebben over het bouwen van zulke
bouwwerken als bewaarplaatsen voor hun geheime kunsten en wetenschappen, die de
tand des tijds gedurende duizenden jaren niet moest kunnen verwoesten, dan
zouden deze piramiden er niet meer als gedenktekens van de oerbouwkunst staan;
maar omdat de bouwers eerst hun eenmaal opgevatte, en tot een volledige vorm
ontwikkelde idee jarenlang gevoed hebben en op die manier hebben laten rijpen,
is het ook te begrijpen waarom hun in materie omgezette idee nu nog de reiziger
met verbazing vervult.
[8] Daarna
leerden de mensen weliswaar heel snel te denken en konden zij uit de som van
hun gedachten snel een idee ontwikkelen dat vaak zelfs erg ingewikkeld was en
meestal ook gerealiseerd werd; maar omdat het idee snel en niet degelijk
ontwikkeld werd, was de realisatie ervan ook snel en niet degelijk. Het
resultaat was daarom echter ook niet degelijk en de te geringe voorafgaande
rijping van het idee maakte dat het erg vergankelijk was. Kortom, al het lichte
blijft licht en al het zware blijft zwaar!"
103 De ontwikkeling van de materie
[I] (De Heer:)
"Toen Ik in het eerste begin de geesten als Mijn rijp geworden ideeën uit
Mij naar buiten bracht en deze zodanig met Mijn kracht vervulde dat zij zelf
begonnen te denken en te willen, moesten hun ook voorschriften gegeven worden
volgens welke zij moesten denken, willen en tenslotte handelen. Samen met deze
meegedeelde en gegeven regels moest echter ook de prikkel om zich niet aan deze
regel te houden in deze eerste wezens gelegd worden, omdat zij anders nooit op
een of andere wijze hun wil hadden kunnen gebruiken. De in hen gelegde prikkel
veroorzaakte in hen pas een echt levensgevoel ten gevolge waarvan zij besluiten
begonnen te nemen, te kiezen, vast te willen en te handelen.
[2] Als men
dat beseft is het uiteindelijk gemakkelijk te begrijpen dat reeds bij de
eerstgeschapen geesten een bepaald soort onkruid zichtbaar moest worden, omdat
de prikkel heel veel van de eerste geesten van de regels deed afwijken en zij,
omdat zij zich steeds krachtiger tegen de regels gingen verzetten, tenslotte
moesten verharden en op die manier de oorzaak werden voor het scheppen van de
materiële werelden.
[3] Eerst
werden er hoofdcentraalzonnen geschapen en daaruit ontstonden vervolgens alle
talloze andere zonnen en hemellichamen, met daarbij al het andere wat jullie
erop, erboven en erin ontdekken en vinden.
[4] Alles wat
nu materie is en genoemd wordt, was eens iets geestelijks, dat vrijwillig Gods
goede orde verlaten heeft, op grond van de verkeerde impulsen leefde en daarin
verhardde, hetgeen dan de materie vormde en werd. De materie zelf is daarom
niets anders dan iets geestelijks dat gericht en uit zichzelf verhard is; nog
duidelijker gezegd is het een uiterst grove en zware huid of omhulling van het
geestelijke.
[5] Het
geestelijke kan echter ondanks alle nog zo harde en grove omhulling nooit zelf
volkomen materie worden, maar leeft voort en bestaat in de materie, van welke
aard die ook is. Als de materie erg hard is, dan is het geestelijke leven
daarin ook erg aan banden gelegd en het kan zich niet op de een of andere wijze
verder uiten en ontplooien als er van buiten af geen hulp wordt gegeven.
[6] In het
harde gesteente kan het leven zich pas dan uiten als de steen in de loop van
lange tijden door regen, sneeuw, dauw, hagel, bliksem en nog andere elementen
week en steeds brozer en brozer wordt. Daardoor ontsnapt dan enig leven als
ether in de lucht en een deel vormt een nieuwe en lichtere omhulling voor
zichzelf, eerst in de vorm van tere schimmels en vervolgens als mosplanten;
maar op de duur verzamelt het vrijere leven zich omdat het ontevreden is met
deze omhulling en het maakt weldra een nieuwe omhulling, waarin het zich vrijer
en zelfstandiger kan bewegen.
[7] Zolang de
nieuwe omhulling teer en week is, heeft het gevangen leven het naar de zin en
verlangt niets beters. Maar de aanvankelijk heel tere omhulling wordt door de
inwendige activiteit van de geesten, die nu onophoudelijk doorgaan al het
stoffelijke dat druk op hen uitoefent uit de weg te ruimen, ook weer harder en
grover; daarom streeft het geestelijke leven naar boven, vormt daardoor de
grashalm en in het verdere verloop de boomstam en probeert zich tegen de
verharding, die van onder af ontstaat en steeds groter wordt, te beschermen
door het maken van steeds nauwer getrokken ringen en inkepingen. Maar omdat
van deze bezigheid tenslotte toch geen ontkomen aan het algehele verstarren te
verwachten is, vernauwen zij het onderste deel van de stam zoveel als maar
enigszins mogelijk is en vluchten verder naar kleine takjes, vezels, bladeren
haartjes en uiteindelijk naar de bloesem; maar omdat ook dat allemaal al gauw
~eer harder en harder wordt en de geesten voor het merendeel zien dat al hun
moeite tevergeefs is, beginnen zij zich weldra in zekere zin te verpoppen en
hun toevlucht te zoeken in omhulseltjes, waar zij heel stevig een bij hen
passende, betere materie omheen doen.
[8] Daardoor
ontstaan dan allerlei zaden en vruchten. Maar het meest zelfzuchtige deel van
het in een plant vrijer geworden leven, heeft daar met veel baat bij; want dat,
wat zich opsloot in een stevige kiemomhulling, moet even vaak dezelfde weg gaan
als het aantal keren dat het zaad in de vochtige en met leven verzadigde aarde
komt. Het andere, meer geduldige levensdeel, dat het zich liet welgevallen om
in de onderste materie als schildwacht en als drager van het actieve,
vreesachtige en ongeduldige leven achter te blijven, vergaat snel en gaat al
gauw in een hogere en vrijere levenssfeer over, omhult zich weliswaar nog
steeds, maar gewoonlijk reeds met een bij hem passende diervorm; en van wat als
vrucht door dieren en zelfs mensen verteerd werd, wordt het grovere gedeelte
gebruikt voor de vorming en voeding van het lichaam, het edeler deel wordt een
zenuwsterkende en tot leven wekkende geest en het edelste deel wordt substantie
van de ziel."
104 De zelfzucht als oorzaak van de materie
[1] (De Heer:)
"Als jullie deze ontwikkeling nu wat nader beschouwen, dan zal het jullie
echt niet moeilijk vallen de diepe waarheid in te zien van de afkomst van het
onkruid op de zuivere akker van het leven.
[2] Alles wat
wereld en materie heet, is iets verkeerds dat altijd noodzakelijkerwijs tegen
de ware, geestelijke orde van God ingaat, omdat het oorspronkelijk als een
tegenwerkende prikkel daarin gelegd moest worden om de vrije wil op te wekken
in het tot leven gewekte en als afzonderlijk wezen uit God naar buiten gebrachte,
op de juiste wijze gevormde idee, en het is daarom te beschouwen als het echte
onkruid op de enige ware en geestelijk zuivere levensakker.
[3] Hoewel het
onkruid oorspronkelijk een noodzakelijkheid is ter bevestiging van een
volledig, vrij, geestelijk leven, moet het uiteindelijk echter toch door het
vrij geschapen menselijk wezen als zodanig herkend en vrijwillig weggewerkt
worden, omdat dit wezen daarmee onmogelijk kan voortbestaan. Het is wel een
noodzakelijk middel om het doel te bereiken, maar kan nooit één worden met het
doel.
[4] Het net is
een noodzakelijk middel om vissen te vangen, maar wie zal het in het water
dompelen om er geen vis mee te vangen, maar het net als zodanig er weer uit
halen, dit dan op het vuur roosteren en als voedsel gebruiken?! Het net is
daarom alleen maar nodig voor het vangen van de vissen; en als men daarmee de
vissen uit het water heeft gehaald en deze in de voorraadkamer heeft gebracht,
legt men het net weg en men gebruikt datgene, wat men ermee verkregen heeft.
[5] Zo moet
ook de prikkel tot het overtreden van het gebod aanwezig zijn; hij is een
opwekker van het kenvermogen en van de vrije wil. Hij vervult de ziel met lust
en vreugde zolang deze de prikkel heel goed voelt maar er niet aan gehoorzaamt,
hem echter steeds juist met die vrije wil bestrijdt die door de prikkel in haar
gewekt en van leven werd voorzien, en zo gebruikt de vrije ziel hem dan als
middel, maar niet als doel in zichzelf.
[6] De leren
zak is toch ook nooit de wijn zelf, maar slechts een voorwerp om de wijn in te
bewaren. Wie zal echter zo dom zijn om vanwege de verlokkende geur meteen in de
zak te bijten en deze te beschadigen, terwijl hij toch kan weten dat hij de zak
slechts op de juiste plaats behoeft te openen om de pure wijn eruit te krijgen?
[7] Het
onkruid of de prikkel tot het overtreden van de wet is daarom iets
ondergeschikts en mag nooit of te nimmer hoofdzaak worden; wie het ondergeschikte
tot hoofdzaak maakt, lijkt op een dwaas die zich wil verzadigen met de pot
waarin goede spijzen gekookt worden, maar de spijzen wegwerpt!
[8] Waaruit
bestaat dan het onkruid, dat door te vergaan het leven moet bemesten? Welke
naam heeft dan die in de tot leven gewekte vorm gelegde, tegen de wet ingaande
prikkel? Deze heet eigenliefde, zelfzucht, hoogmoed en tenslotte heerszucht.
Door de eigenliefde zoekt de levende vorm weliswaar zichzelf, maar met een
hebzucht die alles in zichzelf opneemt met de bedoeling om het dan voor altijd
zo op te sluiten en te bewaren dat het nooit iemand anders dan alleen zichzelf
ten goede kan komen, uit vrees om zelf toch maar ooit ergens gebrek aan te
zullen krijgen! Door dit in zichzelf opsluiten van al datgene wat het steeds
opneemt uit de alles voedende en onderhoudende orde van God, moet in het wezen
een steeds toenemende verdichting ontstaan en een zekere, tijdelijke
degelijkheid en superioriteit, en daardoor een buitengewone tevredenheid met
zichzelf, -en dat is in de ware zin en betekenis van het woord de zelfzucht,
die de eigen persoon als iets voelbaar gewichtigs met alle kracht en geweld
boven ieder andere per soort wil verheffen door middel van al de haar ten
dienste staande middelen, zelfs al zouden die van de slechtste soort zijn.
[9] Als de
zelfzucht haar doel heeft bereikt, verheft zij zich boven alles wat op haar
lijkt en ziet in zekere zin dronken van geluk minachtend op alles neer; en deze
minachting lijkt op de afkeer die een overvolle maag heeft voor de voor hem
staande spijzen, en is dan dat wat men hoogmoed noemt. Daarin bevindt zich
reeds zeer veel materie en een heel veld vol met het kwalijkste onkruid.
[10] Als
zodanig is de hoogmoed echter zeer ontevreden, omdat deze nog steeds
constateert dat alles nog altijd niet zo aan hem ondergeschikt is als hij zou
wensen. Hij gaat nu al zijn middelen en overige mogelijkheden na en komt tot de
conclusie dat hij alles aan zich ondergeschikt zou kunnen maken als hij zich
uit tactisch oogpunt voor zou doen als een vlot en vrijgevig iemand. Zo
gedacht, zo geprobeerd en gedaan! Omdat er altijd meer hongerigen zijn dan
mensen die voldoende te eten hebben, heeft de royaal geworden hoogmoed heel
gemakkelijk spel. Weldra verzamelen alle hongerlijdende, kleine krachten zich
om hem heen en laten zich ringeloren omdat ook zij nu een graantje mee kunnen
pikken van de rijkdom der hoogmoed. Zij gehoorzamen de hoogmoed al gauw slaafs
en vermeerderen daardoor zijn kracht, en de hoogmoed probeert nu al meteen om
zeer veel of liever gezegd alles aan zichzelf dienstbaar en schatplichtig te
maken. En dit onverzadigbare streven is dan datgene wat men in de ware zin van
het woord de allerverderfelijkste heerszucht noemt, waarin geen liefde meer
heerst.
[11] In die
heerszucht komt dan de hardste materie tot uitdrukking; een geheel tot graniet
verharde planeet kan rekenen op een keur van alle mogelijke kwade elementen.
Een bewijs dat de heerszucht en daarmee het werkelijke heersen gelijk staat met
de dichtste materie, leveren de buitengewoon solide burchten en vestingen
waarachter de heersers zich verschansen. Meerdere klafters dik moeten de muren
zijn en bemand met sterke strijders, opdat niemand in staat zal zijn die
allergrofste materie ooit te doorbreken en de heerser te belemmeren in zijn
hoogmoedige rust. Wee de zwakke als hij het zou wagen slechts één steen uit de
vesting van de heer wrikken; die zal weldra vermorzeld en vernietigd worden!
[12] Ik heb
het hier echter niet over die heersers en regenten die Gods orde hier ter
vermindering van de heerszucht van iedere enkeling heeft aangesteld om als
pijlers en in stand houders te dienen van deemoed en bescheidenheid, liefde en
geduld; want deze door God aangestelde regenten van de volkeren moeten dat zijn
wat zij zijn, en kunnen niet anders handelen dan op de manier waarop zij
gedreven en geleid worden door de wil van de almachtige God, ter verbetering
van de volkeren. Hier gaat het alleen maar over dealgemene, echte heerszucht
van iedere afzonderlijke geest en ieder afzonderlijk mens, en hier is getoond
wat heerszucht in feite is. Ja, er waren wel heersers die men erge tirannen noemde!
Die zijn uit het volk opgestaan, rebelleerden tegen de door God aangestelde
heersers, zoals eens Absalom tegen zijn eigen vader David. Zulke heersers zijn
niet door God aangesteld, maar door zichzelf, en daarom zijn zij slecht en een
waar onkruid en overeenkomstige vormen van de hardste materie.
[13] Maar jij,
Mijn Cyrenius, en jouw keizer zijn dat niet. Hoewel jullie nog heidenen zijn is
het Mijn wil dat jullie zijn wat je bent! Jullie zijn Mij als heidenen liever
dan veel koningen die, als aangestelde leiders van de kinderen Gods, slechts
ware lichamelijke en meer nog geestelijke moordenaars van hen waren. Daarom
zijn hun echter ook voor altijd de oude tronen en kronen en scepters afgenomen
en aan jullie, wijzere heidenen, toevertrouwd. - Ik vond het nodig om hier deze
woorden aan toe te voegen om te voorkomen dat jij, Mijn Cyrenius, zou gaan
denken dat Ik zou menen dat jij en je neef als overweldigers op de
heerserstroon zouden zitten. - En nu verder met onze beschouwing over het
onkruid op de goede akker!"
105 Het ontstaan van de zonnestelsels
[I] (De Heer:)
"Kijk, zoals de mensen nu door eigenliefde, zelfzucht, hoogmoed en de
daaruit voortvloeiende heerszucht dermate materialistisch worden dat zij zich
daarvan gedurende vele duizenden jaren niet volledig zullen kunnen bevrijden,
-evenzo waren er eens oorspronkelijk geschapen geesten die ook door de hun
gegeven prikkel te egoïstisch, zelfzuchtig, hoogmoedig en uiteindelijk
heerszuchtig werden, en het gevolg daarvan was dat zij veranderden in pure materie.
[2] Zij hebben
zich in grote gemeenschappen zo ontzettend ver van elkaar gevestigd, dat die
afstanden voor jullie onvoorstelbaar zijn. Iedere gemeenschap wilde niets meer
van enige andere horen, zien en gewaarworden, om zich toch maar geheel te kunnen
overgeven aan de eigenliefde. Door dit steeds meer opgaan in eigenliefde en
zelfzucht, in de daardoor gaandeweg ontwakende hoogmoed en de absolute
heerszucht schrompelden de ontelbaar vele levensvormen tenslotte volgens de
wet der zwaartekracht, die zich uit de eigenliefde en de zelfzucht vanzelf had
ontwikkeld, ineen tot een enorm grote klomp, -en zo ontstond de stoffelijke
centrale oerzon van een hulsglobe * (*)De verzameling van een enorm groot
aantal zonnengebieden, die als aparte planeten om hun zon, zich in onmetelijke,
uitgestrekte banen om de oercentraalzon bewegen. (J.L)
[3] Thans zijn
er in de oneindige ruimte een enorm aantal van zulke systemen of hulsgloben,
waarbij overal een dergelijke oercentraalzon het gemeenschappelijke middelpunt
is van talloze gebieden van werelden. Deze oercentraalzonnen zijn nu de
ineengeschrompelde gemeenschappen van oorspronkelijke geesten waaruit na
onvoorstelbaar lange tijden alle andere zonnenheelallen, zonnengebieden,
nevencentraalzonnen, planetaire zonnen, planeten, manen en kometen zijn
ontstaan.
[4] Hoe ging
dat in z'n werk? Kijk, in de oercentraalzon werd voor veel grote geesten de
druk te machtig! Zij ontvlamden gloeiend van toom en bevrijdden zich van de
oerdruk. Zij vlogen letterlijk oneindig ver weg van hun eerste
gemeenschappelijke klomp. Een tijdlang zwermden zij helemaal alleen, vrij en
onschuldig, zonder enige dwang in de eindeloze ruimte rond en maakten een goede
kans zonder meer opgenomen te worden in de zuiver geestelijke orde; maar omdat
zij zich niet konden bevrijden van het element der eigenliefde, begonnen zij
zich tenslotte ook weer tot een vaste klomp te verdichten, en zo ontstonden
daaruit in alle ontelbare hulsglobes de centraalzonnen van de tweede klasse.
[5] In deze
centraalzonnen van de tweede klasse ontstaken de voornaamste geesten na verloop
van tijden in toorn over de steeds toenemende druk, zij raakten in vuur en vlam
en maakten zich in ontelbare menigten los van de gemeenschappelijke klomp van
de tweede klasse. Wederom leek het erop dat ze nu in een zuiver geestelijk
bestaan over zouden gaan; maar omdat zij na een poosje toch weer erg
zelfgenoegzaam werden en zich niet vrij wilden maken van de eigenliefde, werd
hun stoffelijke gewicht weer groter en zij schrompelden eveneens weer tot
grote klompen ineen, en daaruit ontstonden centraalzonnen van de derde klasse.
[6] Maar
weldra deed zich daar hetzelfde bezwaar voor als bij de voorgaande
centraalzonnen. De hogere geesten, die in de minderheid waren, werden op de
duur door de nog steeds ontelbaar vele lagere geesten te sterk onder druk
gezet. AI gauw stonden zij weer in vuur en vlam en vele duizendmaal duizenden
scheurden zich met grote kracht los van de gemeenschappelijke klomp, met het
vaste voornemen nu eindelijk in het zuiver geestelijke over te gaan. onvoorstelbaar
lange tijden zweefden zij ver van elkaar verwijderd als etherische
nevelmassa' s in de grote scheppingsruimte.
[7] Deze
vrijheid beviel hun als zij terug dachten aan de verpletterende druk die zij hadden
ondergaan. Maar tijdens deze werkeloze vrijheid werden zij na verloop van tijd
hongerig en zij begonnen in de ruimte voedsel te zoeken, -een verzadiging van
buitenaf dus. Dat vonden zij en moesten zij vinden, want de begeerte is als die
noordelijke magneetsteen die al het ijzer, evenals ook alle ijzerhoudende
mineralen, met onweerstaanbare kracht naar zich toe trekt.
[8] Maar wat
was daarvan het onvermijdelijke gevolg? Hun wezen begon zich daardoor meer en
meer te verdichten; daarmee ontwaakte ook al gauw weer de eigenliefde met haar
nasleep en het onontkoombare resultaat was weer het ineenschrompelen tot een
gemeenschappelijke klomp, waarvoor natuurlijk wel altijd een ontzettend groot
aantal aardejaren nodig was.
[9] Maar wat
is tijd voor de eeuwige God?! Een ziener uit de voortijd zei: 'Duizend jaar
zijn voor God als een dag!' Ik zeg jullie: Duizendmaal duizend jaar zijn voor
God in alle ernst nauwelijks een moment! Voor iemand die lui is, worden van
pure verveling de uren dagen en de dagen jaren. Voor de ijverigen en voor hen
die veel bezigheden hebben, worden de uren ogenblikken en de weken dagen. God
is echter van eeuwigheid af vervuld met een oneindige werkijver en steeds maar
oneindig bezig, en het gelukkige gevolg daarvan is dat tijden die voor jullie
onvoorstelbaar lang duren, Hem voorkomen als enkele ogenblikken, -en de
complete schepping van een zon duurt in Zijn ogen dan
ook maar heel kort.
[10] Uit de nu
als laatste beschreven ineenschrompeling ontstonden, en ontstaan nog, de
planetaire zonnen, zoals die welke deze aarde beschijnt. De zonnen van deze
soort zijn weliswaar in wezen veel teerder en zachter dan de centraalzonnen,
maar bezitten toch een kolossale hoeveelheid zware materie tengevolge van de
eigenliefde van hun aeonenmaal aeonen geesten, door welke eigenliefde nu juist
zo'n zon zich tot een klomp gevormd heeft. Voor de meer edele en betere geesten
in deze lichtklomp wordt mettertijd de druk van de kant van de lagere geesten
die geheel materie geworden zijn, dan toch weer veel te zwaar en
onverdraaglijk. Het gevolg daarvan is, net als bij de eerdere zonnen, gewelddadigheid
en uitbarsting na uitbarsting, en de betere geesten maken zich vrij.
[11] Op dat
tijdstip ontwaakt in hen dan de reeds zeer ernstige wil om door het nakomen van
de ware goddelijke orde over te gaan in het oorspronkelijke zuiver geestelijke.
Velen bestrijden de in hen gelegde prikkel en worden oorspronkelijk geschapen
engelen, zonder voorlopig een lichamelijk leven door te maken. Degenen die
zich, hetzij meteen op de zon of zelfs op deze aarde wel daaraan willen
onderwerpen, mogen dat doen, hetgeen echter ook, dit zij hier nog eens vermeld,
bij de eerder beschreven centraalzonnen het geval is, -maar niet zo dikwijls
als met name en vooral bij deze planetaire zon, die deze aarde het licht
schenkt, dat voornamelijk ontstaat door de grote activiteit van haar geesten.
[12] Maar
enkele verzamelingen van geesten, die zich ook met de beste voornemens uit de
zonneklomp losmaakten, konden toch weer niet geheel vrijkomen van de
eigenliefde en begonnen zich opnieuw langzaam maar zeker aan de in hen gelegde
oerprikkel over te geven; van het een kwam al gauw het ander en zo ging het
ongemerkt steeds maar verder!
[13] Niet lang
daarna werden zij als nevelige kometen met een lange staart reeds stoffelijk
zichtbaar. Wat betekent die staart? Hij is een teken van de honger van de reeds
stoffelijk wordende geesten en het grote verlangen naar stoffelijke
verzadiging. Dit verlangen onttrekt uit de ether de materie die van haar gading
is, en zo'n komeet dwaalt als een samenvatting van geesten die reeds zeer
stoffelijk geworden zijn, dan nog vele duizenden jaren in de grote etherruimte
rond en zoekt als een verscheurende wolf naar voedsel.
[14] Door dit
voortdurende opzuigen en verslinden wordt zij ook steeds dichter en dichter en
zwaarder en zwaarder. Mettertijd wordt zij door de zon waaruit zij is ontsnapt,
weer zodanig aangetrokken dat zij er ordelijk omheen moet gaan draaien. Als zij
zich eenmaal zo'n orde moet laten welgevallen, wordt zij net zo'n planeet als
deze aarde, de morgen en avondster, of Mars, Jupiter en Saturnus en enige van
de jullie onbekende planeten.
[15] Nu is er
dus een planeet ontstaan en die heeft steeds een verschrikkelijke honger, en
omdat zij nu nauwere banden met de zon heeft dan daarvoor als komeet, krijgt
zij van haar ook voldoende voedsel, dat tegelijkertijd een lokmiddel is om
degene die ontsnappen wil steeds dichter en dichter tot zich te trekken en na
lange tijden weer geheel in zich op te nemen, - een prijzenswaardige wens van
de oorspronkelijk geschapen geesten in de zon, die echter wat betreft de zeer
grote planeten, waartoe ook deze aarde gerekend kan worden, zeker nooit op die
wijze in vervulling gaat. Want ofschoon de in de planeten verbannen geesten nog
zeer stoffelijk zijn, kennen zij de zonnematerie en hebben zij geen speciale
behoefte en helemaal geen zin zich nog ooit weer geheel met de zon te
verenigen. Zij nemen de uit de zon naar hen toekomende geesten en geestjes als
een goede versterking en voeding heel graag op, maar van een algehele
vereniging met de zon willen zij niets weten.
[16] Soms
gebeurt het ook dat de eens gevluchte geesten in hun stoffelijke, klompvormige
samenvatting heel dicht in de buurt van de zon gelokt en getrokken worden; maar
de ontzaglijke werkijver van de vrijere geesten die de harde zonneklomp omgeven
en waaraan voornamelijk de lichtuitstraling van het buitenste zonneoppervlak te
danken is, maakt, dat alle geesten die in de starre klomp samengedrongen zijn,
vrijwel ogenblikkelijk gezamenlijk overgaan tot de grootst mogelijke
activiteit, uit elkaar stuiven en ieder voor zich dan, zoals men pleegt te
zeggen, het hazepad kiezen.
[17] Het
resultaat van zo'n ontwaakte activiteit van geesten die lang in een planeet of
in een reeds rijpere komeet lang samengeperst hebben gezeten, is, dat de klomp
plotseling geheel uiteenvalt en dat vele duizendmaal duizend en nogmaals
duizendmaal duizend geesten verlost worden. De meesten daarvan voegen zich,
door zo'n les wijs en verstandig geworden, meteen in de juiste levensorde en
worden oorspronkelijk geschapen engelengeesten en nuttige beschermers zowel
voor hun minder vrije levensgezellen als ook voor hen die in harde klompen
smachten, en zij dragen veel bij aan hun snellere verlossing."
106 Betekenis en ontstaan van de aarde
[1] (De Heer:)
"Een deel van zulke ontbonden geesten wil echter nog op de een of andere
planeet de weg van het vlees doormaken. Enigen doen dat ook op de zon, in een
zone die hun natuurlijk het meest aanstaat; naar deze aarde gaan er echter maar
heel weinig, daar het lichamelijke leven hun hier te moeilijk voorkomt omdat
zij hier zelfs iedere herinnering aan een vroeger bestaan moeten opgeven en
helemaal vanaf het begin een nieuw bestaan moeten opbouwen, en dat is op de andere
planeten en hemellichamen niet het geval:
[2] Want daar
behouden de geïncarneerde geesten altijd een soort droomherinnering aan de
vroegere bestaanstoestanden en het gevolg daarvan is, dat de mensen op de
andere planeten en hemellichamen van het begin af aan reeds veel wijzer en
bedachtzamer zijn dan op deze aarde. Maar daarom kunnen zij ook geen hogere
trap van het vrije leven bereiken. Zij lijken, zoals reeds eerder ter sprake
kwam, meer op de dieren van deze aarde, die reeds van nature voor hun bestaan
toegerust zijn met die bepaalde, instinctmatige ontwikkeling waarin zij altijd
een grote vaardigheid en perfectie aan de dag leggen, zodat de mens hun met al
zijn verstand in heel veel niet zou kunnen evenaren. Maar probeer eens een dier
in andere zaken te onderrichten en je zult het niet veel nuttigs bij kunnen
brengen!
[3] Er zijn er
wel die zoveel kunnen Ieren, dat zij dan desnoods voor heel eenvoudig en grof
werk gebruikt kunnen worden, zoals de os voor het trekken, het paard, de ezel
en de kameel voor het dragen, een hond voor het opsporen, jagen en opdrijven;
maar veel meer dan dat zul je hun niet bij kunnen brengen, en met de taal zal
het al helemaal niet lukken. De simpele reden daarvan is ook, dat de vage
herinnering aan hun vroegere bestaanstoestanden de dierenzielen nog steeds als
in een gericht vasthoudt en bezighoudt, en dat zij zodoende in een soort
verdoving leven.
[4] Alleen bij
alle mensen van deze aarde doet zich het volkomen unieke geval voor, dat zij al
hun herinneringen kwijtraken en daarom vanaf het begin met een geheel nieuwe
levensorde en -ontwikkeling starten, die zo gemaakt is dat ieder mens tot een
volkomen evenbeeld van God kan uitgroeien.
[5] Maar daarom kan ook slechts een ziel op deze aarde geïncarneerd
worden, als deze afkomstig is van een zon waar zich nog alle oerelementen
bijeen bevinden en waar zij reeds een lichamelijk bestaan heeft doorlopen en
zodoende al die specifieke ziele-intelligentiedeeltjes in zich heeft die voor
het voltooien van de hoogste vorm van geestelijk leven nodig zijn, -óf als deze
direkt afkomstig is van deze aarde en voordien alle drie de zogenoemde
natuurrijken heeft doorlopen, vanaf de grofste steen materie door alle
mineraallagen, vandaar door de totale plantenwereld, en tenslotte door de gehele
dierenwereld in het water, op de aarde en in de lucht.
[6] Daarbij
moet men echter vooral niet denken aan het stoffelijke lichaam, maar aan het
zich daarin bevindende, geestelijke ziele-element; want het omhulsel is
weliswaar ook iets geestelijks van de ziel in de verdere analyse, maar het is
op zichzelf nog te laag, te traag en te grof en draagt nog te duidelijk het
stempel van eigenliefde, zelfzucht en hoogmoed en van het trage, luie genieten
van de uitermate gulzige, gierige en de dood brengende, toornige heerszucht.
Die materie moet eerst door veelvuldige ontbinding en slechts gedeeltelijke
overgang worden opgenomen in de zuiverder substantie die de ziel omhult en
bekleedt; voor de eigenlijke zielesubstantie zal daarvan wel nooit iets te
gebruiken zijn.
[7] Daarom
bevinden zich op deze aarde ook meer verschillende soorten mineralen, planten
en dieren dan op alle andere planeten en zonnen, natuurlijk ieder afzonderlijk
genomen. Alle bij elkaar zouden wel een groter aantal soorten opleveren, maar op
ieder ander hemellichaam apart vindt men in de gehele scheppingsruimte niet het
honderdduizendste deel van het aantal soorten dat hier op deze aarde in ieder
van haar drie rijken voorkomt. Juist daarom is ook alleen maar deze aarde
aangewezen om in de waarste zin van het woord Gods kinderen te dragen.
[8] Hoe en
waarom is dat zo? Er is met deze aarde iets heel bijzonders aan de hand. Zij
behoort weliswaar nu als planeet bij deze zon, maar strikt genomen is zij niet
afkomstig uit deze zon zoals alle andere planeten, uitgezonderd die ene tussen
Mars en Jupiter, die echter door bepaalde, kwade oorzaken reeds zesduizend
jaar geleden is verwoest, of eigenlijk door zichzelf en door haar bewoners werd
verwoest. Deze aarde ontstond oorspronkelijk uit de oercentraalzon en is in een
bepaald opzicht wat de tijd betreft voor jullie onvoorstelbaar veel ouder dan
deze zon. Toch is zij eigenlijk pas begonnen stoffelijk te worden nadat deze
zon reeds lang als een gevormde hemelklomp de eerste omloop om haar centrale zon
had aangevangen, en zij heeft toen haar feitelijke, stoffelijke lichaam toch
hoofdzakelijk uit deze zon naar zich toe getrokken."
107 Het ontstaan van de maan
[1] (DE HEER:)
"Vele duizendmaal duizenden aardse jaren geleden was zij (de aarde) aanmerkelijk
zwaarder en haar geesten stonden onder grote druk. Toen ontstaken de kwade
geesten echter in toorn en zij maakten zich met vrij veel zeer grove materie
van haar los en zwermden gedurende vele duizenden jaren in een zeer
onregelmatige baan om deze aarde.
[2] Omdat het
geheel echter op enkele brokken na volkomen week en voor de helft vloeibaar was
en alles voortdurend ronddraaide, vormde zich tenslotte een grote bol, waarvan
de asomwenteling voor haar kleine doorsnede veel te langzaam was om op haar
toch niet geringe oppervlakte te zorgen voor een gelijkmatige verdeling van de
vloeistof, terwijl daarentegen haar omloop om deze aarde erg snel was, zodat
alle vloeistof steeds op de van de aarde afgewende zijde moest blijven op grond
van het oude gewicht tijdens het uitstoten.
[3] Daardoor
werd echter het eigenlijke zwaartepunt van deze ronde klomp steeds meer naar
die kant verschoven waar zich voortdurend alle vloeistof bevond, en zo moest in
de loop van de tijd de te langzame eigen asrotatie tenslotte geheel ophouden
toen door het vaster worden van de klomp het water niet meer zo snel door kon
sijpelen en de meegenomen golven tegen de ontstane hoge bergwanden te veel
braken en weerstand ondervonden. De gehele klomp begon toen de aarde, die hem
uitworpen had, slechts één en hetzelfde gezicht te laten zien.
[4] En dat was
goed, want nu kunnen de te hardnekkige geesten ondervinden hoe goed het is in
een zeer droge en haast van alle voedsel verstoken materie opgesloten te
zitten. En tevens dient dit deel van de maan (want de klomp waarvan sprake is,
is de maan) sinds deze aarde door mensen bewoond is, ook om mensenzielen die te
veel van de wereld houden, daarheen te verwijzen. Van daar uit kunnen zij,
voorzien van een fijnstoffelijke omhulling, hun mooie aarde ver weg op een
afstand van meer dan honderdduizend uur gaans, enige duizenden jaren lang meer
dan voldoende bekijken en zichzelf beklagen omdat zij niet meer haar gierige
bewoners zijn. Dat zij echter ondanks al hun verlangen niet weer naar beneden
op de aarde kunnen komen, daar is wel heel goed voor gezorgd. Maar ettelijke
aeonen aardse jaren zullen op den duur ook de allerhardnekkigsten tot
bezinning brengen!
[5] Nu hebben
jullie dus gezien hoe de gehele materiële schepping der werelden is ontstaan,
tot en met de manen van de planeten die haast overal waar men ze aantreft op
gelijke wijze zijn ontstaan, dezelfde aard hebben en nu voor hetzelfde doel
dienen.
[6] Op gelijke
wijze en om dezelfde reden als waarop oorspronkelijk de gehele stoffelijke
schepping der werelden tot en met de manen tot stand kwam uit geesten die in
zichzelf verdicht zijn, ontstonden in de loop der tijd op de harde en zware
hemellichamen ook de bergen, als de eerste reusachtige planten van een wereld,
en later allerlei planten, dieren en tenslotte de mens zelf.
[7] Betere
geesten ontworstelen zich gewelddadig aan de steeds toenemende druk van de
materie door met de kracht van hun wil hun eigen materie op te lossen. Zij
konden meteen overgaan in de orde van de zuivere geesten, maar de oude prikkel
doet ook nog steeds zijn oude kracht gelden. De eigenliefde wordt meteen weer
wakker, de plant zuigt, het dier vreet, en de mensenziel zoekt nauwelijks
opnieuw in de oude goddelijke vorm terugkomend, begerig naar stoffelijke kost
en een ongestoord, traag genieten. Zij moet zich daarom meteen weer met een
stoffelijk lichaam omhullen, dat echter toch niet zo hard is als de oude,
zondige materie. Ondanks het zachtere lichaam neemt daarin de ziel toch zodanig
in eigenliefde toe dat zij weer helemaal in de hardste materie zou veranderen
als Ik in haar hart niet een bewaker, een vonkje van Mijn liefdegeest, gelegd
zou hebben."
108 Het erfelijke kwaad van de eigenliefde
[I] (De Heer:)
"Jullie hebben over de erfzonde gehoord - tenminste zeker jullie Joden! Wat
is dat en waaruit bestaat deze? Kijk en luister!
[2] Het is de
oude eigenliefde als vader van de leugen en al het daaruit voortvloeiende
kwaad. De leugen is echter de oude, zondige materie, die op zichzelf niets
anders is dan een lelijke en zondige verschijningsvorm van de eigenliefde, de
zelfzucht, de hoogmoed en de heerszucht.
[3] Het waren
allemaal weliswaar gevolgen van de noodzakelijke prikkel die Ik terwille van
het beseffen van de eigen, vrije wil in de geesten moest leggen, maar hoewel de
prikkel noodzakelijk was, was de zondige vorming van de stoffelijke werelden
als gevolg daarvan, beslist niet noodzakelijk. Deze was slechts een binnen Mijn
orde toegelaten, helaas noodzakelijk gevolg van het feit dat zoveel geesten de
prikkel niet wilden weerstaan, hoewel zij het gekund zouden hebben, -evenals
zesmaal zoveel oergeschapen geesten dat konden, waarvan er nu één hier klaar
staat om ons te dienen en de naam Raphaël draagt.
[4] De vijand
die altijd het onkruid tussen de zuivere tarwe strooide en nog strooit, en nog
heel lang zal strooien, is derhalve de eigenliefde, en haar jullie nu bekende
gevolg is het onkruid, en in de ruimste zin omvat dat alle materie, in welke
vorm dan ook, alle leugens, de satan en de duivel.
[5] Mijn woord
is echter de edele en zuivere tarwekorrel en jullie vrije wil is de akker,
waarin Ik als Zaaier van al het leven het zuivere koren van Mijn eeuwige orde
strooi en zaai.
[6] Laat je
niet door de eigenliefde overmeesteren, maar bestrijd deze eenvoudig en
krachtig met het gloeiende zwaard van de ware, geheelonbaatzuchtige liefde tot
Mij en tot je naaste broeders en zusters, dan zullen jullie de akker vrij
houden van alle onkruid en eens zelf als zuivere en kostbare vrucht in Mijn
rijk binnengaan en daar nieuwe en puur geestelijke scheppingen aanschouwen en
besturen in eeuwigheid!
[7] Maar let
er wel op dat de vijand, of de eigenliefde in je, nog geen plaatsje zo groot
als een atoom in handen krijgt; want dit atoom is reeds een zaad van het ware
onkruid dat mettertijd je vrije wil geheel voor zich in beslag kan nemen, en je
zuiver geestelijke wezen gaat dan steeds verder in het onkruid der materie
over, zodat je dan zelf een leugen wordt, omdat alle materie als zodanig heel
duidelijk een klinkklare leugen is!
[8] Het
kleinste atoom eigenliefde in jullie, Mijn leerlingen van nu, groeit in duizend
jaar uit tot hele bergen vol giftig onkruid, en Mijn woord zal men in de stegen
en straten met het gemeenste vuil bepleisteren, opdat vooral geen leugen vol
hoogmoed en haat zich daaraan zal stoten! Maar als jullie geheel in Mijn orde
blijven, dan zullen jullie weldra de wolven samen met de lammeren uit één beek
zien drinken.
[9] Ik heb
jullie nu een uitleg gegeven die tot op heden nog geen enkele geest ten deel is
gevallen, opdat jullie daaraan kunnen zien wie Degene is die alleen in staat is
jullie dit te leren, en waarom Hij dat doet. Zeker niet alleen vanwege de les,
maar vanwege de juiste daad daarna! Daarom mogen jullie niet alleen maar
verbaasde toehoorders zijn van lessen die vóór Mij nog nooit zo openlijk
verkondigd zijn; ook is het niet genoeg dat jullie nu duidelijk inzien dat God
Zelf, de eeuwige Vader, dit tegen jullie heeft gezegd, maar jullie moeten je
hart streng onderzoeken of in diens liefde geen atoom onkruid aanwezig is. Als je
dat vindt, wied het dan uit met wortel en al, ook het kleinste, en ga dan uit
alle macht aan het werk volgens Mijn orde die je niet meer onbekend is, dan
zullen jullie eeuwig de ware levensopbrengst daarvan oogsten! ..
[10] Opdat
jullie ook zullen zien hoe alles wat Ik jullie nu heb uitgelegd, er uit ziet,
zal Ik jullie thans voor korte tijd de ogen openen, zodat jullie alles ook met
eigen ogen kunnen aanschouwen. Schenk daarom nu goed aandacht aan wat je zult
zien!"
109 Verlossing, wedergeboorte en openbaring
[I] Niemand
was begrijpelijkerwijs op deze uitleg voorbereid geweest, en door alle
aanwezigen ging een gevoel van verbazing en verwondering, dat net als Mijn
uitleg met niets te vergelijken viel.
[2] VELEN
sloegen zich op de borst en riepen met verheffing van stem: "Heer, Heer,
Heer, dood ons, want wij staan hier als te erge, grove, zondige, onbehouwen
mensen voor U, en dat allemaal door onze eigen bewuste en onbewuste schuld! U
alleen bent goed en heilig, al het andere echter dat een stoffelijke omhulling
draagt, is slecht en verdoemelijk. O Heer, hoe lang zullen wij in onze eigen
materie blijven rondlopen? Wanneer zullen wij van de oude vloek verlost
worden?"
[3] IK zeg: "Juist nu, nu Ik Zelf alle materie zegen doordat Ik
Mijzelf in jullie oude vloek heb gehuld en hem daardoor de zegen heb gebracht!
De gehele oude orde van de hemelen houdt op en ook de hemelen houden op, en nu
wordt op het fundament van de thans door Mij gezegende materie een nieuwe orde
en een nieuwe hemel gemaakt, en de hele schepping moet, evenals deze aarde
opnieuw ingericht worden. .
[4] Volgens de
oude orde kon niemand die eens in materie gehuld was, rn de hemelen komen; maar
van nu af aan zal niemand werkelijk tot Mij in de hoogste en zuiverste hemel
kunnen komen die niet, zoals Ik, de weg van de materie en van het vlees heeft
doorlopen.
[5] Iedereen die van nu af aan in Mijn naam gedoopt wordt met het
levende water van Mijn liefde en met de geest van Mijn leer en in de kracht.en
de daad van Mijn naam, is voor eeuwig verlost van de oude erfzonde, en zijn
lichaam zal daardoor niet langer een oude, moordkuil van de zonde zijn, maar
een tempel van de heilige geest.[6] Maar laat ieder oppassen dat hij deze
tempel niet opnieuw verontreinigt door het oude, giftige onkruid van de
eigenliefde! Neem je vooral dáárvoor in acht, dan zullen jullie ook je vlees en
bloed heiligen; en als de reine geest in jullie de alleenheerschappij
verkrijgt, zal in hem en door hem niet alleen de ziel, maar ook het lichamelijke
vlees en bloed met huid en haar opstaan tot het volmaakte, eeuwige leven!
[7] Zie eens
wat een verschil er is tussen vroeger en nu! Maar zoals het nu ingesteld wordt,
zal het ook in eeuwigheid blijven.
[8] De zon die
voorheen vol vloek was, zal van nu af aan vol zegen zijn, en eveneens alles wat
er maar in de oneindige ruimte bestaat! Want zoals Ik jullie gezegd heb, maak
Ik nu alles nieuw en alle oude toestanden moeten veranderd worden, omdat Ik Mij
Zelf veranderd heb door Mijzelf te bekleden met materie.
[9] Maar Ik
voeg het volgende daaraan toe: "Voor degene die niet gelooft en niet in en
door Mijn naam en Mijn woord gedoopt wordt met water en geest, zal alles bij
het oude blijven! Zij zullen aan gene zijde niet in Mijn rijk komen en Mij
aanschouwen, maar zij zullen aan de buitenste grenzen van Mijn rijk blijven,
waar veel duisternis en nacht zal zijn en veel gehuil en tandengeknars. En het
zuivere levenslicht van de hemel zal hen slechts bereiken zoals het licht van
een kleine vaste ster tot deze aarde doordringt, en zij zullen van Mijn ware
levenshemelen evenveel weten als de mensen hier nu van het uiterlijk van de
vaste sterren en wat zich daarop bevindt. En ook al denken de mensen dag en
nacht gedurende duizendmaal duizend eeuwen erover na wat die glanzende punten
daar boven zijn, dan zullen zij na deze lange tijdsduur evenveel weten als nu.
Wel zullen er in de loop der tijd mensen komen die apparaten uitvinden om ver
verwijderde voorwerpen zo te kunnen zien alsof zij vlak bij staan; maar met de
vaste sterren zullen zij dat nooit bereiken, omdat deze veel te ver van de
aarde af staan.
[10] En ook de
heidenen, die niet geloofden en niet gedoopt zijn, zullen in het hiernamaals in
hun beste sfeer zich op zo'n plaats bevinden dat zij van heel veraf Mijn
hemelen zullen zien en daarover zullen oordelen zoals thans de mensen oordelen
wanneer zij naar de aardse sterrenhemel kijken. Zij zullen na duizend jaar wel
iets meer weten dan nu en zij zullen in ieder geval ontdekken dat het allemaal
zonnen zijn; maar wat een zon is, hoe zij schijnt, hoe groot zij is en hoe ver
verwijderd, hoeveel planeten er omheen draaien en hoe het daarmee gesteld is,
welke bewoners zij dragen, welke zeden, talen en gebruiken daar voorkomen, -dat
zullen zij met hun verstand niet ontdekken!
[11] En als
jullie, die nu veel weten, het hun mogelijkerwijs zouden zeggen, zouden zij
jullie toch niet geloven, want een zuiver werelds verstand zoals dat nu bij
veel heidenen rotsvast aanwezig is, gelooft niets wat niet zichtbaar en
tastbaar is.
[12] Ja, Ik
zal in die toekomstige tijden ook wel hier en daar bij de ware gelovigen in
Mijn naam mannen en maagden opwekken aan wie alle geheimen van de hemelen en de
werelden door Mij ontsloten zullen worden vanwege hun liefdevolle hart; maar
het zullen er maar weinig zijn die dat als een onomstotelijke waarheid zullen
aannemen!
[13] Zij
echter die zo'n openbaring ontvangen, zullen innerlijk waarnemen en veel
vreugde beleven en de naam loven en prijzen van Degene die hun zo volkomen
waarachtig en overtuigend die dingen heeft geopenbaard waartoe anders geen
menselijk zintuig ooit door kan dringen.
[14] Ja eens
zullen er op deze aarde zelfs nog mensen zijn voor wier blik de gehele
schepping als een verborgen geschrift van God zal zijn uitgerold; maar niemand
zal zo'n genade ontvangen die niet eerst in Mijn naam heeft geloofd en daarin
werd gedoopt!"
110 De doop. De drie-eenheid in God en mens
[I] CYRENIUS
vraagt: "Heer ik geloof alles wat U, o Heer, onderwijst; betekent dat dan,
dat ik gedoopt ben?"
[2] IK zeg:
"Nee, je bent weliswaar nog niet gedoopt, maar dat doet er nu niets meer
toe! Want wie gelooft zoals jij, beste vriend, is geestelijk zo goed als
gedoopt en wel met alle zegeningen van de doop.
[3] De Joden
hebben wel de besnijdenis, die een voorloper is van de doop en die op zichzelf
en voor Mij geen enkele waarde heeft als de besnedene niet ook tevens een
besneden hart heeft. Ik bedoel met een besneden hart een gereinigd en met alle
liefde vervuld hart, dat meer waard is dan alle besnijdingen vanaf Mozes tot en
met nu. Na de besnijdenis kwam een tijdlang de waterdoop van Johannes, die door
zijn leerlingen wordt voortgezet. Deze doop betekent op zichzelf echter ook
niets, als de verlangde boetedoening daaraan niet reeds voorafgaat of er toch
heel zeker op volgt.
[4] Wie zich
dus met water laat dopen met het ernstige voornemen zich te verbeteren, begaat
daarmee geen fout; alleen moet hij niet geloven dat het water zijn hart zal reinigen
en zijn ziel zal sterken. Dat gebeurt slechts door de eigen, geheel vrije wil;
het water is slechts een teken dat aangeeft dat de wil, die het levende water
is van de geest, nu de ziel op gelijke wijze van de zonden heeft gereinigd
zoals het natuurlijke water het hoofd en het overige lichaam reinigt van stof
en andersoortig vuil.
[5] Wie de
waterdoop daadwerkelijk heeft ondergaan, is volkomen gedoopt, als de wil bij of
reeds vóór de doophandeling in het hart van de dopeling zijn werk heeft gedaan.
Als dat niet het geval is dan heeft de pure waterdoop ook niet de minste waarde
en bewerkstelligt geen zegen van de materie en nog minder de een of andere
heiliging daarvan.
[6] Zo heeft
ook de waterdoop bij onmondige kinderen totaal geen waarde behalve die van een
puur uiterlijk teken van opname in een goede gemeente en dat het kind de een of
andere naam krijgt die voor het leven van de ziel in feite niet de geringste
waarde heeft behalve slechts een uiterlijke, staatkundige. Daarom zou men het
kind ook zonder de besnijdenis en zonder de waterdoop van Johannes een naam
kunnen geven, en dat zou voor Mij helemaal geen verschil maken; want niet de
naam heiligt de ziel van een mens, maar alleen de vrije, goede wil, om naar
beste weten zijn leven lang goed te handelen. Iedere naam kan door de wil en
het handelen geheiligd worden; maar omgekeerd is dat onmogelijk ooit het geval.
[7] Toen
Johannes doopte, brachten zij hem en ook zijn leerlingen kinderen om te dopen
en hij doopte hen ook als er zich voor het kind gewetensvolle plaatsvervangers
aandienden, die heilig beloofden voor de geestelijke opvoeding alle zorg te
dragen. Wel, in dat geval kan een kind ook wel vanwege de naam met water
gedoopt worden; maar de doop heiligt de ziel en het lichaam van het kind niet
langer dan tot het kind tot de ware kennis van God en zichzelf, en tot het
gebruik van de vrije wil komt. Tot die tijd moet de plaatsvervanger zeer
gewetensvol ervoor zorgen dat het kind in alles wat ter verkrijging van de ware
heiliging nodig is, ruimschoots voorzien wordt, -omdat anders de ziel van de
plaatsvervanger alle verantwoording op zich geladen krijgt.
[8] Het is
daarom beter de waterdoop pas dan te laten verrichten als een mens zelf in
staat is alle voorwaarden tot heiliging van zijn ziel en zijn lichaam vanuit
eigen inzicht en uit vrijwillige zelfbeschikking te vervullen. Overigens is de
waterdoop voor de heiliging van de ziel en het lichaam helemaal niet nodig,
maar alleen het inzicht en het handelen naar de juiste kennis van de waarheid
uit God. Als er echter met water gedoopt wordt, hoeft dat niet speciaal met
Jordaanwater te gebeuren vanwege het feit dat Johannes in de Jordaan gedoopt
heeft, maar dan is ieder vers water daarvoor goed, bronwater echter toch beter
dan putwater, omdat het voor de lichamelijke gezondheid bevorderlijker is dan
het minder schone water uit de regenput.
[9] De echte
en voor Mij alleen geldige doop is die met het vuur van de liefde tot Mij en de
naaste, en met de levende, vurige wil, en met de heilige geest van de eeuwige
waarheid uit God. Deze drie punten zijn het die in de hemel voor iedereen een
geldig getuigenis geven. Het zijn: de liefde, als de ware Vader; de wil, als
het levende en daadwerkelijke woord of de Zoon van de Vader; en tenslotte de
Heilige Geest, als het juiste begrip van de eeuwige en levende waarheid uit
God, maar dan levend werkzaam in de mens en alleen maar in de mens! Want wat
niet in de mens is en niet uit de geheel eigen wilsimpuls geschiedt, heeft voor
de mens geen waarde en omdat het voor de mens geen waarde heeft en kan hebben,
daarom kan het ook voor God geen waarde hebben.
[10] Want God
Zelf als zodanig betekent voor de mens zó lang niets, tot de mens door de leer
God heeft leren kennen en door de liefde Zijn wil geheel tot de zijne maakt, en
door de levendige, vurige wil al zijn doen en laten geheel en al schikt naar de
wil van de allerhoogste, die hij nu kent. Daardoor wordt Gods evenbeeld pas
levend in de mens en groeit en doordringt weldra het gehele wezen van de mens.
Onder die omstandigheden gebeurt het dan ook dat de mens in alle diepten van de
Godheid doordringt; want het evenbeeld van God in de mens is volkomen gelijk
aan het beeld van één en dezelfde God van eeuwigheid.
[11] Als dat
bij de mens plaats vindt, is alles in hem geheiligd en de ware doop van de
geestelijke wedergeboorte bereikt. Door die doop wordt de mens dan een echte
vriend van God en is hij innerlijk net zo volmaakt als de hemelse Vader
volmaakt is. En Ik zeg jullie uitdrukkelijk, dat je allemaal met al je krachten
ernaar moet streven even volmaakt te worden als de Vader in de hemel volmaakt
is! Wie niet zo volmaakt wordt, komt niet tot de Zoon van de Vader.
[12] Wie is
dan die Zoon? De Zoon is de liefde van de Vader. Hij is de liefde der liefde,
Hij is het vuur en het licht, Hij is de Zoon van de liefde of de wijsheid van
de Vader .Als dus het evenbeeld van de Vader in jullie is, dan moet het in
alles net zo volmaakt worden als de Oervader Zelf, omdat het anders geen
evenbeeld van de Vader zou zijn; maar als het als evenbeeld niet volmaakt is,
waar moet de mens dan de wijsheid vandaan krijgen of hoe moet de mens
dan tot ware wijsheid komen?
[13] Zoals de
Vader Zich echter altijd in Mij vindt, zo vind ook Ik Mij in de Vader, en zo
moeten jullie je in jezelf vinden, dan zullen jullie jezelf daardoor ook in God
vinden en God zal Zichzelf in jullie vinden. Zoals Ik en de Vader één zijn, zo
moeten jullie ook eerst in jezelf één zijn met het evenbeeld van de Vader in
je. Als jullie dat zijn, dan zijn jullie ook met Mij en met de eeuwige Vader in
Mij één geworden, omdat Ik en de Vader in Mij van eeuwigheid volkomen één
zijn!"
[14] Dan
zeggen de LEERLINGEN: "Heer, dat begrijpen wij niet! Uw lessen worden
moeilijk! Wij vragen U dringend of U Zich ook nu weer wat duidelijker zou willen
uitdrukken!"
[15] IK zeg:
"Begrijpen ook jullie het dan nog steeds niet? Hoe lang zal Ik jullie nog
zo moeten verdragen?! O wat is jullie wezen nog gebrekkig! Maar jullie zal het
gegeven worden het geheim van het rijk van God op aarde te begrijpen!
[16] Denk toch
eens met je hart! Meermalen heb Ik jullie al uitgelegd wie de Vader en wie de
Zoon is, dat Vader en Zoon zich net zo verhouden als liefde en wijsheid, of als
warmte en licht. Ik heb jullie laten zien dat het licht zonder de warmte geen
nut zou hebben, maar ook dat warmte zonder licht geen aren op de velden zou
laten rijpen. Ik heb jullie laten zien hoe uit warmte altijd licht ontstaat
omdat warmte het eerste teken van een bepaalde actie is; maar de
verschijningsvorm van actie is het licht, dat toeneemt naarmate een bepaalde,
geordende actie toeneemt, en toch begrijpen jullie niet het 'één-zijn' van de
Vader en de Zoon en het 'één-zijn' van jullie met Mij!"
[17] De
LEERLINGEN zeggen: "Heer, wordt daarom niet boos op ons! Wij begrijpen het
nu wel en wat daar eventueel nog aan mocht mankeren, zullen wij wel kunnen
aanvullen en naar recht en billijkheid trachten te verkrijgen!"
[18] IK zeg:
"Ik weet wel dat dit zal gebeuren; maar Ik zei dat tegen jullie omdat Ik
merkte dat het jullie meer ging om het vragen dan om het weten."
111 Over de voedingsvoorschriften van Mozes
[1] CYRENIUS
voegt daar aan toe: "Het verwonderde mij al dat Uw leerlingen dat niet
zouden begrijpen, terwijl ik en beslist alle anderen het heel goed hebben
begrepen! Maar, o Heer, omdat U nu toch in de stemming bent om zaken duidelijk
te maken die vóór U nog nooit door iemand zijn uitgelegd, zou ik graag van U
horen wat dan bij de Joden de betekenis is van de verboden om onreine spijzen
te gebruiken en om bepaalde als onrein aangegeven zaken aan te raken! Wij
heidenen aten alles en werden toch volgens onze leer niet onrein! De oude
Egyptenaren aten ook alles wat in de loop der tijd en door de ondervinding maar
eetbaar bleek, en van verontreiniging is mij niets bekend, -integendeel weet ik
uit de geschiedenis, dat Egypte zeer reine en waarachtig grote geesten heeft
voortgebracht; ook bij ons Romeinen kwamen die in alle tijden voor. Waarom
moesten nu juist de Joden zich van allerlei onthouden?"
[2] IK zeg:
"Omdat hun geslacht, afstammend van Adam, van boven was en tot aan de
huidige tijd voor het grootste deel nog is, en daartoe bestemd was dat Ik in
zijn midden in de wereld en in deze materie kon komen tot heil van alle
schepselen. Je hebt toch gehoord hoe nu de materie in haar geheel door Mij werd
gezegend en geheiligd, omdat ook Ik Mijzelf in de materie gehuld heb?! In je
hart stem je daarmee in! Kijk, vóór Mijn nederkomst op deze aarde lag, zoals je
nu weet, meer of minder de vloek daarop, -niet omdat God haar vervloekt zou
hebben, maar omdat zij door eigenliefde, zelfzucht, hoogmoed en heerszucht als
een samengeklonterd geestelijk geheel zichzelf tot vloek is geworden!
[3] Er was en
is in de materie echter toch gradueel verschil en trapsgewijs onderscheid
tussen zeer veel, meer, minder en haast geen hardheid. Hoe harder echter een
bepaalde materie is, des te wilder en op zichzelf onreiner is zij ook, omdat
het daarin samengeklonterde geestelijke verhoudingsgewijs ook uit des te meer
van het bekende onkruid bestaat.
[4] De dieren
die zich meteen toen deze aarde bevolkt werd bij de mensen gevoegd hebben
-zoals het rund, het schaap, de geit en van de vogels het hoen en de duif -,
zijn beslist van zuiverder aard en hebben een zachter karakter, en hun vlees
bekwam de mens die van boven kwam het best, zeker in verband met het reiner
houden van de ziel; alleen moesten zelfs deze dieren volkomen gezond zijn en
mochten zij ook niet in de bronsttijd geslacht worden, omdat in die tijd ook
het overigens reine dier onreiner is.
[5] Er voegden
zich echter naderhand ook nog andere dieren bij de mens -zoals het paard, de
ezel, de kameel, het varken, de hond en de kat -, maar van het begin af aan
toch meer bij de kinderen van de wereld, terwijl alleen met uitzondering van de
ezel en later ook de kameel de voornoemde dieren vrijwel niet op
vriendschappelijke voet stonden met de Joden en dat is tegenwoordig nog zo.
[6] Nog steeds
heeft een echte Jood een bepaalde angst voor een paard en een hond, is geen
vriend van een kat en vertrouwt een kameel ook niet zo erg. De tamme
watervogels staan hem tegen en de kalkoen en het parelhoen kan hij al helemaal
voor geen geld van de wereld uitstaan en het zal nog lang duren voor hij een
vriend van deze dieren zal zijn. Zij staan de Joden ontzettend tegen, terwijl
de Grieken en ook jullie Romeinen deze allang beschouwen als heel geliefd
gebraad.
[7] Van nu af
aan staan de zaken er evenwel geheel anders voor en zij zullen er nog heel
anders voorstaan als Ik eenmaal naar huis gegaan zal zijn! Ten teken van dat
alles zal Ik nadat Ik zal zijn teruggekeerd, in de grote tuin van broeder
Cornelius één van Mijn leerlingen, die nog een orthodoxe Jood van de oude
stempel is, laten zien welke spijzen in het vervolg zonder enig bezwaar gegeten
kunnen worden.
[8] Nu heb Ik je
ook de achtergrond van dit Mozaïsche eetvoorschrift voor de Joden aangegeven en
jij en jullie allen zullen dat nu wel goed begrijpen! Daarom is het nu tijd,
over te gaan op datgene waarvoor wij ons eigenlijk en voornamelijk op deze
berg begeven hebben!"
112 Voorspelling van de huidige openbaringen
[1] (De Heer:)
"Ik zei dat jullie wonderlijke zaken van buitengewone aard zullen zien,
maar behalve de door Raphaël hierheen gehaalde lichtende kogel uit het hoge
binnenland van Afrika is er verder nog niets gebeurd, hoewel middernacht reeds
voorbij is. Ook heb Ik jullie eerder meegedeeld dat Ik jullie ogen voor korte
tijd zou openen, zodat jullie voorshands eens kunnen zien hoe het er nu
eigenlijk in de wereld uitziet.
[2] Maar voor
Ik dat nu doe, zeg Ik en dat beveel Ik jullie allen zelfs, dat je beslist
niemand iets van het geziene vertelt, want het zal nog heel lang duren voor de
wereldse mensheid daarvoor ook maar enigszins rijp zal zijn, en het is
eigenlijk ook voor haar zieleheil helemaal niet nodig dat de wereldse mensheid
zoiets te weten komt! Als zij maar haar uiterste best doet God boven alles en
de naaste als zichzelf lief te hebben, zal haar al het andere en verdere wel
zonder meer, voor zover nodig, geopenbaard worden.
[3] Maar
jullie die de eerste steunpilaren van Mijn leer zijn, moeten zelf in het geheim
veel meer weten dan alle anderen bij elkaar, opdat je na enige tijd vooral niet
in verzoeking zult komen om Mijn leer afvallig te worden.
[4] Toch zal
al deze kennis niet verloren gaan, en als er vanaf nu gerekend, duizend en nog
niet helemaal duizend jaar verlopen zullen zijn en Mijn leer bijna geheel
begraven zal zijn in het vuil van de materie, zal Ik in die tijd wel weer
mannen opwekken die dat, wat hier door jullie en door Mij besproken werd en wat
gebeurd is, woordelijk zullen opschrijven en in een groot boek zullen doorgeven
aan de wereld, die daardoor in veel gevallen de ogen geopend wordt!"
[5] NOTA
BENE: "Jij, Mijn knecht en schrijver denkt nu dat Ik destijds daarover
nauwelijks iets gezegd zou hebben?! Wil je dan ook in het geloof zo zwak worden
als je in je lichaam nog bent?! Kijk, Ik zegje dat Ik Cyrenius en Cornelius
zelfs jouw naam en meerdere namen van anderen heb genoemd, en dat zij nu ook
met veel blijdschap getuige zijn van al datgene wat Ik je nu laat schrijven.
Maar op het eind zal Ik ook aan jou de amen van mensen bekendmaken die gerekend
vanaf nu, binnen tweeduizend jaar nog grotere dingen zullen opschrijven en
verrichten dan jij nu! -Knoop dat voorshands in je oren en schrijf alles in het
volste geloof op!
[6] Cyrenius
verbaasde zich daar hogelijk over en Cornelius vroeg Mij meer over de mannen
aan wie dat gegeven zou worden.
[7] En IK gaf
hun gegevens over de burgerlijke staat en het karakter en noemde zelfs de namen
en voegde daaraan toe: "Eén van hen, aan wie wel het meeste geopenbaard
wordt, meer dan nu aan jullie allen, zal in manlijke, rechte lijn afstammen van
Jozefs oudste zoon en dus ook lichamelijk een echte nakomeling van David zijn.
Hij zal weliswaar net als David zwak zijn naar het vlees, maar daarvoor
geestelijk des te sterker! Het ga hen wel, die hem horen en hun leven daarnaar
zullen richten!
[8] Maar ook
de andere belangrijke geroepenen zullen merendeels van. David afstammen. Want
deze dingen kunnen alleen aan hen gegeven worden die zelfs lichamelijk
daarvandaan komen waar ook Ik lichamelijk vandaan kom; want ook Ik stam door
Maria, de moeder van Mijn lichaam, van David af, omdat Maria ook een geheel
zuivere dochter van David is. Weliswaar zullen in die tijd deze nakomelingen
van David zich merendeels in Europa bevinden, maar daarom zullen zij toch hele
zuivere en echte nakomelingen van de man naar Gods hart zijn en in staat tot
het dragen van de grote lichtkracht uit de hemel. Op een aardse troon zullen
zij wel nooit komen, maar des te meer tronen zullen er in Mijn rijk op hen wachten,
en Ik zal altijd Mijn broeders gedenken! Ook de meeste van Mijn leerlingen die
hier zijn, stammen in mannelijke linie af van David en zijn daarom lichamelijk
in alle ernst Mijn broeders: behalve de ene die niet van boven, maar puur van
deze wereld afkomstig is. Hij moest er weliswaar niet bij zijn, en toch moet
hij er weer wel bij zijn, opdat datgene wat geschreven staat vervuld zal
worden!"
[9] CYRENIUS zegt heel verwonderd: "Dus slechts de nakomelingen van
David zult U altijd Uw wil openbaren? Zijn Mathaël, Zinka en Zorel dan ook
nakomelingen van de grote koning? Want hun openbaart U nu toch ook hetzelfde
als de nakomelingen van David!" .
[10] IK zeg:
"Vriend, hier geschiedt dat niet langs de weg van de geheime openbaring,
maar door het in het openbaar gesproken woord dat voor Ieder lichamelijk oor
goed te vernemen is! Maar het is heel wat anders om het geheime, innerlijke
woord te horen dat uit Mijn hart in het hart komt van degene die het in
zichzelf hoort; en daarvoor moet er al een bepaalde, voorbereide lijn van
mensen zijn, van wie het innerlijk in staat is de almacht en onbeperkte kracht
van Mijn woord te verdragen! Want iedereen die daar niet op voorbereid is, zou
al door één jota die rechtstreeks van Mij afkomstig was, vernietigd en gedood
worden. Zodra het echter geschreven is, mogen mensen met een goede wil en goede
bedoelingen het wel lezen; het zal hen niet alleen niet doden, maar sterken en
kracht geven voor het eeuwige leven.
[11] Maar als
slechte, wereldse mensen het zouden lezen om het te bespotten, zou het hen ook,
hoewel het slechts geschreven is, vernietigen en doden! -Nu weet je ook hoe
deze zaken ervoor staan; en Ik zeg nu dat je je gereed moet houden om te kijken
naar de wonderen van het worden, het zijn en het eeuwige bestaan!"
[12] CYRENIUS
zegt: "Heer, wij zijn wel gereed om te kijken naar wat Uw grote en
bijzondere genade ons zal bieden; maar ik zou graag eerst nog een heel korte
vraag door U beantwoord willen krijgen als dat mogelijk zou zijn!"
[13]
IK zeg: "Vraag maar en Ik zal je antwoorden!"
113 De roeping tot het innerlijke woord
[I] CYRENIUS
vraagt: "Heer, als later alleen diegenen die in zeker opzicht lichamelijk
en vooral geestelijk daartoe zijn voorbereid, in staat zullen zijn Uw heilig
woord in de geest te vernemen, dan baat het degenen die ongeschikt zijn weinig,
ook al zouden zij het door een heel streng leven tot de werkelijke geestelijke
wedergeboorte gebracht hebben: Zij zullen toch niet de genade ontvangen om het
woord van Uw hart in hun hart te horen! Want zij zouden het niet kunnen
verdragen, omdat zij niet reeds van David af daartoe voor en toebereid zijn.
Ik vind echter dat alle mensen, of ze nu van boven of van beneden zijn, ook tot
dezelfde bekwaamheden zouden moeten komen als zij volgens Uw wil leven! De
geest die hun ziel en uiteindelijk zelfs hun lichaam doordringt, zal toch ook
wel in staat zijn een woord van U te verdragen?!"
[2] IK zeg:
"Vriend. Je bent Mij heel dierbaar en Ik waardeer je erg, maar hier heb je
met je vraag weer eens geoordeeld als een blinde over de mooie kleuren van de
regenboog. Als je zo gaat oordelen, zou het Mij zelfs kunnen verbazen dat jouw
ledematen niet reeds lang in opstand zijn gekomen tegen je hoofd, omdat zij
niet ook dezelfde mogelijkheden hebben waarop het hoofd zich kan laten
voorstaan.
[3] Je voeten
zijn op zichzelf blind en doof en moeten ondanks die zeer stiefmoederlijke
bedeling het zwaarste werk verrichten. Je handen moeten naar buiten toe je wil
uitvoeren en moeten dan weer dit en dan weer dat doen, en hebben toch geen ogen
om het mooie licht te zien en geen oor om de heerlijke harmonie van het gezang
te horen; ook hebben zij geen reukzintuig en geen smaak om te genieten van de
kruidige charme van het leven! Vind je nu, dat daarom deze ledematen ten
opzichte van het hoofd erg slecht bedeeld zijn?
[4] Of zou een
doornhaag zich soms niet bij een wijnstok kunnen beklagen en zeggen: 'Wat heb
ik dan misdaan dat mij niet de genade ten deel mag vallen om ook eens te kunnen
pronken met die heerlijke druiven?!'
[5] Weetje dan
ook nog niet, dat door Mij alles heel precies bepaald is, en alles zijn
bestemming heeft?! Zoals bij de verschillende ledematen van je lichaam er één
met de mogelijkheid die hij alleen heeft, alle andere ledematen dient, zo
hebben ook de mensen allerlei bekwaamheden en kunnen zij door te dienen voor
elkaar nuttig zijn, en dat is nu juist de voorwaarde voor de hoogste zaligheid
van het leven.
[6] Als je
hoofd en je hart blij zijn, zullen ook alle andere ledematen blij en vrolijk
zijn; lijdt er echter ook maar een heel klein deeltje, dan is het ook gedaan
met de vreugde van het hoofd, het hart en van alle andere leden, die op
zichzelf heel gezond zijn! Alle zijn treurig terwille van het ene en doen alle
mogelijke moeite om het ene deel te helpen en het gezond te maken.
[7] Het is
beslist een mooie roeping, in staat te zijn Mijn stem der liefde te horen, op
te schrijven wat zij zegt en aan de andere mensen die Mijn stem niet kunnen
horen op hun wens door te geven; maar het is een even mooi vermogen van het
hart om het gehoorde in het hart te bewaren en daarnaar te leven. Als het
daardoor en mens, ook al komt hij van beneden, tot geestelijke wedergeboorte
heeft gebracht, zal deze daarvoor ongetwijfeld rijkelijk beloond worden, en hij
zal zich te opzichte van degene die in staat is Gods woorden te horen evenmin
beklagen als jouw kleine vinger zich er ooit eens over beklaagd heeft dat hij
niet een oog in je hoofd is geworden! -Zeg Mij nu, of je met dit antwoord
tevreden bent"
[8] CYRENIUS
zegt: "Heer, -meer dan voldoende! Ik zal ook nooit meer met zo'n uiterst
domme vraag bij U aankomen! Maar wees nu zo genadig ons in alle rust iets te
laten zien!"
114 Een blik in de wereld van de natuurgeesten
[I] IK zeg:
"Kijk, Ik heb deze lichtende kogel uit het diepe binnenland van Afrika
hier naartoe laten halen om daarmee zeg maar zonder wonderen, meer langs een
voor jullie tot nu toe nog onbekende, natuurlijke weg, de wereld van de
natuurgeesten te ontsluiten!
[2] Het licht
van deze steen heeft de eigenschap zodanig in te werken op de levenszenuwen
boven de maagholte, dat de ziel bij langer inwerken van dit licht haar
gezichtsvermogen daarheen verplaatst, waardoor zij zelfs de meest verborgen
dingen begint te zien. Jullie waarneming zal zich nu geheel daarheen
verplaatsen en jullie zullen daardoor met gesloten ogen beter zien dan nu met
je ogen wijd open.
[3] Voor
sommige mensen heeft ook de maan een dergelijke uitwerking, nooit echter in
zo'n hoge en sterke mate als het licht van deze steen. Sluit nu je ogen en
overtuig je of je met je maagholte niet beter ziet dan met je ogen!"
[4] Na deze
woorden van Mij sloten allen de ogen en hun verwondering kende geen grenzen
over het zeer scherpe gezichtsvermogen van de ziel door de maagholte.
[5] Alleen
MATHAËL en zijn vier metgezellen zeiden: "Dit wonderlijke zien is ons
volstrekt niet vreemd; want op deze wijze zagen wij vaak de merkwaardigste
dingen en liepen wij vaak over plaatsen waar in de natuurlijke waaktoestand
geen sterveling langs zou kunnen komen zonder een gruwelijke val te maken en
wij zagen daarbij de gehele lucht alsook het water van de zeeën en meren,
rivieren en beken steeds wemelen van allerlei wonderlijke vormen en vreemd
uitziende larfjes, die zich sneller of langzamer in de lucht in alle
windrichtingen voortbewogen; ook zweefden zij op en neer, draaiden nu eens
langzaam dan weer vlug in kringen rond. Sommige zaten zogezegd als sneeuwvlokken
op de aarde en kropen als het ware vlug in haar voren weg; sommige werden als
dauw door de planten opgezogen, andere door de grond en nog enkele door
allerlei gesteente.
[6] Degene die in de grond wegkropen en die door de planten en stenen
opgezogen werden, kwamen niet meer te voorschijn; maar op plaatsen waar een
boom of een plant of iets dierlijks lag te vergaan, ontstonden allerlei nieuwe
maaksels die er aanvankelijk als een lichte, zacht glinsterende dam uitzagen en
zich weldra met honderdduizenden verenigden en tot een reeds god herkenbare
vorm samensmolten.
[7] Als de
vorm eenmaal gereed was, duurde het niet lang of deze begon, alsof hij
een soort eigen bewustzijn had, te bewegen en zich te gedragen als een hond die
iets zoekt wat zijn speurneus ergens heeft geroken.
[8] Meestal
zagen wij deze wezens naar de kudden schapen, geiten en runderen zweven. Als
zij die bereikt hadden, bleven zij daar; gingen die dieren paren, waartoe zij
die dieren erg schenen te prikkelen, dan werden zij door de parende dieren
nogmaals als een soort dauw van het al wat dor geworden gras opgezogen en kwamen
niet meer te voorschijn.
[9] Veel van
zulke vormen haastten zich ook naar het water en zwommen licht glijdend een
tijdlang over het oppervlak heen en weer. Sommige doken daarop vastberaden
onder water, andere dromden wat meer samen tot een nevelige massa en doken pas
dan onder wanneer zij tot een nieuwe vorm waren samengesmolten die niet zelden
leek op een waterdier .
[10] Maar wat
het wonderlijkste was, wij zagen dat zich nu voortdurend duizenden vreemd
uitziende larfjes en figuurtjes uit het water verhieven die ongeveer leken op
allerhande vliegende insecten en ook op kleine en grote vogels van alle
mogelijke soorten en vormen. Zij hadden zonder meer goed gevormde vleugels,
poten en andere ledematen; maar zij gebruikten die niet zoals vogels doen, maar
het hing er allemaal bij, en zij zweefden meer als donsveertjes of
sneeuwvlokken door de lucht. Alleen als er een zwerm werkelijke vogels in hun
buurt kwam, zag je echte tekenen van leven aan deze nevelige figuren en vormen;
zij trokken dan ook met de zwerm mee en werden daardoor in korte tijd als het
ware verzwolgen.
[11] Maar uit
de lucht zagen wij steeds een soort licht stof naar beneden vallen, soms meer,
soms minder en vooral boven de watervlakten was het heel vaak zichtbaar.Als je
dit stof beter bekeek, bleek het ook een vorm te hebben, die óf op heel kleine
eitjes leek óf op ontzettend kleine waterdiertjes en dit stof werd ook meteen
door het water opgenomen.
[12] O, als je
er tijd voor zou hebben zou er nog zeer veel over te vertellen zijn! Maar, wat
wij toen in onze ongelukkige toestand zagen, dat zien wij nu weer terwijl onze
ogen echt gesloten zijn, en dit gezicht wekt weer de herinnering in ons op, die
ons nu luid toeroept: ' Al deze dingen hebben jullie gedurende enige jaren
iedere avond en iedere nacht gezien!' Af en toe zagen wij zelfs overdag, als
het echt herfstachtig, somber weer was, dezelfde taferelen en wisten natuurlijk
niet wat wij daarmee aan moesten; maar nu begrijpen wij het gelukkig, en wij
weten wat daaruit voortkomt, waar het vandaan komt en wat het is! O Heer, U zij
daarvoor alle eer, alle liefde, alle dank en alle aanbidding!"
[I] Dan zegt
JARAH die ernaast zat: "Maar Heer! Wat zijn dat voor kleine mannetjes? Ik zag
ze uit het bos komen en nu staan ze in kleurige groepen om ons heen! Enkelen
schijnen iets wazigs aan te hebben; de meesten zijn echter helemaal naakt en
zij zijn allemaal zo groot als kinderen van nauwelijks twee jaar."
[2] IK zeg:
"Dat zijn reeds concrete mensenzielen van deze aarde die de weg van het
vlees nog met hebben doorgemaakt. Zij hebben daar tot op heden ook nog niet
veel zin in omdat zij te bang zijn om opnieuw in de materie opgesloten te
worden. De gekleden hebben zelfs een soort taal, die evenwel nog niet erg
ontwikkeld is; maar een zekere apenintelligentie hebben ze allemaal!"
[3] JARAH
zegt: "Zouden de gekleden mij begrijpen als ik tegen hen sprak?"
[4] IK zeg:
"Probeer het eens op goed geluk!"
[5] Daarop
verzamelt JARAH al haar moed en vraagt aan een wazig gekleed lichtblauw
mannetje: "Wie zijn jullie dan, en wat willen jullie hier?"
[6] Het
lichtblauwe MANNETJE gaat nu vlak voor Jarah staan, staart haar met grote ogen
star aan en zegt dan: "Wie gaf je opdracht, stinkend stuk vlees, een vraag
te stellen aan ons, reine wezens? Behalve de éne, en met uitzondering van nog
één, stinken jullie allen weerzinwekkend naar materie; en dat is de grootste
vijand van onze neusgaten! Stel ons in het vervolg pas dan een vraag, stinkend
aas, als je daartoe opdracht hebt gekregen van de almachtige geest van alle
geesten, -en zorg jij je er verder maar voor dat je je lichamelijke mottenzak
op een goede manier kwijt kunt raken!"
[7] IK vraag
Jarah: "Wel, Mijn dochtertje, hoe vind je dat antwoord?"
[8] JARAH
zegt: "Heer, Heer, ach, deze wezens zijn ontzettend ruwen grof! Ben ik dan
echt zo'n stinkend aas? Ik weet me van droefheid geen raad; ja, ik zou nu heel
makkelijk wanhopig kunnen worden!"
[9] IK zeg: "Kijk, kijk, Mijn dochtertje, het
geestje heeft je toch wat goeds gedaan! Waarom treur je daarover?! Het geestje
had je natuurlijk wel met sierlijker woorden kunnen zeggen dat er in je nog
zo'n heel klein beetje hoogmoed verborgen zit over je schoonheid; maar het
geestje is geen taalkunstenaar, heeft maar een beperkte woordenschat en
spreekt eigenlijk meer uit ervaring dan uit enig begrip
[10] Is het
geluk in je hart verstoord, omdat je de lichtblauwe hebt aangesproken? Als je
zo'n vraag aan een vuurrode gesteld zou hebben, zou je een antwoord gekregen
hebben waarvan je van louter ergernis flauw gevallen zou Zijn. Maar bedank nu
voor de weldaad die de lichtblauwe je bewezen heeft, dan zal er wel beter met
hem te praten zijn!"
[11]
JARAH neemt dat ter harte en zegt meteen tegen het geestje dat haar nog steeds
aanstaart: "Ik dank je, aardig mannetje, voor de weldaad die je mij
bewezen hebt door je recht op de man af gesproken woorden; wees daarom
alsjeblieft niet boos op mij! Niet waar, aardig mannetje, je zult daarom toch
niet boos op mij zijn of blijven?"
[12] Het
MANNETJE lacht daarop schaterend en zegt, nog lachend "Hij die dat tegen
je gezegd heeft, is wel in orde, - maar jij, sneeuwgansje, nog lang met; want
jouw stinkende bodem heeft noch de gedachte, noch de wil daartoe voortgebracht!
Maar je bent nu toch wel verdraaglijker dan eerst, alleen dat beetje
schoonheidshoogmoed is er nog lang niet helemaal uit. Verbeeld je maar niets,
want alles wat van jou is, is slecht, - het goede behoort iemand anders!"
[13] JARAH
zegt: "Maar vertel eens, aardig mannetje, hoe weet je dat allemaal?"
[14] Het
MANNETJE lacht weer en zegt: "Wat je ziet, hoef je niet te weten! Jij ziet
nu toch ook meer dan je anders kon zien! Ik zie echter nog meer dan jij, omdat
ik geen stinkend vlees om mij heen heb hangen; en dus zie ik precies hoe het
met jou en met ieder ander van jullie gesteld is. Ik zeg je, beeld je niets in
over al je goede eigenschappen, want die zijn nog lang niet van jezelf!"
[15] JARAH
zegt: "Ja, waarom dan? Leg me dat toch eens beter uit!"
[16] Het
MANNETJE zegt: "Als iemand, die veel reizen gemaakt heeft en daardoor met
veel moeite en moeilijkheden allerlei kennis en ervaring heeft verzameld, je
vertelt wat hij heeft gezien en meegemaakt, dan weet jij ook wat hij zelf weet
en kent; kun je je dan daarop laten voorstaan? Dat wat je nu meer weet dan
vroeger is toch alleen maar een dubbele verdienste van degene, die ten eerste
met veel moeite en veelopoffering die kennis en ervaring moeizaam heeft
verzameld, en ten tweede nog zo goed was jou dat alles getrouw mee te delen.
Zeg me eens of jij je het verkrijgen van zulke ervaringen en kennis als
verdienste kunt aanrekenen?
[17] Kijk, dan
ben je alleen maar een met veel nuttige en goede kennis en ervaring beschreven
boek, en nog lang geen wijs schrijver van het boek! Aan wie komt dan de eer toe
voor het goede dat in het boek geschreven staat, aan het boek of aan hem die
dat allemaal daarin heeft geschreven? Kijk, jij bent een goed beschreven boek,
maar nog lang geen schrijver! Verbeeld je daarom maar niets!"
[18] Daarop
lacht het MANNETJE weer en stelt zich op als een veldheer en zegt tegen zijn
leger: "Als jullie het aanstaren van het gezelschap zat zijn, trekken wij
weer verder, want hier stinkt het mij echt te veel!"
[19] Opeens
trekken zij weg en verdwijnen in het bos.
116 Het wezen, en doen en laten van natuurgeesten
[1] Maar JARAH
zegt: "Wie zou er nu ooit achter dit luchtige mannetje zoveel wijsheid
hebben gezocht?! Maar eerlijk gezegd ben ik toch blij dat ze weer vertrokken
zijn; want ze zouden ons na verloop van tijd toch heel merkwaardig warm gemaakt
hebben, hoewel zij op zichzelf een heel koude aard schijnen te hebben. Van
enige liefde schijnt niet veel in hen aanwezig te zijn, maar zij weten heel
goed het ware van het onware te onderscheiden. Wat zal er dan later van deze
wezens terechtkomen als zij de weg van het vlees helemaal niet willen
doorlopen?"
[2] IK zeg
"Zij zullen deze wel eens doorlopen, maar het zal nog lang duren voor zij
het besluit daartoe zullen nemen. De lichtblauwe het eerst, de anderen echter nog
lang niet!
[3] Want de
zielen die zo uit de natuur van deze aarde ontstaan zijn en dagelijks ontstaan,
besluiten heel moeilijk tot zoiets; alleen veel ondervinding en veel kennis en
daaruit voortkomende, goede verwachtingen zijn het die hen daartoe bewegen
indien zij vast ervan overtuigd raken dat zij door de weg van het vlees nooit
iets verliezen, maar alleen wat kunnen winnen, omdat zij in het ergste geval
weer kunnen worden wat zij nu zijn.
[4] Deze
natuurzielen houden zich meestal het liefst in de bergen op, maar komen ook in
de woningen van eenvoudige, arme, bescheiden mensen en helpen hen; alleen mag
men hen niet beledigen. In dat geval is het met hen niet goed kersen eten.
[5] Zij
bezoeken heimelijk ook scholen, en leren veel van de mensen. Aan de mijnwerkers
tonen zij niet zelden de beste en rijkste metaaladers. Op de Alpen helpen zij
de herders en de weidedieren, mits men hen maar niet beledigt.
[6] Er zijn
nog ettelijke van zulke natuurzielen op deze aarde die bijna het vijfvoudige
van de leeftijd van Methusalem hebben bereikt en de weg van het vlees nog niet
hebben betreden. Zij zouden overal mee instemmen als zij maar niet hun
herinnering behoefden te verliezen, omdat zij dat als een soort dood zien van
hun tegenwoordige bestaan.
[7] Nu weten
jullie echter ook wat er met deze wezens aan de hand is. Let nu op het verdere
wat komen zal!"
[8] Dan laat
onze oude KISJONAH uit Kis ook eens van zich horen en zegt: "O Heer, welke
grote en verheven dingen heb ik allemaal gezien en gehoord toen U enige weken
terug zo genadig was in mijn huis te verblijven! Maar wat er nu tijdens de paar
dagen dat ik hier ben allemaal voorviel en wat hier te horen en te zien was,
daar heeft in geheel Galiléa wel niemand ooit van kunnen dromen! Heer, vergeef
dat ik het gewaagd heb met mijn onbeholpen mond U ergens bij te onderbreken!
Want men moest hier eigenlijk zelf nooit iets zeggen, maar alleen luisteren en
kijken; en als men het een of ander niet direkt begrijpt, dan moet men enig
geduld betrachten en al gauw komt dan de verklaring vanzelf! -Ik ben al
uitgesproken!"
[9] IK zeg:
"O, Mijn beste vriend Kisjonah, spreek en vraag maar wanneer en wat je
maar wilt, want wat jij zegt klinkt heel welluidend in de oren van Mijn hart;
want de klank van de stem der deemoed is voor Mij verreweg de mooiste harmonie.
[10] Gisteren
overdag heb je ook de heerlijke toon gehoord die Mijn engel Raphaël ten gehore
bracht; hoe hemels heerlijk deze toon echter ook klonk, de zuivere klank van de
ware deemoed klinkt in Mijn oor toch nog onvergelijkbaar heerlijker!
[11] Je bent
ook een echte man naar Mijn hart, en Ik zal de winterdagen in jouw huis
doorbrengen en daar zal zich nog menige gelegenheid voordoen jou en je gehele
huis over vele zaken voor te lichten. Houd daarom in elk geval goede moed en
bekijk nu alles goed, -de verklaringen zullen niet achterwege blijven!"
[12] KISJONAH
zegt: "O Heer, deze al te grote genade ben ik weliswaar niet in het minst
waard, maar zo'n winter zal voor mij wel een zeer gelukkige tijd zijn! O, wat
zal mijn huis daar een vreugde aan beleven! Maar nu komt er geen woord meer
over mijn lippen!"
[13] CYRENIUS
zegt: "Dan zal ook ik van tijd tot tijd bij je wonen en er alles aan doen
om de gehele omgeving, dat wil zeggen de armen, zo goed mogelijk te verzorgen. ..
[14] KISJONAH
zegt: "Geëerde gebieder, daar doet u heel goed aan en mij zal het een
grote vreugde zijn! Maar ik smeek u laten we nu niet teveel er tussendoor
praten; want voortdurend zweven de grootste wonderen aan ons voorbij en wij
kijken er met veel te weinig aandacht naar!"
117 Een kluwen zielestof
[1] Daarop zei
MATHAËL: "Oho, wat is dat voor een reusachtig grote kluwen die uit de
omgeving van de stad hierheen zweeft?! Hij komt steeds dichterbij. Kijk, kijk
hoe daarbinnen alles als slangen door elkaar golft en kronkelt! Wat zijn dat
toch allemaal voor merkwaardige figuren?! Ik zie duidelijk ossen, koeien,
kalveren, schapen, kippen, duiven en allerlei andere vogels, vliegen en een
bonte variatie van kevers; ezels, ook enige kamelen, katten, honden, een paar leeuwen,
vissen, adders, slangen, hagedissen, krekels, stro, allerlei hout, een massa
graankorrels, kleren, vruchten, zelfs allerlei gereedschappen en nog een massa
verschillende zaken die ik helemaal niet ken! Wat moet dat voorstellen?!
Moeten dat soms ook zielen zijn, die allen lijken ingenaaid te zijn in een
ontzettend grote en geheel doorzichtige zak en daarin door elkaar gegooid
worden als los stro in een wervelwind?"
[2] IK zeg:
"Dat zijn zielen of respectievelijk geesten van lager orde in de vorm van
een ongeluksgezelschap dat nog enige tijd bijeenblijft en pas dan uit elkaar
zal gaan als het in de duidelijk zichtbare voedingszak rijper is geworden.
[3] Alles wat
op de wereld ook maar ergens hoe dan ook bestaat, is zielestof. Wordt daarvan
door wat dan ook de stoffelijke samenhang (cohesie) vernietigd en daardoor wat
de ziel betreft vrij, dan neemt deze na de vernietiging zijn vroegere,
stoffelijke vorm weer aan en blijft zo nog enige tijd voortbestaan. Als de
intelligentie van deze vorm na verloop van tijd rijper is geworden, begint hij
langzaam maar zeker de oude vorm te verlaten en in een meer levensvatbare vorm
over te gaan.
[4] Dit kluwen is een opnamevat voor alles. Wat er ook maar bij de brand
en door de brand verwoest werd, vind je nu als zielestof in dit kluwen,
toegerust met enige intelligentie. De angst maakt dat zij allen in deze zak als
in een kool bij en door elkaar zichtbaar worden. ..
[5] Als er
bijvoorbeeld ergens op aarde grote elementaire omwentelingen voor de deur
staan, wat natuurlijk een gevolg is van een grote beroering onder de aardse
natuurgeesten of -zielen, dan worden daar ook alle dierenzielen overvallen
door grote angst. Alle diersoorten beginnen elkaar dan vriendelijk te bejegenen
en vormen een vreedzame samenleving. De adder bekommert zich niet om haar gif,
de slang ook niet; de verscheurende dieren vergrijpen zich niet meer aan de
vreedzame lammeren; de bij en de wesp hebben hun angel in de schede gestoken,
zoals een krijger zijn zwaard. Kortom, alles wijzigt zijn aard; zelfs de
plantenwereld laat de kopjes treurig hangen en geen plant verheft eerder haar
ongerepte hoofdje dan nadat de calamiteit voorbij is.
[6]
Maar alles wat bij zo'n gelegenheid stoffelijk vernietigd werd -uitgezonderd de
mensen -, verenigt zich na de vernietiging in de nog voortdurende angst ook als
zielestof, en omhult zich desnoods. Als zo'n losse kluwen met zielen dan
ongeveer een eeuw lang rondgezweefd heeft, hebben de oorspronkelijk ongelijksoortige
ziele-elementen elkaar meer aangetrokken en beginnen zich langzaam maar zeker
te verenigen en vormen dan één of ook wel meer vrij krachtige,
natuurmensenzielen.* (*Lorber gebruikte soms nieuwe uitdrukkingen, zoals
'Naturmenschenseele', of 'Naturtierseele', die door ons letterlijk werden
vertaald. 'Natuurmensenziel' is een ziel die na het doorlopen van talloze
ontwikkelingsstadia binnen de natuurrijken (mineraal, plant, dier) voor het
eerst in een mensenvorm verschijnt. Zo'n ziel heeft nog geen voorbestaan als
mens gekend, noch op aarde, noch op een andere planeet.)
[7] Dit voor
ons zwevende kluwen bevat alles wat door de brand van Caesarea Philippi is
verwoest. Dit kluwen zal tot aan haar volledige ontwikkeling wel meer dan
honderd jaar nodig hebben; maar dan zullen ook meer dan honderd rijpe,
natuurmensenzielen de tere huid doorbreken en nog eens ongeveer honderd jaar
later onze weg door het vlees doorlopen.
[8] Bij grote
vuurhaarden, vuurspuwende bergen en ook bij grote overstromingen vormen zich
steeds zulke kluwens. Als er weinig dierlijke elementen in aanwezig zijn, duurt
de omvorming langer; als er echter dierlijke elementen bij betrokken zijn zoals
hier, duurt deze gewoonlijk korter.
[9] Ook is het
niet zo, dat uit kluwens waarin geen dier aanwezig is, zich toch natuurmensenzielen
zullen ontwikkelen; er kunnen ook natuur dierenzielen of zelfs alleen meer
edele plantenzielen ontstaan, welke laatste gewoonlijk uit verrottingsdampen
of uit allerlei zogenaamde vulkanische dampen en rookmassa' s ontstaan.
[10] Kortom,
als bij dampen aangetoond kan worden dat zij uit het vergaan van grof dierlijk
of grof plantenmateriaal voortkomen of slechts afkomstig zijn van minerale
gistingsprocessen, dan ontwikkelen zich daar alleen allerlei plantenzielen. De
grofste delen verenigen zich daarbij door de wortels, de wat edeler delen door
de bladeren en de edelste delen tijdens de bestuiving van de bloem met een uit
een kiem uitbrekende en werkzaam wordende plantenziel, en zorgen zo voor de
zegenrijke verveelvoudiging van de zaadkorrels en hun kiemen.
[11] Zulke
grovere specifica van plantenzielen blijven in de materie achter, zoals in de
stam en in de houtvezelstof, de wat edeler deeltjes komen in het zachtere
lover, de nog edeler deeltjes vormen zelf de vrucht en wat daar voor en na komt,
en de meest edele deeltjes verenigen zich dan al tot een op zichzelf staand
intelligent kiemleven, dat dan reeds in staat is óf zichzelf opnieuw tot een
soortgelijk leven te wekken om de oude activiteit van voren af aan te beginnen
óf door als voedsel door dier of mens gebruikt te worden meteen in de dier of
zelfs mensenziel over te gaan.
[12] Daarom
eet de mens dan ook meestal alleen de vrucht van de planten waardoor de
plantenkiem zielen zich rechtstreeks met zijn ziel kunnen verenigen. De wat
grovere delen van de kern en de vrucht kunnen zich echter alleen met het bloed
en het lichaam en met het kraakbeen en het beendergestel verenigen.
Uiteindelijk moet dit zich allemaal, omdat het nog te onzuiver is, na het
sterven soms nog meerdere malen opnieuw door het rijk van de plantenwereld
gaan om zich te zuiveren, tot het uitrijpt tot kiemgeest en volledig rijp wordt
voor de opname in een nieuwe dier of zelfs mensenziel. -Nu weten jullie zo
terloops ook, hoe deze kluwens ontstaan en welke ontwikkeling zij doormaken en
wat hun einddoel is, en nu kunnen jullie dus weer verder gaan met je
beschouwingen en zien of er niet weer een verschijnsel voor jullie zal opdoemen!
[13] Maar dat
wat jullie hier nu zien, is de bekende ladder van Jacob waardoor hij hemel en
aarde met elkaar verbonden zag, en waarop hij de levenskrachten en Gods
gedachten omhoog en naar beneden zag gaan. Jacob zag dat beeld wel, maar noch
hij noch iemand na hem heeft het tot op dit uur begrepen. Voor jullie heb Ik
het nu ontsluierd; maar ook jullie allen moesten eerst door het licht van deze
lichtende kogel in een soort heldere slaap gebracht worden om de onthulde
Jakobsladder te zien en deze vervolgens door Mijn woord ook te begrijpen opdat
jullie weten hoe het hemelse en het aardse samenhangen en dat op dezelfde
ladder het ene steeds in het andere overgaat. -Kijk over de zee, dat wil zeggen
nu met de blik van je geest of liever je ziel, en zeg Mij wat je daar
ziet"
118 Het wezen van de zuurstof
[I] ZINKA zegt
dan: "Heer, ik zie op het wateroppervlak hoe daar een enorm aantal vurige
slangen heen en weer schieten; enkele duiken ook onder, maar hun snelheid wordt
door de watermassa niet afgeremd. Ik zie tot op de bodem van de zee; op de
bodem krioelt het van alle mogelijke soorten gedrochten, ook ontelbare vissen,
en alles hapt naar deze vurige slangen. Als een vis of een ander gedrocht een
of meer van zulke slangen verslonden heeft, worden zij beweeglijker en
levendiger en blikkert er letterlijk een soort zinnelijkheid uit deze
waterwezens.
[2] Nu zie ik
die vuurslangen ook in de lucht rondzwermen, alleen veel kleiner en minder
vurig; boven het water zijn de zwermen het dichtst. Vogels, die gewoon zijn' s
nachts boven de waterspiegel hun vertier te zoeken, schijnen er niet erg van te
houden; maar de vissen springen hen uit het water tegemoet. Die op het water
rondzwemmen lichten het sterkst en bewegen zich ook pijlsnel! Wat, o Heer, is
dat nu? Wat moeten wij daarvan denken?"
[3] IK zeg:
"Dat wat jullie daar zien, is de eigenlijke levensvoeding, het is het zout
van de lucht en het zout van de zee; eens zullen de natuurkundigen dit element
zuurstof noemen. Zien zullen zij het niet, maar wel waarnemen en zij zullen het
gehalte en de mate waarin het aanwezig is, of ook wel het geheel ontbreken daarvan,
vaststellen.
[4] Het water,
dat het hoofdelement voor planten, dieren en mensen is, moet het meest van deze
zuurstof bevatten en dat geldt met name voor de grote oceaan. De dieren in het
water zouden helemaal niet kunnen leven als het water niet steeds rijkelijk van
deze stof voorzien was.
[5] Deze stof
is oorspronkelijk de eigenlijke zielesubstantie en komt overeen met de
gedachten, voordat die nog tot een idee samengevoegd worden. Maar wanneer je
deze geestelijke levensstof in voldoende hoeveelheid ergens bijeen zult vinden,
dan zal zich daar ook al gauw de een of andere vorm vertonen hetzij een
levende, die zacht en beweeglijk is, of een verstarde vorm, zoals een steen of
een stuk dood hout. Kijk nu speciaal langs de oever, dan zullen jullie hier en
daar bijzondere plotseling oplichtende lichtpuntjes ontdekken die ontstaan
door het opeenhopen van de levensstof.
[6] Daaraan
kunnen jullie nu zien hoe onze vuurslangen zich op een aantal plaatsen bij
.honderden en duizenden klompvormig samenballen. Zo'n schijnbaar toevallig
gevormde klomp geeft gedurende enige tijd een fel licht. Deze grotere
lichtproductie vindt plaats op het moment waarop een aantal van deze
levensvuurslangen samengaan; door dit samengaan is dan reeds een idee in de een
of andere vorm ontstaan.
[7] Als de
vorm eenmaal gereed is, komt er rusten het bijzondere lichten houdt op, maar
dan vormt zich daaruit reeds een schepsel. Het wordt zichtbaar in de vorm van
een kristal, of in die van een zaadkorrel of een ei, of zelfs reeds in de vorm
van een compleet waterdiertje of tenminste van een watermos plantje, om welke
reden jullie dan ook heel vaak de vlakkere en ondiepe oevergebieden het rijkst
begroeid zullen zien met allerlei waterplanten. En waar veel van die begroeide
plaatsen voorkomen, zal ook geen gebrek zijn aan allerlei grotere en kleinere
waterdieren.
[8] Nu vragen
jullie je af wie deze levensgeesten die allemaal op elkaar lijken, een vaste of
levende, beweeglijke vorm geeft? Die vraag zal Mijn Raphaël jullie het best
kunnen beantwoorden. Kom, Raphaël spreek, en toon je kunnen!"
119 Raphaël toont het scheppen van organische wezens
[1] RAPHAËL
komt nu naar voren en zegt: "God is in Zich Zelf eeuwig en oneindig. De
oneindige ruimte is alleen van Hem vervuld. Hij, die van eeuwigheid de hoogste,
zuiverste en grootste gedachte en de eeuwige, meest volmaakte idee in en uit
Zich Zelf is, kan ook slechts zonder onderbreking gedachten vormen in Zijn
gehele oneindigheid, en deze is vol van Zijn gedachten. Wij echter (de
'oerengelen'), die al gerijpt zijn sinds naar menselijke begrippen
onvoorstelbaar lange tijden en nu zelfstandige levensideeën vollicht, wijsheid,
kennis en wilskracht zijn, hebben nog een oneindige hoeveelheid dienende
geesten onder ons, die in zekere zin onze armen zijn, en die onze wil kennen en
ook meteen uitvoeren.
[2] De zuivere
gedachten van God zijn de stof waaruit alles wat de oneindigheid bevat, is
ontstaan: wij ontstonden oorspronkelijk enkel en alleen door de wil van de
allerhoogste en almachtige geest van God, -daarna ontstonden echter al deze
dingen en wezens door ons, want wij waren en zijn namelijk de beste en de
uitnemendste vaten om de uit Hem komende gedachten en ideeën op te nemen, en
van nu af aan zullen wij dat voor eeuwig in verhoogde en steeds meer vervolmaakte
wijze ook blijven.
[3] Wij
brengen de uit God komende levensgedachten, die zich aan jullie voordoen als
vurige, lange tongen, bij elkaar en volgens Gods orde in ons scheppen wij
voortdurend vormen en wezens; en als iemand zou vragen waar God of wij, als
Zijn zeg maar eeuwige dienaren, boodschappers en knechten het materiaal voor
het vormen van de wezens vandaan hebben gehaald, -dan hebben jullie het hier nu
voor je! Deze op slangen lijkende, vurige lange tongen zijn de geestelijke
bouwstenen, waaruit alles is gemaakt wat de gehele oneindigheid ook maar ooit
aan reëel stoffelijks bevat.
[4] Hoe dit in
zijn werk gaat, heeft de Heer Zelf jullie zojuist overduidelijk laten zien.
Maar jullie zullen in dat alles pas dan tot een volledig helder levensinzicht
en volmaakt begrip komen, als jullie zelf geheel voleindigd in de geest voor
God de Heer zullen staan en niet meer in een zwaar stoffelijk lichaam.
[5] Richt nu
de ogen van je ziel hierheen, opdat jullie volgens de wil van de Heer ook zien -wat
jullie nu kunnen -hoe wij, machtige en oude dienaren van God, uit deze in de
ruimte rondzwevende, goddelijke gedachten, vormen en wezens maken. Jullie
zullen iets meemaken dat tot nu toe nog geen sterveling op aarde heeft
meegemaakt!
[6] Kijk, ik
gebood mijn dienstbare geesten nu in de naam van de Allerhoogste om een
hoeveelheid van de noodzakelijke stof hierheen te brengen! En zie, reeds hebben
wij een lichtende klomp van onze vurige langtongen voor ons, die nog geen
andere vorm heeft dan die van een ronde vuurbal! Kijk maar eens hoe de vurige
tongen zich tegen elkaar aandringen en aandrukken alsof elk het midden wil
bereiken! Langzaam maar zeker komen zij schijnbaar tot rust; dat is echter geen
rust, maar de steeds grotere druk vormt een belemmering om nog verder naar het
middelpunt te komen.
[7] Ja, maar
waarom tracht alles dan in het midden te komen? Kijk, als ik hier verscheidene
even grote, uit materie gemaakte kogels heb om mee te gooien, dan zal de
zwaarste ook met de meeste snelheid en over de grootste afstand geworpen kunnen
worden. Ook zal zij, bij een gelijke afstand en een precies gelijktijdige worp,
zeker het eerst het gestelde doel bereiken! Zo gaat het ook met de oneindig
vele van God uitgaande, reële gedachten. Daaronder bevinden zich in zekere zin
heel zware die reeds een echt idee benaderen, minder zware, maar toch altijd
als gedachte heel degelijke; dan zijn er lichtere gedachten, die nog minder
rijp en weinig gevoed zijn, ook heel lichte gedachten die maar nauwelijks vorm
gekregen hebben, en tenslotte uiterst lichte gedachten. Dat zijn die, die
lijken op de eerste kiemen of liever de eerste knoppen van een boom. Zij zijn
op zichzelf weliswaar reeds iets, maar hebben nog niet die goddelijke wasdom
bereikt waardoor men zonder meer zou kunnen zeggen: 'Deze of die vorm zullen
zij krijgen!'
[8] Als een
van ons uit deze levensstof die jullie nu kennen, binnen de orde van God een
wezen wil maken en eigenlijk moet maken volgens de innerlijke drang van de
Allerhoogste Geest, roept hij de geesten die hem dienen, die dan de bekende
stof naar hem toe moeten leiden; en omdat het in het stoffelijke ook zo gaat,
kun je je hier geestelijk gemakkelijk voorstellen dat de zwaardere gedachten
eerder op de plaats van bestemming aan zullen komen dan de lichte en de nog
lichtere. De zwaarsten vormen het centrum, terwijl de lichte, omdat zij later
aankomen, gaandeweg meer met de buitenkanten genoegen moeten nemen en de heel
lichte het allerbuitenste vormen.
[9] Omdat de
kerngedachten tevens de meeste voedingstof bezitten, dringen de legere, arme en
nog hongerige gedachten zich tegen de rijke aan om van hun overvloed iets te
krijgen voor het stillen van hun honger. En daarom doet zich het verschijnsel
aan jullie voor, dat de buitenste vurige langtongen steeds dichter bij het
centrum trachten te komen en dan eindelijk meer en meer tot rust schijnen te
komen, hoewel hun streven er nog altijd op gericht is het centrum zo dicht
mogelijk te naderen teneinde daarvan des te meer voedingsstof in zich op te
nemen.
[10] Jullie
zien hier dus een klomp die voor het grootste deel nog erg hongerig is en nu
alleen maar uitziet naar voldoende voedsel voor zichzelf. Hij lijkt op een
kogelpoliep uit de zee, die met zijn ontelbare zuigmondjes voortdurend het
voedsel dat hem bevalt uit het zeeslijk zuigt, tot hij door oververzadiging
tenslotte uitwassen begint te krijgen waarmee hij dan verder om zich heen kan
grijpen en zich zo nu en dan ook reeds van zijn plaats kan verwijderen. Deze
vreetarmen maken dat hij ook een meer eigen en bepaalde vorm krijgt en al heel
veel verschillen vertoont met zijn oorspronkelijke kogelvorm.
[11] Bij mijn
uitleg van het eerste oerbegin van een wezen en zijn vorm verwonderen jullie je
wel heimelijk dat deze alleen maar zo en nooit of te nimmer anders kan zijn;
maar kijk zelf dan eens naar de uiterlijke natuur van de dingen, dan zullen
jullie zonder enige moeite gauw genoeg hetzelfde ontdekken!
[12] Neem
bijvoorbeeld de eierstok uit een hen en kijk eens goed naar de gevormde
eiklompjes! Enkele zullen er nog heel klein uitzien, als kleine erwtenandere
reeds als wijndruiven en nog andere als kleine appels. Binnen een dun omhulsel
vind je alleen maar de gelige dooierstof! Hoe ongevormd is dit bestaan nog!
[13]
Maar dan wordt de centrale stof steeds meer doorvoed en deze vormt het eiwit om
zich heen. Na enige tijd van voeden wordt uit het eiwit het meest grove
afgescheiden, dat zich echter toch niet van het ei losmaakt, maar een stevig
omhulsel om het ei vormt en het beschermt tegen platdrukken bij het leggen
van het ei. Kijk dan eens naar een gelegd ei; hoeveel verschilt het
reeds van het beginnende ei-embryo in het moederlijf! .
[14]
Vervolgens gaat de hen op het ei zitten en verwarmt het gedurende enige tijd.
Wat een veranderingen treden er dan in het ei op! In het eigeel ontstaat
beweging en ordening, de juiste gedachten (vurige langtongen) vinden elkaar en
verbinden zich en lokken degenen die het meest aan hen verwant zijn naar zich
toe. Die verbinden zich weer ten dele met de eerste en nog meer met elkaar en
lokken meteen weer de hun meest verwante buitenste, dat wil zeggen lichtere,
naar zich toe. In korte tijd zullen jullie reeds het hart, de kop, de ogen., de
ingewanden, poten, vleugels en de donsveertjes van het komende kuiken
ontdekken. Als het wezen eenmaal zo ver gegroeid is, trekken de geordende delen
het hun gelijksoortige uit de voorhanden stof steeds meer naar zich toe en
krijgen zienderogen steeds meer vorm.
[15] Is
eenmaal de vorm en het organisme bijna gereed, dan wordt tijdens de verdere
ontwikkeling ook de oorspronkelijke hoofd- en verbindingsgedachte steeds meer
versterkt, ondersteund en gevoed en deze begint weldra met zijn overvloed aan
leven het organisme te vullen en daaraan leiding te geven, en het wezen wordt
zichtbaar levend en ontwikkelt zich dan pas volledig.
[16] Zodra het
helemaal gevormd is, neemt de in het gehele organisme overgegane
levensgedachte, die eigenlijk de ziel is, weliswaar, dat hij zich nog in een
kerker bevindt. Daarop begint hij zich krachtiger te bewegen, doorbreekt zijn
kerker en stapt heel mat en vol vrees de grote wereld binnen, omdat hij zich
nog niet voldoende sterk voelt. Hij begint nu direkt voedsel uit de
buitenwereld tot zich te nemen en daardoor ook meteen weer verder te groeien en
dat gaat zo lang door, tot hij zelf voelt dat hij in evenwicht is met de
natuurlijke wereld rondom.
[17] En wij
zien dan een volgroeide, vruchtbare hen voor ons, die nu wederom het vermogen
heeft ten dele uit de lucht, ten dele uit het water en voor het grootste deel
uit de voor haar geschikte organische voeding, die reeds zieledelen bevat, de
haar voedende, specifieke zieledeeltjes in zich op te nemen. De geestelijke
gebruikt zij voor de verdere ontwikkeling van haar levensziel en de grovere
zowel voor het in stand houden van haar organisme: als ook voor het scheppen
van het prille begin van nieuwe eiklompjes, waaruit na het ordelijke verloop
van wat jullie nu beschreven is weer een haan of een hen tevoorschijn komt.
[18] Het
geslacht ontstaat door een meerdere of mindere oorspronkelijke zwaarte vastheid
en kracht van de levende grondgedachte der ziel. Als deze van oorsprong al
helemaal solide is, zodat hij op zichzelf al een idee is, dan zal zijn
ontwikkeling een manlijke vorm opleveren; staat de basis van de oorspronkelijke
levensgedachte op de tweede en lichtere trap, dan zal de ontwikkeling een
vrouwtje opleveren."
120 De verwekking bij het dier en bij de mens
[1] (RAPHAËL:)
"Het paren van de dieren is slechts een prikkel om de in het ei reeds
aanwezige basis levensgedachte van de ziel op de juiste wijze te activeren.
Zonder die prikkel zou zij stil doorgaan met voedsel op te nemen en op haar
direkte omgeving blijven teren en die wederkerig op haar, net zolang tot zij
elkaar wederzijds tot op het laatste partikeltje opgeteerd zouden hebben. Dit
lot kan echter ook de andere eieren die door het paren geactiveerd zijn,
treffen, wanneer vereiste ontwikkelingsvoorwaarden in een volgende fase uitblijven
of niet voldoende aanwezig zijn.
[2] Bij alle
dieren is de paringsdaad slechts een prikkel voor dat wat reeds aanwezig is in
het lichaam van het vrouwtje; want klompjes planten en dierenzielen verzamelen
zich steeds in bepaalde aantallen en ordes op de daarvoor bestemde plaats in
het moederlijf. Als zij eenmaal daar zijn dan activeren zij eerst de moeder,
die vervolgens het mannetje prikkelt, wat daarop reageert door het vrouwtje te
bevruchten, -maar niet door nieuw zaad in de moeder te brengen, maar door het
reeds in de moeder aanwezige levensklompje daadwerkelijk tot leven te wekken.
[3] Daarvoor
zorgt het zaad van het mannetje, dat uit levensgeesten bestaat die vrijer en
ongebondener zijn. Deze brengen de gebonden levensgeesten in het levensklompje
van de moeder in grote opwinding en dwingt ze zo tot actie. Zonder die dwang
zouden zij in hun zoete traagheid blijven liggen en nooit gezamenlijk tot
vorming en innerlijke organisatie van een wezen komen. De zaadgeesten van het
mannetje plagen en prikkelen de levensgeesten in het vrouwtje onophoudelijk en
laten hen niet met rust, terwijl de levensgeesten in de moeder zich daar
voortdurend tegen verzetten, ja zelfs, als zij erg sterk zijn, de zaadgeesten
van het mannetje tot zwijgen brengen, - wat dan in de boerentaal het
'vermorsen' heet, wat vooral bij het rundvee vaak gebeurt, maar ook bij andere
dieren en zelfs bij de mens zeer vaak voorkomt. Want de levensgeesten in het
levensklompje van de moeder zijn te veel op hun rust gesteld om zich gewillig
te schikken in de een of andere langdurige, ordelijke bezigheid. Maar zijn zij
eenmaal behoorlijk geprikkeld, dan worden er vorderingen gemaakt
[4] Kijk, daar
hebben we juist zo'n levensklompje van een moeder duidelijk zichtbaar voor ons!
Zie eens hoe het tijdens mijn uitleg aan jullie al helemaal tot rust is
gekomen! Als ik het nu zo zou laten, zou het door zijn streven naar rust steeds
meer ineenschrompelen, omdat zijn delen steeds meer naar het centrum zouden
trekken, dat helemaal zouden leegzuigen en tenslotte samen daarmee zouden
moeten verschrompelen. Want zulke levensgeesten zijn in zekere zin net zo
schuwen angstig als kleine kinderen en nemen als zij zich eenmaal, zoals je
hier ziet, verpopt hebben, van buiten af geen voedsel meer tot zich, maar
zuigen steeds maar door aan hun moedercentrum, en zijn daarom gedoemd tot een
klompje ter grootte van een stip ineen te schrompelen. Maar nu zullen wij
krachtige en dus manlijke, altijd beweeglijke oerlevensgeesten hierheen halen
en deze vrouwelijk trage klomp constant door hen laten bestrijken, en dan
zullen jullie zien welke uitwerking dat in deze vrouwelijke klomp teweeg zal
brengen.
[5] Kijk, ik
heb nu volgens de wil van de Heer door de vele ondergeschikte dienstgeesten de
grote en, zoals jullie zien, zeer helder licht gevende, vurige, tongvormige levensgeesten
van de oergedachten die daar aan het water speelden, hierheen gehaald! Let
maar eens op hoe druk zij om de vrij voor ons zwevende vrouwelijke levensklomp
beginnen te draaien! En kijk, daar beginnen alle kleinere vrouwelijke
levensgeesten zich weer te bewegen en zich in te spannen om deze onrustige,
mannelijke levensgeesten kwijt te raken; maar die weten van geen wijken en de
opwinding van de vrouwelijke levensgeesten verspreidt zich verder en verder,
tot in het hoofdlevenscentrum!
[6] Zelfs dat
begint zich nu ook te roeren en omdat de omringende levensgeesten, door de
grote activiteit opnieuw erg hongerig geworden, gedwongen zijn van het licht
van de manlijke levensgeesten voedsel te nemen, waardoor zij weer lichter en
voller worden, krijgt door hen ook de centrale geest van de hoofdlevensgedachte
het mannelijke voedsel. Deze activiteit maakt dat de omringenden van binnen uit
de impuls krijgen zich meer en meer te ordenen tot een soort goed geordend
bolwerk. De sterkere levensgeesten in het centrum zijn nu goed verlicht en zien
zichzelf en hoe zij in het geheel passen en de rangschikking daarvan, en zij
groeperen zich volgens hun doelstelling en hun verwantschap; en direct zien
jullie daaruit al organische verbindingen ontstaan, en de buitenkant verandert
in een vorm die steeds meer op een dierlijk wezen gaat lijken.
[7] Door deze
actie en strijd krijgen alle levensdelen al maar meer behoefte aan voedsel en
door de manlijke wordt dit ook in toenemende mate naar hen toe geleid. De zich
steeds meer ordenende, buitenste levensgeesten beginnen ter wille van de
voeding vertrouwelijker om te gaan met de hen activerende, mannelijke geesten,
de oude angst en vrees verdwijnt en dat deelt zich ook mee aan de binnenste
geesten. Alles begint zich vrijer te bewegen en daaruit volgt de voltooiing van
het wezen, dat nu heel snel zo ver gegroeid is dat jullie, kinderen van de
Heer, reeds kunnen vaststellen welke diersoort daaruit te voorschijn zal komen.
Kijk, er groeit een sterke ezelin uit en de Heer wil dat zij blijft bestaan en
niet weer verdwijnt!"
[8] HEBRAM en
RISA merken op: "De goede Raphaël moet een speciale voorkeur hebben voor
het maken van ezels! Twee dagen geleden was hij daar tot onze niet geringe
verbazing ook zo snel mee!"
[9] RAPHAËL
zegt: "Laat dat er buiten, dat was nodig om jullie iets te leren! Deze
ezelin hier heeft een geheel andere betekenis, zij is het symbool van de ware
deemoed dat jullie allen nodig hebben. Als jullie overhaast te werk gaan met
oordelen en besluiten, overkomt het jullie mensen op de wereld bij jullie
ondernemingen ook dat het uiteindelijke gevolg gewoonlijk een ezel, of op z'n
minst een behoorlijk stuk daarvan is. Hier ging het er om jullie snel de
ontwikkeling van een schepsel vanaf het oerbegin te laten zien, en door die
overhaasting kwam er dan ook een ezelin te voorschijn -, als jullie nu toch
iets grappigs aan het geheel willen zien.
[10] Deze
ezelin zal door de ezel van eergisteren gedekt worden en volgend jaar zal een
man uit Jeruzalem beide kopen en hun veulen zal gedurende eeuwige tijden
herdacht worden!
[11] Maar nu
houden we hierover op; het is voldoende dat jullie thans gezien hebben hoe uit
oerlevensgeesten (Gods specifieke gedachten) zonder moeder een natuurlijk wezen
ontstaat, zoals vanaf het oerbegin. Als jullie dat echter nog willen, kan ik
ook ogenblikkelijk andere wezens maken!"
[12] ALLEN
zeggen: "Machtige dienaar van de Heer, dat is beslist niet nodig; want
voor onze informatie hebben wij meer dan voldoende aan dit ene voorbeeld, dat
al haast te wonderbaarlijk is! Nog zoiets zou ons meer kunnen verwarren dan
duidelijk maken!"
[13] RAPHAËL
zegt: "Nu goed dan, luister dan nog wat verder naar mij! Ik heb jullie nu
de verwekking en het ontstaan laten zien van wezens, ongeacht hun aard. Een
keer in een reeds bestaand moederlichaam en hier nu een zonder moederlichaam,
zoals gebruikelijk is op iedere nieuwe planeet of ook op een willekeurig nieuw
ontstaan eiland op een reeds oude planeet, hetgeen van tijd tot tijd nog steeds
voorkomt.
[14] Maar
jullie mogen dit voorbeeld niet toepassen op de wording en verwekking van
mensen, met name niet op deze aarde; hoewel er veelovereenkomsten zijn, is de
basis toch een heel andere!
[15] Wel heeft
de vrouwelijke mens ook reeds een natuurlijke stof in zich; zodra de verwekking
op de iedereen bekende wijze plaatsvindt, wordt ook een klompje daarvan
bevrucht en geactiveerd, maar het wordt nadat het als een druif van een
druiventros losgetrokken is; op een daarvoor bestemde plaats gebracht. Daarbij
voegt zich dan een reeds rijpe ziel, die gedurende enige tijd deze levensdruif
verzorgt tot de daarin aanwezige stof zich zo ver heeft ontwikkeld dat de zich
steeds meer samenballende ziel in het nog vloeibare, losse embryo kan
binnendringen, waarvoor de ziel ongeveer twee maanden tijd nodig heeft. Heeft
zij het embryo in het moederlijf geheel in haar bezit, dan wordt het kind
meteen voelbaar levend en groeit vervolgens ook snel tot normale grootte.
[16] Zolang de zenuwen van het lichamelijke kind nog niet helemaal
gevormd en in werking getreden zijn, werkt de ziel zelfbewust heel ijverig door
en richt het lichaam naar haar behoeften in; zijn de zenuwen echter allemaal
gevormd en gaat hun zich steeds meer ontwikkelende geest geheel volgens de
voorschriften werken, dan gaat de ziel geleidelijk aan rusten en slaapt
tenslotte in de omgeving van de nieren helemaal in. Zij weet nu niets van
zichzelf en vegeteert slechts, zonder enige herinnering aan een vroegere,
zuiver natuurlijke toestand. Pas enige maanden na de geboorte begint zij meer
en meer te ontwaken, wat goed waargenomen kan worden aan het minder worden van
de behoefte aan slaap; maar eer zij tot enig bewustzijn komt, is toch wel meer
tijd nodig. Pas als een kind leert spreken, komt ook een echt bewustzijn in de
ziel, echter zonder herinneringen aan vroeger; want die zou men bij de hogere,
verdere ontwikkeling van de ziel beslist niet kunnen gebruiken.
[17] De ziel
ziet en herkent nu, geheel in het vlees opgesloten, voorlopig alleen maar dat
wat haar door de lichamelijke zintuigen wordt aangeboden. Van iets anders heeft
zij helemaal geen weet, omdat zij door de eigen vleesmassa dermate verduisterd
is en moet zijn, dat zij meestal volkomen onkundig is van het feit dat zijzelf
ook buiten het vlees bestaat. Zij voelt zich gedurende lange tijd helemaal één
met het vlees en er behoort veel toe om een ziel in het vlees zo ver te brengen
dat zij zich als iets zelfstandigs begint te voelen en te beschouwen, -wat
echter heel noodzakelijk is, want zonder dat zou zij geen geest in zich kunnen dragen
en die natuurlijk ook nooit kunnen opwekken.
[18] Pas nadat
de geest in de ziel begint te ontwaken, wordt het langzaam maar zeker lichter
in de ziel; zij begint zichzelf beter te leren kennen en in zichzelf heel
verborgen dingen te ontdekken, waarmee zij evenwel nog niet veel weet aan te
vangen.
[19] Pas als
de geest en zijn krachtige licht helemaal werkelijkheid worden in de ziel,
keert ook de hele herinnering terug in de ziel, maar natuurlijk geheel in een
hoger licht. Daarbij doet zich dan geen begoocheling en illusie meer voor, maar
alleen de stralende, hemelse waarheid, en de ziel is dan zelf één met haar
goddelijke geest, en alles in haar en buiten haar wordt tot hoogste geluk en
zaligheid! ...
[20] Begrijpen
jullie nu zo'n beetje het beeld van de geheimzinnige Jacobsladder? - Tot zover
ga ik, het verdere behandelt de Heer Zelf met jullie!"
121 Waarom de Heer deze onthullingen doet
[I] "Wat
zal ons nu nog niet volkomen duidelijk zijn?!" zeiden alle AANWEZIGEN na
de les van de engel.
[2] En
hoofdman JULIUS voegde daaraan toe: " Als dat zo doorgaat, zullen wij al
gauw zelf goden worden! Als het mogelijk zou zijn deze helderziendheid naar
believen te behouden, zouden wij als onze wil sterker zou worden, zelf goden
worden en wonderen doen; maar onze helderziendheid is slechts een gevolg van
het magische licht van die bol daar en onze wil is, evenals onze kennis, gering
en wij zijn en blijven daarom zwakke mensen!
[3] Als ik nu
in aanmerking neem en bedenk wat alleen al deze engel allemaal kan, terwijl de
meest wilskrachtige mens ook maar geen jota daarvan mogelijk is, dan zie je pas
het oneindige verschil tussen God en mens. Het is wel overduidelijk: God is
alles mogelijk en de mens niets. Laat anderen nog zo blij zijn met deze grote
wijsheid en macht van God, mij maakt het helemaal niet blij; want ik voel maar
al te duidelijk dat ik een volkomen nul ben vergeleken bij zo'n engel als
Raphaël. Wat ben ik dan wel vergeleken bij God?! Nee, nee, dat is zonder meer:
niets!
[4] Nu weet en
doorzie je toch al ontzaglijke dingen en je ziet wonder op wonder, zodat horen
en zien je haast zouden vergaan, maar probeer nu eens enkel met je eigen wil
zo'n vurige langtong tot een zuivere klomp samen te laten klitten, O, dan
brengt je wilskracht nog geen atoom van zijn plaats, laat staan zo'n vurige
tong! Daarom geloof ik dat het beter is als je veel minder weet en doorziet,
omdat je dan niet in de verzoeking kunt komen ook wonderen te willen doen. Het
wordt mij daarom nu reeds angstig en bang om het hart van louter kennis en
inzicht! Waarom moet ik nu zo ontzaglijk veel zien, horen, beseffen en
weten?"
[5] IK zeg:
"Opdat je daarnaast ook zult beseffen hoe weinig de mens uit zichzelf is,
en dat zijn bestaan, weten, kennen en kunnen alleen maar van God afhangt!
[6] Met jouw
eigen wil zul je heus eeuwig tot niets in staat zijn, zoals ook deze engel met
zijn wil niets zou kunnen doen; als je echter Mijn wil tot de jouwe hebt
gemaakt, zul je ook kunnen wat deze engel kan!
[7] Nu is het
echter goed dat je zoveel weet en inziet, maar daarbij ook praktisch begint te
beseffen dat jouw eigen wil buiten je lichaam weinig of niets kan. Je kunt
alles doorzien en inzien wat de engel inziet en doorziet; maar als je je Mijn
wil en Mijn wijsheid niet eigen hebt gemaakt, baat alle kennis en inzicht je
heus niets. Het bezorgt je, als je vol dadendrang bent, alleen maar pijn. En
dat is ook goed; want slechts door de deemoed wordt een mens pas mens en een
echt kind van God!
[8] Overigens
wordt jullie allen dit niet ter navolging getoond maar alleen om God in Mij
volledig te leren kennen, teneinde dan des te vastberadener dat te doen wat Ik,
als de Schepper van al het leven, jullie terwille van het vervolmaken van het
leven heb geleerd en toevertrouwd.
[9] Jullie
moeten daardoor eerst geestelijk wedergeboren worden, want anders kan Mijn wil
niet metterdaad in jullie wortelen. Als jullie je maar eenmaal met je wil in
zoverre Mijn wil eigen maakt dat je vrijwillig je daden ondergeschikt maakt aan
Mijn wil en goed oefent om Mijn door jullie erkende wil volkomen de
opperheerschappij in je te geven, dan wordt daardoor Mijn geest overvloedig
levend in je en zal deze weldra je hele wezen doordringen.
[10] Door het
onvermoeibaar oefenen in het doen van Mijn wil, krijgt deze zijn volle kracht
en wat hij dan geheel in overeenstemming met Mij zal willen, zal gebeuren; maar
zoals gezegd, pas dan - en niet eerder!
[11] De kennis
moet nu eigenlijk de teugel zijn waarmee jullie je wil laat ingaan in de Mijne;
want jullie moeten nu door Mijn daden immers beseffen dat Ik beslist Degene
ben, waarvoor Ik Mij nu voortdurend aan jullie bekend maak.
[12] Als
jullie daar nu volkomen van overtuigd zijn, zal het voor jullie immers des te
gemakkelijker zijn om Mijn wil, die zijn oorsprong in de eeuwige, onmiskenbare
waarheid heeft, nog gemakkelijker op te volgen en hem daardoor tot je eigendom
te maken.
[13] Wanneer
iemand jullie een weg aanraadt en je merkt aan zijn woorden dat hij
waarschijnlijk zelf die weg niet helemaal kent, zullen jullie je wel tweemaal
bedenken voor je de weg gaat die hij jullie heeft gewezen en beschreven, en je
zult zeggen: "'O, dan blijven we liever waar we zijn!' Maar wanneer jullie
uit iemands woorden zonder meer kunnen opmaken dat hij helemaal bekend moet
zijn met die weg, omdat hij afkomstig is van de plaats waarheen hij je de weg
tot in detail precies en goed heeft beschreven, dan zullen jullie zeggen: 'Hij
weet het en zijn wil is goed, hij kan en zal ons niet misleiden en wij zullen
zonder bedenkingen die weg gaan!' Kijk, daardoor zullen jullie tengevolge van
het goede en vaste vertrouwen, de eigen wil ondergeschikt maken aan de wil van
degene die jullie als geheel ter zake kundig de goede en juiste weg heeft
gewezen!
[14] En zie,
dat is hier het geval! Zou Ik voor jullie slechts in een mistige en mystieke
halfslachtigheid optreden, dan.zouden er in jullie nog altijd twijfels
overblijven en het zou heel vergeeflijk zijn als in jullie ook enige twijfel de
kop op zou steken. Maar als Ik Mij nu reeds voor jullie in woord en daad haast
tot op een atoom bekend maak en jullie met alle wijsheid, liefde en macht toon
dat Ik werkelijk Diegene ben, waarvoor Ik Mij steeds aan jullie heb
voorgesteld, dan is het resultaat toch wel zeker! Ten eerste kunnen jullie
onmogelijk nog enige twijfel hebben ten aanzien van Mij en ten tweede moet voor
jullie het opvolgen van Mijn wil, waardoor jullie geest enkel en alleen tot de
volle wedergeboorte kan komen, iets heel gemakkelijks worden, omdat jullie
zonneklaar moeten inzien dat je door het opvolgen van Mijn wil geen misslag
doet, maar de eeuwig ware werkelijkheid zult bereiken. Ik denk dat jullie thans
wel zullen inzien waarom Ik nu al deze ongelooflijke dingen voor jullie doe en
alles van Mij aan jullie laat zien en onthul!
[15] Een
echte, volmaakt wijze meester doet echter niets zonder reden en dus doe ook Ik
niets zonder reden. Ik onderwijs jullie niet alleen terwille van jullie zelf,
maar opdat jullie daardoor later in Mijn naam ook leraren, leiders en
wegwijzers van jullie andere blinde broeders en zusters zullen worden en daarom
moeten jullie zoveel dieper ingewijd worden in de geheimen van Mijn rijk en
Mijn wezen, en moeten jullie ook de mens in zijn gehele wezen leren kennen
vanaf zijn verre oorsprong tot aan de hoogst mogelijke vervolmaking en het volledig
aan God gelijk worden!
[16] Want door
jullie volledige en levende vertrouwen kan het snelst een zelfde vertrouwen in
jullie leerlingen gewekt worden, waardoor ook zij weldra die verborgen zaken
zullen zien en begrijpen, die jullie nu zien en begrijpen.
[17] Hebben
jullie Mij nu goed begrepen en begrijpen jullie goed waarom Ik dit nu allemaal
aan jullie openbaar?"
[18] ALLEN
zeggen diep bewogen: "Ja Heer, onze Meester, onze God!"
[19] IK zeg:
"Welnu dan, ontwaak dan weer in de natuurlijke wereld, opdat Ik jullie nog
andere zaken kan laten zien; want jullie moeten nog heel veel meer en dieper
waarnemen en begrijpen!"
122 De Heer legt het innerlijk van Judas bloot
[I] Na deze
woorden zien allen weer met hun lichamelijke ogen en zijn buiten zichzelf van
verbazing over alles wat zij gezien en gehoord hebben, en beginnen Mij
luidkeels te roemen, en houden dat zo'n half uur vol.
[2] Toen allen
door hun luide loven en prijzen duidelijk kenbaar maakten dat zij Mij nu in de
ware levensdiepte herkend hadden, kwam ook JUDAS Iskariot naar Mij toe en zei:
"Heer, lang was ik ongelovig; maar nu geloof ook ik volkomen, dat U
werkelijk Jehova Zelf bent, of toch op z'n minst een echte zoon van hem! Maar
iets kan ik van U nog steeds niet begrijpen en dat is het volgende:
[3] Hoe kon U
als Jehova die oneindig is, Uw oneindigheid verlaten en U opsluiten in deze
zeer eindige vorm? Intussen bleef echter de oude, oneindige ruimte toch
dezelfde die deze van eeuwigheid was! Maar U, als Jehova, bent toch Zélf de
oneindige ruimte! Hoe kan die dan in zijn onveranderde, eindeloze werkelijkheid
bestaan terwijl U zich als de Oneindige, Zelf in deze beperkte mensenvorm
bevindt?
[4] Kijk Heer,
die vraag vind ik erg belangrijk! Als U mij dat goed duidelijk maakt, dan ben
ik de ijverigste van al Uw leerlingen, - maar anders zal altijd enige twijfel
mijn ziel verduisteren!"
[5] IK zeg:
"Hoe is het mogelijk dat allen nu zien en alleen jij blind bent geworden?!
Denk je dan dat Ik opgesloten zit in deze omhulling? ! Of beperkt de werking
van het zonlicht zich alleen maar tot de zon zelf?! Hoe zou je haar kunnen zien
als zij met haar licht niet verder reikte dan tot aan haar buitenste,
omhulsel?!
[6] Ik ben
alleen het eeuwige centrum van Mij Zelf; maar van daaruit vervul Ik toch
eeuwigdurend onveranderlijk de oneindige ruimte.
[7] Ik ben
overal de eeuwige IK; maar hier bij jullie ben Ik nu in het eeuwige centrum van
Mijn bestaan, van waaruit de gehele oneindigheid eeuwig zonder ophouden en
onveranderlijk op gelijke wijze bewaard wordt in haar eindeloze, eeuwige
uitgestrektheid.
[8] Van
eeuwigheid woonde Ik in Mijn ontoegankelijke centrum en in Mijn eigen
ontoegankelijke licht. Maar terwille van de mensen van deze aarde heeft het Mij
behaagd zodanig uit Mijn ontoegankelijke centrum en uit Mijn ontoegankelijke
licht naar buiten te treden, dat Ik in hetzelfde centrum en hetzelfde licht dat
ook van eeuwigheid voor de hoogste engelen geheelontoegankelijk was, Mij nu op
deze aarde begaf en nu voor jullie mensen zelfs van alle kanten goed bereikbaar
ben en jullie Mijn licht goed kunnen verdragen.
[9] Toen wij
van Sichar wegtrokken naar Galiléa en wij na de middag rustten op een berg, heb
Ik enkelen van jullie metterdaad getoond dat Mijn wil reikt tot aan de zon.
Probeer je dat te herinneren, dan zul je wel inzien dat Ik overal thuis ben en
thuis kan zijn door de uitstroming van Mijn wil, die overal even krachtig
werkt!"
[10] JUDAS
Iskariot zegt: "Ik kan me wel herinneren dat U daar de zon, als ik goed nadenk,
een paar ogenblikken haar licht ontnomen hebt! Wel dat is zeker geen
kleinigheid, - maar toch wordt er verteld dat de oude Egyptische magiërs dat
ook konden; hoe, dat is natuurlijk een andere vraag! In de grote natuur vind je
heel vreemde, geheime krachten; U kent ze en de oude magiërs hebben ze ook
gekend en gebruikt. Natuurlijk heeft tot dusverre voor zover wij weten nog
niemand zulke dingen gedaan als U!
[11] Maar
zonder enige wereldse opleiding bent ook U niet! Want er wordt toch van
allerlei verteld over de vaardigheid van Uw vader Jozef en zelfs van Uw moeder
Maria, die een leerlinge van Simeon en Anna was; en als een intelligent jong
mens zulke ouders heeft, kan hij het wel tot iets brengen. Maar dat is alleen
maar zo mijn puur wereldse mening; want persoonlijk geloof ik dat Jehova's
geest volkomen in U woont en werkt.
[12] Wat voor
nut ook kan een eeuwig onzichtbare Jehova voor mij hebben, die ergens hoog
boven alle sterren in Zijn ontoegankelijke licht zit en Zich nooit aan Zijn
schepsels vertoont en geen wonderen doet behalve de onveranderlijke van
alledag, die echter door de natuur zelf net zo goed geproduceerd zouden kunnen
worden?! U bent, tenminste voor mij, een echte Jehova, omdat U Zich voor onze
ogen maar al te openlijk en overtuigend in woord en daad hebt laten zien als
een volmaakt meester van de gehele natuur en alle schepsels. Wie zoals U de
doden het leven kan teruggeven en de elementen kan gebieden, en zelfs uit de
lucht een paar geheel nieuwe ezels en vissen in het bestaan kan roepen, en de
voorraadkamers van de oude Marcus met brood en wijn eveneens uit de lucht kan
vullen, die is voor mij de enige, ware God, buiten wie mij alle andere gestolen
kunnen worden! Laten Uw zuiver goddelijke kundigheden dan komen vanwaar U maar
wilt, U blijft voor mij toch een waar God! Heb ik gelijk of niet?
[13] Helemaal
zo op mijn achterhoofd gevallen ben ik toch niet, zoals mijn broeder Thomas
gedacht heeft. Ik weet wat ik weet en waarover ik spreek; maar als broeder
Thomas onophoudelijk vindt dat ik een ezel of een os ben, vergist hij zich
geweldig in mij. Als ik met hem zou willen praten zoals ik praten kan, zou hij
van de duizend keer niet één keer in staat zijn mij te antwoorden! Zou ik in U
niet reeds lang de ware Jehova vermoed hebben, dan zou ik ook allang naar huis
naar mijn pottebakkerij zijn teruggegaan; maar omdat ik waarschijnlijk het
best weet wie Zich in U bevindt, blijf ik en geef mijn zeer lucratieve kunst
op, hoewel ik nu juist ook geen vijand ben van goud en blinkend zilver, - want
Uw geestelijke goud en zilver is mij liever!
[14] Maar dat
Thomas mij zo juist heimelijk in mijn oor fluisterde toen de engel volgens Uw
wil een kerngezonde ezelin in het leven riep, dat dit wonder alleen maar
terwille van mij plaats vond om mij door mijn levend evenbeeld te laten zien
wie en wat ik ben, dat kan ik toch niet over mijn kant laten gaan! Als Thomas
vindt dat hij wijzer is dan ik volgens hem schijn te zijn, mag dat; maar mij
moet hij ongemoeid laten! Want ik leg hem niets in de weg, en ook al noemt hij
mij een dief, ik heb hem beslist nog nooit wat ontstolen!
[15] U heeft
ons eerder toch allen een heerlijke en buitengewoon goddelijke, wijze les over
de ziekte van een mensenziel gegeven, en aangetoond dat men met een zieke ziel
nog meer geduld moet hebben dan met het zieke lichaam ! Gesteld dat er voor
dergelijke zuiver goddelijke lessen plaats is in zijn hart, waarom houdt een
wijze Thomas dan ten opzichte van mij daar geen rekening mee, terwijl het toch
kan zijn dat ik ook nog een zieke ziel heb?! Ik eis helemaal niet dat hij mij
excuus zal vragen omdat het zijn wijsheid beliefd heeft mij een ezel te noemen
- want zo deemoedig als hij denkt dat hij is, ben ik ook! Ik voelde echter
behoefte hier openlijk te bekennen, dat ik weliswaar een mens ben met een zieke
ziel, maar daarom een Thomas om zijn zeer gezonde ziel niet benijd! Daarom wil
ik ook steeds, zoals ik altijd al was, zijn vriend en goede broeder zijn,
-alleen verlang ik één ding van hem, namelijk dat hij van nu af aan zijn
ijverige kritieken op iemand anders uit zal leven, en niet op mij; want tot nu
toe ben ik nog steeds dat wat ook hij is, namelijk een op gelijke wijze als hij
geroepen leerling van U, mijn Heer en mijn God!"
[16] IK zeg:
"Het is weliswaar niet erg prijzenswaardig van Thomas dat hij jou steeds
op de korrel neemt; maar het is Mij overigens ook bekend dat jij bij de
uiteindelijke voltooiing van deze ezelin, die hier nog voor ons staat, eerst
een heel.ongepaste grap maakte, en dat was de eigenlijke reden waarom Thomas je
met je eigen woorden een beetje om de oren sloeg!
[17] Vertel
eens wat.voor reden je had om op te merken en eigenlijk te menen, dat
uiteindelijk. al Mijn wonderen zouden resulteren in het maken van kerngezonde
ezels! Kijk, die opmerking van jou was erg hatelijk en het commentaar van
Thomas daarop was zeker verdiend! Ik keur je geloof niet af waarbij je Mij ziet
als de enige God en Heer, alleen keur Ik in je af dat je geloof en overtuiging
meer in je woorden tot uitdrukking komen dan in je zieleleven.
[18] Want in
waarheid houd je Mij toch nog meer voor een echte, oud-Egyptische wijze en
magiër, die met alle geheime natuurkrachten erg goed bekend is en die goed weet
hoe hij deze krachten aan moet pakken om ze voor hem te laten werken. Zie je,
dát is zo afkeurenswaardig in jou!
[19] Wat voor honderden een zuivere waarheid is, is
voor jou nog altijd aanleiding tot herhaalde twijfels en openlijke beweringen
die Mij altijd bij enkele zwakkere broeders in een twijfelachtig licht moeten
zetten. Je hebt toch, toen Ik verscheidene verdronkenen het leven teruggaf,
meteen naar voren gebracht dat daar de plaats zelf en de stand van de sterren
een grote rol in speelden en dat het daarom gemakkelijk voor Mij was allerlei
wonderen te doen; op een andere plaats zou Mij dat bij lange na niet meer zo
goed lukken! In Nazareth, Kapérnaum en in Kis, in Jesaïra en zelfs in
Genezareth had Ik weliswaar ook grote wonderen gedaan, -maar lang niet zo veel
als daar op die plaats. - Als je Mij echter in volle ernst beschouwt als je
enige God en Heer waarom maak je Mij dan verdacht tegenover vreemden?!"
[20] Heel
vrijmoedig en vastberaden zegt JUDAS Iskariot:"Als je de wereld en de
natuur echter wat nader bestudeert, schijnt het toch zo te zijn, dat God steeds
veel rekening houdt met de geschiktheid van de plaats waarop Hij iets speciaals
wil scheppen! Als we op een hoge berg gaan zoals bijvoorbeeld de Ararat,
zullen.we niets anders dan kaal gesteente en sneeuwen ijs aantreffen. Waarom
groeien daar dan geen druiven en vijgen, appels, peren, kersen en pruimen. Ik
veronderstel dat Jehova de plaats niet geschikt genoeg acht om deze zoete
wonderen ook daar teweeg te brengen! Dan lijkt het er toch wel op dat Jehova
Zelf heel veel rekening houdt met de geschiktheid van een plaats, omdat Hij
anders beslist ook op de Ararat de voedende, zoete wonderen neergezet zou
hebben!
[21] En ik
geloof dat ik U niets van Uw goddelijkheid ontneem als ik beweer dat U voor het
uitvoeren van wonderdaden steeds de ene plaats toch geschikter vindt dan een
bepaalde andere, zoals bijvoorbeeld Nazareth, waar U Zichzelf nu juist niet
overtroffen heeft in het doen van wonderen. U zou als Jehova de grote woestijn
van Afrika ook gemakkelijk kunnen veranderen in de meest gezegende en bloeiende
akkers, als U dat gebied daarvoor geschikt en gunstig zou vinden! Maar omdat
dat genoemde gebied nog steeds een woestijn is en dat ook hoogstwaarschijnlijk
nog zeer lang zal blijven, geloof ik dat U niets zult inboeten op Uw
goddelijkheid als de Afrikaanse grote woestijn Sahara nog zeer lang dat zal
blijven wat zij is. -Dat is zo mijn overtuiging:. hoewel broeder Thomas het
daar misschien wel niet helemaal mee eens zal zijn!
[22] Thomas
komt op Mijn wenk er bij staan en zegt: "Wat je zei zou best goed geweest
zijn als je het ook in je hart zo zou voelen en als volledig waar zou
aanvaarden, maar daarvan is in jou geen spoor te ontdekken! Volgens je
innerlijk standpunt is de Heer nog steeds in eerste instantie een wijsgeer, die
in staat is uit de vele hem bekende leren een toppunt van wijsheld te
destilleren, en ten tweede iemand die zich alle magie zo volmaakt eigen heeft
gemaakt, dat hem bij bepaalde gelegenheden en onder gunstige omstandigheden
niets kan mislukken. Je hebt slechts het idee, en dat is tamelijk nauw verwant
aan dat van de satan, dat een echte, grote magiër die met zijn wil alle nog zo
geheime krachten zou kunnen beheersen, uiteindelijk een echte god zou moeten
Zijn!
[23] Nu doet zich hier het geval voor dat de Heer
Jezus uit Nazareth volkomen aan jouw voorwaarden voldoet, en daarom bedenk je
je ook geen moment om de oude god van Abraham, Izaak en Jacob geheel te
onttronen en in plaats daarvan jouw magiër op hun troon te zetten! Want dat je
de geest. van deze Heilige uit Nazareth voor precies dezelfde zou houden als
degene die eens op Sinaï onze vaderen Zijn wetten onder donderend geweld gaf,
daarvan is in je hart geen spoor van
enig begrip te vinden.
[24] En omdat
daar bij jou nog steeds geen verandering in optreedt, moet ik je wel vermanen
bij iedere gelegenheid dat je wilt opscheppen en je altijd verraderlijke,
onoprechte mond wilt opendoen;.want ieder die anders denkt en voelt dan hij
spreekt, is een verrader aan het heiligdom der waarheld. Daarom moet je je op
deze wijze zeker laten vermanen en in de hele toekomst niet anders
spreken dan je denkt en voelt! Want dat is de aard en de mallier van de
verscheurende wolven, die in schaapsvacht rondsluipen om des te gemakkelijker
een onschuldig en zacht lam in hun dodende klauwen te krijgen. Begrijp me goed;
want ik doorzie je geheel en ik waarschuw je alleen maar dan: als je je stem
laat horen, want dan valt het mij altijd op dat je liegt, omdat je
anders spreekt dan je denkt en voelt. Ik sta zeker niet vijandig tegenover jou
als zieke ziel, - maar wel tegenover de ziekte zelf!"
123 De terechtwijzing van Judas
[I] JUDAS
Iskariot zegt: "Als het daarmee al zo gesteld is, moet ik mij toch kunnen
uiten; de Heer heeft anderen toch altijd gelegenheid gegeven hun slechtheid en
verkeerdheid te uiten. Als vreemden deze gunst kregen waarom moet mij die dan
onthouden worden, terwijl ik toch bij jullie groep hoor en steeds vreugde en
verdriet met jullie heb gedeeld?!"
[2] Dan zegt
BARTHOLOMÉUS te langen leste: "Bij vreemden lag de zaak heel anders! Zij
waren merendeels al van ouds her verkeerd opgevoed. Eigenlijk konden zij er
niets aan doen dat zij slecht en verkeerd waren. Toen zij echter het heldere
woord van de eeuwige waarheid vernamen, begon het in hen te borrelen en te
koken en zij begonnen zich te ontdoen van het oude vuil en werden rein. Maar
jij bevindt je al lang in het overvloedige, geestelijke licht der waarheid en
je hebt voor de waarachtigheid daarvan vele levende bewijzen door woorden en
allerlei wonderen! Maar dat verontrust je allemaal niet; jij zou het liefst
zelf wonderen doen om daarmee voor jezelf, net als de Farizeeën in de
tempel, zo veel mogelijk goud en zilver te verdienen. Jij hebt voor jezelf geen
god nodig behalve een die je behoorlijk veel geld zou bezorgen, waarmee je dan
op aarde ontzettend goed zou kunnen leven en waarmee je uiteindelijk, zonder
enige rekening te houden met de hier gehoorde levenswaarheden uit God,
gewoonweg tot stervens toe zou kunnen zondigen!
[3] En bij die
mentaliteit van jou heeft het geen zin je innerlijk bloot te leggen, want het
kan jou niet verbeteren en ons biedt het geen mogelijkheid jou te veranderen
door met woorden of daden een nieuw hart in je te scheppen.
[4] Als het
almachtige woord van de Heer je echter niet kan veranderen, wat kunnen wij
mensen daar dan nog aan toevoegen?! Ga liever naar je oude plaats terug en
stoor ons verder niet met je onbeduidende gepraat! - Ik heb gezegd!"
[5] Na deze
harde terechtwijzing wilde Judas Iskariot weliswaar nog iets zeggen, maar
CORNELIUS zei tegen hem: "Doe jij je mond alleen dan weer open als iemand
je dat vraagt; zwijg anders en stoor de Heer niet bij Zijn werk! Wil je
echter toch met alle geweld wat zeggen, ga dan zo ver mogelijk het
dichtbijzijnde bos in en praat daar met de bomen en struiken; zij zullen je
geen weerwoord geven dat je zou kunnen ergeren en uiteindelijk zelfs diep zou
kunnen beledigen! Of loop naar beneden naar de zee en spreek daar met de
vissen; die zullen je ook niet tegenspreken! Want van datgene, wat hier gesproken
wordt en wat hier gebeurt, begrijp jij toch zo goed als niets; en je gemelijke
domheid en je daaruit steeds opnieuw opkomende egoïsme en hebzucht stoort ons
in de voor ons zo noodzakelijke, diepere beschouwingen van de grote
levenswaarheden uit God, de Heer over alles!"
[6] Na deze
woorden verdwijnt Judas Iskariot helemaal naar de achtergrond en zegt geen
woord meer; want voor Cornelius had hij een groot respect, omdat hij diens
ijver en gevoelens voor Mij en Mijn leer maar al te goed kende.
[7] Toen
daardoor de rust weer hersteld was, zei IK tegen allen: "Wie heeft, zal
steeds nog meer gegeven worden; wie echter niet heeft, zal ook ontnomen worden
wat hij eventueel had!
[8] Jullie
hebben je nu zelf ervan overtuigd welk kwaad de hang naar wereldse dingen en de
hebzucht met zich meebrengt; behoed daarom jullie harten zo zorgvuldig mogelijk
daarvoor! Want een hebzuchtig hart kan onmogelijk iets van de geestelijke
dingen begrijpen en kan ook niet en nooit volledig zover komen en dus meer
verlicht worden, dat hij begrijpt wat tot zijn heil dient.
[9] Hoewel jullie allemaal pas een gering aantal dagen bij Mij zijn,
hebben jullie nu al moeilijke zaken begrepen; die leerling is echter nu al
bijna een half jaar bij Mij en was oog en oorgetuige van alle mogelijke
wonderen en lessen, en toch begrijpt hij de waarheid niet! De oorzaak daarvan
ligt in zijn grote geldzucht, en dat komt omdat hij zeer lui en traag is.
[10] Een mens
die echt vlijtig is, verdient dagelijks gemakkelijk zo veel als hij nodig heeft
en nog het nodige extra, dat hem op zijn oude dag goed van pas zal komen; en
ook al zou hij niets hebben kunnen sparen omdat hij het meerdere graag aan de
armen en behoeftigen gaf, dan zal voor zijn oude dag toch gezorgd zijn.
[11] Maar een
lui mens houdt van het nietsdoen en wil een goed leventje leiden op kosten van
zijn vlijtige medemensen; hij wordt daarvoor een leugenaar, een bedrieger, een
dief, om maar zoveel schatten bij elkaar te graaien dat hij als een koning zou
kunnen leven.
[12] Door die
hebzucht verduistert hij zijn ziel echter dermate, dat zij helemaal niets meer
van iets zuiver geestelijks begrijpen kan; en ook al wordt zij door het hoogste
en zuiverste geestelijke licht bestraald, dan verandert zij dat meteen in haar
zelfzuchtige, grofstoffelijke geaardheid en daarom ziet zij ook dat weer als
iets stoffelijks.
[13] Hoe het
geestelijke zich in materie verandert, hebben jullie gezien bij het ontstaan
van deze ezelin die nu hier voor jullie graast en Ik behoef jullie daarover
verder niet nog meer uit te leggen. Want wie van jullie dat begrepen heeft,
heeft het meteen zonder moeite begrepen; wie het echter niet meteen zonder
moeite heeft begrepen, zal dat ook nog lang niet volledig begrijpen en op deze
wereld al helemaal niet!
[14] Vraag
jullie allen dus zelf af, hoe het staat met jullie begrip! Wie het heeft, heeft
het; wie het echter niet heeft, zal het ook nog lang niet hebben. Wiens ziel
geestelijk is, kan het geestelijke ook gemakkelijk begrijpen; wiens ziel echter
aan de materie hangt, kan dit zeer reine geestelijke ook onmogelijk
begrijpen!"
124 Over het opvoeden van kinderen
[I] (DE HEER:)
"Er moeten weliswaar verschillen tussen de mensen onderling zijn, maar
niemand werd wat zijn ziel betreft zo slecht toegerust in deze wereld geplaatst
dat zij geheel materie zou moeten worden. Want niet één mensenziel komt in het
lichaam zonder een vrije wil en een eigen intelligentie.
[2] De
belangrijkste reden van het bederf van de mensenzielen ligt in de allereerste,
gewoonlijk op apenliefde berustende opvoeding. Men laat het boompje groeien
zoals het groeit en draagt door misplaatste verwennerijen nog al het mogelijke
daartoe bij om de stam maar echt krom te laten groeien. Is echter de stam
eenmaal verhard, dan helpen gewoonlijk alle pogingen tot recht buigen weinig of
niets meer; een eenmaal krom gegroeide ziel zal zelden of nooit meer een
helemaal rechte stam worden!
[3] Buig
daarom al jullie kinderen recht tijdens hun jeugd, waarin zij gemakkelijk te
leiden zijn, dan zal er weldra nog maar sporadisch zo'n erg materialistische
ziel te vinden zijn die het geestelijke niet zou kunnen begrijpen en zich niet
gemakkelijk zou voegen naar het juiste werk op de wegen van de ware goddelijke
levensorde! Denk daar goed aan; want daarom heb Ik jullie het lichamelijk
omhuld worden van een ziel in het moederlichaam getoond!
[4] Een kind
is tot aan het zevendejaar altijd nog veel meer dier dan mens. Want wat bij het
kind mens is, ligt voor het merendeel nog in diepe slaap verzonken. Omdat een
kind dus veel meer dier is dan mens, heeft het ook alleen maar veel dierlijke
en daarbij zeer weinig werkelijk menselijke behoeften.
[5] Geef hun
slechts het nodigste! Wen hen vroegtijdig aan het missen van allerlei zaken,
prijs de braven nooit te overdreven, wees echter ook tegen degenen die minder
begaafd en braaf zijn nooit te hard, maar behandel hen met ware liefde en
geduld.
[6] Laten zij
zich oefenen in allerlei goede en nuttige zaken en maak het kind, al is het nog
zo lief, nooit ijdel, egoïstisch en laat het zichzelf nooit overschatten. Ook
moet men kinderen, vooral als zij er aardig uitzien, nooit door mooie en dure
kleren nog ijdeler en trotser maken dan zij reeds van nature zijn. Men moet ze
zuiver houden, er nooit een soort huisgodjes van maken, dan zal men hen vanaf
de geboorte reeds op die weg brengen die hen in hun rijpere jeugd daar zal
brengen waar jullie allen nu pas door Mij komen.
[7] De maagd
zal kuis en zedig de staat van eerbare moeder bereiken en de jongeling zal met
een tot man gerijpte ziel en daarin een gewekte geest, man worden en een zegen
zijn voor de zijnen en voor de aarde en al haar schepselen.
[8] Maar als
je teveel toegeeft aan de dierlijke lusten en hartstochten van je kinderen, zul
je daarmee ook voor alle ondeugden een nieuwe en brede poort openzetten
waardoor deze in drommen onheilbrengend deze wereld binnen zullen dringen; en
als zij daar eenmaal zijn, zullen jullie tevergeefs met allerlei wapens tegen
hen ten strijde trekken en niets uitrichten tegen hun macht en gewelddadigheid!
[9] Verzorg
daarom de boompjes opdat zij regelrecht naar de hemel groeien en zuiver ze
zorgvuldig van alle wildgroei; want als de bomen eenmaal groot en sterk zijn
geworden en hun stam lelijke kronkels heeft, die ontstaan zijn door de slechte
winden, dan zullen jullie deze ondanks al je krachtsinspanningen niet meer
recht kunnen buigen !
[10] Eerder
hebben jullie de klomp vuurtongen voor je gezien. In de losse, vrije toestand
van zijn zieledeeltjes was nog lang niet vastgelegd dat daaruit nu juist een
ezelin moest ontstaan; pas na het daaropvolgende bevel van de engel begonnen de
delen zich zo tot een organisme te verenigen dat er uiteindelijk de vorm van
een ezel uit te voorschijn moest komen.
[11] Maar nu
de ezel er helemaal compleet staat, is een verandering in een ander dier
welhaast niet meer mogelijk! Er is weliswaar niets bij God onmogelijk, maar dan
zou deze ezel toch eerst helemaal ontbonden moeten worden, en alle
grondeigenschappen zouden zich tot een geheel ander organisme moeten samenvoegen,
met aanneming van nieuwe karakteristieke eigenschappen en afstoting van vele
die nu het wezen van een ezel bepalen. Dat zou echter toch zeker honderden
malen meer moeite en werk zijn dan uit de oergedachte in de juiste verhoudingen
een geheel nieuw wezen te scheppen dat nog nooit eerder deze aardbodem betreden
heeft.
[12] Zo is ook
van een kind alles moeiteloos te maken, terwijl een man of een grijsaard weinig
of niets meer zal aannemen.
[13] Wees
daarom vóór alles bedacht op een juiste en goede opvoed mg van je kinderen, dan
zullen jullie dit volle evangelie van Mij gemakkelijk aan de nieuwe volkeren
kunnen prediken, en het goede zaad zal ook op een goede en zuivere bodem vallen
en een honderdvoudige oogst brengen! Als jullie echter je kinderen op laten
groeien zoals de apen hunjongen, dan zullen zij als onkruid jullie hetzelfde
laten oogsten wat ouders van apenkinderen oogsten: "Wat de ouders
verzamelen, verbruiken en vernielen hun kinderen moedwillig; en als de ouders
hen van hun euveldaden willen afhouden, laten de lieve jongen meteen hun
scherpe tanden zien en verjagen zij de ouders."
125 Over het leven van Judas Iskariot
[1] (DE HEER:)
"Deze leerling ( Judas Iskariot) is daar een sprekend voorbeeld
van. Hij was de enige zoon van zijn zeer vermogende vaderen ook van zijn tot
stervens toe op hem verliefde, dwaze moeder. Het gevolg was dat de beide ouders
hun zoon aapachtig vertroetelden en hem in alles de vrije hand lieten en ook
alles gaven wat hij maar wilde hebben; en het gevolg daarvan was dat de jongen
toen hij groot geworden was, de ouders uit huis verjoeg en zich vermaakte met
veile deernen zoveel zijn natuur maar verdragen kon.
[2] Het duurde
niet lang tot hij ook zoveel van het vermogen van de ouders erdoor had gejaagd,
dat voor beiden slechts de bedelstaf overbleef en zij al gauw daarna van kommer
en verdriet stierven.
[3] Maar de
jongen, die nu eveneens helemaal verarmd was, kwam nu wat tot inkeer en begon
zich uiteindelijk af te vragen: 'Ja, waarom ben ik nu zo en niet anders
geworden? Ik heb mijzelf niet geboren laten worden, en nog veel minder verwekt;
mijzelf opvoeden kon ik toch ook niet, - en toch zegt iedereen mij in mijn
gezicht dat ik een ellendige schurk en booswicht ben, die door zijn liederlijke
en slechte streken zijn ouders hun hele, met moeite verworven vermogen heeft
ontnomen en hen aan de bedelstaf en tenslotte zelfs voortijdig in het graf
heeft gebracht!
[4] Wat kan ik
daar dan aan doen? Alles wat ik heb gedaan kan best erg slecht geweest zijn;
maar is het mijn schuld dat mijn ouders mij niet tot iets beters opgevoed
hebben?! Maar wat moet ik nu? Arm, zonder geld, zonder huis, zonder werk,
zonder brood! Stelen en roven zou het gemakkelijkst zijn om direkt iets te
bereiken; maar om als onhandige dief betrapt en dan bloedig gestraft te worden,
is zeker ook niet prettig! Met het roven ziet het er nog kwalijker uit! -Ik
weet nu echter wat ik doen zal! Ik leer het een of andere vak, al was het maar
het oude, domme pottenbakken, waarvan mijn vader rijk geworden is!
[5] Zo gezegd,
zo gedaan! Hij ging naar Kapérnaum bij een gemoedelijke pottenbakker in de leer
en leerde vlijtig in korte tijd zijn kunst. De oude pottenbakker had echter een
dochter die kort daarna de vrouw van de kunstenaarsleerling werd.
[6] Maar zo
royaal onze Judas vroeger was, zo hard en gierig werd hij nu als meester
pottenbakker. Zijn vrouw had vaak onder zijn hardheid te lijden. Hij maakte
goede koopwaar en begon alle markten te bezoeken en liet zijn huisgenoten
thuis gebrek lijden en werken tot ze er bij neervielen. Als hij met veel geld
van een markt naar huis kwam, gaf hij de ijverigste werkers wel enig loon, maar
kwam hij met minder verdienste naar huis, dan gebeurden er onaangename dingen
in zijn schamele woning.
[7] Om zich
naast zijn pottenbakkerij nog een bijverdienste te verschaffen, pachtte hij ook
een visserij en begon zich een paar jaar geleden toe te leggen op de
natuurlijke magie, omdat hij in Jeruzalem meermalen gezien had hoeveel geld
Egyptische of Perzische magiërs daarmee verdienden. Hij bracht er echter niet
veel van terecht, hoewel hij er veel geld voor uitgaf. Hij nam voor dat doel
ook les bij enige buiten hun orde levende Essenen die hem hadden wijsgemaakt
dat zij zo nodig ook met gemak een wereld konden scheppen, met alles wat zich
daarin bevindt.
[8] Maar hij
kwam al gauw tot de overtuiging dat hij de bedrogene was en keerde zijn mooie
meesters de rug toe. In dit jaar hoorde hij wat Ik allemaal deed en dat alles
wat men op deze aarde tot dusverre 'wonderen' noemde, daardoor vele malen werd
overtroffen.
[9] Dat was
dan ook de werkelijke reden waarom hij zich bij Mij aansloot en thuis alles
verliet teneinde alleen het doen van wonderen te leren en daarna veel goud en
zilver te verdienen.
[10] Mijn leer
kan hem weinig schelen. Als hij luistert naar wat Ik zeg, wil hij eigenlijk
alleen een uitleg horen hoe en met welke middelen Ik het een of andere wonder
tot stand heb gebracht. Wel, daarover hoort hij nooit iets wat voor hem
bruikbaar is en daarom is hij steeds knorrig.
[11] Overigens
zal hem op deze wereld bij Mij een ontzettend zware rekening wachten. Een
verraderlijke handeling en de daarop volgende bitterste vertwijfeling zal een
zelfmoordenaar van hem maken, en een strop en een wilg zullen zijn treurig
einde op deze wereld zijn! Want hij is iemand die God beproeven wil, wat een
grote misdaad is en moet zijn. Wie het echter waagt een misdaad tegen God te
begaan, zal dat ook tegen zichzelf niet achterwege laten. Eerst tegen God en
dan tegen zichzelf!
[12]
Maar Ik zeg jullie dat aan gene zijde de zelfmoordenaars moeilijk ooit Gods
aangezicht zullen zien! Ik zou jullie daarvan ook zelfs de mathematisch vastgestelde
oorzaak kunnen aangeven; maar dat loont werkelijk de moeite niet. Het is
voldoende dat jullie van Mij geloven wat Ik jullie aanduidde over het gevolg
van de zelfmoord. De oorzaak daarvan ligt altijd in een soort domheid, voortkomend
uit vertwijfeling, en die is een gevolg van een misdaad tegen God of tegen Zijn
geboden."
126 De gevolgen van een verkeerde opvoeding
[1] (DE HEER:)
"Men vindt weliswaar de geboden van God uiterst goed en rechtvaardig, maar
er zijn ook mensen die van het handelen naar die geboden niets willen weten,
maar enkel en alleen voor de wereld leven. Met die mensen is natuurlijks niets
of hoogstens heel weinig aan te vangen. Wie met hen een zakelijke betrekking
aangaat, is al meteen van het begin af aan de meest bedrogene en degene die men
te slim af is. Maar degene die zich met zulke wereldse mensen inlaat om er
beter van te worden, moet wel erg dom zijn, anders zou hij zijn partners wel beter
doorzien hebben alvorens zich met hen in te laten om zaken te doen.
[2] Toch heeft
zo'n mens, hoewel hij vrij dom is en enigszins op winstbejag uit is, altijd nog
een goede inborst. Maar juist door zijn domheld is zijn geloof daarbij zwak en
vertrouwt hij weinig op God. Hij denkt en zegt wel steeds: 'Laat ik eerst maar
eens echt rijk worden! Dan zal ik pas de beste mens ter wereld worden en mij
ook alle middelen verschaffen waardoor ik het mystieke.Godswezen beter en
grondiger kan leren kennen! Voor de arme wereld zal ik dan alle denkbare
weldaden verrichten, en na duizenden jaren zal mijn naam nog steeds genoemd
worden! Als de rijke, wereldse mensen mij eerst maar eens ondergeschikt worden,
dan zal al het andere wel vanzelf komen!’
[3] Met die
ijdele hoop gaat zo'n dwaas door het leven, maakt plannen en doet pogingen, en
zoekt met zijn plannen toenadering bij de groten en rijken, die met hun
scherpe, wereldse verstand in zijn bedenksels al gauw een voordeel voor
zichzelf zien. De domme, speculerende mens laat zich door hen misleiden en
wordt daarbij op een ten hemel schreiende manier bedrogen en om de tuin
geleid.
[4] Dan staat
hij daar met al zijn plannen en hoop, volkomen uitgeplunderd en totaal zonder
middelen en ziet geen uitweg meer. Het geloof in God en een vaster vertrouwen
op Gods macht, goedheid en hulp waren bij hem altijd al zo goed als niet
aanwezig. Met de wereld heeft hij door het bedrog, waardoor hij alles verloor,
alle binding verloren. Zijn verstand is te dom en kan ondanks alle zoeken en ondanks
alle inspanning geen uitweg vinden.
[5] Wat heeft
dat nu tot gevolg? Vertwijfeling en daardoor een gloeiende afkeer van het
bestaan, omdat er zich nergens ook maar enigszins aanvaardbare vooruitzichten
lijken voor te doen! In die koortshitte beneemt zich zo'n dwaas dan gewoonlijk
het leven en wordt zelfmoordenaar. Dat hij daadoor zijn ziel niet zelden een
onvoorstelbaar grote schade toebrengt, kunnen jullie duidelijk opmaken uit het
feit, dat zo'n mens zich nog heel lang steeds verder wil vernietigen omdat hij
beslist reeds een dodelijke haat tegen het bestaan koestert, want anders zou
hij geen zelfmoordenaar geworden zijn. Dat soort domheld is echter niemand
aangeboren, maar alleen het gevolg van een slechte en verkeerde opvoeding.
[6] Wie zijn kinderen
werkelijk liefheeft, moet het er toch voor alles aan gelegen zijn hun zielen zo
op te voeden, dat zij niet door de materie worden verslonden. Als de zielen op
de juiste wijze worden opgevoed, zijn zij het snelst in staat om de geest in
zich op te nemen en zullen zij nooit dom worden, en van zelfmoord zal al nooit
enige sprake zijn.
[7] Maar bij
jullie aapachtige kinderopvoeding, vooral in de steden, is er geen ander
resultaat mogelijk. Gewen jullie kinderen er daarom reeds vroegtijdig aan om
het ware rijk van God in hun hart te zoeken, dan hebben jullie hen daardoor
meer dan koninklijk van versierselen voorzien en voor hen het grootste en beste
erfdeel verworven, zowel tijdelijk als eeuwig!
[8] De
vertroetelde kinderen zullen echter nooit of te nimmer volgroeide mensen
worden! Als er met hen al verder niets ergs geschied of als zij niet iets
slechts worden, vormt zich mettertijd bij hen toch een bepaalde zwakke kant,
die door geen mens beledigd of zelfs maar besproken mag worden. Wordt zo'n
zwakke kant aangeroerd en besproken of zelfs beledigd, dan is het al gedaan met
zo'n mens. Hij zal razend en toornig worden en zeker proberen zich op iedere
denkbare wijze op de beledig er te wreken of hem minstens zeer nadrukkelijk
waarschuwen dat soort zaken voor altijd te mijden, omdat hem dat anders
vreselijk duur te staan zou komen.
[9] Zo'n zwakke kant is in de aard der zaak eigenlijk niet iets slechts
dat voortspruit uit de vrije wil en uit de kennis; maar het is toch een zwakke
plaats in de ziel waar deze steeds kwetsbaar blijft, en dat niet alleen hier,
maar ook nog lang aan gene zijde. .
[10] Daarom
moeten jullie er bij jullie kinderen ook bijzonder op letten dat zich in hen
geen zogenaamde zwakke kanten ontwikkelen, want die worden voor ~e ziel
hetzelfde als chronische, half genezen ziekten. Als het weer steeds goed is en
de wind tevens uit de goede hoek komt, merkt men er niets van en de mens die ze
bezit voelt zich helemaal gezond; maar zodra zich maar een begin van slecht
weer aan gaat kondigen, beginnen zulke zwakke plaatsen in het lichaam zich ook
meteen te roeren en maken de mensen vaak vertwijfeld van pijn.
[11] Zo
bijzonder moeilijk als het voor iedere dokter is om zulke oude kwalen van het
lichaam te genezen, net zo moeilijk en vaak nog moeilijker is het om zulke oude
verwondingen van de ziel te genezen. Als de schipper zijn schip wil behoeden
voor beschadiging, moet hij niet daarheen varen waar in zee allerlei klippen en
koraalbanken voorkomen, maar alleen daarheen waar het water de geschikte diepte
heeft. En zo moet de opvoeder van kinderen als een echte, het leven kennende
stuurman zijn kleine levensscheepjes ook niet rond laten varen over alle
wereldse, klippenrijke ondieptes, maar zich meteen meer op de innerlijke
levensdieptes wagen en dan zal hij de kleine scheepjes voor gevaarlijke
beschadigingen behoeden, en daardoor de kroon verwerven van een echte
levensstuurman
[12] Heil
degene, die ook deze woorden ter harte neemt; zij zullen niet zonder zegen voor
hem en de zijnen blijven!
[13]
En nu, omdat wij deze bijkomstigheid, die zich voordeed door het optreden van
leerling Judas Iskariot, nuttig besproken hebben, keren wij weer terug tot onze
beschouwingen over het ontstaan en het schijnbare vergaan, en wij willen nu
heel in het bijzonder dat laatste in ogenschouw nemen!"
127 De vrees voor de dood
[1] (DE HEER:)
"Het ontstaan van iets, een ding, een wezen of nog meer van een mens is
altijd een heuglijke zaak, maar het zichtbare vergaan en het verdwijnen, vooral
van een mens, is daarentegen altijd iets treurigs, dat het gevoel van ieder
mens altijd met weemoed vervult.
[2] Maar dan
vraag Ik: Ja, waarom dan, zolang de mensen nog enig geloof hechten aan de
onsterfelijkheid van de menselijke ziel?! De oorzaak ligt dieper dan jullie je
voor kunnen stellen, Ten eerste wordt deze droefheid veroorzaakt door de vrees
voor de dood, en vervolgens nog door veel andere dingen, die Ik jullie echter
nu niet in één keer kan en wil noemen, om je niet dan weer met het ene en dan
weer met het andere in verwarring te brengen.
[3] Als een
ziel eenmaal helemaal is wedergeboren en overgegaan is tot het ware levenswerk,
dan is natuurlijk wel alle droefheid en alle ongegronde vrees om te sterven of
te vergaan verdwenen; maar bij zielen die nog niet de juiste graad van innerlijke
levensvolmaaktheid hebben bereikt, blijft nog steeds iets achter van het
verdriet over hun gestorven naasten en in henzelf blijft iets achter van de
vrees voor de dood, waarvan zij op deze wereld pas dan geheel bevrijd worden
als hun ziel in hun geest, en de geest in hun ziel volgroeid is,
[4] Kijk maar
eens wat zo'n echt verwend kind, dat men er niet vanaf het begin af aan
geleidelijk aan heeft gewend om te werken, voor een ontzettend bedroefd gezicht
zal zetten, als het zo ongeveer na het twaalfde jaar serieus en definitief moet
gaan werken, ook al is dat werk op zijn krachten afgestemd! Het begint te
huilen, wordt diep bedroefd, mismoedig, geërgerd en kwaad op hen die het tot
regelmatig werk beginnen aan te sporen,
[5] Maar kijk
eens naar een even oud kind dat reeds van jongs af aan serieus werk moest doen
dat zijn krachten niet te boven ging! Hoe plezierig en behaaglijk dartelt zo'n
kind de hele dag rond zonder moe te worden!
[6] Zoals
echter in een luie ziel een grote vrees huist voor alle serieuze en aanhoudende
bezigheid, zo bevindt zich uit dezelfde bron afkomstig in de ziel ook de vrees
voor de dood, ja zelfs voor een wat minder onschuldige ziekte.
[7] Jullie
zullen ook reeds vaker de gelegenheid hebben gehad te constateren dat echt
vlijtige en zeer werkzame mensen bij lange na niet zo'n grote angst voor het
sterven hebben als zulke arbeidsschuwen, die zo opgaan in een comfortabel leven
en zo van het leven genieten; en die vrees verdwijnt niet eerder dan nadat
zulke zielen een juiste bezigheid ter hand genomen hebben,
[8] Jullie
denken weliswaar dat deze vrees alleen maar een gevolg is van onwetendheid en
het gebrek aan kennis over het hiernamaals. Ik zeg jullie echter allen: "Zeker niet, het is
op zichzelf alleen maar een gevolg van de diep wortelende afkeer van de ziel
voor het werken en omdat de ziel heimelijk vermoedt dat met het wegnemen van
het lichaam haar verdere bestaan er een van veel werk zal zijn. Dat maakt haar
ontroostbaar, waardoor zij in een soort koorts raakt waarin dan ook een bepaalde
onzekerheid over het eens komende voortbestaan aan het licht komt. - Denk daar
wat over na en dan zullen wij op deze belangrijke zaak verder ingaan!"
[9] Na die
woorden van Mij gaat MATHAËL staan en zegt: "Als U het goed vindt, zo ik
graag voor een beter begrip van deze zaak iets naar voren willen brengen!
[10] IK zeg:
"Zeg jij maar gerust watje weet en begrijpt; want jouw kennis en begrip
zijn uit de beste bron afkomstig!"
128 Het door de dood scheiden van ziel en lichaam
[1] Daarop begon
MATHAËL te spreken en hij zei het volgende: "Beste vrienden en broeders,
ik weet niet hoe het kwam dat ik van kinds af aan zo nu en dan reeds geesten
kon zien en zelfs met hen kon spreken. Het was echter wel een belangrijke reden
waarom ik eigenlijk binnen de muren van de tempel trad; want men vertelde mij
dat de geesten, die al vaak erg lastig voor mij geworden waren, daarbinnen geen
macht meer over mij zouden hebben, en dat ik ze daarna ook niet meer zou zien,
Wel, dat was juist en geheelovereenkomstig de waarheid, want nadat ik de
gezegende tempelkleding had aangetrokken, zag ik geen enkele geest meer! Hoe en
waardoor dat kwam zou ik niet weten, maar het is absoluut waar en juist.
[2] Hoewel ik
echter door de muren en de kleding van de tempel van deze plaag bevrijd was,
zagen de geesten toch kans zich op een andere manier te wreken. Mijn latere,
verschrikkelijke bezetenheid was beslist het treurige gevolg daarvan! Het
verdere van die betreurenswaardige toestand van mij is bekend en ik hoef daar
geen woorden meer aan te verspillen. Maar uit die tijd waarin ik geesten zag,
herinner ik mij nog heel veel en wanneer ik hier nu enige voorbeelden geef ten
bate van al mijn huidige vrienden en broeders, vertrouw ik er op dat ik hun in
ieder geval bij deze gelegenheid ook een kleine dienst bewijs.
[3] Toen ik
pas zeven of misschien ook wel acht jaar oud was, stierven er plotseling vijf
mensen tengevolge van een op pest lijkende epidemie; het waren de vrouw van de
buurman, twee van de oudste dochters en twee dienstmaagden die eigenlijk heel
gezond waren.
[4] Het
merkwaardige aan deze vreemde epidemie was, dat er alleen maar volwassen en
volkomen kerngezonde maagden en vrouwen stierven. Toen echter in het huis van
de buurman de vrouw ziek werd, terwijl de dag ervoor reeds de twee dochters en
de twee dienstmaagden gestorven waren, kwam de buurman helemaal wanhopig van
verdriet bij ons en smeekte ons hem bij te staan en indien mogelijk zijn vrouw
van de dood te redden. Mijn vader, die in de omgeving van Jeruzalem een mooi
huis bezat en daar meestal woonde, was namelijk in noodgevallen ook geneesheer,
en daarom was het des te meer een soort plicht voor hem aan de oproep van de
ongelukkige buurman gevolg te geven. Dat ik niet thuis mocht blijven ligt voor
de hand, omdat ik mijn vader vaak uitstekende geneesmiddelen kon aanraden die
mijn geesten mij niet zelden heel openhartig lieten weten.
[5] Mijn vader
vertrouwde er op dat ik in het huis van de buurman geesten zou ontmoeten die
mij voor de genezing van de doodzieke buurvrouw ie s zouden meedelen en zo werd
ik dus, of ik wilde of niet, meegenomen. Mijn vader had zich ook niet vergist;
ik zag werkelijk een aantal geesten –stellig
goede en slechte door elkaar -.Maar met het aanraden van een of ander
geneesmiddel liep het ditmaal anders; want een grote geest die een lichtgrijs,
plooiend gewaad droeg, zei tegen mij, toen Ik hem op wens van mijn vader naar
een geneesmiddel vroeg: 'Kijk eens naar de stervende! Haar ziel stijgt reeds op
uit haar borstkuil, de plaats waar de ziel het lichaam gewoonlijk
verlaat!"
[6] Ik keek nu
beter naar de stervende. Uit de borstkuil verhief zich een soort witte nevel,
deze breidde zich steeds meer over de borstkuil uit en werd ook steeds dichter;
maar van een of andere menselijke vorm merkte ik lange tijd niets. Toen Ik dat
zo wat zorgelijk bekeek, zei de lichtgrijze, grote geest tegen mij: 'Let maar
eens op hoe een ziel haar aardse woning voor altijd en eeuwig verlaat!. Maar ik
zei: Waarom heeft deze scheidende ziel dan geen gestalte, terwijl jullie, die
ook pure zielen zijn, toch heel gewone mensengestalten hebben?' De geest
antwoordde: 'Wacht nog maar even; pas als de ziel helemaal uit het lichaam is,
zal zij alles wel netjes bij elkaar rapen en er dan ook mooi en vriendelijk
uitzien! ‘
[7] Terwijl ik
die nevel zich steeds meer zag uitbreiden en verdichten boven de borstkuil van
de zieke, leefde het lichaam nog steeds en steunde zo nu en dan als van iemand
die door een nare droom wordt geplaagd. Na ongeveer het vierde deel van een
Romeins uur zweefde de nevel ter grootte van een twaalfjarig meisje ongeveer
twee handbreedten hoog boven het lichaam van de stervende vrouw, en was met
haar borstkuil alleen nog door een vingerdikke nevelkolom verbonden. De kolom
had een roodachtige kleur, werd nu eens langer en dan weer korter; maar na
iedere keer langer en weer korter worden, werd de nevelkolom dunner en het
lichaam vertrok zichtbaar van pijn tijdens het langer worden.
[8] Na
ongeveer twee uur volgens de Romeinse tijd raakte de nevelkolom helemaal vrij
van de borstkuil en het onderste deel zag er uit als een gewas met zeer veel
wortelvezels. Maar op het ogenblik dat de nevelkolom loskwam van de borstkuil
zag ik twee verschijnselen. Het eerste bestond uit het volledig dood gaan van
het lichaam, en het andere was dat de gehele, witte, nevelachtige massa in een
oogwenk veranderde in de mij maar al te bekende vrouw van de buurman. Meteen
omhulde zij zich met een wit, geplooid hemd, groette de rondom aanwezige,
vriendelijke geesten, vroeg echter ook meteen duidelijk waar zij nu was en wat
er met haar gebeurd was; ook toonde zij zich direkt erg verbaasd over de mooie
omgeving waarin zij zich nu bevond.
[9] Maar van
de omgeving nam ik zelf totaal niets waar. Ik vroeg daarom aan mijn grote
lichtgrijze geest, waar die mooie omgeving dan te zien was. Toen zei de geest:
'Die kun jij vanuit je lichaam niet zien, want dat is slechts een produkt van
de levensfantasie van de gestorvene en zal pas langzamerhand in een grotere en
meer degelijke werkelijkheid overgaan!' Met deze woorden werd ik afgescheept en
de geest sprak daarna in een mij geheel onbegrijpelijke taal. Hij moet echter
iets heel prettigs tegen de nu vrije ziel gezegd hebben, omdat haar gezicht
daarna zo blij werd.
[10] Het wam
mij echter merkwaardig voor dat de ziel, die nu vrij was, zich helemaal niet
meer scheen te bekommeren over wat er met haar vroegere lichaam gebeurd was;
zij onderhield zich zichtbaar heel aangenaam met de geesten, maar dit alles in
een voor mij volkomen vreemde taal. Na verloop van tijd werden ook de beide
gestorven dochters en de beide dienstmaagden bij haar gebracht. En zij
begroetten hun vroegere moeder en meesteres heel vriendelijk, -maar niet alsof
de eerste twee haar dochters en de andere twee haar vroegere dienstmaagden zouden
zijn geweest, maar als echte, ware, goede vriendinnen en zusters, en dat deden
zij in een voor mij vreemde en totaal onbegrijpelijke taal. Maar geen van hen
scheen zich in het minst om haar vroeger toch zeker zeer in ere gehouden
lichaam te bekommeren; ook schenen zij niemand van ons stervelingen te zien.
[11]
Merkwaardig was het dat de ziel van de zojuist gestorven vrouw meteen na het
verlaten van het lichaam wél nog helemaal in het Hebreeuws haar vreugde over
het zien van de mooie omgeving te kennen gaf, maar zich, toen zij zich in
zekere zin meer geconcentreerd en verdicht had. bediende van een taal die
volgens mijn geringe kennis nu op de hele aarde en onder al haar stervelingen
hoogstwaarschijnlijk nergens voorkomt.
[12] Ik
richtte mij daarom weer tot mijn lichtgrijze geest en vroeg hem: 'Waarover gaat
het, wat die vijf die zojuist in jullie rijk zijn aangekomen, nu met elkaar
bespreken en welke taal is dat?'
[13] De geest
antwoordde: 'Wat ben jij toch een nieuwsgierige jongen! Zij spreken juist
vanwege jou deze speciale geestentaal, omdat zij niet door jou verstaan willen
worden; want zij weten en voelen precies dat jij hier bent als iemand die
vanuit zijn lichaam de geesten kan zien en met hen kan spreken als een Birmaan
in Groot Indië. Zij weten en voelen ook dat hun lichamen nog hier zijn; maar
daar bekommeren zij zich net zo min nog over als jij over een oude mantel die
je totaal verscheurd hebt weggegooid. Je zou hun nu alle wereldrijken kunnen
aanbieden met daarbij uitzicht op een duizend jaar lang leven vol gezondheid,
dan zouden zij toch nooit meer in hun lichaam terugkeren! Maar dat waarover zij
met elkaar spreken, zou je niet begrijpen ook al zou het in jouw taal gebeuren;
want zij zien nu juist in deze tijd dat de grote Beloofde zich reeds als mens,
ook al is het nog pas als een teer kind, in de stoffelijke wereld bevindt. Als
jij een man bent, zul je Hem in Galiléa herkennen.”
[14] Dat was
het hele commentaar wat de lichtgrijze geest mij heel voorkomend en vriendelijk
gaf. Het was beslist een heel gedenkwaardige verschijning die ik toen als knaap
net zo waar en echt gezien heb als ik jullie nu allemaal zie; en het bewijs
ervan dat de geest mij geen onwaarheid vertelde, is dat ik nu U, o Heer,
werkelijk in Galiléa heb gevonden zoals de lichtgrijze geest mij heeft
voorspeld.
[15] Ik zou nu
graag alleen een beetje meer toegelicht hebben, waarom de ziel op het moment
van het scheiden als een nevel opstijgt uit de borstkuil en waarom niet meteen
als een herkenbare mensenvorm. - Heer, liefdevolle, alwijze Mees ter van al
het leven, zou U ons dat willen uitleggen?"
[1] IK zeg:
"Die zullen jullie aanstonds krijgen; luister dus! Het nevelige
uiterlijk dat echter altijd nog een menselijke vorm * (* weliswaar gerafeld,
maar met de grootte en de globale vorm van een mens (J.L.)) heeft - is het gevolg van de grote
benauwdheid van de ziel tijdens het moment van scheiding, waarbij zij van pure
vrees en ontzetting enige ogenblikken helemaal buiten bewustzijn raakt.
[2] Het is een
buitengewone krachtsinspanning van de scheidende zielom zichzelf te handhaven
in het haar bewuste bestaan. Al haar delen worden daardoor in een buitengewoon
heftige trilling gebracht, wat maakt dat ook het geoefendste oog dat in staat
is geesten te zien, geen herkenbare vorm kan ontdekken.
[3] Een
natuurkundig voorbeeld hiervan zou de bassnaar van een harp kunnen zijn. Als je
haar hard hebt aangeslagen zal zij gedurende enige tijd zo snel heen en weer
gaan, dat je haar slechts als een doorzichtige nevelige draad zult zien; als de
snaar opgehouden is met trillen, wordt door de rust ook haar eigenlijke vorm
weer zichtbaar .
[4] Een
soortgelijk verschijnsel geeft ook de aanblik van een zoemende vlieg, waarvan
je de vleugels pas dan als vleugels kunt waarnemen wanneer de vlieg is
opgehouden met vliegen en daardoor ook met zoemen; in vliegende toestand heb je
haar slechts als met een klein nevelwolkje omgeven gezien.
[5] Als de
ziel op het moment van scheiden het verwoeste, verscheurde en verder niet meer
bruikbare lichaam verlaat, vibreert zij vaak met trillingen ter grootte van een
handbreedte en wel zo snel, dat je kunt aannemen dat zij in een enkel ogenblik
duizend maal heen en weer en op en neer gaat. Zolang de ziel zo in trilling is,
is het voor een eventuele toeschouwer totaalonmogelijk ook maar iets van de
menselijke vorm van de ziel waar te nemen. Na verloop van tijd komt de ziel
meer en meer tot rust en wordt daardoor ook als menselijke vorm zichtbaar; is
zij echter tenslotte geheel in de rusttoestand gekomen die direkt na de
volledige afscheiding intreedt, dan is zij ook meteen in volmaakte menselijke
vorm zichtbaar, vooropgesteld dat zij voordien door allerlei zonden niet te
veel misvormd is. -Begrijp je dat nu?"
[6] MATHAËL zegt: "O Heer. U, Alwijze, hoe zou het nu mogelijk
kunnen zijn dat ik dat niet volkomen begrijp? U heeft mij dit verschijnsel
immers overduidelijk uitgelegd! Maar nu zou ik - Heer, vergeef mij mijn
weetgierigheid - toch ook nog willen weten in welke taal die vijf zielen met
elkaar gesproken hebben! Zelf ken ik toch ook verschillende talen; maar
desondanks verstond ik geen woord v wat zij met elkaar gesproken hebben.
Bestaat er in deze wereld nog een daarmee overeenkomende taal?"
[7] IK zeg:
"O ja, de Birmaanse priesters maken gebruik van deze taal (het Sanskriet)
, en het was de oertaal van de eerste mensen van deze aarde; die van jullie, de
oud-Egyptische en ten dele ook die van de Grieken, stammen alle bijna geheel al
van deze ene en eerste mensentaal. Denk je soms dat je vader Abraham, Isaäk en
Jacob zou verstaan als zij hier waren en zo zouden spreken als zij eertijds
gesproken hebben? O zeker niet, geen enkel woord van hen zouden jullie
verstaan! Het begrijpen van de boeken van Mozes kost je al zoveel moeite,
terwijl die toch bijna duizend jaar jonger zijn dan Abraham, hoeveel te minder
dan de aartsvaders zelf! Ja, er is bij de Joden erg veel veranderd, dus, zonder
een tweede Babylonische spraakverwarring, ook de taal. -Is dat je nu ook duidelijk?"
[8] MATHAËL
zegt: "O Heer, dat begrijp ik nu ook; ik geloof dat alle anderen het ook
begrijpen en daarom zou ik U uit naam van allen weer om een vervolg van de
lessen willen verzoeken!"
[9] IK zeg:
"Dat zal niet uitblijven, maar je hebt nog veel ervaringen op het gebied
van het sterven opgedaan en daarom moet je ons terwille van je broeders nog een
paar van de gedenkwaardigste daarvan vertellen. Wat jou of iemand anders
daarbij niet duidelijk mocht zijn, zal Ik jullie dan wel weer uitleggen.
[10] Ik heb
jullie reeds de ontwikkelingsgang laten zien tot aan het punt van de overgang
door het afvallen van de materie. De lichamelijke dood is nog steeds de schrik
van alle schepselen. De reden daarvan heb Ik jullie ook heel in het kort
verteld; die zal bij gelegenheid echter nog uitvoeriger besproken worden. -Maar
vertel jij nu weer verder!"
[11] MATHAËL
zegt: "O Heer, alleen omdat U het zo liefdevol vraagt, zal ik nog een
aantal gevallen beschrijven zoals ik die met de ogen van mijn ziel heb
gezien!"
130 Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie
van de roofmoordenaars
[1] (Mathaël:)
"Toen ik een jongen van twaalfjaar was en reeds in staat was met
mannelijke ernst te denken en te spreken, werden er in Jeruzalem een aantal
roofmoordenaars van de ergste soort veroordeeld om gekruisigd te worden. In
totaal waren het er zeven. Dat baarde in die tijd niet alleen in Jeruzalem veel
opzien, maar ook in de verre omtrek. In die tijd was een zekere Cornelius hoofd
van het Romeinse leger en daarbij ook tijdelijk landvoogd. Hij was bijzonder
vertoornd over deze aartsbooswichten, omdat zij met ware tijgeraard de gevangen
mensen zo maar voor hun plezier onder allerlei verschrikkelijke martelingen
doodden en er des te meer plezier in hadden naarmate zij iemand langer konden
kwellen. Kortom, het begrip' duivel' zou voor hen nog veel te goed en
fatsoenlijk zijn!"
[2] Hier
onderbreekt CORNELIUS hem en zegt: "Vriend, laat je door mij niet van je
apropos brengen, maar ik moet hier ter wille van de waarheid getrouwheid van
je vertelling nog opmerken dat Ik die Cornelius was! En nu maar weer verder met
je verhaal, want tot nu toe was er nog geen enkel onwaar woord bij”
[3). MATHAËL
gaat verder: "Zo heel vaag vermoedde ik dat al we, omdat ik mij je gezicht
uit die tijd nog vrij goed herinner, en het is alleen maar in het voordeel van
mijn verhaal dat jij in jouw hoge functie een sprekend en waarachtig getuige
daarvan bent! Wees dus zo goed verder naar mij te luisteren!.
[4] Omdat die
zeven dus zulke boosaardige duivels waren, besloot Cornelius dan ook tegen hen
als afschrikwekkend voorbeeld onmeedogenloos op te treden. Dat bestond daarin
dat zij allereerst veertien volle dagen lang de dood in het vooruitzicht
kregen, terwijl hun gedurende deze tijd dagelijks heel realistisch voorgelezen
werd over de martelingen die hun te wachten stonden. Voor het overige werden
zij tijdens deze verschrikkelijke tijd goed gevoed, opdat het leven hun heel
aangenaam zou lijken en de met zekerheid te verwachten pijnlijke dood hun des
te erger voor zou komen.
[5] Ik heb
samen met mijn vader deze kerels ongeveer vijfmaal bezocht, zag hen echter aan
het eind steeds dampen en roken als een half verkoold en nog gloeiend houtblok,
en die damp en rook verspreidde in ieder geval voor mijn neus een onverdraaglijke
stank, die waarschijnlijk op deze wereld met niets te vergelijken is! Hoe
langer hun wachttijd duurde en hoe dichter hun verschrikkelijke dag nabij kwam
des te doordringender werd de damp, rook en stank. Het is te begrijpen dat de
kleur van de zeven duivels nog meer verschoot dan die van een kameleon.
[6] Eindelijk
kwam de vreselijke dag der verschrikking. De gerechtsdienaren en de
beulsknechten kwamen en de zeven werden in het openbaar in aanwezigheid van
duizenden toeschouwers tot op hun schaamte ontkleed en vervolgens tot bloedens
toe gegeseld. Ik kon deze executie slechts van verre zien, maar merkte toch op
dat tijdens deze behandeling een aantal zwarte vleermuizen als een zwerm bijen
uit de gegeselden wegvlogen; en het leek of kleine vliegende draken zich boven
de gegeselden verhieven, die nu al heel wat minder dampten en rookten.
[7] Maar toen
ik wat nauwkeuriger toekeek, zag ik al gauw dat deze damp en rook snel allerlei
afgrijselijke vormen aannamen, die dan als de voornoemde zwarte vleermuizen
wegvlogen; ook de kleine draken werden zo gevormd. Hoeveel van zulke helse
creaturen zullen er zich gedurende die veertien dagen hebben losgemaakt van de
zeven!
[8] Maar nadat
de zeven op barbaarse wijze gegeseld waren, merkte ik dat hun eerst heel duivels
uitziende gezichten een wat menselijker uitdrukking kregen en dat de
misdadigers ook zwakker en banger werden; ze deden mij denken aan dronken
mensen die nauwelijks weten wat er met hen gebeurt. Ik vond het erg vreemd dat
deze vroegere woestelingen nu zo mak als een lam begonnen te worden.
[9] Na de geseling werden er zeven kruisen gehaald en iedere misdadiger
kreeg er een op zijn schouders om naar
Golgotha te dragen, dat al sinds lang de algemene terechtstellingsplaats van de
Romeinen is; maar ondanks alle stoten, slagen en mishandelingen was geen van
hen in staat om met de hem opgelegde doodslast ook maar een stap te verzetten.
Daarom liet men een grote wagen komen, bespannen met twee sterke ossen, legde
eerst de kruisen erop en dan daar bovenop de misdadigers, bond alles met touwen
en kettingen stevig vast en reed toen naar Golgotha.
[10] Daar
aangekomen, waarheen behalve ikzelf en mijn vader maar weinig volk gevolgd was
vanwege de te verschrikkelijke wreedheid, maakte men alles weer los, sleurde de
van bloed druipende misdadigers van de wagen, bond meteen de een na de ander
met grove en van dorens voorziene touwen stevig vast aan de kruispalen en
plaatste die toen rechtop in de daarvoor speciaal in de steen uitgehakte gaten.
Nu begonnen de misdadigers pas echt te schreeuwen en vreselijk te jammeren!
[11] Het moet
hun welondraaglijke pijn veroorzaakt hebben, want ten eerste was hun lichaam al
helemaal open gereten, -en ten tweede waren daar die touwen met dorens er
doorheen gevlochten, en ten derde het grove en ruwe hout! Want zo'n kruis is
weliswaar stevig, maar verder altijd zo grof mogelijk tot een kruis
samengevoegd en het moet bij degene die daar met een gezond lichaam met handen,
voeten en middel vast tegenaan gebonden is al zonder meer ondraaglijke pijn
veroorzaken, laat staan bij iemand die reeds meer dan verschrikkelijk gegeseld
is. Ik heb dit alleen daarom zo uitvoerig beschreven opdat jullie, broeders, in
het bijzijn van de Heer het nu volgende des te gemakkelijker kunnen begrijpen
en tevens ook om aan te geven hoe standvastig en getrouw de geëerde Cornelius
zijn woord als rechter is nagekomen.
[12] Hoe
langer de zeven aan de kruisen hingen, des te verschrikkelijker werd hun
geschreeuw en des te ontzettender lasterpraat en vloeken stootten zij uit, tot
zij na ongeveer drie uur, omdat zij helemaal hees en hun stem kwijt waren,
alleen nog maar bloederig kwijlden en zich de tong en lippen stuk beten. Na
zeven volle uren werden zij rustiger en het leek alsof zij allen gelijktijdig
door een beroerte getroffen waren.
[13] Ik moet
echter eerlijk bekennen dat dit alles mij uiteindelijk toch niet erg
prijzenswaardig voorkwam, ondanks het feit dat zij, toen zij nog vrij
rondliepen, als echte duivels te keer waren gegaan en er beslist niemand in
heel Jeruzalem en Judea was, die ook maar één van de zeven beklaagd zou hebben!
Maar het zij zo; de wet schrijft het voor en in de ogen van de wereld hadden
zij het verdiend!
[14] Van
datgene, wat wij thans, o Heer, uit Uw mond gehoord hebben en wat U ons heeft
laten zien, had toen natuurlijk geen mens ook maar het geringste vermoeden en
dus was het rechtvaardig en terecht om deze zeven als afschrikwekkend
voorbeeld voor de velen die op de een of andere wijze hetzelfde deden, uiterst
zwaar volgens de wet te straffen. Maar hoe weerzinwekkend gruwelijk alles tot
nu toe al was, het valt volkomen in het niet bij het vervolg van de
geschiedenis die ik jullie nu ga vertellen.
[15] Bij deze
zeven begon zich nu ook ter hoogte van de borst een vreemd soort gitzwarte nevel
en rook te ontwikkelen, die uitdijde tot tweemaal de grootte van degenen die
aan het kruis hingen. Ik ontdekte ook die bepaalde nevelige draad, waarmee de
naar buiten gekomen nevel met het nog koortsig en krachtig schokkende lichaam
in verbinding stond. De zwarte nevel ging echter niet over in een menselijke
vorm, maar in de verschrikkelijke vorm van een grote, geheel zwarte tijger, die
echter als met bloed gestreept was. Nadat deze zwarte beesten al gauw hun vorm
hadden, begonnen zij meteen op vreselijke wijze tekeer te gaan en zij
probeerden zich uit alle macht geheel van het lichaam los te maken. Maar dat
ging niet, want de levenssnoeren waren zo taai dat zij met geen mogelijkheid te
breken waren.
[16] Dat alles
werd mij te gek en te afgrijselijk, en omdat het toch al ruim een uur na het
midden van de dag was, gingen ik en mijn vader naar huis en pas onderweg
vertelde ik mijn vader wat ik allemaal tijdens het verloop van de kruisiging
gezien had. Hij bekende mij weliswaar dat hij niets dergelijks gezien had, maar
dat hij mijn ogen goed in de gaten had gehouden en uit hun gefixeerde heen en
weer glijden goed waargenomen had, dat ik daar iets bijzonders moest zien;
daarom geloofde hij mij ook op mijn woord. Hij als geneesheer voor noodgevallen
en als filosoof en tevens theosoof ontdekte daarin veel gedenkwaardigs, hoewel
hij ondanks al zijn filosofie en theosofie evenveel van mijn verhalen begreep
als ikzelf; maar hij nam zich voor tegen de avond toch weer erheen te gaan om
door mij nog verdere waarnemingen te kunnen doen en om bij gelegenheid de
Sadduceeën eens flink te kunnen zeggen, dat zij grote ossen en ezels waren als
zij de onsterflijkheid van de menselijke ziel loochenden"
131 Kritiek op de Romeinse straffen
[I] (Mathaël:)
"Wij hadden zelf als buren een door de wol geverfde Sadduceeër met zijn
gezin, die weliswaar als mens heel fatsoenlijk, goed en verdraagzaam was, maar
waarmee over God en de onsterfelijkheid van de ziel nooit te praten viel. Hij
vond degenen die daaraan geloofden allemaal zeer bekrompen mensen en over mij
zei hij, dat ik duidelijk aanleg had om dichter te worden omdat ik zo'n
levendige fantasie en verbeelding had. Kort en goed, bij tijden hield mijn
vader hele gesprekken met hem, maar zonder enig resultaat.
[2] Nu vroeg
mijn vader hem of hij mee ging naar Golgotha. Maar hij zei: 'Voor geen goud van
de wereld! Ik kan al geen dieren zien sterven of zelfs maar zien slachten, Iaat
staan mensen, ook al zouden zij nog meer gruweldaden begaan hebben dan deze
zeven! Als er verscheurende beesten in onze buurt komen, goed, Iaat men dan
jacht op hen maken om ze onschadelijk te maken, dan heeft men de mensheid
daardoor een goede dienst bewezen! Laat men dat ook doen met mensen die voor
een vredelievende, menselijke samenleving absoluut niet meer deugen! Laat men
ze eenvoudig doden, -maar Iaat men hen niet martelen, want zij kunnen er
beslist het minst aan doen dat ze verscheurende beesten zijn geworden! Natuur,
temperament, samenloop van omstandigheden en opvoeding zijn altijd de oorzaken
van zulke ontaardingen.
[3] Als men
echter zegt dat men dat alleen maar doet vanwege het afschrikwekkende
voorbeeld, dan moet ik daar erg hard om lachen, want wij als vreedzame en goed
gevoede mensen hebben geen afschrikwekkend voorbeeld. nodig en degenen voor wie
het eventueel goed zou zijn, zullen met zo dwaas zijn om op hun gemak naar die
zeven afschrikwekkende voorbeelden te komen kijken!
[4] Maar deze
voorbeelden zullen zeker het prijzenswaardige gevolg hebben dat de andere
misdadigers die nog lang niet gepakt zijn, -misschien wel duizend -in het
vervolg met hen die in hun handen terecht zullen komen nog veel wreder zullen
handelen dan tot nu toe! Vooral een Romein die, wat goed mogelijk is. het geluk
heeft in handen te vallen van de nog vrij rondlopende misdadigers, zal zijn
geluk niet opkunnen! Heus, voor alle schatten van de wereld zou ik niet met hem
willen ruilen! Dat is het enige voordeel wat het hanteren van zulke al te
grimmige wetten kan opleveren!
[5] Wie
herinnert zich niet de tijden van vóór de Romeinen?! De wetten waren weliswaar
nooit om mee te spotten, - maar ze waren tenminste verstandig, en men hoorde
nooit iets over erge gruweldaden. Maar nu hebben de wijze heidenen, deze
hoogdravende wereldverbeteraars en veroveraars van stad en land, ons gezegend
met de strengste staatkundige en krijgshaftige wetten, en ondanks de tienvoudig
versterkte Romeinse bewaking worden op de straten van ons beloofde land
gruwelen begaan die een fatsoenlijk mens niet aan kan horen zonder daarbij in
zwijm te vallen! Gaan jullie daarom maar alleen en aanschouw dat zevenvoudige
voorbeeld van ware Romeinse wreedheid, dat binnenkort een zevenvoudige
wreedheid van de andere kant tengevolge zal hebben !
[6] De mens
moet mens zijn omdat de eeuwige natuur hem tot mens boven zich verheven heeft!
Als de mens echter met al zijn zo hoog geprezen verstand tenslotte nog een veel
erger en wreder dier wordt dan de verscheurendste beesten uit de wouden, dan is
het finaal afgelopen met de mens, en dan wordt het hoog tijd dat wij naar de
wilde en verscheurende beesten in de wouden gaan om van hen de natuurlijke
menselijkheid te Ieren! Ga dus maar naar Golgotha, naar deze meest vervloekte
plaats van de gehele aarde, die doordrenkt is van het bloed van mensen, zoals
een slachterij van het bloed van runderen, lammeren en geiten! Wat jullie daar
zullen Ieren, zal echt niet hoogstaand zijn!
[7] Jullie
erkennen een God en geloven in de onsterfelijkheid van de ziel en kunnen toch
onbezwaard mee aanzien hoe geestelijk misvormde en ver afgedwaalde mensen door
nog grotere woestelingen op onbeschrijflijk pijnlijke wijze de gehele dag tot
stervens toe gepijnigd worden! Geloof mij, deze zeven zouden zonder de Romeinse
strengheid nooit zo erg geworden zijn als zij kennelijk, om de rillingen van te
krijgen, waren! Maar wie heeft hen zover gebracht? Zij, die er nu de hele dag
door veel plezier in scheppen om hen te martelen!
[8] En kunnen
jullie als heilige en godvruchtige Joden ook aanzien hoe de ergste zondaars de
mindere zondaars pijnigen en martelen?! Jullie zijn me ook mooie mensen en
buren! Heus, in mijn ezelstal ziet het er veel humaner en menselijker uit dan
in jullie godvruchtige huis! Begrepen?' -Daarmee verwijderde hij zich en wij
gingen ook op weg."
132 Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars.
[1] Binnen een
halfuur waren wij al weer op Golgotha en troffen daar behalve de bewakers
vrijwel niemand aan. Maar de zeven boden een ontzettende aanblik. Daarmee
bedoel ik niet zo zeer de zeven half doden die er verschrikkelijk uitzagen,
maar veeleer hun zielen, die nog niet van hun lichamen waren gescheiden, en er
alle moeite voor deden zelf de lichamen te vernietigen en te verscheuren. Deze
zwarte tijgers, die over hun lichaam donkere bloedrode strepen hadden, sloegen
met hun klauwen in hun lichamen en beten zich daarin vast, maar het nog levende
zenuwgestel van het lichaam bezorgde hun kennelijk daarop een pijnlijke
reactie, want na iedere beet in het lichaam vertrok hun gezicht van pijn en
legden zij hun poten meteen op de plaats die overeenkwam met de plaats waar zij
in hun halfdode lichaam gebeten hadden.
[2] Deze
vreselijke handelwijze zagen wij bijna een uur lang aan en ik moest mijn vader
steeds vertellen wat ik bij de zeven zag. Dat merkte de Romeinse wachtmeester
echter op, die mijn voortdurende kijken al langer heel opmerkzaam geobserveerd
moest hebben. Hij kwam naar ons toe en vroeg in het Romeins aan ons beiden wat
wij toch aan de zeven zagen, omdat wij en ik vooral, hen zo doorlopend
observeerden en ik mijn vader steeds iets had mede te delen. Wij moesten in
zijn taal antwoord geven omdat hij ons anders zou moeten wegsturen.
[3] Mijn vader
sprak Grieks met hem, waarin hij zich gemakkelijker kon uitdrukken dan in het
Latijn, hoewel wij beiden ook het Latijn heel goed kenden, want in Jeruzalem
moest men reeds als knaap drie talen kennen als men met de vele buitenlanders
wilde converseren. Hij legde de wachtmeester uit dat hij geneesheer was en hier
met mij, zijn zoon en tevens zijn leerling, waarnemingen deed op het gebied van
de leer der ziekten en de psychologie, en dat hij mij aanspoorde goed op alle
symptomen te letten en tevens ook het een en ander verklaarde volgens de leer
van Hippocrates.
[4] De
wachtmeester, die een weetgierig mens was, beviel dat wel, alleen verzocht hij
mijn vader de uitleg aan mij in het Grieks te geven, zodat hij daar ook iets
van zou kunnen Ieren. Toen zaten wij in de knoei! Want dat mijn vader mij
daarbij iets uitgelegd had, was maar een uitvlucht om de wachtmeester gerust te
stellen, omdat ik juist mijn vader over dat wat ik geestelijk gezien had,
dingen had meegedeeld die beslist van dien aard waren, dat de wachtmeester ons
daarover in ons gezicht zou moeten uitlachen als hij die hoorde. Wat moesten we
nu? Wij waren allebei radeloos!
[5] Maar nu
ontdekte ik een geest die op dat ogenblik, staande op een wolk, uit de lucht
naar beneden kwam en in zijn rechterhand een groot blinkend zwaard droeg. 'Wat
gaat die hier doen?', dacht ik. De wachtmeester merkte echter mijn gerichte,
onderzoekende blik en vroeg mij meteen of ik soms iets bijzonders zag. En ik
antwoordde hem op de mij toen gebruikelijke manier heel kort en wat nors:
'Zeker, -maar al zou ik het u vertellen, dan zou u mij toch niet geloven!'
[6] De
wachtmeester wilde mij toen nog meer vragen, maar omdat het op dat moment al
tegen de avond begon te lopen en er van Cornelius een bevel kwam om volgens
Romeins gebruik met bijlen de benen van de zeven bij de voeten te breken en,
als er nog een leefde, deze met een slag op het hoofd en een slag op de borst
te doden, moest onze wachtmeester zich weer strikt aan zijn bevelen houden en
werden wij niet meer gehinderd bij onze waarnemingen.
[7] Ik keek
toen alleen naar de grote geest die een donker, hemelsblauw plooiend gewaad
droeg, om te zien wat hij in dit geheel zou doen. Luister! Toen de beenbrekers
op het commando wachtten om de zeven de benen stuk te slaan en om degene die
nog in leven was, met de genoemde slagen de genadeslag te geven, hief de
machtige geest zijn zwaard op en sloeg de draden doormidden waarmee de zwarte
tijgerzielen nog aan de lichamen vastzaten.
[8] Toen deze
verschrikkelijke zielen helemaal vrij waren van hun lichaam, kregen zij opeens
een wat menselijker uiterlijk, liepen op hun achterpoten rond maar maakten geen
geluid, en zij zagen er erg treurig en lijdend uit en de geest zei op barse
toon tegen hen: 'Verwijder je naar de plaats van jullie boosaardige liefde;
deze zal jullie aantrekken! Jullie krijgen loon naar werken!' Maar de zeven
zielen schreeuwden: ' Als wij verdoemd moeten zijn, dan is het altijd nog vroeg
genoeg! Waarom moesten wij ons dan laten martelen als ons nu hier de eeuwige
verdoemenis wacht?!'
[9] De grote,
machtige geest zei: 'Alles was en is nog afhankelijk van jullie liefde! Richt
die naar de jullie bekende orde van Jehova, dan zullen jullie je eigen
verlosser zijn; maar behalve jullie kan niemand in Gods hele oneindigheid je
verlossen! Het is jullie leven en ook jullie liefde; als jullie je liefde kunt
veranderen, dan zal deze ook jullie gehele leven en bestaan veranderen! En ga
nu weg!'
[10] Na deze
strenge woorden van de grote en machtige geest gingen de zeven er onder
ontzettend gebrul zo snel mogelijk vandoor; ik was echter zo vrij om de grote
geest te vragen hoe het dan later met de zeven af zou lopen.
[11]
En de geest verhief zich weer en zei alleen maar: ' Dat hangt van hun eigen wil
af! Bij hen lag het niet aan de opvoeding, niet aan de kennis, en zij waren ook
niet bezeten -behalve dan door hun eigen kwade wil. Het ongedierte datje uit hen
zag komen tijdens het ondergaan van hun straf en bij hun geseling, waren geen
vreemde demonen, maar enkel produkten en uitwassen van hun eigen kwade wil.
Daarom is deze straf rechtvaardig, want het betrof zeven volslagen duivels
waarvoor er op deze wereld geen les, geen woord en geen verbetering was! Maar
hier bij ons, waar alles openbaar wordt, zal hun lot zo zijn als zij zelf
willen dat het wordt door hun liefde. Het zal hun hier niet aan gelegenheden
ontbreken, ook al zijn deze er slechts schijnbaar, om hun krachten te beproeven
in nog meer kwaads of echter ook in iets beters. Begrijp dat, jongen, en leg
dat ook uit aan je vader, die niet de gave heeft ontvangen om dat te zien!'
[12] Na deze
betekenisvolle woorden verdween de grote en machtige geest en de beenbrekers
begonnen met hun werk. Bij vijf liep er geen bloed meer uit de wijd gapende
wonden, maar bij de twee laatsten was dat nog wel het geval. Aan hen gaf men
dan ook meteen de vastgestelde genadeslagen, hetgeen echter totaal overbodige
moeite en werk was, want als de goede of slechte ziel eenmaal uit het lichaam
is, is het lichaam beslist al volkomen dood.
[13] Na deze
niet bepaald uitnodigend mooie handeling gingen de scherprechters naar huis,
terwijl de lijken ter verdere vernietiging overgeleverd werden aan de vilder en
zijn knechten. De wijze van vernietiging was verschillend en is dat nog, als de
lijken maar niet begraven worden. Gewoonlijk werden zij verbrand door middel
van het vervloekte hout, of gekookt in vervloekt water en daarna als prooi voor
de wilde dieren geworpen. De wilde, verscheurende dieren die daarvan vraten
stierven meestal. Daarom kookte de vilder dergelijke lijken meestal in het
vervloekte water, waarna hij ze dan ter verdelging van wolven, hyena's, beren
en vossen in de wijde omtrek heel goed kon verkopen en er veel geld voor kreeg.
[14] Dat, o
Heer, is dan weer een klein verhaaltje uit mijn jeugd, waarbij mij alles wel
duidelijk is, - behalve de gestalte van de zielen, die totaal niet op die van
een mens leken, en al dat ontelbaar vele ongedierte, dat ik in de vorm van
vleermuizen en kleine draken uit die verdoemde mensen zag komen. De grote geest
gaf mij weliswaar in die richting enige uitleg door te zeggen dat het slechts
uitwassen van de kwade wil waren, maar hoe dat in z'n werk ging, is een heel
andere vraag die buiten U, o Heer, vast niemand beantwoorden en uitleggen zal!
Als Uw heilige wil het daarmee eens zou zijn, zou U deze beide zaken wel aan
ons uit kunnen leggen!"
133 De vorming van de zielen der roofmoordenaars
[I] IK zeg:
"Je hebt je verhaal over datgene watje zelfbeleefd hebt, heel goed
verteld. De dierlijke vorm van de zielen van de bewuste zeven grote misdadigers
vindt haar oorzaak in een zekere vrije ordening. Deze bestaat echter alleen
daarin, dat de in een lichaam werkzame specifieke zieledeeltjes zich opnieuw
samenvoegen of van plaats verwisselen. Je kunt het vergelijken met een kluwen
wormen, die allemaal door elkaar krioelen en kronkelen en in zekere zin op zoek
zijn naar een steeds beter rustplekje. Afhankelijk van de wijze waarop zij dat
vinden, op een goede of op een slechte wijze, zal de uiterlijke vorm steeds
overeenkomen met iets goeds of iets slechts.
[2] Hier staan
verscheidene planten; daar een geneeskrachtige, daar een giftige! Let eens bij
het dagheldere licht van onze lichtbol op hun vorm! Zie eens hoe meegaand,
lieflijk, zacht en bescheiden de vorm van de geneeskrachtige plant is en hoe
hoekig, gespleten en hier en daar ook verdacht glad daarentegen de vorm van de
gifplant eruit ziet, en toch bestaan beide soorten uit één en dezelfde
oersubstantie, staan in dezelfde aarde, nemen dezelfde dauw op, exact dezelfde
lucht en hetzelfde licht! En toch is in de geneeskrachtige plant alles geneeskrachtig
en in de gifplant alles geheel en al gif! De oorzaak ligt alleen in het
veranderen van de structuur.
[3] Jullie
hebben immers gezien hoe daarnet uit de geheel gelijkvormige vuurtongen of
rondzwevende vuurslangen, die zo klein zijn dat je ze met je lichamelijke ogen
niet zou kunnen zien, een volmaakte, gemoedelijke ezel ontstond. Geloven jullie
dat daaruit, door een andere structuur van de oersubstanties bij het zich
samenvoegen tot een complete organische vorm, niet even goed een tijger, een
kameel, een os of olifant of wat dan ook had kunnen ontstaan? O heel zeker! En
een anders geordende samenvoeging zou dan ook een volkomen andere aard en
eigenschap hebben, die heel vijandig tegenover een andere zou kunnen staan,
omdat in iedere anders georganiseerde, karakteristieke vorm voortdurend de
wens overheerst en grotendeels ook blijft, om al het andere en mogelijk
zwakkere in zijn eigen structuur te veranderen.
[4] Uit deze eigenschap ontstaat de liefde, de innerlijke warmte, het
streven, de begeerte, de honger en de dorst. Als deze begeerte, die op heerszucht
lijkt, zo nu en dan te groot is en teveel aanpakt om in zijn oorspronkelijke
ordening onder te brengen, dan wordt het binnengebrachte niet zelden te
machtig, tast de eerdere in het wezen reeds aanwezige organische ordening van
de ziel aan en trekt deze in de eigen ordening, die goed of beter, maar ook
heel gemakkelijk slecht, slechter en uiteindelijk zelfs zeer slecht kan zijn!
[5] Maar wat
gebeurt daardoor? Mathaël, kom nu met de door jou geziene op tijgers lijkende
zielen van de misdadigers! Deze zijn een gevolg van de ziele-oersubstanties,
die niet bij hun eigen ordening pasten en te gulzig en te overmatig werden
opgenomen. Die hebben vervolgens de zielen veranderd in hun eigen oerslechtheid
en zo van mensenzielen echte tijgerzielen gemaakt, en op dezelfde wijze
ontstond ook al het ongedierte, datje massaal uit de angstige misdadigers hebt
zien komen. Maar zeg mij nu allen of je deze nogal uitgebreide les wel door en
door begrepen hebt!"
[6] De MEESTEN
zeggen: "Ja, Heer, wij begrepen deze les in ieder geval redelijk; maar als
wij er ons op zouden beroemen er nu alles van af te weten dan zouden wij
onwaarheid spreken. Uit de vorming van de ezelin daarstraks hebben wij wel
waargenomen en gezien hoe uit de geestelijke oersubstanties een ding of een wezen
ontstaat. Wij zagen immers gewoonweg het gras groeien en hoe zich een ezelin in
zekere zin vanzelf uit de vuurtongen geschapen heeft. Ja, wij weten door Uw
goedheid en genade zelfs, wat, wie en waarvandaan deze vuurtongen zijn en hoe
zij zich samen kunnen voegen tot een duidelijk herkenbare idee en vorm. Wij
beseffen heel goed dat deze talloze oergedachten van U waar de gehele
oneindigheid vol van is, hoewel zij er uiterlijk hetzelfde uitzien, op zichzelf
toch zeer verschillend zijn, lichter en zwaarder al naargelang hun doel hoger,
ernstiger en degelijker is, en dat aan elkaar verwante oergedachten zich ook
het eerst samenvoegen en een bepaald orgaan beginnen te vormen.
[7] Zoals
gezegd, dat alles begrijpen wij nu heel goed; maar iets is daarbij voor ons
toch nog een groot raadsel dat U, o Heer, als U dat zou schikken en zou
aanstaan, wel voor ons zou kunnen oplossen. Wij allen behoeven U beslist
niet te vertellen waaraan het nog wat
schort bij ons, want U kent al onze leemtes en zult deze zeker nog vullen met
Uw genade, als U dat noodzakelijk vindt! Mocht het voor ons van niet zo'n groot
belang zijn, dan zijn wij ook met datgene wat wij bezitten en begrijpen meer
dan tevreden."
[8] IK zeg:
"Om het geheim van het rijk van God in alle diepte der diepten te
begrijpen, moeten jullie allen eerst in de geest wedergeboren zijn, hetgeen
voor jullie nu nog onmogelijk is. Pas als de Mensenzoon daarheen teruggekeerd
zal zijn vanwaar Hij is gekomen, zal Hij de geest van alle waarheid, die heilig
is, naar jullie zenden; dIe zal jullie pas volledig opwekken enjullie harten
vervolmaken en de geest van alle waarheid in jullie opwekken, dat wil zeggen
in het hart van jullie ziel, en jullie zullen door die daad dan wedergeboren
zijn in de geest, en alles wat de hemelen in hun diepten bevatten in het
helderste licht zien en begrijpen.
[9] Dat wat Ik
jullie nu laat zien en aan jullie uitleg is slechts een voorbereiding op
datgene wat de geest jullie overvloedig zal geven. Ik zou jullie nog heel veel
te zeggen hebben, maar jullie zouden dat nu niet kunnen verdragen; wanneer
echter de geest der waarheid zal komen, zal deze jullie binnenvoeren en
begeleiden in alle wijsheid! Laten wij, nu jullie dat weten, op deze plaats
meteen weer aan een belangrijke en verdere voorbereiding beginnen, en onze
Mathaël met zijn vele ervaringen zal ons een ander verhaal uit zijn
belevenissen vertellen.
[10] Mathaël,
doe dus weer je best en vertelons de geschiedenis die jij in Bethanië hebt
gezien en meegemaakt! Wij hebben nog vier uur tot zonsopgang en kunnen daarom
nog veel te weten komen en als het ware meebeleven, en jij, Mathaël kunt nu
meteen met je verhaal beginnen."
134 Mathaël’s belevenis onderweg naar de stervende
vader van Lazarus
[ I] MATHAËL
zegt: "Heer, mag ik daarbij ook dat vreemde natuurverschijnsel vermelden
dat ik en mijn vader in het oosten hebben gezien toen wij omstreeks middernacht
naar Bethanië gingen?"
[2] IK zeg:
"Natuurlijk; want dat heeft heel veel te maken met de gebeurtenis die je
zeventien jaar geleden in Bethanië hebt meegemaakt! Begin dus maar!"
[3] MATHAËL
zegt: "Heer, ik zie dat niets in de gehele, oneindige scheppingssfeer U
onbekend is! Voor U zou ik daarom de geschiedenis zeker niet hoeven te
vertellen, maar terwille van de andere vrienden en broeders vertel ik zulke
hogere dingen heel graag, vooral waar ik merk dat men het volste geloof aan
mijn woorden hecht. Alles wat ik jullie nu zal vertellen, heeft weliswaar een
zeer mystiek en fabelachtig karakter, maar dat neemt niet weg dat toch alles
waar is wat je zult horen. Luister dus nogmaals aandachtig naar mij!
[4] Luister!
Het gebeurde tegen het einde van de herfst. De toppen van de hoge bergen waren
in nevels gehuld en een beslist niet vriendelijke noordenwind liet de dorre bladeren
van de bomen door de lucht dwarrelen; alleen in het oosten waren nog een paar
plaatsen waar de lieflijke sterren droevig naar de aarde leken te kijken. Ik en
mijn vader, die een grote vriend van de natuur was, ook als deze onvriendelijke
dingen deed, hadden dit natuurtafereel tot ongeveer middernacht in ons
opgenomen. Toen wij echter aanstalten maakten het huis binnen te gaan en daarin
onze legerstede op te zoeken, ontdekten wij iemand die met haastige stappen,
met in zijn hand een lantaarn gemaakt van een schapeblaas, rechtstreeks op ons
huis afkwam, en het duurde nog geen paar tellen of een tamelijk bedroefde, nog
erg jonge man stond voor ons.
[5] Hij zag
meteen dat mijn vader een geneesheer was en hij zei op weemoedige toon: 'Vriend
en geneesheer! Ik kom uit Bethanië; mijn naam is Lazarus, ik ben de zoon van de
oude Lazarus, die ik boven alles liefheb! Hij werd vandaag opeens heel erg ziek
en het ziet er slecht met hem uit! Onze rabbi, die in noodgevallen ook zo'n
beetje geneesheer is, weet echt niet meer hoe hij mijn vader kan helpen! Hij
stuurde mij persoonlijk naar u toe omdat u een buitengewoon geneesheer moet
zijn en zieken reeds in gevallen geholpen hebt, waarin geen andere dokter nog
een geneesmiddel kon vinden. Kom en genees mijn vader, als dat nog mogelijk
is!'
[6] Mijn vader
zei daarop: ' Als een andere arts een zieke reeds tot aan de dood heeft
gebracht, dan moet iemand zoals ik weer een wonder verrichten! Daar zou ik het
ook wel mee eens zijn als dat maar meteen overal mogelijk was! Ik zal met mijn
enige zoon, die hier bij mij staat, en die mij moet begeleiden omdat hij de
gave bezit geesten te zien en in geval van nood zelfs met hen te spreken, dan
nu maar met je meegaan en zien wat er mogelijkerwijs aan gedaan kan worden. Als
je echter een paar muildieren meegenomen zou hebben, die jou vlugger hierheen
en ons nu sneller naar hem toe gebracht zouden hebben, dan zou een genezing
gemakkelijker geweest zijn. Maar mochten zich bij hem nu reeds de
hippocratische doodstekenen vertonen, dan is genezen niet meer mogelijk; want
tegen de macht van de dood is geen kruid gewassen, niet op de Alpen en nog
minder in een of andere tuin.
[7] Lazarus,
de bode, was door deze mededeling wel gerustgesteld, maar het speet hem erg dat
hij geen muilezels had meegenomen. Wij gingen nu echter toch haastig op pad,
want als we flink doorliepen, hadden we precies een uur nodig om er te komen.
[8] Terwijl
wij in gedachten verzonken zwijgend onze weg gingen, verdwenen de nevels in het
oosten geheel, en het werd lichter en lichter, -na ongeveer een kwartier werd
het zelfs zo licht als ongeveer een half uur voor zonsopgang. Dat wekte onze
belangstelling dermate, dat wij ondanks alle haast toch moesten blijven staan
om te zien waar dit vreemde lichter en lichter worden toch wel vandaan kwam.
[9]
Tenslotte werd het echter helemaal dag en boven de oostelijke horizon verhief
zich werkelijk een zon, maar met een veel grotere snelheid dan de normale of
-zoals men pleegt te zeggen -de alledaagse. Maar bij dit snel opstijgende lichtverschijnsel
kwam het onderste, oostelijke eind, ofwel de oostelijke rand, maar niet te
voorschijn.
[10] Het
lichtverschijnsel groeide aan tot een lichtzuil, die in enkele ogenblikken zijn
top tot aan het zenit omhoog schoof en weldra zo'n licht en warmte verspreidde
dat wij genoodzaakt waren onder een nog tamelijk dicht bebladerde vijgeboom te
gaan staan om niet verblind te worden door het licht en niet te vergaan van de
hitte. Maar al gauw werd deze lichtzuil weer dunner en dunner en het licht
verdween, met daarbij de grote, door deze lichtzuil veroorzaakte warmte.
[11] Na
ongeveer een klein kwartier was het lichtverschijnsel weg, maar ook ons
gezichtsvermogen, want toen dit licht helemaal verdween, werd het zo
aardedonker en was ons gezichtsvermogen zodanig verzwakt, dat wij niet eens de
lantaarn van onze boodschapper goed konden waarnemen.
[12] Pas na
enige minuten begonnen onze ogen weer het hoogstnodige te zien en wij zagen bij
het zwakke licht van onze lantaarn weer met enige moeite de weg die wij moesten
volgen. Het hele gebeuren kostte ons echter toch ruim een half uur en mijn
vader vroeg mij meteen of ik bij dit lichtverschijnsel soms ook geesten had
gezien.
[13] En ik
antwoordde hem geheel naar waarheid: 'In het licht, waarnaar ik door de enorme
lichtsterkte toch al veel minder kon kijken dan naar de middagzon, was niets te
ontdekken, maar wel beneden bij ons op de grond. Daar vertoonden zich voor mij
zo half en half een aantal gestalten, -maar die gingen allen alsof ze grote
haast hadden naar het westen; hun beweging was derhalve overeenkomstig die van
het lichtverschijnsel. Slechts één geestgestalte die erg dicht bij ons kwam,
was helemaal zichtbaar. Hij had een ernstig uiterlijk als van een oude man en
scheen erg genoten te hebben van het lichtverschijnsel. Maar toen het hemelse
lichtfenomeen begon te verdwijnen, verdween ook de geestgestalte snel en wel,
naar het mij voorkwam, ook naar het westen, maar wat meer in de richting van
Bethanië! ' Meer zag ik niet en daarom kon ik mijn vader ook niets meer
vertellen.
[14] Onze gids
verwonderde zich over mij en mijn gave als ziener en geloofde wat ik verteld
had, want hij dacht dat mijn fantasie en verbeeldingkracht onmogelijk zo'n
dichterlijke hoogte bereikt konden hebben dat ik daardoor zoiets zo maar uit
mijn mouw zou kunnen schudden. Daarin had hij dan ook helemaal gelijk, want
vindingrijk ben ik nog nooit geweest en als knaap en jongeling bezat ik vrijwel
geen fantasie of ook maar enige verbeelding, wel had ik zeer veel talent voor
het Ieren van vreemde talen.
[15] Onder
deze weinig zeggende beschouwingen kwamen wij eindelijk in Bethanië en daar in
het voorname huis van Lazarus, waar wij de zieke juist aantroffen tijdens zijn
laatste krampachtige zuchten, waarvan men zegt dat daar geen kruid meer tegen
gewassen is.
[16] Het bed
werd omringd door twee wenende, overigens zeer lieftallige dochters van de
stervende en nog een aantal tantes en nichten, die snikten en weenden zoals het
bij zulke gelegenheden altijd gebruikelijk is. Onze gids, als zoon des huizes,
weende ook mee en vergat van louter droefenis mijn vader te vragen of er nog
iets aan te doen was of niet.
[17] Alleen de
kleine rabbi kwam naar mijn vader toe en vroeg of er soms toch nog iets gedaan
kon worden om de oude man, ook al was het maar voor even, bij bewustzijn te
brengen. Mijn vader antwoordde niet meteen op die vraag maar vroeg mij heel
zachtjes hoe het er met de oude man voorstond en of de ziel zich soms al uit
het lichaam begon terug te trekken en op begon te stijgen.
[18] Maar ik
vertelde heel argeloos aan mijn vader wat ik zag: 'De ziel zweeft reeds in z'n
geheel op halve manshoogte horizontaal boven het lichaam en is met het lichaam
alleen nog door een haardunne lichtdraad verbonden, wat volgens onze opgedane
ervaringen waarschijnlijk geen zestig tellen meer zal duren; die zal direkt
breken. Het is echter merkwaardig om te zien hoe de enorme lichtzuil die wij in
de grote natuur met onze natuurlijke ogen zagen, zich hier weer vertoont boven
het hoofd van de ziel, daarbij dezelfde lichtkracht heeft en ook een zeer
weldadige warmte uitstraalt. De ziel wendt haar ogen niet af van de lichtzuil
en schijnt daar veel welbehagen in te vinden."
135 De rabbi probeert de oude Lazarus weer tot leven
te brengen
[1] Toen mijn
vader mijn beschrijving gehoord had, wendde hij zich meteen tot de al wat
ongeduldig wordende, kleine rabbi en zei: 'Vriend, zoals ik het nu zie, zou het
zonde zijn van iedere druppel levensbalsem, ook al is die nog zo sterk, want
zijn ziel zweeft al manshoog boven het reeds zo goed als helemaal dode lichaam.
Hef daarom nu maar je klaagpsalm aan en stel als priester de mensen ervan op de
hoogte dat hier geen aardse hulp iets uitkan richten!’
[2] Bij deze
verklaring keek de kleine rabbi een beetje zuur en vroeg mijn vader, hoe hij
dat kon vaststellen. Maar mijn vader was nooit zo erg vriendelijk en zei de
kleine rabbi droogjes in z'n gezicht: 'Hoe en waarom ik dat zie en weet, gaat
je niets aan; doe jij maar wat jij moet doen en ik weet heel goed en secuur wat
ik te doen heb!'
[3] Op dat
ogenblik kwam de ziel geheel los van het lichaam en verscheidene verheven en
wijs uitziende geesten namen haar meteen in hun midden, gaven haar een
wondermooi, plooiend gewaad dat gemaakt leek van de witste byssus, en één nam
de lichtzuil, boog deze om de lendenen van de nu vrije ziel en daaruit vormde
zich een gordel die zo helder straalde als de zon. Tevens zette een machtige
geest de vrije ziel een net zo helder stralende hoed op het hoofd en zei:
'Broeder, wees voor eeuwig getooid met het licht der wijsheid dat uit God in je
straalt! ,
[4] Hierbij
verlieten echter alle aanwezige hoge geesten samen met de nu vrij geworden ziel
onmiddellijk het huis, wat ik meteen aan mijn vader doorgaf, en mijn vader zei tegen
de rabbi: 'Wel, nu de ziel van de oude man volledig gescheiden is van zijn
lichaam, ga je toch wel naar die mensen die zich bijna blind wenen, om hun te
vertellen dat de oude man helemaal dood is?'
[5] Toen zei
de kleine rabbi: 'Ei, waarom dan wel! Nu zal ik hem pas een leven gevend
druppeltje op de tong geven, en dan zullen we meteen zien of zijn ziel -gesteld
en aangenomen dat er een ziel als zodanig in het menselijk lichaam aanwezig is
- wel echt reeds uit het lichaam is gegaan! Volgens mijn mening, die op veel
ervaring kan bogen, heeft geen enkel mens een ziel die met een eigen spiritueel
leven verder reikt dan het leven van het bloed en de zenuwen. De mens is, als
hij eenmaal dood is, net zo dood als een steen of een uitgedroogd stuk hout, en
bij alles wat ik heilig kan noemen, zweer ik je dat er dan in de mens niets
meer blijft leven. Maar er zijn nog geheime middelen in de natuur om het leven
in het bijna dode lichaam opnieuw op te wekken, en dat wil ik nu doen en jou,
starre Jood, zal ik bewijzen dat de ziel nog lang niet uit zijn lichaam is
gegaan en ook niet kan gaan, omdat er nooit zoiets als een ziel in heeft
gewoond!'
[6] Toen
haalde de rabbi een gouden flesje uit de zak van zijn mantel, liet het aan mijn
vader zien en zei: 'Hier, vriend, kijk! Daarin zit de ziel van een mens die al
dood is!'
[7] Mijn vader
zei glimlachend: 'Ga je gang maar! Mijn hele uitgestrekte bezitting die je wel
zult kennen, is van jou als de dode zich ook maar enkele ogenblikken beweegt
tengevolge van de druppels die jij hem geeft, want jouw geheimmiddel ken ik. Ik
bezit het ook, en het heeft mij bij schijndoden al heel goede diensten bewezen;
maar bij schijndoden bevindt de ziel zich nog lang in het lichaam. Daarom kan
dit geheimmiddel bij alle gestorvenen die nog geen hippocratische symptomen
vertonen heel nuttig gebruikt worden; maar als het gezicht van een overledene
eenmaal overduidelijk de hippocratische tekenen vertoont, dan is de ziel
vertrokken en dan kun je in de dode tienduizend van zulke flesjes leeggieten zonder
dat het lichaam zich zal gaan bewegen, maar het zal volkomen dood en ongevoelig
blijven liggen als een steen of een verdroogd stuk hout. Maar begin nu je proef
met je echte Perzische varenolie en zoals ik hier in het bijzijn van getuigen
gezegd heb: "mijn bezitting is vanaf dat ogenblik geheel van jou, waarop
deze dode, die nu al zo zachtjes aan een geur van ontbinding begint te
verspreiden, ook maar één reactie op jouw druppels laat zien!'
[8] De kleine
rabbi is weliswaar een beetje onthutst door deze krachtige tegenspraak van mijn
vaders kant, maar gaat toch naar de dode, opent zijn mond en laat, in plaats
van de normale twee tot hoogstens drie druppels, tien druppels op de reeds
geheel uitgedroogde tong vallen. Daarna sluit hij de mond weer en wacht met
volle aandacht op enige beweging van de dode. Maar een vol uur verstrijkt en
nog een vol uur, het begint al helemaal dag te worden en de dode maakt nog geen
aanstalten zich te bewegen.
[9] Dan vraagt
mijn vader de kleine rabbi of hij nog van mening is dat de dode door zijn echte
Perzische varendruppels zal gaan bewegen en misschien zelfs zal gaan spreken.
[10] De kleine
rabbi zegt: 'Laten we nog een uur wachten, laten we op de zonsopgang wachten,
dan zal de dode wel gaan bewegen; hij zal ook spreken!'
[11] Mijn
vader zegt, nogmaals glimlachend: 'Ga je gang, ik zal er niets op tegen hebben;
integendeel, ik offer graag mijn hebben en houden voor het terugwinnen van het
leven van deze oude, godvruchtige, eerzame man, die ik zeer goed ken! En als je
van mij verliest, verlang ik van jou alleen maar dat je gelooft in de ware,
eeuwig levende God van Abraham, Isaäk en Jacob en aan de volle onsterfelijkheid
van de menselijke ziel! ‘
[12] De rabbi
zegt: 'Ja, vriend, dat wil en zal ik; maar ik zie al bij voorbaat dat je bij
deze handel zult verliezen! Want ik behoor in het geheim tot de intellectuele
sekte der Sadduceeën en ik zou mijn tempelwijding wel naar Afrika's grote
zandwoestijn willen verwensen! Maar mocht je nu werkelijk van mij winnen, dan
zal het mij echt weer deugd doen om met huid en haar de tempel toe te behoren!'
[13] Toen werd
iedereen stil en keek verlangend uit naar het ogenblik dat de oude Lazarus weer
levend zou worden."
136 De geest van Lazarus getuigt over de Messias
[1](MATHAËL:)
"Intussen kwam echter de jonge Lazarus naar mijn vader en vroeg hem of de
geheime druppels van de rabbi zijn vader werkelijk niet zouden opwekken.
[2] Mijn vader
zei: 'Het spijt mij erg, mijn beste vriend, dat ik je als dokter en als mens de
volle waarheid moet zeggen! Wat heeft het ook voor zin een mens aan het lijntje
te houden met loze beloften die nooit of te nimmer werkelijkheid zullen
.worden! Ik kan je tot je troost echter iets veel beters meedelen, namelijk dat
ik Je volkomen naar waarheid kan verzekeren en ook verzeker dat je vader leeft
en in werkelijkheid nooit is gestorven!'
[3] De jonge
Lazarus antwoordde treurig: ' Kijk naar het bed! Hij leeft niet, en is zo dood
als het maar zijn kan!'
[4] Mijn vader
zei: 'Ja, hij heel zeker; maar hij was niet je vader, maar alleen je vaders
vleselijk omhulsel! Maar mijn zoon, die een volmaakt geestenziener is, kan je
iets anders vertellen; ga het aan hem vragen, dan zal hetgeen hij je vertelt
over wat hij hier gezien heeft, je veel plezier doen!’
[5).Lazarus'
zoon wendde zich toen tot mij, als zoon van mijn vader, en vroeg mij wat ik als
zoon van de dokter hem wel tot zijn troost zou kunnen zeggen. En Ik vertelde
hem haarfijn en heel uitvoerig wat ik allemaal gezien had. Er waren veel
luisterende oren om mij heen, maar weinigen met een zo'n gelovig hart als onze
Jonge Lazarus. Hoe langer ik hem vertelde over wat ik gezien had, des te
opgewekter werd zijn gezicht, wat ook zijn beide zusters, die nog in hun prille
vrouwelijke jeugd waren, weldra bemerkten, waarop ze hem vroegen wat de oorzaak
was van zijn plotselinge opgewektheid. Lazarus wees naar mij en zei er verder
niets over.
[6] Toen
gingen de beide meisjes naar mij toe en vroegen mij heel bescheiden wat ik dan
wel aan hun broer verteld had waardoor hij opeens zijn grote droefheid verloor
en nu zo opgewekt was alsof er in het hele huis nooit iets treurigs was
voorgevallen. Ook zij zouden dat graag van mij horen!
[7] Maar ik
werd toen een beetje ondeugend en zei: 'O, het is voor jullie meisjes helemaal
niet erg als je ook wat treurt! Ik zeg jullie niets; op het juiste ogenblik zal
jullie broer Lazarus het jullie wel zeggen!'
[8] De beide
meisjes drongen daarop weliswaar niet verder bij mij aan om hen te zeggen wat
ik hun broer verteld had, maar ze werden toch wat minder treurig, en mijn vader
wendde zich, omdat de zon juist helemaal purperrood boven de horizon begon te
komen, tot de rabbi en zei: 'Wel vriend, hoe is het nu met je Perzische
varenoliedruppels? De overledene ligt er nog steeds even bewegingloos bij als
een oud stuk hout! Hoe staat het er nu mee? De zon is al op en alles is stil en
dodelijk rustig! Wie won de weddenschap, ik of jij?'
[9] De rabbi
antwoordde: 'Vriend, ik geef me gewonnen en ik zal nu geloven wat jij gelooft!
Je bent een wijze arts met veel ervaring, die zeker niet zo maar zonder enige
reden iets gelooft. Hoewel ik het waarom niet zie, wil ik toch geloven, omdat
jij het gelooft enjij beslist weet waarom! Ik geloof hier omdat ik het zie en
houd mij aan wat je mij gezegd hebt. Jij hebt deze belangrijke weddenschap
gewonnen en ik ben je gevangene!’
[10] Mijn
vader zei: 'Niet mijn gevangene, maar in de naam van Jehova een volkomen vrij
mens!'
[11] Daarop
vroeg de rabbi aan mijn vader: 'Vriend, wat moet ik dan doen om jouw
vriendschap helemaal te winnen?'
[12] Mijn
vader zei: 'Die heb je al! Geloof voortaan en je zult door het geloof in het
ware licht komen! ,
[13] Toen ging
ik naar mijn vader en vertelde hem dat ik even tevoren een voorname geest
gezien had die de kamer binnenkwam, mij wenkte en zei dat de kinderen van
Lazarus zich gereed moesten houden, want de geest van hun vader zou nog één
keer komen en hen zegenen en een grote belofte geven. Ik zei ook tegen mijn
vader dat hij dat aan de drie moest vertellen; en mijn vader deed dat. De zoon
van Lazarus en zijn beide nog heel jonge zusjes, meisjes van veertien en
zestien jaar oud, verheugden zich daar erg op.
[14] Niet lang
daarna kwam de geest van de gestorven Lazarus stralend van hemels licht weer in
de kamer, en alle drie zagen hem en konden ook zijn stem horen.
[15] De
lichtgeest zei tegen zijn zoon: 'Je bent volwassen; wees een goede pleegvader
voor je jonge zusters! Laat geen slechte gedachten in je hart toe, want je
ziet, ik leef en ben niet gestorven! Wat gebeurd is, heeft de Heer zo gewild.
Ons huis heeft Hij uitverkoren en het allergrootste wonder zal in dit huis
plaats vinden.
[16] Reeds
bevindt de Heer zich als een zoon van arme ouders lichamelijk op deze aarde.
Hij, de Eeuwige, de Heiligste, is reeds begonnen met het grote verlossingswerk.
Hij wil voor alle mensen van deze aarde die van goede wil zijn, voor eeuwig een
Vader zijn. Voortaan zullen de mensen van deze aarde geen onzichtbare, eeuwig
onbereikbare, maar een bereikbare en altijd zichtbare Vader hebben. En deze
God, Die alles wat zich in de eeuwige oneindigheid bevindt, geschapen heeft,
zal in dit huis in en uit gaan. Behoed jullie hart daarom voor onzuiverheid,
opdat dit huis waardig zal zijn Hem te ontvangen, Die hemel en aarde niet kunnen
omsluiten!
[17] Dat ik
leef, dat zien jullie; maar let er ook op dat jullie leven zoals ik nu eeuwig
in God, mijn en jullie Vader, leef! Ontvang daarbij nu ook mijn ware
vaderzegen, die ik jullie nu geef, niet meer als lichaam dat daar in bed als
een afgedragen oude mantel wacht op de verlossing door de knagende kaken van de
wormen, maar als een volmaakte geest uit Gods paradijs, in het rijk van de
zuivere geesten! Houd de geboden van God en prijs Hem en heb Hem boven alles
lief, dan zullen jullie op deze aarde reeds meer oogsten dan dat, wat ik nu
ontvang in het lichtste paradijs van God! God de Heer zal met jullie zijn,
amen!'
[18] Toen
verdween de geest en de drie kinderen werden met zo'n blijdschap vervuld, dat
ik die onmogelijk zou kunnen beschrijven."
137 De rabbi houdt zich niet aan zijn woord
[I] (MATHAËL:)
"Maar alle aanwezigen waren verbaasd en blij over de onbegrijpelijke,
hartverheffende blijdschap van de kinderen van de oude Lazarus. Behalve ik en
de drie kinderen van Lazarus had niemand iets gezien, maar toch waren alle
aanwezigen diep onder de indruk. Sommigen meenden dat de drie een gezicht
hadden gezien dat hen troostte. Een paar Farizeeën die daar ook aanwezig waren,
meenden dat de kinderen door het grote verdriet buiten zinnen waren geraakt; de
kleine rabbijn dacht echter dat mijn vader hen op een bepaalde, heel geheime
wijze had betoverd.
[2] Maar toen
gaf ik de kleine man de wind van voren en zei luid: 'Mens, ben je dan helemaal
vergeten welke belofte en welke afspraak je van man tot man met mijn eerlijke
vader hebt gemaakt?! Hoe kun je nu dan zo tegen Gods buitengewone genade in
oordelen?! Pas op dat Jehova je niet terecht straft, want je bent geen mens,
maar een ellendig dier!’
[3] Wel, deze
woorden van mij hebben zo'n indruk op de kleine rabbijn gemaakt, dat hij net zo
hippocratisch bleek werd als het lijk op het bed en over zijn hele lichaam
begon te beven.
[4] Mijn vader
merkte dat, ging naar hem toe en vroeg hem wat hem nu toch overkomen was dat
hij zo lijkbleek zag. De kleine man vertelde hem met bevende stem wat voor ergs
ik allemaal tegen hem had gezegd.
[5] Maar mijn
vader zei tegen hem: 'Dat heb je wel verdiend! Waarom bleef je dan niet in het
geloof dat je mij zo plechtig hebt beloofd? Met God en zijn geesten kun je
beslist geen grapjes maken! Begrijp je dat? Of je gelooft, ook al is dat op
gezag van degenen die zonder meer alle ervaring bezitten, -of je blijft zoals
je was!
[6] Wat je
bent, wees dat helemaal, hetzij een engel of een duivel! Het slechtste van het
slechtste is echter: tweeslachtig te willen zijn, een engel en een duivel in
een en dezelfde persoon! De twee Farizeeën die net aangekomen zijn, hebben je
door hun komst het hoofd warm en je hart brandend gemaakt, niet waar?! Je werd
bang en begon, als een vroegere aanhanger van de sekte der Sadduceeën, naar hun
pijpen te dansen, zoals de Grieken thans hun beren voor ons naar hun pijpen
laten dansen; daardoor kon je vergeten ten opzichte van wie je in zekere zin je
eed hebt gebroken! Wat wil je nu doen, beklagenswaardige?'
[7] De rabbi
bedekte echter zijn gezicht en ging weg, en trok zich waarschijnlijk in
Jeruzalem in zijn woning terug om over al zijn doodzonden na te denken. Wat er
verder met hem is gebeurd, weet ik tot op heden niet; alleen dit ene weet ik,
dat zowel mijn vader als ook ik hem daarna nog ettelijke malen in Jeruzalem
hebben ontmoet, waarbij hij ons echter al op een afstand schielijk ontweek.
Waarom dat was, uit toorn of uit een soort angst, weet ik ook niet. Hij kwam
ook nooit meer naar het huis van Lazarus, hoewel hij daar zijn toverflesjes
vergeten was, -wat wij eenvoudig te weten kwamen omdat de jonge Lazarus en zijn
zusters ons later nog heel vaak bezocht hebben.
[8] Wel, Heer,
dat is de gebeurtenis die ik met mijn vader in Bethanië zo waar en waarachtig
beleefde als ik nu heb verteld. Toentertijd was alles voor mij natuurlijk een
onoplosbaar raadsel. Nu is veel daarvan begrijpelijk voor mij, alleen twee
verschijnselen zijn me nu nog een raadsel en ondanks alle verklaringen die U
nu al gegeven hebt, begrijp ik die niet. En die twee verschijnselen zijn:
"ten eerste de aan de natuurlijke hemel om middernacht opduikende
lichtmeteoor en de geesten die deze naar het westen begeleidden, en ten tweede
het daarop lijkende, puur geestelijke licht boven het hoofd van de reeds
helemaal vrij boven haar dode lichaam zwevende ziel.
[9] Ook zag ik
bij deze ziel vooraf geen duidelijk aanwijsbare nevelwolk, maar vrijwel meteen
een heel goed gevormde menselijke gestalte die slechts met een uiterst
lichtviolette draad met het lichaam verbonden was die al gauw helemaal afbrak,
waarop de ziel meteen volledig vrij in een verblindend wit, geplooid gewaad van
de fijnste byssus temidden van enige wijze en machtige geesten stond zoals ik
daarnet heb verteld.
[10] Ik en
beslist ook alle anderen zouden graag uit Uw mond vernemen hoe deze dingen en
verschijnselen nu met elkaar samenhangen! O Heer, verklaar ons dat eens!"
138 Het levensverhaal van de oude Lazarus
[I] IK zeg:
"Ik zal het jullie uitleggen; alleen moeten jullie allen daarbij heel goed
opletten, omdat je anders niets van de hele zaak zou begrijpen! Want dit
sterfgeval is heel bijzonder, zoiets heeft zich in lange tijd niet voorgedaan
en het zal nog lang duren voor het weer eens gebeurt.
[2] De oude
Lazarus, die een hoge, oergeschapen engelgeest was, werd geheel volgens zijn
eigen wil in het lichaam van een mens gebracht, en wel onder de moeilijkste
levensomstandigheden die op deze aarde maar voor kunnen komen. Vanaf de wieg
tot aan zijn zeven en veertigste aardse levensjaar heeft hij omstandigheden en
beproevingen doorstaan die hier niet gemakkelijk weergegeven zouden kunnen
worden. Hoe vaak was hij niet in levensgevaar! Wie van jullie de
levensgeschiedenis van Job kent, kan zich daaruit ongeveer een beeld vormen van
hoe het Lazarus is vergaan.
[3] Een paar
maal kwam hij tot het hoogste wereldse aanzien en tot grote rijkdom, en had een
vrouw en de mooiste en rechtschapenste kinderen, het waren er vijf, die veel
van hem hielden, omdat hij een goed en wijs vader was. Op zijn negentiende jaar
trouwde hij met de enige dochter van een zeer rijk man uit Bethlehem; zijn goud
en zilver zouden honderd kamelen niet gemakkelijk verplaatst hebben. Maar dit
grote aardse geluk van hem duurde slechts kort. Zijn schatten werden van jaar
tot jaar minder, hij werd omdat hij een goed en te toegeeflijk mens was,
veelvuldig en vaak heel aanzienlijk bestolen. Op het laatst brak er brand uit
in zijn huis, dat voornamelijk uit cederhout opgetrokken was, en hij kon van al
zijn schatten niets anders redden dan het leven van zichzelf, zijn vrouwen zijn
kinderen en hij moest daarna drie jaar lang vrijwel alleen van aalmoezen leven.
[4] Maar in
die drie jaar stierven ook zijn vrouwen alle vijf zijn lieve kinderen. Hij zelf
raakte helemaal onder de uitslag, waaraan hij een vol jaar leed. Een arts uit
Egypte kwam uiteindelijk met een geneesmiddel en bevrijdde hem geheel van deze
kwaal. Als altijd nog een knappe man van vierendertig werd hij toen op een weg
overvallen door verkapte slavenjagers uit Achter-Perzië en meedogenloos
daarheen als slaaf verkocht aan een uiterst strenge heer.
[5] Omdat hij
echter onder alle slaven van zijn heer de trouwste was en alle strengheid van
zijn heer steeds met veel geduld en berusting verdroeg, riep zijn heer hem na
tien jaar bij zich en zei tegen hem: 'Ondanks al mijn strengheid tegenover jou
is mij gebleken dat je mij zeer trouw bent geweest en jezelf moeite noch werk
bespaard hebt om mijn belangen te behartigen. Als ik veel van je verlangde,
deed je altijd nog meer en vaak in mijn voordeel. Ik ben wel een streng heer
-iedereen getuigt dat van mij -maar daarom nog niet blind en zonder inzicht en
kennis, en omdat ik dat niet ben, geef ik je de volle vrijheid! Je kunt nu
rustig naar huis naar je eigen land gaan. Bovendien schenk ik je als blijk van
erkenning voor je trouwe diensten nog honderd kamelen, tien van mijn mooiste
slavinnen en negentig knechten; en opdat je overal iets kunt kopen en zult
kunnen voorzien in je verdere leven en handel en wandel, zal mijn schatmeester
je duizend buidels goud en tweeduizend buidels zilver uitbetalen! Kijk, zo
beloont de strenge heer een trouwe slaaf, en een trouwe knecht krijgt het
dubbele, maar die heb ik jammer genoeg nog nooit gehad! Vertrek nu met een
gerust hart met alles wat ik, je strenge meester, je heb geschonken!'
[6] Toen boog
Lazarus heel diep voor zijn heer en wilde bedanken. Maar die zei ernstig:
'Vriend, wie een loon verdient zoals jij, hoeft na ontvangst de gever niet te bedanken!
Ga daarom in vrede; zo zij het en zo geschiede het!'
[7] Toen
verliet Lazarus, tot tranen bewogen, de zaal, en toen hij de grote binnenplaats
betrad, stond alles al klaar: kamelen, de tien slavinnen en de negentig
dienaren, en ieder van de sterke kamelen was beladen met goud en zilver.
[8] Lazarus
besteeg zijn kameel en de tocht begon. Na tien heel aangename reisdagen kwam
hij weer in Bethlehem aan, nam zijn intrek in een herberg en won inlichtingen
in over zijn vroegere bezit. Dat was echter volgens de Romeinse wetten als
Romeins staatsbezit verkocht en reeds drie jaar geleden in het rechtmatig bezit
van de koper overgegaan omdat de oorspronkelijke bezitter ondanks alle door
speciale herauten gedane afkondigingen niets van zich liet horen. Want de koper
was gedurende zeven jaar in zekere zin slechts pachter; kwam de eerder
verdwenen bezitter in het zevende jaar terug, dan had hij nog recht om bezwaar
in te dienen, -alleen moest hij de koper het hoogste bod inclusief rente
vergoeden, omdat deze koper gezien moest worden als een bedrijfsleider zonder
opdracht en voor zijn moeite wettig betaald moest worden. Maar als de volle
zeven jaar voorbij waren, kwam de koper in het daarna onaantastbare, volle
bezit van zo'n door koop verworven goed. En dat was ook daar in Bethlehem het
geval met het bezit van Lazarus. De koper was nu volle bezitter, beschermd door
de wetten van Rome, en onze Lazarus moest onverrichter zake verder trekken.
[9] Een vol
jaar moest hij in herbergen doorbrengen, tot eindelijk in Bethanië een
belangrijk landgoed dat aan een Griek toebehoorde, te koop werd aangeboden.
Voor vijftienhonderd buidels zilver kreeg Lazarus het in zijn volle bezit en
daarna trouwde hij op zijn zevenenveertigste jaar met een van zijn trouwste
slavinnen, die ook een Jodin was, en de jonge Lazarus en diens beide zusjes
zijn uit dat huwelijk voortgekomen. Na tien jaar schonk ook hij al zijn uit
Perzië meegenomen dienaars de volle vrijheid, maar geen enkele verliet Lazarus
en heden ten dage leven er daarvan nog drieënvijftig. Maar allen gingen reeds
binnen twee jaar over tot het Jodendom en werden daardoor nog dierbaarder en
sympathieker voor Lazarus. Zijn vrouw stierf pas twee jaar geleden, ook als een
toonbeeld van vrouwelijke verdraagzaamheid en vroomheid, en sinds die tijd
verzorgen de drie achtergebleven, rechtschapen kinderen helemaal alleen de
huishouding; buiten God hebben zij haast geen behoeften en zij doen zeer veel
goeds voor de armen."
139 Verklaring van de verschijnselen bij Lazarus' dood
[I] (DE HEER:)
"Omdat de oude Lazarus zijn aardse levensloopbaan zo goed voltooid had en
niet alleen niets had ingeboet op zijn vroegere hemelse volmaaktheid, maar
zelfs heel veel daaraan had toegevoegd, verenigden zich tegen de tijd van het
afscheid van onze zwaar beproefde engel die zijn proef zeer goed doorstaan had,
talloze volmaakte engelen en deze beïnvloedden de natuurgeesten van deze aarde
zodanig dat deze hetzelfde werk moesten verrichten als de natuurgeesten van de
zon. Door deze buitengewone activiteit van de talloze op een beperkte ruimte
samengedrongen geesten ontstond dat door jou, je vader en de jonge Lazarus
waargenomen licht, juist op het ogenblik dat de engelenziel en de geest van de
oude Lazarus zich los begonnen te maken van de banden van het vlees.
[2] De aan jou
zichtbare geesten, die dit licht in westelijke richting begeleidden, hebben
overigens met het verschijnsel geen verdere, speciale samenhang dan dat zij
door deze zo buitengewone activiteit van de normaal onder hun bevel staande
natuurgeesten, zelf heel ongewoon geprikkeld werden en toen ook, niet
vermoedend wat er aan de hand was, zichzelf genoodzaakt zagen om deels vluchtig
en deels scherp observerend te bewegen en druk aan het werk te gaan.
[3] Dat deze
stoet, volgens jouw terminologie, van het oosten naar het westen ging, duidt op
een belangrijk aards sterfgeval, overeenkomstig het feit dat alles op aarde in
het oosten, waar de zon opkomt, met zonsopgang ontwaakt en bij zonsondergang
weer in slaap ondergaat. Maar tegelijk stemt de aardse avond in omgekeerde zin
overeen met de puur geestelijke morgen en de aardse morgen met de geestelijke
avond, want op de aardse morgen beginnen de meeste mensen zich zo veel mogelijk
bezig te houden met de wereldse zorgen en die zijn vaak genoeg een echte en
zwarte geestelijke avond zonder schemering, dus reeds letterlijk een
geestelijke nacht. Alleen 's avonds, moe van de wereldse zorgen, gaan dan velen
er toe over om na te denken over het verdwijnen van het tijdelijke, en zich tot
God te wenden, en dat komt dan op z'n minst overeen met een geestelijke
ochtendschemering.
[4] Voor
jullie begrip moet deze verklaring voldoende zijn en jullie weten nu het hoe en
waarom van de geestelijke en natuurlijke samenhang van het grote nachtelijke
lichtverschijnsel en van de begeleiding door de geesten.
[5] Nu gaan
wij naar de sterfkamer van de oude Lazarus! Daar zag je geen onduidelijke
nevelvorm boven het lijk zweven, maar al meer een volle menselijke vorm. De
reden daarvoor ligt in de grote liefde tot werken, wat duidt op een volmaakt,
innerlijk, geestelijk leven dat geheel zonder vrees is voor de komende grote
werkzaamheid in het eindeloze rijk der hemelen. De angsttrillingen van de ziel
doen zich daar niet gelden en daarom is de menselijke vorm van de ziel al
meteen bij het uittreden uit het lichaam volmaakt en volkomen in rust
zichtbaar, natuurlijk voor diegene, die het zeldzame vermogen heeft om dat te
zien.
[6] De kleine
en uiterst dunne draad tussen de ziel en haar lichaam geeft blijk van een
minimale hang naar het aardse en dus ook een uiterst licht en pijnloos scheiden
van het lichaam. Hetzelfde lichtverschijnsel boven het hoofd van de ziel duidt
vooral op de zeer krachtige wil van de ziel, die door zijn buitengewone
activiteit volgens de orde der hemelen zichtbaar is als een lichtzuil boven het
hoofd, -als zuil, toonbeeld van onbuigzaamheid, en als licht, dat altijd
ontstaat door juist te handelen volgens de goddelijke orde van Gods hemelen.
Dit licht doorstraalt en verlicht het vermogen tot inzicht van de ziel steeds
overvloedig opdat de wil niet blind, maar altijd duidelijk ziende handelt.
[7] Omdat
echter het denken van een rechtschapen mens voornamelijk van het hart uitgaat,
zoals ook de zetel van de liefde en de wil alleen dáár te zoeken is, wordt het
licht van de wil der vrije ziel, dat in het aardse leven alleen samen met het
verstand van het hoofd moest werken, nu als gordel van het kleed der liefde en
gerechtigheid, geduld en duldzaamheid zichtbaar om de lendenen van de vrije
ziel. De hoed getuigt echter van een nieuwe gave van het zuivere hemelse licht,
dat echter alleen maar aan diegenen extra meegegeven wordt, die reeds op aarde
gestreefd hebben naar de ware, hemelse wijsheid en daardoor mensen volliefde,
wijsheid en ware hemelse gerechtigheid zijn geworden. Zo'n stralende hoed is
een produkt van de wijze wil van alle oergeschapen engelen der hemelen en
betekent bij degene die hem op zijn hoofd draagt, dat hij nu als een geheel
volmaakt en op God gelijkend wezen ingewijd is in alle wijsheid en in alle
kennis van alle hemelen.
[8] Zo'n
hemelse geest die ook het vlees van het aardse leven heeft doorlopen, heeft dan
op zichzelf net zo veel kennis als alle andere oergeschapen engelengeesten bij
elkaar , die de weg van het vlees nog niet betreden hebben, omdat zo' n hoed
samengesteld is uit alle hemelse intelligentie deeltjes, zoals de menselijke
zielook samengesteld is uit alle aardse intelligentie deeltjes, wat zeker
oneindig veel betekent.
[9] Nu denk Ik
dat jullie al deze enigszins buitengewone verschijnselen wel begrijpen zullen.
Maar als iemand nog een of andere moeilijkheid heeft, wel, laat hij dan vragen
en hij zal licht krijgen! Want de hemelen druppelen een juist licht op
diegenen, die rechtvaardig en van goede wil zijn. Schroom daarom niet te vragen
als jullie iets nog niet begrijpen!"
140 Over het stellen van dwaze vragen
[1] CYRENIUS
zegt: "Heer, wij kunnen U niet genoeg danken voor de oneindig belangrijke
lessen die U ons allen nu hebt gegeven en ik begrijp nu al buitengewoon veel meer!
Ook bij het laatste verschijnsel dat vicekoning Mathaël ons nu opnieuw uit zijn
rijke voorraad ten beste gaf, bleven geen onduidelijke zaken over; alleen de
twee of drie belangrijke en machtige engelengeesten die Lazarus hebben
afgehaald, zijn mij wat hun status betreft nog volledig onbekend! Misschien
zouden wij op z'n minst hun heilige namen mogen horen en misschien zouden wij
ook nog iets meer kunnen vernemen over de betekenis van de terugkomst bij zijn
kinderen?! Het verhaal was overigens heel zonderling, hoewel ik, eerlijk gezegd
nog erg graag had willen weten hoe en waar het lichaam van de oude Lazarus is
begraven, en wat er later van de kleine rabbi is geworden. Ook een nadere
toelichting over de beroemde varenkruidolie zou bepaald niet ongewenst zijn.
Heer, zou U ons daar wat meer over willen vertellen?"
[2] IK zeg:
"Maar vriend, dat zijn immers slechts heel onbelangrijke bijzaken, die
voor het geheel eigenlijk helemaal niet van belang zijn, omdat zij er niets mee
te maken hebben en er zo goed als geen verband mee houden! Wat is er zo
belangrijk aan de namen van de engelengeesten die Lazarus tegemoetkwamen?! Een
wettelijke reispas hebben zij niet nodig en een werelds beschermrecht ook niet.
Waarvoor zou je dan hun namen nodig hebben?! Maar omdat je het zo graag wilt
weten, het waren de aartsengelen Zuriël, Uriël en heel op de achtergrond ook
Michaël in de gedaante van Johannes de Doper, over wie Zinka ons veel verteld
heeft.
[3] Maar er
waren daar nog een aantal geesten aanwezig die Mathaël niet kon zien, omdat
deze geesten zo rein en zuiver zijn dat zij niet meer gezien kunnen worden met
het oog van de ziel, maar alleen met de ogen van een geest die zelf helemaal
rein is -iets waartoe Mathaël nog nooit in staat is geweest. En verder, wat is
het belang van de begrafenis van het lichaam van Lazarus, wat van de kleine
rabbi en wat van de varenkruidolie, die wel tetanus opheft en de wormen in de
maag doodt als zij echt is; maar als zij niet echt is, heeft zij ook helemaal
geen uitwerking! Houden wij daarom op over dat wat weinig of geen nut voor ons
kan hebben, en laten wij er voor zorgen slechts onze kennis en ons weten van
geestelijke zaken te vermeerderen!
[4] Vraag
daarom liever naar iets geestelijks, nog uit de sfeer van het door Mathaël
geestelijk geziene, dan naar zaken die voor de geest net zo onbelangrijk kunnen
zijn als de sneeuw die duizend jaar voor Adam de woeste streken van de aarde
heeft bedekt! Wat materie is en hoe deze ontstond, bestaat en nog ontstaat is
jullie reeds volkomen duidelijk uitgelegd en daarom moeten wij ons nu vóór
alles alleen bekommeren om de geestelijke dingen. Wat heeft de mens aan alle
kennis en wetenschap van de hele wereld als hij zichzelf niet tot in de diepste
levenswortel kent en dat vooral in de levens en bestaanssfeer van zijn ziel en
zijn geest?!
[5] Zal hij
ooit waarachtig gelukkig kunnen zijn, ook al bezit hij alle aardse goederen,
als hij zich bij tijd en wijle zal af moeten vragen: 'Wat zal er na de dood met
mij gebeuren? Zal ik op de een of andere wijze bewust verder leven of zal het
voor eeuwig helemaal met mij gedaan zijn?' Als de bange vragensteller echter
geen bevredigend antwoord krijgt, noch van iemand die meer ervaren is, of nog
minder uit de eigen duistere, wereldse levenskamer waarin nog nooit een
waarachtig geestelijk licht is doorgedrongen, -wat dan? Zal zo'n steenrijke man
die zich dat ernstig afvraagt, wel genoegen beleven aan zijn grote schatten en
rijkdommen? Dat zal wel nauwelijks het geval zijn als hij zich enigermate
bewust is van de liefde voor het leven! Wat heeft de mens eraan als hij alle
schatten van de wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel?
[6] Daarom weg
met alles wat roest en motten kunnen vernietigen! Slechts wat van de geest is,
blijft voor eeuwig onveranderlijk; alles wat tot de materie behoort is vaak nog
onderworpen aan talloze veranderingen eer het het niveau van de geest bereikt
zal hebben. Vraag daarom naar dingen die de geest en de ziel betreffen, maar
nooit naar aardse zaken!"
141 De 'toorn' van God
[1] CYRENIUS
zegt wat verlegen: "Heer, behalve ik heeft niemand U toch ergens om
gevraagd en het lijkt erop alsof U als God, als mijn Heer en mijn Behoeder, om
die reden boos op mij bent geworden!"
[2] IK zeg:
"Hoe kun je Mij zo verkeerd begrijpen? Hoe kan Ik boos op je zijn, terwijl
Ik je in alle ernst en voor eeuwig waar laat zien, wat voor jullie allen en
voor ieder mens het meest noodzakelijk is voor het leven? Kijk, kijk, hoe
gering je beoordelingsvermogen nog is! Wanneer zal dat groot genoeg zijn? Op wie
kan de zuiverste oerliefde van alle liefde in God ooit boos worden?
[3] Als jullie
over de toorn van God lezen, dan moeten jullie dat zien als de eeuwig altijd
gelijke en vaste ernst van Zijn wil; en deze ernst van de wil in God is immers
juist de binnenste kern van de reinste en machtigste liefde, waaruit de
oneindigheid en alle werken in haar als kuikens uit het ei zijn voortgekomen, -
en die kan toch nooit op iemand boos worden! Of denkt soms iemand van jullie
dat God, net als een dom mens, kwaad zou kunnen worden?"
[4] Dan komt
de oude overste STAHAR weer eens naar Mij toe en zegt: "Heer , vergeef mij
als ik mij hier ook een opmerking veroorloof met betrekking tot de toorn van
God!
[5] Als men
vast gelovend in God de oude wereldgeschiedenis bekijkt, kan men toch niet
helemaal aan de indruk ontkomen dat God van tijd tot tijd de mensen die te
losbandig zijn geworden, Zijn toorn en Zijn wraak op bijzonder onverbiddelijk
strenge wijze heeft laten voelen.
[6] 'Mij is de
toorn en Mij is de wraak!' spreekt de Heer door de mond van de profeet. Dat dat
zo is, bewijzen de verdrijving van Adam uit het paradijs, de zondvloed ten
tijde van Noach, de goedkeuring van de vloek van Noach over een van zijn zonen;
later de ondergang van Sodom en Gomorra en de tien omliggende steden op de
plaats waar wij thans de Dode Zee bewonderen; nog later de plagen van Egypte en
die van de Israëlieten in de woestijn; dan de door God bevolen moorddadige
oorlogen tegen de Filistijnen, de Babylonische gevangenschap en nu uiteindelijk
de totale onderwerping van het volk van God door de macht der heidenen!
[7] Heer, wie
nu deze handelwijze van Jehova tegen de zondaars, -en wie zijn dat anders dan
wij, mensen, - ook maar een beetje onder ogen ziet en op zich laat inwerken,
kan toch onmogelijk iets anders ontdekken dan regelrechte toorn en
ondubbelzinnige wraak van Jehova!
[8] Natuurlijk
zou men kunnen zeggen: "Zo voedt God met een flinke tuchtroede in de hand
in volle ernst Zijn mensen en gehele, grote volkeren op! Maar de klappen en
slagen zien er beslist niet uit alsof ze uit de hand van een liefdevolle Vader
komen, maar overal ziet men hierin een ontzettend toornige, hoewel in een
bepaald opzicht zeer rechtvaardige rechter, die op leven en dood en op
pestilentie en brand oordeelt!
[9] Zo denk ik
er over, dat wil zeggen, als de wereldgeschiedenis ons de volle waarheid
vertelt; mocht echter de hele treurige opsomming van dat wat God veroorzaakt
heeft slechts een verzinsel zijn, dan kan dat, wat men toorn en wraak van God
noemt inderdaad de kern van Zijn eeuwige en zuivere liefde zijn. Ik heb dit nu
alleen zo naar voren gebracht, omdat U, o Heer, zoëven Zelf over de toorn en de
wraak bent begonnen !
[10] Het zal
desondanks toch wel zo zijn als U, o Heer, het eerder heeft gezegd; maar het
blijft wel vreemd dat wanneer in oude tijden Gods toorn werd aangekondigd, ook
de grimmigste straf volgde als de mensheid zich niet verbeterde en echt boete
deed, en dat zowel in het groot als in het klein, en in het algemeen als in het
bijzonder, zonder enige consideratie! Wel, het zou werkelijk de moeite waard
zijn als bij deze gelegenheid wat nader belicht zou worden hoe zich dit alles
in overeenstemming laat brengen met de zuiverste liefde, zonder enige toorn of
wraak!"
142 Gods 'toom' bij Adam en Eva
[1] IK zeg:
"Vriend, zoals jij nu gesproken hebt over Gods toorn en wraak,
gerechtigheid en liefde, zo oordeelt ook een volslagen blinde over de harmonische
schoonheid van de kleuren van de regenboog!
[2] Is het dan
nog niet tot je doorgedrongen dat alle vijf boeken van Mozes en alle profeten,
en de geschriften van David en Salomo alleen maar langs de weg van innerlijke,
geestelijke analogie begrepen kunnen worden?!
[3] Denk je
dan in alle ernst dat God Adam door een engel, die om hem te verjagen een
vlammend zwaard als wapen in de hand droeg, uit het paradijs liet verdrijven?
Ik zeg je: "ook al heeft Adam dit visioen gehad, dan was het toch alleen
maar een beeld van wat eigenlijk in Adam zelf heeft plaatsgevonden, en hoorde
als zodanig bij het proces van zijn opvoeding en bij de vestiging van de eerste
godsdienst en oerkerk bij de mensen op aarde.
[4] Op aarde
bevond zich nergens een stoffelijk paradijs waar de mens de gebraden vissen zo
maar in de mond zwommen, maar hij moest ze -net als nu -eerst vangen en braden
en dan pas met mate eten. Als de mens echter werkte en vruchten verzamelde die
de aarde hem schonk en hij zich daardoor een voorraad had gevormd, dan was
iedere aardse streek die de mens in cultuur gebracht had, een waar aards
paradijs!
[5] Wat zou er
van de mens en zijn geestelijke ontwikkeling terechtgekomen zijn, als hij zich
in een waar paradijs van nietsdoen en eten om niets had hoeven te bekommeren en
nergens voor had hoeven zorgen; als hem zogezegd de heerlijkste vruchten in de
mond gelegd zouden zijn; als hij zich, liggend op heerlijk mals gras, maar iets
had hoeven te wensen en alles er al geweest zou zijn, zodat hij slechts zijn
mond had hoeven open te doen om de lekkerste hapjes daarin te laten schuiven?
Wanneer zou bij deze opvoedmethode de mens dan de nodige zelfstandigheid
verworven hebben om te leven?! Ik zegje dat als het paradijs zo was als jij dat
dacht, de mens tot op dit uur niets anders zou zijn en zou weten dan een goed
verzorgde gemeste os of een vraatzuchtige poliep op de bodem van de zee.
[6]
Wat betekent het beeld van de engel met het vlammende zwaard dus? Wat zegt dit
beeld? De mens was naakt, want tot op heden is er nog geen mens gekleed ter
wereld gekomen. Ook al hoefde hij, evenals deze ezelin hier, lichamelijk geen
jeugd door te maken omdat hij wat zijn lichaam betreft net zo ontstaan is als
deze ezelin, en ook al was hij meer dan twaalf voet lang en Eva niet veel
minder, hij was toch een kind wat betreft zijn oorspronkelijke kennis
over de
gesteldheid van de aarde en moest eerst voornamelijk door ervaring wijs worden.
[7] In het
warme voorjaar, de zomer en de herfst kon hij het wel zonder kleding uithouden,
maar in de winter begon hij de koude erg te voelen en in zijn gevoel, dat God
steeds meer door geestelijke en natuurlijke ingeving deed ontwaken, vroeg hij
zich af: 'Waar ben ik? Wat is er met mij gebeurd? Eerst had ik het zo prettig
en nu heb ik het koud, en de koude winden doen mijn huid pijn!' Hij voelde zich
genoodzaakt op zoek te gaan naar een tegen de wind beschutte woning, en zijn
lichaam te bedekken met allerlei bladeren van de bomen. Door deze gedwongen
bezigheid werd het denken actiever en ook weldra ordelijker.
[8] Maar hij
kreeg ook honger, want heel veel bomen en struiken droegen geen vruchten meer
aan hun takken. Hij trok er op uit en zocht voedsel, en vond nog volle bomen.
Hij verzamelde de vruchten en bracht ze naar de grot die hem geschikt leek als
woning. Toen gaf hem zijn hart, dat al meer ervaring opgedaan had, weer in: 'In
deze tijd rust er een vloek op de aarde, en jij als mens kunt slechts in het
zweet van je aangezicht je voedsel verzamelen! ,
[9] Maar nadat
de eerste mens van deze aarde eenmaal had overwinterd in de grot op de hoogten
die het noordoostelijke deel van het Beloofde Land begrenzen, waartoe ook ons
Galiléa behoort, had hij de tijd om samen met zijn vrouw dieper over zichzelf
na te denken. Toen kreeg hij ook behoefte aan meer gezelschap. In een droom
werd hem uitgelegd wat hij moest doen om zo'n, dat wil zeggen grotere,
samenleving te creëren en nadien begon hij Kaïn te verwekken en al gauw daarna
Abel en Seth.
[10] Maar het
was de vrouw die hem de eerste aanduiding gaf voor de verwekking, want de vrouw
kreeg als eerste in een droom te zien hoe de verwekking plaats moest vinden. Wij
zullen hier niet verder op ingaan, maar, vriend Stahar, Ik zeg je alleen: alles
ging heel natuurlijk en er gebeurde niets tegennatuurlijks. Toch zag Mozes dat
dit alles slechts in overeenstemming met de wil van Jehova kon gebeuren; Gods
geest liet hem zien dat deze heel natuurlijke leiding via opgedane ervaringen
door Mij, dat wil zeggen door Mijn geest, werd bestuurd en daarom plaatste hij
God in overeenkomstige beelden steeds naast dit eerste mensenpaar en
personifieerde hij ook Mijn invloed in de meest beknopte maar toch zeer
passende beelden zoals deze toentertijd algemeen gebruikelijk waren en ook
zijn moesten, omdat overal voor de leiding van het volk en van de volkeren
zulke beelden noodzakelijk waren.
[11] Overigens
spreekt het van zelf, dat God en de engelen wel wisten en ook in staat waren om
het eerste mensenpaar in een van de vruchtbaarste streken der wereld te vormen
en te ontwikkelen.
[12] Toen
latere, speciaal hiervoor toegelaten natuurverschijnselen de eerste mensen
dwongen hun eerste voedingstuin te verlaten en verder op aarde rond te kijken,
gebeurde dat ook niet als gevolg van een soort goddelijke toorn, maar slechts
uit liefde voor de mens om hem weer uit zijn traag geworden zinnelijkheid op
te wekken en hem tot werkzaamheid aan te zetten, en om zijn ervaringen uit te
breiden.
[13] Toen Adam
en zijn vrouwen zijn zonen gewaar werden dat er vrijwel overal op de grote
aarde iets te eten was, begonnen zij grotere reizen te ondernemen, waardoor zij
met Azië en Afrika vrij goed vertrouwd raakten. Daardoor deden zij weer
allerlei ervaringen op. Op verborgen wijze door Gods geest geleid, kwamen zij
naar hun eerste Eden terug en bleven daar, van waaruit dan ook de bevolking van
de gehele aarde ontstond.
[14] Zeg Mij
nu eens in je hart: Is hierin ook maar enige toorn of wraak van God te
ontdekken?"
143 Gods 'toorn' bij de zondvloed
[I] (DE HEER:)
"Ja, Gods wijsheid kan zich wel verzetten, wanneer mensen die reeds
ontwikkeld en minstens voor de helft zijn gerijpt, moedwillig en ook
kwaadwillig tegen de orde van God opstaan; maar daarvoor is er dan weer de
liefde van God, die in haar grote geduld altijd deugdelijke middelen tegenover
de verkeerde neigingen van de mensen weet te stellen en hen weer op de juiste
weg brengt, waardoor tenslotte Mijn einddoel met de mensheid toch altijd moet
worden bereikt zonder dat de mens als een machine daartoe gedwongen wordt door
de een of andere almachtige wraak van God.
[2] Maar zelfs
deze middelen moeten niet als een gevolg van de toornige, goddelijke macht gezien
worden, maar zuiver als een gevolg van de verkeerde handelwijze van de mensen.
De wereld en de natuur hebben immers binnen de bestaande, juiste orde van God
noodzakelijke en onveranderlijke, onontkoombare wetten meegekregen; aan zulke
wetten is echter ook de mens onderworpen wat zijn vorm en zijn lichamelijke
wezen betreft. Als de mens zich nu op de een of andere wijze tegen deze orde
wil verzetten en de wereld wil omvormen, dan wordt hij daarvoor niet door Gods
toorn gestraft, maar door de aangetaste strenge en vaststaande goddelijke orde
in de dingen zelf, die zo moeten zijn als zij zijn.
[3] Je vraagt
jezelf nu af, of de zondvloed ook als een natuurlijk en noodzakelijk gevolg van
een verkeerde handelwijze gezien moet worden. En Ik zegje: Ja, zo is het! Meer
dan honderd zieners en boden heb Ik opgewekt, en Ik heb de volkeren
gewaarschuwd voor hun handelwijze die tegen de natuurlijke en goddelijke orde
inging, en ik heb hen meer dan honderd jaar lang zeer ernstig gewezen op de
verschrikkelijke gevolgen voor hun lichaam en hun ziel die daar
noodzakelijkerwijs het gevolg van zouden zijn; maar hun boosaardige moedwil
ging zo ver, dat zij in hun blindheid de boden niet alleen bespotten, maar
velen zelfs doodden en zodoende letterlijk de strijd met Mij aanbonden. Maar
toch werd Ik daarom niet van toorn of wraakzucht boos, maar Ik liet hen hun
gang gaan en de droevige ervaring opdoen dat onverstand en onkunde -die zelf
schuldig zijn aan wat ze zijn -met Gods grote natuur en ordening beslist niet
alles mogen doen wat hen in hun blindheid goeddunkt.
[4] Kijk, het
staat je vrij om op die van hieruit naar het zuiden gelegen, ongeveer
vijfhonderd manslengten hoge rots te klimmen en je dan moedwillig voorover van
de hoge rotswand naar beneden te laten vallen! Volgens de noodzakelijke wet van
de zwaartekracht die voor alle lichamen geldt, zal die moedwil je zeker je
lichamelijk leven kosten. Vraag jezelf eens af, of Mijn toorn en Mijn wraak
daar de oorzaak van zijn!
[5] Daar naar
het oosten zie je hoge bergketens die erg dicht bebost zijn. Ga er met tien
maal honderdduizend mensen heen, leg vuur aan en verbrand al die bossen, dan
zullen de bergen helemaal kaal zijn! Wat zal dat echter tot gevolg hebben? De
vele daardoor werkloos en naakt geworden natuurgeesten zullen dan in de vrije
lucht beginnen te woeden en te razen. Ontelbare bliksems, wolkbreuken van de
verschrikkelijkste aard en voortdurende hagelbuien zullen daarop de gehele
wijde omgeving vernietigen. Dat is allemaal een heel natuurlijk gevolg van het
vernielen van die bossen. Zeg eens, of ook daar weer sprake is van Gods toorn
en Zijn wraak!
[6] Als echter
tienmaal honderdduizend mensen druk bezig zijn om bergen af te graven en grote
meren op te vullen, of om zeer brede heerbanen aan te leggen teneinde
gemakkelijker oorlogen te kunnen voeren; als mensen hele bergketens
dagreizenver afschuinen tot een hoogte van vierhonderd tot vijfhonderd
manslengten, of grachten om de bergen graven van tweehonderd tot driehonderd
manslengten diep en daardoor de inwendige watersluizen van de aarde openen,
zodat de bergen beginnen te verzinken in de leeg geworden grote waterbekkens en
het water zo begint te stijgen dat het in Azië bijna boven de hoogste toppen
der bergen als een zee begint voort te golven -waarbij nog komt dat bij deze
grote verwoesting van de bergen vele honderd duizendmaal honderdduizenden
hectaren van de bosrijkste streken mee vernietigd werden, waardoor talloze
myriaden aard en natuurgeesten, die voordien de handen vol hadden aan de
mooiste en weelderigste vegetatie, nu opeens vrij en werkloos geworden zijn -,
vraag jezelf dan maar eens af, hoe de geesten toen in de luchtregionen tekeer
zullen zijn gegaan! Wat een stormen en massale wolkbreuken, wat een hagelmassa'
s en hoeveel ontelbare bliksems zijn er toen meer dan veertig dagen lang uit de
wolken naar de aarde geslingerd en wat een watermassa' s zullen zich toen over
bijna geheel Azië verspreid hebben, en dat allemaal door louter natuurlijke
oorzaken! Zeg eens, was dat weer Gods toorn en Zijn onverzoenlijke wraak?!
[7] Mozes
beschreef deze geschiedenis net als al het andere in de toen gebruikelijke
schrijftrant, dat wil zeggen in beelden waarin hij geïnspireerd door de
goddelijke geest steeds Mijn voorzienigheid duidelijk liet uitkomen, wat echter
alleen door middel van echte en ware gelijkenissen te verwezenlijken is.
[8] Maar is
God dan een god van toorn en wraak omdat jij en vele anderen Zijn grote
openbaringen nog nooit hebben begrepen?"
144 Het ontstaan van rampen
[I] (DE HEER:)
"Ik zeg je: Leef slechts vijftig jaar lang volgens Gods orde, dan zullen
jullie van enige calamiteit nooit iets te zien, te horen, te ondergaan ofte
lijden krijgen!
[2] Ik zeg
jullie: Alle onheil, epidemieën, allerlei ziekten bij mensen en dieren, slecht
weer, magere en onvruchtbare jaren, vernietigende hagel, grote, alles
vernietigende overstromingen, orkanen, grote stormen, grote sprinkhanenplagen
en dergelijke meer, zijn louter gevolgen van de tegen de orde ingaande
handelwijze van de mensen!
[3] Als de
mensen zoveel mogelijk volgens de gegeven orde zouden leven, zouden zij dat
alles niet hoeven te verwachten. De jaren zouden als parels aan een snoer
elkaar opvolgen, het ene net zo gezegend als het andere. Het bewoonbare deel
van de aarde zou nooit door te grote koude of te grote hitte geplaagd worden.
Maar wanneer de slimme en bijzonder intelligente mensen uit zichzelf allerlei
ondernemen wat ver boven hun eigen behoefte uitstijgt, wanneer zij op aarde te
grote bouwwerken en te overdreven verbeteringen uitvoeren, hele bergen afgraven
om heerwegen aan te leggen, als zij vele honderdduizenden hectaren met de
mooiste bossen vernietigen, als zij terwille van goud en zilver te diepe gaten
in de bergen slaan, als zij tenslotte zelf onder elkaar in voortdurende twist
en onenigheid leven, terwijl zij toch altijd door een groot aantal intelligente
natuurgeesten omringd zijn die zowel voor het weer, als de zuiverheid en
gezondheid van de lucht, het water en de bodem zorgen, is het dan te
verwonderen dat deze aarde steeds meer geteisterd wordt door ontelbare kwalen
allerlei aard?!
[4] Gierige en
hebzuchtige mensen sluiten hun schuren met slot en grendel af en stellen
bovendien nog strenge bewakers aan bij hun meer dan overvloedige schatten en
rijkdommen, en wee degene die daar onbevoegd bij zou willen komen, die zou
meteen hard aangepakt worden!
[5] Daar wil
Ik niet mee zeggen, dat iemand zijn moeizaam verworven eigendom niet zou
moeten beschermen; Ik heb het hier over hoogst onnodige, tot in het immense
reikende overvloed. Zou het dan niet uitvoerbaar zijn ook schuren te bouwen
waar iedere arme en zwakke terecht zou kunnen, zij het dan onder toezicht van
de wijze gever zodat geen arme meer zou nemen dan wat hij voor zijn
levensonderhoud nodig heeft? Als op deze wijze de hebzucht en de gierigheid van
de aarde zouden verdwijnen, zouden ook -luister goed naar Mij! -alle magere
jaren op aarde verdwijnen.
[6] Je vraagt
hoe dat dan mogelijk is. En Ik antwoord daarop: Op de natuurlijkste wijze ter
wereld, dat wil zeggen: als men ook maar een beetje op de hoogte is met de
innerlijke werking van de gehele natuur dan moet men dat niet alleen al gauw
inzien, maar dan is het zelfs erg voor de hand liggend!
[7] Daar voor
ons staat nog de geneeskrachtige plant en daar wat verder naar voren de uiterst
schadelijke, vergiftige plant! Voeden beide zich niet met hetzelfde water, met
precies dezelfde lucht en met hetzelfde licht en dezelfde warmte? En toch zit
deze plant vol geneeskracht en de andere vol dodelijk gif!
[8] Ja, waarom
is dat zo? Omdat de geneeskrachtige plant dank zij haar innerlijk goedgeordende
karakter al de haar omringende, natuurgeesten in overeenstemming brengt met
haar goede aard, waarop deze in alle vriendelijkheid en vreedzaamheid, de
plant voedend, zich naar haar voegen zowel van buitenaf als van binnenuit,
waardoor alles in de gehele plant heilzaam wordt, en overdag in het zonlicht
zullen haar uitwaseming en de haar in wijde omtrek omgevende, natuurgeesten zowel op mensen alsook op vele
dieren een ongemeen heilzame invloed uitoefenen.
[9] Bij de
gifplant daar, waar van binnen een erg zelfzuchtig en grimmig, toornig karakter
huist, worden echter diezelfde natuurgeesten ook door dit karakter beïnvloed en
zodoende helemaal veranderd; zij voegen zich eveneens, de plant voedend, naar
haar en hun gehele karakter wordt daarop helemaal gelijk aan het
oorspronkelijke karakter van deze plant. Maar ook haar omgeving en als het ware
haar uitwaseming is giftig en schadelijk voor de menselijke gezondheid, en de
dieren komen met hun gevoelige neusvleugels niet in haar buurt."
145 De invloed van het kwade op het goede
[I] (DE HEER:)
"Des te meer is echter een gierig en hebzuchtig mens een buitengewoon
grote en tot ver in de omtrek zijn uitwerking hebbende giftige plant. Zijn
hele, ver naar alle kanten reikende omgeving met natuurgeesten, zijn
uitademing, zijn hele uitstralingsgebied krijgt hetzelfde karakter als zijn
innerlijk; de omringende, slecht geworden natuurgeesten maken de voortdurend
toestromende, nog goede natuurgeesten slecht, gierig en hebzuchtig.
[2] Maar omdat
deze natuurgeesten niet alleen met de mens, maar ook met de dieren, de planten,
het water en de lucht in voortdurend conflict staan, geven zij ook steeds veel
aanleiding tot allerlei strijd, wrijving en onnodige beweging in de lucht, in
het water, in de aarde, in het vuur en in de dieren.
[3] Wie dit
eens heel praktisch wil ondervinden, moet maar eens naar een zeer goed mens
gaan, dan zal hij zien dat daar alle dieren ook een veel zachter karakter
hebben. Het snelst merkt men dat bij honden, die in korte tijd geheel het
karakter van hun baas aannemen. De hond van een gierigaard zal beslist ook een
gierig beest zijn, en als hij vreet zal het niet raadzaam zijn in zijn buurt te
komen. Maar als je naar een vrijgevig, zachtaardig mens gaat, dan zul je merken
dat zijn hond, als hij er een heeft, een heel goedmoedig karakter heeft; dit
dier zal eerder afstand doen van zijn etensbak dan dat hij een onuitgenodigde
gast zijn tanden zal laten zien. Ook alle andere huisdieren van een zachtaardige
en goedhartige baas zullen aanmerkelijk zachtaardiger zijn, ja zelfs bij
planten en bomen zal een gevoelig persoon een groot verschil waarnemen.
[4] Maar kijk
eens of de bedienden van een vrek ook niet voor het merendeel krenterig,
afgunstig en gierig en derhalve achterdochtig, vals en oneerlijk worden! Zelfs
een voordien goed en vrijgevig mens zal, als hij zich langere tijd in de
omgeving van een gierigaard bevindt die zwemt in zijn goud en zilver tenslotte
echt zuinig en bij het beoefenen van weldadigheid veel bedachtzamer worden.
[5] Nu is het
echter op aarde ook nog zo dat al wat slecht is, het goede veel gemakkelijker
in iets slechts verandert, dan dat het goede het slechte in iets goeds
verandert!
[6] Kijk maar
eens naar een mens die echt woedend is, die alles om zich heen uit louter woede
en kwaadheid maar meteen zou willen vernielen! Duizend goede mensen die hem
gadeslaan, worden op het laatst zelf erg kwaad en zouden zich meteen allemaal
aan die ene kwade willen vergrijpen en zijn kwaadheid willen verdrijven, als
zij hem maar allen met hun handen, die jeuken om tot actie over te gaan, beet
zouden kunnen pakken. Waarom wekt hier één woedende bij duizenden een woedende
reactie op en waarom brengen die duizend goedmoedigen niet in plaats daarvan die
ene, die kookt van woede, tot uiterste goedmoedigheid?
[7] Dat komt
allemaal omdat, terwille van de opvoeding van de kinderen van God, vooral op
deze aarde de aantrekkingskracht van het kwade en slechte veel groter is en ook
moet zijn dan die van het goede. In algemene zin heb Ik jullie de reden daarvan
al eerder eens laten zien en die hoef Ik hier niet nog eens te herhalen.
[8] Kijk nog
eens naar deze beide planten en stel je een heel grote ijzeren ketel voor! In
deze ketel willen wij duizend van zulke geneeskrachtige planten koken voor een
geneeskrachtige thee, en degene die aan een borstkwaal lijdt en daarvan zou
drinken, zou daar ook al gauw een heilzame werking van gaan merken; want de
goede natuurgeesten willen het geringere aantal slechtere in zijn borst al gauw
beter maken.
[9] Laten wij
daarna echter deze speciale, giftige plant nemen en die ook in de ketel doen
waarin van de duizend geneeskrachtige planten een geneeskrachtige drank wordt
gekookt! Kijk, dan zal deze ene giftige plant de genezende kracht helemaal
veranderen in dodelijke gif en wee de zieke die het zou wagen een slok van de
thee te nemen! Heus, het zou hem onvermijdelijk het leven kosten en langs
natuurlijke weg zou hij niet geholpen kunnen worden!
[10] Nu echter
het omgekeerde geval! In dezelfde ketel koken wij nu duizend van deze giftige
planten voor een dodelijke thee en op het laatst doen wij slechts één van deze
geneeskrachtige planten in de ketel bij de duizend giftige planten! O, hoe snel
zullen al haar goede en heilzame natuurgeesten veranderd zijn in het dodelijke
gif van de duizend giftige planten!
[11] Daaruit
blijkt weer zonneklaar dat juist op deze aarde, om de reeds genoemde reden, het
slechte het goede veel eerder in zijn slechtheid kan veranderen, dan
omgekeerd.
[12] Stel je
nu eens voor dat er veel soorten slechte mensen voorkomen in een streek, of in
een heelland en vraag je aan de hand van wat je nu gehoord hebt eens af, of het
werkelijk te maken heeft met een goddelijke toorn als de mensen daar door het
ongeluk achtervolgd worden! Ik zeg jullie, en speciaal jou, vriend Stahar, dat
dat allemaal enkel en alleen afhangt van de mensen, hun daden en levenswijze,
en Gods toorn en Zijn wraak hebben daar eeuwig niets mee te maken, behalve dan
dat Ik die orde in de natuur van de dingen heb gelegd, en die moet natuurlijk
zolang de aarde bestaat, onveranderlijk blijven omdat de aarde anders zou
ophouden te bestaan en niet als woonplaats voor de mens zou kunnen dienen
tijdens zijn proefleven.
[13] Daarom
moet men nu met alle ernst, met alle macht en alle kracht al het goede naar
zich toe trekken, wil men niet door het vele slechte verzwolgen worden.
[14] Probeer
daarom jullie innerlijke leven te vervolmaken door de daadwerkelijke navolging
van Mijn leer, dan zullen de giftige stoffen van de wereld jullie geen schade
meer kunnen berokkenen!"
146 Het wonderbare heelkruid
[ I]
"Keren we echter nog eenmaal terug tot onze gifketel met de daarin kokende
duizend giftige planten! Kijk, tien-, maar ook honderdduizend van dit soort geneeskrachtige
planten zullen niet in staat zijn deze volle ketel met giftige thee van gif te
ontdoen! Maar er groeit op deze aarde een heel klein plantje in het Indische
hooggebergte -ook op de Sinaï komt het voor - waarvan wij slechts een klein
stukje ongeveer zo groot als een middelmatige grashalm in de grote gifketel
hoeven te doen om al het gif in een oogwenk in een zeer geneeskrachtige thee te
veranderen!
[2] 'Hoe is
dat mogelijk?' vraag jij, wijze Stahar, nu heel verbaasd. En Ik zeg je, dat ook
dát een heel natuurlijke oorzaak heeft. Hoe, dat zal jou en ook alle anderen
meteen duidelijk worden uitgelegd.
[3] Kijk, als
het in een maanloze onweersnacht echt aardedonker en zo pik en ravenzwart is, lijkt
het alsof het op zo' n moment in de gehele oneindigheid overal zo donker is.
Deze duisternis, die in ieder geval gedurende bepaalde tijd voor het licht in
de ogen een dodelijk gif is, omdat dit hierdoor van al zijn vermogens beroofd
wordt, raakt dit gif door het kleinste vonkje zonlicht kwijt en wordt daardoor
ogenblikkelijk in een stralend licht veranderd.
[4] Merk je
al, waar Ik naar toe wil? Bemerken en vermoeden kun je het wel, maar weten nog
lang niet! Omdat je het echter niet kunt weten, moet je luisteren!
[5] Hoe kan nu
één vonkje zonlicht alle duisternis verjagen en waarom is het zonder die vonk
eigenlijk donker? De lucht bestaat immers in de allerdonkerste nacht uit
dezelfde geesten als op klaarlichte dag!
[6] Als de zon
eenmaal volledig is ondergegaan, gaan geleidelijk aan de natuurgeesten rusten,
ieder voor zich, en omdat zij ieder voor zich rusten en in hun lichte omhulling
niet in trilling zijn, merkt het vleselijke oog hun aanwezigheid en hun
bestaan niet op, en het merkbare gevolg daarvan voor het vleselijke oog is de
duistere, lichtloze nacht.
[7] Jij denkt
weliswaar, dat de wind ook 's nachts waait en de natuurgeesten dus niet zouden
rusten! O, daarin vergis je je, omdat je geen weet hebt van de innerlijke,
speciale beweging van een natuurgeest! Het is waar dat de wind ook wel 's
nachts waait en dat de natuurgeesten dan kennelijk ook in beweging zijn,
-echter niet ieder afzonderlijk, maar in een algemene beweging in een bepaalde
richting, veroorzaakt door een hogere geest. Wanneer echter op een bepaalde
plaats een natuurgeest of een heel groot gezelschap van natuurgeesten zoals die
vuurtongen die jij, net als alle andere hier aanwezigen, hebt gezien, in een
buitengewone, innerlijk trillende beweging raakt, wordt het op die plaats voor het
oog merkbaar helder en licht, en dat geeft het moment aan van een zich
samenvoegen en iets-worden.
[8] Tijdens
zo'n moment worden echter ontelbare natuurgeesten in de verre omtrek mee
geactiveerd, en zodoende wordt het naar alle kanten licht en helder. Hoe
heftiger een kring van natuurgeesten vibreert en zodoende de naburige geesten
activeert, des te lichter wordt het tot ver in de omtrek, en zo krijgen groepen
geesten die zich samengevoegd hebben om iets te worden, een gelijksoortig
streven; het licht van de zon levert door zijn productieve kracht en inwerking
op de hemellichamen die dicht genoeg bij haar staan, daarvoor het sprekendste
bewijs.
[9] Maar niet
alleen op de planeten worden de vrije, natuurgeesten door de zon geactiveerd om
iets te worden, maar ook in de vrije etherruimte; want daar ontstaan door zo'n
samenvoeging van de vrije, natuurgeesten vaak dingen, die jullie je nog niet
eens in je dromen voor kunnen stellen.
[10] Maar
zoals je nu gezien hebt dat een enkel vonkje licht al naar gelang de kracht van
het zonlicht een ontzaglijk grote, duistere ruimte ogenblikkelijk helder licht
kan maken, zo verandert het genoemde, geneeskrachtige kruidje de hele ketel vol
giftige thee in een heilzame drank, omdat de natuurgeesten in het kleine
geneeskrachtige kruidje te intensief werkzaam zijn in de ware goede orde en
daarom de tragere en tegen de orde ingaande geesten van de giftige planten
ogenblikkelijk dwingen over te gaan tot werkzaamheid in de goede orde.
[11] Diezelfde
uitwerking heeft ook een waarachtig volmaakt mens -vooreerst op zijn medemensen
en vervolgens ook in wijde omtrek op de nog vrije, natuurlijke levensgeesten.
[12] Mensen
die op zichzelf goed zijn, zullen ook een goede invloed hebben op meer of
minder goede mensen, en de minder goede zullen aan hen heel heilzame kruiden
hebben. Maar als deze mensen, die alleen maar op zichzelf van nature goed zijn,
temidden van door en door slechte, kwade en losbandige mensen terechtkomen, die
bewust kwaad willen doen, worden zij al gauw zonder veel moeite ook verdorven,
omdat hun innerlijke kracht om hun leven te ordenen daar geen tegenwicht aan
kan geven; maar als een mens innerlijk volmaakt is, lijkt hij op het kleine
geneeskrachtige kruidje in de grote gifketel en het vonkje zonnelicht in de
oneindige, nachtelijke ruimte.
[13] Als je nu
ook dát goed in je opgenomen hebt, zul je tenslotte toch wel helemaal inzien,
dat al het kwade dat de mensen op deze aarde overkomt, echt niet veroorzaakt
wordt door de toorn en de wraak van God, maar alleen door de levenswijze van de
mensen, en dat ook het goede vaak afkomstig is van één enkel mens, die
innerlijk volmaakt is.
[14] En omdat
Ik je nu op deze leerzame wijze op het goede spoor heb gezet, is nu weer aan
jullie allen de beurt Mij nog iets te vragen wat jullie met betrekking tot het
sterfverhaal van de oude Lazarus vreemd mocht voorkomen. -Een van jullie houdt
nog een kleine vraag achter; Iaat hij die uitspreken!"
147 De oorzaak van warmte en koude
[I] MATHAËL
zegt: "Heer, dat ben ik kennelijk zelf! Want ik heb werkelijk nog een
kleinigheid achtergehouden, die ik ondanks mijn ingespannen nadenken niet goed
kan rijmen!"
[2] IK zeg:
"Ja, ja, precies, jij bent het; laat eens horen wat je dwars zit!".
[3] MATHAËL
vervolgt: "Toen ik en mijn vader vanaf ons huis met de Jonge Lazarus naar
Bethanië gingen en onderweg het grote lichtverschijnsel zagen, voelden wij
daarbij behoorlijk veel warmte. Maar toen het lichtverschijnsel tenslotte
helemaal doofde, trad naast de plotselinge algehele duisternis ook zo 'n
gevoelige koude op, dat mij de rillingen over het lijf liepen. Nu kan ik maar
niet bedenken wat de oorzaak van deze koude mag zijn; als het U schikt, o Heer,
zou ik de reden daarvan ook graag willen weten!"
[4] IK zeg:
"Wel, de reden is zo duidelijk, dat je er haast over zou struikelen! Als
je twee stukken hout stevig tegen elkaar wrijft, worden zij warm, heet, en gaan
tenslotte zelfs ontbranden en beginnen fel te branden. Waarom gebeurt dat?
Omdat de in het hout en in de cellen en organen hiervan aanwezige, natuurgeesten
met te veel geweld gewekt worden uit hun zwijgende en doffe rust, al gauw ieder
voor zich in een sterk vibrerende beweging raken, en dan als licht en vuur
zichtbaar worden. Daardoor activeren zij ook de wat tragere, aangrenzende
geesten en tenslotte raken zo alle natuurgeesten in een zeer heftige beweging,
of liever, in brand. Als deze beweging of het branden ten einde is, koelen
weldra al deze natuurgeesten snel af; hoe heftiger een activering plaats vindt,
des te sneller treedt daarna vermoeidheid bij de natuurgeesten op, daarmee de
rust en daarmee de koude.
[5] Een stuk
hout dat door en door gloeit of gloeiende kool, is zelfs bij het felste
aanblazen nooit zo heet als een net zo gloeiend stuk ijzer. Dat komt doordat de
natuurgeesten in ijzer tot een heftiger beweging in staat zijn dan die in hout;
maar als houtskool en ijzer bij een gelijke, lage temperatuur afkoelen, zal
ijzer sneller afkoelen dan houtskool en in afgekoelde toestand veel kouder
aanvoelen dan afgekoelde houtskool.
[6] Als het 's
zomers op een dag erg heet en zwoel wordt, beginnen de natuurgeesten in
beweging te komen en deze toenemende beweging veroorzaakt ook de steeds grotere
warmte en zwoelte. Dit groter of intensiever worden van de warmte ontstaat
doordat bepaalde geesten zich dichter tegen elkaar aandrukken, hetgeen weldra
in de vorm van nevel en wolken ook voor het lichamelijke oog zichtbaar wordt.
[7] Hoe er bij
zo'n gelegenheid steeds meer wolken ontstaan, is jul!ie beken~, en ook dat het
tenslotte in de wolken begint te bliksemen en daaruit geweldig begint te
regenen en soms ook begint te hagelen, wat het gevolg is van het werk van de
jullie reeds bekende vredesgeesten.
[8] Maar hoe
heftiger tijdens een onweer de bliksems na elkaar volgen en lichten, des te
kouder wordt de lucht meteen daarop, -wat allemaal het gevolg is van het weer
in de ruststand terugkeren van de opgewonden natuurgeesten die daartoe
natuurlijk door de machtige vredesgeesten gedwongen worden.
Daarom werd
het ook bij het verdwijnen van jouw grote, machtige lichtverschijnsel om
dezelfde reden koel en behoorlijk koud. -Is je dat nu ook duidelijk?"
[9] MATHAËL
zegt: "Heer, ik dank U voor deze uitleg; ook dat is me nu duidelijk!"
148 De dodelijke val van de nieuwsgierige jongen
[ I] IK zeg:
"In dat geval moet je ons nog vertellen over de dood van de jongen die uit
een boom viel en daardoor stierf, en daarbij ook over de man die in een poel
sprong en verdronk en zodoende zelfmoord pleegde. Wijd echter niet teveel uit
en vertelons alleen de hoofdzaken!"
[2] MATHAËL
nam meteen het woord en zei: "Ik verzoek nog even om geduld, want ik wil
de beide gevallen als één geheel vertellen en daarom moet ik eerst even
nadenken!"
[3] IK zei:
"Doe dat; maar Ik zal je wel de juiste woorden in de mond leggen dus het
zal ook wel gaan zonder datje vooraf het geheel overdenkt!"
[4] Daarop zei
MATHAËL: "Ja, in dat geval hoef ik er natuurlijk niet lang over na te
denken en ik zal daarom meteen zo getrouwen waar mogelijk beide gebeurtenissen
vertellen, die mij nog heel duidelijk in het geheugen liggen!"
[5] ALLEN
roepen dan: "Geëerde onderkoning van de volken rond de wijde Pontus tot
aan de Kaspische Zee, wij verheugen ons allen erg op uw verhalen, want u bent
echt een onovertrefbare meester in het vertellen!"
[6] MATHAËL
antwoordt: "Om te kunnen vertellen heb je vooral een beetje vertelkunst
nodig en grote waarheidsliefde. Wie ware dingen vertelt, heeft altijd de
voorkeur boven een fabeldichter! Maar hoe het ook zij, wat ik jullie op wens
van de Heer zal vertellen, is een door mij beleefde geschiedenis zoals ik er
vanaf de wieg tot aan mijn twintigste jaar zoveel beleefd heb. Ik zal het
jullie vertellen zoals ik het in mijn zeventiende levensjaar heb meegemaakt aan
de zijde van mijn vader, die altijd in mijn buurt was en die door mijn
zienerschap al veel wijsheid had opgedaan. De beide gebeurtenissen waren als
volgt:
[7] Het was
omstreeks de tijd van de Grote Verzoendag, wanneer -zoals bekend -aan de rivier
de Jordaan voor alle zonden der Joden de zondebok wordt geslacht en geofferd,
die daarna onder veel gehuil en gebedsformules en vervloekingen in de goede
Jordaan wordt geworpen. Wel, het zou zinloos zijn om daar nog meer woorden aan
te verspillen omdat iedere Jood, hoe onaanzienlijk ook, die ceremonie maar al
te goed kent.
[8] Minder
bekend is het jullie waarschijnlijk dat toentertijd een overgrote volksmenigte
bij dit genoemde offerfeest van de zondebok was op komen dagen. Grieken,
Romeinen, Egyptenaren en Perzen waren rijk vertegenwoordigd. Kortom, er was
geen gebrek aan nieuwsgierigen!
[9] Jullie
zullen wel begrijpen dat de knapen toch ook iets wilden zien van het
schouwspel. Ook zullen jullie begrijpen dat zij over de hoofden van de volwassenen
heen maar weinig konden zien en dat zij daarom gedreven door hun nieuwsgierigheid
in de dichtbijzijnde bomen klommen. Het duurde niet zo erg lang tot er te
weinig gastvrije bomen voor de vele knapen waren en zij op de takken ruzie
kregen. Verscheidene malen werd er wel gezegd dat zij zich rustig moesten
houden, maar deze goedgemeende terechtwijzingen hielpen weinig of niets.
[10] Ik en
mijn vader zaten op onze kamelen die wij ten geschenke hadden gekregen van een
Pers die door mijn vader was genezen van een kwaadaardige ziekte; het waren
allebei tweebultige, en derhalve voor het berijden veel gemakkelijker dan de
eenbultige. Wij konden daarom alles heel gemakkelijk overzien. Niet ver van
onze standplaats stond een heel mooie, hoge cipres en op de takken daarvan, die
van nature al niet zo sterk waren, maakten drie knapen ruzie. Elk van hen deed
alle moeite zijn gewicht toe te vertrouwen aan de tak die er het sterkst
uitzag.
[11] Maar
omdat deze reeds erg bejaarde boom eigenlijk maar twee takken had die sterk
genoeg waren om je leven daaraan te kunnen toevertrouwen, vochten de drie
knapen om het bezit van de twee sterkste takken, en één van hen was genoodzaakt
zich met een tak tevreden te stellen die eigenlijk maar een twijg was. De derde
hurkte op een hoogte van altijd nog ruim vijf manslengtes op zijn tak, die meer
twijg dan tak was.
[12] Alles
bleef een uur lang rustig tot er tegen de middag een tamelijk harde wind
opstak, die de top van onze cipres bedenkelijk heen en weer bewoog en de rook
van het sterk rokende offeraltaar in dikke wolken juist in het gezicht van deze
drie knapen dreef, zodat zij hun ogen moesten dichtknijpen omdat zij anders
letterlijk voor niets in tranen zouden uitbarsten.
[13] Tijdens
deze hoogst bedenkelijke situatie keek ik naar de op de zwakke zijtak hurkende
knaap. Toen de rook echt, je zou zeggen, met bakken tegelijk in zijn gezicht
gedreven werd, ontdekte ik opeens twee grote vleermuizen die om zijn hoofd
fladderden. Zij waren zo groot als twee volwassen duiven en dreven de arme
kerel nog meer rook in het gezicht.
[14] Ik maakté
mijn vader daarop attent en zei tegen hem, dat hier beslist heel spoedig iets
onprettigs zou gebeuren. Ik vertelde hem ook wat ik zag, en dat de beide
vleermuizen mij helemaal niet natuurlijk voorkwamen omdat ik zag dat zij nu
eens groter en dan weer kleiner werden.
[15] Mijn vader
leidde zijn kameel naar de boom en riep naar de jongen dat hij zo vlug mogelijk
uit de boom moest komen, omdat hem anders een ongeluk zou overkomen. Of de
knaap de vrij luid gesproken woorden van mijn vader gehoord had of niet kan ik
nauwelijks naar waarheid zeggen, want ik zag steeds maar dat wat ik al eerder
vertelde en hoe de hurkende knaap zich in zijn hachelijke situatie op de twijg
steeds meer met de hand in de door de dikke rook aangetaste ogen begon te
wrijven en bijna halfblind moest zijn.
[16] Omdat
vader echter zag dat zijn waarschuwend geroep naar de knaap totaal zonder
uitwerking bleef, verwijderde hij zich van de onbetrouwbare boom, kwam weer bij
mij en vroeg mij of ik nog steeds hetzelfde zag. Volledig naar waarheid
bevestigde ik de vraag en bezwoer dat de knaap onvermijdelijk een ongeluk moest
krijgen als hij niet meteen uit de boom werd gehaald. Mijn vader zei: 'Ja, mijn
zoon, wat kunnen we daaraan doen?! Een ladder hebben we niet en door te roepen
komt de knaap niet uit de boom, we zijn daarom gedwongen af te wachten wat God
de Heer over deze ongehoorzame knaap zal laten komen.
[17] Mijn
vader had nog maar net het laatste woord uitgesproken toen de zwakke tak, die
door de voortdurende beweging van de knaap te vaak en te sterk heen en weer en
op en neer was gebogen, brak, waarop de knaap die nu natuurlijk helemaal geen
steun meer had, voorover van vijf manslengten hoog met een grote klap op een
onder de boom liggende steen viel, waarbij zijn schedel werd ingeslagen, zijn
nek brak en hij dus ook meteen dood bleef liggen.
[18] Dat gaf
een consternatie onder het volk; iedereen verdrong zich om de verongelukte
knaap. Maar wat hielp dat, nu de jongen al dood was?! De Romeinse wachters
dreven tenslotte het volk uit elkaar en meteen werd mijn vader geroepen, die
men goed kende, om te onderzoeken of de knaap werkelijk dood was of dat er
misschien nog met vrucht pogingen in het werk gesteld zouden kunnen worden om
hem weer tot leven te wekken. Mijn vader onderzocht het verpletterde hoofd en
de nek van de knaap, en zei: 'Hier helpt geen kruid en geen zalf meer! Want hij
is niet alleen enkelvoudig, maar tweevoudig dood en zal in deze wereld niet
meer levend worden! ",
149 De zelfmoord van de door de tempel vervloekte
Esseen
[I] (Mathaël:)
"Daarop vroeg mijn vader mij of ik soms nog iets bijzonders aan de knaap
zag.
[2] Ik
antwoordde hem in het Grieks en zei: 'Die twee grote vleermuizen hebben nu
gezamenlijk boven zijn borstholte de gestalte van een heel bedroefd uitziende
aap aangenomen en proberen nu zich los te maken van het lichaam, maar zij
schijnen daar nog dusdanig door aangetrokken te worden dat het hun voorlopig
nog niet mogelijk is geheel van het lichaam weg te gaan; maar hoe langer zij
zich inspannen des te meer verenigen zij zich en -kijk, nu zijn zij als één
etherisch wezen los van het lichaam! Het hurkt en springt nu nog om het lichaam
alsof het iets zoekt!’
[3] 'Dat zal
toch niet de ziel van de jongen zijn?' zei mijn vader.
[4] Ik zei: 'Ja,
dat weet ik natuurlijk ook niet! Zou zo'n verwaarloosde knaap dan werkelijk nog
geen betere ziel hebben? Nu hurkt dit wonderlijke wezen bij het nog bloedende,
verpletterde hoofd en doet alsof het bloed uit de grote wond likt. Maar in
werkelijkheid gebeurt er niets! Alleen een geringe en heel vaag zichtbare
bloeddamp zuigt het op en daardoor krijgt het een wat meer menselijk uiterlijk.
-Maar nu komen er dragers, die hoogstwaarschijnlijk het lijk zullen wegbrengen!
Ik ben benieuwd of dit aapwezen ook mee zal gaan!'
[5] Op dit
ogenblik kwamen er vier dragers met een tamelijk lange staak, bonden het lijk
met linnen doeken daaraan, tilden het op en droegen het weg.
[6] Ik zei:
'Maar het wezen blijft achter, en kijkt om zich heen als iemand in een grote,
lege ruimte waarin niets te zien is. Ons, lichamelijke mensen, schijnt het niet
te zien. Nu hurkt het op de plaats waar de knaap uit de boom is gevallen en
maakt aanstalten om te gaan slapen. Dat moet toch werkelijk de ziel van de
jongen zijn!'
[7] Mijn vader
zei: 'Nu, gelukkig loopt het afmaken van die bok ten einde! Alleen nog het
oordeel over hen die van deze algemene reiniging uitgesloten zijn omdat zij te
grote en slechte zondaars zijn, en dan zal het wel afgelopen zijn! Zoals ieder
jaar: altijd en eeuwig dezelfde geschiedenis, -voor mij zonder zegen, kracht en
nut, en ik geloof dat het voor ieder ander ook zo is! ,
[8] Toen zweeg
mijn vader, luisterde naar de oordelen en ergerde zich niet weinig dat eerst de
arme Samaritanen werden vervloekt en daarna pas alle heidenen, Essenen en
Sadduceeën, en in geringe mate ook de onboetvaardige bloedschenners, broeder -,
vader en moedermoordenaars, dierschenners en echtbrekers, en tenslotte -met
het vreselijkste oordeel -de verachters van de tempel en zijn heiligdommen.
[9] Na deze
ceremonie, die bepaald niet hartverheffend was en waarbij iedere vloek het
gewaad van de hogepriester op een geweldige scheur te staan kwam, trok weldra
iedereen naar de stad terug. Slechts één man, die waarschijnlijk door de
welgemeende vervloekingen iets meer dan goed voor hem was van zijn stuk was
gebracht, bleef bij een poel staan die niet ver van ons verwijderd was en
eigenlijk een oud, nog steeds zeer diep, door de Jordaan veroorzaakt gat was,
waarvan sommige dwazen beweerden dat het water van de zondvloed van de gehele
aarde door dit gat, dat ongeveer honderd manslengten in omtrek mat, in een jaar
en enige dagen verdwenen was. Dat dit gat erg diep is, is waar, -maar bodemloos
zal het toch ook wel niet zijn.
[10] Het kwam
mijn vader een beetje verdacht voor dat die man zo star en wezenloos vanaf een
rots, die erg vooruitstak in het water van de poel, in het zwarte gat staarde.
Hij vroeg mij of ik soms om of boven die man iets ongewoons kon ontdekken.
[11] Ik zei,
volkomen naar waarheid: 'Ik zie niets, maar kan toch niet ontkennen dat die
hele man mij beslist niet bevalt! Ik geloof dat het echt geen onjuiste
veronderstelling zou zijn als men zei: Die zal dadelijk in hoogst eigen persoon
gaan onderzoeken hoe diep het gat is!
[12] Ik geef
dat wat ik toen zei heel precies weer, hoewel mijn vader nooit graag hoorde dat
ik bij ernstige zaken zo'n beetje grapjes begon te maken, - waarvoor ik een
bijzonder talent bezat. Heer, wilt U het daarom ook genadig door de vingers
zien als ik mij hier bedien van de woorden, die ik toen heb gebruikt!"
[13] IK zeg:
"Watje zegt is goed, want zo wil Ik het en zo leg Ik je immers Zelf als
het ware de woorden in de mond! Vertel nu verder; allen luisteren gespannen
naar je verhaal!"
[14] MATHAËL
ging meteen verder en zei: "Maar ik had nauwelijks het laatste woord
uitgesproken toen de man zijn handen omhoog hief en zeer luid zei: 'De
hogepriester heeft mij vervloekt omdat ik Esseen werd en de tempel heb verlaten
om een andere en betere wijsheid te Ieren, die ik daar echter net zo min vond
als in de tempel te Jeruzalem. Berouwvol ben ik naar de tempel teruggekeerd en
heb gebeden en geofferd, maar de hogepriester verwierp mijn offer, noemde mij
de allerergste tempelschenner en vervloekte mij voor eeuwig door zeven scheuren
in zijn gewaad te trekken. Nu bij de algemene reiniging hoopte ik verzachting
van zijn uitgesproken vloek te krijgen; alleen wachtte ik daarop tevergeefs!
Hij bekrachtigde de oude vloek alleen nog maar meer, en maakte mij tot een
vervloekte voor God en de mensen! Dus ben ik vervloekt! - Laat ik daarom
vervloekt zijn! ' - Na deze overluid geschreeuwde woorden stortte hij zich
vanaf de rots in de poel en verdronk."
150 De zielen van de beide verongelukten in het
hiernamaals
[I] "Het
duurde echter niet lang of ik ontdekte iets dat leek op een grijs menselijk
geraamte, dat langzaam op de oppervlakte van het water ronddreef en begeleid
werd door een stuk of tien vreemd uitziende, zwarte eenden. Alleen op de voeten
zat een heel klein beetje vlees, maar pas onder de enkels, alle andere botten
waren zonder huid of vlees, en dat vond ik vreselijk raar. In het begin lag het
drijvende geraamte met het gezicht naar boven gekeerd, maar na ongeveer een
half uur had het zich omgedraaid, begon als een geoefend zwemmer met handen en
voeten te bewegen en scheen moeite te doen om de zwarte eenden kwijt te raken.
Maar die waren hardnekkig en wilden de luguber uitziende zwemmer beslist niet
alleen laten.
[2] Zo bewoog
dit raadselachtige geheel zich nu eens sneller dan weer langzamer ruim een uur
in alle richtingen over de oppervlakte van de poel, dook ook een paar keer
onder en kwam weer boven. Ik zou het voor een waterdier hebben aangezien als
mijn vader het ook gezien zou hebben; maar hoe hij zijn overigens scherpziende
ogen ook inspande, hij kon niets ontdekken, zodat ik natuurlijk wel tot de
overtuiging moest komen, dat het in de poel rondzwemmende skelet van een dode
iets onnatuurlijks, dus iets psychisch en geestelijks was. Na een uur werd het
helemaal rustig en de zwarte eenden deden alsof zij nog eventueel aanwezig
vlees van het geraamte afpikten.
[3] Omdat er
niets meer van enige betekenis voorviel, keerden wij weer naar onze aap terug,
die zich juist begon op te richten en een poging deed op zijn twee achterpoten
te gaan staan en gewoon te lopen. Maar met het lopen ging het slecht. Het wezen
zakte bij iedere vijfde stap met de voorpoten op de grond, maar ging toch weer
snel staan en keek daarbij steeds naar alle kanten rond, en men kon uit de
manier van het steeds maar rondkijken welopmaken dat het wezen ergens bang voor
was, of dat het erge honger had en geschikt voedsel zocht. Tijdens deze
pogingen om te lopen en te staan kwam het bij onze beruchte poel. Daar zag het
echter weldra ons geraamte, dat nu weer in gezelschap van de griezelige eenden
in de poel rondzwierf.
[4]
Toen onze aap, of toch wel de ziel van onze verongelukte jongen, het geraamte
zag, stootte hij een schelle, fluitende kreet uit en bekeek het geraamte met
speciale aandacht. Na verloop van ongeveer een half uur richtte hij zich
helemaal recht als een mens op en ik hoorde hem heel duidelijk enigszins
lispelend de woorden uitspreken: 'Dat was de ongelukkige vader van mijn slechte
lichaam! Wee hem en mij, want Jehova's toorn en gericht heeft ons beiden achterhaald!
Bij mij is in ieder geval nog hulp mogelijk, maar hoe kan hij geholpen worden?'
[5] Toen zweeg
de aap en keek zeer bedroefd, terwijl in de poel de zwarte eenden heel opgewekt
het geraamte, dat niet veelleven vertoonde, bleven plagen en lieten ronddrijven.
Deze toestand duurde zo weer ruim een half uur, en in die tijd gingen ook bijna
alle mensen weg, behalve een paar Romeinen en Grieken die echter een zakelijk
gesprek voerden en helemaal niet letten op onze stille waarnemingen.
[6] Mijn vader
vroeg mij of ik verder nog iets zag. Ik ontkende dat en zei alleen: 'Tot nu toe
helemaal niets!"
[7] Toen dacht
mijn vader dat wij wel konden gaan, omdat we nu al het beziens- en
gedenkwaardige wel gezien hadden, en wat Jehova verder met de beide zielen van
plan was, zou ons nauwelijks interesseren.
[8] Maar ik
zei: 'Vader, wij zijn al zo'n drie uur met de beide zielen bezig en dat leverde
ons niets anders op dan dat ik een stil, treurig spektakel heb gezien; laten we
hun nog een uur geven, -misschien levert het toch nog iets interessants op! '
Mijn vader was het helemaal eens met mijn voorstel en wij bleven. Enkele
ogenblikken daarna veranderde ineens het hele schouwspel.
[9] De aap
richtte zich plotseling woedend op, sprong in het water en begon daar de griezelige
eenden te vangen, en wee degene die hij gevangen had! In een oogwenk werd die
in duizend stukken gescheurd! Op vijf na had hij ze allemaal verscheurd; de
overgebleven vijf maakten dat ze weg kwamen.
[10] Toen de lelijke
eenden op deze wijze verdwenen waren, tilde de aap het geraamte uit het water
en zette het, binnen mijn gezichtsveld, op ongeveer vijf passen van de poel op
een mooi stukje gras en zei toen: 'Vader, hoort u in uw behoeftige toestand
mijn stem, hoort u wat ik zeg?' Toen knikte de dode schedel van het zittende
geraamte en gaf daarmee duidelijk te kennen dat het de woorden van de zoon
hoorde en zeker ook begreep.
[11] En de
aap, die er nu zienderogen menselijker uit begon te zien, ging staan alsof hij erg
veel kracht had, en zei nu met een stem die ik heel goed kon horen: 'Vader! Als
er een God is, kan hij alleen maar goed en rechtvaardig zijn! Die God vervloekt
niemand; want als de mens een werk van God is, kan hij geen knoeiwerk, maar
alleen een meesterwerk zijn! Als er echter een meester zou zijn die zijn eigen
werk echt vervloekte, dan zou hij toch wel ver beneden de ergste knoeier staan;
want zelfs een knoeier vervloekt zijn werk niet, maar laat zich daarop toch wat
voorstaan. En zou God als Meester aller meesters dan Zijn werken vervloeken?
[12] Het
vervloeken en verdoemen is een uitvinding van de mensen tengevolge van de
blindheid en het gebrek aan kennis van de menselijke natuur. De misstappen die
een mens in ontwikkeling maakt, zijn proeven hoe de mens, die zelfstandig moet
worden, zijn vrije wil moet gebruiken. Het handelen van de mens is zowel een
oefening om zelfstandig zijn inzichten te bepalen, alsook om zijn vrije wil
binnen een bepaalde orde te Ieren gebruiken. Gedurende alle eindeloze reeksen
van grote scheppingen van de ene wijze Schepper zal deze orde zo bepaald zijn,
dat slechts binnen zo'n orde een bestaan van de wezens tijdelijk en eeuwig
denkbaar is en kan zijn.
[13] De vloek
van de mensen is een kwalijk voortbrengsel van hun duistere kant; zij richten
zichzelf en hun medemensen te gronde en storten uiteindelijk hele volkeren in
de grootste nood, in de grootste ellende en totale vertwijfeling. U, mijn arme
aardse vader, werd gedood door de tienvoudige vloek van de hogepriester, hoewel
God u niet vervloekt zou hebben. In uw grote vertwijfeling ontnam u zichzelf
het tijdelijke, lichamelijke leven en nu bent u hier als triest produkt van de
hoogmoed van mensen die zich god wanen. Maar ik heb beslist genade van God
gekregen, en genoeg inzicht en kracht om de tienvoudige vloek van de
hogepriester, die u in de vorm van zwarte watervogels plaagde, bij u weg te
nemen en nu bent u buiten op het droge. Ik zal nu alles in het werk stellen om,
zoveel mijn levenskracht mij daartoe in staat zal stellen, u hier in uw grote
nood en armoede te helpen!'
[14] Tijdens
deze woorden kreeg de vroegere aapmens steeds meer een echte menselijke vorm en
na het einde van de toespraak werd deze vervolmaakt tot een heel lieftallige
mensenvorm, gekleed in een lichtgrijs plooiend gewaad, dat als uit de lucht
kwam vallen. Naast hem lag nog iets dat in een doek gewikkeld was. De nu heel
aanvallige knaap maakte het los en haalde een lang, donkergrijs hemd te
voorschijn en zei: ' Aha, dit is een gewaad voor u; sta me toe dat ik het u
aantrek!'
[15] De
geraamtemens knikte bevestigend, en de knaap deed hem in een oogwenk het hemd
aan en bond de doek, die iets lichter van kleur was, om Zijn voorhoofd als een
soort tulband, en daardoor zag het geraamte er beter uit. De knaap die nu flink
moed gevat had, ondersteunde daarop de oude man en wilde hem rechtop laten
staan, maar dat lukte niet.
[16] Na enige
pogingen riep de knaap, die nu al zo groot was als een jongeman met een
doordringende, luide stem, waarvan zelfs mijn vader beweerde dat hij hem
gehoord had, zonder enige articulatie: ' Jehova! Als U ergens bent, stuur mij
en mijn vader dan hulp! Hij heeft niet gezondigd, maar de ergste zonde van hen
die zich als mensen tot goden verhieven om van de wereld des te meer eer en
voordeel te verkrijgen, vermorzelde hem gewoonweg als een uit de wolken
gevallen steen, en hij ligt hier nu als een arme door de wereld verdoemde ziel!
Zal zij daarom ook door U voor eeuwig verdoemd zijn en blijven? Geef haar toch
minstens een huid over de schijnbare beenderen! Want de kaalheid van mijn vader
is te huiveringwekkend, het wekt te veel mijn medelijden op! Help, Jehova,
help! ,
[17] Op dit
geroep verschenen weldra twee machtige geesten en raakten het geraamte ter
hoogte van de slapen aan. Ogenblikkelijk kreeg het pezen, huid, enig haar en
-naar het mij voorkwam -ook ogen, maar zeer hol en diepliggend. Geen van de
beide geesten sprak echter een woord en meteen na deze handeling verdwenen zij
weer.
[18] Toen
probeerde de knaap, die er nu al heel blij uitzag, de skeletmens te laten
staan, en ditmaal lukte het hem. Nu de oude man kon staan vroeg de jongen hem
of hij ook kon lopen. De oude bevestigde dat met een erg krijsende, holle stem;
de jongen ondersteunde hem meteen en beiden verplaatsten zich toen in zuidelijke
richting en al gauw kon ik hen niet meer zien."
151 De zieletoestand van de twee verongelukten in bet
hiernamaals
[I] (Mathaël:)
"Dat waren de twee getuigenissen die ik heb meegemaakt. Wat er verder met
beiden in het rijk der geesten gebeurd is, weet ik echt niet; ook begrijp ik,
ondanks Uw eerdere uitleggingen, zeker nog lang niet wat bij de uit de boom
gevallen knaap de beide vleermuizen, die later samensmolten tot een
apengestalte, te betekenen hebben, en hoe en waarom tenslotte de ziel van de
zelfmoordenaar op de oppervlakte van het water voor mij zichtbaar werd als een
geraamte van een dode, waar haast geen leven in zat. Waar kwamen die tien
zwarte eenden vandaan en waarom vielen zij het geraamte lastig? Hoe kon de ziel
van de knaap, die nog steeds de vorm van een aap had, de tien nare vogels de
baas worden? Wat is de betekenis van de kleding, waar kwam die vandaan, en
welke invloed had die als zodanig op de beide verschillende zielen?
[2] Ja,
hierover zou nog veel te vragen zijn, maar voor mij zijn vooral die punten van
belang die ik nu uit onwetendheid vraag en waarbij enige welwillende uitleg mij
goed te pas zou komen. Als iemand anders van ons nog over iets anders uit dit
verhaal een verklaring wenst, mag die daar zeker ook wel een vraag over
stellen?!"
[3] CYRENIUS
zegt: "Vriend, tijdens deze verhalen van jou werd het mij heel vreemd te
moede! Het menselijke leven komt mij voor als een heel rustig en onschuldig
voortstromende rivier op een hoogvlakte. Maar aan het eind van de vlakte stort de
eerst zo rustige stroom zich onverbiddelijk in een onpeilbare diepte, en met
donderend geraas boort hij zich een gruwelijk diep rustbed, maar vindt geen
rust! Want het geweld van zijn eigen val drijft hem met grote onstuimigheid
steeds maar door uit zijn rustbed, en hij moet vluchten en vluchten, tot hij
ergens opgeslokt wordt door de oppermacht en de onmeetbare diepte van de zee.
[4] O Heer,
verklaar ons toch tot onze troost die schrikbarend serieuze momenten van het
overigens zo mooie leven! Kijk nu eens naar deze man, die volgens het verhaal
van broeder Mathaël in de mij welbekende poel is gesprongen om een eind te
maken aan een wanhopig leven. Wat vindt er een verschrikkelijke verandering
plaats meteen na de sprong! Wel schijnt er gauw daarna enige verlichting in
zijn toestand op te treden, maar hoe ziet die er uit! Wat een onzekerheid, wat
een ellende! Heer en Meester, geef ons daarom een troostrijke toelichting bij
alles wat broeder Mathaël gezien heeft, en zo huiveringwekkend getrouw heeft
verteld!"
[5] IK zeg:
"Ongetwijfeld zien wij hier een paar vreselijk treurig uitziende
levensmomenten, die werkelijk heel ernstig zijn. Maar wat wil je doen om een
leven, dat door de invloed van de wereld en haar helse lusten totaal gehavend
is, niet geheel ten onder en verloren te laten gaan, maar te redden en stukje
bij beetje weer in het goede spoor te brengen? Moet zo'n leven niet met grote
ernst aangepakt worden?
[6] Ja, het is
waar, het moment waarop het gegrepen wordt, heeft zeker voor de toeschouwer
iets zeer afstotends! De doortocht door een heel nauw poortje is beslist niet
zo aangenaam om te zien als het gezicht van een kerngezonde, maagdelijke bruid,
maar die doortocht leidt de eigenlijke mens het leven binnen, en wel in een
waarachtig en eeuwig onvergankelijk leven! En daarom bevat zo'n ernstig
levensmoment voor hem die dat begrijpt, uiteindelijk toch altijd meer troost
dan het lachende lentegezicht van een maagdelijke bruid. -Maar nu zullen wij
dan overgaan tot enige uitleg van datgene wat wij van Mathaël hebben gehoord!
[7] Mathaël
zag bij de jongen vooraf reeds twee grote v leermuizen, die om hem heen
fladderden toen hij uit de boom viel en meteen volslagen dood bleef liggen. Ten
eerste stamde de jongen puur uit deze aarde. De zuiver aardse kinderen zijn
echter, zoals jullie dat uit Mijn verklaringen reeds vaak konden horen en goed
konden begrijpen, wat hun ziel en ook wat hun lichaam betreft samengesteld uit
de gehele organische schepping van deze aarde. Het bewijs daarvoor levert reeds
de zeer gevarieerde voeding voor het lichaam die een mens tot zich neemt,
terwijl een dier in de keus van zijn voeding zeer beperkt is. Teneinde de mens
in staat te stellen om aan alle intelligentiedeeltjes waaruit zijn ziel
bestaat, uit de natuurlijke voedingsstoffen die hij tot zich heeft genomen de
overeenkomstige voeding te geven, kan hij zulke uiteenlopende voedingsdelen
uit het dieren-, planten en ook het mineralenrijk tot zich nemen; want het
substantiële lichaam van de ziel wordt net als het vleselijke lichaam gevoed en
tot ontwikkeling gebracht door de opgenomen natuurlijke voeding.
[8] Nu komt
het er echter nog op aan uit welke voorafgaande klasse van creaturen een mens
die geheel van deze aarde afkomstig is, zijn ziel de opklimmende
ontwikkelingsfasen doormakend verkregen heeft. En men moet zich dan, vooral
bijkinderen, vervolgens realiseren dat hun ziel op zichzelf nog steeds sporen
draagt van die voorafgaande schepselvorm waaruit zij in een menselijke vorm
overging. Als een kind meteen goed wordt opgevoed, gaat de voorliggende
schepselvorm weldra geheel over in de menselijke vorm, en stabiliseert zich
daar steeds meer in. Als bij een kind echter de opvoeding erg verwaarloosd
wordt, treedt in zijn ziel al gauw steeds meer de voorafgaande vorm op de
voorgrond, en neemt de vaste vorm van het lichaam zelfs langzaam maar zeker de
genoemde voorafgaande schepselvorm aan, en zo kan men bij menig ruw mens zonder
al te veel moeite onderkennen wat zonder enige twijfel de overheersende vorm
van zijn ziel is.
[9] Omdat Ik
dus eerder al zei dat de knaap wat betreft ziel en lichaam puur uit deze aarde
stamde, kunnen jullie gezien zijn verwaarloosde opvoeding nu wel begrijpen
waarom zijn ziel in de boom aanvankelijk, nog voor hij eruit viel, reeds
zichtbaar was in de vorm van twee vleermuizen op het moment dat hij, deels door
het zich te ingespannen vasthouden aan de boom en deels verstikt door de rook,
in een krampachtige flauwte terechtkwam, die zorgde dat hij gedurende enige
tijd nog in de boom bleef hoewel hij daar zelf niets meer van wist.
[10] Want
zolang een ziel op het moment van sterven niet geheel gescheiden is van het
lichaam, zolang is zij tengevolge van angstige verwarring geheel zonder
bewustzijn. Het gaat met haar als met iemand die met het gezicht naar buiten op
een spil is vastgebonden en daarbij razend snel in het rond wordt gedraaidHij
kan kijken wat hij wil, maar zal toch geen enkel voorwerp zien; hoogstens zal
hij een matgekleurde mist om zich heen zien, die bij nog grotere draaisnelheid,
door de daarbij toenemende onvastheid van het gezichtsorgaan, in een volledige
duisternis kan overgaan.
[11] Zoals het
gezichtsorgaan echter rust moet hebben om een voorwerp waar te nemen zoals het
is, zo heeft ook de ziel een bepaalde innerlijke rust nodig om tot een vaster
en helderder bewustzijn van zichzelf te komen. Hoe meer de ziel innerlijk
verontrust wordt, des te meer verdwijnt dan ook haar heldere zelfbewustzijn,
en als de onrust in de ziel eenmaal ten top is gestegen, weet zij zo goed als
niets meer van zichzelf tot de rust in haar is weergekeerd. En hoe lager een
ziel op de trap van de levensontwikkeling staat, des te eerder treedt dit
moment bij stervenden op. Ah, bij een ziel wiens levensontwikkeling voltooid
is, komt dit enigszins treurig uitziende moment beslist niet voor, wat Mathaël
bij het sterven van de oude Lazarus heel goed heeft gezien, want diens ziel
liet op geen enkele manier blijken verontrust te zijn.
[12] De jongen
op de boom was lichamelijk al ongeveer een kwartier vrijwel dood en wist niets
meer van zichzelf; zijn ziel was evenals zijn lichaam dus al door de
allerdikste duisternis omgeven. En een ziel die in een te grote onrust geraakt,
begint zich letterlijk te splitsen in de vroegere, kleinere en onvolmaaktere
creaturen van een eerder leven; daarom werden hier ook eerst twee vleermuizen
zichtbaar. Pas nadat de knaap door de verplettering van zijn hersens iedere
verbinding met zijn ziel kwijt was, kwam er weldra meer rust in de ontwrichte
ziel, de beide zielen van de voorafgaande schepsels verenigden zich en weldra
werd een aap als laatste voorafgaand schepsel zichtbaar; deze had echter een
langere tijd nodig voor hij helemaal tot zichzelf was gekomen, en daarna nog
meer rust tot hij zichzelf herkende en weer bewust van zichzelf werd. Daarom hurkte
hij ook geruime tijd op de plaats waar zijn lichaam uit de boom viel meer
instinctmatig dan bewust van wat daar was voorgevallen.
[13] Maar
geleidelijk aan keerde het bewustzijn en de zelfherkenning terug en de aap
kreeg tegelijkertijd ook een steeds menselijker uiterlijk en begon zich op te
richten. Het steeds verder reikende waarnemingsgevoel van zijn ziel begon de
aanwezigheid van de verongelukte ziel van zijn aardse vader gewaar te worden.
Hij verliet de plaats waar hij gehurkt zat, bewoog zich geleid door zijn gevoel
naar de poel en herkende nu duidelijk de ziel van zijn vader, die belast en
gekweld werd door de tienvoudige vervloeking door een mens.
[14] Toen
ontwaakte de kinderliefde in hem en daarmee tevens de vraag naar God en Zijn
ware gerechtigheid. Bovendien ontwaakte er in hem echter ook een heel
rechtvaardige toorn tegen de vloek die mensen in hun onbegrensde hoogmoed zich
aanmatigen naar de arme, maar in feite veel betere medemensen te slingeren.
Daarbij ontdekte de aapmens, die nu reeds veel volmaakter was, in zich ook de
kracht het op te nemen tegen de tien vloekduivels, die in de vorm van zwarte
eenden zijn vader meer dan normaallastig vielen.
[15] Met dit
verhoogde zelfbewustzijn stort de aapmens zich in de poel en begint, gedreven door
zijn kinderliefde voor zijn arme vader, danig onder de tien vloekduivels huis
te houden; in enkele ogenblikken zijn zij vernietigd en de aapmens krijgt
daardoor al een haast menselijk uiterlijk.
[16] Maar door
zijn liefde begint ook de dode vaderziel nieuwe levenswortels te krijgen. Dat
geeft de zoon nog meer liefde en meer kracht en daarmee trekt hij zijn vader
weg van de plaats van zijn ondergang en zijn verderf en brengt hij hem op het
droge, waar door de liefde van de zoon zich ook voor het toekomstige bestaan
van de vader een vaste grond voor rust ontwikkelt en door trouwe liefde
aanwezig is. Maar omdat de liefde van de zoon groeit, wordt ook zijn licht
sterker; door dat licht ziet hij hoe ontoereikend zijn kracht is en hij richt
zich met klem tot God en vraagt, of Hij zijn vader wil helpen. En de hulp Iaat
niet op zich wachten; er komt kleding en de kracht om verder te komen in een
betere en meer volmaakte levenssfeer, waar de ziel van de vader, gevoed door de
steeds groeiende liefde van de zoon, weer geestelijk vlees en bloed krijgt en
uiteindelijk op die wijze in staat is God te herkennen en binnen te gaan in
Zijn orde, -wat bij zelfmoordenaars altijd iets heel moeilijks is."
152 Verschillende soorten van zelfmoord
[1] (DE HEER:)
"Ook bij zelfmoordenaars vind je verschillen. Iemand, die zich het leven
beneemt omdat iemand anders zijn grote hoogmoed te veel vernederde en hij geen
kans zag zich daarvoor te wreken, maakt zich schuldig aan een erge soort van
opzettelijke zelfmoord. Een dergelijk motief van zelfmoord kan aan een ziel
nooit volledig goedgemaakt worden. Duizendmaal duizenden jaren zijn nodig om
zo'n ziel zo ver te brengen dat zij tenminste een huid over haar dorre, alle
liefde missende, schijnbare beenderen heeft, om nog maar niet te spreken over
de belichaming van haar gehele wezen; want juist de belichaming is een produkt
van de liefde en wekt ook weer liefde op.
[2] Als iemand
naar een jonge vrouw kijkt die lichamelijk volmaakte, weelderige vormen heeft,
wordt hij meteen door en door gegrepen door zo'n gestalte, en zijn hart zal
direkt een van liefde gloeiend verlangen koesteren om deze jonge vrouw de zijne
te kunnen noemen. Hoe komt dat? Omdat de lichamelijke aantrekkelijkheid van de
jonge vrouw puur een produkt is van veelliefde, en materie die gebaseerd is op
liefde, kan en moet in de medemens datgene opwekken wat het zelf ook is.
[3] Kijken wij
echter naar een jonge vrouw die ontzettend mager is, dan zeg Ik jullie dat deze
niemands hart op hol zal doen slaan; heimelijk zal men medelijden met haar
hebben, maar iemand zal niet gauw verliefd op haar worden. Wat is daar dan weer
de reden van? Omdat haar beenderen met te weinig van dat materiaal omhuld zijn
dat een product van de liefde is!
[4] Een ziel
die hier al helemaal liefde is, ziet er in het hiernamaals meteen heel
aantrekkelijk, weelderig en dus naar de vorm helemaal volmaakt uit. Een gierige
en egoïstische ziel ziet er zeer mager uit, maar heeft nog altijd wel wat vlees
en bloed, omdat zo 'n ziel toch in ieder geval eigenliefde heeft. Maar zelfs
die liefde heeft een zelfmoordenaar niet, en daarom heeft zijn ziel in het
hiernamaals noodgedwongen het uiterlijk van een dor geraamte. En dan hangt het
er nog maar van af of het een menselijk of een dierlijk geraamte is!
[5] Eerder hebben
wij het er al over gehad dat er verschillende soorten zelfmoord kunnen zijn,
en de ergste heb Ik reeds uitvoerig vermeld. Wel, een zelfmoordenaar van de
ergste soort komt in het hiernamaals niet in de vorm van een menselijk geraamte
te voorschijn, maar in die van een draak, een slang of een wild, verscheurend
dier. Waarom ? Dat kunnen jullie je nu toch wel gemakkelijk indenken! Zo'n ziel
zal nooit meer tot een volledige levensvoleinding kunnen komen.
[6] Daarnaast
zijn er mensen die zelfmoord plegen uit jalousie om een maagd, welke buiten
haar schuld een ander beter beviel dan de jaloerse man die haar bij iedere
ontmoeting kwelde met allerlei verwijten en haar van ontrouw beschuldigde, iets
wat nooit in haar was opgekomen. Zo iemand komt in het hiernamaals te
voorschijn als het geraamte van een wolf, een hond of een haan omdat het
karakter van deze dieren het verstand en de wil van zo'n jaloerse dwaas
beheersten; als voorafgaande incarnatievormen bepaalden zij de eigenlijke,
voornaamste karaktertrekken van zo'n ziel. Ook deze zelfmoordenaars zullen
later zeer moeilijk tot enige levensvoleinding komen.
[7] Dan zijn
er zelfmoordenaars die heimelijk een erge misdaad begaan hebben, waarop zoals
zij weten een smadelijke en pijnlijke doodstraf is gesteld. Zij weten dat hun
misdaad aan het daglicht moet komen. Wat gebeurt er dan meestal? Zo 'n
heimelijke misdadiger raakt uit grote angst en terechte gewetensnood volledig
vertwijfeld en hangt zichzelf op. Zo'n ziel verschijnt in het hiernamaals als
het skelet van haar voorgaande bestaansvormen, zoals bijvoor,. beeld dat van
mollen, hagedissen en schorpioenen, die alle op een hoop klitten met daaromheen
een vurige ring, meestal in de vorm van een gloeiende reuzenslang. Ook de
vurige ring behoort tot een vorige bestaansvorm van een en dezelfde ziel en is
daar een intelligentiedeeltje van.
[8] Kortom,
als een ziel eenmaal op grond van een slechte opvoeding geen enkele liefde, ook
geen eigenliefde, meer heeft, is ook de gehele ziel doordrongen van de ergste
vijand van het leven, namelijk de hel, en daardoor wordt zij zelf een vijand
van haar eigen leven en bestaan en probeert dat steeds op de een of andere
pijnloze wijze te vernietigen! Bij zo'n totale vijandschap ten aanzien van het
leven moet tenslotte dat leven wel geheel uit haar voegen gelicht worden, en in
het hiernamaals kan zo'n ziel dan onmogelijk anders zichtbaar worden dan geheel
teruggebracht tot de vormen die oorspronkelijk aan haar ten grondslag lagen, en
dit slechts als skeletten zonder vlees, die enkel het noodzakelijke gericht in
zich dragen.
[9] Zowel bij
mens als dier is het bot het deel wat het meest gericht is en zodoende de
minste liefde bevat. Omdat zich in de botten, evenals in een steen, geen liefde
voor het leven kan bevinden, blijven deze tenslotte, hoewel slechts
in de
substantiële zielevorm, over als delen die de liefdeloosheid uitdrukkenen
waarin zich nooit enige liefde kan bevinden. Maar beenderen van mensen zijn
altijd nog beter in staat zich met leven te omkleden dan beenderen van dieren
of zelfs chitinepantsers van insecten, en kraakbeen en graten van amfibieën.
[10] Als een
zelfmoordenaar op de hiervoor beschreven wijze in het hiernamaals verschijnt,
kun je je wel voorstellen hoe moeilijk het zal zijn en hoe lang het zal duren
eer zo'n zielook maar zover komt om in een menselijk geraamte over te gaan en
vervolgens uit zichzelf een huid en zelfs vlees te krijgen.
[11] Maar nu
rijst bij jullie de vraag of zo ’n ziel ook pijn lijdt. En Ik antwoord jullie:
bij tijden de grootste en brandendste pijn, en soms weer helemaal geen! Als zij
om weer tot leven gewekt te worden, wat nog altijd mogelijk is, in zekere zin
wordt wakker geschud door geesten die haar daarvoor benaderen, voelt zij overal
een brandende pijn; komt zij echter weer tot rust, dan heeft zij geen gevoel of
bewustzijn en dus geen enkele pijn.
[12] Er zijn
verder nog veel soorten zelfmoord waarvan de gevolgen niet zo kwaadaardig
inwerken op de ziel als de beide die hiervoor beschreven zijn; voor de ziel
heeft echter geen enkele zelfmoord goede gevolgen!
[13] Die waar
Mathaël over sprak, was er nog een van de beste soort, vandaar dat die zielook
gemakkelijk en behoorlijk snel tot leven gewekt en gered kon worden. Maar zo'n
ziel houdt toch altijd een zwakke plek, en die bestaat uit het feit dat zij
bijna nooit meer het volledig kindschap van God kan bereiken; een ziel die
zelfmoord gepleegd heeft, komt vrijwel nooit hoger dan de zaligen van de
eerste, buitenste en derhalve onderste hemel, of zelfs maar tot aan de grenzen
daarvan.
[14] In de
eerste, de wijsheidshemel, komen merendeels alleen maar zielen van alle andere
hemellichamen, en van deze aarde komen daar de zielen van die wijze heidenen,
die volgens hun kennis wel zeer gewetensvol en rechtvaardig geleefd hebben,
maar ook in het hiernamaals niets van Mijn persoon willen weten. Als zij echter
na verloop van tijd toch iets aannemen, kunnen zij wel in de tweede, dus hogere
of ook middenhemel, opgenomen worden; maar in de derde, binnenste en hoogste,
de eigenlijke liefde en levenshemel komen zij nooit of te nimmer. Want daar
zullen alleen degenen komen, die reeds het volle kindschap van God bereikt
hebben.
[15] Ik geloof
dat jullie nu ook deze door broeder Mathaël beschreven manieren van doodgaan
voldoende uitgelegd moeten zijn; is er echter voor iemand toch nog iets niet
duidelijk genoeg, dan staat het iedereen vrij om een vraag te stellen. Het
duurt nog maar twee uur voor de zon boven de horizon staat en dan zullen wij
allen weer iets geheel anders ondernemen. Wie dus nog iets op z'n hart heeft,
moet nu spreken!"
[16] ALLEN
zeggen: "Heer, alles is ons duidelijk; want bij zo'n levendige manier van
uitleg kan toch niemand iets onduidelijk blijven!"
153 Over de steen der wijzen
[1] Dan zeg
IK: "Welaan, omdat wij nog een paar uur over hebben, moet onze Mathaël nog
een laatste stervensgeschiedenis vertellen, die in haar soort eigenlijk zeer
de moeite waard is om over na te denken! Maar eerst moet Raphaël, omdat de
ochtendschemering al aanbreekt, de lichtbol naar zijn plaats terugbrengen en
dan meteen de beloofde, gelijksoortige korreltjes voor Cyrenius
meebrengen!"
[2] Raphaël
was daar vlug mee klaar en bracht Cyrenius zeven van zulke lichtkorrels. De
lichtbolletjes die slechts zo groot als een erwt waren en die Raphaël aan Cyrenius
had overhandigd, straalden echter zoveel licht uit dat niemand er naar kon
kijken, want één ervan gaf al zoveel licht dat het een grote zaal, als men het
in het midden daarvan op een verhoogde plaats zou leggen, meer zou verlichten
dan tienduizend fel brandende lampen.
[3] Cyrenius
wist nu niet hoe hij deze zeven lichtbolletjes moest bewaren en hij vroeg Mij
om raad; en Ik riep Raphaël nogmaals, om Cyrenius iets geschikts te geven om de
zeven lichtbolletjes goed te kunnen bewaren
[4] RAPHAËL
kwam daar direkt mee aan en gaf Cyrenius een doos van puur goud met een beetje
steenvlas gevuld, legde de zeven bolletjes daarin en schoof het deksel erover,
dat meteen zinvol reliëfwas versierd. Toen op deze wijze de zeven bolletjes
goed opgeborgen waren, gaf hij ze aan Cyrenius met de woorden: "Houd ze
voor uzelf! Laat geen van deze zeer edele stenen ooit de kroon van een of
andere vorst sieren, opdat hierdoor niet de begeerte van een andere vorst naar
zo'n kroon wordt opgewekt en er daarom een oorlog zou uitbreken waarin
duizenden mensen elkaar als woedende wolven, hyena's en beren zouden moeten
afslachten alleen maar vanwege zo'n lichtbolletje!"
[5] Cyrenius
bedankte Mij en ook Raphaël, die de dank echter ogenblikkelijk afwees en hem
Mij deed toekomen.
[6] Maar IK
zei: "Het is goed dat ook deze zaak is afgehandeld! Cyrenius, de bolletjes
die jou beloofd waren, hebben hun plaats gevonden; maak er nooit in het
openbaar gebruik van en pronk er nooit mee, ook niet tegenover je naaste
verwanten! Als je wilt profeteren, leg dan de doos op de plaats van je
maagholte, dan zul je helderziend zijn; maar niemand mag verder weten dat jij
door het bezit van deze stenen profetische gaven krijgt! Het volk moet de
profetie horen en zich daarnaar richten, maar het mag nooit weten waar deze
vandaan komt! Mocht je ooit iets over een steen der wijzen gehoord hebben, dan
heb je die nu hier in de vorm van deze zeven bolletjes; maar alleen voor jou en
verder niemand!"
[7] CYRENIUS
zegt: "Heer, maar als ik eens zal sterven, wat moet er dan met de zeven
bolletjes gebeuren?"
[8] IK zeg:
"Dan geef je ze aan Josoë en die zal wel gewaarworden wat daarmee tot heil
van de wereld gedaan moet worden! Maar nu niets meer daarover, en jij, broeder
Mathaël, begin met je verhaal; want dat heeft voor jullie een duizendmaal
grotere waarde dan honderdduizend van zulke lichtstenen! Begin nu; maak het
kort opdat de zonsopgang ons niet stoort, die vandaag heel gedenkwaardig zal
zijn!"
154 De weduwe en haar giftige sfeer
[1] MATHAËL
buigt en begint meteen het volgende gedenkwaardige sterfgeval te vertellen:
"In een klein plaatsje tussen Bethlehem en Jeruzalem leefde een
zonderlinge weduwe. Zij was getrouwd geweest met twee mannen. De eerste man
ontviel haar reeds na een jaar. Van hem kreeg zij een dochter, die echter vanaf
de geboorte doof en stom was, maar, wat bij doofstommen zelden het geval is,
zij was levendig en opgewekt.
[2] Nadat zij
een jaar weduwe was geweest, dong een tweede, heel energieke man naar haar hand
en trouwde met de weduwe, die toentertijd heel mooi geweest moet zijn. Maar de
man verging het met deze vrouw nauwelijks beter dan zijn voorganger, want hij
leefde maar twee jaar en een paar maanden, en stierf net als de eerste aan
algehele uitputting.
[3] Dat
schrikte daarna alle andere mannen af, zodat verder niemand meer om haar hand
durfde te vragen. Van de tweede energieke man had zij echter helemaal geen
kind, terwijl de doofstomme dochter flink groeide en op haar vijfde jaar al zo
groot en sterk was als anders nauwelijks een meisje op haar twaalfde. Daarbij
had zij een heel prettig uiterlijk, en iedere man keek met veel genoegen en
vaak reeds erg begerig naar dit doofstomme meisje.
[4] Deze
weduwe leefde daarna nog twintig jaar, bleef steeds mooi en zelfs zeer
aantrekkelijk, en haar dochter betoverde iedere man; want iets mooiers en
aantrekkelijkers was er in die tijd in het hele Joodse land niet te vinden! Het
meisje was ook nog in hoge mate intelligent en goed opgevoed en wist zich door
gebarentaal heel goed aan iedereen verstaanbaar te maken, en dat deed zij
altijd op zo'n echt kunstzinnig sierlijke manier dat iedere man zich gelukkig
prees met dit doofstomme meisje geconverseerd te hebben. Velen deden het meisje
een huwelijksaanzoek, maar omdat volgens de wet, doofstommen van het huwelijk
uitgesloten zijn, waar ik absoluut geen enkele aanvaardbare reden voor zie, was
daar beslist niets aan te doen.
[5] De weduwe
was ook erg bemiddeld en had uitgestrekte bezittingen en zodoende veel knechten
en dienstmaagden, en zij deed veel goeds voor de armen. De vrouw zou graag nog
een keer getrouwd zijn, maar omdat niemand meer om haar hand vroeg en de vrouw
ook niemand meer durfde te vragen uit angst en tevens uit goede wil om niet
zonder erg ook nog een derde man te doden, bleef zij ongehuwd, leidde een heel
zedig en ingetogen leven en was de troosteres voor veel noodlijdenden.
[6] Ook kwam
er eens een Griekse geneesheer, die haar wilde genezen van haar vreemde,
merkwaardige eigenschap; maar zij wees hem af en zei -zoals zij dat later
precies aan mijn vader vertelde, en wel, als mijn overigens goede geheugen mij
niet bedriegt, met de volgende woorden -: 'Mijn ouders waren goede en
godvruchtige mensen en ik stond als meisje bekend als een toonbeeld van
ingetogenheid. Voor mijn eerste huwelijk heb ik nooit een man bekend. Hoe dan
zo'n kwade eigenschap in mijn goedgevormde lichaam kan huizen is mij een
raadsel; ik ben echter -Jehova alleen zij alle lof! - verder kerngezond en
daarom wil ik geen geneesmiddel. Het is dus Gods wil, die ik mij graag laat
welgevallen! Jij, pseudo-Aesculapius, kunt echter gaan, anders adem ik in jouw
richting en dan ben je misschien ook reddeloos verloren ondanks dat je geneesheer
wilt zijn en mij graag wilt helpen, maar zoals ik zie niet eens je eigen
verschrikkelijke struma kunt verhelpen, en ook niet het hinken van je linker
voet! Een dokter moet toch eerst zelf als mens zonder gebreken en kerngezond
zijn, wil hij een zieke kunnen helpen! De blakende en algehele gezondheid van
de dokter moet de zieke toch een zeker vertrouwen inboezemen, zodat hij geloven
kan dat de dokter iets kan; als de dokter er echter als een kreupele bij staat
en dan een gezonde wil helpen, is hij immers uitermate belachelijk, en als hij
te opdringerig wordt, moet hij meteen weggejaagd worden!’
[7] Toen de
dokter deze aanbeveling gehoord had, verliet hij brommend en morrend het huis,
maar kwam na een jaar terug, vroeg naar de gezondheid van onze mooie weduwe en
begon naar haar mooie hand te dingen.
[8] Toen werd
de weduwe ongeduldig en ademde op een afstand van drie passen in de richting
van de dokter en zei: 'Ga weg en kom niet dichter bij mij! Als mijn adem je
raakt, ben je een kind des doods; nog binnen een jaar zul je verrotten onder de
aarde!’
[9] Toen
lachte de dokter en hij zoog de uitgeademde lucht met vreugde en gretig naar
binnen om de mooie weduwe te tonen hoe weinig hij gaf om haar zogenaamde
giftige adem, omdat hij ervan overtuigd was dat daar niets mee aan de hand was.
Het mooiste aan het geheel was echter dat de weduwe er zelf niet in het minst
in geloofde, maar zich alleen maar van deze bedreiging bediende omdat de mensen
dat gerucht verspreidden en zich daarom niemand dicht in haar buurt waagde.
[10] Maar het
volk had toch niet helemaal ongelijk. Als onze weduwe zich niet opwond over het
een of ander, dan was er niets aan de hand met haar adem; maar zodra zij ook
maar enigszins door iets driftig werd, was het bij haar niet uit te houden. Wie
dan te veel van haar adem inademde, leefde geen jaar meer en was een kind des
doods. Hij teerde op een bepaalde manier weg en alles wat hij daartegen
gebruikte, ook al kwam het van een betrouwbare dokter die letterlijk wonderen
kon verrichten, was voor niets; met ijzeren hardnekkigheid ging de kwaal verder
en de zieke ging er onherroepelijk aan te gronde! En zo verging het ook
werkelijk onze Griekse dokter; hij werd weldra ziekelijk en veranderde binnen
acht maanden in een miserabel en totaal uitgeteerd lijk, waarbij vergeleken een
ongeveer drieduizend jaar oude Egyptische mummie nog heel doorvoed was!
[11] Weldra
hoorde onze weduwe daarvan, en men fluisterde haar van verschillende kanten in
het oor dat zij voor het gerecht moest komen. De weduwe trok zich dat erg aan;
zij begon tenslotte zelf ziekelijk te worden en liet weldra mijn vader halen,
die natuurlijk mij, als zijn onontbeerlijke ziener, meenam om door mijn
zienersgave iets bij deze merkwaardige vrouw te ontdekken. Wij gingen een
beetje voorzichtig het huis van deze vreemde vrouw binnen en vonden haar
vermoeid en uitgeput in bed liggen. Haar doofstomme, maar verder werkelijk
hemels mooie dochter en een paar andere jonge vrouwen waren bij haar en
verzorgden haar.
[12] Wel moet
hier opgemerkt worden dat haar eigenaardige adem alleen voor mannen, maar nooit
voor vrouwen en meisjes gevaarlijk was. .
[13] Mijn
vader zei, toen hij met enigszins ingehouden adem de kamer binnen ging: 'Hier
is de bestelde dokter uit Jeruzalem; wat wenst de bekoorlijke weduwe van mij?'
[14] Toen zei
de weduwe: 'Wat zal een zieke anders van een dokter verlangen dan dat zij
gezond wordt?! Help mij als u kunt!'
[15] Mijn
vader zei: 'Sta mij toe dat ik u enige tijd observeer, dan zal ik wel zien of u
nog te helpen bent, of niet! ,
[16] De weduwe antwoordde: 'Doe wat u goed.dunkt!'
[17] Toen zei vader
in het Romeins tegen mij: Let op of je hier Iets kunt ontdekken; want haar
ziekte moet een heel speciale oorzaak hebben! '
[18] Ik spande
mij nu meteen in om iets te zien, maar kon aanvankelijk niets ontdekken, dat
wil zeggen niets geestelijks en onheilspellends. Maar na ongeveer een uur
ontdekte ik een blauwachtige damp die zich boven het bed van de weduwe
verspreidde, en vroeg mijn vader of hij daar ook iets van zag. Hij ontkende dat
en concludeerde daaruit dat dit al iets buitengewoons was. Ik zette mijn
observatie met de grootste opmerkzaamheid voort en ontdekte in deze blauwe
nevel weldra een groot aantal ongeveer vingerlange klapper- en ringslangen,
die in de blauwe nevel als vissen in het water rondzwommen..Deze beesten
kronkelden ontzettend en vormden de ene ring na de andere en blikkerden
vreselijk met hun stalen tongen; maar boven de in zekere zin gefixeerde
nevelkring bewoog zich geen van de vele beesten. Ik maakte mijn.vader daar
meteen op attent en gaf hem als mijn mening te kennen, dat het in leder geval
niet erg aan te bevelen was om te dicht bij het bed te komen. Mijn vader deelde
meteen mijn mening, maar hij vroeg mij ook of ik niet het een of andere middel
te weten kon komen waarmee de weduwe te helpen zou zijn.
155 Slangengif als geneesmiddel
[1]
(Mathaël:)"Toen ik daar diep in gedachten verzonken stond, hoorde ik,
alsof iemand het in mijn oor fluisterde: 'Vang een klapper en een ringslang,
sla hun de kop af, kook hen goed en geef de soep of de bouillon daarvan aan de
weduwe te drinken en maak haar duidelijk dat de rechtbank, waarvoor zij
ontzettend bang is, haar zeker niet kan veroordelen, dan zal zij meteen weer
gezond zijn. Maar als in de toekomst iemand door haar giftige adem ziek begint
te worden, laat hij er dan voor zorgen dat hij een bouillon van de genoemde
slangen krijgt, waarmee ook de oude Aesculapius zijn wegterende zieken genas,
en hij zal meteen geheel genezen! De genoemde slangen vindt men heel vaak op de
zuidelijke hellingen van de Horeb.'
[2] Deze raad,
die ik duidelijk hoorde, bracht ik direkt in korte bewoordingen aan mijn vader
over. Buiten zichzelf van vreugde zei hij meteen tegen de weduwe, dat zij zich
geen zorgen meer hoefde te maken, want hij zou haar heel zeker helpen. In ieder
geval hoefde zij niet in het minst bang te zijn voor de rechtbank vanwege de
Griekse dokter, omdat zij in de verste verte geen schuld had aan zijn dood.
Zelf kende hij de Romeinse wetten heel goed, en kende geen voorbeeld waarbij
zo’n geval ooit ergens ontvankelijk was verklaard voor een aanklacht.
[3] Deze
serieuze vaststelling van de onschuld van de weduwe stelde de arme vrouw zo
gerust dat de blauwe nevel boven haar helemaal verdween, hetgeen ik dadelijk
tegen mijn vader zei, wat hem veel genoegen deed, en hij zond onmiddellijk mensen
naar de Horeb voor de genoemde slangen. Daar bevonden zich een aantal van de
beste slangenvangers en -bezweerders, en binnen enkele dagen werd een aantal
slangen van beide soorten aangevoerd. Deze slangen waren natuurlijk reeds
onthoofd en goed in leem geconserveerd opdat zij, goed afgesloten van de lucht,
niet meteen konden ontbinden; want er was daar een soort vette, gele leem,
waarin een lijk honderd jaar lang niet ontbindt.
[4] Toen de
slangen per kameel overgebracht waren, werden zij, voor zover men ervan nodig
had, van het leem ontdaan en vervolgens in een degelijke pot op het vuur gezet
en gedurende drie uur gekookt, zonder dat de weduwe, die het bed hield, daar
iets van te weten kwam. Vanaf het moment dat er mensen naar de Horeb werden
gestuurd, tot aan het koken verstreken er vier dagen, gedurende welke tijd mijn
vader de weduwe overdag meermalen moed insprak en haar reeds binnen vijf dagen
algehele genezing beloofde. Daardoor herstelde de weduwe zichtbaar van dag tot
dag en op de vierde dag wilde zij het bed reeds verlaten. Maar mijn vader wilde
haar in verband met de bereiding van de slangenbouillon niet uit bed laten
gaan, want als zij iets gezien zou hebben, zou er van volledige genezing
waarschijnlijk geen sprake zijn geweest. Nu zag zij niets van dat alles, en
toen vader haar de bouillon aangaf om te drinken, dronk zij deze met zichtbaar
welbehagen tot de laatste druppel op en zei daarna, dat deze bouillonachtige
medicijn haar zeer goed had gesmaakt.
[5] Mijn vader
liet haar na een paar uur de bouillon nog een keer geven, en de weduwe begon
zich daarop zo goed te voelen dat zij de vierde dag nauwelijks nog in bed te
houden was. Maar op mijn vaders strenge voorschrift moest zij in ieder geval
nog de halve vijfde dag, sinds onze aanwezigheid daar, in bed blijven, waarna
zij toen heel monter en volkomen gezond het bed verliet. Zij bedacht mijn vader
zeer rijkelijk en vergat ook mij niet.
[6] Toen wij
vertrokken vroeg zij mijn vader in vertrouwen of hij de Griekse dokter had
gekend en of deze haar soms ook van haar ziekte af had kunnen helpen.
[7] Maar mijn
vader zei: 'Die miserabele kwakzalver heb ik heel goed gekend; die heeft echt
nooit iemand geholpen - behalve het graf in!’
[8] Met deze
opmerking was de lieftallige weduwe volkomen tevreden en zij liet ons beiden
met veel sympathie gaan. Zorgvuldig aan het gezicht onttrokken pakte mijn vader
nu de in leem bewaarde overige slangen in en bond ze op de rug van de kameel,
samen met andere zaken van grote waarde; wij bestegen ook onze dromedarissen en
trokken zo welgemoed naar huis terug.
[9] Met de
bijzonder vreemdsoortige, meegenomen medicijn heeft mijn vader later nog veel
wegkwijnende zieken geholpen en daardoor heel veel geld en een grote reputatie
verworven. Natuurlijk was hij daarom niet erg geliefd bij de tempeldienaren en
evenmin bij de Essenen; maar de Romeinen hadden des te meer respect voor hem,
verleenden hem alle mogelijke bescherming, hemelden zijn kunst en wetenschap op
en gaven hem de erenaam' Aesculapius junior'. Zodra de voorraad slangen bij
mijn vader echter op was, liet hij meteen weer een aanzienlijke zending van de
Horeb komen en genas daarmee de weg kwijnenden, waarvan werkelijk niemand
gestorven is."
156 De dood van de weduwe en haar dochter
[I] (Mathaël:)
"Sinds de genezing van deze weduwe gingen er ruim een paar jaar voorbij,
zonder dat wij iets van haar gehoord hadden. Op een dag vroeg in de ochtend,
juist op een sabbat, arriveerde er een bode van onze weduwe, die mijn vader
verzocht zo snel mogelijk te komen, want de genoemde weduwe was samen met haar
dochter onverwacht zo erg ziek geworden dat niemand van haar buren, die erg om
haar treurden, nog aan haar herstel durfde denken.
[2] Dat wij,
ondanks de sabbat, na dit bericht spoedig op onze dromedarissen zaten, hoeft
nauwelijks vermeld te worden, en dat mijn vader niet vergat om een behoorlijke
hoeveelheid van het merkwaardige geneesmiddel mee te nemen, spreekt ook
vanzelf, want hij verkeerde in de natuurlijke veronderstelling dat deze weduwe
weer teruggevallen was in haar ziekte, zoals dat bij zulke ziekten niet zelden
gebeurt, en iedere dokter weet dat een terugval in een oude ziekte veel
hardnekkiger is dan wanneer de ziekte voor het eerst optreedt.
[3] Na enige
uren bereikten wij het bekende huis. Maar reeds op een loopafstand van een half
uur ontdekte ik dat het hele huis in een vrij dichte, blauwe nevel gehuld was;
en hoe dichter wij bij het welbekende huis kwamen des te duidelijker ontdekte
ik in de blauwe nevel de reeds bekende, rondzwemmende beesten. 'Stop', zei ik tegen
mijn vader, toen wij nog zo'n zestig passen van het huis verwijderd waren, 'we
gaan voor ons eigen bestwil geen stap meer verder, als we niet beiden meteen
aan de dood ten offer willen vallen; want diezelfde kwade, blauwe nevel met
zijn onheilspellende inwoners omhult nu het gehele huis!'
[4] Mijn vader
schrok geweldig en hield abrupt stil. Hij zond de bode naar het huis van de
beide zieken om te gaan kijken hoe het daar met hen ging. De bode liep meteen
vlug naar het huis en vond de beiden reeds geheel bewusteloos en in een
onverbiddelijke doodsstrijd.
[5] Toen vader
dat van de bode hoorde zei hij tegen hem: 'Vriend, ik kan geen wonderen doen en
dus blijft mij niets anders over dan om te keren, en hoe sneller hoe liever!
Want het is niet vertrouwd om in de buurt van deze beide zieken te zijn!'
[6] De bode
vond echter dat wij toch nog een uur moesten wachten; want men kon immers niet
zeker weten of de beiden niet nog een keer bij kennis zouden komen.
[7] Mijn vader
zei: 'Jij weliswaar niet, maar ik weet het des te zekerder! Alles op de wereld
vertoont in zich, en vaak ook tot ver om zich heen, bepaalde tekenen waaruit
een kenner met zekerheid kan afleiden hoe het met een bepaalde zaak of
aangelegenheid staat; en zo is het ook hier! Ik zie zelfs aan het huis dat de
beiden geen uur meer zullen en kunnen leven! Iedere reddingspoging zou hier
volkomen tevergeefs zijn!
[8] Jullie,
mannelijke bedienden van dit huis, moeten echter klapper - en ringslangen zien
te krijgen, die moet je de kop afslaan, schoonmaken en koken, en de bouillon
daarvan verscheidene malen drinken, anders gaan jullie allen binnen een jaar
dood aan totale uitputting; want de uitwaseming van deze beide vrouwelijke
wezens, waarvan jullie geen weet hebben, maakt dat iedere man die hen vooral nu
te dicht nadert, erdoor wordt aangetast en op z 'n laatst binnen anderhalf jaar
letterlijk een mummie wordt!’
[9] De bode
dankte hartelijk voor deze raad en wilde mijn vader zeer rijk belonen; maar
vader nam niets aan en maakte aanstalten de dromedarissen en de pakkameel om te
draaien, iets wat bij deze dieren niet zo gemakkelijk gaat, vooral als zij moe
en hongerig zijn geworden. Hoewel voor mijn vader dit omkeren van onze dragers
altijd een bron van ergernis was, kwam het ons ditmaal goed van pas. Want
zouden onze dieren snel gedaan hebben wat wij wilden, dan zouden wij beiden en
speciaal ik, een zeer gedenkwaardig schouwspel hebben gemist.
[10] De blauwe
nevel werd langzaam maar zeker ruim anderhalf keer zo groot, verhief zich
echter als een reuzenbol weldra helemaal boven het grote huis en werd niet
alleen gevuld met de beide slangensoorten, maar ook met een enorme hoeveelheid
kwaadaardig en hier en daar ook zachtaardig uitziende dieren. Zij bewogen zich
in deze grote bol als kraanvogels tijdens het op en wegvliegen. De hele bol
was bevestigd aan twee zwak uitziende snoeren of liever banden. Het ene, wat
kleinere deel van de bal was iets lichter dan het andere deel.
[11] Heel
vreemd vond ik het dat een behoorlijk sterke, vroege avondwind de losjes
hangende ballon niet in het minst bewoog. Terwijl ik echter vol verbazing dit
verschijnsel in ogenschouw nam en het in het Romeins aan mijn vader beschreef,
zag ik tenslotte steeds meer exemplaren van grotere dieren zoals ratten,
muizen, konijnen, kippen, duiven, eenden, ganzen, lammeren, geiten, hazen,
reeën, herten en nog een heleboel andere dieren in de grote bal rondzwermen.
[12] Vader zei
tegen mij: 'Zoon, spreek je wel de volle waarheid? Want zo wordt het mij toch
wel wat al te bont! ‘
[13] Ik
bezwoer mijn vader echter dat ik hem nu, net als altijd, alleen dat vertelde
wat ik duidelijk waarnam, geen woord meer en ook geen woord minder. Toen zei
vader niets meer en lette bijzonder goed op elk van mijn woorden.
[14] Terwijl
ik dit vreemdste van alles wat ik ooit had gezien steeds intensiever en
opgewondener bekeek, scheurden opeens de beide banden waaraan de grote bol
bevestigd scheen te zijn, en toen zweefden er in plaats van één grote bol
plotseling twee afzonderlijke, ongeveer twee manshoogten hoog, boven het huis.
De steeds heftiger wordende wind had er geen invloed op; onbeweeglijk zweefden
nu de beide ballonnen boven het grote woonhuis.
[15] Ik zag na
de splitsing niets meer van het ongedierte in de gescheiden ballonnen, waarvan
de ene iets kleiner leek te zijn en ook helderder was dan de andere; ook
bevatte de kleine alleen een bonte mengeling van louter zachtaardige dieren,
terwijl de grote ook wolven, beren en een groot aantal vossen bevatte, die echter
naast de vele zachtaardige dieren die er ook waren, heel gemoedelijk heen en
weer en naar boven en naar beneden rondzweefden. Merkwaardig was ook, dat ik in
de al vrij donkere avondschemering alles in deze beide ballonnen zo helder en
duidelijk waarnam, alsof zij door de middagzon verlicht werden."
157 De ontwikkeling van de zielsvormen van de twee
gestorven vrouwen
[1] (Mathaël:)
"Ruim een half kwartier bleef alles ongewijzigd, maar daarna traden er
aanmerkelijke veranderingen op. Aanleiding daartoe was een zwerm eksters die
aan kwam vliegen en er heel natuurlijk uitzag; het kunnen er wel een paar
honderd zijn geweest, die onrust te weeg brachten in de beide ballonnen. Het
leek alsof alle dieren tot één geheel samensmolten, en in beide ballonnen werden
weldra alleen maar twee werkelijk reuze grote, vaalwitte adelaars zichtbaar
die geweldige uitvallen deden naar de in hen pikkende eksters. Wee degene die
zij te pakken kregen; die verdween meteen uit hun ballonbedreigende bestaan! Na
niet al te lange tijd waren alle eksters opgepeuzeld!
[2] Toen ik
dat meteen waarheidsgetrouw aan mijn vader vertelde, zei hij: ' Ja, dat lijkt
er dan toch op dat het de zielen van de beide gestorven vrouwen moeten zijn!
Houd alles goed in de gaten en vertel mij watje ook maar ziet, want heus, zo 'n
vreemde overlijdensgeschiedenis heb je me nog nooit verteld! ,
[3] Ik zei: 'Vader, ik vertel u ogenblikkelijk wat ik zie! -Op dit
ogenblik worden de ballonnen kleiner en de reuze adelaars veranderen in
-ronduit gezegd -twee koeien, maar zonder horens, en ik zie een echt mens op de
dakbalken klimmen met in iedere hand een bos hooi; hij zal daarmee de beide
koeien toch niet willen voeren? Waarachtig! De beide reiken ernaar met hun tong
en zijn helemaal gaan liggen, zodat ze gemakkelijk bij de aangereikte bos hooi
kunnen komen; en nu verorberen ze ook heel op hun gemak het hooi!'
[4] Op die
wijze vertelde ik mijn vader meteen wat ik zag. Nadat het hooi was opgegeten,
verdween de man van het dak; maar al gauw kwam er een ander, die er heel anders
uitzag dan de eerste, met twee emmers water, die de beide koeien het zich
daarin bevindende water voorhield om het te drinken, en de koeien dronken het
tot de laatste druppel op.
[5] Vervolgens
verdween ook de tweede man met de emmers; maar meteen daarna begonnen de koeien
snel in een kring rond te draaien. De vroegere nevelballonnen werden helemaal
onzichtbaar en doordat de beide wezens zo snel ronddraaiden kon ik ze absoluut
niet meer waarnemen. Tijdens dit snelle ronddraaien werden de wezens ook steeds
lichter en ze waren tenslotte zo licht als een ondergaande maan.
[6] Vlak
daarna hield het draaien helemaal op en op de plaats van de voormalige koeien
zweefden nu twee wat magere mensengestalten, die helemaal naakt waren. Omdat
zij met de rug naar ons toegekeerd waren, kon ik het geslacht niet goed
bepalen; maar naar de grootte te oordelen, waren het toch twee vrouwelijke
gestalten.
[7] Na
ongeveer een kwartier zag ik weer een menselijk wezen met twee bundels op de
gevel van het dak verschijnen en ieder van de twee gestalten een bundel geven.
Direct verdween de bundelbrenger weer en de beide gestalten maakten vlug de
bundels open, namen daaruit ieder een lichtgrijs, plooiend gewaad en wierpen
het in een oogwenk over hun lijf; nu kon ik pas met zekerheid vaststellen dat
de beide gestalten toebehoorden aan de merkwaardige weduwe en haar doofstomme
dochter. Zij zagen er naar mijn mening wel magerder uit, maar zij waren het
toch ongetwijfeld!
[8] Toen zij
nu zo als echte vrouwelijke gestalten helemaal bij de gevel van het dak binnen
mijn gezichtsveld stonden, kwamen de twee mannelijke gestalten in lichtgroene
mantels weer het dak op naar hen toe en wenkten hun om hen te volgen, wat de
beide vrouwen ook zonder enige aarzeling deden.
[9] Zij gingen
in zuidelijke richting. Weldra verdwenen zij volledig uit het gezicht; maar ik
hoorde daarna meteen duidelijk zeggen: 'God de Heer alleen zij alle dank en lof
en alle eer voor de redding van deze twee armen! ,
[10] Wie deze
woorden uitgesproken mag hebben, weet ik niet; maar gehoord heb ik ze luid en
duidelijk! Zij kunnen onmogelijk afkomstig geweest zijn van de twee mannelijke
gestalten, omdat die toen allang ergens ver weg waren.Iemand anders achter mij
moet de woorden hebben uitgesproken. Maar wie, dat is een heel andere zaak!
[11] Wie ze
uitgesproken mag hebben heeft uiterst weinig met het verhaal van doen; dat de
woorden echter goed en veelbetekenend waren, is wel zeker! Want de beide wezens
hebben over het geheel genomen goed en ingetogen geleefd, hebben veel goeds
gedaan voor de armen en waren daarbij ook zeer godvrezend, zodat het daarom ook
wat moeilijk te begrijpen is waarom de stem nu juist speciaal voor de redding
van deze weduwe en haar doofstomme dochter God dank, lof en eer heeft gegeven.
Die stem moet daarom iets meer weten of geweten hebben dan datgene wat zelfs nu
mijn verstand kan begrijpen.
[12] U, o
Heer, weet echter wel wat ons in deze sterfgeschiedenis allemaal een raadsel
zal blijven! Daarom wil ik over het geheel zeker geen vragen meer stellen,
omdat de hele geschiedenis toch al van a tot z een vraag is; o Heer, leg daarom
meteen liever alles uit, want ik weet niet wat ik er mee aan moet! De ziekte op
zich was al erg raadselachtig, Iaat staan de verschijnselen tijdens en na het
sterven! Het boven het huis opstijgen van de blauwe nevel, die kennelijk
geestelijk was, de dieren daarin, daarna de splitsing van de ene grote ballon
in twee kleinere, de plagende eksters, de reusachtige adelaars, de verandering
daarvan in koeien zonder horens, enzovoorts, -kortom, alles is een fabel die
absoluut niet, en door niemand, te geloven is als men die zo maar ergens zou
vertellen! Maak daarom, o Heer, als U zo genadig wilt zijn, deze geschiedenis
wat begrijpelijker voor ons; want tot op heden hangt tussen mij en die geschiedenis
meer dan de drievoudige doek van Mozes! "
158 Het gif in mineralen, planten, dieren en mensen
[1] IK zeg:
"Vinden jullie allen deze geschiedenis ook zo onduidelijk?"
[2] Allen
bevestigden deze vraag en vroegen om uitleg.
[3] En IK zei
tegen allen: "Hoewel jullie gelezen hebben over de kinderen van de slang,
doen jullie bij deze geschiedenis toch alsof je geen inzicht hebt! Kijk, op
deze aarde komen giftige mineralen, giftige planten en eveneens bekende,
giftige dieren voor! De giftige mineralen zijn helemaal giftig, de giftige
planten voor het grootste deel, en de giftige dieren, in verhouding tot hun
gehele lichaam, voor het kleinste deel. Jullie hebben ook gehoord dat de zielen
van mensen die puur van deze aarde zijn, een conglomeraat (opeenhoping) zijn
van mineralen-, planten en dierenzielen. Dat is iets wat Ik jullie al
meermalen heb uitgelegd, alleen heb Ik toen meer in het algemeen dan in het
bijzonder gesproken, en Ik heb ook tot op heden geen speciale uitzonderingen
vermeld; dit is echter zo'n speciale uitzondering, en Ik wil jullie daar allen
meer mee vertrouwd maken.
[4] Jullie
kennen de rechtvaardige en juiste orde van God, maar ook de afwijkingen
daarvan; jullie kunnen ze denken, voelen en ondervinden! Maar wat jullie
kunnen, kan ook God; Hij kent zijn eeuwige orde beslist het best en het meest
zuiver, maar kent daarbij ook alle mogelijke en de meest uiteenlopende
overtredingen en afwijkingen van deze orde, en moet deze dus ook kunnen
voorstellen en helemaal kunnen aanvoelen.
[5] Ja, God
moet zelfs, zoals jullie weten, in de schepselen die vrij en zelfstandig moeten
en willen worden, vooral in de engelen en de mensen van deze aarde, de
prikkelleggen om tegen de orde in te gaan, opdat de genoemden daardoor volkomen
tot een ware, ongedwongen zelfbestemming zullen kunnen komen. Daaruit blijkt
dus wel duidelijk, dat God net zo bekend moet zijn met de grootst mogelijke
anti-orde, als met de goede, ware en levende orde.
[6] De
gedachten en gevoelens tegen de orde, zowel in God als in de mensen, volgens de
gedachten en gevoelens vólgens de orde, zijn vergelijkbaar met giftige
mineralen, planten en dieren. Omdat het echter ook gedachten van God en
gevoelens van God zijn, kunnen zij niet vergaan, maar blijven zij ook bestaan
in de intelligentie-oervorm van vuurtongen. Zij kunnen door hun onderlinge
verwantschap in de negatieve sfeer samengaan en een reeks eigen wezens vormen.
[7] Uit deze
oerbron ontstond eigenlijk merendeels de gehele stoffelijke en gerichte
schepping. Daar deze echter voorbestemd is om voor de geestelijke schepselen
niet alleen als een levensgif te dienen dat hen beproeft, maar ook om bij juist
gebruik een heilzame levensbalsem te zijn, is het zo geordend, dat de té sterk
tegen de orde indruisende oersubstantiële gedachten zich afscheiden van die,
welke in veel mindere mate tegen de orde ingaan en een reeds genoemde giftige
reeks van wezens vormen in alle drie rijken van de zichtbare, uiterlijke meest
stoffelijke natuur der dingen.
[8] Eerst
bevinden de gifstoffen zich in de grove materie van de mineralen Daarna komen
zij reeds in wat mildere vorm in het daarvoor geschikte plantenrijk voor, en in
heel milde vorm zijn zij in bepaalde dieren van de laagste orde gevaarlijk voor
het betere, dus positieve uiterlijke leven, en onder bepaalde omstandigheden
kunnen zij zelfs ook het innerlijke, volkomen positieve, ware leven met zozeer
te met doen, maar toch erg beschadigen.
[9] Wel, de
specifieke zielekrachten van deze giftige wezens en hun intelligentievermogen
gaan uiteindelijk samen en vormen uiteindelijk ook een gestalte, maar altijd.
alleen. een vrouwelijke, die dan natuurlijk ook altijd nog een bijzonder
giftige eigenschap heeft. Deze zielen komen uiteindelijk ook op de weg van het
vlees doordat zij ergens door middel van de geslachtsdaad op de bekende wijze
worden verwekt."
159 De giftige aard van de weduwe en haar dochter
[I] Als zo'n
ziel eenmaal het vlees bewoont, legt zij haar giftige stoffen in het vlees en
bloed van haar eigen lichaam, dat daardoor echter voor wat betreft de
natuurlijke gezondheid niet zo zeer in zijn levenssfeer wordt gestoord omdat
het al van oorsprong daarop is ingesteld.
[2] Maar het
is voor iemand die uit de positieve orde is voortgekomen nooit raadzaam te
dicht bij zo iemand in de buurt te komen, want ook al schaadt deze zijn ziel
.niet rechtstreeks, dan schaadt hij echter toch zijn lichaam, dat niet geschikt
is om zulk gif op te nemen. En dat brengt ons reeds bij onze weduwe!
[3] Haar ziel,
die voor de rest heel goed is en in een goede orde is overgegaan, heeft haar
driftige oerelement in de milt en de lever van haar lichaam opgeslagen, en daar
blijft het rustig en verder onschadelijk zolang deze persoon zich niet om de
een of andere reden onstuimig opwindt. Als zo'n echte giftige persoon echter
opgewonden is, is het voor iedere man hoog tijd zich snel uit haar giftige
sfeer terug te trekken
[4] Want het
gif dat zich in haar lichaam bevindt, is etherisch van aard en houdt verband
met de zenuwen, en dringt door tot in de uitstralende levenssfeer van deze
persoon. Wie het door inademing of door een langer verblijf in zo'n met gif
bezwangerde sfeer met de ether van de eigen zenuwen in aanraking brengt, wat
heel gemakkelijk gebeurt, is lichamelijk verloren, vooral als hij het tegengif met
kent.
[5] Het
tegengif is dan, als alle zenuwen niet reeds te sterk aangedaan zijn, die
bepaalde bouillon; tevens zou men echter die dieren in een groot vat in
olijvenolie moeten smoren, en dan zou men naast het drinken van de bouillon,
ook het hele lichaam grondig met deze slangenolie moeten inwrijven. Dat zou pas
een volledige genezing kunnen bewerkstelligen, omdat het reeds in de zenuwen
aanwezige gif zich meteen uit de zenuwen terugtrekt en zich gedeeltelijk via
de bouillon in de maag of via de olie, met zijn daarin aanwezige oerelement
verbindt en verenigt, en daardoor niet meer op de zenuwen kan inwerken en deze
ook niet meer kan schaden.
[6] Mathaël,
toen jij met je vader de eerste keer bij haar was uitgenodigd, was de weduwe
ziek door haar eigen gif omdat de Griekse dokter haar teveel had opgewonden, en
zij had daar toen, net zo goed als later, aan kunnen sterven; want uiterst
zelden sterven zulke giftige personen aan een andere ziekte dan aan het eigen
gif.
[7] De blauwe
nevel die voor jou zichtbaar werd, waarin verscheidene dieren rondzwommen waar
jij niet erg op gesteld was, was zo'n uitstroming van de giftige ether en aan
de duidelijk zichtbare bewoners ervan kon je heel goed zien door welke geest
zij werd voortgebracht.
[8] Toen je
vader met zijn verstandige woorden de vrees, die de weduwe innerlijk erg
opwond, aanmerkelijk verminderde, trok de kwade ether zich terug in de tot rust
gebrachte milt en lever; het overtollige bleef echter in de gal van de maag,
werd na vier dagen tenslotte door die bepaalde bouillon helemaal opgenomen en
langs natuurlijke weg afgevoerd, en de weduwe werd daarop weer helemaal gezond.
De stem, die jou het middel noemde, kwam van een geest die de geestelijke
beschermer van de weduwe was.
[9] Toen je
met je vader voor de tweede maal daarheen geroepen werd, was de weduwe erg
ontstemd over haar doofstomme dochter die ondanks haar doofstomheid, toch
hevig verliefd begon te worden op een enigszins lichtzinnige man. Daardoor werd
zowel het gif van de weduwe alsook dat van haar dochter, die dezelfde
eigenschap had, te heftig in beroering gebracht; beiden werden als door duizend
giftige slangen in al hun levenszenuwen gebeten en vanaf dat ogenblik was er
geen lichamelijke genezing meer denkbaar, -behalve dan dat het door Mijn kracht
natuurlijk wel mogelijk geweest zou zijn. Tengevolge van de grote opwinding
losten de zielen van beiden zich vrijwel geheel op, dat wil zeggen, zij losten
op in hun oerelementen, en omdat zij daardoor noodzakelijkerwijs meer ruimte
nodig hadden, breidden zij zich zelfs hoog en ver boven het huis uit waarin de
beiden lagen te sterven
[10] Toen de
volledige losmaking van het lichaam een feit was en de oerelementen binnen de
kluwen van de levensnevel door de daarna intredende rust weer inzagen dat zij bij
elkaar hoorden, splitsten zich weldra de voorheen in elkaar geschoven kluwens,
waarvan de grote de oerelementen van de ziel van de weduwe en de kleinste die
van de dochter bevatte. Door het steeds verder tot rust komen herkenden de
oerelementen van beide zielen zich ook steeds meer en verenigden zich, zodat er
voor jou in de ballonnen meteen een diersoort van een hogere orde zichtbaar
werd.
[11] Toen
zowel in de levenskluwen als in zijn innerlijke vorm nog meer rust kwam, gingen
de vroegere zielsvormen nog inniger samen en gingen in twee vrouwelijke
adelaars over. Al gauw zag je een zwerm eksters de ballonnen lastig vallen; dat
waren de geesten van de uitstralende levenssfeer die zich nu ook met de beide
zielen moesten verenigen. Toen dit op voor jou zichtbare en passende wijze
gebeurde, zag je meteen twee koeien verschijnen. Dat ligt al dicht bij de mens,
alleen mankeert er nog iets oerelementairs aan.
[12] De beide
mannenzielen, die vroeger mannen van de weduwe waren, onderkennen dit tekort en
brengen dit volgens de goede orde. Zo komt er een nieuw leven in de gestalten
van de koeien, alles wordt door elkaar gemengd, daardoor ontstaat een nieuwe
organische structuur, en weldra ontstaan daaruit twee volmaakte
mensengestalten. Deze worden nu door de aanwezige mannenzielen liefdevol
begroet en deze liefde vormt meteen de juiste oerstof voor de overeenkomstige
kleding, en zo worden de eerst zo schamele zielen weer voor altijd volledige
mensenvormen, begiftigd met de nodige kennis, hetgeen duidelijk te zien is aan
het feit, dat zij in westelijke richting vertrekken.
[13] De stem
die dank zei en die jij, Mathaël, op het laatst gehoord hebt, was weer van
dezelfde beschermgeest die jou ongeveer twee jaar eerder het juiste
geneesmiddel voor die ziekte noemde. De geest was zich echter bewust van de
grote moeilijkheid om van een rechtstreekse anti-orde een echte en hemelse orde
te maken; want ook daar kan men met weinig gif zeer veel balsem vergiftigen,
maar met weinig balsem kan men veel gif vrijwel niet in een heilzame balsem
veranderen. Slechts bij God is alles mogelijk, en daarom sprak de beschermgeest
op het eind zijn dank uit aan God de Heer!
[14] Begrijpen
jullie dit nu allemaal goed? Als iemand iets nog niet begrijpt laat hij dat dan
vragen en het zal hem uitgelegd worden!"
160 Cyrenius' twijfels over de aardse orde van
zielsontwikkeling
[1] CYRENIUS
zegt: "Heer, Gij enige Wijze en Rechtvaardige, deze geschiedenis is mij
nu volkomen duidelijk, want ik zie in het ontstaan en de ontwikkeling van de
natuur dit van U uitgaande, waarlijk goddelijke kunstwerk, ik zie Uw eeuwige
orde en zie ook dat U alleen binnen zo'n orde alle dingen mogelijk zijn. Maar
bij dit alles blijft één ding mij echt wat duister en ik kan nadenken wat ik
wil, het wil me toch niet helderder en duidelijker worden.
[2] Ik begrijp
namelijk nog steeds niet waarom onze menselijke ziel, vóór zij overgaat in de
volledige, intelligente, menselijke vorm, helemaal verdeeld in duizendmaal
duizend planten, ja zelfs in mineralen en in meer dan het dubbele aantal dieren
moet bestaan. Zij moet dus vóór zij een volmaakte mensenziel wordt, eerst uit
het gesteente -en wie weet waaruit nog meer -door bliksem in zekere zin naar
buiten gebrand en door regen vervolgens naar buiten gedreven worden! Daarna
gaat deze zielsverhuizings - en zielsverzamelingsgeschiedenis heel traag en
langzaam door de hele planten en dierenwereld heen, en tenslotte valt de
aankomende, sterke mensenziel nog de eer te beurt in minstens twintig ossen
gedood en geslacht te worden en ook nog in, zeg maar, honderd schapen,
kalveren en ezels. Dat noemen wij Romeinen een harde leer!
[3] Is God dan
niet in staat meteen een volmaakte mensenziel te scheppen en deze dan te
bekleden met vlees en bloed? Waarom moet dat zo langzaam gaan? Kijk eens naar
Raphaël! Wat komt hij nog te kort voor een volmaakt leven. Wij, samengeraapte
zielen, wat stellen wij voor vergeleken bij hem. Heeft hij in zijn pink niet
meer macht en wijsheid dan wij in ons hele lichaam dat uit legioenen is
samengesteld. Ik zou de ondergang van duizend legioenen van de meest beproefde
krijgers niet graag willen zien; in een oogwenk zou hij ze allen tot stof
vermorzelen! Dat noem ik pas een bekroning van het leven! Als U aan hem deze
macht kunt geven, waarom dan niet aan een mensenziel. Of heeft zijn geest ook
als ziel eerst zo'n verschrikkelijke tocht moeten maken door wie weet hoe
ontelbaar vele fasen? Daar, o Heer, bevind ik mij in het duister! Geef ook daar
het juiste licht, dan zal ik U verder met zo 'n domme vraag zeker niet meer
lastig vallen!
[4] In Mozes
staat bijvoorbeeld: 'En God de Heer maakte de mens uit een klomp aarde, en Hij
blies de levende adem in zijn neus. En zo werd de mens een levende ziel. ' Als
men letterlijk zou mogen aannemen wat er staat, zou U als God, volgens deze
weliswaar erg duistere woorden, de mens toch wel een reeds volmaakte ziel door
de neusgaten ingeblazen hebben, en de gehele mens zou dan naar Uw gelijkenis
een volmaakte ziel geworden zijn. Maar het een is al net zo onbegrijpelijk als
het andere. Daarom vraag ik U ons allen, ook al is het maar heel bescheiden,
enige opheldering te geven!"
[5] IK zeg:
"Ja, beste vriend Cyrenius, als je geheugen je af en toe reeds op bepaalde
punten in de steek begint te laten, kan Ik daar niets aan doen; want wat je nu
zou willen weten, heb Ik jullie allang heel uitvoerig uitgelegd! Je bent het
alleen maar vergeten; Ik zal je geheugen wat opfrissen, dan zal alles je wel
duidelijk worden!"
[6] CYRENIUS
zegt: "Ja, ja Heer, U heeft altijd gelijk! Ik weet het nu alweer; op deze
berg en in deze nacht is alles ons haarfijn uitgelegd toen wij allen door het
magische licht van die lichtbol de wording van alles en zelfs de uitstroming
van Uw gedachten en ideeën, hun oneindige verscheidenheid en zelfs onze hoogst
eigen gedachten in de vorm van vurige tongen en tongetjes voor ons hebben zien
zweven! la, ja, dat alles hebben wij niet alleen reeds gehoord, maar ook
duidelijk gezien!"
161 Cyrenius bekritiseert Mozes'
scheppingsgeschiedenis
[1] (Cyrenius:)
"Maar met Mozes raak ik ondanks alles niet erg vertrouwd. Er moet veel in
verborgen liggen wat buitengewoon groot en waar is. maar wie, buiten U,
begrijpt zijn geschriften?
[2] Vooral
zijn scheppingsgeschiedenis is erg duister! Er staat bijvoorbeeld: 'Laat ons
naar ons beeld mensen maken die zullen heersen over de vissen in de zee, over
de vogels in de lucht, over het vee en over de gehele aarde en over het
gedierte dat op de aarde kruipt! ' En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar
Gods beeld schiep Hij hem; en hij schiep een mannetje en een vrouwtje. En God
zegende hen en sprak tot hen: 'Wees vruchtbaar en vermeerder je en vul de aarde
en onderwerp haar aan je, en heers over de vissen in de zee, over de vogels in
de lucht en over al het gedierte dat op de aarde kruipt! ' En God sprak: 'Kijk,
ik heb jullie allerlei kruiden gegeven die zich op de gehele aarde uitzaaien,
en allerlei vruchtbare bomen, die zich uitzaaien om jullie te voeden, en al het
gedierte en alle vogels in de lucht en al het kruipend gedierte dat leeft op
aarde, om allerlei groen te eten! ' En zo geschiedde het. En God zag alles wat
Hij gemaakt had en zie, het was allemaal zeer goed! En uit de avond en de
morgen ontstond de zesde dag.’
[3] Met deze
teksten zou men de scheppingsgeschiedenis nu als afgedaan moeten beschouwen;
maar, dat is in de verste verte niet zo! Verderop, nadat God de Heer Zijn
schepping overal bekeek en alles zeer goed vond, laat Mozes weer door God de
eerste mens uit leem of uit een klomp aarde maken en hem door de neus een ziel
inademen, en de mens zou nu helemaal gereed zijn; alleen schijnt God vergeten
te zijn dat de man ook een vrouwtje nodig heeft!
[4] In de
eerdere teksten staat weliswaar: 'En God schiep een mannetje en een vrouwtje';
maar hier, verderop, laat Mozes Adam lang alleen zijn, en laat pas dan door God
tijdens een diepe slaap de eerste vrouw uit zijn rib scheppen of maken! Wel,
wie dat verstandig en zinvol kan combineren, begrijpt beslist meer dan ik!
[5] Volgens de
eerste teksten liet God Adam en Eva meteen weten dat zij zouden heersen over de
gehele aarde en al haar schepselen. Hij zegende hen meteen; want er staat: 'En
God zegende hen.' En zo moet hij tevoren reeds de aarde en al haar schepselen
gezegend hebben, want er staat ook geschreven dat God Zelf alles zeer goed vond
wat Hij geschapen had. En wat God Zelf zeer goed vindt, kan toch onmogelijk
anders dan reeds door het allerhoogste welgevallen van God ook zeer gezegend
zijn!
[6] Zo lijken
in de eerste teksten de gehele aarde en het eerste mensenpaar in hoge mate
gezegend! Maar in de latere teksten ziet alles er meteen anders uit: De aarde
heeft slechts een bewoonbare tuin, die weliswaar behoorlijk groot moest zijn,
want in het midden ervan ontspringen maar liefst vier van de grootste rivieren
van Azië. Daar werd door God de eerste man alleen uit leem gemaakt en hem
daarna een levende ziel door de neusgaten ingeademd; hij zag de bomen en
kruiden, de vissen in de zee, de vogels in de lucht en al het gedierte dat op
aarde rondkruipt en -loopt en gaf daaraan namen.
[7] Maar de
insecten, vliegen, bijen, wespen, horzels, vlinders en nog een groot aantal
kleine luchtbewoners, die men toch geen kruipend gedierte kan noemen, heeft
Mozes helemaal vergeten, evenals de ontelbare bewoners van de zee, de vissen niet
meegerekend; want zowel in de lucht als onder de hemel spreekt hij alleen maar
van vogels, en in de zee alleen maar van vissen. Dat is ook wat vreemd!
[8] Maar laten
we daar maar aan voorbij gaan, want men kan onder het begrip 'vogel' tenslotte
toch wel alles wat de lucht bewoont in meest algemene zin verstaan, en onder
het algemene begrip 'vis' alle dieren die in het water leven. Maar of Mozes de
begrippen die hij gebruikt ook zo ruim genomen heeft als voor een goed begrip
nodig is, zou ik in geen geval willen beweren!
[9] Laat het
zijn zoals het is, daarover zou men het altijd nog wel eens kunnen worden; maar
in de eerste teksten laat hij op de zesde scheppingsdag door God meteen na de
uitroep van God 'Laat ons mensen scheppen naar het beeld van God! ' een
mannetje en een vrouwtje scheppen, terwijl Hij een aantal teksten verderop het
mannetje al veel eerder uit leem heeft gevormd en het vrouwtje pas veellater
uit de rib van het mannetje laat ontstaan, waarbij de aarde veel minder
gezegend lijkt, er helemaal geen sprake is van de zegening van dit eerste
mensenpaar, hun integendeel op straffe van dood en vervloeking van de aarde
verboden wordt van een bepaalde boom de vrucht te eten, en de aarde in alle
ernst vervloekt wordt na de overtreding van dit gebod en nu slechts doornen en
distels zal dragen, en tevens dat de mens moet sterven en zich in het zweet
zijns aanschijns zijn brood zal moeten verdienen, -ja, daar is van de zegen die
Mozes in de eerste teksten vermeldt, net zoals van de daar eveneens vermelde,
grote tevredenheid over de voltooide werken van God geen spoor meer te
ontdekken! Ja, zeer goddelijke Vriend, dat is toch wel een moeilijk te
begrijpen leer, en men kan er met de beste wil niet uit wijs worden!
[10] Eerlijk
gezegd: Wie U, o Heer, bent en wat U leert, geloof ik meer dan rotsvast; maar
laat mij wat die tamelijk warhoofdige Mozes betreft liever met rust! Als het U
mogelijk is mij daarover enige uitleg te geven, dan zou ik dat graag willen; is
dat voorlopig echter volgens Uw orde niet zo eenvoudig, wel, dan maakt dat in
ieder geval voor mij weinig of niets uit! Ik en wij allen hebben van U een
volmaakt licht en wij kunnen daarom dit andere licht van Mozes best missen. Wat
hebben wij aan een leer waarvan wij de oorspronkelijke waarheid niet kunnen
begrijpen?! Beter één onderrichtend woord dat begrijpelijk is, dan tienduizend
woorden die niemand begrijpt!"
162 De schepping van Adam en Eva
[1] IK zeg:
"Volgens de maatstaf van het feitelijke wereldse verstand is jouw opmerking
over Mozes nog niet zo kwaad; maar beoordeeld met het verstand van de geest is
Mozes heel wat anders dan wat de woordelijke inhoud je zou doen geloven.
Overigens verschilt de woordelijke inhoud van de eerste teksten niet zo veel
van de latere teksten als jij denkt; want de latere teksten zijn meer een
commentaar op de eerdere teksten en geven een nadere beschrijving van de wijze
waarop -weliswaar in geestelijke zin - het ontstaan van de mens heeft
plaatsgevonden.
[2] Op welke
wijze het ontstaan wat het natuurlijke proces betreft, begrepen moet worden,
heb Ik jullie voor zover dat voorlopig voor jullie noodzakelijk is, deze nacht
al laten zien. En Mathaël, die heel vertrouwd is met de kennis der analogieën,
heeft jullie een dag geleden ook verteld hoe de geschriften van Mozes opgevat
moeten worden; en Ik moet jou, vriend Cyrenius, nogmaals zeggen dat je
werkelijk erg kort van memorie bent! Wel heb Ik voorheen je geheugen nieuw
leven ingeblazen en kun je je daarin nu, als je echt wilt, een beetje vrijer
bewegen; maar om jouw twijfel aan de Mozaïsche mensenschepping terecht te
wijzen wil Ik je er nog zoveel bij vertellen, dat jij en ook nog vele anderen
daaruit kunnen concluderen waar het hier bij deze zaak nu eigenlijk om gaat.
[3] Kijk,
alles wat Mozes met zijn scheppingsgeschiedenis zegt en eigenlijk wil zeggen,
heeft in de eerste plaats enkel en alleen betrekking op de opvoeding en
geestelijke vorming van de eerste mens als zodanig, en slechts in overdrachtelijke
zin ook op die van het allereerste mensenpaar.
[4]
Lichamelijk is Adam overigens wel uit de etherdelen van het fijnste leem door
Mijn wil geschapen en gevormd volgens de geldende orde, zoals Ik die jullie nu
heb getoond; en toen hij door ervaring wijs geworden, door Mijn wil eenmaal zo
krachtig was geworden dat zich om hem heen een uiterst intensieve, uiterlijke
levenssfeer had gevormd, en hij op een keer moe van het werk en het reizen in
diepe slaap viel, was de tijd rijp om een natuurziel, die samengesteld was uit
al de jullie bekende natuurlijke niveaus, in de uiterlijke levenssfeer van Adam
te plaatsen.
[5] Deze ziel
begon, terwijl zij zich in de uitstralende levenssfeer van Adam bevond, meteen
uit de uitstralende delen van Adam ofwel uit zijn overvloedige levensdamp, die
haar zeer lief was, een lichaam te vormen volgens Mijn wil en Mijn orde, zoals
heden ten dage zielen van gestorvenen dat nog plegen te doen als zij voor enige
ogenblikken aan de mensen willen verschijnen. Binnen drie dagen was zij daar
helemaal mee klaar.
[6] Toen Adam
daarna ontwaakte zag hij vol verbazing en vreugde zijn evenbeeld naast zich,
dat hem natuurlijk uiterst toegedaan was en moest zijn, omdat het lichamelijk
ook uit zijn wezen afkomstig was.
[7] In de
omgeving van zijn hart voelde hij wel iets drukkends, maar dat was heel
aangenaam, ook voelde hij bij tijden een soort leegte -dat was het begin van de
geslachtelijke liefde -en hij kon het beeld, dat hij meteen zo bekoorlijk vond,
niet meer loslaten. Waar hij ging, volgde de vrouw hem en ging de vrouw ergens
heen, dan kon hij haar beslist niet alleen laten gaan. Hij voelde de waarde en
de liefde van de vrouwen zei daarom op een moment van helderziendheid: 'Wij, ik
een man en jij een vrouw die volgens Gods plan ontsproten bent aan mijn ribben
(in de hartstreek), zijn zodoende één vlees en één lichaam; jij bent het
lieflijkste deel van mijn lichaam en zo zal het verder blijven, en de man zal
vader en moeder (zijn manlijke ernst en zijn zorg) verlaten en zijn vrouw
toegedaan zijn!'
[8] Als er
echter staat dat God bij Adam dat deel met vlees bedekte waar Hij de rib bij
hem wegnam, dan zal toch hopelijk niemand van jullie zo dom zijn om aan te
nemen dat God Adam werkelijk verwond heeft om hem een rib af te nemen, om uit
de kleine rib een volwassen vrouw te laten ontstaan. De ribben zijn een
uiterlijke, stevige bescherming van de tere, innerlijke levensorganen.
[9] Als David
zegt: 'God, onze vaste burcht en een sterk schild!', -is God dan werkelijk een
uit louter vierkante stenen gebouwde, vaste burcht, of een groot, ijzeren
schild?!
[10] Zo is het
ook met de rib waaruit Eva zogezegd zou afstammen! Deze rib is slechts een
teken voor de zaak waar het om gaat, en dat is Adams innerlijke, krachtige
liefdeleven. En de rib, als bescherming van dit leven, werd door Mozes in de Schrift
ten eerste opgenomen omdat zij het leven beschermt, en zodoende, omdat zij een
uiterlijk schild van het leven is, dat ook als beeld voorstelt; en ten tweede
omdat later een goede, trouwe en liefdevolle vrouw ook als een bescherming,
schild en beschutting van het leven van de man te beschouwen is en daarom
symbolisch ook heel goed als een rib van de man gezien kan worden; en ten derde
omdat de uitstralende levensether*(* Lorber schreef: ' Aussenlebensaether' ,
soms' Aussenlebenssphare ' , waarmee bedoeld wordt: een vanuit het lichaam (van
mens, dier, plant, planeet) naar buiten tredend etherisch stralingsveld.) voor
het innerlijke, natuurlijke leven van de zielook een geweldige bescherming is,
zonder welke de mens geen tien seconden lang zou kunnen leven.
[11] Zo is dan
Eva voor wat betreft haar tere, lichamelijke wezen ontstaan uit Adams
overvloedig uitstralende levensether; en omdat deze levensether zich verspreidt
vanuit de omgeving van de ribben en de borstholte en de mens zodoende ver aan
alle kanten omgeeft, kon Mozes, die heel goed om wist te gaan met de
vergelijkende beeldspraak, Eva heel terecht uit een rib van Adam laten
ontstaan, en door God de wond van Adam met het vlees van Eva laten toedekken of
daardoor laten vervangen. Want Eva was immers het vlees dat uit de uitstralende
levensether van Adam was ontstaan, waarmee God Adam dat, wat hij van zijn
uitstralende levensether had afgestaan, vergoedde, en op die wijze de wond
toedekte met het voor Adam hoogst aangename vlees van Eva, wat dan eigenlijk
ook vlees van Adam was."
163 De viervoudige betekenis van de Mozaïsche
scheppingsgeschiedenis
[1] (DE HEER:)
"Kijk, op die manier moet Mozes gelezen en met het natuurlijke verstand
ook begrepen worden! Zeker is er ook nog een diepere, innerlijke, zuiver
geestelijke betekenis, aan de hand waarvan de gehele scheppingsgeschiedenis
voornamelijk gezien moet worden als het scheppende werk van God, waarin Hij de
mensen zodanig wil vormen, dat zij zichzelf en Hem als hun Alles zullen
erkennen en liefhebben. In die sfeer wandelt God geestelijk met Adam en leert
Hij hem, geeft hem wetten, tuchtigt hem als hij faalt en zegent hem weer als
Adam, of eigenlijk de eerste oermensheid van deze aarde, God erkent, liefheeft
en binnen Zijn orde leeft.
[2] Ook al
gebeurde dat niet zozeer op het materiële vlak, dan gebeurde het toch
geestelijk, en dat ook bij nog heel zuivere, onbedorven en hoogst eenvoudige
mensen in het natuurlijke heel zichtbaar. Daarom kan men Mozes zelfs op vier
manieren lezen en toch steeds goed en zuiver begrijpen.
[3] Ten
eerste: vanuit een zuiver natuurlijk perspectief, dat een noodzakelijk ontstaan
laat zien in zekere perioden volgens de eeuwig onveranderlijke orde van God.
Dit is een bron van kennis voor alle natuurwetenschappers en daaruit kunnen zij
hun conclusies trekken, die onmogelijk anders dan zeer oppervlakkig kunnen
zijn; langs deze weg kunnen zij behoorlijk veel ontdekken, maar daarbij toch
nooit een vaste en betrouwbare grond onder hun voeten krijgen.
[4] Ten
tweede: zowel vanuit een natuurlijk als een geestelijk perspectief. Deze
zienswijze, die eveneens de hoogste waarheid bevat, is voor de mensen die
streven naar het welgevallen van God, de beste, omdat daar beide, zeg maar hand
in hand, duidelijk in daad en uiterlijke verschijningsvorm zichtbaar en
begrijpelijk worden. (n.b.: Op deze wijze is ook 'Gods Huishouding' gegeven)
[5} Ten derde:
zuiver geestelijk, waarbij de natuurlijke verschijnselen en de tijdelijke
vormen en veranderingen daarvan geheel buiten beschouwing worden gelaten. Het
gaat daarbij alleen om de geestelijke ontwikkeling van de mensen, die door
Mozes heel treffend in de overeenkomstige beelden uit de natuur is weergegeven.
Het is de taak van alle godgeleerden, aan wie de innerlijke ontwikkeling van de
mensen is toevertrouwd, om dat te begrijpen.
[6] En
tenslotte ten vierde: zuiver hemels, waar de Heer Alles in alles is, en alles
betrekking heeft op Hem. Hoe men dit echter moet opvatten en begrijpen kunnen
jullie niet eerder begrijpen dan wanneer je door de volle wedergeboorte van je
geest één geworden bent met Mij, zoals ook Ik één ben met de Vader in de hemel,
maar met dit verschil dat jullie allen één met Mij zullen zijn als
afzonderlijke persoonlijkheid, terwijl Ik en de Vader,die Mijn liefde is, met
elkaar in een eeuwig enkelvoudige persoonlijkheid volmaakt één zijn.
[7] Beste
vriend Cyrenius, nu hoop Ik dat je een betere mening zult hebben over Mozes; of
denk je soms toch nog dat Mozes - naar jouw mening zoals bijvoorbeeld een
blinde -niet heeft geweten, wat hij schreef?!"
[8] CYRENIUS
zegt heel berouwvol: "Heer, laat mij nu beschaamd en stil zijn en zwijgen;
want ik zie mijn grote en grove onzin nu wel in. Ik wil van nu af aan slechts
luisteren en zelf geen woord meer spreken!"
[9] Dan komt
CORNELIUS naar Mij toe en zegt: "Heer, sta mij toe thans, voor de zon
helemaal opgegaan is, ook iets te zeggen en een misschien niet al te
onbelangrijke vraag te stellen of eigenlijk een opmerking te maken! "
[10] IK zeg:
"Ga je gang; wat je op je hart hebt, moet gezegd worden! "
[11] CORNELIUS gaat verder: "Ik ben ervan overtuigd dat het met de
geschriften van Mozes precies zo gesteld is als U ons nu zo duidelijk hebt
uitgelegd, en wij mensen zouden wel in staat kunnen zijn de eerste, tweede en derde
betekenis door overeenkomstige beschouwingen te achterhalen; want er moet
immers wel overeenkomst zijn tussen al het geestelijke en het materiële. Maar
wie behalve U heeft daarvoor de juiste sleutel?
[12] Wat U ons
nu hebt uitgelegd, begrijpe wij nu natuurlijk wel; maarbij mijn weten heeft
Mozes vijf boeken geschreven. Die hebben min of meer dezelfde stijlen dezelfde
geest. Wie kan ze lezen en wie kan ze begrijpen?! Wel, zou het dan niet
mogelijk zijn ons daarvoor een heel algemene richtlijn te geven? Ik zal wat mij
betreft mij van nu af aan hoofdzakelijk met de heilige Schrift van de Joden
bezighouden. Omdat ik mij daarvan een goede kopie uit de tempel heb weten te
verschaffen, zou ik ook graag begrijpen wat ik daarin lees.
[13] De.
Hebreeuwse taal beheers ik volkomen en de woordelijke inhoud van de Schrift
begrijp ik helemaal; maar wat heb ik aan de letterlijke betekenis van de
woorden en de materiële inhoud daarvan, als ik de geest niet kan doorgronden?
O Heer, geef ons daarom een zodanige richtlijn dat wij kunnen begrijpen wat wij
lezen!"
164 De sleutel tot het begrijpen van geestelijke
geschriften
[1] IK zeg:
"Ja, vriend Cornelius, een regel en een richtlijn daarvoor is er in de
sfeer van de uiterlijke wereld niet te vinden; het enige wat je de sleutel
geeft en je helpt om de geest van de Schrift te begrijpen, is je eigen uit Mij
en Mijn leer wedergeboren geest. Zolang je in de geest niet wedergeboren bent,
helpt geen enkel~ regel je wat; maar als je het eenmaal bent, heb je geen regel
meer nodig, want je ontwaakte geest zal het bij hem behorende ook zonder een
algemene regel gemakkelijk en snel vinden.
[2] Maar wil
je tenminste de natuurlijke betekenis van de Schrift beter leren begrijpen dan
tot nu toe het geval was, dan moet je zorgen dat je goed vertrouwd raakt met de
taal van de Illyriërs, die in haar wortels zeer veel overeenkomt met de
Oud-Egyptische taal, welke vrijwel gelijk is aan de oorspronkelijke Hebreeuwse
taal. Zonder die talenkennis zul je het door Mozes geschrevene nooit helemaal goed
lezen en daardoor zelfs de woordelijke betekenis niet goed begrijpen. Als je
echter de daarin voorkomende aardse beelden al niet begrijpt, hoe zou het je
dan wel vergaan met de daarin verborgen geestelijke betekenis ook al had je
duizenden regels en aanwijzingen?
[3] De huidige
Joodse taal heeft vrijwel geen overeenkomst meer met de taal die Abraham, Noach
en zelfs Adam eens gesproken hebben. Blijf jij echter in Mij in het geloof en
in de liefde, dan zal het juiste begrip je ervan zelf bij gegeven worden., en
dat, binnen niet zo erg lange tijd! Overigens zal het je niet schaden als je
dikwijls in de Schrift zou lezen, want daardoor zal je ziel blijven zoeken en
nadenken. - Ben je met dit antwoord tevreden?"
[4] CORNELIUS
antwoordt: "Ongetwijfeld, Heer en Meester! Een terechte en op een zekere
basis berustende hoop is meer waard dan het volle bezit van datgene waarop men
hoopt. Daarom wil ik mij nu verheugen over datgene wat ik van U bezit. Ontvang
daarvoor mijn hartelijke dank!"
[5} Toen onze
Cornelius hiermee tevreden was gesteld, kwam meteen de oude, gewezen overste
STAHAR naar Mij toe en zei: "Heer en Meester, wat wij allen nu uit Uw mond
hebben vernomen, is een leer, die wij nu wel begrijpen, maar zal een ander die
ook begrijpen als wij deze aan hem overbrengen? Wat hebben we met allemaal
moeten vernemen, horen en zien om dat nu zelf te kunnen begrijpen; degenen
echter aan wie wij dit nu moeten gaan vertellen, hebben vooraf nog niets
vernomen, gehoord en gezien! Hoe zullen zij dat op de juiste wijze kunnen
begrijpen?"
[6] IK zeg:
"Vriend, waar zaten dan je oren, toen Ik meteen in het begin zei en dit
jullie zelfs als een gebod oplegde, dat hetgeen jullie gedurende deze nacht
hier allemaal zouden zien en horen aan niemand anders verraden mocht worden?! Dit
moet voor de hele wereld verborgen blijven! Wie in de geest waarachtig
wedergeboren wordt, zal vanzelf alles begrijpen; wie echter werelds blijft
denken, zou dit zo dwaas vinden dat hij er zich aan ergert als hij er iets van
hoort. Daarom is het beter dat de wereld er niets van hoort; voor jullie is
het, opdat je krachtiger wordt, noodzakelijk om de geheimen van het rijk van
God begrijpen en dat is voldoende voor de hele wereld!
[7] Wat jullie
in Mijn naam moeten onderwijzen, weten jullie inmiddels voor het grootste deel;
al het andere is voor jullie, die min of meer uitverkozen zijn tot leraren van
het volk, een zegen opdat jullie zonder enige twijfel geloven dat Ik alleen van
eeuwigheid Heer en Meester ben. Want als jullie het juiste en onwankelbare geloof
hebben, dan zullen jullie ook gemakkelijk in jullie leerlingen het vaste en
levende geloof wekken doordat je hun tevoren je eigen geloofskracht toont. Om
deze echter in al haar kracht te kunnen laten zien, was het nodig dat jullie
eerst overtuigd zouden zijn dat Ik uitgegaan ben van de Vader om in jullie
vlees jullie allen de weg van het leven te tonen.
[8] Als jij
dit nu hopelijk toch hebt begrepen, dan zul je nu ook wel weten wat jullie
allen, wanneer je door Mij uitgezonden zult zijn, de volkeren moeten prediken.
Heb God, jullie eeuwige Vader , boven alles lief en je naaste als jezelf, en
houd je aan de geboden die God door Mozes aan alle mensen heeft gegeven, dan is
dat reeds Mijn gehele leer die je aan de volkeren moet prediken; meer is niet
nodig.
[9] Maar al
het andere wat jullie hier horen, is voor jullie bestemd, zoals Ik je dat
zoëven nogmaals heb uitgelegd. Nu weet je hopelijk wat je in de toekomst te
doen hebt en waar je op moet letten, en daarom kun je wel weer naar je plaats
teruggaan!" -Daarop gaat Stahar naar zijn plaats terug.
[10] Koning
OURAN gaat nu staan en vraagt Mij: "Heer, Meester en God! U weet waarom ik
op reis ging! Wat ik zocht, heb ik ook gevonden. Deze vondst is voor mij een
grote weldaad en zal dit vast en zeker voor iedereen zijn die hem net als ik
zal gevonden hebben! Zonder lering kan niemand dit echter vinden! Het is daarom
de vraag wie onderricht moet geven, en wat er voor nodig is om een kundig
leraar van het volk te zijn! Moeten de leraren als boden van de ene plaats naar
de andere reizen en van het ene land naar het andere trekken, of zou het soms
beter zijn om voor het volk scholen op te richten, deze te voorzien van de
beste leraren, en de mensen wettelijk voor te schrijven deze scholen te
bezoeken? Heer en Meester en God, ik verzoek U genadig mij daar een richtlijn
voor te geven; want ik wil en zal alles doen waarvan U wilt en wenst dat ik het
zal doen!"
165 De echte leraren van het evangelie
[1] IK zeg:
"Je waarachtige, ernstige goede wil bevalt Mij, maar ook jij bent wat kort
van geheugen geworden, - want Ik heb jou en vooral Mathaël als je schoonzoon
daar toch al meer dan voldoende aanwijzingen voor gegeven. Denk slechts een
beetje na, dan zul je het wel vinden! Overigens is het immers vanzelfsprekend
dat degene die de blinde wil leiden, zelf moet kunnen zien, wil hij niet samen
met hem in een kuil vallen. Je kunt niet tegen je broeder zeggen: 'Kom, laat ik
de splinter uit je oog halen! " als in je eigen oog misschien wel een hele
balk zit.
[2] Daarom
moet een ware leraar vrij zijn van gebreken die hem kunnen hinderen bij het
uitoefenen van zijn ambt, want geen leraar is beter dan een leraar met
gebreken! Omdat Ik jullie opleid tot leraren, toon en verklaar Ik jullie ook
zoveel zaken en dingen waar men nog nooit van gehoord heeft; iedere goede
leraar moet daarom ook eerst door God zo onderwezen zijn zoals ook jullie nu
door God onderwezen worden. De Vader in de hemel moet hem opvoeden, anders
bereikt hij het volle licht van de waarheid niet; als hij dat echter niet
bereikt en daardoor niet zelf licht wordt, hoe moet hij dan in staat zijn om de
nacht van zijn naaste te verlichten?!
[3] Wat de
nacht moet verlichten en deze in de dag moet veranderen, moet zelf een licht
zijn zoals de zon, die nu bijna opgaat. Als de zon echter donker zou zijn en
zwart als steenkool, zou zij dan de aardse nacht wel in de heerlijke dag kunnen
veranderen? Ik denk, dat zij dan de nacht nog zwarter en lichtlozer zou maken
dan de nacht op zichzelf eerst al was.
[4] Daarom is
een leraar die daar niet door God voor is opgeleid, slechter dan helemaal geen
leraar! Want zo'n duistere leraar is alleen maar als een zak vol slechte
zaadkorrels, waaruit allemaal onkruid van het ergste bijgeloof gestrooid wordt
in de voren van het mensenleven, dat in geestelijk opzicht noodzakelijkerwijs
van nature steeds armoedig is.
[5] Als jij je
volkeren lezen, schrijven en rekenen wilt laten leren, kun je geschikte,
wereldse leraren nemen en dit de kinderen in de scholen wel laten bijbrengen;
maar Mijn evangelie kunnen en mogen slechts diegenen met vrucht en zegen aan
andere mensen verkondigen, die volledig de eigenschappen bezitten die Ik eerder
als voorwaarden voor dit ambt duidelijk heb genoemd.
[6] Daarvoor zijn
echter geen speciale schoolgebouwen nodig, maar een echte hemelsbode gaat van
gemeente tot gemeente en zegt: 'Vrede zij met u; het rijk van God is nu dicht
bij u gekomen! ' Als de bode geaccepteerd wordt, moet hij blijven en prediken;
wordt hij echter niet geaccepteerd door een gemeente die te werelds en duivels
is, dan moet hij verder gaan en zelfs eerst het stof van zijn voeten schudden!
Want zo'n gemeente is zelfs niet waard dat een echte hemelsbode het stof
hiervan aan zijn voeten meedraagt.
[7] Mijn leer
moet echter aan niemand opgedrongen worden, maar één of meer mensen uit zo’n
gemeente moeten eerst over de onmetelijk grote voordelen van Mijn leer uit de
hemelen horen. Als deze mensen de leer willen horen, moet deze hun kort en
bondig verteld worden; willen zij dat echter niet of tonen zij weinig
interesse, dan moet de hemelsbode meteen weer weggaan -want aan zwijnen moeten
de kostbare parels nooit als voedsel.worden gegeven!
[8] Nu weet je hoe de uitbreiding van Mijn leer in
Zijn werk moet gaan; maar van nu af aan mag je deze richtlijn van Mij met meer
vergeten! Laat.overigens vooral dit heilige en heiligste werk maar over aan
Mathaël en zijn vier metgezellen, want die weten nu precies wat zij met
betrekking tot de uitbreiding van Mijn leer zullen moeten doen en regelen en
zij zullen in hun hart ook steeds in gesprek blijven met Mij, hetgeen ook een
noodzakelijke voorwaarde is voor de ware uitbreiding van Mijn leer.
[9] Want wie zijn broeders, hetzij hoog of laag, in
Mijn naam onderwijst, moet niet uit eigen, maar altijd slechts uit Mijn bron
putten! Hij zal met hoeven te denken: 'Wat zal ik zeggen als ik voor deze of
gene het woord van de Heer kom verkondigen?', want op het juiste moment zal hem
in het hart en op de tong gelegd worden wat hij moet zeggen.
[10] Wie echter deze genade ten deel valt, moet met
aarzelen om dat luid te verkondigen omdat hij misschien angst, vrees of schroom
heeft om een.machthebber mogelijkerwijs te beledigen of zelfs kwaad te maken!
Want wie meer vrees voor de wereld heeft dan voor Mij, is Mij zeker niet waard
en evenmin Mijn geringste genade, en is nooit geschikt om hemelsbode te zijn.
[11] Jij zult
het echter gemakkelijker hebben in jouw rijk, waar je wetgever en opperste
rechter bent en waar jouw volkeren je vrezen omdat Zij de onherroepelijkheid
kennen van jouw oordelen en uitspraken; een leraar echter, die als hemelsbode
in een plaats zal komen die geregeerd wordt door een strenge vorst, zal beslist
meer moed nodig hebben dan jij, als gevreesd vorst in je uitgestrekte land.
[12] Wie
echter een echte hemelsbode is of wil zijn, moet.geen stok bij zich hebben,
noch een ander wapen, ook moet hij geen zak bij zich hebben om iets in te doen;
want Ik Zelf zal hem wel vrienden bezorgen, en die zullen hem geven wat hij als
mens van vlees en bloed nodig heeft. Ook moet een echte hemelsbode behalve in
de winter of in de koude landen van het noorden, met meer dan één mantel
dragen, opdat niemand hem kan verwijten dat hij teveel en een ander daardoor te
weinig heeft. Als iemand hem echter nog een tweede of een derde schenkt, moet
bij die zeker aannemen; want hij zal gelegenheden te over vinden waar zulke
vrome gaven heel goed te gebruiken zullen Zijn.
[13] Ouran,
dit zijn nu alle regels waaraan de ware leraren zich moeten houden; slechts één
ding voeg Ik daar nog aan toe namelijk: Iedere echte hemelsbode zal van Mij de
gave ontvangen om elke zieke door het opleggen van Zijn handen te genezen. En
de echte boden moeten in een gemeente ook eerst de eventueel daar aanwezige
zieken genezen; dat zal in de gemeenten een goede gezindheid te weeg brengen,
waardoor zij dan eerder voor de nieuwe leer uit de hemelen ontvankelijk zullen
worden dan door een nog zo goede toespraak.
[14] leder
mens luistert toch al liever naar de woorden van een dokter dan naar die van
een profeet, ook al geeft die nog zoveel licht. Wat Ik doe, moet ook een echte
hemelsbode doen die door Mij naar alle landen van de aarde is gezonden. Alleen
moet een echte hemelsbode ook voordat hij de handen oplegt steeds.goed onderkennen
of een ziekte van dusdanige aard is, dat iemand zich al meer in het hiernamaals
dan aan deze zijde bevindt. Als de ware hemelsbode de ziel van de zieke reeds
buiten het lichaam ziet, moet hij hem nooit de handen opleggen, maar slechts
voor hem bidden en in Mijn naam de van de wereld scheidende ziel zegenen. In
het kort is het echter zo: Iedere echte hemelsbode zal op het juiste moment
duidelijk beseffen wat hij moet doen. -Ouran, ben jij nu op de hoogte van alles
wat je nog wilde weten?"
[15] OURAN
zegt: "Ja, Heer en Meester en God, de enige Waarachtige! Heel innig dank
daarvoor! En mijn volkeren moeten en zullen U overalloven en prijzen, omdat U
hun oude koning zoveel onverdiende genade heeft geschonken, waardoor ook zij
deze deelachtig worden. Daarom dank Ik U nogmaals heel innig daarvoor!"
166 Een heerlijke dageraad
[1] Na deze
echt diepgevoelde, warme woorden van dank ging Ouran weer naar zijn plaats
terug, en op datzelfde ogenblik maakte de zon op een voordien nog niet geziene
wijze zodanig aanstalten om op te gaan, dat door de pure glans aan de horizon
haast niemand daarnaar durfde te kijken. Alsof zij beefden van diepe eerbied
wachtten duizend lichte wolkjes in het helderrode licht op de wondermooie
moeder van de dag.
[2] In
stralend regenbooglicht ging de grote zon na enkele ogenblikken op boven de
bergen in de verte. Haar doorsnede leek ditmaal wel tienmaal groter dan wanneer
dan ook; tevens zagen velen van de aanwezigen grote zwermen vogels die in
kringen op verschillende hoogten ronddraaiden in de zuiverste, lichtgekleurde
luchtgolven, die ook de omtrek van de opgegane zon een heel opmerkelijke
beweging gaven.
[3] Boven de
wijde spiegelende vlakte van de zee lag een lichte nevel, die de
regenboogkleuren van de zon schitterend weerkaatste. Tevens vloog er een grote
groep grote, witte zeemeeuwen opgewekt rond over de uitgestrekte, door het
flonkerende licht beschenen zeespiegel en hun vleugels straalden alsof het
diamanten en robijnen waren.
[4]
Tegelijkertijd waaide er een zo aangenaam, verkoelend morgenbriesje dat
CYRENIUS, en vele anderen met hem, luid uitriepen: "Nee, zo'n heerlijke
ochtend heeft het oog van een sterveling nog nooit aanschouwd en geen menselijk
zintuig heeft ooit zo'n opwekkende morgenkoelte ondervonden!"
[5] Ook Jarah,
die de hele nacht had gezwegen en het druk had met kijken en luisteren, riep
opeens in vervoering: "0, dat is een ochtend zoals de engelen in de hemel
genieten! Ach, ach, wat prachtig, wat onbeschrijfelijk bekoorlijk! Zo'n morgen
lijkt ook op die, welke in deze nacht bij ons in al zijn uitbundige rijkdom in
ons hart is aangebroken! Niet waar, o Heer, U mijn enige liefde, dit is toch
wel een echt belangrijke, hemelse morgen?"
[6] IK zeg
glimlachend: "Stellig, Mijn allerliefste rozendochtertje, als in de mens
alles hemels is geworden, wordt alles wat hem omgeeft ook hemels! De morgens
worden hemelse morgens, de dagen hemelse dagen, de avonden echte hemelse
avonden en de nacht wordt een hemelse rust, niet meer duister, maar vol
heerlijk licht voor de reine, met haar geest vereende menselijke ziel. Geniet
maar echt met volle teugen van de versterkende luister van deze geurende
morgen.
[7] Het meisje
krijgt tranen van vreugde in haar ogen en staat van haar zitplaats op om haar
hele lichaam overvloedig te laten genieten van deze ochtendgeur.
[8] Nu komt
ook Marcus, de gastheer. Omdat hij voor de ochtendmaaltijd moest zorgen, miste
hij de zonsopgang. Maar nu de zon in het volle en heldere regenboogkleurige
licht aan de hemel prijkt, vraagt hij Mij heel verbaasd wat dat dan voor een
merkwaardige morgen was, want hoewel hij nu toch al aardig op leeftijd was, en
Europa, Afrika en Azië in alle richtingen had doorkruist, had hij nog nooit de
zon en de ochtendwolkjes in zulk licht gezien! Hij zou graag van Mij horen wat
dat te betekenen had.
[9] IK zeg:
"Kijk, als de keizer van Rome hierheen zou komen, zouden de aan hem
onderdanige volkeren alle denkbare feesten organiseren, ten dele uit vreugde
omdat zij hun keizer een keer zien, ten dele echter ook om van hem als hij in een
opgewekte bui is, veel gunsten en begrip te krijgen. Kijk, hier in Mijn persoon
bevindt zich ook een keizer, en een alleenheerser over alle hemelen en
werelden!
[10] De
bewoners van de hemelen, zoals onze Raphaël er een is, weten welke grote
levensopenbaringen Ik jullie mensen in deze nacht heb gegeven, en dat het
geoorloofd is Mij temidden van jullie mensen, nu Ik als Vader aanwezig ben en
jullie onderwijs, van aangezicht tot aangezicht in deze persoon van Mij te
zien. De grote en zalige vreugde die zij nu voelen, laten zij ook door het
optreden van de natuurgeesten van deze aarde zien en voelen.
[11] Maar niet
alleen op deze aarde, maar op alle werelden van de gehele, oneindige schepping
wordt nu gedurende zeven uur een zelfde soort feest gevierd. In die tijd sterft
er in de hele schepping geen enkel geschapen wezen en wordt er ook geen
verwekt. Als de zeven uur echter voorbij zijn, is het feest afgelopen en gaat
alles weer zijn natuurlijke gang.
[12] Nu weet je
de reden voor de pracht van deze morgen! Maar ga nu, en zorg voor een extra
goede ochtendmaaltijd; want ook wij willen vandaag een bijzonder feest
vieren!"
[13] Marcus
gaat zo snel mogelijk verder; alle aanwezigen nemen echter deel aan de hemelse
vreugde en loven en prijzen Mij; het meest doet dat Jarah.
[14] Nadat
allen Mij ruim een uur lang hemelhoog geprezen en geloofd hebben, komt Marcus
ons uitnodigen voor de gereedstaande ochtendmaaltijd. Velen wilden nu echter
nog langer op de berg blijven.
[15] Maar IK
zei toen tegen allen: "Beneden bij de buiten staande tafels vind je
dezelfde ochtend als hier boven op de berg; op het kleine stukje naar beneden
geniet je ervan en beneden zullen jullie er dubbel van genieten! Onze lichamen
moeten weer krachten opdoen en daarom gaan wij vlug naar beneden aan
tafel!"
167 Over het vasten
[1] Deze heel
natuurlijke woorden van Mij ontlokken aan EEN van de dertig jonge Farizeeën de
opmerking: "Eindelijk ook eens een keer gewone woorden uit de mond van
Hem, in Wie de allerhoogste geest van Jehova in de volheid van Zijn goddelijke
wijsheid, liefde, kracht en macht woont. Maar je kunt er toch niet zeker van
zijn of er ook nog niet een diepere, geestelijke betekenis achter schuilt. Wie
die buiten Hem om ontdekt, zou men met een koninkrijk moeten belonen! Voor mij
is dat niet weggelegd."
[2] Een
METGEZEL zegt tegen hem: "Die opmerking was zelfs te dom om heel zachtjes
te denken, laat staan hardop te zeggen! Hoe kan Hij iets zeggen zonder dat dit
een innerlijke, diepe, geestelijke betekenis heeft?! Ook al lijkt het nog zo
gewoon voor ons, dan is en blijft het toch een uitspraak van de allerhoogste
Geest en daarom kan het niet anders dan een diepe geestelijke betekenis hebben!
Wij beiden zullen misschien wel in alle eeuwigheid niet de volle diepte van
deze zo eenvoudig uitgesproken zin doorgronden; maar ik voel duidelijk dat
daarin iets oneindigs verborgen kan zijn. Pas daarom in het vervolg op voor
zulke oerdomme opmerkingen!"
[3] De EERSTE
zegt: "Nou, nou, het was inderdaad wel dom van mij, dat geef ik graag toe;
maar er zat toch geen kwade bedoeling achter! "
[4] De TWEEDE
zegt: "Wel, spijt het je soms dat je daarmee geen grappige bedoeling gehad
hebt?! Je hebt samen met mij in deze nacht zoveel van de hoogste wijsheid
gehoord, gezien, gevoeld en beleefd, - en nu denk je opeens datje je een flauwe
opmerking kunt permitteren?! Kijk, juist omdat wij zo dom zijn, en zo
afgesloten en dichtgespijkerd als de troebelste herfstnacht, heeft de Heer ons
ook niet gevraagd om net als de verheven Mathaël een wonderbaarlijke
gebeurtenis te vertellen! Wat een verschil tussen ons beiden en Mathaël! Ik kom
mijzelf toch al als totaalonbeduidend voor; en dan wil jij nog loze opmerkingen
maken -in dit oneindig verheven gezelschap!"
[5] De EERSTE
zegt: "Je hebt helemaal gelijk, broeder, geef mij er maar goed van langs!
Ik heb inderdaad niets beters verdiend! Ik zal mij daarvoor echter nu ook zelf
straffen! Je weet dat ik veel trek heb in de ochtendmaaltijd; maar nee, daar
komt niets van in! Geen hap zal er tot vanavond over mijn lippen komen! O, ik
zal mijn flauwe grap af weten te straffen!" - Daarop gaat deze jonge
Farizeeër weer terug de berg op en hij gaat niet naar de ochtendmaaltijd.
[6] Maar ook
zijn METGEZEL zegt: "Ja, als jij vast, ben ik, omdat ik jou terechtwees,
daar de oorzaak van en daarom zal ik samen met je vasten om het gemakkelijker
voor je te maken! Jij maakte weliswaar een fout, maar je hebt je fout ook
meteen ingezien, en daarom verdien je vergeving en de juiste ondersteuning bij
dit goede werk van zelfcorrectie. Ik vast dus met je mee!"
[7] Dan zegt
de EERSTE weer: "Dat hoef je niet te doen, want het is niet zoals het
hoort wanneer de onschuldige met de schuldige lijdt, wat in de wereld helaas
maar al te vaak het treurige geval is! "
[8] De TWEEDE
antwoordt: "Denk je dat ik dat niet weet! Maar vertel mij eens waar het
dan zo vaak voorkomt dat onschuldigen zoals ik nu vrijwillig met een schuldige
lijden!"
[9] De EERSTE
zegt: "Wel, zulke gevallen zullen wellicht niet zo erg vaak voorkomen,
-maar des te meer die waarbij de onschuldigen onvrijwillig met de schuldigen
moeten lijden. Neem bijvoorbeeld een keizer die een reusachtig rijk onder zich
heeft en zijn macht ontleent aan zijn grote legers, en die door een koning van
een kleiner rijk, die minder machtig is, beledigd wordt. De keizer zou zich
toch voor zo'n belediging alleen op de koning kunnen wreken; maar nee, hij
teistert het land van de koning met zijn oorlogslegers en verwoest het
gruwelijk! Hij spaart mensen noch vee; alles moet over de kling gejaagd worden,
en dorpen, markten en steden worden door het vuur verwoest. Hoeveel
onschuldigen moeten hier met één schuldige lijden! Ik geloof dat dit voorbeeld
toch wel voldoende voor je is en je zult moeten toegeven dat ik zo nu en dan toch
ook gelijk heb!"
[10] Terwijl
de twee achtergebleven mannen zo met elkaar aan het redeneren waren, bereikten
wij de tafels en gingen aan het welvoorziene en heerlijk toebereide ochtendmaal
zitten. Buiten Mij miste niemand de beide jonge Farizeeën, die nu weliswaar
geen Farizeeër meer waren. Daarom zei Ik meteen tegen Marcus dat hij de berg op
moest gaan en hen in naam van de Heer naar het ochtendmaal moest brengen.
[11] Marcus
ging snel de berg op en bracht de twee Mijn wil over. Toen stonden beiden op en
volgden Marcus op de voet.
[12] Toen zij
beneden aankwamen zei IK tegen hen: "Simon en Gabi! Kom hier en ga aan
deze tafel zitten, want wij zullen na afloop van de maaltijd eens zien of er in
Mijn natuurlijke uitnodiging op de berg om naar beneden te gaan voor het
ochtendmaal, echt geen geestelijke, diepere zin te vinden is! Maar eerst wordt
er nu gegeten en gedronken, want het lichaam heeft voor zijn tijdelijke
voortbestaan net zo goed voeding en versterking nodig als de ziel, wil deze in
kennis en wilskracht toenemen.
[13] Eet en
drink dus nu en stel het vasten uit tot een andere keer! Zolang Ik bij jullie
ben als een echte Vader van jullie geest en bruidegom van jullie zielen, moeten
jullie lichamelijk noch geestelijk vasten; als Ik echter mettertijd niet meer
zoals nu, persoonlijk bij jullie zal zijn, zullen jullie je weer van allerlei
zaken moeten onthouden!"
[14]
Overdreven en zonder reden vasten is ook dwaasheid en kan zelfs net als
overdreven zwelgen tot zonde worden. Wie de juiste regels wil aanhouden voor
zijn leven, moet in alle dingen matig zijn; want iedere onmatigheid m?et
mettertijd voor lichaam, ziel en geest nadelige gevolgen hebben! Eet en drink
nu welgemoed, en wees vrolijk en opgewekt!
[15] Een
vrolijk en opgewekt hart is Mij veelliever dan een hart dat droefgeestig,
treurig, klagend, morrend, met alles ontevreden en daardoor ondankbaar is, en
zeker weinig liefde in zich heeft; want in een vrolijk hart woont liefde, goede
hoop en vast vertrouwen. Komt iemand die belangrijke redenen heeft om te
treuren, bij een opgewekt en vrolijk iemand, dan wordt hij weldra ook vrolijk
gestemd, zijn ziel begint zich vrijer te bewegen en het licht van de geest kan
de rustige ziel gemakkelijker verlichten, - terwijl een treurige ziel helemaal
verschrompelt en uiteindelijk totaal somber en nors wordt.
[16] Ik neem
aan dat jullie vrolijkheid en opgewektheid van het hart niet verwarren met
uitgelaten, onfrisse en onzedelijke grappenmakerij -want Iaat dat verre van
jullie blijven! -maar ik bedoel de vrolijkheid en opgewektheid die het hart van
een eerbaar en kerngezond echtpaar vervullen, of die ootmoedige mensen na
goede en God welgevallige daden ervaren. - Hebben jullie dat allemaal goed
begrepen?"
[17] Iedereen
beaamt dat en verheugt zich in Mijn vreugde. Daarna werd er echter van alle
kanten een flinke aanval op de schalen gedaan en de grote, edele vissen lieten
waarlijk niets te wensen over! Ook de wijn liet men zich goed smaken.
168 Simon over het moraliseren uit eigenliefde
[I] Na een half
uur klonk er uit ons grote gezelschap een druk geroezemoes en Simon begon
grappen te vertellen die beslist heel geestig waren. Gabi, een wat ernstiger
jongmens van ruim twintig jaar, waarschuwde Simon echter meerdere malen om zich
wat in te houden.
[2] Maar SIMON
zei: "Wie waarschuwde dan eertijds David, toen hij nogal uitgelaten voor
de ark danste? Omdat zij zich schaamde gaf zijn vrouw hem wel de raad zich te
matigen in zijn vreugderoes; maar David trok zich daar niets van aan! En kijk,
ik zal mij nu ook niets aantrekken van jouw corrigerende wenken maar ik zal
alleen nog vrolijker worden! Bemoei je daarom niet meer met mij, anders moet ik
me ook nog met jou bemoeien!
[3] Kijk eens
in die richting, daar zit de Heer; Hij alleen is nu onze corrector! Waarom
zouden wij zondaren elkaar steeds moeten corrigeren? Want ieder van ons mensen
corrigeert zijn naaste meestal uit eigenliefde! De vrek maant zijn naasten tot
matigheid, nuchterheid en spaarzaamheid en houdt daarover zijn zedenpreken.
Maar waarom doet hij dat? Hij is bang dat er iemand arm zou kunnen worden, die
hij dan omdat hij welgesteld is, zij het niet uit naastenliefde dan toch
fatsoenshalve, zou moeten helpen.
[4] Een ander,
die niet zo goed ter been is, zal zijn begeleiders in de trant van een geneesheer
uitleggen, dat het schadelijk is om snel te lopen. Weer een ander, die geen
speciale vriend is van grote warmte, zal voornamelijk uit eigenbelang het nut
van de schaduw benadrukken. De wijndrinker zal bij zijn vrienden het water
beslist niet speciaal aanprijzen. Als een man, of hij nu jong of oud is, een
oogje heeft laten vallen op het een of andere meisje, zal hij haar steeds
wijzen op het gevaar van de omgang met andere mannen, en andere mannen zal hij
met mooie woorden en op moralistische wijze terdege waarschuwen om niet onbezonnen
met het vrouwelijke geslacht om te gaan. In zo'n waarschuwing zit toch
duidelijk behoorlijk wat eigenliefde?!
[5] En zo heb
ik tot op heden nog steeds, ik zeg het heel openlijk, waargenomen dat bij de
vermaningen die zo vaak gegeven worden, altijd wat eigenliefde van de kant van
de vermaner zichtbaar wordt, hetgeen geen vermaner als hij maar enigszins over
zichzelf nadenkt, kan ontkennen. Onder het mom van allerlei morele redenen zal
hij zijn naaste vooral waarschuwen voor die zaken die hij zelf onprettig vindt.
[6] Als iemand
verliefd is op een meisje, zal hij haar beslist nu eens ernstig, dan weer
liefderijk, altijd waarschuwen voor andere mannen die eventueel, zoals dat soms
gebeurt, ook een oogje op haar kunnen hebben. Waarom waarschuwt hij dan zoveel
andere meisjes niet voor de slechtheid van de andere mannen? Omdat zijn
eigenliefde bij de andere meisjes niet meespeelt!
[7] Ik zou
zelfs aan de hand van de kenmerken van de verschillende waarschuwingen en
lessen die de mensen elkaar geven, de zogenaamde zwakke kanten van de mensen
haarfijn kunnen vaststellen!
[8] Niet voor
niets heeft onze goddelijke Meester op de berg de heerlijke en zelfs
buitengewoon voortreffelijke opmerking gemaakt over die bepaalde, ongevraagde
verbeteraars, die niet zo gauw klaar moeten staan om tegen hun naasten te
zeggen: 'Kom vriend, dan haal ik die splinter uit je oog! ' Laten die eerst
maar eens de moeite nemen om te kijken of er niet een hele balk in hun eigen
oog zit! Als zij die er eerst misschien met heel veel moeite uit verwijderd
hebben, dan zouden ook zij het recht hebben behoedzaam aan hun broeder te
vragen of hij wil dat zij het splintertje uit zijn oog halen!
[9] Zie je,
vriend Gabi, dat is ook moraal, die ik je beslist niet zoals jij met je
waarschuwingen, wil opdringen, hoewel ik met vrij grote zekerheid zou willen
beweren dat er zeer weinig onwaars in steekt!
[10] Ik heb nu
gesproken en ga me nu weer met een vis bezighouden! Intussen kun jij, vriend
Gabi, je predikerstong een beetje de vrije teugel geven! Kom alleen niet met
Salomo's wijsheden bij mij aan, want daar hebben wij beiden nog geen kaas van
gegeten! Eigenlijk moeten wij alleen maar blij zijn dat wij nog bewust leven;
maar Salomo laten we beiden voor wat hij is! En laat wie maar wil zijn Hooglied
zingen; onze stemmen zullen hopelijk op deze lieve moeder aarde nooit zo hoog
komen!"
[11] Gabi ziet
er bij deze stekeligheden van Simon weliswaar wat geërgerd uit, maar uit pure
eerbied voor Mij zwijgt hij toch.
169 Over het Hooglied van Salomo
[1] IK zeg
tegen Simon: "Is je metgezel soms een groot vriend van Salomo? En wat
begrijpt hij dan van zijn Hooglied? Zeg Mij eens hoe ver jullie daarin al zijn
gevorderd!"
[2] SIMON
zegt: "Heer en Meester van de hemelen en deze aarde! Als ik, zoals ik
gewend ben, vrijuit mag spreken, zal ik graag iets zeggen; maar als ik mijn
woorden zorgvuldig moet wikken en wegen, geef ik niet thuis, -want dan kan ik
geen woord uitbrengen!"
[3] IK zeg:
"Spreek zoals je dat gewend bent, want de kern van jouw geestigheid en
humor is goed!"
[4] Daarop
zegt SIMON: " Ach, in dat geval zullen we wel wat kunnen zeggen! Weliswaar
zal het niet verder reiken dan mijn eenvoudige denkvermogen; maar ik houd er
geen ongezonde mening op na!
[5] O Heer en
Meester, U vroeg hoever wij reeds doorgedrongen waren in het Hooglied! Help,
Elia, ik ben er nog helemaal niet in doorgedrongen, want ik zou het zonde
gevonden hebben van mijn tijd! Maar Gabi kent het hele eerste hoofdstuk al uit
zijn hoofd. Hij slikt en kauwt het nog steeds en hij heeft er altijd de mond
van vol, maar van de betekenis van dit hoofdstuk weet hij net zo weinig als ik
van de diepste bodem van de zee. Het mooiste daarbij is echter, dat je steeds
minder gaat begrijpen van het eerste hoofdstuk van dit lied, hoe vaker je het
leest! En wanneer je het op 't laatst ook nog van buiten kent, begrijp je het
wel het allerminst!"
[6] IK zeg:
"Ja, ken jij het eerste hoofdstuk soms ook van buiten?"
[7] SIMON
zegt: "Hij heeft het al zo vaak voor mij opgedreund, dat ik het nu helaas
ook al woord voor woord van buiten ken, hoewel het mij de keel uithangt! Met de
Scythen* (*barbaars ruitervolk) spreken is veel onderhoudender dan het Hooglied
van Salomo op te zeggen. Wie daar wat aan vindt moet een kind van heel merkwaardige
ouders zijn. Ik vind het onzin! Zo mooi, waar en goed de spreuken van Salomo
zijn en ook zijn predikingen, zo dom en nietszeggend is zijn Hooglied. Wie
daaraan iets meer ontdekt dan het werk van een dwaas, heeft duidelijk totaal
zieke hersens!
[8] Wat bijvoorbeeld
moet de betekenis zijn van: 'Laat hij mij kussen met de kus van zijn mond, want
jouw liefde is lieflijker dan wijn.' Wie is die 'hij' en wie is die 'mij'? Dan
moet de onbekende 'hij' de eveneens onbekende 'mij' met de eigen mond van die
'hij' kussen!? Heeft deze 'hij' dan ook andere vreemde monden in zijn gezicht?
Dat moet dan een heel wonderlijk vreemd wezen zijn!
[9] Het
laatste deel van dit eerste vers schijnt kennelijk de reden van het verlangen
in het eerste deel te bevatten; maar daar staat 'hij' in de tweede persoon, en
men kan niet zonder meer aannemen dat met de uitdrukking' jouw liefde', die
lieflijker dan wijn is, de liefde van die 'hij' bedoeld wordt. Maar als men al
niet weet wie 'hij' en wie 'mij' is, hoe moet men dan wel weten wie degene is
wiens liefde in de tweede persoon lieflijker dan wijn moet zijn?
[10] Overigens
is het ook geen bijzonder compliment voor de liefde als men zegt dat zij
lieflijker is dan wijn, als van die wijn tevoren niet gezegd wordt dat deze
uitmuntend is. Want er zijn immers ook heel miserabele en slechte wijnen! Is de
liefde echter alleen maar heerlijker of lieflijker dan de wijn, zonder
onderscheid naar kwaliteit, dan is zo'n liefde bepaald niet zo bijzonder! Ondanks
al dit commentaar kan het toch altijd nog wel iets bijzonders te betekenen
hebben, maar ik kom daar op deze wereld nooit achter.
[11] Om ten
overvloede mijn domheid nog duidelijker aan te tonen, zal ik ook nog het tweede
vers bij het eerste voegen; als mijn geheugen mij niet bedriegt staat daar:
'Laat men jouw heerlijke zalf ruiken; jouw naam is een uitgegoten zalf, daarom
beminnen de maagden je.' Dit tweede vers slaat toch naar mijn mening, net zo op
het eerste, als een tang op een varken! Wat is dat dan voor een zalf en van wie
is die? Wie moet die zalf dan ruiken? Hoe kan iemands naam een uitgegoten zalf
zijn, en waarom moet hij nu juist daarvoor door de maagden bemind worden? Wat
zijn dat voor maagden?
[12] Daarom, verheven
Salomo, bekijk het maar, met al je verheven wijsheid! Eén woord van U, o Heer,
heeft voor mij duizendmaal duizend keer meer waarde dan alle verheven wijsheid
van Salomo! Salomo wordt me nu al weer teveel! O Heer, ik smeek U, schenk mij
de overige verzen, want die zijn nog veel onbegrijpelijker dan de taal van de
Scythen!"
[13] IK zeg:
"Dat is goed, Mijn beste Simon. Zou je voor Mij dan nog die woorden kunnen
herhalen, waarmee Ik op de berg degenen heb aangemaand, die vanwege die
prachtige ochtend niet van de berg wilden afgaan, en van welke woorden jij
beweerde dat deze beslist geen diepere, geestelijke betekenis zouden hebben?
Als je je die nog herinnert, herhaal ze dan nog eens voor Mij!"
[14] SIMON
antwoordt met een enigszins verlegen gezicht: "O Heer en Meester, als
mijn herinnering mij niet bedriegt, luidden die paar woorden ongeveer zo:
'Beneden bij de tafels die buiten staan, vind je dezelfde ochtend als hier
boven op de berg; op de korte weg naar beneden geniet je ervan en beneden
zullen jullie er dubbel van genieten. Onze lichamen hebben voedsel nodig, laten
we dus snel naar beneden aan tafel gaan! ' Ik geloof dat U, o Heer en Meester,
dat zei?!"
[15] IK zeg:
"Uitstekend, Mijn beste Simon! Je hebt Mijn opmerking woord voor woord
volkomen juist weergegeven. Maar wat vind je ervan als Ik je nu vertel dat de
aanmaning die Ik toen gaf, en die nu vervuld is, geestelijk precies dezelfde
betekenis heeft als die twee verzen uit Salomo's hooglied die je Mij hebt
voorgedragen?! Kun je je dat enigermate voorstellen?"
[16] SIMON
zegt: "Eer ik dat begrijp, zou ik nog eerder begrijpen dat de uitgestrekte
zee morgen al veranderen zal in vruchtbare akkers. Want wat U, o Heer, op de
berg heeft gezegd, was helder en duidelijk te begrijpen, en wij begrepen allen
maar al te goed wat wij tot ons genoegen doen moesten, namelijk naar beneden
gaan, met veel vreugde op deze heerlijke morgen aan tafel gaan zitten en ons
lichaam voeden met een voortreffelijk toebereid ochtendmaal! Wie dat soms niet
begrepen heeft, moet wel helemaal stokdoof geweest zijn.
[17] Maar wie
vindt die betekenis ook in de beide verzen van het Hooglied? Die zijn, zoals ik
heb laten zien, volkomen onlogisch! Maar als ze dat zijn, wie kan dan in alle
ernst daarachter nog een wijze, geestelijke betekenis willen zoeken? Met recht
en reden komt mij dat nu precies zo voor, alsof ik me van een stomme, onnozele
hals, die meer dier dan mens is zou moeten voorstellen dat hij een wijze Plato
is! Hoewel, -mogelijk is alles, waarom dit dan niet?! Ik duid hier alleen maar
aan hoe ik het nu voel en opvat."
[18] IK zeg:
"Des te beter, want hoe onmogelijker je het nu vindt, des te
wonderbaarlijker zal straks de verklaring voor je zijn. Maar het is nu ook
wonderbaarlijk, dat jij en de anderen die er ook zo over denken, met open ogen
nog steeds niets zien en met open oren niets horen! Maar laten we het daar niet
over hebben! Omdat je zo bekend bent met het Hooglied, kun je na die twee
verzen het derde ook nog wel opzeggen, dan kan Ik meteen het voor jou zo
onoplosbare raadsel tot je volle tevredenheid oplossen! "
[19] SIMON
zegt: "O wee, het derde vers ook nog?! Voor U, o Heer, doe ik met liefde
alles wat U van mij verlangt, maar ik kan U verzekeren dat mijn maag er zich
anders bijna van omdraait!
[20] Dat derde
vers is pas echt wartaal. Als ik het mij goed herinner luidt het beroemde derde
vers ongeveer zo: 'Trek mij achter je aan, dan lopen wij! De koning leidt mij
zijn vertrek binnen. Wij verheugen ons en zijn blij over jou; WIJ denken meer
aan je liefde dan aan je wijn. De godvruchtigen houden van je.'
[21] Dat is het dan! Wie het verwerken kan, verwerke het! Als er in het
begin nu maar stond: 'Trek mij achter je aan, dan loop ik! '; maar er volgt: '
dan lopen wij! Wie is degene, die voortgetrokken wil worden, en wie vervolgens
de 'wij’ die lopen?
[22] 'De
koning leidt mij zijn vertrek binnen.' Welke koning dan, de eeuwige, of de een
of andere tijdelijke en wereldse? Die zin is overigens nog een van de beste.
[23] 'Wij
verheugen ons en zijn blij over jou.' Daarvan zou ik graag willen weten wie die
'wij' zijn, en over wie zij blij zijn!
[24] Verder
denken die zekere onbekenden meer aan de eveneens onbekende liefde dan aan de
wijn, waarvan ook niet gezegd wordt van welke kwaliteit die is!
[25] Wie is
aan het eind die hoogst onbekende' jou' waar de godvruchtigen van houden? O,
een onduidelijker manier van spreken bestaat er wel niet!
[26] Wat is de
mens van deze aarde toch een armzalige drommel! Hij begint met niets, leeft met
niets en eindigt tenslotte weer met niets. Als hij gedurende de betere en
heldere periode van zijn leven meent iets te begrijpen, maar vervolgens
ongelukkigerwijs in aanraking komt met Salomo's Hooglied, is het helemaal
gedaan met de dwaas; want zodra de mens eenmaal door woord of geschrift van een
ander mens duidelijk is gemaakt dat zijn wijsheid helemaal niets voorstelt, is
het ook helemaal gedaan met de mens zelf, dat wil zeggen, hij leeft nog wel
verder, maar als een dwaas die niet meer in staat is nog iets te bevatten en te
begrijpen! Als de mens net als ik zover is gekomen dat er geen vooruitgang meer
is, keert hij om en begint als een dier alleen nog maar te vegeteren. Waarom
zou hij ook verdere moeite doen voor niets en nog eens duizendmaal niets?!
[27]
Waarlijk,. Heer en Meester, U heeft ons gedurende deze nacht op de berg dingen
laten zien, die op deze aarde nog nooit aan stervelingen getoond zijn! Ik
begrijp en weet nu enorm veel. Maar waarom begrijp ik Salomo's wijsheid dan
niet? Mag geen mens die soms begrijpen, of is zij werkelijk -waar zij uiterlijk
gezien veel van weg heeft -vrome waanzin, dus beslist nooit te begrijpen? Of
liggen er toch bepaalde geheimen in verborgen die van het grootste levensbelang
zijn?
[28] Wat het
ook is, zeg het mij! -want van U alleen geloof ik wat U daar in ernst over
zegt; want U kunt het Hooglied wel begrijpen, als het al te begrijpen is! Maar
als het hele Hooglied alleen maar een laatste wijsheidswaan van Salomo is, zeg
het mij dan ook, dan gooi ik meteen het hele Hooglied in een afvoerput, dan
kunnen de bewoners daarvan Salomo's wijsheid gaan bestuderen!"
170 De sleutel tot het begrijpen van het Hooglied
[1] IK zeg:
"Vriend, je drijft de grap wel erg ver door, daarom zou Ik nu hetzelfde
tegen je willen zeggen, wat eens een beroemd schilder tegen een schoenmaker
heeft gezegd! Maar het kan bij jou nu nog niet anders zijn, want volgens Salomo
heeft immers alles zijn juiste tijd op deze aarde. Maar bedaar nu eens en toon
veel goede wil, dan zul je enige nadere uitleg krijgen over Salomo's Hooglied
en over de wijze waarop het volledig overeenstemt met Mijn korte aanmaning op
de berg.
[2] Salomo
heeft in zijn Hooglied alleen maar met allerlei beelden, die vol geestelijke
symboliek zijn, Mijn huidige bestaan profetisch van daad tot daad, van plaats
tot plaats en van met alle gevolgen voor de mensen beschreven. Zijn onderwerp
ben Ik alleen; 'hij' en 'jij', 'hem' en 'ik' slaat allemaal op Mij. Degene, die
door Salomo met Mij spreekt is zijn eigen geest: in het enkelvoud en in het
meervoud zijn het de geesten van het volk, die zich in zekere zin voor één en
hetzelfde doel in Salomo's konings en heersersgeest verenigen en op die wijze
een morele persoon voorstellen.
[3] Daar waar
staat: 'Laat Hij mij met de kus van zijn mond kussen " betekent dat zo
ongeveer: Laat de Heer met Zijn waarachtige, eigen mond tegen mij, Salomo,
spreken, en door mij tot het volk Israël, en zo tot alle mensen der aarde; laat
de Heer geen woorden van pure wijsheid meer tot mij spreken, maar woorden van
liefde, van leven! Want een woord van liefde is een ware kus van Gods mond op
het hart van de mens; en daarom zegt Salomo: 'Laat Hij mij met de kus van Zijn
mond kussen! '
[4] Nu past de rest van de zin er heel goed bij, waar staat: 'Want uw
liefde is lieflijker dan wijn' of wel: Uw liefde is voor mij en alle mensen
nuttiger dan wijsheid. Want met' wijn ' wordt altijd wijsheid en waarheid
bedoeld.
[5] Dat Salomo
in de eerste zin, waarin hij om iets vraagt, namelijk om het woord van liefde, Mij
nog in de derde persoon aanroept, betekent dat hij door wijsheid als zodanig
nog ver van Mij afstaat; maar door de tweede persoon in de rest van de zin,
waar de reden van de vraag uit het eerste deel wordt uitgesproken, laat Salomo
reeds zien dat hij dichter bij God komt op de weg van de liefde dan op de weg
van de pure wijsheid. Maar de kus, namelijk de liefde, waarom Salomo in zijn
Hooglied heeft gevraagd, krijgen jullie allen zojuist van Mij en dus, Mijn
beste Simon, is het eerste vers van het Hooglied je nu waarschijnlijk wel wat
duidelijker dan het je eerst was!"
[6] SIMON
zegt: "O Heer, daardoor is mij natuurlijk ook reeds het tweede vers
duidelijk, en ik zou het nu wel durven uitleggen!"
[7] IK zeg:
"Doe dat, dan zullen wij zien hoe je het tweede vers hebt opgevat vanuit
het licht van het eerste vers! "
[8] SIMON
zegt: "Dat zal nu kennelijk het volgende betekenen: Heer, als U mij echter
kust met de kus van Uw mond, als Uw woord liefde wordt en dus een ware
levenszalf, laat dan deze zalf, dit goddelijke woord van liefde van U, voor
alle mensen begrijpelijk zijn. Want ook in de gewone taal gebruikt men vaak het
sierlijke 'ruiken' in plaats van 'begrijpen'. Men zegt vaak: 'Je kunt toch wel
ruiken waar dat op slaat?' of: 'Hij heeft geroken wat er aan de hand is!'
[9] Nu bent U,
o Heer, hier bij ons zoals Salomo in het eerste vers vraagt! Wij hebben Uw
naam, Uw heilig woord van liefde, dat veel kostbaarder is dan Salomo's zuivere
wijsheid! Wij hebben nu de voor ons uitgegoten zalf, Uw naam, Uw liefde, Uw heilig
levenswoord, voor allen begrijpelijk bij ons.
[10] Wel, de
maagden die daarom van U houden, zijn wij kennelijk ook, gezien vanuit het
standpunt van ons beperkte inzicht en verstand! Want een maagd is weliswaar een
lieflijk wezen, niet geheel zonder inzicht en verstand, maar in het algemeen
gezien kan van een grote manlijke wijsheid toch geen sprake zijn. Daarom zijn
wij blijkbaar de maagden, die U, o Heer, boven alles liefhebben omdat wij Uw
woord van liefde begrijpen, waardoor het dus voor ons een uitgegoten zalf is
waarvan de heerlijke geur een wonderbaarlijk genot voor ons is. -Zeg mij, o
Heer, of ik nu volgens het eerste vers het tweede wel juist heb opgevat! "
[ 11] IK zeg:
"Volkomen juist en fundamenteel waar! Met het erg onbegrijpelijk lijkende
Hooglied is het zo, dat het heel gemakkelijk begrepen kan worden als men het
eerste vers maar goed, door te begrijpen wat de beelden betekenen, heeft
opgevat! " Maar nu je echter het tweede vers zo uitstekend hebt uitgelegd,
moet je ook het derde vers nog proberen; misschien sla je daar ook de spijker
op de kop!"
[12] SIMON
zegt: "O Heer, nu zou ik mij meteen wel aan het hele Hooglied willen
wagen! De betekenis van het derde vers zie ik nu na de twee eerste zo duidelijk
voor mij als deze heerlijke ochtend!
[13] 'Trek
mij, o Heer, achter U aan, dan lopen wij!' Wie, behalve de liefde, kan
geestelijk trekken?! En het gevolg is dat degenen die met en door de liefde
onderwezen en opgevoed worden, in één ogenblik meer opnemen en begrijpen en
daardoor werkelijk lopen in de groei van hun kennis, dan in vele jaren van
dorre en kille wijsheid. De enkelvoudige persoon en de eerste zin is dus
slechts een morele persoon en deze verschijnt in het laatste deel van de tweede
zin verdeeld over een veelvoud, dat voorlopig kennelijk nog gevormd wordt door
ons, en vervolgens door heel Israël, en uiteindelijk zelfs door alles wat op de
gehele aarde mens heet.
[14] De
Koning, de Eeuwige, de Heilige, leidt mij en ons allen nu natuurlijk de heilige
en stralende liefde en levenskamer van Zijn heilige Vaderhart binnen! En wij
verheugen ons nu en zijn uitermate blij om U, en denken beslist duizendmaal
meer aan Uw Vaderliefde dan aan welke dorre en kille wijsheid dan ook! Alleen
in Uw liefde zijn wij vol deemoed en eenvoudig en daardoor gelovig van hart;
wij zijn daardoor gelovig en in ons geloof, o Heer, houden wij pas volkomen van
U.
[15] De
ochtend der wijsheid, die overeenkomt met die boven op de berg, is weliswaar
heerlijk en mooi, maar hier beneden bij de tafels van het gastvrije liefdemaal
in de grote, heilige kamer van Uw heilige Vaderhart bevindt zich inderdaad ook
dezelfde morgen van het ware leven. Boven op de berg, waar wij onderwezen waren
in de ware kennis, genoten wij van de heerlijke ochtend van het levenslicht,
maar daar waren geen tafels met voedende en het leven sterkende, heerlijke
spijzen klaargezet.
[16] Het licht
van de diepste wijsheid beviel ons goed, maar U zag bij menigeen misschien ook
reeds de kiem van eigendunk, opgekomen in de voren van het levenstuintje in het
hart, en U zei met meeslepende woorden van liefde: 'Kinderen, beneden in de
diepte der deemoed vind je dezelfde ochtend! Als jullie de korte weg afleggen
van de hoogte van de eigendunk, die gewoonlijk een gevolg is van grote, pure
wijsheid, naar de deemoedige diepte van van de liefde, genieten jullie van
dezelfde stralende ochtend! En beneden in de diepte van de liefde vind je hem
net zoals hier, en daar geniet je hem dubbel, want daar is niet alleen
hetzelfde licht, maar in de liefde en de deemoed bevindt zich ook de bron van
het licht en het liefdeleven! Beneden staan de volle tafels tot sterking,
voeding en instandhouding van het leven in al zijn facetten! ,
[17] O Heer,
daarheen heeft U ons door de ware kus van Uw heilige mond getrokken en wij
treuzelden toen niet meer, maar zijn U nagelopen en hebben U nu lief als Uw
echte gelovigen, die in alle liefde en deemoed geloven! - Heer, heb ik het
geheel nu goed begrepen en weergegeven, en de innerlijke betekenis van de
aanmaning, die U op de berg uitsprak, ontdekt?"
171 Simon legt enige verzen van het Hooglied uit
[I] IK zeg:
"Voortreffelijk! Als Ik jou en jullie allen Zelf de verzen van het
Hooglied met daarnaast, ter vergelijking, Mijn aanmaning op de berg uitgelegd
zou hebben, zou Ik zelfs helemaal dezelfde woorden gebruikt hebben. Je hebt
daarom tot Mijn volle tevredenheid de juiste uitleg gegeven. Maar omdat je nu
toch al hooglied uitlegger bent geworden, zou je je misschien aan nog een paar
verzen van het eerste hoofdstuk kunnen wagen! Of is er iemand anders onder
jullie, die dat zou kunnen?"
[2] ALLEN
zeggen: "Heer, hoewel wij de indruk hebben dat wij het zouden kunnen,
kunnen wij het toch niet!"
[3] SIMON
zegt: "O Heer, dat is voor mij nu helemaal geen moeite meer; opeens ben ik
daar nu heel goed toe in staat en zeker op een volkomen juiste manier!
[4] In een
volgend vers staat: 'Ik ben zwart, maar heel liefelijk, dochters van Jeruzalem,
als de hutten van Kedar, als de tapijten van Salomo.' Als dit in gewone woorden
wordt vertaald, kan het toch niets anders betekenen dan: 'Ik, de Heer, ben nu
in de wereld bij jullie blinde en op velerlei wijzen hoogmoedige mensen, en
jullie kennen Mij meestal niet en Ik wordt door jullie leiders van het volk
diep veracht, en toch ben Ik vol diepe deemoed en zachtmoedigheid en liefde
voor jullie, dochters van Jeruzalem! ,
[5] Wie zijn
de dochters van Jeruzalem? Dat zijn de hoogmoed, de trots, en de heers en
hebzucht van de nakomelingen van Abraham; dat zijn de opgesmukte dochters van
Jeruzalem, waarvoor echter de verachte, en dus voor hen zwarte, heer, de eerste
mens van alle mensen, toch genadig en barmhartig is, en heerlijker en
liefderijker dan de hutten van Kedar, die er van buiten erbarmelijk slecht
uitzien, maar die van binnen toch rijkelijk uitgerust waren met allerlei
schatten om onder de goede armen en noodlijdenden te verdelen, en ook
heerlijker dan de meest waardevolle tapijten van Salomo, die van buiten aan de
bovenkant bestonden uit een donkergrijze, harige stof, maar die aan de onderkant
en van binnen bestonden uit de kostbaarste Indische zijde, doorweven met het
fijnste goud.
[6] Verder
staat er: 'Kijk mij er niet op aan dat ik zo zwart ben (voor jullie dochters
van Jeruzalem), want de zon (jullie wereldse trots) heeft mij verbrand (door
jullie hoogmoedige, wereldse gezichten)! De kinderen van mijn moeder zijn boos
met mij.' Wie anders kan Uw moeder in U zijn, o Heer, dan Uw eeuwige wijsheid,
zoals de Vader in U Uw eeuwige liefde is?! Uw moeder is ook tevens Uw eeuwige
orde waarvan de, evenals U, o Heer, toornig zijnde kinderen de eeuwige,
oneindige ruimte vullen en hun toorn uiten door de grote wanorde van de
kinderen Israëls te ordenen.
[7] Want deze
heilige orde 'heeft men als behoedster van de wijnbergen aangesteld', dat
betekent: Uw wil tesamen met al Uw hemelse machten heeft door wetten deze orde
aan de mensen gegeven, opdat daardoor de wijnbergen, dat zijn de
mensengemeenschappen, binnen de hemelse orde zouden blijven.
[8] 'Maar mijn
wijnberg, die ik had, heb ik niet beschermd! ' Dat wil zoveel zeggen als: 'Mijn
eeuwige, goddelijke, ontoegankelijke hoogte en diepte heb Ik buiten de
bescherming geplaatst!', -waarvan hopelijk voor iedereen Uw hoogst
toegankelijke tegenwoordigheid hier toch het sprekendste getuigenis geeft. Uw
hoogste en ontoegankelijkste en stralendste hemelen heeft U verlaten om hier in
de diepste deemoed, dus zwart voor de kinderen van deze aarde, te verschijnen
en de goede armen in Uw kamer te leiden, in de goede hut van Kedar. -0 Heer,
zeg mij nu, of ik de twee verzen, die U er nog bij wenste, ook goed beoordeeld
heb!"
[9] IK zeg:
"Heel juist; geef ons daarom bij die vijf ook nog de uitleg van het
zesde!"
[10] SIMON
zegt: "U zij eeuwig mijn volle liefde en mijn innigste dank, omdat U, o Heer,
mij, een jonge knaap, in Uw genade en liefde waardig achtte hier voor hen die U
liefhebben die verborgen geheimen te ontsluieren, die, sinds zij geschreven
zijn tot op heden, nog niemand heeft ontsluierd! Mijn ziel verheugt zich
uitermate over deze genade. Dat wil echter niet zeggen dat zij daarom
hoogmoedig is; integendeel, ik wordt alleen maar steeds deemoediger hoe meer ik
Uw alles en mijn totale niets inzie en begrijp. Maar U, o Heer, weet wel dat ik
steeds moeite heb met mijn gevoel voor humor, en de heerlijke wijn wakkert die
neiging nog meer aan en daarom kan ik hier bij het gevraagde zesde vers niet
nalaten, hoe ernstig het ook is, enige humor toe te voegen."
[11] IK zeg:
"Spreek wat je hart je ingeeft en zoals je dat gewend bent! "
[12] SIMON gaat
verder: "Als Salomo, of zijn met alle wijsheid gevulde ziel, gelegenheid
gehad zouden hebben hier in ons midden te zijn, dan zou het zesde vers zeker
niet geschreven zijn, want in het zesde vers zegt Salomo: 'U, die mijn ziel
liefheeft, vertel mij waar U vertoeft, waar U 's middags rust, zodat ik niet
hoef te zoeken bij de kudden van U w metgezellen! ' Want Salomo, en door hem de
ziel van zijn volk, zou U zeker hebben gevonden terwijl U Uw schapen 's
morgens, 's middags, 's avonds en ook om middernacht aan het hoeden was; dus
steeds bezig en niet alleen 's middags rustend!
[13] Ik bedoel
dat de eeuwige middag van Uw rust, - de oneindige lange tijdsduur waarin U niet
zoals nu, Zelf met de mensen omging, maar hen aan Uw gezellen heeft
overgelaten, die steeds dommer en hoogmoediger zijn geworden, -nu voorbij is,
en een nieuwe en eeuwige levensmorgen is voor ons aangebroken, en wie U
herkend heeft, zal U vast nooit her en der lopen te zoeken bij Uw nu zeer dom
en traag geworden gezellen.
[14] Wat vindt U, o Heer: heb ik tenminste globaal de juiste betekenis
getroffen?"
[15] IK zeg:
"Ondanks de humor, die je hier heel passend ingevoegd hebt, ook hier
volmaakt! Omdat we nu echter hebben gezien, dat ook het Hooglied van Salomo
ontsluierd kan worden en jij, Simon, daar zelf een heel andere mening over hebt
gekregen, moet nu ook jouw corrector Gabi iets ten beste geven. Ik zou graag
uit zijn mond willen horen, waarom hij zo ingenomen was met het Hooglied van
Salomo, zonder er ook maar iets van begrepen te hebben! -Gabi, doe je mond
daarom open en vertel ons daar iets over! "
172 Gabi bekent zijn domheid en ijdelheid
[1] GABI gaat
staan, maakt een diepe buiging en zegt dan met een bibberstemmetje, dat zelfs
de Romeinen, die anders heel ernstig waren, een beetje deed glimlachen: "O
Heer en Meester! Ik ben nooit op roem uit geweest, want daar heb ik nooit voor
gevoeld, en daarom zoek ik ook hier des te minder roem en ik wil eigenlijk mijn
hele leven lang al geen roem, en omdat ik geen roem zoek en wil, zeg ik liever
niets en houd mijn mond! Ik ben nu dan ook al klaar met wat ik te zeggen
heb!"
[2]
Onwillekeurig zegt SIMON dan: "Oho, wat is dat nu? Anders praatte je graag
honderd uit. Overal wilde je je voordoen als belangrijkste spreker en was je er
helemaal niet afkerig van om geroemd te worden?! Merkwaardig!"
[3] GABI zegt:
"Ik doe wat ik doe, en daar hoef jij je helemaal niet druk over te maken!
Van mens tot mens is spreken gemakkelijk, maar hier is God en hier zijn engelen
aanwezig, en dan moet een menselijke stem niet te vrijpostig worden, maar heel
deemoedig en bescheiden zwijgen! Ik heet Gabi, de stille, en niet Simon de
vrijpostige!"
[4]
Glimlachend zegt CYRENIUS: " Aha, hinc illae lacrimae! * (*Vandaar die
tranen) , Kijk, kijk, de jonge man zoekt geen roem, maar schijnt toch zeer
verstoord omdat zijn metgezel Simon met de uitleg van het Hooglied, o Heer, Uw
welgevallen verworven heeft!
Waarlijk,dat bevalt mij helemaal niet van Gabi!"
[5] Zelfs
JARAH zegt: "Mij bevalt het ook niet! Want mij geeft het alleen maar veel
vreugde als ik merk, dat bij iemand de liefde en genade van de Heer zich in
zijn ziel wonderbaarlijk beginnen te openbaren; maar wanneer een ziel zich aan
iets wil onttrekken is dat naar.Wie door de Heer uitgenodigd wordt om te
spreken maar niet wil, mogelijk uit valse schaamte, en dan zegt dat hij geen
roem zoekt, liegt tegenover zichzelf en alle anderen, en liegen is iets heel
lelijks!"
[6] Dan zegt
SIMON weer: "Ga staan en rechtvaardig je gedrag, en geef de Heer antwoord
op Zijn heilige vraag!"
[7] Dan gaat
Gabi weer staan en vraagt om verontschuldiging omdat hij zojuist zo dom tegen
de Heer heeft gesproken. Als de Heer het nog zou wensen, wilde hij nu
antwoorden.
[8] IK zeg:
"Wel, spreek! Want Ik heb de vraag die Ik tot jou richtte, nog lang niet
als ongeldig teruggenomen; integendeel wachten wij allen nog op een bescheiden
antwoord van jou! Spreek dus en vertel watje weet!"
[9] GABI zegt:
"Omdat mij de vraag gesteld werd waarom ik, ondanks dat ik het ook niet
begrijp, een liefhebber ben van het Hooglied van Salomo, wil ik de reden van
deze liefhebberij van mij hier welopenlijk vertellen, hoewel ik tenslotte zelf
naar waarheid moet bekennen dat ik daarvoor eigenlijk helemaal geen reden had,
dat wil zeggen, ik bedoel geen goede reden, als ik over een reden spreek. Want
iets wat dom en in wezen slecht is, kan nooit gezien worden als de eigenlijke
reden voor een bepaald gedrag, omdat iets wat slecht is uit puur zand bestaat,
dat nooit kan dienen als stevige grond voor een huis, geestelijk of natuurlijk
genomen. Wel, wat was dan de eigenlijke, oorspronkelijke reden voor mijn
liefhebberij met betrekking tot het 'hooglied van Salomo'? Niets anders dan,
zoals ik het nu zie, verborgen grote domheid en ijdelheid!
[10] Ik wilde
niet alleen bij mijn collega's, maar ook bij alle andere mensen, doorgaan voor
een wijs man, zeer onderlegd in de Schrift, en daarom had ik uit de hele
Schrift juist dat als lievelingsstudie gekozen, waarvan ik de overtuiging had
dat het door de hele schare schriftgeleerden, net zo min als door mijzelf,
begrepen werd. Ik was echter erg slim en deed voor de schijn heel verstandig,
ernstig en wijs.
[11] Vaak
vroeg men mij, als men mij met een bedrieglijk opgewekt gezicht zag lezen in
het Hooglied, of ik dan werkelijk de onontwarbare mystiek van het lied begreep.
Mijn antwoord luidde heel kort: 'Welke dwaas leest dan voortdurend dingen die
hij onmogelijk kan begrijpen? Als ik de verheven mystiek van het lied niet
begreep, zou ik toch wel een dwaas zijn het te lezen, en zou het gelezene, als ik
het evenals jullie niet zou begrijpen, mijn innerlijk beroeren?! , en drong bij
mij aan, men bezwoer het mij, ja men bedreigde mij om toch in leder geval mijn
inzicht aan de hogepriester mee te delen. Maar dat hielp allemaal niets, want
ik was goed in het verzinnen van allerlei uitvluchten en verontschuldigingen en
ik was daarom door niets te bewegen iets van mijn geheimen te verraden, wat des
te gemakkelijker was omdat ik er ook geen had.
[12] Alleen
Simon, als mijn intiemste vriend, wist, maar alleen ten dele, hoe het er met
mijn Salomo’s wijsheid uitzag. Hij hield mij dat vaak voor en toonde mij aan,
dat ik met het Hooglied van Salomo óf mijzelf óf de wereld voor de gek hield.
'Want', zei hij mij vaak, 'denk je soms dat jij terwijl jouw overige kennis en
ervaring in alles beperkt is, het Hooglied zult begrijpen omdat je het zo
moeizaam uit je hoofd hebt geleerd? ! ' Maar ik probeerde het hem toch half te
laten geloven door te zeggen dat ik juist een voorliefde had voor de diepste,
onduidelijkste en meest duistere geheimen, omdat ik mij voorstelde dat daar
iets ontzettend belangrijks achter school. Uiteindelijk nam Simon dat toch van
mij aan, maar dat was een geweldige vergissing van hem. Want innerlijk was ik
een vijand van de wijsheid van Salomo, die hem uiteindelijk tot afgodendienaar
had gemaakt.
[13] Nu wilde
ik weliswaar niemand meer bedriegen, maar ik wilde mij nu ook weer niet onnodig
blootgeven als iemand die voordien getracht had om de mensen te bedriegen
teneinde, eerlijk gezegd, ooit een echte Farizeeër te worden, wat gezien mijn
nu pas sinds drie dagen opgegeven streven, beslist niet gering was; want hoe
sluwer en geraffineerder een Farizeeër is, in des te groter aanzien staat hij
nu bij de tempel.
[14] Ik wilde
eigenlijk toch al niet meer aan die hele domme geschiedenis denken en deze heel
stilletjes helemaal laten vallen; maar omdat U, o Heer, mij nu verzocht heeft
om het hele verhaal te vertellen, heb ik dat nu ook naar waarheid gedaan en nu
weet iedereen hoe het er met mij voorstond en hoe het er nu met mij voorstaat.
Ik was in dit geval wel heel eigenzinnig, en er was met mij niet veel te
beginnen; maar nu ben ik volmaakt in orde, herken het enig ware licht van alle
leven en zal ook nooit weer proberen iemand te bedriegen.
[15] Mocht ik mij
nu in tegenwoordigheid van de Heer enigszins ongepast gedragen hebben, dan
vraag ik eerst aan U, o Heer en Meester, zoals ook aan al Uw vrienden groot en
klein, uit het diepst van mijn hart om vergeving! Want ik wilde door mijn
aanvankelijke zwijgen immers niemand nadeel berokkenen, maar alleen maar een
beetje mijn oude schande verbergen. Dat kon er echter hier voor Uw heilig,
alziend oog niet mee door en daarom heb ik dan laten zien hoe ik was en hoe ik
nu ben. Daarmee ben ik echter ook met wat ik ten nadele van mijzelf te zeggen
heb helemaal klaar en meer weet ik niet."
173 Gabi's beginselen als Farizeeër
[I] IK zei:
"Voor jezelf was het erg goed dat je je hart eens uitgestort hebt; ondanks
dat moet je nog één ding vertellen en goed uitleggen, - weer niet voor Mij,
maar alleen voor jezelf! Vertel eens, toen je je in en voor de tempel liet
inwijden, begon je je meteen toe te leggen op het bedrog en al je zinnen er
alleen maar op te richten om zo'n echte oneerlijke, gesloten, verraderlijke
Farizeeër te worden, geloofde je toen aan geen enkele god? Had niemand je dan
verteld dat een Farizeeër eigenlijk alleen maar priester en dienaar van God is,
zoals eens Aäron, en nooit een zelf en heerszuchtige mensenbedrieger? Hoe kon
je zo'n oerslechte aandrang ooit in je hart laten opkomen?
[2] Is dan het
helpen van mensen, waar dat maar mogelijk is, niet reeds op zichzelf al een
heerlijk levensprincipe, dat zelfs de oude heidense wijzen steeds in grote eer
hebben gehouden en in acht hebben genomen?! Zei Socrates niet reeds: 'Mens, als
je als sterveling de goden waardig wilt eren, dien dan je broeders; want zij
zijn net als jij het kostbaarste werk van de goden! Als je de mensen liefhebt,
breng je een offer aan alle goden die goed zijn en de slechten zullen je daarvoor
niet kunnen straffen! ' De Romeinen zeiden: 'Leef eerbaar, doe niemand kwaad en
geef ieder het zijne! ' Kijk, zo oordeelden de Romeinen, die heidenen waren;
hoe kon jij dan als Jood zo'n helse instelling krijgen?
[3] Kon je je
dan niet ook maar enigszins indenken dat er toch een God moet zijn, die niets
anders dan alleen maar het goede kan willen en die de mensen niet alleen maar
voor de korte tijd van dit aardse leven, maar voor de eeuwigheid heeft
geschapen?! Kijk, daarvan moet je Mij nu nog heel precies rekenschap geven en
je moet er volledig mee voor de dag komen! Vertel het dus!"
[4] GABI zegt:
"God, Heer en Meester van eeuwigheid, als ik ooit gelegenheid gehad zou
hebben ook maar het honderdste deel te horen van datgene wat ik hier in deze
zeer merkwaardige drie dagen gehoord heb, dan zou ik beslist niet zulke
miserabele aspiraties gehad hebben; maar - exempla trahunt *(* voorbeeld doet
volgen) , -, zoals de Romeinen ook zeggen -ik had immers voorbeelden en
toonbeelden die slechter dan slecht waren! En die slechte voorbeelden en
toonbeelden voeren daar heel wel bij, en hoe meer zij de kunst verstonden het
volk zo veel mogelijk af te zetten en te bedriegen des te beter ging het met
hen.
[5] Want zij
zeiden: Niet God, want dat was alleen maar een oud verzinsel van de mensen,
maar de natuur heeft de met redelijk helder verstand begaafde mens reeds vanaf
de wieg een vingerwijzing gegeven om, als hij werkelijk goed wilde leven,
vooral de domheid van de mensen in zijn voordeel te gebruiken; wie dat niet kon,
bleef zijn leven lang een dwaas en moest ook als niets anders dan als een met
weinig verstand begaafd, menselijk lastdier blijven leven en zich voeden met
dorens en distels, en op stoppels liggen!
[6] Als leraar
van het volk moest men er alleen voor zorgen, dat de gewone menselijke
lastdieren steeds in het diepste bijgeloof gehouden werden! Zolang dat
nagestreefd werd, zouden de eigenlijke intelligente mensen goed kunnen leven;
als men hun echter de waarheid zou laten zien en hen voor zou lichten, zouden
de eigenlijke intelligente mensen zelf de hak, de ploeg en de sikkel ter hand
moeten nemen en in het zweet van hun aanschijn het met moeite verworven, harde
brood moeten nuttigen.
[7] De ware
mens moest trachten het zo ver te brengen dat hij door de menselijke lastdieren
minstens als een halfgod werd beschouwd. Als hij het zover gebracht had, moest
hij zijn licht als een Egyptisch graf verbergen en zich omgeven met allerlei
valse schijn en verdovende nevel; de menselijke lastdieren zouden hem dan al
gauw letterlijk gaan aanbidden, en dat des te meer als hij hun van tijd tot
tijd schijnbaar iets nuttigs ten deel liet vallen. Kortom, hij moest de
menselijke lastdieren heel overtuigend, maar altijd nog onjuist, kunnen
bewijzen dat zij er onschatbaar voordeel van zouden hebben als zij door de
vermeende halfgod blauw en soms zelfs doodgeslagen werden!
[8] Men moest
hun harde wetten geven en als sanctie daarop bedreigen met de scherpste
tijdelijke -en grimmigste eeuwige straffen, en de trouwe uitvoerder van de wetten
slechts kleine aardse voordelen beloven, maar des te grotere eeuwige na de
dood, -en dan zou men een echt mens zijn ten opzichte van al die ontelbare
menselijke lastdieren! Als zijn opvolgers in staat waren het gepeupel in de
nacht van het duistere bijgeloof te houden, zouden duizenden jaren ze daar
houden; maar als zij daartoe niet in staat waren, zouden zij als bedriegers der
mensheid binnen de kortste keren heel ellendig het hazenpad moeten kiezen!
[9] Mozes en
Aäron zouden van die ware mensen geweest zijn, die door hun intelligentie en
hun grote kennis de zwakheden van het Israëlitische volk al gauw ontdekt
hadden, zich als leiders en zaligmakers van dat volk opgeworpen en het door een
goed uitgedacht, maar geweldig bedrog dermate dom gehouden hadden dat het volk
nu nog net zo dom was als toen het duizend jaar geleden aan de voet van de
Sinaï verbleef, en in menig opzicht nog meerdere duizenden jaren zo zou
blijven. In feite was dat eigenlijk een weldaad voor het volk, want de mens is
van meet af aan een lui beest en moet daarom met ijzeren scepter geregeerd en
met roeden geslagen worden opdat hij het goede doet!
[10] Heer, wat
ik hier verteld heb, is geen ijdele fantasie van mijn verbeeldingskracht, maar
de volle waarheid! Iedere echte Farizeeër denkt bij zichzelf zo over de
goddelijke openbaring, die altijd des te belangrijker is naarmate zij onbegrijpelijker
is. Salomo' s Hooglied past hier precies in en ook de profeten en Mozes
bevatten veel bruikbaars! En dat was dan ook een reden temeer dat ik mij zo
heel speciaal op het Hooglied heb toegelegd.
[11] Ik ben nu
weer uitgesproken en geloof voldoende bewezen te hebben dat mijn vroegere
overtuigingen onmogelijk anders konden zijn; want zoals het onderricht is, zo
is de mens en zo ook zijn wil en zijn daden! Dat ik nu met de diepste
verachting terug kan kijken op dat echt helse onderricht, spreekt wel vanzelf!
Ik verwacht nu echter ook van U, o Heer, dat U tengevolge van Uw liefde en
wijsheid, mijn gedachten en daden die ik hier getrouwen waarachtig heb
'verteld, genadig door de vingers zult zien en zult vergeven!"
[12] IK zeg:
"Hoe zou Ik je dat kunnen onthouden, je hebt immers zelf al dit helste
werk voor eeuwig uit je gebannen? En juist om die reden liet Ik je dit alles
luid voor ons allen uitspreken, opdat je hart volkomen vrij werd en je je nu
geheel vanuit je diepste levensgrond kunt overgeven aan de volle waarheid! Maar
tevens heb Ik daarmee ook beoogd dat alle hier aanwezigen uit de mond van
waarachtige getuigen horen, hoe het in deze tijd doorgaans staat met het
Farizeeërschap, en dat het daarom noodzakelijk was dat Ik Zelf persoonlijk op
deze wereld moest komen om de gehele mensheid niet te gronde te laten gaan.
-Maar nu moeten jullie beiden het ook weer helemaal eens worden, en Simon moet
nu wat hij in zijn hart over Mij denkt aan ons allen vertellen!"
174 Simons mening over de Heer
[I] SIMON
zegt: "O Heer, dat is eenvoudig en snel gedaan! U bent geestelijk de Zoon
van God, en voor ons hier bent U God en Mens tegelijk. U bent uit U Zelf de enige
in de hemel alsook op deze aarde. Niemand in de gehele oneindigheid is aan U
gelijk! Een engel maakt zich nooit ondergeschikt aan de wil van een mens, maar
als U hem ook maar het minste teken geeft, voert hij in een nauwelijks denkbaar
snelogenblik Uw wil uit. Wat U wilt gebeurt zonder meer; een door U
uitgesproken woord is een uitgevoerde daad!
[2] Uw oog
doorziet in één ogenblik de gehele geestelijke en materiële schepping. De
geheimste gedachten van de engelen kent U zo goed, alsof U deze Zelf gedacht
had, en wat wij armzalige stervelingen nog zo verborgen denken, ziet U
helderder dan wij deze stralende zon zien, ook al straalt zij nog zo heerlijk.
U kent alles wat de zee in haar diepste diepten verborgen houdt, U kent het
aantal zandkorrels in de zee, dat van de sterren en wat zij bevatten en dragen en
U kent het getal van het gras op de aarde, dat van de kruiden, de struiken, de
bomen en van de geesten in de gehele eindeloze ruimte beter dan ik het getal
één! Omdat ik dat niet alleen heel vast geloof, maar ook heel zeker weet, kan
het toch niet moeilijk zijn nu te zeggen: Heer, deze mening heb ik diep in mijn
hart over U, voor zover ik U nu gedurende deze drie dagen heb leren kennen! Ik
zou nauwelijks weten wat ik anders nog zou kunnen zeggen!"
[3] IK zeg:
"Maar jullie zijn nu toch al meer dan drie dagen bij Mij! Waarom heb je
het dan alleen maar over drie dagen?"
[4] SIMON
zegt: "Heer, wat gaan mij die drie aardse dagen aan? Ik tel alleen maar de
drie geestelijke dagen van de kennis; dat zijn ten eerste de ware kennis van de
materie, ten tweede de kennis van het wezen van de zielen en ten derde de
kennis van het zuiver geestelijke. Dat zijn de drie ware levensdagen die wij
bij U zijn!"
[5] IK zeg:
" Ah, dat is natuurlijk heel wat anders! Daarover ben Ik het helemaal met
je eens, want in vergelijkingen ben je nu heel goed thuis, -maar met je
innerlijke zelfkennis is dat nog niet helemaal het geval! En daarom stamt ook
de beoordeling die jij over Mij ten beste hebt gegeven niet helemaal uit je
diepste innerlijk; er zit nog iets en dat moet je toch ook uitspreken! Het is
weliswaar een heel klein zaadje van een slechts bij tijden optredende twijfel
over Mij, maar, dit zaadje moet ook uit je verwijderd worden, anders begint
het over een poosje te ontkiemen en kan dan in je hart uitgroeien tot een bos
vol duistere twijfel, die dan moeilijk te verdelgen en uit te roeien zou zijn!
Kijk maar eens goed diep in je hart, dan zul je het kwade twijfelzaadje wel
vinden!"
[6] SIMON
kijkt Mij en ook alle andere tafelgenoten enigszins verbluft aandenkt over
zichzelf na en zegt na een poosje: "Heer, voorwaar, ik kan zoeken wat ik
maar wil, maar ik vind toch zogezegd niets! Want alle opduikende twijfel over
U, ook al is die nog zo gering, laat ik ogenblikkelijk in rook opgaan en er kan
nu beslist geen twijfel meer opkomen!"
[7] IK zeg:
"En toch, en toch, -denk slechts na, je zult het wel vinden!"
[8] SIMON
zegt: "Heer, U maakt dat ik bang.wordt voor mijzelf! Ben ik soms heel verborgen
een monster? Ik kan doen en denken wat ik maar wil, maar ik vind toch in de
verste verte niets dat zou kunnen lijken op wat U, o Heer, wilt dat in mij is.
Waarin en op welke wijze zou ik dan nu nog enige twijfel, of op z'n minst een
aanleiding daartoe, kunnen hebben?"
[9] IK zeg:
"Maar vriend Simon, kijk Mij eens aan! Zie Ik er dan werkelijk zo op straf
belust en wraakzuchtig uit, dat jij er voor terugschrikt om wat je al zogezegd
op de punt van je tong hebt liggen, nu hardop en openlijk uit te spreken?"
[10] Als Ik
dat zeg, schrikt SIMON zichtbaar en zegt: "Maar Heer! Moet dan ook die
kleinigheid, waarvan ik het alleen maar ongepast vond om die hardop uit te
spreken, ook hardop gezegd worden?
[11] Een mens
kan immers zoveel denken; ja, hij heeft zelfs eigenlijk niet eens een greep op
die gedachten! Een gedachte wordt ergens vandaan in mijn hart geblazen en
blijft dan vaak enige tijd hangen; tenslotte vervaagt hij en dan herinner ik me
hem vrijwel nooit meer. En zo kan deze geringe gedachte van twijfel ook wel
ergens vandaan mijn hart binnengevlogen zijn, en ik heb hem gedacht maar ook
meteen weer verworpen, omdat ik immers duizenden overtuigende bewijzen
daartegen in hoofd en hart draag. Bovendien vond ik het wat ongepast deze
gedachte hardop uit te spreken. Als U, o Heer, daar echter beslist op staat,
dan wil ik hem ook wel graag uitspreken. -Beste, trouwe vrienden van de Heer,
neem echter van mij aan dat ik hem nu al helemaal verworpen heb!
[12] Die
gedachte is echter de volgende: Omdat ik nu al sinds mijn aanwezigheid hier
steeds het buitengewoon lieflijke en zeer vrouwelijke meisje aan de zijde van
de Heer zie, kwam werkelijk helemaal vanzelf de belachelijke gedachte bij mij
op, of de Heer soms ook op een vrouw verliefd zou kunnen zijn, tenminste zo
lang Hij op deze aarde ook in een fysiek lichaam rondwandelt! Maar wat zou je
in dat geval dan moeten denken van Zijn volkomen zuivere geestelijke bestaan?
God kan weliswaar al Zijn schepselen heel zuiver liefhebben, maar of Hij heel
speciaal een zeer aantrekkelijk, mooi meisje nu op aarde ook seksueel kan
liefhebben, -die vraag was voor mijn verstand wat moeilijk met ja of nee te
beantwoorden, hoewel ik mij in mijn hart toeriep: 'Bij U kan iedere liefde
alleen maar in de hoogste graad zuiver zijn, ook een, die wij als mensen onder
elkaar volkomen onzuiver zouden noemen! ,
[13] Heer dat
is nu wat U mij wilde laten zeggen! Maar nu ben ik wel klaar met alle zaadjes
en kiempjes, en U, o Heer, mag daar nu van maken wat U wilt! Of ziet Uw
goddelijk, alziend oog nog wat in mij? Mocht er nog ergens iets zitten op een
plaats waar ik niet kijk, wijs, o Heer, mij daar dan alstublieft op, dan zal ik
daar nu meteen zonder enige schroom mee voor de dag komen!"
[ I] IK zei:
"Nu ben je rein, en er is niets meer in je dat ooit je geloof in Mij van
de wijs zou kunnen brengen. Maar nu zal Ik jou en ook alle anderen laten zien wat
voor ondoordringbaar bos van twijfels uit je gegroeid zou zijn als je je nu
niet ontdaan zou hebben van dit twijfelzaadje. Je zou zonder meer langzaam maar
zeker tot de volgende filosofie zijn gekomen:
[2] Wat zou
het gevolg zijn als Ik Mij aan een vrouw zou vergrijpen en daaruit een vrucht
in haar schoot zou ontstaan? Als deze mannelijk zou zijn, zou dat dan ook een
God zijn? En als deze vrouwelijk zou zijn, wat dan? Zou het de Mozaïsche wet
aantasten als Ik Mij vergrepen had? Zou dat Mijn goddelijke mens niet
ongeschikt maken voor het behouden van de goddelijke Geest? Of zou Ik
persoonlijk wel of niet tot zo'n daad in staat zijn? Maar hoe kon Ik de mensen
voor deze daad geschikt gemaakt hebben zonder daar Zelf toe in staat te zijn?
[3] Als de
geslachtsdaad een zonde in het lichaam is en ziel en geest verzwakt, waarom heb
Ik dan de mens voor zijn voortplanting deze zondige handeling in het lichaam en
in de ziel meegegeven? Had Ik niet op een zuiverder manier de voortplanting
teweeg kunnen brengen?! Als deze daad van de voortplanting echter volgens Gods
orde de enig juiste en mogelijke is, dan moet God die net zo goed kunnen
uitvoeren als de mens! Waarom is de geslachtsdaad voor de mensen een zonde en
voor God niet; of kan God onder bepaalde omstandigheden ook tegen Zijn orde
zondigen? Maar hoe kan God zuivere liefde zijn als Hij ook schuldig zou zijn
aan een zondige menselijke zwakheid?!
[4] God als
God kan onmogelijk tegen Zijn orde zondigen! Als Hij echter de menselijke
natuur heeft aangenomen, is Zijn lichaam dan wel of niet tot zondigen in staat?
Moet ook Hij tegen alle aanvechtingen van het lichaam strijden? Als Hij die
heeft, wie Iaat ze dan over Hem komen? Is er nog een hogere en oudere God die
deze jonge, die zich nu pas ontwikkelt, met allerlei moeilijke beproevingen
versterkt en in de geest wedergeboren Iaat worden? Als deze jonge God nu als
een mens zou zondigen, zou Hij dan ook net als de mens verworpen kunnen worden?
[5] Zouden de
oude Egyptenaren soms gelijk kunnen hebben met hun genealogie van de
hoofdgoden? Uranus verwekte met Gaea een Kronos (Saturnus, Tijd), die zijn
werken steeds weer vernielt. Zeus, als de wil van Kronos, wordt gered door de
liefde, groeit in het verborgene op en wordt oppermachtig. De macht van Zeus
brengt Uranus en Kronos voor eeuwig tot rust, heerst alleen en schept de mensen
op de aarde, waarvoor hij echter door de voorbeschikking van het ontzettende,
onnaspeurlijke Fatum*), (*(nood)lot) als oudste oergodheid, ook geplaagd wordt
met veel menselijke zwakheden. Het Fatum schijnt de onbekende grote god te
zijn; maar nu, in zekere zin moe van het regeren, heeft hij onzichtbaar en
zonder dat iemand dit weet een goddelijke vonk in een zuiver meisje gelegd en
in een verjongde versie heeft hij nu in deze ene zoon voor een regeringsopvolger
gezorgd en die staat nu voor ons en doet zijn eerste pogingen om als god te
regeren!
[6] Ik zou je
nog heel veel van die uitwassen kunnen beschrijven waaruit zo'n woud van
twijfels bestaat, en ook in welk ander struikgewas en onkruid dit kan
degenereren. Maar omdat het zaadje nu bij jou vernietigd is, ben je rein en van
een verdere groei van het onkruid kan geen sprake meer zijn; en omdat je
nu helemaal gereinigd bent, ben je ook
helemaal geschikt om een van Mijn belangrijkste leerlingen te zijn.
[7] Overigens
zul je nu wel beseffen hoe en waarom dit meisje in al haar liefde zo bijzonder
aan Mij gehecht is. Want in die mate waarin dit meisje Mij liefheeft, heeft
niemand van jullie Mij lief; want jullie liefde is meer een verbazing over Mijn
wijsheid en Mijn voor jullie onbegrijpelijke wonderen. Maar dit meisje houdt
van Mij puur om Mijzelf, nu zij eenmaal weet wie in Mij schuilt. En dat is meer
waard dan Mij als God te bewonderen, want het moet toch voor iedereen duidelijk
zijn, dat bij God alle dingen mogelijk zijn. Ook dat is wel goed, maar het
andere is beter
[8] Wat heb je
dan liever: Dat men je alleen al liefheeft omdat je een mens bent, of dat men
je alleen maar liefheeft omdat je een wijs mens bent en erg vaardig in allerlei
kunsten? De eerste liefde gaat uit van het leven en heeft betrekking op het
leven; de tweede gaat echter alleen maar uit van het gevoel voor kunst en heeft
slechts betrekking op de kunst en de wetenschap van degene die deze bezit. Zeg
eens, welke liefde zou je hoger waarderen?"
[9] SIMON
zegt: "Duidelijk de eerste! Want wie mij al als mens liefheeft, zal mij
dan ook als wijze en als kunstenaar des te meer liefhebben; wie mij echter lief
zal hebben in de veronderstelling dat ik een wijze en een kunstenaar ben, zal
al gauw de liefde de rug toekeren als hij mocht ontdekken dat ik geen wijze en
ook geen kunstenaar ben! Daarom is de zuivere liefde van dit meisje voor U, o
Heer, werkelijk een voorbeeldige liefde en overtreft die van ons allen in hoge
mate!
[10] Weliswaar
heeft een meisje een man als zodanig gemakkelijker en natuurlijker lief dan
een man een andere man; als echter een man met zijn verstand en hart de waarde
van een mens, een broeder, dieper beschouwt, zal hij, als hij zijn eigen waarde
voelt en beseft, ook de naaste waarderen en liefhebben, zonder rekening te
houden met zijn eigenschappen. En als hij daarna zelfs verborgen, zeer te
waarderen eigenschappen bij hem ontdekt, zal zijn liefde voor hem beslist des
te sterker worden! - O Heer! Ieder van Uw woorden en lessen is groot en
verheven en in alle eeuwigheden der eeuwigheden waarheid!"
176 De eenwording van de mens met God.
Simon bekent zijn lichamelijke zwakheden
[1] Simon:
"Ik zie nu, o Heer, dat U Zich aan de mensen geheel als God openbaart en nergens
een voorbehoud maakt of iets geheim houdt zoals de oude profeten dat deden, die
U steeds heel versluierd aan de mensen openbaarden en aan de stervelingen
nauwelijks de zoom van Uw mantel lieten zien. Zij vestigden wel een religie en
een kerk; maar wat was dat voor religie en wat voor kerk? De religie was een
nauwelijks zichtbare ster, die uit de een of andere eindeloze diepte van de
ruimte een heel spaarzame straal van hoop wegschonk aan de in dikke duisternis
gehulde aarde, en de kerk was een gebouw van harde steen, een tempel, waar
omheen louter doolhoven en duistere voorhoven lagen die door de mensen betreden
konden worden, maar in het inwendige van de tempel, waar al de levensgeheimen
onthuld op gouden tafels lagen, konden zij nooit komen.
[2] Maar hier
wordt niet alleen het binnenste van de tempel voor alle mensen geheel
toegankelijk gemaakt, maar God, de eeuwig ontoegankelijke, openbaart Zich Zelf
in eigen persoon geheel zoals Hij was, is en eeuwig zijn zal, aan de mensen.
Dat maakt het anderzijds echter ook noodzakelijk om God niet slechts ten dele,
maar met lichaam, ziel en geest geheel in zich op te nemen, door enkel en
alleen Hem lief te hebben. Deze toenadering van de Schepper tot het schepsel en
omgekeerd, moet immers uiteindelijk onvermijdelijk een volledige vereenzelviging
van het scheppende Oerwezen met het later geschapen wezen ten gevolge hebben.
[3] God wordt
één met ons en wij worden één met Hem, zonder de geringste beperking van onze
persoonlijke individualiteit en met volkomen vrijheid van wil! Want zonder de
volmaakte vereenzelviging van het schepsel met de Schepper kan nooit aan een
volkomen wilsvrijheid gedacht worden, omdat alleen de wil van de Schepper
geheelonbeperkt kan zijn en de wil van het schepsel alleen maar dan, als hij
volmaakt één geworden is met de wil van de Schepper.
[4] Als wij
willen wat de Heer wil, is ons willen volkomen vrij, omdat de wil van de Heer
ook volkomen vrij is; willen wij dat echter niet, of maar ten dele, dan zijn
wij miserabele slaven van onze eigen oneindige blindheid. Alleen in God kunnen
wij volkomen vrij worden; buiten God bestaat er niets dan alleen maar gericht
en dood!
[5] Heer, U
ziet dat ik niet bang ben om te spreken, en ik geloof ook ditmaal de spijker
weer op de kop geslagen te hebben! Maar voegt U nu Uw almachtige zegen daarbij,
opdat deze prachtige tarwekorrel, die u, o heilige Vader, Zelf uit Uw eeuwige
hemel naar hier op deze helaas erg magere aarde verplant hebt, in de aarde van
onze zwakke harten duizendvoudig vrucht mag dragen! O heilige Vader, word één
met ons, Uw schepselen, Uw nog armzalige kinderen, opdat wij eens, aan U
gelijk, ook één met U kunnen worden!" -Hier barst Simon helemaal ontroerd
in tranen uit.
[6] Maar IK
sta nu open zeg tegen Simon: "Kom bij Mij, Mijn geliefde broeder, en omarm
Mij niet meer als je Schepper maar als je Broeder, opdat je de eerste bent die
één is geworden met Mij!"
[7] SIMON zegt
berouwvol: "O, U die te heilig bent! Deze genade is de zondige Simon
eeuwig niet waard!" Dan huilt hij weer. Daarom ga Ik naar hem toe en druk
hem nogmaals broederlijk aan Mijn hart.
[8] Na een
poosje toen Simon zich hersteld had van zijn ontroering en Ik ook kalmerend op
zijn gemoed had ingewerkt, zei SIMON: "Mijn Heer en mijn God! Waar heb ik
het dan aan te danken dat U nu opeens zo genadig en barmhartig voor mij bent?
Weet dat ik een zondig mens ben, want mijn vlees is erg zwak. Mooie en
aantrekkelijke meisjes maken op mij een geweldige indruk, en van tijd tot tijd
komen er altijd onzedelijke gedachten in mij op. En heel vaak stem ik met een
soort lust en plezier in met deze gedachten, ook al is het niet metterdaad bij
gebrek aan gelegenheid, dan toch wel in mijn gemoed dat bij mij tijdens zulke
bronstperiodes erg gewillig is.
[9] Daarna heb
ik dan ook wel weer heel heldere ogenblikken en verstandige opvattingen en
beschouwingen met betrekking tot dit onderwerp, maar wat heeft dat voor zin?
Als ik meteen daarop weer een mooi meisje zie, zijn al die heldere ogenblikken,
al die verstandige opvattingen en beschouwingen in een zucht weer verdwenen, en
de oude zondebok staat weer met al zijn zinnelijkheid klaar. Ik doe daarbij en
daarna wel niets, maar dit nietsdoen is toch geen echt nietsdoen, maar alleen
maar een nietsdoen bijgebrek aan gelegenheid. De vrees voor aardse straf en
schande weerhoudt iemand, maar de eigen vrije wil bij lange na niet, want die
heeft bij zulke gelegenheden alleen maar erg veel zin en zou er bij een
gunstige gelegenheid zeker niet afwijzend tegenover staan! Ik ken mijn
ellendige lichaam helaas maar al te goed en daarom ben ik een zondig mens en
zo'n grote genade van U nooit waard."
177 Over doel en wezen van de zinnelijkheid
[I] IK zeg:
"Vriend en broeder, wat gaat jou het lichaam aan en wat daarin gebeurt?!
Als Ik deze eigenschap niet aan het lichaam zou geven, zou een man dan ooit een
vrouw nemen en in haar de levende, menselijke vrucht verwekken?!
[2] Als Ik de
maag niet de begeerte naar voedsel gegeven zou hebben, zou iemand dan ooit
voedsel tot zich nemen? Op welke andere wijze zouden de natuurlijke, specifieke
geesten dan over kunnen gaan in het bloed en in de andere lichaamssappen, en
vandaar in de zenuwether en, daardoor gelouterd, in de zielsubstantie? In de
primitieve fase zou dat natuurlijk wel door de kracht van Mijn wil kunnen, maar
hoe zou het dan staan met het vermogen om eeuwig te bestaan? Dat zou alleen
maar mogelijk zijn door een hard, blijvend gericht; maar wat zou er dan
terechtkomen van de zelfstandigheid en later van de geestelijke
levensvrijheid?!
[3] Kijk,
wordt er ook maar één punt in Mijn eenmaal vastgestelde orde gewijzigd, -dan is
het voor eeuwig uit met een volkomen vrij en zelfstandig leven. Ben Ik niet
Degene, Die de ogen het vermogen om te zien, de oren het vermogen om te horen
heeft ingeademd, en de tong het vermogen om te spreken en te proeven, en de
neus het reukvermogen heeft gegeven?!
[4] Ben je een
zondaar omdat je bij tijden honger en dorst hebt? Zondig je, wanneer je kijkt,
luistert, proeft en ruikt? AI deze zintuigen zijn je gegeven om de vormen van
de dingen waar te nemen, om de wijsheid van het gesproken woord te horen en om
goede en slechte en schadelijke geesten van de nog ongegiste en ruwe materie
waar te nemen!
[5] Zeker, je
kunt met ogen, oren, neus, smaak en tong wel zondigen alsje deze zintuigen niet
overeenkomstig de orde gebruikt, als je je ogen onbeschaamd alleen maar richt
op dingen die slechts het lichaam aanspreken, als je alleen maar graag en
gretig naar laster, smaad en smerige praatjes luistert, als je alleen maar voor
je plezier aan stinkende zaken ruikt die het lichaam verontreinigen en ziek
maken, zodat je niet tot werken in staat bent. Je zondigt ook met je smaak en
je tong als je de te grote belustheid op dure lekkere hapjes niet in toom
houdt; want waarom moet jouw smaak gestreeld worden door het zwelgen van de
kostbaarste dingen, terwijl er naast je veel armen van honger en dorst versmachten?!
Als je honger en dorst hebt, verzadig je dan met eenvoudige en vers
klaargemaakte kost; maar wanneer je meedoet aan vreet en zwelgpartijen, zondig
je duidelijk geheel tegen de orde van God.
[6] En kijk,
dat alles is bij jou niet het geval; integendeel, je hebt juist zelf al menige
glorieuze overwinning over je lichaam behaald! Ook ben je in alle dingen matig
geweest en nuchter in je verlangens. Wat min of meer slecht aan je was, was je
ongeloof aan de Schrift, die je vroeger niet kon begrijpen; maar je ongeloof
was redelijk, terwijl het ongeloof van Gabi echt, zoals dat typerend is voor
Farizeeërs, onredelijk was. Jij verwierp daarom de Schrift echter niet; je
zocht alleen licht en opheldering, en daarom bestudeerde je ook alle Egyptische
en Griekse wereldse wijzen. Maar het werd je er toch niet duidelijker op;
uiterlijk bleef je weliswaar een Farizeeër, maar innerlijk was je toch een
altijd ijverig navorser van de waarheid. En omdat Ik daarvan overtuigd was, heb
Ik je dan nu ook geroepen en voor jou, en daarmee ook voor alle anderen, de
poorten geopend naar de stralendste waarheid.
[7] Nu kan het
nooit meer duister voor je worden en daarom moet je een vurig voorvechter
worden voor Mijn geestelijke rijk op deze aarde! Door jou zullen de heidenen in
Perzië veellicht krijgen! Eet en drink nu weer; want je hebt nog honger en
dorst, en je hebt je vis nog niet eens voor de helft opgegeten en je beker ook
nog niet leeg! Tast daarom maar flink toe, Mijn jonge broeder Simon!"
[8] Simon is
voortdurend tot tranen toe bewogen, gaat zitten en eet geleidelijk aan zijn vis
met brood en wijn.
178 Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen
[1] Ook de
andere gasten tasten nog toe en vooral Raphaël weer, hetgeen Cornelius
tenslotte tot een enigszins laconieke opmerking brengt, die hij de naast hem
zittende Romeinen min of meer toefluistert. Deze Romeinen waren Faustus en
Julius, en CORNELIUS zei tegen hen: "Een mens van vlees en bloed smaken
deze heerlijk toebereide vissen voortreffelijk en hij kan er veel van eten;
maar Raphaël, die als geest geen vlees en bloed heeft, zou zich wel met de reus
Hercules en met de Filistijn Goliath kunnen meten! Merkwaardig hoe zo'n geest
zoveel kan eten! Nu eet hij al zijn twaalfde vis, en dat is voor een geest toch
wel wonderbaarlijk veel! Ik heb nog maar net één vis op en de engel heeft er in
dezelfde tijd twaalf laten verdwijnen! Nee, dat is toch wel wat al te sterk! Ik
geloof dat hij er nog wel twaalf aan zou kunnen!"
[2] De ENGEL
zegt: "Niet nog één keer twaalf, maar wel tienmaal honderdduizend maal
twaalf tegelijk, ook al zouden het louter grote walvissen zijn, zoals die in wiens
buik Jona gedurende drie volle dagen een min of meer ongeriefelijk onderdak
vond!
[3] De vissen
gebruik ik niet om mij te voeden, maar zij zijn nodig voor de vorming van de
natuurgeestelijke ether waaruit ik volgens de wil des Heren dit zichtbare lichaam
moet vormen en tijdelijk in stand moet houden. Hoewel dit lichaam geestelijk
is, heeft het toch ook vlees en bloed. Kijk maar eens, zijn dit geen aderen, is
dat geen vlees?!
[4] Dat de
macht die ik van de Heer gekregen heb, mij toestaat om dit lichaam
ogenblikkelijk te doen oplossen en het weer samen te stellen, komt door mijn
tot nog toe hoogste levensvolmaaktheid; maar ik ben niet alleen in staat mijn
eigen lichaam door de kracht van mijn wil ogenblikkelijk op te lossen, maar ook
het jouwe, en op hetzelfde moment ook de gehele aarde.
[5] Maar omdat
ik je lichaam in een oogwenk kan oplossen, wil dat dan zeggen dat het niet uit
vlees en bloed bestaat? ! Of bestaat de aarde daarom ook niet uit allerlei
vaste materie en uit water, lucht en een talloze hoeveelheid oerstoffen,
wanneer ik haar met toestemming van de Heer, in een voor jou onvoorstelbaar
kort ogenblik eveneens zou kunnen oplossen in de oergeestelijke, specifieke
deeltjes, die, als zij ook materieel zouden zijn, zo klein zouden zijn dat je
er niets van zou zien?!
[6] Daarom,
vrienden, denk na, denk eerst na voor je een woord over je lippen laat komen,
opdat je als leerlingen van God nooit onzin spreekt, waarmee jullie je Meester
beslist geen eer aandoen! Jullie hebben nu wel reeds veel gezien, gehoord en
meegemaakt; maar van de innerlijke geestesgrootte en macht van een -zeg maar
-slechts een engelengeest, laat staan van de eeuwige geest van God, hebben
jullie nog niet het minste en vaagste begrip! En kunnen jullie dan spitsvondige
opmerkingen maken over datgene wat een aartsengel nodig heeft voor de
instandhouding van zijn tijdelijke, schijnbare lichaam?!
[7] Denk je
soms dat je mijn werkelijke oerlichtgedaante zou kunnen verdragen als ik mij
als zodanig aan je zou willen laten zien?! Weet dan dat de gloed van het licht
van mijn oerwezen krachtig genoeg is om een ontelbaar aantal centrale oerzonnen
te vernietigen, laat staan jou en deze hele aarde! Om echter te voorkomen dat
dat door mijn aanwezigheid zou gebeuren, moet ik volgens de almachtige wil van
de Heer dit schijnlichaam vormen, om mijn eigenlijke wezen zodanig te omhullen
dat iedere verstoring van de orde binnen het gericht van de materie vermeden
wordt. Maar de materie moet eerst door mijn innerlijke levensvuur geprepareerd
worden om als beschermend omhulsel te kunnen dienen! En daarom ben ik
genoodzaakt meer voedsel uit de materie tot mij te nemen dan iemand van jullie.
[8] Dat wisten
jullie weliswaar niet en dat konden jullie ook niet weten; maar jullie konden
wel reeds weten, dat een van ons niet door de Heer in deze zichtbare vorm
ontboden wordt om tot jullie ergernis als veelvraat of grappenmaker of
sneltovenaar op te treden, maar om in vele opzichten nuttig voor jullie te
zijn, en om jullie een tastbaar bewijs te geven van de aanwezigheid en de macht
van de engelen Gods! Als jullie dat echter beseffen, hoe kunnen jullie dan
spitse opmerkingen maken over mijn eten?"
[9] CORNELIUS
zegt: "Beste, voortreffelijke bode van de Heer uit de hemelen, wees daarom
alsjeblieft niet boos op mij; want je ziet toch wel dat wij geestelijk niets
dan nauwelijks pasgeboren wiegenkinderen zijn en meer een droomleven leven dan
een geheel bewust! Eet in het vervolg zoveel je maar wilt; van ons allen zal
niemand het ooit meer in zijn hoofd halen daar, hoe zacht ook, een aanmerking
over te bedenken, laat staan uit te spreken. Maar tevens bedanken wij je
hiermee voor de buitengewone les die je ons in je terechte verontwaardiging
over onze hardnekkige domheid hebt gegeven. Als wij zoals nu de oorzaak weten,
zullen wij over het gevolg beslist nooit een verkeerd oordeel vellen! Maar als
wij de oorzaak niet weten, hoe kunnen wij dan met het gevolg bekend zijn?
Daarom nogmaals mijn heel bijzondere dank voor de grote en belangrijke les die
je ons nu gaf!"
[10] RAPHAËL zegt:
"Die dank komt alleen de Heer toe, die zowel jullie als onze Vader is van
eeuwigheid! Gebruik deze les echter ook bij alle andere ervaringen en
verschijnselen die je in je leven meemaakt, dan zullen jullie ons engelen
binnen korte tijd als waardige broeders terzijde staan! Niets moeten jullie
bekritiseren of daarom lachen, uitgezonderd leugen en bedrog! Want de leugenaar
moet altijd aan de kaak gesteld worden en de bedrieger moet aan de schandpaal
om de vrucht te proeven van leugen en bedrog!
[11] In alle
andere gevallen moeten jullie de dwalende mensheid vriendelijk onderwijzen.
Richt zij zich daarnaar, dan is alles in orde; richt zij zich daar niet naar,
dan kunnen jullie je boog wat strakker spannen! Helpt ook dat niet, sluit dan
zulke eigenzinnigen op in een opvoedingstehuis en laat ze vasten en indien
nodig ook tuchtigen met roeden, want bij een juiste en goede opvoeding mag de
roede niet ontbreken! Ook wij, jullie geheime opvoeders, bedienen ons daarvan
bij mensen die eigenzinnig en erg halsstarrig zijn. Dus bewaar ook deze leer en
pas hem toe waar dat nodig is, dan zullen jullie je temidden van mensen
bevinden, anders alleen maar temidden van allerlei wilde dieren, die menselijke
maskers dragen!"
[12] CYRENIUS
zegt: "Heer, heeft de engel dat van zichzelf -of heeft hij alles alleen
maar van U?"
[13] IK zeg:
"Mijn vriend, je geheugen laatje weerbehoorlijk in de steek! Een aantal
dagen geleden heb ik jullie toch uit en te na verteld wat engelen zijn en hoe
zij denken, willen en handelen, en nu vraag je daar alweer naar! Als zij
slechts vormen zijn die door Mijn wil bestuurd worden, wat hebben zij dan van
zichzelf? Wat kunnen zij zelf denken terwijl zij toch slechts een uitvloeisel
van Mijn wil en een vergaarbak van Mijn gedachten, ideeën en plannen zijn?
[14] Als zij
zelfstandig moesten denken, willen en handelen, zouden zij net als jullie eerst
aan de kindertafel moeten eten en in jullie lichaam deze aarde moeten zegenen!
Daaruit blijkt toch wel zonneklaar dat hetgeen de engel Raphaël jullie nu
gezegd heeft, Mijn woord, Mijn taal en Mijn wil is, die jullie op gelijke wijze
in acht moeten nemen als wanneer Ik hem Zelf rechtstreeks uitgesproken zou
hebben.
[15] Jullie
moeten Mijn woorden beter ter harte nemen, dan vergeet je deze niet zo gauw,
want alles wat je eenmaal echt ter harte hebt genomen, blijft beslist ook vast
in je herinnering zitten en als je het nodig hebt, Iaat je geheugen je niet in
steek. Maar als je datgene wat Ik gezegd heb alleen maar in je geheugen wilt
opnemen, zul je het voor het merendeel binnen een jaar minstens honderd keer
vergeten; want op latere leeftijd is het geheugen niet meer zo soepel als in de
jeugd. En de jeugd vergeet al gemakkelijk wat zij geleerd heeft, laat staan de
ouderen. Maar wat je eenmaal ter harte genomen hebt, is in het leven overgegaan
en blijft voor eeuwig!
[16] Ik zeg
jullie, van alles wat je op deze wereld slechts in je geheugen hebt opgenomen,
zal in het hiernamaals geen jota overblijven; alle dorre, wereldse geleerden
verschijnen dan ook in het hiernamaals als doven, blinden en stommen; zij
weten helemaal niets en kunnen zich niets herinneren. Niet zelden komen zij
daar zonder enig begrip aan, zoals een kind op deze wereld uit het
moederlichaam komt. Zij moeten daar alles vanaf de eerste beginselen opnieuw
gaan leren en ondervinden, omdat zij anders in eeuwigheid doof, blind en stom
zouden blijven en alleen maar een vaag gevoel van het bestaan zouden hebben,
zonder echter te voelen dat zij het zijn, die reeds op aarde bestonden. Dat
moet hun allereerst bij stukjes en beetjes op zinvolle wijze bijgebracht
worden.
[17] Als het
bij de mens in zijn hart duister is, is meteen de gehele mens duister; als het
daar echter licht en helder is, is de gehele mens licht, en het kan bij hem
nooit meer duister worden! Neem wat je hoort daarom meteen in je hart op, dan
zal het ook weldra licht in je worden!
[18] Als
jullie dat alles begrepen en in je hart opgenomen hebben, laten wij ons dan nu
op iets anders voorbereiden! Wat nu weldra zal komen, zal jullie veel te denken
geven; maar jullie zullen daar veel van leren en er te zijner tijd ook heel
goed gebruik van kunnen maken."
179 Het volk van Hessinië en Nubië
[1] (DE HEER:)
"De meesten van jullie kennen, al was het maar uit de sagen, het vanouds
vermaarde land van Egypte.
[2] Achter de
grote watervallen van de Nijl bevindt zich een zeer vruchtbaar en groot
bergland, dat de naam draagt hAbi ie sin
(dit betekent van de zoon van Abi). Deze hAbi is een nakomeling van Kaïn en
niet van Noach, want het hoogland, zoals nog meer landen op aarde, bleef ten
tijde van Noach vrij van de grote vloed.
[3] De zoon
van deze hAbi werd, net als Nimrod, een machtig jager. Hij vond de knots en de
boog uit, en alle dieren, ook al waren ze nog zo verscheurend, woest en wild,
vluchtten reeds als zij hem in de verte zagen, want hij was een reus. Zijn stem
deed het gesteente beven, met zijn kolossale knots sloeg hij rotsen aan
gruzelementen en met zijn boog schoot hij tien pond zware pijlen duizend passen
ver, en dat waarop hij gericht had, trof hij feilloos en het werd zijn buit.
[4] Behalve
dat hij heerser was over alle dieren, gehoorzaamden hem ook al zijn zwakkere
broeders en zusters. Hij was heel ernstig, maar daarbij toch voor mensen nooit
wreed, zelfs niet eens hard; maar wat hij bepaalde, moest gebeuren.
[5] Hij
geloofde aan een soort verre, almachtige god, van wie oorspronkelijk alle
dingen afkomstig zijn. Maar deze god had ontelbare machtige dienaren en
knechten, zichtbare en onzichtbare. Sommigen moesten er heersen over zon, maan
en alle sterren, een deel over de aardbodem, een deel over het water, een deel
over het vuur en zo verder, een deel over het gras, over bomen en struiken, een
deel over de wateren boven en onder de aarde, een deel over de metalen een
deel over de vogels in de lucht, een deel over alle dieren in het water en een
deel over alle dieren die op de aarde lopen en kruipen.
[6] Deze
onzichtbare dienaren en vaak zichtbare knechten moesten door de stervelingen
steeds in hoge eer gehouden worden door gehoorzaamheid aan en strenge navolging
van de wetten die zij bij tijd en wijle aan de mensen gaven. Ongehoorzaamheid
straften zij steeds heel gevoelig met allerlei plagen, die zij over de
ongehoorzame mensen lieten komen die hen niet respecteerden, hun wetten niet
navolgden en die zich als mensen onderling ook onvriendelijk gedroegen.
[7] Kortom,
deze zoon van hAbi was de eerste bestuurder van dat toenmalige volkje, en
tevens de eerste priester die het zo goed en zo kwaad als dat ging enig begrip
van god en andere geestelijke wezens bijbracht, en hij was in rechte lijn in de
zesde generatie een afstammeling van Kaïn en in de zevende van Adam.
[8] Hij leerde
het volk de tamme dieren kennen, behandelen en voor het huishouden gebruiken en
was zodoende een echte grondlegger van een herderskolonie, en leerde het volk
ook veel vruchten als voedsel herkennen, in de tuin verbouwen, verzorgen en
veredelen; hij leerde het ook hutten van stenen, palmen en leem te bouwen en
die als veilige woonplaats te gebruiken.
[9] Zelf
zuiverde hij het hele uitgestrekte land van verscheurende, wilde beesten. Zijn
net zo reusachtig grote en sterke zonen oogsten reeds de zegen van de rusteloze
inspanningen van hun machtige vader. Na verloop van een paar eeuwen was dit
zwarthuidige volkje uitgegroeid tot een groot en machtig volk en had het goede
zeden en een heel doelmatige staatsinrichting; verstandiger en beter zelfs dan
die van Egypte onder zijn eerste geestelijke leiders. (Varao's)
[10] Dit volk,
dat echt gelukkig was, versperde alle mogelijke toegangen tot hun land op
zodanige wijze, dat zelfs de wilde dieren van buiten vrijwel onmogelijk nadeel
konden berokkenen aan de rijke kudden van dit naar alle kanten uitgestrekte,
grote land, dat vijfmaal zo groot was als het Beloofde Land. Om dezelfde reden
drong er ook tot op dit uur geen vijand van buiten door in de groene streken
van dit land, hoewel het volk zich tot op heden reeds ver over de oude grenzen
uitbreidde. De grenzen van ieder nieuw grondbezit versperde dit volk ook
zodanig, dat het voor een vijand niet gemakkelijk zou zijn via deze grenzen het
land binnen te dringen.
[11] Aan de
Egyptische kant, waar de laatste uitlopers van het Komrahaigebergte heel steil
beginnen, bezitten zij één enkele uitweg. Het is een verschrikkelijk nauwe pas,
die vier uur gaans lang is, met veel bochten waardoor men kan verdwalen, en die
merendeels onderaards uitmondt in het bovenste deel van Egypte, en door een
zeer smalle grot voert. Die uitweg is echter pas ten tijde van Mozes door de
inboorlingen gevonden, en wel door vluchtelingen die als grote misdadigers
tegen de staat voor de gevreesde straf op de vlucht waren. Toen men hen
achtervolgde, vluchtten zij in een rotshol om zich daar te verbergen. Toen zij,
bewapend met pijl en boog, ongeveer vijfhonderd pas in het hol doordrongen,
ontdekten zij in de tegenovergestelde richting daglicht en gingen daar haastig
op af; zij bereikten het al gauw en waren erg blij dat zij hun achtervolgers zo
gelukkig ontkomen waren. Toen zij aan deze kant in een open vlakte aankwamen
die zij eerder nog nooit gezien hadden, sloten zij meteen de uitgang met stenen
af om te voorkomen dat hun achtervolgers ook maar ooit in dit wijde, mooie,
vrije landschap zouden kunnen komen.
[12] Er waren
in totaal zeventig vluchtelingen, waaronder zesendertig mannen en vierendertig
vrouwen; degene, die geen vrouw had maakten zij aanvoerder, omdat hij van allen
ook vrijwel de meeste ervaring had; één was er echter nog te jong om een vrouw
te hebben, die werd daarom de bediende van de aanvoerder.
[13] In deze
omgeving bleven de vluchtelingen ongeveer anderhalf jaar. Ondanks hun jacht op
verscheurende dieren kregen zij de omgeving niet gezuiverd. Aan het eind van de
bovengenoemde periode braken zij op en trokken langs de Nijl in noordelijke richting,
de gehele stroom volgend, verder, kwamen na een paar weken tot aan de
stroomversnellingen, die men nu van Egypte uit de tweede noemt. Daar kostte het
hun veel moeite en werk om verder te kunnen trekken.
[14] Aan de
rechter oever van de Nijl zouden zij wel gemakkelijker vooruit gekomen zijn,
maar zij bevonden zich op de linker oever en daar bevinden zich in deze streek
veel spleten, en het wemelt er van allerlei ongedierte dat de mensen niet
bepaald vriendelijk gezind is. Zij wilden omdat er geen eind kwam aan de
ongemakken van deze tocht, alweer omkeren en naar de vroegere omgeving
teruggaan, toen hun een grote kudde runderen en schapen achterop kwam, die
eveneens naar het noorden trok. Deze gebeurtenis gaf hun de indruk dat hun
achtervolgers hen op het spoor waren gekomen. Zij begaven zich toen op weg en
trokken zo goed en zo kwaad dat ging verder, en bereikten na een zware dagreis
eindelijk een mooie, grote en buitengewoon vruchtbare streek.
[15] Er was
daar een overvloed aan dadels en vijgen en er waren grote kudden schapen en
runderen, die helemaal vrij en zonder eigenaar rondtrokken en graasden. De
kudde die ons gezelschap van zwarte mensen dwong om verder te trekken, verdween
echter in de ravijnen van de stroomversnellingen en volgde niet, hetgeen ons
gezelschap goed uitkwam, omdat het er daardoor zeker van dacht te zijn dat het
niet door de vermeende achtervolgers werd gevolgd.
[16] In deze
nieuwe omgeving zocht het gezelschap zich eerst voorlopig de best mogelijke
plaats uit, versterkte die en vestigde zich daar. Het was een mooie, vlakke
heuvel aan de Nijl, die rijkelijk begroeid was met dadels, vijgen en mooie
palmen; behalve enkele apen was er geen spoor van enig ander verscheurend
gedierte te bekennen.
[17] Hier
vermenigvuldigden deze mensen zich en binnen enige honderden jaren waren zij
een belangrijk volk dat zich alle vrije kudden toeëigende, en hutten en zelfs
dorpen bouwde, en een heel goed leven leidde. Allen hadden zij het geloof en de
zeden en gewoonten die de zoon van hAbi had ingesteld.
[18] Dit
grote, toentertijd heel mooie en vruchtbare land noemden de zwarte inwoners
'Noua Bia', wat 'Nieuwe woonplaats' betekent.
[19] Van
daaruit kwam dit volk in de loop van de tijd ook in aanraking met de
Egyptenaren, die later erg veel moeite deden om deze eerste zwarte mensen te
onderwerpen, wat hun echter toch niet geheel wilde lukken. Het waren ook de
eerste geheel zwarte mensen die de Egyptenaren te zien kregen.
[20]
Aanvankelijk hielden de Egyptenaren deze mensen voor grote apen; pas toen zij
merkten dat deze mensen zelfs een taal spraken die bijna helemaal gelijk was
aan die van hen, begonnen zij hen voor echte mensen aan te zien en kochten
runderen en schapen van hen, en daarvoor leerden deze zwarten van de Egyptenaren
allerlei kunsten en wetenschappen die zij zeer goed konden gebruiken, speciaal
het maken van metalen, waarvan zij tot dan nog geen kennis bezaten.
[21] Dit volk
heeft tot op de huidige dag de oude religie en alle oude zeden en gewoonten
behouden die zij van de zoon van hAbi hebben gekregen.
[22] Maar in
dit jaar is er bij dit volk een ziener opgestaan, die zijn zwarte broeders en
zusters een buitengewoon visioen heeft meegedeeld dat hij zeven maal achtereen
zag. Hij beschreef hun de weg die hij moest gaan om op aarde op de plaats te
komen waar Hij zich bevindt die de mensen de waarheid en de grote onbekende God
leert kennen.
[23] En kijk,
deze ziener uit Noua Bia zal met een zeer aanzienlijk gezelschap nog voor de
middag hier in de omgeving van Caesarea Philippi aankomen; wij zullen er daarom
een bode naar toe sturen om hen hierheen te brengen! Zij zijn op een groot
aantal kamelen hierheen gekomen en hebben veel schatten meegebracht, en zullen
alles wat zij hier voor hun onderhoud nodig hebben met goud en edelstenen
betalen.
[24] Marcus,
let jij er dus op dat deze Nubiërs heel goed verzorgd worden! Want toen jij Mij
gisteravond vroeg om gedurende deze dag nog bij je te blijven, willigde Ik je
wens in en bleef, terwijl Ik anders vandaag al voor zonsopgang met Mijn
leerlingen deze karavaan, die Mij zoekt, tegemoet gegaan zou zijn. Ik bleef
echter, en dit blijven zal je huis vandaag nog veel werk bezorgen; maar je zult
ervoor beloond worden."
180 De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan
[1] MARKUS
vraagt Mij met een opgewekt gezicht: "Heer, U Alwetende! Hoeveel personen
telt de karavaan?"
[2] IK zeg:
"Zij bestaat uit precies zeventig koppen, waaronder zich net als bij hun
gevluchte voorouders vierendertig vrouwen en zesendertig mannen bevinden. De
ene zonder vrouw is de ziener, en de andere zonder vrouw is zijn dienaar!
[3] Kijk, zo
gingen ongeveer duizend jaar geleden deze zwarten op de vlucht en de oorzaak
daarvan was een hervorming van de wetten, die zeker ten tijde van Mozes niet
meer helemaal overeenstemden met die van voor de zondvloed! De oude leider die
op de vlucht ging, wilde de oude zeden en gewoonten weer nieuw leven inblazen.
Hij stootte daarbij echter alleen maar op vijanden, die hem samen met zijn
aanhang verschrikkelijk, begonnen te vervolgen, zodat hem tenslotte niets
anders overbleef dan te vluchten voor de blinde, fanatieke overmacht van zoveel
vijanden.
[4] Die vlucht
was dus een profetisch voorteken voor het ontvangen van een hoger licht en was
dan ook ten tijde van Mozes voor de betere nakomelingen van Kaïn een teken, dat
in deze tijd ook voor hen een licht der verlossing zou opgaan. De zwarten
zullen weliswaar niet net als de kinderen van Abraham de oude bron van Jacob
helemaal bereiken, maar als zij daarnaar verlangen, zullen zij het heerlijke
water daarvan toch te drinken krijgen.
[5] En nu moet
er een bode aangewezen worden, die de taal van Opper-Egypte machtig is! In het
kamp van Julius bevindt zich een kommandant van de wacht; laat die hier bij Mij
komen, opdat Ik hem kan vertellen waaraan hij de leider direkt kan herkennen en
wat hij tegen hem moet zeggen!"
[6] Julius
stond snel zelf van tafel op en haastte zich naar het kamp, riep de kommandant
van de wacht en bracht hem meteen bij Mij.
[7] Toen deze,
een ROMEIN in hart en nieren, bij Mij kwam, zei hij: "Allerhoogste Zoon
van de zeer verheven Zeus! Wat gebiedt U mij dat ik doen moet? Ik ben weliswaar
hoogst onwaardig om van U een opdracht te ontvangen -de Zoon van de hoogste God
beveelt slechts de goden die onder hem staan, en die de vorsten der aarde, en
die hun hoogste veldheren, en die dan pas hun oversten en hoofdmannen, en die
dan pas hun slaven, die wij de hoge eer hebben te zijn -; maar U, Allerhoogste,
wilt hier een uitzondering maken en daarom vraag ik U om Uw heilige
bevelen!"
[8] IK zeg:
"Laat maar, laat maar, Mijn beste vriend! Je bent weliswaar nog een Romein
in hart en nieren, maar trouw en eerlijk volgens je geloof en je stand. Je hebt
langere tijd in Egypte doorgebracht, je hebt geleerd het Oud-Egyptisch te
verstaan en te spreken en je moet nu Mijn bode zijn in de streek van Caesarea
Philippi. Je bent een goed ruiter en zult te paard snel te bestemder plaats
zijn.
[9] Dicht bij
de afgebrande stad zul je een karavaan van zeventig zwarte mensen tegenkomen;
vooraan op twee wit beklede kamelen rijden rechts de aanvoerder en links zijn
dienaar. De aanvoerder zal je reeds van verre begroeten. Hij is helemaal in het
wit gekleed, maar zijn gezicht zul je pikzwart vinden. En ook zijn handen en
zijn voeten; maar in zijn hart ziet het er veellichter uit dan op de huid van
zijn lichaam. Zeg tegen hem: 'U heeft het doel van uw inspanning bereikt, volg
mij! Binnen enkele ogenblikken zult u voor het aangezicht staan van Degene die
u, na de visioenen die u zevenmaal kreeg, zocht! ,
[10] Zeg dat
tegen hem in het Oud-Egyptisch, dat je goed beheerst! Ga nu, zadel je dier en
vertrek dan snel; waar de hoofdwegen elkaar kruisen, zul je hen
ontmoeten!"
[11] Toen de
KOMMANDANT van de wacht dat van Mij gehoord had, boog hij diep en zei:
"Uitgezonderd voor goden, buigt een Romeins veteraan nooit, maar U alleen
komt alle verering en aanbidding toe! En nu het bevel uitgevoerd!"
[12] Vlug ging
de reeds grijs geworden krijgsman op weg, zat ook meteen al in volle wapenrusting
op zijn Arabische paard en galoppeerde pijlsnel naar de aangegeven plaats. Een
stofwolk in de verte was in zekere zin een betrouwbaar teken dat de grote
karavaan de aangeduide plaats naderde. Onze bode was binnen enkele ogenblikken
ter plekke en wachtte nog een kwartier op de definitieve aankomst van de grote
karavaan. Wij konden deze zien als wij om de hoek van het huis keken, want het
was tot daar nog geen half uur gaans.
[13] Toen de
aanvoerder bij de kommandant van de wacht kwam, die tot de tanden bewapend was,
hield deze hem tegen en vroeg hem eerst volgens Romeins oorlogsgebruik,
waarheen hij van plan was te gaan en wat hem in zijn vaderland tot deze reis
had doen besluiten.
[14] De
AANVOERDER bleef staan, keek de Romein recht in de ogen en zei op een zeer
ernstig klinkende toon: "Romein! Wie gaf u opdracht hier op mij te
wachten? Vandaag komen wij helemaal vanaf de grote zee hierheen en trokken door
steppen en bossen. Van ver over zee uit Alexandria droegen ons de schepen;
slechts vogels konden ons zien van Egypte tot hier! U bent de eerste mens die
wij tijdens de gehele reis tegenkomen; hoe kon u weten dat wij hier zouden
komen? Wie heeft u onze komst geopenbaard? Bent u een ziener? Maar u draagt
wapens die meermalen in mensenbloed gedoopt zijn en daarom kunt u geen ziener
zijn; want weet, er is een allereerst en allerhoogst goddelijk wezen boven al
uw goden en boven alle mensen van welke huidskleur zij ook zijn mogen!
[15] Ik had
zevenmaal hetzelfde visioen; in dit visioen zag ik steeds maar deze omgeving in
een onbeschrijflijk licht. Een kleine groep mensen met witte en bruine
huidskleur stonden reeds in dit grote licht en straalden zelf als zonnen. Maar
temidden van deze lichtmensen stond er één, die meer licht uitstraalde dan
honderdduizend zonnen! Al het licht kwam van hem; ja, ik had bij mijzelf het
gevoel alsof de hele oneindigheid vol was van zijn onmetelijke licht! Maar hoe
onbeschrijflijk helder zijn licht ook was, het deed toch geen pijn zoals bij
ons het veel zwakkere licht van de zon dat doet.
[16] Aan het
eind van het visioen, dat iedere keer hetzelfde was, hoorde ik steeds duidelijk
zeggen: 'Ga daar heen, jij zwarte man, daar zal ook jouw nacht verlicht worden!
' Ik vertelde het aan al mijn zwarte broeders en zusters, en wij besloten helemaal
vanuit Nouabia deze reis te ondernemen, en wij zijn nu reeds bijna drie maanden
onderweg
[17] Ik wist
waarheen wij moesten gaan, want mijn geest die mij al zeven jaar lang
begeleidde, had mij verteld dat de plaats die ik in mijn visioen zag zich in Azië
bevond en wel aan de kust van de grote zee. Vanaf de zee herkende ik de kust
meteen als die, welke ik zevenmaal in mijn visioenen had gezien. Toen wij op de
juiste plaats waren, gingen wij terstond aan land. Wij vonden ook meteen een
weg, waarop wij tot hier zijn gegaan, - en daar komt u ons tegemoet! O zeg, wie
heeft aan u verteld dat wij kwamen? O spreek! Ik vermoed iets groots!"
[18] De ROMEIN
zegt: "U heeft het doel van uw moeizame reis bereikt! Volg mij! Binnen
enkele ogenblikken zult u voor het aangezicht van Degene staan, die u
overeenkomstig het visioen dat u zevenmaal heeft gehad, zoekt!"
[19] De
aanvoerder beval meteen allen de Romein te volgen, want dit was kennelijk een
bode van Degene die zij zochten.
[20] De Romein
ging direkt voorop rijden en de hele karavaan volgde hem.
181 De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs
[1] De rit
verliep vlot en onze kommandant van de wacht bracht de hele karavaan bij ons,
terwijl wij allen nog welgemoed aan tafel zaten.
[2] Toen Mijn
JARAH de pikzwarte gezichten met de letterlijk bloedrode lippen en zeer witte
ogen zag schrok zij behoorlijk en zei: "O Heer, doen deze wezens niemand
kwaad? Zij zien er toch wel ontzettend zwart uit! Ik heb al wel Moren gezien,
maar zo ontzettend zwart als deze nog geen! Wat een sterk gebit hebben ze!
Waarlijk, Heer, als ik niet bij U was, zou ik ontzettend bang worden! Van zo'n
zwarte man houden, zou een opgaaf zijn voor een teergevoelig meisjeshart!"
[3] IK zeg:
"Het is al goed, Mijn allerliefste dochter, - wees verstandig, Mijn
kindje! Wie is er nu bang voor een kleur? Nu doe je toch wel wat kinderachtig,
-maar dat geeft niet! Let nu maar goed op alles, want er zullen heel
belangrijke zaken behandeld worden!"
[4] JARAH
zegt: "Maar daar zal ik vast niet veel van begrijpen, want de
Oud-Egyptische taal is mij volkomen duister en een andere taal kennen deze
zwarten niet!"
[5] IK zeg:
" Alles zal vertaald worden, maak je dus niet druk; spreek niet, maar
luister!"
[6] Daarop
wordt Jarah stil en Ik Iaat meteen de aanvoerder en ziener bij Mij komen en
vraag hem waarom hij en zijn metgezellen de verre reis hierheen gemaakt hebben.
Daar wist Ik natuurlijk al1es van, maar Ik moest hem dat toch vragen om hem de
gelegenheid te geven iets te zeggen en zijn wensen kenbaar te maken.
[7] Op Mijn
vraag, die Ik in de Joodse taal gesteld had, gaf de AANVOERDER ook in onze taal
het volgende antwoord: "U, die voor mij de meest naamloze en
verhevenste mens van deze aarde bent, vergeef mij, arme, zwakke halfmens, dat
ik het waag om schuchter op te merken, dat ik in u dezelfde persoon herken, die
ik vier maanden geleden in zeven overeenkomstige visioenen in een onbeschrijfelijk
stralend licht heb gezien, en die ik ook bijna tot aan het einde van de wereld
zocht, en die ik met een diep bewogen hart nu ook geloof in werkelijkheid te
hebben gevonden! Zeer verhevene, zou u mij niet willen vertellen of deze
herkenning van mij juist is?"
[8] IK zeg:
"Het zou je weinig helpen als Ik ja of nee zou zeggen; je moet het zelf
ontdekken! Zoek, dan zal het je wel duidelijk worden! Nu je zo ver bent
gekomen, zul je ook wel verder komen; maar je moet het zelf ernstig en
vastberaden willen! Iedere les van buitenaf heeft geen zin als zij niet
tegelijkertijd van binnenuit wordt verkregen. Kijk, je spreekt nu goed Joods!
Kun je je herinneren datje ooit ergens deze taal geleerd hebt? Vraag ook aan je
metgezellen, die nu ook deze taal goed verstaan, of zij deze taal ooit hebben
geleerd! Ga en overtuig je!"
[9] De aanvoerder
stuurt zijn kameel meteen naar zijn metgezellen en spreekt hen in het Joods
aan. Allen verstaan hem en geven hem ook antwoord in onze taal. Daardoor raakt
de aanvoerder buiten zichzelf van verbazing en het is hem een raadsel hoe hij
en al zijn metgezellen de Joodse taal hebben geleerd; want hij weet met dat Ik
dat kan bewerkstelligen.
[10] De
AANVOERDER komt, nog steeds op zijn kameel zittend, daarna bij Mij terug en
zegt: "Verhevenste mens van de aarde! Voor mij, met mijn zwarte huid, is
dit iets vreemds, want dit is de eerste reis die ik ooit maakte! Ik ben nooit
met talen en eigenschappen van andere landen in aanraking gekomen en mis iedere
ervaring, en bij mij thuis gaat het er heel eenvoudig aan toe. Het land is
weliswaar goed en mooi, maar ons biedt het niets nieuws. Het is dus mogelijk
dat dit land de eigenschap heeft dat een vreemde, zodra hij het land betreedt
ook de geest van de taal van het volk in zich opneemt en meteen met de
inheemsen net zo kanspreken alsof hij daar zelf geboren is. Of zoiets mogelijk
of onmogelijk is, kan ik niet beoordelen; weest U daarom zo vriendelijk mij dat
uit te leggen! In mijn land heb ik zoiets immers nooit kunnen onderzoeken omdat
daar nog nooit een vreemde is binnengedrongen!"
[11] IK zeg:
"Laad eerst jullie kamelen af, breng ze op de wei bij de zee opdat zij hun
zeer noodzakelijke rust nemen, om jullie dan gemakkelijker weer naar jullie
land te kunnen brengen; want de weg terug is niets korter dan hierheen naar
ons! Doe dat en kom dan terug; dan zal meteen duidelijk worden hoeveel licht
jullie allen tesamen kunnen verdragen! "
[12] De
AANVOERDER buigt en zegt: "Verhevenste mens der mensen! U heeft absoluut
gelijk, maar wij kunnen de moed niet opbrengen met onze zeer onheilige voeten
deze heilige aarde te betreden; want volgens mijn visioenen moet deze bodem
onmetelijk heilig zijn.’
[13] IK zeg:
"Als hij voor de voeten van jullie kamelen niet te heilig is, zal hij voor
jullie mensenvoeten toch ook wel niet te heilig zijn!"
[14] De
AANVOERDER zegt: "Ja waarlijk, waarlijk, waarlijk! O verhevenste mens der
mensen van de aarde, u bent buitengewoon goed en zeer wijs!"
[1?) Daarop
stuurt hij zijn kameel weer naar zijn metgezellen en brengt hun Mijn wens over.
Meteen liggen de kamelen op de knieën en hun berijders stijgen af. Dan gaan
deze goed afgerichte dieren weer staan en worden naar de wei aan de zee
gebracht waar zij beginnen te grazen en zich daarbij behaaglijk goed laten.
verzorgen. Tien negers krijgen opdracht om op de kamelen te passen, het overige
deel keert echter meteen met de aanvoerder naar Mij terug.
[16] Als zij
bij Mij komen, vraag Ik de AANVOERDER eerst naar zijn naam, en hij zegt.:
"Mijn naam is gelijk aan wat ik ben; in onze taal luidt hij Ou bratou
vishar. Bij ons heeft niemand een naam behalve die van zijn beroep; verder
heten wij allemaal Slouvi."
182 Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar
Memphis
[1] IK vraag
verder: "Waar kreeg je die zeer waardevolle opleiding?"
[2]
OUBRATOUVISHAR antwoordt: "Ik en mijn dienaar trokken tien jaar geleden
eens langs de Nijl begeleid door nog twintig van de sterkste hulpdienaren, die
een flinke kudde runderen moesten meevoeren; want wie in onze streken wil
reizen, moet veel vee meenemen, ánders kan hij tijdens de reis versmachten.
Vijgen en dadels groeien niet overal, maar alleen op een goede en vette bodem;
gras groeit aan de Nijl echter overal in overvloed, en dus heeft hij dan overal
de voedzame melk van de koeien, die ieder voedsel kruidt.
[3] Zo
toegerust probeerden wij dan, zoals reeds gezegd tien jaar of tien regentijden
geleden, stroomafwaarts een tocht te ondernemen. Enige dagen kwamen wij zonder
moeilijkheden heel gemakkelijk vooruit, maar op de derde dag hoorden wij reeds
in de verte een geweldig donderend geluid. Wij versnelden onze pas en
bereikten binnen de tijd waarin men duizend stenen zou kunnen tellen, de eerste
waterval van de Nijl. Wij zagen vrijwel geen mogelijkheid om verder te komen.
Een van onze moedigste klimmers beklom een hoge rots om te ontdekken hoe het
met de omgeving gesteld was. Toen hij weer bij ons terug was, beschreef hij mij
een weg, die weliswaar ver naar links van de Nijl afboog, maar heel in de verte
weer bij de Nijl kwam. Ik besloot daarop deze weg te volgen. Aan rotsen en
andere onherbergzaamheden had deze omweg werkelijk geen gebrek. Pas op de avond
van deze dag bereikten wij in een moordende hitte eindelijk een met veel palmen
en papyrusbomen begroeide weide, met in het midden een zeer rijke bron die onze
kudden en ons heel goed van pas kwam. Hier namen wij een volle dag rust.
[4] Op de
tweede dag braken wij bij het eerste ochtend schemeren op en zetten onze reis
voort. Bij zonsopgang bereikten wij weer de Nijl en een brede weg, zoals wij
die nog nooit eerder gezien hadden, waarop wij in een halve dag in de buurt van
die stad kwamen waarover ons onze voorouders veel wisten te verhalen. Ongeveer
tweeduizend pas voor de stad sloegen wij ons kamp op; ik en mijn dienaar reden
echter naar de stad om toestemming te vragen in de omgeving van de stad met
onze noodzakelijke kudden te mogen bivakkeren.
[5] Toen ik
met mijn dienaar in de stad kwam, werd ik door een menigte zeer bruine mensen
omringd en enigen vroegen mij wie ik was en waar ik vandaan kwam. Anderen
raadden echter meteen en zeiden: 'Thot e Noubiez ' ( 'Dat is een Nubiër'), en
ik zei: 'Ja, ik ben een Nubiër en zou hier bij jullie, volmaakte mensen, veel
goede en mooie dingen willen leren! ,
[6] Toen
lieten deze nieuwsgierigen een oude grijsaard naar mij komen en die ondervroeg
mij grondig over allerlei zaken, ging tenslotte zelfs naar ons kamp en maakte
daar pas aan ons bekend, dat hij de hoogste priester van deze stad was en
tevens een door Rome aangesteld bestuurder van deze stad en de wijde omtrek. Ik
schonk hem meteen zeven van de mooiste koeien en twee stieren en twintig van
onze schapen met de fijnste wol.
[7] Dat stemde
de goede, oude man erg vriendelijk en hij zei toen tegen mij: “Aan onze oude en
zuivere wijsheid zullen jullie erg veel hebben! Maar neem niets over van onze
totaal verdorven zeden, want die zijn slechter dan slecht! Deze stad was eens
de trots van het land, wat ook haar naam Memavise (in het Grieks: Memphis) =
'de verhevenste naam', klaar en duidelijk zegt; nu is de naamloze verhevenste
slechts een uitgestrekte puinhoop, waarvan jullie jezelf straks zonder moeite
kunnen overtuigen!
[8] Het volk
dat hier nog is, gelooft voor een deel helemaal niet aan een hoogste goddelijk
wezen, en zit voor een deel vol duister bijgeloof, waarvan het niet te
bevrijden is. Alleen onze kleine groep leeft nog in de oude, ware kennis van de
ene, eeuwige, ware God. Het blinde en domme volk gelooft aan enige duizenden
goden; zelfs aan dieren en hun stoffelijk overschot bewijst het goddelijke eer,
en wij kunnen daar niets aan doen.
[9] Wel hebben
onze voorouders reeds het zaad daarvoor gelegd, namelijk door enige dieren
vanwege hun grote nut een soort half goddelijke eer te bewijzen om het volk
zover te krijgen dat het deze nuttige land en huisdieren beter verzorgde. De
ouden wilden daardoor evenwel slechts op zichtbare wijze de veelvoudige
uitstraling van de goddelijke liefde en wijsheid in de aard van de dingen tonen
aan het toentertijd nog zeer weinig ontwikkelde volk. Maar in de loop van de
tijd wordt de geschiedenis der volkeren, hoe verder deze teruggaat in het
verleden, eerbiedwaardiger en eerbiedwaardiger. Zij omhult zich steeds meer met
een zeker goddelijk waas, en slechte en gewetenloze, zogenaamde volksopvoeders
hebben dan des te gemakkelijker spel om alles wat in de oergrijze oudheid
gebeurd is, te vergoddelijken en het blinde volk zo diep mogelijk in het ergste
bijgeloof te begraven.
[10] Wees
daarom op je hoede, argeloze Nubiërs, en neem alleen watje van mij zult horen
als echte waarheid aan; maar wend je af van alles wat je bij het volk zult
horen en zien -want het is slechter dan slecht! Jullie zullen het zien offeren
en allerlei inhoudsloze ceremoniën zien verrichten; bij heel grote
plechtigheden zullen jullie zelfs mij in het prachtigste ornaat voorop zien
gaan. Stoor je daaraan echter niet, want met al die zaken doet slechts mijn
huid mee, maarmijn innerlijk is en blijft steeds bij de ene, eeuwige, enig ware
God, wiens liefde mijn leven en wiens licht mijn ware weten en kennen is.
[11] Kom jij
nu met je dienaar te voet met mij naar de stad naar mijn huis, waar ik je alle
verdere aanwijzingen zal geven over hoe jij en je gezellen je hier moet
gedragen. Ook zal ik jullie voor je kudden de juiste plaats wijzen, waarop
jullie als vreemdelingen een vol jaar mogen blijven zonder door iemand lastig
gevallen te worden. Maar jij en je dienaar zullen bij mij wonen opdat ik je in
veel zaken onderricht kan geven. ,
[12] Ik zei:
'Beste overste! U vindt het toch wel goed dat wij het geschenk dat u uit mijn
hand genadig hebt aanvaard, mee naar de stad voeren?'
[13] Toen zei
de werkelijk goede overste heel vriendelijk: 'Niet nu, maar pas over drie dagen
als jullie een andere weide betrokken hebben! Maar daar moeten jullie net als
wij schoeisel dragen, want 's nachts kruipen hier veel kleine insekten en
wormpjes door de grasbodem, die overal zanderig is, naar boven, en die kruipen
onder de teennagels en veroorzaken na verloop van tijd veel pijn.
In mijn huis
zal ik jullie daarmee wel zo goed mogelijk voorzien, want ik heb veel knechten,
dienaren en slaven.’
[14] Wij, ik en
mijn dienaar, gingen toen met de overste naar de grote stad. Na ongeveer
vierduizend pas kwamen we in de stad op een groot plein dat omringd was door de
prachtigste gebouwen, die uit blokvormige stenen waren opgetrokken. Een aantal
van deze grote gebouwen was reeds behoorlijk beschadigd, maar vele waren nog in
goede staat. Eén gebouw bestond uit louter zuilen en binnen de uitgestrekte
zuilengangen waren enorm grote beelden in allerlei soorten en vormen zichtbaar;
ook waren de zuilen voorzien van allerlei tekens en letters, die de overste mij
later meermalen uitlegde. Naast deze zuilenhal stond een enorm groot paleis
waar een drukte van belang heerste.
[15] Toen zei
de overste: 'Kijk, dat is mijn woonhuis; kom nu naar binnen en bekijk alles wat
daar binnen is! "’
183 De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren
[l](OUBRATOUVISHAR:)
"Helemaal vrij voor dit paleis stonden twee reusachtig grote zuilen
(obelisken), die aan alle kanten volgeschreven waren met allerlei tekens,
figuren en letters; ook voor de grote zuilenhal waren twee van zulke zuilen
geplaatst.
[2] Schuchter
gingen wij het huis van de overste binnen en moesten een eindje lopen voor wij
in zijn woonvertrekken kwamen. Ach, daarin zag het er al zo wonderbaarlijk mooi
uit dat horen en zien mij letterlijk verging.
[3] Ik
vergeleek bij mijzelf mijn armzalige hut thuis met deze woning en zei tegen
mijzelf: 'Waarom weten en kennen wij zwarten eigenlijk zo wonderlijk weinig?
Waarom kunnen wij niet zulke bouwwerken oprichten? Waarom kunnen wij nog steeds
geen metalen produceren? Wij hebben nog steeds geen andere snijwerktuigen dan
die, welke wij bij de Egyptenaren tegen onze ruwe natuurproducten geruild
hebben! Hoe armzalig zijn onze weefgetouwen en hoe slecht spinnen wij! Bij ons
vind je geen geest, geen talent, geen ijver; wij staan nauwelijks op een iets
hoger niveau dan onze apen! ,
[4] Toen ik
mij verloor in zulke gedachten, brak mijn hart en ik moest huilen en daarbij
zei ik luid: 'O, waarom zijn wij zwarten dan niet geheel en al dieren, die niet
kunnen denken en ook niets kunnen voelen?! Wat een prachtige dingen kunnen de
echte mensen, deze ware aardse goden, scheppen, en wij kunnen niets daarbij
vergeleken, wij zwarte halfmensen en halfdieren! En toch maken al die prachtige
dingen die de echte mensen geschapen hebben zo'n machtige indruk op ons!'
[5] Toen zei
de overste tegen mij: 'Stel je daar niet te veel van voor! Wij zijn reeds
grijsaards geworden, die aan al deze prachtige dingen geen plezier meer kunnen
beleven omdat wij onszelf reeds overleefd hebben. Jullie zijn echter nog
kinderen vol kracht en vol steeds meer ontwakende ijver. Ons leven zit er reeds
op voor deze wereld, onze kronen liggen verwelkt in het graf van de vergetelheid,
onze paleizen storten in, en onze huidige wetenschap en kennis is slechter dan
slecht. Wij hebben hier nog maar weinig smeden en wevers; in al onze technische
behoeften moeten wij door Rome of door Griekenland laten voorzien.
[6] Ja, eens,
een paar duizend jaar geleden, woonden hier in dit land inderdaad meer goden
dan mensen, die werken verrichtten waarvan de overblijfselen nog de verbazing
zullen wekken van de laatste nakomelingen op deze aarde! Maar wat wij nu
voortbrengen lijkt alleen maar op vernietigen, zowel wat de materie betreft als
ook de ziel. Maar jullie zijn nog een onbedorven, ongerept en jeugdig, krachtig
volk, jullie kunnen denken en willen, en kunnen daarom al gauw groter worden in
jullie werken dan de volkeren van dit land ooit waren.
[7] Wil je als
mensen echter werkelijk gelukkig leven op deze aarde, blijf dan bij je oude
eenvoud! Ten eerste kost deze je weinig moeite en werk en ten tweede heb je
maar heel geringe natuurlijke behoeften, waarin je gemakkelijk kunt voorzien.
De veeteelt op jullie vette bergweiden bezorgt je weinig werk en zorg, en de
akkerbouw, die je maar heel weinig bedrijft, is toch al te verwaarlozen; ook
jullie kleding is eenvoudig en gemakkelijk te vervaardigen. Jullie hoeven
daarom maar heel weinig tijd te besteden aan jullie natuurlijke behoeften en
daarom kunnen jullie je meer en uitsluitend bezighouden met geestelijke beschouwingen!
En kijk, dat is veel meer waard dan ten koste van honderdduizend maal
honderdduizend mensenlevens met bloedig zweet zulke paleizen te bouwen, om te
zorgen dat de onverwoestbare tand des tijds duizenden jaren voldoende heeft om
te knagen!
[8] En wat is
uiteindelijk zo'n kunstig over elkaar gelegde hoop stenen vergeleken met een
enkele grashalm die door de grote geest van God gebouwd werd? Ik zeg je:
helemaal niets! Iedere grashalm, iedere boom is een gebouw van God, groeit uit
de lieve aarde zonder onze moeite en arbeid, en in korte tijd verkwikt hij onze
smaak met zijn zoete vrucht. Hoeveel moeite en verschrikkelijk veel werk kost
de mens echter zo'n paleis! En wat hebben zij daarna, als hun werk na vele
bloedige jaren voltooid is? Niets dan een miserabele voeding voor hun hoogmoed,
opwekking van naijver bij vreemde volkeren en na verloop van tijd oorlog en
allerlei vervolging!
[9] Waarlijk,
mijn beste zwarte vriend, dat is het miserabele geluk van een volk dat zo dom
was met zulke dode paleizen zijn mooiste en vruchtbaarste weiden te bedekken,
waarop anders vele honderdduizenden vruchtbare bomen hun edele vruchten in de
schoot van de tevreden en in heel eenvoudige hutten wonende mensen zouden
kunnen laten vallen! Kijk, op de plaats waar deze stad is gebouwd, zouden
gemakkelijk tienduizend mensen samen met hun talrijke kudden voldoende
levensonderhoud kunnen vinden; nu wonen er weliswaar ook nog tegen de
honderdduizend mensen binnen deze beschadigde muren! Maar wat voor leven leiden
de meesten!
[10] Eens, zo
leert de geschiedenis, was dit land een korenschuur waaruit in tijden van nood
vreemde volkeren van brood voorzien werden; nu moeten wij niet zelden het koren
betrekken van landen en volkeren ver weg! Onze kudden bevinden zich in een zeer
ellendige staat. Duizenden mensen in zo 'n stad werken vanwege hun beetje goud
en zilver helemaal niet, lopen dag in dag uit niets te doen, hebben veile
deernen en vermaken zich daarmee niet zelden op de laagste, dierlijke manier;
dat veroorzaakt steeds veel ziekten, -iets wat jullie helemaal niet kennen.
Overdag, zolang de zon schijnt, zullen jullie deze stad helemaal ontvolkt
aantreffen; pas wanneer de koelere nacht is gekomen, komen zij als roofdieren
uit hun kunstmatige, stenen holen en vermaken zich met alles waar ze maar zin
in hebben. En kijk, eenvoudige zoon van de zuivere natuur, dat zijn de
zegeningen die de mensen ontvangen van hun machtige steenkultuur! ",
184 De zegen van de oerkultuur bij de eenvoudige mens
[l](OUBRATOUVISHAR:)
" 'Behoud daarom jullie grote en oorspronkelijke natuurlijke reinheid en
verlang nooit naar zo'n miserabele cultivering van het land! Bouw vooral geen
steden! Blijf in jullie eenvoudige hutten en jullie kunnen gedurende alle
tijden der tijden het gelukkigste volk van de aarde zijn, vooral als jullie in
de juiste kennis van de ene en eeuwig ware God blijven, Hem alleen eren en
liefhebben! Ook al kunnen jullie Hem niet zien, dan ziet Hij jullie toch en Hij
zal jullie steeds die kracht geven, die nodig is om ieder element dat de mens
vijandig is, weg te houden. Volgens de oorspronkelijke natuurwetten is de mens
heer over alles wat op, onder en boven de aarde is, leeft en ademt.
[2] Jullie
zijn nog wat de mens moet zijn! Voor jullie vlucht de woedende leeuw, en
tijgers, panters, hyena's, wolven, beren, slangen en adders mijden jullie
nabijheid; slechts de tamme kudden volgen jullie op de voet! Met zulke
eigenschappen toegerust, staat de mens nog op dat niveau van het verheven
oerbestaan waarop de Schepper hem aan het begin van alle schepselen gesteld
heeft. Ga liggen in het gras waarin de klapperslang en de giftige adder hun
lichtzinnige spel spelen, en zij wijken van de geheiligde plaats waarop de mens
als heer van de natuur zijn ligplaats heeft gekozen! De kwade mier, de vloek
van zo vele bossen en steppen, trekt weg zodra de mens in zijn oerkracht het
gebied betreedt en zijn woning opricht. De leeuw, de panter, de kwaadaardigste
tijger blijft ver van de kudden die de echte mens bewaakt, en de krokodil, de
draak van de Nijl, is nooit te zien in die delen van het land die door mensen
bewoond worden. De ibis, de ooievaar en de icz ne ma on (ichneumon = gif heeft
hij niet) staan de mensen heel bereidwillig ten dienste en reinigen het land
van al het kruipende ongedierte, en de scherpziende arenden zoeken naar alle
kadavers en eten die, opdat de lucht daardoor niet verpest zal worden.
[3] O, wat een
heerlijk bestaan heeft een echt mens in iedere streek, en wat een miserabel
leven hebben de mensen in de steden die vol hoogmoed en vol stinkende
eigenliefde zijn! In hen is alle oerlevenskracht verdwenen; zij zijn in het
grote rijk van de hen omgevende natuur vreemde lichamen, vreemde wezens
geworden, die ieder verband met God en daardoor ook met alle andere schepselen
verloren hebben. Zij moeten versterkte burchten en kastelen bouwen om zich
daarin tegen de hen vijandige natuur te verweren en zo mogelijk te beschermen!
[4] Als ik
vandaag honderd mensen laat overnachten op de wei die ik jullie zal aanwijzen,
dan zal er morgenochtend geen enkele overlevende zijn, want het zijn geen
mensen meer, maar zwakke afschaduwingen daarvan, en hun misvormde lichamen
zijn ware woonplaatsen van alle mogelijke uit de natuur en de onnatuur afkomstige,
kwade en onrijpe geesten. Hun uitstralende levenssfeer is niet meer hun
goddelijke ik maar een laag dierlijk ik, en daarom bevindt zich geen kracht
meer in hen en nog minder rondom hen. De natuur om hen heen neemt in hen niet
meer het hoogtepunt van hun bestaan als schepsel waar, maar slechts een
algehele verdorvenheid en een volledige verwoesting van het bestaansniveau
waarop ieder schepsel zijn hoogste doel moet bereiken. Dat is de reden waarom
al het geschapene totaal vijandig staat tegenover deze mensen en hen op iedere
mogelijke wijze probeert te vernietigen, omdat het van hen niets meer heeft te
verwachten.
[5] Edele,
zwarthuidige vriend, wees daarom met je hele volk blij dat je zwart bent en dat
je nog woont in de totaal onschuldige voorjaarshutten van het ware leven. Want
juist daardoor zijn jullie nog wat de ware mens volgens de orde van de
allerhoogste geest van God moet zijn! Blijf daarom echter ook steeds wat je nu
bent, ook in je laatste nageslacht, dan zullen jullie nooit over nood en ellende
van het menselijke leven te klagen hebben!"
185 Het verblijf van de Nubiërs in Egypte
[1]
(OUBRATOUVISHAR:)(De overste) "Maar laten we nu naar buiten gaan naar de
plaats die ik jullie zal aanwijzen om er te wonen! Tevens zal ik echter, ter bescherming
van jullie tijdens de gehele duur van je verblijf hier, een wacht meegeven, die
dit slechte volk bij jullie vandaan zal houden; want dat zou zonder enig
bezwaar jullie zowel fysiek als moreel door en door bederven. Ik vraag je
helemaal niet of je mij helemaal begrepen hebt, want ik weet dat je mij goed
begrepen hebt en mij verder nog beter zult begrijpen!"
[2] Na deze
woorden gaf de overste een teken door een slag op een luid galmende, metalen
plaat, en als door een wonder kwamen een aantal bewapende mannen, die heel
donkerbruin van kleur waren, te voorschijn en de overste gaf hun in een taal
die wij niet verstonden een opdracht. Maar toen de waarachtige goede overste
mijn bevreemding merkte, troostte hij mij door in mijn taal uit te leggen wat hij
tegen de bewapenden gezegd had. Het ging om een zo goed mogelijke bescherming
van ons tegen de opdringerigheid van de verdorven bewoners van de stad, die hij
helemaal niet meer als mensen zag.
[3] Een van de
leiders van de wacht, die bijna net eender gekleed was als de vriend die ons de
weg hierheen had gewezen, maakte tegen de overste de opmerking, dat die plek
die overigens wel erg welig begroeid en grasrijk was, een echte slangen en
adderwei was, waarop geen mens en geen vee het goed uit kon houden.
[4] De overste
zei: 'Verdorven mensen en hun vee weliswaar niet, maar dit zijn nog echte
oermensen, die ook nog echt heer en meester zijn over de hele natuur en haar
schepselen, wat voor aard die ook hebben! De vele slangen en adders zullen hun
zeker niet alleen niets doen, maar samen met hun gebroed zullen zij heel gauw
maken dat ze wegkomen. En jullie als hun wachters zullen met het ongedierte ook
niet de minste moeilijkheden krijgen, daar kunnen jullie volkomen zeker van
zijn! -Maar haal nu tweeëntwintig paar Ieren bandschoenen, daarmee willen wij
deze onbedorven mensen uitrusten opdat zij op onze scherpe zandbodem hun voeten
niet onnodig te gronde richten! ,
[5] AI snel
bracht men de schoenen. Mij en mijn dienaar werden meteen de gemakkelijkste
aangebonden; de andere twintig werden op bevel van de overste door vier
wachters naar onze metgezellen gebracht, en toen zij zich zo ook van schoeisel
voorzien hadden, kregen zij van de wachters de opdracht hen naar de nieuwe
weideplaats te volgen. De overste, ik en mijn dienaar en de andere wachters
trokken door de vele straten van de stad naar buiten naar het vrije veld waar
de mooie en grote weide was, geheel begroeid met prachtig gras, veel dadels en
vijgen en pomeransen en met nog meer andere vruchten. Maar ik zag ook wel dat
de weide heel weinig door mensen bezocht moest zijn, want reeds op een afstand
hoorden wij het geritsel van ontelbare klapperslangen.
[6] AI gauw na
ons kwamen ook mijn metgezellen met de talrijke kudden en kamelen. Toen zij bij
de weide kwamen, wachtten zij niet tot het ongedierte mogelijkerwijs voor ons
en onze kudden zou wegtrekken, maar zij namen meteen zonder de minste aarzeling
volledig bezit van de weide en haar vruchten liepen direkt heen en weer over
het grote terrein van de weide, en al het ongedierte verdween zo snel naar de
Nijl, dat de oppervlakte ervan er ongeveer een half uur lang helemaal mee
bedekt was; ook vier Nijldraken namen haastig voor mijn metgezellen en mijn
kudden de vlucht.
[7] De overste
legde dit verschijnsel nu ook uit aan de ons meegegeven wachten en zei hun dat
zij met ons zonder enige vrees alle delen van de weide konden betreden, want
hij was er volkomen van overtuigd dat er 's nachts al geen enkele adder of
slang meer op de hele weide te vinden zou zijn. En zo was het ook: Reeds na een
uur was' s avonds de weide vrij van alle ongedierte in welke vorm dan ook.
[8] Aan de
andere oever van de Nijl zagen wij een complete Egyptische kudde schapen
vluchten voor de hen achtervolgende, giftige emigranten en hun herders
vluchtten met de kudde. De herders schreeuwden ontzettend, maar ontkwamen toch
over een Nijlbrug; maar de kudde leed schade, - want heel wat lammeren werden
door de grote beesten ingehaald en opgegeten. Ook waren er aan de andere oever
grote aantallen konijnen die dit onverwachte bezoek ook zeer ongelegen kwam,
want een aantal jongen werd door de kruipende beesten opgegeten.
[9] De
bewakers keken begerig naar de voorheen onbereikbare, prachtige dadels, vijgen
en pomeransen en ook naar de prachtigste Roscize ( vruchten van de
Johannesbroodboom), die daar gewoonlijk als voer voor de kamelen gebruikt
worden.
[10] Het hoofd
van de wacht zei tegen de overste: 'Eer aan Isis en Osiris! Eindelijk kunnen
wij hier ook oogsten, iets wat sinds mensenheugenis niet mogelijk was!'
[11] Maar de
overste zei: 'Alleen zij die deze weide gereinigd hebben, zullen gedurende een
vol jaar oogsten; alleen wat zij jullie toestaan om te nemen, mogen jullie
nemen, maar eigenmachtig mag je nog geen blad van een boom nemen! Pas er ook
voor op dat jullie in het bijzijn van deze onbedorven mensen op geen enkele
wijze jullie waardeloze landsgoden aanroepen, want onder jullie is er niet één
die ik niet bekend heb gemaakt met de enig ware God! Houd je daaraan, dus geen
Isis en ook geen Osiris noch de een of andere Apis meer! Want dat alles is en
blijft eeuwig niets!'
[12] Daarna
zei de overste tegen mij: 'Zoals je nu zelf ziet, zijn jullie met hulp van de
Allerhoogste heel goed verzorgd. Ik zal jullie nu alleen laten, maar morgen bij
de eerste ochtendschemering ben ik weer bij je; dan zal ik je hier in de grote,
open tempel van de Allerhoogste het juiste onderricht geven! En je zult dan het
van mij gehoorde ook aan je metgezellen doorgeven! Het ga jullie nu allen wel
onder de bescherming van de Allerhoogste!’
[13] Met deze
woorden keerde hij naar de stad terug. Hij moest wel sinds lang in groot
aanzien staan bij het Egyptische volk, want ieder die hem tegenkwam boog diep
voor hem. Maar hij deed alsof hij niets merkte van al dat eerbetoon, en ging,
als in diepe gedachten verzonken, snel rechtstreeks naar huis.
[14] Toen de
zon was ondergegaan kwamen er weldra veel kijklustigen uit de stad, maar
niemand durfde het aan de beruchte slangenwei op ook maar twintig pas te
naderen. Verscheidenen riepen ons toe van de weide weg te gaan omdat we anders
onvermijdelijk veel schade zouden lijden. Maar de wacht duwde de nieuwsgierigen
terug en legde hun uit dat er nergens meer gevaar aanwezig was omdat door onze
geheime kracht al het giftige ongedierte allang over de Nijl was gezwommen.
[15] Toen
gingen de nieuwsgierigen al gauw terug en wij verzorgden onze kudden, die ons
voor deze avond zoveel beste en voedzame melk gaven dat we deze helemaal niet
op konden. Wij vroegen de wachters of zij ook melk dronken. Deze beaamden dat
met vreugde en wij gaven hun zoveel melk te drinken dat zij niet meer in staat
waren er nog meer van te drinken. De rest, die nog aanzienlijk was, deden wij
in meegenomen vaten, om er kaas van te maken.
[16] Een jaar lang bleven wij daar wonen en wij hebben van de goede
overste zeer veel geleerd, met name over de ware kennis van het allerhoogste,
goddelijke wezen. Met de grootste vriendelijkheid liet men ons na een jaar
weer gaan en wij trokken welgemoed naar ons land terug.
[17] Spoedig daarna
kreeg ik mijn visioenen. Ik stelde meteen een karavaan samen en wilde eigenlijk
alleen maar naar Memphis om de overste het gekregen visioen te vertellen. Die
had echter al over U gehoord, zeer verhevene, en verwees mij eigenlijk naar
hier. Hij wees mij de zeer lange weg tot Alexandrië en vertrouwde mij toe aan
een kundig schipper om mij hierheen te laten brengen. Hij gaf mij ook een tolk
mee, die ik echter hier naar toe niet meenam.
[18] Nu weet
U, verhevenste mens der mensen, hoe ik aan mijn geringe wijsheid kwam, en zegt
u mij nu ook eens met zekerheid of ik op de juiste plaats ben, of dat ik nog
verder moet trekken! Want lang kan ik niet blijven omdat mijn weg naar ons
vaderland erg lang is."
186 Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar
de Heer verblijft
[1] IK zeg:
"Ik heb je al gezegd dat het je weinig of niets zou helpen als Ik je zou
zeggen: 'Ik ben het! ' of 'Ik ben het niet! ' .Dat moet je in ieder geval zelf
uitvinden; en dat kun je heel gemakkelijk, omdat je daarvoor geest genoeg hebt.
Denk je eens in wat bij mensen allemaal mogelijk en wat onmogelijk kan zijn! Is
je dan nog niets te binnen geschoten of heb je nog niets, hetzij aan jezelf of
aan iemand anders, waargenomen?"
[2] De ZWARTE
man zegt: "Zoals ik al eerder zei, - behalve dat wij bij het binnenkomen
in dit land meteen in uw taal zijn gaan spreken, is mij beslist nog niets
bijzonders opgevallen; ik spreek zonder enige terughoudendheid! Toen ik
hierheen kwam, is mij in het begin wel van alles in zekere zin wonderbaarlijk
voorgekomen; hoe langer ik hier nu echter ben, des te natuurlijker vind ik het
hier bij u allen.
[3] De taal is
zodoende nog steeds het enige dat raakt aan het wonderbaarlijke, maar dat kan,
zoals ik al eerder opmerkte, evengoed een heel natuurlijk, zij het dan
onverklaarbaar gevolg zijn van de speciale eigenschap van dit land. Iets
dergelijks heb ik tijdens mijn reis door het grote Egyptische land meegemaakt:
Wij ontmoetten Romeinen en Grieken; zij spraken in hun eigen taal en wij
begrepen hen heel goed en konden elkaar voor zover dat nodig was heel goed
begrijpen. Met het spreken ging het natuurlijk niet zo vlot als hier, maar dat
kan allemaal best komen door de geaardheid, de lucht en de uitwaseming van het
land!
[4] Omdat wij van
oorsprong heel eenvoudige mensen zijn, zijn wij ook veel gevoeliger voor
allerlei bijzondere verschijnselen en indrukken. Zo kunnen wij bijvoorbeeld de
zielen van gestorvenen zien, soms ook die, welke naar hun eigen zeggen nog
nooit een lichaam hebben gehad. Deze natuurzielen kunnen ook gemakkelijk
herkend worden omdat zij in staat zijn hun vorm plotseling te veranderen en
zich in allerlei kleine wezens te splitsen, die zij weer samen kunnen voegen
tot een menselijke vorm, een verschijnsel dat wij bij de zielen van gestorven
broeders en zusters nog nooit ontdekt hebben.
[5] Wij
vroegen de wijze overste in Memphis of hij dat ook zag. Maar hij zei dat dit
alles alleen maar een eigenschap was van heel eenvoudige en sobere
natuurmensen, die totaal geen weet hebben van een gekunsteld leven. Bij hem en
de Egyptenaren was dat nog nooit voorgekomen. Zo nu en dan kwamen er wel
afzonderlijke gevallen voor, maar zo onzeker en zo onverklaarbaar als maar
mogelijk was, terwijl bij ons alles zeker, natuurlijk en zodoende ook meer
verklaarbaar was.
[6] Daarmee is
dan ook vrij goed te verklaren dat wij een totaalonbekende taal van een volk al
gauw kunnen verstaan en spreken. Als u, verhevenste mens van de mensen, dat nu
overweegt, zult u met uw buitengewone wijsheid wel inzien dat ons tijdens de
korte tijd van onze aanwezigheid hier nog niets bijzonders is kunnen opvallen
waaruit wij onweerlegbaar zouden hebben kunnen afleiden, dat wij hier al met
zekerheid op de plaats zijn die ik in mijn visioenen heb waargenomen.
[7] Veel
dingen stemmen daar wel mee overeen: aan de oever van een kleine binnenzee een
tegen een berg gebouwd vissershuis; een aantal mensen van stand en hoog
aanzien; ook u heeft echt veelovereenkomst met die onbegrijpelijk stralende
mens, die ik zevenmaal in mijn visioenen heb gezien en die mij in opperste
verrukking bracht. Maar die lichtmens deed alles door zijn woord; hij sprak,
-en het was er! Hemel en aarde waren hem onderdanig en onafzienbare scharen
wachtten op zijn wenken!
[8] Wel,
verhevenste mens der mensen, dat is hier toch wel niet het geval! Ik vond hier
in u, net als twee jaar geleden in de overste in Memphis, uiterst goede en
wijze mensen, -maar van datgene wat ik verwachtte, vond ik tot op heden nog
niets en juist daarom vraag ik aan u of ik op de juiste plaats ben of niet.
Zegt u ja, dan zal ik het geloven en blijven, want uw woord is voldoende voor
mij omdat u in ieder geval een zeer wijze man bent. Zegt u echter nee, of zegt
u mij weer niets, dan gaan wij weer terug en lossen onze kudden, die wij voor
goud en zilver op aanraden van de wijze overste in Memphis achterlieten, weer
in tegen de ongebruikte rest van de som die de overste voor het achterlaten van
de kudde geleend heeft, terwijl hij intussen het vruchtgebruik daarvan heeft.
[9] Verhevenste
mens der mensen, u ziet dat in mij en ons allen, ook al siert ons lichaam geen
witte huid, toch niets verkeerds en boosaardigs schuilt; wij zoeken allen de
volle waarheid, alleen daaraan is ons alles gelegen, en wij hebben ook de
levendige hoop deze hetzij hier of ergens anders te vinden! Als wij dus op de
juiste plaats zijn, bevestig dat dan, dan willen wij graag alles doen wat u ook
maar van ons verlangt!"
[10] IK zeg
tegen Raphaël: "Ga heen en geefhun een teken waaraan zij kunnen zien waar
zij aan toe zijn!"
[11] Meteen
ging RAPHAËL naar de zwarte man en zei: "Vriend,wat heb je in je vaderland
achtergelaten waarvoor je in Memphis wilde omkeren om het te halen? Je wilde
het de overste als een bijzonder geschenk geven voor de moeite die hij zich
voor jou getroost heeft en daarom had je het reeds in nieuw linnen gewikkeld,
maar later heb je het vanwege jullie snelle vertrek vergeten, en wel in een
hoek van je hut, waar het nu nog ligt. Als je dat zou willen, breng ik het
ogenblikkelijk hier! Spreek, - wat je wilt, zal geschieden!"
[12] De ZWARTE
man zegt: "Niet omdat ik de overtuiging heb dat ik op de juiste plaats ben
-maar alleen maar daarom, omdat je mij vertelt wat ik thuis vergeten ben, weet
ik dat ik op de juiste plaats ben, omdat alleen Gods alziende oog zoiets kan
zien -, maar je zou er mij een uitstekende dienst mee bewijzen; want op de
terugweg zou ik de goede overste in Memphis daarmee een heel groot plezier
willen doen, want hij is een groot liefhebber van zeldzame voortbrengsels der
natuur! Dit voorwerp kan op zichzelf alleen maar een denkbeeldige waarde
hebben, een werkelijke waarde in 't geheel niet! Maar het is prachtig!"
[13] Dan
overhandigt Raphaël reeds het in linnen gewikkelde, mooie voortbrengsel der
natuur aan de zwarte en vraagt hem of hij dit bedoelde.
[14] De ZWARTE
valt bij die gelegenheid bijna flauw en roept luid: "Ja, dat is het, dat
is het! Maar hoe in vredesnaam bracht je dit kleinood hier, je bent toch nog
geen moment bij mij weggeweest?! Heb je het soms als jonge, moedige Egyptenaar,
in dienst van de overste, op een onbegrijpelijk slimme wijze bij mij thuis
ontvreemd? Ben je ons misschien een jaar geleden, toen wij uit Memphis weer
naar huis gingen, heimelijk met enige metgezellen gevolgd tot in de buurt van
onze hutten en zo mijn woonhut te weten gekomen?
[15] Ja, maar
waarom stel ik al deze domme vragen?! Ik had het thuis nog enkele ogenblikken
voor ons vertrek in mijn handen, legde het toen in de hoek van mijn hut om mijn
kameel rijklaar te maken en mijn kudde bijeen te drijven, en legde er een
kalebasschaal overheen! Door het bijeendrijven van de kudden en het klaarmaken
van mijn kameel vergat ik het schitterende natuurproduct; jij kunt het niet bij
mij weggehaald hebben! Je hebt het dus nu duidelijk op wonderbaarlijke wijze
gehaald; maar - hoe, hoe is dat jou als zichtbaar mens van vlees en bloed
mogelijk?! Want hier, daar, en weer hier, was bliksemsnel! Dat is zuiver een
handeling die alleen een god mogelijk is! Je bent of zelf een god, of een echte
dienaar daarvan! "
[16] RAPHAËL
zegt: "Het eerste niet, maar wel het tweede! Maar kijk, ik ben toch bij
het halen van je mooie natuurproduct iets vergeten, en dat is de kalebasschaal
waarmee jij je kleinood in je hut had afgedekt! Die moet je er ook nog meteen
bij hebben! - Kijk, hier is zij al! Doe je kleinood er nu in en laat het ons
zien, want er zijn er hier veel die jouw gevonden schat graag willen
zien!"
187 De Nubiërs herkennen de Heer
[I] Nu duizelt
het de zwarte Nubiërs helemaal van verbazing; want dit is voor hen iets wat
alles te boven gaat. Zij zijn zuivere, nog geheelonbedorven natuurmensen en
kunnen, omdat zij nog echt heer en meester zijn over de natuur, door de
standvastigheid van hun volle geloof en wil veel tot stand brengen wat een mens
die in zijn wereldse alledaagsheid reeds diep gezonken is, als een groot wonder
moet voorkomen, en het zou daarom heel moeilijk geweest zijn door een ander
wonder indruk op deze oernatuurlijke gemoederen te maken. Het genezen van een
ziekte zou daar niet op zijn plaats geweest zijn, want deze echte natuurmensen
kennen geen ziekte. Hun oude mensen bereikten altijd een zeer hoge leeftijd en
hun sterven was altijd slechts een heel rustig en pijnloos inslapen.
[2] Kinderen
stierven nooit bij hen, omdat zij, geheel binnen de natuurlijke orde verwekt,
zonder gebreken en kerngezond ter wereld kwamen. Zij werden daarna ook volgens
de natuur gevoed en konden daarom geen ziektekiemen krijgen. Als men dus in hun
bijzijn zieken genezen zou hebben, dan zou men hun eerst hebben moeten uitleggen
wat een ziekte eigenlijk is en waardoor deze ontstaat. Dat zou hun echter toch
zeker meer geschaad dan gebaat hebben; want op de hoogte gesteld worden van
zonden en de gevolgen daarvan, is bijna hetzelfde als deze zelf begaan te
hebben.
[3] Iemand
dacht dat het opwekken van een dode zijn uitwerking ook niet gemist zou hebben.
Dat zou voor deze mensen echter ook niets zijn! Want zij zien de lichamelijke
dood als een grote weldaad van God aan de mensen, en zouden zo 'n handeling
zelfs aanzien voor een vergrijp tegen de orde van de allerhoogste geest van God
zolang zij Mij niet volledig kunnen leren kennen. Het opwekken van een grote
storm zouden zij door hun zeer gevoelige geest iets heel natuurlijks vinden,
want zij hebben zelf altijd een grote invloed op de natuurgeesten van lucht,
water, aarde en vuur. Maar een beweging die de snelheid van hun afgeschoten
pijlen onvergelijkbaar overtreft, is voor deze mensen een echt wonder, dat
alleen door God en Zijn dienstbare, hoogste geesten gedaan kan worden, maar nooit
door de verstandige, zwakke stervelingen van deze aarde.
[4] Toen onze
zwarten zich zo echt uit en te na verwonderd hadden, zei de AANVOERDER tegen
zijn metgezellen: "Broeders! Ik en jullie allen hebben nu een daad gezien
die alleen door God te volbrengen is; want wij kunnen zelfs met onze gedachten
niet zo snel naar huis en vandaar weer terugkeren naar hier, als deze dienaar
Gods met mijn kleinood heen en teruggegaan is! Wij zijn dus op de juiste
plaats en mogen ons hier alleen met de grootste eerbied en onder voortdurende,
innerlijke aanbidding van Diegene bewegen, die zich daar in het midden van de
grote tafel met een onvoorstelbaar goddelijk verheven uiterlijk bevindt.
[5] Wat Hij in
Zijn onuitsprekelijke genade en gunst tegen ons zal zeggen, moet van nu af aan
voor ons het heiligste gebod zijn, waaraan wij ons zo zichtbaar als de rotsen
van ons vaderland zullen houden, evenals ons nageslacht tot aan het einde aller
tijden die deze aarde nog door zal moeten maken! Jullie weten wat de wijze
overste ons over de eeuwige waardigheid van deze verheven Godmens voorspeld
heeft! Zo is het, daarvan zijn wij nu volkomen overtuigd! Maar omdat het zo is
en niet anders, weten wij ook wat wij te doen hebben en waar wij op moeten
letten!
[6] Ver en
moeilijk was de reis hierheen; maar al was zij nog duizendmaal zo ver en ook
nog duizendmaal moeilijker dan nu, dan zou zij toch niet in het minst opwegen
tegen de grootte van deze onbegrijpelijk hoogste, door ons allen in eeuwigheid
niet verdiende genade! Want daar zit die eeuwige, almachtige geest in de
gedaante van een mens, die hemel en aarde en alles wat bestaat enkel door Zijn
wil en uit Zijn wil heeft gemaakt, zoals de wijze overste in Memphis ons dat
voldoende heeft uitgelegd.
[7] Wij staan
nu voor de ware, eeuwige God, die ons gemaakt heeft en tot leven heeft
gebracht. leder moment van ons leven ligt in Zijn hand; als Hij dat zou willen,
zouden we er niet meer zijn. Kortom, Hij alleen is alles in alles, en alles wat
bestaat is niets zonder Hem! Dat was de betekenis van mijn visioen en zo heeft
de overste van Memphis het ons ook verteld, en zo moeten wij het aanvaarden en
voor eeuwig geloven. - Nu schijnt de eeuwige Heer en Meester iets met ons te
willen bespreken! Daarom moeten we nu de oren spitsen alsof er een heel
gevaarlijke leeuwenjacht op komst is, zoals de overste in Memphis er ons een
beschreven heeft!"
188 Overdreven deemoed
[I] Nadat de
zwarte deze waardige woorden tot zijn metgezellen had gesproken, riep Ik de
aanvoerder en vroeg hem of hij en zijn metgezellen soms honger en dorst hadden
en als dat zo was, wat zij dan wel te eten en te drinken wilden hebben. Want
reizen over zee vergt veel van het lichaam en zij zouden zeker behoefte hebben
aan eten en drinken, en daarom hoefden zij het nu maar te zeggen, dan zou
direkt aan hun wensen worden voldaan!
[2]
OUBRATOUVISHAR zegt: "O, wat een genade! U, Alles in alles, vraagt aan een
ellendige aardworm of hij zijn wensen wil uiten voor U, verhevenste, eeuwige
Geest! Maar de worm, die voor U in het stof van de absolute vergankelijkheid
kronkelt, durft door zijn overgrote eerbied voor Uw goddelijkheid geen woord te
uiten, om niet maar al te gemakkelijk door een ongelegen woord U, eeuwige
Allerheiligste, te mishagen en daarna door U met toornige ogen aangezien te
worden. Wij hebben uit Egypte nog enige zakken vol gedroogde vijgen en dadels
en ook wat dubbel gebakken brood dat, wanneer wij heel matig zijn, wel
voldoende zal zijn voor ons korte verblijf hier! Daarom breng ik U met het dankbaarste
en rouwmoedigste hart mijn weinig of ook wel helemaal niets betekenende dank
voor de overgrote genade die U ons wilde bewijzen!"
[3] IK zeg:
"Ja vriend, als je steeds die ontzettende en voor meer dan driekwart
overbodige eerbied voor Mij aan de dag wilt leggen, zal het voor Mij Zelf
nauwelijks mogelijk zijn je enig licht mee te geven naar je vaderland!
Overigens doe je Mij als Schepper beslist geen erg grote eer aan als je jezelf,
terwijl je toch zichtbaar Mijn werk bent, helemaal niets waard acht en ver
beneden de waarde plaatst van een worm die zich kronkelt in het stof van alle
vergankelijkheid! Want door die geringschatting van jezelf voor Mij, je
Schepper, haal je toch ook Degene, die je uit Zijn hoogste wijsheid en liefde
geschapen en gevormd heeft, heel merkwaardig naar beneden!
[4] Kijk,
wanneer iemand je een door hem gemaakt kunstwerk toont, en jij het dan voor
jezelf van hem koopt omdat het je erg goed bevalt, doe je dan de wijze
kunstenaar eer aan als je al zijn andere werken en bovenal de kunstenaar zelf
roemt, maar voor dat van hem gekochte even mooie werk, omdat het nu van jou is,
alleen maar de meest misprijzende woorden kunt vinden?
[5] Kijk, dit soort deemoedigheid voor Mij is daarom beslist niet
wijs,.maar dom endwaas! Want als je jezelf voor te slechten waardeloos houdt,
zeg je Mij daarmee immers goed verstaanbaar in Mijn gezicht dat Ik met Mijn
hele schepping een armzalige knoeier ben.
[6] Ah, als je
echter terecht Mijn waarde ook in jezelf erkent en jezelf met te oneindig
gering, armzalig en slecht vindt om met Mij over verschillende zaken te
spreken, dan eer je Mij in jezelf en herken je Mijn goddelijke
voortreffelijkheid ook op je eigen grond en bodem; en zo kun je uit Mijn
tegenwoordigheid dat ware en echt zinvolle halen waarvoor je eigenlijk hierheen
bent gereisd. Overigens is die overgrote nederigheid voor Mij van jouw kant
geen zonde tegenover Mij, want zij vindt haar oorsprong in de aartsvrome
opvoeding die je van kinds af aan kreeg.
[7] Maar nu
heb je ook in dit opzicht een juist inzicht gekregen; want met de opvattingen
die je had, zouden wij beiden niets bereikt kunnen hebben, omdat je aldoor een
onbegrensde, vrome eerbied voor Mij gehad zou hebben en die zou je genoodzaakt
hebben deze plaats, die voor jouw vrome gevoel te onverdraaglijk heilig is,
alleen maar zo snel mogelijk te verlaten, om dan in Memphis en vervolgens
thuis, over Mijn heiligheid die voor jou onverdraaglijk was, enorm veel
buitengewone dingen te vertellen! En dat zou dan de hele opbrengst zijn van wat
je hier voor jezelf, je volk en de nakomelingen van je volk gehaald zou hebben!
Zou je daarmee wel tevreden zijn?
[8] Beslist
niet! Want op een helderder moment in je leven zou je toch wel hardop tegen
jezelf moeten zeggen: 'Ja, hoe zit dat nu?! Ben ik die verre en moeilijke reis
dan alleen maar begonnen om op de plaats van bestemming, die met zoveel moeite
gevonden werd, van louter eerbied onafgebroken bijna te moeten vertwijfelen?
Nee, zo'n vreselijke verrukking en zaligheid zal ik zeker in mijn hele leven geen
tweede maal willen doormaken! ' Kijk, dat zou je reis hierheen uiteindelijk
hebben opgeleverd!
[9] Daarom is
het nu dan ook zaak je verstand een beetje te gebruiken en te bedenken wat
onder bepaalde levensomstandigheden juist en billijk is, dan zul je overal goed
en eerlijk slagen en altijd voor het leven zinvolle zaken kunnen opdoen. Dus
weg met je overdreven eerbied voor Mij! Houd van Mij uit alle macht als van je
Schepper, Vader, Meester en Heer, en houd ook van je broeders zoals van jezelf,
dan doe je meer dan genoeg! En als je tegen Mij spreekt, noem Mij dan heel
eenvoudig Heer en Meester, wat Ik ook ben, -maar al het andere is hier allang
niet meer op zijn plaats!"
189 Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië
[1](DE HEER:)
"Ik vroeg je zoëven of jullie honger en dorst hadden, en dat vroeg Ik je
daarom, omdat Ik maar al te goed zie dat jullie allemaal erge honger en dorst
hebben, want de dag is al ruim vier uur oud en jullie hebben sinds gistermiddag
niets gegeten of gedronken, want melk konden jullie op het schip niet krijgen
en het water was reeds bedorven en dus slecht. Daarom is nu Mijn eerste zorg
dat jullie lichamelijk gesterkt zullen worden, want anders zouden jullie niet
die rust kunnen bezitten die noodzakelijk is om vervolgens het heilige voedsel
des te duurzamer in je op te nemen. Want iemand, van wie je al op een afstand
kunt zien dat hij honger en dorst heeft, een evangelie te willen prediken voor
men hem verzadigd heeft, zou de bekroning zijn van menselijke, egoïstische
dwaasheid! Daarom moeten ook jullie eerst lichamelijk verzorgd zijn; pas daarna
zullen wij ons bezig houden met het evangelie!
[2] Maar hier
zullen jullie, weliswaar tegen jullie gewoonte in, genoegen moeten nemen met
wat Mijn tafels jullie bieden en jullie oude dadels en vijgen door jullie
kamelen op laten eten. Ga daarom dus daar aan de tafels zitten die leeg staan,
dan zullen jullie meteen ruimschoots van spijs en drank voorzien worden!
Oubratouvishar
, jij moet hier komen zitten, want ook jij bent voor je volk een echte koning,
en dit is een tafel voor koningen, die met elkaar moeten bespreken hoe hun
volkeren geleid en tot mensen opgevoed moeten worden!"
[3] Allen doen
wat Ik zeg en onze Marcus staat met hulp van onzichtbare helpers ook klaar met
een ruim voldoende maal van uitgelezen vissen; en als de zwarten zich aan de
tafels bevinden worden vissen, brood, zout en wijn reeds opgediend en de gasten
krijgen een teken om het voorgezette te nuttigen. Direkt begonnen deze de nog
dampende vissen te eten, namen brood en wijn en vonden alles erg goed en heel
smakelijk.
[4] De
AANVOERDER, die nu al meer moed had, zei: "Heer van mijn leven, zoiets
heerlijks heeft mijn gehemelte nog nooit beroerd! Thuis hebben wij ook vis en
die eten wij af en toe, maar dat is bij ons een spijs om boete te doen. Wie op
de een of andere wijze gezondigd heeft tegen de bestaande orde, krijgt vis te
eten; als wij die echter ook op deze manier klaar zouden kunnen maken, zou het
geen straf meer zijn om ze te moeten eten!
[5] Maar wat is het toch voor water dat wij hier te
drinken gekregen hebben? Het smaakt onbeschrijflijk goed; zonder dat je dorst
had zou men het ook ieder moment kunnen drinken, net zoals men ook zou kunnen
blijven eten van dit honingzoete brood! Ik heb in Memphis van de overste ook zo
nu en dan een stuk brood te eten gekregen, maar dat kwam mij bij lange na niet
zo zoet voor. Maar bovenal bewonder ik hier dit water! Waar is de bron van dit
water? Kan men het hier bij u kopen? Ik zou daarvan graag wat meenemen naar
mijn vaderland en de mensen daar water laten proeven uit de hemelse gebieden
van de aarde
[6] Het land
is hier ook veel mooier dan bij ons! Het is zo bijzonder afwisselend! Overal
groeien weelderige kruiden, struiken en bomen; bij ons zijn er slechts bepaalde
weiden die zo begroeid zijn, - maar verder is alles kaal, woest en leeg. Hier
zijn de bergen merendeels tot aan de top begroeid met de prachtigste bomen en
ze zien er heel vriendelijk uit; bij mij thuis bestaan ze uit kaal gesteente
dat slechts hier en daar begroeid is met wat grijsrood mos. Ze zien er erg
woest en verweerd uit. Hun kleur is meestal verbrand rood en donkergrijs en ze
zijn meestal zo steil dat men ze slechts hier en daar met het grootste
levensgevaar kan bestijgen. Is men eenmaal ergens op een berg, dan kan men het
daar vanwege de hitte niet uithouden, ‘s middags al helemaal niet want dan
worden de toppen van de bergen zo gloeiend heet dat vissen die men daarop legt,
in enige ogenblikken door en door gebraden worden, evenals het vlees van
lammeren en geiten. Gedurende de middagen gaat zelfs geen arend op een bergtop
zitten en de steenbokken dalen af naar de velden van de ruisende Nijl.
[7] O, wij
bewonen een zeer hard en ontzettend heet land, waar het bij tijden werkelijk
erg moeilijk wordt mens te zijn en te blijven! Ver van de Nijl vandaan is het
vooral in de nazomertijd onmogelijk om te wonen, want daar kunnen dagen
voorkomen dat de stenen en het zand smelten, - vooral als ‘s middags de wind
uit het zuiden begint te waaien. Dan ziet men letterlijk vlammen over de
uitgestrekte zandwoestijnen rollen en voor mens en dier blijft er niets anders
over dan de goede Nijl te omarmen, die wonderlijk genoeg bij ons erg koud
voorbij stroomt.
[8] Maar de
drie laatste maanden van het jaar, voor de regenmaand komt, is het bij ons wel
het verschrikkelijkst, want dan komen de vurige onweders. Het wordt ontzettend
zwoel. Wolken als reusachtige vlammenzuilen komen van achter de bergen omhoog
en bedekken tenslotte de hele lucht en talloze bliksems begeleid door de vreselijkste
donderslagen stromen uit het grauwzwarte hemeldek en brengen grote
ontsteltenis onder mensen en dieren. Zij richten weliswaar weinig schade aan
omdat ze merendeels hoog in de lucht exploderen, maar het is en blijft
desondanks geen pretje vaak veertig dagen lang dit gedreun, gebrulgesis en
gedonder dag en nacht zonder ophouden aan te moeten horen en daarbij ook nog
behoorlijk bang te moeten zijn door de bliksem die vaak te dicht bij de
aardbodem komt, deerlijk verbrand te worden, -wat zo nu en dan wel gebeurd is,
vooral met die mensen die in die tijd hun lichaam niet heel zorgvuldig met vet
insmeren.
[9] Is de
vuurtijd eenmaal voorbij, dan begint het te regenen en dan regent het ruim vier
tot zes weken of maankeringen. De regen valt fijn en dicht en op de hoogste
bergtoppen sneeuwt het ook bij tijden. Tegen het einde van de regentijd wordt
het vaak heel gevoelig koud, zodat wij ons dan vaak bij het vuur warm moeten
houden. Dat is weliswaar ook niet bijzonder aangenaam, maar altijd toch beter
dan het leven in de nazomer.
[10] Zo ziet
ons leven en wonen en doen en laten er uit! We beleven zeer veel ongerief en
heel weinig aangenaams. O, wat een hemel zijn toch deze streken vergeleken bij
de onze! Hoe lieflijk moet het bestaan in deze ware hemel op aarde zijn en hoe
woest en treurig ziet het er daarentegen bij ons uit! Maar U, o Heer, heeft
gewild dat wij het niet anders in onze zwarte huiden zullen hebben, en het zal
zo dus ook wel volkomen juist zijn, en er heeft nog nooit iemand gemord tegen
deze goddelijke instelling van U!
[11] Onze
pikzwarte huid is in veel opzichten wel een heel zware last voor ons, want in
de eerste plaats trekt deze, zoals wij veelvuldig ervaren hebben, de hitte veel
meer aan dan een wat lichtere kleur, en in de tweede plaats zijn wij altijd
afschrikwekkend lelijk vergeleken bij uw witte gestalte. Hoe mooi is bijvoorbeeld
de hemelse gedaante van het hier aanwezige meisje, en hoe lelijk daarentegen
die van een meisje bij ons! Wij zien en voelen dat, en toch kunnen wij ons geen
andere kleur geven! Wat heeft u een prachtig haar, en wat een lelijk, verward,
zwart, kort, wollig haar hebben wij om ons hoofd te sieren! Maar wij morren
niet en zijn tevreden met alles wat U, o Heer en Meester, voor ons bestemd
heeft!
[12] Maar nu
moet ik u dan toch mijn mooie natuurproduct laten zien, en wilt U, o Heer, dan
zo vriendelijk zijn om vastte stellen welke waarde het misschien wel zou kunnen
hebben!"
190 De schat van Oubratouvishar
[1] Toen
wikkelde onze OUBRATOUVISHAR zijn kleinood uit het batist en zette het voor Mij
neer met de woorden: "Hier is het, zoals ik het tussen de losse stenen van
een berghelling heb gevonden, waarbij ik niet anders kon doen dan het op te
rapen en te bewaren! Mensenhanden zijn daar beslist nooit aan te pas gekomen!
Het lijkt daarom een zuiver produkt, een zogenaamde speling van de natuur te
zijn. Wat is het en wat voor waarde zou het kunnen hebben? Want iets waardeloos
zou ik toch nooit als geschenk aan iemand willen geven."
[2] IK zeg:
"Het is een zeer waardevolle edelsteen en wel een zeer grote, geslepen
diamant. Hij is echter door mensenhanden zo geslepen en gepolijst, en is ten
tijde van de Perzische oorlog met Egypte, bij welke gelegenheid de Perzen ook
tot in de woestenij van Nubië zijn doorgedrongen, door een veldheer tijdens een
gevecht met een groot aantal hongerige leeuwen en panters verloren. Je geeft
daarmee de overste van Memphis naar aardse maatstaven een enorm waardevol
geschenk omdat het zo buitengewoon zeldzaam is.
[3] Kijk, deze
steen heeft men honderdzeventig jaar lang geslepen en gepolijst en hij was
daarna het kroonjuweel van een aantal koningen van Perzië, tot tenslotte een
koning zijn machtigste veldheer daarmee vereerde; en deze veldheer is het die
hem toen bij de woeste grenzen van jullie land verloor, waar het in die tijd
wemelde van leeuwen en panters. Deze dieren heb Ik daar toentertijd ook
geplaatst om jullie te beschermen, anders zouden de in die tijd zeer
oorlogszuchtige Perzen jullie wel gevonden en jullie kudden heel erg uitgedund
hebben.
[4] Zoals jij
echter voorbestemd was om zelfs stoffelijk een zeer waardevolle schat te
vinden, die reeds enige honderden jaren onder de stenen gelegen heeft, zo ben
jij ook geroepen om de grootste en waardevolste schat voor de geest en daaruit
voor jullie zielen te vinden. Jij zocht en hebt ook zeer eervol gevonden wat je
hebt gezocht! Je zwarte huid moet je niet bezwaren, deze zal voor Mij een van
de meest gewaardeerde kleuren blijven.
[5] Het
evangelie dat Ik nu zal prediken, zal alleen bij jullie helemaal zuiver bewaard
blijven. Jij zult Mijn voorapostel worden voor je zwarte broeders en zusters!
Binnen korte tijd zal Ik jullie reeds een helper sturen, die zal jullie leiden
naar een heel gelukkig land van jullie werelddeel en jullie de akkerbouw leren
en andere nuttige dingen die voor het aardse leven van groot belang zijn.
[6] In dat
jullie nu nog volkomen onbekende land zullen jullie een heel tevreden en
gelukkig volk zijn en de zuiverheid van Mijn woord en Mijn leer bewaren. Wee
echter degenen, die jullie in latere tijden zullen opzoeken om jullie lastig te
vallen en te onderwerpen; tegen hen zal Ik Zelf het gloeiende zwaard van de
toorn opheffen en ze tot op de laatste man verslaan! En zo zullen jullie
zwarten in een afgesloten, heel groot stuk land steeds als een vrij volk
blijven tot aan het einde der tijden.
[7] Mochten
jullie onder elkaar echter te eniger tijd onenigheid krijgen -wat ook mogelijk
moet blijven vanwege jullie vrijheid -, dan zullen de machtigen onder jullie
zich als koningen opwerpen en zij zullen jullie met harde wetten plagen, en met
jullie gouden vrijheid zal het voor lang of misschien zelfs wel voor altijd
gedaan zijn! Dan zullen jullie kinderen in grote nood moeten smachten en vurig
verlangen naar de verlossing; maar die zal dan echt heel lang op zich laten
wachten. Zorg er daarom voor dat er bij jullie geen koningen opstaan -behalve
zo een als jij er een bent! Want jij bent geen onderdrukker maar een ware
weldoener van je volk, en dat is dus ook binnen Mijn orde, en zo moet het bij
jullie ook blijven!"
191 De nagereisde zwarten
[1](DE HEER:)
"Mijn naam is Jezus van Nazareth, aards als mens en Jehova van eeuwigheid;
maar van nu af aan zal het in eeuwigheid Jezus blijven. In deze naam zullen
jullie alles kunnen doen en tot stand brengen, niet alleen voor tijdelijk maar
ook voor eeuwig!
[2] Heb Mij
boven alles lief, als jullie God en Heer en Meester, en hebt elkaar lief als
jezelf, dan zullen jullie in Mijn liefde, in Mijn kracht en macht blijven, en
Mijn licht zal nooit van jullie wijken!
[3] Als jullie
echter zwakker zullen worden in de liefde tot Mij en je armere broeders en
zusters, dan zal het ook in jullie hart donker worden en Mijn kracht en macht
in jullie zal afnemen en zeer gering worden! Ook al zullen jullie dan Mijn naam
aanroepen en daardoor willen werken, dan zal hij jullie toch geen kracht en
macht meer geven; want alle kracht, alle macht en alles wat jullie in Mijn naam
volbrengen krijg je alleen maar door de liefde tot Mij en vervolgens tot de
naaste!
[4] Mijn naam
alleen bewerkstelligt niets, maar dat doet slechts de liefde daarin, daardoor
en daartoe en daaruit tot de naaste! Wanneer iemand bij wie een arm mens komt
die hem om hulp smeekt, zegt: ' Ga heen en zorg dat je het verdient! dan heeft
hij echt Mijn liefde niet en hij zal in Mijn naam geen macht en kracht krijgen!
[5] Ga nu heen
en vertel dat tegen je metgezellen, en kom dan terug, dan zal Ik Zelf je nog
meer van het evangelie vertellen! Het zij zo!"
[6]
Oubratouvishar boog diep voor Mij en ging naar de tafel van zijn metgezellen
om hun te vertellen wat hij van Mij gehoord had. Maar wie schetst zijn
verbazing toen hij in plaats van de ongeveer twintig personen die hij meegenomen
had, ook nog vierendertig vrouwen aan tafel zag zitten. Hij herkende ze
natuurlijk direkt als zijn buren en naaste verwanten, en zijn eerste vraag was
heel begrijpelijk geen andere dan: Hoe en wanneer zij hen achternagekomen
waren.
[7] En de
NAGEREISDEN antwoordden: "Zelf zien en horen is beter dan het
wonderbaarlijke alleen uit de mond, ook al is dat van de betrouwbaarste oog en
oorgetuigen, voorgeschoteld te krijgen! Wij waren steeds een halve dagreis
achter jullie!
[8] Wij zouden
er niet aan begonnen zijn als niet vlug na jullie vertrek een werkelijk
onbeschrijflijk mooie, verblindend witte jongeman als uit de hemel naar ons
afgedaald was en ons er letterlijk toe had aangedreven. Wij stelden een kudde
koeien, stieren en een kleine kudde schapen samen en kwamen daarmee tot
Memphis; daar kwam de goede overste ons al van verre met zijn mensen tegemoet
en zei dat ook hij van zo' n zelfde jongeling bericht over ons kreeg en ons
daarom tegemoet was gekomen.
[9] Hij
vertelde ons over jullie, nam intussen onze kudden in bewaring en voorzag ons
daarvoor van goud en zilver in verschillende gewichts - en waarde-eenheden om
daarvoor, zoals nu overal gebruikelijk is, allerlei levensmiddelen en andere
dingen en zaken te ruilen. Wij bedankten hem en hij gaf ons tot Alexandria
begeleiders mee, die ons onderweg al het nodige verschaften en ons in
Alexandria ook een veilige waterkist bezorgden waarin wij over een groot water,
waaraan maar geen einde wilde komen, hierheen zijn gebracht.
[10] Toen wij
op de kust werden afgezet, zagen wij jullie voetafdrukken helemaal onbeschadigd
in het zand en op dat spoor zijn wij jullie achterna getrokken. Wij kwamen
tenslotte zo dicht bij jullie dat wij het door jullie kamelen opgeworpen stof
goed konden zien, alleen toen jullie achter een bos en een berg verdwenen,
konden wij niets meer van jullie waarnemen.
[11] Maar toen
kwam ons juist de jongeling tegemoet en die heeft ons op zo 'n manier hierheen
gebracht dat wij daarover alleen maar kunnen zeggen dat wij nu zelf tot onze
verbazing hier zijn! Hoe wij echter van daar naar hier zijn gekomen, daarvan
weten wij nog minder dan van een boze droom!
[12] Ten
behoeve van ons heeft die Verhevene jou nu echter iets opgedragen! Wat is dat?
Spreek! Want hij ziet er volgens de visioenen die je ons zo vaak verteld hebt,
wat uiterlijk betreft precies zo uit als degene, waarvoor jij en ook wij allen
eigenlijk hiernaartoe gekomen zijn! Spreek, spreek!"
192 Over het wezenlijke van Isis en Osiris
[1] De AANVOERDER zegt: "Broeders en zusters, wij
geloven het, omdat wij nu oog - en oorgetuigen zijn van wat hier voor ons is en
bestaat! Alle menselijke wijsheid, alle denkvermogen en zelfs het zuiverste en
nuchterste verstand kan niet begrijpen dat het ooit mogelijk zou zijn om ook
maar te denken aan wat hier is en wat zich hier ophoudt.
[2] O, jullie
hebt er geen vermoeden van en kunt je ook geen idee vormen van wat hier is! Aan
de hand van mijn ontvangen visioenen had ik mij van wat mij hier te wachten zou
staan iets bijna onmetelijk groots voorgesteld; maar zelfs mijn hoogste en
vermetelste gedachte durfde en kon niet reiken tot iets wat zo onmetelijk en
oneindig zou zijn, en toch is het zo en daar is het, onmiskenbaar voor onze
verbaasde ogen!
[3] Jullie
weten waarover ik en de overste in Memphis een jaar lang in jullie bijzijn
duidelijk verstaanbaar gesproken hebben, hoewel de overste vaak meende, dat
het voldoende was als ik alleen in zijn diepe wijsheid zou worden ingewijd.
Maar ik zei: :Kijk, heer, dit zijn mijn broeders en zusters! Geen van hen is
ook maar Iets minder dan ikzelf, daarom moet u, heer, terwille van mij geen
geheimen voor hen hebben! ' En daarna sprak hij steeds zo dat iedereen het kon
horen.
[4] Toen hij
ons na ongeveer een half jaar naar Kar nag bij Korak bracht, om daar voor ons
de vanouds beroemde sluier van Isis weg te nemen, was meer dan de helft van
jullie daar ook bijen jullie hebben net als ik alles gehoord en gezien.
[5] Wij zagen
daar twee merkwaardige beelden: ten eerste dat van Isis (de voedingskracht van
het oerleven), achter een dikke sluier verborgen, en daarnaast de afbeelding
van Osiris (Ou sir iez; de weide van de zuivere, geestelijke mens).
[6] Het eerste
beeld was dat van een kolossale vrouw waarvan de borst helemaal bedekt was met
borsten; ooit moet er, in plaats van de door ons bezichtigde vrouw met de vele
borsten, ook wel een koe gestaan hebben.
[7] Het tweede
beeld, dat van Ou sir iez, stelde een merkwaardig wezen voor. Op een grote,
weelderig begroeide wei stond een man, omgeven door een groot aantal kudden die
ijverig graasden, en de merkwaardige man stond te midden van allerlei vruchten
in de houding van iemand die aan het eten is.
[8] Met deze
twee beelden stelden de Egyptenaren, zoals jullie zelf uit de mond van de wijze
overste gehoord hebben, eerst versluierd het oerbestaan voor van het goddelijke
wezen dat schept en al het geschapene voedt en onderhoudt -en met het tweede,
niet versluierde beeld al het geschapene, levende en verterende van de gehele
schepping.
[9] Toen begon
de overste ons allen het wezen van de enige, eeuwige, altijd scheppende God met
woorden van diepe wijsheid uit te leggen, en wij beseften dat er een almachtig,
zeer wijs oerwezen moet zijn, waaruit alle wezens in de gehele, eeuwige
oneindigheid ontstaan zijn en die daardoor ook steeds gevoed en onderhouden
worden.
[10] Dit
oergoddelijk wezen is voor niemand ook maar zichtbaar onbegrijpelijk, omdat het
de gehele oneindigheid vervult en heel verborgen overal aanwezig en
tegenwoordig is, zowel in ruimte als tijd, wat de reden was waarom het beeld
van Isis steeds verhuld was. Niemand kon en mocht de geweldige sluier van Isis
optillen, behalve de opperpriester slechts bij bepaalde, bijzonder heilige
gelegenheden, -maar zelfs hij mocht voor het volk alleen maar de onderste rand
oplichten.
[11] Jullie
hebben toen een buitengewone eerbied voor de oergodheid gekregen, en ik niet
minder. Op de weg van Kar nag ( niet naakt, dus bekleed en versluierd) naar Ko
rak (deemoedig als een kreeft) werd over niets anders dan de oergodheid
gesproken, en de overste gaf ons bij iedere boom, waarvan het binnenste ook
voor ieders ogen verhuld is, uitleg over het gesluierde beeld van Isis, en onze
verbazing en onze eerbied steeg bij iedere stap van de kamelen die ons droegen.
[12] Wij
begonnen in ieder natuurlijk voorwerp het raadselachtige beeld van de verborgen
en versluierde Isis te zien, en de overste verheugde zich zeer over ons, zijn
zwarte leerlingen, en wij zagen na Kar nag de hele natuur met totaal andere
ogen aan dan daarvoor.
[13] Wat een
heerlijke en lange gesprekken voerden wij daarna en wat een eerbied voelden wij
in ons hele hart als wij tijdens onze vrije uren, wanneer wij geen werk hadden,
onze gedachten en woorden naar het ene, eeuwige oergodwezen richtten! Hoe vaak
hebben wij zo met de goede en wijze overste erover gesproken wat een naamloos,
zalig gevoel het in de mens moest opwekken, als het op de een of andere wijze
mogelijk zou zijn slechts eenmaal een woord van het hoogste godwezen -ook al
was het maar zachtjes, maar duidelijk -in het hart te horen!"
193 De grote rotstempel Jabusimbil
[1](OUBRATOUVISHAR:)
"Wij vroegen aan de overste of er op de hele aarde ooit een rechtvaardig
mens was geweest die iets dergelijks had meegemaakt.
[2] De overste
haalde zijn schouders op en zei: 'Op directe wijze zeker nog nooit; maar
indirect vindt men in de geschriften en mondelinge overleveringen echte
voorbeelden van heel rechtvaardige en vrome mensen, die in een zekere
geestesvervoering gebracht zijn waarin zij de geest van God zagen als een licht
dat alle ruimten der oneindigheid vervulde en waarbij zij waarnamen dat zij
zelf een deel van dat licht waren. Allen die zo'n genade ten deel viel,
getuigen dat zij in dit licht door en door gegrepen werden door een
onuitsprekelijk geluksgevoel en begonnen te profeteren; en wat zij dan
profeteerden, is ook steeds uitgekomen. Maar nog nooit heeft een sterveling de
ware oergod in een andere vorm gezien!
[3] De mens,
in zijn begrensde vorm, zou de oergod wel dichter bij zich willen brengen; zijn
hart smacht naar het ogenblik dat hij de Schepper eenmaal in een genaakbare
mensenvorm kan zien en met Hem, de eeuwige oergeest, net als met een mens kan
spreken; maar dat is niets anders dan een dwaas verlangen van de zwak begaafde
mens, wat in een bepaald opzicht vergeeflijk is maar eeuwig nooit gerealiseerd
kan worden. Want het eindige kan eeuwig nooit oneindig worden -en het oneindige
nooit eindig!’
[4] Zo sprak
de wijze overste tegen ons en wij begrepen dat ook voor zover dat met ons
geringe begripsvermogen mogelijk was.
[5] Maar
ondanks dat alles drong zich toch vanzelf aan ieder van ons de voorstelling op
van een zeer grote, goddelijke persoonlijkheid, want met de goddelijke
oneindigheid konden wij, verlaten als wij waren, nooit helemaal overweg. Ons hart
verlangde steeds naar een persoonlijke, zichtbare god die men lief kon hebben,
ook al raakte ons verstand, ondanks de raad van de overste om de oergodheid
lief te hebben, altijd in conflict met ons hart, dat zich toch veel te klein
voelde om de goddelijke oneindigheid met alle liefde aan te nemen.
[6] De overste
onthulde ons dat er op aarde een volk bestond dat de naam 'Joden' droeg. Dit
volk had de juiste kennis over de allerhoogste God. Een van hun grootste
wijzen, een geboren Egyptenaar genaamd Moi ie sez ('mijn opname', een naam die
een prinses hem gaf toen zij hem uit de Nijl redde), moet ongeveer vijftig jaar
lang in staat geweest zijn om met de geest van God te spreken en deze g est van
God moet hem juist ten strengste opgedragen hebben zich nooit met wat voor
beeld dan ook een voorstelling van Hem te maken! Ook deze wijze vroeg eens,
omdat zijn hart daarnaar verlangde, Hem persoonlijk te mogen zien, maar kreeg
als antwoord: 'God kun je niet zien en leven!
[7] Toen
echter desondanks in het hart van de wijze het verlangen om God te zien,
heviger werd, zei de geest van God tegen hem dat hij zich in een rotsspleet
moest verbergen en daaruit moest komen als hij geroepen werd. Dat deed de
wijze, en toen hij geroepen werd, kwam hij te voorschijn en zag van enige
afstand Gods rug, die meer licht gaf dan duizend zonnen! Zijn gelaat moet
daarop echter dusdanig zijn gaan stralen, dat zeven jaar lang geen mens ernaar
kon kijken zonder verblind te worden. Daarom moest deze wijze zijn gezicht dan
ook gedurende deze tijd zwaar versluieren. Zo heeft, zoals jullie weten, de
wijze overste ons dit alles verteld.
[8] In
hoeverre zich dit alles zo of anders heeft toegedragen, is niet aan ons om
daarover te oordelen; wij weten alleen dat er nooit een onwaar woord over de
lippen van de overste is gekomen. Hij heeft het ons precies zo meegedeeld als
het hem verteld is.
[9] Weten
jullie, toen wij hem vroegen waar in heel Egypte dan ooit met de meeste
waarschijnlijkheid de ware, eeuwige oergod aanbeden en vereerd werd, dat hij
toen zei: 'Niet erg ver van hier, en wel in de grote rotstempel van Ja bu, sim,
bil ('Ik was, ben en zal zijn')! Door een grote, hoge poort voert de weg naar
het binnenste van de grote berghal. Deze is verfraaid met zuilen, die allemaal
uit de rotsen zijn gehouwen. Tussen iedere zuil staat een gewapende reus van
minstens twaalf manslengten hoog op een wijze alsof hij het dak van de tempel
draagt.
[10] Het
binnenste is door een boog in drie hallen gescheiden; in iedere hal staan aan
beide zijden zeven reuzen, in totaal in ieder van de drie hallen veertien
reuzen. Het zijn symbolen van de van God uitgaande zeven geesten. In de drie
delen van de hal staan zesmaal zeven van zulke reuzen; dat betekent dat God
reeds vanaf het allereerste begin van de schepping zes perioden heeft vastgesteld,
en dat in ieder van deze eindeloos lange en voortdurend in elkaar overgaande
perioden deze zelfde zeven geesten alles gedragen hebben en overal werkzaam
zijn geweest. leder van de zes wanden van de lange, driedelige tempelhal is
versierd met allerlei tekens en figuren, waaruit een ingewijde in de oude
wijsheid alles ontraadselen kan wat de geest van God geopenbaard heeft aan de
aartswijzen uit de oertijd van dit land.
[11] Aan het
eind van de drie hallen bevindt zich nogmaals het gesluierde beeld van Isis en
het ongesluierde van Ou-sir-iez, en op een altaar voor Isis staan, uitgehouwen
in de harde steen, de woorden: Ja-bu-sim-bil! Bij de ingang aan de beide zijden
van de tempelpoort bevinden zich aan iedere kant twee reuzen in zittende
houding, die de vier belangrijkste elementaire krachten van God in de natuur
voorstellen; hun zittende houding geeft de orde en de rust aan waarin zij door
God geplaatst zijn om alle schepselen volgens de wil van God te dienen.
[12] Een
inscriptie boven de poort vermaant de bezoeker van deze geheiligde plaats om
altijd geestelijk ingekeerd de heilige hallen te betreden. Wie in de eerste hal
komt zal de twee eerste pilaren versierd vinden met heel met waardige tekens
en figuren; deze moeten betrekking hebben op een soort wereldstrijd, die men
'Godsoorlogen' noemt.
[13] Wel, ik
ben wat dat betreft zelf te weinig bekend met de oude wijsheid om het verder en
beter toe te kunnen lichten! Over zeven dagen zal ik jullie naar de plaats
brengen waar jullie dat alles zelfs in ogenschouw kunnen neme
Natuurlijk
heeft de scherpe tand des tijds veel verwoest van dit oeroude heiligdom, maar
er is nog heel veel zeer goed bewaard gebleven en jullie kun n er nog veel van
Ieren!’
[14] Nu, welke
gevoelens begonnen er toen in ons op te komen! En wij konden nauwelijks de dag
afwachten waarop de overste ons naar de beschreven heiligdommen zou leiden.
Hoe begon het in onze harten te gloeien, toen die dag eindelijk kwam en wij er
op onze kamelen heen reden en alleen nog maar in de buurt van de kleine
voortempel kwamen, die slechts een begraafplaats van een paar wijzen uit de
oertijd moet zijn! Maar hoe klopte ons hart toen wij voor de poort van de grote
rotstempel kwamen! Wat een onbeschrijfelijke indruk maakte de aanblik van de
vier gepersonifieerde elementen, en werden wij niet bijna sprakeloos toen wij
met brandende fakkels in de binnenste hallen van de tempel kwamen? Maar waarom
greep dat alles ons zo overweldigend aan? Omdat wij daar dichter bij het
allerhoogste, ware goddelijke wezen dachten te zijn, dan op enige andere plaats
bij Memphis.
[15] Hoe
aangrijpend en hartverheffend was dat alles voor ons, toen wij daarna weer
onder veel tranen en zuchten de prachtige tempel verlieten en de goede overste
ons nog veel uit de oertijd van de aarde verhaalde, zodat wij tenslotte meteen
al de gehele aarde voor een grote tempel van God begonnen aan te zien! Of die
paar dagen heet of tamelijk koel waren, merkten wij helemaal niet, want onze
harten werden te zeer in beslag genomen door alles wat ons dichter bij de
Oergeest van God zou hebben kunnen brengen. En toch was dat voor ons duidelijk
een slag in het duister. Wij wisten toen wel veel, maar I-sis bleef gesluierd
en verhuld en geen sterveling was in staat op een of andere wijze dit
mysterieuze gewaad van de eeuwige godheid op te lichten."
194 Oubratouvishar en Jezus
[1](OUBRATOUVISHAR:)
"Pas thuis in ons hete land kreeg ik de visioenen! Ik vertelde jullie deze
precies zoals ze mij door de onmiskenbare genade van de allerhoogste geest ten
deel vielen, en dat verblijdde jullie zozeer, dat jullie daarna rondsprongen
als jonge lammeren in de wei. Hoe opgewekt en vrolijk jullie daarbij ook waren,
toch benijdden jullie mij in jullie hart, wat heel edel was, omdat ook in
jullie de wens zich steeds meer deed voelen, ook zulke visioenen te krijgen.
Toen ik met de groep van twintig metgezellen hierheen op reis ging nadat ik
zevenmaal geheime, innerlijke instructies had gekregen, konden jullie het thuis
nauwelijks een halve dag zonder mij uithouden. Jullie reisden mij na en hebben
mij hier op wonderbaarlijke wijze ingehaald.
[2] Nu zijn wij op de heilige plaats van mijn visionaire opdracht en
hier is oneindig veel meer dan Memphis, Karnag bij Korak en de grootste tempel
van de wereld Ja bu sim bil, oneindig veel meer dan het zeer geheimzinnige Isis
beeld! Want zie daar -aan de grote tafel! Daar in het midden, gekleed in een
rozerood kleed met daarover een blauwe, geplooide mantel, zit, met over zijn
schouder~ weelderig golvend, goudblond haar, niet alleen geestelijk maar ook
lichamelijk het allerhoogste, goddelijke wezen, -het volop levende beeld van de
onthulde Isis!
[3] Toen de
overste ons de liefde tot het oneindige, goddelijke wezen na aan het hart
legde, voelden wij dat het kleine mensenhart helemaal niet instaat was tot zo'n
liefde en wij dachten en zeiden dan ook dat wij wel de een of andere
persoonlijkheid die de goddelijke geest in zijn volheid zou dragen, heel goed
boven alles zouden kunnen liefhebben, maar dat een te oneindige goddelijkheid,
de door de geest van God vervulde oneindigheid, als iets dat niet te vatten is,
niet liefgehad kon worden tenzij de liefde tot zo'n oneindig, goddelijk wezen
zou bestaan uit het gevoel van de te kleine, nietige mens door de te eindeloze,
oergoddelijke alomtegenwoordigheid.
[4] Hoe
sterkte ons het getuigenis van de overste, waaruit naar voren kwam dat Moisez
tenslotte toch nog de rug van de oereeuwige godheid gezien had, ook al straalde
zijn gezicht door het onbeschrijfelijk grote licht zeven jaar lang zoveel licht
uit, dat geen mens er naar kon kijken zonder verblind te worden, zodat de wijze
daarom gedurende die lange tijd zijn gezicht met een driedubbele doek bedekt
moest houden. O, dit verhaal van de overste heeft ons erg opgebeurd, omdat wij
ons daardoor de mogelijkheid van een God als persoonlijk wezen begonnen voor te
stellen! Sindsdien begonnen wij de allerhoogste God pas lief te hebben en
tengevolge van die liefde heb ik dan ook ongetwijfeld mijn zeven visioenen
gekregen als uitnodiging om hierheen te komen, zonder welke wij anders nooit
hierheen gekomen zouden zijn.
[5] Wij hebben
nu de allerhoogste God persoonlijk voor ons, en Hij draagt ons voor onze
vervolmaking niets anders op dan Hem lief te hebben boven alles, en elkaar
zoals ieder van ons zichzelf noodzakelijkerwijs liefheeft!
[6] Beste
broeders en zusters, wat zeggen jullie allen nu over dit alles? Wat voelen
jullie nu, en van welke gedachten zijn jullie harten nu vervuld? O, spreek nu
en bid tot de allerheiligste, eeuwige oergeest, de God die zich bijna geen
sterveling tot op heden kon voorstellen! Spreek, spreek! Wat denken en voelen
jullie nu? Hoe is het jullie te moede?"
195 De twijfel van de zwarten aan Jezus' goddelijkheid
[1] Dan zeggen
diegenen van de zwarte METGEZELLEN, die ondanks hun overgrote verbazing toch
nog wat kunnen zeggen: "Is zoiets dan denkbaar en mogelijk? Deze heel
eenvoudige, bescheiden man moet de drager zijn van het allerhoogste, goddelijke
wezen? Welke overtuigende bewijzenheb je daar voor? Weet je dan niet, dat men
erg op zijn hoede moet zijn om niet door onvoorzichtigheid te vervallen in
duistere, bijgelovige afgoderij, die uiteindelijk erger zou kunnen zijn dan
duizend nog zo gesluierde Isis beelden? Denk eens aan de gevaren en dwaalwegen
waarin wij terecht zouden kunnen kome als het tenslotte toch niet zo zou zijn!
Denk eens aan de eindeloos kolossale begrippen die wij over het wezen van de
oergod in Memphis en met name bij de grote rotstempel kregen uit de mond
van de wijze overste, - en dat zou' allemaal te samen in deze mens verborgen
moeten liggen?! Alles kan bij God natuurlijk mogelijk zijn, maar hier lijkt het
ons erg onwaarschijnlijk! Welke harde bewijzen heb je daar dan voor?
[2] Ja, als
het is zoals je ons op jouw manier, die altijd heel waarheidsgetrouw is, nu
verteld hebt, dan zouden we inderdaad het hoogste van het allerhoogste gevonden
hebben; ons leven zou zijn verhevenste doel, zou zichzelf in zijn oorsprong
hebben gevonden en ons zou niets meer te ontdekken en te zoeken overblijven!
Want wie zichzelf en God, de oorsprong van al het bestaan, gevonden heeft,
heeft alles gevonden en heeft het heilige en zalige doel dat de overste ons
getoond heeft, volkomen bereikt!
[3] Maar dat
wij dat alles hier gevonden zouden hebben, moet strikt en overduidelijk
aangetoond en bewezen worden, omdat jij en wij met jou anders uit te grote
lichtgelovigheid, waarvoor de overste ons bovenal heeft gewaarschuwd, maar al
te gemakkelijk, zoals wij al eerder opgemerkt hebben, in de grootste fouten
zouden kunnen vervallen!
[4] Kijk eens
naar het oneindig grote firmament met de talloos vele sterren, die volgens een
heel geheime mededeling van de overste louter reusachtige werelden moeten zijn
en alleen vanwege de onmetelijke afstanden er zo klein uit zouden zien! Kijk
eens naar deze overgrote aarde van ons en alles wat daarop leeft en beweegt!
Kijk eens naar de zee, de machtige Nijl, het zand, het gras, de talloze
struiken en bomen, en al de dieren in het water, op de grond en in de lucht!
Kijk eens naar de wolken aan de hemel en hun kracht, naar de maan, de zon! Kun
je je ook maar bij benadering indenken en op de een of andere wijze
verstandelijk voorstellen dat deze mens, die verder beslist zeer wijs is,
vanuit dit aardoppervlak dat eigenlijk nauwelijks een hand breed is, de gehele,
eeuwige oneindigheid van het kleinste tot het grootste kan overzien,
onderhouden, leiden en besturen? Ja, hij kan als een man die zeer vertrouwd is
met de geheime krachten van de natuur, voor ons zelfs wonderen doen zoals wij
er in Cahirou en Alexandria een aantal hebben gezien; maar wat stelt dat voor
vergeleken met de eeuwige oneindigheid en haar talloze, ons eeuwig onbekende,
wezens en dingen?!
[5] Denk eraan
hoe nadrukkelijk de overste ons heeft gewaarschuwd voor zulke corrupte
charlatans en magiërs, zoals hij ze noemde! Een mens wiens toverkunst ook nog
gepaard ging met zedelijke wijsheid, zou, zoals de overste dat zei, zichzelf
met het grootste gemak tot heerser van de aardse mensen en uiteindelijk zelfs
tot god maken, -en deze mens lijkt ons tot op heden daarvoor rijkelijk veel
aanleg te hebben! Daarom moeten we hier bijzonder op onze hoede zijn en
bewijzen verlangen die in alle opzichten geschikt zijn om de komende, zeer
belangrijke zaak het nodige licht te geven! Want hoe groter, heiliger en belangrijker
en zaak is of schijnt te worden, des te meer moet daarbij alle lichtzinnigheid
vermeden worden!
[6] Als het
gaat om het verwijderen van een storende, kleine steen die op een voetpad ligt,
is er geen speciaal overleg nodig over de wijze waarop men zo'n steen op moet
ruimen. De eerste de beste raapt hem op en gooit hem ergens heen waar hij
niemand hindert. Maar heel anders ligt het als een enorm groot rotsblok van een
berg naar beneden is gevallen, een nauwe weg verspert en daardoor scheiding
teweegbrengt tussen mensen, buren, ouders en kinderen, broeders en zusters! Ah,
dan zal de hele gemeente beraadslagen over wat er gedaan moet worden; want de
weg moet weer begaanbaar gemaakt worden! Maar hier gaat het om het
allerbelangrijkste moment van ons leven, waarvoor wij allen de zeer verre en
buitengewoon moeilijke reis hebben ondernomen!
[7] Zijn wij
op de juiste plaats uit jouw visioenen, dan hebben wij alles gewonnen en dat
zullen afdoende bewijzen ons zeker aantonen; mochten wij echter nog lang niet
op de juiste plaats zijn, dan moeten wij onverrichter zake naar huis gaan of
onze reis verder voortzetten, na de rechtschapen waard betaald te hebben voor
wat wij hier gebruikten. Maar zeg jij nu ronduit of jij hoe dan ook bewijzen in
handen hebt voor wat jij ons over die man hebt gezegd, en welke!"
196 Oubratouvishar zijn mensen van Jezus'
goddelijkheid te overtuigen
[I]
OUBRATOUVISHAR zegt: "Denken jullie dan dat ik licht geloviger ben dan
jullie? O, dan vergis je je deerlijk in mij! Hebben jullie dan niet gezien
welke overtuigende bewijzen die prachtig mooie jongen, die kennelijk een geest
uit de hemelen is, slechts na een zeer geringe wenk van die Heer heeft
geleverd?"
[2] De TWINTIG
zeggen: "Wij zagen wel van alles en vingen ook nu en dan een woord op,
maar konden toch de betekenis daarvan niet ontdekken en nog minder enige
samenhang, want deze tafel staat daarvoor te ver van de hoofdtafel!"
[3] Daarop
zeggen de zojuist AANGEKOMENEN: "Wij kwamen echt op wat wonderlijke wijze
pas op hetzelfde ogenblik bij deze tweede, voorheen leegstaande tafel aan toen
jij je juist diep boog voor die heer en daarop naar ons toekwam, en wij kunnen
daarom onmogelijk iets waargenomen hebben van alles wat er tussen jou en die
gezien, dan zullen wij daaruit meteen opmaken waar wij aan toe zijn!"
[4] De
AANVOERDER zegt: "Goed, luister dan nog een keer naar mij: Jullie kennen
allen mijn laatste vondst in een kloof vol rolstenen. Die vondst wilde ik bij
ons vertrek hierheen meenemen en in Memphis aan de overste ten geschenke geven,
wat hij beslist erg op prijs gesteld zou hebben; maar in de haast vergat ik hem
helemaal en ik dacht er pas later aan, en de vondst bleef daarom goed in linnen
gewikkeld in mijn hut in een hoek, toegedekt met de schaal van een pompoen.
Toen ik hier bewijzen vroeg voor en vanwege datgene waarvoor jullie die nu ook
van mij verlangen, herinnerde die aanvallige jongeling mij aan mijn vondst die
ik thuis vergeten had en hij zei mij precies waar en wanneer ik de prachtige
steen gevonden had, waar ik hem in de hut verstopt had en wie ik hem ten
geschenke wilde geven.
[5] Vrienden
en beste broeders! Dat moest mij toch wel wat merkwaardig voorkomen en mij
werkelijk in hoge mate verrassen! Hoe kon die jongeman een geheim kennen, dat
zo ver hier vandaan in de donkerste hoek van mijn hut verborgen lag?
[6] Vrienden
en broeders, om dat te weten is er meer nodig dan alle wijsheid van alle
mensen! Voor mij zou dat al een overtuigend bewijs geweest zijn omdat ik wel in
staat ben om te begrijpen wat een mens in het uitzonderlijkste geval als
toppunt van wijsheid mogelijkerwijs kan weten! Maar, nadat hij een wenk had
ontvangen van die Heer daar aan de tafel, liet de jongeman het daar niet bij,
want hij vroeg mij of ik het niet wenselijk zou vinden als hij de bewuste
vondst uit mijn hut in Nouabia hier bij mij zou brengen! Dit aanbod moest me
dan toch wel uitermate verrassen, en ik nam het aanbod van de aanvallige jongen
aan.
[7] Nu zullen
jullie denken dat de jongen mij toen een tijd liet wachten? O, helemaal niet!
Op datzelfde ogenblik overhandigde hij mij eerst de steen en meteen daarop
afzonderlijk ook nog de pompoenschaal, waarmee de prachtige vondst in de
donkerste en verste hoek van mijn hut was toegedekt, en ik kreeg er een
duidelijke uitleg bij waar deze zeer mooie steen vandaan kwam!
[8] Opdat
jullie mij echter niet van lichtgelovigheid verdenken of mij daar zelfs van
beschuldigen, moeten jullie zelf allemaal deze steen en deze pompoenschaal
bekijken om vast te stellen of die niet dezelfde zijn die ik jullie thuis heb
laten zien! En mijn dienaar hier weet ook waar ik hem in mijn hut bewaard heb
en hoe! Wat zeggen jullie nu? Kan een van de beroemdste magiërs uit Cahirou
(Kahi roug: van Kahi, een van de grootste stieren uit deze streek; hoorn, dat
heilig was) dat ook? - Ik heb nu gesproken, nu zijn jullie weer aan de
beurt!"
[9] Allen
zeggen nu: "Als het zo is, waaraan niemand van ons twijfelt, dan zijn wij
allen gezegend, want hier wordt dan het ongelooflijkste tot hoogste en
stralendste waarheid! Heil aan ons en ons land en allen die met groot verlangen
thuis op ons wachten, want ook onder hun zwarte huid zal het weldra zo licht
als de zon worden!
[10] Maar zeg
jij ons nu hoe je kunt verklaren dat deze man het allerhoogste, goddelijke
wezen is, waarvan de gehele oneindigheid vervuld is en die overal met
almachtige kracht heerst, leidt en alles in stand houdt en voedt. Waar moet
zich die eeuwige onbegrensde wijsheid en die almachtige wilskracht in hem
bevinden?! Hier, net als wij slechts een beperkt mens en daar, werkzaam door de
hele oneindigheid, met het grootste inzicht, de hoogste wijsheid en met de
grootste onbeperkte kracht; hier, op en in alle ontelbare plaatsen der aarde en
tevens daar, in de verste diepten van de oneindige schepping ziend, wetend,
voelend, berekenend en met nooit nalatende eeuwige kracht en macht werkend?!
Begrijp jij deze onbegrijpelijke mogelijkheid?"
[11] De
AANVOERDER zegt: "Dat begrijp ik beslist nog niet, maar net als jullie
begrijp ik ook niet hoe die jongeman deze thuis achtergelaten steen in een
oogwenk hier bij mij heeft gebracht! Laten wij echter geduldig in alle deemoed
en ware liefde wachten op deze Enige, en dan zullen wij beslist nog meer licht
krijgen!"
[12] Daarmee
zijn voorlopig allen, die zeer diep nadenken, tevreden en zij wachten op de
verdere dingen die komen zullen.
197 Geestelijke voor en nadelen van de oren
[1] CYRENIUS
zegt tegen Mij: "Heer, bij deze Moren zou ik niet zoveel wijsheid en volkomen
helder verstand gezocht hebben, maar hun vele kennis en wonderbaarlijke
ervaringen brengen mij werkelijk terecht in verbazing! De overste van Memphis,
die Justus Platonicus heet, is mij als een zeer wijs man bekend; maar dat hij
in alle oude Egyptische mysteries ingewijd zou zijn, heb ik echt niet geweten!
[2] Dat hij al
vanouds een sterke aanhanger van Plato was, weet ik. Als zoon van een zeer
vooraanstaande familie in Rome en rijk als Croesus, is hij reeds in zijn jeugd
met de Griekse en Egyptische filosofen zeer bevriend geraakten heeft hij Egypte
gekozen als het belangrijkste onderwerp van al zijn studies. Ongeveer tien jaar
heeft hij in het land der oude wijsheid doorgebracht en zich daar in alles in
laten wijden. Met een geleidebrief van mijn broeder, Caesar Augustus, in de
hand, moesten hem alle mysteriën van begin tot eind getoond worden, en zo kwam
hij aan zijn huidige wijsheid. En omdat hij zo door en door thuis was in alle
Egyptische aangelegenheden, plaatste Augustus hem als een meer burgerlijke dan
militaire overste naar Memphis over in Opper-Egypte. Er liggen wel wat
militairen in Memphis waarover onze Justus Platonicus het bevel heeft, maar een
veldheer is hij daarom nog niet.
[3] Dat hij
een groot geleerde is, weet ik; maar dat hij nu ook een wijze en een echte
priester is geworden, wist ik natuurlijk niet! Ik moet hem nu echter meer in
gedachte houden, want door zijn inspanning voor de Moren heeft hij zich voor
mij heel verdienstelijk gemaakt. Het zou hem erg veel plezier doen als hij hier
was! Wat denkt U eigenlijk over mijn Justus Platonicus? Hoe is zijnen ook mijn
verhouding als heiden ten opzichte van het rijk van God op aarde?"
[4] IK zeg:
"Waarom vraag je dat? Justus is een man naar Mijn hart, hij heeft God lief
boven alles en zijn medemensen meer dan zichzelf; en wie dat doet, is reeds in
Mijn rijk, of hij Jood is of heiden! Ik zeg je dat Ik het eerder met hem zou
kunnen vinden dan met jullie allen, maar Ik vind jullie ook goed! Om Mijn
woorden te bewaren is echter niemand geschikter dan deze zwarten; want wat zij
eenmaal hebben en begrepen hebben, blijft zo zuiver en onveranderd als een
geslepen diamant. Iedereen kan voor hen instaan dat Mijn leer bij hen na
tweeduizend jaar nog net zo zuiver zal zijn als zij die van Mij ontvangen!
[5] Deze
zwarte mensensoort heeft de eigenschap een leer of gewoonte gedurende duizend
en ook wel meer jaren helemaal kernzuiver te bewaren, dus precies zoals zij die
in het begin gekregen heeft. Zij zullen niets weglaten en zeker niets
toevoegen; maar dat alles wil niet zeggen dat zij als mensen voortreffelijker
zouden zijn dan jullie blanken, zij staan echter als nakomelingen van Kaïn op
een lager ontwikkelingsniveau en kunnen slechts heel moeilijk het kindschap van
God bereiken omdat zij eigenlijk planeetmensen zijn die zuiver tot deze aarde
behoren. Zij zijn pure schepsels van deze aarde, begaafd met intellect,
verstand en geweten, maar met minder vrije wil dan jullie als blanke mensen.
[6] Maar hun
minder vrije wil is veel sterker dan jullie volledig vrije! Wat de zwarten
eenmaal willen, zetten zij ook door - ook al moesten zij daarvoor bergen
verzetten! In het verloop van deze dag zullen zij nog wel een paar bewijzen van
hun standvastige wil laten zien waarover jullie je zult verwonderen! Dat zij echter
in al hun doen en laten onveranderlijker zijn dan jullie, als nakomelingen van
Seth, bewijst en toont reeds hun gestalte.
[7] Kijk, de
aanvoerder is kennelijk de oudste onder hen en zijn dienaar is ruim
achtentwintig jaar jonger! Bekijk hen beiden eens of de een uiterlijk gezien
ook maar een jaar ouder lijkt dan de ander; zij lijken op elkaar als
tweelingbroers! De leeftijd zul je deze mensen heel moeilijk aanzien. Dat is
ook zo met hun natuurlijke kracht en fitheid. Een man van zeventig wedijvert met
een jongeman van zeventien nog in het springen!
[8] Jullie
blanken zijn vaak ziek en jullie huid is gevoelig voor allerlei kwalen; maar
zij kennen, als zij zich aan hun natuurlijke voeding houden, geen lichamelijke
aandoeningen. De meesten sterven aan ouderdomszwakte. Zoals hun lichamelijke
natuur reeds onveranderlijker is dan die van jullie, zo is ook het innerlijke
karakter van hun ziel heel anders en veel vaster dan dat van jullie; juist
daardoor zullen zij echter in vergelijking met jullie veel geringere vorderingen
maken met het tot volle wasdom brengen van hun geest, omdat hun daartoe de
buigzaamheid van de wil vrijwel volledig ontbreekt. Hun wil laat zich weliswaar
ook op een bepaalde manier een beetje buigen, maar daar is altijd grote ernst
en veel moeite en werk voor nodig.
[9] De
voortreffelijkheid van de ziel en haar geest zit echter niet in de bepaalde,
meer dierlijke vastheid van de wil, maar in de eigenschap van de zielom
gemakkelijk kennis in zich op te nemen, waardoor zij het licht der waarheid
snel begrijpt en bevat, en in de gemakkelijke buigzaamheid van de wil, zodat de
ziel het ware en goede inziet en met haar wil aangrijpt en in daden omzet,
zonder welke geen enkele kennis nut heeft voor een ziel."
198 De verschillen in klimaten en rassen op aarde
[I]
"Kijk, deze mensen zullen van nu af aan ook in landen komen met heel
intelligente en ontwikkelde volkeren en zullen akkerbouw en wijncultuur zien en
grote steden met de prachtigste paleizen! Maar wanneer jullie hen na duizend of
ook tweeduizend jaar zouden zien, zullen zij nog in dezelfde hutten wonen en
niet in staat zijn een echt huis van hout te timmeren, en nog minder van steen
te bouwen.
[2] Wij willen
in zekere zin niet ontkennen dat zij daartoe in staat zouden zijn, zij kunnen
de bouwkunst heel goed Ieren; maar het zal hun ontbreken aan de soepele
ondernemingsgeest die de mens voor het uitvoeren van ieder werk nodig heeft!
[3] Daarom was
hun reis hierheen voor hen sinds mensenheugenis al een van hun reusachtigste
ondernemingen; voor jullie zou het maar weinig voorstellen! Het is wel ver
daarheen, en de hitte van het land maakt het reizen aanzienlijk zwaarder, maar
bij de natuurlijke geaardheid van deze mensen kan de hitte al behoorlijk hoog
oplopen voor zij het echt warm krijgen. Hun bloed is veel trager en bevat heel
weinig ijzerdeeltjes en daarom is hun bloed dikker en bevat meer gal dan dat
van de blanken en het heeft veel meer warmte nodig eer het behoorlijk vloeibaar
wordt.
[4] Deze
mensen zouden tijdens een strenge winter, bijvoorbeeld in de noordelijke
streken waar onze Ouran vandaan komt, heel zure gezichten zetten. Tijdens de
eerste winter zou hun huid barsten omdat hun bloed zo dik is, dat het in hun
buitenste lichaamsdelen niet goed zou circuleren, zodat daar proppen zouden ontstaan
die bij grote spanning het bloedvat zouden doen barsten, wat dan bloedingen en
aanmerkelijke pijn tengevolge zou hebben. Maar een hitte die een zwarte
steensoort bijna tot gloeien brengt, doet hun nu juist niet zo bijzonder veel.
Daarentegen zou een noordelijke Scythe in Nouabia als hij tijdens het
hoogtepunt van de zomer daarheen zou gaan, daar binnen een paar dagen
versmachten en zodoende ook heel snel sterven.
[5] Jij denkt
nu natuurlijk bij jezelf: 'Moeten er dan op aarde zulke verschillende temperaturen
heersen? Zou het dan niet overal even koud of warm kunnen zijn?' Als je met de
noodzakelijke, ronde vorm van de aarde meer vertrouwd zou zijn dan dat je nu
bent, hoewel je van Mij toen Ik een klein kind was onderricht hebt gekregen
over de vorm van de aarde, dan zou deze vraag nu zeker niet bij je opgekomen
zijn!
[6] De
verschillende temperaturen zijn een onvermijdelijk gevolg van de bolronde vorm
van de aarde. De ronde vorm is echter noodzakelijk omdat bij iedere andere vorm
het licht van de zon zich onmogelijk zo doelmatig zou kunnen verspreiden als
juist bij de ronde vorm, -dan zou men een aarde door drie zonnen moeten laten
verlichten, namelijk één boven iedere pool en één boven de evenaar! Maar dan
vraag ik in de eerste plaats wie de hitte op de aardbodem zou verdragen en wat
er dan terecht zou komen van de nacht, die alle schepselen versterkt, en in de
tweede plaats hoe de beweging van de aarde er uit zou zien als die afhankelijk
zou zijn van de even sterke aantrekkingskracht van drie gelijke zonnen?
[7] Ik heb jou
en verschillende anderen van jullie immers toch uitgelegd hoe groot de zon is
en zijn moet, en hoe klein daarentegen de aarde! Deze moet op een passende
afstand en met een juiste snelheid om de zon cirkelen, omdat zij anders daarin
zou vallen of, bij te grote snelheid, zich ervan zou moeten verwijderen de
oneindigheid in. In het eerste geval zou de aarde in de lichtgloed van de
buitenste zonneatmosfeer vrijwel ogenblikkelijk uiteenvallen in de
oer-etherstaat of in de in haar materie gevangen gehouden oernatuurgeesten; in
het tweede geval echter zou zij door gebrek aan warmte bevriezen tot een
steenharde ijsklomp! In beide gevallen zou lichamelijk leven op de aardse
vlakten niet denkbaar zijn.
[8] Je ziet
dus dat volgens Mijn orde de ene noodzaak de andere met zich meebrengt en dat
op deze aarde een gelijke temperatuur van pool tot pool onmogelijk is, maar dat
het anderzijds toch noodzakelijk is dat de gehele aarde zoveel mogelijk
helemaal bewoond is, opdat de uit de voorafgaande schepsels voortgekomen en
vrijer geworden zielen in een lichaam kunnen incarneren dat met hun aard
overeenkomt. Wat blijft er dan anders over dan de hete streken van de aarde te
bevolken met mensen die een dusdanig lichaam hebben, dat het zo'n heet klimaat
goed kan verdragen, en streken met een koud klimaat met mensen die in staat
zijn wat voor koude streken dan ook te bewonen en enigermate te cultiveren.
[9] Als je dit
nu ook maar enigszins inziet, zul je wel begrijpen waarom in het hete hart van
Afrika alleen maar zulke mensen, waarvan ik je zojuist het karakter beschreven
heb, zwart moeten zijn en een geheel eigen gemoedsgesteldheid moeten hebben.
-Zeg Mij, of je dit nu goed begrepen en verstaan hebt!"
[10] CYRENIUS
zegt: "O Heer, ook daar begrijp ik nu alles van en ik dank U voor deze
zeer heilzame les; want daardoor zie ik nu dat de hele inrichting van de wereld
zeer wijs en doelmatig is, en dat alles precies zo moet zijn als het is en dat
het nooit anders kan zijn! Daarom zij U, God en Heer, alleen alle eer, alle
liefde en alle lofprijzing; want de hele aarde en alle hemelen zijn vol van Uw
liefde en wijsheid!
[11] Maar wat
zult U, o Heer, nog verder met de zwarten ondernemen? Want helemaal in het
reine schijnen zij nog niet te zijn; ik merk dat aan hun zeer peinzende
houdingen.
[12] Hun
aanvoerder heeft Uw goddelijkheid wel op een werkelijk afdoende wijze aan hen
duidelijk gemaakt, en het eerder genoemde wonder met het uitzonderlijke
diamanttransport heeft hen, naar het schijnt, in het begin zeer bevreemd; maar
nu schijnen zij allerlei gewetensvragen op hem af te vuren en een van hen die
nu al een paar maal naar ons heeft omgekeken, heeft zojuist de aanvoerder in
volle ernst gevraagd of hij de steen niet soms heimelijk toch zelf meegenomen
heeft samen met de kalabasschaal, om hen daarmee als met een wonder te
betoveren. Waar deze zwarten al niet op komen! Die hebben wel een groter wonder
nodig om op het goede spoor gezet te worden! De goede aanvoerder heeft
duidelijk veel moeite met hen, dat kan ik heel goed merken!"
[13] IK zeg:
"Heb nog een klein beetje geduld tot zij er rijp voor zijn, dan zullen wij
de aanvoerder pas te hulp komen, want bij dit soort mensen gaat alles langzamer
dan bij ons! Bovendien hebben zij allen nu voor het eerst volkomen vreemd
voedsel en wijn gekregen en daardoor zijn zij voor dit moment ook moeilijker
van begrip dan zij ooit tevoren waren. Maar het is goed dat het zo is, omdat
het anders niet gemakkelijk geweest zou zijn hen van iets te overtuigen wat nu
nog te veel ingaat tegen de in Memphis opgedane begrippen over God.
[14] Zij
kunnen Gods oneindigheid onmogelijk combineren met Mijn persoonlijkheid; maar
als ze eenmaal goed voorbereid zijn, zal het ons heel gemakkelijk en snel
lukken het hun bij te brengen! Intussen bewerkt hun aanvoerder hen vanwege de
tegen hem opgevatte verdenking van bedrog met betrekking tot het wonder, wat
ook goed is, want als iemand een ongegronde verdachtmaking uit over een echt
wonder, dan moet hij daarvoor inderdaad ook een heel behoorlijke straf met de
roede krijgen! Hoe meer deze zwarten nu met woorden getuchtigd en gedeemoedigd
worden, des te standvastiger en gemakkelijker zullen zij dan voor ons voor
altijd blijven!"
199 Over langzaam en snel begrip van de waarheidsleer
[1](DE HEER:)
"Het is echter allang bekend, dat mensen die iets gemakkelijk aanvaarden
zonder eerst behoorlijk flink beproefd te zijn, de gemakkelijk aanvaarde en
begrepen zaak ook heel gemakkelijk en snel weer laten varen, terwijl mensen die
in zekere zin door louter porren en een harde aanpak een les leren aanvaarden
en begrijpen, deze dan niet zo gemakkelijk ooit weer vergeten.
[2] O, er zijn
er wel die zeer goede talenten bezitten en daarbij ook alle andere capaciteiten
hebben! Zij bevatten alles snel en gemakkelijk en begrijpen het goed, maar op
het moment dat zich noodzakelijke beproevingen voordoen, denken zij aan hun
wereldse voordeel, zijn bang teveel te moeten offeren, en proberen dan zo
mogelijk die geestelijke zaken te vergeten en kwijt te raken die, hoewel zij
van de waarheid daarvan overtuigd zijn, hun op deze wereld geen voordeel
opleveren. Zulke mensen lijken op die bijna doorzichtige dagvliegen die de
hele mooie dag door in het licht spelen en volleven zijn, omdat zij zelf
helemaal door het licht doorschenen en doorgloeid worden; maar komt dan de
nacht die het leven beproeft, dan is het uit met hun licht en hun gloed, en
daarmee ook met hun leven!
[3] Daarom
zijn mensen die aanvankelijk een hogere waarheid wat moeilijker aanvaarden,
geschikter voor het rijk van God dan de vlotte aanvaarders; want zij behouden
het aanvaarde daarna getrouwen leven daarnaar, terwijl de vlotte aanvaarders
met het licht uit de hemelen spelen als de dagvliegen met het zonlicht, maar
als gevolg daarvan ook niet meer nut van het hemelse licht hebben dan de
dagvliegen van het zonnelicht.
[4] Soms zijn
er echter ook mensen die een waarheidgemakkelijk aanvaarden, onthouden en dan
tijdens de nacht als heldere sterren blijven stralen en zichzelf en anderen
veel voordeel brengen; maar van deze mensen zijn er maar weinig en zij zijn
zeldzaam.
[5] Deze Moren
behoren echter allen tot degenen die moeilijk aanvaarden; maar wat zij eenmaal
aanvaard hebben is hun bezit, en zij zullen steeds licht blijven geven tot aan
hun laatste nakomelingen, zoals de sterren in de Orion en zoals Sirjezc
(Sirius) in de grote ruimte.
[6] Het is met
het grondig bevatten en het juiste begrijpen van Mijn leer ongeveer als met het
verwerven van een vermogen: Wie heel gemakkelijk aan een aanzienlijk vermogen is gekomen, weet
daar ook snel en gemakkelijk raad mee, want aan ontberingen is hij nooit gewend
en sparen heeft hij nooit geprobeerd. Als hij eenmaal door een erfenis of door
een ander gemakkelijk verkregen gewin in het bezit is gekomen van een vermogen,
zal hij geen waarde hechten aan dat vermogen, want hij denkt, en voelt dat ook,
dat men heel gemakkelijk een groot vermogen vergaart. Wie zich echter met hard
werken een aanzienlijk vermogen vergaard heeft, kent de zware inspanningen en
het vele werk en weet hoeveel zweetdruppels hem iedere penning gekost heeft;
daarom waardeert hij ook zijn met moeite verworven vermogen en hij verkwist en
verbrast het beslist nooit op een lichtvaardige manier.
[7] Zo is het
echter ook met de geestelijke schatten. Wie ze gemakkelijk verwerft, hecht er
nauwelijks waarde aan omdat hij denkt en ook in zichzelf voelt, óf, dat hij ze
nooit en te nimmer zou kunnen kwijtraken, óf, gesteld dat hij er iets of zelfs
alles van zou kwijtraken, al het verlorene heel gemakkelijk weer terug kan
krijgen. Maar dat is niet het geval, want wie geestelijk iets verliest, wint
het verlorene een tweede maal niet zo gemakkelijk terug als hij het de eerste
maal kreeg.
[8] Want de plaats van het verloren geestelijke wordt meteen ingenomen
door het materiële, en dat is een gericht dat zich niet zo gemakkelijk meer
opzij laat zetten als in het begin. Want zoals al het geestelijke voortdurend
geestelijker en vrijer wordt, zo wordt ook al het stoffelijke steeds
stoffelijker, wereldser en steeds voller van het gericht en de dood; wie zich
echter eenmaal in het gericht bevindt en met zijn willen en kennen aan banden
is gelegd, zichzelf moeilijk of nooit de vrijheid weer teruggeven.
[9] Wie
eenmaal Mijn woord heeft, moet het behouden en daar standvastig in blijven,
niet alleen door het kennen van Mijn woord, maar voornamelijk door het doen en
handelen volgens Mijn woord; want alle kennis en geloof zonder daarnaar te
handelen, heeft vrijwel geen betekenis en kan voor het leven geen waarde
hebben!
[10] Wat zou
het iemand baten die een reis moest maken naar een plaats waarvan hij slechts
de naam kent maar de weg er naar toe niet, als iemand die de weg kent hem een
volledige beschrijving zou geven van hoe die weg naar de plaats loopt, en hij,
nu hij de weg kent, deze niet wil gaan, maar zich omdraait en in een geheel
tegengestelde richting begint te reizen?! Zal hij ooit die plaats bereiken? Ik
zeg: Hij kan komen waar hij wil, -alleen op de plaats van bestemming zal hij
nooit komen, want waar men komen wil, daar moet men ook heengaan!
[11] Deze
Moren zijn beslist wat betreft aardrijkskundige kennis de meest ondeskundige
mensen ter wereld! Zonder de overste Justus Platonicus zouden zij met hun
kennis de weg hierheen vast nooit gevonden hebben; maar nadat de overste hun de
weg eenmaal goed beschreven had, reisden zij precies volgens de beschrijving,
en hun huidige aanwezigheid bewijst voldoende dat zij de aanwijzing van de
overste zeer precies hebben uitgevoerd, en daarvoor was een onwrikbare vaste
wil nodig die deze Moren nu juist in hoge mate bezitten. Wie iets heel vast
wil, volbrengt dat ook heel zeker.
[12] Wie dus
Mijn woord en Mijn leer heeft en daar met vaste wil naar handelt, moet zijn
doel bereiken en niets kan hem daar van afhouden; maar wie ten dele Mijn woord
opvolgt en daarnaast ook doet wat de lichtzinnige wereld verlangt, lijkt op een
mens die de halve weg naar een plaats aflegt, maar halverwege meteen omkeert en
de reeds afgelegde weg weer teruggaat.
[13] Ook lijkt
hij op een knecht die twee heren, welke elkaars vijand zijn, wil dienen. Zal
hij zijn werk bij de twee elkaar vijandige heren goed kunnen doen? Zal hij
beiden, al is het maar schijnbaar, kunnen liefhebben? Maar wat voor gezicht
zullen de beide heren trekken als zij merken, dat de dubbele knecht ieder van
de twee heren op gelijke wijze is toegedaan? Zal niet zowel de een als de ander
tegen de knecht zeggen: 'Ei, jij schalkse dienaar, hoe kun jij mijn ergste
vijand net zo liefhebben als mij?! Dien mij alleen, of verdwijn uit mijn
dienst!' Want niemand kan naar waarheid twee heren dienen; hij moet de een
dulden en de ander verachten. En zie, zo'n lichtzinnige en schalkse knecht zal
dan door beide heren direct ontslagen worden en dan niet makkelijk meer bij een
derde in dienst worden genomen, en dan zal hij tussen twee stoelen op de grond
zitten.
{14] Dat
echter deze Moren geen dienaren van twee heren, maar van de ene Heer willen en
zullen zijn, kun je heel gemakkelijk zien aan de manier waarop de aanvoerder te
kampen heeft met zijn metgezellen, bij wie de woorden van de overste nog te
vast in het hart verankerd zitten en daar niet zo gemakkelijk verwijderd kunnen
worden!
[15] Wat de
overste hun verteld heeft over een goddelijke persoonlijkheid bij Mozes, is een
aanknopingspunt en een brug waarover zij bij Mij gebracht kunnen worden. En
juist op deze brug is de aanvoerder nu voornamelijk bezig en probeert hij de
hardnekkigsten tot andere gedachten te brengen. Als Ik hem geen engel stuur om
te helpen, is hij over een jaar nog niet met hen klaar; maar Ik zal hem nu de
engel sturen en dan zal het wel lukken!"
[16] CYRENIUS
zegt: "O Heer, dan zou ik er wel dichtbij willen zijn om de gesprekken
beter en duidelijker te kunnen volgen!"
[17] IK zeg:
"Dat zal niet nodig zijn, want de wind zal alles naar onze oren
brengen!"
200 Raphaël overtuigt de zwarten van de goddelijkheid
van de Heer
[1] Meteen
daarop roep IK de engel en zeg, terwille van de anderen aan tafel, duidelijk
verstaanbaar tegen hem: "Raphaël, nu is Oubratouvishar met zijn metgezellen
weer op het juiste punt teruggekomen en kun je het meningsverschil met één
klap uit de weg ruimen! Zij voelen er alles voor om nu zijn mening en inzicht
over Mij te aanvaarden, als hij hun bewijzen kan dat de steen werkelijk door
jou in een ogenblik uit Nubië hier is gebracht. Ga er daarom naartoe en haal
voor ieder die dat wil, dat wat hij vraagt uit zijn hut hierheen en het hele
geschil zal daarmee van de baan zijn!
[2] Want deze
mensen, die een vaste wil hebben maar moeilijk begrijpen, moeten door een wonder bekeerd worden, omdat
woorden alleen voor hen te weinig overtuigingskracht bezitten. Een wonder
schaadt deze mensen ook niet zoveel als het jullie doet en met name veel Joden;
want zelf kunnen zij als onbedorven mensen enkel door hun vaste geloof en door
hun onbuigzame wil zeer opmerkelijke wonderen verrichten, wat zij een zo goed
als heel natuurlijk~ zaak vinden. Daarvan zullen wij ons later overtuigen. Een
groot wonder telt bij hen daarom maar half en zodoende kunnen zij, zonder dat dit
nadelig voor hen is, door wonderen op onschadelijke wijze bewerkt worden. Ga nu
dus! Wat je moet zeggen en moet doen, heb je al in je."
[3] Met deze opdracht, die allen nu kennen, gaat de
ENGEL naar de tafel waar de zwarten, door het genot van de wijn nog
luidruchtiger geworden, hun tamelijk luide twistgesprekken houden. Daar
aangekomen zegt hij met een doordringende, luide stem: "Waarom uiten
jullie beschuldigingen tegen deze grote vriend en weldoener van jullie, aan wie
je alle goeds te danken hebt, alsof hij jullie zou willen bedriegen en je een
onwaar geloof op zou willen dringen?! Waarom maken jullie het wonder, dat ik om
hem te overtuigen volgens de wil van. de Heer verricht heb, verdacht alsof ik
een door hem ontboden bedrieger zou zijn, om hem te helpen jullie te bedriegen!
Wat wensen jullie dan voor bewijzen om jullie twijfel weg te nemen? Moet ik
iets uit jullie hutten voor jullie hier brengen? Vraag maar, dan zal ik het
doen!"
[4] Deze
energieke toespraak bracht allen tot zwijgen en zij wisten van angst niet wat
te doen.
[5] Maar de
AANVOERDER zei: "Dat is de hulp van God! Die zal mij rechtvaardigen tegen
jullie toch wel heel erge beschuldigingen! Vraag en overtuig je; want dat
alleen kan jullie dwaasheid te niet doen!"
[6] EEN, die
de meeste twijfels geuit had, ging toen staan en zei: In mijn hut is een schat
verborgen; buiten mij en mijn vrouw, die hier is, weet niemand ervan. Breng die
hier, dan zal ik volledig geloven!"
[7] De ENGEL
zegt: "Binnen hoeveel tijd moet ik de schat, die je in linnen en riet
gewikkeld, in de hoek aan de oostkant van je hut op de plaats waar buiten de
hut een grote palmboom staat, twee voet diep in het zand begraven hebt, en die
bestaat uit een dertig pond zware klomp zuiver goud, hier brengen? Zeg mij,
binnen hoeveel tijd!"
[8] De
TWIJFELAAR kijkt dan heel verbaasd en zegt: "Maar hoe is het in 's
hemelsnaam mogelijk dat jij, beminnelijke knaap, dat zo precies weet? Daarmee
alleen al heb je mijn twijfel weggenomen, want nu begrijp ik alles wat onze
leider en oudste over die jonge man daarginds heeft gezegd! Maar daardoor wordt
het geheel alleen maar vreemder en wel op een angstaanjagende manier! Als er
geen twijfel mogelijk is dat in deze man de oereeuwige geest van God in zijn
volheid woont, hoe kunnen wij Hem dan onder ogen komen! Moet ons twijfelen Hem
niet uitermate beledigd hebben? O, O, wij zijn allen verloren!
[9] De ENGEL zegt: "Helemaal niet, jullie zijn nu allen gewonnen!
Maar bepaal nu binnen welk tijdsbestek ik je schat hier moet brengen!" .
[10] De
TWIJFELAAR zegt: "O beminnelijke, - voor mijn ongeloof is dat nu helemaal
niet meer nodig; maar als je hem nu op wonderbare wijze hier wilt brengen, doe
dat dan maar! Mocht hij soms hier voor iemand een speciale waarde hebben, dan
kan hij hem van mij krijgen in ruil voor ander nuttig gereedschap; want ik. heb
er immers toch al.niets aan! Hij is prachtig en op sommige plaatsen schittert
hij in de zon; en als je hem heel goed bekijkt, vertoont de oppervlakte
allerlei figuren. Een aantal is donker en dof maar een aantal schittert
prachtig in de zon. Daarin zat voor mij de eigenlijke waarde van de klomp, die
tamelijk groot en heel compact is. Als jij, beminnelijke, mooie jongeman, hem
dus hierheen wilt halen, hoef je je ondanks al je wonderbare kracht niet te
overhaasten!"
[11] De ENGEL
zegt: "Kijk naar mij! Op dit ogenblik haal ik jouw schat; tel de momenten
die ik nodig heb om heen en weer terug te komen!"
[12] De
twijfelaar en zijn metgezellen richten al hun aandacht op de engel om vast te
stellen wanneer hij vertrekt en hoe snel hij daarna weer terug zal keren.
[13] De ENGEL
vertrekt echter helemaal niet, maar vraagt aan de man die eerst twijfelde:
"Wel, heb je mijn afwezigheid opgemerkt?"
[14] De
TWIJFELAAR zegt: "Nee, want je stond tot nu toe nog onwrikbaar op dezelfde
plaats! !"
[15] De ENGEL
zegt: "O, helemaal niet; want kijk maar naar beneden, jouw schat ligt
behouden en wel aan je voeten!"
[16] De
twijfelaar kijkt onder de tafel en ziet daar zijn goed herkenbare schat in de
onbeschadigde verpakking aan zijn voeten liggen! Dat bezorgt de twijfelaar
zo'n schrik dat zijn anders karmijnrode lippen verbleken en hij gewoonweg
begint te beven.
[17] Ook de
ANDEREN kijken erg onthutst als zij dit zien en ze roepen: "Maar machtige
wil van God! Wat is dat, hoe kan dat?! Beminnelijke, je bent toch geen moment
van je plaats weggeweest! Hoe kan dat dan?"
[18] De ENGEL
zegt: "Bij God is alles mogelijk, en jullie kunnen daaruit opmaken hoe God
de Heer, ook al is Hij hier als mens net als een ander mens aanwezig, met de
oneindige macht van Zijn wil toch de gehele oneindigheid leidt, regeert en in
stand houdt, en dat er voor Zijn alziende ogen eeuwig nergens iets verborgens
kan zijn waarvan Hij niet heel precies alles weet!
[19] Dat de
eeuwige, goddelijke geest nu op deze aarde in het vlees is gekomen en Zelf
persoonlijk Mens is geworden, kwam vooral omdat Zijn overgrote liefde voor
jullie mensen van deze aarde, en daardoor ook voor de mensen van al de talloze
andere aardse werelden, Hem bewoog om voor jullie in alle liefde voor alle
eeuwige tijden een voelbare, zichtbare en aanspreekbare God en Vader te zijn!
Want Hij, als God, is de machtigste en zuiverste liefde, en daarom kan ook geen
mens en geen engel Hem anders dan alleen door de liefde benaderen.
[20] Als
jullie bij Hem willen komen, moeten jullie Hem vóór alles boven alles
liefhebben en jullie moeten elkaar als ware broeders en oprechte zusters
liefhebben; zonder die liefde is het zo goed als onmogelijk om bij Hem te
komen! Maar pak jij, verschrikte haas, nu je schat op en leg hem op tafel en
kijk of het wel de echte is!"
201 Schenking van de schatten aan Cyrenius
[1] Wat van de
eerste schrik bekomen bukte de Moor zich en tilde de tamelijk grote klomp op en
legde hem op tafel, verwijderde het riet en het linnen en al snel lag de
goudklomp open en bloot op tafel; en velen liepen er op af en bekeken deze
grote schat. Ook onze Judas Iskariot kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen,
bekeek de schat en vond het heimelijk erg jammer dat niet hij daarvan de
bezitter was.
[2] Toen de
schat voldoende bekeken en bewonderd was, vroeg de Moor aan de engel, wie hij
nu het best deze klomp kon schenken, omdat hij hem toch niet meer de lange weg
naar huis zou willen dragen.
[3] En de
ENGEL wees naar Cyrenius en zei: "Kijk daar, aan de rechterhand van de
Heer zit de opperstadhouder van Rome! Hij gebiedt over Azië en een groot deel
van Afrika; geheel Egypte valt onder hem en dus ook de overste van Memphis!
Geef hem deze schat! En Oubratouvishar , ook jij zou de steen beter aan deze
opperstadhouder kunnen overhandigen dan aan de overste in Memphis, die weinig
of niets om zulke schatten geeft! -Maar dat is alleen maar een advies van mij,
je kunt doen wat je wilt!"
[4] De
AANVOERDER zegt: "Je wijze raad is voor mij al een gebod waar ik mijn
leven voor zou geven, omdat jij mij alleen maar het meest wijze en beste kunt
aanraden! "
[5] Dan staan
beiden op - de twijfelaar met zijn goudklomp en de aanvoerder met zijn grote
diamant - en gaan daarmee naar Cyrenius.
[6] Daar
aangekomen zegt de AANVOERDER: "Ik wist voorheen niet wie u was. Ik vroeg
ook naar niemand anders dan alleen maar naar de Heer, omdat ik dacht: 'Eén Heer
en Gebieder kan er maar zijn en alle anderen zijn zijn knechten en dienaren! '
Maar nu heeft die stralend blanke, wonderbaarlijke jongen mij pas verteld, dat
u, in aardse zin, ook een groot heer en gebieder bent en daarom heb ik naar
aanleiding van de wijze raad van die beminnelijke, wondere jongen samen met
mijn metgezel geheel uit vrije wil besloten onze op zo wonderbaarlijke wijze
hierheen gebrachte schatten aan u ten gebruike te geven, in ruil waarvoor wij
dan graag een paar van de hoogstnodige, meest bruikbare huishoudelijke
gereedschappen van u zouden willen ontvangen, opdat ook wij daarmee ons huis in
kunnen richten voor het vervaardigen van brood, dat zo goed is en zo lekker
smaakt.
[7] Onze hak
en snij gereedschappen zijn slecht en worden meteen bot, want zij zijn heel
moeizaam uit hout en beenderen van dieren gemaakt. In Memphis hebben wij echter
allerlei snijwerktuigen leren kennen die zelfs op steen niet zo gemakkelijk bot
worden, -en zulke werktuigen zouden wij veel beter kunnen gebruiken dan ons
geelglanzende metaal, dat zacht en onbruikbaar is! -Neem daarom deze twee
stukken welwillend aan!"
[8] CYRENIUS
zegt: "Goed, vrienden, ik neem van jullie de twee buitengewoon
waardevolle stukken aan; maar niet voor mijzelf, maar voor dit verarmde
Galilese volk, dat al een behoorlijke belastingachterstand heeft bij Rome! Met
deze twee stukken zijn voor dit land alle belastingen aan Rome voor tien
achtereenvolgende jaren vooruit voldaan en in die tijd kan het land op verhaal
komen.
[9] Als jullie
weer naar huis gaan, zal ik er voor zorgen dat jullie voldoende meegegeven
wordt van allerlei hoognodige en goed bruikbare werktuigen en gereedschappen,
en als jullie je vrijwillig onder Romeinse bescherming willen stellen, dan
krijgen.jullie ieder jaar nieuwe werktuigen en gereedschappen! Anders zouden
jullie daar minstens ieder jaar, natuurlijk in ruil voor zulke metalen, in
Memphis zelf daarvoor moeten zorgen!"
[10] De
AANVOERDER zegt: "Om dat te beslissen zou eerst een algemene volksraad
ge.houden moeten worden, wat bij ons altijd erg moeilijk is, want ons land is
erg uitgestrekt en de bewoners in veel uithoeken wonen die vaak totaal
ontoegankelijk zijn, waardoor het erg moeilijk is een volksraad bijeen te
roepen. Het zal daarom beter zijn in Memphis van tijd tot tijd datgene te halen
wat wij het meest nodig hebben.
[11] Uw
Romeinse wetten kunnen wel zeer goed zijn, maar zij zouden voor ons land en
volk toch niet geschikt zijn. Ook de overste in Memphis heeft ons al zo'n
aanbod gedaan, dat wij echter net zo min kunnen accepteren als nu dit voorstel
van u. Ook al zou u ons land binnen kunnen dringen, dan zou u daar weinig aan
hebben! U zou daar in de gloeiend hete woestijn ronddolen en met honderden
versmachten en toch geen mensen, maar wel honderden kudden leeuwen, panters en
tijgers aantreffen, die u verscheuren zouden; ook zou u de strijd met slangen
en adders niet overleven!"
[12] CYRENIUS
zegt: "Hoe redden jullie je dan met zoveel verscheurende beesten? Doen die
jullie dan werkelijk geen kwaad?"
[13] De
AANVOERDER zegt: "U heeft toch zojuist uit de mond van de jongen en uit de
allerheiligste mond van de Heer Zelf gehoord hoe wij geaard zijn! Hoe kunt u
dat desondanks dan ook nog aan mij vragen? Het is zoals de Heer Zelf dat over
ons verteld heeft; maar het hoe, waardoor en waarom, -weten wij zelf niet!
Daarom vraag ik u mij zulke vragen te besparen; want aan de antwoorden daarop
zult u niets hebben!"
[14] Daarop
maakten beiden een diepe buiging voor ons en gingen meteen weer naar hun
metgezellen terug en vertelden wat zij allemaal bij Mij hadden gedaan.
202 De oorsprong van de Jabusimbil-tempel,
de sfinx en de zuilen van Memnon
[I] Maar de
METGEZELLEN zeggen: "Hoe kunnen jullie nu iets bij de Heer gedaan hebben,
terwijl je geen woord met Hem gesproken hebt?!"
[2] Toen zei
de AANVOERDER: "Hier, waar Hij aanwezig is, gaat alles van Hem uit, en wij
hebben daarom steeds alleen met Hem te maken, ook al onderhandelen wij met Zijn
leerlingen!" -Dit antwoord voldeed allen en zij zeiden niets meer.
[3] Maar
SOMMIGEN zeiden tegen de engel: "Luister eens, wondere jongen, zou je
misschien voor ons vijven omdat wij ook heel vreemde schatten in onze hutten
verborgen houden, deze hierheen willen brengen?"
[4] De ENGEL
zei: "Til ze maar van de grond op de tafel, dan zullen wij eens zien hoe
het daarmee staat!" .
[5] Dan kijken
vijf van de aan de tafel zittende Moren onder de tafel en.zien tot hun grote
verbazing ieder hun eigen welbekende, vrij grote bundel en tillen die op de
tafel, en dan komen er nog vier heel behoorlijke klompen goud te voorschijn,
die gezamenlijk meer dan honderd pond wegen; maar in de vijfde bundel bevinden
zich zeven tamelijk grote rivierstenen, waarvan Markus die naast de engel
stond, dacht dat ze totaal geen waarde hadden.
[6] De ENGEL
zegt echter: "Wacht maar af, het zal je gauw duidelijk worden dat juist
deze zeven stenen in aards opzicht van grote en onschatbare waarde zijn! Breng
eens een stevige, ijzeren hamer, dan zullen.wij ze onderzoeken.
[7] Markus
haast zich, omdat hij zelf erg nieuwsgierig is, naar zijn gereedschapskamer en
komt al gauw te voorschijn met een stevige, ijzeren hamer en overhandigt die
aan de engel. Deze neemt een van de stenen in. zijn hand en geeft die een paar
voorzichtige tikjes, waarop meteen de witachtige, op kieze1 lijkende korst
loslaat en een parel ter grootte van een mensenhoofd te voorschijn komt, tot
overgrote verbazing van allen.
[8] Op het oppervlak van deze wonderparel waren hiëroglyfen en andere
tekens ingegraveerd. Onder andere was daar een heel goede tekening zichtbaar
van de tempel van Ia bu sim bil tijdens de bouw, en wel op het moment waarop de
vier reusachtige beelden na een honderdzeventig jaar lange arbeid vol zweet en
veel opoffering gereed waren en men nog ijverig werkte aan de kroonlijsten, en
door middel van beeldhouwwerk reusachtige opschriften en verdere tekens op de
platte, grote vlakken ingraveerde, en tevens ook de poort tussen de twee aan
iedere kant staande reuzenfiguren begon open te breken. Wie deze tekens en
opschriften, die heel duidelijk te zien waren, kon ontcijferen, had de
oorsprong van deze tempel voor zich en de reden waarom hij door de toenmalige
Egyptenaren zo dicht bij de Nijl is gebouwd.
[9] Deze parel
had daarom niet alleen onschatbare waarde omdat zij in haar soort reusachtig
groot was, maar ook uit historisch oogpunt. Tevens stamde zij uit een periode
van de aarde vele duizenden jaren voor de eerste mens in een lichaam haar bodem
betrad.
[10] Ten tijde
dat op aarde zulke reusachtige schaaldieren de zee bewoonden, spoelden over het
grootste deel van de lage landen van Afrika de golven van de grote oceaan. De
oer-Egyptenaren vonden de moederschelp bij de graafwerkzaamheden voor de
eerste piramide en toen zij de moederschelp openden, vonden zij daarin deze
zeven parels, waarvan er een nu door de engel van haar korst is ontdaan.
[11] Natuurlijk werd de engel nu met vragen bestormd en hij gaf dan ook
de uitleg zoals die nu hier in het kort werd weergegeven. .
[12] Toen
RAPHAËL klaar was met zijn uiteraard slechts globale uitleg over de parel die
het eerst onthuld was, zei hij: "Wat jullie voorlopig moeten weten, heb ik
nu in het kort zo begrijpelijk mogelijk verteld; laten we nu beginnen met de
onthulling van de tweede parel, die iets kleiner zal zijn dan de eerste!"
[13] Toen nam
de engel de tweede parel en ontdeed haar op de eerder genoemde manier van haar
korst. Ook deze stond vol met tekens en teksten. Op een van de egaalste vlakken
was de kleine tempel van Ia bu sim bil heel nauwkeurig ingegraveerd met
daarnaast een kop, lijkend op die van de grote Sfinx. En de engel werd nogmaals
bestormd met vragen om al deze tekens en teksten uit te leggen.
[14] En HIJ
zei: "Vrienden, zonder dat de geest helemaal ontwaakt is in de ziel, kan
niemand van de thans levende mensen de betekenis ontsluieren van wat op deze
parel geschreven en getekend is!
[15] Hoewel
deze parel even oud is als de eerste en grootste, is zij echter toch pas
honderd jaar later op deze wijze beschreven en van tekeningen voorzien, en wel
ten tijde van het gereedkomen van de kleine rotstempel, toen echter het
binnenste van de grote tempel nog niet geheel klaar was. Daarom is hier ook de
kleine tempel reeds als geheel voltooid weergegeven.
[16] De kop
stelt die van de toen reeds zevende herderskoning voor, die zichzelf de naam
Shivinz (onjuist ' Sfinx '), de levendige, de ondernemende, gaf. Hij was tegen
de driehonderd jaar oud en men had zijn hoofd kolossaal groot uit een
granietrots gehouwen, die nog heden ten dage in tamelijk goede staat te zien
is.
[17] Deze
Shivinz had grote verbeteringen op de scholen en ook in de veeteelt en landbouw
ingevoerd en werd door zijn volk dan ook op een bijna goddelijke wijze vereerd.
De tekens en teksten vertellen over de vele goede dingen en wat hij met zijn
zeer levendige geest allemaal voor verbeteringen in dit land had ingevoerd.
[18] Hij was
niet begonnen met het uithouwen van de grote tempel, want dat hebben twee van
zijn voorvaderen gedaan, die de onzichtbare geest van God zeer toegedaan waren;
uit groot respect voor hen liet hij ze niet ver van de grote tempel op een
mooie vlakte in zittende houding kolossaal groot uit steen hakken en ter
eeuwige gedachtenis vlak bij de Nijl opstellen. En omdat de beiden geen naam
hadden en ook uit pure bescheidenheid geen enkele naam wilden dragen, gaf hij
hun een naam en noemde ze 'De naamlozen'( Me maine onI, wat later vereenvoudigd
werd tot 'Memnon '). Tot op de huidige dag zijn de beide beelden nog in heel
goede staat te zien."
[19] De
AANVOERDER zegt: "Ja, ja, dat hebben we allemaal gezien en zeer bewonderd!
Maar hoe oud mogen deze buitengewone zaken nu wel zijn?"
[20] De ENGEL
zegt: "Bijna drieduizend jaar, en de eerstvolgende drieduizend jaar zullen
hun sporen niet geheel uitwissen! - Maar heb wat geduld, wij zullen nu de derde
parel onthullen; op het oppervlak daarvan zullen jullie behalve de reeds als
standbeelden weergegeven twee voorouders van de Shivinz, nog een heel andere
grote gedenkwaardigheid ingegraveerd zien, die jullie tot diep nadenken zal
brengen!"
203 De zeven reuzen en de sarcofagen
[1] Daarop nam
Raphaël de derde parel in zijn hand en ontdeed deze van haar korst.
[2] Toen zij
open en bloot voor hen lag, maakte RAPHAËL de toeschouwers, die behoorlijk
nieuwsgierig waren, meteen attent op de prachtig ingegraveerde Memnonbeelden en
zei: "Kijk, daar zijn ze al, de beide naamlozen! Maar daar bovenaan, als
voor de naamlozen, zien jullie zeven reusachtige figuren in de vorm van geklede
mensen, en om hen heen zien jullie een aantal heel kleine mensenfiguurtjes! Wat
heeft de wijze Shivinz, die de parels alle eigenhandig gegraveerd heeft,
daarmee dan aan willen geven?
[3] Luister!
In diezelfde tijd, ongeveer honderdzeven jaar voor de eerste van de twee
naamloze voorouders, is er een zeer grote aardbol diep in de scheppingsruimte
met toestemming van de Heer verwoest en in talloze stukken uiteengevallen. Hij
werd bewoond door heel veel mensen, die enorm groot waren.
[4] Tengevolge
van de plotselinge, door niemand voorziene verwoesting, die toch wel meermalen
aan die mensen voorspeld was, gebeurde het dat zeven van de genoemde mensen van
die aardbol in Opper-Egypte op een aantal open plekken van het grote land
neerstortten en door hun zware val een heel krachtige aardschok veroorzaakten.
[5] Deze
mensenregen duurde van de eerst gevallene tot de laatste meer dan tien dagen.
De bewoners van het land hebben gedurende die tijd veel angst en schrik door
moeten maken, want vooral 's nachts waren zij bang, dat zo'n reus op hen zou
vallen en hen allemaal gruwelijk zou verpletteren. Daarom staarden zij heel
angstig steeds naar de hemel of er niet weer zo'n onuitgenodigde gast van plan
was hun uit de wolken een zeer onwelkom bezoek te brengen.
[6] Ruim tien
jaar lang werden vaste wachten opgesteld om te zien of er niet weer zo'n
ontzettende reiziger uit de lucht aankwam; maar omdat daar na die tien dagen
geen spoor meer van te ontdekken viel, werden de gemoederen van de mensen
gaandeweg weer rustiger en zij waagden zich zelfs bij de grote, geheel
verdroogde reuzenlijken, die tot een kwart dagreis ver verspreid van elkaar lagen.
[7] De wijzen
onder die oermensen van Egypte meenden dat het door de geest van God bestrafte
reuzen betrof uit een groot, vergelegen land, die tegen God gezondigd hadden,
waarop God hen toen in Zijn rechtvaardige toom door Zijn machtige geesten van
de aarde had laten opheffen en hierheen laten smijten om de Egyptenaren te
tonen, dat Hij ook de sterkste reuzen niet ontzag als zij tegen Zijn wil
handelden. Kort en goed, uiteindelijk begon men zelfs deze dode reuzen stukje
bij beetje te verbranden en na vijftig jaar viel er van deze dode reuze gasten
totaal niets meer te ontdekken.
[8] Wat bij de
Egyptenaren echter toch bleef hangen van deze reusachtige mensengestalten, was,
dat zij door de blijvende herinnering aan de reuzen de neiging kregen om alles
kolossaal weer te geven, waarvan hun eerste beeldhouwwerken maar al te
duidelijk het bewijs leveren.
[9] In de
tempel te Ja bu sim bil werden in ieder van de drie afdelingen zeven reuzen als
een soort dragers van het plafond afgebeeld, dat wil zeggen in steen
uitgehouwen, en hun kleding is die waarin de grote reizigers uit de lucht
aangekomen zijn; en de Egyptenaren, die voorheen vrijwel naakt rondliepen, zijn
begonnen zich ook op die wijze te kleden, -dat is dan ook de reden waarom men
tot op de huidige dag alle oude stoffelijke overschotten zo gekleed ziet. Hun
mummies en sarcofagen zijn vol van dergelijke versieringen."
[10] Dan
vraagt de aanvoerder, wat de bedoeling van de oude Egyptenaren eigenlijk was
met de sarcofagen en waarom zij de grote en ook kleinere, zeer massieve
grafkisten zo genoemd hebben.
[11] RAPHAËL
zegt: "Dat zullen jullie meteen uitvoerig horen! Jullie weten dat het
begraven van de lijken in dit land in de meeste gevallen niet gemakkelijk is,
omdat in de zeer droge bodem een lijk heel moeilijk tot ontbinding overgaat en
er geen verrotting plaats vindt. In de vochtiger omgeving van de Nijl wilde men
de doden ook niet begraven om de zeer wijze reden dat men het rivierwater niet
wilde verontreinigen. Om de lijken zo maar te laten liggen of ze zelfs de wilde
dieren als voedsel te geven, daarvoor waren vooral de oude Egyptenaren te veel
mens. Zij hadden ook voor de lijken van de gestorven broeders te veel respekt
om deze zo'n oneer aan te kunnen doen. Maar wat bleef er dan nog over?
[12] Wel, zij
kwamen op een heel slimme gedachte! Zij nietselden uit steen deels zeer grote
en later ook heel kleine doodskisten, waarin hoogstens een, twee tot drie
lijken voldoende ruimte hadden. Iedere kist kreeg een naar verhouding groot en
zwaar deksel. Als dan in zo 'n kist een of meer lijken werden gelegd, nadat zij
eerst met Mum (Muma, ook mumie, betekent aardhars, aardbalsem) goed gebalsemd
werden, werd het deksel gloeiend heet gemaakt en de kist werd met het gloeiend
hete deksel zogezegd voor eeuwige tijden afgedekt. Daardoor droogden de lijken
in de kist helemaal uit, en als het deksel erg groot en heet was, verkoolden
zij ook vaak of verbrandden tot as.
[13] In de
grotere plaatsen en gemeenten had men echter ook algemene kisten, die iedere
zeven jaar weer voor een deel werden geopend. Hier werden dan iedere keer
lijken bijgelegd, die weer geheel afgedekt werden, waarna dan boven op het
deksel een flink vuur werd gestookt, waardoor de lijken in de grote kist
natuurlijk tot as werden. Als zo'n kist vol as was, werd hij met meer geopend,
maar hij bleef ter gedachtenis aan de vergankelijkheid van al het aardse als
een monument staan waaraan men eer bewees.
[14]
Mettertijd bouwde men daar gewelven en piramiden overheen, en dat is de reden
waarom men nog heden ten dage in de omgeving van de piramiden veel van zulke
kisten vaak in zeer nauwe en vaak in grotere gewelven (Kaitu comba, hetgeen
betekent verborgen vertrek) vindt. Deze kisten, die jullie nu duidelijk
beschreven zijn heeft men toen sarcofagen genoemd omdat in de oertaal van de
Egyptenaren Sarko "gloeiend' en Vaga (Vascha) 'zwaar deksel' betekent.
[15] Dat is nu
wat jij wilde weten over de sarcofaag; maar nu gaan wij over naar de onthulling
van de vierde parel en zullen eens zien wat die ons allemaal onthullen
zal!"
204 De sterrenbeelden op de vierde parel
[1] De engel
neemt haar behoedzaam in zijn hand en haalt de korst eraf.
[2] Dan vraagt
de AANVOERDER aan de engel: "O wonderbaarlijke jongeman, dienstbare
vinger van de Allerhoogste, wees niet boos als ik je even tussendoor lastig val
met een vraag! Kijk, ik snap niet dat jij met al je wonderbaarlijke macht die
hamer gebruikt! Heb je die absoluut nodig, of gebruik je die alleen maar om er
voor ons wat menselijker uit te zien, opdat wij dan met minder schroom en
rustiger naar je kijken en luisteren!"
[3] De ENGEL
zegt: "Geen van beide, -ik doe dat enkel en alleen om jullie te laten
zien, hoe je in soortgelijke gevallen zulke stenen moet behandelen om ze, hun
schat prijs te laten geven! Gesteld dat je er ergens weer een paar mocht
vinden, want vooral in Opper- en Midden-Egypte bevinden zich veel van zulke
met een korst omgeven stenen, vooral heel verspreid in de woestijnen; weliswaar
zullen daar nog maar weinig van zulke parels bij zijn. Maar ook de andere
stenen zijn voorzien van allerlei tekens, teksten en afbeeldingen, want de oude
Egyptenaren bezaten nog lang geen papier om op te schrijven. Daarom werd vooral
in het begin het oppervlak van stenen gebruikt om allerlei zaken ter
herinnering in te graveren, eerst met benen en later met ijzeren stiften.
[4] De
allereerste aantekeningen laten natuurlijk weinig anders zien dan heel
eenvoudige gebeurtenissen van hun kudden; maar de latere bevatten dan al, zoals
deze parels, grote en belangrijke gebeurtenissen, niet alleen voor dit grote
land en volk, maar tevens voor de hele aarde. Want de Heer wilde dat dit land
een degelijke voorbereidende school voor Zijn komst op aarde zou zijn, hetgeen
ook de reden was dat Hij Zijn na aan het hart liggende, uitverkoren volk der
Hebreeërs in Egypte een langdurige leerschool heeft laten doorlopen. En Mozes,
de grote profeet van de Heer, had in Hoorn van de Kahi (Kahiro), in Thebe
(Thebai, ook Thebsai = huis der dwazen, later een behoorlijk grote, dichtbevolkte
stad), in Kar nag bij Korak en in de oudste steden Memphis, Diathira (Dia daira
= Plaats van de herendienst) en in Elephantine (El ei fanti = de nakomelingen
van de kinderen van God) zijn scholen doorlopen, en werd door de geest van God
voor zijn hoogste wijding pas op een leeftijd van zevenenvijftig jaar bij Madan
over de Sues geleid, toen hij vluchtte voor een wrede Varlon (Farao ), van waar
af je het vervolg van zijn geschiedenis kunt lezen in de Schrift.
[5] Kortom,
Egypte was dus door God aangewezen als voorbereidende school, en de bewoners
van dit langst bewoonde land van de aarde waren reeds van oudsher met veel
wijsheid begiftigd en hadden ook nauwe kontakten met vrijwel alle beschaafdere
volkeren van de aarde. Nu zullen jullie ook begrijpen waarom juist alles wat
men in dit land vindt, vaak een zeer diepe betekenis heeft.
[6] Maar nu
weer terug naar onze ontbolsterde, vierde parel!
[7] We zien
daarop een aantal afbeeldingen van jagers met koker, boog en pijl en een grote
kudde, die door leeuwen omgeven is. Dat betekent een grote strijd van de
Egyptenaren met de leeuwen, die bij tijden in grote aantallen de vette kudden
van Egypte overvielen.
[8] En kijk,
meer rechts van dit tafereel zien jullie de weiden al ommuurd, en daarop liggen
stierenkoppen met de horens afwisselend op-, af en zijwaarts gericht, wat
allemaal wil zeggen dat de kudden, voordat de grote weldeplaatsen met
reusachtige muren omgeven waren, zich steeds volkomen weerloos in groot gevaar
hebben bevonden. In de hoeken. van de muren zie je ook een grote hond in een
strijdvaardige houding staan of liggen; de naam die de oude Egyptenaren aan dit
waakzame dier gaven was Pas, ook wel Pastshier (bewaker van de weidegrond).
[9] Hier nog
verder naar rechts zien jullie weer de herderskoning Shivinz (Sfinx), naast hem
een reusachtig grote hond, en voor de hond een aantal stukken van de leeuw. Nog
meer naar rechts echter, meer omhoog, zien wij dezelfde hond met daaronder de
afbeelding van de zon en de maan. Wat betekent dat?
[10] Luister!
Onze Shivinz had als herderskoning een van de grootste honden, waarvoor
werkelijk geen leeuwen geen panter veilig was. Deze hond bewaakte lange tijd de
kudden van de Shivinz. Toen echter na verloop van tijd de hond van ouderdom
stierf, nam Shivinz zich voor om uit achting en als nagedachtenis dit dier in
een sterrenbeeld aan de zuidelijke hemel voor altijd te verzinnebeelden. Hij
gaf dat sterrenbeeld de naam van de grote hond die jarenlang de kudde van de
koning trouw bewaakt had. Dat de koning zijn hond tussen de sterren onderbracht
is te zien aan het feit, dat onder de buik van de hond de zon en de maan te
zien zijn. Alles waar de zon en de maan onder staan, bevindt zich zinnebeeldig
tussen de sterren, ter nagedachtenis aan iets van grote betekenis.
[11] Heden ten
dage is een zeer grote en waakzame hond -vooral in dit land waar vrijwel geen
verscheurende dieren voorkomen -niet van enige bultengewone betekenis; maar in
het oude Egypte, waar hele kudden verscheurende dieren voorkwamen en ten dele
nog voorkomen, was een grote, sterke en moedige hond iets wat men heel erg
nodig had. Want zo 'n hond was op de eerste plaats de betrouwbaarste bewaker
van de kudden. Zijn onderhoud was erg gemakkelijk, omdat dit grote hondenras
zich gewoonlijk voedde met de ontelbare aardmuizen waaraan dit land nog nooit
gebrek heeft gehad; ook aten zij dagelijks duizenden grote sprinkhanen. Slechts
eenmaal per dag kregen zij wat melk, wat maakte dat zij trouw bleven aan de
kudde.
[12] Naast de grote honden hielden de oude Egyptenaren echter ook graag
een kleiner soort hond; hun naam was Mal pas (kleine hond). Dat waren de
lawaaimakers; Poroshit betekent in de oude taal 'sein-' of 'lawaaimaker'. Als
iets vreemds een huis of een kudde naderde, begonnen de kleine honden al te
blaffen; dat trok de aandacht van de grote en die begonnen dan met hun
geweldige geblaf de wilde beesten ontzag in te boezemen, waarop deze zich dan
ook terug begonnen te trekken. ..
[ 13] De kleine
honden waren vaak ook bewakers van de kippen en hun kuikens, waarvoor zij
speciaal werden afgericht. Dat alles was een uitvinding van Shivinz, die deze
vogels als eerste in nuttige huisdieren had veranderd en de Egyptenaren had
laten zien hoe goed hun vlees smaakt en hoe buitengewoon goed hun gebakken en
gekookte eieren smaken. Zo leerde hij de bewoners van dit grote land, die toen
reeds zeer in aantal toegenomen waren, nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe
kudden kennen, waarvan het gebraden vlees en de eieren later eigenlijk wat te
goed smaakten, - daar er anders in de tijden daarna geen echte kippenoorlog
uitgebroken zou zijn, die zelfs door de Griekse geschiedschrijver Herodotus als
mythe wordt vermeld.
[14] Onze
Shivinz, die de grote hond verbond met het uitspansel, gaf ook de kleine een
plaats tussen de sterren en gaf hem de naam Porishion (Prozion). In zijn buurt
bevindt zich de oude Kokla (kloek); later kreeg dit sterrebeeld ook de naam
Peleada, ook wel Peleadza, en door de Grieken kreeg het naar aanleiding van een
onware Griekse sage de naam Plejaden.
[15] Ook dat
zien jullie hier helemaal bovenaan de parel duidelijk herkenbaar vermeld en
daaruit kunnen jullie opmaken, wat voor knappe kop Shivinz was. Het was hem er
niet zo zeer om te doen om door de gemakkelijk herkenbare sterrenbeelden steeds
zijn leerlingen aan zijn honden en kippen te laten denken, maar om hun aan de
hand van de sterren de loop van de tijd te Ieren kennen.
[16] De
Shivinz was het ook, die in Diadaira (Diathira) de eerste Zodiacus (Sa diazc=
voor de werker) had opgesteld, hem het eerst aan het uitspansel bedacht, en de
sterrebeelden naar aanleiding van gelijktijdige verschijnselen en gebeurtenissen
op het land namen gaf, zoals wij dat dadelijk zullen zien als de vijfde parel
onthuld is!
205 De indeling van de tijd op de vijfde parel
[l](RAPHAËL:)
"Let nu goed op, hier is de vijfde parel al! Hoe men dergelijke gevonden
relikwieën uit de oertijd moet gebruiken en hoe men ze eigenlijk aan het licht
moet brengen, heb ik jullie nu wel laten zien, daarom zal ik de drie die nog
over zijn, alleen door de macht van mijn wil van hun korst ontdoen, en kijk,
-daar ligt de vijfde parel al zichtbaar voor ons!
[2] Kijk, hier
voor ons staat direkt al een Zodiacus van Diathira op het mooiste en grootste
vlak van de parel getekend! Daar staat een kolossale tempel; 365 massieve
zuilen dragen een net zo massieve boog van roodgeaderd graniet, iets
buitengewoons uit bouwkundig oogpunt bezien, en zeer degelijk geconstrueerd.
Het hoogste deel van de boog bevindt zich gerekend vanaf de grond op 66
manshoogten. De gehele boog bevat precies 365 openingen, die zo exact zijn
aangebracht, dat gedurende de tijd dat de zon zich in een teken van de
dierenriem bevindt, haar licht precies op het midden van de dag op het
middelpunt van een in het midden van de tempel rechtopstaande zuil moest
vallen. Het licht door de andere gaten viel weliswaar ook op verschillende
tijden van de dag op het altaar , maar nooit op het middelpunt, maar een of
meer graden terzijde.
[3] Deze
uiterst zinvol geconstrueerde boog bestaat ook nog heden ten dage, ook al is
hij wat aangetast door de tand des tijds, en hij zal nog lang bestaan en de
sterrenkundigen als maatstaf dienen.
[4] Jullie
vragen wat dan eigenlijk de reden was, waarom de grote Shivinz deze boog, zeker
met de grootste moeite van de wereld, gebouwd heeft. -Voor die tijd bestond er
geen vaste tijdsindeling. De geringe tijd die een dag korter of langer werd,
merkte men nauwelijks. De maan was nog de meest zekere en betrouwbaarste
tijdsindeler. Maar in Diathira, de stad waar gestraften dwangarbeid moesten
verrichten, moest men zowel overdag als 's nachts een bepaalde tijdsindeling
hebben, en om die reden en ook om alles beter te kunnen regelen, had onze
Shivinz dan ook deze boog gemaakt, maar daar was hij wel tien volle jaren met
honderdduizend arbeiders aan bezig geweest.
[5] De boog
was natuurlijk erg breed en telkens bij 30 of 31 ronde openingen met het
symbool van een der twaalf tekens van de dierenriem beschilderd, terwijl boven
deze schildering die gewoonlijk rood was, de desbetreffende sterrengroep heel
nauwgezet wit opgebracht was. Hier op de parel zien jullie het inwendige van de
boog duidelijk weergegeven met dunne lijnen, die later met een donkerrode kleur
werden ingewreven, en je kunt je nu wel voorstellen hoe knap onze Shivinz was
en hoe onbegrensd de achting die de volkeren van Egypte voor hem hadden! Het
gevolg daarvan was dan ook, dat op een wenk van hem honderdduizenden mensen met
al hun energie aan het werk gingen en er een groots werk uit de bodem van de
aarde getoverd werd!
[6] De
verstandigsten uit het volk maakte hij tot onderwijzers en priesters, en hij
richtte overal scholen op voor alle mogelijke vakken die het nut van het doen
en laten van de mensen op het oog hadden. De hoogste godgeleerdheid kon men
echter alleen maar in Kar nag bij Korak en uiteindelijk in Ja bu sim bil in het
geheim door vele en harde beproevingen verkrijgen.
[7] Toen vroeg de oude waard MARKUS, terwijl hij de engel bij zijn
uitleg onderbrak: "Zeer beminnelijke vriend, nu je toch bezig bent een
verklaring over de parels te geven, zou je ons dan ook niet willen uitleggen
wat er met die hoogst merkwaardige sfinx aan de hand is, die als half vrouw en
als half dier de mensen steeds op leven en dood het beroemde raadsel opgaf,
welk dier 's morgens op alle vier, ‘s middags op twee en ‘s avonds op drie
voeten loopt? Wie het raadsel niet wist op te lossen, werd door de raadsel
sfinx gedood; wie het echter op zou kunnen lossen, mocht de sfinx doden! -Is
daar feitelijk wel iets van waar, of niet?"
206 De piramiden, de obelisken en de sfinx
[ 1] RAPHAËL
zegt: "Kijk, de zesde parel zal een antwoord op je vraag geven! Hier heb
je haar zonder korst; wat zie je op het eerste gezicht?"
[2] MARKUS
zegt: "Ik zie nogmaals het kolossale evenbeeld van Shivinz en een aantal
piramiden; voor de grootste staan twee spitse zuilen, Oubeliske genaamd, en
terzijde van de grote piramide, in werkelijkheid misschien een paar honderd
passen er vandaan, wat op de afbeelding nauwelijks is vast te stellen, is nog
een tamelijk kolossaal beeld zichtbaar. Dit heeft een vrouwenhoofd, vrouwelijke
handen en een vrouwelijke, grote borst. Waar de borst ophoudt, op de plaats van
de buik, begint een niet nader te bepalen dierenlichaam. Achter dit
merkwaardige beeld staat een uitgestrekte, ronde muur, die een grote
weidevlakte omsluit. Dat schijnt een geheel te zijn en bij elkaar te horen.
-Wat betekent dat allemaal?"
[3] RAPHAËL
zegt: Het kolossale borstbeeld stelt weer Shivinz voor. Het volk heeft het op
eigen initiatief door de beste beeldhouwers en nietselaars geheel op eigen
kosten laten maken om de grote weldoener te eren. De grote piramide met de twee
obelisken was een 'Mens, ken jezelf!'-schoolgebouw. Hierin bevonden zich grote vertrekken
en lange gangen die naar alle richtingen liepen, en waarin zich allerlei
vreemde zaken bevonden om tot zelfkennis te komen en daaruit tot de kennis van
de allerhoogste geest van God. Deze zagen er soms heel barbaars uit, maar ze
misten maar hoogst zelden hun uitwerking. De andere piramiden zijn voor het
merendeel alleen maar tekens voor die onderaardse plaatsen waar zich een aantal
sarcofagen bevonden waar een muur overheen genietseld was, zoals wij al eerder
zagen.
[4] In deze
tijd bevinden er zich echter in het uitgestrekte en zeer lange Nijldal nog veel
piramiden en allerlei tempels die pas veellater onder de Farao's ten tijde van
Abraham, Isaäk en Jacob gebouwd zijn; die worden hier niet bedoeld, maar alleen
slechts die, welke onder Shivinz gebouwd werden.
[5] Piramidai
was de eigenlijke, oorspronkelijke naam en betekende zoveel als "Geef mij
wijsheid! " en de beide spitse zuilen droegen de naam Oubeloiska, wat 'De
zuivere zoekt het verhevene, schone, reine' betekent. 'Belo' betekende
eigenlijk 'wit', maar omdat zuiver wit bij de oude Egyptenaren gold als teken
van het reine, verhevene en schone, duidde men daar ook het verhevene, reine en
schone mee aan.
[6] De goede
resultaten van deze scholen werden weldra tot in de verre omtrek bekend, en er kwamen
al gauw vreemdelingen om zulke scholen te bezoeken, en dat werden er zoveel dat
er geen plaats voor hen was om ze onder te brengen en te verzorgen. Toen
bedacht onze Shivinz tijdens zijn laatste regeringsperiode een enigszins
onheilspellend middel om de vreemdelingen ervan te weerhouden in te grote
aantallen de door hem opgerichte scholen te bezoeken. En wat was dat middel dan
wel?
[7] Hier op
deze parel zien jullie het half menselijke en half dierlijke beeld. Het was
hol, en van binnen kon een mens via een wenteltrap in de kop komen en door de
mond van het beeld, die naar beneden toe trechtervormig was uitgehold, heel
luid en goed verstaanbaar spreken, en door die luide stem leek het dan ook of
het kolossale beeld werkelijk sprak.
[8] Als er nu
vreemdelingen kwamen om in de school opgenomen te worden, werd hun door een
dienaar van dit beeld verteld dat zij één voor één op een bepaalde plaats voor
het beeld, dat van buiten dood, maar inwendig levend was, moesten gaan staan.
Daar kreeg ieder, die leerling van de piramiden wilde worden, van de verheven
Shivinz een vraag die besliste over leven of dood en bestond uit een raadsel.
Als de ondervraagde het raadsel oploste, werd hij opgenomen en kreeg hij het
recht om ook aan het beeld een vraag te stellen, en in het geval dat het beeld
hem geen bevredigend antwoord kon geven, mocht hij het verwoesten en zodoende
in zekere zin vermoorden.
[9] De vraag
werd echter drie dagen tevoren reeds aan de klanten bekendgemaakt, zodat zij
erover na konden denken. Op de derde dag, als zij deze zelfde vraag uit de mond
van het beeld moesten krijgen waarbij hun leven van het goede antwoord afhing,
liet echter beslist niemand het er op aankomen, maar iedereen trok zich heel
bescheiden terug, betaalde het verlangde bedrag voor de vooraf gekregen vraag
en reisde terug naar zijn eigen land, dat vaak heel ver weg lag.
[10] Een mythe
uit later tijd verhaalt dat een Griek er in slaagde het oude raadsel op te
lossen; maar zoals honderdduizend andere is dit een fabel en mist iedere grond
van waarheid! Want Mozes heeft het beroemde raadsel opgelost, maar toch het
beeld niet verwoest, zodat ook dit beeld, ook al is het enigszins aangetast
door de tand des tijds, vandaag de dag nog te zien is.
[11]
Natuurlijk kan de inrichting van de binnenkant niet meer teruggevonden worden,
omdat die helemaal verzand en dichtgeslibd is; want de Nijl treedt meestal
iedere honderd, soms ook tweehonderd jaar buitengewoon sterk buiten haar
oevers, zodat hij in de smallere dalen met zijn golven meer dan dertig ellen
hoog boven de normale waterstand komt. Daardoor wordt er veel verwoest en
onbruikbaar gemaakt, omdat er een grote hoeveelheid stenen en zand en slib
afgezet wordt op de vroeger zo prachtige velden.
[12] Na de
tijd van de Shivinz zijn er twee overstromingen van de Nijl geweest waarbij de
golven hoog boven de toppen van de piramiden kwamen. Zo 'n vloed vond ook vanaf
nu gerekend 870 jaar geleden plaats, waardoor de tempel van Ja bu sim bil bijna
voor de helft verzand en onder geslibd is, en men heeft deze en veel andere
gedenktekens sinds die tijd niet meer geheel kunnen ontdoen van zand en slib.
En dat is nu ook met ons raadselachtige beeld het geval; het zit van binnen vol
versteend slib en zand, dat wel niemand meer zal kunnen verwijderen! Zo, mijn beste
Marcus, dat is de waarheid over de raadselachtige sfinx! -Is je dat nu
duidelijk?"
[13] MARCUS
zegt: "Is er dan in het verloop van zo'n duizend jaar niemand geweest, die
de moed had zich met inzet van zijn leven door de sfinx het genoemde raadsel te
laten voorleggen? En als hij dat gedaan zou hebben, wat zou hem dan overkomen
zijn als hij zoals goed te begrijpen is, het raadsel niet opgelost zou
hebben?"
[14] RAPHAËL
zegt: "Op de plaats waar de ondervraagde moest gaan staan bevond zich een
deksel waardoor men hem snel in een put kon laten zakken, en als hij eenmaal
beneden zou zijn, zouden een aantal dienaars hem via onderaardse gangen,
hoewel hij het raadsel niet juist had opgelost, toch vanwege zijn moed naar de
school te brengen, waar hij had moeten blijven tot hij een volmaakt mens
geworden zou zijn. Maar dat is nooit gebeurd, en ten tijde dat het raadsel
opgelost werd, was deze oeroude inrichting al dermate dichtgeslibd en verzand
dat zij volledig onbruikbaar was, en de eerste herderskoningen en hun volk
waren in die tijd reeds lang in zekere zin door een Phoenicisch volk
overwonnen, en de Farao's ten tijde van Abraham waren zelf reeds Phoeniciërs.
[15] Nu weet
je in het kort ook hoe dat zit, en daarom gaan we nu over tot het onthullen van
de zevende en laatste parel!"
207 De sterrenbeelden van de zevende parel.
Het verval van de Egyptische cultuur
[1]
"Kijk, daar is zij al! Wat zien jullie daarop? -Jullie zien wel iets, maar
jullie begrijpen het met; op deze prachtige parel zijn alle sterrenbeelden
gegraveerd en met een bruinrode verfstof ingewreven, en onder de korst bleven
zij tot op dit uur goed bewaard.
[2] Van deze
parel leren we verder niet zo heel veel bijzondere dingen; maar in elk geval
kunnen wij daaraan zien dat onze Shivinz heel goed op de hoogte was met de
sterrenhemel en dat hij beslist de eerste was die de sterrenbeelden in een
bepaald systeem heeft ondergebracht. En de namen die hij de sterrenbeelden gaf,
geeft men ze nu nog!
[3] Voordat
hij bestuurder werd, stond de ontwikkeling bij de oude Egyptenaren op een
tamelijk laag peil, zowel wat betreft het tekenen en het daaruit ontstane
schrijven als een juiste kennis van zichzelf, en de kennis van God was nog
geringer. Maar onze Shivinz heeft dat met onnoemelijk veel moeite allemaal geordend,
en van het vroegere, wilde nomadenvolk een van de meest ontwikkelde en wijze
volkeren van de gehele aarde gemaakt, hetgeen hem natuurlijk in de loop der
tijd veel afgunst bezorgde. Want de vreemdelingen beviel deze bultengewone
lands - en volkscultuur maar al te gauw te goed; alles wat zij zagen kwam hun
haast hemels wonderlijk voor zodat zij, eenmaal daar gekomen, er niet meer van
konden scheiden.
[4] Hoe meer
er daarheen op pelgrimstocht gingen, des te meer vestigden zich daar ook in de
loop van de tijd, en zo verliep de onderwerping van de oervolken en hun
regeerders merendeels langs een heel vreedzame weg.
[5] De
nakomelingen van Shivinz werden steeds verfijnder en verwekelijkten steeds
meer, leidden een heel aangenaam leven, pochten op de roem van hun voorvader en
lieten het regeren voor wat het was. Het gevolg daarvan was, dat al gauw en
zonder veel moeite de vreemdelingen die zich daar gevestigd hadden en veel haar
op hun tanden hadden, door de inheemse bevolking zelfs gekozen en benoemd werden
als leiders en aanvoerders, en dat allemaal zonder bloedvergieten.
[6] In een
bepaald opzicht was dat wel goed en juist, maar de oorspronkelijke bewoners
hebben toch met zoveel voordeel gehad van deze wisseling. De vreemde
beschermers (Varion; vereenvoudigd Pharaon) vormden namelijk maar al te gauw
een gewapende macht en werden ware tirannen en onderdrukkers van het volk.
Slechts weinigen konden nog op de scholen terecht en wat daar nog geleerd werd,
verschilde hemelsbreed met wat vroeger geleerd werd, waardoor dan ook uit de
oorspronkelijke, zuivere waarheid de meest absurde afgoderij ontstond, gepaard
gaande met de grootste onwetendheid, waarachter de oorspronkelijke cultuur van
dit land vrijwel niet -zelfs niet door grote geleerden - te ontdekken viel.
[7] Deze zeven
parels zijn daarom van zo'n onschatbaar grote waarde, omdat zij nog uit een
tijd stammen waarin Egypte op het hoogtepunt van geestelijke bloei stond, en
zij kunnen daarom niet goed genoeg bewaard worden!"
[8] Dan vraagt
een van de Moren bij welke gelegenheid deze parels dan zo in het zand van de
Nijl terecht gekomen en verloren gegaan zijn in het rivierzand.
[9] RAPHAËL
zegt: "Ik heb jullie toch verteld, dat het water van de Nijl op bepaalde
tijden tot een ware zondvloed stijgt! Ongeveer 567 jaar na Shivinz bereikte
onze Nijl een raadselachtig hoog peil, in de nauwe doorgangen rees hij tot meer
dan honderdzestig el boven zijn normale stand. Alle steden die lager in het dal
lagen, werden gedurende vijf weken helemaal door de vloed overspoeld en bij
deze gelegenheid werden de parels, samen met de gebouwen waarin zij bewaard
werden, door het geweld van de golven meegenomen en net als de zandstenen
blokken waarvan de gebouwen gebouwd waren, onder het slib en het zand bedolven.
[10] In de
bijna drieduizend jaar dat zij begraven lagen, heeft zich toen die korst
gevormd die er omheen zat toen jullie ze vonden, en die ik nu in jullie bijzijn
aanvankelijk op een heel natuurlijke en nu op de wonderbare wijze die mij
mogelijk is, heb verwijderd.
[11] Nu weten
jullie dat ook, en deze zeven parels vormen voor jullie nu zeven boeken die
jullie nu en voor alle tijden heel goede informatie kunnen geven en ook steeds
zullen geven, over het land waar jullie ook ten dele wonen. Zorg er daarom goed
voor, want ieder van deze parels is veel meer waard dan een groot koninkrijk!
[12] Voorlopig
moet Oubratouvishar, die duidelijk de meest wijze onder jullie is, ze in
bewaring nemen; en als hij eens deze aarde zal verlaten, moet hij bepalen wie
daarna waardig is om deze onmetelijke schat in bewaring te nemen. Wee de
onwaardige die ze eventueel uit hebzucht zou willen bemachtigen!
[13] Ik, als
bode en wilsoverbrenger van Degene die daar zit, meen dat ik nu genoeg wonderbaarlijks
heb gedaan om jullie geloof leven in te blazen; als dit nog niet voldoende is,
zou al het meerdere en grotere ook niet voldoen! Geloven jullie nu dat Degene
die daar zit, Degene is voor wie de grote Shivinz en zijn twee voorouders de
grote rotstempel van Ja bu sim bil gebouwd hebben?"
[14] ALLEN
zeggen: "Ja, ja, ja, wondermachtige bode des Heren, wij bevestigen het u
uit de diepste grond van ons leven!"
[15] Toen
verliet de engel hen, en Cyrenius vroeg Mij of deze beschrijving van Egypte die
eigenlijk helemaal puur historisch was, binnen de sfeer van Mijn gesproken
evangelie ook noodzakelijk was.
[16] En IK zei
tegen hem: "Heel noodzakelijk! Want over een aantal eeuwen zullen er
allerlei onderzoekers opstaan en dit land zeer nauwkeurig doorzoeken, en zij
zullen nog veel zaken vinden die nu door Raphaël genoemd zijn. Dat zal hen zeer
verwarren, zoals het jullie en in die tijd jullie nakomelingen ook zeer zou
verwarren; maar door deze volledig ware onthulling weten jullie ook hier alles
van. In latere tijd zal Ik echter weer mannen opwekken die voor de zoekende en
onderzoekende mensen deze oude raadsels nogmaals zullen onthullen. - Maar nu
zullen wij zelf naar hen toegaan en hun het ware hemelse evangelie geven."
[17] Wij
stonden toen op en gingen naar de Moren, die op ons wachtten.
208 Verschillende zeden
[1] Nu stonden
wij eindelijk op van onze tafels en gingen snel naar de Moren, terwijl de
fraaie morgenzon juist haar natuurlijke, lichtende luister weer aannam. Toen
Ik daar kwam, verhieven zich allen van hun lange tafel en maakten met de handen
over hun borst gekruist heel eerbiedig een buiging voor Mij.
[2] En de
AANVOERDER zei in goed Galilees-Hebreeuws: "Heer, Heer, Heer! Er is nu
geen ongelovige meer onder ons! leder woord uit Uw heilige mond zal voor ons
een nooit meetbare, grote genade van Uw waarachtige vriendelijkheid en
erbarming zijn voor alle tijden der tijden, ja voor de eeuwigheid!
[3] Eeuwige
Heilige, als U ons, zwarthuiden, waardig genoeg acht om ons wat meer te
vertellen over ons en onze plichten en vervolgens ook over Uw wezen, maak ons
dan gelukkig door enige woorden uit Uw mond, en dan zullen wij ons daardoor
voor alle tijden der tijden ook nog in onze laatste nakomelingen overgelukkig
voelen U als Schepper en Heer van de gehele zintuiglijk waarneembare en
geestenwereld gezien en gesproken te hebben!
[4] De
lichtglans, die ik in mijn visioenen als een levende stralenkrans om Uw heilige
wezen zag, is nu zichtbaar in Uw grote liefde en vriendelijkheid en in Uw
wijsheid, die haar weerga niet kent in de gehele oneindigheid.
[5] Wij zijn
nu als gewillige lammeren, zij het dan begroeid met zwarte wol; maar zoals de
zwarte kleur zeker meer licht en warmte in zich opneemt dan de witte -waarom
wij ook witte kleding dragen om het teveel aan licht en warmte van ons af te
houden -, zo geloof ik dat wij zwarthuiden ook het heilige licht van Uw geest
dieper en intensiever in ons hart zullen opnemen dan zovelen waarvan het
lichaam gehuld is in een witte huid, maar bij wie het gemoed het geestelijke
licht sterker afstoot dan onze witte kleding het natuurlijke licht en de
warmte. Daarvan hebben wij voorbeelden genoeg in het grote Memphis
aangetroffen, die de overste 'bewegende levensschaduwen' heeft genoemd. Die
mensen leven als eendagsvliegen, die de morgen schept en de avond weer doodt.
[6] Weliswaar
hebben wij ook niets waarop wij ons tegenover U, o Heer, zouden kunnen
beroemen, maar wij weten wel dat wij alleen maar mensen zijn, en dat wij allen
werken zijn van één en dezelfde Schepper en ons daarom ook nooit kunnen
inbeelden, dat de een wat voor zou hebben op de ander, alsof hij in alle ernst
een soort heersende halfgod zou zijn. Iets dergelijks zagen wij bij de blanken,
waar er een zich verbeeldde heerser te zijn en alle anderen zich tot op de
grond voor hem moesten buigen, terwijl degenen die dat niet deden meteen met
stokken werden geslagen. Heer, deze deugd van de blanken beviel ons helemaal
niet, en dat straffen geeft blijk van heel weinig wijsheid!
[7] Wij slaan
onze kinderen nooit, ook dieren niet; maar wij hebben geduld en kunnen wachten
en oefenen onze kinderen voortdurend in alles wat wij goed, waar en
noodzakelijk vinden. Zodra onze kinderen groot, krachtig en verstandig worden,
behandelen wij hen niet meer als onze levenslange slaven, maar als onze
broeders en als mensen die helemaal gelijkwaardig zijn aan ons, en die net als
wij, ouders, met alle levensrechten uit Gods hand zijn voortgekomen. En toch
houden onze kinderen heel veel van ons en nooit doet welke zoon of dochter ook ooit
onrecht tegen vader of moeder!
[8] Bij de blanken zagen wij de kinderen van angst kruipen en als honden
jammeren onder de strenge blikken van hun ouders! Men zou haast zijn gaan
geloven dat het zo engelen worden. Maar wanneer zulke kinderen bij bepaalde
gelegenheden zonder toezicht van hun ouders waren, veranderden zij als een blad
aan een boom en zou men ze zonder meer voor leerlingen van de duivel gehouden
kunnen hebben, die, zoals de overste in Memphis ons vertelde, de barre kloven
der aarde onveilig maken. -Voor zo'n opvoeding van de mensen zouden wij voor
eeuwig en altijd willen bedanken!"
209 De ontwikkeling van het verstand en het gemoed
[1] "Bij
ons bestaat het echte opvoeden hieruit, dat wij eerst het gemoed van onze
kinderen zoveel mogelijk op onze manier veredelen; en is het gemoed eenmaal in
orde, dan krijgt ook het verstand dezelfde ontwikkeling als wijzelf bezitten.
Maar de blanken beginnen hun kinderen, zodra ze maar beginnen te brabbelen,
verstandelijk te ontwikkelen, en geloven dat als het kind eerst maar een
volkomen ontwikkeld verstand heeft, dat verstand dan wel voor het hart zal
zorgen!
[2] O Heer,
wat zijn veel blanken in dit opzicht toch dom, dat zij niet inzien dat wanneer
het verstand het eerst ontwikkeld wordt, het altijd een moordenaar is van het
hart! Want het pure verstand maakt het kind ingebeeld en hoogmoedig; als echter
inbeelding, eigendunk en hoogmoed eenmaal bezit genomen hebben van het hart,
moet iemand maar eens proberen het om te vormen, dan zal hij er wel heel vlug van
overtuigd raken dat een oude, kromgegroeide boom nooit recht te buigen is.
[3] Bij ons
vind je geen rechtbanken, geen gerechtsgebouwen en geen gevangenissen en geen
kerkers, maar ook geen andere wetten dan die, welke een goed ontwikkeld hart
aan de mens voorschrijft. Daarom vind je bij ons ook geen enkele zonde en geen
noemenswaardige misdaad en dus ook geen straf, want wat ieder van ons zichzelf
toewenst, datzelfde en meestal nog beter wenst hij zijn medemensen toe.
[4] Maar bij
de blanke, verstandelijke mensen zien wij juist het tegendeel. Vrijwel de
meesten vinden alleen zichzelf belangrijk en de medemensen slechts in zoverre,
als het hun in hun kraam te pas komt. Ziet de zelfzuchtige enkeling dat een van
zijn medemensen niet nuttig voor hem kan of wil zijn, is hem ieder dier liever
dan zo'n medemens!
[5] Maar bijons waardeert men de mensen allereerst als
mensen. Als een naaste mij niet kan helpen, dan kan ik hém toch helpen en zo
compenseert zich dat. Ik heb ook een dienaar, maar ik heb hem absoluut niet
gevraagd om mij te dienen, het is zijn volkomen vrije wil. Onderling dienen wij
elkaar beslist meer dan dat de blanken elkaar ooit gediend hebben vanwege het
armzalige loon; maar de wil van geen enkel mens is door een of ander middel van
buitenaf tot slaaf gemaakt van een ander; wat hij doet, doet hij vrij en
volkomen ongedwongen!
[6] Daarom hebben wij geen paleizen of grote
gemetselde woonhuizen, maar heel eenvoudige hutten die er allemaal hetzelfde
uitzien. Wie er nog geen heeft en ook geen plaats vindt in de een of andere
hut, is niet gedwongen eventueel uit eigen kracht en middelen een nieuwe hut te
bouwen of bij een ver afgelegen gemeente daarom te gaan bedelen, maar wij
bouwen voor hem vrijwillig uit liefde en achting omdat hij net als wij mens is,
meteen eenzelfde hut als die van ons; en zo heerst er onder ons steeds in
dezelfde mate vrede en eenheid.
[7] Deze
huisorde van ons is de blanken, voor zover wij ze helaas hebben leren kennen,
geheel vreemd en sommigen hebben onsrecht in ons gezicht gezegd, dat het een
tegen alle cultuur ingaande dwaasheid is. Maar hoe zit het dan met het feit dat
alle dieren en zelfs de elementen aan onze gezamenlijke wil gehoorzamen,
terwijl de blanken ondanks al hun ontwikkelde verstand een kudde leeuwen niet
durven te benaderen?! Wee de vermetelste zwaardvechter! Laat hij het maar eens
proberen; één enkele leeuw zal hem wel duidelijk maken, dat hij baas is over de
vechter en niet omgekeerd!
[8] Maar wij
kunnen net zo tussen leeuwen en panters rondlopen als tussen onze kamelen,
runderen, schapen en geiten, en wij kunnen ons niet herinneren dat zo'n beest
zich ooit heeft vergrepen aan een mens, -maar ook niet aan onze kudden; want
zij krijgen het vlees daarvan pas te eten wanneer dieren van onze zeer talrijke
kudden van ouderdom gestorven zijn. Iedere gemeente heeft op een bepaalde
afstand een plaats waar zij bijna dagelijks een of ook meer gestorven dieren
heenbrengt, en daar komen dan ook meteen de kostgangers met hun scherpe tanden,
die de dode dieren met huid en haar en botten opvreten. Want niemand bijons eet
v lees behalve dat van vissen en kippen, zolang ze nog jong en mals zijn; de
oude worden ook aan de wilde dieren overgelaten.
[9] Waartoe is
een blanke met al zijn verstandelijke ontwikkeling in staat, als hij in het
water is gevallen? Hij zinkt en verdrinkt! Maar wij kunnen, wanneer en waar wij
maar willen, net zo over de waterspiegellopen als over droog land. Alleen als
iemand dat wil, kan hij ook onderduiken, maar dat kost hem steeds behoorlijk
wat moeite en inspanning.
[10] Alle
giftige slangen vluchten uit onze nabijheid; muizen en sprinkhanen leerden wij
pas in Egypte kennen; kwaadaardige mieren mijden onze nabijheid en onze kippen,
en gieren en adelaars verzadigen zich met het vlees van gestorven leeuwen,
panters en vossen.
[11] Daarom
lijkt bij ons zwarten tot op heden nog die orde te bestaan, die bij de mensen,
van welke huidskleur dan ook, volgens de wil van de Schepper vanaf het oerbegin
zeker bestond en had moeten bestaan; want als het eerste mensenpaar op deze
aarde geplaatst zou zijn in de slechte orde van de tegenwoordige blanke mensen,
dan zou ik wel eens willen weten hoe het zich tegen de aanvallen van allerlei
wilde en verscheurende dieren verdedigd zou hebben!
[12] Want
voordat het eerste mensenpaar deze aarde betrad, wemelde het van allerlei
verscheurende en woeste dieren, zoals de wijze overste in Memphis ons heel
duidelijk heeft beschreven. Als het eerste mensenpaar dus volgens de leer van
de overste zo zwak geweest zou zijn in al hun levenselementen zoals nu de
huidige blanken, hoe vaak zouden zij dan niet door hele kudden uiterst wilde
beesten verscheurd en opgevreten moeten zijn?! Zij zouden slechts in stevige,
ijzeren kleding en van de scherpste wapens voorzien, als buitengewoon sterke
reuen zo ongeveer als die, welke vóór Shivinz Egypte geteisterd hebben, uit de
lucht op deze aarde hebben moeten komen, als zij het met natuurlijke kracht
tegen deze beesten zouden hebben willen opnemen, -en zelfs dan zouden zij nog
genoeg moeite gehad hebben om een strijd met de reusachtige monsters tot een go
d einde te brengen!
[13] Maar als de oermensen van deze aarde in al hun levenselementen op
ons leken, hadden zij natuurlijk geen wapens nodig en waren zij met de kracht
van hun gemoed heer en meester over de hele dieren -, planten en elementenwereld!
[14] Omdat wij
dus allemaal zo zijn, denk ik dat enige levenswoorden van U tot ons heel diep
in zullen grijpen in ons leven! En als U, o Heer, ons bepaalde wetten of leefregels
geeft, zullen wij daar beslist zeer streng de hand aan houden; want wij kunnen
ons erg goed houden aan een eenmaal als goed en waar aangenomen regel, wat een
blanke waarschijnlijk maar zelden kan.
[15] Omdat we
nu reeds het buitengewone geluk hebben - iets wat zelfs voor Uw hoogste engelen
een wonder der wonderen moet zijn -, bij U, o Heer, U de Eeuwige, U de Schepper
van de gehele geesten en zinnenwereld, te zijn, daarom vragen wij U bij monde
van mij, één van hart en in alles volkomen één van zin, om bij al het
wonderbare dat wij hier in korte tijd te zien kregen, nog dit wonder te voegen,
dat U met ons een paar woorden zoudt willen wisselen!"
210 Over de onbedorven oertoestand van de mens
[1] IK zeg:
"Niet slechts een paar, maar nog heel veel woorden zal Ik nu tot jullie
richten! Ik zal jullie geen nieuwe wetten geven, maar alleen de oude
bekrachtigen die Ik Zelf reeds vanaf het begin der tijden met onverwoestbaar
schrift in jullie hart heb gegrift.
[2] Ik ben
eigenlijk en voornamelijk in deze wereld gekomen om de geheel ontaarde
mensheid, die Mijn oorspronkelijke orde geheel verlaten heeft, weer door
lessen, voorbeelden en daden in die oertoestand terug te brengen waarin de
eerste mensen zich bevonden, die ware heersers over alle andere schepsels
waren.
[3] Deze
mensen met die lichte huidskleur hebben daarom heel hard Mijn lessen en Mijn
daden nodig om te beseffen wie Degene is die hun leert en wat Hij wil. Jullie
bevinden je echter nog in de heerlijke oertoestand. Jullie levensschool begint
met de juiste middelen ook op de juiste plaats. Jullie beginnen de mens pas
daar als mens te vormen, waar hij het eerst en voor alles gevormd moet worden,
en dat moeten de blanken in het vervolg ook, want Ik wijs hun daartoe nu de
weg.
[4] Maar het
zal nog veel moeite, lessen en daden en tijd kosten voor deze blanken zover
zullen komen als jullie nu zijn. Zij zijn de verdwaalden, de verkeerden en
verlorenen die op de juiste weg gebracht moeten worden; zij zijn ziek en hebben
daarom een dokter nodig die hen genezen kan.
[5] Ik had ook naar jullie kunnen komen, omdat jullie nu toch
onvergelijkelijk veel beter zijn dan de blanken; maar jullie hebben Mijn komst
nog nooit nodig gehad. Ik had jullie nu echter hier nodig als getuigen van Mijn
oorspronkelijke orde, en liet jullie daarom door Mijn wil leiden en tenslotte
zelfs aansporen om hierheen te komen, opdat de blanken kunnen zien wat de mens
in zijn onbedorven oertoestand is en moet zijn.
[6] Daarom
zullen jullie nu deze mensen iets laten zien van wat jullie kunnen als echte
oermensen, om daarmee deze vele blinde broeders van jullie die nog zeer
verkeerd zijn, een les te geven! Er zijn er al enkelen bij die zeer dicht bij
de voltooiing staan, maar als mens is geen van hen zo ver als ook maar de
minste onder jullie! -Willen jullie dat voor Mij doen?"
[7]
OUBRATOUVISHAR zegt: "O Heer, wiens liefde, goedheid en mededogen nu reeds
die ruimten der oneindigheid vervult, waarin pas na verloop van eeuwigheden
nieuwe scheppingen Uw allerheiligste naam in diepe wroeging zullen prijzen, wat
zouden wij niet direkt met de grootste overgave aan Uw heilige wil willen doen?
Alles, alles! O Heer, zeg maar wat wij moeten doen!"
[8] IK zeg:
"Nu dan, toon dan eerst jullie oermenselijke beheersing van het element van
het water en loop over de oppervlakte ervan als over een droge, vaste vloer en
toon ook jullie grote behendigheid op het vochtige vlak!"
[9] Meteen
riep de aanvoerder ongeveer zestig van zijn pikzwarte metgezellen en vroeg Mij
of dat er genoeg waren. Ik bevestigde dat en de zestig, zowel mannen als
vrouwen, gingen naar de zee en liepen daarover net zo verder als eerst op het
droge. Tenslotte maakten zij enige glijbewegingen en schoten met zo'n snelheid
her en der over het tamelijk rustige oppervlak, dat geen zwaluw in zijn snelste
duikvlucht hen ingehaald zou hebben. Binnen enkele ogenblikken waren zij reeds
zo ver van ons verwijderd, dat wij ze niet meer konden zien, en een paar
ogenblikken later kwamen zij weer orkaanachtig tot heel dicht bij de oever gestoven.
[10] Cyrenius'
haren rezen gewoonweg te berge toen de zestig, alsof ze vlogen, op de oever
toeschoten; zij kwamen echter toch maar tot vijftig pas van de oever en bleven
daar plotseling staan. Alleen de aanvoerder ging over land heel rustig ademhalend
naar Mij toe en vroeg Mij, of zij nog een paar voorstellingen op het water ten
beste moesten geven.
211 De macht van de Moren over het water
[I] IK zei:
"Laat nog eens iets zien wat jullie kunnen, bijvoorbeeld wat jullie tijdens
een gloeiend hete luchtstroming op het water doen en hoe jullie vissen
vangen!"
[2] De
aanvoerder gaat zo vlug mogelijk weer naar de zestig op het water en brengt hun
Mijn wens over, en opeens vallen allen voorover met hun gezicht op het water en
blijven daar een paar ogenblikken zo rustig als droge stukken hout op liggen.
Vlug daarna worden ze erg onrustig en beginnen zich helemaal uitgestrekt zeer
snel om hun as te draaien.
[3] Dat doen
zij om steeds alle lichaamsdelen goed nat te houden, om door de gloeiende
Kamb'sim ('Waarheen vlieg ik') niet verbrand en gebraden of verast te worden;
want de Kamb'sim (ookwel Kam beshim = 'Waar vlieg ik nu heen?') is wel de
veruit heetste wind van de woestijnen van Nubië en Abessinië. De Samum ('voor
de pek' = de wind om aardpek te laten smelten) is lang niet zo heet als de
Kamb' sim. Nog minder heet is de Giroukou (de over de weiden heen waaiend
zuidoostenwind), die in Memphis reeds in de zeer grijze oudheid zo genoemd is,
omdat hij over de weiden Giri komt die vanuit deze stad gezien in die richting
liggen. Maar beide winden, de Kamb' sim niet meegerekend, waren zo warm at de
mensen zich ervoor in de vochtige holen terugtrokken.
[4] Wat zij nu
op het water doen, doen zij alleen als de Kamb'sim waait; en pas als hij lang
aanhoudt en in kracht toeneemt, beginnen zij onder water te duiken, zoals zij
dat nu laten zien. Maar zij kunnen nooit te lang onder water blijven, omdat hun
krachtige innerlijke en uiterlijke levenssfeer het soortelijk gewicht van hun
lichaam lichter maakt dan dat van het water .
[5] Maar nu
zitten zij op het water en zullen ons in deze houding laten zien hoe zij vis
vangen! Kijk, door hun grote wilskracht drijven zij de vis uit de wijde omtrek
naar zich toe! Met de hand pakken zijde vis uit het water en leggen deze naar
behoefte op hun opengevouwen schorten, die zij altijd om hun lendenen dragen,
en in zittende houding varen zij daarmee snel naar de oever. Hun zeil en hun
roeispanen bestaan alleen uit hun wil; zodra zij op het water een wat snellere
beweging willen maken, willen zij dat met hun rotsvaste geloof, dat geen
twijfel kent, - en alles gaat zoals zij het willen!
[6] Kijk, nu
hebben zij hun vissen al gevangen, en zij zullen nu daarmee in zittende houding
over de oppervlakte van het water varend, pijlsnel hier aan de oever komen!
Kijk, nu varen zij al weg en zijn dan ook al aan de oever! Nu staan ze snel op
en dragen hun vangst naar ons toe.
[7] Markus,
zeg tegen je zoons, dat zij al die voortreffelijke vissen meteen in het water
doen, anders sterven ze!"
[8] Als de
zwarten de voorschoten vol levende vis bij ons brengen, brengt Marcus hen zelf
naar een visbeun, waar zij hun vissen, bij elkaar een paar honderd, indoen.
Vervolgens gaan zij weer snel naar Mij.
[9] En de
AANVOERDER wendt zich meteen tot de blanken en zegt: "Blanke broeders,
lijkt datgene wat wij nu deden voor jullie erg vreemd en nooit eerder vertoond?
Alles wat wij nu voor jullie op het water deden is echter bij ons, eenvoudige
natuurmensen, net zo natuurlijk als bij jullie het kijken, horen, ruiken,
proeven en voelen.
[10] Als de
ziel van een mens verhard en verkeerd is, wordt ook zijn lichaam veel zwaarder
en gaat steeds meer op een steen lijken die niet op het water blijft drijven,
omdat hij zwaarder is dan het water. Wij lijken echter op hout, waarvan de
innerlijke levensgeesten al veel vrijer zijn dan de diep onder het oordeel
liggenden van wat voor steen dan ook.
[11] Let op, laat eens een gevoelsmens hier komen; hij mag echter geen
hoogmoed en geen heerszuchtige eigenliefde in zijn hart hebben gevoeld. Als hij
zich toevertrouwt aan het water, sta ik ervoor in dat hij niet onder zal gaan!
Maar als daarnaast echter ook een heerszuchtig en heel egoïstisch mens op het
vluchtige element plaats neemt, zal die zinken als een steen! Alleen als hij
erg vet is -wat bij zelfzuchtige mensen vrijwel nooit het geval is -zou het vet
hem een tijdlang voor ongeveer twee derde van zijn lichaam boven water houden dat
wil zeggen als hij moddervet zou zijn! Maar als zijn lichaam normale proporties
heeft, zinkt hij als een steen.
[12] Daarom
geldt het water bij ons ook als een goede proefvoor de eerlijke echtheid van
een mens. Wie niet meer zo goed door het water gedragen wordt, diens gemoed
heeft beslist een zekere schade opgelopen, en het element zal hem niet gunstig
gezind zijn en hem niet iedere gevraagde dienst bewijzen. Zoals wij nu echter
zeer duidelijk en ongedwongen ons op het water voort bewogen, en ook getoond
hebben dat de dieren in het water sinds het begin van ons bestaan aan onze wil
gehoorzamen, zo was het ook bij de oermensen. Voor hen waren rivieren, meren en
zelfs de zee geen hindernis om over de gehele aarde rond te trekken; schepen
noch bruggen hadden zij nodig. Maar jullie worden vaak samen met jullie schepen
en bruggen door het water verzwolgen, en zelfs geen watermug gehoorzaamt aan
jullie wil! Als je dat met elkaar vergelijkt, hoe ver zijn jullie dan
verwijderd van de ware mensheid!
[13] Jullie
hebben allerlei wapens nodig om een vijand op de vlucht te doen slaan; wij
hebben ons daarvan nog nooit bediend. Tot op heden hadden wij ook niets anders
dan een benen werktuig om mee te snijden, waarmee wij onze hutten en onze
kleding op een tamelijk moeizame wijze vervaardigden; maar toch liepen wij
nooit geheel naakt rond, en onze moeite werd ons nog nooit te veel. Als wij van
jullie de hoogstnoodzakelijke werktuigen mee zullen krijgen, zullen wij daarvan
uit des te groter naastenliefde gebruik maken; maar als wapen zullen zij ons
nooit dienen, daar kunnen jullie van verzekerd zijn!
[14] Maar doen
jullie nu eens een proef met het water en laat eens zien in hoeverre jullie
reeds tegen het leven zijn opgewassen!"
[15] Heel
heimelijk schoot deze taal de Romeinen wel wat in het verkeerde keelgat, maar
zij slikten het, zoals men zegt, met veel goede wil.
212 De macht van de Moren over de dieren
[I] Maar de
aanvoerder vroeg Mij of zij nog iets ongewoons voor de blanke mensen moesten
doen.
[2] IK zei:
"Ja, Mijn beste, oude vrienden! Kijk, daar boven, ongeveer vijfduizend pas
naar het zuiden aan de zee, zien jullie een heuvel die aan de zeekant heel
steil is. Die is helemaal vergeven van zeer giftige slangen en adders, en
jullie moeten voor Mij deze beesten verdrijven! Wij allen zullen jullie
daarheen begeleiden!"
[3 De AANVOERDER
zegt: "Heer, Almachtige! Als het er alleen maar om ga ze te verdrijven,
hoeft U het maar te denken en dan is de hele heuvel voor alle tijden der tijden
vrij van al het ongedierte; maar als het hier ook alleen maar om een voorbeeld
gaat, om te laten zien welke kracht in de echte oermensheid verborgen ligt, dan
doen wij dat net zoals alles volgens Uw zeer heilige wil!"
[4] Ik zeg:
"Het is natuurlijk vanzelfsprekend dat Ik het alleen maar terwille van een
voorbeeld aan jullie vraag; laten we dus gaan!"
[5] Wij braken
op, gingen vlug naar de genoemde heuvel en bereikten die na een hal uur. Daar
aangekomen begon de tamelijk uitgestrekte heuvel helemaal te leven van louter
slangen en adders; er ontstond zo'n gesis en haast onverdraaglijk gefluit, dat
men daardoor nauwelijks zichzelf kon verstaan. Al deze duizenden beesten
haastten zich naar de zee en zwommen pijlsnel over het grote golvende water, en
binnen enkele tellen was de heuvel gezuiverd.
[6] Maar de
AANVOERDER kwam naar Mij toe en zei: "Heer, alle slangen en adders, van de
oudste tot degene die pas uit het ei zijn gekropen, zijn weg; maar er zitten er
nog eens zoveel in de eieren! Wie zal die uit de ontelbare gaten en ingegraven
nesten halen? Want als die niet eveneens verdwijnen, is binnen een halfjaar
deze heuvel weer net zo vol leven als hij nu was! Wie zal de heuvel dan
zuiveren?"
[7] IK zeg:
"Hebben jullie dan helemaal geen middelen ook deze te verdelgen?"
[8] De
AANVOERDER zegt: "Behalve de Ich nei maon ('gif heeft hij niet') zouden
wij niets weten! Tenzij de hele heuvel een hele tijd oververhit zou worden.
Daardoor zou langs natuurlijke weg ook een vernietiging van de nesten en eieren
mogelijk zijn. Maar de beste manier zou natuurlijk Uw wil of ook wel die van Uw
dienaar zijn! Voorshands bezitten wij echter geen ander middel; want hier
blijven om zo door onze blijvend aanwezige, persoonlijke uitstraling de beesten
te verstikken, kunnen wij niet."
[9] IK zeg:
"Dat hoeft niet! Jullie hebben jullie wonder al gedaan en meer verlangde
Ik immers niet van jullie; dat zal Ik wel in orde brengen! Omdat deze heuvel nu
echter bevrijd is van zijn boosaardige bewoners, zullen wij hem bestijgen en
dan zullen jullie voor ons nog enige proeven van jullie menselijke bekwaamheid
afleggen!"
[10] Daarop
bestegen wij de heuvel, die op zijn behoorlijk brede top minstens tweeduizend
mensen kon bergen. Toen wij ons op de top, ongeveer duizend voet boven de
waterspiegel bevonden, vloog er hoog in de lucht een grote, lange rij
kraanvogels voorbij.
[11] En IK zei
tegen de aanvoerder: "Vriend, hebben jullie ook nog macht over deze
vogels?"
[12] De
AANVOERDER zei: "Dat is voor ons een vreemde soort, die wij nog nooit
eerder hebben gezien; maar ik twijfel er geen ogenblik aan, dat ook deze onze
wil zullen voelen en op zullen volgen!"
[13] Toen keek
de AANVOERDER zijn metgezellen aan en zei: "Laten wij onze wil verenigen
om de wil van de Heer uit te voeren!"
[14] Zodra de
aanvoerder deze woorden had uitgesproken, begonnen de kraanvogels naar beneden
te komen en waren binnen een paar tellen op de heuvel bij de zwarten; maar de
blanken meden zij. Meteen daarna gaf de aanvoerder een teken aan de kraanvogels
dat ze verder konden vliegen, en zij vlogen weg.
[15] Daarna
vlogen er weer hoog in de lucht een paar gieren, die reusachtig groot waren en
die boven onze hoofden begonnen rond te cirkelen.
[16] Toen zei
de AANVOERDER tegen de blanken: "Roepen jullie die nu eens naar beneden,
dat cirkelende paar! "
[17] Dan zegt
CYRENIUS tegen de aanvoerder: "Waartoe dient dat verzoek, dat toch wel wat
hoogmoedig aandoet? Want je weet nu immers toch al dat wij, als mensen die
helemaal op het verkeerde pad zijn geraakt, niet meer staat zijn tot zulke
oermenselijke daden! Doe jij nu maar de wil van de Heer, voor al het andere zal
de Heer en zullen volgens Zijn leer ook wij naar mogelijkheid zorgen!"
[18] De
AANVOERDER zegt: "Denk je dan dat ik aan jullie, blanken, uit een soort
gevoel van zelfverheffing gevraagd heb om de nog boven ons zwevende twee gieren
naar beneden te lokken? Oh, als je dat van mij denkt, vergis je je toch
deerlijk! Ik vroeg het jullie, blanke broeders, om jullie wat intensiever aan
het feit te herinneren, iets waar jullie tenslotte natuurlijk weinig of niets
aan kunnen doen, dat jullie zover op het verkeerde pad zijn geraakt, en dat kan
niemand van jullie ook maar enigszins schaden!
[19] Hoe
kunnen wij ons nu op onze natuurlijke eigenschappen beroemen?! Of beroemen
jullie je wel eens op je gezichtsvermogen of je gehoor?! Want als wij ooit
trots zouden kunnen worden op onze eigenschappen, die voor jullie zo
wonderbaarlijk lijken, dan zouden wij deze allang niet meer bezitten; maar
omdat dat bij ons iets onmogelijks is, blijven wij onze wonderbaarlijk lijkende
eigenschappen houden, waarvan jullie blanken meteen weer een nieuw bewijs zult
krijgen! -Kom naar beneden jullie beide luchtbewoners!"
[20] Toen de
aanvoerder dat heel luid had uitgesproken, schoten de beide machtige
lammergieren als pijlen naar beneden en lieten zich heel voorzichtig en
zichtbaar vriendelijk, alsof zij door een temmer uit een circus heel goed
getemd waren, op de rechterhand van de aanvoerder neer!"
[21] Op dat
ogenblik vloog er een ekster voorbij, en de aanvoerder gebood een gier deze te
vangen en onbeschadigd bij hem te brengen. Als een pijl schoot de reusachtige
gier de snel klapwiekende ekster na en keerde in enkele ogenblikken met haar
terug, zonder pogingen te doen om weg te vliegen. De gier hield de krijsende
ekster weliswaar stevig in zijn geweldige klauwen vast, maar verwondde haar
niet en liet haar pas los, toen de aanvoerder haar aangepakt had. Daarop aaide
deze de beide gieren en liet ze toen weer gaan, waarop de beide grote
roofvogels zich zeer snel weer heel hoog in de lucht bevonden en naar een vette
prooi uitkeken.
[22] Maar de
ekster gaf de zwarte aan Cyrenius als aandenken aan dit voorval, dat de
opperstadhouder en ook alle andere Romeinen en Joden erg wonderbaarlijk
voorkwam.
[23] CYRENIUS
vertrouwde de ekster toe aan de goede zorgen van zijn beide dochters die
aanwezig waren, en zei tegen Mij: "Maar Heer, dat wat deze zwarten
allemaal kunnen doen is werkelijk fabelachtig, - als U nu tenminste niet heel
verborgen Uw heilige wil wat hebt mee laten werken?!"
[24] IK zei:
"Ik zei je vooraf toch al, dat Ik ze helemaal alleen hun gang zou laten
gaan! Waarom twijfel je daar nu dan aan?! O, heb maar geduld; Ik zal hen nog
wel iets laten doen, waarvan het je behoorlijk zal gaan duizelen!"
[ 1] Toen riep
IK Oubratouvishar weer en zei tegen hem: "Laat nu zien hoe jullie met de
lucht en haar kracht vertrouwd zijn; want in het begin is de zuivere mens ook
macht gegeven over de luchtgeesten, opdat deze hem altijd dienstbaar zijn als
hij hun dienst nodig zou hebben! Laat dus zien in hoeverre jullie nog met dit
oorspronkelijk vermogen toegerust zijn!"
[2] Meteen
riep de aanvoerder de tien bekwaamsten van zijn metgezellen en zei tegen hen,
dat zij hun handen naar hem uit moesten strekken en zo in een kring om hem heen
moesten gaan staan, dat iedereen met zijn rechter voet de linker voet van zijn
buurman zo goed mogelijk bedekte. Dat gebeurde meteen en onze aanvoerder begon
in het rond te draaien, verhief zich van de grond en zweefde toen vrij in de
lucht op ruim een manshoogte boven de grond.
[3] Vanaf deze
plaats vroeg hij Mij of hij nog hoger moest gaan, of dat dit als demonstratie
voldoende was.
[4] En IK zei:
"Het is voldoende, kom dus maar naar beneden!"
[5] Meteen
gingen de tien uit elkaar, en de aanvoerder was vlug weer op de grond, maakte
een diepe buiging voor Mij en vroeg Mij of hij nog meer moest laten zien.
[6] En IK zei:
"Hoe ontwortelen jullie eigenlijk bomen, en hoe verplaatsen jullie grote
steenmassa's?"
[7] De
AANVOERDER zei: "Heer, ons land heeft een aanzienlijk tekort aan forse,
grote bomen; slechts de hogere bergen kunnen zich daarin verheugen. Op de
bergweiden, waar de kamb' sim niet doordringt, en de kudden weiden, staat hier
en daar een oude bohahaniaboom, die meestal door de apen als woonplaats
gebruikt wordt. Hier en daar vindt men ook een cypres en een mirte, wilde
dadels en bok en kippebrood. Maar dat is dan ook wel de hele boomvegetatie van
ons land.
[8] In de
vlakte en in de van de wind afgelegen streken van het land gedijt alleen de
edele dadel, de vijg, de ouraniza (pomerans) en de semenza (zaad of
granaatappel) en een aantal belangrijke heestersoorten, die ons het bouwmateriaal
voor onze hutten leveren.
[9] Om die te
ontwortelen heeft men echt niet zo'n buitengewone kracht nodig; maar op de
grotere bomen hebben wij onze krachten nog nooit uitgeprobeerd, hoewel wij er
niet aan twijfelen dat ook die, net als de zwaarste en grootste rotsblokken,
aan onze wil moeten gehoorzamen. Hier op deze verhoging staat echter wel een
reusachtige boom waarvan wij de naam natuurlijk niet kunnen weten, net zomin
als zijn verdere eigenschappen; maar wij zullen proberen of hij zich door onze
wil zal laten ontwortelen of niet!"
[10] De oude
MARCUS zegt: "Nou, gehoorzaamste dienaar van alle heren der aarde! Dat is
een ceder van minstens vijfhonderd jaar oud! Zeven man zouden hem nauwelijks
kunnen omvamen en vier sterke, ervaren houthakkers zouden deze ceder nauwelijks
in twee dagen kunnen omhakken, en dan willen: zes mannen en zeven vrouwen
zonder houweel en bijl deze boom ontwortelen?! Nou, als de Heer ze niet
heimelijk met Zijn almachtige wil ondersteunt, zou dit toch wel eens een
zeldzame zaak kunnen worden!"
[11] IK zeg:
"Wacht maar af, oude krijger van Mij! Ik zal ook ditmaal met Mijn wil
helemaal niets doen, en toch zal de boom binnen de kortste keren met al zijn
wortels uit de grond gerukt worden!"
[12] Terwijl
Ik de oude Marcus dit antwoord gaf, legden de zwarten lichtjes hun handen om de
stam en wel zo, dat de rechter hand van een Moor steeds de linker van zijn
buurman of buurvrouw bedekte. In die houding bleven zij ongeveer een half
kwartier heel rustig bij de boom staan. Daarna begon de boom heel langzaam te
draaien en daarbij geweldig te kraken. Alle aanwezigen stonden als aan de grond
genageld van verbazing, en niemand begreep hoe dat in zijn werk ging.
[13] Maar al
gauw bemerkte men, toen de boom met de dertien zwarten die hem heel lichtjes
rondom vasthielden, steeds meer ging draaien, dat hij samen met de aardkluit en
de hem omvattende Moren al helemaal los in de lucht ronddraaide. Toen begonnen
er een aantal, voor al de vrouwen, hard te schreeuwen, want zij dachten dat de
boom die nu aan het omvallen was, een aantal Moren zou verpletteren.
[14] IK zei
echter tegen degenen die bang waren: "Vrees niet, de boom zal heel
zachtjes omgelegd worden en door zijn val niemand schade berokkenen!"
[15] Daarmee
keerde de rust terug en op datzelfde ogenblik lieten de Moren die de boom omvat
hielden, elkaar los, sprongen snel van de verhoging af en liepen naar ons toe.
Op datzelfde moment begon de boom in de lucht heen en weer te schommelen,
neigde tenslotte naar zijn natuurlijke zwaartepunt en ging na enige ogenblikken
heel zacht op de grond liggen.
[16] Toen de
boom op deze wijze ontworteld was, wees IK de Moren nog een rotsblok, dat
minstens vijfduizend centenaar woog, en zei tegen de aanvoerder: "Til dat
rotsblok ook op en zet het in het gat dat nu door het uittrekken van de boom is
ontstaan!" .
[17] Snel
gingen dezelfde Moren naar de rots en omvatten hem op dezelfde wijze als eerder
de boom. Nog vlugger dan de boom zweefde de rots in de lucht. Hij werd echter
vanwege zijn grotere omvang door meer Moren omvat dan de boom; maar iedereen
begreep wel, dat om het gewicht van deze rots aan te kunnen, duizend van de
sterkste mannen ook nog veel te weinig geweest zouden zijn.
[18] In
nauwelijks een half kwartier stond de rots reeds muurvast in het voor hem
bestemde gat, en de Moren kwamen daarna weer vlug naar ons toe, en de
aanvoerder vroeg Mij of zij nog wat moesten doen.
[19] Ik deed
echter alsof Ik over iets nadacht, hetgeen de AANVOERDER direkt opviel, waarop
hij tegen Mij zei: "O, nu zal er wel iets enorms te voorschijn komen, nu U
Zelf eerst staat na te denken! Want naar onze mening weet een God anders van
eeuwigheid al overduidelijk wat Hij doen wil!"
[20] IK zei:
"O jawel, zo is het ook! Maar Ik gunde jullie alleen maar een kleine
pauze, want dat wat jullie nog voor Mij zullen doen, is iets waaraan jullie
altijd een erge hekel hebben, en na twee handelingen die jullie uiterlijke,
uitstralende levenssfeer helemaal hebben opgeëist, hebben jullie nu een kleine
rust nodig. Nu zijn jullie uitgerust en moeten jullie nog laten zien hoe je
vuur maakt en hoe je ook dit element beheerst! Ga en maak vuur en toon daarna
dat jullie er meester over zijn!"
[21] Meteen
vormden alle aanwezige Moren een halve kring om een groot struikgewas, dat
echter sinds lang helemaal verdord was, en zij strekten hun handen en vingers
straalvormig naar het dorre struikgewas uit. Binnen enkele ogenblikken begon
het struikgewas te roken; de rook werd sterker en sterker en opeens sloegen er
knetterend laaiende vlammen uit. Toen echter uit het hele struikgewas de
vlammen behoorlijk hoog oplaaiden, gingen alle Moren in een gesloten kring met
hun gezichten naar de grond om het vuur liggen en binnen een ogenblik doofde
het vuur dermate, dat men van het struikgewas dat voor de helft was afgebrand,
nog geen glimmend vonkje meer kon ontdekken.
[22] Daarop
kwamen de Moren terug en vroegen Mij of zij hun werk goed gedaan hadden. En Ik
prees hun werk. Zij wilden nu direkt onderricht van Mij krijgen, maar Ik
beduidde hun nog wat te wachten, omdat Ik nu hun handelingen aan de blanken
moest uitleggen. Daar waren de Moren het mee eens en wij gingen weer naar onze
tafels.
214 De zelfkennis van de mens
[I] Toen Ik
met Mijn leerlingen, Romeinen en Grieken weer aan Mijn reeds gebruikelijke
tafel plaats nam, kwam de aanvoerder naar Mij toe en vroeg Mij of hij met een
paar van zijn metgezellen ook aanwezig mocht zijn bij Mijn uitleg.
[2] IK zei:
"Zonder enig bezwaar; want jullie moeten immers jullie leven van nu af aan
helemaal kennen! Nog zijn jullie volledig in het bezit van de levenskracht van
de mensen uit de oertijd en nog zijn jullie als mensen, tot Mijn vreugde,
volkomen heersers over de hele natuur -hetgeen allemaal zijn oorsprong vindt
in jullie volmaakte vertrouwen en jullie geloof, dat geen twijfel kent, en
jullie rotsvaste wil. Maar jullie kennen jullie kracht net zo min als dat
iemand de kracht kent die de ledematen van de mens in beweging brengt, en die
het bloed door de aderen voortstuwt, en het hart Iaat pompen, en de longen
dwingt om de lucht in en uit te ademen afhankelijk van de levensbehoefte en de
inwendige regeling ervan van de warmte, die al naar gelang een grotere of
geringere inspanning van de lichaamsdelen in het bloed wordt opgewekt.
[3] Hoewel dat
dagelijkse ervaringen van ieder mens zijn, begrijpt toch niemand deze, omdat
niemand zichzelf goed kent; hoeveel te minder worden dan jullie buitengewone
levenseigenschappen begrepen, die duidelijk een diepere oorsprong hebben dan
die, welke in jullie lichamelijk organisme werkzaam zijn!
[4] Maar als
Ik jullie de dieper liggende uitleg, zullen jullie die toch eerder begrijpen,
dan wanneer Ik jullie het organisme van het lichaam uit zou leggen en de
samenhang daarvan met de ziel. Eigenlijk is dat ook helemaal niet uit te
leggen, omdat het al meer dan Methusalems leeftijd, bijna duizend jaar, in
beslag zou nemen om het voor jullie bijna onnoemelijke aantal zeer uiteenlopende
organen alleen maar van het eerste tot het laatste te tellen, laat staan de
speciale eigenschappen en het doel van ieder orgaan te begrijpen, en de
algemene verbinding, de wisselwerking en duizend en één verschillende zaken van
een enkelorgaan te leren kennen.
[5] Een
voorbeeld: Twee haren staan dicht naast elkaar .Jullie denken nu dat zij op
gelijke wijze behandeld moeten worden en dat ze ook groeien als je ze van
plaats verwisselt. Bij haren op het menselijk lichaam gaat het echter niet
zoals bij het verplaatsen van bomen, struiken en planten op aarde! Een haar
groeit met het geheel eigen organisme alleen op de plaats waar hij voorkomt; op
iedere andere plaats zou hij door de bijzondere inrichting van zijn
wortelorganisme niet gedijen.
[6] In het
organisme van het menselijke lichaam bestaat een zeer geordende selectiviteit
en een verscheidenheid die jullie nauwelijks voor mogelijk houden. Om de
organische bouw van het menselijk lichaam te begrijpen en ieder kleinste atoom
te kennen en goed de reden te weten van het 'Zo en niet anders!', moet men
eerst geestelijk volmaakt zijn.
[7] Als geest
en ziel één geworden zijn, ziet de volmaakte, verlichte ziel haar lichaam van
binnen uit door en door, herkent dan in één blik de gehele buitengewoon kunstig
ingerichte bouw van het lichaam en herinnert zich de achtergrond en de reden
van ieder apart kleinste deeltje van een orgaan in haar lichaam en erkent de
uiterst doelmatige inrichting daarvan. Maar zolang een ziel haar
levensvervolmaking niet bereikt heeft, kan zij in duizend en nogmaals duizend
jaar geen grondige kennis van het organisme van haar lichaam verkrijgen.
[8] Maar met
het zuiver geestelijke vermogen van een ziel is het heel anders gesteld! Die
kan haar in algemene lijnen verklaard worden en het is ook noodzakelijk dat zij
die eerder en gemakkelijker moet leren kennen. Want zonder die praktische
kennis zou de ziel nooit een ware verbinding met haar geest kunnen krijgen, die
noodzakelijk is voor een innerlijke en diepe zelfkennis.
[9] Let daarom
op als Ik nu het ware, volgens de orde verlopende oerleven van de eerste mensen
zo duidelijk mogelijk voor jullie zal toelichten!"
215 De uitstralende sferen van mens en zon
[1] (DE HEER:)
"Het, zeg maar, eerste mensenpaar kon door Mij onmogelijk anders dan
helemaal overeenkomstig de juiste levensorde op deze aarde geplaatst worden.
Het gemoedsleven moest helemaal ontwikkeld in deze wereld optreden om niet snel
ten prooi te vallen aan duizendmaal duizend andere schepsels en elementen die
vijandig waren.
[2] De
eigenlijke overeenkomst met Mijn oergoddelijke zijn was in het eerste
mensenpaar reeds volmaakt aanwezig en kon dus de volledige heerschappij over
alle schepsels op de doeltreffendste wijze uitoefenen. Hoe vindt dat echter
plaats? Luister!
[3] De in het
gemoed volmaakte ziel is persoonlijk weliswaar ook in de volmaakte mensenvorm
in het lichaam aanwezig, maar haar sensibiliteit voelen en willen straalt, net
als de lichtstralen uit en van de zon, naar alle denkbare kanten ver en
volwerkzaamheid naar buiten. Hoe dichter bij de ziel, des te intensiever en
werkzamer is ook de voortdurende stroom van het denken voelen en willen.
[4] De sfeer
van het uitstralende licht van de zon, waarin zich deze aarde, de maan en nog
een heel groot aantal veelsoortige, andere hemellichamen bevinden, is in
zekere zin de uitstralende levenssfeer van de zon, waardoor alles wat zich
binnen haar bereik bevindt, gewekt wordt tot een bepaald natuurlijk leven.
Alles moet zich daarbij meer of minder voegen naar de orde van de zon, en die
is dan wetgever en heerser over alle andere hemellichamen die zich waar dan ook
binnen het bereik van haar uitstralende licht bevinden.
[5] Natuurlijk
kan men van de zon niet beweren dat zij denkt en wil; maar haar licht is toch
een heel grote gedachte en de warmte van het licht een erg vaste wil, -die
echter niet van de zon, maar van Mij uitgaan, en werkzaam zijn door het
organische wezen van het zonnelichaam.
[6] Hoe
dichter een hemellichaam bij de zon staat, des te meer moet het ook merken dat
de levenwekkende kracht van de uitstralende levenssfeer van de zon er op
inwerkt en bepaalt, en zich moet voegen in alles wat het licht en de warmte van
de zon in en op het hemellichaam wil verwezenlijken.
[7] Zoals
echter de zon enkel door middel van haar uitstralende levenssfeer een
wonderbaarlijke uitwerking heeft, zo gebeurt dat ook bij een onbedorven en, in
haar oorspronkelijke aard, volmaakte ziel, die volleven is en dus vol is van
liefde, geloof en een vaste wil!
[8] Zo'n ziel
bestaat geheel uit licht en warmte en straalt naar alle kanten ver uit, en deze
uitstraling vormt dan voortdurend haar krachtige, uitstralende levenssfeer.
Zoals echter in de uitstralende levenssfeer van de zon het Mijn wil is die
overal wonderbaarlijk tot uitdrukking komt en die geen macht kan weerstaan,
evenzo komt de wil van een volmaakte, onbedorven ziel, die -omdat zij zich in
Mijn orde bevindt - ook Mijn wil is, op wonderbare wijze tot uitdrukking.
[9] Wanneer
echter, omdat Ik dat toelaat, de zon helemaal ontwricht zou worden en haar zeer
kunstig en wijs geschapen, buitengewone organisme en mechanisme verwoest zou
zijn, en haar grote natuurziel der natuurzielen tenslotte helemaal beangst en
verkommerd alleen maar bezig zou kunnen zijn met het in orde brengen van haar
in kleine stukken uiteengereten lichaamsorganisme of dit in het ongunstigste
geval zelfs zou verlaten en de grote brokstukken over zou laten aan hun eigen
ontbinding, hoe zou het er dan met de alles tot leven wekkende, uitstralende
levenssfeer uitzien? Meteen zou er in haar planetengebied de grootste wanorde
optreden; alle vegetatie en al het lichamelijke leven zou heel gauw ophouden te
bestaan!
[10] Ook al
zouden de mensen zich nog een tijdlang met voorraden van allerlei aard verder
helpen, de eeuwige nacht een poosje verlichten met fakkels en lampen, en de
vertrekken verwarmen met het op aarde voorradige hout uit de bossen, dan zouden
mensen van deze aarde met de grootste voorraad zich in het gunstigste geval
hoogstens tien jaar heel kommervol in leven kunnen houden. Maar na deze tijd
zou het dan wel afgelopen zijn met het leven van alle vegetatie en alle
schepselen op aarde. Geen plant zou er meer groeien en het levende zaad
voortbrengen; de dieren zouden geen voedsel meer vinden en zouden van honger
moeten sterven en door de te grote koude verstijven; de aarde zelf zou buiten
haar baan treden en dan óf ergens tegen een andere planeet botsen, óf na vele
duizenden jaren in het lichtgebied van een van de andere talloze zonnen
terechtkomen. Door het licht en de warmte daarvan zou zij weer gaan ontdooien
en binnen een veranderde orde weer op de een of andere wijze langzaam en
geleidelijk beginnen op te leven, maar zij zou beslist haar huidige, zeer gelukkige,
goedgeordende bestaan nooit meer terugkrijgen!
[11] Dat alles
zou de uitwerking en het gevolg zijn van een grote of zelfs zeer grote wanorde
in het wezen van de zon. Zij zou geen heer en wetgever meer zijn voor de vele
andere, kleinere, haar omcirkelende hemellichamen. Deze zouden, zoals gezegd,
weldra zelf in een verschrikkelijke wanorde geraken en zich direkt afkeren van
de zon omdat deze zelf zo 'n enorme val heeft gemaakt. De zon zou dit niet
kunnen verhinderen, omdat zij naar buiten toe helemaal geen uitstralende
levenskracht zou hebben om de vrijgekomen zwaartekracht van de planeten hetzij
tegen te houden of op z 'n minst te matigen.
[12] Dat de
een of andere plaatselijke aantasting die slechts aan de grote oppervlakte, dus
slechts op de buitenste laag, van de zon voorkomt en niet zo eenvoudig geheel
vermijdbaar is en maar kort duurt, ook meteen op de planeten een nadelige
invloed heeft, bewijzen de meer dan eens voorkomende zwarte vlekken die jullie
zo nu en dan op de op of de ondergaande zon gezien hebben. Zodra jullie zo 'n
vlek zien, ook al is die maar zo groot als een stip, kunnen jullie erop rekenen
dat die ontregeling ook weldra op aarde door stormen en slecht weer haar
invloed zal laten gelden.
[13] Maar
waarom dan? De zon is immers zo ver van de aarde verwijderd dat een gericht
afgeschoten pijl ongeveer vijftig volle jaren nodig zou hebben om bij de zon te
komen; wat voor last kan de levenskrachtige aarde dan hebben van iets wat zo
ver weg op het zonnelichaam gebeurt?
[14] Ja,
datgene wat rechtstreeks op het zonnelichaam gebeurt, heeft op de aarde geen
enkele uitwerking; maar de zwarte vlek op de zon is niet zo klein als hij vanaf
deze aarde lijkt! Dáár heeft hij in werkelijkheid een omvang die enige
duizenden malen groter is dan de totale oppervlakte van de aarde. Daardoor
ontstaat dan voor de heel gevoelige levensgeesten van de aarde reeds een
merkbaar gemis aan licht en warmte. Op slag worden zij angstig en gaan over tot
een overmatige activiteit, en huilende stormen, wolken, regen, hagel en sneeuw,
soms zelfs in de hete landen van de aarde, zijn de gevolgen van zo'n heel
geringe wanorde op een -zeg maar -punt van de zon. Dat komt doordat de wanorde
op de zon zich ook in haar uitstralende levenssfeer, die zich nog zeer ver
voorbij deze aarde in de grote scheppingsruimte uitstrekt, doet voelen. Dat
moet dan op de hemellichamen die zich binnen het bereik van het uitstralende
leven van de zon bevinden, in dezelfde mate nadelig uitwerken, als dat anders
de ongestoorde licht en warmte orde van de zon, eveneens door haar
uitstralende levenssfeer, op de tot de zon behorende planeten een weldadige
uitwerking heeft."
216 Over de invloed van de mens op huisdieren
[1] (DE HEER:)
"Een mensenziel die nog oorspronkelijk is en onbedorven, kunnen jullie
zien als een echte zon temidden van alle op verschillende wijze bezielde en levende
schepsels die zich allen moeten onderwerpen aan de mensenziel, omdat zij uit de
daarvan uitstralende levenssfeer, wanneer die net als de ziel volledig volgens
de orde is, geestelijk levenslicht en geestelijke levenswarmte tot groei van de
verder opstijgende levenssfeer van hun ziel opnemen en daardoor zacht, geduldig
en gehoorzaam worden. Want de zielen zowel van planten als van dieren hebben
immers de aan jullie weliswaar nog zeer onbekende bestemming, eens zelf
mensenzielen te worden.
[2] De planten
en nog meer de dieren zijn niets anders dan voorlopige vaten, die naar Mijn
wijsheid en inzicht geschikt zijn om achtereenvolgens gebruikt te worden voor
de verzameling, vorming en samenvoeging van de -zeg maar algemene levenskracht
van de natuurzielen uit de onmetelijke scheppingsruimte, waaruit ook jullie
zielen -oorspronkelijk gevormd op deze of ook op een andere aardse wereld, wat
vrijwel hetzelfde is, -afkomstig zijn. Deze dierenzielen voelen de uitstraling
van een geordende mensenziel en de daaruit gevormde sfeer van uitstralend
levenslicht en uitstralende levenswarmte.
[3] In deze
volmaakte, uitstralende levenssfeer ontwikkelen de dieren zich zoals de
planeten in het licht en de warmte van de zon, en geen enkele dierenziel kan
zich tegen de wil van een volmaakte mensenziel verzetten, maar hij cirkelt er
bescheiden omheen als een planeet om de zon en ontwikkelt zich in dit
geestelijke licht en de warmte daarvan voortreffelijk voor een volgende overgang
naar een hoger niveau.
[4] Om dat nog
beter in de praktijk te zien, hoeven wij alleen maar enkele huisdieren en hun
bezitters aan een nadere beschouwing te onderwerpen! Luister! Laten wij eens
naar een hardvochtige en trotse bezitter gaan en geestelijk al zijn huisdieren
bekijken! Zijn waakhonden zijn kwaadaardiger en wilder dan de wolven uit het
bos, zijn runderen zijn schuw en vaak zo gevaarlijk wild dat je er van schrikt.
Zijn schapen en geiten vluchten weg voor alles wat op een mens lijkt en laten
zich moeilijk vangen. Het is niet raadzaam om bij zijn varkens te komen, die
hij houdt om vet te mesten, want die zijn zo woest en wild dat ze je zouden
doden. De kippen en de andere gevleugelde huisdieren zijn eveneens schuw en
laten zich moeilijk vangen. Ook met zijn ezels, paarden, kamelen en trekossen
kun je niet erg vriendschappelijk omgaan, want van enige dressuur is vrijwel
geen sprake. Alleen door voortdurend wild geschreeuw en gevloek en door
voortdurend slaan, stoten en steken kunnen zij voor de voor hen bestemde
trekarbeid gebruikt worden, en vaak gebeuren er bijna ongelukken!
[5] Ja, waarom
zijn bij onze harde, trotse bezitter de huisdieren dan zo ruwen wild en zo
uitermate stug? - De ziel van de bezitter fungeert voor hen als een levenszon
waar de grootste wanorde heerst! Zijn dienaars en knechten worden tenslotte net
zo als hun heer, dus ook absoluut geen levenszonnen voor de ijskoud geworden
zielen van de aan hun hoede en leiding overgeleverde dieren! Iedereen
schreeuwt, vloekt en slaat er maar op los! Hoe kunnen de dieren van zo'n eigenaar
dan die aangename gemoedsgesteldheid vertonen waarvan men zou kunnen zeggen,
dat deze in orde is?!
[6] Maar laten
we nu eens naar een echt oud patriarchale, goede en wijze eigenaar van vele,
grote kudden gaan en zijn huisdieren observeren! Wat een nauwelijks te geloven
verschil! Runderen noch schapen lopen bij hun goede herder weg! Als hij roept,
komen zij zo vlug mogelijk naar hem toe, omringen hem en luisteren letterlijk
met zichtbare aandacht of hij hun iets te zeggen heeft! En doet hij dat, dan
gehoorzamen zij en voegen zich wonderlijk naar de wil van de goede herder aan
wiens zielelicht zij zich nu weer gesterkt hebben.
[7] De kameel
begrijpt de minste wenk van zijn goede leider en het moedige paard wordt niet
schuw onder het zadel van zijn berijder. Kort en goed, alle huisdieren van een
milde en goede heer zijn zacht en meegaand, en luisteren naar de stem van hun
hoeders en hun heer, en men ontdekt bij alle dieren even gemakkelijk een zekere
zachtmoedigheid, als men op het eerste gezicht al aan edele bomen ziet, dat zij
edele vruchten dragen; want daarvan zijn de stam, de takken en het loof heel
zacht afgerond, glad en zonder scherpe punten en stekels, en de vrucht heeft
een lieflijke smaak.
[8] De oorzaak
van dit alles zijn, zoals gezegd, een of meer gezonde, onbedorven zielen, die
uit hun lichte wezen naar buiten een geestelijke lichtsfeer uitstralen die al
datgene bevat wat de ziel als levenselement in zich heeft, zoals liefde,
geloof, vertrouwen, kennis, wil en welslagen."
217 De voordelen van de juiste opvoeding van de ziel
[I] (DE HEER:)
"Als de ziel van de mens echter onder allerlei wereldse, materiële zorgen
begraven ligt, of als zij begint met zich daarin te begraven, dan verduistert
zij haar lichtwezen, dat tenslotte helemaal donker en duister wordt. Er is dan
geen voorraad aan krachtige liefde meer in aanwezig en het kleine beetje dat
nog aanwezig is, is nauwelijks voldoende voor het eigen gebruik; dat is dan de
eigenliefde, die aan niemand anders meer gegeven kan worden. Maar als de liefde
zo klein wordt, waar moeten dan een krachtig geloof en een krachtige wil
vandaan komen, want het geloof is immers het licht uit de vlam van de liefde,
en de wil de overal werkzame kracht van het licht?!
[2] Wanneer
zulke mensen, die arm zijn aan liefde, uiteindelijk, ook al is het maar heel
vaag in zichzelf waar zouden gaan nemen, dat hen vanwege de zwakheid van hun
liefde niets wil lukken en zij meestal een streep door iedere gemaakte rekening
te zien krijgen -wat zij aan zichzelf te wijten hebben, omdat er geen resultaat
kan zijn of komen als de daarvoor vereiste kracht ontbreekt -, dan zouden zij
nog wel geholpen kunnen worden; maar zo worden zij alleen maar boos en
verbitterd over ieder succes bij andere mensen.
[3] Weliswaar
is toom ook een licht, maar een verderfelijk licht. In dat helse licht zien zij
dan ook al gauw allerlei drogmiddelen waarmee zij zich kunnen bevoordelen.
Weldra proberen zij die middelen; maar ze mislukken meestal omdat het
drogmiddelen zijn. Maar al die mislukkingen maken hen niet wijzer, maar nog
kwader en bozer. Zij worden trots en hoogmoedig en beginnen hun toevlucht te
nemen tot gewelddadige middelen en die ook toe te passen. Als dat een aantal
malen lukt worden ze brutaler, ze worden wreed en proberen alles uit de weg te
ruimen wat zij als belemmering zien voor hun vermeende geluk. Zo hebben zij
zich door louter slechte middelen aanmerkelijke welvaart bezorgd en zien nu de
weg waarop zij zelf opgeklommen zijn tot het geluk, als de enige juiste en
ware.
[4] Als zulke
mensen zoals gewoonlijk ook kinderen krijgen, kan het toch onmogelijk anders
dan dat deze opgevoed worden op de wijze waarop de ouders het wereldse geluk
bereikt hebben, namelijk door allerlei wereldwijsheid. Zij laten zulke kinderen
dan van alles leren, -maar alleen maar voor de wereld! Van de ontwikkeling van
het hart, die men eerst ter hand zou moeten nemen, is helemaal geen sprake en
dat kan ook niet, omdat zowel de ouders als de leraren en opvoeders, die uit
winstbejag voorkomend en vriendelijk voor hen willen zijn, zelf geen begrip
meer hebben van het hart van een ziel.
[5] Alles
wordt gedaan om het verstand maar zo vroeg mogelijk te ontwikkelen en te
scherpen. Daartoe wordt het kind door allerlei geschenken en onderscheidingen
zoveel mogelijk aangespoord, wordt bij de ontwikkeling van zijn verstand reeds
vanaf het eerste begin zoveel mogelijk geoefend in zelfzucht en winstbejag,
draagt fijne en luxe kleding en kent vaak reeds op tienjarige leeftijd van pure
hoogmoed zichzelf niet meer. Wee het arme kind of ook een ander arm mens, die
een kind met zoveel verbeelding niet de vereiste eer zou geven of het zelfs zou
honen! Die heeft zich dan daarmee een blijvende vijand bezorgd!
[6] Hoe valt
er dan bij zulke mensen nog aan de op Mij gelijkende, innerlijke levenskracht te
denken?! Waar vind je daar de heerschappij van de mens over de gehele natuur en
over de elementen, waaruit uiteindelijk al het geschapene bestaat en moet
bestaan?!
[7] Wordt bij
de mens echter eerst en vooral het hart ontwikkeld, en volgt daarna pas een
heel gemakkelijk te bewerkstelligen en effectieve ontwikkeling van het
verstand, dan wordt het zo ontwikkelde verstand een vitaal etherisch
lichtleven, dat de ziel omringt zoals de lichtether de zon, waaruit dan al die
heerlijke gevolgen te voorschijn komen, die jullie deze aarde overal tot leven
zien brengen.
[8] Bij de
juiste vorming van de menselijke ziel is en blijft de ziel iets innerlijks dat
actief is, en dat wat jullie 'verstand' noemen is het uitstromende resultaat
van de innerlijke werkzaamheid van de ziel. Het licht van het verstand, dat
naar buiten gericht is, verlicht voor de ziel alle mogelijke kritieke,
uiterlijke omstandigheden en de wil van de ziel vermengt zich dan met dit
uitstralende licht en maakt op wonderbaarlijke wijze alles vruchtbaar en laat
het gedijen; want als op die wijze de orde van de mens volgens Mijn orde is,
komt de wil en het vertrouwen ook uit Mij of Mijn almachtige wil voort,
waarnaar zich immers beslist ieder schepsel moet voegen. Wat dan zo'n binnen
Mijn orde levende mens wil, moet in de wijde omtrek gebeuren, want door de
uitstralende levenssfeer van een mens stroomt in wezen Mijn geest, waaraan
alle dingen mogelijk zijn.
[9] Als zo'n
mens dan helemaal door of uit zijn geest wordt wedergeboren, is hij volkomen
aan Mij gelijk en kan hij zelf in alle levensvrijheid willen wat hij maar wil
binnen Mijn orde, die hij dan zelf geworden is, en volgens zijn vrije wil moet
het er zijn en moet het gebeuren. In die volmaakte levenstoestand, omdat hij
aan Mij volledig gelijk is, is de mens dan niet alleen heer en meester over de
schepselen en de elementen van deze aarde, maar zijn heerschappij strekt zich
dan, net als de Mijne, uit over de gehele schepping in de eindeloze ruimte, en
zijn wil kan de talloze werelden wetten voorschrijven en die zullen opgevolgd
worden. Want zijn verheerlijkte gezichtsvermogen doordringt alles net als het
Mijne en eigenlijk tesamen met het Mijne, en zijn onbeperkte waarneming ziet
overal wat er nodig is in de hele schepping, en kan waar en wat dan ook
voorschrijven en scheppen en helpen; want hij is immers in alles één met
Mij."
218 De macht van de volmaakte ziel
[I] (DE HEER:)
"Maar voor Mijn menswording had niemand deze graad van allerhoogste
levensvervolmaking kunnen bereiken; en daarom ben Ik nu op deze aarde gekomen
om jullie door de wedergeboorte van je geest in je ziel, tot Mijn ware kinderen
te maken. Als Ik nu dus over een volmaakte ziel spreek, geldt dat puur voor die
ziel waarin Mijn geest weliswaar reeds werkzaam is, maar waarmee hij nog niet
geheel één is.
[2] Een ziel
die op deze wijze volmaakt is, is dus om de eerder genoemde redenen niet alleen
in staat als heerser over alle schepselen wonderbaarlijke dingen te doen, maar
kan ook door haar op bepaalde momenten meer ontwaakte geest visioenen krijgen
uit de zuiver geestelijke sferen, en zij kan het woord van de geest van God
vernemen, zoals dat bij alle zieners en profeten het geval was die naast hun
gave als ziener en het vermogen om door Mijn geest voorspellingen te doen, ook
altijd, voor alle natuurlijke mensen zichtbaar, een wonderbare macht over de
elementen en over alle schepselen bezaten.
[3} Mozes deed
wonderen, zijn broer Aäron eveneens, zo ook Jozua en later Elia, en na hem nog
een aantal profeten en zieners.
[4] Een
profeet genaamd Daniël (‘Zoon van de dag of het licht') werd in Babylon door
een wrede koning, tegen wie hij een strafpreek hield, in een leeuwenkuil
geworpen waarin zich zo 'n twaalf hongerige leeuwen als scherprechter bevonden.
Zij. werden reeds jarenlang gevoerd met allerlei ongelukkige misdadigers. De
koning die door de scherpe vermanende woorden van Daniël in woede ontstoken
was, liet ook Daniël, hoewel hij hem overigens vanwege zijn wijsheid graag mocht,
zonder enige genade en consideratie in de kuil van de zekere dood werpen.
[5] Maar
Daniëls volmaakte ziel had ook macht over de hongerige leeuwen! Toen hij door
de gerechtsdienaars in de kuil geworpen werd, deden de leeuwen hem niet alleen
niets, maar gingen zichtbaar eerbiedig om hem heen zitten alsof hij hun
natuurlijke heer en meester was. Daniël, die wel wist dat hij macht had over de
leeuwen, vroeg zijn schrijfgerei aan zijn leerlingen en schreef gedurende drie
dagen zijn profetie, ongedeerd in de doodskuil temidden van de twaalf leeuwen.
Toen dat aan de koning werd meegedeeld, berouwde het hem dat hij Daniël dat had
aangedaan, en hij liet Daniël in een mand weer uit de kuil trekken en de
vrijheid geven.
[6] Zo ook
waren er in diezelfde tijd drie jongemannen, die voor Baal niet wilden knielen.
Daar werd de domme koning zo kwaad om, dat hij een kalkoven drie dagen lang op
een buitengewoon hoge temperatuur liet brengen, waarin de drie Jongemannen
geworpen zouden worden als zij het gebod van de koning nog langer zouden
negeren. De jongemannen die een volmaakte ziel hadden, lieten zich echter niet
van hun goed gefundeerde voornemen afbrengen en toonden met de minste vrees
voor de gloeiende oven. De drie dagen verstreken en de drie jongemannen werden
op het woedende bevel van de koning door de gerechtsdienaars gegrepen en over
de gloeiende rand in de grote vuurmond geworpen: Maar hun werd ook niet een
haar op hun hoofd gekrenkt, terwijl de gerechtsdienaars door de te grote hitte
bevangen werden en verkoolden.
[7] Ja, wat
beschermde de drie jongemannen dan in de vuuroven? Hun volmaakte, in Mijn
oerorde zijnde ziel! Tenslotte kwam er nog een engel en deze leidde hen
volkomen ongedeerd uit de ontzettende gloed, die geen ander mens tot op dertig
pas kon benaderen zonder gevaar te lopen plotseling te verbranden!
[8] Dit zijn
allemaal slechts voorbeelden van de heerlijke kracht en macht van een volmaakte
ziel!"
219 De werking van het zonlicht; het menselijk oog
[1] (DE HEER:)
"Deze Moren leverden hier nogmaals het sprekendste bewijs ervan dat het zo
is en niet anders kan zijn, en de zon levert dagelijks in iedere plant en in
ieder dier toch een nog veel tastbaarder bewijs van de kracht en de werking die
in haar wijd verspreide, uitstralende levenssfeer ligt.
[2] Dit alles
moet de verkeerd opgevoede, wereldse, verstandelijke mens wel als een sprookje
voorkomen, en hij ziet daarin alleen maar verdichtsels van een verhitte
fantasie, wat hem allemaal reine onzin dunkt. Naar zijn mening zijn het pure
onzinnigheden, waarvan hij denkt dat het onmogelijk zo kan gebeuren omdat het
voor hem natuurlijk onmogelijk is zoiets te doen, en dat moet hem ook om heel
wijze en noodzakelijke redenen onmogelijk zijn. Want wie kan er zonder handen
handenarbeid verrichten en wie zou er zonder voeten kunnen lopen?!
[3] Als de zon
een totaal duistere klomp zou zijn, wat zij ondanks haar omvang net zo goed zou
kunnen zijn als zwart kalksteen, zou zij geen natuurlijk leven op de werelden
veroorzaken. Maar haar inwendige, grootse, voor jullie begrippen weliswaar nog
onbegrijpelijke organische inrichting is zo gevormd en geaard, dat zich in haar
inwendige voortdurend een reusachtige hoeveelheid fijne luchtsoorten moet
ontwikkelen. Daardoor wordt het ontzettend grote zonnelichaam in de eerste plaats
gedwongen om zijn as te draaien, zodat er een voortdurende wrijving ontstaat
tussen de grote zonneatmosfeer en de daarop rustende ether, waardoor in de
tweede plaats de activiteit van de in de grote zonneatmosfeer aanwezige,
ontelbaar vele natuurgeesten steeds opnieuw wordt opgewekt, welke activiteit
zich dan zodanig meedeelt aan de in de ether aanwezige natuurgeesten, dat deze,
omdat ze uiterst beweeglijk zijn, ogenblikkelijk over een afstand van meer dan
tweehonderd duizend veldwegen gaans *)(*10 veldwegen = I mijl 400.000 : 10 =
40.000 mijlen = snelheid van het licht per sec. )(1 Duitse mijl = 7,5 km.), in
een rechte lijn vanaf de zon gerekend, eveneens geactiveerd worden, en in ieder
daaropvolgend ogenblik zo 'n zelfde afstand steeds maar verder en verder, tot
op een voor jullie onmeetbare afstand van de zon.
[4] Door dit
mee geactiveerd worden van de oer natuurgeesten in de onmetelijke
scheppingsruimte komt het oorspronkelijke licht van de zon, op de wijze die Ik
jullie nu wel voldoende heb uitgelegd, bij de aardbollen of planeten, die in
een baan om haar heen cirkelen en binnen haar bereik zijn, en brengt in de
kleinere atmosferen van de planeten een soortgelijke activiteit tot stand bij
de daarin aanwezige, reeds meer massieve natuurgeesten, en hoe meer deze
activiteit afdaalt des te sterker moet deze waarneembaar en voelbaar zijn,
omdat de geesten ook steeds massiever worden. Want wanneer jullie twee stenen
tegen elkaar wrijven, zal de wrijving immers beslist sterker zijn dan wanneer
jullie twee donsveertjes tegen elkaar gaan wrijven, en daarom wordt het in de
diepe dalen van de aarde ook lichter en warmer dan op de hoogste bergtoppen van
de aarde.
[5] Maar nu
denkt een goede rekenaar onder jullie: ' Ja, als zo de voortplanting van het
zonlicht en van ieder ander licht veroorzaakt wordt, dan moet het licht overal
hetzelfde zijn en dan kan men onmogelijk het beeld van de zon afzonderlijk
zien als iets dat een veel sterker licht geeft, dan het overige deel van het
lichtende uitspansel! ,
[6] Ja, zeg Ik
jullie, dat zou ook zeker het geval zijn als Ik het oog niet zo gemaakt had,
dat van al het licht en van de weerkaatsing van alles wat verlicht wordt de
omtreklijnen, die door een zekere reactie het meest geactiveerd zijn, als
lijnen die elkaar onder een bepaalde hoek snijden door een minuscule opening op
het uiterst gevoelige netvlies en vandaar op de nog gevoeliger oogzenuw terechtkomen.
[7] Door deze
voorziening vallen alle enkeIvoudig geactiveerde lichtstralen weg en komen
slechts de belangrijkste omtrekstralen gebroken op het uiterst gevoelige
netvlies en vandaar op de oogzenuw, waardoor dan het beeld pas via de geëigende
organen op een met het beeld overeenkomstige wijze of in overeenkomstige tekens
op de hersenplaatjes wordt ingeprent en voor de ziel aanschouwelijk wordt
gemaakt.
[8] Zou het
oog niet zo zijn geconstrueerd, dan zouden jullie de zon natuurlijk niet als
een apart lichtend beeld zien, maar dan zou alles één gelijkvormige lichtzee
zijn zoals die, welke een aantal mensen in geestvervoering gezien hebben,
waarin zij zelfs hun eigen ik niet eens in het algemene licht als een wezen
konden onderscheiden.
[9] Een wijze
Egyptische Griek, Plato, getuigt daarvan in zijn nagelaten geschriften, en
behalve hij doen dat nog meer wijzen uit de oertijd. Zij sliepen in en bevonden
zich in een lichtzee waarin zij zichzelf wel in gedachte konden voorstellen,
maar niet konden zien, en daardoor ook altijd nog het gelukzalige gevoel hadden
helemaal één te zijn met het oerlicht, dat zijde eigenlijke godheid noemden.
[10] De
oorzaak daarvan lag in het feit, dat hun ziel nog niet volkomen toegerust was
om te zien. En deze was daar nog niet volmaakt voor toegerust, omdat hun
oorspronkelijke opvoeding, ook al was die streng, toch verkeerd was; want
altijd als men het verstand eerder ontwikkelt dan het hart, is de ontwikkeling
verkeerd."
220 Over de wedergeboorte en de juiste opvoeding
[I] (DE HEER:)
"Wat zou dan een boom voor vruchten geven als alle hartverblijdende
verschijnselen van de vruchtvorming van de eerste vrucht achterwege bleven? Hoe
zou een herfst er uit zien ten tijde van de lente en een lente ten tijde van de
herfst waarna gewoonlijk de koude en starre winter pleegt te volgen? Nu de
winterse vorst niet de hartverheffende bloesem bederven en het hoop
uitstralende blad doden samen met de ware vrucht, die pas door de bloei
gezegend en tot leven gebracht wordt om te gedijen en te groeien? Het hout van
de boom zou wel groeien, maar niemand van jullie zou ooit een vrucht daaraan
zien rijpen!
[2] En precies
zo is het met een mens en heel in het bijzonder met zijn ziel! Alles wordt
grove materie, die geen andere vrucht voortbrengt dan alleen die, welke men
tenslotte afhakt en als hout in het vuur van het gericht verbrandt, om
uiteindelijk misschien toch nog de as nuttig te gebruiken voor het bemesten en
zuiveren van de slechte en magere grond.
[3] Wie
derhalve begint met het verstand van zijn kinderen te ontwikkelen en te vormen,
begint een huis bij de topgevel te bouwen en put water in een vat vol met gaten.
Nat zal het wel zijn zolang de schepper met dat vergeefse werk bezig is, maar
op zichzelf zal er toch nooit een druppellevend water inblijven, en met de
wonderbare uitingen van het zieleleven zal het wel nooit iets worden. Als men
de gaten in het vat met heel veel moeite dicht zou stoppen, zou het water er
ook wel inblijven. Maar hoe gemakkelijk verrot een stopje dat er niet zo erg
goed en vast ingeduwd is, en na verloop van tijd kan het vat dan weer al zijn
levenswater verliezen!
[4] De betekenis
hiervan is dit: Een mens die verstandelijk is ontwikkeld, kan door veel
zelfverloochening ook naderhand zijn hart doeltreffend ontwikkelen; gaat hij
daarbij echter niet uiterst zorgzaam te werk, en let hij niet voldoende op de
vele proppen waarmee hij alle gaten (aardse zwakheden) in zijn levensvat
gedicht heeft, en laat hij ook maar één zwakheid ofwel één gaatje dat niet
zorgzaam genoeg dichtgestopt is, de ruimte, dan zal hij heel vlug merken dat
hij het verzamelde levenswater kwijt is, en dat hij heel ongemerkt weer
helemaal de oude mens is geworden, zonder enige innerlijke levensinhoud!
[5] Daarom
raadde Ik jullie voor alles de naastenliefde aan, die afkomstig is uit de
liefde tot God! Want die alleen is in staat om van jullie algehele verkeerdheid
weer mensen in Mijn orde te maken. Laat je niet door de wereld verblinden, want
alles wat zij jullie geeft is dood en gericht, een vrucht van het zuivere
verstand! Alleen de liefde kan jullie omvormen tot het leven!
[6] Daarom ben
Ik in de wereld gekomen om jullie de ware ommekeer te tonen, terug naar Mijn
orde en naar de ware weg, om daarlangs verder te gaan tot jullie de ware,
geestelijke wedergeboorte in de ziel bereikt hebben, waarna er geen slechte
terugval meer denkbaar en mogelijk is.
[7] Dit moet
nu bij jullie voorbereid worden, omdat degenen die eenmaal verkeerd zijn
geworden, alleen met de door lapwerk bewerkstelligde ommekeer van de ziel
weinig geholpen zouden zijn. De ziel moet weliswaar eerst helemaal omkeren
voordat de geest in de ziel wedergeboren kan worden, maar de dichtgestopte,
opgelapte en zo op de goede weg gebrachte, betere zielstoestand is niet
duurzaam, omdat een ziel die alleen maar opgelapt is, door de macht van de
wereld en haar tijdelijke voordelen maar al te gemakkelijk bij de volgende,
iets sterker verlokkende gelegenheid weer in haar vanouds gewende, verkeerde
handelswijze terugvalt.
[8] Om dat
echter zoveel mogelijk te verhinderen, heb Ik nu de nieuwe weg zo voorbereid,
dat Mijn geest, die Ik nu als een vonk van Mijn vaderliefde in het hart van
iedere zielleg en gelegd heb, door jullie liefde tot Mij, en daardoor
waarachtig en daadwerkelijk tot de naaste, gevoed wordt, in jullie ziel groeit,
en na het bereiken van de juiste grootte en kracht zich volledig met de genezen
ziel verenigt en daarmee één wordt, -hetgeen dan wedergeboorte van de geest
moet en ook zal heten.
[9] Wie dit
bereikt heeft, staat dan natuurlijk onvergelijkbaar veel hoger dan welke ziel
dan ook, ook al is die op zichzelf nog zo volkomen; die is weliswaar ook tot
veel in staat, maar ondanks dat toch eeuwig niet tot alles wat aan de volledig
wedergeborene is voorbehouden.
[10] Deze vonk
van Mijn liefde wordt echter pas dan volledig in het hart van een mensenziel
gelegd, als een mens Mijn woord gehoord heeft en het gelovig in zijn hart met
alle liefde als waarheid heeft aangenomen; zolang dat niet het geval is, kan
geen mens, ook al is zijn ziel nog zo volmaakt, de wedergeboorte van de geest
bereiken. Want zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie spreek, komt de vonk van
Mijn liefde niet in het hart van jullie ziel, en als die er niet is, kan hij
ook niet in een ziel groeien en gedijen, en daarin dus ook niet wedergeboren
worden.
[11] In het
vervolg zullen echter ook de kinderen, als zij door Mijn woord en Mijn naam
getekend en gedoopt worden, de geestelijke vonk van Mijn liefde in het hart van
hun ziel gelegd krijgen; die zal echter bij een verkeerde opvoeding niet
groeien, wel bij een opvoeding volgens Mijn orde die nu aan jullie allen
overduidelijk is uitgelegd, volgens welke vóór alles het hart, en van daaruit
pas op overeenkomstige wijze het verstand gevormd moet worden. Het hart wordt
gevormd door de ware liefde en door zachtmoedigheid en geduld.
[12] Leer de
kinderen al vroeg de Vader in de hemel liefhebben, toon hun hoe goed en
liefdevol Hij is, hoe Hij alles wat bestaat terwille van de mensen bijzonder
goed, mooi en wijs geschapen heeft, en hoe zeer hij vooral de kleine, Hem boven
alles liefhebbende kinderen is toegedaan! Maak hen er bij iedere speciale gelegenheid
op opmerkzaam dat de Vader dat alles regelt en doet en laat gebeuren, dan
zullen jullie het hart van de kleinen tot Mij keren en Mijn liefde zal al snel
in hen beginnen te groeien! Als jullie de kleinen zo zullen leiden, zal jullie
geringe moeite ook al gauw gouden vruchten dragen, -maar anders dorens en
distels, waarop druiven noch vijgen groeien!
[13] Maar zeg
Mij nu ook openlijk of jullie thans goed begrijpen, hoe en om welke reden deze
zwarte broeders van ons tot zulke daden in staat zijn, die voor jullie tevoren
nog een raadselachtig wonder waren en wel moesten zijn!"
221 Goed begrip en gedachten lezen
[I] Daarop
zegt de AANVOERDER der Moren: "Heer, U, almachtige en alwijze God! Ik en
mijn metgezellen hebben U heel goed begrepen, maar of de blanken, voor wie U
eigenlijk deze uitleg hebt gegeven, U ook in de juiste zin en in de ware geest
begrepen hebben, zou ik natuurlijk niet met volle zekerheid kunnen beweren!
Zoals het mij voorkomt, zou er toch nog wel veel aan velen onduidelijk gebleven
kunnen zijn!
[2] Maar, als
er iemand is die ergens nog moeite mee heeft, dan zal die zich wel melden als
hij meer prijs stelt op zuiver inzicht dan op de daardoor zogenaamd verspeelde
eer van zijn verstand! Want er kunnen er bij deze blanken best enigen zijn die
niet verder vragen om door de vraag zelf niet hun zwakke verstand te verraden!
Wel, die zou ik, als zwarte, de raad willen geven maar liever de nietige eer
van het verstand te laten varen, en in plaats daarvan voor de zuivere waarheid
te kiezen, die alleen voort kan komen uit een zuiver begrip, omdat in het
andere geval een onbegrepen waarheid voor hun leerlingen niet veel beter kan
zijn dan een klinkklare leugen; want een onbegrepen waarheid heeft net zo
weinig waarde als een leugen!
[3] Niemand
zal gebruik maken van een leugen die voor iedereen duidelijk is, omdat deze hem
noch schaden en natuurlijk nog minder op enige wijze baten kan; een waarheid
die niemand begrijpt kan echter ook niemand baten, omdat zij, doordat zij niet
begrepen wordt, helemaal niet óf hoogstens onjuist en verkeerd gebruikt kan
worden, en in dat opzicht voor de gebruiker geen haar beter kan zijn dan een
duidelijke, complete leugen.
[4] Dat is zo
mijn mening; misschien heeft iemand een betere, dan wil ik graag zwijgend
verder heel aandachtig luisteren!"
[5] IK zeg:
"Jouw opmerking was heel goed en heel waar. Ik ken er hier Zelf meer dan
een, die Mijn uitleg niet goed genoeg begrepen heeft, maar die zich schaamt om
de zwakheid van zijn verstand door een vraag te verraden en zich daarom liever
met een half begrip tevreden stellen."
[6] Toen Ik
dit gezegd had, vroegen er meteen een paar, of zij het waren die deze
voortreffelijke uitleg niet goed genoeg begrepen hadden. Ik zweeg echter . Ook
Cyrenius vroeg Mij heel bezorgd of soms ook hij deze waarheden niet grondig en
waarachtig genoeg begreep.
[7] Toen zei
IK: "Jij niet alleen, maar de meesten van jullie! Slechts twee van Mijn
leerlingen hebben deze uitleg van Mij over de volmaakte zielstoestand helemaal
begrepen, -alle anderen, uitgezonderd de Moren, niet! Jullie hebben nu slechts
een vaag idee van het geheel en bij lange na geen compleet begrip, hetgeen de
aanvoerder zelfs aan een aantal van jullie heeft gezien en goed heeft
opgemerkt, en daarom was zijn opmerking dan ook volkomen juist.
[8] Ja, een
ziel die het oorspronkelijke, volmaakte leven in zich heeft, heeft naast de
wonderbaarlijk werkzame kracht als heerseres over alle schepselen van deze
aarde, ook de bijzondere eigenschap om tijdens speciale, bewogen momenten de
gedachten van de mensen te onderkennen, en zelfs te zien wat er in iemands hart
omgaat. Want de zeer verzadigde, uitstralende levenssfeer van zo'n mens neemt
dat in de uitstralende levenssfeer van een ander mens ter plaatse waar en
daarom zijn zulke mensen, die een volmaakt zieleleven hebben, beslist niet te
bedriegen. Zij herkennen met hun zeer intensieve, uitstralende levenssfeer vaak
reeds op grote afstand wat een mens, die hen tegemoetkomt, denkt, of wat hij
wil.
[9] Als er een
vijand nadert, kunnen mensen met zo'n volmaakt zieleleven hem, door hun
uitstralende levenssferen te verenigen, net zo volkomen op de vlucht jagen, als
jullie hen door de vereniging van hun levenssferen een forse boom uit de aarde
hebben zien trekken, de reusachtige rots hebben zien overbrengen en tenslotte
zelfs vuur hebben zien maken, dat meteen een behoorlijk groot struikgewas
aanstak en in de as legde.
[10] Laat
niemand van jullie zich er daarom aan ergeren wanneer de zwarte aanvoerder
dingen zegt die jullie raken, zoals een geoefende schutter zijn doel, want
jullie uitstralende levenssferen verraden hem heel duidelijk zelfs jullie
geheimste gedachten zodra daar maar enig willen mee samengaat. De zuivere
hersengedachten, die eigenlijk helemaal geen gedachten zijn, herkennen zij
niet, omdat die slechts bestaan uit beelden op de geheugenplaatjes die geen
leven hebben; maar de gedachten die in het hart leven, herkennen zij heel
precies, vooral als hun eigen gemoed, zoals nu, wat opgewonden is."
222 De betekenis van de uitstralende levenssfeer
[I] (DE HEER:)
"Jullie begrijpen nu alleen nog lang niet levensecht genoeg wat in feite
nu eigenlijk de uitstralende levenssfeer van de ziel is, en hoe deze kracht
zich kan uiten door te handelen, te voelen, te luisteren en zelfs door te
kijken! Voor jullie begrippen is dit wel een beetje moeilijk te begrijpen,
omdat er in de uiterlijke, voor jullie lichamelijke ogen zichtbare wereld
helemaal geen echt geschikt voorbeeld te vinden is, daar al het geestelijke
zich maar heel moeilijk in een stoffelijk beeld laat weergeven. Maar omdat
jullie deze uiterst gewichtige zaak toch wat te weinig begrijpen, wil ik dit
jullie nog wat beter laten zien. Jullie moeten je echter heel goed concentreren
anders begrijpen jullie deze buitengewoon belangrijke levensaangelegenheid
weer niet ten volle!
[2] Dat dit
echter van zeer groot belang is, kunnen jullie wel zien en afmeten aan het
feit, dat Ik de uitleg van dit geheim van het oorspronkelijke leven tot het
laatst van ons huidige samenzijn bewaard heb. Wat voor belangrijks Ik jullie
ook vooraf al gedurende de zeven dagen hier, en eerder ook op andere plaatsen,
heb laten zien, dit blijft toch het grootste, en terwille van dit, dat tot op
heden het belangrijkste is, is al het andere jullie getoond, omdat jullie het
zonder die wonderbaarlijke gebeurtenissen en voorbereidingen onmogelijk ook
maar in het minst zouden begrijpen.
[3] Maar
waarom vind Ik nu juist dit zo belangrijk? -Dat is gemakkelijk te raden en te
begrijpen! Wie zijn leven waarachtig wil verbeteren en wil verheffen tot het
eigenlijke leven, moet het eerst door en door kennen, hoe het bestaat, zich
uit, hoe het onder bepaalde omstandigheden en gebeurtenissen op een bepaalde
manier reageert; hoe het, als het bedorven en verkeerd geworden is, weer te
verbeteren is en hoe een volmaakt verbeterde levenstoestand is te behouden en
ook op de naasten is over te brengen om uiteindelijk tot één herder en één
kudde te komen.
[4] Dat voor
de ware mensen de algehele kennis van het leven het allerbelangrijkst is,
hebben in alle tijden de wijste mannen van alle volken ingezien en beweerd;
alleen vonden zij de weg daartoe slechts heel moeizaam en moeilijk, of meestal
ook helemaal niet. Nu ben Ik echter ,als Heer en Meester van al het leven en
bestaan van eeuwigheid, Zelf naar jullie gekomen en Ik heb alles op
wonderbaarlijke wijze hierheen, naar deze meest afgelegen plaats van de wereld
ontboden, om jullie het ware levensbestaan zo zichtbaar en duidelijk mogelijk
te laten zien, en daarom zullen jullie het na verloop van tijd, en met het
nodige geduld, wel begrijpen; maar dan zal het ook jullie plicht zijn, dat wat
jullie begrepen hebben ook je naasten zoveel mogelijk begrijpelijk te maken!
[5] Want als
er in een land slechts een of twee mensen zijn die dit inzien, begrijpen en
voor zichzelf toepassen, zal dat hun net zo min enig voordeel opleveren als de
wijsheid aan een wijze geeft in een gekkenhuis temidden van louter dwazen, of
in een ezel of ossenstal! Denk je dat de wijze begrepen zal worden, als hij
hun uit zijn diepe wijsheid heel vriendelijk de verhevenste lessen zal geven?!
[6] Een wijze
kan immers alleen maar door wijzen herkend en begrepen worden! Aan het leven
van dieren en echte dwazen is niets te veranderen, want wat daaruit voort moet
komen ligt al in Mijn eeuwige orde besloten; maar uit het leven van de mensen
kunnen jullie alles ontwikkelen, via de ware weg van waarheid, liefde, geduld
en wijsheid!
[7] En als
jullie van de mensen echte broeders en vrienden gemaakt hebben, die mettertijd
wat levenskennis betreft op jullie zullen lijken, zullen jullie ook ware
vreugde en zaligheid onder elkaar genieten en sterk worden in al het goede, dat
jullie gemakkelijk zullen uitvoeren! Want honderd armen bereiken meer dan één,
honderd ogen die naar alle kanten gericht zijn, zien meer dan twee, en de
verenigde, uitstralende levenssfeer van duizenden is een heel merkwaardige,
krachtige hefboom om allerlei gevaren en slechte zaken af te wenden, van welke
kant die ook maar mogen komen en welke naam ze ook mogen hebben."
223 De kracht van een mens die volmaakt is in de
liefde
[I] (DE HEER:)
Jullie hebben de kracht toch gezien van het gemeenschappelijk werken door het
samengaan van de uitstralende levenssferen van een aantal van onze Moren!
Hoeveel normale menselijke kracht zou er wel nodig zijn om een boom, zoals die
oude ceder, samen met de zware aardkluit uit de grond te trekken?! Hoeveel
natuurlijke menselijke kracht zou er dan wel nodig zijn geweest om die erg
grote en zodoende ontzaglijk zware rots van zijn oorspronkelijke plaats weg te
schuiven of weg te wentelen?! Jullie zagen hoe die paar Moren hem voor jullie
ogen door de lucht hebben geschoven of eigenlijk gedragen! Dit onloochenbare
feit moet jullie toch wel duidelijk maken wat een macht en kracht er schuilt in
de verenigde uitstralende levenssfeer van een ziel die qua natuur volmaakt is.
[2] Maar als
reeds deze Moren, die niets wisten van de macht en kracht van Mijn naam, alleen
al door de macht van de gezamenlijke uitstralende levenssferen van hun zielen
die op natuurlijke wijze volmaakt zijn, zo iets buitengewoons tot stand
gebracht hebben, hoeveel groters zouden jullie dan wel tot stand moeten
brengen, daar jullie zouden kunnen werken met de gezamenlijke uitstralende
levenssferen van jullie zielen, als die volmaakt zijn door Mijn woord en door
de almachtige geest van Mijn liefde voor jullie!
[3] Waarlijk,
waarlijk, Ik zeg jullie: Niet alleen zulke bomen en rotsen, maar hele bergen
zouden jullie kunnen verplaatsen, als dat volgens het heldere inzicht van
jullie wijze hart nodig zou zijn; en wat er ook maar nodig zou zijn, zouden
jullie toch ieder ogenblik innerlijk ervaren door Mijn geest, die door Mijn
altijd levende woord in het hart van jullie ziel voortdurend aanwezig zou zijn!
[4] Zou dat
niet een heel wenselijke toestand zijn voor een volmaakt mens in Mijn naam, en
nog wenselijker voor een hele gemeente of zelfs een heel volk?
[5] De
mogelijke verwezenlijking daarvan is jullie gegeven en daarom is het hoogst
noodzakelijk dat jullie, die nu Mijn naaste leerlingen zijn, deze uiterst
belangrijke toestand in en bij jullie volkomen beseffen, en deze dan ook aan
alle andere mensen op de juiste manier duidelijk maken! Want wie een licht
heeftmoet het niet onder de korenmaat zetten, waar het met zijn stralen, die
de duisternis verlichten, voor niemand enig nut kan hebben; maar men moet het
licht op een lege tafel zetten, van waaruit het alle aanwezigen licht kan
geven!
[6] Een
natuurlijk licht kan gemakkelijk op een tafel geplaatst worden! Met het licht
voor hart en ziel gaat dat zeker onvergelijkbaar moeilijker; maar een goede en
vaste wil brengt ook dat tot stand, en met Mijn feilloze hulp in deze
belangrijke levensaangelegenheid gaat dat zelfs met minder moeite dan jullie
denken. Natuurlijk moet ieder datgene, wat hij zijn naaste wil geven, eerst
zelf bezitten, omdat hij anders lijkt op een blinde die een andere blinde wil
leiden; komen zij tenslotte bij een greppel, dan vallen zij er beiden in!
[7] Ik heb
jullie nu hopelijk het grote belang van deze toestand van ware levenskracht
waarin een volmaakte mensenziel zich bevindt, voldoende uiteengezet en Ik heb
jullie ook het grote belang laten zien van de volledige zelfkennis, die bij de
kinderen door een juiste opvoeding, en bij de buiten hun schuld reeds geheel
verkeerd opgevoede mensen door ware deemoed, geduld en voornamelijk door ware,
daadwerkelijke liefde tot God en van daaruit tot de naaste, in de grootst
mogelijke mate kan worden bereikt. Van de Moren met hun krachtige zieleleven
heb ik jullie de daden, die jullie tot de ware zelfkennis moeten leiden,
uitgelegd, maar het belang daarvan voor jullie leven hebben jullie toch niet
voldoende begrepen. Het is dus nu aan jullie, terwille van de belangrijkheid
van het onderwerp, vragen te stellen en door de vraag zelf te laten merken,
waar en wat jullie nog missen!
[8] Jullie
moeten van te voren levendig voelen wat je mist, anders zouden jullie je er met
jullie vrije wil nooit bezorgd over kunnen maken; want als iemand iets verloren
heeft maar het niet weet, - zal hij dan wel ergens naar het verlorene gaan
zoeken? Men moet dus eerst heel levendig voelen dat er iets mankeert en waaruit
het mankerende bestaat, en men moet ook de grote waarde ervan beseffen, omdat
men het anders nooit met de intense vurige ijver zal gaan zoeken!"
224 Honger naar geestelijk voedsel
[1] (DE HEER:) "De gewone, wereldse mens
kan zich van de ware en hoogste levenswaarde evenwel niets voorstellen; want
als voor zijn buik maar behoorlijk gezorgd is, wat zal hij zich dan druk maken
over alle andere belangrijke dingen van het leven?! Hij heeft toch in overvloed
te eten, en ook te drinken als hij dorst heeft, hij heeft een mooie,
gerieflijke woning, een zacht bed, mooie kleren en nog een aantal andere
geneugten van het leven, en hij heeft ook geen gebrek aan mooie en
aantrekkelijke meisjes en andere genoegens! Wat zou zo'n overweldiger van de
aardse goederen dan nog missen?!
[2] Arme
drommels moesten natuurlijk wel hun toevlucht nemen tot allerlei wijsheid en
kennis die hun altijd hongerige verbeelding hun verschafte, om daarmee hier en
daar een rijk man voor zich te winnen, van hem te leven en hem daarvoor iets
wijs te maken; maar de enige waarheid die daarin te vinden is, is de nood van
de hongerige wijze en de traagheid van zijn handen, en dat hij daarom liever zijn
hongerige maag vult door het gebruik van zijn moeiteloze inbeelding en fantasie
over de een of andere god en over het eeuwige leven van de mensenziel, dan door
het gebruik van zijn handen, wat meer moeite kost!
[3] Kijk en
bepaal aan de hand van dit levensgetrouwe beeld of een mens, die met aardse
levensgoederen rijkelijk bedeeld is, iets te kort komt! Wat maalt hij om die
buitengewoon belangrijke zelfkennis, zonder welke een ware kennis van God
ondenkbaar is? Zal hij datgene, wat toch beslist het voornaamste is dat hem
ontbreekt, ooit gaan zoeken? Heel zeker niet, want hij lijdt geen honger en
geen dorst, hetgeen toch de veronderstelde aansporingen zijn waardoor de
arbeidsschuwe arme drommels tot wijsheid en kennis worden aangezet!
[4] Hoe zou
hij dan anders kunnen ontdekken wat hem voor het ware leven ontbreekt? Alleen
honger en dorst zijn -volgens de mening van de goedverzorgde zwelger -de enige
beweegredenen om iets te gaan doen; wie dus honger noch dorst te lijden heeft,
behoeft helemaal niet naar de een of andere wijsheid op zoek te gaan! Kortom,
wie volgens zijn mening niets mist, ziet ook nergens naar uit, en waarom zou
iemand die niets verloren heeft, gaan zoeken alsof hij wat verloren had?!
[5] Zo is het
ook met een gegeven les. Wie denkt dat hij deze helemaal begrijpt, zal er
verder geen vragen over stellen. De verzadigde vraagt geen voedsel meer; als
hij weer honger krijgt, zal hij natuurlijk weer op voedsel uitgaan. Maar wat
zal hij doen als de kok er niet is? Zal hij voor zichzelf wel iets klaar kunnen
maken?
[6] Zoeken
jullie dus allen naar voedsel zolang de kok nog bij jullie is! Als hij daarheen
weer terug zal keren vanwaar hij is gekomen, zullen velen beginnen naar het
juiste voedsel te zoeken, maar dan zal het moeilijk worden het te krijgen.
[7] Velen van
jullie die nu bij Mij zijn, zijn aards goed bedeeld en bezitten een overmaat
aan aardse schatten, en streven nu met alle ijver naar de geestelijke schatten,
die niet uit de aardse goudmijnen gedolven worden! Zij vallen jullie nu
overvloedig ten deel, -alleen moeten jullie niet denken dat een duidelijk
inzicht afhankelijk is van de hoeveelheid.
[8] leder door
Mij tegen jullie gesproken woord begrijpen jullie wel voor zover jullie dat als
mensen kunnen begrijpen; maar alles wat daarin in eindeloze overvloed verborgen
ligt, kunnen jullie nog lang niet bevatten! Jullie vragen er ook niet naar,
omdat je niet ziet wat je niet begrijpt! Maar waarom zien jullie dat niet, en
waarom heeft Oubratouvishar aan jullie gezien dat jullie Mijn uitleg niet
volledig begrepen hebben? Omdat zijn uitstralende levensether, die de
oervolmaaktheid het dichtst benadert, die van jullie, die nog tamelijk onvolmaakt
is, heel gemakkelijk aanvoelt, zoals je zelfs in de donkerste nacht, als je
iemands hoofd met je handen betast, waar kunt nemen of hij veel haar heeft of
dat hij kaalhoofdig is!
[9] Jullie
gevoel begint, omdat jullie maar een zeer zwakke uitstralende levenssfeer
hebben, waar je lichaam begint; daarbuiten heeft jullie ziel nog geen greintje
gevoel!"
225 De wonderkracht van de wedergeborenen
[1] (DE HEER:)
Vooral bij grote bewogenheid kan het gevoel en de waarneming van deze Moren
zich vele uren gaans uitstrekken en zij kunnen daarom gemakkelijk waarnemen wat
voor mensen het zijn die naar hen toekomen. Zij zullen weliswaar bij iemand het
diepere geestelijke wezen niet goed onderkennen, - maar de eigenlijke
zielstoestand heel zeker!
[2] Toen zij
vanmorgen hierheen kwamen, herkenden zij Mijn ziel en haar wijsheid en kracht
in zekere zin reeds van verre; alleen de geest in de ziel konden zij niet
waarnemen, omdat Gods geest alleen door een geest uit God gezien kan worden.
Daartoe moest Ik door Mijn woord eerst in hun hart de vonk leggen; en toen de
vonk al gauw sterker werd, omdat hij overvloedige, juiste voeding vond in een
volmaakte ziel, herkenden zij Mij ook weldra in Mijn geest en nu weten zij
reeds intenser dan jullie, met wie zij in Mij te maken hebben.
[3] Dat alles
is het gevolg van een volmaakte ziel. Jullie zielen zullen weliswaar, op een
paar na, als zielen op zich nooit tot dit inzicht komen, maar zij zullen door
Mijn overgrote liefde voor jullie zo gelouterd worden, dat zij volkomen
geschikt zullen zijn om Mijn geest volledig op te kunnen nemen. Als jullie dan,
niet door jullie verdienste, maar enkel door Mijn liefde, genade en erbarming,
in de geest wedergeboren worden, zullen jullie nog grotere dingen verrichten
dan deze Moren, -maar niet door de kracht van de volmaaktheid van jullie ziel
maar door de kracht van Mijn geest die jullie zielen, die op zichzelf maar zwak
zijn, doordringt, waardoor dan natuurlijk ook jullie zielen voor eeuwig steeds
levenskrachtiger worden!
[4] Ik wil
echter geen wonderdoeners van jullie maken, maar echte weldoeners van de
mensen! Als Mijn in jullie gewekte geest volledig gaat werken, zal jullie
begrip helder en verlicht worden, en daardoor zullen jullie langs heel
natuurlijke weg de krachten van de natuur beluisteren, en haar geesten of
respektievelijk de geestelijke, oorspronkelijke, specifieke wezens aan jullie
dienstbaar maken; daardoor zullen jullie grote aardse levensvoordelen
verkrijgen, die jullie echter moeten gebruiken voor het welzijn van de armere
mensheid!
[5] Als de
grote voordelen, die jullie mettertijd door Mijn geest zullen verkrijgen, volgens
Mijn orde gebruikt worden, zullen zij jullie ook in alles een duizendvoudige
zegen brengen; mochten jullie deze echter na verloop van tijd soms tegen Mijn
orde in, zelfzuchtig, beginnen te gebruiken, dan zullen ze voor de mensen
broedplaatsen worden voor al het denkbare aardse onheil!
[6] Wat Ik nu
tegen jullie zeg, zeg ik ook tegen allen die jullie over duizend en nog eens
duizend jaar, iets meer of iets minder, zullen volgen. Daarna komt er weer een
andere laag van de aarde om uitgegist en bewerkt te worden met of zonder
mensen; want de aarde is groot en zij bevat veel geesten die in het gericht
wachten op verlossing.
[7] Iedere
wedergeborene kan weliswaar ook wonderen verrichten, maar niet, zoals deze
Moren, zonder de kennis van Mijn naam en Mijn wil, maar met de volle kennis van
Mijn naam en Mijn wil en Mijn onveranderlijke orde. Want als iemand iets anders
zou willen, zou dat niet kunnen gebeuren, omdat Mijn geest in hem, hem daarvoor
geen kracht zou verlenen; de ziel op zichzelf zou dan iets willen, want de
geest zou tegen Mijn wil nooit iets kunnen willen!
[8] De
wedergeboorte van de geest in de ziel beneemt de ziel echter niet haar eigen,
vrije wil en haar waarneming naar buiten toe van de reeksen grote scheppingen,
die steeds maar door zullen voortkomen uit Mijn liefde, Mijn wijsheid, orde,
macht en kracht."
226 De verhouding tussen ziel en geest
[1] (DE HEER:)
"De ziel zal zich steeds zo tot de geest verhouden als het aardse lichaam
tot de ziel. Het lichaam van een ziel, al is die nog zo volmaakt, heeft in
zekere zin ook een eigen wil om te genieten, waardoor de ziel bedorven kan
worden als zij daarop ingaat. Een juist opgevoede ziel zal echter nooit ingaan
op de vraatzucht van het lichaam en steeds de baas over haar lichaam blijven;
maar bij een verkeerd opgevoede ziel is dat heel goed mogelijk.
[2] Toch
bestaat er tussen ziel en geest alleen maar dezelfde verhouding als tussen een
oervolmaakte ziel en haar lichaam. Het lichaam kan zelf begeerten hebben zoveel
het maar wil en met al zijn stekels, die vaak zeer scherp zijn, de ziel
prikkelen om daaraan te voldoen en deze te bevredigen, maar dan zegt de
volmaakte ziel daar toch altijd met succes nee tegen! En precies hetzelfde doet
Mijn geest in de ziel waarin hij helemaal is overgegaan!
[3] Zolang de
ziel helemaal opgaat in de wil van de geest, zo lang gebeurt alles precies
volgens de wil van de geest, die ook Mijn wil is; maar wanneer de ziel echter,
door herinneringen van vroeger, wat meer bezig is met zinnelijke dingen, dan
treedt op zulke momenten de geest terug en laat de ziel alleen over aan de
uitvoering van haar wens, waarvan meestal niets terecht komt, vooral als de
uitvoering daarvan zeer weinig of vaak ook helemaal niets geestelijks ten doel
heeft.
[4] De ziel,
die weldra haar egoïstische zwakheid en onhandigheid bemerkt, laat dan ook al
gauw haar op eigen lust gerichte dromen varen, verenigt zich weer heel innig
met de geest en laat diens wil overheersen. Dan is er natuurlijk weer orde en
kracht en macht in overvloed."
[5] Wat timide
vraagt dan tenslotte CYRENIUS weer: "Heer, door al Uw huidige spreken en
vermanen ben ik nu toch wel op een punt gekomen, waarop ik voel dat ik op het
terrein van mijn kennis een belangrijk tekort heb en dat tekort wordt steeds
duidelijker merkbaar!
[6] U zei
zojuist, dat het egoïstische van de ziel, ook al doordringt door het voltrekken
van de geestelijke wedergeboorte U w geest de ziel volledig en neemt deze haar
volledig in bezit, toch niet zodanig overgegaan is in de geest dat deze zich op
bepaalde momenten er niet meer van zou kunnen distantiëren. De ziel bezit dus
nog steeds haar egoïsme en kan zelfs op haar eigen houtje denken en willen, net
als zij dat voor de wedergeboorte van de geest in haar substantiële wezen deed.
[7] Maar als
zij voor die tijd zelf kan willen en denken, moet zij ook een vrij, op zichzelf
staand onderscheidingsvermogen bezitten, en moet zij daarmee het onnoemelijke
voordeel inzien van datgene wat haar geest haar ingeeft, boven datgene wat haar
eigen zinnen haar bieden. Als zij dat noodzakelijkerwijs beseft, hoe kan zij
dan ooit nog voor zichzelf iets denken en willen wat haar niet door de geest is
ingegeven? ! Moet het dan niet voor alles haar vurigste wens zijn, die haar
gehele wezen het gelukkigst stemt, om voor eeuwig geheel volmaakt één te zijn
met de geest en dat onveranderlijk te blijven?! -Ik vind eigenlijk dat het
blijvende vermogen om egoïstisch te denken, te willen en te beslissen, nog een
onvolmaaktheid is in het geestelijke bestaan van de mens.
[8] Maar het
klinkt ook vreemd dat een ziel, die eigenlijk helemaal opnieuw geboren is in
haar geest -die dan toch veel sterker zou moeten zijn dan de pure, oervolmaakte
ziel van een van deze Moren, bij wie nog lang geen sprake is van een
geestelijke wedergeboorte, en vroeger nog des te minder ooit sprake was als
zodanig veel minder kan dan zo 'n op zichzelf staande, zuivere, oervolmaakte
ziel van een van deze Moren! Als zulke zielen iets willen, gebeurt het; maar
als een in haar geest wedergeboren ziel -wat toch beslist meer betekent dan
enkel een oervolmaakte ziel te zijn - iets zelf zou willen, gebeurt het niet,
omdat de geest het niet wil!
[9] Ook in het
hiernamaals zullen de zielen van deze Moren het wonderbaarlijke vermogen bezitten
om daar minstens evenveel wonderbaarlijks te kunnen doen als hier; maar onze,
in de geest wedergeboren ziel zou dan, zeg maar voor haar privé-genoegen,
helemaal niets kunnen? Waarachtig, Heer, voor de eerste keer is dit nu iets,
wat ik beslist niet kan begrijpen! Want ik vind daarvoor noch enige reden, noch
enig voor het verstand aannemelijk aanknopingspunt. Zou U daarom zo goed willen
zijn ons blanken deze zaak wat duidelijker te maken, want dat is iets
onverteerbaars voor ons!"
227 Hersenen en ziel
[1] IK zeg:
"Ik heb jullie al eerder eens laten zien hoe een ziel, en tenslotte de
gehele mens, door een verkeerde opvoeding alle menselijke vermogens verliest om
tot een met Mij overeenstemmende staat van heerlijkheid te komen. Als je bij
een kind het eerst het verstand op een bepaalde manier vormt, en de hersenen,
terwijl ze nog niet voor twee derde volledig ontwikkeld zijn, toch gedwongen
worden om woorden, beelden en getallen in enorme aantallen op de nog zeer
zachte en ook nog waterige hersenplaatjes die bezig zijn zich te vormen, in
overeenkomstige beelden op te nemen, dan worden de bovengenoemde plaatjes
enerzijds te sterk gehard en anderzijds door te grote geheugeninspanningen in
een totale wanorde gebracht, waardoor zulke kinderen later als jongemannen en
nog later als mannen voortdurend geplaagd worden door hoofdpijn, waarvan zij
hun leven lang nooit geheel verlost kunnen worden.
[2] Het hele
brein wordt reeds lang tevoren met allerlei tekens volgeplakt, waardoor het
ongevoelig wordt voor de opname van de heel subtiele tekens, die, nadat ze
eerst opstijgen uit het hart, ingeprent moeten worden op de zeer gevoelige
hersenplaatjes. Als later dan ook het hart de een of andere hogere geestelijke
waarheid aanreikt aan de ziel, vindt die nergens een houvast en de ziel kan
haar niet vasthouden, omdat deze waarheid nooit langer dan slechts een moment
aanschouwelijk aan de ziel kan worden getoond.
[3] Bovendien
belemmert steeds een hoeveelheid materiële, grove wereldse beelden als een
dicht woud het uitzicht van de ziel, waardoor zij onmogelijk de heel tere,
kleine, oneindig vele, maar heel zwak ingeprente tekens kan zien. Als er
ogenblikken zijn waarop zij de heellicht opgebrachte nevelachtige beelden, die
uit het hart zijn opgekomen, ontdekt, dan lijkt dat haar een vertekend beeld
dat zij onmogelijk kan begrijpen of duidelijk genoeg kan zien, omdat de grove
materiebeelden voor het geestelijke beeld komen te staan en het ten dele
afdekken en ten dele onherkenbaar maken.
[4] Je denkt
nu waarschijnlijk: 'Ja, waarom moet de ziel dan juist naar de hersenplaatjes
kijken? Laat zij zich maar meteen met het hart bezig houden en zo binnengaan in
het licht van haar geest! ' Dat zou wel juist zijn, als men maar meteen zo,
zonder schade toe te brengen aan het leven, de eenmaal vastgestelde levensorde
geheel om zou kunnen vormen!
[5] Zou het
dan ook niet beter zijn als men iemand, die door wat voor oorzaken dan ook,
hetzij reeds in het moederlichaam of later op aarde, blind is geworden,
bijvoorbeeld op de kin of op het voorhoofd of op de neus een paar ogen zou
geven? -Dat zou prima zijn, als zo'n paar nieuwe, ergens anders aangebrachte
ogen, niet een geheel ander lichamelijk organisme nodig zouden hebben!
[6] Want bij
het mechanisme van het menselijk lichaam bestaat een heel strenge,
mathematische orde waardoor alles geen haarbreedte van zijn plaats verschoven
kan worden, en die niet gewijzigd kan worden zonder het hele organisme totaal
te veranderen. Daardoor is het volkomen onmogelijk bij iemand een zintuig op
een andere plaats van zijn lichaam te zetten zonder het hele lichaam volkomen
te veranderen, het een andere vorm en een heel andere inwendige inrichting te
geven.
[7] Maar zoals
men bij het lichaam om de genoemde reden niet op andere plaatsen zintuigen aan
kan brengen teneinde de op de juiste plaats aanwezige te vervangen, zo is het,
maar dan in nog veel grotere mate, ook het geval bij de ziel, die een nog veel
teerder, geestelijker organisme is! Zij kan slechts door de hersenen van het
lichaam zien en horen; de andere indrukken, die echter dof en onverklaarbaar
zijn, kan de ziel weliswaar ook met andere zenuwen waarnemen, maar deze moeten
toch ononderbroken in verbinding staan met de hersenzenuwen, omdat anders het
gehemelte geen smaak en de neus geen reuk heeft."
228 De juiste vorming van de hersenen
[I] (DE HEER:)
"Zolang de ziel het lichaam bewoont, zijn en blijven de hersenen het
belangrijkste gezichtsorgaan van de ziel. Als deze op de juiste wijze
ontwikkeld zijn, zal de ziel de uit het hart in de hersenen ingeprente
levensbeelden goed en nauwkeurig zien en aan de hand daarvan ook denken, besluiten
en handelen. Want ook al kan de ziel, op bepaalde momenten van vervoering door
de handoplegging van iemand met een sterk geloof en een sterke wil, persoonlijk
vanuit de maagholte helder zien, zoals onze Zorel jullie daar een voorbeeld van
gaf, dan heeft zij daar toch voor het werkelijke leven weinig of niets aan,
want in de duistere behuizing van haar dierlijk lichaam kan haar daarvan ook
niet de minste herinnering blijven.
[2] Als de
lichamelijke hersenen bij een bepaald zien of waarnemen van de ziel tijdens
haar lichamelijk bestaan niet meedoen, behoudt de ziel geen herinnering, maar
hoogstens een dof vermoeden; want voor datgene wat de ziel in de hersens van
haar eigen hoofd opneemt, heeft zij evenmin een bepaald gezichtsvermogen, als
het lichaam een bepaald gezichtsvermogen heeft om inwendig te kunnen zien wat
er zich allemaal door de ogen en door de oren als beelden op de hersenplaatjes
heeft ingeprent. Dat kan alleen maar de ziel zien, die zich binnen in het
lichaam bevindt.
[3] Wat dan
echter aan de hand daarvan weer in de hersenen van de ziel wordt opgeslagen,
kan de ziel met haar ogen, die net als die van het lichaam alleen naar buiten
gericht zijn, niet zien en met haar oren niet horen, maar dat kan alleen de
geest in haar. Daarom kan een mens pas dan iets zuiver geestelijks volledig
herkennen, wanneer de geest, helemaal ontwaakt in de ziel, in haar is
overgegaan.
[4] Ik zie
echter wat innerlijk in de geest is, en door Mij ziet dan weer de geest van de
mens die met Mij of met Mijn geest identiek is; want deze is een weerspiegeling
van Mij in de ziel, zoals de zon geheel weerspiegeld wordt (in een spiegel.)
[5] Zolang een
ziel dus in een lichaam woont, heeft zij een goed ontwikkeld, lichamelijk brein
absoluut nodig om waarachtig, helder te kunnen zien; maar aan een misvormd
brein heeft zij voor het geestelijke zien helemaal niets, zoals zij ook niets
heeft aan het zien door de maagholte, omdat zij zich daarvan, zoals Ik heb
verteld, niets kan herinneren. Want ook al blijft dat in haar geestelijke brein
voor eeuwig vastgelegd, dan heeft zij daarvoor toch geen oog en geen oor, want
dat heeft de in haar ontwaakte geest pas.
[6] Wanneer
dus de hersenen op juiste wijze en geheel volgens Mijn orde vanuit het hart
ontwikkeld worden en de geestelijke levensindrukken die een lichtbron zijn,
eerder op de hersenplaatjes ingeprent worden dan de materiële, dan worden de
daaropvolgende indrukken van de buitenwereld verlicht, waardoor deze in al hun
onderdelen eenvoudig en volkomen duidelijk en volgens de ware wijsheid
begrijpelijk en bevattelijk worden. En het licht dat er doorheen straalt
vervult dan niet alleen het gehele menselijke organisme, maar het stroomt met
geestelijk heldere stralen nog veel verder dan dit organisme en vormt zo de
uitstralende levenssfeer, waarmee een mens dan, als die sfeer mettertijd
noodzakelijkerwijs steeds dichter en krachtiger is geworden, in de buitenwereld
ook zonder de wedergeboorte van de geest wonderbaarlijke dingen kan verrichten,
zoals jullie dat bij onze Moren hebben gezien.
[7] Maar als
bij de mens de hersenen verkeerd zijn gevormd en de indrukken op de
hersenplaatjes slechts bestaan uit matte schaduwbeelden waarvoor de ziel
tenslotte al haar levenslicht nodig heeft om ze ook maar heel oppervlakkig aan
de buitenste contouren van de vormen te herkennen, dan kan de ziel zelf nooit
zoo veel licht.gaan geven dat er zich uit haar overvloedige licht een
levenskring naar bulten zou kunnen ontwikkelen.
[8] Slechts
door ware deemoed, door de krachtigste liefde tot God en de naaste en door
speciaal te streven naar geestelijke dingen, worden de materiële beelden in de
hersenen verlicht en daardoor vergeestelijkt, en de hersenen worden daardoor
weer enigszins in orde gebracht, -maar tijdens het lichamelijke leven toch met
meer zodanig dat ze worden zoals bij deze Moren.
[9] Maar dat
geeft niet, want Mij is één wedergeborene van jullie liever dan 99 van zulke
natuurlijke, volmaakte zielen, die nog nooit hebben hoeven boeten. Want Mijn
ware kinderen moeten vanuit hun zwakheid sterk worden!
[10] Mijn
Cyrenius, heb je dit alles nu goed begrepen en zijn je vragen nu goed
beantwoord?"
229 Cyrenius vraagt om uitleg over de werking van de
hersenen
[1] CYRENIUS zegt:
"Heer, eerlijk gezegd zou men, om deze uitleg van U helemaal goed te
kunnen begrijpen, toch iets af moeten weten van de hersenen in het hoofd van de
mens, omdat men zich anders toch onmogelijk op de juiste wijze de
hersenplaatjes voor kan stellen, waarop bij de juiste ontwikkeling de
geestelijke beelden van de ziel, of bij een slechte en verkeerde ontwikkeling
de materiële, grove beelden van de wereld, als eerste ingeprent worden, en nog
minder hoe op zulke plaatjes de verschillende levensbeelden worden vastgelegd.
[2] Zou het U
daarom niet schikken, o Heer - omdat U toch alle dingen mogelijk zijn -, ons
een voorbeeld of een evenbeeld van een hersenplaatje, zowel van het voorhoofd
als van het achterhoofd, te laten zien, opdat wij dan ook een juiste voorstelling
zouden kunnen krijgen van datgene, waarvan U Zelf hebt aangegeven, dat het
uiterst belangrijk is?! Want als men zich bij zo'n enorm belangrijke les van
een daarbij voorkomende zaak geen volledig juist begrip kan vormen, moet ook
het geheel daar duidelijk onder lijden!
[3] In onze
ziel bevindt zich beslist nog veel te weinig licht om zelf de hersenplaatjes
van het hoofd, zowel naar vorm alsook naar bruikbaarheid, juist te beoordelen
of zelfs helderziend te bekijken, teneinde zichzelf daarover een juist begrip
te vormen. Het is dus noodzakelijk dat wij blanken met een zwakke ziel, op z 'n
minst de juiste kennis verkrijgen over dat organisme van ons lichaam waarvan de
juiste vorming, zeg maar, vrijwel geheel bepalend is voor het wel en wee van de
mens. Indien, zoals gezegd o Heer, het U zou schikken, dan zou ik heel graag
één of meer hersenplaatjes willen zien; maar ook, indien mogelijk, zowel met de
juiste als met de onjuiste afbeeldingen!"
[4] IK zeg:
"Ik wist wel, dat Ik jullie zo ver zou brengen dat jullie zelf zouden
beseffen wat er aan jullie ontbrak en een ware behoefte zouden voelen de hiaten
in jullie op te vullen; en kijk, dat verlangen van jou is mij liever dan een
ander waarmee je je eerst steeds bezig hebt gehouden, toen Ik te kennen gaf
dat zelfs de ziel van een volledig wedergeboren mens als zodanig in de
materiële wereld der schepselen nooit het wonderbaarlijke zal kunnen doen, wat
een oorspronkelijk onbedorven ziel geheel alleen en uit zichzelf tot stand
brengt!
[5] Ik zei je
weliswaar, dat een wedergeborene dat tot stand zou kunnen brengen wat Ik Zelf
kan, echter alleen binnen en door Mijn eeuwigheidsorde, maar daarmee scheen je
niet zo erg tevreden te zijn! Je schonk daarbij echter geen aandacht aan het
feit, dat deze oervolmaakte zielen verder ook niets kunnen dan alleen datgene,
wat binnen Mijn orde toelaatbaar en nuttig is.
[6] Want alles
wat zij met de kracht van de uitstralende levenssfeer van hun ziel naar jullie
mening schijnbaar wonderbaarlijk doen, is iets wat net zo natuurlijk is als dat
deze bodem begroeid is met mos en gras en dat het water van deze binnenzee in
de grote uitholling blijft staan tengevolge van het gewicht van het water. Als
je deze twee hier nu genoemde natuurverschijnselen als binnen de orde en
volkomen natuurlijk beschouwt, dan zal het je ook geen moeite kosten datgene
binnen dezelfde orde en natuur te plaatsen, waartoe deze oervolmaakte zielen,
in verband met hun aardse levenssfeer en het door hen bewoonde land,
noodzakelijkerwijs in staat moeten zijn.
[7] Deze Moren
hebben wel een zeer zwarte huid, maar daarentegen een des te lichtere ziel. Zij
kennen ook voor het grootste deel de voornaamste organen van hun inwendige,
lichamelijke levensorganisme, en de hersenplaatjes kennen zij heel goed, want
hun oervolmaakte zielen kunnen van binnen uit hun lichaam bekijken, en als daar
iets aan mankeert, zien zij de plaats waar het euvel zich bevindt en ook
waaruit het bestaat.
[8] Met hun
uitstralende levenssfeer, die op zulke momenten zeer krachtig werkt, vinden zij
ook al gauw het kruid dat gebruikt moet worden om het euvel spoedig te
verhelpen. Alleen wanneer hun pezen en aderen lui en slap worden, en het bloed
dikker wordt, geloven zij dat er geen kruid meer is om deze algehele aftakeling
te verhelpen van het oude en, om geheel natuurlijke redenen, zwak en zeer moe
en traag geworden lichaam; dan vinden zij het maar het beste, dat de ziel voor
zichzelf zorgt, haar krachten verzamelt en het voor het vervolg
geheelonbruikbaar en lelijk geworden lichaam verlaat en zich, vrij van alle
aardse banden, naar het land van de gelukzaligheid begeeft, dat zich voor
altijd en eeuwig tussen zon, maan en aarde bevindt.
[9] Deze
mensen hebben dan ook niet de minste vrees voor de dood, wel zijn zij bang voor
een lichamelijke ziekte, omdat daardoor de krachten van de ziel onnodig sterk
belast worden, waardoor de ziel zelf daarna een tijdlang zwak en zodoende
onvolmaakt moet blijven."
230 De gevolgen van de onkuisheid
[I] (DE HEER:)
"Maar wat betreft ingetogenheid van lichaam en van leven en ware
maagdelijke kuisheid, is er op aarde geen volk dat deze deugd meer in ere houdt
dan juist deze zwarten, en waaraan de zonde van de hoererij, de ontucht en de
onkuisheid minder eigen is dan juist ook deze Moren.
[2] Ook dat is
echter iets van het grootste levensbelang, want als de blanken deze zonde
zouden mijden en alleen maar geslachtelijke gemeenschap zouden hebben wanneer
dat nodig is voor het verwekken van een vrucht in het lichaam van een deugdzame
vrouw, dan zeg Ik jullie: Er zou er niet één onder jullie zijn, die niet op z'n
minst helderziende zou zijn! Maar nu, bij jullie huidige zeden, verkwist zowel
de man als de vrouw de beste krachten door vaak dagelijks de alleredelste en de
meest aan de ziel verwante levenssappen te verspillen, waardoor zij nooit een
voorraad hebben waaruit tenslotte een steeds intensiever licht in hun ziel zou
kunnen ontstaan!
[3] Daarom
worden zij echter geleidelijk aan steeds tragere en op poliepen lijkende,
genotzuchtige wezens. Zelden zijn zij in staat tot een heldere gedachte en zij
zijn vreesachtig, laf, zeer materieel, humeurig, wispelturig, zelfzuchtig,
jaloers en afgunstig. Zij kunnen moeilijk of helemaal nooit iets geestelijks
begrijpen, want hun fantasie zwerft steeds binnen de aantrekkingskracht van het
stinkende vlees rond en wil zich nooit verheffen tot iets hogers en
geestelijkers. En ook al zijn daar zo nu en dan ook mensen onder die tenminste
op momenten dat zij geen begeerte naar het vlees hebben een vluchtige blik naar
boven richten, dan komen er toch méteen, als zwarte wolken aan de hemel,
zinnelijke gedachten en deze bedekken het hogere zodanig, dat de ziel het
volkomen vergeet en zich meteen weer in de stinkende poel van de lichamelijke
lust stort!
[4] Bij zulke
mensen baten de goede voornemens, die zij niet zelden hebben, weinig of niets.
Zij lijken meestal op varkens, die zich met steeds vernieuwde begeerte in de
afschuwelijkste modderpoelen storten en daarin met het hele lichaam rond
woelen, en op honden, die naar dat, wat zij uitgespuwd hebben, terugkeren en
het begerig weer opvreten.
[5] Laat het
jullie daarom naar waarheid gezegd zijn, dat hoereerders en hoeren, echtbrekers
en echtbreeksters, en ontuchtigen van allerlei soort en van ieder geslacht,
moeilijk of ook helemaal nooit de toegang tot Mijn Godsrijk zullen vinden!
[6] Als je dat
nu in je hart wat te overdreven vindt, probeer dan eens zo'n zinnelijk mens te
veranderen! Begin met hem op de geboden van God opmerkzaam te maken en zeg
tegen hem: 'Vrede zij met je, het rijk van God is dichtbij je gekomen! Houd op
met je zondige leven, heb God lief boven alles en je naaste als jezelf! Zoek de
waarheid, zoek het rijk van God in de diepte van je hart! Laat de wereld en
haar ijdele materie varen en probeer het leven van de geest in je te wekken!
Bid, zoek en handel binnen de orde van God!" -en je zult deze woorden tot
volledig dove oren gericht hebben! Hij zal je uitlachen, je de rug toekeren en
tegen je zeggen: 'Verdwijn, vrome dwaas, maak me niet kwaad met je domheid,
anders noodzaak je mij je in je gezicht te slaan! ,
[7] Zeg Mij,
wat zou je dan nog verder tegen zo'n lichamelijke woesteling beginnen,
vooropgesteld dat je daartoe niet door de overheid gemachtigd bent? ! Als je
hem voor de tweede maal vermaant, staat je een nog ergere grofheid te wachten
dan de eerste! Wat dan?
[8] Verricht
een wonder in zijn bijzijn! Zal hem dat misschien ogen en oren openen? O kijk,
dat zal hij voor een goocheltruc aanzien en hij zal tegen je zeggen: 'Laat nog
eens meer van die vermakelijke kunsten zien! ' -maar het mag hem niet schaden,
anders vergrijpt hij zich aanjou en vecht met je op leven en dood; en als je
zijn ledematen zou verlammen, zou hij je de ontzettendste vloeken naar het
hoofd slingeren!
[9] Daarom is
een hoereerder niet alleen een zinnelijke zondebok, maar, als hij geprikkeld
is, ook een heel slecht mens; hij zit vol wild vuur en is blind en doof voor al
het goede en ware van de geest. Een rover zul je veel eerder bekeren dan een
echte hoereerder en echtbreker."
231 De zegen van een verwekking volgens de gestelde
orde
[1] (DE HEER:)
"Wel, waar ontucht en hoererij bij de mensen als een ware pest voor de
ziel om zich heen heeft gegrepen, heeft het prediken van het evangelie geen zin
meer! Want hoe zou men voor dove oren moeten en kunnen spreken en voor blinde
ogen tekenen doen? Waar echter de waarheid niet wordt gepredikt, en niet meer
gepredikt worden kan, terwijl deze het enige is wat zielen kan sterken en
vrijmaken en door en door verlichten, omdat de ziel alleen maar door de
waarheid werkzaam, volliefde en bijgevolg ook vollicht wordt, hoe zou er dan
ergens anders vandaan een licht in de ziel moeten komen, en waaruit zou zich
dan, behalve juist uit het licht van de waarheid in de ziel, de uitstralende
levenssfeer moeten vormen?!
[2] Bij een
volk waar dus ontucht en hoererij hoogtij vieren, bezitten de mensen totaal
geen uitstralende levenssfeer; zij zijn traag, laf en gevoelloos en niets
bezorgt hun nog een verheffend en gelukkig stemmend genoegen, en een mooie vorm
of gestalte doet hun niets. Zij leven alleen voor het stomme, dierlijke genot
waar hun lichaam hen toe drijft; voor al het andere hebben ze of heel weinig,
of helemaal geen gevoel!
[3] Zorg er
daarom voor alles voor dat deze zonde nergens om zich heen grijpt en echtparen
moeten alleen maar dat doen wat beslist noodzakelijk is voor de verwekking van
een mens !
[4] Wie zijn
vrouw lastig valt tijdens haar zwangerschap, bederft de vrucht reeds in het
moederlichaam en plant daarin de geest van de ontucht; want de geest die de
echtelieden dwingt en prikkelt om meer dan volgens de natuur noodzakelijk is
gemeenschap te hebben, diezelfde geest gaat dan versterkt over in de vrucht.
[5] Daarom
moet er ook bij de verwekking goed en zeer gewetensvol op gelet worden, dat de
gemeenschap ten eerste niet uit lage wellust plaats vindt, maar uit ware liefde
en geestelijke toeneiging, -en ten tweede dat de vrouw, zodra zij in
verwachting is, nog ruim zeven weken na de geboorte van haar vrucht met rust
wordt gelaten!
[6] Kinderen
die zo volgens de regels verwekt worden en in het moederlichaam ongestoord tot
volle rijpheid zijn gekomen, zullen ten eerste al met een volmaaktere ziel op
de wereld komen, omdat de ziel in een volmaakt gerijpt organisme beslist eerder
en gemakkelijker voor haar geestelijke centrum kan zorgen dan bij een dat
helemaal bedorven is, waaraan zij steeds maar moet verbeteren en herstellen, en
ten tweede is zij zelf zuiverder en lichter, omdat zij niet verontreinigd is
door de wulpse, ontuchtige geesten, die vaak dagelijks door de wellustige
nabevruchtingen in het vlees en ook in de ziel van het embryo mee verwekt
worden.
[7] Hoe
gemakkelijk kan zo'n ziel haar hart reeds in de teerste kindertijd, als een
Samuël, uit ware kinderlijke, heel onschuldige liefde tot God verheffen! En wat
een heerlijke grondschets van het oerleven wordt op deze wijze uit de ware
diepte van het hart vóór iedere materiële schets in het jonge, tere brein,
stralend licht en helder ingeprent, waardoor het kind in dit licht dan de later
komende beelden uit de materiële wereld op de juiste wijze kan beoordelen voor
wat betreft betekenis en relatie, omdat deze beelden op een verlichte en
levensechte ondergrond in zekere zin ingeplant en uitgebreid worden en als het
ware in hun delen ontleed en, 'omdat ze door en door verlicht zijn, door de
zielook gemakkelijk door en door bezien en begrepen worden.
[8] Bij zulke
kinderen begint zich al vroeg een uitstralende levenssfeer te vormen, en zij
worden al gauw moeiteloos helderziend, en alles wat zich binnen Mijn orde
bevindt, zal zich naar hun wil beginnen te richten. -Wat zijn daarbij
vergeleken de reeds in het moederlichaam bedorven kinderen? Ik zeg jullie:
Nauwelijks meer dan schijnbaar levende schaduwbeelden van het leven! En wat is
daar de voornaamste oorzaak van? Dat, wat Ik jullie nu al voldoende als gevolg
van de wellust heb beschreven!
[9] Waar later
Mijn woord door jullie gepredikt wordt, moet deze les niet ontbreken; want zij
bewerkt de grond en de bodem van het leven en, maakt deze vrij van alle dorens
en struikgewas en distels, waarvan nog nooit een mens druiven en vijgen geoogst
heeft. Als de grond en de bodem eenmaal.gereinigd is, is het niet moeilijk het
edele levenszaad in de door het licht uit het hart doorlichte, en door de vlam
van de liefde met leven verwarmde, voren te strooien. Niet één korreltje zal er
vallen zonder meteen te ontkiemen en zich snel te ontplooien voor het dragen
van een rijke levensvrucht! Maar op wilde, ongereinigde grond kunnen jullie
zaaien wat je wilt, maar je zult daarmee toch nooit een gezegende oogst
binnenhalen!
[10] Want een
mens die Mijn woord uitdraagt en onder de mensen uitstrooit, lijkt op een
zaaier die prachtig koren nam en het op iedere bodem strooide waar hij maar
kwam.
[11] Veel viel
er op onvruchtbaar zand en rotsen. Toen het daarna regende, begonnen de korrels
wel heel tere kiemen te vormen, maar de regen hield weldra op en er kwamen
winden en de gloeiende stralen van de zon, en die verdreven weldra alle vocht van
de harde bodem en daarmee stierven ook de tere, nauwelijks uitgelopen kiemen,
en er kwam geen vrucht.
[12] Een ander
deel viel echter onder doornstruiken en vond daar vocht en kiemde goed en
groeide op; maar al heel gauw werd het door het onkruid van de wereldse
begeerten overwoekerd en verstikt, en het leverde daarom ook geen vrucht.
[13] Een deel
viel echter op de openbare weg; dat ontkiemde zelfs niet, maar werd meteen voor
een deel platgetrapt en voor een deel door de vogels uit de lucht opgegeten! Dat
dat ook geen vrucht opleverde, hoeft niet extra vermeld te worden.
[14] Slechts
één deel viel in goede aarde; het kiemde, groeide goed op en gaf een goede en
rijke oogst.
[15] Dit beeld
dient om jullie te laten beseffen, dat men de parels niet voor de zwijnen moet
werpen! Het gaat er vooral om de bodem eerst te reinigen en te bemesten, en dan
pas daarop te beginnen met het uitzaaien van het zaad van het levende woord,
dan zal het zware werk beslist geen vergeefse moeite geweest zijn! Want bij het
werk van de verspreiding van Mijn levende woord is goede wil alleen niet
voldoende; een juiste en ware levenswijsheid moet daarbij leiding geven, -als
een verspreider van Mijn woord alleen maar een goede en vaste wil heeft, zou je
hem kunnen vergelijken met de profeet Bileam, wiens ezel wijzer was dan
hijzelf!
[16] Kijk,
vriend Cyrenius, in alles wat Ik je tot op heden gezegd heb, heb je weliswaar
het antwoord op je vraag als zodanig niet gekregen, en in je hart sta je nog
steeds op het punt om Mij daaraan te herinneren, -maar Ik zeg je, dat als aan
je verlangen meteen voldaan zou zijn, het van weinig nut voor je geweest zou
zijn als Ik dit niet eerst vooraf had laten gaan."
232 De bouw van de menselijke hersenen
[1] (DE HEER:)
"Maar nu zullen wij zien of wij, om jullie beter voor te lichten, in staat
zijn ons een hersenplaatjesmechanisme te bezorgen! Wij zouden nu weliswaar door
Raphaël uit Rome meteen een paar natuurlijke mensenhoofden hier kunnen laten
brengen -want zojuist zijn twee van de ergste misdadigers in Rome onthoofd, nog
wel op het Capitool! -, maar aan de hoofden van deze booswichten zouden wij
weinig of niets hebben!
[2] Daarom wil
Ik dat de engelons vier geschikte witte, heel zuivere kiezels uit een beek hier
brengt. Daarmee zullen wij proberen een menselijk brein voor te stellen, zo
goed dat met de materie maar mogelijk is. - Raphaël, ga en bezorg ons het
gevraagde!"
[3] Raphaël
werd nu opeens onzichtbaar, ongeveer zeven tellen, maar toen stond hij
plotseling weer bij ons en legde vier sneeuwwitte kiezels voor ons, dat wil
zeggen voor Mij, op tafel. Twee waren wat groter en twee wat kleiner, overeenkomstig
de grote voorhoofdshersenen voor de beelden van het licht, en de kleine
achterhoofdshersenen voor de tekens van de klanken.
[4] Toen de
stenen voor Mij op hun plaats lagen, raakte Ik ze aan en zij werden doorzichtig
als het zuiverste bergkristal. Daarna ademde Ik erop en zij verdeelden zich in
miljoenen minuscule, viervlakkige piramiden, ieder bestaande uit drie zijden of
zijvlakken en een ondervlak.
[5] De twee
stenen aan Mijn rechterhand stelden hersenen voor die zich in de juiste orde
bevonden, en die aan Mijn linkerhand de hersenen die zich door een verkeerde
opvoeding en door andere, latere, slechte invloeden in de verkeerde orde
bevonden, zoals men die gewoonlijk bij de mensen aantreft.
[6] Daar waren
echter niet alleen piramiden, maar naast een gering aantal piramiden waren er
vrijwel alle in de meetkunde voorkomende, stereometrische vormen, figuren en
typen te zien, wat des te beter zichtbaar werd toen Ik door een ademtocht de op
tafelliggende op hersenen lijkende constructie tienmaal groter had gemaakt,
zodat er nu vier heel grote, goed gebouwde hopen ten aanschouwe van de
buitengewoon verbaasde leerlingen voor ons op de tafel lagen, die daarvoor snel
door Raphaël behoorlijk wat groter gemaakt moest worden.
[7] IK zei:
"Nu kunnen jullie de vormen van de plaatjes van alle vier de hersenhopen
afzonderlijk en goed herkenbaar bestuderen!
[8] Kijk, hier
rechts bestaan de voorhoofdshersenen uit allemaal regelmatig gevormde
piramiden, en ook de achterhoofdshersenen bestaan uit soortgelijke piramiden,
-alleen zijn deze driemaal zo klein, maar dat is voor het opnemen van enkel
luchttrillingsgetallen toch ruim voldoende voor de ziel.
[9] Kijk nu
echter naar de beide hopen aan Mijn linkerkant! Daar zie je heel verschillende
vormen, zoals al eerder opgemerkt, en zij passen nergens goed tegen elkaar; dan
is er hier, dan weer daar een holle ruimte en dat geeft aanleiding tot allerlei
verkeerde weerkaatsingen, zoals jullie later ook werkelijk zullen zien. Het
achterhoofd, dat er net zo uitziet als het voorhoofd, heeft eveneens plaatjes
die driemaal zo klein zijn als die van het voorhoofd. -Kijk nu eens naar de
vormen!"
[10] Dan komen
allen dichterbij om het brein te bekijken, dat nu door middel van de vier
kunstmatig vergrote kiezelstenen wordt voorgesteld -tot nu toe alleen nog maar
voor wat betreft de piramidale plaatjesvormen, zonder inwendige kamerafdeling
en zonder onderlinge verbindingen van de hersenplaatjes.
[11] "Als
allen daar een zo duidelijk mogelijk begrip van gekregen hebben, zal Ik, door
er nogmaals op te ademen, de hersenplaatjes in kamertjes afzonderen en ze in
iedere kamertje polair verbinden, net als de kamers zelf en het voorhoofd met
het achterhoofd, opdat daardoor de hersenplaatjes, onafhankelijk van hun
soort, in staat zijn beelden of tekens op te nemen."
[12] CYRENIUS'
verbazing wordt hem haast te machtig en hij zegt tenslotte: " Ah, nu gaat
mij een licht op! De oer-Egyptenaren die het eerst hun scholen in de vorm van
piramiden gebouwd hebben, waren beslist nog mensen met een oervolmaakte ziel,
dus inwendig vollicht, en zij konden de organische bouw van hun lichaam zien!
Zij zullen deze piramidale vormen die voor de menselijke waarneming het
belangrijkst zijn, beslist ook gezien hebben en zij hebben later dan ook deze
vorm bij het bouwen van hun fantastische scholen gekozen. Ja, zij zullen ook de
bouw van elke afzonderlijke hersenplaatjespiramide zo secuur mogelijk bekeken
en onderzocht hebben, en vervolgens iedere piramide ook van binnen, maar dan op
zeer grote schaal, dezelfde inrichting gegeven hebben die zij organisch bij een
piramidevormig hersenplaatje hebben gevonden!
[13] Daarom
heeft zo'n piramide van binnen zo'n groot aantal gangen en vertrekken, waarbij
en waarvan ook nu geen mens, ook al is hij nog zo knaponmogelijk meer kan
bepalen waar het een en waar het andere voor diende! Heer, heb ik dat zo nu
wel goed begrepen?!"
[14] IK zeg: "Volkomen
goed en juist; want zo was het, en de Egyptenaren hebben dan ook de vlakken van
de piramiden speciaal van binnen beschilderd met allerlei tekens en teksten en
beelden, die op gepaste wijze laten zien wat een mens op deze aarde in zijn
lichaam allemaal door moet maken en te bestrijden heeft, hoe hij zichzelf moet
Ieren kennen en hoe de ware liefde het middelpunt is van al het leven."
233 De samenhang van de hersenen in voor en
achterhoofd
[1] (DE HEER:)
"Maar nu adem Ik nog een keer op onze vier hersenhopen en dan zul je ook
iets soortgelijks zien als de obelisken * (* hoge, vrijstaande vierkante zuil,
die van boven smaller is dan beneden, en aan de bovenzijde in een
piramidevormige spits uitloopt.), die twee aan twee voor de piramiden staan. De
obelisken waren echter voor een ander doel bestemd dan de zuiltjes die twee aan
twee voor ieder vlak van de hersenpiramideplaatjes staan, want de obelisken
voor de piramiden duidden er slechts op, dat in de piramiden de wijsheid te
zoeken was, die evenwel alleen voor mensen, die aantoonbaar rein waren,
toegankelijk was.
[2] De twee
zuiltjes voor de vlakken van de hersenplaatjes, waarvan dus iedere
hersenpiramide er acht bezit, zijn de schrijfstiften die door middel van de
beweging van de daarvoor bestemde hersenzenuwen, die met de gezichts en
gehoorzenuwen heel kunstig en organisch-mechanisch in verbinding staan, de
plaatjes volgens bepaalde regels beschrijven of met nog andere overeenkomstige,
geestelijke, lichtende beelden vullen.
[3] Let nu
echter heel speciaal op alles wat daar gebeuren zal! Wij zullen nu deze
schrijfstiften met lymfe vullen en onze waarnemingen het eerst beginnen bij het
geordende geheugen! -Ik wil dat de plaatjes van deze hersenen eerst op
ordelijke wijze, uitgaand van het gemoed, zowel aan de kant van het gezicht als
van het gehoor geheel volgens de regels beschreven worden!"
[4] Allen
spanden hun ogen toen zoveel mogelijk in en staarden met de grootste aandacht
naar ons hersenapparaat. Ik moest hier weliswaar de lichtende beelden ook door
stoffelijk, fel licht laten ontstaan, want met het licht van de ziel zou er
voor de lichamelijke ogen van Mijn leerlingen zo goed als niets te zien geweest
zijn. -Wat zagen toen de zeer aandachtige toeschouwers?
[5] Zij zagen,
dat er uit de zuiltjes rossige en blauwige sterretjes over de hersenplaatjes
stroomden en wel op zo'n wijze dat een heel scherp oog in deze talloze
sterretjes op de hersenplaatjes allerlei wonderlijke, minuscule beelden begon
te ontdekken.
[6] Ik maakte
voor dit moment weliswaar ook, dat de ogen van de toeschouwers enige momenten
de sterk vergrotende eigenschap van een microscoop kregen hetgeen hier
noodzakelijk was, omdat de toeschouwers anders niet veel van de wonderbaarlijk
getekende, lichtende beelden en -vormen waargenomen zouden hebben. Daarvoor was
de eerdere, tienvoudige vergroting van de hersenpiramiden niet voldoende. Maar
omdat zij nu de hersenplaatjes duizendmaal vergroot zagen, konden zij toch al
heel wat ontdekken.
[7] Ik vroeg
nu dan ook aan CYRENIUS wat hij allemaal zag. En hij zei: "Heer, wonder na
wonder! Uit de bijzonder beweeglijke, voor de piramiden staande obelisken, die
over de gehele lengte aan alle kanten uit zeer veelorganen bestaan, stromen
voortdurend sterretjes met een lichtrode en lichtblauwe kleur . Beide, zeg
maar, voelhorens van ieder van de vier piramidevlakken, zijn ononderbroken
bezig en bewegen met hun vonkensproeiende punten voortdurend naarstig over het
voor hen staande piramidevlak en bestrooien dat met de sterretjes. Je zou
denken dat er door dit schijnbaar zinloze en willekeurige rond bewegen over het
driehoekige vlak niets dan krabbels te voorschijn kunnen komen, maar als
vanzelf groeien er allerlei ordelijke vormen uit, en het ziet er erg mooi uit.
[8] Alleen
merk ik nu dat beide zuiltjes helemaal tot rust komen zodra een vlak eenmaal is
volgetekend. Het is echter nauwelijks te geloven dat deze duizendmaal duizend
tekens en beelden in zo korte tijd door de twee levende tekenstiften op één zo
'n driehoekig vlak getekend konden worden! De vormen zijn voor ons weliswaar
nog erg klein, hoewel wij zo'n vlak zien ter grootte van een grote man; maar
deze kleine beeldjes en tekentjes staan daar zo zuiver, dat men zich niets
zuiverders en volmaakters kan indenken.
[9] Maar
waarom zijn er dan op de plaatjes in het achterhoofd, die volkomen lijken op
die van het voorhoofd, geen beelden te ontdekken? Daarop zie ik niets dan pure
lijnen, punten en ander haakvormig tekenwerk, waar ik niets van begrijp. Wat is
daar toch de betekenis van?"
[10] IK zeg:
"Dat zijn tekens van geluiden en tekens van woorden; zij staan echter niet
op zichzelf, maar zij staan steeds in polaire verbinding met een vlak van een
hersenplaatje van het voorhoofd, en het geluid of het begrip, dat door middel
van lijnen, punten en andere haakvormige tekens op de plaatjes van het
achterhoofd wordt opgebracht, wordt op datzelfde ogenblik gewoonlijk ook als
een overeenkomstig beeldje op het aan de onderzijde liggende piramidevlak van
het voorhoofd opgetekend, en zo aan de ziel getoond opdat deze het daardoor
beter kan herkennen.
[11] Om dat
tot stand te brengen moeten er een aantal zenuwdraden van iedere hersenpiramide
van het achterhoofd naar de overeenkomstige piramide van het voorhoofd lopen,
omdat anders niemand zich van een gehoord begrip, van een met woorden
beschreven omgeving of handeling een duidelijke voorstelling zou kunnen maken.
[12] Niet
gearticuleerde klanken, ook muziek, worden niet overgebracht, daarom kan geen
mens zich dan ook van een toon of een harmonie of een melodie het een of andere
beeld of ding voorstellen; want zoals gezegd, zulke klanken worden niet
nogmaals getekend op de hersenplaatjes van het voorhoofd, maar blijven alleen
op een passend piramidevlak van het achterhoofd bewaard als lijnen, punten en
haakjes.
[13] In plaats
daarvan gaan echter van de piramidevlakken in het achterhoofd, waarop pure
klanken opgetekend staan, zenuwen door het ruggenmerg naar de zenuwen in de
maagholte en vandaar naar het hart, om welke reden heel zuivere muziek ook
voornamelijk alleen op het gemoed inwerkt, het ontroert en dat niet zelden teer
en gevoelig maakt.
[14] Maar
uitgaande en opstijgend uit het gemoed kunnen de tonen toch door het licht van
de liefde door middel van de sterretjes door twee obelisken op de
hersenplaatjes als vormen getekend worden en dat zijn dan niet zelden voor de
ziel ware wegwijzers in de grote levenszalen van de geest, en om deze reden kan
goede en heel zuivere muziek de ziel heel behulpzaam zijn om volledig een te
worden met haar geest. Leer en onderwijs daarom ook de pure muziek, zoals David
deze eens beoefende!
[ 15] Dat zeer
zuivere muziek daartoe in staat is, kunnen jullie ook zien wanneer jullie in
een ruimte vijanden en vrienden bij elkaar zetten en dan in hun midden pure
muziek ten gehore brengen, dan zullen jullie in plaats van vijanden weldra
alleen maar gemoedelijke vrienden zien. Maar deze uitwerking heeft alleen heel
zuivere muziek; onzuivere en laag bij de grondse muziek veroorzaakt juist het
tegendeel.
[16] Zo heb je
dan nu gezien, dat ook klanken via een omweg toch ook als iets zichtbaars aan
de ziel voorgesteld worden, zij het niet als afbeeldingen van voorwerpen, dan
toch als hogere geestelijke vormen, in de vorm van allerlei symbolen, zoals men
die ook op de oude gedenktekens van Egypte aantreft. Ik geloof dat hetgeen je
tot nu tot getoond is, tamelijk duidelijk zal zijn, en daarom voeg Ik daar
niets meer aan toe, behalve dat dat alles alleen bij een goedgeordend en
onbedorven brein voorkomt wanneer het, zoals het hoort, vanuit het gemoed is
voorgevormd, waarbij de hersenplaatjes eerst met licht met allerlei vormen van
de ziel en de geest beschreven worden."
234 De verbinding van de zintuigen met de hersenen
[I] (DE HEER:)
"Nu wij dit belangrijke, voorbereidende werk gezien en begrepen hebben,
moeten wij, om het geheel te kunnen begrijpen, ook nog heel kort een blik
werpen op de wijze waarop tenslotte de zielook de beelden uit de stoffelijke
wereld op dezelfde hersenplaatjes in Iaat prenten.
[2] Kijk nu
hierheen; nu moeten er ook beelden die door de ogen komen, op de hersenplaatjes
aangebracht worden! -Ik wil het en dus geschiede het!
[3] Let nu
vooral op de schrijfstiften of obelisken die voor twee vlakken geplaatst zijn,
en zie eens hoe deze nu opeens helemaal donker zijn geworden! Het lijkt of ze
met een zeer donkere vloeistof gevuld zijn, en kijk, daar staan wij allemaal,
terwijl wij staan te praten, exact met de bomen en alles wat wij zien, op de
hersenplaatjes getekend! Maar niet vlak en dood, maar ruimtelijk en levend!
[4] Iedere
beweging die wij maken, wordt hier zowel enkelvoudig als duizendmaal duizend
keer weergegeven en toch blijft een voorgaande of blijven ook duizend
voorgaande houdingen die in de inwendige kamertjes van de piramide getekend
staan, steeds voor het oog van de ziel zichtbaar, voortdurend door het
geestelijke licht van de ziel verlicht; en dat veroorzaakt dat, wat men ten
dele, geheugen' en ten dele 'herinnering' noemt, omdat het in het inwendige van
de hersenpiramiden bewaard wordt. Dit bewaarde wordt echter door veelvuldige
weerkaatsing zodanig vermenigvuldigd, dat men een en hetzelfde voorwerp dan
ontelbare malen met zich mee kan dragen.
[5] Zo draagt
ieder mens, vooral in zijn ziel en onnoemelijk meer nog in zijn geest, de
gehele schepping van haar grootste tot haar kleinste deeltje met zich mee,
omdat de mens zelf daaruit is voortgekomen.
[6] Wanneer
hij nu naar de sterren of de maan of de zon kijkt, wordt dat alles weer opnieuw
in zijn brein op de nu getoonde wijze ingeprent, en de ziel kijkt ernaar en
beleeft daar een waar genoegen aan, en het geziene wordt door het ware genoegen
van de ziel meteen in het inwendige en binnenste van de hersenpiramides,
natuurlijk op zeer kleine schaal, veelvoudig, langs de weg van de innerlijke
reflexie, ingegraveerd en het kan altijd weer door de ziel gevonden en nog
beter bekeken worden.
[7] Alle
afbeeldingen uit de sfeer van de buitenwereld worden op zich weliswaar slechts
zichtbaar als donkere beelden; maar de daarachter staande lichtende beelden uit
een betere levenssfeer verlichten de natuurbeelden, en die zijn daardoor zelf,
en in al hun onderdelen, voldoende verlicht, zodat de ziel de inwendige opbouw
daarvan goed kan doorzien, onderzoeken en begrijpen.
[8] Bovendien
staat echter vooral het voorhoofdsbrein in een constante verbinding met de
reuk en smaakzenuwen, zoals het achterhoofd met de algemene gevoelszenuwen.
Die laten dan ook op de speciaal daarvoor bestemde hersenplaatjes bepaalde
kenmerken achter, waardoor de ziel meteen en moeiteloos weer weet hoe
bijvoorbeeld de een of andere bloem of zalf ruikt, of hoe de een of andere
spijs, vrucht of drank smaakt en ook ruikt; want er is zo’n voorziening
getroffen, dat ieder reuk en smaakplaatje door heel gevoelige zenuwen strikt
in verbinding staat met het een of andere voorwerpplaatje.
[9] Zodra nu
een bekende geur de reukzenuwen van iemand prikkelt, meldt er zich meteen een
overeenkomstig reuk of smaakplaatje, en van daaruit wordt direct het
overeenkomstige voorwerpplaatje geactiveerd, waardoor de ziel op snelle en
eenvoudige wijze te weten komt waar die geur of smaak mee te maken heeft. Ook
meldt het algemene gevoel, via het achterhoofd, aan de ziel, wat de vorm en de
hoedanigheid is van de zaak waardoor het gevoel is geprikkeld. Maar dit alles gebeurt
duidelijk zichtbaar alleen bij een brein dat in hoge mate geordend is, zoals
dat nu is getoond. Bij het andere, ongeordende brein zullen we ternauwernood
vage overeenkomsten met dit geordende brein vinden, waarvan wij ons nu meteen
feitelijk en praktisch zullen overtuigen.
[10] Aan de
hand van de bouw van de plaatjes en de onregelmatigheid van de verdeling in
hoofd en zijkamertjes zien jullie zo al dat dit tweede brein een mengsel is
van allerlei stereometrische figuren, waaronder ook schijven, bollen, sferoïden
en andere warrige massa's. De obelisken voor de vlakken zijn voor het merendeel
niet als zodanig aanwezig, en waar zij zichtbaar zijn, lijken zij helemaal
verschrompeld en zelden van gelijke grootte en sterkte!
[11] Hoe kan
zo'n brein nuttig zijn voor een ziel? Dit brein kwam, zoals je het nu ziet,
vanwege de eerder genoemde redenen reeds op deze wijze aangetast uit het
moederlichaam. Maar wij zullen nu meteen zien, wat daarmee gebeuren zal tijdens
de gebruikelijke wereldse ontwikkeling en wat het eind ervan zal zijn en welk
doel het bereiken zal. Let nu allen goed op!"
235 Het onbedorven en het bedorven brein
[1] CYRENIUS
vraagt een beetje verbluft: "Heer, is dan dit brein, dat U slechts op
almachtige en derhalve wonderbare wijze hier heeft laten brengen, ook reeds,
terwijl het in een moederlichaam was, bedorven door zinnelijke en wellustige
gemeenschap tijdens de zwangerschap?"
[2] IK zeg:
"Maar vriend, wat vraag je nu toch! Zei Ik vooraf dan niet, dat dit alles
slechts een voorbeeld is van de werkelijkheid? Wie zou nu ooit kunnen denken
dat dit kunstmatige brein, dat hier alleen maar vanwege het onderricht getoond
wordt, ooit werkelijk in een moederlichaam bedorven zou zijn?! Het ziet er
alleen maar precies zo uit, en daarom zei Ik: Dit brein kwam al op deze wijze
aangetast uit het moederlichaam! Dat is alleen maar een bepaalde manier van
spreken om het begrijpelijker te maken, en daarom op zichzelf slechts een
nabootsing van de werkelijkheid, maar geen overgeërfde, reële werkelijkheid! Is
het je nu duidelijk?"
[3] CYRENIUS
zegt: "Heer, vergeef mij mijn grote domheid, want ik zie het nu wel
in!"
[4] IK zeg:
"Ik wist wel dat je het zou inzien, maar je werd tot je erg domme vraag
verleid door zo'n oplevende, wereldse herinnering in je hersens, en daaraan kun
je afmeten wat voor wijsheid alle zogenaamde wereldse wijsheid een ziel die
naar waarheid snakt, biedt of kan bieden!
[5] Alle
vragen die wereldse geleerden stellen, zijn op zichzelf al uitermate dom; wat
zou je dan wel denken van de antwoorden, die andere wereldse geleerden geven
aan de vragende geleerden? Als hun licht al bestaat uit nacht en duisternis,
wat zal hun werkelijke nacht en duisternis dan een verschrikkelijke nacht en
duisternis zijn!
[6] Pas daarom
op voor alle wereldse wijsheid, want Ik zeg jullie dat deze veel duisterder en
slechter is dan hetgeen de hoog in aanzien staande wereldse wijsheid domheid
noemt! Want iemand, die door de wereld dom genoemd wordt, is gemakkelijk te
helpen, terwijl zo'n recht geaarde wereldse geleerde helemaal niet meer of
slechts heel moeilijk te helpen is. Een beetje dom vragen jullie je af, of de
eigenlijke wereldse wetenschap dan helemaal niet meer te helpen zou zijn? Dat
kun je nu aan dit tweede, bedorven brein toch wel overduidelijk zien!
[7] Kijk eens
naar deze hersenen hier rechts, die zich binnen de oorspronkelijke orde
bevinden en totaalonbedorven zijn! Wat een heldere structuur! Niets dan licht
en nog eens licht, en alle vormen, zowel aan de buitenzijde alsook voor wat de
inwendige organische bouw betreft zien er uitermate helder en zuiver gevormd
uit! Wat een duidelijke begrippen en voorstellingen moet zo'n ziel van alle
dingen en verhoudingen krijgen! Hoe wijs en algeheel levenskrachtig is zo'n
mens! Wie van al de vele wereldse kinderen kan zich met hem meten?! Wat een
ziel, die zich in de oorspronkelijke orde bevindt, allemaal kan, hebben jullie
eerder bij de zwarten kunnen zien!
[8] Maar nu
hebben wij een bedorven brein voor ons, en wij zullen zien hoe dit door een
uitermate slechte en verkeerde opvoeding achteraf nog meer bedorven wordt, en
jullie zullen daaruit toch weloverduidelijk kunnen opmaken, hoe nutteloos en
zonder wijsheid zo'n wereldse geleerdheid is vergeleken met de ware, hemels
geordende wijsheid! Zie nu eens wat een chaos dit brein is! Nergens een
geordende samenhang; hier en daar alleen maar een vergroeide hersenpiramide!
Het hele geval lijkt meer op een grindhoop dan op een brein!
[9] Die vorm
krijgt het brein reeds in het moederlichaam! Wat moet er van zo 'n mens terecht
komen, welke vorderingen zal hij in de ware levensschool maken met zo'n brein?!
Ja, als men het nog maar met rust liet en eerst het hart tien jaar lang
zorgvuldig zou vormen! Maar waar blijft de opvoeding van het hart?! Men denkt
er helemaal niet meer aan, en in de hogere lagen van het volk al totaal niet!
Het lagere volk weet zonder meer van een ontwikkeling van de ziel of van het
leven al niets beters dan de brave dieren uit de bossen, en hun eigenschappen
lijken volkomen op die oerbewoners van de bossen, die andere goedaardiger
dieren als prooi en voedsel gebruiken en daarvan leren."
236 Het ongeluk van de wereldse geleerde in het
hiernamaals
[1] (DE HEER:)
"Hoe slecht zulke mensen noodzakelijkerwijs ook zijn, toch is er van hen
eerder een volmaakt mens te maken dan van een echte wereldse geleerde. Deze
hebben weliswaar in veelopzichten - dat wil zeggen op één punt gericht, dat
meestal zelfzuchtig is - een behoorlijk scherp verstand, omdat de
piramidehersenplaatjes op z'n minst in het centrum van de hersenen bij ieder
mens voor een deel en regelsgewijs behouden blijven, hetgeen maakt dat veel
geleerden, soms door elkaar onderling te raadplegen, iets bijzonders ontdekken,
echter alleen maar voor zuiver aardse doeleinden; al het innerlijke, diepere geestelijke
blijft hun vreemd. Want tussen de wereldse voordelen en de eeuwigdurende van
de geest en de ziel blijft een onoverkomelijke kloof, die ook het scherpste,
wereldse verstand nooit of te nimmer zal overbruggen.
[2] En kijk,
dat komt allemaal doordat de bouw van de menselijke hersenen reeds in het
moederlichaam grondig bedorven wordt en verder door de opvoeding van het hart
en het gemoed, die haast nog slechter is; want als er tenminste na de geboorte
maar een goede opvoeding van het hart en het gemoed zou plaatsvinden, zou
daardoor het in het moederlichaam bedorven brein voor het grootste deel weer in
orde gebracht worden, en dan zouden de mensen vervolgens nog veellicht en
levenskracht kunnen krijgen, en zou door een aanhoudende ware deemoed en ware
goedheid van het hart, weliswaar na jaren, het verlorene zich weer helemaal
terug laten vinden of vervangen kunnen worden. [3] Want wie in goede aarde
zaait, zal niet zonder oogst blijven; maar als er in aarde die toch al heel
mager en slecht is, geen mest en nog minder ooit een zaadje van de volle
waarheid van het leven gestrooid wordt, hoe en waar vandaan moet er dan een
vrucht of zelfs een rijkelijke levensoogst te verwachten zijn?
[4] J a, de
wereldse mensen verstaan de kunst heel goed om de materiële bodem van de aarde
net als varkens en woelmuizen om te woelen en met allerlei vruchten te
bebouwen. Zij behalen aanzienlijke oogsten, vullen hun schuren en korenbakken
tot boven aan toe en worden vervolgens trots en hoogmoedig en daarom des te
harder en gevoellozer tegenover de arme mensheid, die door de te grote hebzucht
van de wereldse rijken, en daardoor machtigen, geen spanne breeds grond in
eigendom kregen om zelf in hun onderhoud te voorzien.
[5] Dus die
kunst verstaan de wereldse mensen voortreffelijk; maar de aarde van de geest,
van het eeuwige leven, laten zij voortdurend braak liggen en daar bekommeren
zij zich weinig om. Of daarop dorens of distels woekeren, bekommert ze weinig
of niets, en het wordt daardoor begrijpelijk, hoe en waarom de mensen van deze
aarde, in plaats van beter, steeds slechter en ellendiger worden. Als zij maar
schitterende paleizen voor zichzelf kunnen bouwen, op zachte bedden kunnen
liggen, en hun buik met de heerlijkste lekkernijen kunnen vullen en hun huid
kunnen bekleden met zachte, koninklijke kleren, dan hebben zij genoeg en zijn
zij tevreden; want dan hebben zij dat, wat hun zelfzuchtige, lichamelijke leven
ook maar verlangen kan tijdens de korte tijd van hun aardse bestaan.
[6] Maar als
dan de kwalijk hinkende bode komt, de kwaadaardige ziekte met achter haar aan
de dood, dan valt hun ziel, die helemaal weggekwijnd is, ten prooi aan steeds
grotere angsten, vervolgens aan volledige vertwijfeling en onmacht, en
tenslotte aan de dood, en lachende erfgenamen verdelen dan de nagelaten, grote
schatten en overvloed van de gestorven, wereldse dwaas. En wat heeft deze dan
in het hiernamaals? Niets dan in alle opzichten de grootste armoede, de
grootste nood en de grootste, voor deze wereld onbeschrijfelijke, ellende, en
niet zo maar voor een kort poosje, maar voor naar jullie begrippen ondenkbaar
lange tijden, die jullie heel zeker met het begrip 'eeuwig' zouden kunnen
aanduiden, hetgeen echter ook heel natuurlijk is; want waar moet een ziel die
nooit voor iets anders gezorgd en gewerkt heeft dan alleen voor haar lichaam,
de middelen vandaan halen om zich te vervolmaken in een wereld die uit niets
anders kan en mag bestaan dan alleen uit datgene, wat een ziel in zich heeft en
vervolgens door de geestelijke ether van haar uitstralende levenslicht omvormt
in een woonwereld, die haar omgeeft.
{7] In zo'n
wereld is het de bedoeling dat haar nieuwe, op liefde ingestelde huishouding in
haar persoonlijke, geestelijke rijk begint. Maar hoe is dat mogelijk als haar
gemoed, respectievelijk haar hart, verhard en ongevoelig is, steeds dieper
wegzinkt in een boosheid vol zelfbeklag, en op toorn en wraak zint,en als de
geest in haar vrijwel volkomen dood, doof, stom en blind is en zodoende nooit
de hersenplaatjes van de ziel kan bekijken en goed kan onderzoeken?
[8] En mocht
zo 'n hemelse geest, indien mogelijk, toch nog opstaan in de geheel verkommerde
ziel, om te kijken en te voelen wat er allemaal in de hersenen van de ziel
aanwezig is om de ziel behulpzaam te zijn bij het scheppen van een nieuw woon
en werkterrein, dan zou de geest in de hersenen van de ziel toch niets vinden
waarmee hij dat zelf, om haar te helpen, zou kunnen bewerkstelligen. Want van
al het materiële dat de ziel in deze wereld in haar totaal bedorven,
lichamelijke hersenen had opgenomen, kon onmogelijk iets in haar eigen
geestelijke hersenen terechtkomen, omdat haar voor die overdracht het voornaamste
levensmedium, het licht uit de levensvlam van de liefde tot God en daaruit voor
de naaste geheel ontbrak!"
237 Welke
gevolgen het heeft wanneer hersenen geen geestelijk licht hebben
[1] (DE HEER:
) "Of zetten jullie een spiegel, ook al is die nog zo lichtsterk, in een
totaal donkere kelder om te kijken of je daarin iets ziet van de zich in de
kelder bevindende voorwerpen? Jullie zullen, omdat je met je kelder helemaal
vertrouwd bent, met je tastzin de zich daarin bevindende voorwerpen naar hun
aard waarnemen en desnoods ook zonder licht herkennen; maar een spiegel zul je
voor niets in de duistere kelder neerzetten, want die zal jullie zonder licht
nooit een goed spiegelbeeld leveren van de dingen in de kelder.
[2] Zo is het
ook bij een mens met een werelds gevormd, bedorven en duister brein. Geen
enkele lichtstraal met de overeenkomstige, geestelijke vormen gaat vanuit het
duistere, materiële brein over in dat van de ziel, wat dus reeds het
geestelijke brein is, en de totaal verkommerde hersenplaatjes van de ziel
blijven als zodanig duister en leeg; mocht er dan ook geestelijk licht tot de
plaatjes doordringen, dan zou dat voor de geest en de ziel evenveel nut hebben
als wanneer iemand een licht in een volkomen leeg, witgekalkt vertrek zou plaatsen.
[3] Wat zal
hij daarin zien? Alleen maar lege wanden! Wat zal hij daarin kunnen
onderzoeken? Beslist niets anders dan de tot vertwijfeling brengende verveling!
En als hij de zin ervan begrijpt, zal hij zichzelf toeroepen: 'Naar buiten met
je licht, weg uit dit lege vertrek, want er is niets! Ga met het licht daarheen
waar iets is om te beschijnen! Met licht moet iets gedaan worden, -waarom zou
je daarmee vier lege muren verlichten, die zowel met als zonder licht, leeg
zijn?! ,
[4] Als het
licht van de ogen van de geest op de hersenplaatjes van de ziel valt en zij
zijn leeg, dan dringt er geen licht van een geestesoog meer naar binnen en het
blijft daarin meteen al bijna voor eeuwig donker! Maar als dit onweerlegbaar
zo is en niet anders, waar moet dan in het hiernamaals een ziel het
bouwmateriaal vandaan halen om een wereld te bouwen die zij kan bewonen? :Hoe
kan zij dat? Jullie menen dat Ik zo'n arme ziel wel zal kunnen helpen? O ja,
maar in der eeuwigheid niet door een soort zwak, menselijk, te ontijdig
medelijden, maar alleen volgens Mijn eeuwig onveranderlijke orde, die echter
zoals bekend zeer lange, lankmoedige armen heeft die gevuld zijn met onmetelijk
geduld!
[5] Pas
wanneer de nood het hoogtepunt bereikt, waarin de ziel, door de machtige druk
van de totale vertwijfeling, in een soort gloeien zal overgaan, zullen uit de
overgrote angst in haar hart, dus uit haar vreselijk benauwde gemoed, als uit
een smidsvuur, gloeiende vonkjes opstijgen naar haar hersens, en daardoor
zullen zich schemerbeelden van haar nood, haar kwelling, haar pijn, haar smart,
haar ellende, haar onmacht, haar verlatenheid inprenten op haar hersenplaatjes;
dan pas zal zij zelf weer tot enige heel povere ideeën komen en na lange tijd
in staat zijn om uit zulke erg armzalige beelden voor zichzelf een heel
schamele woonwereld te bouwen!
[6] Om zo'n
bezit zal wel niemand haar benijden, en het zal opnieuw heel lang duren voor
zo'n ziel uit zichzelf een verbetering van haar toestand in haar woonwereld tot
stand zal brengen. Dan zullen er pure krachtmiddelen nodig zijn om haar gemoed
tot leven en werkzaamheid te brengen! Pas door zeer veel noodsituaties zal zo
'n ziel tot een beeld over zichzelf komen dat er uiterst treurig zal uitzien,
en aan de hand daarvan zal zij op haar grondgebied beginnen om de wegen te
ordenen, waardoor zij niet meer zo gemakkelijk in de allerhoogste nood en
vertwijfeling kan komen!
[7] Nu, dat zou
men dan wel volkomen terecht een kapitaal en een eigen oogst kunnen noemen,
maar wat ziet dat er nog beperkt, schraal en onbeholpen uit!
[8] Stel dat
iemand onmondige kinderen in een dicht bos achter zou laten en er zich
mogelijkerwijs één of meer van hen in leven zouden houden in dat bos. Laten wij
aannemen dat een jongen en een meisje het overleefden, omdat zij precies onder
een vijgeboom achtergelaten werden waarvan de vruchten, die hun in de schoot
vielen, hen aanvankelijk tot een bepaalde leeftijd voedden waarop zij, helemaal
verwilderd, ander voedsel begonnen te zoeken! Stel dat zij opgroeiden, de
volwassen leeftijd bereikten, kinderen verwekten en dat er na een paar eeuwen
een volk uit hen ontstond, dat echter zonder onderricht en zonder openbaring
van boven bleef!
[9] Ga dan
eens naar zo'n volk en onderzoek hun beschaving, dan zul je vaststellen dat je
in plaats van mensen, dieren zult aantreffen, die veel wilder en verscheurender
zijn dan alle tijgers, hyena's, wolven en beren! Je zult bij hen geen taal,
maar alleen een nabootsing van allerlei natuurgeluiden aantreffen waarmee zij
alleen maar hun begeerte en hun brute wil te kennen geven. Zij zullen de
vreemde mensen, dieren en vruchten rauw opvreten -en als ze erge honger hebben
ook elkaar .Constant zullen zijbezig zijn met jagen naar voedsel.
[10] Pas weer
na enige eeuwen -als zij buiten hun uitgestrekte oerwouden zijn gekomen en op
het een of andere beschaafde volk zijn gestuit waardoor ze teruggedreven
werden, terwijl een aantal van hen gevangen genomen werd en hun enige
beschaving werd bijgebracht, en laten we zeggen, nadat zulke gevallen zich
meermalen hebben voorgedaan, en na de terugkeer van de wijzer geworden
landslieden en een aantal, weliswaar gevangen geweest zijnde, maar nu enigszins
beschaafde landslieden -zal de hele stam in de loop van de tijd enige
beschaving krijgen, die echter natuurlijk hemelsbreed zal verschillen van een
zuiver geestelijke, menselijke beschaving!
[11] Hoeveel
tijd zal het zo'n volk echter daarna nog kosten om op z'n minst het peil van
jullie uiterlijke, wereldse cultuur te bereiken, en hoeveel tijd om te komen
tot aan jullie huidige, geestelijke niveau, dat wil zeggen, langs natuurlijke
weg en geheel aan zichzelf overgelaten!"
238 Ontwikkelingsmoeilijkheden
van een wereldse ziel in het hiernamaals
[1] (DE HEER:) "Natuurlijk zou door openbaring van boven af de
ontwikkeling van zo'n natuurvolk sneller verlopen! Maar een openbaring kan hier
op deze wereld gemakkelijker gegeven worden aan een volk, dan in het
hiernamaals aan een ziel, die, zoals hiervoor beschreven werd, geen enkel
vonkje van iets wat enigszins lijkt op een goddelijke orde, mee naar het
hiernamaals heeft gebracht.
[2] Als zo'n
ziel die geheel verstoffelijkt is geworden, door ontelbare noodsituaties en
onmenselijke benarde toestanden in het hiernamaals eindelijk zover is gebracht
dat zij bepaalde begrippen en ideeën gekregen heeft, en er door de grotere
beweeglijkheid van haar gemoed een zwak licht in haar substantiële brein komt,
waaruit zij zich tengevolge van haar uiterst behoeftige verbeelding en wil een
hersenschimmige noodwoonwereld vormt, die natuurlijk nog lang niet duurzaam is
omdat deze nog te ver af staat van de enige waarheid en de goddelijke orde die
daaruit voortvloeit, - dan schept dat pas de mogelijkheid dat zendelingen, die
helemaal in dezelfde omstandigheden lijken te verkeren als zij, haar bezoeken,
om haar heel behoedzaam en zo ongemerkt mogelijk te voorzien van en te
verrijken met verscheidene betere begrippen.
[3] En dan
zijn vaak honderd aardse jaren nog een te korte tijd om de op deze wereld zo
totaal bedorven ziel in een heel povere hemelse orde te brengen.
[4] Maar het
is en blijft vrijwel onmogelijk om haar hoger te brengen dan de onderste,
eerste en zuivere wijsheidshemel, want haar brein raakt de trieste eerste
merktekenen nooit kwijt, waaruit zich van tijd tot tijd steeds nog een soort
aanspraak op wraak en bezinning op wraak ontwikkelt, hetgeen in het nu steeds
beter verlichte brein ook weer een beeld achterlaat en maakt, dat het gemoed
van de ziel inziet dat het weliswaar heel goed met haar gaat, maar dat deze
goede gang van zaken lang geen compensatie is voor alles wat zij tot nu toe
heeft doorstaan.
[5] Zij lijkt
op een oude, Romeinse soldaat die vanwege zijn leeftijd en zijn grote aantal
verwondingen en littekens van de keizer een boerderijtje ten geschenke kreeg,
waarop hij zich met de vlijt van zijn handen een heel goed bestaan kan
verschaffen. Maar de oude soldaat mort toch wanneer hij zijn littekens ziet en
zegt: 'Goed is goed, maar veel te weinig voor mij, die voor keizer, volk en
vaderland zo vaak mijn leven in de waagschaal heb gesteld! Mijn buren hebben
nooit tegen een machtige, kwade vijand gevochten, zij hebben een gezond en
ongeschonden lichaam en kunnen hun velden gemakkelijk bebouwen. Ik heb ook wel
dienstknechten en dienstmaagden die mij helpen bij het werk, maar toch moet ik
zelf ook mijn handen uit de mouwen steken als ik iets behoorlijks wil hebben.
Ik hoef weliswaar de keizer geen belasting en geen tiende te geven zolang ik
leef, en ook mijn kinderen tot in het vijfde nageslacht niet, speciaal als een
van mijn zoons voor keizer en staat de wapenrok zal dragen, maar dat mankeerde
er nog maar aan, als iemand zoals ik nu ook nog de keizer belasting zou moeten
betalen! Maar toch, ook zonder belasting vind ik dit loon, dat op zichzelf heel
behoorlijk is, veel te weinig!’
[6] En zo, op
die manier, mokken dan ook de zielen van de onderste hemel aan een stuk door,
vooral wanneer zij zich herinneren dat zij veel doorgemaakt hebben en nu, als
zaligen, zelf moeten werken, en zelfs heel ijverig moeten werken om, net als
toen zij mensen op aarde waren, in het nodige levensonderhoud te voorzien,
alleen met het vervelende verschil dat zij zich daar geen overmatige overvloed
kunnen verwerven, want dat bestaat in het hiernamaals niet, omdat de leiders
van de verenigingen dat heel zorgvuldig weten te vermijden en te voorkomen. En
zo zijn dan deze zalige zielen nooit helemaal gelukkig, omdat zij door hun aard
altijd wat te kort komen.
[7] Ja,
natuurlijk komen zij heel wat te kort, maar dat, wat zij mislopen, is voor de
meesten van hen zo goed als volkomen voor eeuwig onbereikbaar, omdat zij de
grondelementen daarvoor in het geheel niet bezitten. Zij lijken ook op mensen
die zo heel graag net als vogels in de lucht zouden willen rondvliegen en
daarom vaak uiterst bedroefd zijn, omdat hun als mensen die voortreffelijke
eigenschappen onthouden zijn waarin zich zoveel onnozele dieren in een zeer
volmaakte graad kunnen verheugen.
[8] Maar wat
baat de mensen dat getreur? Voor het vliegen ontbreken hun de grondelementen,
en dus kunnen zij ondanks al het getreur en ondanks al het gemor toch niet
bereiken wat de vogels bezitten, namelijk de kunst van het heerlijke, vrije
vliegen.
[9] Mijn
Cyrenius, nu heb Ik jou en jullie allen heel duidelijk laten zien wat een ziel
in het hiernamaals te wachten staat door haar verwereldlijking aan deze zijde,
omdat zij buiten Mijn orde, die nu eenmaal alles omvat, beslist niet te helpen
is, -tenzij men haar bestaan geheel zou opheffen en er een ander voor in de
plaats zou stellen, waarmee de ziel echter ook beslist niet geholpen zou zijn!
[10] Iedere
ziel moet zich ooit zelf tot ontwikkeling brengen: hier gemakkelijk, of in het
hiernamaals moeilijk, daarvoor zijn haar de middelen ingeplant. Verzuimt zij
het hier, omdat zij zich te veel door de wereld en haar verlokkende schatten
heeft laten verleiden, dan zal zij het in het hiernamaals moeten doen. Op wat
voor manier, heb Ik jullie zoëven heel duidelijk laten zien, en de vragen die
je op je hart had, heb Ik voldoende beantwoord. Ook al kijken jullie er nu niet
al te vriendelijk bij, dan kan Ik jullie toch met helpen en Ik kan het
onmogelijk anders maken dan het gemaakt en gesteld is; want drie keer drie kan
nooit zeven, maar altijd alleen maar negen zijn. De appelboom moet eeuwig
appels en de vijgeboom eeuwig vijgen als vrucht dragen!"
239 De invloed op de hersenen van een verkeerde
opvoeding
[I] (DE HEER:)
"Teneinde dit alles nog duidelijker en concreter te begrijpen, zullen wij
voor dat doel de verdere ontwikkelingsfasen van de hersenen hier aan Mijn
linkerhand met de grootste aandacht gaan volgen!
[2] Tot nu toe
ziet het er nog net zo uit als na de geboorte, nadat het in het moederlijf
reeds bedorven was. Wij zullen nu echter direkt het gezicht en de kleur te zien
krijgen van het kind wanneer het na ongeveer vijf jaar de eerste trekken van
een verkeerde opvoeding begint te vertonen, wanneer men zijn geheugen met
allerlei uit het hoofd te Ieren zaken gaat lastig vallen en het zoveel mogelijk
in verwarring brengt.
[3] Kijk, Ik
wil dat nu de eerste wereldse begrippen ingeprent worden in de hersenen! Kijk
maar eens goed, dan zullen jullie zonder moeite kunnen zien hoe de obelisken voor
de hier en daar verstrooid voorkomende geheugenpiramides heellomp en traag met
een heel donkere substantie een heel povere afbeelding van iets op een
hersenplaatje beginnen te smeren!
[4] De eerste
opzet is nauwelijks iets anders dan puur, zinloos knoeiwerk, zodat de ziel van
zo'n kind zich in het begin ook helemaal niets kan voorstellen van het in te
prenten onderwerp. Honderdmaal kan het het kind verteld of getoond worden voor
het zich daarvan eindelijk een bepaalde, maar altijd slechts een heel vage,
voorstelling kan maken.
[5] De oorzaak
daarvan ligt allereerst in de onrijpheid van de vele, op zichzelf nog heel
ordelijke, piramidale hersenplaatjes. De voor hen geplaatste tekenstiften, die
zelf nog zwak en ongeoefend zijn, worden met geweld van buiten af gedwongen te
tekenen, zonder de uit het gemoed voortgekomen oefening die daarvoor nodig is,
en zonder in het bezit te zijn van de juiste substantie, en dat op ruwe
plaatjes, die daar nog lang niet voldoende voor geprepareerd zijn. Daarom
verdwijnt het beeld steeds weer opnieuw en moet niet zelden door de regelrecht
geforceerde obelisken voor de honderdste maal opnieuw getekend worden tot er
tenslotte een beeld, weliswaar heel zwak, op het onrijpe plaatje blijft zitten.
[6] En wat
voor voordeel heeft een ziel dan van zo'n beeld, dat alleen maar een schaduw is
van de werkelijkheid? Zij ziet nu alleen maar vage, buitenste omtrekken: Van
een doordringen tot de zaak zelf is bij zo 'n beeld absoluut geen sprake! Wie
zou er aan de vage schaduw van een mens kunnen zien hoe hij er van binnen
uitziet? ! Door veel en moeizaam dwingen en aandringen worden de bruikbare
hersenplaatjes voor het grootste deel met een zwarte laag bezoedeld, ook de
leer van God wordt net als de tafels van vermenigvuldiging in de hersenen
geperst, en de vorming van het gemoed bestaat alleen maar uit de uurtjes waarin
het mag uitrusten van het instampen van materiële zaken.
[7] Pas
wanneer de jonge, geplaagde mens het hardhandige kneden van het zogeheten
'beroeps 'verstand achter de rug heeft en een bepaalde baan heeft gekregen,
wordt zijn hart wat vrijer; hij zoekt een aardig meisje om met haar te trouwen.
De korte tijd van het eigenlijke verliefd zijn is voor de jonge mens nog de
beste, omdat de mens gedurende die tijd toch in zijn gemoed een geringe ook al
is het een zeer ondergeschikte, emotie ervaart, waardoor er zoveel licht in
zijn hersenen komt, dat hij met behulp van dit weinige licht zich in al datgene
wat hij jarenlang moeizaam geleerd heeft, toch wat praktischer thuis gaat
voelen en zo voor een werelds ambt een enigszins geschikter individu wordt.
[8] Maar mensen waarbij zelfs deze liefde in hun hart niet wat warmte
doet ontstaan, blijven zeer zelfzuchtige en stoïcijnse, kleinzielige mensen,
die zich verder geen haarbreedte boven hun stereotiep besmeerde hersenplaatjes
verheffen en in niets anders rond woelen dan alleen in hun
hersenschaduwbeelden, waarvan het aantal niet groot kan zijn, en wat er is, is
duister, zwart en voor het gezichtsvermogen van de ziel volkomen onzichtbaar.
[9] De ziel
van zo'n stoïcijn is daarom zo goed als geheel blind. Zoals ook ieder mens, ook
al kan hij nog zo scherp zien, in een stikdonkere nacht vrijwel volkomen blind
is en hoogstens alleen op de tast vooruit kan komen, zo kan ook de ziel van
zo'n echte egoïst niet zien wat op haar plaatjes getekend is. Bij zo'n totaal
verkeerde ontwikkeling van de hersenen, waar slechts door het steeds maar
herhaald besmeren van een hersenplaatje tenslotte een heel stereotiep en
vervormd beeld blijft kleven en waar, doordat er geen enkele, actievere gemoedsbeweging
voorkomt, helemaal geen licht blijvend in de hersenen opstijgt, daar moet de
ziel zich toe gaan leggen op het aftasten van haar duistere, maar stereotiepe
beelden op de hersenplaatjes.
[10] Omdat
zo'n armoedige ziel zichzelf echter alleen maar wijsheid kan verschaffen door
het betasten van haar beschreven hersenplaatjes, is het toch ook begrijpelijk
waarom zij in al haar doen en laten zo afgemeten kleinzielig en stereotiep
wordt, en van niets het bestaan erkent als het niet heel grof en materieel voor
de hand liggend en tastbaar is. Zo'n ziel houdt tenslotte ook dat, wat zij in
de wereld om zich heen met eigen ogen ziet, voor een optisch bedrog en wat ze
hoort, voor een leugen; alleen wat zij aan alle kanten met haar handen kan
betasten, houdt zij voor werkelijke waarheid. Hoe het dan met de wijsheid en de
hogere geestelijke beschaving van zo'n ziel gesteld is, kan ieder die ook maar
enigermate begrepen heeft wat Ik nu heb laten zien en voldoende heb uitgelegd,
zich gemakkelijk voorstellen.
[11] Bekijk nu
ten overvloede nog eens de hersenen daar links! Dat is nu een goed voorbeeld
van het duistere wijsheidskamertje van een echte stereotiepe, wereldse
geleerde, en jij, beste vriend Cyrenius, vertel jij eens, omdat je zeer scherpe
ogen hebt, wat je daarin nu allemaal ziet! "
240 De hersenen van een wereldse geleerde
[1] CYRENIUS
zegt: "Heer, de voorhoofds - en ook de achterhoofdshersenen zien er aan
de buitenkant donkergrijs uit; meer naar binnen is, ondanks het daarop vallende
zonlicht, alles zwart en duister, en de daartussen glinsterende, witgrijze
punten stellen helemaal niets voor. En dus ben ik eigenlijk al klaar met alles
wat daar te zien is. Veroorloof mij echter, o Heer, nog een vraag, en die is: Hoe
zit het dan bij dit bedorven brein met de andere hersenstructuren, die in de
meerderheid zijn en geen piramidale vorm hebben?"
[2] IK zeg:
"Die dienen nergens toe; ze vormen een regelrechte woestijn in de hersenen
en wekken in de ziel alleen maar het vervelende gevoel op van een oneindig
niet-weten en niet-kennen. En als je bij zo'n ziel meteen wilt beginnen om over
hogere, bovenaardse dingen en toestanden te spreken, dan zal deze je al gauw
vragen om daarover te zwijgen; want als zij daar dieper over na zou denken, zou
zij zonder meer gek worden. Er is daarom met zulke mensen niet te praten omdat
zij datgene, waarvan jij nu de ware oorzaak kunt inzienonmogelijk kunnen
inzien of zelfs maar begrijpen. Zij zullen heel natuurlijke, aardse dingen
nauwelijks of haast nooit volledig begrijpen, Iaat staan geestelijke en
hemelse.
[3] Kijk, ook
een os heeft een muil, met daarin een heel grote tong en tanden en hij heeft
ook een stem. Het gevolg daarvan zou moeten zijn dat hij ook heel goed zou
kunnen Ieren spreken; maar, probeer eens of je een os in twintig jaar zover kun
krijgen dat hij ook maar een éénlettergrepig woord tegen je kan spreken! En
toch zeg Ik je dat het nog eerder mogelijk zou zijn een os te laten spreken,
dan een mens die zulke hersenen heeft, begrip voor iets bovennatuurlijks bij
te brengen! Want als je met hem over iets begint te praten dat boven de zeer
beperkte horizon van zijn kennis uitstijgt, zal hij je hoogstens heel goedmoedig
uitlachen en je voor een dwaas gaan houden. En als je ermee doorgaat hem lastig
te vallen met zulke dingen, die voor hem te veel op sprookjes lijken, zal hij
woest worden en je nijdig de deur wijzen!"
[4] CYRENIUS
zegt: "Ja, maar hoe zal men dan zulke mensen, waarvan er toch ontelbare
zijn, Uw woord brengen?"
[5] IK zeg:
" Als jullie bij de mensen waar je komt, een belangstellend hart vindt en
als zij jullie zullen opnemen in hun huis, blijf dan en probeer voor alles hun
gemoed, dat enig leven in zich heeft, zoveel mogelijk leven in te blazen. Als
jullie dat doen, zal het steeds levendiger wordende gemoed van zulke mensen
beginnen licht in de hersenen te verspreiden en de warmte van dit licht zal dan
beginnen de hersenplaatjes meer en meer in een redelijke orde te brengen, en
dan zullen zulke mensen weldra beter in staat zijn tot het opnemen van een
hogere leer, en zo tree voor tree omhooggaan naar het steeds zuiverder licht.
[6] Vinden
jullie echter bij degene waar je komt een gemoed, waar totaal geen leven in
zit, ga dan vlug verder! Want daar moetje nooit parels voor de zwijnen werpen!
-Begrijp dat alles nu goed! Wie nog iets niet helemaal duidelijk is, wel, Iaat
die het nog vragen, dan zal het juiste antwoord niet uitblijven! Anders doen we
de beide breinen weg."
[7] Dan komt
de oude MARCUS naar voren en zegt: "Heer, het is bijnamiddag! Moet ik nog
niet voor het middagmaal gaan zorgen?"
[8] IK zeg:
"Het is wel heel prijzenswaardig van je dat je dat vraagt, maar het
middagmaal voor ziel en geest, dat uit Mijn mond komt, heeft onnoemelijk veel
voor op jouw lichamelijke middagmaal! Daarom zullen wij eerst nog enige
geestelijke gerechten verorberen, en Ik zal het je dan wel zeggen wanneer het
tijd is om voor een lichamelijk middagmaal te zorgen! Goed is goed, maar beter
is beter!"
[9] Markus is
het daar helemaal mee eens en blijft met zijn zoons staan om te zien en te
horen, wat er verder behandeld zal worden.
241 De vraag naar de oorsprong van de zonde
[1] Meteen
komt echterook OUBRATOUVISHAR naar Mij toe en zegt: "Heer, Heer, wisten de
blanke broeders dan vooraf niet wat U hun zo wijs hebt uitgelegd? Bij ons,
daarvoor zij U alle lof, weten zelfs onze kinderen dat, want ze kunnen zichzelf
allemaal inwendig bekijken en het doet hun altijd veel plezier als zij ons over
hun mooie tuin, die zij in zichzelf zo nu en dan bekijken, iets kunnen
vertellen. Maar wat hebben deze blanke broeders dan gedaan, dat zij niet meer
in staat zijn tot zulke belangrijke beschouwingen? Als zij die buitengewoon
belangrijke vermogens niet meer hebben, zijn zij eigenlijk geen echte mensen
meer, maar grote apen, zoals die bij ons voorkomen, het enige dat ze meer
hebben is dat ze kunnen praten!
[2] Wij hebben
ons allen erg verbaasd toen U bij deze hersenen met verklaringen aankwam, die
ons toch haast bekender zijn dan onze woonhutten thuis. Weliswaar zijn wij
niet thuis in de gehele organische bouw van ons lichaam, maar onze hersenen
kennen wij uit en te na. Wel zijn er bij ons nog heel veel plaatjes leeg, omdat
wij niets hebben om ze allemaal vol te tekenen, maar die waarop getekend is,
staan er precies zo bij als die bij het goede brein, waarvan U nu hebt
uitgelegd en meer dan duidelijk hebt verklaard dat zij geheel binnen Uw orde
zijn. Maar ik zou werkelijk willen weten, waarom het deze mensen dan niet
mogelijk is datgene in zichzelf waar te nemen, wat ons zwarthuiden toch altijd
al uitermate zichtbaar is! Wat hebben zij dan eigenlijk op hun geweten? Wie
heeft die ramp veroorzaakt? Iemand moet toch eens de kwalijke aanstoot daartoe
gegeven hebben, maar wie, waarom en bij welke gelegenheid?"
[3] IK zeg:
"Wie er de eigenlijke oorzaak van is, hoef je je niet af te vragen! Want
er ligt veel verborgen in de raad van God wat de mensen op deze aarde niet
volledig tot op de bodem behoeven te weten! Als de mens maar weet en beseft wat
voor hem noodzakelijk is om vóór alles binnen Mijn orde te doen! Als hij
datgene doet waarvoor hij de instructieve wetten gekregen heeft, die hem uit de
hemelen gegeven zijn, dan zal alles bij hem volkomen in orde zijn; al het
andere echter zal ieder mens die God boven alles en zijn naaste als zichzelf
liefheeft en daardoor in de geest wedergeboren wordt, helemaal ondervinden.
[4] Het gaat
er nu alleen maar om of alle blanke broeders alles goed begrepen hebben en dat
een mens, wanneer hij een leegte in zich voelt, vraagt naar wat hem nog
onbekend is, en dan moet het hem zo duidelijk mogelijk verteld worden. Dát is
nu eerst aan de orde! Maar dat wat jij gevraagd hebt, zal ieder nog vroeg
genoeg te weten komen wanneer hij in de geest wordt wedergeboren."
[5]
Oubratouvishar is volkomen tevreden met dit antwoord en begint daarna in zijn
eigen taal een gesprek met zijn metgezellen.
[ 6] Maar dan
komt ook MATHAËL nog eens naar voren en zegt: "Heer, U, ons leven, U, onze
liefde, omdat U vragen toegestaan hebt, vraag ik in naam van mijn schoonvader,
mijn lieve vrouwen in naam van mijn vier metgezellen of U een klein onduidelijk
punt in deze zaak aan ons uit zou willen leggen! Het is in zekere zin een
juridische kwestie en ik geloof dat ieder mens, zodra hij tot verstand gekomen
is, zich in deze ten opzichte van U heel bescheiden op moet stellen. Want een
mens is toch oorspronkelijk niet zijn eigen, maar alleen Uw werk, wat alle
hemelen mij in eeuwigheid niet kunnen betwisten!
[7] Daarom lijkt
mij gezien Uw liefde en almacht, de weg, vooral in het hiernamaals bij de
leiding van de geesten of eigenlijk de zielen die erg bedorven zijn, toch wat
te tijdrovend en te hard! Het is wel waar dat U ons ook in dit opzicht reeds
heel veel gezegd, getoond en uitgelegd hebt ter rechtvaardiging van Uw eenmaal
van eeuwigheid bepaalde en vastgestelde, goddelijke orde, maar los van dat
alles dringt zich toch nog deze ware juridische vraag aan mij op:
[8] Kan een
appel er wat aan doen als een storm hem van de tak heeft gerukt, of kan een
versplinterde boom er wat aan doen dat hij als doelwit moest dienen voor een
vernietigende bliksem, of kan de rustige zee er wat aan doen dat zij door de
woede van een orkaan opgestuwd wordt tot berghoge golven?! Wat kan de klapperslang
er aan doen dat haar beet dodelijk is?! En de wolfskers heeft zich niet zelf
het gif gegeven! Overal drijft de een de ander voort en uiteindelijk kan
niemand er wat aan doen dat hij gedreven wordt!
[9] Vaneen
hoge rotswand stortte een los geraakt, groot, zwaar stuk steen naar beneden en
richtte toevallig bij een onder langs de wand weidende kudde een grote
verwoesting aan. Welke schuldige moet daar de schade vergoeden? Wanneer ik' s
nachts op de weg over een steen ben gestruikeld en daarna ook gevallen, wie is
daar dan schuldig aan, -de nacht, de steen, of mijn voet, die geen ogen heeft?
Kort en goed, er zijn een aantal netelige vragen over en weer, die allemaal
overduidelijk te maken hebben met een echt wederzijds aantasten van het
individuele oernatuurrecht! Wie of wat is de ware schuldige?
[10] Iets
dergelijks ontdekte ik nu bij de mens. Deze zwarten zijn nog in het volle bezit
van de oermenselijke eigenschappen, -tot op deze dag hebben wij, blanken, daar
geen enkel vermoeden van gehad! Ja, waarom dan niet? Men zegt: omdat wij
geestelijk verkommerd zijn, en dat weer, omdat de hersenen van de mens reeds in
de moederschoot bedorven werden en later nog meer door een heel verkeerde
opvoeding! Daarom moet ik hier openlijk de door Oubratouvishar gestelde vraag
ondersteunen, en ik zeg dan ook: Ja, ja, de mensheid is slecht en totaal
bedorven; maar wie is de oorzaak van dat bederf en wie heeft haar bedorven?
Tengevolge van dat bederf kunnen de mensen alleen maar iets heel verkeerds
willen, en daarom kunnen ze nooit beter, maar alleen steeds slechter en
ellendiger worden!"
242 Schijnbare onrechtvaardigheden
bij het leiden van zielen hier en aan gene zijde
[1] (MATHAËL:)
"Wel, op deze wereld heeft menigeen het nog aardig goed! Men schept zich
ergens zo goed men maar kan en wil een paradijsje. Natuurlijk moeten daarvoor
duizenden anderen meer lijden, omdat zij beslist niet zo goed de kunst verstaan
zich een paradijsje te creëren als die ene slimme! Zij lijden daardoor schade
aan hun ziel door afgunst en boosheid -en die bezitter van dat paradijsje -
door pure wellust en overvloed! De eerstgenoemden zijn verdoemd door nood en
ellende - en de rijke vanwege zijn luxe leven!
[2] Maar laten
we het niet hebben over de verhoudingen die hier aan déze kant heersen, want
die zijn de vrucht van de verdorvenheid van de ziel, die we nu grondig kennen,
maar laten wij ons eens richten op de meer dan ijzingwekkende gevolgen in het
toekomstige, grote hiernamaals! De haren rijzen te berge alleen al bij een
serieuze gedachte aan de meer dan afgrijselijk erbarmelijke toestand waarin
zo'n verdorven ziel terechtkomt! Welke vloek is kleurrijk genoeg om dat door
een menselijke mond te laten beschrijven?! Slechts de grootste kwellingen van
het vuur, dat in de ziel zelf woedt, kunnen haar door middel van een
onbeschrijfelijk gevoelige les in een wat draaglijker toestand brengen,
waarvoor altijd meteen zoiets als een eeuwigheid, in de tijd gezien, nodig is!
Hoe ontzettend veel zielen zullen dus vanaf nu, over myriaden jaren pas goed in
de diepste en ijzingwekkendste ellende terechtkomen, om het pas weer na
nogmaals myriaden aardse jaren maar net een haartje vrijer en zodoende
draaglijker te krijgen!
[3] Heer, Ik
formuleer dit precies volgens Uw eigen woorden en voeg er niets aan toe, maar
haal er ook niets van af! Als ik nu aan de ene kant Uw almacht, goedheid en
liefde in aanmerking neem, en aan de andere kant de fundamenteel beslist
onverdiende verdorvenheid van iedere ellendige ziel en de haast eeuwigdurende
gevolgen van de meest ijzingwekkende aard en uiteindelijk al de
onbeschrijflijke kwellingen van een hemel der zaligheid, die er nauwelijks een
haar beter uitziet dan een goedverzorgde plaats voor slaven op deze goede
moeder aarde, dan moet ik U ondanks alle gunsten die U, o Heer, mij geschonken
hebt, openlijk bekennen, dat ik dat met mijn verstand heel vreemd vind, en dat
ik als mens, begiftigd met een meelevend gemoed, een ongerechtigheid daarin
ontdek, waarbij vergeleken alle door de mensen begane grootste, en ten hemel
schreiendste ongerechtigheden totaal in het niet vallen. En ik bedank eerbiedig
voor zo'n bestaan, moge het tenslotte uitlopen op wat het maar wil!
[4] U hebt
reeds heel duidelijk laten zien, o Heer, hoe ieder mens om voor Uw aangezicht
te kunnen bestaan, zichzelf als wezen moet vormen en hoe U hem daartoe alleen
de gelegenheid en verder niets kunt bieden. Kortom, dat alles zien wij nu heel
goed in en dat hoeft ons verder niet uitgelegd te worden. Maar dat
mensenzielen, die reeds meer dan duizend jaar op dezelfde wijze een lichaam
krijgen en dan op dezelfde wijze opgevoed worden zoals dat jammer genoeg nu
gebruikelijk is, in het hiernamaals daardoor bijna eeuwig moeten lijden om maar
een haartje beter te worden, dat komt mij in ieder geval erg hard voor! U
leerde ons zelf, mild, zacht en welwillend met zieke zielen om te gaan! Maar
als aan een zieke ziel, die hier op deze wereld niet genezen is maar nog
helemaal ziek naar het hiernamaals gaat, geen vonkje van enige liefde en
mildheid meer bewezen en betoond kan of mag worden, dan denk ik toch dat ook
hier genade en liefde in de plaats zouden kunnen komen van de te strenge orde
en gerechtigheid!
[5] Ik wil
heel graag toegeven dat een volmaakt leven van de ziel, vereend met de geest
van God, het hoogste goed is, maar de ervaring leert daarnaast toch ook weer
dat een goed veel aan waarde verliest, als men het te lang en onder te grote
moeilijkheden moet zoeken.
[6] Iemand
wilde trouwen. Hij kent reeds de gekozene van zijn hart. Maar als hij om haar
hand vraagt, worden hem voorwaarden gesteld, waaraan hij bij elkaar pas na
duizend jaar geheel zou kunnen voldoen en de daaraan verbonden moeilijkheden
zijn vrijwel onoverwinnelijk! Ja, is het dan wel zo'n groot wonder als zo'n
mens tenslotte in zijn hart helemaal geen begeerte meer naar de uitverkoren,
voorname vrouw heeft, en allang met een meisje van heel geringe afkomst is
getrouwd, voor wie hem heel acceptabele en gemakkelijk te vervullen voorwaarden
gesteld werden?
[7] Daarin, o
Heer, bestaat dus mijn bezwaar, dat hopelijk heel goed gemotiveerd is, en
misschien een zwak punt is in mijn hart! Ik stelde U deze vraag, omdat U ons
Zelf allemaal uitgenodigd heeft vragen te stellen over onbegrepen zaken! Als U
dat zou willen, zou U mij dan met Uw genade willen voorlichten?"
243 De noodzakelijkheid van aardse beproevingen
[I] IK zeg:
"Ja, ja, dat is nu juist de moeilijkheid, die Ik na de uitleg over de
hersenen niet alleen in jou, maar in een aantal van jullie heb ontdekt, en Ik
heb jullie juist daarom uitgenodigd om vragen te stellen.
[2] Het
spreekt immers vanzelf, dat God, als de hoogste en zuiverste liefde, die van
eeuwigheid onveranderlijk dezelfde is, nooit op een of andere wijze liefdeloos
kan zijn, en dat Zij alle Haar ten dienste staande middelen zoveel mogelijk zal
aanwenden om een ziel, hoe ziek die ook is, te genezen. Maar de eigen
karakteristieke persoonlijkheid van de ziel kan Zij niet aantasten, Zij moet
deze haar zelfstandigheid laten en de ziel in dusdanige toestanden terecht
laten komen, dat die haar, als al het andere tot niets leidt, door een soort
les op het goede spoor brengen!
[3] In een
extreem geval kan deze weg natuurlijk alleen maar een bijzonder langdurige
worden, maar dan draagt niemand anders daaraan schuld dan de te star en
eigenzinnig geworden ziel, die dat natuurlijk meestal alleen maar werd
tengevolge van datgene wat Ik jullie over haar onvolmaaktheid eerder heb
verteld en uitgelegd.
[4] Het ligt
echter aan de krachtige, eigen wil van de ziel; zij wil het zo en zij doet
alleen maar wat haar goed dunkt! Wel, dan helpt geen almachtige en dus zeer
krachtige tegenwerking, want dat zou de ziel pas de allerongehoordste
kwellingen bezorgen! -want reeds de minste inmenging bezorgt haar de
onnoemelijkste pijnen, wat zou ze dan bij een al te sterk inmengen wel uit
moeten staan?!
[5] God is
Zelf het grootste vuur van al het vuur en het sterkste licht van al het licht!
Maar wie kan vuur verdragen, als hij zelf geen vuur is, en het grootste licht,
als hij zelf geen licht is?! Kijk eens naar het linker brein, dat nog hier
aanwezig is. Zie je er enig vuur in, of een lichtje ter grootte van het licht
van een heliotroopkevertje in de nacht? Wat is er voor nodig alvorens dit brein
geheel vuur en stralend licht wordt?!
[6] Als Ik
hier echter met alle kracht Mijn invloed Iaat gelden, dan zul je deze beide
linker hersenhopen niet meer zien; want zij zullen direct in die vuurtongetjes
opgelost worden, die je nog wel kent, en zij zullen zich verspreiden tot Mij~
wil ze pakt en daaruit een nieuw wezen vormt. Maar hoe staat het dan met dit
huidige wezen?!
[7] Opdat
echter geen wezen dat eenmaal bestaat, eeuwig ooit op wat voor manier dan ook
in zijn geestelijke sfeer vernietigd kan worden en in een ander wezen kan
overgaan en de oorspronkelijke persoonlijkheid kan verliezen, is in dat opzicht
Mijn voor eeuwig onveranderlijk vastgestelde orde immers ook goed! En ook al
heeft een ziel nog zo lang nodig om volmaakt te worden, dan blijft zij toch
haar oorspronkelijke ik behouden en zij zal zichzelf als zodanig ook voor
eeuwig onveranderlijk herkennen, hetgeen dan hopelijk toch meer troost geeft,
dan wanneer de ziel helemaal uiteengevallen in een ander individu over zou
gaan, waarbij alle herinnering aan een vroeger bestaan noodzakelijkerwijs zou
moeten verdwijnen en waar geen spoor van een vroeger concreet bestaan over zou
blijven ! Waarvoor zou dan een voorafgaand leven, waarin men vrij over zichzelf
mocht beslissen, goed geweest zijn? Zou een mens er dan beter aan toe zijn dan
een kruipende worm in het stof?!
[8] Het
voorafgaand leven is toch meestal gezegend met allerlei lijden. De mens, ook al
is hij een koningszoon, moet vanaf zijn geboorte tot aan het graf vaak zeer
zware beproevingen doorstaan. Hij heeft vaak duizend plannen gemaakt die hij
alle zo geslaagd mogelijk wilde uitvoeren, maar er doemden weldra onvoorziene
hindernissen op en van alle mooie plannen kwam niets terecht. In plaats daarvan
kwamen er allerlei tobberijen, ziekten, ergernissen, -kortom op één aangename
dag volgen gewoonlijk vijf dagen waarvan er geen enkele iets prettigs oplevert,
en elk levensjaar levert een mens zeker dertig buitengewoon slechte dagen
op!"
244 De mens bepaalt zelf zijn lot
[I] (DE HEER:)
Als je zo het leven van de mens bekijkt, dan zie je al gauw dat hij zelfs onder
de meest gunstige, aardse omstandigheden, bepaald niets voor niets krijgt. Van
koning tot bedelaar moet ieder tijdens de zomer van zijn leven het gevecht
aangaan met de steekvliegen, en dat is beslist niet aantrekkelijk. Als kind
wordt de mens geplaagd door zwakte, als man met allerlei zorgen, en als
grijsaard met beide, en nog niemand heeft het laatste levensuur het aangenaamste
van zijn leven gevonden.
[2] Zo kruipt
het aardse leven meestal steeds tussen dorens en distels voort en wie daar een
hekel aan heeft, zal zich uiteindelijk niet wijs kunnen maken dat het aardse,
lichamelijke leven erg aangenaam en gelukzalig was; en hoe meer eigenliefde
iemand had, des te meer beledigingen heeft hij ook te verduren gehad. Wie zich
echter, omdat hij vrijwel geen eigenliefde heeft, tijdens zijn levenszomer
niets heeft aangetrokken van alle tegengekomen steekvliegen en van alle
kleinerende en beledigende dorens en distels, en ook door allerlei lichamelijk
lijden, armoede, herhaald voorkomende honger en dorst, koude, slechte kleding
met daarbij slecht onderdak, en daarnaast nog allerlei andere ellende, niet uit
zijn evenwicht is gebracht, die zal aan het eind van zijn leven nog over
veellevensvreugde kunnen vertellen, terwijl zelfs een koning zich, ondanks alle
bewieroking, aan het eind van zijn aardse leven zal beklagen over allerhande
zaken die zijn misnoegen hebben opgewekt.
[3] Want waar
vind je een koning, die alles wat hij zich bij de aanvaarding van zijn regering
had voorgenomen, tot een voorspoedig einde heeft gebracht?! Daar dit echter
onmogelijk was en hij tenslotte vele, en niet zulke kleine, rekenfouten bij
zichzelf ontdekt heeft, is hij volkomen ongelukkig, en het is vanouds bekend,
dat koningen meestal sterven aan de gevolgen van een heimelijk, innerlijk verdriet
[4] Gedurende
de tijd van zijn aardse leven bevindt zich dus de mens die zichzelf bepaalt en
vormt, in het volkomen bepaalde bewustzijn van zichzelf, waarin en waaronder
hij deze aardse levensproef heeft afgelegd. Binnen of buiten Mijn orde, willen
wij nu in dit geval buiten beschouwing laten, want het aardse leven had hem in
alle opzichten weinig plezierigs, maar des te meer bitterheid opgeleverd. Dat
is dan ook de reden waarom de grote geleerden van de heidenen niemand ter
wereld gelukkig wilden prijzen, en dat zij alleen diegenen gelukkig prezen, die
weer in de schoot der aarde teruggekeerd zijn.
[5] Wat zou
een ziel er dan aan hebben als zij, na het afleggen van het lichaam, voor al de
doorgestane moeiten haar bewustzijn, als het onvergankelijke oer-ik, zou
verliezen, en zelfs ophield te bestaan of haar ik verdeeld zou zien in duizend
andere?! Zou er bij jullie ook maar iemand tevreden zijn als Mijn orde zo
werkte? Beslist niemand! Daarom geloof Ik dat het toch altijd nog beter zal
zijn alles in de oude orde te laten en er vóór alles op te letten, dat niemands
ik, ook al is het er nog zo slecht aan toe, enige schade zal lijden aan zijn
identiteit!
[6] Dat een ik
pas dan volkomen gelukkig kan en moet worden, wanneer het zichzelf bepalend
binnen Mijn orde is gekomen, dat weten jullie nu precies; want daarom heb Ik
jullie nu gedurende bijna zeven dagen ononderbroken les gegeven en jullie
teruggevoerd naar de oerwortels van de gehele schepping van de geestelijke en
zintuiglijke wereld. Dat daarentegen een zielook zolang geen ware en duurzame
gelukzaligheid kan bereiken, tot zij uit eigen vrije wil Mijn orde is
binnengegaan, heb Ik jullie ook al heel vaak laten zien door woorden, daden en
veel zichtbare voorbeelden, en Ik heb het jullie nogmaals met woorden duidelijk
gemaakt. Hoe kan er dan enige liefdeloosheid, onbarmhartigheid, hardheid en
ongerechtigheid in Mij aanwezig zijn? Of kun je datgene wat voor het bestaan
van een mens noodzakelijk is, wel een hardheid in Mij noemen? Ja, met een
greintje minder geduld en met evenveel minder lankmoedigheid, zou Ik hard en
onrechtvaardig zijn, maar zo beslist niet!"
245 De zelfstandige ontwikkeling van een mensenziel
[I] (DE HEER:)
"Dat jij, Mathaël, echter zegt dat de schuld uiteindelijk toch bij Mij
ligt voor het feit, dat in de loop van de tijd de mensen in zo'n totaal
verkeerde manier van leven terecht gekomen zijn, die hen overduidelijk ten
gronde zou moeten richten, daar stel Ik ook meteen het volgende tegenover:
Zielen zoals die van deze zwarten, zijn tot op heden nog niet geroepen tot het
kindschap van God, en voor datgene waarvoor zij er zijn, was een meer
stereotiep, vast bewaarde volmaaktheid van hun ziel voldoende; want je moet
deze niet zien als een speciaal gevolg van hun voortreffelijke zelfontwikkeling,
maar zij is hun gegeven, net als hun zwarte huid. Als zij echter ook het
kindschap van God willen bereiken, dan zal hen dit alles niet meer gegeven
worden, maar alleen de leer .
[2] Als zij
volgens de leer voor zichzelf verantwoordelijk zijn, en proberen de
vervolmaking van hun ziel uit eigen kracht na te streven en daardoor Mijn geest
der liefde in zich op te wekken, dan zullen zij natuurlijk net zo zijn als
jullie nu. Maar zolang de volmaaktheid van hun ziel voor twee derde deel
gegeven en slechts voor één derde deel zelf verworven is, kunnen zij met zo'n
volmaakte ziel de geest in zichzelf nooit opwekken en blijven zij ook in het
hiernamaals datgene, wat zij hier zijn: zeer goede, maar meer mechanisch
zalige, volmaakte zielen, met noodzakelijkerwijs precies vastgestelde grenzen
van de zaligheid, want iets anders is niet voorstelbaar .
[3] Als dat
wat voorafgaat, gegeven is, kan het daaruit voortkomende en daarop volgende
toch beslist niet in vrijheid zelf verworven zijn; want wie aan jou je hoofd
heeft gegeven, heeft je toch zeker ook je handen, je lichaam en je voeten erbij
gegeven! Of denk je soms dat die vanzelf uit je hoofd ontstaan zijn?
[4] Ah, bijeen
ziel die over zichzelf beschikt en zichzelf volgens het gehoorde woord van God
ontwikkelt, is dat heel wat anders! Wat zij heeft, is haar volledige eigendom
en zij kan zich daaruit duizend en meer hemelen bouwen, want zij heeft nu haar
eigen stof en haar eigen materie, en door de in haar gewekte geest der liefde
ook volkomen dezelfde kracht als God om dat te doen, en in alles net zo
volmaakt te zijn als ook de Vader in de hemel volmaakt is! En nu verder!
[5] Met een
ziel zoals deze zwarten hebben, zo vol vertrouwen, zul je in het hiernamaals
heel weinig moeilijkheden hebben, want wat zij heeft, heeft zij en houdt zij.
Zij heeft voor zichzelf eeuwig geen hogere behoefte en is volkomen gelukkig,
zoals een bij wanneer zij een rijkelijk met honing gevulde bloemkelk heeft
gevonden; haar behoeften gaan voor eeuwig niet verder dan deze honing. Als de
bij heeft wat zij zocht, heeft zij reeds alles; alle andere schatten van de
hele oneindigheid zijn voor haar van nul en generlei waarde.
[6] Maar bij
een ziel die zichzelf vervolmaakt, ligt dat heel anders! Om dat te kunnen
realiseren moesten haar toch alle daarvoor nodige middelen volledig ter
beschikking gesteld worden, waardoor zij, als zij deze wil gebruiken, noodzakelijkerwijs
en onfeilbaar de volmaaktheid bereiken moet; maar de daarvoor vereiste middelen
worden de ziel die tot het vrije kindschap van God geroepen is, toch beslist
nooit opgedrongen, maar worden alleen klaargezet, zoals voor een wijze
bouwmeester de materialen die voor de bouw van een huis nodig zijn. Vanaf dat
punt gebruikt de bouwmeester ze naar eigen goeddunken en bouwt daarvan een huis
volgens zijn idee en zijn smaak, en het gebouwde huis is dan volkomen zijn werk
en niet het werk van degene die het materiaal voor hem heeft klaargezet. Ook al
heb je het beste materiaal klaargezet om een goed woonhuis voor je te laten
bouwen, maar je bouwt het zelf niet, maar stelt een bouwmeester aan die het
gevraagde huis voor je bouwt, kun je dan toch zeggen: 'Kijk, dit mooie en
prachtig ingerichte huis is mijn werk!? Beslist niet, want het huis blijft
altijd het werk van degene die het naar eigen goeddunken en inzicht heeft
gebouwd!
[7] En kijk,
op overeenkomstige wijze zijn de volmaakte zielen van de zwarten niet hun eigen
werk! Zij zijn weliswaar bijzonder goed gebouwd, maar de zwarten hebben daar
maar weinig toe bijgedragen. En omdat het zo is en niet anders, kunnen zij
voorlopig het kindschap van God niet bereiken; zou het echter enigen van hen
ook gegeven worden dit te bereiken, dan zouden hun zielen er meteen
onvolmaakter gaan uitzien. Omdat dus een tot het kindschap van God geroepen
ziel slechts het materiaal voor de eigen bouw mag gegeven worden en daarnaast
de leer hoe de bouw uitgevoerd moet worden, is hiermee beslist wel voldoende
begrijpelijk uiteengezet dat, om het eigene van iedere ziel te bewaren, ook in
het hiernamaals niet meer dan dat voor haar gedaan mag worden. Ook al is een
ziel nog zo verdorven, dan mag zij toch niet door Mijn almacht aangepakt
worden, maar wordt haar slechts zoveel materiaal aangereikt als zij kan
verwerken; zij mag ook niet zwaarder belast worden dan haar krachten reiken."
246 Waarom de vrije mensenziel zelfstandig haar
volmaaktheid moet bereiken
[I] "Nu
is een verdorven ziel echter gewoonlijk ook altijd erg zwak, zodat zij niet
eens in staat is haar menselijke vorm in stand te houden en daarom verschijnt
zij in het hiernamaals gewoonlijk als een halve, vaak ook hele, dierlijke
karikatuur. Daar wordt haar, weliswaar heel geleidelijk, zonder dat zij dat
merkt, steeds meer kracht gegeven; maar dat gebeurt heel voorzichtig, om
daardoor de ziel in haar persoonlijkheid niet aan te tasten. Ook veroorzaakt zo
'n ondersteuning altijd veel pijn, omdat zo'n zwakke ziel uiterst gevoelig en
prikkelbaar is.
[2] Zou Ik
haar in één keer teveel kracht uit de hemelen geven, dan zou zo'n hemelse
vrijgevigheid de ziel een afgrijselijke, wanhopige pijn bezorgen, waardoor zij
uiteindelijk ondoordringbaarder zou worden dan een diamant en er niets meer in
haar gebracht zou kunnen worden tenzij men haar geheel uiteen zou laten vallen,
waardoor haar ik natuurlijk een dermate grote schok te verwerken zou krijgen,
dat deze niet gemakkelijk door een persoonlijk tegenwicht, uitgaande van de
ziel, opgevangen zou kunnen worden. Daardoor zou het zichzelf bewuste ik voor
minstens aeonen aardse jaren verdwijnen en het zou zich daarna weer moeten
verzamelen en zichzelf bewust worden, hetgeen voor de ziel in haar vrije,
onlichamelijke toestand veel moeilijker is dan hier, waar zij daarvoor het
lichaam ter beschikking heeft.
[3] Jou, Mijn
beste Mathaël, heeft de buitengewoon lange tijd teveel benauwd maar als je zou
beseffen wat ervoor nodig is om een ziel zodanig vrij te maken dat zij wordt
wat zij nu al in jou is, dan zou je aan de tijdsduur beslist geen
aanstootgenomen hebben! Hoeveel tijd denk je wel dat er voorbij gegaan is aleer
je als mens met een nu al een zeer volmaakte ziel, tot je huidige levensniveau
kwam? Als Ik je dat allemaal voor zou rekenen, zou je met afgrijzen vervuld
worden en je zou dat nu nog lang niet kunnen begrijpen! Onze Raphaël weet het
echter wel en begrijpt de onpeilbare diepte daarvan.
[4] Maar
zoveel kan Ik je wel zeggen, dat hier niemands ziel jonger is dan alle
zichtbare, geschapen werelden! Je voelt je nu onbehaaglijk wanneer Ik je naar
waarheid zeg, dat jullie zielen reeds veel meer dan aeonenmaal aeonen aardse
jaren oud zijn; moet Ik Mijzelf soms ook onbehaaglijk gaan voelen, omdat Ik
eeuwig ben en er tijdens Mij en uit Mij reeds aeonen voorafgaande scheppingen,
alleen maar ter wille van jullie, gedurende voor jullie onvoorstelbaar lange
tijden hebben plaatsgevonden?!
[5] Ja, Mijn
vriend, een zon, een aarde en alle dingen daarop te scheppen is eenvoudig! Daar
is niet zo'n lange tijd voor nodig. Ook gerichte dieren en plantenzielen
scheppen is niet moeilijker. Maar een ziel maken die in alles volledig aan Mij
gelijk is, is ook voor de almachtige Schepper een bijzonder moeilijke zaak,
omdat almacht Mij daar niet bij kan helpen, maar alleen wijsheid en het
grootste geduld en de grootste lankmoedigheid!
[6] Want bij
het scheppen van een ziel die volledig aan Mij gelijk is, dus een tweede
godheid, mag Mijn almacht maar heel weinig doen, maar moet alles door de nieuw
wordende God uit Mij gedaan en uitgevoerd worden. Van Mij krijgt hij alleen het
geestelijke materiaal en naar behoefte ook het natuurlijke. En als het niet zo
was, en als het anders zou kunnen, zou Ik, als de eeuwige Oergeest, Mijzelf
tengevolge van Mijn liefde heus niet de moeilijke taak opgelegd hebben, Zelf in
het vlees te verschijnen om de tot een bepaald punt ontwikkelde zielen niet
door Mijn almacht, maar alleen door Mijn liefde verder te leiden, en hun een
nieuwe leer en de nieuwe goddelijke geest uit Mij te geven, opdat zij nu, als
zij het oprecht willen, met Mij in een zeer kort tijdsbestek volkomen één
kunnen worden.
[7] Ik zeg
jullie: Voor Mijn eeuwige, voorbereidende werk begint nu pas de oogst en jullie
zullen Mijn eerste, geheel volmaakte
kinderen zijn, wat echter nog steeds van jullie en niet van Mijn wil
afhankelijk is. En nu geloof Ik dat jij, Mathaël, Mij wel wilt
verontschuldigen, omdat je nu hopelijk alles zult begrijpen wat je eerder nog
niet hebt begrepen! - Is het je nu duidelijk?"
247 Over de bezetenheid.
De langzame uitbreiding van het evangelie
[I] MATHAËL
zegt: Ja, Heer, dat is mij nu volkomen duidelijk, maar hoewel ik en mijn vier metgezellen
toch ook slechter waren dan een hond, en ik een duivel was, heeft Uw almachtige
wil mij toch zeer snel genezen en ik heb ondanks dat, het zelfbewustzijn en de
herinnering aan alles van vroeger niet verloren! Hoe zit het dan daarmee? Daar
heeft Uw almacht ons toch zeer snel volledig geholpen!"
[2] IK zeg:
"Ja, Mijn vriend, dat was een heel ander geval; met Jullie zielen, maar
alleen jullie lichamen waren bedorven, omdat zich in jullie ingewanden een
aantal boze geesten genesteld hadden! Die veroverden het lichamelijke organisme
in zoverre dat zij daarin heer en meester waren zoveel zij maar wilden, en
jullie zielen, die lang niet opgewassen waren tegen zoveel geesten, trokken
zich gedurende die tijd terug en moesten de kwade geesten in jullie lichaam hun
gang laten gaan.
[3] Maar
daardoor leden jullie zielen niet de minste schade, .want zulke bezetenheid
wordt ook alleen maar daar toegelaten, waar een lichaam bewoond wordt door een
ziel die reeds zo zuiver is, dat de slechte, nog zeer onrijpe geesten van
zielen uit het hiernamaals, deze ziel beslist niet kunnen schaden wanneer zij
nog eenmaal, in de mening er beter van te kunnen worden, gebruik maken van een
lichaam.
[4] De geringste uiting van Mijn macht is dan voldoende om duizendmaal
duizend van zulke zielen uit het lichaam te verwijderen, waarvan een voorbeeld,
dat vandaag nog gegeven zal worden, je nog meer zal overtuigen. Als de geesten
eenmaal uit het lichaam zijn, zul je zeker een behoorlijke zwakte in je lichaam
voelen, die aanhoudt tot de ziel zich weer meester gemaakt heeft van het gehele
lichamelijke organisme. Zodra dit heeft plaatsgevonden, beheerst. de oude,
helemaal gezonde ziel weer het lichaam; hier werd dus alleen het lichaam en
niet de ziel door Mijn almacht geholpen. Maar wanneer een ziel als zodanig door
haar eigen wil verwoest is, kan Mijn almacht niet helpen, maar alleen liefde,
onderricht en geduld, omdat iedere ziel zelf moet gaan. bouwen en zich met het
haar gegeven materiaal zelf moet vervolmaken. -Begrijp je dat nu? Als je nog
iets niet duidelijk is, vraag het dan, want het is nu de tijd van de.algehele
uitleg over alles, en jullie hebben veellicht nodig om alle anderen in al hun
duistere levenskamertjes zo goed mogelijk te verlichten!" ..
[5] MATHAËL
zegt: "Heer, U, de enige wijze en liefdevolle van eeuwigheid! Alles is mij
nu volkomen duidelijk en ik geloof dat er in het levenskamertje van mijn ziel
nog maar weinig duisternis heerst, maar hoe het met heel veel anderen gesteld
is weet U, o Heer, natuurlijk alleen maar! Bij mijn schoonvader en bij mijn
vrouw zullen nog wel een aantal duistere kamertjes Zijn, alleen daar zal ik met
Uw genade en hulp het ontbrekende in ieder geval zorgvuldig aanvullen!"
[6] IK zeg:
"Doe dat maar, want je schoonvader en je vrouw waren tot op heden nog
heidenen, maar heidenen van de beste soort, waarvan Ik kan zeggen: Een van hen
is Mij liever dan duizend nakomelingen van Israël in Jeruzalem en ook in de
andere twaalf steden van het hele beloofde land! Want die willen allemaal niets
horen en weten over een God die dichtbij is; een ergens oneindig ver
verwijderde God is hun liever, omdat zij heimelijk bij zichzelf in hun grote
domheid denken, dat een ergens eindeloos ver verwijderde God gemakkelijker voor
de gek te houden is dan een heel dichtbij zijnde!
[7] O wat een ontzettende vergissing van de Joden in deze wereld! Maar,
wat kan men dan anders doen, dan met het grootste geduld en zelfs met
opoffering van het eigen lichamelijke leven, als dat nodig mocht zijn, de
mensen door onderricht en overeenkomstige daden naar het oerlicht van al het
zijn en leven terug te brengen?! ..
[8] En dat is
nu de taak die Ik Mijzelf voor jullie gesteld heb, en jullie taak voor de
naasten zal volgen! Weliswaar mogen jullie geen hoop koesteren dat dat allemaal
al binnen enkele jaren plaats zal kunnen vinden! Ik zeg jullie: Over duizend
jaar en meer, zal meer dan de helft van de wereldbevolking nog geen syllabe van
Mijn woord gehoord hebben!
[9] Maar dat
schaadt de zaak niet zo erg, want ook in het hiernamaals zal aan de geesten van
alle delen der wereld dit evangelie gepredikt worden. Maar wees desondanks hier
toch heel ijverig, want het ware kindschap van God voor Mijn binnenste en
zuiverste liefdehemel zal slechts van hieruit te bereiken zijn! Voor de eerste
en ook voor de tweede hemel kan in het hiernamaals nog gezorgd worden."
248 Op het juiste moment wonderen doen
[I] (DE HEER:)
"Mathaël, jou is nu alles duidelijk, dat wil zeggen in zoverre een
mensenziel alles duidelijk kan zijn zolang zij nog niet volledig één is
geworden met haar geest; laat daarom je licht dan ook voor al je broeders
schijnen! Wek echter in jezelf ook het geloof op in de kracht van Mijn naam;
want alleen in Mijn naam zul je als dit noodzakelijk is ook tekenen kunnen doen
voor de mensen, om bij hen een begin van geloof in Mij op te wekken!
[2] Want wie
Mijn woord aan de mensen predikt, maar door de macht daarvan niets kan
teweegbrengen, is nog een zwakke dienaar van Degene, Die hem gezonden heeft om
aan de volkeren der aarde het nieuwe Woord van al het leven uit de hemelen te
brengen.
[3] Ik wil
daarmee echter niet zeggen, dat een goede apostel van Mijn leer steeds en
altijd aan de mensen moet laten zien wat hij kan, om daardoor Mijn leer bij de volkeren
der aarde ingang te doen vinden. Nee, dat is helemaal niet de bedoeling, want
de waarheid moet voor zichzelf spreken en waar zij niet begrepen wordt, moet
een nadere uitleg volgen, en dat zolang tot de waarheid als zodanig begrepen
wordt! Maar toch komen er juist bij de uitleg gevallen voor waar de uitleg
alleen, vooral bij nog zeer ruwe en onbehouwen volkeren, niet voldoende is;
,daar is het dan zeer noodzakelijk ook door een sober teken de uitleg zelf in
een helderder licht te plaatsen.
[4] Maar een
gegeven of nog te geven teken moet nooit te verblindend of te overdonderend
zijn, waardoor de mensen in grote angst en vrees en daardoor ook in een hen
dwingend gericht terecht kunnen komen; want daardoor zou voor de eigen, vrije
ontwikkeling van de ziel vanuit zichzelf weinig of niets gewonnen zijn.
[5] Een
effectief teken moet daarom ten eerste altijd zodanig zijn, dat het uit een
bijzondere weldaad bestaat, en dat het gebeurt op een wijze alsof het een
gevolg is van het geloof van degene aan wie de buitengewone weldaad bewezen
werd, en ten tweede moet het teken nooit zo ver van het natuurlijke afstaan,
dat ook een zogenaamde geleerde geen mogelijkheid meer zou hebben het langs
natuurlijke weg te verklaren! Bij de zogenaamde verlichte, wereldse mensen moet
het teken wel verbazing opwekken, maar nooit tot een volledig geloven leiden,
want zij hebben toch reeds voldoende begripsvermogen om ook zonder teken een
waarheid heel goed als zodanig te herkennen.
[6] In deze
tijd van magiërs en tovenaars kunnen de tekenen echter al tamelijk sterk en
overtuigend gebracht worden, want waar je nu ook maar een teken zult doen,
hebben de mensen tevoren wel honderd goochelkunsten door Perzische en
Egyptische magiërs zien opvoeren en daarom maakt een door ons gedaan teken nu
juist geen bijzondere indruk op de wereldse geleerden. Bovendien worden we ook
aan alle kanten door de Essenen omringd, die voor het blinde volk zonder veel
moeite allerlei tekenen doen om het mettertijd helemaal voor zich te winnen. En
zodoende brengen nu onze grotere en wonderbaarlijker zijnde tekenen het volk in
het algemeen op z 'n minst tot verbazing, ook al wordt het er niet volledig
door overtuigd, en dat is precies de juiste maat, en het zou geen zegen voor
het volk zijn als wij met de tekenen nog groter opzien zouden baren.
[7] Als Ik
alle zieken genees, ja zelfs doden opwek, baart dat bij het volk, in
vergelijking tot de Essenen, geen al te groot opzien, -wel bezorgt het de
tempelheren de grootst mogelijke ergernis, maar die hebben ook de orde der
Essenen, die hen dwarsboomt, reeds lang naar de duivel gewenst. Want sinds deze
orde zich ook in Judea laat gelden, verdienen de Farizeeën helemaal niets meer
aan hun wonderkuren, en dat komt allemaal door de sluwe wijze waarop de Essenen
doden opwekken, een geheim dat wij heel goed kennen, maar de Farizeeën
totaalonbekend is.
[8] Er zit echter ook een grappige kant aan omdat Ik bepaaldelijk koren
op de molen van de Essenen ben, en jullie zullen nog beleven dat men tegen
jullie zal zeggen dat ook Ik een leerling uit de school van deze orde ben en nu
werk voor de uitbreiding van deze orde, die nu zelf van mening is dat zij
weldra moreel de hele wereld zal beheersen. Deze orde is daarom voorlopig niet
tegen ons en zij dient ons ook zonder ons eigenlijk te willen dienen; want zij
verzacht voor het volk onze tekenen het meest, zodat daarnaast voor de mensen
nog steeds een grote, vrije speelruimte overblijft voor hun gedachten en
allerhande meningen. Anders zouden wij met onze tekenen waarschijnlijk niet
zoveel bereiken!
[9] Maar Ik
heb al die zaken voor deze tijd zo voorzien, en alles zo laten ontstaan en
worden dat wij nu daarnaast heel gemakkelijk en door niets gestoord, zoveel
mogelijk kunnen doen voor het ware, vrije heil van de mensen, zonder iemand door
onze daden de waarheid nadrukkelijk op te dringen. Voor deze tijd zijn daarom
voor de oppervlakkige toeschouwer onze krachtige tekenen niet bijzonder
opzienbarend. Alleen degene die zich meer in ons verdiept, zal tussen de door
Mij gedane tekenen en die van de magiërs der Essenen natuurlijk al meteen een
onnoemelijk groot verschil ontdekken. Maar hem zal deze kennis ook geen schade
aan zijn ziel toebrengen, omdat hij reeds de waarheid moet hebben leren kennen
voor hij in staat was een juist onderscheid tussen de tekenen van Mij en die
van de Essenen te ontdekken. Hij is zodoende reeds rein, en voor de reine is dan alles rein."
249 Tekenen bij de uitbreiding van de leer van de Heer
[1] (DE HEER:
) "Ik zou nu ook voor Jeruzalem tekenen kunnen doen waardoor heel
Jeruzalem dusdanig onder de indruk zou komen, dat het zich zeker geen ogenblik
bedenken zou om zich onvoorwaardelijk aan Mijn geloof over te geven, maar wat
zou dat voor geloof zijn? Dat zou slavengeloof zijn uit vrees en angst, en het
zou een gericht zijn voor de mensen, waaruit zij duizenden jaren lang niet meer
vrij zouden komen!
[2] Want
blind, fanatiek geloof, op waarheid of op leugen berustend, heeft nu eenmaal
voor het leven geen innerlijke waarde, en is naderhand moeilijk ooit nog bij
een volk dat daarin gevangen zit, weg te nemen. En zolang een volk fanatiek
gelooft, bevindt het zich geestelijk in het gericht en zodoende in de diepste
slavernij van de ziel, en het is alleen maar te helpen, zowel hier als in het
hiernamaals, door een langdurig onderricht door woorden en daden, en door een
zeer grondige en tevens zeer begrijpelijke uitleg van al het wonderbaarlijke
dat in wezen de zielen van het volk gevangen hield.
[3] Het beste
middel is echter het slecht, gemeen en leugenachtig worden van de priesters,
die bij iedere godsdienst steeds na verloop van tijd als paddestoelen uit de
grond zijn opgeschoten en zich vervolgens als plaatsvervangers van de godheden
aan het volk hebben opgedrongen, -eerst natuurlijk als wijze en heel
zachtzinnige vermaners, leraren, troosters en hulpverleners, maar later, toen
zij eenmaal goed de gunst van het volk veroverd hadden, als rechters,
bestraffers en zelfs als heersers over de tronen der koningen!
[4] Wel,dan
komt meestal het volk achter al hun slechte streken en het oude, lui geworden,
fanatische geloof begint broos te worden en steeds groter scheuren en gaten te
vertonen, en dan kan er nog zo ijverig aan versteld worden, het baat niet meer,
en er zijn er dan al gauw nog maar weinig die niet bij de eerste de beste
gelegenheid meteen de oude, helemaal verstelde, nauwe rok omruilen tegen een
nieuwe. Maar voor een volk zover is, gaan er minstens een paar duizend jaar
voorbij!
[5] Wees
daarom uiterst voorzichtig bij het uitbreiden van Mijn leer, dat jullie deze niemand
opdringen, noch door het zwaard en nog minder door tekenen die teveel de
aandacht trekken! De wond van het zwaard is te genezen, maar die van een te
groot wonder vrijwel nooit.
[6] Waar
jullie dus voldoende hebben aan het woord, moet je geen tekenen doen; want dat
zijn tot op heden nog altijd de middelen van de valse profeten geweest, waarmee
zij altijd de blinde volkeren nog blinder gemaakt hebben dan zij voordien
waren. Ik wil daarmee echter natuurlijk niet zeggen, dat jullie ook in
noodgevallen geen tekenen moeten doen! Jullie zullen bij allerlei heidenen
komen, waarvan de priesters heel goed de kunst verstaan om allerlei tekenen te
verrichten en allerlei voorspellingen te doen, die óf door een geraffineerde,
dubbelzinnige manier van uitdrukken, óf door wijdvertakte, afgesproken middelen
altijd in vervulling gaan, hetgeen allemaal ingegeven wordt door satan en zijn
engelen, en allemaal tot uitdrukking komt in de kwade wil van de mens.
[7] Dus
tegenover zulke aartsvalse profeten is het op z'n plaats om óf een duchtig
tegenteken te doen, óf aan het betere deel van het volk de valse wonderen van
hun priesters heel duidelijk uit te leggen; in ieder geval begint het betere
deel van het volk daardoor zijn priesters sterk te verdenken, en dan hebben
jullie al zo goed als gewonnen.
[8] Pas daarna
kunnen jullie ook enkel weldadige tekenen doen, zoals bijvoorbeeld allerlei
zieken genezen door het opleggen van de handen in Mijn naam, hier en daar
hongerigen en dorstigen verzadigen, ook kun je een verwoestende storm afwenden
door slechts Mijn naam uit te spreken tegen de onheilszwangere wolken in de
lucht, die bij zulke gelegenheden gewoonlijk gevuld zijn met de smerigste en
ergste geesten. Op die wijze zullen jullie geen enkele mensenziel vastketenen,
maar ze zo geheel uit eigen wil leiden, zoals een goede herder zijn lammeren
leidt, die hem op al zijn schreden vrijwillig graag volgen omdat zij steeds
alleen maar goeds van hem te verwachten hebben.
[9] Mijn beste
Mathaël, nu weet je ook hoe jij geheel volgens Mijn wil door woord en daad te
werk moet gaan met de uitbreiding van Mijn leer bij de volkeren waarover jij in
de toekomst zult regeren, en dat geldt ook voor je vier metgezellen!"
250 Moeilijkheden bij het verbreiden van de zuivere
leer
[I] (DE HEER:)
"Je zult echter vooral in de noordelijkste delen van je rijk, dat eens wel
het grootste op aarde zal worden, buitengewoon onwetende heidenen aantreffen,
bij wie het erg moeilijk zal zijn het licht der waarheid ingang te doen vinden;
doe deze heidenen echter met de macht die jou verleend is niet teveel geweld
aan! Waar dat nodig is kun je hen wel heel serieus aanpakken, maar absoluut
niet met het zwaard of met te opvallende tekenen; want het zwaard zou slechts
uiterlijk het oude, diep ingewortelde bijgeloofbij hen wegnemen, maar innerlijk
zouden zij er des te verbitterder aan vasthouden. Met al te verblindende
tekenen zou je alleen maar bereiken dat het ene fanatisme in de plaats komt
voor het andere! Want de volkeren die je tekenen zouden zien, zouden weldra de grootste
vijanden van hun nog ongelovige naburen worden en deze te vuur en te zwaard
vervolgen, en die van het oude geloof zouden hetzelfde doen bij die van het
nieuwe geloof. Wat zou daarmee dan gewonnen zijn?
[2] Omdat Mijn
leer echter een ware, hemelse vredesboodschap is, moet zij geen tweedracht,
onvrede en oorlog onder de mensen en volkeren der aarde veroorzaken! Dat moet
zoveel mogelijk vermeden worden. Om dat van Mijn kant te voorkomen, zou Ik
jullie alleen maar stevig onder de macht van Mijn almachtige wil behoeven te
stellen, waarna jullie natuurlijk niet meer in staat zouden zijn anders te
denken en te handelen dan Mijn wil zou voorschrijven; maar hoe zou het er dan
met jullie eigen vrije wil uitzien?! En als Ik dat gewild zou hebben, had Ik
Zelf toch nooit lichamelijk op deze wereld hoeven te komen; want Mijn eeuwige
almacht had jullie ook zonder dit lichaam kunnen aanpakken en dwingen om dingen
te zeggen en te doen, zoals zij vroeger de profeten daartoe wist aan te sporen.
Zou dat echter in jullie belang zijn? Jullie zouden daardoor wel, net als deze
zwarten, mensen met volmaakte natuurzielen geworden zijn, maar waarschijnlijk
nooit volmaakte kinderen van God.
[3] Maar opdat
jullie zelf volmaakt vrije verkondigers van Mijn woord zouden worden voor alle
tijden der tijden, kwam Ik lichamelijk tot jullie op deze aarde, waar Ik voor
de gehele oneindigheid de kweekplaats van Mijn kinderen heb opgericht, om
jullie in staat te stellen als Mijn vrije kinderen ook vrij uit Mijn mond de
leer te vernemen, haar te beoordelen en dan ook verder te verbreiden onder de
volkeren der aarde; en wie haar in haar zuiverheid vrij zal aannemen, zal
daarmee ook vrij het recht krijgen op het meest gelukkig makende kindschap van
God.
[4] Wie echter deze leer van Mij, die Ik nu aan jullie heb gegeven, niet
vrij, maar met wat voor geweld dan ook krijgt opgedrongen, zal net zo lang geen
deel kunnen hebben aan het recht op het ware kindschap van God, tot hij zich
vrij, geheel uit eigen wil, hetzij hier of ook in het hiernamaals met al zijn
krachten aan Mij en Mijn zuivere woord gaat wijden en dit woord vrijwillig tot
richtsnoer van zijn leven maakt.
[5] Ik zie
echter dat binnen enkele jaren nadat Ik weer teruggegaan zal zijn, het ook met
deze leer van Mij in het algemeen heel treurig gesteld zal zijn. Maar Ik zie
tevens, hoe zij in kleine gemeentes zonneklaar bewaard zal blijven tot aan het
einde der tijden van deze aarde! En dat is een grote verkwikking voor Mijn
waarachtige Vaderhart. Maar jullie die zuiver zijn, moeten je weinig of
helemaal niet bezighouden met algemene omstandigheden, want van de vele zwijnen
zullen jullie nooit filosofen maken. Voor deze schepsels is dan ook al gauw het
voedsel goed genoeg. Wel roep Ik: 'Komt allen tot Mij die vermoeid en beladen
zijn, want Ik wil jullie allen verkwikken!'; maar deze levensroep van Mij zal
door zeer velen niet gehoord en niet opgevolgd worden! ,
251 Het zwaard als tuchtigingsmiddel bij ongelovige
volken.
[I] (DE HEER:) "Er zullen tijden komen dat
degenen die door Mijn woord wijs zijn geworden, zullen roepen: 'Heer, nu is het
toch wel heel moeilijk om mens te zijn; slechts heel heimelijk kun je nog de
waarheld spreken, wil je niet bestraft worden! Wat de valse profeten willen is
echter een duidelijke leugen en daarom godslastering! Heer, bewapen U toch en
trek ten strijde tegen Uw vijanden voor zij Uw levensakker totaal bederven!'
[2] Maar Ik
zal telkens opnieuw geduld hebben en tegen iedereen die Mij zo aanroept,
zeggen: 'Heb nog korte tijd geduld tot de gegeven maat vol wordt! Houd vol tot
het einde en je zult zalig zijn; want de dwang van de wereld zal jullie,
reinen, geen kwaad doen aan je ziel, en jullie, als Mijn jongste kinderen, die
in allerlei kwellingen, nood en ellende de weg door het vlees hebben doorstaan,
zullen in Mijn rijk des te dichter aan Mijn hart rust vinden en Ik zal
jullie tot
rechters maken over de wereld en over degenen, die jullie met nood en
kwellingen van allerlei aard zonder reden en zonder dat Ik hen daartoe het
recht gaf, gepijnigd hebben!
[3] Kortom,
Mijn ware leerlingen zullen altijd te herkennen zijn, omdat zij elkaar
wederzijds lief zullen hebben zoals Ik jullie allen liefheb, en ze Mijn naam en
Mijn woord nooit met het zwaard verkondigen!
[4] Ja, als
een volk eenmaal geheel in Mijn licht zou staan, en het zou bedreigd worden
door hardnekkige, blinde, heidense volken van buiten, die het geloof in Mij
beslist niet aannemen wilden, maar die wel Mijn lammeren met alle haast en woede
zouden willen vervolgen, dan is het tijd het zwaard te grijpen en de wolven
voor altijd te verjagen van de zachtaardige kudde. Als echter eenmaal in Mijn
naam naar het zwaard tegen de wolven gegrepen wordt, moet dat in alle ernst
gebeuren, opdat de wolven zich het zwaard, dat hen in Mijn naam geraakt heeft,
zullen herinneren. Want als ergens eenmaal een gericht in Mijn naam plaats
vindt, moet het er niet uitzien als iets wat niet helemaal ernstig te nemen is!
[5] Tegen
blinde heidenen, waarvan de zielen nog te ver van Mijn orde verwijderd zijn en
die Mijn woord onmogelijk kunnen begrijpen, maar die zich overigens met een
bijzondere ijver aan hun geloof wijden, moet het zwaard alleen maar zolang als
bewaarder van de grenzen opgesteld zijn, tot de heidense buren begonnen zijn
zich gaandeweg in Mijn orde te voegen; als dit gebeurd is, moet de plaats van
het zwaard het teken van de broederlijke eendracht en liefde vertegenwoordigen.
[6] Maar een
heel andere zaak is het, wanneer voortaan mensen die vanaf het begin het 'volk
van God' genoemd werden, en als zodanig werden onderwezen en beschermd, -ah,
als zij zich aanhoudend tegen deze leer van Mij zullen verzetten en met hun
zeer kwade en zelfzuchtige ijver zullen vervolgen, ja, dan zal er voor hen geen
ander middel meer zijn dan het allerscherpste en onverbiddelijkste zwaard! Wee
hen wanneer het zover komt; dan zal geen steen op de andere blijven en de
kinderen in het moederlijf zullen niet gespaard worden! En wie zal willen
vluchten, zal door de pijlen van de boog achterhaald en gedood worden omdat hij
uit zelfzucht, tegen zijn innerlijke overtuiging in, een moordenaar van Mijn
woord en van Mij had willen worden; want degenen tegen wie Ik met de Mijnen te
velde zal trekken, zullen een harde strijd te doorstaan hebben, waaruit zij
nooit als overwinnaar te voorschijn zullen komen!
[7] Nu hebben
jullie ook de regel, hoe en wanneer jullie in Mijn naam het zwaard moeten
gebruiken! -Hebben jullie dat alles heel goed en juist begrepen?"
[8] MATHAËL
zegt: "Heer, U, mijn enige liefde, na alles wat door U tot op heden zo
genadig gezegd en uitgelegd werd, is alles mij duidelijk en ik zeg U nu uit de
diepste grond van mijn hart heel hartelijk dank daarvoor en ik dank U ook reeds
nu al namens al die mensen en volkeren die ik door mijn ijver voor Uw woord en
voor Uw rijk zal winnen!"
[9] CYRENIUS
zegt: "Heer, geheel dezelfde dank breng ook ik U en ik waag het om nu voor
U, o Heer, een kleine voorspelling te doen aan de hand van datgene wat U, bij
de uitleg over het gebruik van het zwaard, speciaal toegevoegd heeft over het
bekende volk van God: dit zou wel eens in grote aantallen in Jeruzalem te
vinden kunnen zijn! Over dit volk zou ik reeds nu met het allerscherpste zwaard
een onmenselijk groot kruis willen slaan; want het lijkt mij reeds overrijp te
zijn voor het zwaard!"
[10] IK zeg:
"Nog niet helemaal; het mist nog drie meesterstukken van onmenselijke
slechtheid! Als het ook die, ondanks alle lessen en waarschuwingen, uitgevoerd
heeft, dan pas, vriend, zal over deze stad en al haar bewoners jouw onmenselijk
grote kruis met het scherpste zwaard geslagen worden! Met het volk zullen we
echter nog iets meer dan vierentwintig jaar geduld hebben en we zullen het vóór
de ondergang nog zeven jaar lang door allerlei boden, verschijningen van de
doden en veel grote tekenen aan de hemel laten waarschuwen! En, vriend, mocht
dat alles ook tevergeefs zijn, dan zal pas dan jouw onmenselijk teken in hoge
mate en met het scherpste zwaard over hen geslagen worden! Ik wilde dat het te
verhinderen was!
[11] Maar wat
nog gebeuren moet, weet alleen de Vader en verder geen wezen in de gehele
oneindigheid! Aan wie Hij het echter nog te juister tijd zal openbaren, die zal
het ook weten!"
[12] Dan zegt
CYRENIUS: "Maar U, o Heer, zult dat toch wel heel precies weten; want in
Uw geest bent U immers de Vader zelf!"
252 De 'Vader' en de 'Zoon' in Jezus
[I] IK zeg:
"Je hebt heel goed gesproken! De Vader is in alle overvloed in Mij; maar
Ik in Mijn gedaante als mens ben toch slechts een zoon van Hem en weet in Mijn
ziel ook alleen maar dat, wat Hij Mij openbaart! Wel ben Ik de vlam van Zijn
liefde, en Mijn ziel is het licht uit het vuur van de liefde van de Vader;
jullie weten immers hoe het licht altijd en overal wonderbaar werkt!
[2] De zon die
het licht uitstraalt, heeft een wonderbaarlijke innerlijke en centrale
inrichting, die echter alleen aan het binnenste van de zon zelf bekend is.
Hoewel het buitenste het alles leven makende licht is, weet het niets van het
binnenste en het Iaat ook nergens een beeld zien van de inwendige en centrale
inrichting van de zon.
[3] Ja, de
Vader is reeds van eeuwigheid in Mij, maar Zijn innerlijk openbaart zich ook
alleen maar dán in Mijn ziel, wanneer Hij dat Zelf wil. Toch weet Ik alles wat
van eeuwigheid in de Vader was; maar de Vader heeft toch nog heel veel in Zijn
innerlijk waarvan de Zoon niets weet. En als Hij dat wil weten, dan moet ook
Hij de Vader daarom vragen!
[4] Maar
weldra komt het uur, waarop de Vader in Mij ook met Zijn diepste kern volledig
één wordt met Mij, de enige Zoon van eeuwigheid, zoals ook de geest van de
Vader in jullie zielen binnenkort volledig één wordt met de ziel die nog in
jullie lichaam zit, en pas dan zal jullie door de geest van de Vader alles
zichtbaar worden wat voor jullie nu nog onmogelijk zichtbaar gemaakt zou kunnen
worden! En zo weet de Vader in Mij nu nog heel veel, wat de Zoon niet weet! -
Begrijpen jullie dat goed?"
[5] Nu zeggen
ENKELE LEERLINGEN: "Ei toch, dat is weer zo'n onbegrijpelijke les! Daar
zouden we graag weer uitleg over willen hebben! Want wanneer U en de Vader één
zijn, hoe kan de Vader in U dan meer weten dan U! En toch bent U volgens wat U
daarna zei de Vader Zelf? ! Ei, moge iedereen die dat kan en wil, dat begrijpen
-maar wij begrijpen het niet! Het wordt steeds onbegrijpelijker! Het zal wel
iets betekenen, maar wat hebben wij eraan? Wij begrijpen het niet! Heer, wij
vragen U om dit helderder en duidelijker te vertellen, want hier hebben wij anders
niets aan!"
[6] IK zeg:
"O kinderen, o kinderen! Hoelang zal Ik jullie nog moeten verdragen tot je
Mij zult begrijpen?! Ik spreek nu als mens tegen jullie mensen en jullie
begrijpen de mens niet; hoe willen jullie in de toekomst een zuiver Goddelijk
woord begrijpen?! Maar om jullie daartoe toch bekwamer te maken, zal Ik het nog
wat duidelijker uiteenzetten, luister dus heel goed naar Mij!
[7] Stel je
onder de 'Vader' het eigenlijke lichaam van onze zon voor, waarin alle
voorwaarden voorhanden zijn voor het voortdurend alsmaar produceren van het
voor jullie zichtbare, buitengewoon sterk lichtgevende omhulsel. Het lichtende
omhulsel om het zonnelichaam is ongeveer hetzelfde als wat bij de aarde de
atmosferische lucht is, die ook de gehele aarde een paar duizend manshoogten
hoog, gelijkmatig omgeeft en zodoende met de aarde, bijvoorbeeld vanaf de maan
gezien, een tamelijk sterk lichtgevende, grote, schijnbare schijf vormt.
[8] Maar hoe
wordt de lucht van de aarde gevormd? Vanuit het inwendige levensproces van de
aarde! Bijgevolg is het inwendige van de aarde eerst vol lucht en verzamelt
zich slechts het overtollige, dat zeer aanzienlijk is, steeds in gelijke mate
om de aarde. Maar om voortdurend lucht te produceren, moet in het binnenste der
aarde een eeuwigdurend vuur werkzaam zijn, dat veroorzaakt wordt door de grote
activiteit van de inwendige geesten.
[9] Stel het
je nu zo voor: Het centrale vuur komt overeen met wat Ik 'Vader' noem, en uit
alle elementen die door het inwendige vuur opgelost worden, wordt de lucht
geproduceerd die dan overeenkomt met wat wij 'ziel' noemen.
[10] Het vuur
zou echter zonder de lucht niet kunnen bestaan en de lucht zou zonder het vuur
niet geproduceerd kunnen worden. Het vuur is derhalve ook lucht en de lucht is
ook vuur: want de vlam is in werkelijkheid ook alleen maar lucht waarvan de
geesten uiterst actief zijn, en de lucht is op zichzelf ook puur vuur, maar de
geesten waaruit zij bestaat bevinden zich in rusttoestand. Zodoende is het nu
gemakkelijk te begrijpen dat in de grond van de zaak vuur en lucht één zijn.
Maar zolang de luchtgeesten niet tot een bepaalde graad geactiveerd worden,
blijft de lucht steeds maar lucht, en er is daarom tussen de geactiveerde
vuurlucht, zijnde vuur, en de nog rustige eigenlijke lucht een groot verschil.
[11] In het
vuur zelf bevindt zich het licht en zodoende, geestelijk gezien, het zuiverste
en hoogste weten en kennen; in de lucht, die doordrongen is met het licht van
het vuur, is dan eveneens een volledig weten en kennen aanwezig, echter duidelijk
in een reeds veel geringere mate. Wordt echter de rustiger lucht ook zodanig
geactiveerd dat zij zelf vuur en licht wordt, dan is ook in haar overal het
hoogste weten en kennen voorhanden.
[12] De aarde
lijkt daarom met deze inrichting van haar op een mens. Het binnenste vuur is de
liefdegeest van de actieve ziel, en de lucht komt overeen met de ziel, die
zeker ook een vuurgeest kan zijn als zij met de liefde van de geest, dat wil
zeggen door zijn activiteit, helemaal doordrongen wordt, waardoor zij dan
helemaal één is met de geest! En dat wordt de ziel door de wedergeboorte van de
geest.
[13] En kijk,
precies dezelfde omstandigheden vinden jullie in de zon. Binnen in haar bevindt
zich een geweldig vuur, waarvan de lichtkracht de lichtsterkte van de uitwendige
lichtatmosfeer onnoemelijk veel malen overtreft. Uit dit licht ontwikkelt zich
voortdurend de zuiverste zonnelucht, en deze lucht wordt zelf aan de
oppervlakte van de zon vuur en licht, echter in mindere mate dan het vuur en
het overweldigende licht ervan in het machtige centrum van de zon. Maar de
buitenste zonlichtatmosfeer is derhalve in wezen toch geheel gelijk aan het
vuur in het centrum van de grote zon! Zodra zij even sterk geactiveerd wordt,
zal zij ook geheel gelijk zijn aan het inwendige vuur.
[14] Wel, dit
binnenste vuur van de zon is dus hetzelfde als de Vader in Mij, en Ik ben het
licht en ook het vuur dat voortdurend uitstroomt uit het centrale vuur,
waardoor al het bestaande werd geschapen, leeft en bestaat. Zo ben ik dus in
Mijn huidige bestaan het uiterlijk zichtbare en naar buiten toe werkzame van de
inwendige Vader in Mij, en op die wijze is alles van de Vader van Mij, en
andersom al het Mijne van de Vader , en Ik en de Vader moeten noodzakelijkerwijs
volkomen één zijn, alleen met dit verschil, dat in het binnenste vuur altijd
een dieper weten en kennen voorhanden moet zijn dan in het uitwendige licht,
dat door het innerlijke vuur slechts in die mate geactiveerd wordt waarin dat
noodzakelijk is.
[15] Ik zou
Mij echter ook op dezelfde wijze kunnen mee activeren, maar dan was het met
jullie gedaan, net zoals het met alle om deze zon cirkelende hemellichamen
gedaan zou zijn, zodra de uitstralende lichtatmosfeer van de zon de kracht zou
aannemen van het vuur en het licht van het binnenste van de zon. De kracht
daarvan zou alle geesten in de uitgestrekte scheppingsruimte dermate activeren,
dat deze ogenblikkelijk veranderen zou in een oneindige, kolossale vuurzee die
in eenmaal alle materie zou oplossen! Wel, het binnenste van de zonnematerie is
natuurlijk zo ingericht, dat het dit vuur kan verdragen, en de steeds maar
voortdurend daarop stromende, geweldige waterstroom van de voortdurende
kringloop -zoals bij de mens de bloedsomloop -geven het vuur voortdurend werk
om de lucht te ontbinden en opnieuw te vormen en daaruit weer water te vormen,
en het kan daarom het eigenlijke zonnelichaam niet aantasten; en ook al worden
daarvan ook steeds delen opgelost, dan zorgt het toestromende water weldra weer
voor nieuwe. Alles moet dus steeds ordelijk blijven verlopen.
[16] Als
jullie dit beeld nu wat nader willen bestuderen, dan moet het jullie toch
enigszins duidelijk worden, wat eigenlijk de 'Vader' en wat de 'Zoon' is, en
wat de ziel is en wat de geest in haar is! - Zeg Mij nu, of het jullie nu nog
niet bijna helemaal duidelijk is!"
253 De verschijnselen bij de doop van de Heer
[1] SIMON JUDA
zegt: "Heer toen U Zich voor mijn ogen in de rivier de Jordaan door
Johannes met water liet dopen, zagen wij terstond een vlam in de vorm van een
duif boven U w hoofd zweven, en men zei dat dit Gods heilige geest was! En men
hoorde toen ook een stem, als uit de lucht, die zei: 'Zie, dit is Mijn geliefde
Zoon in wie Ik een welbehagen heb; luister naar Hem!' Wat was dat dan? Waar
kwam die heilige vlam vandaan, en wie sprak die duidelijk gehoorde woorden uit?
Hoe moeten wij dit opvatten en begrijpen?"
[2] IK zeg:
"Waar zou dat anders vandaan kunnen komen dan alleen maar van en uit Mij?!
Of denk je dat er soms achter de sterren een Vader in de eindeloze ruimte woont,
die de vlam boven Mijn hoofd naar beneden liet dalen en dan soms ook vanuit de
oneindige hoogte die bepaalde woorden naar beneden in de richting van deze
aarde heeft gesproken? O prachtige, zeer blinde blindheid van de mensen! Als de
eeuwige Vader in Mij, Zijn evenzo eeuwige Zoon, op die wijze woont die Ik
jullie nu duidelijk genoeg heb uitgelegd, waar kan dan die vlam en die stem
vandaan zijn gekomen? Hier, kijk eens, dan zul je weer dezelfde vlam boven Mijn
hoofd zien! En luister, dan zul je dezelfde woorden nogmaals vernemen!"
[3] Toen zagen
allen de vlam in de vorm van een vlammend kruis of, met wat fantasie, in de
vorm van een duif, die in feite ook een kruis voorstelt, zweven en gelijktijdig
vernamen ook allen de reeds bekende woorden.
[4] En IK zei:
"Dat was de stem van de Vader in Mij, en de vlam ontstond uit Mijn
oneindige, uitstralende levenssfeer, die de werking is van Mijn heilige geest!
-Simon Juda, begrijp je dit nu ook goed?"
[5] En ALLEN
zeiden: "Ja, Heer, nu is ons ook dat duidelijk, hoewel het meer dan
wonderbaarlijk is!"
[6] Daarop
zegt MATHAËL: "Heer, Heer, U, de wijste van eeuwigheid. Ondoorgrondelijk
grote dingen heeft U ons uitgelegd en U heeft ons Uw orde laten zien zoals zij
is en was van eeuwigheid! Ik kan nu denken wat ik maar wil, en zie, het is mij
allemaal helder en duidelijk voor wat betreft de onveranderlijke verhoudingen
tussen U, de Schepper, en ons, Uw schepselen! AI Uw instellingen zijn zo wijs
gemaakt dat ook het scherpste verstand en het meest verlichte brein nergens
iets kunnen vinden dat in zichzelf en met zichzelf ook maar in het minst
strijdig zou zijn.
[7] Alleen,
als ik mij in gedachten verplaats naar het begin van alle tijd en eeuwigheid,
dan moet ik mij voorstellen dat al het geschapene dat bestaat, alle oorspronkelijke
aartsengelen, alle hemelen, alle werelden -zoals zonnen, aarden, manen, al de
sterren, die volgens Uw uitleg ook niets anders zijn dan zonnen, aarden en hun
manen, die wij stervelingen met onze lichamelijke ogen vanwege de te grote
afstand weliswaar nooit kunnen zien -, toch eens een begin gehad moeten hebben,
omdat anders de mogelijkheid van hun bestaan, in ieder geval voor mij,
eigenlijk niet denkbaar zou zijn! Want in bepaalde, positieve verhoudingen stel
ik het mij als volgt voor: Iets, een wezen, ding of zaak zonder enig begin, kan
eigenlijk ook helemaal niet bestaan! Of zou een ding wel uit het niets kunnen
ontstaan wanneer U, als Schepper, dat nooit gedacht heeft? !
[8] Dus moet
iets wat bestaat, zoals bijvoorbeeld een centrale oerzon, toch eens binnen Uw
graduele orde door U gedacht zijn, voor zij, natuurlijk pas daarna, als een
concrete oerzon in haar sfeer begon te werken. Maar zij zou volgens mijn
verstand niet bestaan als U vooraf ook niet één atoom van haar wezen gedacht
zou hebben! Kortom, zij zou er niet kunnen zijn, als zij nooit begonnen was te
bestaan! Zij kan wel aeonenmaal aeonen eeuwen oud zijn, ook nog wel duizendmaal
duizend eeuwen ouder, maar dat maakt niets uit; als zij er onweerlegbaar is,
dan moet zij ook eenmaal met haar bestaan begonnen zijn. Wanneer, dat is om het
even en iets waarom men zich verder helemaal met hoeft te bekommeren!
[9] Nu zou men deze stelling omgekeerd natuurlijk ook op U kunnen
toepassen, en dan zou heel Uw volmaakte, solide eeuwigheid zonder begin, ook in
een schitterend niets vallen! Alleen, dan zeggen mij mijn heldere verstand en
mijn verlichte brein weer heel wat anders! Ik kan mij, ook al verplaats ik mij
in mijn gedachten ook eeuwigheden der eeuwigheden terug, geen einde
voorstellen. De oneindige ruimte blijft en daarmee de evenzo oneindige
tijdsduur. [10] In deze dus noodzakelijk eeuwige, oneindige ruimte moet dan
toch ook die oereeuwige kracht aanwezig geweest zijn, die de oorzaak is van de
oneindige uitbreiding van de ruimte, die eeuwig steeds maar doorgaat, zonder
welke de ruimte niet denkbaar zou zijn, terwijl die kracht net zo min zonder de
ruimte denkbaar zou zijn. Deze kracht kan er maar e e n zijn, zoals de ruimte
er ook maar e e n is; zij moet in zichzelf eveneens een centrum en in zekere
zin een zwaartepunt hebben, evenals de oneindige ruimte zelf. Omdat de ruimte
er als zodanig is, moet daarin ook het oneindige en dus meest vrije bestaan als
zichzelf voelend tot uitdrukking komen; want hoe zou zij kunnen bestaan, als
zij niet in haar volkomen vrijheid waar zou kunnen nemen dat zij bestaat?!
[11] Wat
echter voor de ruimte geldt, geldt ook voor de daarin aanwezige kracht; ook
deze moet noodzakelijkerwijs van zichzelf waarnemen dat zij bestaat, omdat zij
er anders onmogelijk zou kunnen zijn. Kortom deze dingen hangen zo nauw met
elkaar samen en zijn dermate inherent aan zichzelf, dat het een er zonder het
ander helemaal niet kan zijn! Maar omdat al deze zaken immers oorspronkelijk en
volmaakt kenmerken van Uw eigen geestelijke oerbestaan Zelf zijn, zijn zij dus
volgens Uw geest nooit of te nimmer weg te denken!
[12] U bent
dus volgens mijn verstand net zo noodzakelijk eeuwig als al het andere
noodzakelijkerwijs slechts tijdelijk kan zijn, tenminste in het formele bestaan
ervan! -Maar nu komt pas een heel andere vraag!
[13] Omdat
heel deze zichtbare en ook onzichtbare schepping toch ooit ondenkbaar lange
tijden geleden is begonnen, wat hebt U, o Heer, dan vóór dit begin gedurende
die eeuwigheden gedaan? Ik merk weliswaar aan Uw vriendelijk glimlachende
gezicht dat ik mijn vraag wat dom gesteld heb; maar ik ben er toch van
overtuigd dat deze niet helemaal zonder inhoud is! En ik vraag U daarom, o
Heer, ons ook hierover wat meer te vertellen! Mijn zoekende ziel wil nu eenmaal
alles volledig weten."
254 De grootte van de schepping
[I] IK zeg:
"Mijn beste vriend Mathaël, het onoverbrugbare verschil tussen God en de
geschapen, eindige mens, zelfs de allervolmaaktste, blijft steeds bestaan, en
in alle eeuwigheid kan niet veranderd worden, dat God in Zijn oerwezen
voortdurend eeuwig en oneindig in alles is en zijn moet, terwijl de mens wel
eeuwig voortaan steeds volmaakter in zijn geestelijk wezen zal bestaan, maar
toch nooit de oneindige maat van het oerwezen van God bereiken kan en bereiken
zal.
[2] De mens kan aan God gelijk worden in de vorm, ook in de liefde en in
haar kracht, maar toch eeuwig nooit geheel in de wezenlijke omvang van de eindeloze
wijsheid in en uit God; en zo zouden de lange eeuwigheden met hun talloze
eeuwigheids perioden wel heel veel kunnen bevatten wat in de eindeloze ruimte
beslist plaats vindt, maar waarvan zelfs een oeraartsengel beslist nog nooit
gedroomd heeft! Want ook het bevattingsvermogen van een oeraartsengel is daarvoor
nog veel te beperkt; pas wanneer iedere oeraartsengel, net als Ik de weg van
het vlees doorgemaakt zal hebben, zal hij ook meer kunnen bevatten, -maar
onmogelijk alles van de gehele, eeuwig nooit eindigende oneindigheid!
[3] Ja, jullie zullen eeuwig steeds maar door nieuwe wonderen Ieren
kennen en daarmee om Ieren gaan, maar het einde daarvan toch eeuwig nooit en
nimmer bereiken, -hetgeen jullie jezelf gemakkelijk kunnen verklaren als je
erover nadenkt, of het mogelijk zou zijn zo lang door te tellen tot je aan het
eind van de getallen komt! Daar Ik echter geestelijk van eeuwigheid
eeuwigdurend als één en dezelfde God besta, denk, wil en handel, en werkzaam
ben door Mijn liefde en wijsheid, die altijd dezelfde blijven, en die zichzelf
na iedere scheppingsperiode, doordat het werk voor alle toekomstige
eeuwigheden volmaakt gelukt is, natuurlijk ook volmaakter en nog zuiverder
gelukkig moeten voelen, dan kunnen jullie die verstandiger zijn wel op je
vingers natellen, dat Ik, zoals de Vader nu in Mij en uit Mij spreekt, tot aan
de huidige scheppingsperiode zeker niet in het een of andere oneindigheidspunt
in de eeuwige ruimte een soort winterslaap heb gehouden! Laat een
scheppingsperiode vanaf haar oerbegin tot aan de complete, uiteindelijke
geestelijke voleinding duizendmaal duizenden aeonenmaal aeonen van
duizendjarige cycli duren, dan is zo'n scheppingsperiode toch niets vergeleken
bij Mijn eeuwige bestaan, en haar expansiegrootte die jullie onmetelijk vinden,
is wat ruimte betreft niets in de oneindige ruimte!
[4] Mathaël,
jij kent de sterrenbeelden van de oude Egyptenaren goed, en Regulus in de grote
Leeuw is je welbekend! Wat zie je er van? Een schemerig puntje, en toch is hij
daar waar hij zich in de ruimte bevindt zo'n grote zonnewereld, dat een bliksem
die toch in vier ogenblikken een afstand van 400.000 veldwegen * (* I veldweg =
ongeveer 1/4 uur en iets meer. 10 veldwegen = I Duitse mijl. 400.000:10--40.000
d.mijl=beweging van het licht per seconde. Noot van Jakob Lorber. (I d.mijl=7
,5 km, dus 40.000 mijl=300.000 km; zie "Robert Blum", deel 2, hfdst.
299,8; de uitg.) aflegt, volgens de jou, Mathaël, welbekende oude Arabische
cijferindelingen meer dan een triljoen aardse jaren nodig zou hebben om de
afstand van zijn noord tot aan zijn zuidpool af te leggen! Zijn eigenlijke
naam is Urka of liever Ouriza (de eerste, of het begin van de schepping van
aeonenmaal aeonen zonnen en een bijna eindeloos grote, omhulsde
scheppingsglobe); zij is de ziel of het centrale zwaartepunt van een hulsglobe,
die echter op zichzelf slechts één zenuw vormt van de grote menselijke vorm der
geschapen werelden, waarvan deze denkbeeldige, grote mens er zoveel heeft als
het zand en het gras van de gehele aarde, -maar toch vormt deze grote
menselijke vorm eigenlijk alleen maar één scheppingsperiode van het begin tot
aan de geestelijke voltooiing.
[5] Zo'n
Urkaen nog meer een gehele hulsglobe zijn bijgevolg reeds respectabel grote
dingen, en zo'n grote menselijke vorm der geschapen werelden is nog
onbeschrijfelijk veel groter! Maar wat is hij vergeleken bij de eeuwige, oneindige
ruimte? Zoveel als niets! Want alles wat noodzakelijkerwijs begrensd is, ook al
is het voor jullie begrippen op zichzelf nog zo eindeloos groot, is in
verhouding tot de oneindige ruimte zoveel als niets, omdat het daarmee in
totaal geen berekenbare verhouding gebracht kan worden.
[6] Nu vraag
Ik je, Mijn beste Mathaël, of je aan de hand van wat nu gezegd is, zo'n beetje
begint te vermoeden wat dit eigenlijk betekent!"
[7] MATHAËL
zegt: "O Heer, ja zeker, ja zeker snap ik het; maar terwijl ik het snap,
begin ik mij zo'n beetje helemaal te verliezen en op te lossen in het niets!
Want Uw eeuwige macht en grootte, de oneindige ruimte en de eeuwige duur der
tijden verslinden mij volledig. Het begint al wel heel vaag tot mij door te
dringen, en - of ik het goed begrepen heb wat U, o Heer, in zekere zin
ingefluisterd heeft, weet ik natuurlijk nauwelijks of eigenlijk helemaal niet nauwelijks
uit te spreken zo schemerig begint het mij te dagen, dat U van zulke scheppingsperioden
er niet slechts -om ook op Arabische wijze te tellen -zeg maar tientallen of
honderdtallen meegemaakt heeft, maar ontelbare! Want als ik in de tijd terug
tel en bij het heden begin, zou ik met het tellen beslist nooit klaar komen, en
nooit in der eeuwigheid tot de tijd komen, waarvan men zou kunnen zeggen dat
het Uw eerste was!
[8] Kortom, U
heeft geen begin, en dus is het ook onmogelijk dat Uw scheppingen ooit een
begin hebben gehad, en hoeveel de eeuwige ruimte er ook moge bevatten, er is er
toch niet één bij waarvan men zou kunnen zeggen: 'Kijk dat was de eerste! Vóór
deze is er niets geschapen!' Want achter zo een, die de eerste zou moeten zijn,
verschuilt zich toch weer een volmaakte, hele eeuwigheid! Wat zou U dan
gedurende die tijd, terwijl U steeds hetzelfde wezen was, gedaan hebben?
In de eindeloze ruimte is ook plaats voor eindeloos veel scheppingen; ook al
zijn hun afstanden nog zo eindeloos groot, dat maakt niets uit! De eindeloze
ruimte heeft plaats genoeg voor al de eeuwige, eindeloos vele, en zal eeuwig
nog plaats hebben voor ontelbare maalontelbaar vele, en zo eeuwig verder en
verder voor nog talloze nieuwe, en deze toekomstige zullen de reeds van eeuwen
her aanwezige ook in zekere zin niet vermeerderen; want eindeloos veel en
talloos veel kan nooit méér worden, omdat het zonder meer al eindeloos veel is.
[9] Ja, als ik
deze periode nummer één geef, zal zij met één vermeerderd kunnen worden, en dat
zal in de toekomstige aeonen of eeuwigheden van tijden beslist steeds met één en
één en één verder vermeerderd kunnen worden; maar als het getal op zich al
eindeloos is, is een vermeerdering daarvan niet meer denkbaar' De nieuwe
scheppingen tellen op zichzelf nog wel mee, -maar bij het aantal der
voorscheppingen totaal niet!
[10] Dit is nu
hetgeen ik snap en wat mij nu helemaal dreigt te vernietigen. Maar weg met
zulke gedachten, die vanwege hun eindeloze grootte mijn ziel, die daarvoor te
klem is, helemaal te neer drukken en tenietdoen! Als ik maar een eeuwig leven
heb, de liefde en de genade daarbij en een omgeving zoals deze dan zal ik mij
verder nooit wensen ook maar de maan of zelfs onze zon nader te leren kennen!
Ik zie nu ook in, hoe dom het van mij was U om iets te vragen wat een beperkt
mens helemaal niet betaamt om dat te weten! Heer, vergeef mij mijn grote
domheid!"
255 De menswording van de Heer
in onze scheppingsperiode en op onze aarde
[I] IK zeg:
"Nee, Mijn vriend, domheid is dat bepaald niet, maar een voor dit aardse
leven wat te ver en te diep gravende nieuwsgierigheid; want zolang de ziel niet
volledig één geworden is met Mijn geest in haar, kun je zulke zaken onmogelijk
diep genoeg vatten en begrijpen. Als je binnenkort ook de geestelijke
wedergeboorte bereikt en aan gene zijde in het rijk van God zelfs geestelijk
als een volmaakt wezen zult bestaan, zul je wel veel tot op de bodem begrijpen,
maar natuurlijk alleen maar in zoverre dat betrekking heeft op deze tegenwoordige
scheppingsperiode, binnen wier orde iedere eerdere bestond en nu, voltooid in
geestelijke vorm, nog steeds voort bestaat. Maar toch bestaat er tussen deze en
alle voorgaande scheppingsperioden, evenals tussen deze aarde en alle talloze
andere hemellichamen binnen de oermens der schepping, een enorm groot verschil.
[2] Tijdens
geen van de eeuwige, talloze voorscheppingen, die alle een grote menselijke
oervorm van geschapen werelden vormden, heb Ik Mij door de kracht van Mijn wil
op de een of andere aarde als mens met het vlees omhuld, maar Ik trad alleen met
haar menselijke schepselen in kontakt door middel van voor die schepping
geschapen, zuivere engelengeesten. Alleen deze scheppingsperiode heeft ten
doel om Mij op een willekeurig, klein, aards hemellichaam, dat nu juist deze
aarde is, voor alle voorafgaande alsook voor alle in de nooit eindigende
eeuwigheid volgende scheppingen, in Mijn eeuwige, oergoddelijke wezen in het
vlees en in de beperkts te vorm te aanschouwen en door Mij Zelf onderwezen te
worden.
[3] Ik wilde
Mij voor alle toekomstige tijden en eeuwigheden niet alleen, zoals gewoonlijk,
ware en werkelijke, volledig op Mij lijkende, kinderen scheppen, maar hen door
Mijn Vaderlijke liefde echt uitverkiezen, opdat zij dan met Mij over de gehele
oneindigheid zouden heersen.
[4] Om dat
echter te bereiken, hulde Ik, de oneindige, eeuwige God, het voornaamste
centrum van Mijn goddelijke wezen in het vlees, om Mij aan jullie, Mijn
kinderen, als zichtbare en tastbare Vader te presenteren en jullie Zelf door
Mijn hoogst eigen mond en hart de ware, goddelijke liefde, wijsheid en kracht
te leren, waardoor jullie dan, gelijk aan Mij, niet alleen over alle wezens van
deze tegenwoordige scheppingsperiode moeten en zullen heersen, maar ook over
die van de voorafgaande en alle nog komende.
[5] En daarom
heeft deze scheppingsperiode, ten opzichte van alle andere, het door jullie nog
lang niet duidelijk genoeg besefte voorrecht, dat zij in de gehele eeuwigheid
en oneindigheid de enige is waarin Ik Zelf de menselijke, vleselijke natuur
helemaal heb aangenomen en Mij binnen de gehele, grote scheppingsmens, binnen
deze hulsglobe, in dit gebied waar Sirius de centrale zon is, uit de
tweehonderd miljoen hem omcirkelende zonnen nu juist deze, en van de vele
aardbollen, die haar omcirkelen nu juist deze, waarop wij ons nu bevinden, heb
uitgekozen, om daarop Zelf mens te worden en jullie mensen uit te verkiezen als
Mijn ware kinderen voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid, zowel voor als
achterwaarts. En als jij, Mathaël, als een van de bekwaamste rekenaars, dat
goed in het oog houdt, zal de eeuwigheid en de oneindigheid van de ruimte je
niet meer zo erg drukken.
[6] Voor de
eindige en begrensde ziel, ook al is zij nog zo wijs, zijn de oneindigheid -
en eeuwigheidsbegrippen inderdaad iets onbegrijpelijks, wat haar noodzakelijkerwijs
voortdurend bedrukt; maar dat geldt niet meer voor de eens geheel gewekte geest
in haar.Want die is vrij en in alles aan Mij gelijk, en zijn beweging is al
reeds van die aard dat alle ruimteverhoudingen voor hem totaal niets
voorstellen, en dat, vrienden, is al een erg belangrijke eigenschap van de
geestelijke mens!
[7] Stel je
eens alle enorme bewegingssnelheden van de hemellichamen voor, zoals Ik die
jullie al bij een eerdere gelegenheid voldoende heb uitgelegd, dan zullen
jullie al gauw ontdekken dat de aan jullie verkondigde uiterst grote
bewegingssnelheid van de centrale zonnen, ook al wordt deze aeonenmaal vergroot
of tot de aeoonste macht verheven, een ware slakkengang is vergeleken bij de
snelheid van de geest, omdat zij voor het afleggen van een zeer grote afstand
in de ruimte toch altijd, afhankelijk van de afstand, een bepaalde tijd nodig
hebben, terwijl voor de geest iedere nog zo onmetelijke afstand gelijk is; want
voor de geest is 'hier' en het nog zo onmetelijk ver daarvandaan gelegen 'daar'
één, terwijl voor iedere andere beweging het verschil in afstand in de ruimte
wezenlijk veel uitmaakt.
[8] Verder
maak Ik je erop opmerkzaam, dat uit de menselijke geest, ook a1s deze nog niet
volledig één is geworden met de ziel, toch een speciaal gevoel in de ziel
stroomt en zich als iets puur geestelijks kenbaar maakt door zich alle
gebeurtenissen ook al zijn die een eeuwigheid voor de huidige tijd gebeurd! steeds
zo voor te stellen alsof zij nu gebeuren, of alsof de geest er toen ook reeds
als oog en oorgetuige bij was. De afstand tot zulke reeds lang gebeurde dingen
stelt de beperkte ziel er zich pas later in haar hersenen bij voor. In de ziel
komt de herinnering in de plaats van dit geestelijke gevoel; maar de
herinnering plaatst het feit niet in de tegenwoordig.e tijd, maar verplaatst
het, afhankelijk van het tijdsverloop, naar de tijd waarin het plaats vond. De
geest verplaatst zich echter geheel in de periode van handeling alsof hij daar
aanwezig is, en haalt zich iets toekomstigs ook zodanig voor de geest alsof het
reeds aanwezig is, hetzij reeds begonnen of ook wel als reeds lang gebeurd.
[9] De
geleerden noemen dit zuiver geestelijke gevoel van het voor de geest halen van
feiten uit het verre verleden, of feiten die nog in de toekomst plaats moeten
vinden, de 'fantasie' van de mens. Maar dat is het niet, omdat men fantasie
alleen maar dat kan noemen, wat de ziel zelf uit de voorraad van haar beelden
als iets nieuws samenstelt, waardoor zij dan een verder in de vrije
natuurwereld niet voorhanden vorm of werk tot stand brengt. Uit dit vermogen,
dat alleen maar uit de ziel stamt, zijn alle gereedschappen, alle gebouwen en
kleding van de mensen en fabels en allerlei dichtwerken voortgekomen, waarvan
de achtergrond heel zelden volle waarheid is, maar meestal slechts pure leugen
en eigenlijk helemaal niets voorstelt.
[10] Dat is
dus wat men fantasie kan noemen; maar het eerder genoemde aanwezigheidsgevoel
bij zaken uit het verleden of ook uit de toekomst, is iets kenmerkends van de
levende geest, en de zuiver denkende mens kan daaruit opmaken, dat de geest in
de mens noch met de ruimte en evenmin met de tijd iets te maken heeft, en
daardoor boven tijd en ruimte staat.
[11] Ruimte
bestaat dus alleen maar dan voor de geest als hij die schept en wil hebben, en
voor tijd geldt hetzelfde. Wil hij geen tijd, dan komt daarvoor in de plaats
meteen de eeuwige aanwezigheid van verleden, heden en toekomst.
[12] Tenslotte
kunnen jullie nog een derde zuiver geestelijke eigenschap in jezelf bespeuren,
als je daar echt aandacht voor zou hebben! Deze eigenschap bestaat hierin, dat
jullie je iets, ook al is het nog zo groot, opeens in al zijn delen compleet
kunnen voorstellen en met één blik een geheel zonnengebied kunnen overzien. De
ziel moet met haar zintuiglijke waarnemingsvermogen een zaak van alle kanten
langzaam en langdurig bekijken, betasten en beluisteren en moet het ontleden,
om zich pas na verloop van tijd een voorstelling van het geheel te kunnen
maken. De geest vliegt echter zowel uit als inwendig in een nauwelijks
denkbaar, snelogenblik om een gehele centrale zon, en net zo snel ook om een
onnoemelijk aantal van zulke zonnen en al hun planeten; en hoe machtiger de
geest is door de orde waarin de ziel verkeert, des te helderder en duidelijker is
ook zijn over en inzicht van de grootste en eindeloos gecompliceerde aangelegenheden
van de schepping.
[13] 'Ja',
zeggen jullie, en terecht zelfs, 'hoe is de geest dan in staat tot zo'n
ongelooflijk snel totaaloverzicht?' En Ik zeg en antwoord jullie: Op volmaakt
gelijke wijze als waarop een volmaakte, volgens de natuurlijke orde ontwikkelde
ziel in staat is door haar uitstralende levensether op afstand dingen gewaar te
worden en aan te voelen, -zoals jullie dat voldoende bij de zwarten ondervonden
hebben. Maar bij de ziel, die alleen maar substantieel is, is die eigenschap
toch, hoe sterk ook, niet te vergelijken met die van de geest, omdat zij
noodzakelijkerwijs nog ruimtelijk beperkt is. Daardoor kan zij alleen maar met
bepaalde bovenzinnelijke, natuurlijke oerelementen buiten haar basisvorm denken
en voelen, en hoe dichter zij bij haar eigenlijke, menselijke levensvorm staat,
des te gevoeliger en zuiverder kan zij dat. Over zeer grote afstanden lukt haar
dat zelfs in haar volmaaktste, natuurlijk pure zielstoestand slecht; en ook al
heeft een ziel een nog zo sterke uitstralende levenssfeer, dan zal zij, als zij
van hier uitstraalt, in Afrika al helemaal niets meer waar kunnen nemen."
256 De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van
de geest
[I] (DE HEER:)
"Ah, als tijdens een zekere geestesvervoering de geest voor enige
ogenblikken de volmaakte ziel met zijn uit het oerleven afkomstige vuurether
doorstraalt, wordt het op afstand voelen, handelen en zien erg versterkt, en
de ziel is in zulke momenten in staat zelfs tot aan de zeer ver weg staande
sterren te reiken en deze daar heel precies te overzien; maar wanneer de geest
zich weer volgens de orde terugtrekt in de ziel, reikt de werkzaamheid van de
ziel met haar pure, uitstralende levenssfeer slechts in het gunstigste geval
tot daar waar zij nog iets vindt wat elementair met haar overeenkomt. Haar
uitstralende levenssfeer lijkt op de uitstraling van een aards zichtbaar licht.
Hoe verder men van de vlam afstaat, des te matter en zwakker wordt deze, tot er
van de uitstraling tenslotte niets meer overblijft dan nacht en duisternis.
[2] Maar zo is
het niet met de uitstralende levenssfeer van de geest. Die is als de ether die
de gehele, eindeloze ruimte in gelijke mate vervult. Zodra de geest dus eenmaal
als hij vrij in de ziel doorbreekt en in beweging komt, wordt ook zijn
uitstralende levenssfeer op datzelfde ogenblik eindeloos ver geactiveerd, en
zijn zien, voelen en werking reikt dan zonder de minste beperking net zo
eindeloos ver naar buiten als de ether, die tussen en in de scheppingen de
ruimte volledig vult; want deze ether is -onder ons gezegd -eigenlijk geheel
identiek met de eeuwige levensgeest in de ziel, welke slechts een verdicht
brandpunt is van de algemene levensether die de gehele oneindigheid vervult. En
wanneer de levensgeest, uitstralend uit de ziel, met de vrije ether van de
ruimte in kontakt komt, verenigt zich zijn voelen, denken en zien
ogenblikkelijk met de oneindige, vrije levensether en gaat zonder af te zwakken
tot in de eindeloze verten, en wat de grote levensether in de eindeloze ruimte,
terwijl het alles omstroomt en doordringt, overal voelt, ziet, denkt, wil en
bewerkstelligt, dat voelt, ziet, denkt wil en veroorzaakt dan ook op hetzelfde
ogenblik de afzonderlijke geest in de ziel; en dat ziet, voelt, denkt, wil en
veroorzaakt dan ook de ziel zolang zij door haar geest doordrongen wordt en de
geest in verbinding staat met de hem zeer nauw verwante, oneindige en algemene,
vrije levensether in de ruimte.
[3] Het
verschil tussen de uitstralende levenssfeer van een ziel als zodanig, ook al is
deze nog zo volmaakt, en de uitstralende levensether van de geest is dus zoals
heel gemakkelijk te begrijpen is, eindeloos en onuitsprekelijk groot, en jullie
zullen nu wel enigszins beginnen te vermoeden hoe het een geest dan zo ongeveer
mogelijk is, zich met zijn gevoel, zijn denken, zijn wil en zijn uitwerking
over een onbeperkt grote afstand te verplaatsen, ja de gehele oneindigheid als
zodanig te doordringen, omdat hij in de gehele, eeuwige oneindigheid volkomen
ononderbroken op alle punten van de gehele, eeuwige ruimte onverminderd een en
dezelfde is.
[4] Ook al
zijn dan, door de inwoning in de zielen, delen van de algemene geest van elkaar
afgezonderd, toch vormen zij steeds een volmaakte eenheid met de algeest, zodra
zij de ziel tengevolge van de hiervoor vereiste wedergeboorte van de geest,
geheel doordringen. Hun individualiteit blijft echter volkomen gehandhaafd,
omdat zij, doordat zij levensbrandpunten zijn in de ziel met haar menselijke
vorm, ook diezelfde vorm bezitten en daardoor met hun ziel, die eigenlijk hun
lichaam is, als geesten die alles op dezelfde wijze zien en voelen ook
noodzakelijkerwijs dat voelen en uiterst helder waarnemen wat er allemaal
strikt persoonlijk in de hun omsluitende zielen aanwezig is. En om diezelfde
reden kan dan ook een ziel zodra die door haar geest geheel en al vervuld is,
ook alles zien, voelen, horen, denken en willen, omdat zij op die wijze dan
volledig één is met haar geest.
[5] Mocht jullie
nu bij deze goed begrijpelijke uitleg nog geen licht over het wezen van de
geest en zijn vermogens zijn opgegaan, dan zou Ik Zelf verder werkelijk niet
meer weten op welke wijze Ik jullie dat nog duidelijker zou kunnen maken vóór
jullie geestelijke wedergeboorte in jullie ziel! Zeg daarom nu vrijuit, of
jullie Mij nu eindelijk op dit zeer belangrijke punt goed hebben
begrepen!"
257 De alwetendheid van God
[1] MATHAËL en
een aantal anderen zeggen: "O Heer, nu wel, nu is het ons volkomen
duidelijk, en we zouden nauwelijks nog iets weten om aan U te kunnen of willen
vragen! Heer, vraagt U ons nu het een en ander, want U zult wel het beste weten
waar het ons nog aan schort! "
[2] IK zeg:
"Het lijkt Mij niet zo passend om jullie in feite iets te vragen wat jullie
Mij eerst zouden moeten vertellen, terwijl Ik toch alles weet en zie wat er in
jullie omgaat! Ja, zelfs jullie geheimste gedachten, die jullie jezelf
nauwelijks bewust zijn, zie Ik net zo duidelijk als jullie de zon aan de hemel
zien, en zou Ik jullie dan nog ergens naar moeten vragen alsof Ik het vooraf
niet zou weten?! Zou dat niet erg onpassend zijn, of op z'n minst een
nutteloos, tijdverspillend gebruik van tong en mond?!"
[3] Dan zegt
de ernaast staande ZWARTE: "Heer, dat lijkt mij niet consequent, want
zover ik weet, heeft U nog niet zolang geleden toch Zelf Uw blanke leerlingen
gevraagd of zij alles wel begrepen hadden! Dat is toch ook een vraag waarmee
men van iemand iets wil horen, wat men eerder nog niet precies wist! Waarom
vroeg U dat dan aan Uw leerlingen? Wist U dan niet, of zij Uw grote en uiterst
wijze onthullingen wel of ook niet begrepen hadden?"
[4] IK zeg:
"O, gewaardeerde, zwarte vriend van Mij! Als men iets vraagt, informeert
men lang niet altijd alleen maar naar datgene wat men eventueel zelf niet weet,
maar men vraagt vaak, en dat met goede redenen, onderzoekend, om door de vraag
zijn medemens tot nadenken te brengen.
[5] Zo vraagt
een onderwijzer zijn leerlingen naar zaken, die hij ook zonder het antwoord van
de kleine leerlingen tevoren heel goed weet en weten moet. En de rechter vraagt
de overtreder van de wet wat hij gedaan heeft, niet om nu pas te weten te komen
wat deze tegen de wet gedaan heeft -dat weet de rechter al lang! -, maar hij
wil van de ondervraagde alleen maar de bekentenis, en hij straft de geslepen
zondaar als hij hardnekkig alles ontkent, waarvan de rechter door de
eensluidende verklaringen van een aantal getuigen reeds lang volkomen overtuigd
is geraakt!
[6] En zo kan
ook Ik wel, als een echte leraar en als een zeer rechtvaardige rechter, altijd
vragen aan jullie mensen stellen, niet om van jullie iets te horen wat Ik
eerder niet geweten zou hebben, maar om jullie daardoor te dwingen tot nadenken
en zelfonderzoek! Dus in die geest kan Ik wel iedereen vragen stellen; maar als
Ik iemand van jullie zo zou vragen, alsof Ik Mij zou willen overtuigen of deze
of gene van de leerlingen Mijn les wel begrepen zou hebben of niet, dan zou dat
wat Mij betreft een ijdel en misplaatst vragen zijn, omdat Ik ook zonder al die
vragen, als God toch al sinds eeuwigheden heb kunnen weten wie Mij in deze tijd
op deze aarde begrijpen zal en hoe goed! -Is je dat nu ook duidelijk!"
[7] De ZWARTE
zegt: "Ja, Heer, en ik vraag U om vergeving dat ik U, o Heer, nu met mijn
erg misplaatste vraag lastig heb gevallen! In het vervolg zal ik zoiets beslist
nooit meer doen, als het mij vergund zou zijn met de mijnen nog langer in Uw
heilige nabijheid te mogen verblijven!"
[8] IK zeg:
"Zolang je wilt, kun je bij Mij blijven en ook vragen stellen! Als je nog
iets hebt wat je niet duidelijk genoeg is, dan heb je net als alle anderen het
vrije en volle recht om te vragen! Want nu op deze plaats ben Ik geheel en al
oor; later zal er een tijd komen dat Ik gedurende enige tijd op geen enkele
vraag zal reageren. Je mist nog iets; onderzoek jezelf en vraag, en ook dat zal
je uitgelegd worden!"
[9] De ZWARTE
zegt: "O Heer, daar hoef ik niet lang over na te denken; want wat ik mis
weet ik reeds lang! Kijk, een voornaam ding wat mij ontbreekt is, dat ik mij
Gods alwetendheid op geen enkele manier kan verklaren! Hoe kunt U nu helemaal
alles in de gehele oneindigheid weten?"
[10] IK zeg:
"Ja, als je dat nu nog niet begrijpt, dan heb je eerder Mijn onthullingen
over de vrije levensether van de geest niet goed genoeg begrepen! Je zult toch
wel begrepen hebben dat de eeuwige scheppingsruimte eeuwig en oneindig is, en
dat deze met niets anders gevuld is dan overal eeuwig altijd met Mijn geest,
die bestaat uit zuiver liefde, dus leven, licht, wijsheid, het zuiverste
zelfbewustzijn, en een heel nauwkeurig voelen, gewaarworden, zien, horen,
denken, willen en werken.
[11] In Mij
bevindt zich weliswaar het brandpunt van deze enige en eeuwig onveranderlijke
geest, maar dat vormt wel een eenheid met zijn oneindig grote, de gehele
oneindigheid vullende, vrije levensether, die bij Mij via het voornaamste
levensbrandpunt steeds met alles wat hij bevat ten nauwste verbonden is. Deze
vrije levensether van Mij doordringt en omvat echter alles in de gehele,
eeuwige oneindigheid en ziet, hoort, voelt, denkt, wil en werkt overal op een
en dezelfde wijze.
[12] Tot een
bepaalde afstand kan jouw ziel dat ook, en het zou iemand moeilijk vallen in
jouw omgeving kwade gedachten in zich op te laten komen zonder dat jij dat
meteen merkt. Zoals jij dat echter kunt met de krachtige, uitstralende
levenssfeer van je ziel, die daarmee steeds direkt in verbinding staat en
zodoende je heldere ik tot ver buiten jezelf reikt, -zo is het ook bij de
vrije levensether van Mijn geest, alleen met het verschil dat de uitstralende
levenssfeer van jouw ziel slechts tot een bepaalde ruimte beperkt is omdat zij
als materie vanwege de ongelijksoortigheid van de vreemde elementen die zij op
haar weg ontmoet, niet verder kan reiken.
[13] Maar de
vrije levensether van de geest kan eeuwig op geen vreemde elementen stoten,
omdat alles in feite deel is van hemzelf; en daarom kan hij ook vrij en
ongehinderd eindeloos van al wat is alles zien, voelen, alles horen en volkomen
begrijpen. En kijk, dat is dan helder en goed begrijpelijk de basis van de voor
jou zo moeilijk te begrijpen alwetendheid van God! -Zeg eens, is het je nu
duidelijk?"
258 De taal van de dieren
[1] Het
gezicht van de ZWARTE klaart helemaal op en hij zegt: "Ja, ja, ja, -nu
begrijp ik dat ook helemaal en ik geloof bovendien nu ook nog veel te begrijpen
van wat ik vroeger nooit zo erg goed begrepen heb! Zo verstaan wij kennelijk
volledig de taal van de dieren, en wie zich moeite wil geven het geringe aantal
geluiden van de dieren op gevoelsmatige wijze en met zijn natuurlijke intelligentie
van de ziel te moduleren -waarvoor natuurlijk enige oefening vereist is -, kan
letterlijk met de dieren, net als met mensen, spreken en van hen veel
belangrijke zaken te weten komen. Ik heb het zelf geprobeerd, maar ik heb het
toch niet tot een voor alle dieren verstaanbare taal kunnen brengen, omdat mijn
organen daar niet op ingericht waren en ook nu niet ingericht zijn; maar
verstaan kan ik alles wat een willekeurig dier met zijn soortgenoten bespreekt.
[2] Zo heb ik
eens thuis bij de Nijl dicht in mijn buurt twee civetkatten, die niet wisten
dat ik in hun buurt was, heel duidelijk het volgende met elkaar horen
bespreken: Het duidelijk herkenbare mannetje zei tegen het vrouwtje: 'Zeg, ik
krijg angst om de kinderen die een dagreis van hier stroomafwaarts jacht op
krokodilleëieren maken! Ik ben bang dat onze oudste zoon, wanneer hij loom en
met een volle buik ligt te rusten, door een boze adelaar gepakt, in de lucht
meegenomen, en vervolgens op een rots jammerlijk verscheurd en tot op de botten
opgevreten wordt! Als wij beiden erg snel rennen, zouden wij dit ongeluk nog
kunnen voorkomen! Tegen de avond komen de leeuwen en panters naar de Nijl om te
drinken, dan zou de tocht voor ons te gevaarlijk zijn; laten we dus nu snel
weggaan van deze plek waar toch niet veel te halen is, dan hebben we de lange
weg daarheen geen gevaar te duchten en redden wij onze oudste zoon! Toen richtte het vrouwtje zich op en zei
niets dan: 'Laten we dan met onze gewone snelheid rennen! ' En toen het
vrouwtje dat zei, ging het er meteen pijlsnel vandoor langs de Nijl.
[3] Na een dag
of veertien kwam ik weer op dezelfde plaats, omdat ik het gevoel had, dat zich
daar nu een hele familie civetkatten ophield. Ik liep er snel zo geruisloos
mogelijk naar toe en vond zeven civetkatten op een zandbank, die daar wat
stoeiden en met elkaar rondscharrelden en elkaar plaagden. Dit keer nam ik
echter ook mijn dienaar mee, omdat hij erg goed met veel soorten dieren kon
spreken.
[4] Toen wij beiden heel rustig en stil achter een bosje de plaats aan
de rivier naderden en hun opmerkingen heel goed konden horen, zei het mij
welbekende wijfje tegen haar mannetje: 'Zeg, kijk eens naar dat bosje;
daarachter staan twee mensen op de loer! Laten we vluchten, want die kun je
nooit vertrouwen! Daarop snuffelde het mannetje een paar maal in onze richting
en zei toen tegen het vrouwtje: 'Rustig maar, vrouwtje! Die beiden ken ik, dat
zijn geen slechte mensen en zij zullen ons beslist geen kwaad doen. Zij
verstaan ons en één van hen zou zelfs met ons kunnen praten als hij dat zou
willen. Wij zullen nog een goed gesprek met hen hebben en dan zullen zijons
melk en brood te eten geven!
[5] Toen werd het vrouwtje rustig en begon vrolijk weer rond te huppelen
en te springen; want het deed haar erg veel plezier dat zij haar zoon, die zich
in groot gevaar had bevonden, gered had. De zoon was ook een bijzonder mooi
gebouwd dier en toonde een zeker gevoel van eigenwaarde, dat men in onze
menselijk morele sfeer trots zou kunnen noemen.
[6] Mijn
begeleider dacht, dat wij nu zonder bezwaar het opgewekte gezelschap van
civetkatten heel rustig zouden kunnen naderen zonder dat ze voor ons op de
vlucht zouden slaan. Wij deden dat en zie, het oude mannetje was op zijn manier
zelfs hoffelijk voor ons en wees ons een comfortabele plaats aan van waaruit
wij mochten toekijken, maar zei tevens dat wij niet op de zandbank mochten
komen, omdat daarin veel krokodilleëieren begraven lagen en hij nu bezig was
zijn jongen te oefenen in het opzoeken van deze kwalijke eieren.
[7] Wij deden
dat en mijn dienaar gaf het mannetje de volledige verzekering dat hij en zijn
gezelschap niet alleen niets te vrezen hadden, maar dat wij hen de hele tijd
dat zij zich daar ophielden, rijkelijk van brood en kaas zouden voorzien. Toen
zei het mannetje: 'Dat is uitstekend en daarvoor zal ik voor jou de rivier
zuiveren van alle krokodilleëieren. Maar wacht met je goedheid nog twee volle
dagen; want mijn jongen moeten eerst door de honger genoodzaakt worden
krokodilleëieren te verdelgen, dan pas zal op de derde dag het zoet smakende
loon op zijn plaats zijn!
[8] Daarop
vroeg de dienaar weer aan het mannetje, hoe de krokodilleëieren dan in deze
streek terechtgekomen waren, omdat men in dit stroomgebied immers nog nooit een
krokodil had gezien. Toen zei het mannetje: 'De krokodillen zijn erg slim en
kennen de natuur goed. Zij weten door hun aard en hun ervaring, dat het in de
streken stroomopwaarts beter en gezonder voor de ontwikkeling van hun eieren is
dan in de gebieden stroomafwaarts. Daarom sluipen zij meteen na de regentijd 's
nachts zwemmend hierheen, en nog ettelijke dagreizen verder van hier opwaarts
tot aan het gebied waar de stroom te sterk wordt, en begraven daar een
onnoemelijk aantal eieren in het warme zand. Als zij daarmee klaar zijn,
precies in de tijd dat jullie grote mensen net als wij door de modder de oevers
van de stroom niet gemakkelijk kunnen benaderen, dan gaan zij 's nachts weer
zwemmend naar de lagere gebieden terug, waar rijke kudden zijn waarop zij 's
nachts altijd met veel succes kunnen jagen. Zodra de jongen hier uit hun eieren
komen, kruipen zij meteen naar het water en zwemmen dan heel gemakkelijk
daarheen waar de oude krokodillen zich gewoonlijk ophouden. Daar vinden zij ook
meteen voedsel en groeien erg snel. Omdat wij echter goed weten waar hun
voedzaamste eieren te vinden zijn, zoeken wij deze op, proberen er zoveel
mogelijk te vernietigen en voeden ons met deze kost, die een lekkernij is voor
ons gehemelte. Alleen met het opsporen gaat het in het begin niet zo
gemakkelijk, en bovendien vallen ons nog vaak enige vijanden lastig; de ene is
een machtige bewoner van de lucht, de adelaar, en de tweede is de verwenste
klapperslang. Maar als wij met een aantal bij elkaar zijn, kunnen beide ons
niets doen. -Maar let nu op hoe wij de eieren zoeken, vinden en meteen ook
zullen vernietigen! ,
[9] Daarop
sprong het mannetje bij ons vandaan en maakte enige piepende voor menselijke
oren eentonige, ongearticuleerde geluiden waarvan ik de betekenis niet zo
precies begreep; maar mijn scherphorende dienaar zei, dat het mannetje nu
opdracht had gegeven om de eieren op te zoeken. En werkelijk, de diertjes
begonnen de neuzen in het zand te steken en te snuffelen, en zodra zij een
plaats vonden waar zich in het zand een laag eieren bevond, lieten zij een heel
speciaal geluid horen, groeven heel snel dieper in het zand en legden de eieren
bloot, waarna dan het vernietigen van de gevonden buit begon. Zij aten echter
alleen de kleinere; de grote beten zij wel stuk, maar wierpen ze dan heel
behendig met de voorpoten in het water. Daarna begon echter de jacht meteen
weer van voren af aan.
259 Voorbeelden van de intelligentie van dieren
[1] "In
alle rust keken wij een halve dag lang naar hen en wij vermaakten ons best,
omdat wij uit al het doen en laten van deze diertjes zeer helder en duidelijk
een zekere orde en een heel doordacht plan konden afleiden en ons tevens erg
moesten verwonderen over de bijzondere vaardigheid waarmee deze echt
bovenmenselijk intelligente wezens hun werk uitvoerden. Ik dacht dat ze moe
zouden worden, maar daar was geen spoor van te zien. Hoe langer het werk
duurde, met des te meer ijver begonnen ze steeds weer helemaal opnieuw aan
begonnen.
[2] Na
ongeveer een uur of drie, volgens jullie tijdmeting, kwam het mannetje terug en
zei, dat zij met deze zandbank nauwelijks binnen vier dagen klaar zouden komen
en dat er daarna aan de overkant aan de linkeroever ook nog een grote zandhelling
was waarin ook veel krokodilleëieren begraven lagen. Die moesten zij ook
vernietigen, anders zou het binnen een jaar wemelen van de krokodillen, en
binnen tien jaar zouden zij zich zo sterk vermeerderd hebben, dat geen mens ook
maar een stap in het hele laagland zou kunnen zetten zonder ergens op een
krokodil te stoten. De mensen van deze landen konden hen, de civetkatten,
daarom niet genoeg dankbaar zijn voor het voortdurend vernietigen van de
kwaadaardige krokodillen in het hele laag en hoogland aan beide zijden van
deze rivier.
[3] Mijn
dienaar vroeg het wakkere mannetje, hoe het komt dat er zich, ondanks al hun
ijver, toch nog steeds krokodillen in de rivier ophouden en gedijen. Toen zei
het mannetje heel serieus: 'De grote natuurgeest wil dat de krokodillen in deze
rivier nooit helemaal uitgeroeid zullen worden; want ook hun bestemming is, de
aarde en haar bewoners van nut te zijn. Maar de overhand krijgen mogen zij
niet, daarom zijn wij er om hun toename binnen de juiste perken te houden. De grote
geest heeft dat alles op deze wijze manier geregeld en zo moet het allemaal
gebeuren, opdat het ene leven in het andere zijn vervolmaking kan vinden. De
overgangen zijn steeds bitter, maar daar tegenover staat dan een aangenaam
hoger bestaan! ,
[4] De dienaar
vroeg, hoe het dan aan de kennis van een oppergeest gekomen was. Toen begon het
mannetje te giechelen, dat was zijn manier van lachen. Toen het mannetje
uitgegiecheld was, zei het tegen de dienaar: 'We zien toch iedere dag Zijn zon
aan de hemel, en hoe daaruit allerlei goede geesten naar ons toestromen! Waar
moeten zij anders vandaan komen dan van de grote lichtgeest in de zon?!
[5] En weer
vroeg de dienaar het mannetje: 'Vereren jullie die grote lichtgeest ook?' Toen
antwoordde het mannetje: 'Dat is toch wel een vreemde vraag voor een groot
mens! Jullie zijn toch niet dommer dan wij zwakke dieren? Wij eren de grote
geest toch het meest door altijd graag en onverdroten te doen wat Zijn wil ons
in onze natuurlijke aard heeft meegegeven! Of eren jullie elkaar niet het beste
door met vreugde de wil van je naaste te doen?! Kijk, het belangrijkste is, dat
men de wil van Diegene doet die men waarachtig eert! ' Toen verliet het
mannetje ons en ging weer vlijtig aan het werk. Maar wij verlieten toen die plek
en gingen weer naar huis om onze huiselijke werkzaamheden uit te voeren.
[6] Een paar
dagen later brachten wij de diertjes melk en kaas, welk voedsel zij met veel
genoegen aten, maar waarna zij een hele dag van hun werk uitrustten.
[7] De dienaar
vroeg aan het mannetje of krokodillevlees ook voor mensen te eten was,
natuurlijk als het eerst op het vuur gebraden zou zijn. Toen zei het mannetje:
Het buikvlees wel, omdat dat verteerbaar is; maar met het andere vlees was
niets aan te vangen, omdat het onverteerbaar hard was. Nijlpaard zou beter zijn
en nog beter nijlkalf, dat zich echter steeds meer in de nabijheid van de zee
merendeels in de diepte ophield en zich slechts ten tijde van de onderwaterstormen
naar de oppervlakte begaf en daar met de boten van de mensen speelde.
[8] Na deze
uitleg sprongen ze alle zeven weer bij ons weg en staken het water over naar de
andere oever, waarheen wij hen toen niet meer volgden, omdat wij hun aard en
karakter nu voldoende hadden leren kennen.
[9] Ik heb dit
voorbeeld van de civetkatten hier alleen maar verteld, omdat het voor mij iets
heel nieuws was, en omdat ik bij geen enkel mij bekend dier zoveel verstand heb
gevonden.
[10] Ook onder
de vogels vind je er met een heel wijs karakter. Daartoe behoren vooral de
ibissen en ooievaars, de kraanvogels, de wilde ganzen en de zwaluwen. Onder de
viervoetige aardse dieren zijn echter de kameel en nog meer de grote olifant,
de ezel, de hond, de aap, de geit, dan de vos, de beer en de leeuw beslist de
meest intelligente, en die hebben een echt duidelijke taal. Het verstand van de
andere huisdieren is geringer, en hun taal is onverstaanbaarder en dom. Bij de
koudbloedige dieren staat de grote hagedis bovenaan, want die wordt bij ons
voor een echte voorspeller aangezien, en vaak vertelt hij ons al dagen van
tevoren wat er gebeuren zal. Daarom worden deze dieren bij ons ook speciaal
verzorgd en met melk en kaas gevoerd.
[11] Het is
een groot raadsel waar deze dieren hun kennis vandaan hebben. Wel, ik vertelde
hier beslist geen fabeltjes, hoewel hetgeen ik nu verteld heb de onervaren
blanken wel als een fabel in de oren moet klinken. Wanneer zij echter beslist
niet kunnen geloven dat dit alles zo is, breng dan als praktisch voorbeeld een
totaal vreemde ezel hier, en mijn dienaar zal vragen aan hem stellen en de ezel
opdragen iets te doen, en het dier zal ook zeker heel precies doen wat de
dienaar van hem zal vragen!"
260 Het gesprek met de ezel van Marcus
[1] De oude
MARCUS zegt tegen Mij: "Heer, zal ik dan een ezel hier brengen; maar wel
een van mijn eigen gewone ezels, want de twee die pas geschapen zijn, zouden
wel eens vooroordelen op kunnen roepen!"
[2] IK zeg:
"Ja, doe dat, want daar kan nog een belangrijke les uit getrokken
worden!"
[3] MARCUS
verdween snel, bracht een mannetjesezel bij ons en zei enigszins glimlachend
tegen de zwarte: "Hier heb je dan zo'n geleerde; doe met hem wat je
goeddunkt! "
[4] Toen riep
de zwarte zijn dienaar. Deze stelde meteen op een manier, die op ezelsgeblèr
leek, allerlei vragen aan het dier, en kijk, het dier vertelde hem een heleboel
zaken over de huishouding van Marcus en ook over zijn vroegere, zeer ruwe
eigenaar, diens naam en nog een aantal verrassende zaken, die de zwarte dienaar
anders niet zo gemakkelijk weet zou hebben kunnen weten, en wat erg veel indruk
maakte op Marcus. Tenslotte beval de dienaar de ezel, terwille van hem driemaal
om onze tafel te lopen en daarna zevenmaal heel hard zijn 'I-a' te laten horen.
En meteen deed de ezel dat en ging daarna uit zichzelf weg.
[5] Toen vroeg
de zwarte aanvoerder aan ons gezelschap of dat nu soms ook een nauwelijks te
geloven fabel was.
[6] Toen zei
CYRENIUS, die zijn verbazing haast niet kon bedwingen: "Nee, nee vriend,
een fabel is het niet; maar ik zou nu haast beginnen te geloven, dat ook onze beroemde
fabeldichter Aesopus met de dieren heeft kunnen spreken! Heer, dat is toch
alweer zo'n deugd van de zwarten, waarvan wij eerder geen flauw idee hadden!
Ja, als dat zo doorgaat, zijn wij met de zwarten nog lang niet klaar! Het wordt
alsmaar mooier, steeds ongelooflijker en onverklaarbaarder! In de boeken van
jullie Schrift las ik wel eens ooit over een ezel die met zijn profeet, genaamd
Bileam, toen deze hem te zeer mishandelde, gesproken moet hebben; maar wat is
dat hierbij vergeleken, nu deze zwarte zich door deze heel gewone ezel diens
gehele levensloop voorbeeldig laat verhalen! En dat het geen verzinsel van de
zwarte was, bevestigde de oude Markus!
[7] Dat en nog
andere zaken vind ik heel mooi en goed, en ik ben er helemaal niet op tegen,
als ik mij bij al datgene wat ik nu al allemaal aan wijze lessen gekregen heb,
bij dit nieuwe wonderbare verschijnsel maar wat duidelijker voor ogen kon
stellen hoe het mogelijk is om met dieren via de taal te communiceren! Het heil
van de mensen hangt wel niet af van zo 'n mededeling, maar omdat het zeer
uitzonderlijke, wonderbaarlijke verschijnsel, puur van menselijke zijde gezien
er nu eenmaal is, zou ik toch iets meer willen weten over het hoe en waardoor
dit mogelijk is! Hoe kunnen dieren zich door middel van taal verstaanbaar
maken aan de mensen en hoe de mens aan de dieren? -Heer, geef ons daarover toch
een paar heel korte aanwijzingen!"
[8] IK zeg:
"Mensen die zo iets kunnen, zijn daarom niet voortreffelijker dan jullie
die dat niet kunnen; want hoe dichter de ziel van een mens bij de dierenzielen
staat, des te meer bezit zij van nature dat vermogen om zich tegenover hen
verstaanbaar te maken, omdat zij zich dan helemaal volgens haar levensorde in
een zuivere toestand bevindt. Als zij zich teveel met het lichaam verbindt, is
het ook uit met de bijzondere eigenschappen, en de duistere wetten van de
materie komen dan daarvoor in de plaats, en de ziel ondervindt dan ook schade
van alles wat het lichaam maar kan schaden."
261 De groei van de menselijke, uitstralende
levenssfeer
[I] (DE HEER:)
"Maar je hoeft niet speciaal een Moor te zijn om het vermogen te bezitten
je geheel aan de dieren verstaanbaar te kunnen maken. Ook de blanken kunnen het
verkrijgen als zij zich volkomen gereinigd hebben. Als een ziel eenmaal
helemaal rein is en zodoende ook helemaal gezond en krachtig, begint zij de
overvloed van haar uitstralende levenssfeer in zekere zin buiten de grenzen van
haar lichaam te verleggen, en dat des te verder, naarmate het leven in haar
zuiverder is geworden.
[2] Vergelijk
het met een dof gloeiende kool die een van jullie in een geheel duistere kamer
voor zich neerlegt. De kool zal nu nauwelijks zoveel licht in haar allernaaste
omgeving verspreiden, dat men zien kan waar zij ligt. Blaast men de haar
verduisterende as, als een soort zielestof, van haar oppervlakte weg, dan zal
haar licht rondom reeds zo sterk en zo ver doordringen, dat men haar naaste
omgeving al heel goed zal kunnen zien. Als men steeds harder blaast, zal vanuit
haar reeds lichtgloeiende oppervlak zich zoveel licht gaan verspreiden, dat men
desnoods reeds in de gehele kamer de voorwerpen, die zich daarin bevinden, goed
duidelijk zal gaan zien. Komen er vervolgens witte vlammetjes op de gloeiende
kool, dan zal het daardoor in de hele kamer goed licht worden, en men zal dan
nu van alle voldoende verlichte zaken de kleuren ook zuiverder kunnen zien.
[3] Met de
zuivere ziel gebeurt hetzelfde. De gloeiende met as bedekte kool lijkt op een
geheel met het vlees vergroeide ziel. Zij heeft al haar matte levensvuur nodig
om de haar omringende, duistere materie te vormen; daar is dus vorming van een
uitstralende levenssfeer totaal onmogelijk! En zo'n zeer materiële ziel kan dus
nooit iets bespeuren van een speciale en hogere eigenschap. In dat geval is er
geen sprake van een heerschappij over alle schepselen, evenmin kan ze iets zien
in de sferen van het levensgebied van de ziel en iets horen van een innerlijke,
geestelijke stem en nog veel minder iets verstaan van de dieren of zelfs de
plantentaal, -louter zaken die aan de aartsvaders net zo bekend waren als aan
jullie de allerbekendste, uiterlijke vorm van een ding of van een of ander
voorwerp. Want waar zou de ziel haar geestelijk uitstralende sfeer vandaan
moeten halen om iets helder te verlichten, als zij, die zelflicht zou moeten
geven, niet voldoende lichtende levensether uitstraalt om van zichzelf te
kunnen zien, dat en hoe zij bestaat?!
[4] Zo'n ziel
weet tenslotte van haar eigen bestaan nauwelijks iets, kent haar basis beslist
niet, en als zij iets geestelijks over zich hoort, staat haar dat tegen; zij
valt van schrik in een soort onmacht zodra zij maar iets ziet wat enigszins
lijkt op de ziel van een overledene, en wordt bang bij het zien van grote
wonderen. Waar moet het naar toe met zo'n ziel?
[5] Ah,
wanneer echter een ziel, nadat zij op een of andere wijze, hetzij door een met
zekerheid gegeven mededeling, of door eigen overtuiging, geestelijk is
aangeblazen en net als de eerder genoemde kool gloeien gaat van leven, voelt
zij ook voor het eerst dat zij een ziel is en begint zij de basis te herkennen
waarop zij rust. Worden de aanblazingen sterker en sterker, dan zal zij, omdat
zij zelf lichter en lichter wordt, zichzelf steeds helderder, zuiverder
herkennen en zichzelf onderscheiden van de materie en haar licht zal reeds
beginnen verder dan zichzelf te reiken en haar uitstralende levenssfeer te
verlichten.
[6] Hoe
heftiger en onophoudelijker de geestelijke levenswinden de ziel dan
aanwakkeren, des te meer gaat de uitstralende levenslichtsfeer van de ziel
gloeien van leven, en licht geven, en verder naar buiten stralen, en het
zieleleven van dat, wat dan binnen zo'n uitstralende levenslichtsfeer komt,
wordt ook doorstraald, en door de lichtgevende ziel snel en gemakkelijk
volledig herkend en doorzien.
[7] Als een
ziel eenmaal zover is dat zij haar grootste lichtsterkte heeft bereikt, wat dus
vergelijkbaar is met de vlammende, witgloeiende gloed van de kolen, zal haar
uitstralende levenslichtsfeer, die slechts uitgaat van haar ziel, ook de. verst
mogelijke en meest intensieve uitbreiding bereikt hebben, waardoor zij dan
reeds heerseres van alle schepselen is geworden, omdat zij met die uitstralende
levenslichtsfeer een volmaakt intelligente en heel sterke verbinding kan maken
met alle schepselen die dicht genoeg bij haar staan."
262 De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de
patriarchen
[I] (DE HEER:)
"De oude, vrome patriarchen hadden een uitstralende levenslichtsfeer die
zo sterk was, dat zij 's nachts licht gaven, ook voor aardse ogen. Nadat Mozes
op de Sinaï met God samenkwam, straalde zijn ziel door de gloed van zijn liefde
tot God zo sterk, dat zijn gelaat overdag heerlijker en helderder straalde dan
het licht van de zon op het midden van de dag, en Mozes zijn gezicht moest
bedekken met een driedubbele doek, omdat de andere mensen anders niet naar hem
konden kijken. Onder de mensen van deze aarde had Mozes' ziel toen de hoogste
volmaaktheid bereikt, daarom moesten dan ook alle schepselen hem heel precies
gehoorzamen. Hij stond op de hoogste intelligente manier in verbinding met alle
geschapen wezens, vond daardoor ook overal Mijn wil, toonde die aan de blinde
mensen en gaf hun ook de juiste wegen aan waarop ieder mens, als hij maar vast
wil, tot volmaaktheid van zijn ziel kan komen. Hij richtte ten behoeve daarvan
ook een eigen profetenschool op, die in deze tijd weliswaar nog bestaat, maar
wel in de trant van de nieuwe, onechte ark des verbonds, omdat de echte
Mozaïsche ark allang zijn kracht en uitwerking heeft verloren.
[2] Als Mozes
naast zijn uiterst volmaakte zielook had kunnen bereiken dat de geest in hem
geboren werd, wat hem ook dan pas ten deel zal vallen wanneer Ik zoals een
Elia, maar zonder vurige wagen, zal zijn opgevaren, dan zou deze grootste aller
profeten van deze aarde alle sterren nieuwe banen hebben kunnen geven, en de
grote zonnen zouden zich, net als de golven van de Rode zee, naar zijn wil
hebben moeten voegen, zoals ook de harde granietrots precies op de plaats waar
Mozes dat wilde, een rijke waterbron moest laten ontstaan, want hij beval de in
de steen verbannen geesten en die begrepen Mozes' taal goed, en deden wat hij
beval.
[3] Dat de
oude wijzen echter meestal niet alleen met de dieren, maar met alle planten en
zelfs met stenen en metalen, met het water, met de lucht, met het vuur en met
alle geesten der aarde contact hadden, daarvan getuigen in de gehele Schrift
duidelijk en heel geloofwaardig met name het boek van de Richteren, van de
Profeten, de vijf boeken van Mozes en nog een aantal andere boeken en
aantekeningen, en enige, weliswaar erg verminkte, tradities bij het volk. De
kunstmatige gesprekken van de Essenen met het gras, de bomen, de rotsen en het
water in hun wondertuin is alleen maar een imitatie van datgene, wat eens
levende werkelijkheid was!
[4] Deze
zwarten hebben jullie nu echter op veel manieren laten zien welke kracht een
onbedorven ziel bezit, en Ik Zelf heb jullie nu de reden daarvan op vele wijzen
zonneklaar uitgelegd, en daarom meen Ik nu, dat jullie dat nu heel goed als een
vaststaande waarheid aan kunnen nemen, en dat des te meer als Ik jullie er nog
bij zeg, dat het bij de mensen plaatsgevonden heeft, nu nog plaatsvindt, en
verder nog plaats zal blijven vinden.
[5] Bovendien
leveren jullie herders heden ten dage daarvoor nog een duidelijk bewijs,
doordat zeer zorgzame herders met bepaalde kenmerkende namen en geluiden hun
kudden leiden en hun hun wil te kennen geven, waaraan de kudden dan meteen
gehoor geven. En begrijpt de ezel of de os, ook al gaat het wat moeizaam, niet
volledig de aanwijzing van zijn meester en leider? Wie weet niet, dat zelfs de
grimmige leeuw zijn weldoener altijd herkent en hem nooit, zelfs niet in zijn
razende woede, enig kwaad doet? Dat bewijst, dat de dieren op hun manier ook
een begrips -, een beoordelings en vaak een heel scherp herkenningsvermogen
bezitten, en bij veel gelegenheden de mens door een bepaald gedrag, bepaalde
bewegingen, en vaak opvallend tegenstribbelen, wijzen op een dreigend gevaar en
de mens redden, als hij daarop let.
[6] Vanwaar
komen dan wel de nog heden ten dage onder de heidenen aanwezige
offeruitleggers, die uit het gezang en de vlucht van de vogels, en uit het
gedrag van de andere dieren, van alles te weten willen komen? Zij zijn schaduwen
van die werkelijkheid, die ooit bestaan heeft en waarvan wij zojuist spraken.
263 De reden van de onthullingen van de Heer
[1] (DE HEER:)
"Ik leg jullie dit echter niet uit in de gedachte, dat Ik jullie terug zou
willen brengen naar die oertoestand van de eerste mensen der aarde, maar alleen
om jullie bij zulke voorvallen die nog altijd mogelijk zijn, wat kennis betreft
een zuiver standpunt in te laten nemen, zodat je dit alles niet meer bijgelovig
wonderlijk, maar volgens de volledige en heel natuurlijke waarheid zult
beoordelen en je daarnaar zult richten. Want zouden jullie, zonder deze uitleg
van Mij, ooit tijdens de verdere uitbreiding van Mijn leer bij volkeren komen
zoals deze zwarten hier, en zouden jullie hen dingen zien doen zoals jullie die
nu in ruime mate hebben gezien, dan zouden jullie daarvan al gauw zo onder de
indruk raken dat jullie je door zulke wonderdoende volkeren dan een ander
evangelie zouden voor laten prediken en al gauw van Mijn wegen zouden kunnen
afraken en daardoor waarschijnlijk nooit de wedergeboorte van Mijn geest zouden
kunnen bereiken, in plaats van dat jullie de vreemde volken Mijn evangelie
zouden overbrengen.
[2] Maar nu
jullie weten hoe het in de wereld was en gebeurde, en nog is en gebeurt, is er
bij jullie van een gevaar om verleid te worden zo gemakkelijk geen sprake meer,
tenzij jullie je door nieuw ontwaakt eigenbelang laten verleiden, wat dan
echter als natuurlijk vanzelfsprekend gevolg jullie ondergang zou zijn.
[3] De reden
om jullie zielen te vervolmaken hoeft nu echter niet meer te liggen in het
bereiken van al die eigenschappen van de ouden, die jullie nu naar waarheid
beschreven zijn, -want daardoor bereikt geen enkele ziel het ware, zalige,
eeuwige leven -, maar van nu af aan heeft een ieder van jullie de volkomen
nieuwe reden om zijn ziel zo veel mogelijk te vervolmaken en te reinigen om
door de daadwerkelijke navolging van Mijn woord te komen tot de daarvan
afhankelijke wedergeboorte van de geest in zijn totale ziel. Want wie dat
bereikt heeft, heeft dan opeens meer wonderbaarlijke krachten in zich dan alle
oude vaderen bij al hun zielsvolmaaktheid ooit bezaten! Hij zal in één ogenblik
gemakkelijker alle sterrenwerelden en zonnen doorgronden, en zelfs hun meest
verre taal horen en begrijpen, dan de oude zieners en wonderdoeners het hen
omringende land konden doorgronden en beoordelen.
[4] Ja, zij
verrichtten wonderen, -maar wisten zelf niet hoe. Zij waren sterk, maar wisten
niet goed waar de kracht vandaan kwam en konden deze alleen maar juist en
nuttig gebruiken, als zij door Mijn geest, die hen af en toe doordrong, daartoe
opgewekt werden. Verder gebruikten zij hun kracht echter ook vaak waar het
helemaal niet nodig was, bijna als kinderen, die bij hun spelletjes ook vaak
een hogere kracht gebruiken terwijl zij daar toch nooit of te nimmer enig
voordeel van kunnen hebben, behalve hooguit dat zij hun natuurkracht oefenen.
[5] Maar heel
anders staat het met de onbeperkte kracht van de geest, zodra deze eenmaal
helemaal in de ziel is wedergeboren, of eigenlijk is ingeboren; want daardoor
krijgt hij volle gemeenschap met Mijn oneindige en eeuwige almacht, Mijn liefde
en Mijn wijsheid, inzicht, kennis en Mijn wil! Zou hij echter wanneer hij dat
alles volledig bezit, en daardoor pas waarachtig Mijn kind is, dan nog een wens
kunnen koesteren om dingen te kunnen bewerkstelligen die eens de ouden, zoals
nu nog deze Moren, slechts ten dele en dat slechts onvolkomen, hebben kunnen
doen?!
[6] Dat jullie
dat weliswaar nu niet meer kunnen, daaraan heeft jullie wil geen schuld, maar
de tijd en haar verkeerde zeden. Maar daarom ben Ik nu juist Zelf gekomen om
jullie in plaats van dat kleine verloren paradijsje de hele hemel van de
zuiverste en machtigste geest uit Mij Zelf te geven, -en dan geloof Ik in jullie
plaats, dat jullie daar wel volkomen tevreden mee kunnen zijn!
[7] Natuurlijk
kost het jullie om te bereiken dat jullie ziel geheel doordrongen is van de
geest ook veel moeite en daadkracht; maar, wanneer je daardoor met zekerheid
verrijkt wordt met het allergrootste en allerhoogste levensgoed, dan kunnen
jullie je wel wat laten welgevallen! Want alle wonderbaarlijke eigenschappen
van een op zichzelf volmaakte mensenziel en alle schatten van deze aarde zijn
immers nog niet de kleinste dauwdruppel vergeleken bij de grote wereldzee van
datgene, wat jullie door het juiste opvolgen van Mijn woord en wil veel
zekerder wacht dan de eens komende stoffelijke dood van jullie lichaam, die
jullie echter in feite even weinig zal storen als wanneer je een oud, vermolmd
huis verlaat dat ieder moment in elkaar kan storten, om daarvoor in de plaats
voor altijd en eeuwig een nieuw huis te betrekken, -een huis waar de stormen
van geen enkele tijd vat op kunnen krijgen!
[8] Want
waarlijk Ik zeg jullie: Alle door Mijn woord en het handelen daarnaar
wedergeboren mensen zullen de lichamelijke dood niet voelen, noch hem zoals de
wereldse mensen en veel dieren, vrezen, maar zij zullen zelf geheel vrijwillig
het lichaam verlaten wanneer Ik hen, omdat Ik hen voor hogere doeleinden nodig
heb, uit deze wereld naar Mijn huis zal roepen! –Hebben jullie nu dit alles
goed ter harte genomen en begrepen?"
[9] ALLEN
zeggen: "Ja, Heer, U onze hoogste liefde, U die alles voor ons bent!
Alles, alles
geven wij voor Uw liefde, voor Uw zo oneindig grote genade die U ons hier
bewijst! Nu zouden wij ook werkelijk niets meer weten te vragen!"
Einde
van het vierde deel