Het grote Johannes evangelie
De
Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke
andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photoprint, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
hoofdstuknummer/omschrijving/tussen
haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd De plaatsen van handeling worden vetgedrukt
aangegeven.
Jezus in de
omgeving van Caesarea Philippi ( vervolg)
1 De ware
wijsheid en het levende eerbetoon aan God.
2 Het lot van
de plaatsen van Palestina.
3 De Heer en
de negen verdronken mensen.
4
Voorbereidingen voor de opwekking.
5 De twijfel
van Cornelius.
6 De hebzucht
van Judas.
7 De ontrouwe
dienaar van Helena.
8 Uiterlijke
rust en innerlijke activiteit.
9 De spionnen
van Herodes.
10 Zinka's
verdediging en zijn verslag van Johannes de doper.
11 Het
vriendelijke antwoord van Cyrenius.
12 De
gevangenneming van Johannes de doper.
13 De
moordaanslag op Johannes de doper.
14 De opdracht
van Herodes.
15 De
raadselachtige Romeinse volmacht.
16 De
vervalste volmacht van Herodes.
17 De politiek
van de tempelpriesters.
18 De leer van
de Galilese profeet.
19 Zinka’s
opvatting over de leer van Jezus.
20 Zinka en
het voedselwonder.
21 Het wezen
van de dorst naar kennis.
22 Het gezang
van Raphaël.
23 Omgang met
God door het innerlijke woord.
24 De
verzorging van het hart.
25 Zinka
vraagt verder.
26 De
opwekking van de twee verdronken meisjes.
27 De
levensgeschiedenis van de beide meisjes.
28 Cyrenius
herkent zijn dochters.
29 De
bescheiden Zinka.
30 Praten en
doen.
31
Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa.
32 Een
gebeurtenis uit Jezus' jongelingsjaren.
33 De belofte
van Cyrenius.
34 De wet van
"gij moet" en "gij zult".
35 Verschillen
tussen de zielen op aarde.
36
Zielsziekten en hun behandeling.
37
Herstellingsoorden van zielszieken, en de zieleartsen.
38 Ware
gerechtigheid.
39 De eeuwige
grondwet van de naastenliefde.
40 Het toepassen
van de magnetische slaap.
41
Lichamelijke en geestelijke reinheid. Genezing op afstand.
42
Aankondiging van een voorbeeld van de magnetische slaap.
43 Zorel
vraagt om schadevergoeding.
44 Het
eigendomsbegrip van Zorel.
45 De waarheid
over Zorel.
46 Zorel
vraagt om vrije aftocht.
47 De
voorbereiding tot de magnetische slaap.
48 Zorel komt
tot zelfkennis.
49 De
reiniging van de slapende ziel.
50 De
bekleding van de gereinigde ziel.
51 Het
etherische lichaam van de ziel en haar zintuig.
52 Zorels ziel
op de weg van de zelfverloochening.
53 Zorel in
het paradijs.
54 De
verhouding tussen lichaam, ziel en geest.
55 Zorels blik
in de schepping.
56 Het wezen
van de mens en zijn creatieve roeping.
57 De
ontwikkelingsgang van de natuur.
58 Oordeel
niet!
59 Zorels
materialistische geloof.
60 Zorels
kritiek op moraal en opvoeding.
61
Materialistische dwalingen.
62 Over de
terechte bescherming van eigendom.
63 Zorels
afkomst en verwantschap.
64 Zorels
verleden als slavenhandelaar.
65 Zorels
verontschuldigingen.
66 Zorels
ontuchtige misdaden.
67 Cyrenius'
verontwaardiging over Zorels misdaden.
68 Zorels
verontschuldigingen.
69 Zorel als
moordenaar van zijn moeder.
70 Zorel
rechtvaardigt zijn karakter.
71 Cyrenius'
verwondering over Zorels scherpzinnigheid.
72 Johannes
geeft Zorel advies zijn leven te beteren.
73 De zucht
naar kennis en de zucht naar genot.
74 Het wezen
van God en Zijn menswording.
75 Cyrenius
ontfermt zich over Zorel.
76 Het geheim
van het innerlijke geestesleven.
77 Zorels
besluit om zich te verbeteren.
78 De weg naar
het eeuwige leven.
79 Over
armoede en naastenliefde.
80 De
lichamelijke lust.
81 Over het
echte geven, dat God welgevallig is.
82 Deemoed en
hoogmoed.
83 Opvoeding
tot deemoed.
84 Zorels
goede voornemens.
85 Zorel wordt
onder de hoede gesteld van Cornelius.
86 Overdreven
en ware deemoed.
87 Cornelius
en Zorel spreken samen.
88
Verschillende meningen over het wezen van de Heer.
89 De
lichtgevende steen van de Nijlbron.
90 Ziel en
lichaam.
91 Verdere
ontwikkeling van zielen in het hiernamaals.
92 De leiding
in het hiernamaals.
93 De
ontwikkeling van de ziel op aarde en aan gene zijde.
94 De
ontwikkeling van het ziele-leven.
95 Het doel
van het dienen.
96 Inzage in
de scheppingsgeheimen.
97 Het juiste
beoefenen van de naastenliefde.
98 Het geven
van geldelijke hulp.
99 Over het
ware en het verkeerde dienen.
100 De leer
van Mozes en de leer van de Heer.
101 Het
onkruid tussen de tarwe.
102 Gedachten
en hun verwezenlijking.
103 De
ontwikkeling van de materie.
104 De zelfzucht
als oorsprong van de materie.
105 Het
ontstaan van de zonnestelsels.
106 Betekenis
en ontstaan van de aarde.
107 Het
ontstaan van de maan.
108 Het
erfelijk kwaad van de eigenliefde
109
Verlossing, wedergeboorte en openbaring.
110 De doop.
De drie-eenheid in God en mens.
111 Over de
voedingsvoorschriften van Mozes.
112
Voorspelling van de huidige openbaringen.
113 De roeping
tot het innerlijke woord.
114 Een blik
in de wereld van de natuurgeesten.
115 Jarah en
de natuurgeesten.
116 Het wezen,
en doen en laten van de natuurgeesten.
117 Een kluwen
zielestof.
118 Het wezen
van de zuurstof.
119 Raphaël
toont het scheppen van organische wezens.
120 De
verwekking bij het dier en bij de mens.
121 Waarom de
Heer deze onthullingen doet.
122 De Heer legt
het innerlijk van Judas bloot.
123 De
terechtwijzing van Judas.
124 Over het
opvoeden van kinderen.
125 Over het
leven van Judas Iskariot.
126 De
gevolgen van een verkeerde opvoeding.
127 De vrees
voor de dood.
128 Het door
de dood scheiden van ziel en lichaam.
129 Het
scheidingsproces van de ziel van het lichaam.
130 Wat de
helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars.
131 Kritiek op
de Romeinse straffen.
132 Het einde
van de gekruisigde roofmoordenaars.
133 De vorming
van de zielen van de roofmoordenaars.
134 Mathaël’s
belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus.
135 De rabbi
probeert de oude Lazarus weer tot leven te brengen.
136 De geest
van Lazarus getuigt over de Messias.
137 De rabbi
houdt zich niet aan zijn woord.
138 Het
levensverhaal van de oude Lazarus.
139 Verklaring
van de verschijnselen bij Lazarus' dood.
140 Over het
stellen van dwaze vragen.
141 Gods
'toorn'.
142 Gods
'toorn' bij Adam en Eva.
143 De
zondvloed.
144 Het
ontstaan van rampen.
145 De invloed
van het kwade op het goede.
146 Het
wonderbare heelkruid.
147 De oorzaak
van warmte en koude.
148 De
dodelijke val van de nieuwsgierige jongen.
149 De
zelfmoord van de door de tempel vervloekte Esseen.
150 De
zieletoestand van de twee verongelukten in het hiernamaals.
151 Uitleg
over de ziel in het hiernamaals.
152
Verschillende soorten van zelfmoord.
153 Over de
steen der wijzen.
154 De weduwe
en haar giftige sfeer.
155 Slangengif
als geneesmiddel.
156 De dood
van de weduwe en haar dochter.
157
Ontwikkeling van de zielsvormen van de twee gestorven vrouwen.
158 Het gif in
mineralen, planten, dieren en mensen.
159 De giftige
aard van de weduwe en haar dochter.
160 Cyrenius'
twijfels over de aardse orde van zielsontwikkeling.
161 Cyrenius
bekritiseert Mozes' scheppingsgeschiedenis.
162 De
schepping van Adam en Eva.
163 De
viervoudige betekenis van de mozaïsche scheppingsgeschiedenis.
164 De sleutel
tot geestelijke geschriften.
165 De echte
leraren van het evangelie.
166 Een heerlijke
dageraad.
167 Over het
vasten.
168 Simon over
het moraliseren uit eigenliefde.
169 Over het
Hooglied van Salomo.
170 De sleutel
tot het begrijpen van het Hooglied.
171 Simon legt
enige verzen van het Hooglied uit.
172 Gabi
bekent zijn domheid en ijdelheid.
173 Gabi's
beginselen als Farizeeër.
174 Simons
mening over de Heer.
175 Simons
gedachte over de Heer als mens van het mannelijk geslacht.
176 De
eenwording van de mens met God.
177 Over doel
en wezen van de zinnelijkheid.
178 Over het wezen
van de engelen. Hart en geheugen.
179 Het volk
van Abessinië en Subiet.
180 De Heer
zendt een bode naar de Nubische karavaan.
181 De Heer
spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs.
182 Het
verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis.
183 De vloek
van de overbeschaving van de Egyptenaren.
184 De zegen
van de oerkultuur bij de eenvoudige mens.
185 Het
verblijf van de Nubiërs in Egypte.
186
Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft.
187 De Nubiërs
herkennen de Heer.
188 Overdreven
deemoed.
189
Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië.
190 De schat
van Oubratouvishar.
191 De
nagereisde zwarten.
192 Over het
wezenlijke van Isis en Osiris.
193 De grote
rotstempel Jabu Simbil.
194
Oubratouvishar en Jezus.
195 De twijfel
van de zwarten aan de goddelijkheid van de Heer.
196
Oubratouvishar probeert zijn mensen van Jezus' goddelijkheid te overtuigen.
197
Geestelijke voor en nadelen van de zwarten.
198 De
verschillen in klimaten en rassen op aarde.
199 Over
langzaam en snel begrip van de waarheidsleer.
200 Raphaël
overtuigt de zwarten van de goddelijkheid van de Heer.
201 Schenking
van de schatten aan Cyrenius.
202 De
oorsprong van de Jabusimbil-tempel, de sfinx en de zuilen van Memnon.
203 De zeven reuzen
en de sarcofagen.
204 De
sterrenbeelden op de vierde parel.
205 De
indeling van de tijd op de vijfde parel.
206 De
piramiden, de obelisken en de sfinx.
207 De
sterrenbeelden van de zevende parel.
Het verval van de Egyptische cultuur.
208 Verschillende
zeden.
209 De
ontwikkeling van het verstand en het gemoed.
210 Over de
onbedorven oertoestand van de mens.
211 De macht
van de Moren over het water.
212 De macht
van de Moren over de dieren.
213 De macht
van de Moren over planten en elementen.
214 De
zelfkennis van de mens.
215 De
uitstralende sferen van mens en zon.
216 Over de
invloed van de mens op huisdieren.
217 De
voordelen van de juiste opvoeding van de ziel.
218 De macht
van de volmaakte ziel.
219 De werking
van het zonlicht. Het menselijk oog.
220 Over de
wedergeboorte en de juiste opvoeding.
221 Goed
begrip en gedachten lezen.
222 De
betekenis van de uitstralende levenssfeer.
223 De kracht
van een mens, die volmaakt is in de liefde.
224 Honger
naar geestelijk voedsel.
225 De
wonderkracht van de wedergeborenen.
226 De
verhouding tussen ziel en geest.
227 Hersenen
en ziel.
228 De juiste
vorming van de hersenen.
229 Cyrenius
vraagt om uitleg van de werking van de hersenen.
230 De
gevolgen van de onkuisheid.
231 De zegen van
een verwekking volgens de gestelde orde.
232 De bouw
van de menselijke hersenen.
233 De
samenhang van de hersenen in voor en achterhoofd.
234 De
verbinding van de zintuigen met de hersenen.
235 Het
onbedorven en het bedorven brein.
236 Het
ongeluk van de wereldse geleerde in het hiernamaals.
237 Welke
gevolgen het heeft wanneer hersenen geen geestelijk licht hebben.
238
Ontwikkelingsmoeilijkheden van een wereldse ziel aan gene zijde.
239 De invloed
op de hersenen van een verkeerde opvoeding.
240 De hersenen
van een wereldse geleerde.
241 De vraag
naar de oorsprong van de zonde.
242
Schijnbare onrechtvaardigheden bij het leiden van zielen hier en aan gene zijde.
243 De
noodzakelijkheid van aardse beproevingen.
244 De mens
bepaalt zelf zijn lot.
245 De
zelfstandige ontwikkeling van een mensenziel.
246 Waarom de
vrije mensenziel zelfstandig haar volmaaktheid moet bereiken.
247 Over de
bezetenheid. De langzame uitbreiding van het evangelie.
248 Op het
juiste moment wonderen doen.
249 Tekenen
voor de uitbreiding van de leer van de Heer.
250
Moeilijkheden bij het verbreiden van de zuivere leer.
251 Het zwaard
als tuchtigingsmiddel bij ongelovige volken.
252 De 'Vader'
en de 'Zoon' in Jezus.
253 De
verschijnselen bij de doop van de Heer.
254 De grootte
van de schepping.
255 De
menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde.
256 De
uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest.
257 De
alwetendheid van God.
258 De taal
van de dieren.
259 Voorbeelden
van de intelligentie van de dieren.
260 Het
gesprek met de ezel van Marcus.
261 De groei
van de menselijke uitstralende levenssfeer.
262 De
uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen.
263 De reden
van de onthullingen van de Heer.
De in de tekst
tussen ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen,
alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.
Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi ( vervolg)
1 De ware wijsheid en het levende eerbetoon aan God
[I] Wanneer Ik
Mij heb opgericht en allen, die samen met Mij gedurende meer dan drie uur
heerlijk hebben gesluimerd, dat ook hebben gedaan, roep Ik meteen de drie bij
Mij en vraag hun waarom ook zij zich niet gedurende die drie uur aan de
versterkende slaap hebben overgegeven.
[2] MATHAËL
antwoordt: "Heer! Verhevene, Allerwijste! Wie kan er nu slapen als hij
door Uw woord zo'n overmaat aan energie heeft gekregen! Wij zijn alle drie zo
fit alsof wij de gehele nacht heerlijk hebben geslapen! Wij hebben die drie
uren zo goed mogelijk in Uw naam besteed, en dank zij Uw welwillende
toestemming hebben wij dingen meegemaakt waar waarschijnlijk nog nooit een mens
ook maar van gedroomd heeft. Daarvoor danken wij U nu dan ook uit de grond van
ons hart. U bent de Heer en overal bent U alleen alles in alles. U alleen zij
daarom ook al onze liefde en onze diepste eerbied!"
[3] IK zeg:
"Goed, Ik weet wat jullie allemaal besproken en meegemaakt hebben voor de
voor jullie daartoe bestemde tijd! Maar nu jullie dat eenmaal hebben beleefd,
moet je het voorlopig voor jezelf houden en er ook naderhand geen verkeerd
gebruik van maken. De kinderen van deze aarde begrijpen dat niet, omdat zij
niet daarvandaan komen waar jullie vandaan komen. Jullie zullen echter nog iets
veel belangrijkers meemaken. Dat zal zijn als de Heilige Geest over jullie zal
komen die Ik eenmaal uit de hemelen over jullie zal uitstorten. Die zal jullie
pas met de gehele waarheid bekend maken! Dat zal de Geest van de liefde zijn,
de Vader Zelf, die jullie zal opvoeden en leren opdat jullie allen daar kunnen
komen waar Ik zal zijn.
[4] Want
waarlijk, Ik zeg jullie: Niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet bij
Mij zal brengen! Om bij Mij te komen, moeten jullie allen door de Vader, dus
door de eeuwige liefde in God, onderwezen zijn! Jullie allen moeten dus
volmaakt zijn zoals de Vader in de hemel volmaakt is! Kennis of ervaring, hoe
groot ook, zal jullie daar niet brengen, maar slechts de levende liefde tot God
en in gelijke mate tot de naaste! Daarin ligt het grote geheim van de wedergeboorte
van jullie geest uit God en in God.
[5] Iedereen
zal echter eerst met Mij door de nauwe poort van de volstrekte
zelfverloochening moeten gaan, om te worden zoals Ik ben. Ieder moet ophouden
met zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen worden.
[6] God boven
alles liefhebben, betekent: Geheel in God op en ingaan, -en de naaste liefhebben,
betekent eveneens: ingaan in de naaste, omdat men hem anders nooit kan
liefhebben. Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, noch degene die
men liefheeft.
[7] Als je
vanaf een hoge berg naar alle kanten volledig uitzicht wilt hebben, moet je in
ieder geval zijn hoogste top beklimmen, want vanaf een lager standpunt zal er
steeds een deel van het totale uitzicht onzichtbaar blijven. Zo moet dan ook
alles in de liefde worden gedaan en het uiterlijke vanuit het innerlijke
voortkomen, opdat haar vruchten aan jullie zichtbaar worden.
[8] Jullie
hart is een akker en de daadwerkelijke liefde is de levende zaadkorrel; de
behoeftige broeders zijn de mest voor de akker. Wie van jullie veel zaadkorrels
in de goed bemeste akker zal zaaien, zal ook een rijke oogst hebben. Hoe meer
armen jullie zullen gebruiken als mest voor de akker, des te krachtiger zal
deze mest zijn; en hoe meer goede zaadkorrels jullie zullen zaaien, des te
rijker zal de oogst uitvallen. Wie rijkelijk zal zaaien, zal ook rijkelijk oogsten;
wie weinig zal zaaien, zal echter ook weinig oogsten.
[9] De hoogste
wijsheid is daarin gelegen, dat jullie wijs worden door de vurigste liefde.
Alle kennis heeft geen zin zonder de liefde! Doe daarom niet zoveel moeite om
veel kennis te vergaren, maar om veelliefde te geven, dan zal de liefde je
geven wat geen kennis je ooit kan geven! Het is goed dat jullie drieën die drie
uur zo ijverig hebben besteed aan de veelzijdige verrijking van jullie kennis
en ervaring, maar als zodanig zou je ziel daar weinig aan hebben. Maar als
jullie in het vervolg net zo ijverig je tijd zullen offeren aan de liefde voor
je naaste, zal één dag al van groot nut zijn voor jullie zielen!
[10] Wat baat
het jullie voor Mij, als jullie haast buiten jezelf zouden raken van verbazing
over Mijn macht, grootheid en ondoorgrondelijke heerlijkheid, terwijl er voor
jullie deur arme broeders en zusters zouden schreien van honger, dorst en kou?
Hoe rampzalig en zonder enig nut zou een luidkeels jubel en lofgezang ter ere
en tot roem van God zijn, als daardoor de ellende van de arme broeder overstemd
zou worden! Wat baten alle kostbare en schitterende offers in de tempel, als
voor haar deur een arme broeder van honger omkomt?
[11] Daarom
moet jullie weetgierigheid vóór alles gericht zijn op de ellende van je arme
broeders en zusters; breng hun hulp en troost! Dan zullen jullie in één broeder
die je hebt geholpen, meer vinden, dan wanneer je alle sterren zou zijn
afgereisd en Mij met engelentongen zou hebben geprezen!
[12] Waarlijk,
Ik zeg jullie, alle engelen, alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid
kunnen jullie in der eeuwigheid niet geven wat je kunt bereiken als je een
broeder die in nood verkeerde, met al je kracht en al je middelen echt hebt
geholpen! Niets is hoger en staat Mij nader, dan alleen maar de ware daadwerkelijke
liefde!
[13] Als je
tot God bidt en tijdens het bidden de klacht van je arme broeder niet hoort die
tijdens je gebedsuur bij je om hulp is komen vragen, laat dan je nodeloos
misbaar vervloekt zijn! Want Mijn eer bestaat uit de liefde - en niet uit holle
klanken uitje mond!
[14] Jullie
moeten niet zijn zoals Jesaja heeft gesproken: 'Zie, dit volk eert mij met de
lippen, maar zijn hart is verre van mij!' Als jullie tot Mij bidden, moet je
dat in de geest en geheel waarachtig doen! Want God is een Geest en kan slechts
in geest en waarheid aanbeden worden.
[15] Het
werkelijke, Mij alleen welgevallige, geestelijke gebed bestaat daarom niet uit
het bewegen van de tong, de mond en de lippen, maar alleen in de voortdurende
uitoefening van de liefde. Wat baat het je, als je het graf van een profeet met
vele ponden goud versierd hebt, maar daarbij de stem van je lijdende broeder
hebt genegeerd?! Denk je, dat Mij dat zou bevallen? Dwaas! Je zult door Mij met
vertoomde blikken aangezien worden, omdat je terwille van een dode, de stem van
een levende hebt genegeerd!"
2 Het lot van de plaatsen in Palestina
[1]
"Kijk, Ik heb er al in voorzien, dat de plaatsen die wij nu bezoeken reeds
binnen honderd jaar niet meer zullen bestaan, opdat daarmee in de toekomst geen
te grove afgoderij bedreven zal worden!
[2] Mijn
Nazareth zal men niet meer vinden, maar wel een ander achter het gebergte,
westelijk van hier. Genezareth zal ophouden te bestaan, slechts Tiberias aan
deze zijde van de zee zal blijven. Caesarea Philippi, waar we nu zijn, is al
verdwenen, maar er zal er een blijven boven het meer, waar de Jordaan vandaan
komt, en een in het westen niet ver van de grote zoutzee, in de buurt van Tyrus
en Sidon. Van het land Samaria zal slechts het gedeelte van hier in zuidelijke
richting tot aan de grote zee blijven bestaan, het kleine deel dat meer naar
het oosten ligt, met het echte Sichar en de echte berg Horeb, zal ophouden te
bestaan, en de latere nakomelingen zullen het zoeken en niet ver van de grote
zee vinden. Maar het zal niet meer zijn dan een naam en een ongenaakbare berg,
en geen waarheid. En zo zal het ook gaan met Jeruzalem en nog heel veel
plaatsen van het Beloofde land, dat herhaaldelijk in een woestenij veranderd zal
worden.
[3] Onthoud
dit allemaal goed, want zo zal het gebeuren opdat de mensen niet te veel de
stem van hun arme broeders en zusters door het verafgoden van deze plaatsen
zullen negeren! Het zal hen allen in verwarring brengen! In het verkeerde
Nazareth zullen zij Mijn huis zoeken en het zal hun duizelen, want het echte
Nazareth zal al gauw nadat Ik opgevaren zal zijn naar Mijn rijk, van de
aardbodem worden verdelgd.
[4] Wie naar
het vergankelijke zoekt, zal ook het vergankelijke vinden en daaraan sterven,
wie echter het ware Nazareth in het hart zal zoeken zal het in iedere arme
broeder vinden, en een waar Bethlehem in iedere arme zuster!
[5] Er zullen
tijden komen waarin de mensen van ver hierheen zullen reizen en deze plaatsen
zullen zoeken. De namen zullen wel blijven bestaan - maar de plaatsen niet! Ja,
de volkeren van Europa zullen oorlog voeren om het bezit van deze.plaatsen en
zullen denken en geloven Mij daarmee een goede dienst te bewijzen, maar thuis
zullen zij hun vrouwen en kinderen en broeders en zusters laten verkommeren in
armoede, nood en ellende!
[6] Als zij
dan echter aan gene zijde naar Mij toe zullen komen om het vermeende loon voor
hun moeite en opoffering te ontvangen, zal Ik hun laten zien hoe ontzettend
dwaas zij gehandeld hebben en wat voor ellende zij met hun onzinnige daden, die
Ik hun nooit heb opgedragen, onder de mensen hebben aangericht. Allereerst wel
onder hen die direkt aan hun zorgen toevertrouwd waren, zoals de arme, zwakke
vrouwen, kinderen en andere hulpbehoevenden van hun huishouding! En hun zal te
kennen gegeven worden dat zij niet eerder tot Mijn genadelicht zullen komen dan
nadat zij al het door hen aangerichte kwaad geheel in het reine gebracht zullen
hebben. Dat zal echter erg moeilijk voor hen zijn, omdat zij daarvoor slechts
heel gebrekkige middelen zullen hebben in het schamele schemerlicht van het
geestenrijk boven en onder de aarde.
[7] Ik zeg
jullie: Terwille van de grote dwaasheid van de mensen zullen deze plaatsen
toevertrouwd worden aan een heidens volk. En Ik zal door die heidenen de
namaakvolgelingen van Mijn leer in het oosten en westen, in het zuiden en in de
noordelijke streken laten kastijden.
[8] Streef er
daarom naar, dat dwaasheid en blind bijgeloof niet om zich heen grijpen
temidden van Mijn leer van het leven en de ware kennis van God op de enige weg
van de daadwerkelijke liefde. Deze liefde zal iedereen het ware licht en het
juiste en onbegrensde inzicht geven in alles wat zich in de natuurlijke en
geestelijke wereld voordoet! Dat is en blijft eeuwig de alleen ware en
effectieve weg naar Mij en Mijn eeuwige rijk.
[9] Ik, de
eeuwige Liefde, ben alleen het Licht, de Weg, de Deur en het eeuwige Leven; wie
ergens anders Mijn rijk van het licht wil binnendringen is als een dief en een
rover, en zal reeds hier, maar nog meer eenmaal daar aan de andere zijde, in de
buitenste duisternis uitgestoten worden. -Nu weten jullie wat je moet doen en
wat in Mijn ogen terecht is. Handel daarnaar, dan volgen jullie de juiste weg!
[10] Laten we
nu naar de negen verdronken mensen gaan. Marcus, laat wijn brengen, want die
zullen wij nodig hebben!"
[1] Daarna
gingen wij snel naar de negen verdronken mensen en Ik liet hen met de gezichten
naar boven en de hoofden bergopwaarts neerleggen. Toen zij zo waren neergelegd,
zei IK tegen Marcus: "Geef elk van hen enige druppels wijn in de
mond!" Dat ging gemakkelijk, omdat allen met de mond open lagen. Terwijl
dat gedaan werd, zei ik tegen alle aanwezigen: "Laat iedereen die nu nog
twijfelt, eerst zelf controleren of alle negen wel helemaal dood zijn!"
[2] Onder de
dertig bekeerde Farizeeën bevond zich ook een DOKTER, die er verstand van had
of een lichaam helemaal dood was of niet. Deze trad naderbij en zei: "Ik
kom niet naar voren omdat ik ook maar de geringste twijfel aan de dood van deze
verdronken mensen zou hebben maar om, als ter zake kundige, Jullie door mijn
onderzoek het overtuigende bewijs te geven dat deze negen helemaal dood zijn."
Toen betastte hij de negen, keek naar hun ogen en naar de Hippocratische
neuzen, die een zeker teken zijn van de volledige dood en het algehele
uitgeblust zijn van alle fysieke levensgeesten.
[3] Na een
nauwgezet onderzoek sprak de dokter luid zijn oordeel uit, daarin gesteund door
het overeenkomstige getuigenis van allen die zijn conclusie juist en geldig en
waar bevonden, en hij voegde daar nog aan toe: "Niet nu, maar reeds
gisteren, een uur nadat zij in het water terechtkwamen, waren zij al net zo
volkomen dood als zij nu zijn! Te oordelen naar de neus en de geur is de
ontbinding al ingetreden. Geen menselijke kennis, kracht en macht roept deze
negen mensen meer in het leven terug! Dat kan Hij alleen maar, die op de
jongste dag alle doden uit de graven weer in het leven terug zal roepen !"
[4] IK zei:
"Opdat jullie echter na deze juiste diagnose van de dokter heel duidelijk
de heerlijkheid van de Vader in de Mensenzoon zullen herkennen, roep Ik nu luid
tot de Vader en zeg: 'Vader, verheerlijk Uw naam!"'
[5] Toen
hoorden velen een STEM, die klonk als het rollen van vele donderslagen:
"Ik heb hen door Jou, Mijn geliefde Zoon, verheerlijkt, want Jij bent het,
aan wie Ik een waar welbehagen heb! Naar Jou moeten de mensen luisteren!"
[6] Velen
hoorden deze woorden, maar vele anderen hoorden slechts de donder en begonnen
te vragen of het nu gedonderd had. Maar zij, die in de donder woorden hoorden,
vertelden over wat zij hadden gehoord en de ANDEREN verbaasden zich toen en
zeiden: "Dat is vreemd! Wij hoorden het weliswaar slechts donderen, -maar
als jullie allen dezelfde woorden gehoord hebben, geloven wij dat alsof wij het
zelf gehoord hadden. Maar toch blijkt daaruit dat deze meester hier eigenlijk
slechts de zoon is en niet de heilige, almachtige Vader, die in de hemel woont
en die geen mens ooit kan zien, maar die slechts op geheiligde ogenblikken kan
spreken. Op die wijze was Mozes ook een zoon van de Allerhoogste, omdat hij ook
uitzonderlijk grote tekenen heeft gedaan, en de andere profeten waren het in
gelijke mate. Wel zou deze Nazareeër de grootste van alle profeten kunnen zijn
omdat hij de grootste en meeste tekenen doet".
[7] MUREL, die
nauwlettend geluisterd had, zei: "Nee, nu hebben jullie het mis; dat
getuigt nog van jullie grote onbegrip! Wie heeft vóór Mozes door de geest des
Heren een Mozes aangekondigd, wie een Elia, wie een Samuël, wie een van de vier
grote profeten? God riep hen als bij toeval en zij profeteerden! En over wie
profeteerden zij het meest? Juist over Hem die nu voor ons staat! De stem die
nu als een enorme donder te horen was, was net zo goed die van Hem, als die
welke uit Zijn lichamelijke mond tegen ons spreekt! Het verschil bestaat
slechts daarin, dat Hij met Zijn lichamelijke mond als m e n s tegen ons
spreekt, terwijl Hij Zich in de donder liet horen als Degene, die eeuwig was,
is, en zijn zal, - die al het bestaande heeft geschapen en die op de Sinaï aan
het volk de wetten gaf onder voortdurend bliksemen en donderen. Daarom is Hem
alleen alles mogelijk; ook, dat Hij uit hoogste liefde voor ons, Zijn kinderen,
een mens kon worden zoals wij, omdat Hij anders door Zijn kinderen, die Hij
boven alles liefheeft, nimmer gezien en herkend zou kunnen worden!"
4 Voorbereidingen voor de opwekking
[1] Dan ga IK
bij Murel staan en zeg: "Mijn zoon, dat was goed van je! Je bent werkelijk
al heel ver tot de kern van de waarheid doorgedrongen en je hebt degenen die
een wat vertekend beeld hadden, de volle waarheid gezegd. Je zult daarom een
geducht werktuig voor mij worden tegen Joden en heidenen; in de hemel zal je
loon daarvoor niet gering zijn!
[2] Maar laten
we nu overgaan tot datgene, wat Ik voor jullie wil doen om het voor ieder van
jullie duidelijk te maken dat alleen Ik waarlijk degene ben die zou komen
volgens de voorspelling van alle profeten tot en met Simeon, Anna, Zacharias en
Johannes, die door Herodes werd onthoofd! Kijk, deze negen zullen allemaal
volkomen levend worden en naar huis, naar hun familie gaan! Zodra zij helemaal
versterkt zullen ontwaken, mogen jullie ze echter niet ophouden, maar je moet
hen meteen laten gaan. En pas wanneer Ik deze omgeving heb verlaten, kan iemand
van jullie hun eventueel vertellen wat er hier met hen is gebeurd!"
[3] Toen IK
dat had gezegd, zei Ik tegen Marcus: "Wel, giet hun nogmaals wijn in de
mond!"
[4] Marcus
deed dat; maar Cyrenius en Cornelius vroegen Mij waarom er bij de verdronken
mensen, voordat ze levend gemaakt werden, wijn in de mond gegoten moest worden.
[5] IK zei:
"Voor het levend maken van deze negen is dat zeker niet nodig; maar omdat
zij meteen daarna hier weg zullen gaan, moeten zij lichamelijk ook op krachten
komen en dat gebeurt door hen eerst wijn in de mond te gieten. Deze wordt door
de smaak en tongzenuwen opgenomen en zo ook doorgegeven aan de andere
levenszenuwen. Als deze negen straks levend worden, heeft hun in het lichaam
teruggekeerde ziel reeds een gesterkt werktuig dat zij meteen voor van alles
gebruiken kan. Zou deze voorafgaande versterking echter worden nagelaten, dan
zouden de opnieuw levend geworden mensen hier enige tijd moeten blijven om
krachten op te doen voor het gebruik van hun ledematen. Tevens zorgt deze
voorafgaande versterking bij de betrokkenen voor een goede smaak in de mond,
hetgeen wel nodig is, omdat de geur van het troebele water hen na de opwekking
zo onpasselijk zou maken dat ze daar nog lange tijd last van zouden kunnen
hebben. -Nu weten jullie dat ook; hebben jullie nu nog de een of andere wens
met betrekking tot deze zaak?"
[6] CORNELIUS
zegt: "Nee, dat nu juist niet, Heer en Meester, maar de gedachte kwam
alleen bij mij op, waarom U als de Almachtige, Die door Zijn wil alles vermag,
Zich zo nu en dan toch van heel natuurlijke middelen bedient om een doel te
bereiken!"
[7] IK zeg:
'En waarom niet?! Is het natuurlijke middel dan ook niet een gevolg van Mijn
wil, -zoals bijvoorbeeld de wijn uit de kelder van Marcus? Alleen door Mij zijn
toch zijn lege zakken en andere vaten heel wonderbaarlijk met Wijn gevuld?! Als
Ik Mij dus van een natuurlijk middel bedien, is dat geen geringer wonder dan
wanneer Ik Mij van geen natuurlijk middel, maar alleen van Mijn wil bedien!
-Begrijpen jullie dat nu?"
[8] CORNELIUS
en CYRENIUS zeggen: "Ja, nu begrijpen wij dat ook. Wij verheugen ons al op
het levend maken van de negen verdronken mensen! Gaat dat nu al gauw gebeuren?"
[9] IK zeg:
"Heb nog wat geduld tot zij nog voor de derde maal wijn in de mond gegoten
krijgen, waarna zij dan voor het opnieuw levend worden voldoende reservekracht
zullen hebben!"
[10] Daarmee
zijn alle nieuwsgierigen bevredigd en Marcus giet de negen op Mijn bevel voor
de derde maal wijn in de mond.
[11]
Vervolgens zeg IK tegen de vele omstanders: "Dit werk is nu ook klaar!
Laten wij deze plaats thans verlaten en aan de tafels gaan, waarop reeds een
goed klaargemaakte ochtendmaaltijd op ons wacht! .Want als WIJ hier zouden
blijven, zouden wij de opnieuw ontwaakten maar in de war brengen en zij zouden
denken dat er iets buitengewoons met hen aan de hand was. Als zij echter
niemand in hun omgeving zien, zal het hun voorkomen alsof zij door de storm van
gisteren helemaal verdoofd en uitgeput op deze heuvel zijn ingeslapen en nu op
de ochtend van deze eerstvolgende dag na de sabbat van gisteren weer uit de
diepe slaap zijn ontwaakt! Dan zullen zij, zonder zich ook maar om ons te
bekommeren, rustig opstaan en naar huis gaan, waar zij natuurlijk met
buitengewone blijdschap ontvangen en gesterkt zullen worden."
5 De twijfel van Cornelius
[1] Na Mijn
woorden doen allen weliswaar meteen wat IK gezegd heb, maar de meesten doen dat
toch met wat tegenzin, omdat zij het wonder graag van nabij geobserveerd zouden
hebben; maar niemand waagt het tegenover Mi~ een opmerking te plaatsen. Zo
bereiken wij onze tafels en nemen plaats en bedlenen ons van de vissen, die
ditmaal extra smakelijk zijn klaargemaakt, en de maaitijd verloopt heel
opgewekt.
[2] Vooral
Mijn JARAH is deze keer in een goede bui en zegt: "Ik weet werkelijk niet
hoe het komt dat ik vandaag zo opgewekt ben. Maar iets valt mij wel op en dat
is dat alle anderen niet net zo opgewekt zijn als ik! Ik ben weliswaar een
meisje en daarom zou ik het meest geplaagd moeten worden door nieuwsgierigheid,
-maar hier is het juist andersom! De mannen zitten steeds te kijken of de negen
mensen al ontwaakt zijn. Ik heb nog helemaal met gekeken, maar ik heb ze toch
al weg zien gaan, de een na de ander, -en de mannen en heren en koningen kijken
nog steeds in die richting en zitten zich af te vragen of ze wel weer levend
geworden zouden zijn? O, al een klein half uur geleden! Meteen toen wij bij de
tafels kwamen, begonnen de negen mensen zich te bewegen, en zij kwamen de een
na de ander overeind, wreven zich de slaap uit de ogen en gingen toen weg. Ik
kon dat duidelijk zien, ondanks de bomen die ons wat afschermen van die plaats,
omdat ik klein ben en gemakkelijk onder de ken door kijk. Jullie zijn echter
groot en de takken van de bomen ontnamen Jullie het zicht op het wonder van de
macht van de goddelijke wil. Nu is het echter al te laat. Al zouden jullie er
heen gaan, dan zouden jullie niets anders vinden. dan hooguit de plaatsen waar
ze gelegen hebben. Ook diegenen, die de Heer gisteren direkt na de storm heeft
opgewekt, zijn met de negen anderen naar huls gegaan."
[3] CORNELIUS
zegt: "Wat heb jij goede ogen,jij ontdekt toch ook alles! Als het dan al
voorbij is, dan is het allemaal zonder meer in orde. Het ging toch slechts om
de zekerheid van het slagen van datgene wat de Heer voorschrijft en wil, want
een mislukking zou vele twijfels bij de ongelovigen oproepen. Maar heb je ook
echt gezien dat de negen opstonden en weggingen?"
[4] JARAH
antwoordt een beetje verontwaardigd: "Hoor eens, ik mag toch
veronderstellen dat ik er niet als een leugenaarster uitzie? Zolang ik leef en
denk, is er nog nooit een leugen over mijn lippen gekomen, -en zou ik dan aan
de zijde van mijn Heer, mijn God.en allerwaarachtigste Meester, met een leugen
aankomen om daardoor jullie nieuwsgierigheid te bevredigen?! O, verheven heer,
dan kent u Jarah nog lang niet! Kijk, al is het verstand nog zo verlicht, dan
woont daar ook de leugen. Je kunt iemand.met je verstand uit eigen overtuiging
iets uitgelegd hebben terwijl die overtuiging totaal onjuist was, en dan heb je
door je uitleg volmaakt gelogen, -want je hebt jezelf en je naaste misleid.
Maar de ware en zuivere liefde liegt nooit en kan niet liegen, omdat zij de
naaste, die ook een kind van God is, meer acht dan zichzelf en daarbij God
boven alles! Ik ben echter vol liefde tot God en dus ook tot de naaste -zou ik
dan in staat zijn om onwaarheid tegen u te spreken? ! Verheven Cornelius, deze
veronderstelling van uw kant was toch niet zo hoffelijk!"
[5] CORNELIUS zegt: "Maar, allerliefste Jarah, zo heb ik dat toch
nooit bedoeld! Ik vroeg het je op die manier omdat dat een heel gewone manier
van vragen is, maar Ik dacht er in de verste verte niet aan dat je me ook maar
iets onwaars zou hebben willen vertellen! Vraag het aan de Heer Zelf die toch
beslist weet hoe het er in mijn hart uitziet, of ik jou, argeloos, lief meisje,
van een leugen heb willen betichten! De negen mensen zijn opgewekt door de wil
van de Heer en zijn ook reeds weggegaan, eveneens volgens de wil van de Heer,
en de gehele zaak is daarmee afgedaan. Zuiver uit gewoonte stelde ik je echter
die wat lompe vraag.en ik dacht daar eigenlijk helemaal niets bij. -Kun je daarover
boos op mij zijn?"
[6] JARAH
zegt: "O helemaal niet, maar een volgende keer moet u wat beter over uw
vragen nadenken! Maar laten wij het nu over iets anders hebben, want we hebben
nu genoeg woorden verspild!"
[7] CORNELIUS
en CYRENIUS zeggen: "Ja, ja, daar heb je gelijk in, Als de Heer bij ons
is, is het zonde van iedere minuut die we zelf verpraten! Laten we nu alleen
aan de Heer de eer om iets te beslissen en te bepalen!"
[8] IK zeg.
‘Zo is het wel in orde; we hebben nu tijd om te vissen en zullen Marcus een
aardige voorraad bezorgen! Na de middag zal er wel weer wat gebeuren!"
[9] De oude
Marcus, die Mij dat hoorde zeggen, gaf zijn zonen meteen opdracht de nodige
vaartuigen klaar te maken, want de vissen in de grote, omheinde vergaarbak aan
zee hadden van de storm van gisteren tamelijk veel te lijden gehad.
[1] Terwijl
wij echter zo aan onze tafel verschillende dingen bespraken, ontspon er zich
een woordenstrijd tussen de dertig jonge Farizeeën en de nog aanwezige twintig
Perzen. De Perzen beschouwden de opwekking van de negen verdronken mensen als
een echt wonder, maar de dertig jonge Farizeeën hadden er ronduit hun twijfels
over. En vooral Risa, die eerder Hebram ten gunste van Mij had aangemoedigd,
was er het meest op tegen.
[2] HEBRAM
zei: "Vriend Risa, als een mens eenmaal lichamelijk zo volkomen dood is
als deze negen waren, kun je hem neerleggen zoals je wilt en hem de volgende
dag op dezelfde wijze zulke wijn in de mond gieten, dan zal hij toch nooit
levend worden! Dat is het werk van de goddelijke wilskracht! Het neerleggen
dient alleen maar om het water uit de maag en de longen te laten lopen en de
ingegoten wijn is om het nog zwakke zenuwstelsel vooraf een vereiste
versterking en het gehemelte ~en betere smaak te geven. Maar voor het latere
opwekken van het dode lichaam is noch het neerleggen, noch de wijn een
noodzakelijke voorwaarde. Dat liet de Heer slechts alleen daarom eerst gebeuren,
omdat Hij van plan was deze negen door Zijn wil in het leven terug te roepen
waarbij dan hun zielen meteen een bewoonbaar en bruikbaar lichaam zouden
aantreffen! -Zie je dat dan niet in?"
[3] RISA zegt:
"Ja, ja, dat zie ik wel in, en je zult ook best gelijk hebben. Maar het
zou toch nuttig zijn een proef te nemen om jezelf er metterdaad van te
overtuigen dat het neerleggen en vervolgens het tot drie maal toe wijn geven
als zodanig, niemand die geheel en al verdronken is, lichamelijk weer tot leven
brengt! Pas als je tot die overtuiging bent gekomen, is deze opwekking een
volmaakt, zuiver wonder! Zo denk ik erover,"
[4] HEBRAM
zegt: "Wel, als je daarop staat en de Heer het wil, kan de gelegenheid
zich misschien nog voordoen dat er bij de nu aangekondigde visvangst ergens nog
een lijk gevonden zal worden, en dan kun je daarmee precies dezelfde neerleg
en wijn-in-giet poging uitvoeren om het weer tot leven te brengen, waarbij je
beslist geen verheugend resultaat zult behalen!"
[5] De PERZEN
zeggen: "Dat denken wij ook! Want wat alleen de macht van de goddelijke
wil mogelijk is, is geen mens, die zelf slechts een schepsel is, mogelijk
tenzij Gods wil met en door de menselijke wil werkt. Dat is onze mening en wij
geloven daarmee niet op de verkeerde weg te zijn. -Maar nu gaat iedereen naar
het water en daarom zullen wij nu ook aan boord van onze vaartuigen gaan, want
bij deze gelegenheid zal beslist weer veel wonderbaarlijks gebeuren en daar
moeten we bij zijn.
[6] Dan volgt
er een algemene uittocht het water op, dat op deze morgen erg rustig is en
geschikt om te vissen. Ditmaal werken Mijn leerlingen, behalve Iskariot, samen
met de zonen van de oude Marcus en helpen hen de grote netten uit te werpen en
te spannen.
[7] Judas
Iskariot zoekt echter zijn eigen vermaak en gaat helemaal alleen naar de geheel
verwoeste stad om te onderzoeken hoe het er daar uitziet. Eertijds had hij
immers horen vertellen dat de rijke Grieken daar enige straten met goud en
zilver hadden willen plaveien. En hij had begrepen dat de rijken daar al
uitgebreid mee begonnen zouden zijn. Hij sloop daarom naar de plaats van de
brand om daar te gaan vissen naar goud, zilver en andere kostbaarheden zonder
eigenaar.
[8] Maar zijn
gemene streken brachten hem ditmaal niets op, - behalve op zijn rug. Want toen
hij in de straten ontdekt werd als een op goud en zilver jagende vreemdeling,
werd hij direkt door de bewakers gegrepen en behoorlijk afgeranseld. Daarna
verliet hij natuurlijk de hier en daar ondanks de storm van de vorige dag nog
dampende ruïne van de oude stad, die van oudsher -Vilipia-, onder de Grieken
-Philippi heette en pas onder de Romeinse keizers ook het voorvoegsel
-Caesarea kreeg.
[9] Toen onze
goudvisser echter haastig weer naar het huis van Marcus ging, trof hij daar
natuurlijk niemand aan behalve de vrouwen de dochters van Marcus. Daar had hij
weinig aan, omdat zij de handen vol hadden aan het klaarmaken van het
middagmaal en geen tijd voor hem hadden. Bovendien geloofden zij allen reeds te
vast in Mij en waren daarom helemaal niet in de stemming om de wat brutale
vragen van Judas Iskariot te beantwoorden. Ook stond deze leerling beslist niet
zo erg bij hen in de gunst, omdat hij zich gedurende die paar dagen reeds
meermalen zelfvoldaan en onuitstaanbaar had gedragen.
[10] Daar hem
in het vrouwenhuis van Marcus geen goede ontvangst te beurt viel, verliet hij
het huis en ging aan zee kijken waar wij waren. Hij kon echter niets ontdekken
omdat wij, teneinde een goede vangst binnen te halen, helemaal de volle zee
waren opgegaan vanwege een trek van de vissen, die slechts tweemaal per jaar de
Jordaan volgend, komend van het Meronmeer, een paaitocht maakt en merendeels
bestaat uit de beste goudzalmforellen.
[11] Omdat de
achtergebleven leerling nu van verveling niet wist wat hij doen zou, ging hij
naar de tenten van Ouran om te zien of daar soms ook iedereen was weggegaan en
of er soms niet een paar overtollige goud of zilverstukken te vinden zouden
zijn die iemand had laten slingeren! Maar ook daar ving hij bot, want Ouran had
in iedere tent drie bewakers achtergelaten, die bij afwezigheid van hun
meester niet erg toeschietelijk waren. Hij verliet dan ook zeer geërgerd de
tenten en zocht een schaduwrijke boom op, waaronder hij ging liggen en heel
behaaglijk insliep.
[12] Maar op
den duur ging het met het slapen ook niet omdat de vliegen hem niet met rust lieten,
- kortom, Iskariot was drie volle uren lang een gekweld man en bijna aan het
eind van zijn latijn. Toen zag hij echter eindelijk onze schepen aankomen en
daardoor werd het hem wat lichter om het hart, en het speet hem nu al erg dat
hij Mijn gezelschap had verlaten.
7 De ontrouwe dienaar van Helena
[1] Wij deden
intussen een echte reuzenvangst van uitmuntende vissen, en helemaal in volle
zee werden ook de ronddrijvende, geheel naakte lijken gevonden van twee
vrouwen, die nadat zij in handen van zeerovers waren gevallen, door hen van hun
gehele bezit waren beroofd en levend in het water waren geworpen. Beiden,
meisjes van negentien en eenentwintig jaar, zeer welgevormd, waren dochters van
welgestelde mensen uit Kapérnaum: Zij wilden naar Gardara reizen en gingen vol
vertrouwen over zee. Hun schip en hun bemanning waren volledig betrouwbaar.Maar
midden op zee ontmoetten zij een Griekse kaper, die het schip roofde. De vier
schippers en de beide meisjes verloren het leven. De vier schippers werden gedood
en vervolgens in zee gegooid. Tegenover de beide meisjes waren de zeerovers
iets humaner, zij kleedden beiden naakt uit, verkrachtten hen en wierpen ze
toen pas in zee. De misdadigers zijn vandaag nog voor het aanbreken van de dag
door de arm der gerechtigheid en van het gerecht opgepakt, en deze duivels
zullen hun zware straf niet ontgaan.
[2] De beide
meisjes waren met de haren stevig aan elkaar gebonden en dreven dood op het
water. Dat schiep heel goede voorwaarden voor de neerleg en wijnproef en het daardoor
mogelijkerwijs weer tot leven brengen van een verdronkene, zoals Risa dat
bedoeld had. Daarom werden de beide lijken in doeken gewikkeld en in een schip
gelegd.
[3] Er was nu erg veel te doen en Marcus wist nauwelijks hoe hij alle
vissen onder moest brengen. Maar Ik gaf Raphaël opdracht om Marcus te helpen en
toen was alles snel en goed geregeld. Risa ontfermde zich echter over de twee
lijken om te trachten hen tot leven te brengen en hij legde ze neer zoals Ik de
vorige dag de lijken van de negen had laten neerleggen.
[4] Thomas
kwam gauw naar Judas Iskariot toe en vroeg hem een beetje ironisch hoe zijn
vistocht dan wel uitgevallen was? Judas Iskariot bromde wat in zijn volle
baard, maar durfde met Thomas geen twistgesprek aan te gaan, want hij herinnerde
zich dat juist Thomas hem tevoren had gewaarschuwd om niet naar de stad te gaan
om goud te zoeken, en dat hij dus wist hoe het hem daar vergaan was! Daarom
zweeg Judas Iskariot. Ik gaf Thomas echter een wenk om de goudzoeker niet
verder in het nauw te drijven, omdat dat weinig goeds zou opleveren.
[5] Intussen
deed een DIENAAR van Ouran op kosten van Judas een greep in de geldbuidel van
Helena, stal dertig zilvergroschen en liep toen hard naar onze tafel en riep:
"Een dief, een dief! Toen het geëerde gezelschap op zee genoot van de
visvangst en niemand hier was behalve de Romeinse soldaten die om de berg
gelegerd zijn en hun oefeningen houden, moest ik voor mijn behoeft~ uit de
grote tent. Op dat ogenblik sloop een leerling van de grote profeet, die u
terecht uw meester noemt, de tent binnen en ontvreemdde, nog voor Ik in de tent
terugkwam, dertig zilvergroschen uit de geldbuidel van de prinses!
[6] Toen ik in
de tent kwam, stond hij wat verlegen in de tent, terwijl hij de Grond met zijn
blikken afzocht alsof hij iets verloren had. Omdat hij mij verdacht voorkwam,
bejegende ik hem op barse wijze en verschrikt verliet hij meteen de tent. Ik
dacht eerst niets slechts van een leerling van de grote profeet, maar toen ik
in de tent heen en weer liep, viel mij de geldbuidel van de verheven prinses op
omdat deze niet meer op de oorspronkelijke plaats lag, die mij maar al te goed
bekend was. Omdat ik als vertrouweling niet onbekend ben met de inhoud van de
geldbuidel, nam ik de buidel en telde de kostbare inhoud en zie daar, er
mankeerden dertig zilvergroschen! Deze dertig kostbare muntstukken kan
onmogelijk iemand anders weggenomen hebben dan de leerling die ik al eerder
noemde! Ik ben direkt gekomen om dit nu heel eerbiedig aan te geven opdat ik in
mijn onschuld uiteindelijk niet verdacht zal worden."
[7] HELENA
vraagt: "Knecht, waarom verontschuldig je je dan nog vóór iemand argwaan
tegen je heeft opgevat?!"
[8] De BEWAKER
zegt: "Allergenadigste prinses! Ik verontschuldigde mij niet, maar ik deed
hier slechts heel gewoon, zoals de plicht gebiedt, aangifte van de diefstal die
absoluut zeker door de leerling van de grote profeet is gepleegd!"
[9] HELENA
zegt: "Wanneer heb je dan, buiten mijn medeweten en zonder mijn opdracht,
de voorlaatste keer mijn geldbuidel gecontroleerd?!"
[10] De
BEWAKER antwoordt: "O, meteen nadat de verheven, allergenadigste prinses
de tent aan mijn hoede toevertrouwde! Er zaten nog precies 600 groschen in. Nu
zijn er echter nog maar 570 - er ontbreken dus precies 30 groschen, die niemand
anders heeft kunnen ontvreemden dan de bewuste leerling! Omdat ik als bewaker
van de verheven schatten voor alles verantwoordelijk ben, moet ik toch ook
weten waarover en over hoeveel ik moet waken, en het kan mij, als oude, trouwe
dienaar, toch niet kwalijk genomen worden als ik mij van tijd tot tijd ervan
overtuig waarover en over hoeveel ik moet waken! Ik heb nu echter het gemelde
tekort bemerkt en dat plichtsgetrouw meegedeeld.
[11] HELENA
zegt: "Heel goed, heel goed en best, wij zullen de zaak later nog nader
onderzoeken en de dader van het kwaad opsporen, die dan de gerechte straf niet
zal ontlopen! Misschien is het echter ook mogelijk, dat je je bij het tellen de
eerste of de tweede keer hebt vergist, en dan zou het niet netjes zijn een
leerling van de goddelijke meester alleen maar te beschuldigen omdat hij uit
pure verveling de tent heeft betreden. Daartoe had hij zelfs het recht, omdat
niemand van ons een gebod heeft uitgevaardigd dat onze tenten door geen mens
betreden mochten worden! Ga nu weer naar je plaats terug, ik zal direkt volgen
en alles grondig onderzoeken!"
[12] Na dit
antwoord verwijderde de bewaker zich, en het eerste wat hij deed was de dertig
groschen zo snel mogelijk weer in de buidel stoppen, zodat de prinses gelijk
zou hebben met de opmerking dat hij zich bij het tellen een keer vergist kon
hebben. Toen hij met dit werkje klaar was, wist hij niet te bedenken wat hij
bij het onderzoek zou zeggen. Het leek hem maar het beste om weer naar de
prinses te gaan en haar om vergeving te smeken en daarmee aan te geven, dat hij
zich werkelijk bij het tellen had vergist en de leerling onrechtvaardig had
bejegend. -Zo gedacht, zo gedaan! Na een paar minuten kwam hij weer terug,
legde het de prinses op die manier uit en vroeg haar tevens, omdat er nu geen
misdaad meer bestond, het beloofde onderzoek te laten varen.
[13] Daarbij
zag hij er echter zeer bedremmeld uit, want hij wist dat koning Ouran niets zo
zwaar bestrafte als leugen en diefstal. HELENA kreeg medelijden met de arme
drommel, van wie eerder nooit enige ontrouw was gebleken en zij zei tegen hem:
"Sta op en ga aan je werk! Het was niet netjes van je dat je je op zo'n
lage manier hebt willen wreken op de leerling van de Heer, alleen omdat zijn
gezicht je niet aanstond. Hij heeft je nog nooit iets anders misdaan dan datje
hem, al sinds wij hier zijn, niet kunt lijden' Kijk, dat was slecht van je en
je hebt daarvoor de zwaarste straf verdiend, want alles wat je hebt gedaan is
mij nu bekend!"
[14] Nu begint
de knecht te beven en Judas Iskariot, die van enige afstand het tweegesprek
opmerkzaam had aangehoord, ging naar de knecht en zei tegen hem: "Je hebt
weliswaar zonder enige reden slecht tegenover mij gehandeld, maar ik vergeef
het je' Ik was inderdaad in de tent en toen ik daar nog maar net was, kwam je
mij uit een hinderlaag grimmig tegemoet en ik ging weer weg. Maar er was totaal
geen sprake van een zich vergrijpen aan de schatten uit de tent! En ook al zou
je mij niet zo grimmig tegemoet zijn gekomen, dan zouden de door jou bewaakte schatten
door mij volstrekt geen schade geleden hebben. Kortom, hoe het ook zij, - ik
heb het je vergeven, maar met je meesters moet je zelf maar in het reine zien
te komen"'
8 Uiterlijke rust en innerlijke activiteit
[1] Daarop
trok Judas Iskariot zich terug en IK zei tegen Helena, Ouran en Mathaël:
"Laat dit nu rusten, want wij hebben belangrijker zaken te behandelen!
Behoud de knecht en straf hem niet, want hij zou deze lelijke streek nooit
uitgevoerd hebben als hij niet door een geest daartoe was aangezet! Hij werd
daartoe echter aangezet opdat ook hij voor ons een voorspelling zou doen die in
vervulling zal gaan. -Maar daar praten we nu niet verder over, want we hebben
nu veel belangrijker zaken te behandelen"'
[2] CYRENIUS
vroeg Mij echter heel verbaasd; Heer, wat dan? Het schijnt mij toe, dat er nu
toch niets meer zou kunnen zijn wat nog belangrijker zou zijn dan dat wat wij
hier al allemaal hebben meegemaakt! Spreek toch, o Heer! Mijn hart beeft
gewoonweg van verlangen om Uw nieuwe voorschriften en besluiten te vernemen en
mij dan daaraan te houden!"
[3] IK zeg:
"Heb nog een beetje geduld, want alles heeft tijd nodig om daarin te
rijpen! Daarom is nu voor alles enige rust geboden. Houd daarom nu met Mij heel
even een rustpauze!"
[4] Daarop rustten
allen en de aangelegenheid tussen Judas Iskariot en de bewaker van Ouran’s
schatten, die Ouran en Mathaël toch al erg onbelangrijk vonden, was afgedaan.
Beiden hadden met Cornelius en Faustus heel belangrijke regeringszaken af te
handelen, want voor Ouran begon de tijd te dringen omdat hij er al ernstig over
dacht met de grote waarheid die hij gevonden had terug te keren naar het volk
waarvan hij koning was, en het daarmee zo mogelijk gelukkig te maken. Hij wilde
koning zijn van een verstandig en wijs volk en niet van pure mensenlarven en
-machines, die zich gedragen als dieren zonder kennis en zonder wil.
[5] Risa
daarentegen observeerde zijn twee lijken en dacht er alleen maar over na, of
deze met de door hem waargenomen voorbehandeling, en uiteindelijk door de
kracht van Mijn naam, niet weer in het leven terug te roepen zouden zijn.
Anderen om Mij heen dachten erover na, waaruit het zeer belangrijke wel zou
bestaan dat Ik na de ingelaste korte rust zou doen. Kortom, ofschoon allen
uiterlijk schenen te rusten, waren zij toch innerlijk in hun hart erg bezig,
maar niemand zag er kop of staart aan. Philopold, Murel en Kisjonah staken de
hoofden bijeen en beraadslaagden druk over wat er toch wel komen mocht.
Cyrenius en Ebahl en Jarah dachten ook diep na en konden niets bedenken wat er
nu nog zou kunnen gebeuren. Want zij dachten dat er geen nieuwe dingen meer te
bedenken waren.
[6] SCHABBI en
JURAH, de beide Perzische, afgevaardigde sprekers, zeiden echter tegen hun
metgezellen, die erg bij hen aandrongen: "Houd op! Daarmee verzoekje Gods
kracht in onze harten! Wat weten wij van onze eigen innerlijke geaardheid! Als
wij dan van onszelf al niets weten, wat zullen wij dan wel weten van de
geaardheid van God en van wat Hij zal doen?! We weten echter wel, dat alles wat
Hij zal doen zeer wijs zal zijn en helemaal voor ons bestwil. Laat dus maar
komen wat kome, hetzij meer of minder groots dan het voorgaande, daar moeten
wij ons niet druk over maken! Wij zijn en blijven handelaars en kunnen alles
wat ons bestwil beoogt zelfs zeer goed gebruiken. Uiteindelijk vinden wij toch
alles even buitengewoon wat afkomstig is van Hem, de enige Heer van de
eeuwigheid en van de oneindigheid van al Zijn talloze daden en werken.
[7] Omdat wij
ons dus zelf nog bij lange na niet kennen, kunnen wij ook niet weten wat ons,
buiten alles wat wij reeds ontvangen hebben, nog ontbreekt. Hij weet het echter
en kan daarom datgene wat nog komen zal heel goed aanduiden als iets dat
uitzonderlijk is en buitengewoon belangrijk! Want Hij, die van eeuwigheid Heer
is van alle orde, kan toch onmogelijk bij 13 of 14, maar altijd alleen bij 1
beginnen te tellen. En zo weet Hij beslist ook heel klaar en duidelijk de
volgorde van wat voor onze innerlijke levensvoltooiing geschikt is. Wij kunnen
daarom heel rustig afwachten wat Hij vandaag nog allemaal zal ondernemen!"
[8] Deze heel
wijze les bracht de gemoederen van de Perzen geheel tot bedaren. Maar ook de
gemoederen van degenen die aan Mijn tafel zaten, kwamen tot rust en zij
wachtten met gespannen verwachting en vreugde op wat Ik daarna ten aanschouwe
van iedereen zou gaan doen.
[1] De oude Marcus kwam echter uit het huis waar hij voor het middagmaal
reeds voorbereidingen trof, naar Mij toe en zei heel zachtjes: "Heer, - vergeef
mij als ik U met mijn verzoek even stoor!"
[2] IK zeg
tegen hem: "Vriend, ga maar en zeg tegen de achter jouw huis loerende
spionnen van Herodes: "'De Zoon des mensen handelt en spreekt openlijk
voor de ogen en oren van de hele wereld en wil met niemand wat voor geheime
zaken dan ook bespreken. Wie dus met Mij wil spreken en over iets wil
beraadslagen, moet bij Mij komen en ook heel openlijk spreken en handelen! Bij
Mij wordt er niets stil en geheim in het oor gefluisterd of in het verborgene
gehandeld en beraadslaagd. Dat is alleen maar een doemwaardige gewoonte van de
kinderen van de wereld, wanneer zij iets slechts in de zin hebben en zich
daarmee niet snel en openlijk genoeg bloot durven te geven omdat zij vanwege
hun kwade plannen bang zijn voor de mensen. Ik ga echter openlijk te werk en
zeg alles hardop en heb geen angst voor de mensen, omdat mijn bedoelingen met
de mensen goed zijn!' - Ga dus en zeg die snode verraders wat Ik je nu heb
gezegd!"
[3] Marcus
boog diep voor Mij en ging heen om zijn opdracht nauwgezet uit te voeren. Toen
hij de Mij door Herodes in alle windstreken achternagestuurde spionnen deze
boodschap heel ernstig in hun valse gezicht gromde, zei er EEN uit de groep:
"Vriend, je schijnt niet te weten dat wij van Herodes alle volmachten
hebben gekregen, zelfs over leven en dood, en het recht hebben om iedere
brutale, weerspannige persoon meteen te doden!"
[4] MARCUS
zei: "Geldt dat ook Romeinse burgers, zoals ik?"
[5] De brutale
WOORDVOERDER zei: "Indien wij hen doden, worden wij door Herodes niet ter
verantwoording geroepen!"
[6] MARCUS
zei: "Maar zoveel te meer door God en de Romeinse opperstadhouder
Cyrenius, die zich gelukkig, samen met vele Romeinse machthebbers, hier
momenteel al een paar dagen bij mij ophoudt! Wee jullie, als jullie mijn huis
ook maar met één vijandige vinger durven aanraken!"
[7] De BRUTALE
zegt: "Wat vertel je over de opperstadhouder van Rome dat hij hier zou
zijn – terwijl hij pas een paar dagen geleden door de landvoogd aan Herodes het
vrije scherprecht heeft laten geven?"
[8] MARCUS
zei: "Goed, heel goed! Aanstonds zal wel blijken wie dat recht aan Herodes
heeft gegeven!"
[9] Daarop
zond Marcus een van zijn zoons naar Cyrenius met de opdracht alles meteen aan
de opperstadhouder te melden. Toen Cyrenius dat verhaal met verbeten woede
aanhoorde, gaf hij meteen aan Julius opdracht met honderd soldaten de ongeveer
dertig spionnen op staande voet gevangen te nemen en ieder, die niet direkt
zijn wapens zou inleveren en zich over zou geven, onverbiddelijk te doden.
[10] IK zei:
"Niet doden, maar wel gevangennemen!" - Dit werd meteen ten uitvoer
gebracht.
[11] Toen de
spionnen de Romeinen woedend op zich af zagen stormen, wilden zij vluchten,
maar dat lukte hun niet. De Romeinse soldaten riepen hen luid toe dat zij een
ieder die zich zou verzetten, zonder genade of mededogen zouden doden. Deze
woedende en ernstig klinkende belofte had uitwerking, de brutale spionnen gaven
zich over, werden meteen met touwen en kettingen geboeid en zo, met
vertwijfelde gezichten, door Marcus en Julius voorgeleid bij de
opperstadhouder.
[12] Toen zij
zo voor Cyrenius en Cornelius en Faustus stonden, vroeg CYRENIUS met de
gebruikelijke ernst van een Romeins dictator: "Waar zijn uw volmachten, en
de opdracht waarin staat dat u de profeet van Galiléa in al zijn doen en laten
moet achtervolgen?"
[13] De
aanvoerder, die ZINKA heette, antwoordde: "Heer! Gekneveld aan handen en
voeten kan ik die niet voor u uit mijn verborgen zak halen! Laat mijn boeien
losmaken dan krijgt u deze, opdat u beseffen zult dat ook wij een gebieder
achter ons hebben staan die ons beveelt en die wij moeten gehoorzamen, omdat
hij van u, Romeinen, voor veel geld het recht heeft gekocht om in uw plaats ook
heer over ons leven te zijn en -zonder aan u verantwoording af te leggen - naar
believen kan laten doden wanneer hij maar wil!
[14] Wat ons
betreft mogen er tienduizend profeten door heel Galiléa rondzwerven. Als zij
ons met rust laten, zullen ook wij hun beslist geen haar krenken. Maar als een
machtige gezagsdrager ons ontbiedt, ons voor goed geld in dienst neemt, ons bij
weigering van dienst echter door zijn vele scherprechters ook zelfs kan laten
doden, dan ziet het er heel anders uit! Dan moeten wij iedereen op leven en
dood vervolgen, ook al is degene die vervolgd moet worden een nog zo eerlijk
mens. Of begaan uw soldaten en krijgsknechten een fout, als zij uw bevelen op
leven en dood uitvoeren? Als iemand daarbij tegenover God, zo die er mocht
zijn, verantwoordelijk is, dan kan dat alleen een heer, maar nooit zijn knecht
en trouwe dienaar zijn! Laat mijn boeien losmaken, dan zal ik u meteen onze
volmachten laten zien, die door Herodes eigenhandig in drie talen zijn
opgemaakt. Pas aan de hand daarvan kunt u een geldig oordeel over ons
vellen!"
[15] Cyrenius
laat ZINKA losbinden en die grijpt meteen in de verborgen zak, haalt een
perkamentrol te voorschijn, geeft deze aan Cyrenius en zegt: "Hier, lees,
en oordeel dan ten aanschouwe van iedereen of onze vervolgingen met betrekking
tot de Galilese profeet wettig of onwettig zijn!"
[16] Cyrenius
leest de volmacht, die met de handtekening van Herodes is ondertekend. In het
kort luidt deze als volgt: 'Volgens de aan mij, Viervorst Herodes, door Rome
voor 1000 pond zilver en 100 pond goud verleende macht over het gehele land der
Joden, vaardig ik uit en beveel ik, daarbij steunend op de duur gekochte hulp
van Rome, de mij en mijn instellingen zeer gevaarlijk voorkomende profeet van
Galiléa te vangen en hem levend of dood bij mij te brengen. In het eerste geval
zal ik hem zelf verhoren en zien wat hem drijft. Mijn uitgezonden
gerechtsdienaars krijgen met deze door mij persoonlijk uitgeschreven oorkonde
het volste recht de betreffende persoon op alle wegen en straten te zoeken, te
vervolgen, te grijpen en in geval van verzet samen met zijn aanhang te doden en
hem dan ook dood bij mij af te leveren. Ieder die hem te pakken krijgt zal
hiervoor een beloning van 300 zilvergroschen worden gegeven. - Uitgevaardigd te
Jeruzalem in het eigen paleis.'
[17] ZINKA
zegt: "Wel, wat vindt u ervan? Staan wij dertigen in ons recht of
niet?"
[18] CYRENIUS
denkt even na en zegt dan: "Met mijn medeweten en toestemming is aan
Herodes in dit opzicht door Rome nooit zo'n volmacht gegeven. Wel is hem naar mijn
beste weten slechts een volmacht gegeven om in zijn eigen huis in noodgevallen
zelf het scherprecht uit te oefenen, -buitenshuis alleen maar in het geval van
een of andere samenzwering tegen ons Romeinen indien het Romeinse garnizoen of
een civiele rechtbank te ver van de opstandige plaats verwijderd en Herodes
daar met zijn ere en lijfwacht aanwezig zou zijn. Alleen in dat geval zou hij
het strenge scherprecht uit mogen oefenen!
[19] Zo luidt
de door Rome aan Herodes verstrekte volmacht, die ik heb ingezien en zelf heb
mee ondertekend, want wat door Rome voor Azië beschikt wordt moet door mijn
handen of door die van een afgevaardigde van mij gaan, die mij echter van alles
wat er maar komt zo spoedig mogelijk op de hoogte moet stellen. Deze volmacht verklaar
ik daarom van nul en generlei waarde en wel gedurende de tijd dat ik uit Rome
nog geen bericht heb gekregen hoe, wanneer en waarom - aan mij onbekend - aan
Herodes zo'n uitgebreide volmacht gegeven werd, die ons, trouwe Romeinen,
terecht angst en bezorgdheid moet inboezemen.
[20] Deze
volmacht krijgt u niet eerder terug dan wanneer zij van Rome zal terugkomen. U
blijft intussen mijn gevangenen! Ook al bent u voor uzelf naar wereldse
maatstaven geen misdadigers, dan bent u toch werktuigen waarmee die ene
misdadiger de ene gruweldaad na de andere begaat, -en voor gruweldaden heeft
Rome iemand nog nooit bevoegdheid verleend en zeker niet aan uw Herodes!
[21] Maar ik
weet hoe de Herodessen hun vergunningen onder het een of andere
vaderlandslievende voorwendsel misbruiken! De door de oude Herodes begane moord
op de onschuldige kinderen dient voor mij nog altijd als een duidelijk bewijs
van de manier waarop deze sluwe, Griekse vossen hun door Rome verleende rechten
in hun voordeel weten te misbruiken om het Joodse volk massaal afkerig te maken
van de Romeinen.
[22] O, ik zal
Herodes wel binnen de perken terug weten te brengen, dat neem ik mij heel
serieus voor! De oude Herodes proefde mijn oud-Romeinse zin voor
rechtvaardigheid, hoewel ik toen niet veel ouder was dan een jaar of dertig. Nu
ben ik bijna een grijsaard, ik ben ervarener en ernstiger geworden, -nu vind ik
strenge rechtvaardigheid nog veel belangrijker! Nu geldt bij mij helemaal:
"PEREAT MUNDUS, FIAT lUS ! * (* AI gaat de wereld te gronde, het recht zal
geschieden!)
[23] Ik zal nu
meteen twee boden uitzenden, de ene naar Rome en de andere naar Jeruzalem naar
Herodes om alle volmachten van Rome op te eisen die zich in handen van Herodes
bevinden. Wee hem en zijn knechten, dienaars en knechten van dienaars, als zijn
volmachten niet met de inhoud van de u gegeven volmacht overeenstemmen!"
10 Zinka's verdediging en zijn verslag van de dood van
Johannes de Doper
[1] ZINKA
zegt: "Heer! Bij die kwalijke zaak zullen toch ook wij niet betrokken
worden? Onze heer en gebieder was tot op heden Herodes. Hij deed veel wat
eigenlijk gruwelijk onrechtvaardig was ten opzichte van de arme mensheid - ik
zag dat heel duidelijk -, maar wat konden wij anders doen dan zijn bevelen, hoe
miserabel ook, ten uitvoer brengen? Wat kan dan een van uw beulsknechten doen,
als u hem gebiedt een echte of vermeende misdadiger het hoofd af te slaan? Hij
kan dan wel honderdmaal voor zichzelf er volledig van overtuigd zijn dat de
veroordeelde werkelijk onschuldig is, -toch moet hij de scherpe bijl op zijn
nek leggen.
[2] Dacht u
soms dat wij niets wisten van de totale onschuld van de pas kort geleden
onthoofde Johannes? O, daar waren wij van overtuigd, en wij hielden van de
wijze en God toegewijde zonderling. Hij gaf ons in de kerker nog de mooiste
lessen, spoorde ons aan om veel geduld en uithoudingsvermogen te hebben en
waarschuwde ons voor zonden tegen God en tegen de naaste. Hij vertelde ons ook
dat er nu in Galiléa een profeet der profeten en een ware priester der
priesters was opgestaan, wiens schoenriemen hij niet waardig was los te maken!
Hij verkondigde ons, dat deze ons pas verlossen zou van alle kwaad, en ons de
weg van het licht, van de waarheid en het eeuwige leven zou wijzen. Kortom, hij
gaf ons, bewakers, les alsof wij zijn leerlingen en zijn beste vrienden waren.
[3] Als
Herodes ons vroeg wat de gevangene deed en hoe hij zich gedroeg, konden wij
allen alleen maar goeds over hem vertellen. Dat beviel Herodes zo goed dat hij
Johannes zelf bezocht en naar zijn lessen luisterde. Het zou echt niet veel
gescheeld hebben of Herodes zou hem de volle vrijheid gegeven hebben als
Johannes niet, hoewel hij toch zeer wijs was, voortijdig de grote dwaasheid
begaan had de wellustige heerser er op te wijzen dat zijn omgang met de mooie
Herodias zeer zondig was. Ja, het lukte Johannes bijna Herodes van Herodias af
te brengen.
[4] Ongelukkig
genoeg vierde Herodes in die tijd met veel luister zijn verjaardag. Herodias
die aardig op de hoogte was met de zwakheden van Herodes, tooide zich op deze
dag heel apart, en verhoogde daarmee haar bekoorlijkheden tot ongekende hoogte.
Zo uitgedost kwam zij met haar draak van een moeder hem gelukwensen, en omdat
er in zijn paleis harp -, fluit en vioolspelers waren danste Herodias voor de
geheel belust geworden Herodes. Dat beviel de geile bok zo goed, dat de dwaas
een dure eed zwoer haar alles te zullen geven wat zij hem zou vragen! Toen was
het zo goed als gedaan met onze goede Johannes, omdat hij de vervloekte
hebzucht van de oude vrouw te veel in de weg stond. Die gaf de jonge vrouw de
tip om het hoofd van Johannes op een zilveren schotel te vragen, wat deze
-alhoewel met heimelijke afschuw -deed.
[5] Wel, welk
nut had daar onze liefde voor Johannes, en onze overtuiging van zijn volle
onschuld, en ons medelijden? Wat baatten ons onze luide verwensingen aan het
adres van de oude en de jonge Herodias? Ik moest zelf met een beulsknecht naar
de gevangenis om de goede Johannes de afschuwelijke wil van de machtige heerser
mee te delen, en ik moest hem binden, en hem daarna op het vervloekte blok met
de scherpe bijl het eerwaardige hoofd van de romp laten slaan. Ik huilde
daarbij als een kind over de grote slechtheid van de beide vrouwen en over het
treurige lot van mijn vriend, die ik zo had leren waarderen! Maar wat voor nut
had dat alles tegenover de duistere, verblinde en starre wil van één enkele,
machtige tiran?!
[6] Zo zijn
wij dan nu uitgezonden om de in Galiléa actief zijnde profeet, die
waarschijnlijk juist diegene is waarvan Johannes zulke grote dingen heeft
verkondigd, op te pakken en aan Herodes uit te leveren. Zijn wij, onder ede
gehuurde dienaren en knechten van deze tiran, daarvoor verantwoordelijk? Of
kunnen wij zijn dienst verlaten als wij dat willen? Heeft hij soms niet de
kerker en de dood gesteld op het trouweloos verlaten van zijn dienst? Als we nu
zo zijn en handelen zoals we moeten zijn en moeten handelen, zegt u dan eens,
heer, welke rechtvaardige rechter ons daarvoor zou kunnen veroordelen!
[7] Als u alle
engelen en God Zelf uit de hemel naar de aarde laat komen en een vernietigend
oordeel uit laat spreken, dan zal dat net zo rechtvaardig zijn als de
onthoofding van Johannes. Als er een rechtvaardige God is, moet Hij toch
duidelijk wijzer zijn dan alle mensen! Is Hij echter wijzer en ook nog
almachtig, dan begrijp ik waarachtig niet waarom Hij op de wereld zulke
monsterlijke mensen laat ontstaan en ze ook nog machtig laat worden.
[8] Dat is ook
de enige reden, waarom ik en mijn negenentwintig medehelpers aan geen enkele
God meer geloven. Het laatste vonkje geloof is door de schandelijke onthoofding
van Johannes gedoofd. Als ik God geweest was, zou ik toch eerder duizend
Herodessen door honderdduizend bliksems hebben laten vernietigen dan één
Johannes laten onthoofden! Het kan wel waar zijn, dat een God het Johannes in
het hiernamaals duizendvoudig kan vergelden wanneer hij de hier aan hem
gepleegde wreedheid geduldig en vergevend verdroeg. Maar ik voor mij geef onze
lieve heer nog niet de helft van dit leven, waarin ik met zekerheid leef, in ruil
voor duizend gelukzalige levens waarvan nog geen mens enige zekerheid heeft
kunnen krijgen!
[9] Wie de
macht heeft, kan dicteren en doen wat hij wil. Wij zwakken en geweldlozen
moeten hem echter op straffe des doods als lastdieren dienen. Als hij moordt,
betekent dat helemaal niets, want door zijn macht heeft hij het recht daartoe.
Moorden wij echter, dan zijn wij misdadigers, en worden daarvoor eveneens
vermoord. Ik vraag echter aan u en aan alle heren en wijzen van uw raad, wat
dat voor een God moet zijn die dat als recht kan dulden! -Heer, ik vraag u mij
daarover een duidelijk antwoord te geven!"
11 Het vriendelijke antwoord van Cyrenius aan Zinka
[I] CYRENIUS
zet grote ogen op bij deze bedenkingen en zegt halfluid tegen Mij: "Die
man is echt niet op zijn achterhoofd gevallen en schijnt een goede inborst te
hebben. Hij zou geholpen moeten worden! Wat denkt U, o Heer, moet de man en
eventueel ook zijn gevolg voor ons gewonnen worden?"
[2] IK zeg
openlijk: "Met één slag valt geen enkele boom die een beetje stevig is!
Maar met een zeker geduld kan een mens veel bereiken. Ook moet men degene die
men naar het licht wil brengen, niet in de volle middagzon laten kijken. Want
als men hem in één keer teveellicht geeft, wordt hij voor geruime tijd blind;
als men hem echter langzamerhand aan het licht went, zal hij ook in het felste
licht alles heel duidelijk kunnen zien zonder blind te worden.
[3] Deze man
heeft Mij nu een goede dienst bewezen omdat hij als oog en oorgetuige Mijn
leerlingen nauwgezet beschreven heeft hoe Mijn voorloper Johannes, die in de
omgeving van de Jordaan heeft gepredikt en gedoopt, door Herodes werd gevangen
genomen en om het leven werd gebracht. Niet voor Mij, maar voor Mijn leerlingen
moet hij nog vertellen waarom Herodes Johannes dan eigenlijk liet vangen en in
de gevangenis werpen. Stel jij hem deze vraag!"
[4] CYRENIUS
zegt, terwijl hij zich tot Zinka wendt: "Vriend, ik wil niet dat mijn
oordeel zo uitgelegd wordt, als zou ik de dienaren en knechten van een tiran
ook dan willen laten straffen wanneer zij het in hun hart in de verste verte
niet met hem eens zijn. Dat gebeurt alleen als zij het wel met hem eens zouden
zijn en onverzettelijk en in zekere zin reeds zelfstandig het slechte voornemen
van hun heerszuchtige tiran zouden voltrekken! Maar mensen zoals jullie, die
het onmenselijke van hun onmenselijke heerser maar al te goed inzien en het in
hun hart diep verafschuwen, zal ik steeds naar recht en billijkheid weten te
behandelen!
[5] Waarom God
echter niet zelden de zonde op deze wereld Iaat triomferen, terwijl de deugd
vaak lijdt en tot stervens toe verdrukt wordt, daar is toch ook wel een heel
goede reden voor, maar die ligt voor je tegenwoordige begripsvermogen nog veel
te verborgen om hem nu te kunnen begrijpen, en dat geldt ook voor je
metgezellen, die een nog veeloppervlakkiger verstand schijnen te hebben dan
jij. Maar er zal nog wel een tijd komen -misschien al binnenkort waarin je
helemaal zult begrijpen, zelfs met je hele hart, waarom er ook Herodessen
moeten zijn!"
[6] ZINKA
zegt: "Heer, u die mij zoëven de genade bewees mij met het woord 'vriend'
aan te spreken, Iaat dat veelbetekenende woord geen lege klank zijn, zoals het
nu onder de mensenjammer genoeg maar al te vaak gebruikelijk is! Als u het
echter in de ware zin van het woord heeft gebruikt, bewijs mij dan uw
vriendschap en Iaat ook mijn negenentwintig metgezellen bevrijden van de zware
boeien! Dat noch ik noch zij zullen vluchten, daarvoor zorgt ten eerste de
sterke wacht en ten tweede, als voornaamste reden, uw vriendelijke woord.
Geloof mij -ik spreek nu ongedwongen en openlijk -:"Wij allen zijn met de
grootste tegenzin dat wat we helaas zijn! Als u ons van dit juk zou kunnen
bevrijden, zou u een groot menswaardig en rechtvaardig werk hebben verricht!"
[7] CYRENIUS
zegt: "Dat komt wel in orde, daar zorg ik wel voor! Kijk om je heen, dan
zien jullie niets dan mensen die uit de klauwen van het verderf gered zijn! Er
zullen er maar weinig onder zijn die niet volgens onze Romeinse strengheid
hetzij de scherpe bijl door de hals of zelfs het kruis verdiend zouden hebben.
Zie ze nu eens als ware mensen als puur goud voor ons staan en geen van hen
wenst ons gezelschap te verlaten! Ik hoop dat het binnenkort met jullie ook zo
zal gaan, want bij God zijn naar mijn vaste overtuiging alle dingen zonder meer
mogelijk.
[8] Maar sta
mij nu toe nog een belangrijke vraag aan je te stellen en wel de volgende:
"Je hebt ons allen een grote dienst bewezen door ons openlijk te vertellen
waardoor en hoe de waardige ziener Gods door Herodes om het leven is gebracht.
Wel, je was zeker ook wel bij zijn gevangenneming aanwezig? Zou je mij dan ook
nog kunnen vertellen waarom, en naar aanleiding waarvan Herodes nu eigenlijk
Johannes, die hem zeker geen kwaad had gedaan, gevangen heeft laten nemen?
Want hij moet daarvoor toch de een of andere reden hebben gehad!"
12 De gevangenneming van Johannes de doper
[I] ZINKA
zegt: " Als ik geheel vrijuit en eerlijk mag spreken, zonder dat daar
kwade gevolgen uit voortvloeien, zou ik u, omdat ik zelf de hand heb uitgestoken
naar de onschuldigste van alle onschuldige mensen, wel de werkelijke reden
kunnen vertellen. Maar als hier ook maar enigszins te dor stro in het dak zou
steken, dan is het mij veelliever te zwijgen over een geschiedenis waaraan ik
niet zonder de grootste hartepijn, maar ook niet zonder de bitterste en
bijtendste woede, terug kan denken!"
[2] CYRENIUS
antwoordt: "Spreek vrijuit de waarheid, want bij ons vind je geen te dor
stro in het dak!"
[3] ZINKA
zegt: "Nu goed dan, luister naar mij! Ik zei u reeds dat ik nu helemaal
aan geen God meer geloof, want alles wat in de tempel over Hem geleerd wordt
zijn leugens, de zwartste en schandelijkste leugens! Want zo'n God kan eeuwig
nergens bestaan! Onze ongelukkige vriend Johannes leerde het volk werkelijk een
ware God kennen, en zijn leer was nodig en deed ieder mens, die niet tot de
tempel behoorde en geen Farizeeër was, heel veel goeds. Maar voor de tempel was
zijn leer over de ware God een des te grotere verschrikking. Als verstandig man
zult u nu zo zachtjesaan wel beginnen te snappen uit welke hoek de stormwind
begon te waaien.
[4] De heren
van de tempel zouden de arme Johannes allang met plezier van kant gemaakt
hebben als zij niet bang waren geweest voor het volk, dat nu grotendeels toch
wel op de hoogte is met de schandelijke leugens en de duistere bedriegerijen.
Daarom bedachten zij een plan om Herodes wijs te maken dat Johannes heimelijk
met allerlei verkeerde en heel listig verborgen voorspiegelingen het volk
wilde aanzetten tot een verschrikkelijke muiterij tegen de onderdrukker
Herodes.
[5] Dit bracht
tenslotte Herodes ertoe met ons naar Johannes te reizen in de zeer woeste
omgeving aan de Jordaan, om zichzelf ervan te overtuigen of Johannes'
activiteiten werkelijk zo gevaarlijk waren! Maar bij Johannes aangekomen, vond
hij zelfs bij het meest kritische onderzoek niet het minste spoor van al
datgene wat de tempel hem had voorgelogen. Daardoor werd hij uiteindelijk zelf
erg woedend en boos over de onuitsprekelijke verdorvenheid van de tempel en
zijn bewoners.
[6] Toen men
daarna vanuit de tempel er bij hem op aan begon te dringen Johannes
onschadelijk te maken, zei hij in mijn bijzijn dreigend tegen hen dat hij nooit
tegen zijn overtuiging in op advies en terwille van ellendige, vraatzuchtige
honden een mens zou terechtstellen!
[7] Na dat
krachtdadige antwoord trokken de zwarte ridders zich terug en zwegen. Maar
desalniettemin volhardden zij in hun kwade beraadslagingen. Terwijl zij zich
uiterlijk goed hielden en deden alsof Johannes hun niet in het minst meer
interesseerde, namen zij heimelijk sluipmoordenaars in dienst, die de man Gods
het levenslicht uit moesten blazen.
[8] Toen dat
Herodes ter ore kwam, had hij medelijden met de eerlijke, onschuldige ziener.
Hij riep ons bij zich en vertelde wat hij had gehoord en zei tenslotte:
'Luister, deze man moet ik redden! Ga er voor de schijn met wapens en touwen
naar toe, bind hem losjes, vertel hem mijn geheime plan en dan zal hij jullie
volgen! Hier zal ik in een goede gevangenis secuur op hem laten passen, terwijl
hij met al zijn leerlingen vrij kan omgaan!'
[9] Zo
gebeurde het dan ook en Johannes was daarmee, zo goed en zo kwaad als dat ging,
tevreden. Maar het zwarte addergebroed uit de tempelontdekte maar al te gauw
dat Herodes Johannes slechts voor de schijn in de herengevangenis had laten
onderbrengen, hem echter alle vrijheid liet om met zijn leerlingen om te gaan.
Toen begonnen zij weer te beraadslagen hoe zij Herodes tenslotte zover zouden
kunnen krijgen, dat hij zelf de hand aan Johannes zou slaan"
[10] Toen
zweeg Zinka, maar Cyrenius verzocht hem de geschiedenis verder te vertellen. En
ZINKA ging aldus verder: "De zwarte knechten van de tempel kwamen er al
gauw achter dat Herodes, die half joods en half nog steeds heiden is, de jonge
Herodias graag mocht, maar het als Jood, wegens het plegen van echtbreuk, niet
helemaal aandorst een nauwere betrekking met haar aan te knopen. Op zichzelf
zou dat zijn geweten echt geen grijze haren bezorgd hebben, maar terwille van
de grote mond van de tempel moest hij op z'n minst het uiterlijke decorum
bewaren.
[11] Dat alles
wisten de zwarte ridders, en zij zonden een sluwe mooiprater naar Herodes met
het voorstel dat Herodes, vanwege de bekende onvruchtbaarheid van zijn vrouw,
zich tegen een klein offer aan God zonder meer een bijwijf aan mocht schaffen
en er volkomen verzekerd van kon zijn dat de tempel daar geen bezwaar tegen zou
maken.
[12] Herodes
liet zich dat natuurlijk geen tweemaal zeggen, gaf de brenger van deze akte
ettelijke ponden goud en de zaak was beklonken. Hij zond meteen een bode naar
Herodias, die natuurlijk weinig bezwaren had om aan het verlangen van de
viervorst Herodes tegemoet te komen, vooral omdat zij ook nog door haar moeder
daartoe werd overgehaald en aangezet; want de oude Herodias was een vrouw die
als voor de duivel geschapen was. Er was niets goeds aan haar, -maar daarvoor
des te meer aartsgemeens. De oude bracht de eerste maal zelf haar dochter,
overdadig getooid, naar Herodes en beval haar aan in zijn genade. Herodes
liefkoosde Herodias weliswaar heel teder, ma~ zondigde nog niet met haar. Hij
bedacht haar rijkelijk met geschenken en zij mocht vrij bij hem in en uit
lopen.
[13] Toen zij
van Herodes weer thuis kwam bij haar moeder, vroeg deze haar wat Herodes allemaal
met haar had besproken en gedaan. De dochter vertelde de waarheid, prees de
weliswaar zeer vriendelijke, maar toch zeer nuchtere mentaliteit van Herodes en
hoe hij haar rijkelijk bedacht had en haar doorlopende, vrije toegang tot hem
had verleend. Hij had echter als voorwaarde gesteld dat zij hem volkomen trouw
moest blijven.
[14] Maar de
oude heks dacht daarbij beslist wat ik, die.Herodias naar huis moest
begeleiden, duidelijk in haar ogen kon lezen: 'Kijk, daar steekt iets achter!
Als Herodes zich de eerste keer niet door de grote bekoring van mijn dochter
heeft laten vangen, dan zal dat de tweede maal ook niet gebeuren.
Omdat de oude
dan echter het recht zou verliezen om ten aanzien van de een schadevergoeding
van Herodes te eisen, gaf zij de dochter een fraaie les hoe zij het een
volgende keer aan moest leggen om Herodes tot geslachtsgemeenschap over te
halen.
[15] Ik
verliet weldra uit ergernis het huis van de heks, kwam bij Herodes terug en
vertelde hem alles wat ik had opgemerkt. U kunt zich wel voorstellen dat
Herodes daarover bepaald niet gesticht was. In verband daarmee ging hij naar
Johannes en legde hem de hele zaak voor.
13 De moordaanslag op Johannes de doper
[l] (Zinka:)
"Maar Johannes zei tegen hem: 'Blijf weg bij Herodias en .haar moeder want
de oude is een slang en de jonge een adder! Bovendien ken je de wil van de
almachtige God van Abraham, Izaak en Jacob en je kent Zijn orde, waarin Hij
vanaf het eerste begin van alle schepselen slechts één vrouw aan een man heeft
gegeven. Vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid van een vrouw die eenmaal met een
man in het huwelijk is verbonden, verschaft je geen reden voor het nemen van
een bijwijf, want als je geduldig wacht, is het toch vrij eenvoudig voor God in
de schoot van je vrouw nog op hoge leeftijd een levende vrucht voor je te
verwekken! Lees de geschiedenis van de aartsvaders, dan zul je ontdekken dat
hun geduld en hun overgave hun op hoge leeftijd nog de rijkste zegen heeft
gebracht!
[2] Laat Herodias
dus met rust en haal geen scheidsbrief bij de tempel, want God heeft nooit een
scheidsbrief ingesteld! Dat heeft Mozes op eigen initiatief als mens gedaan
vanwege de veelvuldige hardheid van de mensenharten. Daar heeft hij echter niet
veel goeds mee verricht en in de ogen van God de Heer was dat geen goed
voorschrift, daar kun je van verzekerd zijn! Houd je daarom alleen aan je
vrouwen Iaat Herodias niet bij je komen! Geef Zinka (mij dus) de volmacht, en
hij zal het wel in orde weten te brengen dat die adder niet meer bij je in huis
komt! Als je deze raad zult opvolgen, zul je Gods vriendschap behouden, maar
indien niet, dan zul je te gronde gericht worden en een vijand worden van
Jehova! ,
[3] Herodes
nam dat ter harte en besloot af te zien van Herodias. Maar de oude slang en de
jonge adder stelden alles in het werk om Herodes te verblinden. Zij wisten
wanneer en waarheen hij ging en Herodias zorgde ervoor dat zij hem tegenkwam,
terwijl zij er zo aantrekkelijk en verleidelijk mogelijk uitzag. Hij ging daar
weliswaar niet op in, maar in zijn hart begon het toch steeds meer te gloeien,
zodat hij tenslotte zelf gelegenheden begon te zoeken om de mooie Herodias zo
vaak mogelijk te ontmoeten.
[4] Toen het
tenslotte tegen zijn verjaardag liep, stelde Herodias alles in het werk om op
het grote feest te komen. Inmiddels won de tempel ook bij Herodias inlichtingen
in hoe ver zij met Herodes gevorderd was. En zij kon hun niets anders zeggen
dan dat zij ondanks al haar kunstgrepen en kwade listen geen stap verder was
gekomen. Aan wie of wat dat te wijten was, wist zij niet, wel merkte zij nu
duidelijk dat Herodes haar toch graag zag en haar heimelijk steeds meer
achterna zat.
[5] Toen de
tempelpriester dat vernam, zei hij openlijk tegen de twee vrouwen: 'Dat is. alleen
maar de schuld van die water en doopprofeet bij wie Herodes zijn heil heeft
gezocht! Hij nam hem zelf bij de Jordaan gevangen om hem tegen ons te
beschermen, maar dat zal hem toch niet baten! De waterprofeet moet en zal
vallen! Hij is voor jullie en voor ons de gevaarlijkste steen des aanstoots!
Als het eerder niet lukt, dan zal het toch op de dag van Herodes moeten
gebeuren! Probeer tot elke prijs de profeet te vernietigen en dan zullen jullie
Herodes om je vinger kunnen winden!'
[6] Dat gaf de
beide vrouwen meer dan voldoende opheldering over de oorzaak van het mislukken
van hun pogingen. De beiden beraadslaagden nu hoe zij Johannes te gronde zouden
kunnen richten, en de jonge vrouw betrok mij in haar geheim en beloofde mij
veel goud en zilver als ik Johannes op de een of andere goede manier om het
leven zou brengen. Daartoe liet ik mij natuurlijk met overhalen, maar ik deed
toch alsof ik zo half en half op haar plannen inging. Dat deed ik echter alleen
om des te zekerder achter alle slechte satansplannen te komen die door de beide
vrouwen en de tempelridders tegen de arme Johannes waren uitgebroed.
[7] Bij dat
alles krabde Herodes zich achter zijn oren en zei tegen mij: 'Ik zie al
verscheidene dagen wat er aan de hand is, maar wat kunnen we daar aan doen? Het
zou misschien nog maar het beste zijn om de vrije toegang tot Johannes wat meer
te beperken, alleen zijn bekendste leerlingen bij hem toe te laten en iedere
vreemde de deur te wijzen. Want het is erg eenvoudig voor een door de vrouwen
gehuurde sluipmoordenaar om onze Johannes een dolk in het hart te stoten, en
dan zou het kwaad uit de tempel zijn doel bereikt hebben. Want geloof mij: ook
de vrouwen zijn door de tempel bewerkt! Ik zal echter om Johannes te redden, de
vrouwen en met name Herodias weer vrije toegang geven. Ga jij daarom naar
Herodias en zeg haar dat zij mij van nu af aan kan en mag bezoeken!'
[8] Als
dienaar moest ik wel gehoorzamen, hoewel ik maar al te zeer besefte dat
Johannes met deze hulp slecht gebaat was. Vanaf dat ogenblik kwam Herodias
bijna dagelijks in het huis van Herodes en zij verstond het als geen tweede
zijn genegenheid voor haar aan te wakkeren. Dat kwam al gauw de slechte
tempelpriesters ter ore en zij trachtten de vrouwen voortdurend om te praten.
Zij beloofden hun veel goud als zij Herodes bij gelegenheid zover wisten te
krijgen dat.hij Johannes, die zoveel volk van de tempel had afgetroggeld, het
levenslicht uit zou laten blazen. De oude zwoer bij de tempel dat zij hiervoor
zou zorgen en niet zou rusten aleer de waterprofeet gevallen zou zijn! Het
lukte de jonge vrouw nu ook steeds Herodes te beletten Johannes te bezoeken en
opnieuw raad bij hem te halen. Ik als dienaar durfde Herodes ook niet aan de
woorden van Johannes te herinneren omdat ik maar al te goed wist wat voor tiran
hij is als zijn hart door hartstocht gegrepen wordt.
[9] En zo ging
deze kwade zaak verder tot aan de verjaardag van Herodes. Alleen een paar dagen
voor die dag moet er iets tussen hem en Herodias zijn voorgevallen, omdat zij
anders die paar dagen zeker niet weggebleven zou zijn. Maar juist deze paar
dagen zetten het hart van Herodes voor de mooie Herodias in vuur en vlam, en de
overwinning op Herodes die zij op zijn verjaardag vierde, was daardoor des te
zekerder.
14 De opdracht van Herodes
[I] (Zinka:)
"Het is bekend hoe zij die dag ten aanschouwe van mij en duizenden heeft
gevierd. Het zal u allen echter niet bekend zijn, dat bij de leerlingen van
Johannes het gerucht gaat dat Johannes weer is opgestaan, naar Galiléa is
getrokken en op de plaats waar hij oorspronkelijk zijn taak is begonnen, nu
weer actief is. Dat gerucht bereikte ook Herodes en zijn Herodias, die sinds de
dood van Johannes ziek is geworden evenals de oude draak van een moeder.
Herodes en Herodias zijn hierdoor vervuld van grote vrees en angst, en daarom
zond Herodes mij als een betrouwbaar vriend van de vermoorde er op.uit.om hem
weer bij Herodes te brengen, opdat hij de grote onrechtvaardigheid die hij hem
had aangedaan, zou kunnen goedmaken. Ook Herodias betreurt nu het uur waarop
zij toegaf aan haar slechte moeder, en zou de gekrenkte Johannes eveneens weer
genoegdoening willen geven!
[2] Maar ik
besef wel dat Johannes nooit is opgestaan. Wel heb ik van Johannes zelf gehoord
dat er in Galiléa een zeer groot profeet is opgestaan, wiens schoenriemen hij
niet waardig was om los te maken. Dat vertelde ik aan Herodes en hij zei: 'Ga
er toch naartoe en breng mij degene waarover Johannes met zoveel achting sprak,
want misschien kan die ons ook helpen! ' Ik zei hem echter tevens wat ik over
de grote profeet had gehoord, namelijk dat hij als bewijs van zijn leer enorme
tekenen deed. Ik zei hem dat de Galilese profeet doden opwekte, bergen verzette
en de storm beheerste, en nog meer van zulke ongelofelijke dingen. Ik vertelde
Herodes ook dat ik tegen de macht van zo'n profeet weinig of niets uit zou
kunnen richten, omdat hij duizenden door één gedachte kon doden. Maar Herodes
en Herodias lieten zich daardoor niet van hun wens afbrengen en Herodes zei
alleen: 'Driehonderd zware zilverstukken voor degene die hem mij brengt!', met
de toevoeging dat als het levend niet mogelijk zou zijn, hij hem dan toch als
dode wilde zien!
[3] Ik
antwoordde hem koelbloedig: ' Als hij niet uit zichzelf komen wil, zullen wij
voor niets gaan! Want voor wij hem kunnen doden, leven wij allang niet meer.
Daar hij de geheimste gedachten van de mensen kent en ook hun bedoelingen, zal
hij ons al doden als wij hem nog maar nauwelijks zien! Onder deze
omstandigheden zie ik echt geen reden om hem op te gaan zoeken! ' Toen zei hij:
'Ik wil het en mijn wil is goed. Als de profeet goed is, zal hij mijn goede wil
ook als goed onderkennen en naar mij toekomen! Dat ik met hem niet datgene zal
doen wat ik in mijn verblinding met Johannes heb gedaan, bewijzen mijn tranen
om de goede Johannes. Ga en voer mijn wil uit!'
[4] Toen pas
gingen wij en zodoende zijn wij nu hier, -tot op heden nog geheel onverrichter
zake, hoewel wij nu al ongeveer negen weken alleen voor dit doel door Galiléa
rondtrekken. Ik heb gedurende die tijd al ettelijke malen boden naar Herodes
gezonden en hem het nutteloze van onze inspanningen duidelijk uiteengezet, maar
dat helpt allemaal niets! Hij weet waarschijnlijk uit andere bronnen dat óf de
opgestane Johannes, of de grote profeet zich in Galiléa ophoudt en grote
tekenen doet. Wij moeten daarom alles op alles zetten om hem te pakken te
krijgen. Iedere laksheid van onze kant zou hij zeer streng weten te straffen!
[5] En zo zijn
wij dan nu op onze speurtochten hierheen gekomen omdat wij hoorden dat er zich
bij Caesarea Philippi grote tekenen voorgedaan moeten hebben! Wij vonden echter
eigenlijk niets dan een totaal afgebrande stad, een door de hevige storm van
gisteren verwoeste omgeving en nu hier u, als zeer strenge Romeinen!
[6] Zorg voor
ons en bevrijd ons van de dwaas die in zijn woede niet te vertrouwen is, en wij
zullen u daarvoor dankbaar zijn, daar kunt u van verzekerd zijn! Wat ik u nu
heb verteld, is de volle waarheid; u weet nu precies wat er aan de hand is.
Handel nu naar recht en rechtmatigheid! Als u, Romeinen, eenmaal geheel onze
meesters bent, hebben wij met Herodes niets meer te maken! Wij zullen daarbij
bereid zijn u nog duizendmaal trouwer te dienen dan de oude dwaas en tiran!
Want u heeft toch nog iets menselijks, terwijl Herodes een onmens is als hij in
woede ontbrandt!"
15 De raadselachtige Romeinse volmacht
[I] CYRENIUS
zegt: "Je wens zal vervuld worden, want ik ben met je beschrijving van
Herodes heel tevreden en weet nu wat ik met hem zal moeten doen. Maar zeg me
alleen nog of zijn vorstelijke volmacht wel precies is zoals als je mij eerder
hebt beschreven! Heb je gezien of deze met mijn naam ondertekend was? Of heb je
soms gelegenheid gehad de oorkonde zelf in te kunnen zien? Spreek de waarheid
en vertel mij dat heel precies!"
[2] ZINKA
zegt: "Niets is eenvoudiger dan dat omdat ik, daar ik kan schrijven en de
drie talen beheers, deze oorkonde al misschien wel vijftig maal heb
overgeschreven. Deze afschriften liet Herodes steeds door de landvoogd voor
tien groschen waarmerken ten bewijze dat zij gelijkluidend waren aan het
origineel. Uw naam zag ik niet, maar wel die van de thans heersende keizer. Meer
kan ik u daar niet over zeggen."
[3] CYRENIUS
zegt: "Dat is dan duidelijk een nieuwe volmacht, die heel anders luidt dan
degene waar mijn handtekening onder staat! Zou je mij misschien ook nog kunnen
zeggen, wanneer Herodes die beruchte volmacht uit Rome in zijn bezit
kreeg?"
[4] ZINKA
zegt: "O, zonder meer! Die volmacht kreeg hij reeds in het voorjaar. Dat
weet ik zo precies omdat ik het verzoek daarvoor zelf heb geschreven. In het
verzoek stond namelijk, of de keizer als enig heer en heerser, met voorbijgaan
van alle ondergeschikte instanties, hem AD PERSONAM * (*persoonlijk) voor zijn
noodzakelijke bescherming een volmacht zou willen geven zoals onder de noot in
het verzoekschrift was omschreven. Maar nu komt eigenlijk de hoofdzaak,
waarachter naar wat ik er zo van denk -de grote schurkenstreek schuil gaat!
[5] Dat Herodes zo'n verzoek aan Rome heeft gericht, daar sta ik als
geloofwaardige getuige voor in, omdat ik zoals gezegd het verzoek zelf heb
opgesteld en geschreven. Dit buitengewone verzoek ging echter -zoals wel te
begrijpen is -niet zonder een zwaarwegende begeleiding van veel goud en zilver
naar Rome. De brengers waren vijf van de belangrijkste Farizeeën die voor heel
persoonlijke aangelegenheden destijds een reis naar Rome maakten: Enige dagen
voor hun vertrek kwamen zij bij Herodes en vroegen hem of hij uit Rome nog iets
nodig had. .
[6] Voor Herodes
kwamen zij als geroepen, want hij broedde er al vier weken op, hoe en door wie
hij op de meest veilige en geheime wijze dat buitengewone verzoek naar Rome kon
laten brengen. Deze gelegenheid kwam hem nog meer van pas omdat hij met deze
vijf sluwe Farizeeën heel goed overweg kon en hen ook voor de eerlijkste in hun
soort hield. Toen hij naar hun brengersloon informeerde, dat anders vanaf
Jeruzalem meestal niet beneden de tweehonderd pond ligt, vroegen zij niets,
want wat zij voor Herodes deden, die hun ook al vele en belangrijke
vriendendiensten had bewezen, deden zij ook alleen maar uit pure vriendschap!
[7] Daarmee
was Herodes meer dan tevreden en hij gaf de vijf het verzoek inclusief de zware
lading, voor het dragen waarvan dertig kamelen nodig waren. Op die wijze ging
het buitengewone verzoek volgens zeggen naar Rome, maar in werkelijkheid heel
ergens anders heen, wat wij niet kunnen weten!
[8] Een reis
van hier naar Rome duurt bij gunstige weersomstandigheden drie volle weken, in
andere gevallen ook wel een maand. Men blijft een aantal dagen, vaak weken in
Rome en het kost tijd voor iemand bij de keizer wordt toegelaten. De keizer
behandelt zo'n verzoek in het gunstigste geval niet binnen een half jaar, omdat
hij talloze regeringszaken te doen heeft die belangrijker zijn. Dan komt nog de
terugreis, die net zoveel tijd kost als de heenreis! Veel ervaring heeft
geleerd dat binnen driekwart jaar bij mijn weten nooit iets uit Rome is
teruggekomen.
[9] De vijf
boden hebben echter de gevraagde volmacht, die geheel overeenstemt met de noot
uit het door mij geschreven verzoek, geschreven op mooi perkament en versierd
en voorzien met alle bekende keizerlijke waarmerken, binnen zes weken aan
Herodes overhandigd en Herodes daarmee luisterrijk gelukgewenst. Ik dacht
echter het mijne ervan en verwed er nog vandaag mijn hoofd onder dat de vijf
boden bij de onderhavige gelegenheid net zo min in Rome waren als ik!
[10] De kerels
hebben de meegegeven zware schat en de dertig gezonde kamelen veilig
opgeborgen, de handtekening van de keizer en de andere waarmerken nagemaakt en
Herodes zo een geheime, keizerlijke volmacht overhandigd, waarvan deze zelf
zeker zo weinig weet als u, geëerde heer en gebieder! Weet u, verheven heer,
dat is slechts mijn mening; het kan ook mogelijk zijn dat de volmacht toch nog
van de keizer afkomstig is! Misschien hebben de schepen de wind mee gehad,
zowel heen als terug, dan zou het in ieder geval met de heen en terugreis zo
ongeveer kunnen kloppen, en toevalligerwijs kunnen zij de keizer bij hun
aankomst in Rome goedgeluimd en in een niet bezet uur hebben aangetroffen. Hij
heeft hen meteen laten komen en de gevraagde volmacht gegeven, waarop zij
dadelijk een hier naar Azië vertrekkend schip aantroffen, zich inscheepten en
met gunstige wind de kust van Judea bereikten! Kortom, ik wil beslist geen
rechter spelen! Ik gis en reken alleen maar wat."
16 De vervalste volmacht van Herodes
[1] CYRENIUS
zegt: "Vriend, dat is meer dan een veronderstelling, dat is de zuivere
waarheid! Want gesteld dat de keizer de verlangde volmacht omgaand verstrekt
zou hebben, dan zou deze toch onmogelijk binnen zes weken van Rome naar
Jeruzalem kunnen komen omdat iedere verordening die Rome verlaat, al is de wind
nog zo gunstig, tot Sidon al ongeveer veertig dagen nodig heeft. Rechtstreeks
over zee, wat misschien wel de kortste weg is, gaat geen schip en voor er een
langs de kust van de grote Middellandse zee of van de Adriatische zee langs
Griekenland hier is, duurt dat minstens veertig dagen, en daarom kan niemand
die afstand binnen diezelfde tijd heen en terug afleggen.
[2] Bovendien
moet iedere vreemdeling die naar Rome komt en aan de keizer iets wil vragen,
eerst zeventig dagen in Rome doorbrengen, want eerder komt geen vreemde gezant
of particulier, uitgezonderd een veldheer of andere hoogwaardigheidsbekleder,
bij de keizer. In Rome heeft men nu eenmaal de gewoonte dat iedere vreemde die
in Rome een gunst aan de keizer wil vragen, eerst de stad een offer moet
brengen door zoveel mogelijk uit te geven en andere geschenken en offers te
geven aan de vele instituten en instellingen. Dat kan zogezegd vrijwel iedere
vreemde die uit een ver land komt heel goed doen, omdat hij alleen als hij erg
rijk is naar Rome kan komen en om een bijzondere gunst kan vragen. Want voor de
algemene, onbemiddelde volksklasse zijn wetten en rechtvaardige rechters
ingesteld en bekrachtigd. Wie moeilijkheden heeft, weet waar hij heen moet
gaan. Als hij gaat, wordt hij rechtvaardig volgens de wet geholpen; want bij
ons Romeinen pleegt men geen bedrog en steeds geldt het principe: 'Justitia
fundamentum regnorum! ' (Gerechtigheid is het fundament van heerschappijen!)
en 'Pereat mundus, fiat ius!' (Al gaat de wereld te gronde, toch zal recht
geschieden!) Dat zijn bij ons Romeinen niet zo maar lege zegswijzen, maar
regels die tot op heden nog steeds zeer nauwgezet zijn nagevolgd.
[3] Daarom is
het ook niet onbillijk als de bezoekers van Rome eerst een offer brengen aan de
grote wereldstad, voordat zij waardig geacht worden voor de een of andere
keizerlijke genade. Uit dit alles volgt dus, dat de vijf afgezanten van de
tempel gedurende zeventig opeenvolgende dagen niet bij de keizer zijn geweest
en daarom binnen zes weken onmogelijk een lonende reis van hier naar Rome en
weer terug hebben kunnen maken. Als zij dat echter niet hebben kunnen doen, dan
leidt dat vanzelf tot de gerechtvaardige conclusie, dat de vijf de ereschatting
van Herodes aan de keizer zelf hebben gehouden en de heerszuchtige viervorst
een nagebootste en dus valse volmacht gebracht en overhandigd hebben! Herodes
verbeeldt zich nu grotere rechten te hebben dan hij oorspronkelijk met het
viervorstendom van Rome kreeg. Maar zo spoedig mogelijk zal hem daarover klare
wijn worden geschonken!
[4] Ja, nu is
het dan ook te begrijpen waarom mij daarover uit Rome geen enkel bericht, in
welke vorm dan ook, heeft bereikt! Want mij, als onbeperkte gezagsdrager van
Rome over geheel Azië en een aangrenzend deel van Afrika moet toch mededeling
gedaan worden van alles wat maar door Rome over Azië wordt beslist. Anders zou
ik een mij onbekende bepaling van Rome, zodra deze ergens ingevoerd zou worden,
aanzien voor een provinciale eigenmachtigheid en dus als opstand tegen Rome en
haar macht, en daar meteen met alle mij ten dienste staande machtsmiddelen
tegenin moeten gaan! Daarom zul je nu wel beseffen dat de volmacht van Herodes
vals moet zijn! Maar als de volmacht vals is, zul je ook inzien dat ik ten
eerste aan Herodes het bedrog moet mededelen, en ten tweede hem de valse
volmacht moet afnemen en naar de keizer moet zenden, opdat deze zelf, vanwege
de ontheiliging van zijn persoon, de doortrapte misdadigers kan straffen!"
17 De politiek van de tempelpriesters
[1] ZINKA
zegt: "Edele vriend! Geëerde heer! Wij begrijpen het heel goed, maar
daarnaast is ons nog iets duidelijk wat u niet schijnt te zien!"
[2] CYRENIUS
zegt: "En wat mag dat dan wel zijn?"
[3] ZINKA
antwoordt: "Het is de dierbare politiek waardoor het priesterdom bijna in
alle tijden en in alle landen der aarde een zeker voorrecht bezit, zodat het
veel kan doen wat voor de rest van de mensheid een misdaad zou zijn. De
priesters zijn vermetel genoeg zich aan de andere mensen letterlijk als goden
op te dringen, en naar believen tegenover iedereen de mond vol te hebben over
het zogenaamde woord van God. En geen mens ageert daar tegen, en zelfs de
keizer moet dat brutale spel tolereren vanwege het vanouds ingeprente bijgeloof
van het volk, waardoor de mensen op de juiste, gehoorzaam deemoedige plaats
worden gehouden en niet opstaan tegen de koning van het land als deze hun vaak
moeilijk op te volgen wetten en zwaar drukkende schattingen oplegt.
[4] Als de
priesters echter wordt toegestaan in Gods plaats naar believen de scepter te
zwaaien, dan zal de keizer zich ook helemaal niet zo kwaad maken wanneer deze
volksverdovers zonodig heimelijk, of ook openlijk, in de huid van de monarch
kruipen, in zijn naam spreken en zelfs wetten uitvaardigen indien zij dat zowel
voor de heerser, voor zijn staat en natuurlijk ook voor zichzelf heilzaam
vinden. Dat lijkt des te aanvaardbaarder in die provincies die, zoals het
Joodse vaderland hier, ver verwijderd liggen van de residentie van de heerser .
[5] Als de
keizer hen vanwege deze valse volmacht ter verantwoording roept, zullen zij
helemaal niet ontkennen dat zij zonder enige opdracht hebben gehandeld. Maar
zij zullen de keizer ook nog een goede reden kunnen aangeven waaruit blijkt dat
zij dat slechts voor het welzijn van de monarch en zijn staat gedaan hebben! En
zij zullen de keizer ook haarfijn en zonneklaar proberen te bewijzen, waarom
die maatregel nodig was en welk voordeel voor staat en monarch daaruit
voortvloeide. En de keizer zal hen tenslotte daarvoor nog moeten prijzen en
belonen.
[6] Stel dat u
hen vandaag ter verantwoording roept, dan zult u hen na het verhoor net zo min
kunnen beschuldigen als de keizer zelf. Uiteindelijk zult u de volmacht van
Herodes nog moeten bekrachtigen wanneer zij u bewijzen dat dat stuk nodig was
om daarmee de heerszucht van Herodes binnen bepaalde grenzen te houden, omdat
hij anders met behulp van zijn onmetelijke schatten en rijkdommen heel
gemakkelijk in het geheim een eigen grote macht zou hebben kunnen vormen,
waarmee hij dan heel categorisch met u, Romeinen, zou zijn gaan spreken! Zij
hadden dat echter ontdekt en hadden direkt, door ingeving van boven, het juiste
middel aangegrepen, waardoor Herodes pro forma een privilege ontving van het
keizerlijke gezag dat hij anders al gauw met geweld afgedwongen zou hebben.
-Als de tempelridders u met zulke verklaringen tegemoet treden, wat kunt u dan
anders doen dan hen loven en belonen?"
[7] CYRENIUS
zegt: "Daarvan ben ik nog niet zo overtuigd! Als Herodes zoiets gemeens
van plan was en dat ook uit wilde voeren, waarom werd mij dat dan niet in het
geheim meegedeeld? Ik zou toch heel goed de juiste middelen daartegen hebben
kunnen aanwenden! Van Jeruzalem naar Sidon of Tyrus is toch echt niet zo ver!
En dan nog, -hoe zullen de tempelpriesters de gestolen, grote schatten en de
dertig kamelen verantwoorden? Ik denk dat hun dat toch wel wat moeilijk zal
afgaan!"
[8] ZINKA
zegt: "Geëerde vriend, edele heer! U schijnt anders heel veel gedegen
staatsmanskunst te bezitten, maar hier schijnt u weer des te onervarener te
zijn - als iemand die zelfs nog nooit in huis de scepter gezwaaid heeft! Een
dubbele reden kan hen ervan afgehouden hebben om u persoonlijk daarvan op de
hoogte te stellen! Ten eerste: "gevaar in geval van vertraging, en ten
tweede: het vermijden van ieder gevaarlijk opzien bij deze zaak! Want zou u er
te vroeg van in kennis gesteld zijn, dan zou u meteen heel Jeruzalem hebben
laten omsingelen en zorgvuldig laten bewaken. Dat zou bij het volk grote
opwinding hebben veroorzaakt en het met een bittere haat tegen u hebben
vervuld. Herodes zou echter zo' n stemming tegen u heel goed hebben kunnen
benutten, waardoor onvoorspelbare kwade zaken hadden kunnen ontstaan!
[9] Dit alles
goed berekenend en van te voren inziend, beschikte de tempel in zijn goddelijke
wijsheid nu juist over iets waardoor zonder enig opzien de kwade zaak werd
verholpen. Op het juiste moment zouden zij u en de keizer heel ongemerkt toch
wel in kennis gesteld hebben van het gebeurde, voorzien van advies hoe verder
te handelen. De voor de keizer bestemde schatten zouden zij echter zonder meer
pas dan aan u kunnen zenden als zij de tijd rijp geacht zouden hebben u over
alles in te lichten.
[10] Geëerde
vriend en edele heer, wanneer u ongetwijfeld zo'n antwoord op enige van uw
vragen kunt verwachten, zegt u mij dan eens of u in verband met een goed staatsmanschap
iets anders zou kunnen doen dan de tempelpriesters erg prijzen en hun, net als
iedere goede en eerlijke zaakgelastigde, de wettelijke tien procent van de
winst geven!"
[11] CYRENIUS
zegt: "Maar als ik nu zelf overtuigd ben van de ontzettende verdorvenheid
van de tempelpriesters, moet ik ze dan ook nog prijzen en belonen? Is er dan
geen middel en geen manier om deze satansbroeders het vuur na aan de schenen te
leggen?"
[12] ZINKA
zegt: "Het is maar de vraag wie van ons tweeën de slechte ridders beter
kent en dieper verafschuwt. Als ik hen allen, de tempel en hun synagogen, in
één zucht zou kunnen vernietigen, geloof mij, ik zou mij geen ogenblik
bedenken! Maar de zaken liggen nu eenmaal zo dat zelfs een God u geen andere
raad kan geven, dan voorlopig met een vriendelijk gezicht het kwade spel
meespelen. Komt tijd, komt raad.
[13] Volgens
mijn berekening en volgens de berekening van Johannes zullen zij, gerekend
vanaf nu, binnen veertig jaar helemaal rijp zijn voor de vernietiging, en u
zult dan geheel Judea en geheel Jeruzalem opnieuw moeten veroveren en hun
broeinesten grondig moeten verwoesten. Maar vóór die tijd zal er gewapenderhand
weinig of niets tegen hen ondernomen kunnen worden, behalve dat wat ik u
voorheen heb aangeraden. U kunt hun te gelegener tijd laten vragen hoe die
bepaalde zaken liggen. Als zij echter meteen klaar staan met hun uitleg, doe
dan zoals ik u gezegd heb, anders kan het slecht aflopen!"
18 De leer van de Galilese profeet
[I] CYRENIUS
zegt: "Vriend, ik zie wel hoe omzichtig en slim je bent. Herodes heeft in
jou een verdediger gevonden die in geheel Judea zijns gelijke niet vindt! Nu
ben je weliswaar niet meer herodiaans, maar Romeins en je behoeft nooit meer
voor Herodes zaken op te komen, maar
alleen voor de onze, en wel voor ons. Daarom mag je nu al veel meer weten van
wat zich op deze plaats aan de zee heeft geconcentreerd en de reden daarvan!
Maar vertel me nu eerst, watje zou doen als de grote Galilese profeet nu opeens
ergens vandaan zou komen!"
[2] ZINKA zegt:
"Ik?! -Helemaal niets, ik zou hem niets in de weg leggen! Ik zou wel een
onderhoud met hem willen hebben om te zien of Johannes wel gelijk had met te
zeggen, dat hij niet eens waardig was zijn schoenriemen los te maken! Johannes
was een zeer wijs profeet en hij was meer verlicht dan alle oude profeten bij
elkaar. Wel, als Johannes dan zo'n getuigenis geeft over deze Jezus uit
Nazareth, hoe groot, hoe wijs en hoe machtig moet die dan wel zijn!
[3] Weet u,
geëerde vriend, als ik Jezus werkelijk ergens zou hebben willen oppakken al
was het maar voor de schijn, dan zou ik dat allang hebben kunnen doen, want
eigenlijk wist ik toch meestal wel waar Jezus zich ophield! Maar daar ging het
mij echt niet om; en eerlijk gezegd, -ik had een vreemde angst voor deze man!
Want volgens hetgeen ik allemaal over hem heb gehoord -en dat van
geloofwaardige getuigen, zelfs van Samaritanen -, moet hij welhaast helemaal
een complete godheid zijn - of een geslepen magiër uit de oud-Egyptische
school! Ik zou daarom in geen enkel opzicht iets speciaals met hem van doen
willen hebben, want dan zou ik toch zeker aan het kortste eind trekken.
Voorwaar, wat mij betreft zou ik hem alleen willen zien en spreken, maar dan
alleen onder vreedzame omstandigheden en in de verste verte niet gekleed als
gerechtsdienaar!"
[4] Dan richt
IK Zelf het woord tot Zinka en zeg: "Beste vriend, Ik ken Jezus van
Nazareth even goed als dat Ik Mij Zelf ken, maar ik kan over Hem slechts zeggen
dat Hij van geen mens een vijand is, maar een weldoener van allen die tot Hem
komen en hulp bij Hem zoeken. Wel is Hij een vijand van de zonde, maar niet van
de zondaar die berouw heeft van zijn zonde en deemoedig terugkeert naar het
goede. Hij heeft nog geen mens berecht of veroordeeld, ook al zou deze meer
zonden begaan hebben dan er zandkorrels in zee en grassprieten op aarde zijn.
[5] Zijn leer
bestaat heel in het kort daarin, dat de mens God moet erkennen en Hem boven
alles moet liefhebben, en dat hij zijn medemens, wat of wie deze ook moge zijn,
hoog of laag, arm of rijk, man of vrouw, jong of oud, even lief moet hebben als
zich zelf. Wie dat altijd doet en de zonde mijdt, zal weldra in zichzelf gewaar
worden dat die leer waarachtig uit God is, en niet afkomstig is uit de mond van
een mens, maar uit de mond van God. Want geen mens kan weten wat hij moet doen
om het eeuwige leven te verkrijgen, en waaruit dat bestaat. Dat weet alleen God
en later ook hij die het uit Gods mond heeft vernomen.
[6] Hij leert
ook dat alle mensen die het eeuwige leven willen bereiken, door God onderricht
moeten worden. Zij die slechts van mensen horen wat ze moeten doen, zijn nog
ver van het rijk van God. Zij horen wel de woorden die afkomstig zijn van een
sterfelijke tong, maar zo sterfelijk als de tong is die de woorden sprak, zo
sterfelijk is dan ook het woord in de mens die het heeft gehoord. Hij slaat er
geen acht op en brengt het niet door de daad tot leven. Maar het woord dat uit
Gods mond komt, is niet dood, maar levend. Het zet hart en wil van de mens aan
tot de daad en maakt daardoor de gehele mens levend.
[7] Als de
mens echter eenmaal door het woord van God levend is geworden, blijft hij
levend en voor eeuwig vrij, en hij zal geen dood ooit meer voelen of smaken, -
ook al zou hij lichamelijk wel duizendmaal sterven!
[8] Kijk vriend,
dat is zo heel in het kort de kern van de leer van de grote profeet uit
Nazareth! - Zeg ons eens hoe deze je bevalt en wat je onder die omstandigheden
van de grote profeet denkt!"
19 Zinka's opvatting over de leer van Jezus
[I] ZINKA
denkt daar wat over na en zegt na een poosje: "Beste vriend! Hoewel die
leer wat gedurfd is, is er niets tegen in te brengen. Het wezen ervan is, als
er tenminste een God is Die zich ook maar iets om de stervelingen bekommert,
duidelijk goddelijk! Weliswaar hebben ook andere grote wijzen de grondregel
opgesteld dat de zuivere liefde de oerkiem van al het leven is en dat de mensen
de liefde het meest zouden moeten bevorderen omdat slechts uit de liefde al het
heil voor de mensen zou kunnen opbloeien. Maar zij verklaarden het zuivere
wezen van de liefde niet. De liefde heeft echter even vaak goede als kwade
kanten en uiteindelijk weet men niet welke kant van de liefde men dan eigenlijk
voor het welzijn moet beoefenen.
[2] Maar hier
is zonneklaar onder woorden gebracht welke soort liefde de mens moet koesteren
en als levensprincipe moet aanhouden. Daarom kan zo'n leer natuurlijk
oorspronkelijk niet van een mens afkomstig zijn, maar alleen van God, en dat
bewijst dan meteen dat er dan toch een God is. Wel, wel, ik ben u, beste, mij
geheelonbekende, verheven vriend - ook al bent u misschien een heiden van
ganser harte dankbaar, want u heeft mij nu, net als mijn niet op hun
achterhoofd gevallen vrienden, een grote dienst bewezen! Wij waren in zekere
zin allen min of meer goddeloos, maar nu komt het mij in ieder geval voor, dat
wij de verloren God hebben weergevonden, hetgeen voor mij zeer verheugend en
aangenaam is.
[3] Johannes
gaf zich weliswaar ook alle moeite om mij van het bestaan van een eeuwige God
te overtuigen, maar dat lukte hem toch niet. Ik gaf hem duchtig tegenspel en
hij kon al mijn twijfel niet wegnemen, en zo bleef ik dan ook tot op heden in
al mijn twijfels steken. Maar nu is het in één klap uit met al dat getwijfel!
[4]
Merkwaardig! Ja, ja, zo is het: ‘Als iemand in een dwaaltuin niet de juiste
poort vindt, komt hij niet in het paleis van de koning die in het ruime centrum
van de grote dwaaltuin zijn vaste woonplaats heeft gebouwd. U heeft mij nu
echter de juiste poort gewezen en deze voor mij geopend, en nu is het dus een
kleine moeite zo snel mogelijk in het grote en eeuwige paleis van de koning te
komen.
[5] Wees nu
echter ook nog zo goed mij te zeggen waar u het buitengewone geluk had de grote
man te ontmoeten! Hij is beslist geen magiër, maar een met hogere, goddelijke
krachten begiftigd mens, want dat blijkt uit zijn waarlijk goddelijke leer! Zeg
mij dus waar u hem heeft gesproken! Ik zou daar zelf heen willen gaan en uit
zijn mond die levende woorden van heil horen"
[6] IK zeg:
"Blijf nu maar hier, je zult Hem al gauw tijdens het verloop van de
besprekingen die nog zullen volgen vanzelf vinden! Ook is het nu al ruim een
uur na het midden van de dag. Onze brave gastheer Marcus heeft het middagmaal
reeds klaar en het zal dadelijk opgedaan worden. Maar na de maaltijd zullen wij
nog zeeën van tijd krijgen om over allerlei zaken met elkaar te spreken. Jij
blijft aan onze tafel, -je negenentwintig metgezellen kunnen hiernaast gaan
zitten."
[7] Dan brengt
Marcus de spijzen. Toen de spijzen op de tafels stonden, viel het Zinka op dat
al die grote tafels door een paar mensen opeens als bij toverslag vol gezet
waren met spijzen en bekers met wijn.
[8] HIJ vroeg
de naast hem zittende Ebahl: "Vriend, vertel mij alsjeblieft, hoe kon nu
door zo weinig mensen ineens zo'n grote hoeveelheid voedsel hier op al die
lange tafels gebracht worden! Heus, daar verbaas ik mij bijzonder over! Ik zou
haast durven beweren, dat het er hier niet helemaal natuurlijk aan toegaat!
Heeft de oude waard soms geheime, gedienstige geesten die hem bij dit werk
helpen?"
[9] EBAHL
zegt: "Je zult er wel niet steeds op gelet hebben, omdat je erg verdiept
was in je gesprek, terwijl intussen al die tafels gemakkelijk van wijn en
voedsel voorzien konden worden zonder dat je dat speciaal is opgevallen. Zelf heb
ik er weliswaar niet op gelet, maar zonder meer onnatuurlijk zal het er toch
wel niet aan toegegaan zijn!"
[10] ZINKA
zegt: "Vriend, geloof me, ook al ben ik nog zo verdiept in het een of
andere gesprek, dan zal er om mij heen toch niets kunnen gebeuren zonder dat ik
het zou zien. Ik weet heel zeker dat er zich enige ogenblikken geleden nog geen
broodkruimel op de tafels bevond, -en nu buigen de tafels door van het voedsel
dat er op staat! Neem me niet kwalijk, in zo'n geval mag een mens met hart en verstand
toch wel een vraag stellen, met name als je vreemdeling bent!? Het maakt me nu
niet meer uit of iemand mij daarover goed inlicht of niet, maar ik blijf erbij
dat er hier beslist geen natuurlijke dingen in het spel zijn! Kijk maar eens
naar mijn negenentwintig metgezellen die onder elkaar precies hetzelfde
onderwerp bespreken. Alleen jullie allen, die hier waarschijnlijk nu al
verscheidene keren gegeten hebben, blijven in dit geval onverschillig, omdat
jullie wel weten wat hier aan de hand is! Maar het hindert niet, -ik zal later
nog wel achter dit geheim komen!"
20 Zinka en het voedselwonder
[1] Dan staat
Zinka, die een zeer grote man was, op en kijkt om zich heen naar alle tafels,
die natuurlijk zonder uitzondering vol staan met schotels, gevuld met heerlijk
toebereide vissen, ronde broden en ontelbare bekers en kruiken gevuld met
uitmuntende wijn. Hij ontdekt ook dat alle gasten reeds flink toetasten, zonder
dat op al die tafels de spijzen merkbaar verminderen. Kortom, onze Zinka wordt,
hoe langer hij kijkt, steeds meer uit het veld geslagen, zodat het hem
tenslotte al behoorlijk begint te duizelen. Alleen een behoorlijke honger en de
heerlijke geur van de spijzen nopen hem te gaan zitten en ook te gaan eten.
[2] Ebahl legt
hem de beste en grootste vis voor en beschrijft deze als een van de edelste
soorten uit het meer van Tiberias, want zo heette de uitgestrekte bocht van het
Meer van Galilea tot in de vrij verre omtrek van Caesarea Philippi. Omdat de
vis buitengewoon lekker smaakt tast Zinka steeds geestdriftiger toe. Daarbij
spaart hij het honingzoet smakende brood niet en spreekt hij ook ijverig de
volle beker aan, die daardoor echter niet veel leger wordt, en ook met de vis
komt hij aan geen eind, ofschoon hij daarvoor flink zijn best doet.
[3] Zoals het
hem echter vergaat, zo vergaat het ook zijn metgezellen. Zij zouden allen graag
opgewekt en vrolijk en zeer spraakzaam willen worden, maar de steeds groeiende
verwondering over de merkwaardige verschijnselen tijdens dit feestmaal laten
hun daarvoor geen tijd, want voor hen zijn dat verschijnselen die zij nog nooit
eerder beleefd hebben. Ook zijn zij al behoorlijk verzadigd, maar toch zet de
goede, aangename smaak van de vissen, het brood en de wijn hen aan om nog meer
te eten en te drinken, en ook daarvan begrijpen zij de reden niet.
[4] Tenslotte
verzoekt Zinka dringend aan Cyrenius of hij wil vertellen hoe dat allemaal nu
te rijmen is.
[5] Maar
CYRENIUS zegt: "Als de maaltijd voorbij zal zijn, zal het ook wel vroeg
genoeg zijn om over vele zaken te spreken. Eet en drink nu echter naar
hartelust!"
[6] ZINKA
zegt: "Vriend en edele heer en gebieder! Ik was mijn leven lang geen
smulpaap, maar als ik nog lang bij u zal blijven wordt ik er zeker een! Alleen
begrijp ik niet waar al dat eten en drinken blijft! Ik ben voldaan en mijn
dorst is gelest, en toch kan ik nu nog steeds maar door eten en drinken! En de
wijn is beter en geestrijker dan ik ooit ergens te drinken heb gekregen. Maar
ondanks dat word ik er toch niet dronken van!
[7] Ik blijf
er nog steeds bij dat het er hier niet natuurlijk aan toe gaat! Jn dit grote
gezelschap moet zich een magiër bevinden, die hiermee zijn onbegrijpelijke
wonderkracht demonstreert! Of bevinden wij ons soms in de buurt van die grote
profeet die ik met mijn negenentwintig metgezellen heb gezocht? Als dat het
geval zou zijn, zou ik u, verheven vriend en gebieder, heel onderdanig moeten
verzoeken ons dertigen weg te sturen naar waar u ons ook maar hebben wilt, of u
zou ons weer moeten laten boeien. Want als de profeet zomaar binnen ons bereik
zou komen, zouden wij vanwege de voor Herodes afgelegde, dure eed de hand op
hem moeten leggen. Daar zouden wij weliswaar niets aan hebben, maar toch zouden
wij dat terwille van de eed tot ons eigen ongeluk moeten wagen!"
[8] CYRENIUS
zegt: "Wat, -waarom dat? Waar en in welke wet staat dan geschreven dat een
slechte, gedwongen en verdoemde eed gehouden moet worden?! Jouw eed is zonder
meer al opgeheven omdat je mijn gevangene bent, samen met je negenentwintig
metgezellen! Van nu af aan is er alleen maar sprake van het uitvoeren van wat
ik en mijn ondergeschikte veldheren je zullen opdragen en nooit of te nimmer
van wat jullie domme Herodes je heeft opgedragen! Van jullie misdadige eed zijn
jullie voor altijd en eeuwig ontheven!
[9] In het
geval dat de grote profeet nu ergens vandaan in ons midden zou komen, zou
niemand van jullie het ook maar mogen wagen hem met een vinger aan te raken.
Wie het echter vanwege zijn domme eed toch zou doen, zal alle zwaarte van de
Romeinse ernst moeten dragen!
[10] Vriend
Zinka, ik hield je voorheen vanwege je geestrijke uitlatingen voor een wijs
man, maar door deze laatste opmerking ben je erg in mijn achting gedaald! Was
dat eerdere allemaal maar huichelarij van je?"
[11] ZINKA
zegt: "Nee, nee, absoluut niet, verheven heer en gebieder! Ik en wij allen
denken en willen nu precies hetzelfde wat wij vroeger gedacht, gewild en
gesproken hebben. Maar u moet toch wel begrijpen dat je bij verschijnselen
zoals die hier zijn voorgekomen en nog voorkomen, als mens met een beetje
verstand toch grote ogen begint op te zetten en tenslotte in je gehele denken,
willen, spreken en doen wat verlegen en verward moet raken!
[12] Als ik
zoiets al eens meer gezien zou hebben, zou ik mij hier net zo rustig als alle
anderen hebben gedragen, maar mijn wijze buurman had daarnet nauwelijks gezegd
dat het middagmaal zou komen, of enige ogenblikken daarna bogen alle tafels al
door van het gewicht van de daarop geplaatste spijzen en dranken! Er kan best
een of ander kunstig apparaat bestaan waarmee dat werk wat sneller dan
gewoonlijk gedaan kan worden, maar zó snel! Dat kan geen enkel mechanisch
apparaat! Kortom, wat men mij ook zegt, ik blijf toch zeggen: "Het was óf
een buitengewoon soort toverij, óf een compleet wonder!
[13] U, verheven
vriend en heer, kunt gemakkelijk kalm blijven, omdat u zeker de oorzaak weet,
maar voor ons is het iets heel anders! Kijk alleen maar eens naar de vis die ik
nu nog eet! Ik heb daarvan steeds maar gegeten en gegeten en nog is verreweg
het grootste deel over! Ik ben helemaal voldaan, en kan toch nog doorgaan met
eten! Dit is mijn beker, waaruit ik toch wel meer dan een volle maat (2 liter)
heb gedronken, en kijk eens, -nauwelijks drie vingers staat de wijn onder de
rand! Ja, dat kan men dan toch als denkend mens niet zo zonder meer aannemen
alsof daar zogezegd niets bijzonders mee zou zijn! Ik ben hier uw gevangene en
kan geen verklaring van u eisen over dit wonderbaarlijke verschijnsel, maar
vragen kan en mag ik toch wel? Ik vroeg het u echter en u zei dat ik moest
wachten!
[14] Het
wachten zou wel gaan als er in mij in plaats van een weetgierige ziel, een dode
steen lag uit te rusten, maar mijn ziel is geen steen, maar een altijd naar
licht dorstende geest. Zijn dorst is niet met een koele dronk te lessen, maar
door een verklarend woord dat uit de mond van een reeds gelaafde geest komt. U
hebt deze geestelijke drank in overvloed en u loopt ervan over. Maar bij mij,
de van dorst smachtende, wilt u uit uw overvloed ook niet één druppel op mijn
gloeiende tong laten druppen! Kijk, dat is het nu wat mij het meest verdriet
doet en mijn verstand in de war brengt! Als ik onder zulke omstandigheden een
beetje verward wordt, -kunt u, verheven vriend, zich daar dan over verwonderen?
[15] Maar nu
niets meer over dat alles! Ik word daardoor inwendig nu al behoorlijk boos en
laat al dat wonderbaarlijke voor wat het is! De mens moet niet alles weten en
hoeft ook niet alles te weten! Voor het noodzakelijke verkrijgen van het
dagelijks brood hoeft de mens helemaal niet veel te leren, te beleven en te
weten. Alleen een echte dwaas wil meer! Daarom nu slechts gegeten en gedronken
zolang het er is! Mag ik niets weten, dan wil ik liever niets weten! Want wat
men zelf wil, kan men gemakkelijk verdragen; alleen de wil van een vreemde is
voor iedere eerlijke ziel moeilijk te verteren. Van nu af aan hoeft u er zich
geen zorgen over te maken dat ik u ooit weer met een of andere vraag lastig zal
vallen!"
[16] Na deze
woorden zei Zinka niets meer, at rustig verder aan zijn vis en nam daarbij
meermalen brood en wijn. Ook zijn metgezellen deden dat en trokken zich weinig
aan van wat om hen heen gebeurde of werd gezegd.
21 Het wezen van de dorst naar kennis
[1] Cyrenius
vroeg mij echter heimelijk wat er nu met deze man gedaan kon worden.
[2] IK
antwoordde: "Nog heel veel! Zij zullen ook heel capabele werktuigen voor
ons worden, maar nu hebben zij wat rust nodig en daarom liet Ik hen zo
onverschillig worden.
[3] Geloof Me!
Een ziel die eenmaal verlangt naar hogere kennis, geeft zich niet zo
gemakkelijk over aan volledige daadloosheid! Het vergaat zo'n ziel als een pas
verloofde jongeman die zielsverliefd is op het uitverkoren meisje. Het meisje,
dat wel een meisje is maar geen eerzame maagd, tilt echter niet zo zwaar aan de
liefde van haar verloofde en denkt: 'Voor hem honderd anderen!'
[4] Maar na
een poosje komt dat de verloofde ter ore en zijn hart wordt zeer bedroefd.
Geërgerd en boos neemt hij zich ernstig voor niet meer aan het trouweloze
meisje te denken. Hoe meer hij zich dat echter voorneemt, des te meer denkt hij
aan haar en heimelijk hoopt hij dat al het erge wat hij over het meisje van
buitenstaanders heeft gehoord, een grove leugen mag zijn. ...
[5] Maar
tenslotte ziet hij zelf het meisje met een ander! Nu zou hij werkelijk wel van
kwaadheid uit zijn vel kunnen springen en met alle geweld wil hl] met meer aan
de trouweloze denken. Dan wordt hij echter door zulke withete gedachten
geplaagd, dat hij zich niet meer met andere, gezondere gedachten bezig kan
houden. Dag en nacht vindt hij rust noch duur, hij zucht en weent vaak bitter
en verwenst de trouweloze.
[6] Ja, maar
waarom dan toch? Had hij zich niet vast voorgenomen nooit meer aan de
nietswaardige te denken?
[7] Maar dan
komt, als hij zich zo kwelt, een echte vriend hem opzoeken en zegt: 'Vriend, je
doet je verloofde toch wel enig onrecht! Kijk, met haar schijnbare
lichtzinnigheid heeft zij slechts jouw liefde willen onderzoeken, want zij weet
maar al te goed dat zij arm is terwijl jij rijk bent. Zij begreep al nauwelijks
hoe het mogelijk was dat jij haar tot je wettige vrouw zou kunnen nemen. Zij
hield jouw plechtig beloofde liefde voor meer dan de helft voor fopperij en
wilde je voor de werkelijke huwelijksbelofte wat aan de tand voelen, om te zien
of je haar wel zo liefhebt als je woorden zeiden! Want de ervaring leerde arme
meisjes treurig genoeg maar al te vaak, dat zulke rijke jongens zoals jij met
de arme meisjes een lichtzinnig en losbandig spel speelden. Jouw meisje heeft
nu gezien dat je het toch ernstig met haar meent en houdt daarom meer van je
dan je ooit zou kunnen geloven. Sinds zij met je verloofd is, was zij je in
haar hart ook niet meer ontrouw. -Nu weet je, blinde dweper, hoe jullie
verhouding is! Doe nu, watje wilt!'
[8] Cyrenius,
denk jij soms dat de zo diep beledigde minnaar nu van het arme, maar mooiste
meisje niets meer wil horen of zien, zoals hij zich dat had voorgenomen? O,
zeker niet! De woorden van zijn vriend maakten hem gelukkig en hij kon
nauwelijks wachten tot het moment waarop hij zijn geliefde voor altijd zijn
hand zou schenken.
[9] En zo zal
het onze Zinka ook vergaan! Hij eet en drinkt nu weliswaar alsof het
wonderbaarlijke hem helemaal niet meer interesseert, maar in zijn binnenste is
hij daarmee nu veel meer bezig dan dat hij vroeger ooit was. Daarover dus geen
zorgen!
[10] Ik ken
alle mensen en weet wat er allemaal in hun harten omgaat. Bovendien bestuur ook
Ik alleen de gevoelens in het hart. Waar dat nodig is, weet Ik wat Mij te doen
staat. Laten we dus opgewekt zijn en eten en drinken wat ons voorgezet is, want
we hebben voor vanmiddag wat meer lichamelijke versterking nodig en zullen laat
aan het avondmaal komen!"
[11] Iedereen
is nu echt opgewekt en blij en velen loven God de Heer. Enigen beginnen zelfs
te zingen, maar behalve Herme was er niemand die goed kon zingen. Van
verscheidene kanten werd hem gevraagd wat te zingen, maar hij had daar niet
zoveel zin in omdat hij bang was voor kritiek van de Romeinen, die nogal gevoelige
oren hadden, en daarom gaf hij zich niet gauw gewonnen.
[12] HU zei:
"Mijn vrienden en heren! Voor God de Heer zing ik een lied in mijn hart.
De Heer van Israël hoort het zeker met welgevallen! Als ik datzelfde lied luid
voor uw oren zou zingen, zou het u vanwege een enkele valse toon waarschijnlijk
niet bevallen. Dat zou mij dan met schaamte en ergernis vervullen, hetgeen
noch voor mij noch voor u goed zou zijn en daarom zing ik dat lied van mijn
hart liever niet hardop maar heel stil in mijn hart. Degene voor wie het
bestemd is, hoort het zeker!"
[13] IK zeg:
"Je hebt gelijk, Herme, zing zo maar altijd in je hart! Dat gezang klinkt
in de oren van God veel prettiger dan luid, zinloos geschal waardoor alleen het
lichamelijke oor wordt gekieteld, maar waarbij het hart koud en onaangedaan
blijft.
[14] Als er
bij gelegenheden ook met de mond wordt gezongen, moet het alleen dan gebeuren
als het hart door het gevoel der liefde reeds zo overvol is dat het zich door
het stemgeluid moet uiten om in zekere zin niet te stikken in de te krachtige
opwelling van liefde tot God. Vanzelfsprekend is dan ook het uiterlijk gezang
Gode welgevallig, maar het moet met een zuivere stem worden gezongen, die het
gemoed nog meer verheft.
[15] Want een
onreine en onwelluidende stem is als troebel moeraswater dat op een laaiende
vlam wordt gegoten! De gevolgen daarvan kan ieder van jullie zich gemakkelijk
indenken."
[16] Nadat Ik
deze uitleg over het zingen gaf, zei de lieflijke JARAH tegen Mij: "Maar
Heer, hoe zou het dan zijn -omdat wij nu zo opgewekt bij elkaar zitten -, als
Raphaël ons eens wat voorzong?"
[17] IK zeg op
schertsende toon tegen haar: "Vraag het hem! Misschien doet hij het om jou
te plezieren. Ik heb daar natuurlijk niets op tegen"
[18] Jarah
pakt nu meteen Raphaël vast en vraagt hem dringend om iets te zingen.
[19] En
RAPHAËL zegt: "Je weet nog wel niet hoe wij zingen, maar bij voorbaat zeg
ik je al dat je mijn stem niet lang zult kunnen verdragen. Zij klinkt te
aangrijpend en moet ook zo klinken vanwege de te zuivere elementen waardoor zij
wordt gevormd. Je lichaam kan de klank van mijn stem helemaal niet verdragen.
Als ik een kwartier voor je zing, sterf je door de zuivere lieflijkheid van het
geluid van mijn stem, die met niets op aarde is te vergelijken! Lieflijke, zeg
mij nu of je mij wilt horen zingen, dan zal ik zingen. Maar welke uitwerking
mijn gezang op je lichaam zal hebben, kan ik nauwelijks vooruit zeggen!"
[20] JARAH
zegt: "Zing dan in ieder geval één enkele toon. Die zal mij toch zeker
geen kwaad doen, of zelfs doden!"
[21] RAPHAËL
zegt: "Goed, ik zal slechts één toon voor je zingen en allen die hier
zijn, zullen hem horen en ook degenen die hier tamelijk ver vandaan wonen,
opdat zij op zoek zullen gaan naar het geluid dat zij hebben gehoord! Ikzelf
moet mij daarvoor gedurende enige ogenblikken voorbereiden! Houd je er maar
voor gereed, want ook die éne toon zal een enorme uitwerking op je
hebben!"
22 Het gezang van Raphaël
[1] Onze ZINKA
hoort natuurlijk ook deze woorden en hij vraagt aan de naast hem zittende
Ebahl: "Is die knappe jongeman wel zo'n buitengewoon zanger? Heb je hem al
eens gehoord?"
[2] EBAHL
zegt: "Hij zegt het. Ik heb hem wel vaak horen spreken, maar nog nooit
horen zingen en ben daarom erg nieuwsgierig naar die ene toon van hem!
[3] ZINKA
zegt: "Waar komt hij dan vandaan, en wie is dat meisje?"
[4] EBAHL antwoordt: "De jongen woont bij mij in
Genezareth en het meisje is mijn eigen dochter. Zij is pas vijftien jaar; maar
zij heeft de hele Schrift in hoofd en hart, - en de jongen ook, die is
voorlopig onderwijzer in mijn huis. Ik ken hem dus erg goed! Maar dat hij zo'n
buitengewoon zanger zou zijn, daar was mij tot op dit ogenblik niets van
bekend, daarom ben ik zelf nu ook erg nieuwsgierig naar zijn toon .
[5] Toen Ebahl
dit had gezegd, zei RAPHAËL: "Luister nu en Iet goed op!"
[6] Daarop
hoorden allen als van heel ver komend een weliswaar zeer zwakke, maar zo
onbeschrijflijk zuivere toon, dat ze allen in vervoering raakten en ZINKA heel
geestdriftig uitriep: "Nee, zo zingt geen aards zanger! Zo kan slechts een
God zingen of minstens een engel van God!"
[7] De toon
werd echter geleidelijk aan sterker, levendiger en krachtiger. Op zijn grootste
sterkte als van duizend bazuinen klonk hij als een kwartsext akkoord van
des-mol, van het kleine tot in het een gestreepte octaaf, met een herhaling een
octaaf hoger reikend, nam daarna weer af en verloor zich aan het eind in een
allerzwakste as van ongekende zuiverheid.
[8] Allen
waren zo betoverd door deze ene toon, dat zij in een soort zintuiglijke
verdoving raakten en in zekere zin bezwijmd waren. De engel moest hen op een
teken van Mij eerst allemaal weer bijbrengen.
[9] Allen
ontwaakten daarop als uit een heerlijke droom en ZINKA kwam geestdriftig op
Raphaël af, omarmde hem krachtdadig en zei: "Jongen! Jij bent geen
sterveling! Je bent óf een God, óf een engel! Ja, met die stem moet je ook de
doden kunnen opwekken en alle stenen levend kunnen maken! Nee, nee, nee! Zo'n
meer dan hemels geluid heeft nog nooit een sterveling op de gehele aarde
gehoord! O, jij hemelse jongen! Wie leerde je dan om zulke tonen uit je keel te
laten opklinken? !
[10] O, ik ben
er helemaal weg van! Al mijn levensvezels sidderen nog door de
onbeschrijfelijke schoonheid en zuiverheid van deze ene toon! Ik dacht geen
moment dat jij zo'n ongehoord zuivere toon met je keel produceerde, maar het
leek mij toe alsof alle hemelen open waren gegaan en er een harmonie uit Gods
mond over de dode aarde uitstroomde !
[11] O God, o
God van Abraham, Isaäk en Jacob, - U bent geen lege uitgesproken klank! U bent
alleen de waarheid en de zuiverste, eeuwige harmonie! Ach, deze toon, deze
toon! Ja, deze toon gaf mij al het verlorene, hij gaf mij mijn God, mijn
heilige Schepper en Vader terug; hij was voor mijn hart een zuiver evangelie
uit de hemelen! Wat misschien duizend en nogmaals duizend woorden niet gekund
zouden hebben, deed deze toon uit de hemelen; hij heeft mij mens gemaakt! Mijn
hart, dat van steen was, is nu als was in de zon en zo teergevoelig als een
hangende dauwdruppel!
[12] O
Johannes, wiens doodsaanzegger ik met een gebroken hart moest zijn! Als jij die
toon in het laatste moment van je aardse bestaan gehoord zou hebben, waarlijk,
dan zou de dood van je lichaam een lichtomstraalde poort tot Gods hemelen zijn
geworden! Maar in de donkere kerker waarin jij, geheiligde van God, verbleef,
hoorde men alleen tonen van weeklagen, nood en verdriet!
[13] O mensen,
mensen, mensen! Hoe vreselijk moet het in jullie harten en hoe duister moet het
in jullie zielen zijn, omdat jullie niet datgene hebben gehoord, wat ik nu heb
gehoord en omdat jullie ook niet kunnen voelen, wat ik nu voel en mijn verdere
leven zal voelen! 0, grote, heilige Vader in de hemel, U die een levensecht
smeken ook van een zondaar nooit onverhoord hebt gelaten, -als ik eenmaal
scheid van deze wereld van verdriet en dood, laat mij dan enige ogenblikken
daarvoor nog eenmaal zo'n toon horen, dan zal ik gelukzalig deze aarde verlaten
en mijn ziel zal daarop eeuwig Uw allerheiligste naam loven!"
23 Omgang met God door het innerlijke woord
[1] Na deze
lovende uitroepen van Zinka, die voor alle aanwezigen hartverheffend waren,
zei JARAH: "O Raphaël, Raphaël! Wat ben je nu een geheel ander wezen dan
eerst! Nu heb je mijn hart helemaal gebroken! Ach, had je die toon toch maar
liever niet gezongen!"
[2] RAPHAËL
zegt: "Waarom heb je het mij dan gevraagd?! Ik wilde het eigenlijk toch al
niet, maar nu ik de toon niet meer terughalen kan, maakt dat niets uit! Bedenk,
dat in Gods hemelen alles moet lijken op deze toon, dan zul je je in het
vervolg des te ernstiger inspannen om je leven zo in te richten dat het in al
zijn uitingen, gevolgen en instellingen op deze toon lijkt. Wiens leven echter
niet op deze toon zal lijken, zal niet in het rijk van de eeuwige en zuivere liefde
binnengaan.
[3] Want de
gehoorde toon is een toon van de liefde en een toon van de hoogste wijsheid in
God! Besef dat goed en handel zodanig dat je gelijk wordt aan de gehoorde toon,
dan zul je in alle liefde en wijsheid gerechtvaardigd zijn voor God, die je
uitverkoren heeft als een echte hemelse bruid en die mij daarom als jouw gids
heeft aangesteld!
[4] Wat hier
nu gebeurt, gebeurt voor God en voor Zijn hemelen. Het gebeurt niet voor deze
wereld, want die zou zoiets nooit begrijpen. Daarom zal de wereld daar ook
weinig of niets van merken en ook van deze toon niets ondervinden. Kijk maar
eens naar de mensen aan de andere tafels hoe ze oordelen en onderling twisten.
Laat ze maar oordelen en onder elkaar twisten! Zij zullen toch met z'n allen
niets te weten komen, want een werelds verstand begrijpt dit nooit!
[5] De Heer
verblijft hier al een aantal dagen; morgen zal het echter de laatste dag zijn!
Wat daarna zal gebeuren, weet niemand dan alleen de Heer, Vervul jij je hart
daarom met alle liefde en deemoed en verberg in je hart wat je hier aan
bijzondere en buitengewone dingen hebt gehoord en gezien, want het
doorvertellen daarvan aan de wereldse mensen zou betekenen dat je de edelste en
grootste paarlen voor de zwijnen zou werpen, hetgeen de wereldse mensen niet
zou helpen. Dat alles moet je goed beseffen en toepassen, dan zul je een nuttig
werktuig worden in de hand des Heren in de hemel en op aarde. -Heb je dat alles
goed onthouden?"
[6] JARAH
zegt: "O liefste Raphaël, onthouden heb ik alles, maar aangenaam is dat
wat je mij nu hebt verteld nu juist met, - met name het aangekondigde vertrek
van de Heer, dat je mij voor morgen hebt aangekondigd! Je weet hoe zeer en
boven alles ik Hem liefheb! Hoe zal het met mij gaan als ik Hem niet meer kan
zien en horen, en niet meer met Hem zal kunnen spreken?!"
[7] RAPHAËL
zegt: 'Het zal heel goed met je gaan, want al zie je Hem ook niet, je zult Hem
toch altijd kunnen horen en spreken, Want als je Hem in je hart vragen zult
stellen, zal Hij, je ook door je hart antwoord geven.
[8] Kijk eens
naar wat wij moeten doen!? Ik ben nu hier, zoals je ziet. Als de Heer dat
echter wil, moet ik op stel en sprong naar een wereld zeer ver hier vandaan en
daar zolang blijven als volgens de orde van de Heer noodzakelijk is. Geloof mij,
wij zijn daar echt vaak heel ver verwijderd van de persoonlijke
tegenwoordigheid van de Heer, -maar in het geheel niet van de geestelijke, want
wij zijn daar steeds in God, zoals God ook in ons is en Zijn onmetelijk grote
daden doet.
[9} Wie God de
Heer waarachtig liefheeft, is steeds bij God en in God. En als hij iets van God
wil horen of weten behoeft hij Hem in zijn hart maar te vragen en hij zal door
de gedachten van zijn hart ook meteen een volledig antwoord krijgen. Op die
wijze kan ieder mens door God altijd en in alle dingen beleerd en geleerd
worden, Daaruit kun je opmaken dat je niet altijd ook behoeft te zien om
gelukzalig in de Heer te zijn. Je behoeft Hem slechts te horen en te voelen -en
dan heb je werkelijk alles wat, voor de ware zaligheid in God nodig is.
{10] Kijk! Ook
ik zal met steeds zichtbaar om je heen zijn, Maar je zult mij in je hart
slechts behoeven te roepen en dan zal ik bij je zijn en je antwoorden door de
weliswaar zeer zachte, maar toch overduidelijk verneembare gedachten in je
hart. Als je die hebt gehoord, bedenk dan dat ik die in je hart heb gelegd! Je
zult ook onderkennen, dat het met je eigen gedachten zijn. Zijn ze je eenmaal
duidelijk geworden, handel dan daarnaar!
[11] Want alleen het. weten van wat rechtvaardig en goed is en wat God
de Heer welgevallig is, is niet voldoende, in de verste verte niet -ook dan
niet als men een overduidelijk en groot welgevallen zou hebben aan de hemelse
leer maar toch nooit ernstig zou besluiten te handelen naar alles wat de
heilige uit de hemel komende leer voorschrijft.
[12] Daarom is het zaak.om de leer goed te beluisteren, te begrijpen en
uit te voeren! Als men niet strikt doet wat de leer zegt, is het, blijft het en
wordt het niets!"
24 De verzorging van het hart
[I] (Raphaël:)
"'Liefelijke jonge dochter Jarah, je weet toch, dat toen de Heer Zich in
Genezareth ophield, Hij Zelf je onderwees in allerlei tuinbouwzaken! Hij leerde
je allerlei nuttige planten kennen en toonde hoe ze bewerkt en gebruikt moeten
worden. Hij legde een kleine tuin voor je aan, beplantte die met allerlei
nuttige planten en vertelde je van iedere plant in het bijzonder hoe de vorm
zou zijn, hoe de groei, wanneer en hoe de bloei zou zijn, welke vruchten er
zouden komen, waarvoor deze geschikt waren, hoe men ze kon eten en hoe men
daarvan een rijke oogst zou kunnen bewaren zonder dat deze zou bederven. Kortom,
de Heer Zelf gaf je in alles het nodige onderricht voor het bebouwen van je
tuintje.
[2] Wel,
daarover wasje zeer verheugd! Maar was de vreugde daarover alleen voldoende?
Zou je tuintje met vruchten gezegend zijn zonder daadwerkelijke, vlijtige
verzorging? Jouw grote plezier en vreugde voor het persoonlijke onderwijs van
de Heer zou toch niets in je tuintje hebben laten groeien -behalve wat onkruid!
Omdat je echter ijverig volgens de aanwijzingen werkte, bloeide je tuintje
weldra op tot een klein aards paradijs en je kunt er verzekerd van zijn dat je
een rijke oogst uit het tuintje zult krijgen!
[3] En Iet nu
op! Het menselijke hart kun je ook vergelijken met een tuintje. Het is wel wat
klein, maar als je het volgens de leer van de Heer heel vlijtig bewerkt en geen
moeite spaart om alles wat je gehoord hebt in daden om te zetten, dan zul je
ook weldra zoveel zegen en genade uit de hemelen inje eigen hart bezitten dat
je tenslotte wat ziel en geest betreft reeds geheel uit eigen middelen zult
kunnen leven en niet doorlopend onze raad en hulp nodig hebt!
[4] Want de
Heer wil juist dat de mens helemaal een zelfstandig hemelburger wordt volgens
de eeuwig onveranderlijke ordening van God. Wie dat bereikt heeft, heeft dan
echter ook alles bereikt. - Heb jij, lieve Jarah, dit alles nu helemaal goed
begrepen? Ben je nu zo'n beetje op de hoogte met de zuivere toon die ik je heb
voorgezongen?"
[5] JARAH
zegt: "O, nu helemaal, en zo helder en zuiver als de zon op het heldere,
wolkeloze middaguur! Jouw woorden gaven mijn hart een geweldige troost.en ik
zal ze ook volledig in praktijk brengen opdat zij in mij de heuglijkste en
zaligste levenswaarheid worden. Mij les te geven en de les toe te laten passen,
kan voor jou toch nauwelijks de zwaarste levensopgave zijn! Maar zullen ook
alle andere mensen dat doen, wat je mij zo getrouwen waarachtig hebt
aangeraden?"
[6] RAPHAËL
zegt: "Zorg eerst maar voor jezelf, de Heer zal wel voor de anderen
zorgen!"
25 Zinka vraagt verder
[I] Natuurlijk
had ook ZINKA van deze les niet slechts een deel, maar alles gehoord en hij
vroeg aan Ebahl, in wie hij nog het meeste vertrouwen had: "Vriend, die
merkwaardige jongen die ons daarnet een hemelse toon liet horen en nu je
dochter zo'n vreemde, mystieke les gaf zoals ik die - eerlijk gezegd nog nooit
heb gehoord, lijkt toch niet helemaal, zoals wij, tot deze aarde te behoren.
Zeg mij eens, of achter hem soms diegene schuilgaat, waarvoor Johannes zich te
gering achtte om zijn schoenriemen los te maken! Hij lijkt mij alleen te jong,
want dan zou hij al in de dertig moeten zijn!"
[2] EBAHL
zegt: "Beste vriend, dat is de jongeman weliswaar niet, - maar hij is wel
een belangrijk leerling van hem! Want ik moet je nu heel eerlijk bekennen dat
die profeet uit Nazareth een zodanige macht en wijsheid bezit, dat er zelfs,
naar men zegt, engelen uit de hemelen naar de aarde komen om zijn leer te horen
en zijn daden te bewonderen en in hem de almacht van God te loven!
[3] Als bewijs
van wat ik zeg, dient nu juist die jongen waarvan je niet weet wat je van hem
moet denken! Als aards mens ziet hij er toch wel wat te hemels, en als engel
misschien toch nog wat te aards uit! Hij woont al ongeveer een maand bij mij en
is de onderwijzer van mijn dochter. Dat hij op aarde geen vader of moeder heeft
en in alles een macht bezit die gewoonweg fabelachtig is, kun je zonder meer
van mij aannemen! Meer weet ik niet van zijn afkomst. Je kunt hem trouwens zelf
om meer informatie vragen, hij zal op geen enkele vraag het antwoord schuldig
blijven. Er zit geen greintje hoogmoed in hem!"
[4] ZINKA
zegt: "Ik weet nu genoeg en ook wat ik in deze buitengewone tijd van de
jongen moet denken! Maar nu zou ik toch wel eens willen weten of ook die grote
profeet uit Nazareth zich soms niet hier bij ons bevindt! ? Want zonder hem
begrijp ik absoluut niet wat een engel hier zogezegd te doen zou hebben! Als
hij hier is, zeg het mij dan, opdat ook ik hem mijn diepste eerbied kan betuigen!
Want volgens jouw verhaal moet hij een volstrekt zuiver, goddelijk wezen zijn.
Geef me daarom een kleine aanwijzing of hij er is, en wie het is !"
[5] Daarop
zegt EBAHL: "Beste vriend, heb nog enig geduld. Je zult hem nog welleren
kennen! Tot je geruststelling kan ik echter wel zoveel zeggen -omdat je geen
gerechtsdienaar of achtervolgermeer bent -dat hij zich bij ons bevindt en
werkelijk hier is, anders zouden al die Romeinse hoge heren hier echt niet
zijn!"
[6] ZINKA
zegt: "Dat is ook genoeg, ik heb niet meer nodig! Nu zal ik hem wel
ontdekken!"
[7] Dat bracht
onze Zinka tot rust, maar hij lette nu overal op en hield zijn ogen en oren op
Cyrenius, Cornelius en de engel gericht omdat hij dacht dat zij Mij het eerst
zouden kunnen verraden. Daarin vergiste hij zich evenwel, want Ik had hun
meteen in hun hart gelegd wat zij moesten zeggen en waarheen zij de aandacht
van Zinka moesten afleiden. Ook werd nu de zitting opgeheven en werden de
tafels weer afgeruimd. Wij gingen naar de oever en hadden het daar over heel
onbelangrijke zaken. Natuurlijk verloren Zinka en zijn metgezellen ons niet zo
gemakkelijk uit het oog.
26 De opwekking van de twee verdronken meisjes
[I] Bij het
heen en weer wandelen langs de oever van de zee kwamen wij bij de plaats waar onze
Risa de beide verdronken meisjes verzorgde en wachtte tot zij weer levend
zouden worden.
[2] CYRENIUS
zei tegen hem: "Wel, vriend Risa, beginnen de beiden reeds zo zoetjes aan
tekenen van leven te geven?"
[3] RISA zegt:
"Verheven heer, het is allemaal moeite voor niets! Deze beiden worden
eigenlijk steeds doder in plaats van levend, bij hen is echt alle moeite en
verdere behandeling tevergeefs! Alleen Gods almacht kan hun het leven
teruggeven! Daar baat neerleggen en wijn in de mond gieten absoluut niet
meer!"
[4] IK zeg:
"Daar ben je dus van overtuigd?"
[5] RISA zegt:
"Heer, kijk maar eens naar die blauwe vlekken en let eens op het reeds
vergevorderde ontbindingsproces, dan zult zelfs U het met mij eens zijn dat
deze beiden alleen op de jongste dag van Daniël door de almacht van God weer
tot leven zullen komen!"
[6] Daarop
drong ZINKA zich ook naar voren, omdat hij veel verstand had van gestorven
mensen, en hij bestudeerde de beide drenkelingen. Na een minutieus onderzoek
zei ook hij: "Onze vriend heeft de waarheid gesproken! Deze beiden zullen
tot de jongste dag dood moeten blijven, gesteld dat er op deze aarde ooit een
zal komen, - wat ik moeilijk geloven kan! Want ik weet waarin zo'n vleesklomp
verandert: in motten, wormen, vliegen, kevers, in allerlei gras en andere
planten! Hoeveel worden er niet door de wilde beesten verscheurd en opgegeten!
Hoeveel komen er niet om in het vuur! Als dat op de jongste dag zomaar vanzelf
weer bij elkaar zou komen en één geheel worden zoals het nu is, dan doe ik voor
eeuwig volledig afstand van mijn menszijn! Ik, Zinka uit Jeruzalem, in vele
zaken ter zake kundig, beweer hier dat op die jongste dag, die zo gezegd
eenmaal zal komen, ook zelfs Gods almacht er de tijd voor zal moeten nemen om
deze vrouwelijke vleesklompen weer tot leven te brengen! Hun zielen zullen wel
een nieuw geestelijk lichaam krijgen, maar in deze lichamen zal geen ziel meer
door hoofdpijn geplaagd worden!"
[7] IK zeg
tegen Zinka: "Vriend! Je weet veel en je slaat niet zelden de spijker op
de kop, maar strikt genomen heb je er hier toch wat naast geslagen! Je hebt
weliswaar volkomen gelijk dat een ziel in het hiernamaals nooit in dit lichaam
zal rondlopen, maar juist deze beide lichamen zullen toch nog een tijdlang heel
bruikbare dragers van hun zielen worden! Als Ik het wil, moeten deze beiden
ontwaken! Eén daarvan zal nog jouw vruchtbare vrouw worden en jij zult haar
uitermate liefhebben, de andere zal de vrouw van de ook nog ongehuwde Risa
worden, -maar hij zal geen kind bij haar verwekken!"
[8] Daarna
roep Ik de beide drenkelingen en zij richten zich ogenblikkelijk op en kijken
vol verbazing om zich heen, totaal niet beseffend waar ze zich bevinden en wat
er met hen was voorgevallen.
[9] Maar Risa
en Zinka vallen voor Mij neer en ZINKA roept: "U bent degene waarover
Johannes sprak! U bent echter geen profeet, maar U bent Jehova Zelf!"
[10] Ook de
nog aanwezige Perzen kwamen bij dit opwekkingstafereel, en de ons met name
bekende SCHABBI zei tegen Zinka: "Ik voel dat je deze keer een juist
oordeel hebt uitgesproken! Het is zo, vriend, - het is Jehova! En de jongen die
ons daarnet een hemelse toon heeft laten horen, is een aartsengel, en wel
dezelfde die reeds eenmaal op deze aarde de jonge Tobias heeft geleid. Zo staan
de zaken: "dit is de door alle profeten en zieners voorspelde grote
Messias, en met Hem begint een nieuw, geestelijk rijk op deze aarde !
[11] Hij is
het aan wie velen zich zullen ergeren en die zij te lijf zullen gaan, en
waarmee zij zullen willen doen wat Herodes met Johannes heeft gedaan. Maar
allen die dat zullen proberen, zullen zich te pletter lopen op Zijn macht en
dom worden tegenover Zijn wijsheid en blind als de duisterste nacht! Want nooit
heeft de aarde Zijnsgelijke in haar vlees gedragen!
[12] Wat ik je
uit naam van mijn twintig metgezellen zeg, zeg ik je zonder angst. Van nu af
aan vrees ik de wereld niet meer, omdat ik Hem heb leren kennen. Angst moeten
alleen zij hebben die zich tegen Hem willen en zullen verheffen! O, Hij zal al
de boosdoeners heel krachtig aan de tand voelen, - en duizend maal wee hen! Hij
zal tegen niemand met het zwaard in de hand ten strijde trekken, -maar de macht
van Zijn woord zal hen oordelen en te gronde richten!
[13] Welke
macht Zijn woord heeft, daarvan heb je nu de nog naakte bewijzen voor je! Deze
beide meisjes waren toch zo volkomen dood dat wel niemand daarover ook maar
enige twijfel kon hebben! Hij zei slechts: 'Sta op!', - en de beiden richtten
zich op en leven nu als opnieuw geboren, vernieuwd en gezond en zijn volkomen
helder bij bewustzijn. Het zou alleen wenselijk zijn als beide lieve kinderen
kleren zouden krijgen! -Maar ik weet wat ik doen zal! Bij ons Perzen zijn een
paar vrouwen die drie stel kleren bij zich hebben. Daarvan kan elk er een ter
beschikking stellen en dan zijn deze beiden geholpen!"
27 De levensgeschiedenis van de beide meisjes
[1] Hierop
richtte Schabbi zich tot Mij en vroeg of hij dat mocht doen.
[2] IK zei:
"O, doe dat in ieder geval, want door een weldaad heeft nog nooit iemand
tegenover Mij een zonde begaan! Ga, en laat de beiden aankleden!"
[3] En Schabbi
ging en binnen enkele ogenblikken was hij terug met twee kostelijke, helder
witte, zijden hemden en met twee hemelsblauwe, kostelijke Kaschmir overkleden
en daarbij twee paar van de duurste feestsandalen met lange, met zijde gevoerde
banden. Ook twee diadeem-vormige kammen en gouden voorhoofdsspangen, versierd
met kostbare edelstenen, werden aan de beide nieuw opgewekten overhandigd. Zij
wilden echter de sieraden, die hun te kostbaar toeschenen, niet aanvaarden
[4] IK zei
echter: " Als Ik het wil, kun je aannemen wat jullie gegeven wordt, want
het past bruiden om prachtig getooid te zijn!"
[5] Toen namen
de beiden ook de sieraden aan, en toen zij zo helemaal aangekleed en getooid
waren en er bij stonden als twee koningsdochters, toonden zij grote en dankbare
vreugde.
[6] Maar toen
zij zo voor ons stonden en van schoonheid gewoonweg straalden zei ZINKA:
"Nee, nee, dat is alweer een wonder! Toen ik de beiden daarnet bekeek toen
ze dood waren, kwamen ze mij voor als een paar vrouwen van in de veertig, en
hun verschrompelde vormen vertoonden geen bijzondere gratie. Zelfs toen zij
daarna op wonderbaarlijke wijze opgewekt werden, was er niets bijzonders aan te
zien, en nu zijn het twee schoonheden zoals mijn ogen nog nooit eerder hebben
aanschouwd! Nu zijn het twee meisjes van nog geen twintig! Ja, dat is toch ook
een wonder boven wonder! De jonge Herodias verzinkt daarbij in het niet! Nou,
als Herodes een van deze twee te zien zou krijgen, zou hij voor haar, als zij
dat zou eisen, meteen alle Joden laten onthoofden! Zou ik, arme zondaar,
werkelijk de genade waardig bevonden worden een van deze beide engelen tot
vrouw te krijgen, dan ziet Jeruzalem mij nooit meer terug, want dat zou een te
groot lokaas voor Herodes en ook voor de vele andere heiligen van de Godsstad
zijn!"
[7] Toen zei
Cyrenius: "Als deze beide wonderkinderen geen eigen ouders meer hebben, of
als de eigen ouders, doordat de dood daartussen gekomen is, ieder recht op hen
verloren hebben, dan zijn zij mijn dochters en krijgen van mij een toereikende
bruidsschat!"
[8] Dan zegt
de oudste van de twee, die GAMIËLA heette: "Wij zijn beiden strikt
genomen - ouderloos, en degenen die wij vader en moeder noemden, zijn eigenlijk
helemaal geen familie van ons. Wij kwamen als kinderen van twee en drie jaar in
het huis van een koopman die eigenlijk Grieks was en pas later zo half en half
tot het Jodendom is overgegaan. Volgens de verklaring van een oude, ongetrouwde
vrouw werden wij door een slavenhandelaar van Sidon naar Kapérnaum gebracht en
daar door de betreffende koopman, die wij vader noemden, voor vijf varkens,
drie kalveren en acht schapen gekocht.
[9] De
verkoper moet daarbij papieren aan de koopman gegeven hebben waarop onze namen
en die van onze oorspronkelijke ouders vermeld zouden staan! Onze echte ouders
moeten Romeinen van zeer hoge afkomst zijn, maar wat daarvan waar is, weten wij
niet. Met de reis waarop wij zijn verongelukt, hadden wij echter ook het
geheime doel om bij een in een andere plaats wonend familielid van onze schijn
ouders de volle waarheid te horen, of wij echte of werkelijk slechts gekochte
dochters van onze ouders zijn.
[10] Wij
vielen evenwel in handen van brute zeerovers, werden van alle meegenomen bezittingen
beroofd, van onze kleding ontdaan, daarna ondanks al ons smeken met onze haren
vast aan elkaar gebonden en zo levend in de diepe zee gegooid. Wat later met
ons is gebeurd, weten wij niet, en wij weten ook niet hoe wij op deze ons
geheel onbekende plaats zijn gekomen en wie ons het leven heeft teruggegeven;
want wij moeten toch wel dood geweest zijn toen men ons, waarschijnlijk door de
zee aan land aangespoeld, ergens langs de oever of op het strand heeft
gevonden! -Waar zijn wij dan nu, en goede verheven mensen, wie bent u?"
28 Cyrenius herkent zijn dochters
[I] CYRENIUS
zegt: "Even geduld, beste kinderen en dochters! - Jij heet Gamiëla, en hoe
heet je jongere zuster dan?"
[2] De JONGERE
zegt: "Ik heet Ida, want zo noemde men mij steeds."
[3] Toen
omhelsde CYRENIUS Mij en zei: "Heer, hoe kan ik U danken? O God, o Vader!
Op deze wijze heeft U mij nu mijn twee eigen dochters teruggegeven die mij
zeventien jaar geleden zo brutaal ontstolen zijn! Hoe dat mogelijk was terwijl
mijn huis zo goed bewaakt werd, is mij nog steeds een raadsel!
[4] Ik zond
direkt in alle richtingen verkenners uit om naar de verdwenen meisjes te zoeken
en navraag naar hen te doen, en een moedig hoofdman zei: "'Zelfs als Pluto
ze geroofd mocht hebben, breng ik hen bij u terug! Als zij echter door de zee
of een vraatzuchtig roofdier zijn verzwolgen, zal alle moeite vergeefs zijn! '
Hij ging en sloofde zich drie jaar tevergeefs af.
[5] Ik zond
ook onderzoekers naar U, o Heer, naar Nazareth. Zij stelden u wel vragen, maar
kwamen met de jobstijding naar huis dat van U niets meer te verwachten was. U
was een weliswaar rustige, maar overigens erg verlegen jongen van dertien of
veertien jaar, en er was geen sprake van dat u iets voorspelde!
[6] Uw eigen
ouders spraken heel treurig over U en zeiden dat op Uw twaalfde jaar ieder
spoor van wijsheid helemaal vervlogen was en dat U nu wat verstand en inzicht
betreft achter stond bij elke heel gewone jongen. Terwille van mij moeten zij
er bij U toen nog op aangedrongen hebben om voor deze ene maal nog voor mijn
boden een voorspelling te doen, maar U bleef zwijgen. Tenslotte zei U zelfs dat
U niet in de wereld was gekomen om voorspellingen te doen, maar om te werken
net als ieder ander mens!
[7] Toen men U
vroeg of U Zich niet herinnerde wat U allemaal vanaf de wieg tot en met Uw
twaalfde jaar gedaan had, zei U, dat wat er geweest was nu verdwenen was! En
toen men U vroeg waarom, zei U niets meer, U verliet de kamer en ging naar
buiten, -en mijn afgezanten kwamen onverrichter zake naar huis!
[8] En zo was
destijds al mijn zoeken tevergeefs. Zeven volle jaren treurde ik om mijn twee
allerliefste dochtertjes, - en kijk, hier zijn ze! U heeft ze mij toentertijd
onthouden, om ze mij nu dubbel zo wonderbaarlijk terug te geven! Ja, Heer, hoe
moet ik U daar nu eigenlijk voor danken?"
[9] IK zeg:
"Dat heb je al gedaan doordat je allen die hier werden verzameld, hebt
opgenomen en hebt gezorgd voor hun huisvesting en voor een toekomstige, betere
bestemming dan zij tot op heden hadden! Kortom, - jij, Mijn beste vriend
Cyrenius, hebt al zoveel voor Mij gedaan, dat Ik jou op deze aarde met
onbeloond kan laten! Eens in Mijn rijk in de hemel zul je daarvoor echter nog
een groter loon krijgen!
[10] Maar
omdat je nu je dochters weer volkomen gezond terug hebt, denk er dan aan, aan
wie Ik hen als bruid heb beloofd! De beide mannen Zijn weliswaar niet van
koninklijke afkomst, maar in zekere zin zijn zij nu Mijn zoons, -en dat moet
toch ook voldoende voor je zijn!"
[11] CYRENIUS
zegt: "Heer, Uw wil is voor mij een zeer welkom gebod, en ik zal voor mijn
beide schoonzoons wel middelen en wegen vinden waardoor zij zo'n plaats
krijgen, dat zij voor de arme mensen zowel geestelijk als lichamelijk zoveel
mogelijk van nut kunnen zijn!
[12] Maar,
liefste dochters, kom nu bij mij en laat je aan mijn hart drukken, want ik ben
nu toch een van de gelukkigste vaders op de gehele aarde! Hoe gelukkig zal je
moeder wel zijn jullie weer terug te hebben, want zij was ontroostbaar over
jullie! Als zij jullie ook nog zou kunnen zien, zou haar geluk nog groter zijn,
maar zij is bij al haar liefelijkheid toch blind. Als blinde werd zij mijn
vrouw, kreeg een tijdlang wel weer het licht in haar ogen terug, maar werd
later toch weer blind! Maar zij heeft zo'n ontwikkeld gevoel, dat ik erom kan wedden
dat zij jullie meteen zal herkennen! O, wat ben ik nu eindeloos gelukkig! Kom
hier, arme kinderen, ik zal jullie zoveel ik kan weer gelukkig maken!
[13] Als ik er nu aan denk hoe wij jullie op zee vonden drijven met de
haren aan elkaar gebonden! Als ik toen ook maar in de verste verte had kunnen
denken dat jullie mijn dochters waren, wat zou die aanblik mij dan ontzettend
ongelukkig gemaakt hebben! Nu pas, nu jullie weer leven, stelde de Heer mij
aan jullie voor om mij zo gelukkig mogelijk te maken! En nu ben ik het en
daarvoor o Heer, zij U alle lof en al mijn liefde!"
29 De bescheiden Zinka
[I] ZINKA komt
er bij staan en zegt: "Verheven heer en gebieder! Onder deze
omstandigheden, die ik van tevoren niet in het minst kon voorzien, komen de
zaken er ook wel heel anders voor te staan. Dat zijn nu geen koopmansdochters
uit Kapérnaum meer, maar dat zijn dochters uit het Romeinse keizerlijke huis.
Aan die boom groeien voor ons soort geen appels! Want voor zulke kinderen
moeten er ook weer kinderen zijn die van koninklijke ouders afstammen. Ik ben
slechts de gewone zoon van een Jood. Ik stam wel van Juda af, maar wat is dat
nu vergeleken bij u, een broer van de grote keizer Augustus, die dus behoort
tot de stam van de oudste patriciërs?! Bovendien bent u onmetelijk rijk en ik
heb slechts mijn karig toegemeten beloning voor heel veel werk.
[2] Ook al zou
Gamiëla mij oneindig gelukkig gemaakt hebben als ik haar nu als een hemels
wonder tot vrouw zou hebben gekregen, - toch kan en mag ik haar nooit tot vrouw
nemen nu zij als uw dochter zo hoog boven mijn onbeduidendheid staat! Verheven
heer, vandaag in uw zuivere geestelijke gestemdheid zou u haar wel aan mij
geven, maar morgen zou het u erg kunnen berouwen! En zou ik het u kunnen
beletten als u haar weer van mij af zou nemen Wat een woede en droefheid zou ik
dan ondervinden! Maar als ik haar tot vrouw kan nemen onder de volledige
verzekering dat zij van mij blijft, dan neem ik haar ook beslist en zal ik de
gelukkigste mens zijn. Maar eisen zal ik haar nooit, want ik ken mijn plaats en
ook de uwe.
[3] Bezorg mij
echter op Romeins gebied het een of andere kleine stukje grond, dan zal Ik dat
door de vlijt van mijn handen bewerken en daar met mijn medewerkers van leven!
Laat mij echter niet meer naar Jeruzalem gaan en niet meer in het Joodse land
blijven! Want met Herodes en met de tempel wil ik niets meer te doen
hebben!"
[4] CYRENIUS
zegt:. "Praat er maar niet meer over! Ik kan mijn Gamiëla Immers met meer
van je afnemen, want de Heer heeft haar in zekere zin eerder aan jou dan aan
mij geschonken, - en Zijn woord en uitspraken zijn mij heilig, meer dan.
heilig! Het minste wat de Heer ook maar wenst moeten wij doen, als wij op Zijn
heilige engelen willen lijken! Hier op deze wereld beteken ik nu wel wat zolang
Hij mij Iaat leven, maar aan de overzijde in het grote hiernamaals zijn wij
allen gelijk en onze huidige schatten blijven op de dode aardkorst achter en
worden voedsel voor de alles verslindende tijd.
[5] Laat mijn
hoge afkomst je daarom niet hinderen, want die heb ik slechts voor het welzijn
van de mensheid, voor zover dat in mijn vermogen ligt. En zou jij, die door de
Heer der oneindigheid, des levens en des doods speciaal aan mij bent
toevertrouwd, daarvan uitgesloten zijn? Nee, nee en nooit! Jij bent en blijft
mijn zoon!"
[6] Als ZINKA
deze woorden hoort, zegt hij: "Ja, waarlijk, zo kan slechts een hart
spreken dat God de Heer boven alles liefheeft! Wat de Heer wil dat wil ook ik
heel zeker, want Hij die de beiden heeft opgewekt, is de Heer Zelf daarvan ben ik
nu volledig overtuigd. En al zouden miljarden daar tegenin gaan: dan zal Zinkas
geloof nooit wankelen! Hem alleen zij
van nu af aan al mijn liefde en al mijn ware aanbidding! Hem zij alle eer van
eeuwigheid tot eeuwigheid!"
[7] Met deze
woorden valt Zinka voor Mij neer en zegt: "O Heer, vergeef mij al mijn
zonden, opdat ik als een gereinigd mens tot U kan bidden!"
[8] IK zeg:
"Sta.op, Mijn broeder! Je zonden zijn reeds lang door Mij ongedaan
gemaakt, want je hart kende Ik allang en Ik liet het tenslotte ook nog tot Mij
komen. Je was weliswaar uitgezonden om Mij gevangen te nemen en Ik liet Mij
door jou gevangennemen, -maar alleen voor je hart en tot je heil! Sta nu op en
wees in Mijn naam vol goede moed en word voor Mij een goed bruikbaar werktuig!"
[9] Zinka
staat op en begint dan pas goed na te denken over de grootte en de betekenis
van deze gebeurtenis. Pas nadat hij naast Mij plaats genomen zal hebben, zullen
we hem weer horen spreken. Want na Mathaël is het wel de grootste geest in ons
gezelschap.
30 Praten en doen
[I] Nadat wij
Zinka op deze wijze wat tot rust hadden gebracht, kwam Risa als tweede
schoonzoon van Cyrenius en begon zich op dezelfde manier te verontschuldigen.
[2] Maar
RAPHAËL klopte hem op de schouder en zei: "Vriend! Houd jij je maar aan de
waarheid in je hart, want je bent nog lang geen Zinka! Jij bent weliswaar goed
en eerlijk, maar zeggen moetje alleen maar dat, watje in je hart voelt! -
Begrijp je dat?"
[3] RISA zegt:
"Ja, hemelse vriend, ik begrijp watje mij hebt gezegd en ik zal als ik
ooit spreek, zeggen wat ik in mijn hart voel en er zal geen onwaarheid over
mijn lippen komen! Ik ben weliswaar nog jong en heb minder ervaring dan zoveel
anderen. Vooral met het vrouwelijk geslacht heb ik vrijwel geen ervaring en ik
was nog nooit verliefd op een meisje. Maar het trekt mij in mijn hart erg aan
en ik voel dat ik uitermate gelukkig zal zijn als de hemels mooie Ida mijn
vrouw zou worden. Ik voel echterook, dat ik bij dit geluk een ontzettend domme
indruk zal maken. Om die reden zou ik zelf het liever zonder dit geluk willen
stellen!
[4] Thans is
mijn liefde voor Ida nog lang geen hartstocht en ik zou nog met gemak van dit
toekomstige geluk kunnen afzien. Als ik echter later vuriger lief zal hebben en
het geluk mij dan toch niet ten deel zou vallen, zou mij dat buitengewoon veel
hartzeer geven, waar ik mij heel moeilijk overheen zou kunnen zetten. Daarom
zou ik willen dat de Heer en Cyrenius mij alle hoop op zo'n geluk zouden
ontnemen!
[5] Kijk,
hemelse vriend Raphaël, zo voel ik dat en dat heb ik nu ook gezegd! Als je mij
wat kunt helpen, doe dat dan voor het te Iaat is! Want juiste hulp moet ook op
het juiste moment verleend worden, -anders heeft zij weinig nut!"
[6] RAPHAËL
zegt: "Vriend, daarbij zul je van mij weinig of helemaal geen hulp nodig
hebben. Laat het dus maar zo zoals de Heer heeft bepaald! Je kunt weliswaar
overal van afzien - want tegen de menselijke vrije wil in bepaalt de Heer nooit
iets, behalve de maat en de vorm van het lichaam -; maar het schenkt de mens nu
juist niet zo bijzonder veel zegen als hij te weinig aandacht schenkt aan dat
wat de Heer, ook als is het maar met de geringste aanduiding, heeft aangeraden.
- Begrijp je dat ook?"
[7] RISA zegt:
"Ja, dat begrijp ik ook en daarom zeg ik alleen maar: "Des Heren wil
geschiede altijd, want wie Gods wil doet, kan onmogelijk ooit falen. God de
Heer moet toch wel het best weten waar wij mensen het meest baat bij hebben.
Daarom zal ik
dan ook van nu af aan alles steeds met de grootste dank in mijn hart aannemen
en dat doen wat de Heer zal voorschrijven! Wat de mens gemakkelijk kan doen,
omdat zijn hart hem daartoe aanzet, dat moet hij altijd doen en niet naast zich
neerleggen. Er is genoeg strijd bij andere zaken, waarbij de zwakke wil van de
mens moeilijk overwint. Als hij nu bij gemakkelijke en prettige zaken ook
weinig wil toont, zal hij in de ware deugd zeker weinig vooruitgang boeken!
-Heb ik juist geredeneerd of niet?"
[8] RAPHAËL
zegt: "Ongetwijfeld, maar laat je ook nog gezegd zijn dat het beter is
veel en goed te doen, dan veel en goed te spreken! Als de mensen je veel goede
dingen zien doen, zullen velen het je ook nadoen. Maar als zij je veel en goed
horen spreken, zullen zij je dat ook na willen doen. Omdat echter velen de ware
wijsheid niet hebben om werkelijk goed te kunnen spreken, zullen zij zeker
onzin uitkramen en daardoor veel zwakke harten schaden en ook zichzelf, omdat
zij daardoor hoogmoedig en ingebeeld worden. Door onnodige lust tot spreken
worden mettertijd allerlei valse leren verspreid en wordt de arme mensheid
verblind en in diepe duisternis gedompeld, zodat het later moeilijk is hen weer
te verlichten. Maar door veel goeds te doen, krijgt de mensheid edele en open
harten. Een edel en open hart is zonder meer de beste kweekplaats voor de ware
wijsheid en zal ook daar goed en juist weten te spreken waar dat nodig zal
zijn.
[9] Ik heb je
dit gezegd omdat je vaak te veel wilt zeggen terwijl je nog lang niet alles
bezit wat voor een echt goede toespraak nodig is. Spreek daarom weinig, maar
luister en doe daarentegen des te meer, dan zul je ook een echte leerling van
de Heer zijn, geheel volgens Zijn wil en naar Zijn welgevallen!
[10] Zij die
eens spreken en prediken moeten, zal de Heer daarvoor Zelf wel uitkiezen.
Degenen die Hij echter niet Zelf zal uitverkiezen om te spreken en te leren,
zijn door Hem alleen bestemd voor de toepassing van Zijn woord en Zijn leer, en
die moeten daarom altijd slechts dat doen waartoe zij door de Heer zonder meer
bestemd zijn. Dan zullen zij zich altijd kunnen verheugen in het welgevallen
van God en in de een of andere bijzondere genade. Zeg dat ook tegen je vrienden
en ambtsbroeders, want ook onder hen zijn er die er zich nog veel op laten
voorstaan dat ze ordelijk en vlot kunnen spreken! Ook zij zijn door de Heer
niet voor het spreken, maar alleen voor het doen bestemd.
[11] De Heer
laat je nu aards gelukkig worden, opdat je eens heel veel goeds kunt doen. Zou
de Heer je echter geroepen hebben om redenaar of leraar te worden, dan zou Hij
tegen je zeggen: 'Kom en volg Mij waarheen Ik ga en leer alle wijsheid van het
rijk van God kennen! ' Want kijk, voor het spreken en leren wordt meer verlangd
dan voor het doen, en toch is het doen de hoofdzaak -en zijn woord en leer
slechts de wegwijzer daarheen!
[12] Zie eens
hoeveel de Heer met Cyrenius opheeft. Dat is echter beslist niet vanwege het
goede spreken, maar vanwege het goede en veelvuldige, onbaatzuchtige doen! Wie
echter veel goeds en edels doet, kan als dat ergens nodig is, ook wel goed en
juist spreken; want een open en edel hart is nooit zonder licht uit de hemelen.
Wie dat echter heeft vanwege zijn vele goede en edele daden, zal ook altijd
weten waar, wanneer en hoeveel hij moet spreken. - Beste Risa, is het je nu ook
voldoende duidelijk wat ik tegen je heb gezegd?"
[13] RISA
zegt: "Hoe zou ik dat niet hebben kunnen begrijpen. Je hebt toch de
zuivere waarheid gesproken, en die is altijd voor iedereen goed te begrijpen!
Ik zal mij altijd strikt aan deze woorden van jou houden. Wat ik nu echter van
je gehoord heb, zal ik direkt ook aan al mijn metgezellen doorgeven. Ik zou
alleen nog willen weten of Zinka ook alleen maar voor het doen of daarnaast ook
voor het leren is geroepen!"
[14] RAPHAËL
zegt: "Vriend Risa, tussen jouw en Zinka's ervaringen bestaat een heel
groot verschil! Hij is een grote ziel die van boven komt en die vele en
belangrijke ervaringen heeft opgedaan hoewel hij slechts ongeveer tien jaar
ouder is dan jij. Daarom zal hij door de Heer ook aangesteld worden om te doen
en te spreken. Zodra jij echter ook veel ervaring opgedaan zult hebben, zul je
ook goed gaan spreken en lesgeven. Maar doe eerst ervaring op en wordt rijk aan
goede en onbaatzuchtige daden!"
31 Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa
[1] Risa grift
dat diep in zijn hart en gaat naar zijn metgezellen, die hem met zijn geluk
feliciteren. Hij spreekt hen echter toe en deelt hun woord voor woord mee wat
hij van Raphaël heeft gehoord.
[2] Aan het
einde zei Hebram tegen hem: "Dat is een heerlijke toespraak, die van God afkomstig
lijkt. Maar er is wel wat op aan te merken, zoal niet op de toespraak zelf, dan
wel op degene die haar hield. De toespraak bevatte veel gedenkwaardige, ware
woorden, die in de goede opeenvolging na elkaar gezegd werden, maar de spreker
heeft daarmee echter het woord voor de daad laten gaan! Ondanks dat ben ik het
er wel mee eens, want iedere goede daad moet toch altijd vooraf worden gegaan
door een goede leer, omdat degene die handelt anders onmogelijk de een of
andere richting kan krijgen voor zijn doen en laten.
[3] Maar in de
grond van de zaak heeft Raphaël toch gelijk, want de mens weet al gauw
voldoende om te bepalen wat goed en juist is. Eenvoudige wetten zeggen hem dat!
Als zijn wil maar goed is, blijft het juiste handelen niet achterwege. Maar het
weten alleen schijnt mij toch een te geringe beweegreden voor het goede
handelen te zijn, vooral bij zeer op het materiële gerichte mensen die zich
maar al te gemakkelijk door een onbeduidend materieel voordeel bij de neus
laten nemen en tot kwade handelingen worden verleid. Daarom is het nodig de
beginleer zo ver uit te breiden dat de leerlingen door heldere, overtuigende
en onomstotelijke bewijzen motieven krijgen om het goede te doen. Tevens moet
het de leerlingen vrijwel net zo onmogelijk voorkomen om daartegen te zondigen,
als zonder schip de zee te willen oversteken.
[4] Als men
dat bij een leerling eenmaal bereikt heeft, is het echte goede handelen een
vrij eenvoudige zaak. Maar zonder de daarbij gegeven overtuigende en juist
gebleken beweegredenen zal het altijd een probleem blijven. Men ziet het goede
er wel van in, maar omdat het handelen ernaar veel moeilijkheden en
zelfverloochening met zich meebrengt, leeft men een gemakkelijk leventje in
gezapige luiheid en noodlottige zelfzucht, en het vele en goede doen laat men
voor wat het is. Men volgt onbekommerd zijn dierlijke lusten en is na dertig
jaar nog dezelfde dierlijke mens die men eigenlijk in de wieg al was. Daarom
behoren volgens mijn bescheiden mening bij de leer van het goeddoen, ook de
hierboven aangegeven bewijzen, en die vereisen veel meer dan alleen maar te
zeggen: 'Dit en dat moet je doen omdat het goed is, en dit en dat moet je laten
omdat het slecht en kwaad is!"'
[5] RISA zegt:
"Je hebt helemaal gelijk. In de aard van de zaak zeg je toch niets anders
dan wat Raphaël ook al overduidelijk heeft uitgelegd, namelijk dat slechts
diegene moet lesgeven en spreken, die door de Heer daartoe geestelijk is
geroepen. Zo'n leraar zal zijn leerlingen bij de leer wel de nodige bewijzen
leveren en hen daardoor tot handelen aanzetten, zoals ook mij de toespraak van
de engelonverbiddelijk tot handelen heeft aangezet. Als wij beiden echter nu
als leraar op zouden treden, zouden wij zeker veelonzin uitkramen, en wanneer
er dan een scherpzinnige en goed van de tongriem gesneden spreker zou komen en
met ons zou beginnen te argumenteren, zou hij ons tenslotte in de war brengen,
en misschien dansten wij op 't laatst nog naar zijn pijpen! Als wij echter goed
handelen, dan kan hij daar met alle verstandelijke beredeneringen ter wereld
niets tegenin brengen. Daarom is voor velen het doen beter dan het lesgeven.
-Is je dat soms nog niet geheel duidelijk?"
[6] HEBRAM
zegt: "O ja, nu wel en eerder ook al, en zo is het goed! Wat is de mens
toch vreemd, - dat merk ik aan mijzelf! Denk je eens in: "Wat vonden wij,
die toch vaak genoeg de Schrift lazen en bestudeerden, al die wonderbaarlijke
vertellingen, gebeurtenissen en hier en daar aangetroffen lessen onbegrijpelijk
verheven, en wat boezemden zij ons een grote, diepe eerbied in! Over de hier en
daar beschreven, werkende geest van God durfden wij uit blinde, grote eerbied
tenslotte helemaal niet meer te spreken! Als wij iets lazen over een verschenen
engel ging het ons door merg en been! Mozes was zo groot voor ons, dat bijna
alle bergen zich voor zijn naam schenen te buigen!
[7] Nu staan
wij hier voor dezelfde God die donderend op Sinaï Zijn wetten gaf! Dezelfde
engel die de jonge Tobias heeft geleid, bevindt zich temidden van ons als een
heel gewoon mens en leert ons met vriendelijke woorden de wil van de Heer beter
kennen! Daarbij gebeuren er nog onophoudelijk de ongelofelijkste wonderen, -
maar ons komt dat alles al zo gewoon voor, alsof wij al van kind af aan daarmee
zouden zijn opgegroeid! Zeg mij eens wat de reden daarvan kan zijn!
[8] Van pure
verbazing en aanbidding zouden wij nu zo'n beetje uit ons vel moeten springen,
- maar in plaats daarvan zijn wij al zo bot als een verroest zwaard van een
oude soldaat! Waar komt dat door, wat is de reden daarvan? Als ik daaraan denk,
zou ik mij van ergernis het hoofd van de romp kunnen scheuren!"
[9] RISA zegt:
"Maak je daarover niet druk, vriend! De Heer zal het zo willen; want als
wij steeds in alle staten zouden zijn, zou ons erg veel ontgaan wat hier plaats
vindt en gezegd wordt. De Heer weet echter hoe Hij onze gemoederen binnen de
perken moet houden en daarom kunnen wij alles wat hier gebeurt en in ons
bijzijn wordt gesproken -ook als is de aard daarvan nog zo onbegrijpelijk en
verheven -, heel koelbloedig aanzien en aanhoren en het ons ook des te dieper m
de ziel inprenten. Als dit allemaal voorbij zal zijn, zal het onze harten
beslist reusachtig in beroering brengen! O, dat zal niet uitblijven! Maar voor
nu is het zo beslist veel beter! - Heb jij daar soms een andere mening
over?"
[10] HEBRAM
zegt: "Totaal niet, - jouw mening is weer volkomen juist en het is wel
zeker dat het zo is! Maar het is toch ook niet slecht om jezelf ervoor te
berispen dat je je bij deze unieke, buitengewoon heilige gelegenheid maar nauwelijks
en veel te weinig gesticht voelt, terwijl de gelezen bijzondere dingen van
eertijds je juist zo diep hebben gegrepen en vaak in verrukking hebben
gebracht. Als deze geestelijke vervlakking alleen aan ons zou liggen, zou ik
dat als een grote en uiterst grove levenszonde moeten zien. Als echter volgens
jouw mening de Heer door Zijn almachtige wil in ons alles zo regelt, moeten wij
Hem daarvoor dankbaar zijn en alles wat Hij zegt en doet des te serieuzer en
dieper in ons zelf overwegen, en er goed over nadenken hoe wij Zijn woord
volledig in praktijk kunnen brengen. Maar dat Zinka zo'n grote geest is -hij
was en is toch slechts een opperdienaar van Herodes! -, is mij een raadsel!
Waar heeft hij dan zijn meerdere wijsheid opgedaan en zich de vele ervaringen
eigen gemaakt?"
[11] RISA
zegt: "Dat zou ik niet weten, maar zo'n hoge heer als Herodes zal zijn
dienaar zeker uit en te na getest hebben aleer hij hem tot eerste en hoogste
van zijn dienaren benoemd heeft. Bovendien was Zinka volgens eigen getuigenis een
speciale vriend van de profeet Johannes en heeft hij beslist veel van hem
gehoord wat ook van groot levensbelang was, en daarom is het niet zo verwonderlijk
dat hij wijzer is dan één van ons. Hij zal echter over nog iets een toespraak
houden, waarnaar ik erg benieuwd ben. - Maar nu schijnt de Heer wat te willen
zeggen, laten we daarom stil zijn, want uit ons gepraat komt toch al niet zo
veel verstandigs te voorschijn!"
32 Een gebeurtenis uit Jezus' jongelingsjaren
[1] Tijdens
het gesprek tussen de twee geef Ik de beide tot leven gewekte meisjes de
gelegenheid om Mij als degene te leren kennen die enige maanden geleden ook in
Kapérnaum een paar doden had opgewekt. De beiden herkenden Mij weldra als
zodanig en zij kenden ook Maria en de anderen uit het huis van Jozef. Gamiëla
vertelde ook, dat zij zich nog heel goed konden herinneren dat de oude
meestertimmerman Jozef met zijn zes zoons bij hun pleegvader in Kapérnaum een
geheel nieuwe schaapstal had gebouwd. Zij herinnerde zich nog dat zij Mij Zelf
als jongste van de zonen van Jozef bij het werk had gezien. Destijds had zij
natuurlijk met vermoed dat in Mij de geest van de Allerhoogste verborgen lag.
[2] Maar IDA
zei daarop: "Toch wel, lieve zuster! Op de laatste avond, toen de bouw
gereed was en onze pleegvader de oude Jozef het werk betaalde maar op zijn
koopmansmanier daarbij ettelijke groschen aftrok, ging deze heilige naar de
koopman toe en zei: 'Doe dat niet, want dat zal u geen zegen brengen! U bent
weliswaar heiden, maar u gelooft aan de God der Joden. En weet, deze machtige
God woont in Mijn hart en als Ik het Hem vraag, geeft Hij Mij dat wat Ik heb
gevraagd! Hij woont ook in het hart van allen die rechtvaardig voor Hem zijn,
en verhoort gaarne hun vragen. Als u hardvochtig zou zijn tegen Jozef, die
zwaar werk bij u moest verrichten, dan zou Ik Mijn God en Vader vragen om het u
te vergelden en u zou daarvoor weldra heel slecht beloond worden! Bedenk dat
het niet goed is diegenen te beledigen waar God één mee is!' Maar mijn
pleegvader had daar geen oren naar en hield vast aan zijn korting. De oude
timmerman zei echter: 'Luister, ik ben eerlijk en zeg het u eerlijk: Die paar
groschen maakten juist mijn hele winst uit bij dit zware werk en daarmee zou ik
mijn huishuur hebben kunnen betalen! Maar omdat u, een rijk mens, daar zoveel
waarde aan hecht, mag u ze houden, u behoudt ze echter onrechtmatig en dat is
nooit goed!'
[3] Ik, Ida,
huilde echter van verontwaardiging over de verstokte hardheid van mijn vader.
Ik ging naar mijn kamer en haalde al mijn spaargeld en Gamiëla deed daarna
hetzelfde en wij stopten zo bij de oude Jozef heimelijk ongeveer honderd
groschen in zijn gereedschapsmand. Niemand merkte dat behalve U, o Heer! En U
zei toen: 'Maar, jullie beide meisjes zal eens rijkelijk vergolden worden wat
je nu aan goeds aan ons hebt bewezen! ' Bij deze woorden zag U er verheerlijkt
uit. Toen stonden jullie op en verlieten ons huis. Het was laat in de avond en
jullie hadden te voet nog ettelijke uren te gaan naar Nazareth. Ik zei toen
tegen U: 'Zou U vannacht niet liever hier blijven in plaats van de onveilige,
verre weg te gaan, vooral nu de nacht zo duister is omdat dikke onweerswolken
de hemel bedekken en er ook onweer op komst is?' Toen zei U iets wat ik nooit
heb vergeten: 'Wie de dag heeft gemaakt, beheerst die en wie de nacht heeft
gemaakt, beheerst die ook, daarom heeft de Heer van dag en nacht, noch de dag
noch de nacht te vrezen! Ook het onweer valt onder de macht van dezelfde Heer,
die de wereld niet kent. Noch de nacht, noch het onweer zullen ons schade
kunnen berokkenen! Vaarwel, engeltjes!' Toen verlieten jullie ons huis en de
hemel mag het weten, -maar jullie waren nauwelijks over de drempel of er was al
geen spoor meer van jullie te ontdekken!
[4] O, ik heb
vaak aan U, o Heer, gedacht, - maar daarna kon ik U tot nu toe nergens meer
ontmoeten! Maar Uw woorden met betrekking tot onze pleegvader zijn in dezelfde
nacht nog op verschrikkelijke wijze uitgekomen! Er kwam een ontzettend onweer,
de bliksem sloeg driemaal in de nieuwe schaapstal, waarin zich reeds op de dag
van gereedkomen zeventienhonderd prachtige schapen bevonden. Alles verbrandde
binnen een paar uur en ondanks alle moeite kon er niets worden gered! Toen
betreurde onze pleegvader het dat hij de trouwe timmerman zo'n onrecht had aangedaan,
want hij zei zelf: 'Deze straf wordt mij van boven opgelegd omdat ik haar
verdiend heb. Ik zal nooit weer in mijn huis een trouw arbeider ook maar een
stater van de welverdiende, aangenomen som inhouden! ' Hij hield ook woord. De
stal liet hij evenwel op dezelfde plaats niet weer opbouwen, maar op een andere
plaats liet hij een stuk grond van honderd morgen stevig omheinen en daarop
slechts een hut zetten voor tien herders en schapewachters. De oude timmerman
uit Nazareth zagen wij nooit meer terug. Hij moet al vlug daarna gestorven
zijn, want hij zag er destijds al erg zwak uit.
[5] ongeveer
een half jaar daarna kwamen wij op de grote markt van Nazareth en deden ons
uiterste best om iets over de oude timmerman en zijn zoons te weten te komen,
maar men zei dat men hen ver weg ontboden had om een aantal huizen te komen
bouwen, -en wij gingen dus geheel onverrichter zake weer naar Kapérnaum terug.
Later hoorden wij echter niets meer van de timmermansfamilie. Onze pleegvader
moet op een keer, ongeveer drie jaar later, achterhaald hebben dat Jozef voor
een groot werk naar Hoognazareth gegaan moet zijn, dat in de richting van
Samaria in het gebergte ligt. Wij kregen echter niemand van zijn familie meer
te zien! En toch zou ik met de jonge timmerman, die naar mijn weten Jezus
heette, zo erg graag nader kennis gemaakt hebben!
[6] Maar, -
wat ons toentertijd niet meer vergund was, dat heeft U, o Heer, wonderbaarlijk
tot nu voor ons bewaard! Nu pas is ons ook een licht opgegaan over de door U zo
geheimzinnig gesproken woorden op de avond waarop jullie in die stikdonkere
nacht ons huis verlieten! Nu weten wij wie de Heer van de dag, van de nacht en
van het onweer was en is! Maar nu brengen wij U nog eenmaal met hart en mond
onze dank voor al de onnoemelijke genadegaven en weldaden die U, o liefste Heer
Jezus, ons zonder enige verdienste onzerzijds heeft bewezen!"
[7] IK zeg:
"O, zo helemaal zonder verdienste zijn jullie volstrekt niet. Denk maar
eens aan wat je voor de oude Jozef hebt gedaan! Hoe zeer kwamen jullie honderd
groschen hem te pas, toen hij die de volgende morgen in zijn gereedschapsmand
vond! Hij dacht eerst dat jullie pleegvader dat heimelijk had gedaan, maar hij
werd door Mij al gauw uit de droom geholpen. Hij prees jullie goede hart zeer
en Ik beloofde hem dat Ik jullie Zelf die goedheid veelvoudig zou vergelden.
Daarom deed het Mij erg veel genoegen jullie nu het leven en je ware ouders
terug te geven. Ga nu vooral naar hem toe en maak hem blij, want zijn vreugde
is ook Mijn vreugde!"
[8] Toen gingen
de meisjes naar Cyrenius en omarmden hem, en van vreugde huilde hij als een
kind.
33 De belofte van Cyrenius
[I] Pas toen
CYRENIUS zijn vreugdetranen na een poosje had uitgehuild, daarbij krachtig
bijgestaan door de beide dochters en Zinka en de ook naderbij gekomen Risa,
kwam hij weer naar Mij toe, omarmde Mij en zei snikkend: "O eeuwige,
zuivere liefde! Wie zal U dan niet boven alles liefhebben?! O Heer, o Vader,
hoe goed en hoe heilig bent U eigenlijk! O Heer, laat mij in mijn liefde sterven!
[2] Heer en
Vader! Reeds zolang ik de onmetelijk grote genade geniet U vanaf Uw aardse
geboorte te kennen, heb ik U ook steeds liefgehad en U was steeds het punt waar
al mijn gedachten om draaiden! Maar ik was niet altijd even sterk meester over
mijn innerlijke wereld en over de wereld buiten mij. Maar nu geloof ik echter
door Uw genade en liefde de nodige kracht gekregen te hebben om onder alle
omstandigheden volgens Uw heilige wil, als mens de hele rest van mijn
levensdagen te kunnen doorlopen.
[3] Ik heers weliswaar
merendeels over heidenen, waarvan ik jammer genoeg ook nog hier en daar de
godenleer moet beschermen -hetgeen een groot kwaad is; maar een boom valt niet
met de eerste slag. Ik zal er echter mijn uiterste best voor doen en trachten,
tenminste binnen mijn gezagsgebied, de kennis van de enig ware en levende God
onder de betere heidenen zoveel als maar mogelijk is te verbreiden!
[4] Met de
priesters zullen we wel de grootste moeite hebben, want deze kaste leeft al
verscheidene eeuwen van hun volksmisleiding. De ouden zullen wel bliksem en
donder van de hemel afroepen en de jongeren zullen daarbij grimmige gezichten
trekken, maar tenslotte zullen zij wel gedwongen zijn hun oude gewoonte te
laten varen en op ons nieuwe terrein aan het werk te gaan. Het verdrietigste
voor de eerlijke mensen op deze aarde is echter dat men de leugen snel en
zonder enige moeite vindt, maar de waarheid slechts kan bereiken door zeer
moeitevol te zoeken, dat niet zelden gepaard gaat met vele en grote gevaren.
[5] De oude
Egyptenaren hadden hun scholen zeer voorbeeldig ingericht. Wie alleen maar iets
voor zijn uiterlijke levensomstandigheden wilde leren, moest zijn tarief
betalen en kreeg dan de vele voordelen te zien. Wie echter kwam om de waarheid
die de voorwaarde is voor het innerlijke leven, te zoeken en te vinden, werd in
zijn verdachte zoeken op een haast ongelooflijke wijze het vuur aan de schenen
gelegd. En als hij de grote levenswaarheid gevonden had, moest hij priester
blijven en dure eden zweren dat hij van dat wat hij ontdekt had, geen enkele
leek ook maar een woord zou vertellen !
[6] Zodoende
was de heilige waarheid altijd moeilijk te bereiken, terwijl het regiment der
leugen gratis over de gehele wereld een hoge borst opzette. Omdat de oude
leugen steeds de scepter over de mensen heeft gezwaaid, zijn de mensen aan de
leugen gewend geraakt. Zij is hun tot een tweede natuur geworden, hetgeen des
te gemakkelijker ging omdat heel velen, hoewel niet allen, zich daar heel wel
bij hebben bevonden en nog bevinden. Nu, het opgeven van de leugen zou naar
mijn mening, op zich niet zoveel bezwaren opleveren; maar het opgeven van de
tot dusverre genoten voordelen des te meer!
[7] Maar heb
geduld, -alles komt nog in orde! Beloof en geef de priesters andere voordelen.
Toon deze kaste, die toch al geen geloof heeft, vriendelijk onder vier ogen de
waarheid en maak dan met h~n een overeenkomst -tenminste met het betere deel
-voor de verspreiding van de waarheid. Dan geloof ik dat op deze manier het
voorheen grootste probleem tot minimale proporties teruggebracht kan worden. Of
men echter ooit op aarde de leugen geheel uit zal kunnen bannen is een heel
andere vraag! Goede en rechtschapen mensen met van waarheid vervulde zielen
zullen er zeker alles aan doen om in ieder geval hun buren een beter inzicht te
geven. Kortom, om zulke lichtgevers zal het altijd behoorlijk licht zijn. Maar
verder van de lichtbron verwijderd zal het dan al weer duisterder worden. En
heel ver weg, zowel in ruimte als tijd, zal zoals thans, het diepst van de nacht
haar scepter zwaaien!
[8] Zo denk ik
er over. U, o Heer, zou het misschien wel kunnen veranderen, maar U weet ook
waarom het op deze aarde zo moet zijn! Daarom geschiede ook altijd slechts Uw
alleen heilige wil!"
34 De wet van 'gij moet' en 'gij zult'*
(* De wet van het 'moeten' als oorzakelijk gevolg en
de wet van het 'gij zult', het moeten uit ethische gronden.)
[1] IK zeg:
"Beste vriend! Jouw opvattingen bevallen Mij erg goed en de heilige Vader
in de hemel beleeft steeds een ware vreugde als Zijn kinderen wijs overleg met
Hem plegen. Er zijn echter bepaalde zaken die nu eenmaal zijn moeten zoals ze
zijn, en om een bepaald doel te bereiken moet iets gebeuren zoals het gebeurt,
omdat anders dat doel onmogelijk bereikt zou kunnen worden.
[2] Daarom heeft
God een tweevoudige wet gegeven. De ene is puur mechanisch en heet 'Het moet!'.
Volgens deze wet ontstaan alle vormen en hun structuren waaruit vervolgens de
deugdelijkheid van de vorm blijkt. Aan deze mechanische wet kan eeuwig niets
veranderd worden. De andere wet heet echter 'Gij zult!'. En alleen daarop heeft
de levensleer betrekking!
[3] Volgens de
wet van het leven kun je alle deeltjes van een geheel verdelgen, verwoesten of
zelfs vernietigen zonder dat het veel uitmaakt. Wat vrij moet worden, moet ook
reeds in zijn eerste ontwikkeling vrij zijn! Ook al misvormt het zich in zijn
vrije innerlijke bestaan geheel en al, dan kan het toch 'de wet van het moeten'
waaronder het valt niet opheffen. Want binnen de vorm blijft steeds de kiem
bewaard, die weer opnieuw in de juiste orde uitbot, dat wat in de vrije
levenssfeer bedorven is weer vastpakt en in de juiste orde terugbrengt.
[4] Zo zie je
volkeren op aarde die wat hun ziel betreft geheel verdorven zijn maar uiterlijk
onveranderd gebleven zijn, en als je naar hen kijkt moet je toegeven dat het
mensen zijn. Hun zielen zijn echter vervormd door allerlei leugens, valsheid en
verdorvenheden. Op het juiste tijdstip laat Ik iets meer warmte in de
levenskiem doordringen en deze begint te groeien, verteert de oude wanorde van
de ziel zoals de graswortel de reeds vervuilde waterdruppel, en dan ontstaat
hieruit een heel gezonde, levenskrachtige en in alle delen zuivere grashalm met
bloem en zaad.
[5] Om die
reden moeten jullie nooit een te hard oordeel over een verdorven volk vellen!
Want zolang de vorm blijft, blijft ook de reine kiem in de mens en als die
blijft, kan ook een duivel nog een engel worden!
[6] Gewoonlijk
zijn verkeerde leraren, of heers en hebzucht van een kleine groep die meer
macht heeft, of een tijdelijke inbezitneming door boze geesten die het lichaam
en de zenuwgeest van de mensen besluipen, meestal de oorzaak van het verderf
van de mensen en hun zielen. Maar dat de binnenste levenskiem mogelijkerwijze
totaal verdorven zou kunnen worden, daarvan kan geen sprake zijn.
[7] Kijk naar
Mathaël en zijn vier metgezellen; hoe waren die door de boze
geesten toegetakeld! Ik verloste de vijf daarvan en
wekte de levenskiem in hen op, en zie eens wat een volmaakte mensen het nu
zijn!
[8] Natuurlijk
zijn er verschillen onder de mensen! Sommige zielen zijn van boven afkomstig.
Die zijn sterker en de kwade geesten van deze aarde kunnen hen minder of ook
wel niet deren. Die zielen kunnen dan ook een zwaardere beproeving tijdens het
leven in het vlees verduren zonder ook maar enige schade van betekenis te
lijden. Wordt bij hen de geest, dat is de verborgen kiem van het oerleven,
gewekt en doordringt deze dan met zijn eeuwige levenswortels de ziel door en
door, dan wordt het slechts geringe verdorvene aan zo' n ziel meteen genezen en
de gehele mens is dan volmaakt, -zoals je dat bij Mathaël, Philopold en nog
ettelijke anderen kunt zien.
[9] Sommige
mensenzielen zijn zelfs voormalige, hemelse engelen geweest. Wel, bij die kan
niet zo gemakkelijk iets bedorven worden! Johannes de doper en verscheidene
profeten zoals Mozes, Elia, Jesaja en nog een aantal anderen kunnen je als
voorbeeld dienen, en er zijn er thans nog een aantal op aarde die uit de
hemelen zijn gekomen om hier met Mij de smalle weg van het vlees te volgen.
Zulke mensen zijn in staat een behoorlijk zware beproeving in het vlees te
doorstaan en verdragen deze ook altijd met de grootste opoffering."
35 Verschillen tussen de zielen op aarde
[I] (De Heer:)
"Bovendien bestaan er tussen de zielen die van boven komen ook nog
verschillen doordat sommige van hen uit de volmaakte zonnewerelden komen. Zij
zijn sterker dan degenen, die van de kleine, op deze aarde gelijkende planeten
hierheen komen om op deze aarde het kindschap van God te bereiken.
[2] Hoe
onvolmaakter een planeet is, des te zwakker zijn ook zijn emigranten. Deze
hebben weliswaar een minder zware levensproef af te leggen, maar kunnen toch
aan hun ziel meer schade lijden. Zij hebben evenwel een sterke oerlevenskern in
zich, en als die op de juiste wijze gewekt wordt, zijn de zielen daarna toch
ook weer snel helemaal levenskrachtig.
[3] Tenslotte,
en dat komt het meest voor, zijn er zielen die vanaf hun oerbegin uit deze
aarde stammen. Zij zijn oorspronkelijk geroepen tot het kindschap van God. Zij
zijn de zwaksten en lopen de meeste kans geheel te gronde gericht te worden.
Dat zal echter niet zo gemakkelijk gebeuren, omdat er zich altijd op iedere
honderd wel één of twee sterken van boven bevinden, waardoor de zwakke zielen
beschermd en ervoor bewaard worden om totaal onder te gaan. Ook al zijn
daarbij zeer afgedwaalde schapen dan worden zij te gelegener tijd toch weer
teruggevonden.
[4] Maar
iedere ziel hoe zwak, onmachtig, geschonden en bedorven ook - heeft de
oerlevenskern in zich die nooit verloren kan gaan. Als de ziel binnen de juiste
tijdsduur maar zover is gebracht dat haar innerlijke oerlevenskern in haar kan
worden gewekt, dan is zij vanaf dat moment ook zalig en in alle dingen sterk in
de liefde en de wijsheid. Dan is zij net zo goed een kind van de Allerhoogste,
als een mens geworden engelgeest, of een ziel uit een centrale zon, of uit een
geringere planetaire zon, of uit het één of andere, buitenaardse, elders
gelegen, donkere en op zichzelf lichtloze aardbol, waarvan er in de wijde
schepping meer zijn dan het zand in de zee en al het gras op de aarde.
[5] Wie van
jullie bijvoorbeeld al een meer volmaakt mens is, kan een zondaar en echt
dierlijk mens, hoe dom en bijgelovig deze ook is, zijn handen opleggen, of hem
zacht van de neuswortel over de slapen naar beneden strijken tot in de
maagholte, dan wordt die mens daardoor in een magnetische slaap gebracht. In
deze slaap wordt zijn ziel, ook al is zij nog zo verward, bevrijd van
lichamelijke kwelgeesten en de oerlevenskiem oefent dan meteen gedurende korte
tijd haar invloed uit in de ziel.
[6] Als je dan
vragen stelt aan degene, die op die wijze in slaap is gebracht, zul je
antwoorden krijgen waar je wijsheid zich buitengewoon over zal verbazen!
[7] Als na
korte tijd zo'n mens op eigen wens, die men op dient te volgen, weer in het
aardse leven is teruggebracht, is de oerlevenskiem weer in zijn oude rust
teruggekeerd en de ziel valt dan weer terug in haar oude banden met het lichaam
en herinnert zich niets van wat er met haar tijdens de magnetische slaap van
haar lichaam is gebeurd. Zij weet geen jota van alle wijsheden die zij met haar
lichamelijke mond heeft uitgesproken en is dan zelf weer net zo onverstandig en
bijgelovig als zij voordien was.
[8] Laat dit
een bewijs voor jullie zijn, dat eigenlijk geen enkele ziel zo te gronde kan
gaan dat zij nooit te genezen zou zijn.
[9] Weliswaar
zal voor menige ziel een geruime tijd hier, en nog langere tijd in het
hiernamaals nodig zijn voor zij die zelfstandige, gezonde stevigheid zal
bereiken die nodig is om de levenskiem geheel in zich op te wekken en zich
daardoor in alle delen te laten doordringen. Maar dit levensproces voor onmogelijk
of ondenkbaar te houden bij een ziel die grondig bedorven lijkt te zijn, zou
een even grote zonde tegen Gods liefde en wijsheid zijn, als te menen dat een
als verdoemd beschouwde ziel op zichzelf een produkt van de hel zou zijn, en
haar met veroordelende, wereldse ogen te zien als een reusachtige, ondoordringbare
kluwen van zonden."
36 Zielsziekten en hun behandeling
[1] (De Heer:
) "Veroordeel de mensen daarom niet, opdat je tenslotte niet een oordeel
over jezelf afroept!
[2] Zou het
geen onmenselijke dwaasheid zijn om een lichamelijk ziek mens te veroordelen en
een gewetenloze straf over hem uit te spreken omdat hij ziek en ellendig is
geworden? Maar de dwaasheid is nog veel groter en nog veel onmenselijker als
jullie een zielsziek mens veroordelen en verdoemen omdat zijn zielom de
genoemde redenen zwak en ziek is geworden!
[3] Volgens
jullie wetten en bepalingen noemen jullie zulke mensen misdadigers en je
onderwerpt ze aan onverbiddelijke, harde straffen. Maar wat doen jullie op die
manier? Jullie straffen een ziel omdat zij eigenlijk buiten haar schuld ziek is
geworden! Vraag jezelf dan eens af, wat voor indruk jullie rechtspraak op God
moet maken.
[4] Vraag
jezelf eens af, Mijn mensvriendelijke Cyrenius, wat je zonder Mij, als Romeins
opperrechter en als machthebber over leven en dood met de vijf voornaamste misdadigers
gedaan zou hebben? Wel, je zou je hebben laten vertellen dat zij gewetenloos en
verdorven gehandeld hadden en vervolgens alle vijf aan de kruisdood hebben
overgegeven! Zou het ooit in je zijn opgekomen dat achter deze vijf zulke
geesten konden wonen? O nee! Daar zou je nooit opgekomen zijn!
[5] Je zou
hen, ten zeerste verbolgen over hun misdaden, heel koelbloedig ter dood hebben
veroordeeld en daarbij zou je nog de geruststellende mening zijn toegedaan, dat
je God en de mensheid een goede dienst had bewezen! Maar wat een schade zou je
de mensheid hebben aangedaan door zulke geesten van de aarde te verdelgen, die
nu volkomen genezen -naar ziel en lichaam -als voorjaarszonnen de mensen van de
aarde beschijnen en vele duizendmaal duizend mensenharten tot het goede en ware
zullen verwarmen en tot leven wekken! Van nu af aan zul je natuurlijk wel
anders handelen, maar vroeger zou je onverbiddelijk zijn geweest!
[6] En weet
je, zo staat het er met alle wereldse rechtspraak op de lieve aarde voor! Voor
de lichamelijke ziekten en gebreken zijn er dokters te vinden die allerlei
medicijnen bereiden. Alleen voor de ziekten der arme zielen zijn er geen andere
doktoren en geneesmiddelen dan eerst een heel zwaar boek vol wetten die vaak
zeer moeilijk te houden zijn -en achter de wetten het rechtsprekende zwaard!
[7] Zou het
dan niet mooier, verstandiger en menselijker zijn om meer doktoren en
medicijnen voor ziek geworden zielen beschikbaar te stellen dan voor hun
lichamen, die in korte tijd voedsel voor de wormen worden?!
[8] Dat een
ver gevorderde zielsziekte moeilijker te genezen is dan menige lichamelijke
ziekte, weet Ik wel het best. Maar er is er niet één helemaal ongeneeslijk,
terwijl er toch voor ieder lichaam tenslotte een laatste ziekte is waartegen op
de hele aarde geen kruid is gewassen! En toch doen jullie mensen zoveel
verkeerde dingen!
[9] Voor het broze, geheel sterfelijke lichaam stichten jullie het ene
herstellingsoord na het andere, vestigen jullie apotheken en baden, bedenken
jullie zalven en pleisters en heilzame dranken, maar voor de onsterfelijke ziel
hebben jullie nog niet één herstellingsoord gesticht!
[10] In je
hart zegje nu natuurlijk wel: 'Hoe zou dat zonder U, o Heer, mogelijk zijn
geweest! Waar zouden we het vandaan hebben moeten halen en van wie zouden we
het hebben moeten Ieren?' Dat is ongetwijfeld waar. Deze kennis vereist
natuurlijk wel een dieper onderzoek van de totale menselijke natuur dan dat men
alleen maar uit jarenlange ervaring weet welk kruidenaftreksel de klachten van
een overladen maag het snelst opheft. Maar de onsterfelijke mensenziel is het
ook waard dat men zich wat meer bekommert om haar veelzijdige geaardheid dan om
de toestand van een uit vraatzucht overladen maag!
[11] Wel zijn
er in alle tijden ook echte met Gods geest vervulde zieleartsen in deze wereld
gezonden, die de juiste weg voor de genezing van de zielen verkondigd hebben.
Velen hebben zich daarnaar gericht en werden ook zonder mankeren genezen. Maar
de zogenaamde groten en machtigen der aarde meenden zonder meer al een gezonde
ziel te hebben, keken neer op de door Mij op aarde gezonden zieleartsen en
vervolgden ze tenslotte. Zij verboden hun het genezingswerk voor zieke zielen
uit te voeren en zo waren de aardse machthebbers er steeds de oorzaak van, dat
de genadeleer voor de genezing van de zieke zielen nooit zodanig wortel kon
schieten bij de mensen, dat deze uit kon groeien tot een krachtige boom der
genezing.
[12] En ook
als er ergens een heel gezond en krachtig zaad was gelegd, wisten de zelfzuchtige
en heerszuchtige mensenkinderen van deze aarde de boom zolang te snoeien, hem
van de hun overbodig lijkende takken en twijgen te ontdoen en aan zijn
onontbeerlijke bast te schaven, tot de hele boom uiteindelijk moest verdorren.
Zodoende is er dan ook voor de genezing van de zieke zielen tot dusverre geen
ander genezingsinstituut opgericht en geschikt gemaakt dan de strengste wetten,
gevangenschappen, onderzoeksgevangenissen, verschrikkelijke strafkerkers, het
scherpe, onbarmhartige zwaard en allerlei kwel en martelinstrumenten om mee
terecht te stellen en te doden. Dat zijn echter produkten van ook louter zieke,
maar sterke zielen. Die moeten vóór alles geholpen worden, wil de genezing van
de kleine, zwakke en mindere zielen ook nog maar enig gunstig resultaat op deze
aarde hebben."
37 Over herstellingsoorden voor zielszieken en over
zieleartsen
[1] (De Heer:)
"Juist daarom moest Ik Zelf op deze aarde komen om voor alle zieke zielen
een blijvend en voor alle tijden doeltreffend herstellingsoord op te richten,
omdat de mensen dat nooit zouden hebben gekund.
[2] Maar
ondanks dat zal het nog altijd moeitevol gaan met de blijvende vestiging van
zo'n herstellingsoord voor zieke zielen, omdat zekere mensen zich daardoor in
hun wereldse schijnrechten benadeeld zullen gaan voelen.
[3] De eigen
en wereldliefde, die de adem van de hel in de borst van de mens is, zal zich
daar altijd tegen verzetten en niet genezen willen worden van haar kwaadaardige
ziekte, en zij zal haar wereldse middelen, zoals de moeilijk na te komen harde
wetten, hun veroordelingen en straffen, niet los willen laten.
[4] Maar toch
zullen er na Mij overal nog steeds velen zijn bij wie dit door Mij nu
opgerichte herstellingsoord voor zielen zal blijven bestaan voor de velen die
er gebruik van willen maken. Wel zullen terwille van Mijn ware en levende naam
zulke echte herstellingsoorden vaak veel te verduren krijgen van de weliswaar
werelds machtige, maar innerlijk doodzieke zielen; maar Ik Zelf zal ze weten te
beschermen!
[5] Mochten evenwel
wereldse mensenzielen die door eigen schuld zwaar ziek geworden zijn, uit pure
waanzin het een of andere herstellingsoord voor zielen proberen te gronde te
richten, dan zal Ik hen wel door een doeltreffend buitengewoon gericht weten
aan te pakken, en de genezing van hun ziel in herstellingsoorden in het
hiernamaals weten voor te schrijven. Daar zal tot aan hun genezing, die slechts
zeer langzaam tot stand komt, veel gehuil en tandengeknars worden gehoord!
[6] Reeds op
deze wereld smaakt een krachtig werkend medicijn voor het lichaam meestal erg
bitter. Nog bitterder zullen de medicijnen voor het genezen van de ziel in het
hiernamaals smaken, omdat zij erg sterk moeten zijn teneinde een zwaar zieke
ziel daar nog te genezen, omdat hier geen genezing meer mogelijk was. Ja,
genezen zullen ze wel worden, maar het zal lang duren en er uiterst bitter
toegaan! Daarom gelukkig degene die zijn ziel in deze aardse herstellingsoorden
gezond zal maken!
[7] Zorg dus
om al de genoemde redenen dat jullie, machtige rechters, in alle toekomende
tijden ware zieleartsen zijn. Gebruik bij iedere zieke ziel daarom je
rechtspraak om te genezen en niet om te vernietigen!
[8] Waarlijk,
naarmate jullie een ziel die toch al erg ziek is, zieker hebben gemaakt door
een als zodanig uitsluitend zielsziek oordeel, evenzeer zullen jullie zielen
zelf ellendiger en zieker worden. In het hiernamaals zal jullie genezing dan
ook een veel bitterder zijn dan die van de ziel die door jullie kwade oordeel
nog ellendiger geworden is! Want zo'n ziel is en blijft ondanks jullie kwade en
onzinnige oordeel toch maar enkelvoudig ziek en zal ook in het hiernamaals door
een enkelvoudige genezing genezen kunnen worden. Een dwaze rechterziel echter
zal na ieder ontaard en slecht oordeel steeds dubbel zo erg die zielsziekte
moeten doormaken waarover zij zelf dat kwade oordeel heeft geveld. Daardoor
verdubbelt zij onvermijdelijk ook haar eigen oorspronkelijke zielsziekte. Dat
het dan in het hiernamaals met de genezing van zo'n ellendige, ziek geworden ziel
van een rechter ook een bittere en heel langdurige zaak moet worden, is bij
enig nadenken gemakkelijk te begrijpen!
[9] Als jij
als onbekwaam arts bij een zeer gevaarlijk zieke ontboden wordt terwijl je zelf
ziek bent, en je gaat er vanwege het gewin heen en je geeft hem, omdat je
kennis niet toereikend is, een geneesmiddel dat hem niet helpt maar in zekere
zin nog zieker maakt, -wat win je daar dan mee?! Als je hem niet hebt geholpen,
krijg je ook geen loon -zoals dat bij jullie gebruikelijk is -; bovendien ben
je dan ook nog besmet door de gevaarlijk zieke. Ten eerste heb je dus geen
loon, en ten tweede moet je nu zelf in plaats van één, twee ziekten doorstaan!
[10] Als er in
jouw plaats dan een bekwaam arts komt, zal hij jouw vroegere zieke toch nog met
een eenvoudig, deugdelijk middel genezen, terwijl hij bij jou, omdat jij nu aan
twee ziekten lijdt, beslist een dubbel geneesmiddel zal moeten gebruiken om je
indien mogelijk te helpen! En dat dubbele geneesmiddel zal in jouw zieke
lichaam ook zeker op z'n minst een dubbel zo grote revolutie teweegbrengen dan
het enkele bij je eerder behandelde zieke, die slechts aan één ziekte
leed."
38 Ware gerechtigheid
[I] "Ik
neem aan dat dit jullie nu wel duidelijk zal zijn en daarom ga Ik nu weer
verder: "Wat Ik heb gezegd, betekent niet dat jullie daarom alle
gevangenissen en huizen van bewaring, die toch een noodzakelijk kwaad zijn
tegen het grote kwaad van erg zieke zielen, thans moeten afbreken en alle
boeien en alle zwaarden moeten breken. O, nee, dat wil dit helemaal niet
zeggen! Want erg besmettelijke, zieke zielen moeten juist zorgvuldig worden
afgezonderd van de gezonde, en zolang afgezonderd worden gehouden tot zij door
en door genezen zullen zijn.
[2] Maar niet
jullie toorn en jullie wraakgevoelens moeten hen opgesloten houden, maar jullie
grote naastenliefde en de daarmee zeer nauw verbonden, diepgevoelde zorg voor
hun eventuele, volledige genezing! Als de ware geest van de liefde jullie in
zal geven dat bij de een of andere zwaar zieke een bitter smakend geneesmiddel
nodig is, bespaar het hem dan niet, omdat dat een erg onrijp en misplaatst
medelijden zou zijn! Maar slechts uit ware liefde moeten jullie de zwaar zieke
een bitter geneesmiddel toedienen, dan zal het hem ook zeker de gewenste
genezing brengen, en jullie zullen dan rijk gezegend worden!
[3] Het
geneesmiddel dat Ik aan het begin van de avond voorschreef voor de vijf, was
beslist niet zoet en fijn van smaak, maar Mijn grote liefde voor hen zag het
als een onvermijdelijke noodzaak voor hun algehele genezing en daarom was dat
bittere geneesmiddel ook een uiting van Mijn grote liefde voor hen. Zij werden
daardoor 's morgens des te gemakkelijker genezen van al hun kwalen; en laten
zij maar eens zeggen of een van hen vanwege het toegediende bittere medicijn
boos op Mij kan zijn!
[4] Maar als
iemand slechts door toorn en wraaklust geleid een vermeend misdadiger op de
onbarmhartigste wijze kwelt en martelt, dan is hijzelf daardoor een veel groter
misdadiger en zal later ook des te meer bitterheid te proeven krijgen.
[5] Met de
maat waarmee je meet, met die maat zal het jullie eens vergolden worden! Wie
met ware liefde meet, zal ook zelf met ware liefde gemeten worden, maar wie
toorn en wraak als maatstaf gebruikt, zal eens voor zijn eigen genezing precies
ditzelfde geneesmiddel in zeer versterkte mate terugontvangen, en hij zal geen
seconde eerder uit de pijnlijke inrichting in het hiernamaals komen dan dat
iedere harde vezel van zijn ziel zo wit en zacht gemaakt is als wol!
[6] Ik heb
jullie nu de doorgaans ware aard en gesteldheid van de mens getoond en jullie
kunnen nu niet meer zeggen 'Dat hebben wij niet geweten!' Nu jullie dit echter
goed kennen en weten, moeten jullie ook daarnaar handelen en het ook
onderwijzen aan degenen die aan jullie ondergeschikt zijn en die omdat ze zelf
ziek zijn, tot nu toe niet weten wat zij doen. Dan zullen jullie als ware en
gezonde medewerkers in de juiste en beste mate aan Mijn rijk op deze aarde
bezig zijn, en Mijn welbehagen zal jullie bij al jullie gaan en staan begeleiden.
Gaan jullie echter weer volgens je oude geestesgesteldheid te werk, bedenk dan
datje ziel.weer aan een ziekte lijdt en vraag dan of Ik haar daarvan wil
genezen, opdat jullie met ten prooi vallen aan een dubbel persoonlijk lijden!
[7] O jullie,
die oordelen vellen en met jullie oordelen de arme zieke zielen nog zieker
maken dan zij voorheen waren, bedenk toch ernstig watje naar waarheid bent en
moet zijn, en watje behoort te doen volgens de goddelijke orde! Jullie rechters
en hoogste machthebbers over de zwakte van de volkeren die uiteindelijk toch
ook al jullie gezag, macht en aanzien vormen, moeten ware vaders van jullie
volkeren zijn en als zodanig moeten jullie je veel gelegen laten liggen aan de
algehele gezondheid van de jullie toevertrouwde, vele kinderen en je met alle
liefde en ware vaderlijke zorgzaamheid om hun zieleheil bekommeren! Artsen voor
het lichaam behoeven jullie niet te zijn. -maar des te meer echte zieleartsen!
[8] Als je bij
je kinderen ziet dat zij meermalen jullie ouderlijke geboden veronachtzamen en
daar zo nu en dan ook erg tegen zondigen, zou het jullie dan wel betamen om
daarvoor een kind in zekere zin als afschrikwekkend voorbeeld te laten martelen
en tenslotte zelfs aan het kruis te hangen?! Misschien dat een zeer heerszuchtig
vader dat ooit wel eens gedaan kan hebben maar veel van dergelijke voorbeelden
zullen er in de wereldgeschiedenis niet te vinden zijn! Maar jullie, als betere
ouders, zullen jullie zondigende kind in elk geval wel met een ernstig gezicht
terechtwijzen en in uiterste noodzaak ook met de heilzame tuchtroede straffen.
Beteren de kinderen daarna hun leven dan zal dat jullie zeker veel genoegen
doen, want het zal een ware vreugde voor jullie zijn om je kinderen onbedorven
en gezond voor je te zien.
[9] Machtige
rechters,. wees ook zo tegenover alle
mensen, dan zal je vreugde nooit eindigen! Denk je eens in de plaats van
degenen die jullie redelijkerwijs moeten. gehoorzamen en jullie wetten moeten
opvolgen en aanvaarden! Zou het jullie niet.aangenaam zijn, wanneer zij als
jullie rechters barmhartig voor jullie zouden zijn en jullie zoveel mogelijk
zouden ontzien?! Wat jullie in alle redelijkheid zouden kunnen wensen dat zij
met jullie zouden doen als jullie met zieke zielen voor hen zouden staan, doe
dat ook aan hen als zij met hun zieke zielen voor jullie staan!"
39 De eeuwige grondwet van de naastenliefde
[1]
"Kijk, de praktische toepassing van alle wetten van Mozes en van alle voorspellingen
van alle profeten bestaat uit het volgende: Heb God, je eeuwige Vader, boven
alles lief en heb Je arme en vaak zieke broeders en zusters onder alle
omstandigheden net zo lief als jezelf, dan zullen jullie als ware, geestelijk
gezonde kinderen van de eeuwige Vader in de hemel even volmaakt zijn als Hij
Zelfvolmaakt is, - en daarvoor zijn jullie eigenlijk voorbestemd! Want wie niet
zo volmaakt wordt als de Vader in de hemel volmaakt is, zal niet bij Hem komen
en voor eeuwig aan Zijn tafel eten.
[2] Kijk, Mijn
Cyrenius, dit omvat alles wat je voorheen als een moeilijk te overwinnen,
werelds kwaad zag! Weliswaar is de leugen in de wereld onder de mensen
ingeworteld en moeilijk te bestrijden, omdat deze een erge, fundamentele
ziekte van de ziel is, maar door de waarheid te gebruiken, die uit de liefde
voortkomt zoals het licht uit de vlam, kan men met de leugen gemakkelijk
afrekenen. Wanneer je echter licht nodig hebt voor het verlichten van een
duister vertrek, zal men jouw wijsheid dan prijzen als je het vertrek meteen
maar liever in brand steekt en het daardoor verwoest? Daarom moeten Mijn woord
en Mijn leer niet door het zwaard verbreid worden!
[3] Als je
iemand die een pijnlijke wond heeft, wilt genezen, moet je hem naast de te
genezen wond niet een nieuwe en nog tienmaal zo erge toebrengen. Als Je dat zou
doen, zou het beter geweest zijn wanneer je de eerste wond ongenezen gelaten
zou hebben!
[4] Waarlijk,
wie Mijn woord en Mijn leer met het zwaard in de hand wil verbreiden, zal voor
zijn ijver geen zegen van Mij ontvangen, maar zal zelf in de grootste
duisternis uitgestoten worden! Als je een vertrek' s nachts met zuivere
olielampen verlicht, zullen allen die daarin zijn een aangenaam licht hebben;
steek je echter het hele vertrek in brand, dan zullen allen je beginnen te
vervloeken en je als een gevaarlijke gek ontvluchten.
[5] Wie preekt
om zielen te genezen, moet wel verstaanbaar maar tevens toch zachtzinnig
spreken, en niet als een razende, die van woede en razernij schuimbekt. Want
een van woede schuimbekkend mens verbetert niemand met zijn woeste geschreeuw!
Hij maakt dat de toehoorders hem bespotten en uitlachen, of .hem, als hij nog
harder gaat schreeuwen, tenslotte zelfs met knuppels en vuisten uit de gemeente
stoten.
[6] Laat ook
niemand verzoenende woorden tegen zijn broeder spreken als hij zelf inwendig
nog geërgerd is, want uiteindelijk geeft hij zijn ergernis in zijn geestdrift
te veellucht en wordt kwaad. Daardoor heeft hij zijn broeder niet alleen niet
vergevingsgezind gemaakt, maar alleen nog meer tot het tegendeel geprikkeld en
daarmee het goede doel dat hij zich had voorgesteld ver naar de achtergrond
weggedrukt!
[7] Ja,
jullie.moeten bij de verbreiding van Mijn leer altijd vriendelijk kijken, want
met Mijn leer komen jullie toch met het aangenaamste en verheugendste bericht uit de hemelen bij de mensen
en jullie moeten hun dat ook met blij en vriendelijk gedrag meedelen!
[8] Wat zou iemand wel tegen je zeggen
als je naar hem toekwam en hem uitnodigde voor een feestmaal, maar de uitnodiging
als volgt inkleedde: 'Luister, onwaardige, door God vervloekte zondaar! Ik
haat je weliswaar vanwege je zonden en Gods gerechtigheid, maar toch ben ik
gekomen om je met al de mij ten dienste staande middelen te dwingen naar mijn
feestmaal te komen, omdat ik je anders voor altijd zal vervloeken en verdoemen.
Maar als je komt, kun je, tenminste zolang als de feestdag duurt, verzekerd
zijn van mijn genade en welwillendheid!'
[9] Zeg eens, wat voor gezicht de
genodigde bij zo'n uitnodiging zou zetten en of de belegde feestmaaltijd voor
hem ook wel een feestmaal zou zijn! Ik denk dat ieder mens, hoe dom ook, voor
zo'n uitnodiging zou bedanken! Als hij niet sterk in zijn schoenen staat zal
hij wel komen om daarmee onder de bedreiging van de kwade gevolgen uit te
komen, maar als hij zich sterk genoeg voelt, zal hij de brute uitnodiger
oppakken en hem uit zijn huis gooien. Dat hij zo'n uitnodiging zeker niet zal
aannemen, is vanzelfsprekend.
[10] Juist daarom moet er bij de
uitbreiding van Mijn leer, die ook een ware uitnodiging is voor een hemelse
feestmaaltijd, vóór alles op gelet worden dat al degenen die Mijn leer onder de
mensen van de aarde zullen verbreiden, als echte hemelse boden vervuld van
vriendelijkheid en liefde, temidden van de mensen rondgaan en zo het evangelie
verkondigen. Want men kan bij het verkondigen van iets buitengewoon heugelijks
en goeds toch geen gezicht trekken als een plotseling opgekomen donderwolk. En
als iemand dat toch zou doen, zou hij óf een dwaas, óf een grappenmaker zijn en
als zodanig geheel ongeschikt voor de verbreiding van Mijn woord. - Heb jij en
hebben ook jullie anderen allen dat wat Ik nu heb gezegd wel goed
begrepen?"
[11] CYRENIUS zegt, berouwvol geworden
door de waarheid van Mijn waarschuwing: "Heer, enige Waarachtige, ik heb
het allemaal goed begrepen en ik voor mij zal mij in alles streng daaraan
houden! Natuurlijk kan ik niet voor alle anderen instaan, maar ik geloof dat
zij U allemaal net zo goed hebben begrepen als ik. Ik zie nu tevens in hoe erg
en hoe vaak ik mij bezondigd heb aan de mensheid, terwijl ik naar beste weten,
geweten, wil en willen dacht te handelen! Wie zal die zonden van mij weer
ongedaan maken bij degenen, tegen wie ik heb gezondigd?"
[12] IK zeg: "Maak je daar nooit
zorgen over, maar wees bezorgd over het toekomstige! - Maar nu zal er direkt
iets anders aan de orde zijn!"
40
Het toepassen van de magnetische slaap
[1] CORNELIUS komt naar Mij toe en
vraagt: "Heer, tijdens Uw meer dan goddelijke toespraak en lering heeft U
aangeduid, dat een geestelijk volmaakt mens een ander de handen zou kunnen
opleggen, waarop deze andere dan meteen in een magnetische slaap zou vallen en
vanuit zijn innerlijk weten wijsheden ten beste zou geven, - ook al zou hij
anders een nog zo'n blind en volslagen dom mens zijn! Als ik nu maar eens kon
zien hoe zo'n behandeling in z'n werk gaat, dan zou ik weten hoe zo'n heilzame
proefneming bij iemand uitgevoerd moet worden voor het geval dat ergens nodig
zou zijn. Maar als leek ten aanzien van de behandelingswijze kun je zelfs met
de beste wil niets beginnen en bijgevolg ook niets tot stand brengen. - Zou U
mij daarover iets naders willen vertellen?"
[2] IK zeg: "O ja, heel graag,
omdat deze handeling beslist noodzakelijk is om de verloren gegane lichamelijke
en ook geestelijke gezondheid te herstellen! Want enerzijds verzacht het pure
opleggen van de handen op zichzelf reeds de hevigste lichamelijke pijn, en
bovendien veroorzaakt het meestal dat de mens die je met een onwrikbaar geloof
de handen hebt opgelegd in de vaste wil hem te helpen, helderziend wordt en dan
voor zichzelf de juiste medicijn kan vaststellen die, volgens zijn voorschrift
toegepast, hem volledig zal genezen. Natuurlijk zal de volledige genezing niet
intreden als er ergens tegen zijn voorschrift wordt gezondigd; maar als het
voorschrift volledig is nageleefd volgt ongetwijfeld de algehele genezing.
[3] Als bij deze genezingsbehandeling
een bepaald mens in de helderziende slaap is gekomen, mag deze persoon niet
door allerlei nutteloze vragen gestoord en uitgeput worden, maar men mag
slechts datgene vragen wat nodig is.
[4] Wie echter iemand de handen
oplegt, moet dat in Mijn naam doen, omdat zijn behandeling anders geen nut en
geen uitwerking zou hebben.
[5] Er is een vast, onwankelbaar
geloof en een even onwankelbare, vaste wil voor nodig.
[6] De wens daartoe moet uit het
diepst van het hart komen en gevoed worden door ware naastenliefde, dan vervult
die liefdekracht de handen van de handoplegger, dringt door zijn vingertoppen
en stroomt als zachte dauw in de zenuwen van de zieke en geneest de vaak
stekende en dikwijls brandende pijn.
[7] Men moet er echter rekening mee
houden dat het moeilijker is een man in de magnetische slaap te brengen, dan
een vrouw! In zekere gevallen zou ook een man door een vrouw in de magnetische
slaap gebracht kunnen worden, maar dat zou de gelovige vrouw slechts lukken met
de hulp van een haar terzijde staande, onzichtbare engel, die haar hielp
terwille van haar gebed en haar reine hart.
[8] Zulke vrome vrouwen zouden vooral
veel verlichting kunnen brengen bij
bevallingen, die vaak moeilijk en met
veel pijn gepaard gaan. Zo'n hulp zou beter zijn dan de hulp van de
vroedvrouwen die meestal naar Bethlehem reizen om daar de kunst te leren hoe zij
bij een bevalling moeten helpen, waarbij heel veel dwaze middelen worden
toegepast die op puur bijgeloof berusten en veel meer schaden dan baten.
[9] Vooral bij de geboorte van het
eerste kind worden er vaak vreselijk domme en belachelijke ceremoniën gehouden!
Als het eerste kind een meisje is, moeten er allerlei dwaze klaagliederen
aangeheven worden en moet er drie dagen lang erbarmelijk gezucht en gejammerd
worden. Wordt er een jongetje geboren dan
moeten er kalveren en lammeren geslacht en broodjes gebakken worden, en
moeten alle zangers, fluiters en strijkers bij elkaar komen om de gehele dag
een oorverdovend lawaai maken, wat de geboorteweeën van de kraamvrouw moet
verzachten! Daarom in plaats van zulke domheden, zou de hiervoor genoemde
verloskundige hulp toch beslist beter op haar plaats zijn!"
[10] CORNELIUS
zegt: "Wis en zeker! Maar kan een vrouw zo godvrezend worden ?"
[11] IK zeg:
"Zeer zeker! Vooreerst is daar een goede opvoeding voor nodig, en
vervolgens een gedegen onderwijs voor volwassen meisjes! Maar het onderwijs
mag, ook al is het meisje nog zo volwassen, niet eerder gegeven worden dan
nadat de ware godvrezendheid is bewezen.
[12] Maar ook
mannen kunnen een barende door handoplegging bijstaan en haar veel verlichting
geven!"
41 Lichamelijke en geestelijke reinheid Genezing op
afstand
[1] STAHAR,
die ernaast staat en overal op let, zegt: "Zou een man daardoor, volgens
de voorschriften van Mozes, niet voor een hele dag verontreinigd worden?"
[2] IK zeg:
"Van nu af aan kun je alleen maar verontreinigd worden door slechte en
onzuivere gedachten, begeerten en wensen, lasterpraat, leugen en eerroof,
minachting en kwaadsprekerij. Dat zijn zaken die de mens verontreinigen. Al het
andere verontreinigt de mens óf helemaal niet, óf hoogstens uitwendig, en hij
heeft water genoeg om zich te reinigen van uitwendig vuil.
[3] Mozes
heeft de Joden die voorschriften ook slechts voornamelijk gegeven vanwege hun
grote neiging tot onreinheid in alle uiterlijke zaken; want als mensen reeds
uitwendig regelrechte zwijnen worden, worden zij dat in hun hart ook des te
gemakkelijker. Vooral daarom had Mozes de Joden de uiterlijke reinigingen heel
speciaal aanbevolen.
[4] Maar de
eigenlijke reiniging van de mensen vindt pas plaats door een echte
boetedoening, door het berouw over een aan zijn naaste begane zonde, door het
ernstige voornemen om niet meer te zondigen, en door de daaropvolgende
volledige levensverbetering.
[5] Als dat
niet gebeurt, kunnen jullie honderdduizend bokken met bloed besprenkelen,
vervloeken, en in plaats van jullie zonden in de Jordaan werpen, maar dan
blijven jullie harten en zielen voor God nog net zo onrein en onzuiver als zij
eerst waren! Met het water reinigt men het lichaam, en met een vaste, goede en
God in alles toegewijde wil reinigt men hart en ziel. En zoals het zuivere,
frisse water de ledematen van het lichaam sterkt, zo sterkt een aan God
toegewijde, vaste wil het hart en de ziel.
[6] Zulke
gesterkte zielen kunnen dan een zieke in Mijn naam ook geestelijk, tot op verre
afstand, de handen opleggen en het zal beter met hem gaan.
[7] Wie echter
nog niet zo volmaakt is naar hart en ziel, kan zijn toevlucht nemen tot het
eerder in Mijn toespraak aangeduide strijken met de handen, dan zal hij een
lichamelijk zieke ook grote verzachting van zijn lijden geven. Hij zal hem ook
in de magnetische slaap brengen, en de behandelde zal in de slaap voorspellen
wat hem kan helpen. Het voorzegde moet dan zorgvuldig toegepast worden en na
verloop van tijd zal het dan ook beter met de zieke gaan, weliswaar niet zo
vlug als wanneer een geestelijk volgroeid mens hem de zegenrijke handen zou
hebben opgelegd, waarbij de genezing ogenblikkelijk kan en mag plaatsvinden.
[8] Zo kan
ieder zich ervan overtuigen dat in de magnetische slaap ook de minst ontwikkelde
ziel, zelfs die van een kind, kan voorspellen, omdat zij op dat ogenblik met
haar geestelijke levenskiem in verbinding wordt gebracht. Wordt na de
magnetische slaap de innerlijke levenskiem weer in de toestand van rust
gebracht, dan ontwaakt de ziel weer in haar lichaam en weet helemaal niets meer
van alles wat er gebeurd is en wat zij heeft gesproken. Dat bewijst nu juist
dat geen enkele ziel zo erg verdorven kan zijn dat zij niet meer te genezen zou
zijn."
42 Aankondiging van een voorbeeld van de magnetische
slaap
[1] (De Heer:)
"Opdat jullie het echter ook in de praktijk zullen zien, zal Ik er nu voor
zorgen dat uit Caesarea Philippi zo'n echt dom en door en door slecht mens zal
komen opdagen. Die zal door één van jullie op deze wijze behandeld worden en
jullie zullen zien en horen hoe verbazingwekkend wijs deze stompzinnige en
slechte man in de extatische slaap wordt. Als hij daarna weer zal ontwaken, zal
hij meteen weer dezelfde slechte en botte man zijn van voorheen, en het zal ons
moeite kosten hem langs natuurlijke weg ook maar enigermate betere begrippen
over God en de mens bij te brengen."
[2] CYRENIUS
zegt: "Heer! Daar verheug ik mij al weer bijzonder op, want daar zal weer
veel ervaring mee opgedaan en veellering uit getrokken kunnen worden! Is de
genoemde persoon soms al op weg hierheen?"
[3] IK zeg:
"Jawel, hij is op zoek naar jou en zal je heel onbehouwen om ondersteuning
vragen, omdat hij door de brand een hut, twee schapen, een geit en een ezel
heeft verloren. Hij hoorde echter dat jij je hier ophoudt en de slachtoffers
hulp biedt. Deze man, die altijd al slecht en dom was, is daarom onderweg, om
van jou zijn geleden schade vergoed te krijgen. Maar eigenlijk heeft hij, ook
al is hij een arme drommel, niet zoveel schade geleden, want de twee schapen
heeft hij twee dagen tevoren, vóór de brand uitbrak, van een ander gestolen, en
de ezel en de geit heeft hij zich al een jaar geleden op dezelfde wijze
toegeëigend.
[4] Uit
hetgeen Ik je nu heb verteld kun je dus wel concluderen, dat onze nieuw
aangekomene een tamelijk slechte deugniet is, die bovendien ook nog echt
oliedom is, hetgeen bij zulke mensen komt door de dierlijk blinde hebzucht. Hij
zou zijn hut inclusief zijn eigendommen heel gemakkelijk hebben kunnen redden,
maar tijdens de brand sloop hij steeds overal rond om langs onwettige weg zich
het een en ander toe te eigenen. Wel, hij vond echter niets en toen hij heel
slecht gehumeurd naar huis kwam, vond hij zijn hut branden als een fakkel en
zijn vier dieren waren reeds tot op het bot verbrand.
[5] Tot nu toe
jammerde hij over zijn hut, maar toen hij een uur geleden te weten kwam dat jij
wegens genoemde redenen hier verblijft, heeft hij na niet zo erg lang nadenken
besloten te komen kijken of je hier werkelijk bent, en of je ook werkelijk de
geleden schade vergoedt.
[6] Opdat je
nu vooraf weet met wat voor mens wij hier heel binnenkort te doen zullen
krijgen en welke houding je althans in het begin moet aannemen, heb ik je hem
vooraf wat beschreven; de finesses zul je hierna wel van hem zelf te weten
komen."
[7] CYRENIUS
vroeg: "Moet ik hem wel de een of andere vergoeding laten geven?"
[8] IK zeg:
"Voorlopig niet, want eerst moetje hem op echt Romeinse manier aan de tand
voelen. Pas nadat je hem onder handen hebt genomen, als hij wat menselijker zal
zijn, zal het andere wel in orde komen! Zinka moet hem echter behandelen, want
hij heeft daar de meeste kracht voor. Ik zal Zinka vooraf Mijn handen opleggen
zodat hij meer kracht krijgt en hem de behandeling beter zal lukken."
[9] Maar
ZINKA, die de hele tijd in Mijn buurt was om maar geen woord te missen, deed
een stap naar voren en zei: "Heer, hoe zal ik dat nu kunnen, terwijl ik
met de manier van behandelen veel te weinig vertrouwd ben?"
[10] IK zeg:
"Leg de rechterhand op zijn voorhoofd en de linker op de maagholte, en hij
zal direkt in de genoemde slaap vallen en ook meteen beginnen te spreken, maar
met een zwakkere stem dan normaal! Als je hem dan weer wilt wekken, behoef je
slechts gedurende enige ogenblikken je handen andersom op te leggen. Maar zodra
hij ontwaakt,' trek je je handen terug en dan is de behandeling beëindigd!
"
[11] Zinka is
het nu met alles eens en er ook rotsvast van overtuigd dat hem alles zo zal
lukken. Hij wacht nu zelf verlangend op zijn man, - vraagt Mij echter toch of
hij de behandeling direkt bij zijn aankomst moet uitvoeren of op een aanwijzing
moet wachten.
[12] IK zeg:
"Ik zal je wel een teken geven wanneer het moet gebeuren. Eerst moeten
jullie toch nog zijn domheid en grofheid leren kennen, dat wil zeggen, hoe ziek
zijn ziel wel is. Pas als jullie hem daarin voldoende hebben leren kennen,
wordt het tijd om zijn ziel in gezonde toestand te beschouwen en daaruit te
zien, dat geen van jullie mensen een ander mens, ook al lijkt hij nog zo
verdorven, mag veroordelen en in het complete verderf mag verdoemen, omdat
iedere ziel nog een gezonde levenskiem in zich draagt. - Maar bereid jullie
voor en neem je in acht, hij zal nu meteen hier zijn!"
43 Zorel vraagt om schadevergoeding
[1] Nog maar
net heb Ik dat gezegd of daar verschijnt onze man, Zorel genaamd. Hij ziet er
erg toegetakeld uit, is gehuld in halfverbrande lompen, en maakt veel misbaar.
[2] Ik wenk
Julius om hem te gaan vragen wat hij wil. En Julius stapt met een ernstig
gezicht naar hem toe en doet wat Ik hem gezegd heb.
[3] ZOREL
blijft staan en zegt met vaste stem: "Ik ben een burger uit de stad, waar
al mijn bezittingen verbrand zijn en ik heb vandaag pas gehoord dat de hoge
Cyrenius zich hier bevindt om de slachtoffers van de brand vorstelijk te
helpen. Ik vatte dan ook moed en kwam voornamelijk hierheen om te zien of
Cyrenius hier wel is, en of hij werkelijk iets doet voor de slachtoffers. Als
hij, wat bij nobele Romeinen gebruikelijk is, iets doet, dan zal ook ik beslist
niet voor niets hierheen zijn gekomen. Doet hij echter om wat voor reden dan
ook niets, wel, dan zal hij op dat nietsdoen voor mij zeker geen uitzondering
maken! Zeg mij daarom, nobele Romein, of Cyrenius hier is en of hij inderdaad
zoals men verteld heeft, weldadigheid beoefent, opdat ik naar hem toe ga en hem
daarom smeek!"
[4] JULIUS
zegt: "Ja, hij is hier en bewijst uitzonderlijke weldaden, -maar alleen
aan hen waarvan hem bekend is dat zij van onbesproken gedrag zijn! Als daar bij
jou ook geen twijfel over bestaat, zul je niet met lege handen naar huis
teruggaan! Hij zit nu ginds aan die lange tafel in de schaduw van de hoge
cipressen en ceders, en verleent iedereen audiëntie. Ga er heen en stel je aan
hem voor! Maar weet je goed te beheersen, want hij ziet zo scherp als een
adelaar en herkent het karakter van een mens vaak op het eerste gezicht! Wat
hij waarneemt is zoveel als een beëdigde waarheid en wee degene, die hem
tegenspreekt! Hij is nooit kritischer dan wanneer hij weldaden uitdeelt!"
[5] ZOREL
denkt na deze inleiding diep na over wat hij onder deze omstandigheden zal
doen. Na een poosje besluit hij echter toch om naar Cyrenius te hinken, - wat
eigenlijk maar domme aanstellerij van hem is. Bij Cyrenius aangekomen buigt hij
driemaal met zijn hoofd tot de grond. Als hij met zijn derde buiging klaar is,
zegt hij met een bevende, krijsende stem: "Geëerde heer en zeer gestrenge
gebieder! Ik, Zorel, voormalig eenvoudig burger van het afgebrande Caesarea
Philippi, verzoek Uwe allerhoogste Romeinse gestrengheid mij, arme sater van
een verongelukt mens, te helpen met enig, op zichzelf ordinair geld en met wat
kleding, omdat ik alleen maar deze lompen bezit.
[6] Ik was de
rechtschapen bezitter van een kleine hut met een stukje schraal akkerland ter
grootte van twee morgen. Ik had ook een vrouw, die de goden twee jaar geleden
bij mij hebben weggehaald en direkt in het paradijs hebben opgenomen. Kinderen
bezit ik niet, wel een dienstmaagd waarmee ik nog samenwoon, maar ook zonder
kinderen. Mijn roerende bezit bestond uit twee schapen, een geit en een ezel,
en enige slechte akkerwerktuigen en wat kleding. Alles werd een prooi der
vlammen terwijl ik bezig was met het blussen van andere huizen.
[7] Ik ben nu,
net als honderden met mij, een complete bedelaar. Zelfs mijn maagd, die mijn
enige steun en toeverlaat was, verliet mij omdat ik haar niets meer kon geven,
-wat ik echter niet vergeten zal! Want mocht ik het buitengewone geluk hebben
weer in het bezit van een hut en andere zaken te komen, dan hoeft ze maar te
komen en dan zal ik de lichtzinnige de deur wel weten te wijzen!
[8] Ik zal
trouwens tijdens de rest van mijn leven alles wat vrouw heet ontlopen en
verachten, want geen vrouw is iets waard! Men vertelt wel dat ik een onnozel
rund ben en helemaal niet weet hoe ik met een vrouw om moet gaan, en dat mijn
vrouw van verdriet is gestorven. Maar als dat het geval geweest zou zijn, zou
ik niet bijna een jaar om haar getreurd hebben en dan zou mijn maagd niet tot
aan mijn ongeluk zo graag bij mij zijn gebleven, terwijl ik haar toch geen hoog
loon kon geven.
[9] Het is
trouwens gewoonweg een schande dat ook de man uit een vrouw geboren moet
worden; soms denk je wel eens dat het bijna eerbaarder zou zijn als mijn echte
moeder een berin geweest was!
[10] Als de
goden alles wijs geregeld hebben, dan hebben zij zich toch met de vrouwen
behoorlijk geblameerd, wat hun helemaal niet tot eer strekt! Maar Zeus heeft
het volkomen verdiend dat Juno ieder ogenblik haar boze buien over hem laat
losbarsten! De hele godenfamilie schijnt trouwens nog niet goed doorbakken te
zijn, anders kon zij onmogelijk soms zulke oerdommé streken uithalen, die nog
te dom zijn voor mensen!
[11] Wel ben
ik een gelovig mens en ik eer de goden voor zo menige wijze, wereldse
voorziening, maar de vele keren dat zij gewoonweg stinken van domheid ben ik
geen vriend van hen. Zou onze stad soms afgebrand zijn als Apollo weer niet
ergens een domme streek uitgehaald zou hebben?! Ook onze wijze priesters
beweren met zekerheid dat hij verliefd is geraakt op zo'n slanke aardnymf en
haar misschien zelfs een obsceen bezoek heeft gebracht, terwijl hij intussen de
hemelwagen met de dappere paarden onbeheerd liet staan. Juno of Diana hebben
hem intussen een poets gebakken en wij arme faunen moeten daarom het mooie
godenbad betalen!
[12] Dat een
mens zo nu en dan zwak wordt, gewoonlijk uit gebrek aan voldoende ervaring, is
begrijpelijk. Wat kan het zwakke riet eraan doen dat het door de winden heen en
weer bewogen wordt?! Maar wanneer de geweldige ceders, symbolen van onze brave
goden, zich óók door de armzalige aardse winde.n als riet naar alle kanten,
vaak zelfs naar de obsceenste, laten buigen en verbuigen, dan is dat
onbegrijpelijk. Een mens die ook maar een beetje nuchter nadenkt, moet zoiets
toch onvermijdelijk erg dom vinden!
[13] Wat
moeten we met een god! Handelt hij wijs, zoals zich dat voor een God betaamt,
dan is hij alle verering waard. Is hij echter af en toe ook zo zwak als een
sterfelijk mens, en lijden wij arme mensen door een lichtzinnige godenstreek
onverdiend schade, dan is dat ook voor een god dom en daar kan ik hem niet voor
eren of prijzen.
[14] U,
geëerde gebieder en eigenlijk zelf ook zoiets als een halfgod, zult nu toch wel
inzien dat mijn ongeluk zuiver aan de goden ligt - en met name aan de verliefde
Apollo!? Ik smeek u daarom mij de schade te vergoeden!"
44 Het eigendomsbegrip van Zorel
[1] CYRENIUS
zegt: "Hoeveel zou ik je dan moeten geven?"
[2] ZOREL
zegt: "Niet al te weinig, maar ook niet al te veel. Als ik slechts het
verloren gegane kan herstellen, ben ik al tevreden!"
[3] CYRENIUS
zegt: "Ken je ook de Romeinse wetten die aan de volkeren gegeven zijn ter
bescherming van hun verkregen eigendom?"
[4] ZOREL zegt:
"O ja, - weliswaar niet alle, zoals een rechtsgeleerde, maar enige ken ik
er toch! Tegen de wetten die ik ken, heb ik nog nooit gezondigd. Een zonde
tegen onbekende wetten is echter zonder meer van nul en generlei waarde!
[5] Ik ben
trouwens een Griek en wij Grieken hebben het met de wetten betreffende het
strikt gescheiden mijn en dijn nog nooit al te ernstig en precies genomen,
omdat wij meer voelen voor algemeen dan voor privaatbezit. Want
gemeenschappelijk bezit kweekt vriendelijkheid, broederschap, ware en duurzame
eerlijkheid, en gaat in tegen de heerszucht onder de mensen, wat beslist een
heel goede zaak is! Het privé-bezit kweekt echter altijd hebzucht, nijd,
gierigheid, armoede, diefstal, roof, moord en buitengewone heerszucht, waaruit
tenslotte alle aardse kwellingen als uit een doos van Pandora voor de mensheid
te voorschijn komen!
[6] Als er
geen overdreven strenge wetten ten gunste van het privé-bezit zouden zijn, zou
er ook veel minder diefstal en allerlei bedrog zijn. Ik zeg en beweer, dat de
wetten die het privé-bezit beschermen, voor het bezit de goed bemeste akker
zijn waarop alle denkbare zonden gedijen en rijpen, terwijl bij het
gemeenschappelijk bezit geen nijd, hebzucht, jalousie, laster, bedrog,
diefstal, roof, moord noch de één of andere oorlog en andere ellende ooit voor
kan komen!
[7] Omdat ik
echter de wetten ter bescherming van het privé-bezit altijd als een gruwel ten
opzichte van het vriendelijke en broederlijke samenleven heb gezien en nog
steeds zie, heb ik mij -in ieder geval bij kleine zaken - er nooit een
gewetenskwestie van gemaakt als ik deze op een illegale manier in mijn bezit
kon krijgen. Als iemand echter bij mij op dezelfde manier iets leende, heb ik
hem daarvoor ook beslist nooit vervolgd.
[8] Mijn hut
en mijn akker zijn mijn legale eigendom. Wel, -met datgene wat zich als levende
have op mijn bezit bevond, heb ik het om de reeds genoemde, ware beweegredenen
nooit zo heel nauw genomen omdat ik een Spartaan ben. Wie Sparta en diens oude
en zeer wijze wetten kent, zal het duidelijk zijn waarom ik het met kleine,
zogenaamde diefstallen nooit zo nauw nam. De beide schapen, de geit en mijn
ezel waren geen gekocht, maar eigenlijk ook geen gestolen bezit, want ik heb ze
in het bos, zeg maar in het wild grazend gevonden, weliswaar niet in één keer,
maar toch in verloop van tijd. De eigenaar van die grote bosweiden is ook
eigenaar van vele duizenden van die dieren. Hem zal het geringe verlies zeker
geen pijn gedaan hebben, - en mij kwam het zeer goed van pas!
[9] Daarmee heb
ik mij zeker niet al te erg aan de Romeinse wetten ter bescherming van het
bezit bezondigd, vooral omdat ik de genoemde dieren in het grote uitgestrekte
bos in hun eentje dwalend heb aangetroffen en zij toch al verloren waren voor
hun wettige eigenaar! Het nalezen van de oogst is zelfs bij de Joden
geoorloofd, die beweren daarvoor van de hoogste God Zelf een wet te hebben
gekregen. Waarom zou dat dan bij ons, Romeinen, een misdaad zijn?!
[10] Slechts
met het zwaard in de handen van de machtigen der aarde, dus door het wilde
beren en leeuwengeweld, laat zich zo'n onzinnige wet voor de bescherming van
het privé-bezit verdedigen, maar met het verstand nooit! Ook al zouden alle
tienduizend goden er vóór zijn, dan ben ik er toch tegen zolang ik leven zal en
in staat zal zijn zo zuiver te denken als ik nu en altijd heb gedaan!
[11] U,
geëerde gebieder, heeft wel de macht van het zwaard, en kunt mij arme faun
tuchtigen zoals u dat wilt, maar de rechte lijnen van mijn levensbeginselen
zult u met alle wapens van Rome nooit krom kunnen buigen. Als u echter soms
andere en steekhoudender, verstandelijke overwegingen heeft voor strikt legaal
bezit, dan wil ik die aanhoren en mijn toekomstige levenswijze daaraan aanpassen!"
45 De waarheid over Zorel
[I] CYRENIUS,
die grote ogen opzet, zegt heimelijk tegen Mij: "Heer! U heeft voorheen
opgemerkt dat deze persoon erg dom en slecht was, en nu redeneert hij even
logisch als een van de beste, heidense advocaten! Weliswaar heeft hij van het
Jodendom weinig aangenomen, maar hij is in onze wetten en die van het oude
Griekse rijk net zo thuis als een van ons. Er is beslist niet veel tegen hem in
te brengen! Ik wachtte nu op iets heel doms, maar tevergeefs, -hij praat alleen
maar steeds verstandiger en verdedigt zijn diefstal op een manier waartegen
bijna niets is in te brengen! Wat kunnen we onder die omstandigheden dan met
hem aanvangen?"
[2] IK zeg:
"Maak je daar maar niet druk over. Hij zal zelf alles, wat hij nu volgens
zijn beperkte begrippen voor heel verstandig en juist houdt, op een
overtuigende wijze weerleggen! Ondervraag hem nu nog maar verder, want Ik vind
het erg belangrijk dat jullie de ondergrond van wat de mens de gevatheid noemt
heel duidelijk en helder leren onderscheiden van die van het verstand!"
[3] CYRENIUS zegt:
"Nou, dan ben ik toch wel erg benieuwd naar wat dat tenslotte op zal
leveren !"
[4] ZOREL
vraagt: "Geëerde gebieder van Rome! Wat staat mij te wachten en wat heb ik
te verwachten? Bent u het met mij eens, of moet ik mij bij uw mening
aansluiten, die u weliswaar nog niet heeft uitgesproken?"
[5] CYRENIUS
zegt: "Voor het zover is dat ik je wens wel of niet zal inwilligen, zullen
wij nog het een en ander te bespreken hebben! Jij schijnt mij een gevatte
snuiter te zijn en je eerlijkheid schijnt niet veel om het lijf te hebben! Of
je nu de genoemde vier dieren werkelijk ronddwalend in het grote bos gevonden
hebt terwijl ze voor hun wettige eigenaar verloren waren, of misschien ook
ergens anders hebt gevonden, en of je ook je andere huisgereedschappen alleen
maar gevonden hebt, laten wij voorlopig buiten beschouwing. Maar laat ik je
eerst eens iets anders vertellen, namelijk, dat er zich hier in mijn
gezelschap, evenals op andere plaatsen, helderziende mensen bevinden die reeds
talloze bewijzen van hun helderziende gave hebben afgelegd, en dat ik zoveel
geloof aan hun nuchtere mening hecht, dat deze door honderd duizend
tegenbewijzen niet weerlegd kan worden!
[6] Wel, zo'n
man zei mij, toen jij nog maar nauwelijks de stad uit kon zijn, dat je zou
komen en wat je aan mij zou vragen. Ik wist reeds voor ik je zag, dat je
tegenslag hebt gehad. Je zou die echter gemakkelijk hebben kunnen verhinderen
als je thuis was gebleven, maar jouw onwettige opvattingen over het beschermde
bezit dreven je naar de straten van de brandende stad om ergens weer iets langs
illegale weg in bezit te nemen. Intussen vatte je strohut vlam en zo gingen je
onwettige bezittingen snel in vlammen op. Dat jouw dienstmaagd je bij deze
gelegenheid in je vuil achterliet, is te begrijpen, omdat zij je kent en weet
datje iemand bent die bij zo'n gelegenheid absoluut niet te vertrouwen is.
[7] Want
hoezeer je bij anderen ook tegen het wettige privé-bezit bent, in je eigen huis
wil je daar toch helemaal ongestoord van verzekerd zijn! Wel, nu heeft het vuur
jouw bezit illegaal verteerd en je kunt dat element niet ter verantwoording
roepen omdat het je zeker geen rekenschap zou afleggen. Maar je dienstmaagd zou
je heel hard hebben aangepakt en zij zou je, onder allerlei mishandelingen, de
schade op leven en dood hebben moeten vergoeden, omdat jij bij hoog en bij laag
beweerd zou hebben dat het vuur alleen maar door haar nalatigheid alles
verteerd had.
[8] Kijk, dat
en nog andere zaken zeiden die mensen vooraf over jou en ik schenk hun, meer
dan aan alle goden van Rome en Athene, het volste geloof! Maar in onze wetten
staat een gezegde dat luidt: " Audiatur et altera pars! *) (* Ook de
andere partij worde gehoord!) En daarom kun je mij een tegenbewijs leveren. Om
je te verdedigen mag je zoveel je weet en kunt naar voren brengen, ik zal alles
met het grootste geduld aanhoren!"
46 Zorel vraagt om vrije aftocht
[I] Wat
peinzend zegt ZOREL: "Geëerde gebieder! Als u bij voorbaat al zegt dat u
één van uw beproefde waarzeggers meer geloof schenkt dan honderdduizend andere
getuigen, zou ik wel eens willen weten waarvoor dan een tegenbewijs van mijn
kant goed zou zijn, want dat zou in ieder geval toch zinloos zijn! Tegen uw
onwankelbare geloof, op wat voor gronden dat ook maar gebaseerd is, is het
onmogelijk nog het een of andere tegenbewijs te leveren. Bovendien heeft u alle
macht in handen! Wie zou u tegen kunnen spreken?!
[2] Wat baat
het mij al zeg ik u nog zo vastberaden dat het toch niet waar is? U zult de
waarzegger erbij halen die mij dat, wat u mij reeds gezegd heeft, nog een keer
rechtstreeks zal zeggen en dan zit ik met mijn weerwoord helemaal in de diepste
put. Kortom, met uw' meer dan honderdduizend mensen geloof' is verder niets aan
te vangen dan het heel gemoedelijk te accepteren, want u zult de waarzegger
toch meer geloven dan honderdduizend door mij aangevoerde tegenbewijzen! Ik zeg
bij zo'n vooraf vaststaande bewering niets anders meer dan: "Geëerde
gebieder, vergeef mij dat ik tot u ben gekomen!
[3] Overigens blijf
ik toch wel bij mijn principe, dat een door strenge wetten beschermd
privé-bezit duizendmaal slechter is voor de menselijke samenleving, dan een
vrij, gemeenschappelijk bezit! Mijn motieven tegen deze echte doos van Pandora
heb ik reeds kenbaar gemaakt en daarom hoef ik ze niet meer te herhalen. Alleen
dit voeg ik nu daaraan toe, dat ik in het vervolg, terwille van de ellendige
dwang van het uiterlijke, ruwe geweld het in praktijk brengen van mijn principe
zal laten varen!
[4] Ik zie
weliswaar in de wetten tot bescherming van het bezit geen heil voor de arme
mensheid, ik vind het eigenlijk de grootste dwaasheid; maar wat kan één enkel,
in de armzaligste lompen gehuld mens tegen honderdduizend maal
honderdduizenden?! Het is mogelijk, dat er door het wettige bezit kleine, hier
of daar in het gemeenschappelijke bezit voorkomende ongerechtigheden tegengehouden
worden op grond van het feit, dat iets slechts ook een beetje goeds met zich
meebrengt, maar het tegenhouden van kleine euveltjes staat in geen enkele
verhouding tot de verschrikkingen die uit het ondermijnde privé-bezit ontstaan
en moeten ontstaan!
[5] Ik ben
derhalve uitgesproken. Iets goeds heb ik onder de huidige omstandigheden
beslist niet te verwachten, en daarom zal het beter zijn dat ik, met uw
welwillende toestemming, weer vertrek. Maar natuurlijk alleen als u het goed
vindt! Want volgens de -de goden weten het -schijnbaar ware getuigenissen tegen
mij, waarmee uw waarzeggers u overladen hebben, sta ik als een misdadiger voor
u, en misdadigers moeten immers eerst gestraft worden, voor men ze weer
vrijlaat. De wet moet eerst met het bloed van een arme faun verzadigd worden,
eer hem de vrijheid wordt teruggegeven!
[6] Sta ik
volgens uw begrippen als een te bestraffen misdadiger voor u, straf mij dan
meteen en geef mij daarna de vrijheid weer - of de dood! Mij maakt het niets
meer uit, want ik sta nu volkomen weerloos voor u. Romeinen zijn en blijven
echter dorre toepassers van de wet, en niemand kan zijn verstand en zijn nood
beschermen tegen de wraak van uw wetten! Zeg mij, geëerde gebieder, mag ik weer
vertrekken zoals ik ben gekomen, of moet ik hier blijven vanwege een mij op te
leggen straf?"
47 De voorbereiding tot de magnetische slaap
[I] CYRENIUS
zegt op weliswaar ernstige, maar toch menselijk warme toon: "Weggaan mag
je niet, maar voor een te verwachten straf hoef je hier ook niet te blijven,
veeleer ten behoeve van je eigen heil! Het straffen van zondaars verschafte ons
Romeinen nog nooit enig genoegen, maar wel hun echte en volledige genezing. Als
dat zonder de strenge tuchtroede bereikt kan worden, is ons dat altijd
veelliever! De tuchtroede nemen wij pas dan ter hand als alle andere middelen
niets uitrichten. Daarom wordt ook niemand vanwege een éénmaal begane zonde
tegen de bestaande heilzame wet streng ter verantwoording geroepen. Dat
gebeurt pas als hij herhaaldelijk dezelfde zonde heeft begaan, hetzij uit grote
lichtzinnigheid of zelfs uit noodlottige moedwil. Wie herhaaldelijk moedwillig
een zonde begaat, moet ook moedwillig bestraft worden!
[2] Wel, jij
hebt volgens je oude Spartaanse principes slechts uit nood gezondigd en nu sta
je voor de eerste maal voor een rechter! Alleen om deze reden zul je ook niet
vervloekt en veroordeeld worden, maar je moet hier nu je slechtheid en domheid
bekennen en afleggen! Jouw erg zieke ziel zal worden genezen en je moet de
zegen van de wijze wetten inzien en je er daarna terdege naar gaan gedragen.
Daarna zul je dan als een geheel bevrijd mens hier vandaan naar huis gaan en
jezelf erover verheugen datje een waarachtig rein en vrij mens zult zijn.
[3] Om te
trachten dit doel te bereiken zal een reine, fysiek en geestelijk sterke man
uit ons gezelschap je zijn heilbrengende handen op hoofd en borst leggen. Deze
heel zachte behandeling zal bij jou de in jezelf sluimerende denkbeelden
opwekken en tot leven brengen, die maken dat je het heil van de geordende en
streng gesanctioneerde wetten van Rome zult erkennen en dat je je daarover
zelfs zult verheugen! – Ben je het daar mee eens?"
[4] ZOREL
antwoordt iets opgewekter dan daarvoor: "Geëerde heer en verheven
gebieder! Ik ben het eens met alles wat anders heet dan slagen, onthoofding of
zelfs kruisiging! Of me zo'n behandeling echter tot betere en verstandiger
principes zal brengen, daar kan ik niet voor instaan, want een bejaarde boom
Iaat zich zo gemakkelijk niet meer buigen! Maar aan de mogelijkheid daarvan wil
ik ook niet helemaal twijfelen! - Maar waar is de man die zijn krachtige handen
op mij zal leggen?
[5] Cyrenius
vraagt Mij zijdelings of nu de tijd gekomen was.
[6] IK zeg:
"Nog even geduld, gun de ziel nog enige tijd om het te verwerken! Deze man
zit nu vol met opgewonden gedachten en zou niet goed in de magnetische slaap te
brengen zijn. Ook Zinka mag niet eerder aan hem voorgesteld worden als de
daarvoor uitgekozene, dan wanneer het juiste moment daarvoor zal zijn
aangebroken! Ik zal jullie daar wel het teken voor geven."
[7] Na Mijn
woorden en Mijn aanwijzing blijft alles een tijdje stil en onze Zinka wacht met
angstige vreugde op Mijn teken om Zorel te behandelen. Die wordt nu echter
bestormd door allerlei gedachten over het misschien werkelijk goede maar ook
het eventueel kwade, dat men hem zou kunnen aandoen. Maar hij monstert onze
gezichten en zegt dan bij zichzelf: 'Nee, deze mensen zien er niet te kwader
trouw uit, die kan men vertrouwen! Die kunnen alleen goeds, maar nooit iets
slechts doen!'
[8] Wel, deze
voorbereiding was op zichzelf noodzakelijk voor de toe te passen behandeling;
zonder die voorbereiding zou het opleggen van de handen door onze Zinka
vergeefse moeite zijn geweest. Want bij deze behandelingen moet de te
behandelen persoon zelf in een zeker stadium van geloof en vertrouwen worden
gebracht. Anders zou het niet zo gemakkelijk zijn hem ondanks alle menselijk
mogelijke, substantiële zielekracht, ook al is deze nog zo overvloedig
aanwezig, in de heilzame slaap te brengen.
[9] Ja, dat is
bij volledig uit en in de geest wedergeboren mensen heel wat anders! Die
behoeven, net als Ik, slechts te willen, -en de genezing is een feit! Maar bij
een mens die nog niet volledig is wedergeboren en die een zieke zo wil
behandelen, moet ook de opwekking en het tot leven brengen van de te behandelen
mens vooraf gebeuren, omdat anders - zoals gezegd - de gehele behandeling
moeite en werk voor niets zou zijn.
[10] Nu is
Zorel rijp en Ik geef Zinka meteen het afgesproken teken om Zorel de handen op
te leggen.
48 Zorel komt tot zelfkennis
[1] Ik wenk
ZINKA nu en hij gaat meteen naar Zorel en zegt: "Broeder, de Heer, die
almachtig en vol erbarming, goedheid en liefde en wijsheid is, wil dat ik je,
enkel door het opleggen van mijn levenskrachtige handen, zal genezen. Vrees
niet, maar vertrouwen wordt dan een ander mens, en daarna zal niets je
onthouden worden wat je maar enigszins lichamelijk en geestelijk tot wezenlijk
heil kan strekken! Wil je het en vertrouw je mij, je ware vriend en broeder,
sta mij dan toe dat ik je mijn handen opleg!"
[2] ZOREL
zegt: "Vriend, met zulke trouwhartige woorden kun je mij naar de Tartarus
sturen en dan zal ik gaan! Leg daarom in ieder geval je ware broederhanden op
mij, waar en hoe je ze maar leggen wilt, en ik zal mij niet tegen je verzetten
!"
[3] ZINKA
zegt: "Nu goed dan, - ga op deze bank zitten, dan zal ik je vervullen met
de kracht van God!"
[4] ZOREL
zegt: "Van welke God dan? Soms van Zeus, Apollo, Mars,
Mercurius of Vulcanus, Pluto of Neptunus? Ik verzoek je, laat Pluto er
alsjeblieft buiten, want met diens stormachtige kracht zou ik echt niet vervuld
willen zijn!"
[5] ZINKA
zegt: "Vergeet die goden, die alleen maar in de fantasie van de sinds
lange tijd blinde mensen bestaan! Er is maar één echte God, en dat is de jullie
onbekende, grote God, voor wie jullie heidenen weliswaar ook overal een tempel
hebben gebouwd, maar Die jullie nog nooit hebben gekend! Maar nu is de tijd
gekomen dat jullie ook deze enige echte God zullen Ieren kennen! En kijk, met
de genade en kracht van déze God zul jij nu tot je heil vervuld worden, als ik
je mijn handen zal opleggen!"
[6] ZOREL
zegt: "Ah, leg in dat geval je handen maar meteen op mij op de manier, die
jou het best bekend zal zijn!"
[7] Dan legt
Zinka zijn handen op de voorgeschreven wijze op Zorel en meteen valt Zorel in
een magnetische slaap.
[8] Na verloop
van ruim een kwartier begint ZOREL, die overigens vast en met dichtgeknepen
ogen slaapt, als volgt te spreken: "O God, o God, wat ben ik toch
werkelijk een miserabel, slecht mens en wat een eerlijk, rechtschapen mens zou
ik kunnen zijn, als ik het maar zijn wilde. Maar de vloek van de zonde, en van
de leugen en de hoogmoed, die beide de eigenlijke hoofdzonden zijn, ligt nu
juist daarin, dat zij zichzelf steeds weer opnieuw verwekt en zich vermeerdert
als het gras op de aarde en het zand van de zee!
[9] O God! Ik
heb zoveel zonden en gebreken aan mijn ziel, dat ik van louter zonden mijn huid
niet zie, ja, ik bevind mij nu door het drukkende gewicht van mijn talloze
zonden als in dikke wolken rook en nevel!
[10] O God, o
God, wie zal mij ooit van mijn zonden kunnen bevrijden! Ik ben een grote dief,
ik ben een leugenaar en als ik lieg, lieg ik steeds maar door, om door een
nieuwe leugen de oude meer kracht bij te zetten en deze als de een of andere
waarheid geldigheid te geven. O, wat ben ik toch een afschuwelijke
aartsleugenaar! Alles wat ik heb, heb ik door leugen en bedrog en door
heimelijke en openlijke diefstal verkregen!
[11] Weliswaar
vond ik dat allemaal in mijn grote blindheid geen zonde, maar ik kreeg ook vaak
de gelegenheid mij te laten overtuigen van de waarheid. Maar ik wilde mij niet
laten overtuigen! Ik gebruikte steeds Sparta en Lycurgus als excuus en
verachtte altijd de Romeinse, wijze, rechtvaardigheidswetten! O wat ben ik toch
een ontzettende ellendeling !
[12] Wel, ik
heb nog één troost en dat is dat ik nog niemand heb vermoord, maar dat scheelde
niet veel! Als mijn dienstmaagd er niet voor ik naar huis kwam vandoor was
gegaan, zou zij een droevig offer van mijn helse woede zijn geworden!
[13] O, ik ben
een verschrikkelijk monster! Ik ben erger dan een beer, erger dan een leeuw,
erger dan een tijger, erger dan een hyena, veel erger dan een wolf en nog veel
erger dan een wild varken! Want ik ben ook zo sluw als een vos en dat stempelt
mij tot een echte, vermomde duivel!
[14] O, mijn
ziel is erg ziek en jij, broeder Zinka, zult mij moeilijk of helemaal niet
kunnen genezen!
[15] Het wordt
nu wel wat lichter in mij en de erg dikke rook en nevel om mij heen verdwijnen!
Kijk, ze worden dunner en het lijkt wel of ik gemakkelijker ademhaal. Maar in
dit meerdere licht zie ik pas goed mijn ware wanstaltigheid, vol met allerlei
uitslag, vol met bulten en weerzinwekkende gezwellen! Ach, ach, ik zie er uit
als een echt gedrocht! Waar vind je een dokter die mij zou kunnen genezen?!
Mijn slechte lichaam is wel gezond, maar dat lichaam kan me niets schelen als
ik, de ziel, maar gezond zou zijn!
[16] O God,
als iemand mijn ziel zou kunnen zien, zou hij ontzet zijn door haar overgrote
lelijkheid! Hoe lichter het om mij heen wordt, des te meer wordt zichtbaar hoe
afschuwelijk mijn ziel er uit ziet! Broeder Zinka, is er dan niets waardoor
mijn ziel er wat beter uit zou kunnen gaan zien?!"
49 De reiniging van de slapende ziel
[1] Dan begint
Zorel in zijn slaap te zuchten en sommigen menen dat hij nu ontwaken zal.
[2] Maar IK zeg tegen hen allen: "O zeker niet! Dit was nog maar
het eerste stadium van zijn slaap. Hij zal nog langer dan een uur slapen en al
gauw weer in een ander en hoger stadium van zijn zieleleven beginnen te
spreken. Dit stadium bestond uit het zich los wikkelen van de ziel van haar
lichamelijke en op de wereld gerichte, - innerlijke hartstochten, die hij moest
zien als echte ziekten aan de lichamelijke vorm van zijn ziel, die hem met
diepe afschuw moesten vervullen. Voor zulke ziekten van de ziel is er geen
andere medicijn dan eerst het herkennen daarvan, vervolgens het krijgen van de
grootste afschuw daarvoor en tenslotte de onwrikbare wil om er zo vlug mogelijk
helemaal vanaf te kome~. Als die wil er eenmaal is, maakt de genezing
gemakkelijk vorderingen.
[3] Let nu op,
hij begint direkt weer te spreken.'Vriend Zinka, als hij nu weer om iets
vraagt, antwoord hem dan alleen maar in gedachten, en hij zal je horen en
duidelijk verstaan !"
[4] Nog maar
nauwelijks had Ik Zinka deze aanwijzing gegeven.of ZOREL begon al te spreken en
zei: "Kijk, ik huilde om mijn.grote ellende! Uit die tranen ontstond een
vijver zoals Siloam in Jeruzalem, en ik baad mij nu in deze vijver en zie het
water van deze vijver geneest de vele wonden, zweren en bullen op het lichaam van
mijn ziel! O, o, dat is een echt genezend bad! De lidtekens zie ik nu nog wel,
maar de wonden, builen en zweren zijn verdwenen van het lichaam van mijn o zo
arme ziel. Maar hoe was het mogelijk dat zich uit mijn tranen kennelijk een
hele vijver heeft gevormd?
[5] om de
vijver ligt een heerlijk landschap, dat is het gebied van troost en lieflijke
hoop. Mijn gevoel zegt mij ook, dat ik op een algehele genezing mag hopen. - O,
wat is deze streek lieflijk, ik zou er wel altijd willen blijven! Het water in
mijn vijver is nu erg helder, terwijl het eerst troebel was, en hoe helderder
het wordt, des te heilzamer werkt het op mij in!
[6] Ah, maar
nu merk ik ook, dat er iets in mij wakker wordt dat op een sterke wil lijkt, en
achter die sterke wil merk ik iets als woorden die in mij opborrelen en die
luid roepen: "Ik wil, ik moet, - ik moet omdat ik wil! Wie kan dat, wat ik
wil, in mij tegenhouden? Ik ben vrij om te willen. Ik mag niet willen wat ik
behoor te willen, maar ik wil wat ik zélf wil! Wat waar en goed is, dat wil Ik,
omdat ik het zélf wil willen en niemand kan mij daartoe dwingen!
[7] Ik herken
nu de waarheid. Zij is een goddelijk licht uit de hemel! Onze goden zijn
allemaal schimmen, niets, helemaal niets zijn ze. Wie in hen gelooft is meer
dan een echte dwaas, want een echte dwaas gelooft nooit aan zulke waardeloze
goden. Ik zie de goden nergens, maar ik zie het goddelijke licht en hoor het
goddelijke woord. Maar God Zelf kan ik niet zien, want Hij is te heilig voor
mij.
[8] Maar nu is het water van mijn vijver rondom mij al
een meer geworden! Het meer is niet diep, het water staat mij slechts tot aan
de lendenen. En het is helder, onvoorstelbaar helder, maar er zijn nog geen
visjes in! Ja, er zullen ook. nooit visjes in komen, want de visjes zijn ontstaan
door Gods adem en dat is een volstrekt almachtige adem! Ik ben slechts een zeer
zwakke mensenziel uit wiens adem geen visjes van God ontstaan.
[9] O, daar is
veel voor nodig, daarvoor moet men zeer almachtig zijn wil men met zijn adem
visjes creëren! O, een mens kan dat nooit, want een mens is daarvoor veel te
zwak! Helemaal onmogelijk zou het nu juist voor de mens met zijn, maar dan zou
hij vol goddelijke wil en goddelijke geest moeten zijn! Voor een echt mens is
dat weliswaar niets onmogelijks, maar ik ben geen echt mens en daarom is dat
voor mij toch helemaal onmogelijk!
[10] Maar het
water is zuiver en de bodem is ook rein, louter mooi gras. Dat is toch echt wel
wonderlijk: onder het water zulk mooi sappig gras! En kijk, het gras groeit zienderogen
en begint het mooie water te verdringen! Ja,ja, de hoop wordt sterker dan de
kennis en de haar begeleidende vrees!
[11] Ah, ah, nu zie ik een mens aan de tamelijk ververwijderde oever.
Hij wenkt mij! Ja, ik zou wel naar hem toe willen, maar ik weet niet hoe diep
het meer overal is! Gesteld dat er zeer diepe plaatsen zijn, dan zou Ik daar in
verdwijnen en verloren zijn! .
[12] Maar er klinkt een stem uit het water: "'Ik
ben overal even diep! Je kunt zonder angst of vrees door mij heen waden. Ga naar
hem die je roept, die je zal leiden en oordelen!' Dat is toch merkwaardig, hier
spreekt zelfs het water en het gras! Nee, dat is nog nooit gebeurd!
[13] Ik ga nu
naar de vriend aan de oever. Een vriend moet het toch wel zijn, anders zou hij
mij niet gewenkt hebben om te komen! Zinka, jij bent het niet, het is een
ander! Jou zie ik nu ook achter hem, maar je bent lang met zo vriendelijk als
hij! Wie kan dat toch zijn? Maar ik schaam me erg voor hem, want ik ben
helemaal naakt. Mijn lichaam ziet er nu weliswaar al heel goed uit, ik ontdek
er bijna geen sporen van ziekte meer aan. O, had ik maar een hemd. Maar ik ben
zo naakt als iemand in het bad. Maar ik moet er toch heen, Zijn wenken heeft
een geweldige aantrekkingskracht op mij! Nu ga ik, - kijk eens, het gaat heel
goed!"
50 De bekleding van de gereinigde ziel
[1] Dan zwijgt
Zorel een poosje en ZINKA vraagt: 'Hoe ziet hij dat dan allemaal en hoe kan hij
nu door het water gaan, terwijl hij er zo onbeweeglijk bij ligt alsof hij dood
is!"
[2] IK zeg:
"Zijn ziel ziet nu slechts de omstandigheden die haar in de goede richting
sturen. Daaruit vormt zich in de ziel een eigen wereld, en dat wat je hier een
gedachtengang noemt, wordt in het zielenrijk zichtbaar als een gang van de ene
plaats naar de andere.
[3] De vijver
die uit zijn tranen ontstond en waarvan het water zijn ziel genas, stelt zijn
berouw voor over de begane zonden en het baden daarin betekent oprechte
boetedoening, die uit het berouw voortkomt. Het zuivere water betekent het
terechte erkennen van zijn schulden en gebreken; en als de vijver een meer
wordt, is dat de uitdrukking van het toenemen van de wil om uit zichzelf
gereinigd en genezen te worden. Het mooie gras onder het water betekent de hoop
op het bereiken van volledige gezondheid en hogere, vrije genade van God, die
zich reeds zichtbaar opstelt aan de nog wat verwijderde oever; dat ben Ik Zelf
naar geest en wil. De beweging in Mijn richting door de wateren van oprecht
berouwen ware boetedoening, betekent als zodanig het voortschrijden van de ziel
naar de ware beterschap.
[4] Dat alles
is echter voor zijn ziel slechts een passend beeld waaraan de ziel ziet hoe
haar aard is en wat zij zich, om zichzelf te verbeteren, in haar hart voorneemt
en doet, -in deze toestand weliswaar alleen als uiting van haar wil, zonder een
uitwendige, werkelijke daad. Die moet pas volgen als hij in wakende toestand
weer helemaal met zijn lichaam verenigd zal zijn.
[5] Nu zal hij
weldra bij Mij zijn en meteen weer gaan spreken. Let maar goed op, alles wat
hij nu onder woorden brengt, komt overeen met zijn innerlijke zieletoestand! Er
zal nog heel wat verwarring zichtbaar worden voor hij in het derde stadium, dat
wil zeggen, voor hij in voorlopige verbinding met zijn zuivere levenskiem zal
komen.
[6] In het
derde stadium zullen jullie dan wel merken hoe samenhangend en hoe wijs hij
daar spreekt! Nu spreekt slechts zijn voor dit ogenblik gelouterde ziel, maar
in het derde stadium zal zijn geest het woord nemen! En dan zullen jullie
helemaal geen leemtes meer in hem ontdekken, dan zal hij woorden gebruiken
waarbij het jullie allemaal warm om het hart wordt!
[7] Daar komt
hij reeds aan de oever en zegt: 'Ah, dat was toch wel een moeilijke tocht! Ik
heb u nu toch bereikt, edele vriend! Heeft u geen hemd bij u? Kijk, ik schaam
me vreselijk voor mijn naaktheid!'
[8] Ik
antwoord vanuit Mijn geest en wil, die nu voor hem zichtbaar zijn: 'Kom uit het
water, je daden zullen bepalen hoe je gekleed wordt!’
[9] Zorels
ziel zegt: 'O vriend, praat niet over mijn daden, want die zijn louter slecht
en kwaad! Als mijn kleed daarop moet lijken, zal het er ontzettend zwart en
voddig uitzien!'
[10] Ik zeg:
'In dat geval is er hier toch water genoeg om het wit te wassen!'
[11] Zorel
zegt: 'O vriend, dat is onbegonnen werk! Dat zal niet lukken! Maar iets is
altijd beter dan helemaal niets. Daarom kom ik uit het water!'
[12] Aan Mijn
voeten ligt een toga met veel plooien, maar erg vuil, hoewel de oorspronkelijke
kleur witgrijs is, - de kenmerkende kleur van de kleding van heidenen in het
geestenrijk. Hij neemt het kleed en walgt van het vuil, hetgeen een goed teken
is. Maar hij neemt het toch, gaat er echter snel mee naar het water en begint
het te wrijven en uit te spoelen en tenslotte uit te wringen.
[13] Nu is hij
klaar en het kleed is schoon. Omdat het echter nog vochtig is, mist hij de moed
om het zo maar aan te trekken. Ik maak hem echter duidelijk, dat hij het toch
aan moet trekken. Hij was voorheen toch ook niet bang voor het water, waarom
zou hij dan nu een hekel hebben aan een kleed dat nog wat vochtig is?! Dan zegt
hij - luister maar, want dat zal hij hardop zeggen! -:
[14] ZOREL:
"Dat is ook zo! Dat hele meer deed mij daarnet niets en zal dit vochtige
hemd mij dan nu wel wat uitmaken? Aantrekken maar! - Ah, dat doet goed!"
51 Het etherische lichaam van de ziel en haar
zintuigen
[1] Dan stelt
ZINKA in gedachten de vraag: "Heeft de ziel dan ook een lichaam?"
[2] Zinka
vroeg zich dat af, omdat hij zelf geen flauw idee had van het uiterlijk en de
aard van een ziel. Want volgens het normale Joodse denkbeeld was de ziel een
soort nevelig niets en zij zeiden: "de ziel is een pure geest, die een
verstand en een wil, maar doorgaans geen gestalte en nog minder een soort
lichaam heeft.
[3} Zinka
zette daarom grote ogen op, toen ZOREL hem op de gedachte vraag antwoordde:
"Och kom, natuurlijk heeft de zielook een lichaam, het is weliswaar
etherisch, maar voor de ziel is dat lichaam net zo volmaakt als het vleselijke
lichaam voor een stoffelijk mens. Het zielelichaam heeft ook alles wat een
vleselijk lichaam heeft. Met je stoffelijke ogen zie je het weliswaar niet,
maar ik kan alles zien, horen, voelen, ruiken en proeven. Want ook de ziel
heeft dezelfde zintuigen die het lichaam heeft voor de communicatie tussen
zichzelf en zijn ziel.
[4] De
lichamelijke zintuigen zijn de leidsels in de handen van de zielom haar lichaam
te besturen in de buitenwereld. Als het lichaam die zintuigen niet zou hebben,
zou het voor de ziel totaalonbruikbaar en een ondraaglijke last zijn.
[5] Stel je
maar eens een mens voor die volledig blind en doof zou zijn, niets zou voelen,
geen pijn, noch het aangename van de gezondheid en die ook geen reuk en geen
smaak zou hebben, zeg dan zelf eens of de ziel met zo'n lichaam iets aan zou
kunnen vangen! Zou zij, als haar bewustzijn verder volledig en helder is, niet
totaal vertwijfelen?
[6] Maar
evenzeer zouden de gevoeligste, lichamelijke zintuigen voor de ziel geen nut
hebben als zij niet zelf in haar etherisch lichaam precies dezelfde zintuigen
zou hebben! Omdat de ziel dezelfde zintuigen heeft als het lichaam, neemt zij
ook gemakkelijk en zeker met haar fijne zintuigen waar wat eerst door de
lichamelijke zintuigen in de buitenwereld wordt waargenomen. -Nu weet je dat de
ziel ook een lichamelijke vorm is.
[7] Je weet
het nu omdat ik je heb verteld hoe ik het nu zie, voel en als lichamelijk
ondervind. Als ik echter weer ontwaak, zul jij het nog weten, maar ik zal er
niets van weten, omdat ik het nu alleen maar met mijn fijne ziele zintuigen zie
en voel en ondervind - en niet ook met mijn lichamelijke zintuigen.
[8] Zou ik dat
allemaal nu ook met mijn lichamelijke zintuigen waarnemen, dan zouden die op
mijn geheugenzenuwen en dienovereenkomstig op de levenszenuwen van het
lichamelijke hart zekere tekens graveren en ik, als ziel, zou ze dan in mijn
stoffelijke lichaam terugvinden en geheel en al herkennen. Maar omdat ik nu
bijna helemaal vrij ben, zonder enige samenhang met mijn lichaam en geen
contact heb met de zintuigen van mijn lichaam, zal ik na de terugkeer in mijn
lichaam niets van alles weten wat ik nu zie, hoor en voel en spreek, en van
alles wat er nu met mij gebeurt.
[9] De ziel
heeft echter ook zelf wel een herinneringsvermogen en kan zich daarom ook het
minste of geringste herinneren wat er ooit met haar is gebeurd, maar dat kan
zij alleen in vrije toestand. Bevindt zij zich echter in het lichaam, dat haar
helemaal van het licht afschermt, dan ziet, hoort en voelt zij slechts de grove
en allesoverheersende, luidruchtige, ruwe indrukken, die al het geestelijke
overstemmen. Haar eigen aanwezigheid neemt zij vaak nauwelijks voldoende waar
om zich bewust te worden dat zij bestaat, laat staan dat zij van de in haar
aanwezige hogere en diepere geestelijke indrukken iets zou waarnemen.
[10] Jij hebt
ook een ziel, zoals ik zelf nu een volslagen vrije ziel ben; maar jij wist ook
weinig of niets van jezelf. De reden daarvoor ligt in het duistere vlees
waarmee iedere ziel een tijdlang omhuld is. Pas nu, omdat ik bij jou door de
stem van mijn nog actieve, lichamelijke mond enige indrukken maakte in de
zenuwen van je achterhoofd, en jij, als ziel, nu door die indrukken dezelfde
oertekens in jezelf leest, weet jij nu ook als ziel en niet als lichaam, dat je
een ziel hebt en op grond van je denken en willen zelf een ziel bent waarvan
het etherische lichaam dezelfde vorm heeft als je stoffelijke lichaam.
[11] Verwonder
je er dus niet over als ik nu tegen je zeg, dat ik straks bij mijn ontwaken in
het aardse leven niets meer zal weten van alles wat ik je nu heb gezegd, want
ik heb je de reden daarvan uitgelegd!"
52 Zorels ziel op de weg van de zelfverloochening
[I] (Zorel:)
"Nu zegt de vriend tegen mij: 'Kom, Zorel, verlaat deze plaats, ik zal je
naar een andere streek brengen! ,
[2] Ik ga nu
met de goede vriend weg, ver weg, en weg van het meer. Wij wandelen nu door een
heerlijke laan en de bomen buigen zich voor degene die ik volg. Hij moet
belangrijk zijn in het rijk van de geesten! O, een paar bomen buigen zo diep
dat ze haast afknappen !
[3] Zinka, jij
gaat ook wel mee, maar je ziet er zeer wazig uit en schijnt niet te merken dat
de bomen zich voor mijn vriend buigen! Uit werelds oogpunt is het wel wat raar,
maar toch is het waar!
[4]
Merkwaardig, merkwaardig! Nu beginnen de bomen zelfs te spreken! Zij roepen op
een luide en goed verstaanbare fluistertoon: 'Heil aan de Heilige der heiligen,
heil aan de Koning der koningen van eeuwigheid tot eeuwigheid!'
[5] Vind je
dat niet erg merkwaardig? Je doet echter, en dat ergert mij, alsof je daar
niets van merkt, alsof dat net zo'n gewoon verschijnsel zou zijn als het een of
andere milde regenbuitje op aarde!
[6] Ja, ja, de
vriend voor wie de bomen buigen en wiens lof zij verkondigen, zegt mij dat,
dat, wat op jou lijkt en ons volgt, niet jijzelf bent maar slechts een
schaduwachtige vorm van je ziel is, die zich pas in onze atmosfeer heeft
gevormd. Jouw ziel zond net als een lamp bepaalde levensstralen uit. Zodra deze
onze atmosfeer raakten, vormden zij een beeld op bijna gelijke wijze als waarop
de stralen die overdag van een mens uitgaan, op de oppervlakte van een spiegel
ook het beeld van diegene vormen waarvan zij uitgaan.
[7] Laat ik
eens naar je voeten kijken om mij te overtuigen dat je niet meeloopt, maar
alleen mee zweeft. Ja werkelijk, je beweegt noch je voeten noch je handen en
volgt ons toch op een afstand van ruim zeven passen! Ja, nu begrijp ik waarom
je de bomen niet ziet buigen en hun wonderbaarlijke gefluister niet hoort!
[8] Maar de
laan wordt nu steeds smaller en de bomen worden lager, maar staan in plaats
daarvan dichter bij elkaar, het buigen en fluisteren houdt evenwel niet op. De
weg wordt ook steeds moeilijker. Nu is de laan reeds zo smal en de weg zo
doornig en begroeid met struikgewas, dat we er slechts met veel moeite doorheen
kunnen komen! Nog is het einde niet in zicht, hoewel de vriend zegt, dat de weg
nu weldra zal ophouden en wij het doel bereikt zullen hebben. O, nu worden de
takken van het struikgewas erg dicht en de bodem wordt bijna steenachtig en
tussen de stenen staan allemaal doorns en distels, daar is haast geen doorkomen
aan!
[9] Ik vraag
de vriend waarom wij toch zo'n vreselijk slechte weg zijn ingeslagen. Maar de
vriend zegt: 'Kijk eens naar rechts en links, dan zul je aan beide kanten een
zee ontdekken die bodemloos diep is! Dit is de enige, aan het eind weliswaar
zeer smalle en doornige, maar vaste landtong, die tussen de beide oneindig
grote zeeën doorloopt. Zij verbindt de gehele aardse wereld met het grote
paradijselijke land van de zaligen in het hiernamaals. Wie daar wil komen, moet
met deze weg wel genoegen nemen, omdat het de enige is!'
[10] Zie je,
Zinka, dat merkwaardige antwoord kreeg ik nu van de vriend en leider van mijn
onbeduidende persoontje! Ik stel hem nu echter weer een vraag en zeg: 'Op de
wereld zijn er ook heel veel slechte wegen, maar daar doen de mensen wat aan.
Zij nemen hakken, pikhouwelen en scheppen en maken de weg begaanbaar.Waarom
gebeurt dan hier zoiets niet?'
[11] Maar de vriend zegt: 'Omdat juist dit geweldige struikgewas deze landtong
beschermt tegen de vaak ontzettende stormwind van zee! Als deze enige, vaste
landtong niet zo dicht en zo duchtig door dit struikgewas beschermd werd,
zouden de machtige golven van de aan weerskanten liggende zee haar door hun
hevige branding reeds lang helemaal weggespoeld. hebben. Maar omdat dit
doornige struikgewas zo dicht in elkaar is gegroeid, vooral tegen de belde
oevers, breken de zware golven daarop en laten tussen het dichte struweel hun
schuim achter, dat langzaam maar zeker versteent en zo deze erg belangrijke
landtong alsmaar meer verstevigt. Deze landtong draagt de naam deemoed en
'vaste fundamentele waarheid'. Beide, 'deemoed' en 'waarheid', zijn voor de
mensen nog altijd vol doornen geweest!'
[12] Kijk,
Zinka, zo heeft de vriend gesproken en in mij wordt het nu merkwaardig licht,
en het lijkt mij toe alsof er zich in mijn hart iets beweegt. Dat wat zich
beweegt, is een licht en dat licht heeft binnen in zich een vorm als die van
een embryo in het moederlichaam. Het is heel zuiver, -ik zie het. Het wordt nu
echter steeds groter en machtiger! Ah, wat is dat toch een heerlijk en volkomen
zuiver licht! Dat is beslist de eigenlijke levensvlam uit God in het ware hart
van de mens! Ja, ja, dat is het! Het groeit nu steeds maar door en ach, hoe
goed doet mij dat!
[13] Wij lopen
nog steeds op het smalle pad, maar nu brengt het struikgewas en het doornbos
mij niet meer van mijn stuk. Ook voel Ik niets pijnlijks meer als mij de een of
andere doorn steekt en krast! -Nu wordt het struikgewas dunner, de bomen worden
weer groter, er vormt zich weer een prachtige laan. Het struikgewas houdt
helemaal op, de landtong verbreedt zich en de oevers van de zee verwijderen
zich steeds verder van ons, en reeds zie ik, ofschoon nog erg ver weg, een
wondermooi land met de prachtigste bergen en boven de bergen straalt een
schitterend morgenrood! Wij zijn echter nog steeds met uit de nu steeds groter
en breder wordende laan gekomen, en de nu zeer grote en hoge bomen zijn nog
niet opgehouden hun majesteitelijke kronen voor mijn vriend en leider te
buigen, en hun gefluister klinkt nu als heerlijke, zuiver gestemde harpen! ..
[14] O Zinka!
Daar, ja daar, daar is het onbeschrijflijk prachtig. Maar je zweeft nog steeds
achter ons aan en je zegt nog steeds niets, maar daar kun jij niets aan doen,
want je bent het niet zelf, maar het is slechts een vluchtig spiegelbeeld van
jou. Ach, kon jij zoiets ook maar zien, maar dan ook daarvan levendig de juiste
indrukken meenemen naar het aardse leven, -wat zou je dan een gedenk waardig
mens zijn! Ik zou dat ook kunnen zijn als ik mij dat alles zou kunnen
herinneren, maar er zal mij helemaal niets bij blijven! Maar de vriend zegt,
dat mij in de loop van de tijd alles weer levendig voor de geest zal komen,
maar vooraf zal ik ook lichamelijk deze doornige weg, die zich nog wel aan zal
dienen, moeten volgen"
53 Zorel in het paradijs
[I] "Ah,
mijn innerlijke levenslicht wordt nu toch wel ontzettend sterk, het doordringt
nu reeds mijn hele binnenste! O, wat doet dit licht mijn hele wezen goed! Maar
het licht vertoont zich nu aan mij als een vierjarig kind met een buitengewoon
vriendelijk uiterlijk! Het moet zeer wijs zijn, want het ziet er uit als een
kleine god, zoals je je die zo zuiver mogelijk voorstelt. Niet als een
fantasiegod van de Egyptenaren, Grieken of Romeinen, maar als een wonderbaarlijk
spiegelbeeld van de ware God der Joden! Het is een spiegelbeeld van de ware
God!
[2] O, nu
erken ik wel dat er maar één ware God is, maar slechts zij zullen Zijn heilig
aangezicht zien, die een volkomen rein hart hebben! Ik zal dat wel niet
gemakkelijk te zien krijgen, want mijn hart was reeds heel erg onrein! Jou zal
dat wel lukken, vriend Zinka, want aan jouw hart ontdek ik vrijwel niets
onreins, behalve de plaats en de draad waardoor jij noodzakelijkerwijs nog
enige tijd met de wereld verbonden moet blijven!
[3] Maar nu
pas zie ik, nog wel wat veraf, het brede einde van de laan. Nu is er geen spoor
meer van een zee, overal zie ik weelderig begroeid, wondermooi land, tuin na
tuin. Overal staan de prachtigste huizen en paleizen! Ach, dat is me toch een
onbeschrijflijke pracht!
[4] Mijn
vriend zegt dat dit nog lang geen hemel is, maar dat het het paradijs is. In de
hemel is nog geen sterveling gekomen, want daarheen is tot op heden nog geen
brug gebouwd. Alle goede mensen die vanaf het begin der schepping op aarde
hebben geleefd, verblijven hier met Adam, Noach, Abraham, Isaäk en Jacob. Die
hoge bergen daar begrenzen dit buitengewone, wonderbaarlijk heerlijke land. Wie
die bergen zou beklimmen, zou wel de hemel zien met Gods grote engelenscharen,
maar zolang er over de grote bodemloze kloof niet voor eeuwig een vaste brug
zal zijn gebouwd, kan daar niemand binnenkomen.
[5] Wij gaan
nu zo snel als de wind. De lichtmens in mij heeft reeds de grootte van een
achtjarige jongen en het lijkt me toe, dat zijn gedachten als bliksems door
mijn gehele wezen flitsen. Ik voel hun onbegrijpelijke verhevenheid en diepte
wel, maar hun vormen begrijp ik nog niet. Daarin moet iets buitengewoon
wonderbaarlijks gelegd zijn! Iedere uitgaande gedachtebliksem verschaft mij een
onbeschrijflijk gelukzalig gevoel! Zo'n zaligheid kent de gehele aarde niet,
-kan zij ook niet kennen! Want de gehele aarde is toch slechts een genade
oordeel van God, - maar toch een oordeel, en in het beste oordeel vind je
altijd maar weinig zaligheden.
[6] Nu komen
wij al heel dicht bij de hoge bergen en het wordt steeds prachtiger! Wat een
onbeschrijflijke, afwisselende veelheid van wonderen! Duizend mensenleeftijden
zouden niet voldoende zijn om ze allemaal te beschrijven!
[7] En kijk
daar eens, bij de bergen wonen ontelbare, beeldschone mensen! Maar ons beiden,
dat wil zeggen mij en mijn goede vriend, schijnen zij niet op te merken, want
zij passeren ons snel en onbekommerd, zonder te laten blijken dat zij ons zien,
terwijl alle bomen mijn vriend toch duidelijk zichtbaar begroeten! Een
wonderlijk geestenvolk is dat maar!
[8] Aha, aha,
intussen hebben wij ook de top van een hoge berg bestegen! O God, o God, daar
staan we nu, en ik vooral, helemaal.ten einde raad! Heel ver weg zie ik steeds
duidelijker een grote horizon, die helderder is dan het zonnelicht. Daar moet
het begin van Gods hemel zijn, die daarachter steeds verder gaat, hoger en
eeuwig door hoger!
[9] Maar
tussen hier en daar gaapt een kloof, groter dan de ruimte tussen de aarde en de
zon! Daarover zal nu een brug gebouwd worden! Bij God zal dat ongetwijfeld
allemaal wel mogelijk zijn!
[10] Maar nu
is mijn innerlijke lichtmens reeds zo groot als Ikzelf, en vreemd, ik wordt nu
slaperig en de vriend zegt, dat Ik op de groene en geurende welde moet
uitrusten! Dat zal ik ook doen!"
54 De verhouding tussen lichaam, ziel en geest
[1] IK zeg:
"Kijk, nu zal hij pas in het derde stadium komen, let goed op wat hij
zegt!"
[2] CYRENIUS
zegt: "Heer, als Zorel nu op de voor ons onzichtbare weide inslaapt, wat
is daar dan de bedoeling van? Is dat nodig of zou hij, zonder op een bepaalde
manier in te slapen, niet in het derde stadium kunnen over gaan?"
[3] IK zeg:
"Als zijn ziel zuiver zou zijn, zou het ook zonder zo'n slaap kunnen, maar
zolang zijn ziel nog door bepaalde banden met het lichaam in verbinding staat
moet voor het verwisselen van stadium een zekere verdoving intreden waarin de
zielongemerkt in een ander stadium overgaat. Wat Zorels ziel nu in het tweede
stadium gezien en gesproken heeft, was behalve hijzelf slechts een
schijnwerkelijkheid. In het derde stadium gaat zij pas werkelijk helderzien, en
wat zij dan zal zeggen, zal ook volledig werkelijkheid zijn."
[4] CYRENIUS
vraagt: "Maar wat is de slaap dan eigenlijk? Hoe en waardoor ontstaat
die?"
[5] IK zeg:
"Moet je dat dan ook weten? Nu goed dan, als je het met alle geweld wilt
weten dan moet Ik het je toch vertellen, luister dus! .
[6] Als je een
overkleed draagt en volgens de Griekse mode een broek aan je benen hebt leven
het kleed en de broek door de beweging van je lichaam, dat wil zeggen: zij
moeten zich zo voegen naar jouw wil, zoals jouw ledematen zich voegen naar de
wil van je ziel. Als je echter 's zomers een bad neemt, trek je de kleren uit,
omdat je deze in het bad niet kunt gebruiken. Overkleed en broek nemen nu,
terwijl jij aan het baden bent, noodzakelijkerwijs rust en verwikken of
verwegen niet. Kom je weer uit het bad, dan zullen jouw overkleed en de broek
meteen weer, zoals eerder, in beweging gebracht worden en in zekere zin met jou
leven. Waarom trok je echter om te gaan baden je kleding uit? Kijk, omdat deze
je belemmerde en begon te knellen! In het bad ben je echter verkwikt en jouw
kleding, waar je last van kreeg, zal je na het bad zo licht als een veertje
voorkomen.
[7] Als je
ziel door de dagelijkse ongemakken moe en zwak is geworden, ontwaakt in haar de
behoefte aan een verkwikkende en versterkende rust. De moede ziel trekt dan
weldra haar van ledematen voorziene, vleselijke kleed uit en stapt in een
versterkend bad van geestelijk water en baadt, reinigt en versterkt zich
daarin. Als zij weer fit is geworden, trekt zij haar lichamelijke mantel weer
aan en beweegt diens logge ledematen weer met groot gemak.
[8] Je hebt nu
door het verhaal van Zorel beslist gezien of veeleer levendig waargenomen, dat
er in zijn ziel nog een innerlijke lichtmens uit het hart van zijn ziel is gaan
ontkiemen, die zich ten opzichte van het wezen van de ziel bijna zo verhoudt
als het materiële lichaam ten opzichte van de ziel. Wel, deze lichtmens had
voordien in zijn ziel, als zijn van ledematen voorziene gewaad, nog nooit wat
voor impuls dan ook gekregen. Hij lag in het hart van de ziel als het ei in de
vrouw, zonder een manlijke stimulans, prikkel of opwekking. Door deze speciale
behandeling is de eigenlijke oerlevenskern door het woord van Mij en van Zinka
tijdelijk gestimuleerd, geprikkeld en opgewekt, en daardoor begon hij te
groeien totdat hij zijn gehele ziel, dat is zijn mantel, gevuld had met zijn
zuiver geestelijke wezen.
[9] Toch heeft
de ziel, hoewel zij voor het moment zoveel mogelijk gereinigd is, nog zekere
materiële delen in zich die voor de zuivere geest te bezwaarlijk zijn, omdat
hij voordien nooit getraind werd om zo'n last te dragen. Deze geestmens, die in
zekere zin slechts kunstmatig geestelijk is opgewekt en tot een snelle groei is
genoodzaakt, is voor het dragen van de onbeholpen ziel nog veel te zwak en
verlangt naar rust en versterking. Deze schijnslaap van de ziel op de bergwei
is derhalve niets anders dan het door de geest afleggen van de meest
stoffelijke delen van de ziel. Slechts het hem verwante in de ziel behoudt hij.
Het andere moet ondertussen rusten, zoals het lichaam stil rust terwijl de ziel
krachten opdoet, of zoals jouw kleding rust als jij je lichaam in een bad een
verkwikkende versterking gunt.
[10] Maar er
bestaat tijdens de rust van de buitenste grovere en onedelere delen terwille
van de versterking van de edeler mensdelen toch altijd een onderlinge
verbinding. Kwam er iemand, terwijl jij je in het bad verkwikte, die jouw
uitgetrokken kleding nam en ging vernielen, dan zou jouw natuurlijke en
noodzakelijke liefde voor je kleding meteen een heel krachtig en woedend veto
uitspreken. Een nog hechtere verbinding bestaat er tussen het lichaam en de
ziel. Wie voortijdig de lichamelijke mantel zou willen nemen en vernielen, zou
een heel merkwaardige behandeling krijgen.
[11] Maar
tussen ziel en geest bestaat de meest hechte verbinding. Een ziel, vooral een heel
reine, is namelijk zelf een geestelijk oerelement en de geest zou vreselijk
opspelen als men hem zijn lichaam en zijn kleed afhandig zou willen maken. Hij
zou dan meteen laaiend zijn en alles vernietigen wat in zijn buurt kwam.
[12] Maar de
ziel moet toch eerst het materiële geheel afleggen voordat de geest het aan hem
verwante in de ziel tot zich kan trekken als het hem eigene en daarmee een
volmaakte eenheid kan vormen. Het materiële van de ziel is voor de geest
zichtbaar aan datgene, waarmee de ziel bekleed is. Je hebt gehoord hoe Zorel
over een vuil hemd sprak dat hijzelf in het meer reinigde, daarna uitwrong en
nog vochtig aantrok. Kijk, dit kledingstuk vormt nu de nog materiële buitenkant
van de ziel, die eerst afgelegd moet worden en moet gaan. rusten voordat de
innerlijke, goddelijke geestmens volledig over kan gaan in zijn ziel, die hem
nu zeer verwant is en waarmee hij dan één geheel kan vormen.
[13] Het
moment van overgang neemt steeds enige tijd in beslag, omdat alles wat binnen
het eigenlijke bereik van het vrije leven behoort, zich eerst ten volle met het
nieuwe en meer edele wezen moet verbinden (geestelijk huwelijk). Daarna kan het
nieuwe wezen of de nieuwe, hemelse mens die nu zelf alles voelt, denkt, ziet,
hoort, ruikt en proeft, zelfstandig optreden. In die bepaalde slaap vindt deze
noodzakelijke geestelijke verhuizing plaats. Als de verhuizing heeft
plaatsgevonden, is de nieuwe mens klaar en behoeft voor zijn geheel zuivere,
geestelijke bestaan voor eeuwig geen verdere verandering meer. ..
[14] Maar in
die toestand is de mens dan ook geheel volmaakt en kan hij als wezen niet nog
verder vervolmaakt worden. Alleen in het gestadig meer volmaakt worden in de
zuivere hemelse liefde en wijsheid en haar macht die de gehele oneindigheid
regelt, bestuurt en leidt, en in de kennis daarvan, kan men in eeuwigheid een
gestadig toenemen verwachten, en ten gevolge van de steeds hogere liefde,
wijsheid en macht daardoor ook het bereiken van een steeds hogere zaligheid.
[15] Zorel zal
nu aanstonds als zo'n volmaakt geestmens optreden en hij zal - steeds nog door
zijn lichamelijke mond - vertellen over de voltooiing van zijn wezenlijke,
volmaakte, menselijke natuur. - Let nu op, hij zal direkt weer gaan
spreken!"
55 Zorels blik in de schepping
[1] Nadat Mijn
uitleg aan Cyrenius beëindigd was, begon Zorel, die er gedurende al die tijd
stil als een dode bijlag, zich te bewegen en kreeg zo'n bovenaardse uitdrukking
op zijn gezicht, dat zijn uiterlijk zelfs de aanwezige Romeinse soldaten veel
eerbied inboezemde en EEN van hen zei: "Die man ziet er uit als een
slapende god!"
[2] Ook
CYRENIUS zei: "Waarlijk, een onbeschrijflijk verheven mensbeeld"
[3] Tenslotte
opende ZOREL zijn mond en zei: "Zo staan nu diegene in zijn volmaakte
wezen voor God, die Hem nu pas herkent, liefheeft en aanbidt. Daarop volgde een pauze.
[4] Daarna
spreekt Zorel verder en zegt: "Mijn hele wezen is nu licht en ik zie geen
schaduw, in noch buiten mij. Want ook om mij heen is alles licht. Binnen dit
alom aanwezige licht zie ik echter nog een allerheiligst licht; het straalt als
een zeer krachtige zon, en daarin is de Heer!
[5] Eerst
dacht ik van mijn vriend en gids dat hij slechts een mensenziel was zoals wij,
maar in mijn vorige toestand zag ik alles nog niet zoals het werkelijk is. Nu
herken ik de Gids pas! Hij is nu niet meer bij mij, maar in die zon zie ik Hem,
die nog heiliger dan heilig is! Oneindige scharen volmaakte lichtgeesten zweven
aan alle kanten om deze zon, in kleinere, grotere en zeer grote kringen. Wat
ziet dat er oneindig majestueus uit! O mensen! God te zien en Hem boven alles
lief te hebben is het hoogste genot, de hoogste zaligheid!
[6] Maar ik
zie nu niet alleen alle hemelen, maar mijn blik dringt nu ook door in de
diepten van de scheppingen van de almachtige, ene, grote God. Ik zie onze
schrale aarde door en door en ik zie alle eilanden en vastelanden op de gehele
aarde. Ik zie de bodem der zeeën en alles wat daaronder is en bestaat, al die
vele schepselen in de zee, van de kleinste tot de grootste. Wat een oneindige
verscheidenheid is er toch!
[7] Ik zie
ook, hoe het gras gevormd wordt door allerlei kleine geesten, die erg vlug en
ijverig zijn. Ik zie hoe de wil van de Almachtige hen aanzet om ijverig te zijn
en ik zie van ieder der talloze, kleine geesten het doel en de taak, die
precies zijn afgemeten. Zoals de bijen aan hun wascellen werken, zo werken de
kleine geesten aan en in de bomen en struiken, grassen en planten. Dat alles
doen zij wanneer zij gegrepen en doordrongen worden door de wil van Degene, die
mijn Vriend en Gids was op het smalle en doornige pad van mijn zelfbeproeving
van het leven tot hiertoe, en Die nu in die onbereikbare zon, in Zijn
oerheilige licht woont en Zijn wil in alle oneindigheden laat uitstromen.
[8] Ja, Hij is
alleen de Heer, niemand is aan Hem gelijk! Groot en klein moet zich voegen naar
Zijn wil. Er is niets in de gehele oneindigheid dat zich tegen Hem zou kunnen
verzetten. Zijn macht gaat alles te boven en Zijn wijsheid is onnaspeurlijk. Al
het bestaande is uit Hem en er is niets in de eindeloze ruimten van Zijn
scheppingen, dat niet uit Hem zou zijn ontstaan.
[9] Ik zie de
krachten Hem verlaten, zoals men 's morgens de stralen van de opgaande zon
sneller dan de bliksem naar alle kanten ziet schieten, en waar een straal iets
raakt en omvat, wordt iets wakker gemaakt, het begint te leven en te bewegen en
weldra duiken nieuwe vormen en nieuwe gestalten op. Maar de menselijke vorm is
de grens en sluitsteen van alle vormen, en zijn gestalte is een echte, hemelse
gestalte; want de gehele hemel, waarvan God alleen de grenzen kent, is ook een
mens, en iedere vereniging van engelen is eveneens een geheel volmaakt mens.
[10] Dat is
een groot geheim van God, en wie niet op de plaats staat waar ik nu sta, kan
dat onmogelijk geloven en begrijpen. Alleen de reinste geest uit God in de mens
kan geloven en begrijpen en zien wat tot de geest behoort, en wat hij in zich
heeft en wat buiten hem is, en hoe het bestaat en ontstaat, en waarom en
waarvoor! Er is niets in de oneindigheid dat niet voor de mens bestemd zou
zijn; alles is gericht op de mens en zijn behoeften in alle tijden en onder
alle omstandigheden."
56 Het wezen van de mens en zijn creatieve roeping
[I] (Zorel:)
"God Zelf is de hoogste en meest volmaakte, eeuwige Oermens uit Zichzelf. Dat
wil zeggen, deze Mens is in wezen een vuur, waarvan het gevoel liefde is; een
licht, waarvan het gevoel verstand en wijsheid is; en een warmte waarvan het
gevoel het leven zelf is in het volste bewustzijn van Zichzelf. Als het vuur
heviger wordt, wordt het licht ook intenser en de alles scheppende warmte ook
heviger, zodat deze tenslotte ver naar buiten uitstraalt. Deze straling is zelf
licht, heeft de warmte reeds in zich, en deze warmte heeft ver weg dezelfde
uitwerking als in zichzelve. Het geschapene neemt steeds meer licht en warmte
op, het verlicht en verwarmt zo steeds verder en verder en werkt daar waar het
komt, ook weer. En zo plant zich alles eeuwig verder voort uit het oervuur, het
oerlicht en uit de oerwarmte en vult steeds verder en steeds meer de oneindige
scheppingsruimte.
[2] Alles komt
dus oorspronkelijk uit het ene oerbestaan van God voort en blijft zich
ontwikkelen tot het gelijk wordt aan het oerwezen van de Oermens. Eenmaal
daaraan gelijk, blijft het dan ook in volledig zelfstandige vrijheid in de
menselijke vorm uit God bestaan, als een god op zichzelf, in innige verbondenheid
met de Oergod, omdat het datgene is wat de Oergod Zelf is.
[3] Waar jullie licht, vuur en warmte zien,
daar is ook de mens, hetzij al gereed of in een beginstadium. Miljarden licht-,
vuur en warmteatomen verpoppen zich en brengen vormen voort. De afzonderlijke
vormen gaan opnieuw samen en verpoppen zich in een grotere vorm, die de
menselijke vorm al meer benaderden ontwikkelen zich daarin tot een wezen. Dit wezen
produceert nu al meer vuur, licht en warmte, waardoor echter een grotere
behoefte aan een hogere en meer volmaakte vorm ontstaat. De vele vormen die op
zichzelf reeds volmaakter zijn, verscheuren eveneens hun omhullingen, voegen
zich samen en verpoppen zich door de substantie van hun wil wederom in een
hogere en volmaakter vorm. Dat gaat zo door totdat de mens voltooid is, en
daarna ontpopt de mens zichzelf tot de toestand waarin ik mij nu bevind en
waarin hij dan volledig gelijk is aan het Oervuur, het Oerlicht en de
Oerwarmte. Dat alles nu is God, die ik nu onafgebroken zie in Zijn Oerlicht,
met in Zichzelf het volle vuur en de volle warmte, en dat alleen is het wat van
eeuwigheid tot eeuwigheid het wezen van God uitmaakt.
[4] Daarom is
de mens éérst mens uit God en dán pas mens uit zichzelf. Zolang hij alleen uit
God is, lijkt hij op een embryo in het moederlichaam. Pas wanneer hij uit
zichzelf een mens wordt volgens Gods ordening, is hij een voltooid mens, omdat
hij daardoor pas tot een waar evenbeeld van God kan worden. Als hij dat heeft
bereikt, blijft hij eeuwig als een god en is zelf een schepper van de verdere
werelden en wezens en mensen geworden. Want het is wonderlijk dat ik nu al mijn
gedachten, gevoelens en wensen kan zien en mijn wil vormt het omhulsel van
hetgeen ik gedacht en gevoeld heb! Kijk, zo gaat het scheppen steeds opnieuw
door!
[5] Het gevoel
als warmte, en dus liefde, heeft de behoefte aan realisatie; hoe sterker dat
gevoel wordt, des te meer vlammen en warmte wekt het daardoor in zich op en des
te krachtiger wordt ook het licht van de vlammen.
[6] De
behoefte van de liefde drukt zich uit in vormen van licht. Maar de vormen
ontstaan en vergaan meteen weer, zoals bij een mens de beelden achter de
oogleden van de gesloten ogen tijdens een verhitte fantasie. Er komen steeds
weer andere beelden, zij worden groter en nemen langzaam maar zeker meer
blijvende en herkenbare vormen aan. Maar bij de voltooide mensen, zoals dat bij
mij nu natuurlijk maar voor korte tijd het geval is, blijft de gedachte in zijn
vorm bestaan omdat hij, door de wil gegrepen, meteen door een snelle omhulling
in de opgetreden vorm wordt vastgehouden en deze niet meer kan veranderen.
Omdat de omhulling echter oorspronkelijk slechts heel etherisch teer en daarom
ook doorschijnend is, dringt er van de schepper van de nu vastgelegde gedachte
voortdurend meer licht en warmte naar binnen. Dit vergroot het eigen licht en
de eigen warmte van de vastgelegde gedachte, die oorspronkelijk uit deze beide
geestelijke elementen ontstond. De zo gevormde gedachte begint zich al gauw
meer en meer te ontwikkelen en wordt volgens het licht van de wijsheid en de
volmaakte kennis, waarvoor iedere constructie, ook al is die nog zo kunstig
helderder dan de helderste dag is, in al haar noodzakelijke delen, verbindingen
en opbouw, doelmatig en als een zinvol geheel ingericht. Als de gedachte
eenmaal de organische inrichting heeft, begint in haar zich hierin ook al een
eigen leven van zichzelf bewust te worden en zich voor te bereiden.
[7] Je kunt je
wel voorstellen, dat een voltooid mens reeds in enkele ogenblikken een
eindeloze hoeveelheid verschillende gedachten en ideeën, volkomen organisch
ingericht, zal kunnen denken en samenvatten. Als hij deze wil omhullen met zijn
wil, zullen zij blijven bestaan en zich ontwikkelen. Uiteindelijk zullen zij
bij het bereiken van hun natuurlijke, hoogste, voltooide vorm zelf gelijk
worden aan hun schepper en zij zullen hun soortgenoten voortbrengen en scheppen
en zo uit zichzelf, op gelijke wijze als waarop zij zelf ontstaan zijn, een
eindeloze vermeerdering van hun eigen soort tot stand brengen. Daarvan vind je
reeds duidelijk aantoonbare voorbeelden in de materiële wereld.
[8]
Voortplanting vind je bij planten, dieren, mensen voor wat het lichaam betreft,
en bij de hemellichamen, die zich ook vermeerderen. Er zijn echter grenzen
gesteld aan hun vermeerdering. Zo kan een zaadkorrel van een bepaald soort en
geslacht ook slechts een bepaald aantal gelijke zaadkorrels produceren, welk
aantal niet overschreden kan worden. Ook bij de dieren is dat zo -en wel: hoe
groter het dier, des te beperkter is de voortplanting! Ook bij de mensen is dat
zo, en nog veel meer bij de hemellichamen. Maar in het geestenrijk van de
voltooide mensen gaat, net als bij God, het voelen en denken eeuwig door. Omdat
op de hiervoor beschreven wijze iedere gedachte en ieder idee door de wil van
de scheppende geest kan worden omhuld en tenslotte helemaal zelfstandig kan
worden, is het begrijpelijk, dat de eeuwige vermeerdering van de wezens nooit
kan ophouden.
[9] Zinka, jij
vraagt je nu bij jezelf af waar tenslotte al die eindeloze aantallen geschapen
wezens moeten blijven, als het scheppen eeuwig op enorme steeds grotere schaal
zal toenemen. O, vriend, bedenk slechts dat de fysieke ruimte zelf oneindig is
en al zou je eeuwig, ieder ogenblik, zonder ophouden, tienmaal honderdduizend
zonnen willen scheppen, dan zouden deze, terwijl zij zich heel snel
voortbewegen, in de oneindige ruimte toch eeuw na eeuw net zo verdwijnen alsof
er nooit een zon was geschapen! Niemand buiten God begrijpt de oneindigheid
van de eeuwige ruimte; zelfs de hoogste en meest volmaakte engelen begrijpen de
eeuwige diepten van de ruimte niet. Wel huiveren zij voor de té eindeloze
diepte van de eeuwige ruimte!
[10] O vriend,
ik zie nu met de ogen van mijn hart de totale materiële schepping! Deze aarde,
haar maan, de grote zon en de talloze sterren die je ziet, en waarvan sommige
er voor je oog uitzien als een zwakke, wazige punt, maar die elk een onmetelijk
groot zonnen en wereldgebied vormen van miljarden maal miljarden zonnen en
nog meer planeten, zijn, vergeleken met de totale aanwezige schepping, nog niet
wat het kleinste en fijnste zonnestofje is ten opzichte van deze hele voor jou
zichtbare sterrenhemel! En toch kan ik je zeggen, dat er onder de vele sterren
die je oog ontwaart, ettelijke zijn, waarvan de doorsnede nog vele duizenden
malen groter is dan de lijn tussen de voor jou nauwelijks zichtbare, verst
verwijderde ster en de van deze ster even ver verwijderde tegenpool, -een
afstand, waarvoor je zelfs met de snelheid van de bliksem meer dan een miljard
maal miljarden aardse jaren nodig zou hebben om die te overbruggen!
[11] Hoewel
zulke afzonderlijke lichamen dus raadselachtig groot zijn, lijken ze toch voor
het oog nauwelijks zichtbare puntjes, omdat zij te ver van hier verwijderd
staan! Maar toch zijn zij, vergeleken bij de totaliteit van het gezamenlijke
scheppingsheelal, zoals gezegd niet meer dan het kleinste stofje, dat
moeiteloos door de zonnestralen gedragen kan worden! Ik zeg je: Je kunt een
miljard zonnen met al hun planeten en manen en kometen scheppen en ze alle
onderbrengen binnen de globe van dit zonnengebied, dan zal dat binnen de ruimte
van deze ene globe net zo weinig merkbaar zijn als één druppel water die de zee
vergroot en de ruimte van haar uitgestrekte bedding beïnvloedt; en miljarden
maal miljarden globen zouden in het gehele gebied van de nu bestaande
totaliteit van de schepping even weinig merkbaar zijn als miljarden
regendruppels in de zee.
[12] Kijk naar
de aarde! Hoeveel duizenden beken, rivieren en stromen er ook in zee uitmonden,
toch wordt deze daardoor geen streep groter. Ook al bedenk je ieder ogenblik
nóg zo veel scheppingen, zij zullen zich in de oneindige ruimte steeds op gelijke
wijze verliezen als de myriaden maal myriaden waterdruppels die ieder ogenblik
in zee vallen en daarin verdwijnen. Wees dus maar niet bang dat er te veel
geschapen zou worden, want in de oneindigheid is eeuwig ruimte en plaats genoeg
voor het oneindige, en God is machtig genoeg om alles eeuwig te bewaren en naar
een uiteindelijk hoofddoel te leiden!"
57 De ontwikkelingsgang van de natuur
[1] (Zorel:)
"Ik zal je nu nog meer vertellen, Zinka! Alles wat je ooit vanaf je jeugd
op deze aarde gedacht, gesproken en gedaan hebt, en ook dat wat je in je
vooraardse zielebestaan hebt gedacht, gesproken en gedaan, is opgeschreven in
het boek des levens; een exemplaar daarvan draag je in het hoofd van je ziel,
maar het voornaamste exemplaar ligt steeds open en wijd opengeslagen voor God.
Als je volmaakt zult zijn zoals ik nu volmaakt voor God sta, zul je al je
gedachten, woorden en daden nauwkeurig terugvinden. Dat wat goed was, zal je
natuurlijk veel plezier doen, dat wat niet goed was, zal je weliswaar geen genoegen
doen, maar als volmaakt mens zal het je ook geen verdriet doen. Want je zult
daarin de grote ontferming en wijze leiding van God zien, en dat zal je sterken
in de reine liefde tot God en in het betrachten van veel geduld ten opzichte
van al die arme, nog onvolmaakte broeders die God aan jouw leiding zal
toevertrouwen, hetzij in deze of ook in een andere wereld.
[2] Eens
zullen uit jouw opgeschreven gedachten ook nog nieuwe scheppingen ontstaan.
Gewoonlijk ontstaan uit zulke opgeschreven gedachten, woorden en daden eerst
grotere of kleinere hemellichamen in de komende tijd. Zij worden in het vuur
der zonnen gebracht om daar tot een bepaalde rijpheid te komen; hebben zij die
bereikt, dan worden zij met geweldige kracht in de scheppingsruimte geslingerd
en daar langzaam maar zeker steeds meer overgelaten aan hun eigen ontwikkeling.
Stukje bij beetje vormen zich in zo'n nieuwgeboren wereld de vele duizendmaal
duizenden afzonderlijke gedachten en ideeën - als zaden die in de aarde gezaaid
zijn - door het daarin aanwezige van een levenskiem voorziene vuur en licht, en
dienen dan de nieuwe wereld als basis voor het latere ontstaan van allerlei
wezens, zoals mineralen, planten en dieren, waarvan de zielen zich in de loop
der tijd tot mensenzielen ontwikkelen.
[3] Zulke
nieuwe werelden zie je zo nu en dan als nevelsterren, die voor het grootste
deel erg wazig zijn en ook wel als staartsterren door het heelal trekken. Hun
oeroorsprong ligt in de in het boek van God opgeschreven gedachten, ideeën,
woorden en daden.
[4] Daaruit
zie je dat ook de geringste gedachte die een mens ooit had, hetzij op deze of
ook op een andere aarde, eeuwig onmogelijk ooit verloren gaat of kan gaan. De
geesten, waarvan de gedachten, woorden en ideeën en daden door Gods wil zo'n
nieuwe wereld vormen, beseffen in hun volmaakte toestand al gauw dat die wereld
een gevolg is van hun gedachten, ideeën, woorden en daden, en zij belasten zich
dan erg graag en met een groot gevoel van zaligheid met de besturing, leiding,
vorming en het algehele levend maken en de doelmatige, inwendige organisatie
van het hemellichaam en uiteindelijk ook van alle dingen en wezens, die op zo'n
hemellichaam moeten bestaan.
[5] Kijk nu
eens naar deze aarde, dan zie je ogenschijnlijk niets dan een er als dood
uitziende materie. Weliswaar zie ook ik nu die dood lijkende vormen van de
materie, maar ik zie daarin nog veel meer dat jij nooit met je ogen kunt zien.
Ik zie daarin de in de materie gebonden verbannen geestelijke dingen en wezens
en voel hun streven, en zie hoe zij steeds verder voortschrijden met hun
innerlijke ontwikkeling en de betere en gerichtere vormgeving en ontploo11ng
van hun doelmatige vormen, en ik zie eveneens talloze geesten en kleine geesten
die onophoudelijk in de weer zijn, als het zand in een Romeinse uurmeter. Van
rust is geen sprake en uit hun onophoudelijke bezigheid ontstaat de gehele
doelmatige ontwikkeling van al het leven in de natuur .
[6] Ik zeg je:
In iedere dauwdruppel, hoe helder die ook trilt aan de punt van een grasspriet,
zie ik als in een zee reeds myriaden wezens die in alle richtingen rondzwermen!
Het water van de druppel is slechts een eerste en algemene omhulling van een
gedachte van God. Daaruit halen de daarin gevangen geestjes hun afzonderlijke
omhulling en dan bestaan zij al meteen in een wat meer bepaalde vorm, die al
sterk afwijkt van de algemene uiterlijke vorm. Daardoor verdwijnt de druppel
als waterparel, en de vormen die zich daarin nieuw gevormd hebben tot larfjes
die reeds leven bezitten, kruipen dan over de planten of andere dingen, waaraan
de waterdruppel zich heeft gevormd. Daar gaan deze larfjes, doordat zij zich
verenigen, weldra over in een andere vorm, en honderdduizenden vormen er één.
Een nieuw omhulsel wordt om de nieuwe vorm gevormd, daarin worden de vele kleine
vormen door de invloed van licht en warmte tot een doelmatig organisme van de
nieuwe en grotere vorm getransformeerd. Het zo ontstane nieuwe wezen begint
zich daarna opnieuw voor te bereiden voor een volgende overgang naar een meer
volmaakte vorm, waarin het weer actie gaat ondernemen voor een nog hogere en
nog meer volmaakte vorm. En zo is de bezigheid van ieder wezen dat reeds in een
bepaalde vorm is opgenomen, kennelijk niets anders dan een goede voorbereiding
voor een hogere en meer volmaakte vorm om het zieleleven steeds meer te
stabiliseren en uiteindelijk in de menselijke vorm van het zuiver geestelijke
leven over te doen gaan.
[7] Wat ik
hier zeg is geen fantasie, maar de zuivere en eeuwige waarheid. Ik zou je nog
heel wat over de Goddelijke orde kunnen vertellen, zoals ik dat nu zie en heel
duidelijk besef! Maar ik besef nu ook, dat het einde nadert van de tijd van
mijn huidige volmaaktheid. Daarom moet ik je nu nog verzoeken om met mij, als
ik weer een heel dom en zo nu dan vervelend mens zal zijn, geduld te hebben en
mij te leiden in de jou nu bekende orde van God en voor te gaan op de ware weg.
Je zult, als ik in de wereld ontwaak, je er nog zeer over verbazen dat ik weer
erg dom en somber zal zijn en van alles wat er met mij is voorgevallen geen
woord meer zal weten; maar toch zal dat alles mij wel van pas komen.
[8] Gedurende
enige tijd zal mijn geest, die nu genoopt werd rijp te worden, zich wel
helemaal slapend en stil houden, vermoeid door deze ongewone en ongeoefende
toestand; maar hij zal door de nu nog nodige rust weldra gesterkt wakker worden
en de drang voelen naar de werkelijke levensvervolmaking, waarvan hij nu de
zalige lieflijkheid te proeven kreeg. Hij zal daarom zeer veel bij gaan dragen
aan de snellere, algehele ontwikkeling van zijn ziel, opdat deze zo spoedig
mogelijk in hem in alle waarheid en rechtvaardigheid zal rijpen teneinde geheel
over te gaan in de haar doordringende geest.
[9] Ik zal nu
gedurende een half uur weer gaan slapen, waarna je mij moet wekken door je handen
tegengesteld op mij te leggen. Maar laat mij als ik weer wakker wordt, niet
eerder gaan voor ik de Mens der mensen aan deze tafel volkomen herkend zal
hebben! Want Hij is één met Hem, die ik nu nog zie in de zon van de eeuwig
grote geestenwereld.
[10] Ook
bedank ik je nog voor het opleggen van je handen!"
58 Oordeel niet!
[1] Na deze
woorden sliep Zorel weer rustig en ZINKA zei: "Nee, wat heeft deze man ons
nu veel geopenbaard! Als dat allemaal werkelijk waar is, hebben wij dingen
gehoord waarvan geen profeet waarschijnlijk ooit heeft gedroomd! Nee, ik ben
diep onder de indruk van de grote wijsheid van deze man! Waarlijk! Geen engel
kan grotere wijsheid bezitten!"
[2] Ook
CYRENIUS zegt: "Ja, die man moet geholpen worden, want zoveel buitengewoon
wonderbaarlijke zaken uit Uw goddelijke orde zijn hier nog niet eerder onthuld!
De onthullingen van Mathaël waren groot en brachten mij tot diep nadenken, maar
wat deze Zorel nu allemaal heeft onthuld, is ongehoord! Het is nauwelijks te
geloven en haast niet denkbaar dat zulke diepe innerlijke wijsheden zich nog in
menselijke woorden laten vatten en zich vervolgens in klare taal begrijpelijk
laten beschrijven! Kortom, ik ben helemaal buiten mijzelf door deze Zorel! Als
hij dat hierna, wanneer hij lichamelijk weer ontwaakt is, ook zou kunnen
vertellen, 0, dan zou ik hem op een troon zetten om van daaraf de mensen de
grote waarheid te prediken, opdat zij allen met meer zekerheid de ware en
volmaakte bestemming van hun bestaan en leven zouden bereiken!"
[3] IK zeg:
"Heel goed, vriend Cyrenius! Voorlopig is het minder belangrijk wat hij in
zijn derde stadium geprofeteerd heeft - hoewel het zonder meer waar is -dan dat
jullie in het vervolg geen mens zullen veroordelen vanwege zijn zieke ziel.
Want jullie hebben nu allen gehoord en ondervonden dat ook in een nog zo zieke
ziel een volkomen gezonde levenskiem rust. Als die ziel door jullie
broederlijke inspanning gezond gemaakt wordt, heb je iets gewonnen dat geen
enkele wereld je ooit kan betalen! Van hoeveel nut kan zo'n volmaakt mens
daarna zijn! Wie kan de draagwijdte daarvan meten?! Jullie mensen weten het
niet, maar Ik weet hoe zeer het de moeite loont om die moeite te doen!
[4] Daarom zeg
Ik jullie: "Wees altijd barmhartig, ook jegens de grote zondaars en
misdadigers tegen jullie wetten en tegen de goddelijke wetten! Want alleen een
zieke ziel kan een zonde begaan, een gezonde beslist nooit, omdat een gezonde
ziel helemaal niet tot zondigen in staat is, daar de zonde altijd alleen een
gevolg is van een zieke ziel.
[5] Welk mens
kan een ziel vanwege een inbreuk op een van Mijn geboden berechten en straffen,
terwijl de mensen toch allen onder dezelfde wet vallen? Een wet van Mij bestaat
juist daarin, dat je niemand zult veroordelen! Als jullie je naasten die tegen
Mijn wetten gezondigd hebben, veroordelen, zondigen jullie zelf toch net zo erg
tegen Mijn wet! Want hoe kunnen jullie, die zelf zondaars zijn, een andere
zondaar berechten en verdoemen?! Weet je dan niet dat, wanneer jullie je
zielszieke broeder veroordelen tot een harde straf, je daarmee tevens voor
jezelf een dubbele veroordeling hebt uitgesproken die eens in het hiernamaals,
of naar gelang van de omstandigheden ook reeds hier voltrokken wordt? !
[6] Als een
van jullie een zondaar is, moet hij zijn ambt als rechter neerleggen, want als
hij oordeelt, roept hij een dubbeloordeel over zichzelf af, waaruit hij zich
moeilijker zal kunnen bevrijden dan degene die hij berecht en verdoemd heeft.
Kan een blinde ooit een ander leiden of hem de juiste weg wijzen?! Of kan een
dove een andere dove iets vertellen over het effect van de harmonieën in de
muziek zoals die het zuiverst beoefend werd door David? Of kan de ene lamme
tegen de andere zeggen: "'Kom hier, ongelukkige, ik zal je naar de herberg
brengen!'? Zullen beiden niet al gauw uitglijden en in een greppel vallen? !
[7] Onthouden
jullie dus vooral dat je niemand veroordeelt, en druk dat ook al diegenen op
het hart die eens jullie leerlingen worden! Want bij het navolgen van Mijn leer
zullen jullie uit mensen engelen kweken, -bij het niet navolgen van Mijn leer
echter duivels en rechters over jullie zelf.
[8] Weliswaar
is op deze wereld niemand helemaal volmaakt, maar de volmaak tere in verstand
en hart moet leider zijn en geneesheer voor zijn zieke broeders en zusters.
Alleen wie zelf sterk is moet de zwakken dragen, anders gaat hij samen met de
zwakke ten onder en zullen zij beiden niet meer van hun plaats komen!
[9] Om jullie
allen dat terdege, juist en waarachtig in te laten zien, heb Ik nu met deze
Zorel een duidelijk voorbeeld gegeven. Laat het daardoor goed tot jullie
doordringen, hoe erg en hoe fout het is om een misdadiger op jullie wijze te
berechten! Wel zal jullie manier van rechtspraak altijd een werelds attribuut
blijven en het harde, diamanten hoofd van de draak der tirannie zal wel nooit
helemaal vermorzeld worden, want de aarde is nu eenmaal juist daarom een
proefwereld voor Mijn wordende kinderen. Bij jullie moet dat echter niet zo
blijven, want temidden van jullie strooien de hemelen rijk van zaden voorziene
vruchten.
[10]
Als.jullie nu eten van de vruchten van Mijn inspanning, vergeet dan niet de
daaruit vallende zaadkorrels zo rijkelijk mogelijk in de harten van je broeders
en zusters.te strooien, opdat deze daarin zullen ontkiemen en een rijke en
gezonde, nieuwe vrucht mogen dragen! Hoe uit de in het hart gezaaide zaadkorrel
een nieuwe, wonderbare vrucht verwekt wordt, heeft Zorel jullie vrijwel tot in
de details helder en duidelijk getoond. Handel daarnaar, dan zullen jullie uit
jezelf reeds leven doen ontkiemen en juist daardoor zelf het eeuwige leven in
al de jullie nu bekende volmaaktheid ontvangen! Dat is met deze
handopleggingscène voor jullie ter lering en navolging gedemonstreerd.
[11] Maar nu
is het moment aangebroken waarop jij, Zinka, Zorel je handen tegengesteld moet
opleggen zodat hij wakker wordt. Als hij wakker wordt, geef jij, Marcus, hem
wijn met wat water, opdat zijn lichaam zijn vroegere kracht terugkrijgt! Maar
als hij na het ontwaken dezelfde taal uitslaat als eerst, erger je dan niet en
herinner hem helemaal niet aan wat hij tijdens zijn extase heeft gesproken,
want dat zou hem lichamelijk kwaad kunnen doen. Lach hem echter ook niet uit
als hij met de een of andere domheid aan komt! Heel geleidelijk kunnen jullie
zijn aandacht meer en meer op Mij richten, maar niet te snel, omdat daardoor
voor hem veel voor lange tijd bedorven zou kunnen worden! Zinka, doe jij nu je
werk, want Marcus is er al met de wijn en het water!"
59 Zorels materialistische geloof
[1] Zinka
legde zijn handen nu op tegengestelde wijze op Zorel, die al gauw zijn ogen
opsloeg en ontwaakte. Toen Zorel helemaal ontwaakt was, wenkte Ik de oude
gastheer Marcus om hem de enigszins met water aangelengde wijn te geven, omdat
hij erge dorst had. Marcus deed dat meteen en de zeer dorstige Zorel ledigde
een behoorlijk grote beker in één teug en vroeg om nog een volle beker, omdat
hij nog meer dorst had. Marcus vroeg Mij of hij dat wel zou doen. En Ik gaf
toestemming, met de opmerking de tweede maal meer water dan wijn te geven. En
Marcus deed dat en het bekwam Zorel goed. Nu hij zich zo echter gesterkt had,
keek hij om zich heen en monsterde de omgeving, die hij nog duidelijk kon
waarnemen hoewel de zon al bijna onderging.
[2] Na een
poosje zei hij, terwijl hij zijn ogen strak op Mij gericht hield: "Zinka,
die man daar komt mij erg bekend voor! Ik moet hem al ergens gezien hebben! Wie
is dat toch, en hoe heet hij? Hoe langer ik naar hem kijk, des te meer raak ik
ervan overtuigd dat ik hem ergens heb gezien! Zinka, ik voel nu veel sympathie
voor jou, - vertel mij daarom, wie die man is!
[3] ZINKA
zegt: "Die man is een timmermanszoon uit Nazareth, dat boven Kapérnaum
ligt, - maar niet uit het gehucht met diezelfde naam dat achter het gebergte
ligt en grotendeels door de smerige Grieken bewoond wordt. Hij beoefent het
ambt van heiland en hij is buitengewoon bekwaam in zijn kunde, want wie hij
helpt, is genezen. Zijn naam komt overeen met zijn karakter, daarom heet hij
'Jezus', wat betekent heiland van zowel zielen als zieke ledematen. Nog groter
is de kracht van zijn wil en handen, en bovendien is hij zo goed en zo wijs als
een engel. Nu weet je alles waarom je gevraagd hebt. Als je soms nog iets te
vragen hebt, doe dat dan, - anders konden de hoge heren wel eens iets gaan doen
en dan zou ons weinig tijd overblijven nog veel met elkaar te bepraten!"
[4] Dan zegt
ZOREL wat halfluid tegen Zinka: "Ik dank je voor wat je mij vertelde,
hoewel ik nu nog niet weet waar ik zo heel precies aan toe ben. Het wil me maar
niet te binnen schieten waarom die man mij toch zo bekend voorkomt! Het lijkt
wel alsof ik ooit eens een grote reis met hem heb gemaakt! Ik heb veel gereisd,
over water en over land, en heb medereizigers gehad, maar ik kan mij op geen
enkele manier herinneren ooit zo' n man gezien en gesproken te hebben. Toch
komt het mij, zoals ik al zei, heel bepaald voor alsof ik op een reis heel veel
met hem te maken heb gehad! - Leg me eens uit, hoe dat mogelijk is."
[5] ZINKA
zegt: "Op de gewoonste manier van de wereld! Je hebt ooit eens een heel
levendige droom gehad, die je je nu nog wat vaag herinnert en dat zal bepaald
de reden zijn van je huidige gevoelens!"
[6] ZOREL
zegt: "Je kunt gelijk hebben! Ik heb vaak dromen, die ik mij pas na een
aantal dagen herinner wanneer ik door een overeenkomstig voorwerp in de
buitenwereld in zekere zin daaraan herinnerd word; anders gaat alles verloren
en dan herinner ik mij geen enkele droom, ook al zou ik nog zo levendig
gedroomd hebben! Maar het zal wel zo zijn, want in werkelijkheid heb ik die Nazareeër
waarschijnlijk nog nooit gezien.
[7] Maar nu
nog iets, beste vriend! Kijk, ik ben hierheen gekomen om van de verheven
stadhouder die bepaalde aalmoes te krijgen. Wat denk je, zal hij daarvoor open
staan? Als er niets te verwachten is, dan zou jij er in ieder geval wel bij hem
je best voor kunnen doen dat ik weer naar huis mag gaan. Want wat moet ik hier
verder? Ik geef niets om al die theosofische en ook filosofische, wijze ophef.
Mijn theosofie en filosofie bestaan in het kort hieruit: Ik geloof aan dat wat
ik zie, dus aan de natuur, die zich de eeuwen door steeds weer vernieuwt.
Verder geloof ik ook dat eten en drinken de twee allernoodzakelijkste
voorwaarden zijn om te leven; maar aan nog meer geloof ik niet zo gemakkelijk.
[8] Er is wel genoeg
vreemds in de wereld, zoals alle soorten magie en andere kunsten en
wetenschappen. Maar tussen die dingen en mij bestaat dezelfde betrekking als
tussen vuur en mij: "zolang het mij niet brandt, blaas ik niet! Ik voel
geen behoefte meer te weten en te begrijpen dan wat ik nu weet en begrijp. Het
zou dus erg dom van mij zijn nog langer te willen blijven om eventueel de een
of andere moeilijk begrijpbare wijsheidsleer op te vangen, waarmee ik dan
ergens tegenover domme mensen zou kunnen opscheppen.
[9] In mij zie
je een natuurmens, die een hekel heeft aan al de zogenaamd wijze, menselijke
instellingen en wetten, omdat die zijn aangeboren vrijheid vaak op te harde
wijze beknotten en dat alleen maar, opdat er enkelen zeer rijk en machtig
kunnen worden en een hoog aanzien kunnen krijgen, terwijl daarvoor natuurlijk
miljoenen vaak in de diepste ellende mogen versmachten. Als ik er nog meer van
begreep dan nu, zou ik nog dieper tot op de bodem van zulke ongerechtigheden
kunnen zien, maar dat zou mij zeker niet gelukkiger maken. Maar zoals het nu
is, wordt mij in mijn domheid waarschijnlijk veel ellende bespaard, omdat ik
geen grondig inzicht heb in de oorzaak van al de menselijke gemeenheden.
[10] Waar de
slechte, zogenaamd wijze mensen zelf niet genoeg wetten hebben kunnen bedenken
om de mensheid onder druk te zetten, stelden zij denkende en zeer spitsvondige
leiders aan, die, rondgaande met in extase vertrokken gezichten, met veel zelf
verzonnen godenwetten te voorschijn kwamen om daarmee de arme en zwakke mensheid
opnieuw te plagen. Daarbij bedreigden zij hen op de belachelijkste manier met
verschrikkelijke, eeuwige straffen en beloofden zij hoge beloningen, natuurlijk
pas na de lichamelijke dood, waar je goed kunt belonen omdat de doden niets
meer nodig hebben.
[11] Maar wat
de straffen aangaat, die stelden die mensen niet uit tot na de dood. Daarmee
liepen zij vooruit op de daden van hun bedachte, loze goden en zij straften de
misdadigers tegen de goddelijke wetten liever meteen maar hier, opdat in het
hiernamaals niemand voor wat betreft de straf waarmee gedreigd was, te kort zou
komen. Alleen op de beloning lieten zij de vromen wachten tot na de dood. In
dit lieve leven krijg je vooraf nooit iets voor niets, behalve wanneer je je
voor een belangrijk persoon letterlijk dood zou hebben laten slaan! Alles wat
in de menselijke maatschappij een rol speelt, is zo sporadisch op het
werkelijke belang van de mens gericht, dat iedere nuchtere denker direkt al
ziet waarop het gebaseerd is: het element van de goddelijke wet en de
menselijke maatschappij!
[12] Vriend!
Zodra er iemand is die in z'n eentje volkomen vrij wil leven en alle
heerlijkheden der aarde wil bezitten, dan moet natuurlijk de overige mensheid,
die willoos en krachteloos is, huilen en ook de aardbodem waarop zij staat!
Natuurlijk zou voor de onderdrukkers van de mensheid, voor de meest harteloze
tirannen, in het hiernamaals een passende vergelding wel goed zijn, maar wie
zal die kunnen uitvoeren?! Kortom, het lijkt nergens naar! Een zuiver,
nutteloos poppenspel!
[13] Wie de
anderen, de naasten, aan zich dienstbaar kan maken, doet juist en goed, want
een dom mens is niet meer waard dan een domme hond! Laat de sterkere en
slimmere hem maar doodslaan, zijn goederen in bezit nemen en deze dan op iedere
mogelijke manier op leven en dood proberen te beschermen tegen aanvallen van
buitenaf! Als hem dat lukt, wordt hij weldra een groot en vrij heer; kan hij
dat niet dan geschiedt hem ook recht, omdat hij met iets begonnen is waarvan
hij, als wijs man, lang genoeg vooruit had moeten zien dat het hem niet zou
lukken. Kortom, voor de dommen is er niets beter dan de vernietiging. Als zij
er niet meer zijn, hebben voor hen alle wetten, alle vervolgingen en alle
onmenselijke straffen voor eeuwig opgehouden! Liever niet bestaan dan ellendig
bestaan; tienduizend jaar van grote gelukzaligheid weegt niet op tegen één uur
ware ellende!
[14] Kijk,
beste vriend Zinka, dat is zo'n beetje mijn eenvoudige geloofsbelijdenis,
waartegen op deze wereld moeilijk iets in te brengen is. Het is een waarheid
die men nu nergens wil horen. leder wiegt zijn bestaan in louter leugenachtige
fantasieën en bevindt zich daar heel gelukkig bij! Ga zo door! Laat ieder maar
in het rijk der leugen wroeten en in de meest fantastische fantasieën troost zoeken
als de ellende hem met ijzeren hiel de nek begint te vermorzelen!
[15]
Ellendigen, verdoof je met de opium der leugen en slaap zolang je leeft onder
de zoete druk van de waanzin, dan geschiedt iedereen recht als dat hem gelukkig
maakt. Alleen mij geschiedt onrecht, omdat ik mij onder de adelaarsvleugels
van de waarheid buitengewoon ongelukkig moet voelen wanneer ik vanuit de
heldere hoogten steeds dezelfde dodelijke val moet zien, voelen en zelf
berekenen, die wacht op mij en de anderen die op mij lijken! Wie zal mijn val
breken als de losse band breekt waarmee mijn dwaasheid mij met de machtige
vleugels van de adelaar heeft verbonden?!
[16] Mensen,
Iaat mij toch in alle rust mijn prooi verteren, ik doe jullie toch niets. Geef
mij van jullie overvloed slechts zo veel dat ik mij datgene weer aan kan
schaffen wat het kwade toeval mij ontnomen heeft, dan zullen jullie aan mij
geen ondankbare bedelaar hebben! Als jullie mij echter zoals gebruikelijk
helemaal niets willen geven, laat mij dan tenminste ongehinderd naar huis gaan opdat
ik als een arme sater, natuurlijk via onwettige wegen, zoveel hout verzamelen
kan dat ik mij een zeer gebrekkige hut kan bouwen, die in ieder geval niet
slechter zal zijn dan die van een bever! Jullie zullen mij óf het een óf het
ander hopelijk toestaan. Mij echter nog ellendiger maken dan ik al ben, zullen
jullie toch wel niet doen! Maar als jullie zoiets met mij van plan zijn, dood
mij dan liever meteen! Want ellendiger dan ik nu al ben, wil ik zeker niet
worden en zijn! Want doden jullie mij niet, dan weet ik wat mij te doen staat!
Ik zal mij zelf weten te doden!"
[17] Dan zegt
ZINKA tenslotte: "Daar is geen sprake van! Ook zul jij, met je bijzonder
goede kennis en ervaring, niet genoodzaakt worden om zo'n krankzinnige daad uit
te voeren want terwijl je sliep heeft Cyrenius al gezegd dat hij het beste met
je voor had, -maar pas wanneer je zult inzien dat juist dat, wat je nu als
waarheid ziet, de grootste onwaarheid is! Wees dus onbezorgd en aanvaard een
betere leer, en dan zul je pas waarachtig en geheel en al gelukkig
worden!"
60 Zorels kritiek op moraal en opvoeding
[I] ZOREL
zegt: "Je woorden klinken heel vriendelijk, goed en gevoelig en ik ben
ervan overtuigd, dat je datgene zegt wat je hart je ingeeft en wat jij voor waar
houdt. Het is echter maar de vraag welke leer ik moet aannemen die mij met haar
licht dat, wat ik nu als volkomen waar zie, als geheelonwaar zal laten zien!
Twee en twee zijn samen vier, dat is een mathematische waarheid waartegen alle
hemelen niets in kunnen brengen, en er kan onmogelijk een andere leer zijn die
deze eeuwige waarheid zou kunnen logenstraffen! Ik moest al een bijgelovige nar
zijn om aan te kunnen nemen dat twee en twee ook zeven zou kunnen zijn, dan zou
een geloofsverandering bij mij natuurlijk wel mogelijk zijn, maar naar mijn
huidige begrippen is dat helemaal onmogelijk!
[2] Dat er een
of andere intelligente, eeuwige oerkracht moet zijn, waarvan op z'n minst de
oerkiemen of in ieder geval hun eerste principes afkomstig zijn, kan door geen
verstand, hoe puur ook, geloochend worden, want als er eenmaal een twee is,
moet er eerder een één geweest zijn. Maar hoe belachelijk en buitengewoon dom
is het van de dwaze, blinde mensen, wanneer zij zich een oerkracht -die toch in
de gehele, eeuwige oneindigheid gelijkelijk verdeeld en verspreid moet zijn,
omdat haar basiswerking door de gehele oneindigheid op gelijke wijze merkbaar
moet zijn -in een vorm en zelfs een menselijke, voorstellen, ja soms zelfs in
een dierlijke!
[3] De Joden
zouden, als zij bij hun oorspronkelijke leer waren gebleven, eigenlijk nog de
meest verstandige voorstelling hebben van een algemene oerkracht, die zij'
Jehova' noemen; want zij hebben een leerstelling die luidt: ‘Je mag je God
onder geen enkele vorm voorstellen en je mag absoluut geen gesneden beeld van
Hem maken!' Maar daar zijn zij helemaal van afgeweken en nu hebben zij hun
synagogen en tempels vol met beelden en sieraden. Bovendien geloven zij aan de
meest dwaze zaken en de priesters straffen al degenen onder hun aanhangers, die
niet geloven wat zij leren. Zij noemen zich Gods dienaren en laten zich
daarvoor enorm eren, maar als tegenprestatie kwellen zij de arme mensheid met
alles wat zij maar kunnen bedenken. Moet ik soms onder zulke omstandigheden
Jood worden? Nee, in der eeuwigheid niet!
[4] Men zegt
wel, dat zij wetten van God Zelf hebben, die Hij hun door hun eerste leraar
Mozes op de berg Sinaï gegeven zou hebben. Die wetten zijn weliswaar op
zichzelf heel goed als iedereen ze als een absoluut noodzakelijke leefregel zou
opvolgen. Wat heeft het echter voor zin als men de arme mens ten strengste
verbiedt te stelen en te bedriegen, maar zelf, omdat men op de heersersstoel
zit, de gehele hem slaafs onderworpen mensheid bij iedere gelegenheid zoveel
als maar mogelijk is leegrooft, besteelt en bedriegt en zich om haar, in
weerwil van de goddelijke wet, niet in het minst bekommert! Zeg mij eens wat
iemand die het eerlijk meent, van zo'n wet en de bewaarders daarvan moet
denken!
[5] Als de
nood een arme sater gedwongen heeft om iets voor zijn dringende behoefte weg te
nemen van een plaats waar overvloed was, dan wordt hij met alle onverbiddelijke
strengheid ter verantwoording geroepen en meteen uit ~n te na bestraft. Maar de
wetbewaarder die iedere dag en bij iedere gelegenheid rooft, moordt, steelt en
bedriegt, staat boven de wet, houdt er helemaal geen rekening mee en gelooft
zelf ook nergens aan, behalve aan zijn veeleisend~, tijdelijke voordelen! Kan
men wel van een goddelijke instelling spreken, als die zelfs met de geringste
eisen van de arme mensheid in zo'n schrille tegenstelling staat?! Welk normaal
denkend verstand kan zoiets rechtvaardigen?
[6] Omdat er
bepaalde dingen zijn die ik prettig vind wanneer men die voor mij doet, moet ik
ook van mijn naaste veronderstellen, dat hij het ook niet onprettig zal vinden
wanneer ik iets voor hem doe wat hij op z'n minst prettig en aangenaam vindt!
Als ik tot over mijn oren in de nood en de armoede zit, geen geld heb om mij
ook maar het noodzakelijkste aan te schaffen, en op zoek ga en vraag, en op die
vraag van niemand wat ontvang en pas ten langen leste ze!f neem wat ik nodig
heb, -kan een wet mij dan daarvoor veroordelen?! Heb ik dan helemaal geen recht
mij iets wat ik broodnodig heb toe te eigenen, terwijl onze sterke voorouders
beslist geen zonde begingen door zich hele landen toe te eigenen?!
[7] Ja, als ik
uit luiheid zou stelen en blijven stelen, zou geen verstandig mens het erg
vinden als ik daarvoor ter verantwoording geroepen zou worden. Maar wanneer ik
mij in uiterste noodzaak iets wat ik dringend nodig heb, in zekere zin onwettig
zou toeëigenen, dan kan en zal toch geen God mij daarvoor ter verantwoording
kunnen roepen, -laat staan een zelfzuchtig, zwak mens, die in veelopzichten op
één dag meer onrechtvaardigheden begaat dan ik in een heel jaar! Ik wil mij
weliswaar niet smalend uitlaten over de wet ter bescherming van het bezit, die
men voor goddelijk houdt; door haar algemeen geldende onverbiddelijkheid maakt
deze de mensheid echter niet beter en menselijker, maar slechts harder en
liefdelozer!
[8] Evenzo is
de wet die toeziet op de kuisheid en zedelijkheid zeer grof en ruw in elkaar
gezet, zonder enige consideratie ten opzichte van de natuur, de tijd en de
kracht van de mensen. Bedenk eens waaraan de mens -hetzij man of vrouw -staat
blootgesteld! Vaak helemaal geen opvoeding, vaak één die nog slechter is dan
helemaal geen! Hij gebruikt vaak spijzen en dranken die zijn bloed erg
opwinden; vaak vindt hij gemakkelijk gelegenheid zijn sterke natuurlijke drift
te bevredigen en bevredigt die ook. Maar de zaak komt uit en hij wordt als
zondaar zonder enige consideratie bestraft, want hij heeft zo maar een goddelijk
-voorschrift overtreden.
[9] O jullie
narren met je goddelijke wetten! Waarom hebben jullie dan niet een goddelijke,
voorafgaande wet uitgevaardigd, die voorschrijft dat er in de eerste plaats
voor een juiste en goede opvoeding gezorgd moet worden, waarna je dan pas had
kunnen kijken of er nog een andere volgende wet nodig geweest zou zijn? Is het
niet onvoorstelbaar dom van een tuinman die leibomen plant om daarvan een boog
te maken, dat hij deze pas dan uit alle macht en kracht begint te buigen als de
bomen al gedurende een aantaljaren groot, hard en onbuigzaam zijn geworden?
Waarom is de domme tuinman dan niet met het buigen van zijn bomen begonnen op
een tijdstip dat ze nog heel gemakkelijk en zonder gevaar gebogen hadden kunnen
worden?! Laat een God of anders een mens, door wiens mond de godheid spreekt,
eerst eens zorgen voor een rechtvaardige, aan de zedelijke natuur van de mens
aangepaste, wijze opvoeding en laat hij pas dan wijze wetten geven als de goed
opgevoede mens deze op de een of andere manier nog nodig mocht hebben!
[10] O vriend
Zinka, jij bent Jood en je zult je leer beter kennen dan ik, maar over datgene
wat mij daarvan toevalligerwijs bekend is, kan ik je niets anders zeggen dan
wat ik je reeds heb gezegd. En daaruit zul je wel op kunnen maken dat ik,
terwille van de verzorging door de geëerde Cyrenius, mijn op het zuivere
verstand en op de mathematische grondslagen gebaseerde kennis beslist niet af
kan zweren. Onder die ruilvoorwaarden wijs ik iedere verzorging af, ook al is
die nog zo aantrekkelijk. Ik neem liever de bedelstaf en breng zo de armzalige
rest van mijn dagen op deze aarde door. Wat dan daarna de natuur met mij zal
doen, zal mij als dode die in het oude niets is teruggekeerd, wel helemaal
onverschillig laten! -Zinka, zeg jij nu of ik naar jouw mening gelijk of
ongelijk heb!"
[11] ZINKA
zegt: "Vriend en broeder Zorel! Diep in mijn hart kan ik je geen ongelijk
geven, maar ik moet je er wel bij zeggen, dat er nog heel bijzondere zaken zijn
waarvan jij je nog helemaal geen voorstelling kunt maken. Pas als je daarachter
zult komen, zul je zelf beseffen hoeveel goeds en waarachtigs er in je huidige
voornaamste beweringen zit!"
[12] ZOREL
zegt: "Ja, ja, dat is best, maar als je soms wat beters weet, zeg dat dan,
dan ben ik bereid je rekenschap te geven!"
[13] ZINKA
zegt: "Dat zou jou en mij weinig baten, maar richt je tot die man daar,
van wie je zei, dat hij jou zo bijzonder bekend voorkwam! Hij zal je wel goed
voorlichten en je zult daarop. de waarheid of hel het tegendeel van je
beweringen, meteen duidelijker beginnen in te zien.
[14] ZOREL
zegt: "Goed dan, dat zal ik doen, want Ik ben niet bang voor hem. Hij zal
echter een harde noot aan mij te kraken krijgen!"
61 Materialistische dwalingen
[1] Met deze
woorden gaat de in voddige lompen gehulde ZOREL bij Zinka weg, stapt op Mij toe
en zegt: "Geëerde heer en meester der geneeskunde. Deze kleren die mijn
armzalige lichaam bedekken, bestaan uit erbarmelijke lompen, maar zij bedekken
in ieder geval de schaamte van een mens die het werkelijk betreurt onder deze
vele mensen die dat willen of moeten zijn, ook een mens te zijn! Wij lijken
weliswaar op elkaar, de kleding niet meegerekend, maar tussen onze
bestaanswerelden schijnt een hemelsbreed verschil te liggen. .
[2] Ik ben een
mens die goed onderkent dat twee en twee samen met zeven, maar vier is! Zinka
zei mij, dat u de man was die mij meer kennis zou kunnen bijbrengen dan die ik
mij zelf heb eigen gemaakt en die mij, tenminste onder mijn geloofsgenoten,
toch wel het stempel van het menszijn opdrukte. Ik heb mij echter nooit daarop
voor laten staan en zal dat nog minder doen als u mij Op andere wijze wilt
voorlichten. Zinka vertelde mij, dat alleen u daartoe rn staat zou zijn.
[3] U heeft
mijn principes gehoord, die beslist met zomaar lilt de lucht gegrepen zijn.
Jammer genoeg waren zij voor mij een te concrete waarheld, maar als u mij
daarvoor in de plaats iets beters kunt geven, doet u dat dan, dan laat ik graag
mijn hele waarheidsrommeltje meteen van ganser harte varen! Ik weet weliswaar
niet met welke eretitel ik u moet aanspreken, -maar Ik denk dat ook u een man
der waarheid bent, en voor zulke mensen maakt het niets. Uit welke titel men
hun geeft. Ik noem u 'Geëerde meester' en eer u als zodanig, hoewel ik U alleen
maar van horen zeggen ken. Voldoet u echter daadwerkelijk aan mijn
verwachtingen, dan zult u door mij aanbeden worden!
[4] Zeg mij
dan, als u dat schikt, in hoeverre mijn principes over de waarheld goed of
verkeerd zijn! Zijn wij nu meer of minder mens dan de eerste met verstand
begaafde wezens die deze aarde bewoond hebben? Omdat de mensen eens, ter
bescherming van hun bezit, een wet bedacht hebben waarvan zij zeggen dat God
die gegeven heeft, mag ik daarom nu als arme sater, die al vaak drie dagen lang
geen hap te eten had en door er om te vragen ook niets kon krijgen, niet van de
overvloed van een ander mens voldoende nemen om mij voor de hongerdood te
bewaren? Iedere aardworm heeft toch wel het recht zich met. het bezit van
anderen te verzadigen zonder daarvoor te moeten betalen, want hij is óók
bewoner van deze aardbodem en moet dat helaas zijn omdat de machtige natuur dat
nu eenmaal zo heeft ingesteld. Of heeft een mens soms, omdat hij geen goed stuk
grond kon kopen, minder recht zich te verzadigen met de vruchten van de aarde
die voor hem geschikt zijn, dan de vogels in de lucht, die toch allemaal
uitgesproken dieven zijn? Ik vraag u, om mij hierop een goed antwoord te willen
geven!"
[5] IK zeg:
"Vriend, zolang je jouw mensenrechten gelijk stelt met die van de dieren,
heb je volkomen gelijk met je principiële, natuurlijke rechten, daar kan Ik
beslist niets tegen in brengen, en iedere wet die in dat geval de eigendom
beschermt, of iedere andere moralistische wet, is dwaas en belachelijk! Hoe dom
moet diegene wel zijn die aan de vogels in de lucht, de dieren op de aarde en
de vissen in het water, wetten ter bescherming van de eigendom en andere
zedelijke voorschriften zou willen geven. leder met enige rede begaafd mens, of
ook zelfs een god, moet toch weten dat deze wezens hun natuur als enige
wetgever hebben! Jij hebt derhalve helemaal gelijk met je opvattingen als een
mens niets anders is en te verwachten heeft dan - een willekeurig dier binnen
zijn natuurlijke omstandigheden.
[6] Maar als
de mens er is of mag zijn terwille van een of ander hoger doel, wat heel goed
denkbaar is, konden jouw mathematische principes wel eens op een zeer zwakke en
wankele basis staan! Kennelijk is dat echter tot op heden nog niet in je
opgekomen, wat maar al te duidelijk blijkt uit je wijsheid, die zich alleen
maar druk maakt over de eerste levensbehoeften.
[7] Dat echter
ieder mens voor een hoger doel op deze aarde werd geplaatst, zou je toch al
kunnen zien aan het feit, dat de mens als pasgeboren wezen ver achter staat bij
ieder dier, en pas na een aantaljaren van goede verzorging mens begint te
worden. Hij moet zich aan bepaalde regels gaan houden en ten koste van veel
moeite en eerlijke strijd zijn brood gaan verdienen. Hij heeft dan ook wetten
gekregen om die als een eerste wegwijzer naar een hoger doel te beschouwen en
uit eigen vrije wil te volgen terwille van de verdere zelfontwikkeling en
zelfbeschikking, die voorwaarde voor hem zijn om tenslotte zijn hoge bestemming
te bereiken, -maar nooit als dierlijk mens, hoe scherp zijn verstand ook mag
zijn, maar als een volmaakt menselijk mens.
[8] Zolang je
je alleen maar bekommert om wat het vlees vraagt, zul je het als mens niet ver
brengen. Echter, zodra je zult ontdekken dat binnen in je nóg een mens woont,
die geheel andere behoeften heeft dan jouw lichaam en ook voor geheel iets
anders bestemd is, zal het je nooit moeilijk vallen te onderkennen hoe zeer je
met jouw principes alleen maar los zand omwoelt!
[9] Kijk, Ik
ken je wil, die overigens wel goed is, en je zoeken naar de waarheid en naar de
oorzaak van al het kwade, waar de mensheid op aarde nu werkelijk tot over de
oren in zit! Omdat je altijd al veel plezier beleefde aan het stelen, hebben
jouw gedachten de wet ter bescherming van eigendom en rechtmatig bezit
bestempeld tot jouw doos van Pandora; en omdat je in je jonge jaren tevens een
groot en genotzuchtig vriend van de vrouwen was, heb je je ook steeds gestoord
aan een morele wet die het misbruik van de bijslaap bij jou en iedereen als
zonde bestempelde.
[10] Ja, als
diermens heb je ook daarin volkomen gelijk met je principes, en ook dat er
daarom vóór alle andere wetten een eerste wet zou moeten zijn, die bepaalt dat
alle kinderen een opvoeding zouden moeten krijgen die hun de maatschappelijke
orde zó zou moeten inprenten dat het hun op mannelijke leeftijd finaal
onmogelijk zou worden ooit de een of andere wet te overtreden, hetgeen dan een
latere wetgeving natuurlijk overbodig zou maken.
[11] Ja, kijk,
deze orde heeft de Schepper van de werelden en van alle wezens ook bij de
dieren ingevoerd! leder dier krijgt reeds in het moederlijf jouw gevraagde
vooropvoeding netjes in zijn gehele natuurlijke aard mee en het heeft voor
later helemaal geen wet meer nodig, want het brengt door de vooropvoeding in
het moederlijf reeds alles met zich mee wat het voor het gehele leven nodig
heeft! Maar Hij, Die de engelgeesten, de hemelen, de werelden en de mensen
schiep, wist heel goed wat ervoor nodig is om de mens als een vrij mens en niet
als een onder het oordeel vallend dier te scheppen en daarna op te voeden.
[12] Als je je
mathematisch zuivere levensprincipes nog wat preciezer onderzoekt, zul je
weldra ook vinden dat de taal voor de mensen een groot kwaad is, omdat de
mensen elkaar daardoor in alle slechte dingen en zaken kunnen onderwijzen. Ook
zou de leugen nooit onder de mensen gekomen zijn als ze niet, hetzij door
tekens, hetzij door woorden, konden spreken. Ja, zelfs het denken is
gevaarlijk, omdat de mensen daardoor op allerlei slechtheid en sluwe streken
zouden kunnen komen! Uiteindelijk zouden zij ook niet duidelijk mogen zien,
goed mogen horen, geen smaak mogen hebben en niet mogen ruiken, want een
heldere en zuivere toestand van al deze zintuigen zou de mensen toch wel erg
gemakkelijk begerig en belust kunnen maken op iets, dat toevalligerwijs slecht
zou zijn! Kijk nu eens met je mathematische principes naar jouw mens en vraag
jezelf eens af of er tussen hem en een zeeoctopus, behalve dan uiterlijk, enig
verschil bestaat!
[13] Wat wil
je dan gezien het hoge doel waarvoor ieder mens is geschapen, met zo'n mens
doen? Wat voor ontwikkeling zul je hem kunnen geven? Wanneer zal zo' n mens
komen tot de kennis van zichzelf en tot de kennis van de ware God, de Oergrond
van alle dingen en al het licht en alle zaligheden? Bestudeer het lichaam van
een gezond mens, bekijk en onderzoek het secuur met je kritische verstand en je
zult vinden dat een zo wijs en buitengewoon kunstig samengesteld lichaam toch
ook nog een andere bestemming moet hebben dan alleen maar het dagelijks vullen
van zijn buik, om vervolgens behoorlijk wat afval te kunnen produceren!"
62 Over de terechte bescherming van eigendom
[I] (DE HEER:) " Als excuus voer je hier weliswaar je armoede en
die van veel andere mensen aan en wil je voor jezelf ten opzichte van de
goddelijke wet ter bescherming van eigendom voldoende gerechtigd zijn om in
noodgevallen bij honger en dorst, in weerwil van de genoemde wet, voldoende te
mogen nemen om je te verzadigen. Ik kan je uit betrouwbare bron meedelen dat
Jehova, toen Hij door Mozes aan het Israëlitische volk de wetten gaf, wel
rekening hield met deze behoefte en dit de mensen eveneens als een formele wet
inprentte door te zeggen: ‘De ezel die op je akker werkt,. zul je niet
verhinderen zelf zijn eten te zoeken en de os die de ploeg trekt, zul Je de bek
met dichtbinden! Wanneer je de gebonden garven in je schuren brengt, laat dan
de op de akker achtergebleven aren liggen, zodat de armen kunnen verzamelen
wat zij nodig hebben! Laat een ieder altijd klaar staan om de arme te helpen,
en laat degene die zegt: 'Ik heb honger!', niet verder trekken alvorens hij
genoeg heeft gegeten!' Kijk dat is óók een wet van Jehova, en Ik vind dat
daarin ook voldoende met de armoede rekening werd gehouden. .
[2] Dat echter
niet ieder mens die op deze aarde geboren wordt, grondbezitter kan worden en
kan zijn, ligt wel duidelijk in de aard der dingen. De weinige eerste mensen
konden natuurlijk gemakkelijk delen in het bezit van de landerijen want de
gehele aarde was toen nog vrij. Maar nu wordt de aarde, vooral op haar
vruchtbare gronden, bewoond door een haast niet te tellen aantal mensen en men
kan onder hen toch die families, die de aarde al sinds lang in het zweet huns
aanschijns bewerkt hebben en deze met veellevensgevaar gezuiverd en vruchtbaar
gemaakt hebben, het hun toegemeten grondbezit niet meer betwisten. Men moet het
juist vanwege het algemene welzijn zo krachtig mogelijk beschermen, opdat de
mensen die eens door hun vlijt de aardbodem gezegend hebben hun deel niet
kwijtraken. Zij hebben het namelijk niet helemaal alleen voor zichzelf, maar
daarnaast nog voor honderd andere mensen die geen grond en bodem kunnen
bezitten, ieder jaar moeten bewerken.
[3] Wie een
groot stuk grond bezit moet zeer veel arbeiders hebben, en die leven allen,
evenals de bezitter, van dezelfde grond en bodem. Zou het voor de arbeiders
goed zijn als men ieder van hen een even groot stuk grond zou geven? Zou één
mens dat wel kunnen bewerken? En ook al zou hij dat een tijdlang kunnen, -wat
zou er dan gebeuren als hij ziek en hulpbehoevend zou worden? Is het dan niet
veel beter en verstandiger dat er weinigen bezit, opslagruimte en voorraden
hebben, dan dat alle mensen, ja zelfs de pasgeboren kinderen, allemaal aparte
grondbezitters zouden zijn, in welk geval tenslotte, zeker in tijden van nood,
zo goed als niemand voorraad zou hebben?! ...
[4] Verder
vraag Ik jouw mathematische verstand: Als er in de menselijke maatschappij geen
wet tot eigendomsbescherming zou zijn, wat voor een gezicht zou jij dan trekken
wanneer er anderen zouden komen die nooit erg veel zin hadden gehad om te
werken, en jouw kleine voorraad weg zouden nemen om hun buiken mee te vullen!
Zou je hun dan niet toeschreeuwen: 'Waarom hebben jullie dan niet gewerkt en
voorraden aangelegd?'? En als zij zouden antwoorden: 'Omdat wij daar geen zin
in hadden en wisten dat onze buren werken' !, zou jij dan een beschermende wet
niet heel zinvol vinden en wensen dat zulke lichtzinnige boosdoeners door een
rechtbank gestraft zouden worden en uiteindelijk aangespoord zouden worden om
te dienen en te werken, en zou je verder niet wensen dat de bij jou weggehaalde
voorraden weer teruggegeven zouden worden? Kijk, ook dat zijn allemaal puur
verstandelijke, menselijke verlangens!
[5] Als jij
echter je mathematische principes toch met alle geweld voor de beste van de wereld
houdt, loop dan vanaf hier duizend veldwegen* (* Een veldweg is ca. 120 mtr).
gaans in oostelijke richting, daar zul je in de hoge, uitgestrekte bergen veel
grond vinden die nog helemaal van niemand is! Daar kun je meteen, helemaal
ongehinderd, grondstukken met een omtrek van vele uren gaans in bezit nemen en
geen mens zal je het bezit betwisten. Je mag zelfs een paar vrouwen en nog
genoeg knechten meenemen en in die vrij afgelegen bergstreek een echte staat
inrichten, en in geen duizend jaar zal een mens je bezit verstoren. Alleen zul
je eerst enige beren wolven en hyena's uit de weg moeten ruimen, omdat zij je
anders ‘s nachts wat zouden kunnen verontrusten. Op die manier zou je ten
minste de niet geringe moeilijkheden geheel en al leren kennen, waarmee de
bezitters van deze gronden te karnpen hadden aleer de bodem in de tegenwoordige
staat van ontwikkeling gebracht kon worden! Als je dat allemaal zelf geprobeerd
zou hebben, zou je ook inzien hoe onrechtvaardig het zou zijn om nu het bezit
van de oorspronkelijke bezitters weg te nemen ter wille van de trage en
arbeidsschuwe gauwdieven, en het aan hen te geven. .
[6] Kijk,
omdat jijzelf geen speciale vriend van werken en nog minder van vragen bent,
heeft de oude wet ter bescherming van de eigendom je steeds gestoord, en nam
jij zelf het recht in handen om te nemen als dat ongezien en ongestraft
mogelijk was! Alleen de ongeveer twee morgen. grote akker en de hut heb je
gekocht, hoewel dat ook met geld gebeurde dat Je niet met werken hebt verdiend,
maar in Sparta op sluwe manier aan een rijke koopman hebt ontfutseld. Wel,
vroeger was in Sparta stelen geoorloofd als het slim gedaan werd, maar thans
bestaan ook in Sparta al sinds vele jaren dezelfde wetten ter bescherming van
de eigendom als hier, en daarom heb je die koopman toen geheelonwettig bestolen
en hem een paar pond goud afhandig gemaakt. Daarmee heb je als vluchteling hier
de bewuste akker en de hut gekocht; maar al het andere wat je bezat heb je in
Caesarea Philippi en omgeving bij elkaar gestolen! ..
[7] Maar wee
degene die iets van jóuw gestolen zou hebben; die zou je de wet tot
eigendomsbescherming, die jou zo tegen de borst stuit, op zo'n manier ingeprent
hebben, dat een Romeinse beulsknecht zich daarvoor niet geschaamd zou hebben!
Of zou je het goedgevonden hebben dat iemand, omdat hij. een arme drommel was,
de rijpe vruchten van je akker geoogst zou hebben? Zie je, wat jij niet goed
zou vinden, zal ook een ander niet goed vinden als jij met je mathematisch ware
en juiste levens en opvoedingsprincipes zijn oogst zou roven! Wanneer de
praktijk nu uitwijst wat Ik je nu heb uitgelegd, beschouw jij jouw
levensprincipes dan nu nog als de enig ware en onaantastbaar juiste?" .
[8] Zorel
kijkt hier erg raar van op, omdat hij inziet dat hij volkomen schuldig bevonden
en verslagen is.
63 Zorels afkomst en verwantschap
[1] Maar ZINKA
komt van achteren naar hem toe, tikt hem op zijn schouder en zegt: "Wel,
vriend Zorel, wil je nu de ondersteuning van Cyrenius aannemen of niet? Want
het lijkt mij toe dat jouw levensnormen, hoe goed die ook mij eerst toe leken,
allen zonder uitzondering in de put gevallen zijn!"
[2] Na een
poosje antwoordt ZOREL: "Ja, ja, de heiland heeft helemaal gelijk! Ik zie
mijn onzin nu heel helder en duidelijk in, en alles is zoals hij van mij gezegd
heeft. Maar ik vraag me af hoe hij dat allemaal te weten is gekomen. Ja, het is
allemaal waar, en jammer genoeg maar al te waar! Maar wat zal ik nu beginnen,
wat zal ik nu doen?"
[3] ZINKA
zegt: "Niets dan nogmaals vragen om een juist onderricht, daarnaar
luisteren en daarnaar handelen. Laat al het andere maar over aan degenen die je
een goed hart toedragen en die je kunnen en ook zullen helpen als jij dat doet
wat ik je nu heb aangeraden!"
[4] Dan valt
Zorel meteen voor Mij op zijn knieën en vraagt Mij om voorlichting en Ik
verwijs hem daarvoor naar apostel Johannes. Zorel vraagt Mij dan heel eerbiedig
waarom Ik hem niet wat meer onderricht zou willen geven.
[5] Maar IK
zeg: "Als een Heer allerlei dienaren en knechten om zich heen heeft, doet
hij dan onrecht als hij hun ook, afhankelijk van hun bekwaamheid, werk geeft?
Het is niet nodig dat hij zelf zijn handen uit de mouwen steekt om iets gereed
te maken; de geest van de heer is voldoende om het werk ook door de bekwame
handen van de knechten te laten voltooien. Ga jij dus maar naar degene die ik
gezegd heb, dan zul je wel merken dat hij de juiste man voor je is! Het is die
daar aan de hoek van de tafel, die een lichtblauwe mantel om zijn lendenen
draagt!"
[6] Nadat Ik
dit gezegd heb, staat ZOREL op en gaat vlug naar Johannes. Bij Johannes
gekomen, zegt hij tegen hem: "Trouwe knecht van die buitengewoon wijze
heer daar! Als je ook gehoord hebt wie ik ben en wat voor inborst ik heb, geef
mij dan om mij volledig te genezen, het onderricht dat mij waardig moet maken
om te worden opgenomen in de groep van hen die zich terecht mensen mogen
noemen! Omdat ik een echt mens word, vraag ik nu geen ondersteuning meer, maar
alleen terwille van de waarheid zou ik van jou graag de volle waarheid willen horen!"
[7] JOHANNES
zegt: "Die zul je in de naam van die Heer ook krijgen! Maar vooraf moet je
mij de verzekering geven dat je jouw leven in de toekomst geheel zult
veranderen en iedere schade zult herstellen die je ooit iemand tegen zijn wil
hebt berokkend; ook de nog levende koopman in Sparta moeten zijn twee ponden
goud weer terug betaald worden! Tevens moet je ook je heidense geloof helemaal
afzweren en een bekeerde Jood worden, want je grootvader was een Jood van de
stam van Levi. Hij trok veertig jaar geleden naar Sparta om daar aan de Grieken
de enig ware God te verkondigen en hen naar de geest Joods te maken; maar hij
liet zich uiteindelijk zelf ompraten en werd met zijn hele gezin een domme en
erg blinde heiden en jij werd dat ook, omdat je in Sparta pas ter wereld kwam.
Je beide broers, die zich nu in Athene ophouden, werden door hun
welbespraaktheid zelfs heidense priesters en wijden nog steeds hun nutteloze
diensten aan Apollo en Minerva, en je enige zuster is de vrouw van een koopman,
die lichtzinnig handel drijft in afgodsbeelden van de Efezen en die daarnaast
ook met het verhandelen van alle soorten meisjes van plezier nogal wat geld
verdient, ten dele door verkoop en grotendeels door koppelpraktijken. Zo staat
het er met je zwager voor, die eens ook Jood was en nu is wat Ik Je zoëven
vertelde."
[8] Zorel was
er erg van onder de indruk dat Johannes alles wist wat hij zelf om gegronde
redenen nooit aan iemand had verteld. Hij kon er echter met onder uit, nu hem
dat verteld werd door een man waarvan hij zonder meer aan moest nemen dat deze
in Griekenland was geweest en geheel op de hoogte was met de bestaande en de
vroegere situatie.
[9] ZOREL
vroeg daarom nogal haastig aan Johannes: "Maar waarom nu dit hele verhaal
waar alle mensen bij zijn? Is het dan niet genoeg dat jij en ik het weten?!
Waarom moeten alle omstanders dat dan horen?"
[10] JOHANNES
zegt: "Laat je dat niet verontrusten, vriend! Als ik dat zou doen om je
naar ziel en lichaam schade toe te brengen, zou ik een slecht mens zijn en er
voor God erger aan toe zijn dan je lichtzinnige zwager in Athene. Maar ik moet
nu terwille van je heil de mensen helemaal laten zien wie je bent, opdat
niemand je anders ziet dan je bent! Als je volmaakt wilt worden, moet je jezelf
ontdekken, en mag er geen geheim in je ziel zijn. Pas als al. het verkeerde uit
je verdwenen is, kun je beginnen aan de vervolmaking. Ook in stilte kun je
weliswaar in jezelf je ontelbaar vele zonden geheel afleggen en een beter mens
worden, zodat de mensen je daarna zouden achten en eren omdat zij van jou dan
alleen maar goeds en niets slechts zouden weten, en velen zouden dan Je goede
voorbeeld volgen! Maar als zij daarna van een geloofwaardig getuige zouden
horen wat voor een grove en grote zondaar jij heel in het verborgene bent geweest,
zouden al diegenen die je tevoren eerden als rein mens en jouw voorbeeld
volgden, je dan niet met bedenkelijke ogen aan gaan zien?! Al je deugd zou een
schaapsvel worden waaronder men een verscheurende wolf zou gaan vermoeden en
men zou je dan ondanks al je aanwijsbare, smetteloze deugd, ontwijken en je
anders zo leerrijke gezelschap mijden.
[11] Daaraan zie je dat men om volmaakt te zijn, niet slechts het wezen,
maar ook de schijn van het kwade moet vermijden, omdat het anders moeilijk
wordt werkelijk van nut te zijn voor de naaste, hetgeen toch uiteindelijk de
voornaamste bezigheid van ieder mens is en moet zijn, omdat zonder dat geen
waarachtig gelukkige maatschappij op deze aarde denkbaar is! .
[12] Want wat
zou het een menselijke maatschappij baten als Ieder mens op zichzelf helemaal
volmaakt zou zijn, maar zich steeds voor zijn buurman verborgen zou houden? Dan
zou de een de ander gaan wantrouwen, en als er ook maar een mug om het hoofd
van een totaalonschuldige buurman zou zoemen, zou men louter draken en
olifanten zien! Maar als allen je nu leren kennen, wie je was en hoe je was,
wat je gedaan en hoe je geleefd hebt, en als je je leven nu verbetert en
iedereen ziet en hoort dat je een ander mens bent geworden, die volkomen
inzicht heeft in zijn eerdere dwalingen en deze waarachtig en oprecht
verafschuwt, dan zal ieder mens je ook met oprecht vertrouwen goedgunstig
omarmen en je liefhebben, zoals de ene reine broeder de andere reine broeder
liefheeft. Daarom moet hier tevoren alles over je bekend gemaakt worden aleer
je effectief in een betere leer opgenomen kunt worden.
[13] Weliswaar
is er nu al veel openbaar geworden, maar nog niet alles, en omdat het bekennen
je wat zwaar valt, zal ik dat wat gemakkelijker voor je maken door in jouw
plaats volkomen naar waarheid te vertellen wat mij uit jouw leven zonneklaar
bekend is!"
[14] ZOREL
vraagt: "Maar hoe is het mogelijk dat je dat kunt weten? Wie heeft je dat
verteld? Ik heb je nog nooit eerder gezien of gesproken!"
64 Zorels verleden als slavenhandelaar
[1] JOHANNES
zegt: "Maak je daar nu maar niet druk over; als je volmaakt wordt, zal je
alles duidelijk worden, maar nu ter zake!
[2] Het ergste
aan jouw persoon is dat je heimelijk slavenhandelaar bent geweest, de laatste tijd
met twaalf tot veertienjarige meisjes uit Klein-Azië. Je verhandelde hen naar
Egypte en naar Perzië, en die waardevolle meisjes kwamen vaak in heel slechte
handen terecht en slechts zelden in goede. Dat zulke meisjes door degene die
hen gekocht had, terstond op de snoodste wijze verkracht werden, kun je je wel
voorstellen. Als het bij de natuurlijke geslachtsgemeenschap gebleven was, zou
de schuld nog niet zo bijzonder groot zijn; maar op wat voor manier zijn er
sommigen in Alexandrië, in Cairo, in Thebe en in Memphis toegetakeld! En hoe
worden zij nog steeds toegetakeld! Als je kon zien hoe zo'n arm meisje voor het
genot van een grotere zinnenprikkeling door haar duivelachtige heer met roeden
en zwepen gemarteld wordt, dan zou je jezelf, ondanks je geringe medegevoel,
vervloeken omdat je uit lage hebzucht een mens in zo'n onbeschrijfelijke
ellende hebt gestort!
[3] Hoe vele
duizenden vloeken en ontzettende verwensingen zijn er al over je uitgesproken,
hoeveel honderdduizend maal honderdduizend tranen zijn er door de te grote pijn
bij duivelachtige mishandelingen geweend en gekermd! Hoeveel van zulke tere
meisjes zijn tengevolge van ondraaglijke pijnen in de allergrootste
vertwijfeling gestorven! En weet, dat jij al degenen die jou vervloeken op je
geweten hebt! Want weet je, jij dreef je geheime, kwade zaken in het groot,
vooral ongeveer drie jaar geleden, en het aantal van hen die jij zo vreselijk
ongelukkig hebt gemaakt, is groot geworden en beloopt nu al achtduizend
hoofden! Ik vraag je: "Hoe zul je dat ook maar ooit weer goed kunnen
maken? Wat hebben deze meisjes je gedaan, dat je hen zo vreselijk ongelukkig
gemaakt hebt? Spreek nu en leg rekenschap af!"
65 Zorels verontschuldigingen
[1] Zorel
staat er helemaal ontsteld en verbijsterd bij en pas na vrij lang zwijgen zegt
hij: "Vriend, je kunt van mij aannemen dat als ik toen beseft en geweten
zou hebben wat ik nu weet, ik alles eerder gedaan zou hebben dan slavenhandel
drijven! Ik ben een staatsburger van Rome en naar mijn weten verbood nooit
enige wet de slavenhandel. Deze is en was van oudsher toegestaan, en wat
honderden wettig mochten doen, zou ik dat dan niet mogen? Zelfs Joden mogen
kinderen kopen, vooral als zij kinderloos zijn, waarom andere beschaafde volken
dan niet, waartoe de Egyptenaren toch zonder enige twijfel reeds sinds
mensenheugenis behoorden, evenals de Perzen?! Men verkocht dus de meisjes niet
aan een wild en ruw volk, maar aan het in ieder opzicht meest beschaafde van de
nu bekende grote aarde, zodat men volkomen terecht kon verwachten dat daardoor
het lot van zulke kinderen, die thuis een treurig bestaan hadden, niet
verergerde, maar alleen maar zichtbaar verbeterde!
[2] Ga maar
eens naar het gebied van Klein-Azië, dan zul je daar zulke massa's mensen en
vooral kinderen aantreffen, dat jij, als heel wijs mens, je tenslotte toch zou
moeten gaan afvragen hoe deze mensen zich moeten voeden en onderhouden zonder
elkaar op te eten! Ik kan je verzekeren dat ik iedere keer dat ik in de streken
van Klein-Azië kwam, gewoonweg met kinderen bestormd werd door de bewoners.
Voor een paar broden kreeg ik meisjes en ook jongens te kust en te keur. De
kinderen renden juichend naar mij toe en wilden helemaal niet meer bij mij
vandaan. Als ik er honderd kocht, kreeg ik nog veertig tot vijftig meisjes
extra. De Essenen kochten er veel van mij, haast al de jongens, ongeacht de
leeftijd; ook meisjes kochten zij herhaaldelijk. De Egyptenaren kochten alleen
de reeds meer volwassen meisjes, ten dele voor het werk, ten dele
waarschijnlijk ook voor hun plezier. Er zullen best enige geile bokken bij
geweest zijn die een slavin uit wellust pijnigen, maar dat zullen er toch niet
veel zijn.
[3] Naar
Perzië zijn er bij mijn weten niet veel gegaan, en die werden merendeels door
Perzische kooplieden en allerlei kunstenaars opgekocht, waar zij bij mijn weten
voor allerlei nuttig en goed werk gebruikt worden. Bovendien bestaat er in
Perzië reeds lang een wijze wet waardoor alle slaven en slavinnen na tien jaar,
als zij zich goed gedragen hebben, de volledige vrijheid krijgen en daarna
kunnen doen wat zij willen. Zij kunnen daar blijven, zelf een beroep kiezen of
ook naar huis gaan. Dus de naar Perzië verkochten kunnen werkelijk over weinig
ongeluk spreken! Wel, dat het juist in Egypte met enigen wel eens niet zo best
zou kunnen gaan, wil ik helemaal niet bestrijden, maar als we naar hun
vaderland gaan zullen we er daar velen aantreffen die het als vrij mens beslist
geen haar beter gaat dan die ongelukkigen in Egypte! Want in de eerste plaats
hebben zij bijna niets te eten, zodat velen zich voeden met rauwe wortels die
zij in de bossen zoeken, en velen zijn er die 's zomers en 's winters bij
gebrek aan enige kleding geheel naakt rondtrekken en bedelen, stelen en
waarzeggen. Sommigen van hen weten zich door bedelen of stelen een paar lompen
te verschaffen; de meesten lukt dat niet en zij trekken daarom geheel naakt
rond, steeds met een troep kinderen bij zich.
[4] Van deze
rond trekkenden hebben ik en mijn kameraden dan ook steeds het grootste aantal
van de overtollige kinderen opgekocht en hen op deze manier geholpen. De vaste
Pontusbewoners noemen hen 'Zagani', wat zoveel betekent als' de verdrevenen'
Het wemelt er van deze mensen; grote horden trekken er rond en hebben huis noch
haard. Holen, gaten in de grond en holle bomen zijn gewoonlijk hun woning. Nu
vraag ik je of men deze mensen niet reeds een grote weldaad bewijst door hun
kinderen voor niets over te nemen en hen enigszins te verzorgen, Iaat staan
wanneer men hen van de naakte en uitgehongerde ouders voor baargeld, kleding en
brood afkoopt?
[5] Als je
volgens mijn tot nu toe geldende manier van denken met elkaar vergelijkt hoe
enige van deze mensen vroeger ellendige slaven van de grootste armoede waren en
later door mijn toedoen goed verzorgde slaven van mensen werden, dan zul je
gemakkelijk zien dat het ongeluk, dat ik volgens jouw uiteenzetting deze mensen
aandeed, niet zo enorm groot is als jij het je voorstelt. Maar ook dat zou ik
hun niet hebben aangedaan, wanneer ik voorheen zo gedacht zou hebben als nu.
[6] Overigens
zeg ik je in vertrouwen, hoewel ik verbaasd ben over jouw vrome en godgewijde
wijsheid, dat het van een algoede God, als Hij ook maar enigszins ingrijpt in
het lot van de mens, het toch ook wel wat vreemd is om een zo groot aantal
welgevormde mensen als wilde dieren op aarde rond te laten kruipen! Een
almachtig God zou toch wel zoveel kunnen doen, dat zulke mensen een beter
onderdak op de lieve aarde zouden kunnen vinden!
[7] Het is
toch voor een denkend mens een beetje vreemd wanneer hij honderdduizenden
overigens welgevormde mensen uitermate onverzorgd, hongerig en naakt ziet
rondtrekken en hen zelfs met de beste wil ter wereld niet kan helpen! Is het
dan een wonder, vriend, als men bij de aanblik van die mensen aan het bestaan
van een alwijze en zeer goede God een beetje begint te twijfelen?! En mijn
eerdere opmerking over een wet die te nadrukkelijk de eigendom beschermt, zou
bij de aanblik van zoveel ellende toch wel eens niet van alle grond ontbloot
kunnen zijn!
[8] Vriend, nu
ken je mijn verantwoording en rechtvaardiging ten opzichte van het grootste
verwijt dat je mij gemaakt hebt. Doe nu wat je wilt, maar vergeet met dat er
een Zorel die de wereld heel goed kent, met gespannen boog voor je staat en
ondanks de lompen die hem nu bedekken, voor geen enkele wijsheid te zeer
terugschrikt! Maar verschaf mij nu betere redenen voor het feit dat alles wat
bestaat volgens Gods wijsheid zo moet zijn als het is, dan zal ik verlicht
ademhalen en je zeer dankbaar zijn! Want jij moet net zo goed als ik inzien dat
er menselijk beschouwd op aarde veel onnodige ellende heerst met daarnaast vaak
enkele mensen die in grote welstand leven! Waarom heeft nu juist de een alles -
en honderdduizenden naast hem niets? Kortom, leg mij de ellende eens uit van al
de Zaganen in Klein-Azië! Wie zijn zij, waar komen zij vandaan, en waarom
moeten zij in zo'n eeuwige nood smachten?"
66 Zorels ontuchtige misdaden
[I] JOHANNES
zegt: "Als je de ware wijsheid uit God meet met de el van het enigszins
ontwikkelde verstand, dan heb je gelijk dat je voor geen enkele wijsheid
terugschrikt. Maar omdat de ware wijsheid uit God nooit met de korte ellestok
van het verstand gemeten wordt, maar, zoals alles uit God, met de maat der
eeuwigheid en oneindigheid, daarom kon je met je verstand wel eens iets te kort
komen! Maar dat terzijde, laten we bij ons eigenlijke onderwerp blijven.
[2] Je
vertelde mij als terzake kundige, hoe slecht het met de Zaganen in Klein-Azië
gaat en hoe ellendig zij er aan toe zijn en dat het voor hun kinderen een echte
weldaad zou zijn, en af en toe ook is, door de slavenhandelaren opgekocht en
vervolgens ergens verder verkocht te worden. Laten we daar dus maar over
ophouden, want jij wendt een soort van goede wil van jouw kant voor en ik wil
je een tiende deel daarvan ten goede rekenen! Maar ik heb uit jouw
gewetenskamer nog iets in petto, en dat vreemde iets verbruikt dat tiende deel
dat jou ten goede moest komen vrijwel geheel, zodat je uiteindelijk alleen maar
puur slechte zaken aangerekend kunnen worden! Ik betwijfel of je verstand je
daarbij enige rechtvaardiging zal geven.
[3] Vertel mij
eens hoe je, zeg maar alleen voor jezelf, rechtvaardigt, dat je heel vaak
meisjes hebt verkracht! Kun je daarvoor soms ook een bepaald verstandelijk
principe aanvoeren, dat zich in dit geval niet verzet tegen de Mozaïsche wet
van God maar tegen de Romeinse staatswet, die zware straffen zet op het
verkrachten van onvolwassen meisjes? Heeft het ontzettende angst en pijngehuil
van een meisje dat jouw grote zinnelijkheid ten prooi viel, je ooit geroerd? En
zijn er niet, hoewel wat langer geleden, ongeveer vijf door jou erbarmelijk
verkrachte, overigens zeer welgeschapen meisjes op de meest ellendige manier
van de wereld gestorven?! Je compagnon wees je nog op de financiële schade die jullie
daardoor leden, want jullie zouden de vijf tien tot twaalfjarige meisjes
vanwege hun mooie en weelderige figuur gemakkelijk voor vijfhonderd ponden
zilver in Cairo hebben kunnen verkopen. Het aanzienlijke verlies vond je
weliswaar pijnlijk en daarom verwenste je ook meermalen je grote geilheid, maar
die heb je nog nooit verwenst vanwege het feit, dat je een blinde moordenaar
van vijf heel lieftallige meisjes bent geworden!
[4] Vat dat
alles eens tesamen en zeg me dan hoe jij jezelf nu als mens onder de mensen
ziet, en of de maatstaf van je verstand hier ook nog een reden vindt om jezelf
te verontschuldigen! Je kunt je niet verontschuldigen door te zeggen dat je een
totaal verwilderd, ruw natuurmens bent die nauwelijks verschil zou kunnen zien
tussen het slechte en het goede; want voorheen heb je mij heel goed aangetoond
hoe betreurenswaardig ellendig de Zaganen leven en dat zo'n verwaarlozing van
een geheel volk geen bijzondere eer was voor God de Heer en voor Zijn liefde en
wijsheid. Ja, je verzocht mij zelfs dringend jou te tonen vanuit welk goddelijk
wijsheidsprincipe een god een groot volk zo ellendig gebrek laat lijden!
Daaruit blijkt dus dat je een heel respectabel rechtsgevoel hebt en een
volmaakte kennis van goed en kwaad. Hoe kon je dan met die meisjes zo
onmenselijk handelen? Naderhand heb je ze wel zelf volgens je ondeugdelijke
kennis geneeskundig behandeld, maar daardoor deed je hun nog meer kwaad dan
daarvoor door je geilheid! - Spreek nu, en rechtvaardig je voor God en de
mensen!"
67 Cyrenius' verontwaardiging over Zorels misdaden
[I] Nu is onze
Zorel eindelijk helemaal verslagen en weet hij niets meer tot redding van zijn
eer naar voren te brengen. Hij begint bij zichzelf diep na te denken over wat
hij nog ter rechtvaardiging van zichzelf uit zijn brein te voorschijn zou
kunnen brengen, maar hij vindt alle uitwegen afgesloten en er vertoont zich
geen enkel nog zo klein gaatje waardoor hij zou kunnen ontsnappen.
[2] Johannes
maant hem aan om te spreken en van zijn gespannen boog gebruik te maken, maar
Zorel wil nog steeds zijn mond niet opendoen.
[3] Cyrenius
echter, wat verbaasd over Zorels slechtheid, vraagt aan Mij: "Heer, wat
moet daar nu aan gedaan worden? Al die omstandigheden maken dat de man strafbaar
is! Want onze wetten met betrekking tot de slavenhandel staan wel toe om slaven
met hun kinderen, als zij die hebben, aan iedereen te verkopen, maar kinderen
van vrije mensen, speciaal van het vrouwelijk geslacht, mogen nergens op de
markt gebracht worden onder de leeftijd van veertien jaar, daar staat een zware
straf op. Het is een misdaad!
[4] Verder
moet ieder die slavenhandel wil drijven, daarvoor een eigen, wettelijk
geregelde bevoegdheid hebben en aan de staat een aanzienlijke koopsom voor die
bevoegdheid betalen en tevens een jaarlijkse, speciale, hoge belasting. Bij
hem en zijn kameraden is daarvan in de verste verte geen spoor te bekennen, dus
hebben zij clandestien handel gedreven, hetgeen nogmaals een grote misdaad
tegen de bestaande wetten betekent, waarop onder zulke verzwarende
omstandigheden tien jaar kerkerstraf staat.
[5] Daarbij
komt dan nog een vijfvoudige zeer gewetenloze verkrachting, die zo ernstig was
dat de dood daarop volgde! Dat is alweer een misdaad, waarop onder zulke verzwarende
omstandigheden minstens vijftien jaar kerkerstraf staat, of zelfs de doodstraf!
[6] En van
recentere datum komen er nog allerlei diefstallen, bedriegerijen en doortrapte
leugens bij !
[7] Heer, U
kent mijn plichten ten opzichte van de staat en mijn eed op alles wat mij
heilig en dierbaar is! Wat moet ik in dit geval doen? Bij Mathaël en zijn vier
gezellen was hun absolute bezetenheid een zekere bescherming tegen mijn harde
plichten als opperrechter van de staat. Maar hier is helemaal niets dat de man
beschermt tegen mijn plicht als rechter. Hij is een volmaakte booswicht! Ben ik
hier niet verplicht mijn strenge taak te handhaven?"
[8] IK zeg:
"Luister, - omdat Ik toevalligerwijs hier de Heer ben en jij welbeschouwd
alleen aan Mij je eed verschuldigd bent en Ik je daarvan kan ontslaan
hoe en wanneer Ik wil, heb ook Ik intussen alleen te bepalen wat hier achtereenvolgens
voor de genezing van een zieke ziel gedaan moet worden! Bovendien heb je je
eed aan goden gezworen die eeuwig nergens bestaan, en omdat die beschermers van
je eed zo weinig voorstellen, zal je eed ook niet veel meer voorstellen. Je
goden en je eed zijn daarom op zichzelf één grote nul. Slechts in zoverre Ik je
eed als teken van trouw beschouw, heeft deze ook waarde; maar voor zover Ik je
eed als nul zie, heeft deze voor Mij ook niet de minste waarde en ben je in
ieder geval voor dit ogenblik geheel daarvan ontheven.
[9] Ik zeg je,
dat het onderzoek van deze man nog niet geheel is afgelopen, er zal nog wel wat
te voorschijn komen datje nog meer zal aangrijpen!
[10] Dit is
een heel merkwaardige man, die je eigenlijk al daardoor beter had moeten
kennen, omdat hij in zijn magnetische slaap al grotendeels, zij het wat
algemener dan nu, zijn innerlijk heeft blootgelegd, vooral in zijn eerste
berouwvolle stadium. De nu plaatsvindende, openlijke onthulling gaat weliswaar
specifieker te werk, omdat deze op die wijze te werk moet gaan, maar je moet
daar geen aanstoot aan nemen, want Ik laat het juist daarom plaats vinden om
jullie een door en door zieke ziel helemaal te laten zien en vervolgens ook de
medicijn voor de mogelijke genezing. Eerder heb Ik je reeds verteld hoe
ontactisch en dom het zou zijn een mens met een ziek lichaam met roede en
kerker te straffen, omdat hij ziek is geworden; hoeveel ontactischer en dommer
wordt het dan wel om een mens vanwege zijn door en door zieke ziellichamelijk
en moreel met de dodelijkste slagen te straffen! - Zeg Mij eens, vriend
Cyrenius, ben je in je ijver die les van Mij nu al helemaal vergeten?"
[11] CYRENIUS
zegt: "Dat niet, o Heer en hoogste Meester van eeuwigheid, maar weet U,
ouder gewoonte steekt er bij mij af en toe een klein stormpje op, als er ergens
zo'n doortrapte booswicht opduikt! Maar U ziet wel hoe snel ik mij laat
vermanen en daarbij mijn oude domheid ook meteen inzie! Nu verheug ik mij
alweer op het verdere onderzoek, waar onze Johannes zeer bekwaam in schijnt te
zijn! Maar daartoe behoort ook Johannes' wijsheid en zijn innerlijke doorzicht,
natuurlijk geleid door Uw geest. Het mooiste is echter dat Zorel eigenlijk nog
niets merkt van iets wonderbaarlijks, terwijl het hem toch zou moeten opvallen
dat de wijze Johannes hem zijn gruwelijkste doodzonden uit alle landen waarin
hij deze begaan heeft zo goed beschrijft, alsof hij overal oog en oorgetuige
zou zijn geweest!"
[12] IK zeg:
"Luister jij nu maar weer goed, want Johannes zal meteen weer met hem
verder gaan!"
[13] Cyrenius
wordt weer een en al aandacht; Ik zeg echter tegen alle aanwezige vrouwen en
meisjes dat zij zich in de tenten terug moeten trekken, omdat de verdere
behandeling alleen voor rijpere mannen van belang is. Alle vrouwen gehoorzamen,
inclusief Jarah en de twee tot leven geroepen dochters van Cyrenius, Gamiëla en
Ida.
68 Zorels verontschuldigingen
[I] De
nieuwsgierigheid van de vrouwen was weliswaar groot, maar de uitwerking van
Mijn woord was toch sterker en allen gingen in de tenten van Ouran, waar zij
zolang moesten blijven tot men hen weer riep.
[2] Toen de
vrouwen zo ondergebracht waren, zei JOHANNES tegen Zorel: "Wel, hoe staat
het nu met het afschieten van je gespannen boog? Ik geloof, dat je al je
puntige pijlen in de lucht hebt geschoten zonder ergens iets getroffen te
hebben. En toch wilde je eerst zelfs een gevecht aangaan met de oneindige
wijsheid van God! Ik raad je aan nu te spreken, als je nog iets zeggen
kunt!"
[3] ZOREL
antwoordt tenslotte: "Wat moet ik dan nog zeggen? De goden mogen weten
hoe, maar jij weet toch al alles wat ik vanaf de wieg heb gedaan, waarom moet
ik jou dan nog meer vertellen? Ik zou best wat kunnen zeggen, maar waarom zou
ik mij nog verder verdedigen? Zoals ik was en voor het grootste deel nog ben,
zo gedroeg ik mij ook; want ik kon toch niet anders handelen dan mijn hart mij
ingaf! Kunnen leeuwen of tijgers er iets aan doen dat zij wilde dieren zijn?
Dat is nu eenmaal hun natuur, en zij zijn toch beslist niet door en door
verkeerd, omdat zij zijn zoals zij zijn! Als zij slecht zijn, heeft alleen
diegene schuld die hen zo geschapen en gemaakt heeft!
[4] Waarom
kunnen er duizenden mensen makker dan lammeren zijn en waarom ben ik dat dan
niet?! Heb ik soms mijzelf geschapen en zo gemaakt? Als ik echter alleen maar
slecht zou willen zijn, dan zou ik nu alles wat je ook maar door je wijsheid
over mij hebt gezegd, nog helemaal kunnen ontkennen, want de wijze uitspraken
van één enkel mens gelden bij ons voor het forum van het wereldse recht nooit
als bewijs zolang zij niet door uitspraken van andere getuigen geheel en al
bevestigd zijn. Maar ik erken je wijsheid en denk dat je een mens bent die mij
nu niet wil schaden, maar alleen wil helpen en daarom beken ik, dat wat je over
mij vertelde waar is. Ik loochen de waarheid van dat alles niet in het minst,
maar ik zal me toch altijd nog wel mogen rechtvaardigen!
[5] Het staat
je echter zonder meer vrij alles hardop te vertellen wat ik tengevolge van mijn
daartoe neigende aard gedaan heb; want meer dan doden kunnen jullie mij
daarvoor niet, en de dood kan ik moedig in de holle, duistere ogen kijken, want
daar ben ik niet bang voor! Daaruit kun je reeds opmaken dat ik geen groentje
meer ben. Als je uit mijn ploertige leven soms nog een paar spectaculaire
dingen bekend mochten zijn, kom daarmee dan maar voor de draad, want mij stoort
nu allang niets ter wereld meer!
[6] Overigens heb
je met betrekking tot de vijf meisjes wat overdreven toen je er mij van
beschuldigde alleen maar spijt om hen te gehad te hebben vanwege de
aanmerkelijke winst die mij ontging door hun dood, die trouwens niet alleen
maar te wijten was aan een geringe verkrachting, maar aan het weer optreden van
een gevaarlijke kwaal. Ik zou zelfs ettelijke geloofwaardige getuigen op kunnen
roepen die gehoord hebben dat ik Zeus vurig bad om de vijf meisjes voor mij te
bewaren, en ik legde voor de goden een eed af dat ik de meisjes voor altijd als
dochters bij mij zou houden als ze gezond zouden worden en in leven zouden
blijven. Toen echter ondanks alle zorg, alle vijf in het verloop van dertig
dagen toch stierven, was ik ontroostbaar en legde nogmaals een eed af geen meisjes
meer aan te raken en geen slavenhandel meer te drijven. Daar hield ik mij tot
op heden aan en juist daarom ben ik ook hierheen getrokken en heb ik mijn
bezitting gekocht, waarmee ik door het vuur nu alles verloor wat ik mij ooit
ergens verworven had. - Zeg jij nu eens of ik ook ditmaal onwaarheid heb
gesproken!"
69 Zorel als moordenaar van zijn moeder
[I] JOHANNES
zegt: "Ja, ja, later heb je dat gedaan, maar in het begin gedroeg je je
zoals ik het je vertelde! Dat je echter slechts in geringe mate de meisjes
misbruikt zou hebben, is ook nu nog een grove onwaarheid! Slechts één van hen
heb je wat zachtzinniger aangepakt en dat was de laatste, toen je ellendige
geilheid reeds te kort schoot; de eerste vier heb je niet in het minst ontzien,
maar ontzettend misbruikt! Kun je dat tegenspreken? - Kijk, je zwijgt en beeft!
De meisjes kregen daarna een zeer gevaarlijke uitslag die maakte dat zij eerder
stierven, maar ook daarvan was jouw geilheid de eigenlijke en enige oorzaak!
Maar dit hoofdstuk is uit en nu gaan we naar een volgend!
[2] Weetje,
watje nog meer op je geweten hebt is weliswaar iets waarvoor je wil weer niet
aansprakelijk is, maar de daad is er en haar gevolgen! Daarom moet een mens
nooit iets in toorn doen, want de daden die in toorn gebeuren, worden steeds
door de kwade gevolgen als een schaduw op de hielen gezeten. Kun je je nog
herinneren wat je reactie was toen je moeder Agla, die een heel verstandige
vrouw was, je ernstig de les las over je liederlijke streken en je gewetenloze
vrienden?"
[3] ZOREL
zegt: "O goden! Ik herinner me nog wel iets vaags als uit een droom, maar
veel kan ik daar niet meer over vertellen! Zeg jij het dus maar, je bent toch
al aan het woord! Ik weet wel dat ik nooit met een vooropgezet plan iets kwaads
deed, maar voor wat ik echter in drift doe, kan ik niet instaan, evenmin als
een tijger er iets aan kan doen dat hij een bloeddorstig, verscheurend dier is!
- Zeg jij het nu maar!"
[4] JOHANNES
zegt: "Daar zullen we het pas later over hebben; maar tóen heb jij een pot,
die op een bank stond, gegrepen en met geweld naar het hoofd van je moeder
geslingerd, zodat zij bewusteloos op de grond viel. Je hebt toen, in plaats van
je moeder bij te staan en hulp te verlenen, de bewuste ponden goud weggenomen
en je bent op een zeeroversschip hierheen gevlucht. Daarop maakte je een paar
jaar lang het schone zeerovershandwerk mee, hetgeen ook de aanleiding voor je
was om slavenhandelaar te worden. Je moeder stierf echter niet lang daarna, ten
dele aan de gevolgen van een zware hoofdwond en ten dele uit verdriet over je
onverbeterlijkheid. En zo heb je naast vele andere zonden ook die van
moedermoordenaar op je geweten en als kroon op je vele slechte daden rust er op
je hoofd een zeer bittere vloek van je vader, evenals van je broers en zusters!
-Nu ben je helemaal ontmaskerd; wat zeg je nu als zuiver verstandsmens van dit
alles?"
[5] ZOREL
zegt: "Wat moet ik daarover zeggen? Gebeurd is gebeurd en dat kan niet
meer ongedaan worden gemaakt! Nu zie ik van veel van mijn vroegere daden in dat
ze erg verkeerd waren; maar wat heb ik aan dit inzicht? Je kunt het vergelijken
met een tijger die men veranderd heeft in een verstandig mens, zodat hij kan
zien wat voor bloedige gruweldaden hij heeft gepleegd; wat baat hem dat? Als
hij het gebeurde ongedaan zou kunnen maken, zou hij zich daarvoor beslist alle
mogelijke moeite getroosten; maar wat kon hij tijdens zijn bestaan als tijger
eraan doen dat hij nu juist een tijger en geen lam was?! Op dat punt is ook het
berouw over een kwade daad, en de beste wil om die weer volledig goed te maken,
net zo nutteloos als de dwaze inspanning om van een vergane dag weer een
komende dag te maken. Ik kan wel vanaf heden een heel ander en beter mens
worden, maar daar waar ik een slecht mens was, kan ik mij onmogelijk beter
maken dan ik was. Moet ik soms bittere tranen van smart plengen, omdat ik
zoveel slechte daden heb begaan? Dat zou toch net zo belachelijk zijn als
wanneer een mens geworden tijger de bitterste tranen van berouw zou willen
vergieten, omdat hij vroeger een tijger was!"
70 Zorel rechtvaardigt zijn karakter
[1] Ik bezat
vanaf mijn geboorte een opvliegend karakter. In plaats van met een zachte en
verstandige opvoeding verbetering daarin te brengen en mijn verstand zoveel
mogelijk te ontwikkelen, trachtte men mij met alle straffen die er maar zijn te
verbeteren. Mijn ouders waren steeds mijn grootste kwelgeesten! Als zij
verstand met goede wil hadden laten samengaan dan zouden zij van mij een engel
der Joden hebben kunnen maken; maar met die vele straffen werd ik een tijger!
En bij wie ligt de schuld dat ik een tijger werd? Ten eerste kreeg ik voordat
ik verwekt en geboren werd geen gelegenheid om wijzere ouders uit te zoeken, en
ten tweede was ik na mijn geboorte zeker nog lange tijd geen Plato of Frygius
en helemaal geen Socrates, en daarom kon ik mijzelf niet opvoeden! Maar wat had
er dan moeten gebeuren om van mij een goed mens en geen tijger te maken?
[2] Ik houd je
voor wijs genoeg om op deze vraag zonder meer een goed antwoord te kunnen
vinden. Bij jullie Joden vind je altijd plaatsen waar mensen leven die door
boze geesten bezeten worden. Pas enige weken geleden zag ik er een bij de
Gadarenen en dat moet nog de beste geweest zijn, want de andere, die in de
donkerste nachten kwalijk huishoudt, moet haast wel bezeten zijn door jullie
joodse duivel! De dagduivel was echter voor geen kleintje vervaard, want hele
horden mensen konden niets met hem uitrichten. De dingen die hij deed waren
huiveringwekkend en om kippenvel van te krijgen. Als deze genoemde bezetene nu
mogelijkerwijs van zijn kwaal genezen zou kunnen worden, vertel mij dan eens
welke os van een menselijke rechter dan zo blind en dom zou kunnen zijn om de
genezen mens alle ontzettende gruwelen te tonen die hij tijdens zijn
bezetenheid gepleegd had en hem aan te manen tot tranen van berouwen het
beloven van beterschap? Kon die mens er dan wat aan doen dat hij tijdens zijn
bezetenheid die gruweldaden had gepleegd?!
[3] Zeg mij,
wijze vriend: Van grote hoogte valt een zwaar stuk rots en doodt beneden waar
het neerviel toevallig twintig daar aanwezige mensen. Waarom moest dat
gebeuren? Wie is schuldig aan dit ongeluk? -Stel nu het denkbeeldige geval dat
daar een machtig tovenaar voorbij kwam die uit het rotsblok op de wijze van
Deucalion en Pyrrha een mens maakte, begiftigd met alle begrip en verstand.
Terwijl die nieuwe mens daar zo gezond en wel staat, komt er een wijze en
barmhartige rechter voorbij en zegt tegen deze nieuwe mens: 'Kijk nu toch eens,
snoodaard! Dat is jouw boosaardige werk! Waarom viel je als rotsblok zo
gewelddadig op deze twintig mensen? Bewijs je onschuld, of je kunt voor deze
daad de vreselijkste straf verwachten!' Wat zou de nieuwe mens dan wel tegen de
domme rechter zeggen? Niets anders dan: 'Kon ik als zwaar rotsblok dat geen
bewustzijn heeft, er iets aan doen dat ik ten eerste ergens op een bepaalde
hoogte door een onbekende kracht gescheiden werd van de rest van mijzelf, en
ten tweede dat ik zo ontzettend zwaar was, en heb ik ten derde op enigerlei
wijze deze verpletterde mensen soms geroepen om hier te wachten tot ik naar
beneden zou vallen en hen allen zou doden?!'
[4] Je zult nu
hopelijk oog hebben voor het hoogst onverstandige beschuldigen van deze nieuwe
mens door een superslimme rechter, maar tevens misschien ook daarvoor dat ik,
die nu pas uit een onbehouwen blok een nieuw mens aan het worden ben, voor al
mijn slechte daden evenmin schuldig ben als de zoëven beschreven rotsblokmens!
Als je geen domme rechter wilt zijn, berecht mij dan volgens de gerechtigheid
van het zuivere verstand en niet volgens de wijze pretenties van je humeur!
Wees een mens, zoals ook ik nu een mens ben!"
71 Cyrenius' verwondering over Zorels scherpzinnigheid
[I] Johannes
begint over deze treffende woorden van Zorel dieper na te denken en vindt dat
zij niet ongegrond zijn en hij richt zich stil, in zijn hart, met de vraag tot
Mij wat hij nu hierna nog verder met de man moet beginnen, omdat deze hem
duidelijk boven het hoofd begint te groeien.
[2] Maar IK
zeg tegen Johannes: "Gun hem nu wat tijd, dan zal Ik net als tot nu toe,
wel in je hart en op je tong leggen watje verder met hem moet bespreken!"
-Dat doet Johannes.
[3] CYRENIUS
die het verweer van Zorel met grote aandacht heeft aangehoord, zei tegen Mij:
"Heer, ik moet hier openlijk toegeven dat deze man een heel merkwaardig
wezen is! Het lijkt wel of hij nu zelfs de wijze Johannes behoorlijk aan het
nadenken heeft gezet. Kortom, ik bijvoorbeeld zou nu helemaal aan het eind van
mijn Latijn zijn en als rechter hem van al zijn schuld moeten vrijpleiten.
[4] Het is mij
echter welonbegrijpelijk waar deze man, die in zijn daden zo’n grote
ellendeling was, zo'n overtuigende scherpzinnigheid heeft opgedaan.. Dat
mensen, zoals bijvoorbeeld overste Stahar en ook Zinka: heel scherpzinnig hun voordeel konden spreken voor zij nader
met U kennis hadden gemaakt, is begrijpelijk, want dat zijn echt geleerde
mensen en zij hebben in veel andere zaken grote ervaring; maar deze mens was
altijd ~ een boef.van.het zuiverste water, -en dan toch deze scherpzinnigheid!
Ah, zoiets heb ik in mijn hele leven nog niet meegemaakt! O Heer, zeg mij toch
hoe deze mens daaraan gekomen kan zijn.”
[5] Ik zeg;
“Zo onderontwikkeld is hij nooit geweest, want Grieken zijn toch altijd nog de
beste advocaten van Rome! Zij kennen der meedogenloze scherpte van de Romeinse
wetten en bestuderen deze daarom ongelofelijk precies, om wanneer zij voor een
rechter voor het een of andere vergrijp ter verantwoording geroepen mochten
worden, steeds met een gedegen weerwoord klaar te staan. En zij die van plan
zijn de staat op grove wijze te bedriegen, hebben zich de staats - en
mensenrechten al helemaal goed ingeprent en ook de geschriften van
verschillende wijsgeren uitermate intensief bestudeerd; en tot die soort
behoort ook deze Zorel.
[6] Vóór de
extatische slaap zou hij echter ook niet met zo'n gerichte scherpzinnigheid
gesproken hebben, maar door deze slaap heeft zijn geest een zekere nawerking in
zijn ziel achtergelaten en daarom geeft deze nu zo’n scherpe kritiek. Die
scherpzinnigheid zou echter al gauw weer verloren gaan als hij hierna weer
terug zou vallen in de oude levenssfeer. Deze behandeling maakt hem echter
steeds scherper van oordeel, hetgeen Ik ook speciaal terwille van Mijn
leerlingen toelaat opdat zij bij deze gelegenheid i.ets kunnen proeven van de
grootst denkbare scherpzinnigheid van het menselijke, wereldse verstand,
hetgeen zeer heilzaam voor hen is. Want hoewel zij zeer deemoedige mensen zijn
en een hart bezitten dat al erg verstandig is, hebben zij toch zo nu en dan wat
zelfgenoegzame gedachten, en ten opzichte daarvan is zo'n mens een
voortreffelijke steen des aanstoots.
[7] Johannes
heeft mij reeds in zijn hart gezegd dat zijn wijsheid hier te kort schiet en de
andere leerlingen peinzen en peinzen nu wat dat mag betekenen, maar Ik laat hen
nog een klein poosje nadenken, opdat zij zichzelf beter leren kennen. Als zij
wat dieper in zichzelf hebben gegraven, zal Ik hen wel weer vooruit helpen.
Maar hij zal hun nog wel zoveel moeite bezorgen dat zij zich allemaal geweldig achter
de oren zullen beginnen te krabben! Daarna zullen zij weer een stap verder
kunnen doen. - Nu zal Ik echter Johannes' tong weer losmaken, en dan zal hij
opnieuw gaan spreken. Let daarom nu maar goed op.
72 Johannes geeft Zorel advies
[I] Na een
korte pauze zegt JOHANNES tegen Zorel; “Ik kan niet direct ontkennen, dat je nu
met je verstand dingen hebt gezegd die stellig niet helemaal ongegrond zijn;
maar ze slaan vrijwel niet of helemaal niet op jóuw leven, want jouw ziel was
zelf altijd al ver genoeg ontwikkeld om het onechte van het echte te kunnen
onderscheiden. Als een ziel echter, met een scherpte zoals dat bij jou het
geval is, daartoe in staat is dan ziet zij ook het verschil tussen het goede en
het kwade, en als zij dat kan, zondigt zij tegen haar eigen kennis en haar
geweten. Wie echter tegen zijn kennis en tegen zijn geweten zondigt, kan
slechts door echt berouwen boete van het oude vuil van zijn zonden worden
gereinigd en in Gods gunst komen.
[2] Jij wilt
en zult een beter mens worden! Wil je dat, dan moetje ook erkennen dat je aan
al die erge daden zelf schuldig was; maar als je dat was, dan ligt het nu ook
aan jezelf om in te zien, dat het niet juist is de schuld op een ander te
schuiven. Je moet de schuld daarentegen bij jezelf zoeken en erkennen dat deze
geheel bij jezelf ligt en daarover echt berouw voelen, omdat je in alle
opzichten heel goed beseft wat het ware en goede is, maar met je daden voor het
tegengestelde hebt gekozen.
[3] Ja, als je
helemaal geen enkel idee van enige zuivere waarheid, en dus van het goede, in
jezelf gevonden zou hebben, je daarentegen slechts in een duister bijgeloof
bevond, gestaafd door je gehele levenssfeer, dan zouden je daden ook al waren
zij op zichzelf voor de rechterstoel van het zuivere verstand nog zo slecht -je
niet als schuld aangerekend worden. Dan zou je dus net zo vrij van zonden zijn
als jouw mens geworden tijger en rotsblok, en niemand zou het recht hebben
tegen je te zeggen: 'Verbeter je, heb berouw over je misdaden en doe oprecht
boete opdat je voor de ware God aangenaam wordt!
[4] Dan zou
men je eerst zorgvuldig al het ware bij moeten brengen, je de ware weg wijzen
en je gedurende enige tijd daarop leiden! Als iemand, die in deze waarheid volmaakt
onderwezen zou zijn, toch weer in zijn oude fouten zou terugvallen en net zo
slecht zou handelen als voorheen, zou hij wél zondigen, omdat hij dan tegen
zijn vaste overtuiging in zou handelen en zijn geweten in grote onrust zou
brengen. De beelden die jij gebruikte, deugen daarom alleen voor mensen die net
als de dieren nog nooit enige waarheid hebben gekend. Maar jij bent geen leek
in de echte waarheid, jij kent die daarentegen bijna net zo goed als ik die ken
en je hebt deze als zodanig ook allang gekend. En je geweten heeft je ook
altijd bij elke slechte daad van je aangeklaagd, maar jij schonk daar weinig
aandacht aan en probeerde het door allerlei valse, verstandelijke overwegingen
te overstemmen. Je voelde ook altijd berouw als je iets slechts had gedaan
tegen je overtuiging en je geweten in, maar tot boete en werkelijke verbetering
kwam het bij jou tot op heden nog niet.
[5] God de
Heer heeft je daarom nu in grote ellende terecht laten komen. Nu heb je niets;
ook je voormalige compagnon in de slavenhandel heeft je in de steek gelaten en
bevindt zich nu al in Europa, waar hij zijn aanzienlijke winsten verteert. Jij
staat hier nu naakt en zoekt hulp.. Die zul je ook krijgen; maar je moet je
deze eerst waardig maken door zelf vrijwillig het alleen ware en goede in je
dagelijks leven toe te passen. Dan zul je ook waarachtig geholpen worden,zowel
voor het tijdelijke als het eeuwige.
[6] Blijf je
in je daden echter bij datgene waarvan wij beiden weten dat het fout en slecht
is, dan blijf je je leven lang ellendig. Hoe het er daarna in het hiernamaals
zal uitzien, waar na het afleggen van het lichaam een.rein leven volgt, dat kan
je eigen zuivere verstand je goed duidelijk maken als je bedenkt, dat dit
tijdelijke leven het zaad is en het leven in.het.hiernamaals de vrucht. .
[7] Zaai je
een edel, goed zaad in de grond van je eigen levenstuin, dan zul je ook edele
vruchten oogsten. Stop je echter distel en doornzaden in de grond van je
levenstuin; dan zul je eens ook oogsten watje nu hebt gezaaid. Want je zult ook
wel weten dat aan distels geen vijgen en aan dorens geen druiven groeien!
[8] Kijk, ik
heb je nu niet geoordeeld, maar je alleen maar getoond wat je hierna moet doen,
en mijn woord oordeelde niet hard over je en mijn manier van spreken was mild!
Neem mijn woorden ter harte, dan sta ik als vriend met mijn leven ervoor in dat
je daar beslist nooit in der eeuwigheid berouw over zult hebben!"
73 De zucht naar kennis en de zucht naar genot
[1] ZOREL
zegt: "Ah, op die manier kan er met mij gepraat worden. Dat klonk echt
menselijk, en ik zal mij alle moeite getroosten datgene te doen wat je mij als
mens, maar niet als rechter, zult zeggen. Beste vriend! Ik ken mijzelf nu
precies, mijn binnenste levenskern schijnt nu juist niet de slechtste te zijn,
maar mijn buitenkant is over het algemeen slecht! Als het mogelijk zou zijn dit
lichaam met zijn slechte ziele aanhangsels helemaal uit te trekken en de
inwendige levenskern met een betere vleesmassa te omhullen, dan zou ik een
prima mens zijn, maar met mijn huidige lichaamsgesteldheid is niets aan te
vangen! Ik ben nu natuurlijk niet meer zo'n erge booswicht als ik was, maar
mijn vlees is nooit te vertrouwen. Het blijft toch merkwaardig dat al mijn
daden, ook al zagen ze er nog zo boosaardig uit, buiten mijn wil om gebeuren!
Ik werd er steeds als toevallig met de haren bijgesleept; wat ik eigenlijk
wilde was het tegendeel van wat gebeurde! Hoe komt dat?"
[2] JOHANNES
zegt: "Ja kijk, de wil van de mens is tweevoudig: enerzijds heeft de wil
een trek of voertouw van de kennis der waarheid, dat altijd nogal zwak is en
een trektouw van de zinnelijke wereld met haar verlokkende eisen, dat door
allerlei gewoontes erg sterk en krachtig is geworden. Als de wereld je een
aantrekkelijk hapje voorhoudt met de mogelijkheid het zonder veel moeite te
bemachtigen, dan begint het sterke touw meteen aan de wils impulsen van het
hart te trekken; als er dan tegelijkertijd ook getrokken wordt door het minder
sterke touw van de kennis der waarheid, dan heeft dat weinig of geen uitwerking,
omdat van oudsher de sterke nog altijd wint van de zwakke.
[3] Een wil
die iets tot stand wil brengen, moet vastbesloten en ernstig optreden en
nergens bang voor zijn. Met stoïcijnse onverschilligheid moeten hem alle
wereldse voordelen volkomen koud laten en zelfs ten koste van zijn lichamelijke
lichaam moet hij de lichte weg van de waarheid blijven volgen. Dan is de anders
zo zwakke waarheidsliefde sterk en krachtig geworden en heeft deze de puur
wereldse wil van het gevoel en het genot volledig onderworpen. Die gaat
uiteindelijk zelfs geheel over in het licht van de waarheidsliefde en dan is de
mens in zichzelf tenslotte één geworden, hetgeen van het grootste belang is
voor de innerlijke vervolmaking van het onsterfelijke wezen van de mens.
[4] Want als
je in het denken en in je zelf niet één kunt worden, hoe kun je dan zeggen: 'Ik
heb de waarheid in al haar diepte en volheid onderkend!', - terwijl je in
jezelf nog volkomen verdeeld bent en dus voor jezelf niets dan een pure leugen
bent? De leugen is echter vergeleken bij de waarheid niets, zoals de donkerste
nacht niets is vergeleken bij de klaarlichte dag. Zo'n nacht kent geen licht en
de mens die in zichzelf een leugen is, kan geen lichte waarheid onderkennen, en
daarom is bij alle wereldse mensen die nog vol innerlijke tweespalt zijn, het
trek en voertouw van de waarheidsliefde zo zwak dat het reeds bij het
geringste tegenovergestelde trekje door het wereldse genot buiten spel wordt
gezet en dus overwonnen wordt.
[5] Als de
waarheidsliefde bij de mensen door de drang naar het wereldse genot voor altijd
is overwonnen en onderdrukt, zodat daardoor ook een soort eenheid in de
duisternis van de innerlijke mens is ingetreden, dan is de mens geestelijk
gestorven en zodoende een in zich zelf verdoemde. Hij kan eeuwig geen licht
meer krijgen behalve door het vuur van zijn grove materie wanneer die door de
druk van de begeerten ontvlamd is. Maar de materie van de ziel is veel
vasthoudender dan die van het lichaam en er is een heel krachtig vuur voor nodig
om alle materie van de ziel te verteren en te vernietigen.
[6] Omdat een
ziel zich echter zo'n buitengewoon pijnlijke loutering niet uit liefde tot de
waarheid of tot het licht zal laten welgevallen, maar zich uit oude genot en
duistere heerszucht daaraan als een Proteus zal trachten te onttrekken, daarom
is een mens die in deze wereld in zichzelf één is geworden in zijn levensnacht,
ook zo goed als voor eeuwig verloren.
[7] Alleen de
mens die door zijn energieke, verlichte wil der waarheidsliefde de wereldse wil
der genotzucht geheel heeft overwonnen en zo in het licht en in alle waarheid
in zichzelf een eenheid vormt, is daardoor geheel licht en waarheid en dus ook
het leven zelf. Daarvoor is echter, zoals ik je al eerder zei, een waarachtig
stoïcijnse zelfverloochening nodig, - maar niet de op zichzelf hoogmoedige
verloochening van jullie Diogenes, die zich meer en hoger acht dan een van goud
blinkende koning Alexander, maar de deemoedige van een Henoch, een Abraham,
Isaäk en Jacob. Als je dat kunt, dan zul je in het tijdelijke en voor eeuwig
gered zijn; kun je dat echter niet, en niet uit je eigen kracht der
waarheidsliefde, dan is het gedaan met je en dan kun je noch aan deze, noch aan
gene zijde geholpen worden. Ik ben echter van mening dat je daartoe bij jezelf
in staat bent; want aan inzicht en kennis ontbreekt het je niet. Wat zegt je
innerlijk gevoel daar nu over?"
74 Het wezen van God en Zijn menswording
[1] ZOREL
zegt: "Dat zegt: 'Zorel kan alles als hij het als de echte Zorel wil', en
die wil het nu, dus zal het ook zeker gebeuren! Kon ik maar een paar weken bij
jou blijven, dan zou het wezenlijk gemakkelijker en sneller gaan!"
[2] JOHANNES
zegt: "Als het je maar volkomen ernst is een beter mens te willen worden,
dan zul je wel in het gezelschap van mannen verblijven die even sterk zijn als
wij in de onmiddellijke omgeving van het grote en levende Licht uit God!"
[3] ZOREL
zegt: "Wat en wie is dan eigenlijk jullie God, die jullie Joden 'de God
van Abraham, Isaäk en Jacob' noemen?"
[4] JOHANNES zegt:
"Die vraag zul je, als je één bent geworden in je innerlijke licht, helder
en duidelijk beantwoord vinden, net zoals wij die gevonden hebben. Als wij nu
echter zouden proberen je dat nader uit te leggen, zou je ons van je
levensdagen niet begrijpen. Vooraf mag je echter wel weten welk begrip een waar
mens zich van God moet maken, luister dus !
[5] De
waarachtige en enige God is in Zichzelf de eeuwige, zuiverste Geest, die de
hoogste graad van zelfbewustzijn bezit en de hoogste en verlichtste wijsheid heeft
en zo'n onwrikbare wil, dat daaraan niets onmogelijk is.
[6] God is het
Woord en het Woord zelf is God. Dit eeuwige Woord is nu vlees geworden en kwam
in de wereld tot de Zijnen, maar deze herkennen niet het Licht dat daardoor in
de wereld is gekomen. Daarom zal dit Licht van de kinderen weggenomen en aan de
heidenen gegeven worden. Want de heidenen zoeken nu de waarheid, de kinderen
van het licht ontvluchten deze echter zoals erge misdadigers het gericht.
Daarom zal het van de kinderen worden afgenomen en aan de heidenen worden
gegeven, hetgeen juist nu het geval is en gebeurt.
[7] Want de
kinderen van de oerstam van het licht wonen in Jeruzalem, zij verwerpen de
waarheid uit God en hechten zich steeds meer aan de nacht, de leugen en hun
lichtzinnige werken. Maar de heidenen trekken door de wereld en zoeken de
waarheid en als zij deze gevonden hebben, verheugen zij zich zeer en prijzen de
gever van het licht uitermate en waarachtig in hun hart en door hun daden.
[8] Als je
hier om je heen kijkt, zie je een grote groep mensen. Voor het grootste deel
bestaat deze uit heidenen die het licht uit de hemelen hebben gezocht. Zij
hebben het gevonden en verheugen zich daarover. Maar Jeruzalem, de stad des
Heren, zond alleen maar gerechtsdienaars en achtervolgers om het licht te
vernietigen! Zij die uitgezonden werden, waren echter verstandiger dan die hen
gezonden hadden. Ze kwamen uit hun grote duisternis in het licht, verheugden
zich zeer daarover en bleven daarin. Zij hebben het licht wel gevangengenomen, maar
niet voor de kerkers van Jeruzalem maar voor zichzelf, voor hun harten en zij
zijn nu onze broeders in het licht uit God, en verheugen zich daarover en over
Hem van wie het grote licht uitgaat.
[9] Jij kwam als
heiden hierheen, weliswaar niet om het licht voor je levensnacht te vinden,
maar goud en zilver. Maar wie uit de kerkers in het zonlicht komt zal niet
gemakkelijk kunnen voorkomen dat hij beschenen wordt. En zo vergaat het jou
hier. Ook al zocht je het licht niet, toch wordt je nu beschenen omdat je in
het zonlicht kwam, dat wil zeggen niet in het licht van de natuurlijke zon die
nu net bij het ondergaan de horizon raakt, maar in het licht van de geestelijke
zon, dat de oneindigheid verlicht met alle wijsheid, opdat alle wezens die tot
denken in staat zijn vanuit dit licht kunnen denken en willen, zowel op deze
aarde als ook op talloze andere werelden waarmee uit God de eindeloze ruimte
vervuld is.
[10] Laat
daarom dit licht door je heen schijnen, waarvan je nu een beetje begint te
voelen dat het door je binnenste schijnt, dan zul je door het kleinste vonkje
van dit licht al gelukkiger worden dan wanneer je alle schatten der aarde zou
bezitten. Zoek nu zelf het ware rijk der waarheid en al het andere zal je voor
niets daarbij gegeven worden en je zult nergens gebrek aan hebben!"
75 Cyrenius ontfermt zich over Zorel
[1] ZOREL
zegt: "Vriend, je hebt gelijk: "Wat de mens in duisternis geniet,
heeft geen waarde! Dat ik in een diepe geestelijke nacht leef, merk ik nu zelf;
want jouw woorden hebben mij ondanks hun geheimzinnige klank een echte, grote
verlichting gegeven en dat schenkt mij nu reeds veel vreugde. Maar, als jij bij
Cyrenius ook wat in te brengen hebt, vraag hem dan of hij mij tenminste een wat
betere mantel wil geven; want in jullie gezelschap kan ik mij in deze vodden
niet meer vertonen. Cyrenius zal toch wel de een of andere oude, afgedragen
bediendenmantel hebben!"
[2] CYRENIUS
roept een van zijn dienaars en zegt: "Loop eens naar onze bagage en haal
een goed hemd, een toga en een Griekse mantel!"
[3] De dienaar
gaat en brengt het gevraagde.
[4] CYRENIUS
roept vervolgens Zorel en zegt: "Hier, neem het gewaad, ga ergens achter
het huis en kleed je om!"
[5] Zorel
aanvaardt dankbaar het gewaad, gaat daarmee achter het huis van Marcus, kleedt
zich om en ziet er dan heel voornaam uit.
[6] Binnen
enige ogenblikken is ZOREL weer bij ons en zegt tegen Cyrenius: ’Geëerde heer!
Niet meer onze waardeloze goden, maar de ene, ware en eeuwig levende God lone
het u! U heeft nu een naakt, arm mens bekleed en dat is een edel werk, dat ik
helemaal niet waard ben! Maar als er een waarachtig, almachtig en wijs God is
wiens kinderen, of op z'n minst wiens werken wij allen zijn, Die ons ook met
weldaden overlaadt die wij niet waard zijn, en waarvoor wij Hem ook alleen maar
kunnen danken en verder niets, zo sta ik nu ook voor u, geëerde heer en
gebieder: "uit het diepst van mijn hart kan ik u slechts danken en verder
niets doen! Als u mij echter als één van uw minste dienaars wilt aannemen, dan
schenk ik u daarvoor mijn akker!"
[7] CYRENIUS
zegt: "Jouw akker is niet van jou, maar van degene, voor wiens geld je
deze gekocht hebt. Daarom zullen wij hem verkopen, de bezitter of zijn kinderen
het geld overhandigen en pas dan kun je mijn dienaar zijn!"
[8] ZOREL
zegt: "Geëerde heer en gebieder! Uw wil is wet! Alles van u is genade voor
mij, maar laat mij alstublieft niet alleen en neem mij in uw dienst! Zoals ik
mijn oude lompen voor altijd heb uitgetrokken, zo zal ik ook mijn slechte, oude
mens afdanken en een heel ander mens worden! Dat kunt u van mij aannemen! Zo
slecht als ik was, zo goed wil ik weer worden, om tijdens de mij eventueel nog
resterende tijd van mijn leven dat, wat ik allemaal aan kwaad heb aangericht,
enigszins goed te maken.
[9] Als ik
ooit een mens had kunnen ontmoeten die mij over recht en onrecht zo goed
voorgelicht zou hebben als die Johannes daar, dan zou ik nooit zo diep in alle
zonde gezonken zijn; maar nu moest ik altijd met mijn eigen verstand te rade gaan!
Hoe ver ik het echter met mijn grote intelligentie gebracht heb, weet u, en ik
hoef voor u mijn grote schande niet meer te herhalen. Wees mij daarom van nu af
aan genadig en barmhartig, want in het vervolg zult u geen gelegenheid meer
krijgen ontevreden over mij te zijn. Ik bezit verscheidene vaardigheden en ik
ben zeer ervaren in schrijven en rekenen, en de geschiedenis der volkeren tot
op heden is mij niet onbekend. Alles van Herodotus * (*een Griekse
geschiedschrijver) is mij vertrouwd; ook de kroniek van de Joden, Perzen en de
oude Babyloniërs is mij niet onbekend. Daarom zult u mij wel ergens kunnen
gebruiken""
[10] CYRENIUS
zegt: "Daarover zullen we later wel spreken. Ga nu echter weer naar je
vriend Johannes terug en laatje door hem de ware weg tonen! Als je die hebt, -
dan zal al het andere niet lang op zich laten wachten!"
76 Het geheim van het innerlijke geestesleven
[I] Na deze
woorden van Cyrenius boog Zorel zich zo diep mogelijk voor ons en ging daarna
meteen weer naar Johannes, die hem opnieuw vriendelijk ontving en hem vroeg,
hoe het nu met hem gegaan was.
[2] ZOREL
zegt: "Het is met mij buitengewoon goed gegaan, wat je aan mijn kleding
wel kunt zien, want als je eenmaal in het bezit bent van een behoorlijk hemd en
toga en een Griekse mantel van blauwe merinos om je schouders draagt, dan gaat
het je aards gezien toch zeker uitstekend! Wat evenwel het geestelijke welzijn en welbevinden betreft,
zeg ik je dat dat nog heel onbehaaglijk aanvoelt! Als God zou willen dat ik er
geestelijk net zo in het nieuw gekleed bij zou lopen als nu lichamelijk, dan
zou het mij zeker beter gaan, maar dat zal zijn tijd nog wel nodig hebben!
[3] Vriend,
één vraag zul je mij echter wel toestaan en die luidt: "Jullie zijn mensen
zoals ik, jullie zijn van vlees en bloed en hebben dezelfde zintuigen als wij
allemaal. Jij hebt mij echter bewijzen gegeven van een geestkracht, die alles
wat ik tot op heden heb meegemaakt, hemelhoog en ver overtreft! Nu is mijn
vraag, hoe je daaraan kwam. Wie heeft jou en je vrienden dat geleerd? Hoe
kwamen jullie daartoe?"
[4] JOHANNES
zegt: "Je zou er weinig aan hebben als ik je dat uitlegde; als je echter
doet wat ik je nu zal zeggen, zul je de weg daartoe in jezelf vinden en je
ontwikkelde geest zal je, gesterkt door Gods geest, in alle waarheid en
wijsheid leiden. Als je een bepaalde kunst wilt leren, moet je naar een
kunstenaar gaan en je door hem in laten wijden in die kunst; dan volgt het
vlijtige oefenen teneinde je de handgrepen zodanig eigen te maken dat zij
volkomen overeenstemmen met die van de meester, en dan ben je net zo'n
kunstenaar als je meester.
[5] Als je
wilt leren denken, moet je naar een filosoof gaan. Hij zal je opmerkzaam maken
op oorzaken en gevolgen, en daardoor zul je beginnen te denken en conclusies te
trekken en je zult zeggen: "Omdat water vloeibaar is, kan het gemakkelijk
bewogen worden. Door zijn zwaarte moet het naar beneden in het dal stromen,
omdat volgens de algemene ervaring tot op heden alles wat gewicht heeft,
tengevolge van een aantrekkende kracht uit het binnenste der aarde, zich ook
steeds op het binnenste der aarde heeft gericht en dat zonder ophouden zal
blijven doen volgens de onveranderlijke wil van de Schepper, die alles in de
gehele natuur beheerst.
[6] Als het
water in de zee de diepst mogelijke bedding heeft bereikt, treedt er voor wat
betreft het verder stromen wel een rust in, -maar op zichzelf blijft het toch
altijd een vloeibaar lichaam; en als er een stormwind over het wijde oppervlak
waait, brengt dat de overigens rustige oppervlakte van het water in een
golvende beweging, en dit golven van het water is op zichzelf weer niets anders
dan een streven naar rust van het vloeibare waterlichaam. Maar omdat niets
anders zo'n drang naar rust heeft als het water, kan het ook het gemakkelijkst
en snelst uit het evenwicht van zijn rust gebracht worden.
[7] Daaruit
volgt tenslotte de gevolgtrekking: "hoe vloeibaarder een lichaam is, des
te meer rust het zoekt; en hoe meer zijn lichamelijke wezen naar rust streeft,
des te gemakkelijker kan zijn rust verstoord worden. Maar hoe gemakkelijker de
rust van een elementair lichaam verstoord kan worden, des te vloeibaarder moet
het zijn. Uit dit voorbeeld zie je hoe men in een filosofenschool begint met te
leren denken en hoe men gevolgtrekkingen gaat maken van oorzaak naar gevolg en
ook omgekeerd.
[8] Al
dergelijk denken beweegt zich echter in een kring waar het niet uitkomt en ook
niet uit kan komen. Zulke gedachten baten de mens dan ook weinig of niets met
betrekking tot zijn innerlijke, geestelijke zijn, willen en denken. Maar zoals
je je de één of andere kunst alleen bij een kunstenaar, en een ordelijk,
rationeel denken alleen bij een filosoof eigen kunt maken, zo zul je het
innerlijke, geestelijke denken alleen bij een geest, en wel bij de alles doordringende
geest van God in jezelf kunnen leren. Dat betekent: alleen een geest kan een
geest leren; want een geest ziet en herkent de andere geest, zoals het ene oog
het andere ziet en beseft dat het een oog is en hoe het geaard is.
[9] De geest is
het innerlijke gezichtsvermogen van de ziel, dat met haar licht alles
doordringt omdat het een innerlijk en daarom zuiver licht is. Daaruit zie je nu
hoe het toegaat met het leren van de verschillende dingen, en hoe men voor
alles wat men wil leren steeds de geëigende leraar moet hebben omdat men anders
een eeuwige knoeier blijft. Maar het komt er dan ook erg op aan om, ook al
heeft men de allerbeste leraar gevonden, alles precies en vlijtig te doen wat
de meester bevolen of aangeraden heeft om te doen en te oefenen.
[10] Als de
geest in je ontwaakt, zul je zijn stem waarnemen als heldere gedachten in je
hart. Daar moet je goed naar luisteren en je in je gehele levenssfeer naar
richten, dan zul je daardoor je eigen geest een steeds groter werkgebied verschaffen;
zo zal de geest in je groeien tot de grootte van een man en je gehele ziel
doordringen en daardoor je gehele materiële wezen.
[11] Ben je in
jezelf op dit punt aangeland, dan ben je ook net als een van ons in staat niet
alleen dat te zien en te herkennen wat alle natuurlijke mensen met hun
zintuigen kunnen zien en waarnemen, maar ook die dingen, die voor de gewone
mens onnaspeurlijk zijn, zoals je dat bij mij ontdekt hebt. Ik kon, zonder je
vroeger gezien of gekend te hebben, alles wat je ooit ergens op deze aarde hebt
uitgehaald en wat je nóg zo verborgen hield, haarfijn vertellen.
[12] Nu heb ik
je slechts een klein voorproefje gegeven van de feiten, opdat je zien en
beseffen kunt hoe het gesteld is met de geestelijke dingen. Maar aan dat alles
heb je nog weinig of niets; je moet nu vernemen wat je moet doen om je geest te
ontwikkelen. Ik ben echter nog lang niet gerechtigd om dat voor je uit te
stippelen, maar dat is wel een ander die ook bij ons is en wiens gehele wezen
volkomen doordrongen is van Gods geest. Hij zal je eerst de weg der waarheid
wijzen en omdat Hij Zelf geest der geesten is zal Hij door je vlees tegen je
geest roepen: ' Ontwaak in de liefde tot God en daaruit tot je broeders, in de
naam van Hem die eeuwig was, is, en ook eeuwig zijn zal!' - En zeg mij nu,
watje vindt van alles wat ik je nu verteld heb!"
77 Zorels besluit om zich te verbeteren
[I] ZOREL
zegt: "Ik vind de les die je mij nu hebt gegeven heel wijs, waarachtig en
goed. Het moet allemaal wel zo zijn, anders zou je mij niet mijn meest
verborgen daden als uit een boek hebben kunnen voorlezen. Het is dus zeker dat
men als mens een nauwelijks voor te stellen volmaaktheid kan verwachten, en
deze overtuiging geeft mij thans de meeste voldoening. Ik verlang ook helemaal
met naar een volmaaktheid zoals ik die nu bij jou heb waargenomen, om bij
andere soortgelijke gelegenheden arme zondaars hun begane zonden voor te
schotelen, maar ik zou die toestand willen bereiken terwille van de menselijke
volmaaktheid zelf, om daardoor mijzelf een ware troost voor het leven te
bezorgen en mij zo in stilte over mijzelf te verheugen! Ik wil nooit leraar of
de een of andere rechter zijn, ook al is die nog zo zachtzinnig; als volmaakt
mens wil ik slechts dienstbaar zijn, opdat in het vervolg geen mens door mijn
domheid enig nadeel zal ondervinden.
[2] Dit is de
enige beweegreden waarom ik wens jouw volmaaktheid te bereiken. Laten de eisen
die daardoor aan mijn leven gesteld worden, zijn wat zij willen, ik zal ze
zeker nakomen, want als ik wat wil is geen offer mij te zwaar! Het wordt
gebracht, zelfs ten koste van mijn lichamelijke leven! Want welke waarde kan
een leven hebben als het uit enkelonvolmaaktheden is opgebouwd?! Met de
onvolmaaktheid kan men niets volmaakts bereiken, -waarlijk, naar iets onvolmaakts
verlang ik beslist niet meer!
[3] Je zei
echter dat een ander mens, vol van de geest van God, mij over datgene wat ik
doen moet zal leren; jij kent hem, -wijs hem aan, opdat ik naar hem toe kan
gaan en de middelen kan vragen voor het opwekken van mijn geest!"
[4] JOHANNES
zegt: "Het is degene, die je eerder naar mij verwees! Ga naar Hem, Hij zal
je leren!
[5] ZOREL
zegt: "Sinds mijn ontwaken had ik reeds bij mijzelf het vermoeden dat deze
timmermanszoon uit Nazareth, waarover men mij eerder vertelde, wat meer moet
zijn dan alleen maar een mens. Uiteindelijk blijkt dus waar te zijn wat ik tot
nu toe slechts vaag vermoedde! Het is trouwens uiterst merkwaardig, dat juist
deze mens mij zo erg bekend voorkomt! Hoe werd hij toch zo volmaakt? Kun jij mij
daar iets over vertellen?"
[6] JOHANNES
zegt: "Daarover kan ik je niets anders zeggen dan dat zo'n vraag je wel te
vergeven is; maar eigenlijk zou dat net zoiets zijn, alsof je zou vragen hoe en
op welke wijze Gods wijsheid en macht zo oneindig volmaakt zijn geworden. God
Zelf heeft Hem uitgekozen als Zijn lichamelijke woonplaats! Dat is de grote
genade die door deze Gekozene tot alle volkeren is gekomen. Het menselijke dat
je aan Hem ziet, is in zekere zin de Zoon van God, maar in Hem woont de Geest
van God in Zijn volheid!
[7] In dat
geval kan men toch niet vragen hoe hij aan zo'n oneindige volmaaktheid kwam!
Dat wat Hij nu is en eeuwig zal zijn, was Hij reeds in het moederlichaam. Hij
maakte wel al het puur menselijke mee, behalve de zonde die de mensen altijd in
meer of mindere mate begaan, maar tot Zijn geestelijke volmaaktheid droeg dat
niets bij omdat Hij reeds van eeuwigheid volmaakt was. Hij deed en doet alles
echter enkel en alleen opdat alle mensen een volmaakt voorbeeld aan Hem zullen
hebben om Hem, die de oergrond en oermeester van al het zijn en leven is,
daarin na te volgen.
[8] Nu weet
jij ook, met Wie je te doen hebt. Ga daarom naar Hem toe, opdat Hij je de ware
weg zal tonen naar je geest, die zich in je bevindt als de zuivere liefde tot God,
en door je geest of door je liefde de weg tot Hem, die temidden van ons
verblijft als het ware Heil van alle mensen die ooit op deze aarde hebben
geleefd, nu leven en in de toekomst zullen leven.
[9] Als je echter naar Hem toegaat, ga dan in de liefde van je hart naar
Hem toe en niet puur verstandelijk! Want alleen door de liefde kun en zul je
Hem winnen en Hem in Zijn goddelijkheid ook begrijpen; maar met het verstand
zul je eeuwig niets bereiken! Want slechts de reine liefde is in staat om
steeds toe te nemen, terwijl het verstand grenzen heeft die het nooit zal
kunnen overschrijden. Maar de liefde van de mens tot God is, zoals gezegd, in
staat om eeuwig toe te nemen, en hoe krachtiger de liefde tot Hem in je zal
worden, des te lichter wordt het ook in je gehele wezen! Want de reine liefde
tot God is een levend vuur en een stralend licht. Wie in dit licht wandelt, zal
de dood in eeuwigheid met zien, zoals HIJ Zelf gezegd heeft. -En nu weet je al
behoorlijk veel. wek jezelf op in je hart en ga naar Hem toe!"
[10] Hierna
weet ZOREL echter van eerbied nauwelijks wat hij moet denken en doen. Want deze
laatste mededeling laat hem geen twijfel over de volkomen aanwezigheid van God
in Mij en daarom wordt hij door de steeds groeiende eerbied steeds moedelozer en
banger. Na enige tijd diep nagedacht te hebben zegt hij: "Vriend! Hoe meer
ik jouw woorden overdenk en bedenk, des te moeilijker wordt het mij naar Hem
toe te gaan om Hem, terwijl ik Zijn genade het minst waardig ben, te vragen of
Hij Zelf mij de lichte weg wil wijzen naar het leven! Het is op de man af
gezegd, voor mij nu bijna onmogelijk naar Hem toe te gaan, want er stroomt mij
uit Hem een bepaalde heiligheid tegemoet die steeds maar tegen mij zegt:
"'Ga terug, onwaardige! Doe eerst jarenlang boete en.kom dan pas om te
zien of je de zoom van Mijn kleed kunt aanraken! ' Zeg mij waar die
bultengewone vrees vandaan komt die mijn gehele wezen doordringt!"
[11] JOHANNES
zegt: "Zo is het goed; de ware liefde tot God de Heer moet steeds
voorafgegaan worden door de deemoed van het hart! Als dat niet het geval is,
komt de liefde nooit of te nimmer waarachtig en levend te voorschijn. behoud
nog even die.echte rouwmoedigheid voor Hem in je hart! Maar als Hij je roept,
aarzel dan met langer om zo snel mogelijk naar Hem toe te gaan!"
[12] Na deze
woorden wordt Zorel innerlijk wat rustiger, maar denkt er toch diep over na hoe
goed en zalig het nu zou zijn om zonder zonde voor de Heiligste te komen.
78 De weg naar het eeuwige leven
[1] Maar tot
grote verrassing en verbazing van Zorel zeg IK tegen hem: "Wie zijn
gebreken berouwvol erkent en boete doet in de ware, levende deemoed van zijn
hart: is Mij liever dan negenennegentig rechtvaardigen die de boetedoening nog
nooit nodig hebben gehad. Kom daarom nu bij Mij, boetvaardige vriend, want in
jou heerst nu het juiste deemoedige gevoel, dat Mij liever is dan dat van hen
die vanaf het oerbegin rechtvaardig zijn en in hun harten roepen: 'Hosianna,
God in de hoge, dat wij Uw heilige naam nooit ontheiligd hebben door een willens
en wetens begane zonde!' Dat mogen zij roepen en daar hebben zij ook het recht
toe, maar dat maakt ook dat zij met veroordelende ogen naar een zondaar kijken
en zijn nabijheid mijden als de pest.
[2] Zij lijken
op geneesheren die zelf blaken van gezondheid, maar daarom bang zijn daarheen
te gaan waar een zieke om hun hulp roept, uit vrees eventueel zelf ziek te
worden. Is dan die geneesheer niet beter en achtbaarder, die geen ziekte schuwt
en zich haast naar iedere zieke die hem heeft geroepen?! Ook al wordt hij soms
besmet, dan ergert hij zich niet daarover, maar helpt de zieke en ook zichzelf.
En zo is het goed!
[3] Kom daarom
nu bij Mij, dan zal Ik je tonen wat Mijn leerling je niet kon tonen, namelijk de
enige ware weg van het leven en de liefde en de ware wijsheid uit de
liefde!"
[4] Door deze
woorden van Mij kreeg Zorel moed en kwam schoorvoetend naar Mij toe.
[5] Toen hij
bij Mij was, zei IK: "Vriend, de weg die tot het leven van de geest voert
is doornig en smal! Dat betekent zo ongeveer: "Al het bittere, erge en
onaangename wat je in dit leven van de kant van de mensen ondervindt, moet je
met alle geduld en zachtmoedigheid bestrijden, en wie je kwaad doet, zul je
niet hetzelfde terug doen maar het tegendeel, dan zul je gloeiende kolen op
zijn hoofd stapelen! Wie je slaat, moet je niet met gelijke munt terugbetalen,
incasseer liever nóg een klap van hem, om vrede en eenheid tussen jullie te
bewaren; want slechts vrede is bevorderlijk voor de groei van hart en ziel in
de geest.
[6] Wijs
niemand af die je om een dienst vraagt of om een gave, vooropgesteld dat de van
jou verlangde dienst niet tegen de geboden van God en de staatswetten ingaat,
hetgeen je heel goed zult kunnen bepalen.
[7] Vraagt
iemand je om een rok, geef hem dan ook nog de mantel erbij, opdat hij zal
beseffen dat je een leerling uit Gods school bent! Als hij dat beseft, zal hij
de mantel niet van je aannemen; neemt hij hem echter, dan is zijn besef nog
uiterst zwak en treur dan niet om de mantel, maar omdat een broeder de
nabijheid van het rijk van God nog niet heeft onderkend.
[8] Wie je
vraagt om één uur met hem mee te gaan, ga daar twee uur mee, opdat jouw
bereidwilligheid hem zal tonen uit welke school diegene moet zijn, die tot zo'n
hoge graad van zelfverloochening in staat is! Op die manier zullen zelfs de
doven en blinden de juiste aanwijzingen krijgen dat het rijk van God nabij is
gekomen.
[9] Aan jullie
werken en daden zal men herkennen dat jullie allen Mijn leerlingen zijn! Want
het is gemakkelijker juist te prediken, dan juist te doen. Wat voor nut heeft
het woord als zodanig, als het niet levend wordt door de daad? Wat heb je aan
de mooiste gedachten en ideeën, als de kracht je ontbreekt deze ooit in
praktijk te brengen?! Ook heb je niets aan mooie en ware woorden als je ze zelf
niet eens vóór alles uit wilt voeren. Alleen het werk heeft waarde; gedachten,
ideeën en woorden zijn waardeloos als zij niet hoe dan ook ten uitvoer worden
gebracht. Daarom moet ieder die goed preekt, zelf ook goed handelen, -anders is
zijn prediking niet meer waard dan een lege dop!"
79 Over armoede en naastenliefde
[I] (DE HEER:)
"Er bestaan in de wereld een groot aantal gevaren voor de ziel. Aan de ene
kant is daar de armoede; haar begrippen van mijn en dijn worden des te zwakker
naarmate de mens er meer onder gebukt gaat. Laat daarom onder de mensen de
armoede nooit te groot worden als je een veilige weg wilt gaan!
[2] Maar Iaat
degene die reeds arm is, zijn meer welgestelde broeders vragen om hetgeen hij
nodig heeft; stuit hij op harde harten, Iaat hij zich dan tot Mij wenden en dan
zal hij geholpen worden! Armoede en nood zijn geen verontschuldiging voor
diefstal en roof en nog minder voor het doden van een beroofde! Wie arm is,
weet nu tot wie hij zich moet wenden.
[3] Armoede is
weliswaar een grote plaag voor de mensen, maar zij draagt in zich de edele kiem
van de deemoed en van de ware bescheidenheid en zal daarom ook steeds onder de
mensen voorkomen. Maar toch moeten de rijken haar niet te groot laten worden,
omdat zij anders veel gevaar lopen, hier en eens ook in het hiernamaals.
[4] Als er
armen onder jullie zijn, zeg Ik jullie allen: Je behoeft hun niet zoveel te
geven dat ook zij rijk worden, maar je mag hen geen nood laten lijden! Die je ziet
en kent moet je naar recht en billijkheid helpen! Er zullen er echter nog heel
veel zijn op deze grote aarde, die werkelijk ontzettend arm zijn en zeer grote
nood lijden. Jullie kennen hen echter niet en horen ook hun jammergeschrei
niet; daarom beveel ik hen ook niet in jullie hoede aan, maar alleen hen, die
jullie kennen en die waar dan ook tot jullie komen.
[5] Wie van
jullie met zijn gehele hart een vriend zal zijn van de armen, voor hem zal ook
Ik een vriend en ware broeder zijn in het tijdelijke en het eeuwige, en hij zal
de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze behoeven te Ieren, maar Ik zal
hem die in alle volheid in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal
liefhebben als zichzelf en een arme zuster niet zal wegjagen, van welke stam of
welke leeftijd zij ook mag zijn, tot hem zal Ik altijd Zelf komen en Mij
getrouw aan hem openbaren. Ik zal het zijn geest, die de liefde is, zeggen en
die zal daarmee de gehele ziel en haar mond vervullen. Wat hij dan spreken of
schrijven zal, zal door Mij voor alle tijden der tijden gesproken en geschreven
zijn.
[6] De ziel
van de hardvochtige zal echter door slechte geesten gegrepen worden en deze
zullen haar te gronde richten en gelijk maken aan de ziel van een dier, en zo
zal deze dan ook in het hiernamaals zichtbaar worden.
[7] Geef graag
en geef rijkelijk, want zoals je geeft zo zul je ook weer ontvangen! Wie een
hardvochtig hart heeft, kan door Mijn genadelicht niet doordrongen worden en in
hem zal de duisternis wonen en de dood met al zijn verschrikking!
[8] Maar een
zacht en week hart zal door Mijn genadelicht, dat in wezen heel zacht is, vrij
snel en gemakkelijk doorbroken worden, en Ik Zelf zal dan in zo'n hart
binnengaan met alle volheid van Mijn liefde en wijsheid.
[9] Geloof
dit! Want de woorden die Ik nu tegen jullie spreek, zijn leven, licht en
waarheid en volbrachte daad, waarvan ieder die deze zal opvolgen, de
werkelijkheid zal ervaren."
80 De lichamelijke lust
[1] (DE HEER:)
"Zo, de armoede hebben wij nu besproken en tevens hebben wij de gevaren
gezien die uit haar sterke toeneming te voorschijn kunnen komen. Wij hebben
echter ook gezien hoe dat verholpen kan worden en om welke reden, en welke
voordelen er voor de mens voort kunnen vloeien uit het opvolgen van deze les
van Mij, die voor jullie allen bestemd was. Daarmee zijn wij met deze plaag en
ergernis gereed en vervolgens komen wij nu op een ander terrein, dat weliswaar
heel weinig lijkt op het zojuist behandelde, maar daarmee toch heel nauw
verbonden is. Dit terrein heet: vleselijke lust.
[2] Meer of
minder ligt daar eigenlijk het voornaamste kwaad bij alle mensen. Uit deze lust
komen bijna alle lichamelijke ziekten voort en de zielsziekten kunnen zeker
zonder enige twijfel daaraan toegeschreven worden.
[3] De mens
bevrijdt zich van iedere andere zonde gemakkelijker dan van deze, want de
andere hebben alleen uitwendige beweegredenen, maar deze zonde vindt haar
beweegreden in zichzelf en in het zondige vlees. Daarom moeten jullie je ogen
afwenden van de verlokkende gevaren van het vlees, totdat jullie meester zijn
geworden over je lichaam!
[4] Behoed de
kinderen ervoor dat zij die drempel niet overschrijden en behoud hun kuisheid,
dan zullen zij als zij volwassen zijn hun lichaam gemakkelijk kunnen beheersen
en niet zo licht ten val komen; maar eenmaal onachtzaam, en de kwade geest van
het vlees heeft bezit genomen van het lichaam! Geen duivel is moeilijker uit de
mens te verdrijven dan de vleesduivel; deze kan slechts door veel vasten en
bidden uit de mens verdreven worden.
[5] Zorg er
dus voor om de kinderen niet te bederven of hen door overmatige opschik en door
uitdagende kleding lichamelijk te prikkelen! Wee degene, die zo tegen de natuur
van de kleinen zondigt! Waarlijk, voor hem zou het beter zijn als hij nooit
geboren was!
[6] Ik zal
Zelf degenen die zich bezondigen aan de heilige natuur van de jeugd met al de
kracht van Mijn toorn tuchtigen! Want als het vlees eenmaal is geschonden,
heeft de ziel geen vaste ondergrond meer en verloopt haar vervolmaking
moeilijk.
[7] Wat een
werk is het voor een zwakke ziel het voze vlees weer te genezen, tot een geheel
te maken en alle littekens te laten verdwijnen! Welk een angst staat zij vaak
uit wanneer zij merkt hoe voos en zwak haar lichaam, haar aardse huis, is! Wat
is de oorzaak daarvan? De slechte begeleiding van de kinderen en de vele
narigheid die zij door allerhande dingen te verduren krijgen!
[8] Met name
in de steden is het zedelijk bederf groter dan op het platteland; maak daarom,
als jullie eenmaal leerlingen van Mij zijn, de mensen daarop attent en wijs hen
op de zeer vele kwade gevolgen van een op jeugdige leeftijd toegeven aan het
vlees. Velen zullen daar dan rekening mee houden en daaruit zullen gezonde
zielen te voorschijn komen, waarin de geest gemakkelijker op te wekken zal zijn
dan nu bij zeer velen het geval is!
[9] Kijk eens
naar alle blinden, doven, kreupelen, melaatsen, jichtlijders; kijk verder eens
naar alle soorten gebrekkige en met allerlei lichamelijke kwalen behepte
kinderen en volwassenen! Allemaal gevolgen van een voortijdige schending van
het vlees!
[10] De man
moet vóór zijn vierentwintigste jaar geen meisje aanraken -jullie weten wel, op
welke manier Ik dat vooral bedoel -, en het meisje moet zeker achttien jaar
zijn of minstens voluit zeventien; vóór die tijd kan zij niet rijp zijn en mag
zij geen man bekennen, want een enkele maal komt het voor dat een meisje al
vóór die leeftijd schijnbaar rijp is. Komt zij echter te vroeg in aanraking met
een wellustige man, dan is haar lichaam reeds geschonden en zij wordt een
zwakke en door hartstochten beheerste ziel.
[11] Het is
moeilijk het geschonden vlees van een man te genezen, -maar bij een jonge vrouw
waarvan het vlees voortijdig is gebroken, is dat nog veel moeilijker! Want ten
eerste zal zij niet zo gemakkelijk volkomen gezonde kinderen ter wereld
brengen, ten tweede wordt zij van week tot week wellustiger en tenslotte wordt
zij zelfs een hoer, wat een vreselijke schandvlek is voor het mensengeslacht,
niet zo zeer voor haar, maar veeleer voor diegene door wiens onverschilligheid
zij zo gemaakt werd.
[12] Wee
degene echter, die misbruik maakt van de armoede van een jong meisje en haar
lichaam schendt! Waarlijk, voor die zou het ook beter geweest zijn als hij
nooit geboren zou zijn! Maar wie met een reeds bedorven hoer gemeenschap heeft,
in plaats van haar met de juiste middelen van de verderfelijke weg af te
brengen en haar op de goede weg te helpen, die zal eens voor Mij een
meervoudig, streng gericht moeten ondergaan; want wie een gezonde slaat, heeft
niet zo'n grote zonde begaan als iemand, die een kreupele heeft mishandeld.
[13] Wie
gemeenschap heeft gehad met een volkomen rijpe en gezonde jonge vrouw, heeft
weliswaar ook gezondigd, maar omdat het daardoor aangerichte kwaad geen
speciale, schadelijke gevolgen heeft, vooral als beiden helemaal gezond zijn,
heeft dat slechts een geringer gericht tengevolge. Wie echter uit pure, reeds
bestaande wellust een jonge vrouw, ook al is deze nog zo rijp, datgene aandoet
wat hij bij een hoer zou doen, zonder een levende vrucht in de schoot van de
jonge vrouw te verwekken, zal een dubbel gericht te wachten staan; als hij
datzelfde echter bij een hoer doet, zal hem een tienvoudig gericht wachten!
[14] Want een
hoer is een jonge vrouw waarvan het vlees en de ziel volkomen ontwricht en zwak
is. Wie haar met een eerlijk en Mij getrouw hart uit haar grote nood helpt, zal
eens in Mijn rijk hoog aangeschreven staan. Wie tegen smadelijke betaling
gemeenschap met een hoer heeft en haar nog slechter maakt dan zij al was, zal
eens beloond worden met het loon dat iedere kwaadwillige doodslager krijgt in
de poel die voor alle duivels en hun helpers klaar staat.
[15] Wee het
land en wee de stad waar ontucht bedreven wordt en wee de aarde wanneer dit
grote kwaad op haar bodem de overhand krijgt! Over zulke landen en steden zal
Ik tirannen aanstellen, die zullen de mensen niet op te brengen lasten moeten
opleggen opdat al het vlees zal hongeren en op zal houden met de misdadigste
handeling die een mens ooit aan zijn arme medemens kan begaan!
[16] Maar een
hoer zal alle eer en achting, zelfs bij degenen die haar voor smaadgeld
gebruikt hebben, verliezen en haar vlees zal vervolgens ook nog te lijden
hebben onder allerlei ongeneeslijke of op z'n minst moeilijk te genezen
besmettelijke ziekten. Zodra er echter een is die zich behoorlijk verbetert,
zal zij door Mij weer in genade worden aangezien!
[17] Als een
wellustig iemand echter naar andere bevredigingsmiddelen grijpt dan de door Mij
daarvoor bestemde schoot van de vrouw, zal hij moeilijk ooit Mijn aanschijn
zien! Mozes heeft weliswaar de steniging daarvoor gelast, die Ik daarom niet
geheel ophef omdat het een harde straf is voor dergelijke reeds geheel duivelse
misdaden en misdadigers, maar Ik geef jullie slechts de vaderlijke raad geef zulke
zondaars uit de gemeenten te verwijderen, hen eerst in een verbanningsoord
grote nood te laten lijden en pas wanneer zij bijna naakt bij de grenzen van
het vaderland aankomen, weer aan te nemen, in een instituut voor geestelijke
verzorging onder te brengen en hen daar niet eerder uit te laten tot zulke
mensen zich geheel en al verbeterd hebben. Als zij na grondige controle gedurende
langere tijd duidelijk bewezen hebben dat zij genezen zijn, kunnen zij weer in
de gemeenschap terugkeren. Wanneer zich echter ook nog maar het geringste
spoortje vertoont van zinnelijke aanvechtingen kunnen zij beter hun leven lang
opgesloten blijven, wat veel beter en heilzamer is dan dat de onbedorven mensen
van een gemeenschap door hen verpest worden.
[18] Jij,
Zorel, was in dat opzicht ook niet helemaal zuiver, want reeds als knaap was je
behept met allerlei onzuiverheid en een ergerlijk voorbeeld voor je
medejongeren. Maar dat kan je toch niet als zonde aangerekend worden omdat je
opvoeding niet zodanig was, dat je daaruit tot enige zuivere waarheid had
kunnen komen waaraan je had kunnen zien wat volgens Gods orde geheel juist is.
Het betere ben je pas in gaan zien toen je bij een advocaat de rechten van de
Romeinse burgers hebt leren kennen. Vanaf die tijd was je weliswaar geen
diermens meer, maar toch wel een wetsverdraaier eerste klas en je bedroog je
naasten waar het maar mogelijk was. Maar dat is allemaal voorbij en je staat nu
naar je huidige inzicht als een beter mens voor Mij!
[19] Maar
ondanks dat alles merk Ik toch, dat er in jou nog veellichamelijke wellust
aanwezig is. Ik maak je daar speciaal opmerkzaam op en raad je aan je op dit
punt zeer in acht te nemen; want zodra je een wat beter leven zult leiden, zal
je vlees, dat nog veel gaten vertoont en nog lang niet van zijn voosheid is
genezen, zich beginnen te roeren en dan zal het je veel moeite kunnen kosten om
het tot rust te brengen en uiteindelijk de daarin aanwezige oude voosheid
volledig te genezen. Hoed je daarom voor alle onmatigheid; want in de on en overmatigheid
rust het zaad van de vleselijke wellust! Wees dus in alles matig en laat je
nooit, zowel met het eten als met het drinken, tot onmatigheid verleiden, omdat
je je vlees anders moeilijk zult kunnen beheersen!
[20] En zo
hebben wij nu dan ook het terrein van het vlees enigszins doorgenomen, voor
zover het thans voor jou nodig is. En nu begeven wij ons op een ander terrein,
dat bij jou ook als zwaarwegend betiteld kan worden!"
81 Over het echte geven, dat God welgevallig is
[1] (DE HEER:)
"Dit terrein bestrijkt het zuivere begrip ten aanzien van mijn en dijn.
Mozes zegt: 'Je zult niet stelen!' en ook: 'Je zult niets begeren wat van je
naaste is, behalve dat strookt met hetgeen rechtvaardig is!'
[2] Je kunt
wel op rechtschapen wijze iets van je naaste kopen en het daarna rechtmatig en
naar ieders mening eerlijk bezitten; maar als je iemand iets tegen zijn wil
heimelijk afneemt, is dat zonde tegen de van God door Mozes aan de mensen
gegeven wet, omdat zo'n handelwijze duidelijk in strijd is met elke
naastenliefde. Want wat voor jóuw rechtsgevoelonaangenaam moet zijn als een
ander je dat aandoet of aan zou doen, dat moet je ook je naaste niet aandoen!!
[3] Diefstal
heeft meestal zijn oorsprong in eigenliefde, omdat daaruit traagheid, de hang
naar een goed, luxueus leven en nietsdoen voortkomt. Dat veroorzaakt een zekere
moedeloosheid die omgeven is door een hoogmoedige vrees, waardoor men er
weliswaar niet toe overgaat om iets te vragen, wat enigszins lastig is, maar
eerder heimelijk gaat stelen en ontvreemden. De diefstal vindt dus zijn
oorsprong in een aantal gebreken, waarbij de te veelontwikkelde eigenliefde de
duidelijkste oorzaak van al de andere is. Door een echte, levende naastenliefde
kan men deze kwaal van de ziel te allen tijde het best te lijf gaan.
[4]
Begrijpelijkerwijze zeggen je hersenen je nu: 'Het beoefenen van naastenliefde
zou gemakkelijk zijn als je maar steeds de middelen daarvoor zou bezitten! Op
de honderd mensen zijn er altijd echter maar een stuk of tien die zo welgesteld
zijn, dat zij deze heerlijke deugd kunnen beoefenen; de andere negentig behoren
meestal tot degenen op wie deze deugd door de tien rijken toegepast moet
worden. Als men echter slechts door de uitoefening van de naastenliefde het
kwaad van het stelen het best kan bestrijden, dan zullen de negentig armen
zichzelf daar wel heel moeilijk geheel van kunnen vrijwaren; want zij missen de
middelen om deze deugd zo krachtdadig mogelijk te beoefenen.
[5]
Verstandelijk gezien heb je juist gedacht en niemand kan daar met zijn wereldse
verstand iets tegen inbrengen. Maar het verstand van je hart spreekt een andere
taal, namelijk: "Niet door giften alleen worden de werken der
naastenliefde beoefend, maar veeleer door allerlei goede daden en eerlijke en
rechtschapen hulp, waarbij het aan goede wil natuurlijk niet mag ontbreken.
[6] Want goede
wil is de ziel en het leven van een goede daad; waar deze mankeert, heeft zelfs
het beste werk totaal geen waarde voor de rechterstoel van God. Als je echter
ook zonder enig middel de levende, goede wil hebt om je naaste op de een of
andere wijze te helpen wanneer je hem in een bepaalde nood ziet of aantreft, en
het doet je verdriet wanneer je dat niet kunt, dan hecht God aan die goede wil
van jou veel meer waarde dan aan het werk van een ander die men eerst door wat
dan ook daartoe heeft moeten overhalen.
[7] En als
iemand die rijk is, een geheel verarmde gemeente weer op de been heeft geholpen
omdat de gemeente hem heeft beloofd om, zodra zij weer welvarend wordt, de tiende
te geven en bepaalde diensten te verlenen, dan is zijn hele goede werk voor God
niets waard, want hij heeft zijn loon al opgeëist. Wat hij gedaan heeft, zou
ook iedere woekerzuchtige vrek terwille van het voordeel gedaan hebben.
[8] Hieraan
zie je dat voor God en ten gunste van het eigen innerlijke, geestelijke leven,
ieder mens, of hij nu rijk of arm is, de naastenliefde kan beoefenen. Het komt
slechts aan op een waarachtig levende, goede wil waarmee iedereen graag en vol
toewijding doet wat hij maar kan.
[9] Natuurlijk heeft de goede wil als zodanig ook geen waarde als je een
bepaald vermogen zou bezitten en het je ook niet aan goede wil zou ontbreken,
maar als je daarbij toch met het oog op jezelf, je kinderen, je verwanten en
nog heel wat andere zaken bepaalde overwegingen zou laten gelden, en je degene
die behoeftig voor je staat, hetzij maar een klein beetje of misschien zelfs
helemaal niet zou helpen, met de gedachte dat je nooit kunt weten of de
hulpzoeker toch niet een luie schooier is die de gevraagde hulp niet waardig
is. Zo zou men alleen maar een schooier steunen in zijn luiheid en daardoor aan
iemand die dat meer waard was, hulp onttrekken! Maar als er dan iemand komt die
het meer waard is, zijn er weer dezelfde bedenkingen; want men kan immers niet
met volkomen zekerheid weten of déze het geheel en al waard is!
[10] Ja,
vriend, wie zich bij het bewijzen van weldaden, ook al is het met de beste wil
van de wereld, afvraagt of hetgeen hij zal doen belangrijk is of niet, diens
goede wil is en heeft nog lang niet het juiste leven, daarom hebben noch zijn
goede wil, noch zijn goede daden een bijzondere waarde voor God. Bij iemand die
het geld ervoor heeft, moeten wil en daad gelijk zijn, anders ontneemt het één
aan het ander de waarde en de levensgeldigheid voor God.
[11] Wat je
doet of geeft, doe en geef dat met veel vreugde, want een vriendelijk gever en
helper heeft een dubbele waarde voor God en is ook dubbel zo dicht bij de
geestelijke volkomenheid!
[12] Want het
hart van de vriendelijke gever lijkt op een vrucht die gemakkelijk en snel rijp
wordt omdat zij een overvloed aan echte warmte in zich heeft, die hoogst
noodzakelijk is voor de rijping van een vrucht omdat in de warmte het
overeenkomstige levenselement, de liefde, heerst.
[13] Zo is de
vreugde en vriendelijkheid van de gever en helper juist die overvloed aan
echte, innerlijke, geestelijke levenswarmte, die niet genoeg aanbevolen kan
worden. Daardoor wordt de ziel meer dan tweemaal zo snel rijp voor de volledige
opname van de geest in haar gehele wezen, en dat moet ook zo zijn omdat juist
deze warmte een overgang is van de eeuwige geest in de ziel, die daardoor
steeds meer op de geest gaat lijken.
[14] Maar een
gever en wetdoener is, ook al is hij nog zo actief, des te verder verwijderd van
het doet van de ware innerlijke, geestelijke levensvervolmaking naarmate hij
zuurder en onvriendelijker is bij het geven en helpen. Want onvriendelijk en
zuur gedrag bij het geven bevat nog materiële, wereldse elementen en is daarom
veel verder verwijderd van het zuiver hemelse element dan blij en vriendelijk
gedrag.
[15] Daarom
moet je bij het geven en helpen ook geen ernstige en vaak bittere vermaningen
meegeven, want die veroorzaken bij de arme broeder vaak veel droefheid die
maakt dat hij er in zijn hart sterk naar gaat verlangen om van de weldoener,
die hem steeds zo ernstig vermaant, toch maar niets meer te hoeven aannemen. De
weldoener zelf wordt door die niet te pas komende vermaningen echter niet
zelden wat trots, en degene die de weldaden aanvaardt, voelt zich daardoor
teveel vernederd en voelt dan pas goed zijn nood naast de welstand van de
weldoener, en dat maakt dan dat het nemen veel moeilijker wordt dan het geven.
[16] Wie geld
en een goede wil heeft, kan gemakkelijk geven. Maar de arme ontvanger ziet er
ook bij de vriendelijkste gever tegenop om door armoede gedwongen de weldoener,
ook al is hij nog zo vriendelijk, te moeten lastig vallen. Hoe zwaar moet het
hem dan wel vallen als de weldoener hem met een stuurs gezicht tegemoet komt en
hem, vooruitlopend op de weldaad, een aantal wijze lessen doet toekomen die
later als hij in nood zit, voor degene die om hulp vraagt té pijnlijke
hinderpalen worden om nog eens aan de deur van de boetprediker te komen. De
tweede maal verwacht hij namelijk een nog wijzere, langere en dus indringender
preek, die volgens zijn begrippen mogelijkerwijs zoveel zegt als: 'Kom bij mij
niet zo vlug - of ook nooit meer, terug!', hoewel de gever daar beslist in de
verste verte niet en nooit aan heeft gedacht.
[17] De reden
waarom een blijmoedige en vriendelijke gever zoveel voor heeft op een stuurse
boetprediker is, dat hij het hart van de ontvanger troost en verheft en
dankbaar stemt. Ook wordt de ontvanger daardoor met een liefdevol en vruchtbaar
vertrouwen tot God en de mensen vervuld, en zijn anders zo zware juk wordt hem
tot een lichtere last, die hij dan met meer geduld en overgave draagt dan
tevoren.
[18] Een
blijmoedige en vriendelijke weldoener is voor een arme, noodlijdende broeder
hetzelfde als een zekere en veilige haven voor een schipper op de stormachtige
zee. Maar een stuurse weldoener in de nood lijkt slechts op een baai, die
minder te lijden heeft van de storm en die de schipper wel vrijwaart voor een
algehele stranding, maar die hem tevens voortdurend angstig in spanning laat
zitten of er niet na de storm, zoals dat vaker gebeurt, een enorme,
vernietigende springvloed de baai zal overvallen, die hem dan grotere schade
zou berokkenen dan tevoren de storm op volle zee.
[19] Nu weet
je ook geheel wat God wil met betrekking tot de ware en geestelijke voltooiing
van een naastenliefde die gemakkelijk en snel uit te voeren is. Handel
hiernaar, dan zul je ook gemakkelijk en zo snel mogelijk het enig ware
levensdoel bereiken!"
82 Deemoed en hoogmoed
[1] (DE HEER:)
"Maar nu volgt nog een bijzonder belangrijk levensterrein. Pas daarop kan
men in de ziel de volledige, geestelijke wedergeboorte bereiken hetgeen de
waarachtigste triomf en het hoogste doel van het leven is. Dit terrein staat
lijnrecht in tegenstelling tot trots en hoogmoed en heet -deemoed.
[2] In iedere
ziel bevindt zich steeds een gevoel van eigenwaarde en eerzucht
dat bij de
minste gelegenheid en aanleiding maar al te gauw ontvlamt tot een alles
vernietigende, onbeheerste toorn, die niet eerder te doven of volledig te
blussen is voordat hij de slachtoffers die hem beledigd hebben, verteerd heeft.
Door deze vreselijke drift wordt de ziel echter zo ontwricht en vol materie dat
zij nog veel ongeschikter wordt voor een innerlijke, geestelijke vervolmaking, dan
het gloeiende zand van de grote Afrikaanse woestijn geschikt is voor het
stillen van de dorst!
[3] Door de
drift van de miserabele hoogmoed wordt de ziel tenslotte zelf als gloeiend
woestijnzand, waarop zelfs het armzaligste mosplantje niet groeien kan, laat
staan een sappiger en gezegender plant. Zo vergaat het ook de ziel van een
hoogmoedige! Haar wilde vuur verzengt en verbrandt en vernietigt grondig al het
edele, goede en ware van het leven en duizendmaal duizenden jaren zullen
verstrijken aleer Afrika's zandwoestijn zich zal herscheppen in vriendelijke en
van zegen overvloeiende velden. Daar zullen nog vele malen alle wateren van de
zee overheen moeten spoelen!
[4] Kijk eens
naar een trotse koning die vanwege een kleinigheid door zijn buurman beledigd
werd! Zijn ziel raakt daardoor in vuur en vlam; zijn ogen sproeien toornige,
laaiende vlammen en onherroepelijk klinkt het: 'De verschrikkelijkste wraak
aan de eervergeten belediger!' En het vanouds bekende, treurige gevolg daarvan
is een verwoestende oorlog, waarin zich honderdduizenden voor hun trotse en
overmoedige koning op de ellendigste wijze moeten laten.verscheuren. Met groot
welgevallen kijkt de in toorn ontstoken koning dan vanuit zijn tent toe bij de
ontzettendste veldslagen en moorden, en iedere woeste krijgsman die de
bevochten tegenstander een groot, gevoelig verlies heeft kunnen toebrengen,
beloont hij trots met goud en edelstenen.
[5] Wanneer
zo'n koning door zijn overweldigende macht al nagenoeg alles aan zijn belediger
heeft ontnomen, vindt hij dat nog lang niet genoeg! Hij wil hem zelf ook nog
voor zijn ogen gruwelijk gemarteld zien! Daartegen helpt geen bidden en smeken.
En wanneer de belediger voor de ogen van de trotse koning onder de vreselijkste
en pijnlijkste martelingen is gestorven, wordt zijn lichaam bovendien nog
afschuwelijk vervloekt en als voer voor de raven uitgestrooid, en nooit keert
in het diamanten hart van zo'n koning iets van berouw terug. Integendeel, de
toorn of de gloeiende woestijn van Afrika blijft, aan ieder de vreselijkste
dood brengend die het ooit zou wagen ook maar de plaats waar de trotse koning
stond niet de hoogste eer te betonen.
[6] Zo'n
koning heeft natuurlijk ook nog wel een ziel, maar hoe ziet die er uit? Ik zeg
je: erger dan de gloeiendste plaats van de grote Afrikaanse zandwoestijn!
Denk je, dat
zo’n ziel ooit veranderd zal kunnen worden in een boomgaard van Gods hemelen?
Ik zeg je: Afrika's woestijn zal duizendmaal eerder de heerlijkste dadels,
vijgen en druiven voortbrengen, dan dat zo’n ziel ook maar het kleinste
druppeltje van de hemelse liefde zal kennen !
[7] Mijd
daarom allen vóór alles de hoogmoed, want niets ter wereld verwoest de ziel
meer dan de schuimbekkende hoogmoed en trots! De begeleider daarvan is een voortdurende
dorst naar wraak, zoals de eeuwige en onstilbare dorst naar regen de
voortdurende begeleider is van Afrika' s grote, gloeiende zandwoestijn, en ook
alle dieren die voet op deze bodem zetten worden maar al te snel door dezelfde
plaag geteisterd, zoals de bedienden van iemand die trots is, tenslotte ook
zelf verschrikkelijk trots en wraakzuchtig worden. Want wie diensten verleent
aan een trots persoon, moet tenslotte ook zelf trots worden; hoe zou hij anders
degene die trots is kunnen dienen?!"
83 Opvoeding tot deemoed
[1] (DE HEER:)
"Maar hoe kan een mens zich dan beschermen tegen deze allergrootste
ondeugd, terwijl toch in iedere ziel de kiem daarvoor aanwezig is en heel vaak
bij kinderen reeds ver is doorgewoekerd? Dat is alleen door deemoed mogelijk!
[2] En juist
ter voortdurende beteugeling van de hoogmoed is er op deze aarde onder de
mensen zoveel meer armoede dan rijkdom. Zet bij wijze van proef een arme
bedelaar maar eens een koningskroon op, dan zul je al gauw merken dat zijn
vroegere deemoed en geduld sneller dan de bliksem verdwenen zijn. Daarom is het
goed dat er maar weinig koningen en veel deemoedige bedelaars zijn.
[3] Iedere
ziel heeft een hoogheidsgevoel, dat naar Gods idee en wil uit Hem is geërfd.
Het bestaan van dit hoogheidsgevoel kan men goed afleiden uit het
schaamtegevoel van kinderen.
[4] Het
schaamtegevoel van kinderen is een gewaarwording van de ziel, een gevoel dat op
een gegeven moment bij haar opkomt. Dit gevoel manifesteert woordeloos de
ontevredenheid van de ziel die toch iets geestelijks is, over het feit dat zij
zich bekleed ziet met een plomp en onhandelbaar lichaam waar zij zonder pijn
niet vanaf kan komen. Hoe teerder en gevoeliger het lichaam van een ziel is,
des te sterker zal ook haar schaamtegevoel zijn. Als nu een goede opvoeder van
de kleinen de kunst verstaat dit onuitroeibare gevoel om te vormen tot ware
deemoed, dan wordt dit gevoel voor het kind een beschermgeest en plaatst hij
het kind op de weg waarop het, als het daarop verder gaat, gemakkelijk al vroeg
tot geestelijke volmaaktheid kan komen. Maar als de leiding van dit aangeboren
gevoel ook maar enigszins van de juiste richting afwijkt, kan dat meteen
aanleiding zijn tot hoogmoed en trots.
[5] Het
schaamtegevoel omvormen tot zogenaamde kinderlijke eerzucht is al helemaal
fout, want dan begint een kind meteen te denken dat het beter is dan een ander.
Het is gauw beledigd en geraakt en weent daarvoor bittere tranen; met dit
huilen geeft het klaar en duidelijk te kennen, dat het door iemand in zijn trots
is gekrenkt.
[6] Als zwakke
en kortzichtige ouders dan trachten het beledigde kind te kalmeren door de
belediger van het kind, ook al is dat slechts schijnbaar, ter verantwoording te
roepen en straf te geven, is door hen bij het kind reeds de eerste kiem gelegd
van het stillen van de dorst naar wraak. Als de ouders hun kind steeds op deze
wijze kalmeren, heeft dat niet zelden tot gevolg dat het zowel voor hen als
voor veel andere mensen een duivel wordt. Maar als de ouders verstandig zijn en
het kind al vroegtijdig voortdurend wijzen op de grotere waarde in andere
mensen en kinderen, en zo het schaamtegevoel ombuigen tot ware deemoed, zullen
zij van hun kinderen engelen maken, die later als echte levensvoorbeelden de
anderen met hun licht zullen voorgaan als stralende sterren in de nacht van het
aardse leven, en die hen zullen verkwikken met hun zachtmoedigheid en geduld.
[7] Maar omdat
kinderen slechts zelden zo'n opvoeding krijgen waardoor hun geest in hun ziel
gewekt zou worden, moet de volwassen, en tot zuiverder inzicht gekomen mens er
vóór alles voor zorgen, dat hij zijn uiterste best doet om tot ware en juiste
deemoed te komen. Zolang hij niet de laatste rest van hoogmoedigheid in
zichzelf heeft uitgeroeid, kan hij noch hier, noch in het hiernamaals overgaan
tot een volledige voltooiing van het puur geestelijke, hemelse leven.
[8] Wie bij
zichzelf wil vaststellen of hij volkomen deemoedig is, moet zich innerlijk
afvragen of er nog iets is wat hem beledigen kan, of hij zijn ergste beledigers
en vervolgers gemakkelijk van ganser harte kan vergeven en diegenen goed kan
doen die hem kwaad hebben gedaan, of hij zo nu en dan niet enig verlangen voelt
naar wereldse luister en of hij het zelfs aangenaam vindt zich de minste onder
de minsten te voelen om iedereen in alles te kunnen dienen! Wie dat alles
zonder verdriet en weemoed kan, is reeds hier iemand die thuis hoort in de
hoogste hemelen van God en hij zal het eeuwig blijven, want door zo'n ware
deemoed wordt niet alleen zijn ziel geheel één met haar geest, maar ook het
grootste deel van zijn lichaam.
[9] Daarom zal
zo'n mens ook nooit de dood van het lichaam voelen en smaken, omdat het hele
etherische deel van het lichaam -het deel dat eigenlijk het natuurlijk levende
is -reeds hier met de ziel en haar geest onsterfelijk is geworden.
[10] Door de fysieke dood wordt slechts het gevoel en levenloze
schaduwgedeelte van de ziel losgemaakt. Daar kan de ziel geen angst en verder
geen pijn van ondervinden omdat alles wat in het lichaam gevoel heeft en dus
levend is, zich reeds lang verenigd heeft met de ziel. Daarom kan zo'n volledig
gevormd mens van het afvallen van het toch al gevoelloze en dus dode,
uiterlijke schaduwleven dan ook net zo weinig voelen als wanneer men tijdens
zijn volle natuurlijke leven zijn haren knipt of de nagels waar die te lang
geworden zijn, of wanneer een huidschilfer afvalt, die zich hier en daar van de
toch al gevoelloze opperhuid van het lichaam losmaakt. Want wat aan het lichaam
nooit enig gevoel had, kan ook geen gevoel hebben wanneer de ziel het lichaam
volledig verlaat, omdat al het gevoelige en levende van het lichaam zich
tevoren reeds geheel met de ziel heeft verenigd en daar nu één wezen mee vormt,
dat er nooit van gescheiden wordt. ..
[11] Nu zag je
wat de ware deemoed is en wat deze doet; leg je in het vervolg dus op deze
deugd toe! Wie dit, wat Ik nu tegen je heb gezegd, getrouw opvolgt, zal bij
zichzelf constateren dat deze eenvoudig te begrijpen woorden, hoewel ze alle
gegeven zijn zonder enige oratorische, nietszeggende verfraaiing, met afkomstig
zijn van een mens, maar van God. En wie daarnaar leeft en handelt, wandelt op
de goede weg naar de ware, innerlijke, geestelijke voltooiing van het leven. -
Maar zeg jij Mij nu ook of dit alles je wel helemaal duidelijk en begrijpelijk
is geworden!"
84 Zorels goede voornemens
[I] ZOREL
zegt, geheel bevangen door zijn verbazing over de grote waarachtigheid en
zuiverheid van Mijn tamelijk uitvoerige, praktische levensles: "Heer en
eeuwige Meester van het hele bestaan en leven! Ik heb, wat mij betreft, U ook
zonder de voorafgaande, praktische levensles herkend en beseft, dat wat U zegt
geen mens, maar alleen een God, die de hemel en deze aarde en de mensen schiep,
heeft gesproken. Maar daarom zal ik met des te meer kracht ook alles in de
praktijk van mijn leven toepassen wat U, o Liefde der liefde, mij nu vol genade
hebt geleerd!
[2] Ik heb
alles begrepen, want het kwam mij merkwaardig genoeg voor alsof ik dergelijke
woorden al ergens een keer eerder had gehoord en ook toegepast. Maar dat kan
alleen maar in een droom geweest zijn, want in het werkelijke leven zou ik echt
niet weten waar en wanneer mij ooit zo'n genade ten deel gevallen zou zijn!
Maar het blijft toch altijd vreemd dat ieder woord uit Uw heilige mond mij zo
bekend voorkwam en zo bijzonder vriendelijk heeft bewogen! Daardoor was het
voor mij ook allemaal zo bijzonder begrijpelijk! Maar hoe het ook zij, -zulke
woorden en zulke lessen, die alles wat in de mens ook maar leven heet zo diep,
waar en getrouw raken, zijn door de mond van een sterfelijk mens nog nooit
uitgesproken!
[3] Wie na
deze woorden de juiste weg naar de innerlijke, geestelijke voltooiing van zijn
leven nog niet zou vinden en niet de sterke aandrang in zich zou krijgen
nauwkeurig al zijn doen en laten daarnaar te richten, moet werkelijk óf
helemaal geen mens zijn óf hij moet zich heel erg gewend hebben aan de domme,
dode wereld, en zijn ziel moet helemaal diamanthard zijn geworden. Anders zou
het toch absoluut niet denkbaar zijn dat een mens die deze les gehoord en
begrepen heeft, ook niet zijn gehele leven daarnaar zou inrichten, daar hij
.toch het daardoor te bereiken einddoel zo helder en duidelijk als de zon op
het middaguur voor zich zou moeten zien! Daarmee wil ik mij er echter niet op
voor laten staan dat ik al iets bereikt zou hebben; maar een diep in het
levensbesef doordringend, en volkomen duidelijk inzicht in de zuivere waarheid
van die les is toch ook al iets dat -tenminste voor mij -heel belangrijk en
waardevol voor mijn leven is.
[4] Maar wie
deze heilige zaak eenmaal zo duidelijk inziet als ik, zal toch evenals ik geen
dwaas meer zijn en zich ondanks dat duidelijke inzicht en die kennis, liever in
alle modderpoelen en putten van de wereld storten om de stinkende modder op te
vissen waarin hij uiteindelijk zou moeten stikken, dan de verheven hoogten van
de Horeb en de Libanon te beklimmen en daar de heilzame kruiden te verzamelen
die de zieke ziel genezen en volledig gezond maken voor het eeuwige leven. Ik
bedoel met de heilzame kruiden op de verheven hoogten van de Horeb en de
Libanon: "de daden, die men slechts op de verhevenste hoogte van het besef
der waarheid van Uw leer, o Heer, verricht, dat wil zeggen, door te handelen
volgens het woord dat men uit Uw mond vernomen heeft. Met 'de Horeb' en 'de
Libanon' bedoel ik het goddelijk ware en het goddelijk goede, - dat is zo
volgens mijn begrip de betekenis.
[5] Groot,
heilig en boven alles verheven bent U, o Heer, Die hiervoor mij staat, - maar
nooit groter, heiliger en verhevener dan in de mensen die Uw liefde en wijsheid
omgevormd heeft tot Uw kinderen!
[6] Zie Heer,
het moet toch ook voor U de grootste vreugde zijn als een schepsel, dat tevoren
alleen maar de menselijke vorm had, Uw vaderwoord begint te horen en te
begrijpen, ja zich tenslotte zelfs uit vrije wil vast voorneemt zijn handel en
wandel zo in te richten, dat hij die geheiligde voltooiing bereikt, die
U als God, Schepper, Vader en Leraar als heiligste doel hebt gesteld!
[7] Hoe groot moet
Uw vreugde als Vader dan wel zijn, als een mens de voltooiing binnen Uw heilige
orde heeft bereikt! Maar hoe groot moet dan ook de vreugde van een kind zijn,
dat in en uit zijn nietigheid als schepsel, in de volheid van zijn ware deemoed
in zijn innerlijke vervolmaking eindelijk U Zelf als de ware en enige Vader
heeft herkend! Ik zou de hemelse engelengeest wel willen ontmoeten die mij die
vreugde met dagheldere verbeeldingskracht zou kunnen beschrijven, - en degene
die nu in zijn huidige, geestelijke verarming de diepte van zo'n fantasie zó
zou kunnen begrijpen dat de werkelijke betekenis daarvan ook maar enigszins tot
hem doordrong! Ik heb wel zo'n vaag voorgevoel, - ja, het lijkt nu net weer
alsof ik ooit in een droom eens iets dergelijks gevoeld heb, maar dat schijnt
toch allemaal slechts een prettige reactie te zijn op datgene wat Uw leer, o
Heer, in mijn hart en in mijn wil heeft veroorzaakt!
[8] Het is de
vreugde van een zaaier die zich er blij van bewust is dat zijn akker geheel van
alle onkruid is gereinigd en in de voren een zuiver zaad werd gelegd, dat zeker
grote verwachtingen wekt ten aanzien van een zegenrijke oogst.
[9] O Heer,
mijn akker is nu gereed, hetgeen U beslist gezien hebt omdat U er anders niet
zo overdadig het zuiverste zaad in gezaaid zou hebben. Laat deze wetenschap het
onbeschrijflijke gevoel van geluk maar in mij doen ontstaan, want ik ben zeker
van het goede resultaat omdat ik zo goed als zeker ben van de mogelijkheid Uw
heilig woord in mij volledig tot werkelijkheid te brengen. En als de oorzaak er
eenmaal geheel en al is, dan kan het grote, heilige gevolg niet achterwege
blijven. Ik wil echter niet het halfslachtige, maar het volledig hele; daarom
moet bij mij uit mijn daden ook nooit een half, maar een volledig werk, zoals
Uw woord, te voorschijn komen!
[10] Zelfs
toen ik nog een laagdenkend mens was heb ik de dingen nooit half gedaan, hoewel
ik totaal geen zekerheid had over het verkrijgen van enig gezegend resultaat;
slechts één kwaad zuchtje en al mijn hoopvolle verwachtingen lagen op de bodem
van de zee! En toch kan niemand mij ooit van enige lauwheid betichten en mij
enige halfheid verwijten. Als ik dus als laagdenkend mens mij helemaal kon
inzetten, vaak ook zonder enig uitzicht op een goede uitkomst ook al was het maar
voor de helft, hoeveel te meer zal ik nu op déze weg iedere halfheid weten te
vermijden en mijn gedachten, woorden en daden afwenden van wat de wereld eist;
want zij heeft mij lang genoeg bij de neus genomen.
[11] Geen kiem
van een wereldse gedachte en geen spoor van een wereldse daad zal nog in mij
voorkomen, dat wil zeggen, na mijn eenmaal genomen besluit beslist nooit meer!
Voor datgene echter waar ik geen greep op heb, zoals de normale behoeften van
mijn lichaam, kan ik natuurlijk niet instaan; want die liggen o Heer, in de
hand van Uw almachtige wil. Maar mijn gedachten, mijn ideeën, mijn woorden en
mijn daden zullen eens van mij getuigen dat ook een Griek zijn woord en zijn
eenmaal gemaakte voornemen kan houden!
[12] Het kan
ook zijn dat ik in deze gelukzalige gemoedstoestand veel zaken te overhaast heb
gezegd, maar dat geeft niet! Zorel zal niet vergeten wat hij nu gesproken heeft
en als hij het niet vergeet, dan volgt hij dat strikt op -ook al zou hem dat
zijn aardse leven kosten! Sinds ik nu heel duidelijk weet en heel levendig voel
dat er na het afleggen van dit lichamelijke leven met volkomen zekerheid nog
een ander, onvergelijkbaar volmaakter leven is en moet zijn, is mij dit
lichamelijke leven net zo veel waard als een lege notedop! Ik heb mijn leven
immers al zo vaak voor waardeloos, aards gewin op het spel moeten zetten,
-waarom dan nu niet, nu ik zekerder ben van de winst dan van wat ik nu denk,
voel en spreek?!
[13] O, ik
redeneer nu niet als de een of andere dronken dwaas, maar volkomen nuchter
getuig ik met deze woorden dat ik de waarheid van Gods woord volkomen heb
begrepen en verstaan! En dat ik het volkomen begrepen heb, volgt daaruit, dat
ik mijn aardse leven voor deze heilige waarheid in de waagschaal wil stellen,
-wat ik nu niet zo maar zeg om mijn woorden bij jullie een zekere oratorische
kracht bij te zetten, maar omdat mijn hart mij dat nu werkelijk ingeeft.
[14] Er zijn
wel mensen die, door een buitengewone situatie gegrepen en meegesleept, ook zo
spreken alsof zij reeds de volgende dag de gehele aarde in een tuin willen
veranderen; als dat moment dan echter voorbij is, denken zij over al het
geziene en gehoorde wel na, maar het besluit om het uit te voeren wordt van dag
tot dag zwakker en de oude, domme gewoonten nemen weldra weer de plaats in van
de nieuwe besluiten. Maar dat is bij mij nog nooit het geval geweest; want als
ik eenmaal iets als waarheid had aangenomen, dan hield ik mij daar ook net zo
lang strikt aan, tot ik volledig overtuigd was van iets beters.
[15] Mijn
vroegere daden vormden geen enkel contrast met mijn levensopvattingen, die
zelfs voor het oog van het zuiverste en merendeels filantropisch ingestelde,
wereldse verstand volstrekt niet verwerpelijk waren. Maar hoe kon ik ook maar
vermoeden, dat ik ooit op deze wereld in levende lijve in aanraking zou komen
met de eeuwige Meester van al het bestaande en levende, voor wiens zuiverste
wijsheid en waarachtigste levensaanschouwing en -bestemming mijn verstandelijke
opvattingen als was voor de zon wegsmolten! Maar het ongelooflijkste is
gebeurd: "God staat in de volheid van Zijn eeuwige, volmaakte macht en
wijsheid voor ons allen en leert ons over de niet alleen tijdelijke, maar ook
eeuwige bestemming van de mens en zijn leven met zulke concrete, heldere
woorden, dat men deze zelfs ook al was men bijna blind en doof, door en door
moet begrijpen! En dan kan men er toch niet omheen een besluit voor het leven
te nemen, waarvan ook een totaal verwoeste wereld mij eeuwig niet zou
afbrengen!
[16] Ja,
mensen die slechts laf en bang zijn, zullen zich altijd meer naar de wereld
richten dan naar de heilige waarheid uit de mond van de enig ware God; want de
wereld heeft immers ook tijdelijke voordelen en goud, zilver en edelstenen!
Voor dat vuil laten de zwakke mensen Gods water over Gods akker lopen, want Hij
Iaat voor hen geen goud en geen zilver uit de wolken regenen. Maar ik heb nu
het zuiverste goud uit de ware hemelen van God Ieren kennen, en veracht daarom
reeds nu uit de diepste grond van mijn leven dit verleidelijke vuil der aarde!
Almachtige Heer der eeuwigheid, straf mij nu als er één woord onwaar is van wat
ik nu heb gezegd!
[17] U,
geëerde Cyrenius, heb ik echter slechts in mijn domheid en geestelijke armoede
gevraagd om ondersteuning; nu neem ik echter mijn ontijdige vraag terug! Want
nu ik de hemelse schatten in zo rijke mate heb gevonden, heb ik de aardse niet
meer nodig; ook mijn akker en mijn verbrande hut heb ik niet meer nodig, omdat
ik Gods hut in mijn hart herkend en gezien heb. Verkoop alles en betaal hun, die
ik hier op aarde iets schuldig ben! Ik zal echter werken en de mensen in alles
wat in Gods ogen juist is, dienen. Want ik kan immers werken, ik heb gedurende
mijn leven heel wat vaardigheden verworven en daarom ben ik een bruikbaar mens.
Men zal mij toch overal wel voldoende tijd gunnen om door mijn daden te laten
zien waarvoor ik nu voor altijd en voor eeuwig gekozen heb?!"
[18] IK zeg:
"Omdat Ik je ziel goed kende, heb Ik je in de geest ook geroepen, anders
zou je niet hierheen zijn gekomen. Omdat je nu echter zo grondig veranderd
bent, is verder ook reeds voor je gezorgd. Je zult voor Mij ook een goed
werktuig zijn bij de Grieken aan de kusten van Klein-Azië en ook bij die in
Europa. Daar zijn er heel veel die smachten naar het licht en het op geen enkele
plaats kunnen vinden. Voorlopig word je echter in de huishouding van Cornelius
opgenomen, die een broer van Cyrenius is. Daar zul je alles krijgen wat je
nodig hebt. Ik zal je op het juiste moment meedelen wanneer de tijd gekomen is
dat je erop uit moet trekken en de volkeren met Mijn naam bekend moet maken. Nu
heb je echter alles wat je nodig hebt; wat je verder nog nodig zult.hebben zal
de geest der waarheid je Ieren. Als je zult moeten spreken, zul je met hoeven
na te denken, maar op dat moment zal het je in je hart en in je mond gelegd
worden, en de volkeren zullen je horen en zullen Hem prijzen die jou zulke
wijsheid en macht heeft gegeven."
85 Zorel wordt onder de hoede gesteld van Cornelius
[1] (DE HEER:)
"Het is intussen reeds avond geworden en onze gastheer Marcus heeft het
avondmaal gereed, en omdat wij met jou nu toch nog een goede vangst gedaan
hebben, zullen wij ons het avondmaal nu ook zo goed als op deze aarde mogelijk
is laten smaken; in Mijn rijk aan gene zijde zal het eens wel beter gaan! Maar
na het avondmaal zullen wij ons niet overgeven aan de slaap, maar aan iets
geheel anders, en morgen, nog vóór de zon zal opgaan, zullen wij voor enige
tijd uit elkaar gaan, want Ik moet nog veel plaatsen bezoeken. Raphaël, ga jij
nu naar de vrouwen en laat hen weer hier komen, want de bespreking, die hun
weinig of niets aanging, is voorbij, en de tijd van het avondmaal is
aangebroken!"
[2] Raphaël
gaat en haalt alle vrouwen, en JARAH komt op mij toegelopen en zegt: "O
Heer! U, mijn liefde! Het leek mij nu een eeuwigheid te duren tot wij weer
geroepen werden; maar nu zij U alle dank dat ik weer bij U mag zijn! Maar
mochten wij vrouwelijke wezens helemaal niet horen wat U o Heer, allemaal met
Zorel hebt besproken?"
[3] IK zeg:
"Nee, omdat het voor jullie vrouwelijke wezens nog lang niet het goede
moment geweest zou zijn; overigens heb je er helemaal niets aan gemist, -want
op het juiste tijdstip zal je dat allemaal wel duidelijk worden. Maar nu komt
het avondmaal en daarbij kun je je goed vermaken met Josoë en met Raphaël, die
Ik pas na het avondmaal aan Zorel zal voorstellen, want van hem vermoedt hij
nog niets.
[4] Vandaag na
de maaltijd zullen wij echter tot aan de ochtend wakker blijven en jullie allen
zullen de laatste nacht die Ik lichamelijk bij jullie zal doorbrengen, zo'n
geweldige hoeveelheid wonderbaarlijke dingen te zien en te horen krijgen als
nog nooit eerder, want in deze nacht zullen jullie Diegene helemaal leren
kennen Die dat nu tegen je heeft gezegd. Maar daarvan mag aan niemand voortijdig
iets verteld worden! -Mijn beste Zorel, sluit jij je nu aan bij Cornelius, want
hij en niet Cyrenius zal van nu af aan je verzorger zijn!"
[5] CYRENIUS
zegt: "Heer! Ik gun mijn broeder beslist niets dan goeds; maar ik zou
Zorel ook bijzonder graag bij mij gehad hebben!"
[6] IK zeg:
"Je wens doet Mijn hart veel plezier en heeft net zoveel waarde als de
daad zelf; maar jij hebt van al degenen die hier bekeerd werden er toch al
reeds een groot aantal voor je rekening genomen! In Zinka en zijn metgezellen
bezit je een schat, je hebt Stahar , Murel en Floran, Hebram en Risa, Suetal,
Ribar en Baël, Herme met vrouwen dochters, en je hebt nu ook je beide dochters
Gamiëla en Ida, met degenen die Ik voorbestemd heb om je schoonzoons te worden,
en je hebt de wonderjongen Josoë; en vanzelfsprekend is al hun aanhang ook aan
je gegeven en daarmee kun je volkomen tevreden zijn! Je broer Cornelius neemt
alleen Zorel voor zijn rekening, en die zal vooreerst zijn huis goede diensten
verlenen en later ook aan de vreemden voor wie Ik hem heb opgewekt. Je zult
echter toch nog vaak genoeg naar je broer gaan en hij naar jou, en dan zul je
nog wel heel veel met onze Zorel kunnen bespreken. -Treur je nu nog omdat Ik
Zorel niet aan jou heb toevertrouwd?"
[7] CYRENIUS
zegt: "O Heer! Hoe kunt U mij dat nu vragen?! U weet dat Uw enig heilige
wil mijn hoogste zaligheid is, hoe die ook zijn mag! Bovendien gaat er toch al
geen maand voorbij dat ik niet bij mijn broer op bezoek kom, of mijn broer bij
mij, hetzij zakelijk of uit oude broederliefde en dan zal er best gelegenheid
zijn met de man een paar woordjes te spreken!
[8] Maar
zojuist heeft U tegen de lieve Jarah gezegd dat U in de loop van deze nacht nog
veel wonderbaarlijk dingen zult doen, omdat wij nu allemaal voldoende ingewijd
zijn in Uw wezen; wel, waaruit zal dat wonderbaarlijke hoogtepunt dan
bestaan?"
[9] IK zeg:
"Beste vriend! Dat zul je samen met alle anderen op het juiste ogenblik
zien en vernemen! Maar nu zie je toch wel dat de oude Marcus zijn uiterste best
doet om de tafels te voorzien van spijzen en wijn, zout en brood, en vooral je
dochters hebben voedsel nodig; daarom zal nu voordat wij met het avondmaal
gereed zijn, niets meer ondernomen, gesproken en besproken worden!"
86 Overdreven en ware deemoed
[1] Marcus geeft
nu het teken dat iedereen op de klaargezette, lange banken kan gaan zitten en
Cornelius vraagt Zorel om aan zijn rechterzijde plaats te nemen.
[2] ZOREL
bedankt daarvoor door te zeggen: "Geëerde heer en gebieder! Doe mij dat
toch niet aan! Zie toch, mijn plaats is daar aan die kantdicht bij de houten
hut, aan de laatste en eenvoudigste tafel, waar uw laagste en minste dienaren
zitten, - maar niet hier en zelfs aan uw rechterzijde, waar de voornaamste
plaats aan tafel is! Dat zou een mooie oefening in deemoed zijn, die de Heer
van al het leven mij toch vóór alles heeft aanbevolen!"
[3] IK zeg:
"Vriend Zorel, je wil is hier voldoende! Doe Cornelius dus dat plezier! De
ware deemoed ligt toch immers niet in uiterlijke, zichtbare dingen, maar geheel
naar waarheid in het hart. Ga naar Jeruzalem en zie daar hoe de Farizeeën en
alle schriftgeleerden met deemoedige gezichten en kleren rondstappen terwijl
hun harten vervuld zijn van stinkende hoogmoed en diepste hellehaat ten
opzichte van iedereen die niet naar hun pijpen wil dansen, -maar een koning
kan, wanneer hij zijn kroon en scepter niet hoger stelt dan de waarde van een
mens, in zijn hart zo deemoedig zijn als de minste bedelaar langs de weg! Als
je daar eens goed over nadenkt, kun je wel aan de rechterzijde van Cornelius
aan onze tafel zitten."
[4] ZOREL
zegt: "Ah, in dat geval kan het natuurlijk wel!" -Hij loopt er nu
heen en gaat zitten zoals Cornelius dat gevraagd heeft.
[5] CORNELIUS
zegt dan tegen hem: "Zo, beste vriend, dat doet mij van ganser harte
genoegen! In het vervolg zullen wij immers in de naam van Hem die ons verlicht
heeft, samen leven en werken! Wat betreft de ware deemoed, geloof ik dat men in
het hart vol ware deemoed en naastenliefde moet zijn, maar daar uiterlijk juist
niet mee moet pronken; want door uiterlijk te onderdanig dieper dan de andere
mensen te buigen, maak ik hen hoogmoedig en ontneem mijzelf de gelegenheid hen
in alles wat nuttig zou zijn, te kunnen dienen.
[6] Een zekere
achting, die ik alleen al als mens van mijn medemensen kan verwachten, mag ik
nooit geheel weggeven, omdat ik zonder die achting niets kan doen wat
bevorderlijk is voor het goede! Laten wij daarom beiden weliswaar in ons hart
zo deemoedig zijn als maar mogelijk is, maar van ons noodzakelijke, uiterlijke
aanzien kunnen en willen wij niets laten vallen!
[7] Wij zullen
heel vaak de gelegenheid krijgen om te zien hoe arme mensen zich voor hun
levensonderhoud in moeten laten met de minste en alleronzienlijkste
bezigheden. Moeten wij dan, om zeg maar de kroon op onze deemoed te zetten, ook
de poelen en riolen leeg gaan scheppen?! Ik geloof niet dat dat metterdaad
gedaan hoeft te worden; het is voldoende als wij zulke mensen, die zich met dat
werk bezighouden, in ons hart daarvoor niet minder achten dan onszelf, die door
de Heer een geheel ander ambt te vervullen hebben gekregen.
[8] Wijzelf
moeten op de eerste plaats het ambt eren, maar natuurlijk niet terwille van
onszelf maar voor het volk, alleen terwille van het ambt. Als dat echter een
vereiste is, mogen wij niet zelf de poelen en riolen gaan schoonmaken, maar
moeten wij dat werk opdragen aan hen die daar door de Heer en door de natuur
voor bestemd zijn. Wij zouden er ook niet tegen bestand zijn, omdat wij niet
van jongs af aan daaraan gewend zijn. En de Heer zal zoiets beslist ook niet
van ons verlangen; maar als Vader van alle mensen verlangt Hij dat wij in ons
hart geen mens, zelfs niet de grootste zondaar, zullen verachten, maar alles in
het werk zullen stellen om zijn ziel te redden! En ik geloof dat wij op die
manier juist zullen handelen voor God en alle mensen."
[9] IK zeg:
"Ja, zo is het goed! De ware deemoed en de ware naastenliefde wonen in
waarheid in jullie hart - en niet in de uiterlijke schijn zoals bij de
Farizeeën!
[10] Wie zich
zonder noodzaak mengt tussen de zemelen en de draf, moet het zich uiteindelijk
laten welgevallen om door de zwijnen opgevreten te worden!
[11] Zo
verlangt de ware deemoed ook niet dat jullie de parels van Mijn leer juist voor
de zwijnen moeten werpen. Want er zijn mensen die erger zijn dan zwijnen, en
voor hen deugt Mijn leer niet; dit soort mensen kunnen jullie heel terecht
eerst gebruiken voor het schoonmaken van poelen en riolen, alvorens hen met
Mijn woord en Mijn naam bekend te maken!
[12] Maar kijk
dan niet bijvoorbeeld naar kleding of naar uiterlijke waardigheidmaar alleen
naar hoe een mens zijn hart en gemoed laat spreken! Gedraagt hij zich edel,
zachtmoedig en geduldig, verkondig hem dan het evangelie en zeg: 'Vrede zij met
u in de naam des Heren en met alle mensen op aarde die van goede wil zijn!'
Zijn wil en hart van de op deze wijze vooraf gezegende mens werkelijk goed, dan
zal de zegenrijke vrede in hem blijven en het aan hem verkondigde evangelie zal
heel snel de mooiste hemelse vruchten gaan dragen. En op jullie menselijke
manier geloof en vertrouw Ik nu Zelf dat jullie allen nu helemaal weten wat
ware deemoed is!
[13] En laten
wij, omdat de spijzen zich reeds overvloedig op tafel bevinden nu allen naar
hartelust opgewekt eten en drinken, want nu Ik als een ware bruidegom van
jullie zielen temidden van jullie zit, mogen jullie toch wel erg opgewekt en
blij van zin dit goed toebereide maal samen met Mij gebruiken! Zodra Ik
binnenkort echter niet zoals nu in jullie midden zal zijn, kunnen jullie altijd
nog met minder zin en opgewektheid aan de eettafel zitten!"
87 Cornelius en Zorel spreken samen over wonderen
[I] Allen
tasten nu toe en eten er flink en vrolijk op los; vooral Raphaël trok weer
sterk de aandacht door een aantal grote vissen te nemen en deze wonderlijk snel
te verteren, wat Zorel en Zinka nogal opviel; vooral Zorel, die nog helemaal
niet wist wie de jongeman was. Hij vroeg daarom aan Cyrenius hoe het mogelijk
was dat die jongen zo verschrikkelijk gulzig de grootste vissen kon opeten,
terwijl hij er toch helemaal met als een veelvraat uitzag.
[2] Daarop
antwoordt CYRENIUS hem: "Die jongen is een wonderbaarlijk wezen; hij is
mens en geest tegelijk, in hem leven een kracht en een macht waarvan jij nog
nooit gedroomd hebt. Mijn broeder Cornelius, die naast je zit, kan dat
beamen!"
[3] Daarop
vraagt Zorel aan Cornelius, wat er dan voor bijzonders met de jongen aan de
hand is.
[4] CORNELIUS
zegt: "Kijk, beste Zorel, het is zoals mijn broeder het je al gezegd
heeft; meer kan ik je over zijn wonderbaarlijke wezen niet vertellen om de
eenvoudige reden dat ik het, heel eerlijk gezegd, werkelijk zelf niet begrijp.
Hij moet dezelfde engel zijn die volgens de Joodse mythe eertijds een zekere
Jonge Tobias reeds als gids heeft gediend. Daar was ik beslist niet bij om je
in deze zaak als levende getuige te kunnen dienen, maar ik geloof dat het zo
was, -en waarom zou men zoiets niet geloven?!
[5] Hier
gebeuren opnieuw zulke wonderlijke zaken die onze latere nakomelingen moeilijk
zullen geloven, -en toch zijn ze voor onze ogen en oren waar omdat wij ze zien
en horen! Er gebeurt nu zoveel goddelijk wonderbaarlijks dat men uiteindelijk
wel alles moet geloven wat er ook maar in de Schriften en boeken van de Joden
aan wonderbaarlijks wordt verteld. Want als je hier gewoonweg met wonderen
overladen wordt, waarom dan niet ook in die oude tijden, -en zo kan onze grote
eter heel goed enige honderdenjaren geleden een vrome, Jonge Tobias als gids
hebben gediend! Wat mij betreft geloof ik dat alles nu rotsvast en ik ben van mening
dat jij daar ook geen moeite mee zult hebben!"
[6} ZOREL
zegt: "Ik al helemaal niet; want al het wonderbaarlijke is iets bijzonders
en heeft met de verschijnselen op het gebied van het natuurlijke niets gemeen.
Het treedt de bekende wetten van de natuur met voeten en is op zichzelf de
verwezenlijking van de fantasie van een met veel wijsheid begaafde dichter.
Want wat een fantasierijk mens maar kan bedenken, wordt op het gebied van het
wonderbaarlijke gerealiseerd!
[7] Een God moet immers alles mogelijk zijn, omdat het
bestaan van een wereld en van de sterrenhemel daar doorlopend van getuigt! Want
als wij het scheppen van een wereld zouden zien zou ons dat toch wel
buitengewoon wonderbaarlijk voorkomen! Maar is er eenmaal een wereld geschapen
en voorzien van de betreffende bestaanswetten en bevolkt met wezens die
onderworpen zijn aan dezelfde bestaanswetten, dan kan zij degenen die haar
bewonen natuurlijk niet meer zo erg wonderbaarlijk voorkomen! ...
[8] Maar als, zoals in dit buitengewone geval, op diezelfde
wonderbaarlijk geschapen wereld de Schepper van die wereld komt, dan moet de
bevolking zich beslist opnieuw buitengewoon gaan verbazen zodra de oude
Almachtige voor hun ogen dingen gaat doen die zeker alleen Hem en verder zonder
Zijn wil niemand in de gehele oneindigheid mogelijk kunnen zijn. ..
[9] Daarmee
wil ik echter helemaal niet beweren dat de een of andere geestelijk volmaakte
mens ook niet in staat zal zijn wonderbaarlijke dingen te doen; misschien zal
hij als geheel volmaakte, reine geest zelfs ook een kleine wereld kunnen
scheppen, -maar zonder medewerking van de goddelijke wil zeker eeuwig niet!
Zo'n geest zal ook beslist heel wijs kunnen spreken en onderwijzen, maar zonder
de goddelijke geest in zijn borst ook eeuwig niet!
[10] Ik kan mij
nog zo vaag herinneren uit de Joodse geschiedenis dat er eens een ezel tegen
een profeet Bileam wijze woorden gesproken moet hebben. Ja, in de heeloude tijd
moeten zelfs de wilde en verscheurende dieren de verharde mensen lessen hebben
gegeven! Om uw woorden te gebruiken: wij waren er niet bij, maar het kan
ondanks dat toch altijd waarheid bevatten. Maar die dieren werden op dat moment
beslist door Gods geest gegrepen en moeten Hem als werktuig dienen! En niet
veel anders en beter zal het er met de wijsheid van de wijste mensen en geesten
voorstaan; het eigenlijke, grote verschil zal slechts hierin bestaan dat deze
wijs blijven en steeds wijzer worden!
[11] Zo denk
ik erover! Ik wil dit natuurlijk niet als een onomstotelijke, zekere waarheid
geponeerd hebben, -want ik heb met mijn verstandelijke overwegingen al eenmaal
het loodje gelegd en zou zo' n sprong op leven en dood met graag nog een keer
meemaken; maar alleen als men op verstandige wijze ergens over spreekt, kan men
zonder enig bewijs toch wel verschillende meningen tegenover elkaar stellen en
er tenslotte achter komen of het waarheld bevat en hoeveel!"
[12] CORNELIUS zegt: "Vriend, je praat alsof het geschreven staat,
en jouw bescheiden mening bevat zeker ook enige waarheid, maar ik heb nu nog een
mening voor jou en die bestaat daarin, dat je nu je vis moet eten en er met zo
erg op moet letten hoe de hemelse jongen de ene vis na de andere eet en nog
steeds een eetlust vertoont waaraan je gemakkelijk kunt zien dat hij in staat
zou zijn nog tien van zulke vissen zonder enige moeite naar binnen te werken!
Eet jij nu ook en Iaat zien dat ook jij minstens één vis aan kunt en een beker
goede, zeg maar beste wijn!"
[13] Na deze
woorden eet en drinkt onze Zorel nu in alle rust funk door en bekommert zich niet
meer zo erg om alles wat er om ons heen gebeurt.
88 Verschillende meningen over het wezen van de Heer
[1] De wijn
begon echter aan de tafels de tongen los te maken en de gesprekken werden
daardoor al levendiger en levendiger. Er ontstonden zelfs verschillende
meningen over Mij en men zou kunnen stellen, dat hier bij het avondmaal een
eerste scheuring in de kerk plaats vond. Sommigen beweerden dat Ik direct het
allerhoogste, goddelijke wezen was, anderen zeiden echter dat Ik dat niet
direct was, maar indirect. Weer anderen zeiden dat Ik eigenlijk slechts naar
afkomst een zoon van David was en voorbestemd was tot messias van het rijk van
David en daarom met de wonderkracht van David en de wijsheid van Salomo was
toegerust. Nog anderen meenden dat Ik als een van de hoogste engelen uit de
hemelen nu pro forma lichamelijk op aarde was en nog een adjudant uit de
hemelen bij Mij had.
[2] Een deel,
waarbij zich zelfs een aantal van Mijn apostelen aansloot, hield Mij voor de
Zoon van de Allerhoogste. Ik zou weliswaar dezelfde eigenschappen hebben als
Mijn Vader, maar toch een geheel andere persoonlijkheid zijn en zo zou ook de
vaak genoemde geest van God tenslotte zelfs een derde persoonlijkheid kunnen
zijn, die het in bepaalde gevallen geheel voor het zeggen had!
[3] Met deze
mening waren het er echter maar heel weinigen eens. Enigen vroegen aan Petrus,
wat zijn mening dan was.
[4] Maar
PETRUS zei: "Hij, de Heer Zelf, heeft ons toen wij in deze streek
rondtrokken, gevraagd wat de mensen van Hem dachten wie Hij was, en tenslotte
wat wij zelf van Hem dachten. Toen werd er ook het een en ander beweerd en toen
het mij tenslotte gevraagd werd, zei ik ook ronduit, zoals ik het in mijn hart
voelde: 'U bent de Zoon van de Allerhoogste!' En Hij stemde helemaal in met dat
getuigenis van mij en noemde mij zelfs een rots van geloof waarop Hij Zijn kerk
zou bouwen, die niet meer door de poorten der hel overwonnen zou worden.
Daarmee werd dus mijn toen uitgesproken mening door Hem Zelf goedgekeurd en
bevestigd en dus doe ik er niet verkeerd aan als ik als een rots daaraan
vasthoud!"
[5] Maar
JOHANNES had toch belangrijke bezwaren tegen deze opvatting van Petrus en zei:
"In Hem woont Gods volheid in lichamelijke vorm! Als de zoon, die echter
geen andere persoonlijkheid is en kan zijn, zie ik Zijn lichaam slechts in
zoverre het een middel tot het doel is; maar als geheel is Hij evenwel identiek
met de in alle volheid in Hem wonende Godheid!
[6] Of is mijn
lichaam soms een andere persoonlijkheid dan mijn ziel? Zijn zij samen niet een
mens, hoewel mijn ziel in de aanvang van mijn bestaan zich eerst dit lichaam
moest vormen en men gevoegelijk zou kunnen zeggen: De ziel heeft een tweede,
lichamelijke mens over zich heengetrokken en zodoende een tweede
persoonlijkheid om zich heen gevormd? Men kan wel zeggen dat het lichaam een
zoon is, of iets dat door de ziel gevormd is, maar daarom vormt het daarmee, of
zelfs alléén, geen tweede persoonlijkheid! En nog minder kan men dat van de
geest in de ziel zeggen; want wat zou dan een ziel zonder de goddelijke geest
in haar zijn? Zij wordt toch pas een volledig mens, als zij geheel doordrongen
is van de geest! Dan zijn immers geest, ziel en lichaam volkomen één en
dezelfde persoonlijkheid!
[7] Bovendien
staat er geschreven: 'God schiep de mensen geheel naar Zijn evenbeeld.' Maar
als de mens als volkomen evenbeeld van God, met zijn geest, zijn ziel en zijn
lichaam slechts één mens is en geen drie, dan zal toch zeker God als de
volmaakte Oergeest omgeven met een eveneens volmaakte ziel en nu ook voor onze
ogen zichtbaar met een lichaam, ook slechts één God en eeuwig nooit een
drievoudig God, eventueel zelfs nog in drie afzonderlijke personen, zijn! -Dat
is mijn mening, die ik eeuwig behoud zonder daardoor een rots in het geloof te
willen zijn!"
[8] Dan zeggen
ALLEN aan Mijn tafel: "Johannes heeft juist gesproken!"
[9] Om die
reden wil PETRUS zijn woorden echter rechtzetten en zegt: "Ja, zo bedoel
ik het toch ook; alleen ben ik niet welbespraakt genoeg om mijn innerlijk
begrip zo snel onder woorden te brengen, hoewel deze zaak altijd wat moeilijk
te begrijpen zal zijn!
[10] JOHANNES
zegt: "Moeilijk en ook weer niet moeilijk! Op jouw manier zal wel nooit
een mens op deze aarde het begrijpen, -op mijn manier, denk ik, zal dat heel
gemakkelijk gaan! De Heer alleen moet nu maar tussen ons beiden de juiste
scheidsrechter zijn!"
[11] IK zeg:
"Het geloof kan veel, maar de liefde kan alles! Jij, Simon Juda, bent wel
een rots in het geloof; maar Johannes is een zuivere diamant in de liefde, en
daarom gaat zijn inzicht ook dieper dan bij iemand anders van jullie. Hij is
daarom ook Mijn eigenlijke lievelingsschrijver; hij zal veel over Mij te
schrijven krijgen wat jullie allen nog een raadsel zal zijn! Want in zo'n
liefde is ruimte voor veel dingen, het geloof beperkt zich echter alleen maar
tot iets bepaalds, omdat er staat: 'Tot hiertoe en dan niet meer verder! '
Houden jullie je maar aan de uitspraak van Mijn lieveling; want hij zal Mij
volmaakt aan de wereld overbrengen!"
[12] Daarop
wordt Petrus een beetje verlegen en diep in z'n binnenste op Johannes steeds
wat jaloers. Dat is ook de reden waarom Petrus zich na Mijn opstanding, toen Ik
hem zei dat hij Mij volgen moest en Mijn lammeren moest weiden, ergerde, omdat
Johannes Mij zonder dat Ik dat vroeg ook volgde, waarom Ik Petrus toen, zoals
bekend, terecht wees en waarbij Ik Johannes ook volledige onsterfelijkheid
beloofde, - waardoor de sage onder het volk ontstond dat deze leerling nooit,
zelfs niet lichamelijk, zou sterven.
[13] En Petrus
vroeg Johannes, hoe het kwam dat hij steeds een veel dieper inzicht en besef
aan de dag legde dan hij, Petrus dus.
[14] Maar
JOHANNES zei: "Kijk, ik woon niet in jouw hart en jij niet in het mijne en
ik heb er geen maatstaf voor om vast te kunnen stellen om welke reden mijn mening
zuiverder en beter is! Maar omdat de Heer Zelf ons nu hardop gewezen heeft op
het verschil tussen geloof en liefde, moet je dat als antwoord op je vraag
aanvaarden! Want alleen de Heer kan nieren en harten onderzoeken en dus zal Hij
ook wel haarfijn weten wat voor verschil er bestaat tussen onze harten."
[15] Met dit
antwoord was Petrus voorlopig ook tevreden en hij vroeg niet verder. De
maaltijd was nu echter ook ten einde en wij stonden op en gingen allen de berg
op.
89 De lichtgevende steen van de Nijlbron
[I] Toen wij
allen geleidelijk aan op de ons reeds bekende berg aankwamen en onze plaatsen
innamen, kwam de oude Marcus met zijn vrouwen zijn kinderen naar Mij toe en
smeekte Mij of Ik toch ook nog de volgende dag bij hem zou willen blijven, omdat
het hem te veel aan zijn hart zou gaan als Ik hem reeds voor zonsopgang zou
verlaten.
[2] IK zei:
“Maak je daar geen zorgen over! Ik kan gaan wanneer Ik wil, de tijd dwingt Mij
niet, want Ik ben ook Heer van de tijd en van alle tijden! Mij zal de tijd
nooit boven het hoofd groeien. Er zijn echter nog veel plaatsen die Ik moet
bezoeken en zal bezoeken; maar daar, waar Ik een ware, levende liefde heb
gevonden, komt het er bij Mij niet zo precies op een dag en op een uur op
aan."
[3] MARCUS
zegt met tranen in zijn ogen: "O Heer en Vader, U zij eeuwig dank voor
deze overgrote genade! Uw wil, die alleen heilig is, geschiede! Maar Heer, de
nacht is erg donker omdat de hemel zwaar bewolkt is, moet ik soms fakkels hier
boven laten brengen?';
[4] IK zeg:
"Dat hoeft niet, wij zullen ons zelf wellicht bezorgen!"
[5] Daarop
roep IK Raphaël en zeg tegen hem: "In het centrum van Afrika, daar waar de
hoge Komrahaibergen staan en de belangrijkste bron van de Nijl uit een rots
ontspringt, zul je op tien manshoogten onder de losse stenen een steen ter
grootte van een mensenhoofd vinden. Breng die hier bij Mij, hij zal deze nacht
voldoende voor ons verlichten! Maar als je hem hier gebracht hebt, leg hem. dan
op die kale boomstam, opdat zijn licht ver zal schijnen en de omgeving
verlicht! Dat Ik nu echter met je gesproken heb als met een mens, gebeurde
slechts terwille van de mensen opdat zij zullen weten wat er moet gebeuren en
Mijn macht erkennen door jouw uitvoering van Mijn wil."
[6] Daarop
verdween Raphaël, maar was echter meteen als een vliegende, lichtende meteoor
weer bij ons terug met de als een zon stralende steen.
[7] Nog voor
Raphaël echter de steen op de aangeduide holle en kale boomstam legde, vroegen
verscheidenen de steen van dichtbij te mogen zien.
[8] Maar toen
Raphaël hem heel dichtbij bracht, was zijn licht zo sterk dat niemand hem kon
zien. Hij gaf haast net zoveel licht als de zon op aarde tijdens een zeer korte
winterdag, dat wil zeggen die indruk maakte het op de menselijke, lichamelijke
ogen. Er bleef Raphaël dus niets anders over dan de lichtsteen meteen op de
plaats van bestemming te leggen. Vanaf die plaats verlichtte zijn intense licht
de omgeving zo sterk, dat men tot in de verre omtrek alles nog heel goed kon
waarnemen.
[9] Dat zowel
Zinka met zijn mensen, als heel in het bijzonder Zorel, van pure verbazing
nauwelijks durfden adem te halen, is gemakkelijk te begrijpen. Zorel spande
zich in om er iets heel verstandigs over te zeggen. Hij kon echter geen woord
uitbrengen omdat naar zijn begrippen, die nog erg mathematisch stereotiep
waren, het verschijnsel van het snelle halen van de steen en het geweldige
licht daarvan, logische onmogelijkheden waren, waar zijn ervaringen en zijn
kennis machteloos tegenover stonden. Meerdere malen was hij met zijn slavinnen
naar Egypte gegaan en eenmaal was hij een paar dagreizen voorbij de watervallen
geweest. De afstand tot de Achter-Egyptische gebieden was hem daarom niet
geheel onbekend, omdat hij met goede kamelen voor die reis tot aan de
watervallen altijd vijf tot zes weken nodig had.
[10] Volgens
zijn berekening zou een orkaan deze afstand in drie dagen en een pijl deze reis
in een halve dag kunnen afleggen. - Welke snelheid moet de jongen dan gehad
hebben om een zeker driemaal zo lange afstand in een paar ogenblikken af te
leggen! Als de jongen een geest is, -hoe kon hij dan iets stoffelijks dragen en
hoe was het mogelijk om materie, zelfs van de hardste soort, te beschermen
tegen de vernietigende weerstand van de lucht?! Volgens de natuurwetten kan dat
niet! Daar komt dan het licht, dat totaal geen warmte geeft en waarvan de
intensiteit op zonlicht lijkt, nog bij; dat bestaat ook niet! Dat is nog nooit
door iemand ontdekt behalve bij rottend hout, waarvan het licht echter
eigenlijk maar zo'n mat schijnsel is dat het in de nacht, ook bij de grootste
intensiteit maar nauwelijks het lichten van de glimwormen evenaart!
[11] Een
tijdlang gingen die gedachten door het hoofd van ZOREL en vervolgens zei hij
tegen Cornelius en Zinka: "Dit is naar mijn mening toch wel een echt
wonder, want zoiets heeft tot op heden nog nooit op aarde plaatsgevonden! Wat
mag dat toch wel voor een steensoort zijn? Van het begin der tijden tot op
heden is zo'n steen nog nooit ontdekt! Hoeveel waarde zou zo'n steen voor een
keizer of een koning hebben, vooropgesteld dat het licht ervan mettertijd niet
minder wordt! Want langs de uitgestrekte kusten van Afrika tot zeer ver achter
de Herculeszuilen, tot in de streken waar de uitlopers van het hoge
Atlasgebergte de Atlantische oceaan begroeten, ziet men in de nazomer eveneens
hier en daar witte en in de nacht op bepaalde uren zeer sterk lichtgevende
stenen; maar ze geven niet lang licht en als men zo'n steen in een droog
vertrek laat brengen, houdt het licht geven weldra op en daardoor heeft de
steen geen waarde meer. Maar met deze steen schijnt echter iets heel
merkwaardigs aan de hand te zijn! Die zal zijn licht beslist nooit verliezen en
moet daarom onnoemelijk veel waarde hebben!"
[12] CORNELIUS
zegt: "Niet alleen vanwege het licht, maar veeleer vanwege Degene die hem
hier liet komen! Maar laten we daar nu over ophouden! Morgen zullen we hem bij
daglicht wel gemakkelijker kunnen bekijken en beoordelen dan nu; want dan
zullen onze ogen door het zonlicht minder gevoelig zijn dan juist vandaag, dat
wil zeggen nu in deze donkere nacht, waarin de wolken eruit zien alsof zij een
behoorlijke landregen voorspellen. Laat we nu echter stil zijn, want de Heer
zal een aanvang maken met wat Hij ons beneden aan tafel heeft beloofd!"
[13] Daar
neemt Zorel genoegen mee en hij is nu helemaal oog en oor.
[14] Maar dan
komt OURAN naar Mij toe en zegt: "Heer, wat zal er morgen met de steen
gebeuren, en zal hij wel steeds licht blijven geven?"
[15] IK zeg:.
"Met deze vraag heb je eigenlijk de wens te kennen gegeven dat je hem voor
jouw kronen zou willen bezitten! Maar dat gaat niet; want vanwege het bezit van
deze steen zouden er grote en rampzalige oorlogen kunnen uitbreken. Daarom zal
Mijn engel hem morgen weer op de plaats terugzetten waar hij hem vandaan gehaald
heeft en dat maakt dan aan alle strijd voorgoed een eind."
[16] Met dit
antwoord is Ouran geheel tevredengesteld en hij gaat weer naar zijn plaats
terug.
[17] Maar
CYRENIUS zegt toch: "Heer! Als geschenk aan de keizer zou deze lichtsteen
beslist een overweldigende indruk maken."
[18] IK zeg:
"Dat ongetwijfeld, maar hij zou tenslotte vanwege zijn te grote waarde ook
daar zijn licht lenen voor oorlogen, en dat zou heel erg zijn! Enige korreltjes
ervan kun je wel krijgen, -maar de hele steen zeker niet!"
[19] CYRENIUS
zegt: "Maar hoe en op welke wijze bezit deze steen dan deze lichtgevende
kracht? Hoe heet hij eigenlijk?"
[20] IK zeg: "Deze stenen horen eigenlijk niet op deze aarde, maar horen alleen in de grote zonnewereld.thuis. Wel, in de grote zonnewereld vinden van tijd tot tijd reusachtige uitbarstingen plaats, met een kracht die voor jullie begrippen onmetelijk is, waardoor vrij vaak zulke stenen met zeer grote kracht in de wijde scheppingsruimte naar buiten worden geslingerd.