Het grote Johannes evangelie

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

 

Jakob Lorber

 

Deel 4

 

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

 


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 

 


 

Inhoud

 

 

hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd  De plaatsen van handeling worden vetgedrukt aangegeven.

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi ( vervolg)

 

1 De ware wijsheid en het levende eerbetoon aan God.

2 Het lot van de plaatsen van Palestina.

3 De Heer en de negen verdronken mensen.

4 Voorbereidingen voor de opwekking.

5 De twijfel van Cornelius.

6 De hebzucht van Judas.

7 De ontrouwe dienaar van Helena.

8 Uiterlijke rust en innerlijke activiteit.

9 De spionnen van Herodes.

10 Zinka's verdediging en zijn verslag van Johannes de doper.

11 Het vriendelijke antwoord van Cyrenius.

12 De gevangenneming van Johannes de doper.

13 De moordaanslag op Johannes de doper.

14 De opdracht van Herodes.

15 De raadselachtige Romeinse volmacht.

16 De vervalste volmacht van Herodes.

17 De politiek van de tempelpriesters.

18 De leer van de Galilese profeet.

19 Zinka’s opvatting over de leer van Jezus.

20 Zinka en het voedselwonder.

21 Het wezen van de dorst naar kennis.

22 Het gezang van Raphaël.

23 Omgang met God door het innerlijke woord.

24 De verzorging van het hart.

25 Zinka vraagt verder.

26 De opwekking van de twee verdronken meisjes.

27 De levensgeschiedenis van de beide meisjes.

28 Cyrenius herkent zijn dochters.

29 De bescheiden Zinka.

30 Praten en doen.

31 Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa.

32 Een gebeurtenis uit Jezus' jongelingsjaren.

33 De belofte van Cyrenius.

34 De wet van "gij moet" en "gij zult".

35 Verschillen tussen de zielen op aarde.

36 Zielsziekten en hun behandeling.

37 Herstellingsoorden van zielszieken, en de zieleartsen.

38 Ware gerechtigheid.

39 De eeuwige grondwet van de naastenliefde.

40 Het toepassen van de magnetische slaap.

41 Lichamelijke en geestelijke reinheid. Genezing op afstand.

42 Aankondiging van een voorbeeld van de magnetische slaap.

43 Zorel vraagt om schadevergoeding.

44 Het eigendomsbegrip van Zorel.

45 De waarheid over Zorel.

46 Zorel vraagt om vrije aftocht.

47 De voorbereiding tot de magnetische slaap.

48 Zorel komt tot zelfkennis.

49 De reiniging van de slapende ziel.

50 De bekleding van de gereinigde ziel.

51 Het etherische lichaam van de ziel en haar zintuig.

52 Zorels ziel op de weg van de zelfverloochening.

53 Zorel in het paradijs.

54 De verhouding tussen lichaam, ziel en geest.

55 Zorels blik in de schepping.

56 Het wezen van de mens en zijn creatieve roeping.

57 De ontwikkelingsgang van de natuur.

58 Oordeel niet!

59 Zorels materialistische geloof.

60 Zorels kritiek op moraal en opvoeding.

61 Materialistische dwalingen.

62 Over de terechte bescherming van eigendom.

63 Zorels afkomst en verwantschap.

64 Zorels verleden als slavenhandelaar.

65 Zorels verontschuldigingen.

66 Zorels ontuchtige misdaden.

67 Cyrenius' verontwaardiging over Zorels misdaden.

68 Zorels verontschuldigingen.

69 Zorel als moordenaar van zijn moeder.

70 Zorel rechtvaardigt zijn karakter.

71 Cyrenius' verwondering over Zorels scherpzinnigheid.

72 Johannes geeft Zorel advies zijn leven te beteren.

73 De zucht naar kennis en de zucht naar genot.

74 Het wezen van God en Zijn menswording.

75 Cyrenius ontfermt zich over Zorel.

76 Het geheim van het innerlijke geestesleven.

77 Zorels besluit om zich te verbeteren.

78 De weg naar het eeuwige leven.

79 Over armoede en naastenliefde.

80 De lichamelijke lust.

81 Over het echte geven, dat God welgevallig is.

82 Deemoed en hoogmoed.

83 Opvoeding tot deemoed.

84 Zorels goede voornemens.

85 Zorel wordt onder de hoede gesteld van Cornelius.

86 Overdreven en ware deemoed.

87 Cornelius en Zorel spreken samen.

88 Verschillende meningen over het wezen van de Heer.

89 De lichtgevende steen van de Nijlbron.

90 Ziel en lichaam.

91 Verdere ontwikkeling van zielen in het hiernamaals.

92 De leiding in het hiernamaals.

93 De ontwikkeling van de ziel op aarde en aan gene zijde.

94 De ontwikkeling van het ziele-leven.

95 Het doel van het dienen.

96 Inzage in de scheppingsgeheimen.

97 Het juiste beoefenen van de naastenliefde.

98 Het geven van geldelijke hulp.

99 Over het ware en het verkeerde dienen.

100 De leer van Mozes en de leer van de Heer.

101 Het onkruid tussen de tarwe.

102 Gedachten en hun verwezenlijking.

103 De ontwikkeling van de materie.

104 De zelfzucht als oorsprong van de materie.

105 Het ontstaan van de zonnestelsels.

106 Betekenis en ontstaan van de aarde.

107 Het ontstaan van de maan.

108 Het erfelijk kwaad van de eigenliefde­

109 Verlossing, wedergeboorte en openbaring.

110 De doop. De drie-eenheid in God en mens.

111 Over de voedingsvoorschriften van Mozes.

112 Voorspelling van de huidige openbaringen.

113 De roeping tot het innerlijke woord.

114 Een blik in de wereld van de natuurgeesten.

115 Jarah en de natuurgeesten.

116 Het wezen, en doen en laten van de natuurgeesten.

117 Een kluwen zielestof.

118 Het wezen van de zuurstof.

119 Raphaël toont het scheppen van organische wezens.

120 De verwekking bij het dier en bij de mens.

121 Waarom de Heer deze onthullingen doet.

122 De Heer legt het innerlijk van Judas bloot.

123 De terechtwijzing van Judas.

124 Over het opvoeden van kinderen.

125 Over het leven van Judas Iskariot.

126 De gevolgen van een verkeerde opvoeding.

127 De vrees voor de dood.

128 Het door de dood scheiden van ziel en lichaam.

129 Het scheidingsproces van de ziel van het lichaam.

130 Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars.

131 Kritiek op de Romeinse straffen.

132 Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars.

133 De vorming van de zielen van de roofmoordenaars.

134 Mathaël’s belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus.

135 De rabbi probeert de oude Lazarus weer tot leven te brengen.

136 De geest van Lazarus getuigt over de Messias.

137 De rabbi houdt zich niet aan zijn woord.

138 Het levensverhaal van de oude Lazarus.

139 Verklaring van de verschijnselen bij Lazarus' dood.

140 Over het stellen van dwaze vragen.

141 Gods 'toorn'.

142 Gods 'toorn' bij Adam en Eva.

143 De zondvloed.

144 Het ontstaan van rampen.

145 De invloed van het kwade op het goede.

146 Het wonderbare heelkruid.

147 De oorzaak van warmte en koude.

148 De dodelijke val van de nieuwsgierige jongen.

149 De zelfmoord van de door de tempel vervloekte Esseen.

150 De zieletoestand van de twee verongelukten in het hiernamaals.

151 Uitleg over de ziel in het hiernamaals.

152 Verschillende soorten van zelfmoord.

153 Over de steen der wijzen.

154 De weduwe en haar giftige sfeer.

155 Slangengif als geneesmiddel.

156 De dood van de weduwe en haar dochter.

157 Ontwikkeling van de zielsvormen van de twee gestorven vrouwen.

158 Het gif in mineralen, planten, dieren en mensen.

159 De giftige aard van de weduwe en haar dochter.

160 Cyrenius' twijfels over de aardse orde van zielsontwikkeling.

161 Cyrenius bekritiseert Mozes' scheppingsgeschiedenis.

162 De schepping van Adam en Eva.

163 De viervoudige betekenis van de mozaïsche scheppingsgeschiedenis.

164 De sleutel tot geestelijke geschriften.

165 De echte leraren van het evangelie.

166 Een heerlijke dageraad.

167 Over het vasten.

168 Simon over het moraliseren uit eigenliefde.

169 Over het Hooglied van Salomo.

170 De sleutel tot het begrijpen van het Hooglied.

171 Simon legt enige verzen van het Hooglied uit.

172 Gabi bekent zijn domheid en ijdelheid.

173 Gabi's beginselen als Farizeeër.

174 Simons mening over de Heer.

175 Simons gedachte over de Heer als mens van het mannelijk geslacht.

176 De eenwording van de mens met God.

177 Over doel en wezen van de zinnelijkheid.

178 Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen.

179 Het volk van Abessinië en Subiet.

180 De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan.

181 De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs.

182 Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis.

183 De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren.

184 De zegen van de oerkultuur bij de eenvoudige mens.

185 Het verblijf van de Nubiërs in Egypte.

186 Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft.

187 De Nubiërs herkennen de Heer.

188 Overdreven deemoed.

189 Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië.

190 De schat van Oubratouvishar.

191 De nagereisde zwarten.

192 Over het wezenlijke van Isis en Osiris.

193 De grote rotstempel Jabu Simbil.

194 Oubratouvishar en Jezus.

195 De twijfel van de zwarten aan de goddelijkheid van de Heer.

196 Oubratouvishar probeert zijn mensen van Jezus' goddelijkheid te overtui­gen.

197 Geestelijke voor­ en nadelen van de zwarten.

198 De verschillen in klimaten en rassen op aarde.

199 Over langzaam en snel begrip van de waarheidsleer.

200 Raphaël overtuigt de zwarten van de goddelijkheid van de Heer.

201 Schenking van de schatten aan Cyrenius.

202 De oorsprong van de Jabusimbil-tempel, de sfinx en de zuilen van Memnon.

203 De zeven reuzen en de sarcofagen.

204 De sterrenbeelden op de vierde parel.

205 De indeling van de tijd op de vijfde parel.

206 De piramiden, de obelisken en de sfinx.

207 De sterrenbeelden van de zevende parel.

       Het verval van de Egyptische cultuur.

208 Verschillende zeden.

209 De ontwikkeling van het verstand en het gemoed.

210 Over de onbedorven oertoestand van de mens.

211 De macht van de Moren over het water.

212 De macht van de Moren over de dieren.

213 De macht van de Moren over planten en elementen.

214 De zelfkennis van de mens.

215 De uitstralende sferen van mens en zon.

216 Over de invloed van de mens op huisdieren.

217 De voordelen van de juiste opvoeding van de ziel.

218 De macht van de volmaakte ziel.

219 De werking van het zonlicht. Het menselijk oog.

220 Over de wedergeboorte en de juiste opvoeding.

221 Goed begrip en gedachten lezen.

222 De betekenis van de uitstralende levenssfeer.

223 De kracht van een mens, die volmaakt is in de liefde.

224 Honger naar geestelijk voedsel.

225 De wonderkracht van de wedergeborenen.

226 De verhouding tussen ziel en geest.

227 Hersenen en ziel.

228 De juiste vorming van de hersenen.

229 Cyrenius vraagt om uitleg van de werking van de hersenen.

230 De gevolgen van de onkuisheid.

231 De zegen van een verwekking volgens de gestelde orde.

232 De bouw van de menselijke hersenen.

233 De samenhang van de hersenen in voor­ en achterhoofd.

234 De verbinding van de zintuigen met de hersenen.

235 Het onbedorven en het bedorven brein.

236 Het ongeluk van de wereldse geleerde in het hiernamaals.

237 Welke gevolgen het heeft wanneer hersenen geen geestelijk licht hebben.

238 Ontwikkelingsmoeilijkheden van een wereldse ziel aan gene zijde.

239 De invloed op de hersenen van een verkeerde opvoeding.

240 De hersenen van een wereldse geleerde.

241 De vraag naar de oorsprong van de zonde.

242 Schijnbare onrechtvaardigheden bij het leiden van zielen hier en aan gene           zijde.

243 De noodzakelijkheid van aardse beproevingen.

244 De mens bepaalt zelf zijn lot.

245 De zelfstandige ontwikkeling van een mensenziel.

246 Waarom de vrije mensenziel zelfstandig haar volmaaktheid moet bereiken.

247 Over de bezetenheid. De langzame uitbreiding van het evangelie.

248 Op het juiste moment wonderen doen.

249 Tekenen voor de uitbreiding van de leer van de Heer.

250 Moeilijkheden bij het verbreiden van de zuivere leer.

251 Het zwaard als tuchtigingsmiddel bij ongelovige volken.

252 De 'Vader' en de 'Zoon' in Jezus.

253 De verschijnselen bij de doop van de Heer.

254 De grootte van de schepping.

255 De menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde.

256 De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest.

257 De alwetendheid van God.

258 De taal van de dieren.

259 Voorbeelden van de intelligentie van de dieren.

260 Het gesprek met de ezel van Marcus.

261 De groei van de menselijke uitstralende levenssfeer.

262 De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen.

263 De reden van de onthullingen van de Heer.

 

 

De in de tekst tussen ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.

 

 


 

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi ( vervolg)

 

1 De ware wijsheid en het levende eerbetoon aan God

 

[I] Wanneer Ik Mij heb opgericht en allen, die samen met Mij gedurende meer dan drie uur heerlijk hebben gesluimerd, dat ook hebben gedaan, roep Ik meteen de drie bij Mij en vraag hun waarom ook zij zich niet gedurende die drie uur aan de versterkende slaap hebben overgegeven.

[2] MATHAËL antwoordt: "Heer! Verhevene, Allerwijste! Wie kan er nu slapen als hij door Uw woord zo'n overmaat aan energie heeft gekregen! Wij zijn alle drie zo fit alsof wij de gehele nacht heerlijk hebben geslapen! Wij hebben die drie uren zo goed mogelijk in Uw naam besteed, en dank zij Uw welwillende toestemming hebben wij dingen meegemaakt waar waarschijnlijk nog nooit een mens ook maar van gedroomd heeft. Daarvoor danken wij U nu dan ook uit de grond van ons hart. U bent de Heer en overal bent U alleen alles in alles. U alleen zij daarom ook al onze liefde en onze diepste eerbied!"

[3] IK zeg: "Goed, Ik weet wat jullie allemaal besproken en meegemaakt hebben voor de voor jullie daartoe bestemde tijd! Maar nu jullie dat eenmaal hebben beleefd, moet je het voorlopig voor jezelf houden en er ook naderhand geen verkeerd gebruik van maken. De kinderen van deze aarde begrijpen dat niet, omdat zij niet daarvandaan komen waar jullie vandaan komen. Jullie zullen echter nog iets veel belangrijkers meemaken. Dat zal zijn als de Heilige Geest over jullie zal komen die Ik eenmaal uit de hemelen over jullie zal uitstorten. Die zal jullie pas met de gehele waarheid bekend maken! Dat zal de Geest van de liefde zijn, de Vader Zelf, die jullie zal opvoeden en leren opdat jullie allen daar kunnen komen waar Ik zal zijn.

[4] Want waarlijk, Ik zeg jullie: Niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet bij Mij zal brengen! Om bij Mij te komen, moeten jullie allen door de Vader, dus door de eeuwige liefde in God, onderwezen zijn! Jullie allen moeten dus volmaakt zijn zoals de Vader in de hemel volmaakt is! Kennis of ervaring, hoe groot ook, zal jullie daar niet brengen, maar slechts de levende liefde tot God en in gelijke mate tot de naaste! Daarin ligt het grote geheim van de wederge­boorte van jullie geest uit God en in God.

[5] Iedereen zal echter eerst met Mij door de nauwe poort van de volstrekte zelfverloochening moeten gaan, om te worden zoals Ik ben. Ieder moet ophou­den met zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen worden.

[6] God boven alles liefhebben, betekent: Geheel in God op­ en ingaan, -en de naaste liefhebben, betekent eveneens: ingaan in de naaste, omdat men hem anders nooit kan liefhebben. Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, noch degene die men liefheeft.

[7] Als je vanaf een hoge berg naar alle kanten volledig uitzicht wilt hebben, moet je in ieder geval zijn hoogste top beklimmen, want vanaf een lager standpunt zal er steeds een deel van het totale uitzicht onzichtbaar blijven. Zo moet dan ook alles in de liefde worden gedaan en het uiterlijke vanuit het innerlijke voortkomen, opdat haar vruchten aan jullie zichtbaar worden.

[8] Jullie hart is een akker en de daadwerkelijke liefde is de levende zaadkorrel; de behoeftige broeders zijn de mest voor de akker. Wie van jullie veel zaadkor­rels in de goed bemeste akker zal zaaien, zal ook een rijke oogst hebben. Hoe meer armen jullie zullen gebruiken als mest voor de akker, des te krachtiger zal deze mest zijn; en hoe meer goede zaadkorrels jullie zullen zaaien, des te rijker zal de oogst uitvallen. Wie rijkelijk zal zaaien, zal ook rijkelijk oogsten; wie weinig zal zaaien, zal echter ook weinig oogsten.

[9] De hoogste wijsheid is daarin gelegen, dat jullie wijs worden door de vurigste liefde. Alle kennis heeft geen zin zonder de liefde! Doe daarom niet zoveel moeite om veel kennis te vergaren, maar om veelliefde te geven, dan zal de liefde je geven wat geen kennis je ooit kan geven! Het is goed dat jullie drieën die drie uur zo ijverig hebben besteed aan de veelzijdige verrijking van jullie kennis en ervaring, maar als zodanig zou je ziel daar weinig aan hebben. Maar als jullie in het vervolg net zo ijverig je tijd zullen offeren aan de liefde voor je naaste, zal één dag al van groot nut zijn voor jullie zielen!

[10] Wat baat het jullie voor Mij, als jullie haast buiten jezelf zouden raken van verbazing over Mijn macht, grootheid en ondoorgrondelijke heerlijkheid, ter­wijl er voor jullie deur arme broeders en zusters zouden schreien van honger, dorst en kou? Hoe rampzalig en zonder enig nut zou een luidkeels jubel­ en lofgezang ter ere en tot roem van God zijn, als daardoor de ellende van de arme broeder overstemd zou worden! Wat baten alle kostbare en schitterende offers in de tempel, als voor haar deur een arme broeder van honger omkomt?

[11] Daarom moet jullie weetgierigheid vóór alles gericht zijn op de ellende van je arme broeders en zusters; breng hun hulp en troost! Dan zullen jullie in één broeder die je hebt geholpen, meer vinden, dan wanneer je alle sterren zou zijn afgereisd en Mij met engelentongen zou hebben geprezen!

[12] Waarlijk, Ik zeg jullie, alle engelen, alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid kunnen jullie in der eeuwigheid niet geven wat je kunt bereiken als je een broeder die in nood verkeerde, met al je kracht en al je middelen echt hebt geholpen! Niets is hoger en staat Mij nader, dan alleen maar de ware ­daadwerkelijke liefde!

[13] Als je tot God bidt en tijdens het bidden de klacht van je arme broeder niet hoort die tijdens je gebedsuur bij je om hulp is komen vragen, laat dan je nodeloos misbaar vervloekt zijn! Want Mijn eer bestaat uit de liefde - en niet uit holle klanken uitje mond!

[14] Jullie moeten niet zijn zoals Jesaja heeft gesproken: 'Zie, dit volk eert mij met de lippen, maar zijn hart is verre van mij!' Als jullie tot Mij bidden, moet je dat in de geest en geheel waarachtig doen! Want God is een Geest en kan slechts in geest en waarheid aanbeden worden.

[15] Het werkelijke, Mij alleen welgevallige, geestelijke gebed bestaat daarom niet uit het bewegen van de tong, de mond en de lippen, maar alleen in de voortdurende uitoefening van de liefde. Wat baat het je, als je het graf van een profeet met vele ponden goud versierd hebt, maar daarbij de stem van je lijdende broeder hebt genegeerd?! Denk je, dat Mij dat zou bevallen? Dwaas! Je zult door Mij met vertoomde blikken aangezien worden, omdat je terwille van een dode, de stem van een levende hebt genegeerd!"

 

2 Het lot van de plaatsen in Palestina

 

[1] "Kijk, Ik heb er al in voorzien, dat de plaatsen die wij nu bezoeken reeds binnen honderd jaar niet meer zullen bestaan, opdat daarmee in de toekomst geen te grove afgoderij bedreven zal worden!

[2] Mijn Nazareth zal men niet meer vinden, maar wel een ander achter het gebergte, westelijk van hier. Genezareth zal ophouden te bestaan, slechts Tiberias aan deze zijde van de zee zal blijven. Caesarea Philippi, waar we nu zijn, is al verdwenen, maar er zal er een blijven boven het meer, waar de Jordaan vandaan komt, en een in het westen niet ver van de grote zoutzee, in de buurt van Tyrus en Sidon. Van het land Samaria zal slechts het gedeelte van hier in zuidelijke richting tot aan de grote zee blijven bestaan, het kleine deel dat meer naar het oosten ligt, met het echte Sichar en de echte berg Horeb, zal ophouden te bestaan, en de latere nakomelingen zullen het zoeken en niet ver van de grote zee vinden. Maar het zal niet meer zijn dan een naam en een ongenaakbare berg, en geen waarheid. En zo zal het ook gaan met Jeruzalem en nog heel veel plaatsen van het Beloofde land, dat herhaaldelijk in een woestenij veranderd zal worden.

[3] Onthoud dit allemaal goed, want zo zal het gebeuren opdat de mensen niet te veel de stem van hun arme broeders en zusters door het verafgoden van deze plaatsen zullen negeren! Het zal hen allen in verwarring brengen! In het verkeerde Nazareth zullen zij Mijn huis zoeken en het zal hun duizelen, want het echte Nazareth zal al gauw nadat Ik opgevaren zal zijn naar Mijn rijk, van de aardbodem worden verdelgd.

[4] Wie naar het vergankelijke zoekt, zal ook het vergankelijke vinden en daaraan sterven, wie echter het ware Nazareth in het hart zal zoeken zal het in iedere arme broeder vinden, en een waar Bethlehem in iedere arme zuster!

[5] Er zullen tijden komen waarin de mensen van ver hierheen zullen reizen en deze plaatsen zullen zoeken. De namen zullen wel blijven bestaan - maar de plaatsen niet! Ja, de volkeren van Europa zullen oorlog voeren om het bezit van deze.plaatsen en zullen denken en geloven Mij daarmee een goede dienst te bewijzen, maar thuis zullen zij hun vrouwen en kinderen en broeders en zusters laten verkommeren in armoede, nood en ellende!

[6] Als zij dan echter aan gene zijde naar Mij toe zullen komen om het vermeende loon voor hun moeite en opoffering te ontvangen, zal Ik hun laten zien hoe ontzettend dwaas zij gehandeld hebben en wat voor ellende zij met hun onzinnige daden, die Ik hun nooit heb opgedragen, onder de mensen hebben aangericht. Allereerst wel onder hen die direkt aan hun zorgen toevertrouwd waren, zoals de arme, zwakke vrouwen, kinderen en andere hulpbehoevenden van hun huishouding! En hun zal te kennen gegeven worden dat zij niet eerder tot Mijn genadelicht zullen komen dan nadat zij al het door hen aangerichte kwaad geheel in het reine gebracht zullen hebben. Dat zal echter erg moeilijk voor hen zijn, omdat zij daarvoor slechts heel gebrekkige middelen zullen hebben in het schamele schemerlicht van het geestenrijk boven en onder de aarde.

[7] Ik zeg jullie: Terwille van de grote dwaasheid van de mensen zullen deze plaatsen toevertrouwd worden aan een heidens volk. En Ik zal door die heidenen de namaakvolgelingen van Mijn leer in het oosten en westen, in het zuiden en in de noordelijke streken laten kastijden.

[8] Streef er daarom naar, dat dwaasheid en blind bijgeloof niet om zich heen grijpen temidden van Mijn leer van het leven en de ware kennis van God op de enige weg van de daadwerkelijke liefde. Deze liefde zal iedereen het ware licht en het juiste en onbegrensde inzicht geven in alles wat zich in de natuurlijke en geestelijke wereld voordoet! Dat is en blijft eeuwig de alleen ware en effectieve weg naar Mij en Mijn eeuwige rijk.

[9] Ik, de eeuwige Liefde, ben alleen het Licht, de Weg, de Deur en het eeuwige Leven; wie ergens anders Mijn rijk van het licht wil binnendringen is als een dief en een rover, en zal reeds hier, maar nog meer eenmaal daar aan de andere zijde, in de buitenste duisternis uitgestoten worden. -Nu weten jullie wat je moet doen en wat in Mijn ogen terecht is. Handel daarnaar, dan volgen jullie de juiste weg!

[10] Laten we nu naar de negen verdronken mensen gaan. Marcus, laat wijn brengen, want die zullen wij nodig hebben!"

 

3 De Heer en de negen verdronken mensen

 

[1] Daarna gingen wij snel naar de negen verdronken mensen en Ik liet hen met de gezichten naar boven en de hoofden bergopwaarts neerleggen. Toen zij zo waren neergelegd, zei IK tegen Marcus: "Geef elk van hen enige druppels wijn in de mond!" Dat ging gemakkelijk, omdat allen met de mond open lagen. Terwijl dat gedaan werd, zei ik tegen alle aanwezigen: "Laat iedereen die nu nog twijfelt, eerst zelf controleren of alle negen wel helemaal dood zijn!"

[2] Onder de dertig bekeerde Farizeeën bevond zich ook een DOKTER, die er verstand van had of een lichaam helemaal dood was of niet. Deze trad naderbij en zei: "Ik kom niet naar voren omdat ik ook maar de geringste twijfel aan de dood van deze verdronken mensen zou hebben maar om, als ter zake kundige, Jullie door mijn onderzoek het overtuigende bewijs te geven dat deze negen helemaal dood zijn." Toen betastte hij de negen, keek naar hun ogen en naar de Hippocratische neuzen, die een zeker teken zijn van de volledige dood en het algehele uitgeblust zijn van alle fysieke levensgeesten.

[3] Na een nauwgezet onderzoek sprak de dokter luid zijn oordeel uit, daarin gesteund door het overeenkomstige getuigenis van allen die zijn conclusie juist en geldig en waar bevonden, en hij voegde daar nog aan toe: "Niet nu, maar reeds gisteren, een uur nadat zij in het water terechtkwamen, waren zij al net zo volkomen dood als zij nu zijn! Te oordelen naar de neus en de geur is de ontbinding al ingetreden. Geen menselijke kennis, kracht en macht roept deze negen mensen meer in het leven terug! Dat kan Hij alleen maar, die op de jongste dag alle doden uit de graven weer in het leven terug zal roepen !"

[4] IK zei: "Opdat jullie echter na deze juiste diagnose van de dokter heel duidelijk de heerlijkheid van de Vader in de Mensenzoon zullen herkennen, roep Ik nu luid tot de Vader en zeg: 'Vader, verheerlijk Uw naam!"'

[5] Toen hoorden velen een STEM, die klonk als het rollen van vele dondersla­gen: "Ik heb hen door Jou, Mijn geliefde Zoon, verheerlijkt, want Jij bent het, aan wie Ik een waar welbehagen heb! Naar Jou moeten de mensen luisteren!"

[6] Velen hoorden deze woorden, maar vele anderen hoorden slechts de donder en begonnen te vragen of het nu gedonderd had. Maar zij, die in de donder woorden hoorden, vertelden over wat zij hadden gehoord en de ANDEREN verbaasden zich toen en zeiden: "Dat is vreemd! Wij hoorden het weliswaar slechts donderen, -maar als jullie allen dezelfde woorden gehoord hebben, geloven wij dat alsof wij het zelf gehoord hadden. Maar toch blijkt daaruit dat deze meester hier eigenlijk slechts de zoon is en niet de heilige, almachtige Vader, die in de hemel woont en die geen mens ooit kan zien, maar die slechts op geheiligde ogenblikken kan spreken. Op die wijze was Mozes ook een zoon van de Allerhoogste, omdat hij ook uitzonderlijk grote tekenen heeft gedaan, en de andere profeten waren het in gelijke mate. Wel zou deze Nazareeër de grootste van alle profeten kunnen zijn omdat hij de grootste en meeste tekenen doet".

[7] MUREL, die nauwlettend geluisterd had, zei: "Nee, nu hebben jullie het mis; dat getuigt nog van jullie grote onbegrip! Wie heeft vóór Mozes door de geest des Heren een Mozes aangekondigd, wie een Elia, wie een Samuël, wie een van de vier grote profeten? God riep hen als bij toeval en zij profeteerden! En over wie profeteerden zij het meest? Juist over Hem die nu voor ons staat! De stem die nu als een enorme donder te horen was, was net zo goed die van Hem, als die welke uit Zijn lichamelijke mond tegen ons spreekt! Het verschil bestaat slechts daarin, dat Hij met Zijn lichamelijke mond als m e n s tegen ons spreekt, terwijl Hij Zich in de donder liet horen als Degene, die eeuwig was, is, en zijn zal, - die al het bestaande heeft geschapen en die op de Sinaï aan het volk de wetten gaf onder voortdurend bliksemen en donderen. Daarom is Hem alleen alles mogelijk; ook, dat Hij uit hoogste liefde voor ons, Zijn kinderen, een mens kon worden zoals wij, omdat Hij anders door Zijn kinderen, die Hij boven alles liefheeft, nimmer gezien en herkend zou kunnen worden!"

 

4 Voorbereidingen voor de opwekking

 

[1] Dan ga IK bij Murel staan en zeg: "Mijn zoon, dat was goed van je! Je bent werkelijk al heel ver tot de kern van de waarheid doorgedrongen en je hebt degenen die een wat vertekend beeld hadden, de volle waarheid gezegd. Je zult daarom een geducht werktuig voor mij worden tegen Joden en heidenen; in de hemel zal je loon daarvoor niet gering zijn!

[2] Maar laten we nu overgaan tot datgene, wat Ik voor jullie wil doen om het voor ieder van jullie duidelijk te maken dat alleen Ik waarlijk degene ben die zou komen volgens de voorspelling van alle profeten tot en met Simeon, Anna, Zacharias en Johannes, die door Herodes werd onthoofd! Kijk, deze negen zullen allemaal volkomen levend worden en naar huis, naar hun familie gaan! Zodra zij helemaal versterkt zullen ontwaken, mogen jullie ze echter niet ophouden, maar je moet hen meteen laten gaan. En pas wanneer Ik deze omgeving heb verlaten, kan iemand van jullie hun eventueel vertellen wat er hier met hen is gebeurd!"

[3] Toen IK dat had gezegd, zei Ik tegen Marcus: "Wel, giet hun nogmaals wijn in de mond!"

[4] Marcus deed dat; maar Cyrenius en Cornelius vroegen Mij waarom er bij de verdronken mensen, voordat ze levend gemaakt werden, wijn in de mond gegoten moest worden.

[5] IK zei: "Voor het levend maken van deze negen is dat zeker niet nodig; maar omdat zij meteen daarna hier weg zullen gaan, moeten zij lichamelijk ook op krachten komen en dat gebeurt door hen eerst wijn in de mond te gieten. Deze wordt door de smaak­ en tongzenuwen opgenomen en zo ook doorgegeven aan de andere levenszenuwen. Als deze negen straks levend worden, heeft hun in het lichaam teruggekeerde ziel reeds een gesterkt werktuig dat zij meteen voor van alles gebruiken kan. Zou deze voorafgaande versterking echter worden nagelaten, dan zouden de opnieuw levend geworden mensen hier enige tijd moeten blijven om krachten op te doen voor het gebruik van hun ledematen. Tevens zorgt deze voorafgaande versterking bij de betrokkenen voor een goede smaak in de mond, hetgeen wel nodig is, omdat de geur van het troebele water hen na de opwekking zo onpasselijk zou maken dat ze daar nog lange tijd last van zouden kunnen hebben. -Nu weten jullie dat ook; hebben jullie nu nog de een of andere wens met betrekking tot deze zaak?"

[6] CORNELIUS zegt: "Nee, dat nu juist niet, Heer en Meester, maar de gedachte kwam alleen bij mij op, waarom U als de Almachtige, Die door Zijn wil alles vermag, Zich zo nu en dan toch van heel natuurlijke middelen bedient om een doel te bereiken!"

[7] IK zeg: 'En waarom niet?! Is het natuurlijke middel dan ook niet een gevolg van Mijn wil, -zoals bijvoorbeeld de wijn uit de kelder van Marcus? Alleen door Mij zijn toch zijn lege zakken en andere vaten heel wonderbaarlijk met Wijn gevuld?! Als Ik Mij dus van een natuurlijk middel bedien, is dat geen geringer wonder dan wanneer Ik Mij van geen natuurlijk middel, maar alleen van Mijn wil bedien! -Begrijpen jullie dat nu?"

[8] CORNELIUS en CYRENIUS zeggen: "Ja, nu begrijpen wij dat ook. Wij verheugen ons al op het levend maken van de negen verdronken mensen! Gaat dat nu al gauw gebeuren?"

[9] IK zeg: "Heb nog wat geduld tot zij nog voor de derde maal wijn in de mond gegoten krijgen, waarna zij dan voor het opnieuw levend worden voldoende reservekracht zullen hebben!"

[10] Daarmee zijn alle nieuwsgierigen bevredigd en Marcus giet de negen op Mijn bevel voor de derde maal wijn in de mond.

[11] Vervolgens zeg IK tegen de vele omstanders: "Dit werk is nu ook klaar! Laten wij deze plaats thans verlaten en aan de tafels gaan, waarop reeds een goed klaargemaakte ochtendmaaltijd op ons wacht! .Want als WIJ hier zouden blijven, zouden wij de opnieuw ontwaakten maar in de war brengen en zij zouden denken dat er iets buitengewoons met hen aan de hand was. Als zij echter niemand in hun omgeving zien, zal het hun voorkomen alsof zij door de storm van gisteren helemaal verdoofd en uitgeput op deze heuvel zijn ingeslapen en nu op de ochtend van deze eerstvolgende dag na de sabbat van gisteren weer uit de diepe slaap zijn ontwaakt! Dan zullen zij, zonder zich ook maar om ons te bekommeren, rustig opstaan en naar huis gaan, waar zij natuurlijk met buitengewone blijdschap ontvangen en gesterkt zullen worden."

 

5 De twijfel van Cornelius

 

[1] Na Mijn woorden doen allen weliswaar meteen wat IK gezegd heb, maar de meesten doen dat toch met wat tegenzin, omdat zij het wonder graag van nabij geobserveerd zouden hebben; maar niemand waagt het tegenover Mi~ een opmerking te plaatsen. Zo bereiken wij onze tafels en nemen plaats en bedlenen ons van de vissen, die ditmaal extra smakelijk zijn klaargemaakt, en de maaitijd verloopt heel opgewekt.

[2] Vooral Mijn JARAH is deze keer in een goede bui en zegt: "Ik weet werkelijk niet hoe het komt dat ik vandaag zo opgewekt ben. Maar iets valt mij wel op en dat is dat alle anderen niet net zo opgewekt zijn als ik! Ik ben weliswaar een meisje en daarom zou ik het meest geplaagd moeten worden door nieuwsgierigheid, -maar hier is het juist andersom! De mannen zitten steeds te kijken of de negen mensen al ontwaakt zijn. Ik heb nog helemaal met gekeken, maar ik heb ze toch al weg zien gaan, de een na de ander, -en de mannen en heren en koningen kijken nog steeds in die richting en zitten zich af te vragen of ze wel weer levend geworden zouden zijn? O, al een klein half uur geleden! Meteen toen wij bij de tafels kwamen, begonnen de negen mensen zich te bewegen, en zij kwamen de een na de ander overeind, wreven zich de slaap uit de ogen en gingen toen weg. Ik kon dat duidelijk zien, ondanks de bomen die ons wat afschermen van die plaats, omdat ik klein ben en gemakkelijk onder de ken door kijk. Jullie zijn echter groot en de takken van de bomen ontnamen Jullie het zicht op het wonder van de macht van de goddelijke wil. Nu is het echter al te laat. Al zouden jullie er heen gaan, dan zouden jullie niets anders vinden. dan hooguit de plaatsen waar ze gelegen hebben. Ook diegenen, die de Heer gisteren direkt na de storm heeft opgewekt, zijn met de negen anderen naar huls gegaan."

[3] CORNELIUS zegt: "Wat heb jij goede ogen,jij ontdekt toch ook alles! Als het dan al voorbij is, dan is het allemaal zonder meer in orde. Het ging toch slechts om de zekerheid van het slagen van datgene wat de Heer voorschrijft en wil, want een mislukking zou vele twijfels bij de ongelovigen oproepen. Maar heb je ook echt gezien dat de negen opstonden en weggingen?"

[4] JARAH antwoordt een beetje verontwaardigd: "Hoor eens, ik mag toch veronderstellen dat ik er niet als een leugenaarster uitzie? Zolang ik leef en denk, is er nog nooit een leugen over mijn lippen gekomen, -en zou ik dan aan de zijde van mijn Heer, mijn God.en allerwaarachtigste Meester, met een leugen aankomen om daardoor jullie nieuwsgierigheid te bevredigen?! O, verheven heer, dan kent u Jarah nog lang niet! Kijk, al is het verstand nog zo verlicht, dan woont daar ook de leugen. Je kunt iemand.met je verstand uit eigen overtuiging iets uitgelegd hebben terwijl die overtuiging totaal onjuist was, en dan heb je door je uitleg volmaakt gelogen, -want je hebt jezelf en je naaste misleid. Maar de ware en zuivere liefde liegt nooit en kan niet liegen, omdat zij de naaste, die ook een kind van God is, meer acht dan zichzelf en daarbij God boven alles! Ik ben echter vol liefde tot God en dus ook tot de naaste -zou ik dan in staat zijn om onwaarheid tegen u te spreken? ! Verheven Cornelius, deze veronderstelling van uw kant was toch niet zo hoffelijk!"

[5] CORNELIUS zegt: "Maar, allerliefste Jarah, zo heb ik dat toch nooit bedoeld! Ik vroeg het je op die manier omdat dat een heel gewone manier van vragen is, maar Ik dacht er in de verste verte niet aan dat je me ook maar iets onwaars zou hebben willen vertellen! Vraag het aan de Heer Zelf die toch beslist weet hoe het er in mijn hart uitziet, of ik jou, argeloos, lief meisje, van een leugen heb willen betichten! De negen mensen zijn opgewekt door de wil van de Heer en zijn ook reeds weggegaan, eveneens volgens de wil van de Heer, en de gehele zaak is daarmee afgedaan. Zuiver uit gewoonte stelde ik je echter die wat lompe vraag.en ik dacht daar eigenlijk helemaal niets bij. -Kun je daarover boos op mij zijn?"

[6] JARAH zegt: "O helemaal niet, maar een volgende keer moet u wat beter over uw vragen nadenken! Maar laten wij het nu over iets anders hebben, want we hebben nu genoeg woorden verspild!"

[7] CORNELIUS en CYRENIUS zeggen: "Ja, ja, daar heb je gelijk in, Als de Heer bij ons is, is het zonde van iedere minuut die we zelf verpraten! Laten we nu alleen aan de Heer de eer om iets te beslissen en te bepalen!"

[8] IK zeg. ‘Zo is het wel in orde; we hebben nu tijd om te vissen en zullen Marcus een aardige voorraad bezorgen! Na de middag zal er wel weer wat gebeuren!"

[9] De oude Marcus, die Mij dat hoorde zeggen, gaf zijn zonen meteen opdracht de nodige vaartuigen klaar te maken, want de vissen in de grote, omheinde vergaarbak aan zee hadden van de storm van gisteren tamelijk veel te lijden gehad.

 

6 De hebzucht van Judas

 

[1] Terwijl wij echter zo aan onze tafel verschillende dingen bespraken, ontspon er zich een woordenstrijd tussen de dertig jonge Farizeeën en de nog aanwezige twintig Perzen. De Perzen beschouwden de opwekking van de negen verdron­ken mensen als een echt wonder, maar de dertig jonge Farizeeën hadden er ronduit hun twijfels over. En vooral Risa, die eerder Hebram ten gunste van Mij had aangemoedigd, was er het meest op tegen.

[2] HEBRAM zei: "Vriend Risa, als een mens eenmaal lichamelijk zo volkomen dood is als deze negen waren, kun je hem neerleggen zoals je wilt en hem de volgende dag op dezelfde wijze zulke wijn in de mond gieten, dan zal hij toch nooit levend worden! Dat is het werk van de goddelijke wilskracht! Het neerleggen dient alleen maar om het water uit de maag en de longen te laten lopen en de ingegoten wijn is om het nog zwakke zenuwstelsel vooraf een vereiste versterking en het gehemelte ~en betere smaak te geven. Maar voor het latere opwekken van het dode lichaam is noch het neerleggen, noch de wijn een noodzakelijke voorwaarde. Dat liet de Heer slechts alleen daarom eerst gebeu­ren, omdat Hij van plan was deze negen door Zijn wil in het leven terug te roepen waarbij dan hun zielen meteen een bewoonbaar en bruikbaar lichaam zouden aantreffen! -Zie je dat dan niet in?"

[3] RISA zegt: "Ja, ja, dat zie ik wel in, en je zult ook best gelijk hebben. Maar het zou toch nuttig zijn een proef te nemen om jezelf er metterdaad van te overtuigen dat het neerleggen en vervolgens het tot drie maal toe wijn geven als zodanig, niemand die geheel en al verdronken is, lichamelijk weer tot leven brengt! Pas als je tot die overtuiging bent gekomen, is deze opwekking een volmaakt, zuiver wonder! Zo denk ik erover,"

[4] HEBRAM zegt: "Wel, als je daarop staat en de Heer het wil, kan de gelegenheid zich misschien nog voordoen dat er bij de nu aangekondigde visvangst ergens nog een lijk gevonden zal worden, en dan kun je daarmee precies dezelfde neerleg­ en wijn-in-giet poging uitvoeren om het weer tot leven te brengen, waarbij je beslist geen verheugend resultaat zult behalen!"

[5] De PERZEN zeggen: "Dat denken wij ook! Want wat alleen de macht van de goddelijke wil mogelijk is, is geen mens, die zelf slechts een schepsel is, mogelijk­ tenzij Gods wil met en door de menselijke wil werkt. Dat is onze mening en wij geloven daarmee niet op de verkeerde weg te zijn. -Maar nu gaat iedereen naar het water en daarom zullen wij nu ook aan boord van onze vaartuigen gaan, want bij deze gelegenheid zal beslist weer veel wonderbaar­lijks gebeuren en daar moeten we bij zijn.

[6] Dan volgt er een algemene uittocht het water op, dat op deze morgen erg rustig is en geschikt om te vissen. Ditmaal werken Mijn leerlingen, behalve Iskariot, samen met de zonen van de oude Marcus en helpen hen de grote netten uit te werpen en te spannen.

[7] Judas Iskariot zoekt echter zijn eigen vermaak en gaat helemaal alleen naar de geheel verwoeste stad om te onderzoeken hoe het er daar uitziet. Eertijds had hij immers horen vertellen dat de rijke Grieken daar enige straten met goud en zilver hadden willen plaveien. En hij had begrepen dat de rijken daar al uitgebreid mee begonnen zouden zijn. Hij sloop daarom naar de plaats van de brand om daar te gaan vissen naar goud, zilver en andere kostbaarheden zonder eigenaar.

[8] Maar zijn gemene streken brachten hem ditmaal niets op, - behalve op zijn rug. Want toen hij in de straten ontdekt werd als een op goud en zilver jagende vreemdeling, werd hij direkt door de bewakers gegrepen en behoorlijk afgeran­seld. Daarna verliet hij natuurlijk de hier en daar ondanks de storm van de vorige dag nog dampende ruïne van de oude stad, die van oudsher -Vilipia-, onder de Grieken -Philippi­ heette en pas onder de Romeinse keizers ook het voorvoegsel -Caesarea­ kreeg.

[9] Toen onze goudvisser echter haastig weer naar het huis van Marcus ging, trof hij daar natuurlijk niemand aan behalve de vrouwen de dochters van Marcus. Daar had hij weinig aan, omdat zij de handen vol hadden aan het klaarmaken van het middagmaal en geen tijd voor hem hadden. Bovendien geloofden zij allen reeds te vast in Mij en waren daarom helemaal niet in de stemming om de wat brutale vragen van Judas Iskariot te beantwoorden. Ook stond deze leerling beslist niet zo erg bij hen in de gunst, omdat hij zich gedurende die paar dagen reeds meermalen zelfvoldaan en onuitstaanbaar had gedragen.

[10] Daar hem in het vrouwenhuis van Marcus geen goede ontvangst te beurt viel, verliet hij het huis en ging aan zee kijken waar wij waren. Hij kon echter niets ontdekken omdat wij, teneinde een goede vangst binnen te halen, helemaal de volle zee waren opgegaan vanwege een trek van de vissen, die slechts tweemaal per jaar de Jordaan volgend, komend van het Meronmeer, een paaitocht maakt en merendeels bestaat uit de beste goudzalmforellen.

[11] Omdat de achtergebleven leerling nu van verveling niet wist wat hij doen zou, ging hij naar de tenten van Ouran om te zien of daar soms ook iedereen was weggegaan en of er soms niet een paar overtollige goud­ of zilverstukken te vinden zouden zijn die iemand had laten slingeren! Maar ook daar ving hij bot, want Ouran had in iedere tent drie bewakers achtergelaten, die bij afwezig­heid van hun meester niet erg toeschietelijk waren. Hij verliet dan ook zeer geërgerd de tenten en zocht een schaduwrijke boom op, waaronder hij ging liggen en heel behaaglijk insliep.

[12] Maar op den duur ging het met het slapen ook niet omdat de vliegen hem niet met rust lieten, - kortom, Iskariot was drie volle uren lang een gekweld man en bijna aan het eind van zijn latijn. Toen zag hij echter eindelijk onze schepen aankomen en daardoor werd het hem wat lichter om het hart, en het speet hem nu al erg dat hij Mijn gezelschap had verlaten.

 

7 De ontrouwe dienaar van Helena

 

[1] Wij deden intussen een echte reuzenvangst van uitmuntende vissen, en helemaal in volle zee werden ook de ronddrijvende, geheel naakte lijken gevonden van twee vrouwen, die nadat zij in handen van zeerovers waren gevallen, door hen van hun gehele bezit waren beroofd en levend in het water waren geworpen. Beiden, meisjes van negentien en eenentwintig jaar, zeer welgevormd, waren dochters van welgestelde mensen uit Kapérnaum: Zij wilden naar Gardara reizen en gingen vol vertrouwen over zee. Hun schip en hun bemanning waren volledig betrouwbaar.Maar midden op zee ontmoetten zij een Griekse kaper, die het schip roofde. De vier schippers en de beide meisjes verloren het leven. De vier schippers werden gedood en vervolgens in zee gegooid. Tegenover de beide meisjes waren de zeerovers iets humaner, zij kleedden beiden naakt uit, verkrachtten hen en wierpen ze toen pas in zee. De misdadigers zijn vandaag nog voor het aanbreken van de dag door de arm der gerechtigheid en van het gerecht opgepakt, en deze duivels zullen hun zware straf niet ontgaan.

[2] De beide meisjes waren met de haren stevig aan elkaar gebonden en dreven dood op het water. Dat schiep heel goede voorwaarden voor de neerleg­ en wijnproef en het daardoor mogelijkerwijs weer tot leven brengen van een verdronkene, zoals Risa dat bedoeld had. Daarom werden de beide lijken in doeken gewikkeld en in een schip gelegd.

[3] Er was nu erg veel te doen en Marcus wist nauwelijks hoe hij alle vissen onder moest brengen. Maar Ik gaf Raphaël opdracht om Marcus te helpen en toen was alles snel en goed geregeld. Risa ontfermde zich echter over de twee lijken om te trachten hen tot leven te brengen en hij legde ze neer zoals Ik de vorige dag de lijken van de negen had laten neerleggen.

[4] Thomas kwam gauw naar Judas Iskariot toe en vroeg hem een beetje ironisch hoe zijn vistocht dan wel uitgevallen was? Judas Iskariot bromde wat in zijn volle baard, maar durfde met Thomas geen twistgesprek aan te gaan, want hij herinnerde zich dat juist Thomas hem tevoren had gewaarschuwd om niet naar de stad te gaan om goud te zoeken, en dat hij dus wist hoe het hem daar vergaan was! Daarom zweeg Judas Iskariot. Ik gaf Thomas echter een wenk om de goudzoeker niet verder in het nauw te drijven, omdat dat weinig goeds zou opleveren.

[5] Intussen deed een DIENAAR van Ouran op kosten van Judas een greep in de geldbuidel van Helena, stal dertig zilvergroschen en liep toen hard naar onze tafel en riep: "Een dief, een dief! Toen het geëerde gezelschap op zee genoot van de visvangst en niemand hier was behalve de Romeinse soldaten die om de berg gelegerd zijn en hun oefeningen houden, moest ik voor mijn behoeft~ uit de grote tent. Op dat ogenblik sloop een leerling van de grote profeet, die u terecht uw meester noemt, de tent binnen en ontvreemdde, nog voor Ik in de tent terugkwam, dertig zilvergroschen uit de geldbuidel van de prinses!

[6] Toen ik in de tent kwam, stond hij wat verlegen in de tent, terwijl hij de Grond met zijn blikken afzocht alsof hij iets verloren had. Omdat hij mij verdacht voorkwam, bejegende ik hem op barse wijze en verschrikt verliet hij meteen de tent. Ik dacht eerst niets slechts van een leerling van de grote profeet, maar toen ik in de tent heen en weer liep, viel mij de geldbuidel van de verheven prinses op omdat deze niet meer op de oorspronkelijke plaats lag, die mij maar al te goed bekend was. Omdat ik als vertrouweling niet onbekend ben met de inhoud van de geldbuidel, nam ik de buidel en telde de kostbare inhoud en zie daar, ­er mankeerden dertig zilvergroschen! Deze dertig kostbare muntstukken kan onmogelijk iemand anders weggenomen hebben dan de leerling die ik al eerder noemde! Ik ben direkt gekomen om dit nu heel eerbiedig aan te geven opdat ik in mijn onschuld uiteindelijk niet verdacht zal worden."

[7] HELENA vraagt: "Knecht, waarom verontschuldig je je dan nog vóór iemand argwaan tegen je heeft opgevat?!"

[8] De BEWAKER zegt: "Allergenadigste prinses! Ik verontschuldigde mij niet, maar ik deed hier slechts heel gewoon, zoals de plicht gebiedt, aangifte van de diefstal die absoluut zeker door de leerling van de grote profeet is gepleegd!"

[9] HELENA zegt: "Wanneer heb je dan, buiten mijn medeweten en zonder mijn opdracht, de voorlaatste keer mijn geldbuidel gecontroleerd?!"

[10] De BEWAKER antwoordt: "O, meteen nadat de verheven, allergenadigste prinses de tent aan mijn hoede toevertrouwde! Er zaten nog precies 600 groschen in. Nu zijn er echter nog maar 570 - er ontbreken dus precies 30 groschen, die niemand anders heeft kunnen ontvreemden dan de bewuste leerling! Omdat ik als bewaker van de verheven schatten voor alles verantwoor­delijk ben, moet ik toch ook weten waarover en over hoeveel ik moet waken, en het kan mij, als oude, trouwe dienaar, toch niet kwalijk genomen worden als ik mij van tijd tot tijd ervan overtuig waarover en over hoeveel ik moet waken! Ik heb nu echter het gemelde tekort bemerkt en dat plichtsgetrouw meegedeeld.

[11] HELENA zegt: "Heel goed, heel goed en best, wij zullen de zaak later nog nader onderzoeken en de dader van het kwaad opsporen, die dan de gerechte straf niet zal ontlopen! Misschien is het echter ook mogelijk, dat je je bij het tellen de eerste of de tweede keer hebt vergist, en dan zou het niet netjes zijn een leerling van de goddelijke meester alleen maar te beschuldigen omdat hij uit pure verveling de tent heeft betreden. Daartoe had hij zelfs het recht, omdat niemand van ons een gebod heeft uitgevaardigd dat onze tenten door geen mens betreden mochten worden! Ga nu weer naar je plaats terug, ik zal direkt volgen en alles grondig onderzoeken!"

[12] Na dit antwoord verwijderde de bewaker zich, en het eerste wat hij deed was de dertig groschen zo snel mogelijk weer in de buidel stoppen, zodat de prinses gelijk zou hebben met de opmerking dat hij zich bij het tellen een keer vergist kon hebben. Toen hij met dit werkje klaar was, wist hij niet te bedenken wat hij bij het onderzoek zou zeggen. Het leek hem maar het beste om weer naar de prinses te gaan en haar om vergeving te smeken en daarmee aan te geven, dat hij zich werkelijk bij het tellen had vergist en de leerling onrechtvaardig had bejegend. -Zo gedacht, zo gedaan! Na een paar minuten kwam hij weer terug, legde het de prinses op die manier uit en vroeg haar tevens, omdat er nu geen misdaad meer bestond, het beloofde onderzoek te laten varen.

[13] Daarbij zag hij er echter zeer bedremmeld uit, want hij wist dat koning Ouran niets zo zwaar bestrafte als leugen en diefstal. HELENA kreeg medelij­den met de arme drommel, van wie eerder nooit enige ontrouw was gebleken en zij zei tegen hem: "Sta op en ga aan je werk! Het was niet netjes van je dat je je op zo'n lage manier hebt willen wreken op de leerling van de Heer, alleen omdat zijn gezicht je niet aanstond. Hij heeft je nog nooit iets anders misdaan dan datje hem, al sinds wij hier zijn, niet kunt lijden' Kijk, dat was slecht van je en je hebt daarvoor de zwaarste straf verdiend, want alles wat je hebt gedaan is mij nu bekend!"

[14] Nu begint de knecht te beven en Judas Iskariot, die van enige afstand het tweegesprek opmerkzaam had aangehoord, ging naar de knecht en zei tegen hem: "Je hebt weliswaar zonder enige reden slecht tegenover mij gehandeld, maar ik vergeef het je' Ik was inderdaad in de tent en toen ik daar nog maar net was, kwam je mij uit een hinderlaag grimmig tegemoet en ik ging weer weg. Maar er was totaal geen sprake van een zich vergrijpen aan de schatten uit de tent! En ook al zou je mij niet zo grimmig tegemoet zijn gekomen, dan zouden de door jou bewaakte schatten door mij volstrekt geen schade geleden hebben. Kortom, hoe het ook zij, - ik heb het je vergeven, maar met je meesters moet je zelf maar in het reine zien te komen"'

 

8 Uiterlijke rust en innerlijke activiteit

 

[1] Daarop trok Judas Iskariot zich terug en IK zei tegen Helena, Ouran en Mathaël: "Laat dit nu rusten, want wij hebben belangrijker zaken te behandelen! Behoud de knecht en straf hem niet, want hij zou deze lelijke streek nooit uitgevoerd hebben als hij niet door een geest daartoe was aangezet! Hij werd daartoe echter aangezet opdat ook hij voor ons een voorspelling zou doen die in vervulling zal gaan. -Maar daar praten we nu niet verder over, want we hebben nu veel belangrijker zaken te behandelen"'

[2] CYRENIUS vroeg Mij echter heel verbaasd; Heer, wat dan? Het schijnt mij toe, dat er nu toch niets meer zou kunnen zijn wat nog belangrijker zou zijn dan dat wat wij hier al allemaal hebben meegemaakt! Spreek toch, o Heer! Mijn hart beeft gewoonweg van verlangen om Uw nieuwe voorschriften en besluiten te vernemen en mij dan daaraan te houden!"

[3] IK zeg: "Heb nog een beetje geduld, want alles heeft tijd nodig om daarin te rijpen! Daarom is nu voor alles enige rust geboden. Houd daarom nu met Mij heel even een rustpauze!"

[4] Daarop rustten allen en de aangelegenheid tussen Judas Iskariot en de bewaker van Ouran’s schatten, die Ouran en Mathaël toch al erg onbelangrijk vonden, was afgedaan. Beiden hadden met Cornelius en Faustus heel belang­rijke regeringszaken af te handelen, want voor Ouran begon de tijd te dringen omdat hij er al ernstig over dacht met de grote waarheid die hij gevonden had terug te keren naar het volk waarvan hij koning was, en het daarmee zo mogelijk gelukkig te maken. Hij wilde koning zijn van een verstandig en wijs volk en niet van pure mensenlarven en -machines, die zich gedragen als dieren zonder kennis en zonder wil.

[5] Risa daarentegen observeerde zijn twee lijken en dacht er alleen maar over na, of deze met de door hem waargenomen voorbehandeling, en uiteindelijk door de kracht van Mijn naam, niet weer in het leven terug te roepen zouden zijn. Anderen om Mij heen dachten erover na, waaruit het zeer belangrijke wel zou bestaan dat Ik na de ingelaste korte rust zou doen. Kortom, ofschoon allen uiterlijk schenen te rusten, waren zij toch innerlijk in hun hart erg bezig, maar niemand zag er kop of staart aan. Philopold, Murel en Kisjonah staken de hoofden bijeen en beraadslaagden druk over wat er toch wel komen mocht. Cyrenius en Ebahl en Jarah dachten ook diep na en konden niets bedenken wat er nu nog zou kunnen gebeuren. Want zij dachten dat er geen nieuwe dingen meer te bedenken waren.

[6] SCHABBI en JURAH, de beide Perzische, afgevaardigde sprekers, zeiden echter tegen hun metgezellen, die erg bij hen aandrongen: "Houd op! Daarmee verzoekje Gods kracht in onze harten! Wat weten wij van onze eigen innerlijke geaardheid! Als wij dan van onszelf al niets weten, wat zullen wij dan wel weten van de geaardheid van God en van wat Hij zal doen?! We weten echter wel, dat alles wat Hij zal doen zeer wijs zal zijn en helemaal voor ons bestwil. Laat dus maar komen wat kome, hetzij meer of minder groots dan het voorgaande, daar moeten wij ons niet druk over maken! Wij zijn en blijven handelaars en kunnen alles wat ons bestwil beoogt zelfs zeer goed gebruiken. Uiteindelijk vinden wij toch alles even buitengewoon wat afkomstig is van Hem, de enige Heer van de eeuwigheid en van de oneindigheid van al Zijn talloze daden en werken.

[7] Omdat wij ons dus zelf nog bij lange na niet kennen, kunnen wij ook niet weten wat ons, buiten alles wat wij reeds ontvangen hebben, nog ontbreekt. Hij weet het echter en kan daarom datgene wat nog komen zal heel goed aanduiden als iets dat uitzonderlijk is en buitengewoon belangrijk! Want Hij, die van eeuwigheid Heer is van alle orde, kan toch onmogelijk bij 13 of 14, maar altijd alleen bij 1 beginnen te tellen. En zo weet Hij beslist ook heel klaar en duidelijk de volgorde van wat voor onze innerlijke levensvoltooiing geschikt is. Wij kunnen daarom heel rustig afwachten wat Hij vandaag nog allemaal zal onder­nemen!"

[8] Deze heel wijze les bracht de gemoederen van de Perzen geheel tot bedaren. ­Maar ook de gemoederen van degenen die aan Mijn tafel zaten, kwamen tot rust en zij wachtten met gespannen verwachting en vreugde op wat Ik daarna ten aanschouwe van iedereen zou gaan doen.

 

9 De spionnen van Herodes

 

[1] De oude Marcus kwam echter uit het huis waar hij voor het middagmaal reeds voorbereidingen trof, naar Mij toe en zei heel zachtjes: "Heer, - vergeef mij als ik U met mijn verzoek even stoor!"

[2] IK zeg tegen hem: "Vriend, ga maar en zeg tegen de achter jouw huis loerende spionnen van Herodes: "'De Zoon des mensen handelt en spreekt openlijk voor de ogen en oren van de hele wereld en wil met niemand wat voor geheime zaken dan ook bespreken. Wie dus met Mij wil spreken en over iets wil beraadslagen, moet bij Mij komen en ook heel openlijk spreken en handelen! Bij Mij wordt er niets stil en geheim in het oor gefluisterd of in het verborgene gehandeld en beraadslaagd. Dat is alleen maar een doemwaardige gewoonte van de kinderen van de wereld, wanneer zij iets slechts in de zin hebben en zich daarmee niet snel en openlijk genoeg bloot durven te geven omdat zij vanwege hun kwade plannen bang zijn voor de mensen. Ik ga echter openlijk te werk en zeg alles hardop en heb geen angst voor de mensen, omdat mijn bedoelingen met de mensen goed zijn!' - Ga dus en zeg die snode verraders wat Ik je nu heb gezegd!"

[3] Marcus boog diep voor Mij en ging heen om zijn opdracht nauwgezet uit te voeren. Toen hij de Mij door Herodes in alle windstreken achternagestuurde spionnen deze boodschap heel ernstig in hun valse gezicht gromde, zei er EEN uit de groep: "Vriend, je schijnt niet te weten dat wij van Herodes alle volmach­ten hebben gekregen, zelfs over leven en dood, en het recht hebben om iedere brutale, weerspannige persoon meteen te doden!"

[4] MARCUS zei: "Geldt dat ook Romeinse burgers, zoals ik?"

[5] De brutale WOORDVOERDER zei: "Indien wij hen doden, worden wij door Herodes niet ter verantwoording geroepen!"

[6] MARCUS zei: "Maar zoveel te meer door God en de Romeinse opperstad­houder Cyrenius, die zich gelukkig, samen met vele Romeinse machthebbers, hier momenteel al een paar dagen bij mij ophoudt! Wee jullie, als jullie mijn huis ook maar met één vijandige vinger durven aanraken!"

[7] De BRUTALE zegt: "Wat vertel je over de opperstadhouder van Rome dat hij hier zou zijn – terwijl hij pas een paar dagen geleden door de landvoogd aan Herodes het vrije scherprecht heeft laten geven?"

[8] MARCUS zei: "Goed, heel goed! Aanstonds zal wel blijken wie dat recht aan Herodes heeft gegeven!"

[9] Daarop zond Marcus een van zijn zoons naar Cyrenius met de opdracht alles meteen aan de opperstadhouder te melden. Toen Cyrenius dat verhaal met verbeten woede aanhoorde, gaf hij meteen aan Julius opdracht met honderd soldaten de ongeveer dertig spionnen op staande voet gevangen te nemen en ieder, die niet direkt zijn wapens zou inleveren en zich over zou geven, onverbiddelijk te doden.

[10] IK zei: "Niet doden, maar wel gevangennemen!" - Dit werd meteen ten uitvoer gebracht.

[11] Toen de spionnen de Romeinen woedend op zich af zagen stormen, wilden zij vluchten, maar dat lukte hun niet. De Romeinse soldaten riepen hen luid toe dat zij een ieder die zich zou verzetten, zonder genade of mededogen zouden doden. Deze woedende en ernstig klinkende belofte had uitwerking, de brutale spionnen gaven zich over, werden meteen met touwen en kettingen geboeid en zo, met vertwijfelde gezichten, door Marcus en Julius voorgeleid bij de opperstadhouder.

[12] Toen zij zo voor Cyrenius en Cornelius en Faustus stonden, vroeg CYRE­NIUS met de gebruikelijke ernst van een Romeins dictator: "Waar zijn uw volmachten, en de opdracht waarin staat dat u de profeet van Galiléa in al zijn doen en laten moet achtervolgen?"

[13] De aanvoerder, die ZINKA heette, antwoordde: "Heer! Gekneveld aan handen en voeten kan ik die niet voor u uit mijn verborgen zak halen! Laat mijn boeien losmaken dan krijgt u deze, opdat u beseffen zult dat ook wij een gebieder achter ons hebben staan die ons beveelt en die wij moeten gehoorza­men, omdat hij van u, Romeinen, voor veel geld het recht heeft gekocht om in uw plaats ook heer over ons leven te zijn en -zonder aan u verantwoording af te leggen - naar believen kan laten doden wanneer hij maar wil!

[14] Wat ons betreft mogen er tienduizend profeten door heel Galiléa rondzwerven. Als zij ons met rust laten, zullen ook wij hun beslist geen haar krenken. ­Maar als een machtige gezagsdrager ons ontbiedt, ons voor goed geld in dienst neemt, ons bij weigering van dienst echter door zijn vele scherprechters ook zelfs kan laten doden, dan ziet het er heel anders uit! Dan moeten wij iedereen op leven en dood vervolgen, ook al is degene die vervolgd moet worden een nog zo eerlijk mens. Of begaan uw soldaten en krijgsknechten een fout, als zij uw bevelen op leven en dood uitvoeren? Als iemand daarbij tegenover God, zo die er mocht zijn, verantwoordelijk is, dan kan dat alleen een heer, maar nooit zijn knecht en trouwe dienaar zijn! Laat mijn boeien losmaken, dan zal ik u meteen onze volmachten laten zien, die door Herodes eigenhandig in drie talen zijn opgemaakt. Pas aan de hand daarvan kunt u een geldig oordeel over ons vellen!"

[15] Cyrenius laat ZINKA losbinden en die grijpt meteen in de verborgen zak, haalt een perkamentrol te voorschijn, geeft deze aan Cyrenius en zegt: "Hier, lees, en oordeel dan ten aanschouwe van iedereen of onze vervolgingen met betrekking tot de Galilese profeet wettig of onwettig zijn!"

[16] Cyrenius leest de volmacht, die met de handtekening van Herodes is ondertekend. In het kort luidt deze als volgt: 'Volgens de aan mij, Viervorst Herodes, door Rome voor 1000 pond zilver en 100 pond goud verleende macht over het gehele land der Joden, vaardig ik uit en beveel ik, daarbij steunend op de duur gekochte hulp van Rome, de mij en mijn instellingen zeer gevaarlijk voorkomende profeet van Galiléa te vangen en hem levend of dood bij mij te brengen. In het eerste geval zal ik hem zelf verhoren en zien wat hem drijft. Mijn uitgezonden gerechtsdienaars krijgen met deze door mij persoonlijk uitgeschreven oorkonde het volste recht de betreffende persoon op alle wegen en straten te zoeken, te vervolgen, te grijpen en in geval van verzet samen met zijn aanhang te doden en hem dan ook dood bij mij af te leveren. Ieder die hem te pakken krijgt zal hiervoor een beloning van 300 zilvergroschen worden gegeven. - Uitgevaardigd te Jeruzalem in het eigen paleis.'

[17] ZINKA zegt: "Wel, wat vindt u ervan? Staan wij dertigen in ons recht of niet?"

[18] CYRENIUS denkt even na en zegt dan: "Met mijn medeweten en toestem­ming is aan Herodes in dit opzicht door Rome nooit zo'n volmacht gegeven. Wel is hem naar mijn beste weten slechts een volmacht gegeven om in zijn eigen huis in noodgevallen zelf het scherprecht uit te oefenen, -buitenshuis alleen maar in het geval van een of andere samenzwering tegen ons Romeinen indien het Romeinse garnizoen of een civiele rechtbank te ver van de opstandige plaats verwijderd en Herodes daar met zijn ere­ en lijfwacht aanwezig zou zijn. Alleen in dat geval zou hij het strenge scherprecht uit mogen oefenen!

[19] Zo luidt de door Rome aan Herodes verstrekte volmacht, die ik heb ingezien en zelf heb mee ondertekend, want wat door Rome voor Azië beschikt wordt moet door mijn handen of door die van een afgevaardigde van mij gaan, die mij echter van alles wat er maar komt zo spoedig mogelijk op de hoogte moet stellen. Deze volmacht verklaar ik daarom van nul en generlei waarde en wel gedurende de tijd dat ik uit Rome nog geen bericht heb gekregen hoe, wanneer en waarom - aan mij onbekend - aan Herodes zo'n uitgebreide volmacht gegeven werd, die ons, trouwe Romeinen, terecht angst en bezorgdheid moet inboezemen.

[20] Deze volmacht krijgt u niet eerder terug dan wanneer zij van Rome zal terugkomen. U blijft intussen mijn gevangenen! Ook al bent u voor uzelf naar wereldse maatstaven geen misdadigers, dan bent u toch werktuigen waarmee die ene misdadiger de ene gruweldaad na de andere begaat, -en voor gruwel­daden heeft Rome iemand nog nooit bevoegdheid verleend en zeker niet aan uw Herodes!

[21] Maar ik weet hoe de Herodessen hun vergunningen onder het een of andere vaderlandslievende voorwendsel misbruiken! De door de oude Herodes begane moord op de onschuldige kinderen dient voor mij nog altijd als een duidelijk bewijs van de manier waarop deze sluwe, Griekse vossen hun door Rome verleende rechten in hun voordeel weten te misbruiken om het Joodse volk massaal afkerig te maken van de Romeinen.

[22] O, ik zal Herodes wel binnen de perken terug weten te brengen, dat neem ik mij heel serieus voor! De oude Herodes proefde mijn oud-Romeinse zin voor rechtvaardigheid, hoewel ik toen niet veel ouder was dan een jaar of dertig. Nu ben ik bijna een grijsaard, ik ben ervarener en ernstiger geworden, -nu vind ik strenge rechtvaardigheid nog veel belangrijker! Nu geldt bij mij helemaal: "PEREAT MUNDUS, FIAT lUS ! * (* AI gaat de wereld te gronde, het recht zal geschieden!)

[23] Ik zal nu meteen twee boden uitzenden, de ene naar Rome en de andere naar Jeruzalem naar Herodes om alle volmachten van Rome op te eisen die zich in handen van Herodes bevinden. Wee hem en zijn knechten, dienaars en knechten van dienaars, als zijn volmachten niet met de inhoud van de u gegeven volmacht overeenstemmen!"

 

10 Zinka's verdediging en zijn verslag van de dood van Johannes de Doper

 

[1] ZINKA zegt: "Heer! Bij die kwalijke zaak zullen toch ook wij niet betrokken worden? Onze heer en gebieder was tot op heden Herodes. Hij deed veel wat eigenlijk gruwelijk onrechtvaardig was ten opzichte van de arme mensheid - ik zag dat heel duidelijk -, maar wat konden wij anders doen dan zijn bevelen, hoe miserabel ook, ten uitvoer brengen? Wat kan dan een van uw beulsknechten doen, als u hem gebiedt een echte of vermeende misdadiger het hoofd af te slaan? Hij kan dan wel honderdmaal voor zichzelf er volledig van overtuigd zijn dat de veroordeelde werkelijk onschuldig is, -toch moet hij de scherpe bijl op zijn nek leggen.

[2] Dacht u soms dat wij niets wisten van de totale onschuld van de pas kort geleden onthoofde Johannes? O, daar waren wij van overtuigd, en wij hielden van de wijze en God toegewijde zonderling. Hij gaf ons in de kerker nog de mooiste lessen, spoorde ons aan om veel geduld en uithoudingsvermogen te hebben en waarschuwde ons voor zonden tegen God en tegen de naaste. Hij vertelde ons ook dat er nu in Galiléa een profeet der profeten en een ware priester der priesters was opgestaan, wiens schoenriemen hij niet waardig was los te maken! Hij verkondigde ons, dat deze ons pas verlossen zou van alle kwaad, en ons de weg van het licht, van de waarheid en het eeuwige leven zou wijzen. Kortom, hij gaf ons, bewakers, les alsof wij zijn leerlingen en zijn beste vrienden waren.

[3] Als Herodes ons vroeg wat de gevangene deed en hoe hij zich gedroeg, konden wij allen alleen maar goeds over hem vertellen. Dat beviel Herodes zo goed dat hij Johannes zelf bezocht en naar zijn lessen luisterde. Het zou echt niet veel gescheeld hebben of Herodes zou hem de volle vrijheid gegeven hebben als Johannes niet, hoewel hij toch zeer wijs was, voortijdig de grote dwaasheid begaan had de wellustige heerser er op te wijzen dat zijn omgang met de mooie Herodias zeer zondig was. Ja, het lukte Johannes bijna Herodes van Herodias af te brengen.

[4] Ongelukkig genoeg vierde Herodes in die tijd met veel luister zijn verjaar­dag. Herodias die aardig op de hoogte was met de zwakheden van Herodes, tooide zich op deze dag heel apart, en verhoogde daarmee haar bekoorlijkheden tot ongekende hoogte. Zo uitgedost kwam zij met haar draak van een moeder hem gelukwensen, en omdat er in zijn paleis harp -, fluit­ en vioolspelers waren ­danste Herodias voor de geheel belust geworden Herodes. Dat beviel de geile bok zo goed, dat de dwaas een dure eed zwoer haar alles te zullen geven wat zij hem zou vragen! Toen was het zo goed als gedaan met onze goede Johannes, omdat hij de vervloekte hebzucht van de oude vrouw te veel in de weg stond. Die gaf de jonge vrouw de tip om het hoofd van Johannes op een zilveren schotel te vragen, wat deze -alhoewel met heimelijke afschuw -deed.

[5] Wel, welk nut had daar onze liefde voor Johannes, en onze overtuiging van zijn volle onschuld, en ons medelijden? Wat baatten ons onze luide verwensin­gen aan het adres van de oude en de jonge Herodias? Ik moest zelf met een beulsknecht naar de gevangenis om de goede Johannes de afschuwelijke wil van de machtige heerser mee te delen, en ik moest hem binden, en hem daarna op het vervloekte blok met de scherpe bijl het eerwaardige hoofd van de romp laten slaan. Ik huilde daarbij als een kind over de grote slechtheid van de beide vrouwen en over het treurige lot van mijn vriend, die ik zo had leren waarderen! Maar wat voor nut had dat alles tegenover de duistere, verblinde en starre wil van één enkele, machtige tiran?!

[6] Zo zijn wij dan nu uitgezonden om de in Galiléa actief zijnde profeet, die waarschijnlijk juist diegene is waarvan Johannes zulke grote dingen heeft verkondigd, op te pakken en aan Herodes uit te leveren. Zijn wij, onder ede gehuurde dienaren en knechten van deze tiran, daarvoor verantwoordelijk? Of kunnen wij zijn dienst verlaten als wij dat willen? Heeft hij soms niet de kerker en de dood gesteld op het trouweloos verlaten van zijn dienst? Als we nu zo zijn en handelen zoals we moeten zijn en moeten handelen, zegt u dan eens, heer, welke rechtvaardige rechter ons daarvoor zou kunnen veroordelen!

[7] Als u alle engelen en God Zelf uit de hemel naar de aarde laat komen en een vernietigend oordeel uit laat spreken, dan zal dat net zo rechtvaardig zijn als de onthoofding van Johannes. Als er een rechtvaardige God is, moet Hij toch duidelijk wijzer zijn dan alle mensen! Is Hij echter wijzer en ook nog almachtig, dan begrijp ik waarachtig niet waarom Hij op de wereld zulke monsterlijke mensen laat ontstaan en ze ook nog machtig laat worden.

[8] Dat is ook de enige reden, waarom ik en mijn negenentwintig medehelpers aan geen enkele God meer geloven. Het laatste vonkje geloof is door de schandelijke onthoofding van Johannes gedoofd. Als ik God geweest was, zou ik toch eerder duizend Herodessen door honderdduizend bliksems hebben laten vernietigen­ dan één Johannes laten onthoofden! Het kan wel waar zijn, dat een God het Johannes in het hiernamaals duizendvoudig kan vergelden wanneer hij de hier aan hem gepleegde wreedheid geduldig en vergevend verdroeg. Maar ik voor mij geef onze lieve heer nog niet de helft van dit leven, waarin ik met zekerheid leef, in ruil voor duizend gelukzalige levens waarvan nog geen mens enige zekerheid heeft kunnen krijgen!

[9] Wie de macht heeft, kan dicteren en doen wat hij wil. Wij zwakken en geweldlozen moeten hem echter op straffe des doods als lastdieren dienen. Als hij moordt, betekent dat helemaal niets, want door zijn macht heeft hij het recht daartoe. Moorden wij echter, dan zijn wij misdadigers, en worden daarvoor eveneens vermoord. Ik vraag echter aan u en aan alle heren en wijzen van uw raad, wat dat voor een God moet zijn die dat als recht kan dulden! -Heer, ik vraag u mij daarover een duidelijk antwoord te geven!"

 

11 Het vriendelijke antwoord van Cyrenius aan Zinka

 

[I] CYRENIUS zet grote ogen op bij deze bedenkingen en zegt halfluid tegen Mij: "Die man is echt niet op zijn achterhoofd gevallen en schijnt een goede inborst te hebben. Hij zou geholpen moeten worden! Wat denkt U, o Heer, moet de man en eventueel ook zijn gevolg voor ons gewonnen worden?"

[2] IK zeg openlijk: "Met één slag valt geen enkele boom die een beetje stevig is! Maar met een zeker geduld kan een mens veel bereiken. Ook moet men degene die men naar het licht wil brengen, niet in de volle middagzon laten kijken. Want als men hem in één keer teveellicht geeft, wordt hij voor geruime tijd blind; als men hem echter langzamerhand aan het licht went, zal hij ook in het felste licht alles heel duidelijk kunnen zien zonder blind te worden.

[3] Deze man heeft Mij nu een goede dienst bewezen omdat hij als oog­ en oorgetuige Mijn leerlingen nauwgezet beschreven heeft hoe Mijn voorloper Johannes, die in de omgeving van de Jordaan heeft gepredikt en gedoopt, door Herodes werd gevangen genomen en om het leven werd gebracht. Niet voor Mij, maar voor Mijn leerlingen moet hij nog vertellen waarom Herodes Johan­nes dan eigenlijk liet vangen en in de gevangenis werpen. Stel jij hem deze vraag!"

[4] CYRENIUS zegt, terwijl hij zich tot Zinka wendt: "Vriend, ik wil niet dat mijn oordeel zo uitgelegd wordt, als zou ik de dienaren en knechten van een tiran ook dan willen laten straffen wanneer zij het in hun hart in de verste verte niet met hem eens zijn. Dat gebeurt alleen als zij het wel met hem eens zouden zijn en onverzettelijk en in zekere zin reeds zelfstandig het slechte voornemen van hun heerszuchtige tiran zouden voltrekken! Maar mensen zoals jullie, die het onmenselijke van hun onmenselijke heerser maar al te goed inzien en het in hun hart diep verafschuwen, zal ik steeds naar recht en billijkheid weten te behandelen!

[5] Waarom God echter niet zelden de zonde op deze wereld Iaat triomferen, terwijl de deugd vaak lijdt en tot stervens toe verdrukt wordt, daar is toch ook wel een heel goede reden voor, maar die ligt voor je tegenwoordige begripsver­mogen nog veel te verborgen om hem nu te kunnen begrijpen, en dat geldt ook voor je metgezellen, die een nog veeloppervlakkiger verstand schijnen te hebben dan jij. Maar er zal nog wel een tijd komen -misschien al binnenkort ­waarin je helemaal zult begrijpen, zelfs met je hele hart, waarom er ook Herodessen moeten zijn!"

[6] ZINKA zegt: "Heer, u die mij zoëven de genade bewees mij met het woord 'vriend' aan te spreken, Iaat dat veelbetekenende woord geen lege klank zijn, zoals het nu onder de mensenjammer genoeg maar al te vaak gebruikelijk is! Als u het echter in de ware zin van het woord heeft gebruikt, bewijs mij dan uw vriendschap en Iaat ook mijn negenentwintig metgezellen bevrijden van de zware boeien! Dat noch ik noch zij zullen vluchten, daarvoor zorgt ten eerste de sterke wacht en ten tweede, als voornaamste reden, uw vriendelijke woord. Geloof mij -ik spreek nu ongedwongen en openlijk -:"Wij allen zijn met de grootste tegenzin dat wat we helaas zijn! Als u ons van dit juk zou kunnen bevrijden, zou u een groot menswaardig en rechtvaardig werk hebben verricht!"

[7] CYRENIUS zegt: "Dat komt wel in orde, daar zorg ik wel voor! Kijk om je heen, dan zien jullie niets dan mensen die uit de klauwen van het verderf gered zijn! Er zullen er maar weinig onder zijn die niet volgens onze Romeinse strengheid hetzij de scherpe bijl door de hals of zelfs het kruis verdiend zouden hebben. Zie ze nu eens als ware mensen als puur goud voor ons staan en geen van hen wenst ons gezelschap te verlaten! Ik hoop dat het binnenkort met jullie ook zo zal gaan, want bij God zijn naar mijn vaste overtuiging alle dingen zonder meer mogelijk.

[8] Maar sta mij nu toe nog een belangrijke vraag aan je te stellen en wel de volgende: "Je hebt ons allen een grote dienst bewezen door ons openlijk te vertellen waardoor en hoe de waardige ziener Gods door Herodes om het leven is gebracht. Wel, je was zeker ook wel bij zijn gevangenneming aanwezig? Zou je mij dan ook nog kunnen vertellen waarom, en naar aanleiding waarvan Herodes nu eigenlijk Johannes, die hem zeker geen kwaad had gedaan, gevan­gen heeft laten nemen? Want hij moet daarvoor toch de een of andere reden hebben gehad!"

 

12 De gevangenneming van Johannes de doper

 

[I] ZINKA zegt: " Als ik geheel vrijuit en eerlijk mag spreken, zonder dat daar kwade gevolgen uit voortvloeien, zou ik u, omdat ik zelf de hand heb uitgesto­ken naar de onschuldigste van alle onschuldige mensen, wel de werkelijke reden kunnen vertellen. Maar als hier ook maar enigszins te dor stro in het dak zou steken, dan is het mij veelliever te zwijgen over een geschiedenis waaraan ik niet zonder de grootste hartepijn, maar ook niet zonder de bitterste en bijtendste woede, terug kan denken!"

[2] CYRENIUS antwoordt: "Spreek vrijuit de waarheid, want bij ons vind je geen te dor stro in het dak!"

[3] ZINKA zegt: "Nu goed dan, luister naar mij! Ik zei u reeds dat ik nu helemaal aan geen God meer geloof, want alles wat in de tempel over Hem geleerd wordt zijn leugens, de zwartste en schandelijkste leugens! Want zo'n God kan eeuwig nergens bestaan! Onze ongelukkige vriend Johannes leerde het volk werkelijk een ware God kennen, en zijn leer was nodig en deed ieder mens, die niet tot de tempel behoorde en geen Farizeeër was, heel veel goeds. Maar voor de tempel was zijn leer over de ware God een des te grotere verschrikking. Als verstandig man zult u nu zo zachtjesaan wel beginnen te snappen uit welke hoek de stormwind begon te waaien.

[4] De heren van de tempel zouden de arme Johannes allang met plezier van kant gemaakt hebben als zij niet bang waren geweest voor het volk, dat nu grotendeels toch wel op de hoogte is met de schandelijke leugens en de duistere bedriegerijen. Daarom bedachten zij een plan om Herodes wijs te maken dat Johannes heimelijk met allerlei verkeerde en heel listig verborgen voorspiege­lingen het volk wilde aanzetten tot een verschrikkelijke muiterij tegen de onderdrukker Herodes.

[5] Dit bracht tenslotte Herodes ertoe met ons naar Johannes te reizen in de zeer woeste omgeving aan de Jordaan, om zichzelf ervan te overtuigen of Johannes' activiteiten werkelijk zo gevaarlijk waren! Maar bij Johannes aangekomen, vond hij zelfs bij het meest kritische onderzoek niet het minste spoor van al datgene wat de tempel hem had voorgelogen. Daardoor werd hij uiteindelijk zelf erg woedend en boos over de onuitsprekelijke verdorvenheid van de tempel en zijn bewoners.

[6] Toen men daarna vanuit de tempel er bij hem op aan begon te dringen Johannes onschadelijk te maken, zei hij in mijn bijzijn dreigend tegen hen dat hij nooit tegen zijn overtuiging in op advies en terwille van ellendige, vraat­zuchtige honden een mens zou terechtstellen!

[7] Na dat krachtdadige antwoord trokken de zwarte ridders zich terug en zwegen. Maar desalniettemin volhardden zij in hun kwade beraadslagingen. Terwijl zij zich uiterlijk goed hielden en deden alsof Johannes hun niet in het minst meer interesseerde, namen zij heimelijk sluipmoordenaars in dienst, die de man Gods het levenslicht uit moesten blazen.

[8] Toen dat Herodes ter ore kwam, had hij medelijden met de eerlijke, onschuldige ziener. Hij riep ons bij zich en vertelde wat hij had gehoord en zei tenslotte: 'Luister, deze man moet ik redden! Ga er voor de schijn met wapens en touwen naar toe, bind hem losjes, vertel hem mijn geheime plan en dan zal hij jullie volgen! Hier zal ik in een goede gevangenis secuur op hem laten passen, terwijl hij met al zijn leerlingen vrij kan omgaan!'

[9] Zo gebeurde het dan ook en Johannes was daarmee, zo goed en zo kwaad als dat ging, tevreden. Maar het zwarte addergebroed uit de tempelontdekte maar al te gauw dat Herodes Johannes slechts voor de schijn in de herengevan­genis had laten onderbrengen, hem echter alle vrijheid liet om met zijn leerlin­gen om te gaan. Toen begonnen zij weer te beraadslagen hoe zij Herodes tenslotte zover zouden kunnen krijgen, dat hij zelf de hand aan Johannes zou slaan"

[10] Toen zweeg Zinka, maar Cyrenius verzocht hem de geschiedenis verder te vertellen. En ZINKA ging aldus verder: "De zwarte knechten van de tempel kwamen er al gauw achter dat Herodes, die half joods en half nog steeds heiden is, de jonge Herodias graag mocht, maar het als Jood, wegens het plegen van echtbreuk, niet helemaal aandorst een nauwere betrekking met haar aan te knopen. Op zichzelf zou dat zijn geweten echt geen grijze haren bezorgd hebben, maar terwille van de grote mond van de tempel moest hij op z'n minst het uiterlijke decorum bewaren.

[11] Dat alles wisten de zwarte ridders, en zij zonden een sluwe mooiprater naar Herodes met het voorstel dat Herodes, vanwege de bekende onvruchtbaarheid van zijn vrouw, zich tegen een klein offer aan God zonder meer een bijwijf aan mocht schaffen en er volkomen verzekerd van kon zijn dat de tempel daar geen bezwaar tegen zou maken.

[12] Herodes liet zich dat natuurlijk geen tweemaal zeggen, gaf de brenger van deze akte ettelijke ponden goud en de zaak was beklonken. Hij zond meteen een bode naar Herodias, die natuurlijk weinig bezwaren had om aan het verlangen van de viervorst Herodes tegemoet te komen, vooral omdat zij ook nog door haar moeder daartoe werd overgehaald en aangezet; want de oude Herodias was een vrouw die als voor de duivel geschapen was. Er was niets goeds aan haar, -maar daarvoor des te meer aartsgemeens. De oude bracht de eerste maal zelf haar dochter, overdadig getooid, naar Herodes en beval haar aan in zijn genade. Herodes liefkoosde Herodias weliswaar heel teder, ma~ zondigde nog niet met haar. Hij bedacht haar rijkelijk met geschenken en zij mocht vrij bij hem in en uit lopen.

[13] Toen zij van Herodes weer thuis kwam bij haar moeder, vroeg deze haar wat Herodes allemaal met haar had besproken en gedaan. De dochter vertelde de waarheid, prees de weliswaar zeer vriendelijke, maar toch zeer nuchtere mentaliteit van Herodes en hoe hij haar rijkelijk bedacht had en haar doorlo­pende, vrije toegang tot hem had verleend. Hij had echter als voorwaarde gesteld dat zij hem volkomen trouw moest blijven.

[14] Maar de oude heks dacht daarbij beslist wat ik, die.Herodias naar huis moest begeleiden, duidelijk in haar ogen kon lezen: 'Kijk, daar steekt iets achter! Als Herodes zich de eerste keer niet door de grote bekoring van mijn dochter heeft laten vangen, dan zal dat de tweede maal ook niet gebeuren.

Omdat de oude dan echter het recht zou verliezen om ten aanzien van de een schadevergoeding van Herodes te eisen, gaf zij de dochter een fraaie les hoe zij het een volgende keer aan moest leggen om Herodes tot geslachtsgemeenschap over te halen.

[15] Ik verliet weldra uit ergernis het huis van de heks, kwam bij Herodes terug en vertelde hem alles wat ik had opgemerkt. U kunt zich wel voorstellen dat Herodes daarover bepaald niet gesticht was. In verband daarmee ging hij naar Johannes en legde hem de hele zaak voor.

 

13 De moordaanslag op Johannes de doper

 

[l] (Zinka:) "Maar Johannes zei tegen hem: 'Blijf weg bij Herodias en .haar moeder want de oude is een slang en de jonge een adder! Bovendien ken je de wil van de almachtige God van Abraham, Izaak en Jacob en je kent Zijn orde, waarin Hij vanaf het eerste begin van alle schepselen slechts één vrouw aan een man heeft gegeven. Vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid van een vrouw die eenmaal met een man in het huwelijk is verbonden, verschaft je geen reden voor het nemen van een bijwijf, want als je geduldig wacht, is het toch vrij eenvoudig voor God in de schoot van je vrouw nog op hoge leeftijd een levende vrucht voor je te verwekken! Lees de geschiedenis van de aartsvaders, dan zul je ontdekken dat hun geduld en hun overgave hun op hoge leeftijd nog de rijkste zegen heeft gebracht!

[2] Laat Herodias dus met rust en haal geen scheidsbrief bij de tempel, want God heeft nooit een scheidsbrief ingesteld! Dat heeft Mozes op eigen initiatief als mens gedaan vanwege de veelvuldige hardheid van de mensenharten. Daar heeft hij echter niet veel goeds mee verricht en in de ogen van God de Heer was dat geen goed voorschrift, daar kun je van verzekerd zijn! Houd je daarom alleen aan je vrouwen Iaat Herodias niet bij je komen! Geef Zinka (mij dus) de volmacht, en hij zal het wel in orde weten te brengen dat die adder niet meer bij je in huis komt! Als je deze raad zult opvolgen, zul je Gods vriendschap behouden, maar indien niet, dan zul je te gronde gericht worden en een vijand worden van Jehova! ,

[3] Herodes nam dat ter harte en besloot af te zien van Herodias. Maar de oude slang en de jonge adder stelden alles in het werk om Herodes te verblinden. Zij wisten wanneer en waarheen hij ging en Herodias zorgde ervoor dat zij hem tegenkwam, terwijl zij er zo aantrekkelijk en verleidelijk mogelijk uitzag. Hij ging daar weliswaar niet op in, maar in zijn hart begon het toch steeds meer te gloeien, zodat hij tenslotte zelf gelegenheden begon te zoeken om de mooie Herodias zo vaak mogelijk te ontmoeten.

[4] Toen het tenslotte tegen zijn verjaardag liep, stelde Herodias alles in het werk om op het grote feest te komen. Inmiddels won de tempel ook bij Herodias inlichtingen in hoe ver zij met Herodes gevorderd was. En zij kon hun niets anders zeggen dan dat zij ondanks al haar kunstgrepen en kwade listen geen stap verder was gekomen. Aan wie of wat dat te wijten was, wist zij niet, wel merkte zij nu duidelijk dat Herodes haar toch graag zag en haar heimelijk steeds meer achterna zat.

[5] Toen de tempelpriester dat vernam, zei hij openlijk tegen de twee vrouwen: 'Dat is. alleen maar de schuld van die water­ en doopprofeet bij wie Herodes zijn heil heeft gezocht! Hij nam hem zelf bij de Jordaan gevangen om hem tegen ons te beschermen, maar dat zal hem toch niet baten! De waterprofeet moet en zal vallen! Hij is voor jullie en voor ons de gevaarlijkste steen des aanstoots! Als het eerder niet lukt, dan zal het toch op de dag van Herodes moeten gebeuren! Probeer tot elke prijs de profeet te vernietigen en dan zullen jullie Herodes om je vinger kunnen winden!'

[6] Dat gaf de beide vrouwen meer dan voldoende opheldering over de oorzaak van het mislukken van hun pogingen. De beiden beraadslaagden nu hoe zij Johannes te gronde zouden kunnen richten, en de jonge vrouw betrok mij in haar geheim en beloofde mij veel goud en zilver als ik Johannes op de een of andere goede manier om het leven zou brengen. Daartoe liet ik mij natuurlijk met overhalen, maar ik deed toch alsof ik zo half en half op haar plannen inging. Dat deed ik echter alleen om des te zekerder achter alle slechte satansplannen te komen die door de beide vrouwen en de tempelridders tegen de arme Johannes waren uitgebroed.

[7] Bij dat alles krabde Herodes zich achter zijn oren en zei tegen mij: 'Ik zie al verscheidene dagen wat er aan de hand is, maar wat kunnen we daar aan doen? Het zou misschien nog maar het beste zijn om de vrije toegang tot Johannes wat meer te beperken, alleen zijn bekendste leerlingen bij hem toe te laten en iedere vreemde de deur te wijzen. Want het is erg eenvoudig voor een door de vrouwen gehuurde sluipmoordenaar om onze Johannes een dolk in het hart te stoten, en dan zou het kwaad uit de tempel zijn doel bereikt hebben. Want geloof mij: ook de vrouwen zijn door de tempel bewerkt! Ik zal echter om Johannes te redden, de vrouwen en met name Herodias weer vrije toegang geven. Ga jij daarom naar Herodias en zeg haar dat zij mij van nu af aan kan en mag bezoeken!'

[8] Als dienaar moest ik wel gehoorzamen, hoewel ik maar al te zeer besefte dat Johannes met deze hulp slecht gebaat was. Vanaf dat ogenblik kwam Herodias bijna dagelijks in het huis van Herodes en zij verstond het als geen tweede zijn genegenheid voor haar aan te wakkeren. Dat kwam al gauw de slechte tempelpriesters ter ore en zij trachtten de vrouwen voortdurend om te praten. Zij beloofden hun veel goud als zij Herodes bij gelegenheid zover wisten te krijgen dat.hij Johannes, die zoveel volk van de tempel had afgetroggeld, het levenslicht uit zou laten blazen. De oude zwoer bij de tempel dat zij hiervoor zou zorgen en niet zou rusten aleer de waterprofeet gevallen zou zijn! Het lukte de jonge vrouw nu ook steeds Herodes te beletten Johannes te bezoeken en opnieuw raad bij hem te halen. Ik als dienaar durfde Herodes ook niet aan de woorden van Johannes te herinneren omdat ik maar al te goed wist wat voor tiran hij is als zijn hart door hartstocht gegrepen wordt.

[9] En zo ging deze kwade zaak verder tot aan de verjaardag van Herodes. Alleen een paar dagen voor die dag moet er iets tussen hem en Herodias zijn voorgevallen, omdat zij anders die paar dagen zeker niet weggebleven zou zijn. Maar juist deze paar dagen zetten het hart van Herodes voor de mooie Herodias in vuur en vlam, en de overwinning op Herodes die zij op zijn verjaardag vierde, was daardoor des te zekerder.

 

14 De opdracht van Herodes

 

[I] (Zinka:) "Het is bekend hoe zij die dag ten aanschouwe van mij en duizenden heeft gevierd. Het zal u allen echter niet bekend zijn, dat bij de leerlingen van Johannes het gerucht gaat dat Johannes weer is opgestaan, naar Galiléa is getrokken en op de plaats waar hij oorspronkelijk zijn taak is begonnen, nu weer actief is. Dat gerucht bereikte ook Herodes en zijn Herodias, die sinds de dood van Johannes ziek is geworden evenals de oude draak van een moeder. Herodes en Herodias zijn hierdoor vervuld van grote vrees en angst, en daarom zond Herodes mij als een betrouwbaar vriend van de vermoorde er op.uit.om hem weer bij Herodes te brengen, opdat hij de grote onrechtvaardigheid die hij hem had aangedaan, zou kunnen goedmaken. Ook Herodias betreurt nu het uur waarop zij toegaf aan haar slechte moeder, en zou de gekrenkte Johannes eveneens weer genoegdoening willen geven!

[2] Maar ik besef wel dat Johannes nooit is opgestaan. Wel heb ik van Johannes zelf gehoord dat er in Galiléa een zeer groot profeet is opgestaan, wiens schoenriemen hij niet waardig was om los te maken. Dat vertelde ik aan Herodes en hij zei: 'Ga er toch naartoe en breng mij degene waarover Johannes met zoveel achting sprak, want misschien kan die ons ook helpen! ' Ik zei hem echter tevens wat ik over de grote profeet had gehoord, namelijk dat hij als bewijs van zijn leer enorme tekenen deed. Ik zei hem dat de Galilese profeet doden opwekte, bergen verzette en de storm beheerste, en nog meer van zulke ongelofelijke dingen. Ik vertelde Herodes ook dat ik tegen de macht van zo'n profeet weinig of niets uit zou kunnen richten, omdat hij duizenden door één gedachte kon doden. Maar Herodes en Herodias lieten zich daardoor niet van hun wens afbrengen en Herodes zei alleen: 'Driehonderd zware zilverstukken voor degene die hem mij brengt!', met de toevoeging dat als het levend niet mogelijk zou zijn, hij hem dan toch als dode wilde zien!

[3] Ik antwoordde hem koelbloedig: ' Als hij niet uit zichzelf komen wil, zullen wij voor niets gaan! Want voor wij hem kunnen doden, leven wij allang niet meer. Daar hij de geheimste gedachten van de mensen kent en ook hun bedoelingen, zal hij ons al doden als wij hem nog maar nauwelijks zien! Onder deze omstandigheden zie ik echt geen reden om hem op te gaan zoeken! ' Toen zei hij: 'Ik wil het en mijn wil is goed. Als de profeet goed is, zal hij mijn goede wil ook als goed onderkennen en naar mij toekomen! Dat ik met hem niet datgene zal doen wat ik in mijn verblinding met Johannes heb gedaan, bewijzen mijn tranen om de goede Johannes. Ga en voer mijn wil uit!'

[4] Toen pas gingen wij en zodoende zijn wij nu hier, -tot op heden nog geheel onverrichter zake, hoewel wij nu al ongeveer negen weken alleen voor dit doel door Galiléa rondtrekken. Ik heb gedurende die tijd al ettelijke malen boden naar Herodes gezonden en hem het nutteloze van onze inspanningen duidelijk uiteengezet, maar dat helpt allemaal niets! Hij weet waarschijnlijk uit andere bronnen dat óf de opgestane Johannes, of de grote profeet zich in Galiléa ophoudt en grote tekenen doet. Wij moeten daarom alles op alles zetten om hem te pakken te krijgen. Iedere laksheid van onze kant zou hij zeer streng weten te straffen!

[5] En zo zijn wij dan nu op onze speurtochten hierheen gekomen omdat wij hoorden dat er zich bij Caesarea Philippi grote tekenen voorgedaan moeten hebben! Wij vonden echter eigenlijk niets dan een totaal afgebrande stad, een door de hevige storm van gisteren verwoeste omgeving en nu hier u, als zeer strenge Romeinen!

[6] Zorg voor ons en bevrijd ons van de dwaas die in zijn woede niet te vertrouwen is, en wij zullen u daarvoor dankbaar zijn, daar kunt u van verzekerd zijn! Wat ik u nu heb verteld, is de volle waarheid; u weet nu precies wat er aan de hand is. Handel nu naar recht en rechtmatigheid! Als u, Romeinen, eenmaal geheel onze meesters bent, hebben wij met Herodes niets meer te maken! Wij zullen daarbij bereid zijn u nog duizendmaal trouwer te dienen dan de oude dwaas en tiran! Want u heeft toch nog iets menselijks, terwijl Herodes een onmens is als hij in woede ontbrandt!"

 

15 De raadselachtige Romeinse volmacht

 

[I] CYRENIUS zegt: "Je wens zal vervuld worden, want ik ben met je beschrijving van Herodes heel tevreden en weet nu wat ik met hem zal moeten doen. Maar zeg me alleen nog of zijn vorstelijke volmacht wel precies is zoals als je mij eerder hebt beschreven! Heb je gezien of deze met mijn naam ondertekend was? Of heb je soms gelegenheid gehad de oorkonde zelf in te kunnen zien? Spreek de waarheid en vertel mij dat heel precies!"

[2] ZINKA zegt: "Niets is eenvoudiger dan dat omdat ik, daar ik kan schrijven en de drie talen beheers, deze oorkonde al misschien wel vijftig maal heb overgeschreven. Deze afschriften liet Herodes steeds door de landvoogd voor tien groschen waarmerken ten bewijze dat zij gelijkluidend waren aan het origineel. Uw naam zag ik niet, maar wel die van de thans heersende keizer. ­Meer kan ik u daar niet over zeggen."

[3] CYRENIUS zegt: "Dat is dan duidelijk een nieuwe volmacht, die heel anders luidt dan degene waar mijn handtekening onder staat! Zou je mij misschien ook nog kunnen zeggen, wanneer Herodes die beruchte volmacht uit Rome in zijn bezit kreeg?"

[4] ZINKA zegt: "O, zonder meer! Die volmacht kreeg hij reeds in het voorjaar. Dat weet ik zo precies omdat ik het verzoek daarvoor zelf heb geschreven. In het verzoek stond namelijk, of de keizer als enig heer en heerser, met voorbij­gaan van alle ondergeschikte instanties, hem AD PERSONAM * (*persoonlijk) voor zijn noodzakelijke bescherming een volmacht zou willen geven zoals onder de noot in het verzoekschrift was omschreven. Maar nu komt eigenlijk de hoofdzaak, waarachter­ naar wat ik er zo van denk -de grote schurkenstreek schuil gaat!

[5] Dat Herodes zo'n verzoek aan Rome heeft gericht, daar sta ik als geloof­waardige getuige voor in, omdat ik zoals gezegd het verzoek zelf heb opgesteld en geschreven. Dit buitengewone verzoek ging echter -zoals wel te begrijpen is -niet zonder een zwaarwegende begeleiding van veel goud en zilver naar Rome. De brengers waren vijf van de belangrijkste Farizeeën die voor heel persoonlijke aangelegenheden destijds een reis naar Rome maakten: Enige dagen voor hun vertrek kwamen zij bij Herodes en vroegen hem of hij uit Rome nog iets nodig had.         .

[6] Voor Herodes kwamen zij als geroepen, want hij broedde er al vier weken op, hoe en door wie hij op de meest veilige en geheime wijze dat buitengewone verzoek naar Rome kon laten brengen. Deze gelegenheid kwam hem nog meer van pas omdat hij met deze vijf sluwe Farizeeën heel goed overweg kon en hen ook voor de eerlijkste in hun soort hield. Toen hij naar hun brengersloon informeerde, dat anders vanaf Jeruzalem meestal niet beneden de tweehonderd pond ligt, vroegen zij niets, want wat zij voor Herodes deden, die hun ook al vele en belangrijke vriendendiensten had bewezen, deden zij ook alleen maar uit pure vriendschap!

[7] Daarmee was Herodes meer dan tevreden en hij gaf de vijf het verzoek inclusief de zware lading, voor het dragen waarvan dertig kamelen nodig waren. Op die wijze ging het buitengewone verzoek volgens zeggen naar Rome, maar in werkelijkheid heel ergens anders heen, wat wij niet kunnen weten!

[8] Een reis van hier naar Rome duurt bij gunstige weersomstandigheden drie volle weken, in andere gevallen ook wel een maand. Men blijft een aantal dagen, vaak weken in Rome en het kost tijd voor iemand bij de keizer wordt toegelaten­. De keizer behandelt zo'n verzoek in het gunstigste geval niet binnen een half jaar, omdat hij talloze regeringszaken te doen heeft die belangrijker zijn. Dan komt nog de terugreis, die net zoveel tijd kost als de heenreis! Veel ervaring heeft geleerd dat binnen driekwart jaar bij mijn weten nooit iets uit Rome is teruggekomen.

[9] De vijf boden hebben echter de gevraagde volmacht, die geheel overeen­stemt met de noot uit het door mij geschreven verzoek, geschreven op mooi perkament en versierd en voorzien met alle bekende keizerlijke waarmerken, binnen zes weken aan Herodes overhandigd en Herodes daarmee luisterrijk gelukgewenst. Ik dacht echter het mijne ervan en verwed er nog vandaag mijn hoofd onder dat de vijf boden bij de onderhavige gelegenheid net zo min in Rome waren als ik!

[10] De kerels hebben de meegegeven zware schat en de dertig gezonde kamelen veilig opgeborgen, de handtekening van de keizer en de andere waarmerken nagemaakt en Herodes zo een geheime, keizerlijke volmacht overhandigd, waarvan deze zelf zeker zo weinig weet als u, geëerde heer en gebieder! Weet u, verheven heer, dat is slechts mijn mening; het kan ook mogelijk zijn dat de volmacht toch nog van de keizer afkomstig is! Misschien hebben de schepen de wind mee gehad, zowel heen als terug, dan zou het in ieder geval met de heen­ en terugreis zo ongeveer kunnen kloppen, en toeval­ligerwijs kunnen zij de keizer bij hun aankomst in Rome goedgeluimd en in een niet bezet uur hebben aangetroffen. Hij heeft hen meteen laten komen en de gevraagde volmacht gegeven, waarop zij dadelijk een hier naar Azië vertrek­kend schip aantroffen, zich inscheepten en met gunstige wind de kust van Judea bereikten! Kortom, ik wil beslist geen rechter spelen! Ik gis en reken alleen maar wat."

 

16 De vervalste volmacht van Herodes

 

[1] CYRENIUS zegt: "Vriend, dat is meer dan een veronderstelling, dat is de zuivere waarheid! Want gesteld dat de keizer de verlangde volmacht omgaand verstrekt zou hebben, dan zou deze toch onmogelijk binnen zes weken van Rome naar Jeruzalem kunnen komen omdat iedere verordening die Rome verlaat, al is de wind nog zo gunstig, tot Sidon al ongeveer veertig dagen nodig heeft. Rechtstreeks over zee, wat misschien wel de kortste weg is, gaat geen schip en voor er een langs de kust van de grote Middellandse zee of van de Adriatische zee langs Griekenland hier is, duurt dat minstens veertig dagen, en daarom kan niemand die afstand binnen diezelfde tijd heen en terug afleggen.

[2] Bovendien moet iedere vreemdeling die naar Rome komt en aan de keizer iets wil vragen, eerst zeventig dagen in Rome doorbrengen, want eerder komt geen vreemde gezant of particulier, uitgezonderd een veldheer of andere hoog­waardigheidsbekleder, bij de keizer. In Rome heeft men nu eenmaal de gewoon­te dat iedere vreemde die in Rome een gunst aan de keizer wil vragen, eerst de stad een offer moet brengen door zoveel mogelijk uit te geven en andere geschenken en offers te geven aan de vele instituten en instellingen. Dat kan zogezegd vrijwel iedere vreemde die uit een ver land komt heel goed doen, omdat hij alleen als hij erg rijk is naar Rome kan komen en om een bijzondere gunst kan vragen. Want voor de algemene, onbemiddelde volksklasse zijn wetten en rechtvaardige rechters ingesteld en bekrachtigd. Wie moeilijkheden heeft, weet waar hij heen moet gaan. Als hij gaat, wordt hij rechtvaardig volgens de wet geholpen; want bij ons Romeinen pleegt men geen bedrog en steeds geldt het principe: 'Justitia fundamentum regnorum! ' (Gerechtigheid is het funda­ment van heerschappijen!) en 'Pereat mundus, fiat ius!' (Al gaat de wereld te gronde, toch zal recht geschieden!) Dat zijn bij ons Romeinen niet zo maar lege zegswijzen, maar regels die tot op heden nog steeds zeer nauwgezet zijn nagevolgd.

[3] Daarom is het ook niet onbillijk als de bezoekers van Rome eerst een offer brengen aan de grote wereldstad, voordat zij waardig geacht worden voor de een of andere keizerlijke genade. Uit dit alles volgt dus, dat de vijf afgezanten van de tempel gedurende zeventig opeenvolgende dagen niet bij de keizer zijn geweest en daarom binnen zes weken onmogelijk een lonende reis van hier naar Rome en weer terug hebben kunnen maken. Als zij dat echter niet hebben kunnen doen, dan leidt dat vanzelf tot de gerechtvaardige conclusie, dat de vijf de ereschatting van Herodes aan de keizer zelf hebben gehouden en de heers­zuchtige viervorst een nagebootste en dus valse volmacht gebracht en overhan­digd hebben! Herodes verbeeldt zich nu grotere rechten te hebben dan hij oorspronkelijk met het viervorstendom van Rome kreeg. Maar zo spoedig mogelijk zal hem daarover klare wijn worden geschonken!

[4] Ja, nu is het dan ook te begrijpen waarom mij daarover uit Rome geen enkel bericht, in welke vorm dan ook, heeft bereikt! Want mij, als onbeperkte gezagsdrager van Rome over geheel Azië en een aangrenzend deel van Afrika ­moet toch mededeling gedaan worden van alles wat maar door Rome over Azië wordt beslist. Anders zou ik een mij onbekende bepaling van Rome, zodra deze ergens ingevoerd zou worden, aanzien voor een provinciale eigenmachtigheid en dus als opstand tegen Rome en haar macht, en daar meteen met alle mij ten dienste staande machtsmiddelen tegenin moeten gaan! Daarom zul je nu wel beseffen dat de volmacht van Herodes vals moet zijn! Maar als de volmacht vals is, zul je ook inzien dat ik ten eerste aan Herodes het bedrog moet mededelen, en ten tweede hem de valse volmacht moet afnemen en naar de keizer moet zenden, opdat deze zelf, vanwege de ontheiliging van zijn persoon, de doortrapte misdadigers kan straffen!"

 

17 De politiek van de tempelpriesters

 

[1] ZINKA zegt: "Edele vriend! Geëerde heer! Wij begrijpen het heel goed, maar daarnaast is ons nog iets duidelijk wat u niet schijnt te zien!"

[2] CYRENIUS zegt: "En wat mag dat dan wel zijn?"

[3] ZINKA antwoordt: "Het is de dierbare politiek waardoor het priesterdom bijna in alle tijden en in alle landen der aarde een zeker voorrecht bezit, zodat het veel kan doen wat voor de rest van de mensheid een misdaad zou zijn. De priesters zijn vermetel genoeg zich aan de andere mensen letterlijk als goden op te dringen, en naar believen tegenover iedereen de mond vol te hebben over het zogenaamde woord van God. En geen mens ageert daar tegen, en zelfs de keizer moet dat brutale spel tolereren vanwege het vanouds ingeprente bijgeloof van het volk, waardoor de mensen op de juiste, gehoorzaam deemoedige plaats worden gehouden en niet opstaan tegen de koning van het land als deze hun vaak moeilijk op te volgen wetten en zwaar drukkende schattingen oplegt.

[4] Als de priesters echter wordt toegestaan in Gods plaats naar believen de scepter te zwaaien, dan zal de keizer zich ook helemaal niet zo kwaad maken wanneer deze volksverdovers zonodig heimelijk, of ook openlijk, in de huid van de monarch kruipen, in zijn naam spreken en zelfs wetten uitvaardigen indien zij dat zowel voor de heerser, voor zijn staat en natuurlijk ook voor zichzelf heilzaam vinden. Dat lijkt des te aanvaardbaarder in die provincies die, zoals het Joodse vaderland hier, ver verwijderd liggen van de residentie van de heerser .

[5] Als de keizer hen vanwege deze valse volmacht ter verantwoording roept, zullen zij helemaal niet ontkennen dat zij zonder enige opdracht hebben gehan­deld. Maar zij zullen de keizer ook nog een goede reden kunnen aangeven waaruit blijkt dat zij dat slechts voor het welzijn van de monarch en zijn staat gedaan hebben! En zij zullen de keizer ook haarfijn en zonneklaar proberen te bewijzen, waarom die maatregel nodig was en welk voordeel voor staat en monarch daaruit voortvloeide. En de keizer zal hen tenslotte daarvoor nog moeten prijzen en belonen.

[6] Stel dat u hen vandaag ter verantwoording roept, dan zult u hen na het verhoor net zo min kunnen beschuldigen als de keizer zelf. Uiteindelijk zult u de volmacht van Herodes nog moeten bekrachtigen wanneer zij u bewijzen dat dat stuk nodig was om daarmee de heerszucht van Herodes binnen bepaalde grenzen te houden, omdat hij anders met behulp van zijn onmetelijke schatten en rijkdommen heel gemakkelijk in het geheim een eigen grote macht zou hebben kunnen vormen, waarmee hij dan heel categorisch met u, Romeinen, zou zijn gaan spreken! Zij hadden dat echter ontdekt en hadden direkt, door ingeving van boven, het juiste middel aangegrepen, waardoor Herodes pro forma een privilege ontving van het keizerlijke gezag dat hij anders al gauw met geweld afgedwongen zou hebben. -Als de tempelridders u met zulke verkla­ringen tegemoet treden, wat kunt u dan anders doen dan hen loven en belonen?"

[7] CYRENIUS zegt: "Daarvan ben ik nog niet zo overtuigd! Als Herodes zoiets gemeens van plan was en dat ook uit wilde voeren, waarom werd mij dat dan niet in het geheim meegedeeld? Ik zou toch heel goed de juiste middelen daartegen hebben kunnen aanwenden! Van Jeruzalem naar Sidon of Tyrus is toch echt niet zo ver! En dan nog, -hoe zullen de tempelpriesters de gestolen, grote schatten en de dertig kamelen verantwoorden? Ik denk dat hun dat toch wel wat moeilijk zal afgaan!"

[8] ZINKA zegt: "Geëerde vriend, edele heer! U schijnt anders heel veel gedegen staatsmanskunst te bezitten, maar hier schijnt u weer des te onervarener te zijn - als iemand die zelfs nog nooit in huis de scepter gezwaaid heeft! Een dubbele reden kan hen ervan afgehouden hebben om u persoonlijk daarvan op de hoogte te stellen! Ten eerste: "gevaar in geval van vertraging, en ten tweede: het vermijden van ieder gevaarlijk opzien bij deze zaak! Want zou u er te vroeg van in kennis gesteld zijn, dan zou u meteen heel Jeruzalem hebben laten omsingelen en zorgvuldig laten bewaken. Dat zou bij het volk grote opwinding hebben veroorzaakt en het met een bittere haat tegen u hebben vervuld. Herodes zou echter zo' n stemming tegen u heel goed hebben kunnen benutten, waardoor onvoorspelbare kwade zaken hadden kunnen ontstaan!

[9] Dit alles goed berekenend en van te voren inziend, beschikte de tempel in zijn goddelijke wijsheid nu juist over iets waardoor zonder enig opzien de kwade zaak werd verholpen. Op het juiste moment zouden zij u en de keizer heel ongemerkt toch wel in kennis gesteld hebben van het gebeurde, voorzien van advies hoe verder te handelen. De voor de keizer bestemde schatten zouden zij echter zonder meer pas dan aan u kunnen zenden als zij de tijd rijp geacht zouden hebben u over alles in te lichten.

[10] Geëerde vriend en edele heer, wanneer u ongetwijfeld zo'n antwoord op enige van uw vragen kunt verwachten, zegt u mij dan eens of u in verband met een goed staatsmanschap iets anders zou kunnen doen dan de tempelpriesters erg prijzen en hun, net als iedere goede en eerlijke zaakgelastigde, de wettelijke tien procent van de winst geven!"

[11] CYRENIUS zegt: "Maar als ik nu zelf overtuigd ben van de ontzettende verdorvenheid van de tempelpriesters, moet ik ze dan ook nog prijzen en belonen? Is er dan geen middel en geen manier om deze satansbroeders het vuur na aan de schenen te leggen?"

[12] ZINKA zegt: "Het is maar de vraag wie van ons tweeën de slechte ridders beter kent en dieper verafschuwt. Als ik hen allen, de tempel en hun synagogen, in één zucht zou kunnen vernietigen, geloof mij, ik zou mij geen ogenblik bedenken! Maar de zaken liggen nu eenmaal zo dat zelfs een God u geen andere raad kan geven, dan voorlopig met een vriendelijk gezicht het kwade spel meespelen. Komt tijd, komt raad.

[13] Volgens mijn berekening en volgens de berekening van Johannes zullen zij, gerekend vanaf nu, binnen veertig jaar helemaal rijp zijn voor de vernieti­ging, en u zult dan geheel Judea en geheel Jeruzalem opnieuw moeten veroveren en hun broeinesten grondig moeten verwoesten. Maar vóór die tijd zal er gewapenderhand weinig of niets tegen hen ondernomen kunnen worden, behal­ve dat wat ik u voorheen heb aangeraden. U kunt hun te gelegener tijd laten vragen hoe die bepaalde zaken liggen. Als zij echter meteen klaar staan met hun uitleg, doe dan zoals ik u gezegd heb, anders kan het slecht aflopen!"

 

18 De leer van de Galilese profeet

 

[I] CYRENIUS zegt: "Vriend, ik zie wel hoe omzichtig en slim je bent. Herodes heeft in jou een verdediger gevonden die in geheel Judea zijns gelijke niet vindt! Nu ben je weliswaar niet meer herodiaans, maar Romeins en je behoeft nooit meer voor Herodes  zaken op te komen, maar alleen voor de onze, en wel voor ons. Daarom mag je nu al veel meer weten van wat zich op deze plaats aan de zee heeft geconcentreerd en de reden daarvan! Maar vertel me nu eerst, watje zou doen als de grote Galilese profeet nu opeens ergens vandaan zou komen!"

[2] ZINKA zegt: "Ik?! -Helemaal niets, ik zou hem niets in de weg leggen! Ik zou wel een onderhoud met hem willen hebben om te zien of Johannes wel gelijk had met te zeggen, dat hij niet eens waardig was zijn schoenriemen los te maken! Johannes was een zeer wijs profeet en hij was meer verlicht dan alle oude profeten bij elkaar. Wel, als Johannes dan zo'n getuigenis geeft over deze Jezus uit Nazareth, hoe groot, hoe wijs en hoe machtig moet die dan wel zijn!

[3] Weet u, geëerde vriend, als ik Jezus werkelijk ergens zou hebben willen oppakken­ al was het maar voor de schijn, dan zou ik dat allang hebben kunnen doen, want eigenlijk wist ik toch meestal wel waar Jezus zich ophield! Maar daar ging het mij echt niet om; en eerlijk gezegd, -ik had een vreemde angst voor deze man! Want volgens hetgeen ik allemaal over hem heb gehoord -en dat van geloofwaardige getuigen, zelfs van Samaritanen -, moet hij welhaast helemaal een complete godheid zijn - of een geslepen magiër uit de oud-Egypti­sche school! Ik zou daarom in geen enkel opzicht iets speciaals met hem van doen willen hebben, want dan zou ik toch zeker aan het kortste eind trekken. Voorwaar, wat mij betreft zou ik hem alleen willen zien en spreken, maar dan alleen onder vreedzame omstandigheden en in de verste verte niet gekleed als gerechtsdienaar!"

[4] Dan richt IK Zelf het woord tot Zinka en zeg: "Beste vriend, Ik ken Jezus van Nazareth even goed als dat Ik Mij Zelf ken, maar ik kan over Hem slechts zeggen dat Hij van geen mens een vijand is, maar een weldoener van allen die tot Hem komen en hulp bij Hem zoeken. Wel is Hij een vijand van de zonde, maar niet van de zondaar die berouw heeft van zijn zonde en deemoedig terugkeert naar het goede. Hij heeft nog geen mens berecht of veroordeeld, ook al zou deze meer zonden begaan hebben dan er zandkorrels in zee en grassprie­ten op aarde zijn.

[5] Zijn leer bestaat heel in het kort daarin, dat de mens God moet erkennen en Hem boven alles moet liefhebben, en dat hij zijn medemens, wat of wie deze ook moge zijn, hoog of laag, arm of rijk, man of vrouw, jong of oud, even lief moet hebben als zich zelf. Wie dat altijd doet en de zonde mijdt, zal weldra in zichzelf gewaar worden dat die leer waarachtig uit God is, en niet afkomstig is uit de mond van een mens, maar uit de mond van God. Want geen mens kan weten wat hij moet doen om het eeuwige leven te verkrijgen, en waaruit dat bestaat. Dat weet alleen God en later ook hij die het uit Gods mond heeft vernomen.

[6] Hij leert ook dat alle mensen die het eeuwige leven willen bereiken, door God onderricht moeten worden. Zij die slechts van mensen horen wat ze moeten doen, zijn nog ver van het rijk van God. Zij horen wel de woorden die afkomstig zijn van een sterfelijke tong, maar zo sterfelijk als de tong is die de woorden sprak, zo sterfelijk is dan ook het woord in de mens die het heeft gehoord. Hij slaat er geen acht op en brengt het niet door de daad tot leven. Maar het woord dat uit Gods mond komt, is niet dood, maar levend. Het zet hart en wil van de mens aan tot de daad en maakt daardoor de gehele mens levend.

[7] Als de mens echter eenmaal door het woord van God levend is geworden, blijft hij levend en voor eeuwig vrij, en hij zal geen dood ooit meer voelen of smaken, - ook al zou hij lichamelijk wel duizendmaal sterven!

[8] Kijk vriend, dat is zo heel in het kort de kern van de leer van de grote profeet uit Nazareth! - Zeg ons eens hoe deze je bevalt en wat je onder die omstandig­heden van de grote profeet denkt!"

 

19 Zinka's opvatting over de leer van Jezus

 

[I] ZINKA denkt daar wat over na en zegt na een poosje: "Beste vriend! Hoewel die leer wat gedurfd is, is er niets tegen in te brengen. Het wezen ervan is, als er tenminste een God is Die zich ook maar iets om de stervelingen bekommert, duidelijk goddelijk! Weliswaar hebben ook andere grote wijzen de grondregel opgesteld dat de zuivere liefde de oerkiem van al het leven is en dat de mensen de liefde het meest zouden moeten bevorderen omdat slechts uit de liefde al het heil voor de mensen zou kunnen opbloeien. Maar zij verklaarden het zuivere wezen van de liefde niet. De liefde heeft echter even vaak goede als kwade kanten en uiteindelijk weet men niet welke kant van de liefde men dan eigenlijk voor het welzijn moet beoefenen.

[2] Maar hier is zonneklaar onder woorden gebracht welke soort liefde de mens moet koesteren en als levensprincipe moet aanhouden. Daarom kan zo'n leer natuurlijk oorspronkelijk niet van een mens afkomstig zijn, maar alleen van God, en dat bewijst dan meteen dat er dan toch een God is. Wel, wel, ik ben u, beste, mij geheelonbekende, verheven vriend - ook al bent u misschien een heiden­ van ganser harte dankbaar, want u heeft mij nu, net als mijn niet op hun achterhoofd gevallen vrienden, een grote dienst bewezen! Wij waren in zekere zin allen min of meer goddeloos, maar nu komt het mij in ieder geval voor, dat wij de verloren God hebben weergevonden, hetgeen voor mij zeer verheugend en aangenaam is.

[3] Johannes gaf zich weliswaar ook alle moeite om mij van het bestaan van een eeuwige God te overtuigen, maar dat lukte hem toch niet. Ik gaf hem duchtig tegenspel en hij kon al mijn twijfel niet wegnemen, en zo bleef ik dan ook tot op heden in al mijn twijfels steken. Maar nu is het in één klap uit met al dat getwijfel!

[4] Merkwaardig! Ja, ja, zo is het: ‘Als iemand in een dwaaltuin niet de juiste poort vindt, komt hij niet in het paleis van de koning die in het ruime centrum van de grote dwaaltuin zijn vaste woonplaats heeft gebouwd. U heeft mij nu echter de juiste poort gewezen en deze voor mij geopend, en nu is het dus een kleine moeite zo snel mogelijk in het grote en eeuwige paleis van de koning te komen.

[5] Wees nu echter ook nog zo goed mij te zeggen waar u het buitengewone geluk had de grote man te ontmoeten! Hij is beslist geen magiër, maar een met hogere, goddelijke krachten begiftigd mens, want dat blijkt uit zijn waarlijk goddelijke leer! Zeg mij dus waar u hem heeft gesproken! Ik zou daar zelf heen willen gaan en uit zijn mond die levende woorden van heil horen"

[6] IK zeg: "Blijf nu maar hier, je zult Hem al gauw tijdens het verloop van de besprekingen die nog zullen volgen vanzelf vinden! Ook is het nu al ruim een uur na het midden van de dag. Onze brave gastheer Marcus heeft het middag­maal reeds klaar en het zal dadelijk opgedaan worden. Maar na de maaltijd zullen wij nog zeeën van tijd krijgen om over allerlei zaken met elkaar te spreken. Jij blijft aan onze tafel, -je negenentwintig metgezellen kunnen hiernaast gaan zitten."

[7] Dan brengt Marcus de spijzen. Toen de spijzen op de tafels stonden, viel het Zinka op dat al die grote tafels door een paar mensen opeens als bij toverslag vol gezet waren met spijzen en bekers met wijn.

[8] HIJ vroeg de naast hem zittende Ebahl: "Vriend, vertel mij alsjeblieft, hoe kon nu door zo weinig mensen ineens zo'n grote hoeveelheid voedsel hier op al die lange tafels gebracht worden! Heus, daar verbaas ik mij bijzonder over! Ik zou haast durven beweren, dat het er hier niet helemaal natuurlijk aan toegaat! Heeft de oude waard soms geheime, gedienstige geesten die hem bij dit werk helpen?"

[9] EBAHL zegt: "Je zult er wel niet steeds op gelet hebben, omdat je erg verdiept was in je gesprek, terwijl intussen al die tafels gemakkelijk van wijn en voedsel voorzien konden worden zonder dat je dat speciaal is opgevallen. Zelf heb ik er weliswaar niet op gelet, maar zonder meer onnatuurlijk zal het er toch wel niet aan toegegaan zijn!"

[10] ZINKA zegt: "Vriend, geloof me, ook al ben ik nog zo verdiept in het een of andere gesprek, dan zal er om mij heen toch niets kunnen gebeuren zonder dat ik het zou zien. Ik weet heel zeker dat er zich enige ogenblikken geleden nog geen broodkruimel op de tafels bevond, -en nu buigen de tafels door van het voedsel dat er op staat! Neem me niet kwalijk, in zo'n geval mag een mens met hart en verstand toch wel een vraag stellen, met name als je vreemdeling bent!? Het maakt me nu niet meer uit of iemand mij daarover goed inlicht of niet, maar ik blijf erbij dat er hier beslist geen natuurlijke dingen in het spel zijn! Kijk maar eens naar mijn negenentwintig metgezellen die onder elkaar precies hetzelfde onderwerp bespreken. Alleen jullie allen, die hier waarschijnlijk nu al verscheidene keren gegeten hebben, blijven in dit geval onverschillig, omdat jullie wel weten wat hier aan de hand is! Maar het hindert niet, -ik zal later nog wel achter dit geheim komen!"

 

20 Zinka en het voedselwonder

 

[1] Dan staat Zinka, die een zeer grote man was, op en kijkt om zich heen naar alle tafels, die natuurlijk zonder uitzondering vol staan met schotels, gevuld met heerlijk toebereide vissen, ronde broden en ontelbare bekers en kruiken gevuld met uitmuntende wijn. Hij ontdekt ook dat alle gasten reeds flink toetasten, zonder dat op al die tafels de spijzen merkbaar verminderen. Kortom, onze Zinka wordt, hoe langer hij kijkt, steeds meer uit het veld geslagen, zodat het hem tenslotte al behoorlijk begint te duizelen. Alleen een behoorlijke honger en de heerlijke geur van de spijzen nopen hem te gaan zitten en ook te gaan eten.

[2] Ebahl legt hem de beste en grootste vis voor en beschrijft deze als een van de edelste soorten uit het meer van Tiberias, want zo heette de uitgestrekte bocht van het Meer van Galilea tot in de vrij verre omtrek van Caesarea Philippi. Omdat de vis buitengewoon lekker smaakt tast Zinka steeds geestdriftiger toe. Daarbij spaart hij het honingzoet smakende brood niet en spreekt hij ook ijverig de volle beker aan, die daardoor echter niet veel leger wordt, en ook met de vis komt hij aan geen eind, ofschoon hij daarvoor flink zijn best doet.

[3] Zoals het hem echter vergaat, zo vergaat het ook zijn metgezellen. Zij zouden allen graag opgewekt en vrolijk en zeer spraakzaam willen worden, maar de steeds groeiende verwondering over de merkwaardige verschijnselen tijdens dit feestmaal laten hun daarvoor geen tijd, want voor hen zijn dat verschijnselen die zij nog nooit eerder beleefd hebben. Ook zijn zij al behoorlijk verzadigd, ­maar toch zet de goede, aangename smaak van de vissen, het brood en de wijn hen aan om nog meer te eten en te drinken, en ook daarvan begrijpen zij de reden niet.

[4] Tenslotte verzoekt Zinka dringend aan Cyrenius of hij wil vertellen hoe dat allemaal nu te rijmen is.

[5] Maar CYRENIUS zegt: "Als de maaltijd voorbij zal zijn, zal het ook wel vroeg genoeg zijn om over vele zaken te spreken. Eet en drink nu echter naar hartelust!"

[6] ZINKA zegt: "Vriend en edele heer en gebieder! Ik was mijn leven lang geen smulpaap, maar als ik nog lang bij u zal blijven wordt ik er zeker een! Alleen begrijp ik niet waar al dat eten en drinken blijft! Ik ben voldaan en mijn dorst is gelest, en toch kan ik nu nog steeds maar door eten en drinken! En de wijn is beter en geestrijker dan ik ooit ergens te drinken heb gekregen. Maar ondanks dat word ik er toch niet dronken van!

[7] Ik blijf er nog steeds bij dat het er hier niet natuurlijk aan toe gaat! Jn dit grote gezelschap moet zich een magiër bevinden, die hiermee zijn onbegrijpe­lijke wonderkracht demonstreert! Of bevinden wij ons soms in de buurt van die grote profeet die ik met mijn negenentwintig metgezellen heb gezocht? Als dat het geval zou zijn, zou ik u, verheven vriend en gebieder, heel onderdanig moeten verzoeken ons dertigen weg te sturen naar waar u ons ook maar hebben wilt, of u zou ons weer moeten laten boeien. Want als de profeet zomaar binnen ons bereik zou komen, zouden wij vanwege de voor Herodes afgelegde, dure eed de hand op hem moeten leggen. Daar zouden wij weliswaar niets aan hebben, maar toch zouden wij dat terwille van de eed tot ons eigen ongeluk moeten wagen!"

[8] CYRENIUS zegt: "Wat, -waarom dat? Waar en in welke wet staat dan geschreven dat een slechte, gedwongen en verdoemde eed gehouden moet worden?! Jouw eed is zonder meer al opgeheven omdat je mijn gevangene bent, samen met je negenentwintig metgezellen! Van nu af aan is er alleen maar sprake van het uitvoeren van wat ik en mijn ondergeschikte veldheren je zullen opdragen en nooit of te nimmer van wat jullie domme Herodes je heeft opgedragen! Van jullie misdadige eed zijn jullie voor altijd en eeuwig ontheven!

[9] In het geval dat de grote profeet nu ergens vandaan in ons midden zou komen, zou niemand van jullie het ook maar mogen wagen hem met een vinger aan te raken. Wie het echter vanwege zijn domme eed toch zou doen, zal alle zwaarte van de Romeinse ernst moeten dragen!

[10] Vriend Zinka, ik hield je voorheen vanwege je geestrijke uitlatingen voor een wijs man, maar door deze laatste opmerking ben je erg in mijn achting gedaald! Was dat eerdere allemaal maar huichelarij van je?"

[11] ZINKA zegt: "Nee, nee, absoluut niet, verheven heer en gebieder! Ik en wij allen denken en willen nu precies hetzelfde wat wij vroeger gedacht, gewild en gesproken hebben. Maar u moet toch wel begrijpen dat je bij verschijnselen zoals die hier zijn voorgekomen en nog voorkomen, als mens met een beetje verstand toch grote ogen begint op te zetten en tenslotte in je gehele denken, willen, spreken en doen wat verlegen en verward moet raken!

[12] Als ik zoiets al eens meer gezien zou hebben, zou ik mij hier net zo rustig als alle anderen hebben gedragen, maar mijn wijze buurman had daarnet nauwelijks gezegd dat het middagmaal zou komen, of enige ogenblikken daarna bogen alle tafels al door van het gewicht van de daarop geplaatste spijzen en dranken! Er kan best een of ander kunstig apparaat bestaan waarmee dat werk wat sneller dan gewoonlijk gedaan kan worden, maar zó snel! Dat kan geen enkel mechanisch apparaat! Kortom, wat men mij ook zegt, ik blijf toch zeggen: "Het was óf een buitengewoon soort toverij, óf een compleet wonder!

[13] U, verheven vriend en heer, kunt gemakkelijk kalm blijven, omdat u zeker de oorzaak weet, maar voor ons is het iets heel anders! Kijk alleen maar eens naar de vis die ik nu nog eet! Ik heb daarvan steeds maar gegeten en gegeten en nog is verreweg het grootste deel over! Ik ben helemaal voldaan, en kan toch nog doorgaan met eten! Dit is mijn beker, waaruit ik toch wel meer dan een volle maat (2 liter) heb gedronken, en kijk eens, -nauwelijks drie vingers staat de wijn onder de rand! Ja, dat kan men dan toch als denkend mens niet zo zonder meer aannemen alsof daar zogezegd niets bijzonders mee zou zijn! Ik ben hier uw gevangene en kan geen verklaring van u eisen over dit wonderbaarlijke verschijnsel, maar vragen kan en mag ik toch wel? Ik vroeg het u echter en u zei dat ik moest wachten!

[14] Het wachten zou wel gaan als er in mij in plaats van een weetgierige ziel, een dode steen lag uit te rusten, maar mijn ziel is geen steen, maar een altijd naar licht dorstende geest. Zijn dorst is niet met een koele dronk te lessen, maar door een verklarend woord dat uit de mond van een reeds gelaafde geest komt. U hebt deze geestelijke drank in overvloed en u loopt ervan over. Maar bij mij, de van dorst smachtende, wilt u uit uw overvloed ook niet één druppel op mijn gloeiende tong laten druppen! Kijk, dat is het nu wat mij het meest verdriet doet en mijn verstand in de war brengt! Als ik onder zulke omstandigheden een beetje verward wordt, -kunt u, verheven vriend, zich daar dan over verwonderen?

[15] Maar nu niets meer over dat alles! Ik word daardoor inwendig nu al behoorlijk boos en laat al dat wonderbaarlijke voor wat het is! De mens moet niet alles weten en hoeft ook niet alles te weten! Voor het noodzakelijke verkrijgen van het dagelijks brood hoeft de mens helemaal niet veel te leren, te beleven en te weten. Alleen een echte dwaas wil meer! Daarom nu slechts gegeten en gedronken zolang het er is! Mag ik niets weten, dan wil ik liever niets weten! Want wat men zelf wil, kan men gemakkelijk verdragen; alleen de wil van een vreemde is voor iedere eerlijke ziel moeilijk te verteren. Van nu af aan hoeft u er zich geen zorgen over te maken dat ik u ooit weer met een of andere vraag lastig zal vallen!"

[16] Na deze woorden zei Zinka niets meer, at rustig verder aan zijn vis en nam daarbij meermalen brood en wijn. Ook zijn metgezellen deden dat en trokken zich weinig aan van wat om hen heen gebeurde of werd gezegd.

 

21 Het wezen van de dorst naar kennis

 

[1] Cyrenius vroeg mij echter heimelijk wat er nu met deze man gedaan kon worden.

[2] IK antwoordde: "Nog heel veel! Zij zullen ook heel capabele werktuigen voor ons worden, maar nu hebben zij wat rust nodig en daarom liet Ik hen zo onverschillig worden.

[3] Geloof Me! Een ziel die eenmaal verlangt naar hogere kennis, geeft zich niet zo gemakkelijk over aan volledige daadloosheid! Het vergaat zo'n ziel als een pas verloofde jongeman die zielsverliefd is op het uitverkoren meisje. Het meisje, dat wel een meisje is maar geen eerzame maagd, tilt echter niet zo zwaar aan de liefde van haar verloofde en denkt: 'Voor hem honderd anderen!'

[4] Maar na een poosje komt dat de verloofde ter ore en zijn hart wordt zeer bedroefd. Geërgerd en boos neemt hij zich ernstig voor niet meer aan het trouweloze meisje te denken. Hoe meer hij zich dat echter voorneemt, des te meer denkt hij aan haar en heimelijk hoopt hij dat al het erge wat hij over het meisje van buitenstaanders heeft gehoord, een grove leugen mag zijn. ...

[5] Maar tenslotte ziet hij zelf het meisje met een ander! Nu zou hij werkelijk wel van kwaadheid uit zijn vel kunnen springen en met alle geweld wil hl] met meer aan de trouweloze denken. Dan wordt hij echter door zulke withete gedachten geplaagd, dat hij zich niet meer met andere, gezondere gedachten bezig kan houden. Dag en nacht vindt hij rust noch duur, hij zucht en weent vaak bitter en verwenst de trouweloze.

[6] Ja, maar waarom dan toch? Had hij zich niet vast voorgenomen nooit meer aan de nietswaardige te denken?

[7] Maar dan komt, als hij zich zo kwelt, een echte vriend hem opzoeken en zegt: 'Vriend, je doet je verloofde toch wel enig onrecht! Kijk, met haar schijnbare lichtzinnigheid heeft zij slechts jouw liefde willen onderzoeken, want zij weet maar al te goed dat zij arm is terwijl jij rijk bent. Zij begreep al nauwelijks hoe het mogelijk was dat jij haar tot je wettige vrouw zou kunnen nemen. Zij hield jouw plechtig beloofde liefde voor meer dan de helft voor fopperij en wilde je voor de werkelijke huwelijksbelofte wat aan de tand voelen, om te zien of je haar wel zo liefhebt als je woorden zeiden! Want de ervaring leerde arme meisjes treurig genoeg maar al te vaak, dat zulke rijke jongens zoals jij met de arme meisjes een lichtzinnig en losbandig spel speelden. Jouw meisje heeft nu gezien dat je het toch ernstig met haar meent en houdt daarom meer van je dan je ooit zou kunnen geloven. Sinds zij met je verloofd is, was zij je in haar hart ook niet meer ontrouw. -Nu weet je, blinde dweper, hoe jullie verhouding is! Doe nu, watje wilt!'

[8] Cyrenius, denk jij soms dat de zo diep beledigde minnaar nu van het arme, maar mooiste meisje niets meer wil horen of zien, zoals hij zich dat had voorgenomen? O, zeker niet! De woorden van zijn vriend maakten hem geluk­kig en hij kon nauwelijks wachten tot het moment waarop hij zijn geliefde voor altijd zijn hand zou schenken.

[9] En zo zal het onze Zinka ook vergaan! Hij eet en drinkt nu weliswaar alsof het wonderbaarlijke hem helemaal niet meer interesseert, maar in zijn binnenste is hij daarmee nu veel meer bezig dan dat hij vroeger ooit was. Daarover dus geen zorgen!

[10] Ik ken alle mensen en weet wat er allemaal in hun harten omgaat. Bovendien bestuur ook Ik alleen de gevoelens in het hart. Waar dat nodig is, weet Ik wat Mij te doen staat. Laten we dus opgewekt zijn en eten en drinken wat ons voorgezet is, want we hebben voor vanmiddag wat meer lichamelijke versterking nodig en zullen laat aan het avondmaal komen!"

[11] Iedereen is nu echt opgewekt en blij en velen loven God de Heer. Enigen beginnen zelfs te zingen, maar behalve Herme was er niemand die goed kon zingen. Van verscheidene kanten werd hem gevraagd wat te zingen, maar hij had daar niet zoveel zin in omdat hij bang was voor kritiek van de Romeinen, die nogal gevoelige oren hadden, en daarom gaf hij zich niet gauw gewonnen.

[12] HU zei: "Mijn vrienden en heren! Voor God de Heer zing ik een lied in mijn hart. De Heer van Israël hoort het zeker met welgevallen! Als ik datzelfde lied luid voor uw oren zou zingen, zou het u vanwege een enkele valse toon waarschijnlijk niet bevallen. Dat zou mij dan met schaamte en ergernis vervul­len, hetgeen noch voor mij noch voor u goed zou zijn en daarom zing ik dat lied van mijn hart liever niet hardop maar heel stil in mijn hart. Degene voor wie het bestemd is, hoort het zeker!"

[13] IK zeg: "Je hebt gelijk, Herme, zing zo maar altijd in je hart! Dat gezang klinkt in de oren van God veel prettiger dan luid, zinloos geschal waardoor alleen het lichamelijke oor wordt gekieteld, maar waarbij het hart koud en onaangedaan blijft.

[14] Als er bij gelegenheden ook met de mond wordt gezongen, moet het alleen dan gebeuren als het hart door het gevoel der liefde reeds zo overvol is dat het zich door het stemgeluid moet uiten om in zekere zin niet te stikken in de te krachtige opwelling van liefde tot God. Vanzelfsprekend is dan ook het uiterlijk gezang Gode welgevallig, maar het moet met een zuivere stem worden gezon­gen, die het gemoed nog meer verheft.

[15] Want een onreine en onwelluidende stem is als troebel moeraswater dat op een laaiende vlam wordt gegoten! De gevolgen daarvan kan ieder van jullie zich gemakkelijk indenken."

[16] Nadat Ik deze uitleg over het zingen gaf, zei de lieflijke JARAH tegen Mij: "Maar Heer, hoe zou het dan zijn -omdat wij nu zo opgewekt bij elkaar zitten -, als Raphaël ons eens wat voorzong?"

[17] IK zeg op schertsende toon tegen haar: "Vraag het hem! Misschien doet hij het om jou te plezieren. Ik heb daar natuurlijk niets op tegen"

[18] Jarah pakt nu meteen Raphaël vast en vraagt hem dringend om iets te zingen.

[19] En RAPHAËL zegt: "Je weet nog wel niet hoe wij zingen, maar bij voorbaat zeg ik je al dat je mijn stem niet lang zult kunnen verdragen. Zij klinkt te aangrijpend en moet ook zo klinken vanwege de te zuivere elementen waardoor zij wordt gevormd. Je lichaam kan de klank van mijn stem helemaal niet verdragen. Als ik een kwartier voor je zing, sterf je door de zuivere lieflijkheid van het geluid van mijn stem, die met niets op aarde is te vergelijken! Lieflijke, zeg mij nu of je mij wilt horen zingen, dan zal ik zingen. Maar welke uitwerking mijn gezang op je lichaam zal hebben, kan ik nauwelijks vooruit zeggen!"

[20] JARAH zegt: "Zing dan in ieder geval één enkele toon. Die zal mij toch zeker geen kwaad doen, of zelfs doden!"

[21] RAPHAËL zegt: "Goed, ik zal slechts één toon voor je zingen en allen die hier zijn, zullen hem horen en ook degenen die hier tamelijk ver vandaan wonen, opdat zij op zoek zullen gaan naar het geluid dat zij hebben gehoord! Ikzelf moet mij daarvoor gedurende enige ogenblikken voorbereiden! Houd je er maar voor gereed, want ook die éne toon zal een enorme uitwerking op je hebben!"

 

22 Het gezang van Raphaël

 

[1] Onze ZINKA hoort natuurlijk ook deze woorden en hij vraagt aan de naast hem zittende Ebahl: "Is die knappe jongeman wel zo'n buitengewoon zanger? Heb je hem al eens gehoord?"

[2] EBAHL zegt: "Hij zegt het. Ik heb hem wel vaak horen spreken, maar nog nooit horen zingen en ben daarom erg nieuwsgierig naar die ene toon van hem!

[3] ZINKA zegt: "Waar komt hij dan vandaan, en wie is dat meisje?"

[4] EBAHL antwoordt: "De jongen woont bij mij in Genezareth en het meisje is mijn eigen dochter. Zij is pas vijftien jaar; maar zij heeft de hele Schrift in hoofd en hart, - en de jongen ook, die is voorlopig onderwijzer in mijn huis. Ik ken hem dus erg goed! Maar dat hij zo'n buitengewoon zanger zou zijn, daar was mij tot op dit ogenblik niets van bekend, daarom ben ik zelf nu ook erg nieuwsgierig naar zijn toon .

[5] Toen Ebahl dit had gezegd, zei RAPHAËL: "Luister nu en Iet goed op!"

[6] Daarop hoorden allen als van heel ver komend een weliswaar zeer zwakke, maar zo onbeschrijflijk zuivere toon, dat ze allen in vervoering raakten en ZINKA heel geestdriftig uitriep: "Nee, zo zingt geen aards zanger! Zo kan slechts een God zingen of minstens een engel van God!"

[7] De toon werd echter geleidelijk aan sterker, levendiger en krachtiger. Op zijn grootste sterkte als van duizend bazuinen klonk hij als een kwartsext akkoord van des-mol, van het kleine tot in het een gestreepte octaaf, met een herhaling een octaaf hoger reikend, nam daarna weer af en verloor zich aan het eind in een allerzwakste as van ongekende zuiverheid.

[8] Allen waren zo betoverd door deze ene toon, dat zij in een soort zintuiglijke verdoving raakten en in zekere zin bezwijmd waren. De engel moest hen op een teken van Mij eerst allemaal weer bijbrengen.

[9] Allen ontwaakten daarop als uit een heerlijke droom en ZINKA kwam geestdriftig op Raphaël af, omarmde hem krachtdadig en zei: "Jongen! Jij bent geen sterveling! Je bent óf een God, óf een engel! Ja, met die stem moet je ook de doden kunnen opwekken en alle stenen levend kunnen maken! Nee, nee, nee! Zo'n meer dan hemels geluid heeft nog nooit een sterveling op de gehele aarde gehoord! O, jij hemelse jongen! Wie leerde je dan om zulke tonen uit je keel te laten opklinken? !

[10] O, ik ben er helemaal weg van! Al mijn levensvezels sidderen nog door de onbeschrijfelijke schoonheid en zuiverheid van deze ene toon! Ik dacht geen moment dat jij zo'n ongehoord zuivere toon met je keel produceerde, maar het leek mij toe alsof alle hemelen open waren gegaan en er een harmonie uit Gods mond over de dode aarde uitstroomde !

[11] O God, o God van Abraham, Isaäk en Jacob, - U bent geen lege uitgespro­ken klank! U bent alleen de waarheid en de zuiverste, eeuwige harmonie! Ach, deze toon, deze toon! Ja, deze toon gaf mij al het verlorene, hij gaf mij mijn God, mijn heilige Schepper en Vader terug; hij was voor mijn hart een zuiver evangelie uit de hemelen! Wat misschien duizend en nogmaals duizend woor­den niet gekund zouden hebben, deed deze toon uit de hemelen; hij heeft mij mens gemaakt! Mijn hart, dat van steen was, is nu als was in de zon en zo teergevoelig als een hangende dauwdruppel!

[12] O Johannes, wiens doodsaanzegger ik met een gebroken hart moest zijn! Als jij die toon in het laatste moment van je aardse bestaan gehoord zou hebben, waarlijk, dan zou de dood van je lichaam een lichtomstraalde poort tot Gods hemelen zijn geworden! Maar in de donkere kerker waarin jij, geheiligde van God, verbleef, hoorde men alleen tonen van weeklagen, nood en verdriet!

[13] O mensen, mensen, mensen! Hoe vreselijk moet het in jullie harten en hoe duister moet het in jullie zielen zijn, omdat jullie niet datgene hebben gehoord, wat ik nu heb gehoord en omdat jullie ook niet kunnen voelen, wat ik nu voel en mijn verdere leven zal voelen! 0, grote, heilige Vader in de hemel, U die een levensecht smeken ook van een zondaar nooit onverhoord hebt gelaten, -als ik eenmaal scheid van deze wereld van verdriet en dood, laat mij dan enige ogenblikken daarvoor nog eenmaal zo'n toon horen, dan zal ik gelukzalig deze aarde verlaten en mijn ziel zal daarop eeuwig Uw allerheiligste naam loven!"

 

23 Omgang met God door het innerlijke woord

 

[1] Na deze lovende uitroepen van Zinka, die voor alle aanwezigen hartverhef­fend waren, zei JARAH: "O Raphaël, Raphaël! Wat ben je nu een geheel ander wezen dan eerst! Nu heb je mijn hart helemaal gebroken! Ach, had je die toon toch maar liever niet gezongen!"

[2] RAPHAËL zegt: "Waarom heb je het mij dan gevraagd?! Ik wilde het eigenlijk toch al niet, maar nu ik de toon niet meer terughalen kan, maakt dat niets uit! Bedenk, dat in Gods hemelen alles moet lijken op deze toon, dan zul je je in het vervolg des te ernstiger inspannen om je leven zo in te richten dat het in al zijn uitingen, gevolgen en instellingen op deze toon lijkt. Wiens leven echter niet op deze toon zal lijken, zal niet in het rijk van de eeuwige en zuivere liefde binnengaan.

[3] Want de gehoorde toon is een toon van de liefde en een toon van de hoogste wijsheid in God! Besef dat goed en handel zodanig dat je gelijk wordt aan de gehoorde toon, dan zul je in alle liefde en wijsheid gerechtvaardigd zijn voor God, die je uitverkoren heeft als een echte hemelse bruid en die mij daarom als jouw gids heeft aangesteld!

[4] Wat hier nu gebeurt, gebeurt voor God en voor Zijn hemelen. Het gebeurt niet voor deze wereld, want die zou zoiets nooit begrijpen. Daarom zal de wereld daar ook weinig of niets van merken en ook van deze toon niets ondervinden. Kijk maar eens naar de mensen aan de andere tafels hoe ze oordelen en onderling twisten. Laat ze maar oordelen en onder elkaar twisten! Zij zullen toch met z'n allen niets te weten komen, want een werelds verstand begrijpt dit nooit!

[5] De Heer verblijft hier al een aantal dagen; morgen zal het echter de laatste dag zijn! Wat daarna zal gebeuren, weet niemand dan alleen de Heer, Vervul jij je hart daarom met alle liefde en deemoed en verberg in je hart wat je hier aan bijzondere en buitengewone dingen hebt gehoord en gezien, want het doorvertellen daarvan aan de wereldse mensen zou betekenen dat je de edelste en grootste paarlen voor de zwijnen zou werpen, hetgeen de wereldse mensen niet zou helpen. Dat alles moet je goed beseffen en toepassen, dan zul je een nuttig werktuig worden in de hand des Heren in de hemel en op aarde. -Heb je dat alles goed onthouden?"

[6] JARAH zegt: "O liefste Raphaël, onthouden heb ik alles, maar aangenaam is dat wat je mij nu hebt verteld nu juist met, - met name het aangekondigde vertrek van de Heer, dat je mij voor morgen hebt aangekondigd! Je weet hoe zeer en boven alles ik Hem liefheb! Hoe zal het met mij gaan als ik Hem niet meer kan zien en horen, en niet meer met Hem zal kunnen spreken?!"

[7] RAPHAËL zegt: 'Het zal heel goed met je gaan, want al zie je Hem ook niet, je zult Hem toch altijd kunnen horen en spreken, Want als je Hem in je hart vragen zult stellen, zal Hij, je ook door je hart antwoord geven.

[8] Kijk eens naar wat wij moeten doen!? Ik ben nu hier, zoals je ziet. Als de Heer dat echter wil, moet ik op stel en sprong naar een wereld zeer ver hier vandaan en daar zolang blijven als volgens de orde van de Heer noodzake­lijk is. Geloof mij, wij zijn daar echt vaak heel ver verwijderd van de persoonlijke tegenwoordigheid van de Heer, -maar in het geheel niet van de geestelijke, want wij zijn daar steeds in God, zoals God ook in ons is en Zijn onmetelijk grote daden doet.

[9} Wie God de Heer waarachtig liefheeft, is steeds bij God en in God. En als hij iets van God wil horen of weten behoeft hij Hem in zijn hart maar te vragen en hij zal door de gedachten van zijn hart ook meteen een volledig antwoord krijgen. Op die wijze kan ieder mens door God altijd en in alle dingen beleerd en geleerd worden, Daaruit kun je opmaken dat je niet altijd ook behoeft te zien om gelukzalig in de Heer te zijn. Je behoeft Hem slechts te horen en te voelen -en dan heb je werkelijk alles wat, voor de ware zaligheid in God nodig is.

{10] Kijk! Ook ik zal met steeds zichtbaar om je heen zijn, Maar je zult mij in je hart slechts behoeven te roepen en dan zal ik bij je zijn en je antwoorden door de weliswaar zeer zachte, maar toch overduidelijk verneembare gedachten in je hart. Als je die hebt gehoord, bedenk dan dat ik die in je hart heb gelegd! Je zult ook onderkennen, dat het met je eigen gedachten zijn. Zijn ze je eenmaal duidelijk geworden, handel dan daarnaar!

[11] Want alleen het. weten van wat rechtvaardig en goed is en wat God de Heer welgevallig is, is niet voldoende, in de verste verte niet -ook dan niet als men een overduidelijk en groot welgevallen zou hebben aan de hemelse leer maar toch nooit ernstig zou besluiten te handelen naar alles wat de heilige uit de hemel komende leer voorschrijft.

[12] Daarom is het zaak.om de leer goed te beluisteren, te begrijpen en uit te voeren! Als men niet strikt doet wat de leer zegt, is het, blijft het en wordt het niets!"

 

24 De verzorging van het hart

 

[I] (Raphaël:) "'Liefelijke jonge dochter Jarah, je weet toch, dat toen de Heer Zich in Genezareth ophield, Hij Zelf je onderwees in allerlei tuinbouwzaken! Hij leerde je allerlei nuttige planten kennen en toonde hoe ze bewerkt en gebruikt moeten worden. Hij legde een kleine tuin voor je aan, beplantte die met allerlei nuttige planten en vertelde je van iedere plant in het bijzonder hoe de vorm zou zijn, hoe de groei, wanneer en hoe de bloei zou zijn, welke vruchten er zouden komen, waarvoor deze geschikt waren, hoe men ze kon eten en hoe men daarvan een rijke oogst zou kunnen bewaren zonder dat deze zou bederven. ­Kortom, de Heer Zelf gaf je in alles het nodige onderricht voor het bebouwen van je tuintje.

[2] Wel, daarover wasje zeer verheugd! Maar was de vreugde daarover alleen voldoende? Zou je tuintje met vruchten gezegend zijn zonder daadwerkelijke, vlijtige verzorging? Jouw grote plezier en vreugde voor het persoonlijke onder­wijs van de Heer zou toch niets in je tuintje hebben laten groeien -behalve wat onkruid! Omdat je echter ijverig volgens de aanwijzingen werkte, bloeide je tuintje weldra op tot een klein aards paradijs en je kunt er verzekerd van zijn dat je een rijke oogst uit het tuintje zult krijgen!

[3] En Iet nu op! Het menselijke hart kun je ook vergelijken met een tuintje. Het is wel wat klein, maar als je het volgens de leer van de Heer heel vlijtig bewerkt en geen moeite spaart om alles wat je gehoord hebt in daden om te zetten, dan zul je ook weldra zoveel zegen en genade uit de hemelen inje eigen hart bezitten dat je tenslotte wat ziel en geest betreft reeds geheel uit eigen middelen zult kunnen leven en niet doorlopend onze raad en hulp nodig hebt!

[4] Want de Heer wil juist dat de mens helemaal een zelfstandig hemelburger wordt volgens de eeuwig onveranderlijke ordening van God. Wie dat bereikt heeft, heeft dan echter ook alles bereikt. - Heb jij, lieve Jarah, dit alles nu helemaal goed begrepen? Ben je nu zo'n beetje op de hoogte met de zuivere toon die ik je heb voorgezongen?"  

[5] JARAH zegt: "O, nu helemaal, en zo helder en zuiver als de zon op het heldere, wolkeloze middaguur! Jouw woorden gaven mijn hart een geweldige troost.en ik zal ze ook volledig in praktijk brengen opdat zij in mij de heuglijkste en zaligste levenswaarheid worden. Mij les te geven en de les toe te laten passen, kan voor jou toch nauwelijks de zwaarste levensopgave zijn! Maar zullen ook alle andere mensen dat doen, wat je mij zo getrouwen waarachtig hebt aangeraden?"

[6] RAPHAËL zegt: "Zorg eerst maar voor jezelf, de Heer zal wel voor de anderen zorgen!"

 

25 Zinka vraagt verder

 

[I] Natuurlijk had ook ZINKA van deze les niet slechts een deel, maar alles gehoord en hij vroeg aan Ebahl, in wie hij nog het meeste vertrouwen had: "Vriend, die merkwaardige jongen die ons daarnet een hemelse toon liet horen en nu je dochter zo'n vreemde, mystieke les gaf zoals ik die - eerlijk gezegd ­nog nooit heb gehoord, lijkt toch niet helemaal, zoals wij, tot deze aarde te behoren. Zeg mij eens, of achter hem soms diegene schuilgaat, waarvoor Johannes zich te gering achtte om zijn schoenriemen los te maken! Hij lijkt mij alleen te jong, want dan zou hij al in de dertig moeten zijn!"

[2] EBAHL zegt: "Beste vriend, dat is de jongeman weliswaar niet, - maar hij is wel een belangrijk leerling van hem! Want ik moet je nu heel eerlijk bekennen dat die profeet uit Nazareth een zodanige macht en wijsheid bezit, dat er zelfs, naar men zegt, engelen uit de hemelen naar de aarde komen om zijn leer te horen en zijn daden te bewonderen en in hem de almacht van God te loven!

[3] Als bewijs van wat ik zeg, dient nu juist die jongen waarvan je niet weet wat je van hem moet denken! Als aards mens ziet hij er toch wel wat te hemels, en als engel misschien toch nog wat te aards uit! Hij woont al ongeveer een maand bij mij en is de onderwijzer van mijn dochter. Dat hij op aarde geen vader of moeder heeft en in alles een macht bezit die gewoonweg fabelachtig is, kun je zonder meer van mij aannemen! Meer weet ik niet van zijn afkomst. Je kunt hem trouwens zelf om meer informatie vragen, hij zal op geen enkele vraag het antwoord schuldig blijven. Er zit geen greintje hoogmoed in hem!"

[4] ZINKA zegt: "Ik weet nu genoeg en ook wat ik in deze buitengewone tijd van de jongen moet denken! Maar nu zou ik toch wel eens willen weten of ook die grote profeet uit Nazareth zich soms niet hier bij ons bevindt! ? Want zonder hem begrijp ik absoluut niet wat een engel hier zogezegd te doen zou hebben! Als hij hier is, zeg het mij dan, opdat ook ik hem mijn diepste eerbied kan betuigen! Want volgens jouw verhaal moet hij een volstrekt zuiver, goddelijk wezen zijn. Geef me daarom een kleine aanwijzing of hij er is, en wie het is !"

[5] Daarop zegt EBAHL: "Beste vriend, heb nog enig geduld. Je zult hem nog welleren kennen! Tot je geruststelling kan ik echter wel zoveel zeggen -omdat je geen gerechtsdienaar of achtervolgermeer bent -dat hij zich bij ons bevindt en werkelijk hier is, anders zouden al die Romeinse hoge heren hier echt niet zijn!"

[6] ZINKA zegt: "Dat is ook genoeg, ik heb niet meer nodig! Nu zal ik hem wel ontdekken!"

[7] Dat bracht onze Zinka tot rust, maar hij lette nu overal op en hield zijn ogen en oren op Cyrenius, Cornelius en de engel gericht omdat hij dacht dat zij Mij het eerst zouden kunnen verraden. Daarin vergiste hij zich evenwel, want Ik had hun meteen in hun hart gelegd wat zij moesten zeggen en waarheen zij de aandacht van Zinka moesten afleiden. Ook werd nu de zitting opgeheven en werden de tafels weer afgeruimd. Wij gingen naar de oever en hadden het daar over heel onbelangrijke zaken. Natuurlijk verloren Zinka en zijn metgezellen ons niet zo gemakkelijk uit het oog.

 

26 De opwekking van de twee verdronken meisjes

 

[I] Bij het heen en weer wandelen langs de oever van de zee kwamen wij bij de plaats waar onze Risa de beide verdronken meisjes verzorgde en wachtte tot zij weer levend zouden worden.

[2] CYRENIUS zei tegen hem: "Wel, vriend Risa, beginnen de beiden reeds zo zoetjes aan tekenen van leven te geven?"

[3] RISA zegt: "Verheven heer, het is allemaal moeite voor niets! Deze beiden worden eigenlijk steeds doder in plaats van levend, bij hen is echt alle moeite en verdere behandeling tevergeefs! Alleen Gods almacht kan hun het leven teruggeven! Daar baat neerleggen en wijn in de mond gieten absoluut niet meer!"

[4] IK zeg: "Daar ben je dus van overtuigd?"

[5] RISA zegt: "Heer, kijk maar eens naar die blauwe vlekken en let eens op het reeds vergevorderde ontbindingsproces, dan zult zelfs U het met mij eens zijn dat deze beiden alleen op de jongste dag van Daniël door de almacht van God weer tot leven zullen komen!"

[6] Daarop drong ZINKA zich ook naar voren, omdat hij veel verstand had van gestorven mensen, en hij bestudeerde de beide drenkelingen. Na een minutieus onderzoek zei ook hij: "Onze vriend heeft de waarheid gesproken! Deze beiden zullen tot de jongste dag dood moeten blijven, gesteld dat er op deze aarde ooit een zal komen, - wat ik moeilijk geloven kan! Want ik weet waarin zo'n vleesklomp verandert: in motten, wormen, vliegen, kevers, in allerlei gras en andere planten! Hoeveel worden er niet door de wilde beesten verscheurd en opgegeten! Hoeveel komen er niet om in het vuur! Als dat op de jongste dag zomaar vanzelf weer bij elkaar zou komen en één geheel worden zoals het nu is, dan doe ik voor eeuwig volledig afstand van mijn menszijn! Ik, Zinka uit Jeruzalem, in vele zaken ter zake kundig, beweer hier dat op die jongste dag, die zo gezegd eenmaal zal komen, ook zelfs Gods almacht er de tijd voor zal moeten nemen om deze vrouwelijke vleesklompen weer tot leven te brengen! Hun zielen zullen wel een nieuw geestelijk lichaam krijgen, maar in deze lichamen zal geen ziel meer door hoofdpijn geplaagd worden!"

[7] IK zeg tegen Zinka: "Vriend! Je weet veel en je slaat niet zelden de spijker op de kop, maar strikt genomen heb je er hier toch wat naast geslagen! Je hebt weliswaar volkomen gelijk dat een ziel in het hiernamaals nooit in dit lichaam zal rondlopen, maar juist deze beide lichamen zullen toch nog een tijdlang heel bruikbare dragers van hun zielen worden! Als Ik het wil, moeten deze beiden ontwaken! Eén daarvan zal nog jouw vruchtbare vrouw worden en jij zult haar uitermate liefhebben, de andere zal de vrouw van de ook nog ongehuwde Risa worden, -maar hij zal geen kind bij haar verwekken!"

[8] Daarna roep Ik de beide drenkelingen en zij richten zich ogenblikkelijk op en kijken vol verbazing om zich heen, totaal niet beseffend waar ze zich bevinden en wat er met hen was voorgevallen.

[9] Maar Risa en Zinka vallen voor Mij neer en ZINKA roept: "U bent degene waarover Johannes sprak! U bent echter geen profeet, maar U bent Jehova Zelf!"

[10] Ook de nog aanwezige Perzen kwamen bij dit opwekkingstafereel, en de ons met name bekende SCHABBI zei tegen Zinka: "Ik voel dat je deze keer een juist oordeel hebt uitgesproken! Het is zo, vriend, - het is Jehova! En de jongen die ons daarnet een hemelse toon heeft laten horen, is een aartsengel, en wel dezelfde die reeds eenmaal op deze aarde de jonge Tobias heeft geleid. Zo staan de zaken: "dit is de door alle profeten en zieners voorspelde grote Messias, en met Hem begint een nieuw, geestelijk rijk op deze aarde !

[11] Hij is het aan wie velen zich zullen ergeren en die zij te lijf zullen gaan, en waarmee zij zullen willen doen wat Herodes met Johannes heeft gedaan. Maar allen die dat zullen proberen, zullen zich te pletter lopen op Zijn macht en dom worden tegenover Zijn wijsheid en blind als de duisterste nacht! Want nooit heeft de aarde Zijnsgelijke in haar vlees gedragen!

[12] Wat ik je uit naam van mijn twintig metgezellen zeg, zeg ik je zonder angst­. Van nu af aan vrees ik de wereld niet meer, omdat ik Hem heb leren kennen. Angst moeten alleen zij hebben die zich tegen Hem willen en zullen verheffen! O, Hij zal al de boosdoeners heel krachtig aan de tand voelen, - en duizend maal wee hen! Hij zal tegen niemand met het zwaard in de hand ten strijde trekken, -maar de macht van Zijn woord zal hen oordelen en te gronde richten!

[13] Welke macht Zijn woord heeft, daarvan heb je nu de nog naakte bewijzen voor je! Deze beide meisjes waren toch zo volkomen dood dat wel niemand daarover ook maar enige twijfel kon hebben! Hij zei slechts: 'Sta op!', - en de beiden richtten zich op en leven nu als opnieuw geboren, vernieuwd en gezond en zijn volkomen helder bij bewustzijn. Het zou alleen wenselijk zijn als beide lieve kinderen kleren zouden krijgen! -Maar ik weet wat ik doen zal! Bij ons Perzen zijn een paar vrouwen die drie stel kleren bij zich hebben. Daarvan kan elk er een ter beschikking stellen en dan zijn deze beiden geholpen!"

 

27 De levensgeschiedenis van de beide meisjes

 

[1] Hierop richtte Schabbi zich tot Mij en vroeg of hij dat mocht doen.

[2] IK zei: "O, doe dat in ieder geval, want door een weldaad heeft nog nooit iemand tegenover Mij een zonde begaan! Ga, en laat de beiden aankleden!"

[3] En Schabbi ging en binnen enkele ogenblikken was hij terug met twee kostelijke, helder witte, zijden hemden en met twee hemelsblauwe, kostelijke Kaschmir overkleden en daarbij twee paar van de duurste feestsandalen met lange, met zijde gevoerde banden. Ook twee diadeem-vormige kammen en gouden voorhoofdsspangen, versierd met kostbare edelstenen, werden aan de beide nieuw opgewekten overhandigd. Zij wilden echter de sieraden, die hun te kostbaar toeschenen, niet aanvaarden­

[4] IK zei echter: " Als Ik het wil, kun je aannemen wat jullie gegeven wordt, want het past bruiden om prachtig getooid te zijn!"

[5] Toen namen de beiden ook de sieraden aan, en toen zij zo helemaal aangekleed en getooid waren en er bij stonden als twee koningsdochters, toonden zij grote en dankbare vreugde.

[6] Maar toen zij zo voor ons stonden en van schoonheid gewoonweg straalden­ zei ZINKA: "Nee, nee, dat is alweer een wonder! Toen ik de beiden daarnet bekeek toen ze dood waren, kwamen ze mij voor als een paar vrouwen van in de veertig, en hun verschrompelde vormen vertoonden geen bijzondere gratie. Zelfs toen zij daarna op wonderbaarlijke wijze opgewekt werden, was er niets bijzonders aan te zien, en nu zijn het twee schoonheden zoals mijn ogen nog nooit eerder hebben aanschouwd! Nu zijn het twee meisjes van nog geen twintig! Ja, dat is toch ook een wonder boven wonder! De jonge Herodias verzinkt daarbij in het niet! Nou, als Herodes een van deze twee te zien zou krijgen, zou hij voor haar, als zij dat zou eisen, meteen alle Joden laten onthoofden! Zou ik, arme zondaar, werkelijk de genade waardig bevonden worden een van deze beide engelen tot vrouw te krijgen, dan ziet Jeruzalem mij nooit meer terug, want dat zou een te groot lokaas voor Herodes en ook voor de vele andere heiligen van de Godsstad zijn!"

[7] Toen zei Cyrenius: "Als deze beide wonderkinderen geen eigen ouders meer hebben, of als de eigen ouders, doordat de dood daartussen gekomen is, ieder recht op hen verloren hebben, dan zijn zij mijn dochters en krijgen van mij een toereikende bruidsschat!"

[8] Dan zegt de oudste van de twee, die GAMIËLA heette: "Wij zijn beiden ­strikt genomen - ouderloos, en degenen die wij vader en moeder noemden, zijn eigenlijk helemaal geen familie van ons. Wij kwamen als kinderen van twee en drie jaar in het huis van een koopman die eigenlijk Grieks was en pas later zo half en half tot het Jodendom is overgegaan. Volgens de verklaring van een oude, ongetrouwde vrouw werden wij door een slavenhandelaar van Sidon naar Kapérnaum gebracht en daar door de betreffende koopman, die wij vader noemden, voor vijf varkens, drie kalveren en acht schapen gekocht.

[9] De verkoper moet daarbij papieren aan de koopman gegeven hebben waarop onze namen en die van onze oorspronkelijke ouders vermeld zouden staan! Onze echte ouders moeten Romeinen van zeer hoge afkomst zijn, maar wat daarvan waar is, weten wij niet. Met de reis waarop wij zijn verongelukt, hadden wij echter ook het geheime doel om bij een in een andere plaats wonend familielid van onze schijn ouders de volle waarheid te horen, of wij echte of werkelijk slechts gekochte dochters van onze ouders zijn.

[10] Wij vielen evenwel in handen van brute zeerovers, werden van alle meegenomen bezittingen beroofd, van onze kleding ontdaan, daarna ondanks al ons smeken met onze haren vast aan elkaar gebonden en zo levend in de diepe zee gegooid. Wat later met ons is gebeurd, weten wij niet, en wij weten ook niet hoe wij op deze ons geheel onbekende plaats zijn gekomen en wie ons het leven heeft teruggegeven; want wij moeten toch wel dood geweest zijn toen men ons, waarschijnlijk door de zee aan land aangespoeld, ergens langs de oever of op het strand heeft gevonden! -Waar zijn wij dan nu, en goede verheven mensen, wie bent u?"

 

28 Cyrenius herkent zijn dochters

 

[I] CYRENIUS zegt: "Even geduld, beste kinderen en dochters! - Jij heet Gamiëla, en hoe heet je jongere zuster dan?"

[2] De JONGERE zegt: "Ik heet Ida, want zo noemde men mij steeds."

[3] Toen omhelsde CYRENIUS Mij en zei: "Heer, hoe kan ik U danken? O God, o Vader! Op deze wijze heeft U mij nu mijn twee eigen dochters teruggegeven die mij zeventien jaar geleden zo brutaal ontstolen zijn! Hoe dat mogelijk was terwijl mijn huis zo goed bewaakt werd, is mij nog steeds een raadsel!

[4] Ik zond direkt in alle richtingen verkenners uit om naar de verdwenen meisjes te zoeken en navraag naar hen te doen, en een moedig hoofdman zei: "'Zelfs als Pluto ze geroofd mocht hebben, breng ik hen bij u terug! Als zij echter door de zee of een vraatzuchtig roofdier zijn verzwolgen, zal alle moeite vergeefs zijn! ' Hij ging en sloofde zich drie jaar tevergeefs af.

[5] Ik zond ook onderzoekers naar U, o Heer, naar Nazareth. Zij stelden u wel vragen, maar kwamen met de jobstijding naar huis dat van U niets meer te verwachten was. U was een weliswaar rustige, maar overigens erg verlegen jongen van dertien of veertien jaar, en er was geen sprake van dat u iets voorspelde!

[6] Uw eigen ouders spraken heel treurig over U en zeiden dat op Uw twaalfde jaar ieder spoor van wijsheid helemaal vervlogen was en dat U nu wat verstand en inzicht betreft achter stond bij elke heel gewone jongen. Terwille van mij moeten zij er bij U toen nog op aangedrongen hebben om voor deze ene maal nog voor mijn boden een voorspelling te doen, maar U bleef zwijgen. Tenslotte zei U zelfs dat U niet in de wereld was gekomen om voorspellingen te doen, maar om te werken net als ieder ander mens!

[7] Toen men U vroeg of U Zich niet herinnerde wat U allemaal vanaf de wieg tot en met Uw twaalfde jaar gedaan had, zei U, dat wat er geweest was nu verdwenen was! En toen men U vroeg waarom, zei U niets meer, U verliet de kamer en ging naar buiten, -en mijn afgezanten kwamen onverrichter zake naar huis!

[8] En zo was destijds al mijn zoeken tevergeefs. Zeven volle jaren treurde ik om mijn twee allerliefste dochtertjes, - en kijk, hier zijn ze! U heeft ze mij toentertijd onthouden, om ze mij nu dubbel zo wonderbaarlijk terug te geven! Ja, Heer, hoe moet ik U daar nu eigenlijk voor danken?"

[9] IK zeg: "Dat heb je al gedaan doordat je allen die hier werden verzameld, hebt opgenomen en hebt gezorgd voor hun huisvesting en voor een toekomstige, betere bestemming dan zij tot op heden hadden! Kortom, - jij, Mijn beste vriend Cyrenius, hebt al zoveel voor Mij gedaan, dat Ik jou op deze aarde met onbeloond kan laten! Eens in Mijn rijk in de hemel zul je daarvoor echter nog een groter loon krijgen!

[10] Maar omdat je nu je dochters weer volkomen gezond terug hebt, denk er dan aan, aan wie Ik hen als bruid heb beloofd! De beide mannen Zijn weliswaar niet van koninklijke afkomst, maar in zekere zin zijn zij nu Mijn zoons, -en dat moet toch ook voldoende voor je zijn!"

[11] CYRENIUS zegt: "Heer, Uw wil is voor mij een zeer welkom gebod, en ik zal voor mijn beide schoonzoons wel middelen en wegen vinden waardoor zij zo'n plaats krijgen, dat zij voor de arme mensen zowel geestelijk als lichamelijk zoveel mogelijk van nut kunnen zijn!

[12] Maar, liefste dochters, kom nu bij mij en laat je aan mijn hart drukken, want ik ben nu toch een van de gelukkigste vaders op de gehele aarde! Hoe gelukkig zal je moeder wel zijn jullie weer terug te hebben, want zij was ontroostbaar over jullie! Als zij jullie ook nog zou kunnen zien, zou haar geluk nog groter zijn, maar zij is bij al haar liefelijkheid toch blind. Als blinde werd zij mijn vrouw, kreeg een tijdlang wel weer het licht in haar ogen terug, maar werd later toch weer blind! Maar zij heeft zo'n ontwikkeld gevoel, dat ik erom kan wedden dat zij jullie meteen zal herkennen! O, wat ben ik nu eindeloos gelukkig! Kom hier, arme kinderen, ik zal jullie zoveel ik kan weer gelukkig maken!

[13] Als ik er nu aan denk hoe wij jullie op zee vonden drijven met de haren aan elkaar gebonden! Als ik toen ook maar in de verste verte had kunnen denken dat jullie mijn dochters waren, wat zou die aanblik mij dan ontzettend ongeluk­kig gemaakt hebben! Nu pas, nu jullie weer leven, stelde de Heer mij aan jullie voor om mij zo gelukkig mogelijk te maken! En nu ben ik het en daarvoor o Heer, zij U alle lof en al mijn liefde!"

 

29 De bescheiden Zinka

 

[I] ZINKA komt er bij staan en zegt: "Verheven heer en gebieder! Onder deze omstandigheden, die ik van tevoren niet in het minst kon voorzien, komen de zaken er ook wel heel anders voor te staan. Dat zijn nu geen koopmansdochters uit Kapérnaum meer, maar dat zijn dochters uit het Romeinse keizerlijke huis. Aan die boom groeien voor ons soort geen appels! Want voor zulke kinderen moeten er ook weer kinderen zijn die van koninklijke ouders afstammen. Ik ben slechts de gewone zoon van een Jood. Ik stam wel van Juda af, maar wat is dat nu vergeleken bij u, een broer van de grote keizer Augustus, die dus behoort tot de stam van de oudste patriciërs?! Bovendien bent u onmetelijk rijk en ik heb slechts mijn karig toegemeten beloning voor heel veel werk.

[2] Ook al zou Gamiëla mij oneindig gelukkig gemaakt hebben als ik haar nu als een hemels wonder tot vrouw zou hebben gekregen, - toch kan en mag ik haar nooit tot vrouw nemen nu zij als uw dochter zo hoog boven mijn onbedui­dendheid staat! Verheven heer, vandaag in uw zuivere geestelijke gestemdheid zou u haar wel aan mij geven, maar morgen zou het u erg kunnen berouwen! En zou ik het u kunnen beletten als u haar weer van mij af zou nemen Wat een woede en droefheid zou ik dan ondervinden! Maar als ik haar tot vrouw kan nemen onder de volledige verzekering dat zij van mij blijft, dan neem ik haar ook beslist en zal ik de gelukkigste mens zijn. Maar eisen zal ik haar nooit, want ik ken mijn plaats en ook de uwe.

[3] Bezorg mij echter op Romeins gebied het een of andere kleine stukje grond, dan zal Ik dat door de vlijt van mijn handen bewerken en daar met mijn medewerkers van leven! Laat mij echter niet meer naar Jeruzalem gaan en niet meer in het Joodse land blijven! Want met Herodes en met de tempel wil ik niets meer te doen hebben!"

[4] CYRENIUS zegt:. "Praat er maar niet meer over! Ik kan mijn Gamiëla Immers met meer van je afnemen, want de Heer heeft haar in zekere zin eerder aan jou dan aan mij geschonken, - en Zijn woord en uitspraken zijn mij heilig, meer dan. heilig! Het minste wat de Heer ook maar wenst moeten wij doen, als wij op Zijn heilige engelen willen lijken! Hier op deze wereld beteken ik nu wel wat zolang Hij mij Iaat leven, maar aan de overzijde in het grote hiernamaals zijn wij allen gelijk en onze huidige schatten blijven op de dode aardkorst achter en worden voedsel voor de alles verslindende tijd.

[5] Laat mijn hoge afkomst je daarom niet hinderen, want die heb ik slechts voor het welzijn van de mensheid, voor zover dat in mijn vermogen ligt. En zou jij, die door de Heer der oneindigheid, des levens en des doods speciaal aan mij bent toevertrouwd, daarvan uitgesloten zijn? Nee, nee en nooit! Jij bent en blijft mijn zoon!"

[6] Als ZINKA deze woorden hoort, zegt hij: "Ja, waarlijk, zo kan slechts een hart spreken dat God de Heer boven alles liefheeft! Wat de Heer wil dat wil ook ik heel zeker, want Hij die de beiden heeft opgewekt, is de Heer Zelf daarvan ben ik nu volledig overtuigd. En al zouden miljarden daar tegenin gaan: dan zal Zinkas geloof nooit wankelen!  Hem alleen zij van nu af aan al mijn liefde en al mijn ware aanbidding! Hem zij alle eer van eeuwigheid tot eeuwig­heid!"

[7] Met deze woorden valt Zinka voor Mij neer en zegt: "O Heer, vergeef mij al mijn zonden, opdat ik als een gereinigd mens tot U kan bidden!"

[8] IK zeg: "Sta.op, Mijn broeder! Je zonden zijn reeds lang door Mij ongedaan gemaakt, want je hart kende Ik allang en Ik liet het tenslotte ook nog tot Mij komen. Je was weliswaar uitgezonden om Mij gevangen te nemen en Ik liet Mij door jou gevangennemen, -maar alleen voor je hart en tot je heil! Sta nu op en wees in Mijn naam vol goede moed en word voor Mij een goed bruikbaar werktuig!"

[9] Zinka staat op en begint dan pas goed na te denken over de grootte en de betekenis van deze gebeurtenis. Pas nadat hij naast Mij plaats genomen zal hebben, zullen we hem weer horen spreken. Want na Mathaël is het wel de grootste geest in ons gezelschap.

 

30 Praten en doen

 

[I] Nadat wij Zinka op deze wijze wat tot rust hadden gebracht, kwam Risa als tweede schoonzoon van Cyrenius en begon zich op dezelfde manier te veront­schuldigen.

[2] Maar RAPHAËL klopte hem op de schouder en zei: "Vriend! Houd jij je maar aan de waarheid in je hart, want je bent nog lang geen Zinka! Jij bent weliswaar goed en eerlijk, maar zeggen moetje alleen maar dat, watje in je hart voelt! - Begrijp je dat?"

[3] RISA zegt: "Ja, hemelse vriend, ik begrijp watje mij hebt gezegd en ik zal­ als ik ooit spreek, zeggen wat ik in mijn hart voel en er zal geen onwaarheid over mijn lippen komen! Ik ben weliswaar nog jong en heb minder ervaring dan zoveel anderen. Vooral met het vrouwelijk geslacht heb ik vrijwel geen ervaring en ik was nog nooit verliefd op een meisje. Maar het trekt mij in mijn hart erg aan en ik voel dat ik uitermate gelukkig zal zijn als de hemels mooie Ida mijn vrouw zou worden. Ik voel echterook, dat ik bij dit geluk een ontzettend domme indruk zal maken. Om die reden zou ik zelf het liever zonder dit geluk willen stellen!

[4] Thans is mijn liefde voor Ida nog lang geen hartstocht en ik zou nog met gemak van dit toekomstige geluk kunnen afzien. Als ik echter later vuriger lief zal hebben en het geluk mij dan toch niet ten deel zou vallen, zou mij dat buitengewoon veel hartzeer geven, waar ik mij heel moeilijk overheen zou kunnen zetten. Daarom zou ik willen dat de Heer en Cyrenius mij alle hoop op zo'n geluk zouden ontnemen!

[5] Kijk, hemelse vriend Raphaël, zo voel ik dat en dat heb ik nu ook gezegd! Als je mij wat kunt helpen, doe dat dan voor het te Iaat is! Want juiste hulp moet ook op het juiste moment verleend worden, -anders heeft zij weinig nut!"

[6] RAPHAËL zegt: "Vriend, daarbij zul je van mij weinig of helemaal geen hulp nodig hebben. Laat het dus maar zo zoals de Heer heeft bepaald! Je kunt weliswaar overal van afzien - want tegen de menselijke vrije wil in bepaalt de Heer nooit iets, behalve de maat en de vorm van het lichaam -; maar het schenkt de mens nu juist niet zo bijzonder veel zegen als hij te weinig aandacht schenkt aan dat wat de Heer, ook als is het maar met de geringste aanduiding, heeft aangeraden. - Begrijp je dat ook?"

[7] RISA zegt: "Ja, dat begrijp ik ook en daarom zeg ik alleen maar: "Des Heren wil geschiede altijd, want wie Gods wil doet, kan onmogelijk ooit falen. God de Heer moet toch wel het best weten waar wij mensen het meest baat bij hebben.

Daarom zal ik dan ook van nu af aan alles steeds met de grootste dank in mijn hart aannemen en dat doen wat de Heer zal voorschrijven! Wat de mens gemakkelijk kan doen, omdat zijn hart hem daartoe aanzet, dat moet hij altijd doen en niet naast zich neerleggen. Er is genoeg strijd bij andere zaken, waarbij de zwakke wil van de mens moeilijk overwint. Als hij nu bij gemakkelijke en prettige zaken ook weinig wil toont, zal hij in de ware deugd zeker weinig vooruitgang boeken! -Heb ik juist geredeneerd of niet?"

[8] RAPHAËL zegt: "Ongetwijfeld, maar laat je ook nog gezegd zijn dat het beter is veel en goed te doen, dan veel en goed te spreken! Als de mensen je veel goede dingen zien doen, zullen velen het je ook nadoen. Maar als zij je veel en goed horen spreken, zullen zij je dat ook na willen doen. Omdat echter velen de ware wijsheid niet hebben om werkelijk goed te kunnen spreken, zullen zij zeker onzin uitkramen en daardoor veel zwakke harten schaden en ook zichzelf, omdat zij daardoor hoogmoedig en ingebeeld worden. Door onnodige lust tot spreken worden mettertijd allerlei valse leren verspreid en wordt de arme mensheid verblind en in diepe duisternis gedompeld, zodat het later moeilijk is hen weer te verlichten. Maar door veel goeds te doen, krijgt de mensheid edele en open harten. Een edel en open hart is zonder meer de beste kweekplaats voor de ware wijsheid en zal ook daar goed en juist weten te spreken waar dat nodig zal zijn.

[9] Ik heb je dit gezegd omdat je vaak te veel wilt zeggen terwijl je nog lang niet alles bezit wat voor een echt goede toespraak nodig is. Spreek daarom weinig, maar luister en doe daarentegen des te meer, dan zul je ook een echte leerling van de Heer zijn, geheel volgens Zijn wil en naar Zijn welgevallen!

[10] Zij die eens spreken en prediken moeten, zal de Heer daarvoor Zelf wel uitkiezen. Degenen die Hij echter niet Zelf zal uitverkiezen om te spreken en te leren, zijn door Hem alleen bestemd voor de toepassing van Zijn woord en Zijn leer, en die moeten daarom altijd slechts dat doen waartoe zij door de Heer zonder meer bestemd zijn. Dan zullen zij zich altijd kunnen verheugen in het welgevallen van God en in de een of andere bijzondere genade. Zeg dat ook tegen je vrienden en ambtsbroeders, want ook onder hen zijn er die er zich nog veel op laten voorstaan dat ze ordelijk en vlot kunnen spreken! Ook zij zijn door de Heer niet voor het spreken, maar alleen voor het doen bestemd.

[11] De Heer laat je nu aards gelukkig worden, opdat je eens heel veel goeds kunt doen. Zou de Heer je echter geroepen hebben om redenaar of leraar te worden, dan zou Hij tegen je zeggen: 'Kom en volg Mij waarheen Ik ga en leer alle wijsheid van het rijk van God kennen! ' Want kijk, voor het spreken en leren wordt meer verlangd dan voor het doen, en toch is het doen de hoofdzaak -en zijn woord en leer slechts de wegwijzer daarheen!

[12] Zie eens hoeveel de Heer met Cyrenius opheeft. Dat is echter beslist niet vanwege het goede spreken, maar vanwege het goede en veelvuldige, onbaat­zuchtige doen! Wie echter veel goeds en edels doet, kan als dat ergens nodig is, ook wel goed en juist spreken; want een open en edel hart is nooit zonder licht uit de hemelen. Wie dat echter heeft vanwege zijn vele goede en edele daden, zal ook altijd weten waar, wanneer en hoeveel hij moet spreken. - Beste Risa, is het je nu ook voldoende duidelijk wat ik tegen je heb gezegd?"

[13] RISA zegt: "Hoe zou ik dat niet hebben kunnen begrijpen. Je hebt toch de zuivere waarheid gesproken, en die is altijd voor iedereen goed te begrijpen! Ik zal mij altijd strikt aan deze woorden van jou houden. Wat ik nu echter van je gehoord heb, zal ik direkt ook aan al mijn metgezellen doorgeven. Ik zou alleen nog willen weten of Zinka ook alleen maar voor het doen of daarnaast ook voor het leren is geroepen!"

[14] RAPHAËL zegt: "Vriend Risa, tussen jouw en Zinka's ervaringen bestaat een heel groot verschil! Hij is een grote ziel die van boven komt en die vele en belangrijke ervaringen heeft opgedaan hoewel hij slechts ongeveer tien jaar ouder is dan jij. Daarom zal hij door de Heer ook aangesteld worden om te doen en te spreken. Zodra jij echter ook veel ervaring opgedaan zult hebben, zul je ook goed gaan spreken en lesgeven. Maar doe eerst ervaring op en wordt rijk aan goede en onbaatzuchtige daden!"

 

31 Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa

 

[1] Risa grift dat diep in zijn hart en gaat naar zijn metgezellen, die hem met zijn geluk feliciteren. Hij spreekt hen echter toe en deelt hun woord voor woord mee wat hij van Raphaël heeft gehoord.

[2] Aan het einde zei Hebram tegen hem: "Dat is een heerlijke toespraak, die van God afkomstig lijkt. Maar er is wel wat op aan te merken, zoal niet op de toespraak zelf, dan wel op degene die haar hield. De toespraak bevatte veel gedenkwaardige, ware woorden, die in de goede opeenvolging na elkaar gezegd werden, maar de spreker heeft daarmee echter het woord voor de daad laten gaan! Ondanks dat ben ik het er wel mee eens, want iedere goede daad moet toch altijd vooraf worden gegaan door een goede leer, omdat degene die handelt anders onmogelijk de een of andere richting kan krijgen voor zijn doen en laten.

[3] Maar in de grond van de zaak heeft Raphaël toch gelijk, want de mens weet al gauw voldoende om te bepalen wat goed en juist is. Eenvoudige wetten zeggen hem dat! Als zijn wil maar goed is, blijft het juiste handelen niet achterwege. Maar het weten alleen schijnt mij toch een te geringe beweegreden voor het goede handelen te zijn, vooral bij zeer op het materiële gerichte mensen die zich maar al te gemakkelijk door een onbeduidend materieel voordeel bij de neus laten nemen en tot kwade handelingen worden verleid. Daarom is het nodig de beginleer zo ver uit te breiden dat de leerlingen door heldere, overtui­gende en onomstotelijke bewijzen motieven krijgen om het goede te doen. Tevens moet het de leerlingen vrijwel net zo onmogelijk voorkomen om daartegen te zondigen, als zonder schip de zee te willen oversteken.

[4] Als men dat bij een leerling eenmaal bereikt heeft, is het echte goede handelen een vrij eenvoudige zaak. Maar zonder de daarbij gegeven overtui­gende en juist gebleken beweegredenen zal het altijd een probleem blijven. Men ziet het goede er wel van in, maar omdat het handelen ernaar veel moeilijkheden en zelfverloochening met zich meebrengt, leeft men een gemakkelijk leventje in gezapige luiheid en noodlottige zelfzucht, en het vele en goede doen laat men voor wat het is. Men volgt onbekommerd zijn dierlijke lusten en is na dertig jaar nog dezelfde dierlijke mens die men eigenlijk in de wieg al was. Daarom behoren volgens mijn bescheiden mening bij de leer van het goeddoen, ook de hierboven aangegeven bewijzen, en die vereisen veel meer dan alleen maar te zeggen: 'Dit en dat moet je doen omdat het goed is, en dit en dat moet je laten omdat het slecht en kwaad is!"'

[5] RISA zegt: "Je hebt helemaal gelijk. In de aard van de zaak zeg je toch niets anders dan wat Raphaël ook al overduidelijk heeft uitgelegd, namelijk dat slechts diegene moet lesgeven en spreken, die door de Heer daartoe geestelijk is geroepen. Zo'n leraar zal zijn leerlingen bij de leer wel de nodige bewijzen leveren en hen daardoor tot handelen aanzetten, zoals ook mij de toespraak van de engelonverbiddelijk tot handelen heeft aangezet. Als wij beiden echter nu als leraar op zouden treden, zouden wij zeker veelonzin uitkramen, en wanneer er dan een scherpzinnige en goed van de tongriem gesneden spreker zou komen en met ons zou beginnen te argumenteren, zou hij ons tenslotte in de war brengen, en misschien dansten wij op 't laatst nog naar zijn pijpen! Als wij echter goed handelen, dan kan hij daar met alle verstandelijke beredeneringen ter wereld niets tegenin brengen. Daarom is voor velen het doen beter dan het lesgeven. -Is je dat soms nog niet geheel duidelijk?"

[6] HEBRAM zegt: "O ja, nu wel en eerder ook al, en zo is het goed! Wat is de mens toch vreemd, - dat merk ik aan mijzelf! Denk je eens in: "Wat vonden wij, die toch vaak genoeg de Schrift lazen en bestudeerden, al die wonderbaarlijke vertellingen, gebeurtenissen en hier en daar aangetroffen lessen onbegrijpelijk verheven, en wat boezemden zij ons een grote, diepe eerbied in! Over de hier en daar beschreven, werkende geest van God durfden wij uit blinde, grote eerbied tenslotte helemaal niet meer te spreken! Als wij iets lazen over een verschenen engel ging het ons door merg en been! Mozes was zo groot voor ons, dat bijna alle bergen zich voor zijn naam schenen te buigen!

[7] Nu staan wij hier voor dezelfde God die donderend op Sinaï Zijn wetten gaf! Dezelfde engel die de jonge Tobias heeft geleid, bevindt zich temidden van ons als een heel gewoon mens en leert ons met vriendelijke woorden de wil van de Heer beter kennen! Daarbij gebeuren er nog onophoudelijk de ongelofelijkste wonderen, - maar ons komt dat alles al zo gewoon voor, alsof wij al van kind af aan daarmee zouden zijn opgegroeid! Zeg mij eens wat de reden daarvan kan zijn!

[8] Van pure verbazing en aanbidding zouden wij nu zo'n beetje uit ons vel moeten springen, - maar in plaats daarvan zijn wij al zo bot als een verroest zwaard van een oude soldaat! Waar komt dat door, wat is de reden daarvan? Als ik daaraan denk, zou ik mij van ergernis het hoofd van de romp kunnen scheuren!"

[9] RISA zegt: "Maak je daarover niet druk, vriend! De Heer zal het zo willen; want als wij steeds in alle staten zouden zijn, zou ons erg veel ontgaan wat hier plaats vindt en gezegd wordt. De Heer weet echter hoe Hij onze gemoederen binnen de perken moet houden en daarom kunnen wij alles wat hier gebeurt en in ons bijzijn wordt gesproken -ook als is de aard daarvan nog zo onbegrijpelijk en verheven -, heel koelbloedig aanzien en aanhoren en het ons ook des te dieper m de ziel inprenten. Als dit allemaal voorbij zal zijn, zal het onze harten beslist reusachtig in beroering brengen! O, dat zal niet uitblijven! Maar voor nu is het zo beslist veel beter! - Heb jij daar soms een andere mening over?"

[10] HEBRAM zegt: "Totaal niet, - jouw mening is weer volkomen juist en het is wel zeker dat het zo is! Maar het is toch ook niet slecht om jezelf ervoor te berispen dat je je bij deze unieke, buitengewoon heilige gelegenheid maar nauwelijks en veel te weinig gesticht voelt, terwijl de gelezen bijzondere dingen van eertijds je juist zo diep hebben gegrepen en vaak in verrukking hebben gebracht. Als deze geestelijke vervlakking alleen aan ons zou liggen, zou ik dat als een grote en uiterst grove levenszonde moeten zien. Als echter volgens jouw mening de Heer door Zijn almachtige wil in ons alles zo regelt, moeten wij Hem daarvoor dankbaar zijn en alles wat Hij zegt en doet des te serieuzer en dieper in ons zelf overwegen, en er goed over nadenken hoe wij Zijn woord volledig in praktijk kunnen brengen. Maar dat Zinka zo'n grote geest is -hij was en is toch slechts een opperdienaar van Herodes! -, is mij een raadsel! Waar heeft hij dan zijn meerdere wijsheid opgedaan en zich de vele ervaringen eigen ge­maakt?"

[11] RISA zegt: "Dat zou ik niet weten, maar zo'n hoge heer als Herodes zal zijn dienaar zeker uit en te na getest hebben aleer hij hem tot eerste en hoogste van zijn dienaren benoemd heeft. Bovendien was Zinka volgens eigen getuige­nis een speciale vriend van de profeet Johannes en heeft hij beslist veel van hem gehoord wat ook van groot levensbelang was, en daarom is het niet zo verwon­derlijk dat hij wijzer is dan één van ons. Hij zal echter over nog iets een toespraak houden, waarnaar ik erg benieuwd ben. - Maar nu schijnt de Heer wat te willen zeggen, laten we daarom stil zijn, want uit ons gepraat komt toch al niet zo veel verstandigs te voorschijn!"

 

32 Een gebeurtenis uit Jezus' jongelingsjaren

 

[1] Tijdens het gesprek tussen de twee geef Ik de beide tot leven gewekte meisjes de gelegenheid om Mij als degene te leren kennen die enige maanden geleden ook in Kapérnaum een paar doden had opgewekt. De beiden herkenden Mij weldra als zodanig en zij kenden ook Maria en de anderen uit het huis van Jozef. Gamiëla vertelde ook, dat zij zich nog heel goed konden herinneren dat de oude meestertimmerman Jozef met zijn zes zoons bij hun pleegvader in Kapérnaum een geheel nieuwe schaapstal had gebouwd. Zij herinnerde zich nog dat zij Mij Zelf als jongste van de zonen van Jozef bij het werk had gezien. Destijds had zij natuurlijk met vermoed dat in Mij de geest van de Allerhoogste verborgen lag.

[2] Maar IDA zei daarop: "Toch wel, lieve zuster! Op de laatste avond, toen de bouw gereed was en onze pleegvader de oude Jozef het werk betaalde maar op zijn koopmansmanier daarbij ettelijke groschen aftrok, ging deze heilige naar de koopman toe en zei: 'Doe dat niet, want dat zal u geen zegen brengen! U bent weliswaar heiden, maar u gelooft aan de God der Joden. En weet, deze machtige God woont in Mijn hart en als Ik het Hem vraag, geeft Hij Mij dat wat Ik heb gevraagd! Hij woont ook in het hart van allen die rechtvaardig voor Hem zijn, en verhoort gaarne hun vragen. Als u hardvochtig zou zijn tegen Jozef, die zwaar werk bij u moest verrichten, dan zou Ik Mijn God en Vader vragen om het u te vergelden en u zou daarvoor weldra heel slecht beloond worden! Bedenk dat het niet goed is diegenen te beledigen waar God één mee is!' Maar mijn pleegvader had daar geen oren naar en hield vast aan zijn korting. De oude timmerman zei echter: 'Luister, ik ben eerlijk en zeg het u eerlijk: Die paar groschen maakten juist mijn hele winst uit bij dit zware werk en daarmee zou ik mijn huishuur hebben kunnen betalen! Maar omdat u, een rijk mens, daar zoveel waarde aan hecht, mag u ze houden, u behoudt ze echter onrechtmatig en dat is nooit goed!'

[3] Ik, Ida, huilde echter van verontwaardiging over de verstokte hardheid van mijn vader. Ik ging naar mijn kamer en haalde al mijn spaargeld en Gamiëla deed daarna hetzelfde en wij stopten zo bij de oude Jozef heimelijk ongeveer honderd groschen in zijn gereedschapsmand. Niemand merkte dat behalve U, o Heer! En U zei toen: 'Maar, jullie beide meisjes zal eens rijkelijk vergolden worden wat je nu aan goeds aan ons hebt bewezen! ' Bij deze woorden zag U er verheerlijkt uit. Toen stonden jullie op en verlieten ons huis. Het was laat in de avond en jullie hadden te voet nog ettelijke uren te gaan naar Nazareth. Ik zei toen tegen U: 'Zou U vannacht niet liever hier blijven in plaats van de onveilige, verre weg te gaan, vooral nu de nacht zo duister is omdat dikke onweerswolken de hemel bedekken en er ook onweer op komst is?' Toen zei U iets wat ik nooit heb vergeten: 'Wie de dag heeft gemaakt, beheerst die en wie de nacht heeft gemaakt, beheerst die ook, daarom heeft de Heer van dag en nacht, noch de dag noch de nacht te vrezen! Ook het onweer valt onder de macht van dezelfde Heer, die de wereld niet kent. Noch de nacht, noch het onweer zullen ons schade kunnen berokkenen! Vaarwel, engeltjes!' Toen verlieten jullie ons huis en de hemel mag het weten, -maar jullie waren nauwelijks over de drempel of er was al geen spoor meer van jullie te ontdekken!

[4] O, ik heb vaak aan U, o Heer, gedacht, - maar daarna kon ik U tot nu toe nergens meer ontmoeten! Maar Uw woorden met betrekking tot onze pleegva­der zijn in dezelfde nacht nog op verschrikkelijke wijze uitgekomen! Er kwam een ontzettend onweer, de bliksem sloeg driemaal in de nieuwe schaapstal, waarin zich reeds op de dag van gereedkomen zeventienhonderd prachtige schapen bevonden. Alles verbrandde binnen een paar uur en ondanks alle moeite kon er niets worden gered! Toen betreurde onze pleegvader het dat hij de trouwe timmerman zo'n onrecht had aangedaan, want hij zei zelf: 'Deze straf wordt mij van boven opgelegd omdat ik haar verdiend heb. Ik zal nooit weer in mijn huis een trouw arbeider ook maar een stater van de welverdiende, aange­nomen som inhouden! ' Hij hield ook woord. De stal liet hij evenwel op dezelfde plaats niet weer opbouwen, maar op een andere plaats liet hij een stuk grond van honderd morgen stevig omheinen en daarop slechts een hut zetten voor tien herders en schapewachters. De oude timmerman uit Nazareth zagen wij nooit meer terug. Hij moet al vlug daarna gestorven zijn, want hij zag er destijds al erg zwak uit.

[5] ongeveer een half jaar daarna kwamen wij op de grote markt van Nazareth en deden ons uiterste best om iets over de oude timmerman en zijn zoons te weten te komen, maar men zei dat men hen ver weg ontboden had om een aantal huizen te komen bouwen, -en wij gingen dus geheel onverrichter zake weer naar Kapérnaum terug. Later hoorden wij echter niets meer van de timmermansfa­milie. Onze pleegvader moet op een keer, ongeveer drie jaar later, achterhaald hebben dat Jozef voor een groot werk naar Hoognazareth gegaan moet zijn, dat in de richting van Samaria in het gebergte ligt. Wij kregen echter niemand van zijn familie meer te zien! En toch zou ik met de jonge timmerman, die naar mijn weten Jezus heette, zo erg graag nader kennis gemaakt hebben!

[6] Maar, - wat ons toentertijd niet meer vergund was, dat heeft U, o Heer, wonderbaarlijk tot nu voor ons bewaard! Nu pas is ons ook een licht opgegaan over de door U zo geheimzinnig gesproken woorden op de avond waarop jullie in die stikdonkere nacht ons huis verlieten! Nu weten wij wie de Heer van de dag, van de nacht en van het onweer was en is! Maar nu brengen wij U nog eenmaal met hart en mond onze dank voor al de onnoemelijke genadegaven en weldaden die U, o liefste Heer Jezus, ons zonder enige verdienste onzerzijds heeft bewezen!"

[7] IK zeg: "O, zo helemaal zonder verdienste zijn jullie volstrekt niet. Denk maar eens aan wat je voor de oude Jozef hebt gedaan! Hoe zeer kwamen jullie honderd groschen hem te pas, toen hij die de volgende morgen in zijn gereed­schapsmand vond! Hij dacht eerst dat jullie pleegvader dat heimelijk had gedaan, maar hij werd door Mij al gauw uit de droom geholpen. Hij prees jullie goede hart zeer en Ik beloofde hem dat Ik jullie Zelf die goedheid veelvoudig zou vergelden. Daarom deed het Mij erg veel genoegen jullie nu het leven en je ware ouders terug te geven. Ga nu vooral naar hem toe en maak hem blij, want zijn vreugde is ook Mijn vreugde!"

[8] Toen gingen de meisjes naar Cyrenius en omarmden hem, en van vreugde huilde hij als een kind. ­

 

33 De belofte van Cyrenius

 

[I] Pas toen CYRENIUS zijn vreugdetranen na een poosje had uitgehuild, daarbij krachtig bijgestaan door de beide dochters en Zinka en de ook naderbij gekomen Risa, kwam hij weer naar Mij toe, omarmde Mij en zei snikkend: "O eeuwige, zuivere liefde! Wie zal U dan niet boven alles liefhebben?! O Heer, o Vader, hoe goed en hoe heilig bent U eigenlijk! O Heer, laat mij in mijn liefde sterven!

[2] Heer en Vader! Reeds zolang ik de onmetelijk grote genade geniet U vanaf Uw aardse geboorte te kennen, heb ik U ook steeds liefgehad en U was steeds het punt waar al mijn gedachten om draaiden! Maar ik was niet altijd even sterk meester over mijn innerlijke wereld en over de wereld buiten mij. Maar nu geloof ik echter door Uw genade en liefde de nodige kracht gekregen te hebben om onder alle omstandigheden volgens Uw heilige wil, als mens de hele rest van mijn levensdagen te kunnen doorlopen.

[3] Ik heers weliswaar merendeels over heidenen, waarvan ik jammer genoeg ook nog hier en daar de godenleer moet beschermen -hetgeen een groot kwaad is; maar een boom valt niet met de eerste slag. Ik zal er echter mijn uiterste best voor doen en trachten, tenminste binnen mijn gezagsgebied, de kennis van de enig ware en levende God onder de betere heidenen zoveel als maar mogelijk is te verbreiden!

[4] Met de priesters zullen we wel de grootste moeite hebben, want deze kaste leeft al verscheidene eeuwen van hun volksmisleiding. De ouden zullen wel bliksem en donder van de hemel afroepen en de jongeren zullen daarbij grimmige gezichten trekken, maar tenslotte zullen zij wel gedwongen zijn hun oude gewoonte te laten varen en op ons nieuwe terrein aan het werk te gaan. ­Het verdrietigste voor de eerlijke mensen op deze aarde is echter dat men de leugen snel en zonder enige moeite vindt, maar de waarheid slechts kan bereiken door zeer moeitevol te zoeken, dat niet zelden gepaard gaat met vele en grote gevaren.

[5] De oude Egyptenaren hadden hun scholen zeer voorbeeldig ingericht. Wie alleen maar iets voor zijn uiterlijke levensomstandigheden wilde leren, moest zijn tarief betalen en kreeg dan de vele voordelen te zien. Wie echter kwam om de waarheid die de voorwaarde is voor het innerlijke leven, te zoeken en te vinden, werd in zijn verdachte zoeken op een haast ongelooflijke wijze het vuur aan de schenen gelegd. En als hij de grote levenswaarheid gevonden had, moest hij priester blijven en dure eden zweren dat hij van dat wat hij ontdekt had, geen enkele leek ook maar een woord zou vertellen !

[6] Zodoende was de heilige waarheid altijd moeilijk te bereiken, terwijl het regiment der leugen gratis over de gehele wereld een hoge borst opzette. Omdat de oude leugen steeds de scepter over de mensen heeft gezwaaid, zijn de mensen aan de leugen gewend geraakt. Zij is hun tot een tweede natuur geworden, hetgeen des te gemakkelijker ging omdat heel velen, hoewel niet allen, zich daar heel wel bij hebben bevonden en nog bevinden. Nu, het opgeven van de leugen zou naar mijn mening, op zich niet zoveel bezwaren opleveren; maar het opgeven van de tot dusverre genoten voordelen des te meer!

[7] Maar heb geduld, -alles komt nog in orde! Beloof en geef de priesters andere voordelen. Toon deze kaste, die toch al geen geloof heeft, vriendelijk onder vier ogen de waarheid en maak dan met h~n een overeenkomst -tenminste met het betere deel -voor de verspreiding van de waarheid. Dan geloof ik dat op deze manier het voorheen grootste probleem tot minimale proporties teruggebracht kan worden. Of men echter ooit op aarde de leugen geheel uit zal kunnen bannen is een heel andere vraag! Goede en rechtschapen mensen met van waarheid vervulde zielen zullen er zeker alles aan doen om in ieder geval hun buren een beter inzicht te geven. Kortom, om zulke lichtgevers zal het altijd behoorlijk licht zijn. Maar verder van de lichtbron verwijderd zal het dan al weer duisterder worden. En heel ver weg, zowel in ruimte als tijd, zal zoals thans, het diepst van de nacht haar scepter zwaaien!

[8] Zo denk ik er over. U, o Heer, zou het misschien wel kunnen veranderen, maar U weet ook waarom het op deze aarde zo moet zijn! Daarom geschiede ook altijd slechts Uw alleen heilige wil!"

 

34 De wet van 'gij moet' en 'gij zult'*

(* De wet van het 'moeten' als oorzakelijk gevolg en de wet van het 'gij zult', het moeten uit ethische gronden.)

 

[1] IK zeg: "Beste vriend! Jouw opvattingen bevallen Mij erg goed en de heilige Vader in de hemel beleeft steeds een ware vreugde als Zijn kinderen wijs overleg met Hem plegen. Er zijn echter bepaalde zaken die nu eenmaal zijn moeten zoals ze zijn, en om een bepaald doel te bereiken moet iets gebeuren zoals het gebeurt, omdat anders dat doel onmogelijk bereikt zou kunnen worden.

[2] Daarom heeft God een tweevoudige wet gegeven. De ene is puur mechanisch en heet 'Het moet!'. Volgens deze wet ontstaan alle vormen en hun structuren waaruit vervolgens de deugdelijkheid van de vorm blijkt. Aan deze mechani­sche wet kan eeuwig niets veranderd worden. De andere wet heet echter 'Gij zult!'. En alleen daarop heeft de levensleer betrekking!

[3] Volgens de wet van het leven kun je alle deeltjes van een geheel verdelgen, verwoesten of zelfs vernietigen zonder dat het veel uitmaakt. Wat vrij moet worden, moet ook reeds in zijn eerste ontwikkeling vrij zijn! Ook al misvormt het zich in zijn vrije innerlijke bestaan geheel en al, dan kan het toch 'de wet van het moeten' waaronder het valt niet opheffen. Want binnen de vorm blijft steeds de kiem bewaard, die weer opnieuw in de juiste orde uitbot, dat wat in de vrije levenssfeer bedorven is weer vastpakt en in de juiste orde terugbrengt.

[4] Zo zie je volkeren op aarde die wat hun ziel betreft geheel verdorven zijn maar uiterlijk onveranderd gebleven zijn, en als je naar hen kijkt moet je toegeven dat het mensen zijn. Hun zielen zijn echter vervormd door allerlei leugens, valsheid en verdorvenheden. Op het juiste tijdstip laat Ik iets meer warmte in de levenskiem doordringen en deze begint te groeien, verteert de oude wanorde van de ziel zoals de graswortel de reeds vervuilde waterdruppel, en dan ontstaat hieruit een heel gezonde, levenskrachtige en in alle delen zuivere grashalm met bloem en zaad.

[5] Om die reden moeten jullie nooit een te hard oordeel over een verdorven volk vellen! Want zolang de vorm blijft, blijft ook de reine kiem in de mens en als die blijft, kan ook een duivel nog een engel worden!

[6] Gewoonlijk zijn verkeerde leraren, of heers­ en hebzucht van een kleine groep die meer macht heeft, of een tijdelijke inbezitneming door boze geesten die het lichaam en de zenuwgeest van de mensen besluipen, meestal de oorzaak van het verderf van de mensen en hun zielen. Maar dat de binnenste levenskiem mogelijkerwijze totaal verdorven zou kunnen worden, daarvan kan geen sprake zijn.   

[7] Kijk naar Mathaël en zijn vier metgezellen; hoe waren die door de boze

geesten toegetakeld! Ik verloste de vijf daarvan en wekte de levenskiem in hen op, en zie eens wat een volmaakte mensen het nu zijn!

[8] Natuurlijk zijn er verschillen onder de mensen! Sommige zielen zijn van boven afkomstig. Die zijn sterker en de kwade geesten van deze aarde kunnen hen minder of ook wel niet deren. Die zielen kunnen dan ook een zwaardere beproeving tijdens het leven in het vlees verduren zonder ook maar enige schade van betekenis te lijden. Wordt bij hen de geest, dat is de verborgen kiem van het oerleven, gewekt en doordringt deze dan met zijn eeuwige levenswortels de ziel door en door, dan wordt het slechts geringe verdorvene aan zo' n ziel meteen genezen en de gehele mens is dan volmaakt, -zoals je dat bij Mathaël, Philopold en nog ettelijke anderen kunt zien.

[9] Sommige mensenzielen zijn zelfs voormalige, hemelse engelen geweest. Wel, bij die kan niet zo gemakkelijk iets bedorven worden! Johannes de doper en verscheidene profeten zoals Mozes, Elia, Jesaja en nog een aantal anderen kunnen je als voorbeeld dienen, en er zijn er thans nog een aantal op aarde die uit de hemelen zijn gekomen om hier met Mij de smalle weg van het vlees te volgen. Zulke mensen zijn in staat een behoorlijk zware beproeving in het vlees te doorstaan en verdragen deze ook altijd met de grootste opoffering."

 

35 Verschillen tussen de zielen op aarde

 

[I] (De Heer:) "Bovendien bestaan er tussen de zielen die van boven komen ook nog verschillen doordat sommige van hen uit de volmaakte zonnewerelden komen. Zij zijn sterker dan degenen, die van de kleine, op deze aarde gelijkende planeten hierheen komen om op deze aarde het kindschap van God te bereiken.

[2] Hoe onvolmaakter een planeet is, des te zwakker zijn ook zijn emigranten. Deze hebben weliswaar een minder zware levensproef af te leggen, maar kunnen toch aan hun ziel meer schade lijden. Zij hebben evenwel een sterke oerlevenskern in zich, en als die op de juiste wijze gewekt wordt, zijn de zielen daarna toch ook weer snel helemaal levenskrachtig.

[3] Tenslotte, en dat komt het meest voor, zijn er zielen die vanaf hun oerbegin uit deze aarde stammen. Zij zijn oorspronkelijk geroepen tot het kindschap van God. Zij zijn de zwaksten en lopen de meeste kans geheel te gronde gericht te worden. Dat zal echter niet zo gemakkelijk gebeuren, omdat er zich altijd op iedere honderd wel één of twee sterken van boven bevinden, waardoor de zwakke zielen beschermd en ervoor bewaard worden om totaal onder te gaan­. Ook al zijn daarbij zeer afgedwaalde schapen dan worden zij te gelegener tijd toch weer teruggevonden.

[4] Maar iedere ziel­ hoe zwak, onmachtig, geschonden en bedorven ook - heeft de oerlevenskern in zich die nooit verloren kan gaan. Als de ziel binnen de juiste tijdsduur maar zover is gebracht dat haar innerlijke oerlevenskern in haar kan worden gewekt, dan is zij vanaf dat moment ook zalig en in alle dingen sterk in de liefde en de wijsheid. Dan is zij net zo goed een kind van de Allerhoogste, als een mens geworden engelgeest, of een ziel uit een centrale zon, of uit een geringere planetaire zon, of uit het één of andere, buitenaardse, elders gelegen, donkere en op zichzelf lichtloze aardbol, waarvan er in de wijde schepping meer zijn dan het zand in de zee en al het gras op de aarde.

[5] Wie van jullie bijvoorbeeld al een meer volmaakt mens is, kan een zondaar en echt dierlijk mens, hoe dom en bijgelovig deze ook is, zijn handen opleggen, of hem zacht van de neuswortel over de slapen naar beneden strijken tot in de maagholte, dan wordt die mens daardoor in een magnetische slaap gebracht. In deze slaap wordt zijn ziel, ook al is zij nog zo verward, bevrijd van lichamelijke kwelgeesten en de oerlevenskiem oefent dan meteen gedurende korte tijd haar invloed uit in de ziel.

[6] Als je dan vragen stelt aan degene, die op die wijze in slaap is gebracht, zul je antwoorden krijgen waar je wijsheid zich buitengewoon over zal verbazen!

[7] Als na korte tijd zo'n mens op eigen wens, die men op dient te volgen, weer in het aardse leven is teruggebracht, is de oerlevenskiem weer in zijn oude rust teruggekeerd en de ziel valt dan weer terug in haar oude banden met het lichaam en herinnert zich niets van wat er met haar tijdens de magnetische slaap van haar lichaam is gebeurd. Zij weet geen jota van alle wijsheden die zij met haar lichamelijke mond heeft uitgesproken en is dan zelf weer net zo onverstandig en bijgelovig als zij voordien was.

[8] Laat dit een bewijs voor jullie zijn, dat eigenlijk geen enkele ziel zo te gronde kan gaan dat zij nooit te genezen zou zijn.

[9] Weliswaar zal voor menige ziel een geruime tijd hier, en nog langere tijd in het hiernamaals nodig zijn voor zij die zelfstandige, gezonde stevigheid zal bereiken die nodig is om de levenskiem geheel in zich op te wekken en zich daardoor in alle delen te laten doordringen. Maar dit levensproces voor onmo­gelijk of ondenkbaar te houden bij een ziel die grondig bedorven lijkt te zijn, zou een even grote zonde tegen Gods liefde en wijsheid zijn, als te menen dat een als verdoemd beschouwde ziel op zichzelf een produkt van de hel zou zijn, en haar met veroordelende, wereldse ogen te zien als een reusachtige, ondoor­dringbare kluwen van zonden."

 

36 Zielsziekten en hun behandeling

 

[1] (De Heer: ) "Veroordeel de mensen daarom niet, opdat je tenslotte niet een oordeel over jezelf afroept!

[2] Zou het geen onmenselijke dwaasheid zijn om een lichamelijk ziek mens te veroordelen en een gewetenloze straf over hem uit te spreken omdat hij ziek en ellendig is geworden? Maar de dwaasheid is nog veel groter en nog veel onmenselijker als jullie een zielsziek mens veroordelen en verdoemen omdat zijn zielom de genoemde redenen zwak en ziek is geworden!

[3] Volgens jullie wetten en bepalingen noemen jullie zulke mensen misdadi­gers en je onderwerpt ze aan onverbiddelijke, harde straffen. Maar wat doen jullie op die manier? Jullie straffen een ziel omdat zij eigenlijk buiten haar schuld ziek is geworden! Vraag jezelf dan eens af, wat voor indruk jullie rechtspraak op God moet maken.

[4] Vraag jezelf eens af, Mijn mensvriendelijke Cyrenius, wat je zonder Mij, als Romeins opperrechter en als machthebber over leven en dood met de vijf voornaamste misdadigers gedaan zou hebben? Wel, je zou je hebben laten vertellen dat zij gewetenloos en verdorven gehandeld hadden en vervolgens alle vijf aan de kruisdood hebben overgegeven! Zou het ooit in je zijn opgekomen dat achter deze vijf zulke geesten konden wonen? O nee! Daar zou je nooit opgekomen zijn!

[5] Je zou hen, ten zeerste verbolgen over hun misdaden, heel koelbloedig ter dood hebben veroordeeld en daarbij zou je nog de geruststellende mening zijn toegedaan, dat je God en de mensheid een goede dienst had bewezen! Maar wat een schade zou je de mensheid hebben aangedaan door zulke geesten van de aarde te verdelgen, die nu volkomen genezen -naar ziel en lichaam -als voorjaarszonnen de mensen van de aarde beschijnen en vele duizendmaal duizend mensenharten tot het goede en ware zullen verwarmen en tot leven wekken! Van nu af aan zul je natuurlijk wel anders handelen, maar vroeger zou je onverbiddelijk zijn geweest!

[6] En weet je, zo staat het er met alle wereldse rechtspraak op de lieve aarde voor! Voor de lichamelijke ziekten en gebreken zijn er dokters te vinden die allerlei medicijnen bereiden. Alleen voor de ziekten der arme zielen zijn er geen andere doktoren en geneesmiddelen dan eerst een heel zwaar boek vol wetten die vaak zeer moeilijk te houden zijn -en achter de wetten het rechtsprekende zwaard!

[7] Zou het dan niet mooier, verstandiger en menselijker zijn om meer doktoren en medicijnen voor ziek geworden zielen beschikbaar te stellen dan voor hun lichamen, die in korte tijd voedsel voor de wormen worden?!

[8] Dat een ver gevorderde zielsziekte moeilijker te genezen is dan menige lichamelijke ziekte, weet Ik wel het best. Maar er is er niet één helemaal ongeneeslijk, terwijl er toch voor ieder lichaam tenslotte een laatste ziekte is waartegen op de hele aarde geen kruid is gewassen! En toch doen jullie mensen zoveel verkeerde dingen!

[9] Voor het broze, geheel sterfelijke lichaam stichten jullie het ene herstellings­oord na het andere, vestigen jullie apotheken en baden, bedenken jullie zalven en pleisters en heilzame dranken, maar voor de onsterfelijke ziel hebben jullie nog niet één herstellingsoord gesticht!

[10] In je hart zegje nu natuurlijk wel: 'Hoe zou dat zonder U, o Heer, mogelijk zijn geweest! Waar zouden we het vandaan hebben moeten halen en van wie zouden we het hebben moeten Ieren?' Dat is ongetwijfeld waar. Deze kennis vereist natuurlijk wel een dieper onderzoek van de totale menselijke natuur dan dat men alleen maar uit jarenlange ervaring weet welk kruidenaftreksel de klachten van een overladen maag het snelst opheft. Maar de onsterfelijke mensenziel is het ook waard dat men zich wat meer bekommert om haar veelzijdige geaardheid dan om de toestand van een uit vraatzucht overladen maag!

[11] Wel zijn er in alle tijden ook echte met Gods geest vervulde zieleartsen in deze wereld gezonden, die de juiste weg voor de genezing van de zielen verkondigd hebben. Velen hebben zich daarnaar gericht en werden ook zonder mankeren genezen. Maar de zogenaamde groten en machtigen der aarde meen­den zonder meer al een gezonde ziel te hebben, keken neer op de door Mij op aarde gezonden zieleartsen en vervolgden ze tenslotte. Zij verboden hun het genezingswerk voor zieke zielen uit te voeren en zo waren de aardse machtheb­bers er steeds de oorzaak van, dat de genadeleer voor de genezing van de zieke zielen nooit zodanig wortel kon schieten bij de mensen, dat deze uit kon groeien tot een krachtige boom der genezing.

[12] En ook als er ergens een heel gezond en krachtig zaad was gelegd, wisten de zelfzuchtige en heerszuchtige mensenkinderen van deze aarde de boom zolang te snoeien, hem van de hun overbodig lijkende takken en twijgen te ontdoen en aan zijn onontbeerlijke bast te schaven, tot de hele boom uiteindelijk moest verdorren. Zodoende is er dan ook voor de genezing van de zieke zielen tot dusverre geen ander genezingsinstituut opgericht en geschikt gemaakt dan de strengste wetten, gevangenschappen, onderzoeksgevangenissen, verschrik­kelijke strafkerkers, het scherpe, onbarmhartige zwaard en allerlei kwel­ en martelinstrumenten om mee terecht te stellen en te doden. Dat zijn echter produkten van ook louter zieke, maar sterke zielen. Die moeten vóór alles geholpen worden, wil de genezing van de kleine, zwakke en mindere zielen ook nog maar enig gunstig resultaat op deze aarde hebben."

 

37 Over herstellingsoorden voor zielszieken en over zieleartsen

 

[1] (De Heer:) "Juist daarom moest Ik Zelf op deze aarde komen om voor alle zieke zielen een blijvend en voor alle tijden doeltreffend herstellingsoord op te richten, omdat de mensen dat nooit zouden hebben gekund.

[2] Maar ondanks dat zal het nog altijd moeitevol gaan met de blijvende vestiging van zo'n herstellingsoord voor zieke zielen, omdat zekere mensen zich daardoor in hun wereldse schijnrechten benadeeld zullen gaan voelen.

[3] De eigen­ en wereldliefde, die de adem van de hel in de borst van de mens is, zal zich daar altijd tegen verzetten en niet genezen willen worden van haar kwaadaardige ziekte, en zij zal haar wereldse middelen, zoals de moeilijk na te komen harde wetten, hun veroordelingen en straffen, niet los willen laten.

[4] Maar toch zullen er na Mij overal nog steeds velen zijn bij wie dit door Mij nu opgerichte herstellingsoord voor zielen zal blijven bestaan voor de velen die er gebruik van willen maken. Wel zullen terwille van Mijn ware en levende naam zulke echte herstellingsoorden vaak veel te verduren krijgen van de weliswaar werelds machtige, maar innerlijk doodzieke zielen; maar Ik Zelf zal ze weten te beschermen!

[5] Mochten evenwel wereldse mensenzielen die door eigen schuld zwaar ziek geworden zijn, uit pure waanzin het een of andere herstellingsoord voor zielen proberen te gronde te richten, dan zal Ik hen wel door een doeltreffend buiten­gewoon gericht weten aan te pakken, en de genezing van hun ziel in herstel­lingsoorden in het hiernamaals weten voor te schrijven. Daar zal tot aan hun genezing, die slechts zeer langzaam tot stand komt, veel gehuil en tandenge­knars worden gehoord!

[6] Reeds op deze wereld smaakt een krachtig werkend medicijn voor het lichaam meestal erg bitter. Nog bitterder zullen de medicijnen voor het genezen van de ziel in het hiernamaals smaken, omdat zij erg sterk moeten zijn teneinde een zwaar zieke ziel daar nog te genezen, omdat hier geen genezing meer mogelijk was. Ja, genezen zullen ze wel worden, maar het zal lang duren en er uiterst bitter toegaan! Daarom gelukkig degene die zijn ziel in deze aardse herstellingsoorden gezond zal maken!

[7] Zorg dus om al de genoemde redenen dat jullie, machtige rechters, in alle toekomende tijden ware zieleartsen zijn. Gebruik bij iedere zieke ziel daarom je rechtspraak om te genezen en niet om te vernietigen!

[8] Waarlijk, naarmate jullie een ziel die toch al erg ziek is, zieker hebben gemaakt door een als zodanig uitsluitend zielsziek oordeel, evenzeer zullen jullie zielen zelf ellendiger en zieker worden. In het hiernamaals zal jullie genezing dan ook een veel bitterder zijn dan die van de ziel die door jullie kwade oordeel nog ellendiger geworden is! Want zo'n ziel is en blijft ondanks jullie kwade en onzinnige oordeel toch maar enkelvoudig ziek en zal ook in het hiernamaals door een enkelvoudige genezing genezen kunnen worden. Een dwaze rechterziel echter zal na ieder ontaard en slecht oordeel steeds dubbel zo erg die zielsziekte moeten doormaken waarover zij zelf dat kwade oordeel heeft geveld. Daardoor verdubbelt zij onvermijdelijk ook haar eigen oorspronkelijke zielsziekte. Dat het dan in het hiernamaals met de genezing van zo'n ellendige, ziek geworden ziel van een rechter ook een bittere en heel langdurige zaak moet worden, is bij enig nadenken gemakkelijk te begrijpen!

[9] Als jij als onbekwaam arts bij een zeer gevaarlijk zieke ontboden wordt terwijl je zelf ziek bent, en je gaat er vanwege het gewin heen en je geeft hem, omdat je kennis niet toereikend is, een geneesmiddel dat hem niet helpt maar in zekere zin nog zieker maakt, -wat win je daar dan mee?! Als je hem niet hebt geholpen, krijg je ook geen loon -zoals dat bij jullie gebruikelijk is -; bovendien ben je dan ook nog besmet door de gevaarlijk zieke. Ten eerste heb je dus geen loon, en ten tweede moet je nu zelf in plaats van één, twee ziekten doorstaan!

[10] Als er in jouw plaats dan een bekwaam arts komt, zal hij jouw vroegere zieke toch nog met een eenvoudig, deugdelijk middel genezen, terwijl hij bij jou, omdat jij nu aan twee ziekten lijdt, beslist een dubbel geneesmiddel zal moeten gebruiken om je indien mogelijk te helpen! En dat dubbele geneesmid­del zal in jouw zieke lichaam ook zeker op z'n minst een dubbel zo grote revolutie teweegbrengen dan het enkele bij je eerder behandelde zieke, die slechts aan één ziekte leed."

 

38 Ware gerechtigheid

 

[I] "Ik neem aan dat dit jullie nu wel duidelijk zal zijn en daarom ga Ik nu weer verder: "Wat Ik heb gezegd, betekent niet dat jullie daarom alle gevangenissen en huizen van bewaring, die toch een noodzakelijk kwaad zijn tegen het grote kwaad van erg zieke zielen, thans moeten afbreken en alle boeien en alle zwaarden moeten breken. O, nee, dat wil dit helemaal niet zeggen! Want erg besmettelijke, zieke zielen moeten juist zorgvuldig worden afgezonderd van de gezonde, en zolang afgezonderd worden gehouden tot zij door en door genezen zullen zijn.

[2] Maar niet jullie toorn en jullie wraakgevoelens moeten hen opgesloten houden, maar jullie grote naastenliefde en de daarmee zeer nauw verbonden, diepgevoelde zorg voor hun eventuele, volledige genezing! Als de ware geest van de liefde jullie in zal geven dat bij de een of andere zwaar zieke een bitter smakend geneesmiddel nodig is, bespaar het hem dan niet, omdat dat een erg onrijp en misplaatst medelijden zou zijn! Maar slechts uit ware liefde moeten jullie de zwaar zieke een bitter geneesmiddel toedienen, dan zal het hem ook zeker de gewenste genezing brengen, en jullie zullen dan rijk gezegend worden!

[3] Het geneesmiddel dat Ik aan het begin van de avond voorschreef voor de vijf, was beslist niet zoet en fijn van smaak, maar Mijn grote liefde voor hen zag het als een onvermijdelijke noodzaak voor hun algehele genezing en daarom was dat bittere geneesmiddel ook een uiting van Mijn grote liefde voor hen. Zij werden daardoor 's morgens des te gemakkelijker genezen van al hun kwalen; en laten zij maar eens zeggen of een van hen vanwege het toegediende bittere medicijn boos op Mij kan zijn!

[4] Maar als iemand slechts door toorn en wraaklust geleid een vermeend misdadiger op de onbarmhartigste wijze kwelt en martelt, dan is hijzelf daardoor een veel groter misdadiger en zal later ook des te meer bitterheid te proeven krijgen.

[5] Met de maat waarmee je meet, met die maat zal het jullie eens vergolden worden! Wie met ware liefde meet, zal ook zelf met ware liefde gemeten worden, maar wie toorn en wraak als maatstaf gebruikt, zal eens voor zijn eigen genezing precies ditzelfde geneesmiddel in zeer versterkte mate terugontvan­gen, en hij zal geen seconde eerder uit de pijnlijke inrichting in het hiernamaals komen dan dat iedere harde vezel van zijn ziel zo wit en zacht gemaakt is als wol!

[6] Ik heb jullie nu de doorgaans ware aard en gesteldheid van de mens getoond en jullie kunnen nu niet meer zeggen 'Dat hebben wij niet geweten!' Nu jullie dit echter goed kennen en weten, moeten jullie ook daarnaar handelen en het ook onderwijzen aan degenen die aan jullie ondergeschikt zijn en die omdat ze zelf ziek zijn, tot nu toe niet weten wat zij doen. Dan zullen jullie als ware en gezonde medewerkers in de juiste en beste mate aan Mijn rijk op deze aarde bezig zijn, en Mijn welbehagen zal jullie bij al jullie gaan en staan begeleiden. Gaan jullie echter weer volgens je oude geestesgesteldheid te werk, bedenk dan datje ziel.weer aan een ziekte lijdt en vraag dan of Ik haar daarvan wil genezen, opdat jullie met ten prooi vallen aan een dubbel persoonlijk lijden!

[7] O jullie, die oordelen vellen en met jullie oordelen de arme zieke zielen nog zieker maken dan zij voorheen waren, bedenk toch ernstig watje naar waarheid bent en moet zijn, en watje behoort te doen volgens de goddelijke orde! Jullie rechters en hoogste machthebbers over de zwakte van de volkeren die uitein­delijk toch ook al jullie gezag, macht en aanzien vormen, moeten ware vaders van jullie volkeren zijn en als zodanig moeten jullie je veel gelegen laten liggen aan de algehele gezondheid van de jullie toevertrouwde, vele kinderen en je met alle liefde en ware vaderlijke zorgzaamheid om hun zieleheil bekommeren! Artsen voor het lichaam behoeven jullie niet te zijn. -maar des te meer echte zieleartsen!

[8] Als je bij je kinderen ziet dat zij meermalen jullie ouderlijke geboden veronachtzamen en daar zo nu en dan ook erg tegen zondigen, zou het jullie dan wel betamen om daarvoor een kind in zekere zin als afschrikwekkend voorbeeld te laten martelen en tenslotte zelfs aan het kruis te hangen?! Misschien dat een zeer heerszuchtig vader dat ooit wel eens gedaan kan hebben maar veel van dergelijke voorbeelden zullen er in de wereldgeschiedenis niet te vinden zijn! Maar jullie, als betere ouders, zullen jullie zondigende kind in elk geval wel met een ernstig gezicht terechtwijzen en in uiterste noodzaak ook met de heilzame tuchtroede straffen. Beteren de kinderen daarna hun leven dan zal dat jullie zeker veel genoegen doen, want het zal een ware vreugde voor jullie zijn om je kinderen onbedorven en gezond voor je te zien.

[9] Machtige rechters,. wees  ook zo tegenover alle mensen, dan zal je vreugde nooit eindigen! Denk je eens in de plaats van degenen die jullie redelijkerwijs moeten. gehoorzamen en jullie wetten moeten opvolgen en aanvaarden! Zou het jullie niet.aangenaam zijn, wanneer zij als jullie rechters barmhartig voor jullie zouden zijn en jullie zoveel mogelijk zouden ontzien?! Wat jullie in alle redelijkheid zouden kunnen wensen dat zij met jullie zouden doen als jullie met zieke zielen voor hen zouden staan, doe dat ook aan hen als zij met hun zieke zielen voor jullie staan!"

 

39 De eeuwige grondwet van de naastenliefde

 

[1] "Kijk, de praktische toepassing van alle wetten van Mozes en van alle voorspellingen van alle profeten bestaat uit het volgende: Heb God, je eeuwige Vader, boven alles lief en heb Je arme en vaak zieke broeders en zusters onder alle omstandigheden net zo lief als jezelf, dan zullen jullie als ware, geestelijk gezonde kinderen van de eeuwige Vader in de hemel even volmaakt zijn als Hij Zelfvolmaakt is, - en daarvoor zijn jullie eigenlijk voorbestemd! Want wie niet zo volmaakt wordt als de Vader in de hemel volmaakt is, zal niet bij Hem komen en voor eeuwig aan Zijn tafel eten.

[2] Kijk, Mijn Cyrenius, dit omvat alles wat je voorheen als een moeilijk te overwinnen, werelds kwaad zag! Weliswaar is de leugen in de wereld onder de mensen ingeworteld en moeilijk te bestrijden, omdat deze een erge, fundamen­tele ziekte van de ziel is, maar door de waarheid te gebruiken, die uit de liefde voortkomt zoals het licht uit de vlam, kan men met de leugen gemakkelijk afrekenen. Wanneer je echter licht nodig hebt voor het verlichten van een duister vertrek, zal men jouw wijsheid dan prijzen als je het vertrek meteen maar liever in brand steekt en het daardoor verwoest? Daarom moeten Mijn woord en Mijn leer niet door het zwaard verbreid worden!

[3] Als je iemand die een pijnlijke wond heeft, wilt genezen, moet je hem naast de te genezen wond niet een nieuwe en nog tienmaal zo erge toebrengen. Als Je dat zou doen, zou het beter geweest zijn wanneer je de eerste wond ongenezen gelaten zou hebben!

[4] Waarlijk, wie Mijn woord en Mijn leer met het zwaard in de hand wil verbreiden, zal voor zijn ijver geen zegen van Mij ontvangen, maar zal zelf in de grootste duisternis uitgestoten worden! Als je een vertrek' s nachts met zuivere olielampen verlicht, zullen allen die daarin zijn een aangenaam licht hebben; steek je echter het hele vertrek in brand, dan zullen allen je beginnen te vervloeken en je als een gevaarlijke gek ontvluchten.

[5] Wie preekt om zielen te genezen, moet wel verstaanbaar maar tevens toch zachtzinnig spreken, en niet als een razende, die van woede en razernij schuim­bekt. Want een van woede schuimbekkend mens verbetert niemand met zijn woeste geschreeuw! Hij maakt dat de toehoorders hem bespotten en uitlachen, of .hem, als hij nog harder gaat schreeuwen, tenslotte zelfs met knuppels en vuisten uit de gemeente stoten.

[6] Laat ook niemand verzoenende woorden tegen zijn broeder spreken als hij zelf inwendig nog geërgerd is, want uiteindelijk geeft hij zijn ergernis in zijn geestdrift te veellucht en wordt kwaad. Daardoor heeft hij zijn broeder niet alleen niet vergevingsgezind gemaakt, maar alleen nog meer tot het tegendeel geprikkeld en daarmee het goede doel dat hij zich had voorgesteld ver naar de achtergrond weggedrukt!

[7] Ja, jullie.moeten bij de verbreiding van Mijn leer altijd vriendelijk kijken, want met Mijn leer komen jullie toch met het aangenaamste en verheugendste bericht uit de hemelen bij de mensen en jullie moeten hun dat ook met blij en vriendelijk gedrag meedelen!

[8] Wat zou iemand wel tegen je zeggen als je naar hem toekwam en hem uitnodigde voor een feestmaal, maar de uitnodiging als volgt inkleedde: 'Luis­ter, onwaardige, door God vervloekte zondaar! Ik haat je weliswaar vanwege je zonden en Gods gerechtigheid, maar toch ben ik gekomen om je met al de mij ten dienste staande middelen te dwingen naar mijn feestmaal te komen, omdat ik je anders voor altijd zal vervloeken en verdoemen. Maar als je komt, kun je, tenminste zolang als de feestdag duurt, verzekerd zijn van mijn genade en welwillendheid!'

[9] Zeg eens, wat voor gezicht de genodigde bij zo'n uitnodiging zou zetten en of de belegde feestmaaltijd voor hem ook wel een feestmaal zou zijn! Ik denk dat ieder mens, hoe dom ook, voor zo'n uitnodiging zou bedanken! Als hij niet sterk in zijn schoenen staat zal hij wel komen om daarmee onder de bedreiging van de kwade gevolgen uit te komen, maar als hij zich sterk genoeg voelt, zal hij de brute uitnodiger oppakken en hem uit zijn huis gooien. Dat hij zo'n uitnodiging zeker niet zal aannemen, is vanzelfsprekend.

[10] Juist daarom moet er bij de uitbreiding van Mijn leer, die ook een ware uitnodiging is voor een hemelse feestmaaltijd, vóór alles op gelet worden dat al degenen die Mijn leer onder de mensen van de aarde zullen verbreiden, als echte hemelse boden vervuld van vriendelijkheid en liefde, temidden van de mensen rondgaan en zo het evangelie verkondigen. Want men kan bij het verkondigen van iets buitengewoon heugelijks en goeds toch geen gezicht trekken als een plotseling opgekomen donderwolk. En als iemand dat toch zou doen, zou hij óf een dwaas, óf een grappenmaker zijn en als zodanig geheel ongeschikt voor de verbreiding van Mijn woord. - Heb jij en hebben ook jullie anderen allen dat wat Ik nu heb gezegd wel goed begrepen?"

[11] CYRENIUS zegt, berouwvol geworden door de waarheid van Mijn waar­schuwing: "Heer, enige Waarachtige, ik heb het allemaal goed begrepen en ik voor mij zal mij in alles streng daaraan houden! Natuurlijk kan ik niet voor alle anderen instaan, maar ik geloof dat zij U allemaal net zo goed hebben begrepen als ik. Ik zie nu tevens in hoe erg en hoe vaak ik mij bezondigd heb aan de mensheid, terwijl ik naar beste weten, geweten, wil en willen dacht te handelen! Wie zal die zonden van mij weer ongedaan maken bij degenen, tegen wie ik heb gezondigd?"

[12] IK zeg: "Maak je daar nooit zorgen over, maar wees bezorgd over het toekomstige! - Maar nu zal er direkt iets anders aan de orde zijn!"

 

40 Het toepassen van de magnetische slaap

 

[1] CORNELIUS komt naar Mij toe en vraagt: "Heer, tijdens Uw meer dan goddelijke toespraak en lering heeft U aangeduid, dat een geestelijk volmaakt mens een ander de handen zou kunnen opleggen, waarop deze andere dan meteen in een magnetische slaap zou vallen en vanuit zijn innerlijk weten wijsheden ten beste zou geven, - ook al zou hij anders een nog zo'n blind en volslagen dom mens zijn! Als ik nu maar eens kon zien hoe zo'n behandeling in z'n werk gaat, dan zou ik weten hoe zo'n heilzame proefneming bij iemand uitgevoerd moet worden voor het geval dat ergens nodig zou zijn. Maar als leek ten aanzien van de behandelingswijze kun je zelfs met de beste wil niets beginnen en bijgevolg ook niets tot stand brengen. - Zou U mij daarover iets naders willen vertellen?"

[2] IK zeg: "O ja, heel graag, omdat deze handeling beslist noodzakelijk is om de verloren gegane lichamelijke en ook geestelijke gezondheid te herstellen! Want enerzijds verzacht het pure opleggen van de handen op zichzelf reeds de hevigste lichamelijke pijn, en bovendien veroorzaakt het meestal dat de mens die je met een onwrikbaar geloof de handen hebt opgelegd in de vaste wil hem te helpen, helderziend wordt en dan voor zichzelf de juiste medicijn kan vaststellen die, volgens zijn voorschrift toegepast, hem volledig zal genezen. Natuurlijk zal de volledige genezing niet intreden als er ergens tegen zijn voorschrift wordt gezondigd; maar als het voorschrift volledig is nageleefd volgt ongetwijfeld de algehele genezing.

[3] Als bij deze genezingsbehandeling een bepaald mens in de helderziende slaap is gekomen, mag deze persoon niet door allerlei nutteloze vragen gestoord en uitgeput worden, maar men mag slechts datgene vragen wat nodig is.

[4] Wie echter iemand de handen oplegt, moet dat in Mijn naam doen, omdat zijn behandeling anders geen nut en geen uitwerking zou hebben.

[5] Er is een vast, onwankelbaar geloof en een even onwankelbare, vaste wil voor nodig.

[6] De wens daartoe moet uit het diepst van het hart komen en gevoed worden door ware naastenliefde, dan vervult die liefdekracht de handen van de hand­oplegger, dringt door zijn vingertoppen en stroomt als zachte dauw in de zenuwen van de zieke en geneest de vaak stekende en dikwijls brandende pijn.

[7] Men moet er echter rekening mee houden dat het moeilijker is een man in de magnetische slaap te brengen, dan een vrouw! In zekere gevallen zou ook een man door een vrouw in de magnetische slaap gebracht kunnen worden, maar dat zou de gelovige vrouw slechts lukken met de hulp van een haar terzijde staande, onzichtbare engel, die haar hielp terwille van haar gebed en haar reine hart.

[8] Zulke vrome vrouwen zouden vooral veel verlichting kunnen brengen bij

bevallingen, die vaak moeilijk en met veel pijn gepaard gaan. Zo'n hulp zou beter zijn dan de hulp van de vroedvrouwen die meestal naar Bethlehem reizen om daar de kunst te leren hoe zij bij een bevalling moeten helpen, waarbij heel veel dwaze middelen worden toegepast die op puur bijgeloof berusten en veel meer schaden dan baten.

[9] Vooral bij de geboorte van het eerste kind worden er vaak vreselijk domme en belachelijke ceremoniën gehouden! Als het eerste kind een meisje is, moeten er allerlei dwaze klaagliederen aangeheven worden en moet er drie dagen lang erbarmelijk gezucht en gejammerd worden. Wordt er een jongetje geboren dan  moeten er kalveren en lammeren geslacht en broodjes gebakken worden, en moeten alle zangers, fluiters en strijkers bij elkaar komen om de gehele dag een oorverdovend lawaai maken, wat de geboorteweeën van de kraamvrouw moet verzachten! Daarom­ in plaats van zulke domheden, zou de hiervoor genoemde verloskundige hulp toch beslist beter op haar plaats zijn!"

[10] CORNELIUS zegt: "Wis en zeker! Maar kan een vrouw zo godvrezend worden ?"

[11] IK zeg: "Zeer zeker! Vooreerst is daar een goede opvoeding voor nodig, en vervolgens een gedegen onderwijs voor volwassen meisjes! Maar het onder­wijs mag, ook al is het meisje nog zo volwassen, niet eerder gegeven worden dan nadat de ware godvrezendheid is bewezen.

[12] Maar ook mannen kunnen een barende door handoplegging bijstaan en haar veel verlichting geven!"

 

41 Lichamelijke en geestelijke reinheid Genezing op afstand

 

[1] STAHAR, die ernaast staat en overal op let, zegt: "Zou een man daardoor, volgens de voorschriften van Mozes, niet voor een hele dag verontreinigd worden?"

[2] IK zeg: "Van nu af aan kun je alleen maar verontreinigd worden door slechte en onzuivere gedachten, begeerten en wensen, lasterpraat, leugen en eerroof, minachting en kwaadsprekerij. Dat zijn zaken die de mens verontreinigen. Al het andere verontreinigt de mens óf helemaal niet, óf hoogstens uitwendig, en hij heeft water genoeg om zich te reinigen van uitwendig vuil.

[3] Mozes heeft de Joden die voorschriften ook slechts voornamelijk gegeven vanwege hun grote neiging tot onreinheid in alle uiterlijke zaken; want als mensen reeds uitwendig regelrechte zwijnen worden, worden zij dat in hun hart ook des te gemakkelijker. Vooral daarom had Mozes de Joden de uiterlijke reinigingen heel speciaal aanbevolen.

[4] Maar de eigenlijke reiniging van de mensen vindt pas plaats door een echte boetedoening, door het berouw over een aan zijn naaste begane zonde, door het ernstige voornemen om niet meer te zondigen, en door de daaropvolgende volledige levensverbetering.

[5] Als dat niet gebeurt, kunnen jullie honderdduizend bokken met bloed bespren­kelen, vervloeken, en in plaats van jullie zonden in de Jordaan werpen, maar dan blijven jullie harten en zielen voor God nog net zo onrein en onzuiver als zij eerst waren! Met het water reinigt men het lichaam, en met een vaste, goede en God in alles toegewijde wil reinigt men hart en ziel. En zoals het zuivere, frisse water de ledematen van het lichaam sterkt, zo sterkt een aan God toegewijde, vaste wil het hart en de ziel.

[6] Zulke gesterkte zielen kunnen dan een zieke in Mijn naam ook geestelijk, tot op verre afstand, de handen opleggen en het zal beter met hem gaan.

[7] Wie echter nog niet zo volmaakt is naar hart en ziel, kan zijn toevlucht nemen tot het eerder in Mijn toespraak aangeduide strijken met de handen, dan zal hij een lichamelijk zieke ook grote verzachting van zijn lijden geven. Hij zal hem ook in de magnetische slaap brengen, en de behandelde zal in de slaap voor­spellen wat hem kan helpen. Het voorzegde moet dan zorgvuldig toegepast worden en na verloop van tijd zal het dan ook beter met de zieke gaan, ­weliswaar niet zo vlug als wanneer een geestelijk volgroeid mens hem de zegenrijke handen zou hebben opgelegd, waarbij de genezing ogenblikkelijk kan en mag plaatsvinden.

[8] Zo kan ieder zich ervan overtuigen dat in de magnetische slaap ook de minst ontwikkelde ziel, zelfs die van een kind, kan voorspellen, omdat zij op dat ogenblik met haar geestelijke levenskiem in verbinding wordt gebracht. Wordt na de magnetische slaap de innerlijke levenskiem weer in de toestand van rust gebracht, dan ontwaakt de ziel weer in haar lichaam en weet helemaal niets meer van alles wat er gebeurd is en wat zij heeft gesproken. Dat bewijst nu juist dat geen enkele ziel zo erg verdorven kan zijn dat zij niet meer te genezen zou zijn."

 

42 Aankondiging van een voorbeeld van de magnetische slaap

 

[1] (De Heer:) "Opdat jullie het echter ook in de praktijk zullen zien, zal Ik er nu voor zorgen dat uit Caesarea Philippi zo'n echt dom en door en door slecht mens zal komen opdagen. Die zal door één van jullie op deze wijze behandeld worden en jullie zullen zien en horen hoe verbazingwekkend wijs deze stomp­zinnige en slechte man in de extatische slaap wordt. Als hij daarna weer zal ontwaken, zal hij meteen weer dezelfde slechte en botte man zijn van voorheen, en het zal ons moeite kosten hem langs natuurlijke weg ook maar enigermate betere begrippen over God en de mens bij te brengen."

[2] CYRENIUS zegt: "Heer! Daar verheug ik mij al weer bijzonder op, want daar zal weer veel ervaring mee opgedaan en veellering uit getrokken kunnen worden! Is de genoemde persoon soms al op weg hierheen?"

[3] IK zeg: "Jawel, hij is op zoek naar jou en zal je heel onbehouwen om ondersteuning vragen, omdat hij door de brand een hut, twee schapen, een geit en een ezel heeft verloren. Hij hoorde echter dat jij je hier ophoudt en de slachtoffers hulp biedt. Deze man, die altijd al slecht en dom was, is daarom onderweg, om van jou zijn geleden schade vergoed te krijgen. Maar eigenlijk heeft hij, ook al is hij een arme drommel, niet zoveel schade geleden, want de twee schapen heeft hij twee dagen tevoren, vóór de brand uitbrak, van een ander gestolen, en de ezel en de geit heeft hij zich al een jaar geleden op dezelfde wijze toegeëigend.

[4] Uit hetgeen Ik je nu heb verteld kun je dus wel concluderen, dat onze nieuw aangekomene een tamelijk slechte deugniet is, die bovendien ook nog echt oliedom is, hetgeen bij zulke mensen komt door de dierlijk blinde hebzucht. Hij zou zijn hut inclusief zijn eigendommen heel gemakkelijk hebben kunnen redden, maar tijdens de brand sloop hij steeds overal rond om langs onwettige weg zich het een en ander toe te eigenen. Wel, hij vond echter niets en toen hij heel slecht gehumeurd naar huis kwam, vond hij zijn hut branden als een fakkel en zijn vier dieren waren reeds tot op het bot verbrand.

[5] Tot nu toe jammerde hij over zijn hut, maar toen hij een uur geleden te weten kwam dat jij wegens genoemde redenen hier verblijft, heeft hij na niet zo erg lang nadenken besloten te komen kijken of je hier werkelijk bent, en of je ook werkelijk de geleden schade vergoedt.

[6] Opdat je nu vooraf weet met wat voor mens wij hier heel binnenkort te doen zullen krijgen en welke houding je althans in het begin moet aannemen, heb ik je hem vooraf wat beschreven; de finesses zul je hierna wel van hem zelf te weten komen."

[7] CYRENIUS vroeg: "Moet ik hem wel de een of andere vergoeding laten geven?"

[8] IK zeg: "Voorlopig niet, want eerst moetje hem op echt Romeinse manier aan de tand voelen. Pas nadat je hem onder handen hebt genomen, als hij wat menselijker zal zijn, zal het andere wel in orde komen! Zinka moet hem echter behandelen, want hij heeft daar de meeste kracht voor. Ik zal Zinka vooraf Mijn handen opleggen zodat hij meer kracht krijgt en hem de behandeling beter zal lukken."

[9] Maar ZINKA, die de hele tijd in Mijn buurt was om maar geen woord te missen, deed een stap naar voren en zei: "Heer, hoe zal ik dat nu kunnen, terwijl ik met de manier van behandelen veel te weinig vertrouwd ben?"

[10] IK zeg: "Leg de rechterhand op zijn voorhoofd en de linker op de maagholte, en hij zal direkt in de genoemde slaap vallen en ook meteen beginnen te spreken, maar met een zwakkere stem dan normaal! Als je hem dan weer wilt wekken, behoef je slechts gedurende enige ogenblikken je handen andersom op te leggen. Maar zodra hij ontwaakt,' trek je je handen terug en dan is de behandeling beëindigd! "

[11] Zinka is het nu met alles eens en er ook rotsvast van overtuigd dat hem alles zo zal lukken. Hij wacht nu zelf verlangend op zijn man, - vraagt Mij echter toch of hij de behandeling direkt bij zijn aankomst moet uitvoeren of op een aanwijzing moet wachten.

[12] IK zeg: "Ik zal je wel een teken geven wanneer het moet gebeuren. Eerst moeten jullie toch nog zijn domheid en grofheid leren kennen, dat wil zeggen, hoe ziek zijn ziel wel is. Pas als jullie hem daarin voldoende hebben leren kennen, wordt het tijd om zijn ziel in gezonde toestand te beschouwen en daaruit te zien, dat geen van jullie mensen een ander mens, ook al lijkt hij nog zo verdorven, mag veroordelen en in het complete verderf mag verdoemen, omdat iedere ziel nog een gezonde levenskiem in zich draagt. - Maar bereid jullie voor en neem je in acht, hij zal nu meteen hier zijn!"

 

43 Zorel vraagt om schadevergoeding

 

[1] Nog maar net heb Ik dat gezegd of daar verschijnt onze man, Zorel genaamd. Hij ziet er erg toegetakeld uit, is gehuld in halfverbrande lompen, en maakt veel misbaar.

[2] Ik wenk Julius om hem te gaan vragen wat hij wil. En Julius stapt met een ernstig gezicht naar hem toe en doet wat Ik hem gezegd heb.

[3] ZOREL blijft staan en zegt met vaste stem: "Ik ben een burger uit de stad, waar al mijn bezittingen verbrand zijn en ik heb vandaag pas gehoord dat de hoge Cyrenius zich hier bevindt om de slachtoffers van de brand vorstelijk te helpen. Ik vatte dan ook moed en kwam voornamelijk hierheen om te zien of Cyrenius hier wel is, en of hij werkelijk iets doet voor de slachtoffers. Als hij, wat bij nobele Romeinen gebruikelijk is, iets doet, dan zal ook ik beslist niet voor niets hierheen zijn gekomen. Doet hij echter om wat voor reden dan ook niets, wel, dan zal hij op dat nietsdoen voor mij zeker geen uitzondering maken! Zeg mij daarom, nobele Romein, of Cyrenius hier is en of hij inderdaad zoals men verteld heeft, weldadigheid beoefent, opdat ik naar hem toe ga en hem daarom smeek!"

[4] JULIUS zegt: "Ja, hij is hier en bewijst uitzonderlijke weldaden, -maar alleen aan hen waarvan hem bekend is dat zij van onbesproken gedrag zijn! Als daar bij jou ook geen twijfel over bestaat, zul je niet met lege handen naar huis teruggaan! Hij zit nu ginds aan die lange tafel in de schaduw van de hoge cipressen en ceders, en verleent iedereen audiëntie. Ga er heen en stel je aan hem voor! Maar weet je goed te beheersen, want hij ziet zo scherp als een adelaar en herkent het karakter van een mens vaak op het eerste gezicht! Wat hij waarneemt is zoveel als een beëdigde waarheid en wee degene, die hem tegenspreekt! Hij is nooit kritischer dan wanneer hij weldaden uitdeelt!"

[5] ZOREL denkt na deze inleiding diep na over wat hij onder deze omstandig­heden zal doen. Na een poosje besluit hij echter toch om naar Cyrenius te hinken, - wat eigenlijk maar domme aanstellerij van hem is. Bij Cyrenius aangekomen buigt hij driemaal met zijn hoofd tot de grond. Als hij met zijn derde buiging klaar is, zegt hij met een bevende, krijsende stem: "Geëerde heer en zeer gestrenge gebieder! Ik, Zorel, voormalig eenvoudig burger van het afgebrande Caesarea Philippi, verzoek Uwe allerhoogste Romeinse gestrengheid mij, arme sater van een verongelukt mens, te helpen met enig, op zichzelf ordinair geld en met wat kleding, omdat ik alleen maar deze lompen bezit.

[6] Ik was de rechtschapen bezitter van een kleine hut met een stukje schraal akkerland ter grootte van twee morgen. Ik had ook een vrouw, die de goden twee jaar geleden bij mij hebben weggehaald en direkt in het paradijs hebben opgenomen. Kinderen bezit ik niet, wel een dienstmaagd waarmee ik nog samenwoon, maar ook zonder kinderen. Mijn roerende bezit bestond uit twee schapen, een geit en een ezel, en enige slechte akkerwerktuigen en wat kleding. Alles werd een prooi der vlammen terwijl ik bezig was met het blussen van andere huizen.

[7] Ik ben nu, net als honderden met mij, een complete bedelaar. Zelfs mijn maagd, die mijn enige steun en toeverlaat was, verliet mij omdat ik haar niets meer kon geven, -wat ik echter niet vergeten zal! Want mocht ik het buitenge­wone geluk hebben weer in het bezit van een hut en andere zaken te komen, dan hoeft ze maar te komen en dan zal ik de lichtzinnige de deur wel weten te wijzen!

[8] Ik zal trouwens tijdens de rest van mijn leven alles wat vrouw heet ontlopen en verachten, want geen vrouw is iets waard! Men vertelt wel dat ik een onnozel rund ben en helemaal niet weet hoe ik met een vrouw om moet gaan, en dat mijn vrouw van verdriet is gestorven. Maar als dat het geval geweest zou zijn, zou ik niet bijna een jaar om haar getreurd hebben en dan zou mijn maagd niet tot aan mijn ongeluk zo graag bij mij zijn gebleven, terwijl ik haar toch geen hoog loon kon geven.

[9] Het is trouwens gewoonweg een schande dat ook de man uit een vrouw geboren moet worden; soms denk je wel eens dat het bijna eerbaarder zou zijn als mijn echte moeder een berin geweest was!

[10] Als de goden alles wijs geregeld hebben, dan hebben zij zich toch met de vrouwen behoorlijk geblameerd, wat hun helemaal niet tot eer strekt! Maar Zeus heeft het volkomen verdiend dat Juno ieder ogenblik haar boze buien over hem laat losbarsten! De hele godenfamilie schijnt trouwens nog niet goed doorbak­ken te zijn, anders kon zij onmogelijk soms zulke oerdommé streken uithalen, die nog te dom zijn voor mensen!

[11] Wel ben ik een gelovig mens en ik eer de goden voor zo menige wijze, wereldse voorziening, maar de vele keren dat zij gewoonweg stinken van domheid ben ik geen vriend van hen. Zou onze stad soms afgebrand zijn als Apollo weer niet ergens een domme streek uitgehaald zou hebben?! Ook onze wijze priesters beweren met zekerheid dat hij verliefd is geraakt op zo'n slanke aardnymf en haar misschien zelfs een obsceen bezoek heeft gebracht, terwijl hij intussen de hemelwagen met de dappere paarden onbeheerd liet staan. Juno of Diana hebben hem intussen een poets gebakken en wij arme faunen moeten daarom het mooie godenbad betalen!

[12] Dat een mens zo nu en dan zwak wordt, gewoonlijk uit gebrek aan voldoende ervaring, is begrijpelijk. Wat kan het zwakke riet eraan doen dat het door de winden heen en weer bewogen wordt?! Maar wanneer de geweldige ceders, symbolen van onze brave goden, zich óók door de armzalige aardse winde.n als riet naar alle kanten, vaak zelfs naar de obsceenste, laten buigen en verbuigen, dan is dat onbegrijpelijk. Een mens die ook maar een beetje nuchter nadenkt, moet zoiets toch onvermijdelijk erg dom vinden!

[13] Wat moeten we met een god! Handelt hij wijs, zoals zich dat voor een God betaamt, dan is hij alle verering waard. Is hij echter af en toe ook zo zwak als een sterfelijk mens, en lijden wij arme mensen door een lichtzinnige goden­streek onverdiend schade, dan is dat ook voor een god dom en daar kan ik hem niet voor eren of prijzen.

[14] U, geëerde gebieder en eigenlijk zelf ook zoiets als een halfgod, zult nu toch wel inzien dat mijn ongeluk zuiver aan de goden ligt - en met name aan de verliefde Apollo!? Ik smeek u daarom mij de schade te vergoeden!"

 

44 Het eigendomsbegrip van Zorel

 

[1] CYRENIUS zegt: "Hoeveel zou ik je dan moeten geven?"

[2] ZOREL zegt: "Niet al te weinig, maar ook niet al te veel. Als ik slechts het verloren gegane kan herstellen, ben ik al tevreden!"

[3] CYRENIUS zegt: "Ken je ook de Romeinse wetten die aan de volkeren gegeven zijn ter bescherming van hun verkregen eigendom?"

[4] ZOREL zegt: "O ja, - weliswaar niet alle, zoals een rechtsgeleerde, maar enige ken ik er toch! Tegen de wetten die ik ken, heb ik nog nooit gezondigd. Een zonde tegen onbekende wetten is echter zonder meer van nul en generlei waarde!

[5] Ik ben trouwens een Griek en wij Grieken hebben het met de wetten betreffende het strikt gescheiden mijn en dijn nog nooit al te ernstig en precies genomen, omdat wij meer voelen voor algemeen­ dan voor privaatbezit. Want gemeenschappelijk bezit kweekt vriendelijkheid, broederschap, ware en duur­zame eerlijkheid, en gaat in tegen de heerszucht onder de mensen, wat beslist een heel goede zaak is! Het privé-bezit kweekt echter altijd hebzucht, nijd, gierigheid, armoede, diefstal, roof, moord en buitengewone heerszucht, waaruit tenslotte alle aardse kwellingen als uit een doos van Pandora voor de mensheid te voorschijn komen!

[6] Als er geen overdreven strenge wetten ten gunste van het privé-bezit zouden zijn, zou er ook veel minder diefstal en allerlei bedrog zijn. Ik zeg en beweer, dat de wetten die het privé-bezit beschermen, voor het bezit de goed bemeste akker zijn waarop alle denkbare zonden gedijen en rijpen, terwijl bij het gemeenschappelijk bezit geen nijd, hebzucht, jalousie, laster, bedrog, diefstal, roof, moord noch de één of andere oorlog en andere ellende ooit voor kan komen!

[7] Omdat ik echter de wetten ter bescherming van het privé-bezit altijd als een gruwel ten opzichte van het vriendelijke en broederlijke samenleven heb gezien en nog steeds zie, heb ik mij -in ieder geval bij kleine zaken - er nooit een gewetenskwestie van gemaakt als ik deze op een illegale manier in mijn bezit kon krijgen. Als iemand echter bij mij op dezelfde manier iets leende, heb ik hem daarvoor ook beslist nooit vervolgd.

[8] Mijn hut en mijn akker zijn mijn legale eigendom. Wel, -met datgene wat zich als levende have op mijn bezit bevond, heb ik het om de reeds genoemde, ware beweegredenen nooit zo heel nauw genomen omdat ik een Spartaan ben. ­Wie Sparta en diens oude en zeer wijze wetten kent, zal het duidelijk zijn waarom ik het met kleine, zogenaamde diefstallen nooit zo nauw nam. De beide schapen, de geit en mijn ezel waren geen gekocht, maar eigenlijk ook geen gestolen bezit, want ik heb ze in het bos, zeg maar in het wild grazend gevonden, weliswaar niet in één keer, maar toch in verloop van tijd. De eigenaar van die grote bosweiden is ook eigenaar van vele duizenden van die dieren. Hem zal het geringe verlies zeker geen pijn gedaan hebben, - en mij kwam het zeer goed van pas!

[9] Daarmee heb ik mij zeker niet al te erg aan de Romeinse wetten ter bescherming van het bezit bezondigd, vooral omdat ik de genoemde dieren in het grote uitgestrekte bos in hun eentje dwalend heb aangetroffen en zij toch al verloren waren voor hun wettige eigenaar! Het nalezen van de oogst is zelfs bij de Joden geoorloofd, die beweren daarvoor van de hoogste God Zelf een wet te hebben gekregen. Waarom zou dat dan bij ons, Romeinen, een misdaad zijn?!

[10] Slechts met het zwaard in de handen van de machtigen der aarde, dus door het wilde beren­ en leeuwengeweld, laat zich zo'n onzinnige wet voor de bescherming van het privé-bezit verdedigen, maar met het verstand nooit! Ook al zouden alle tienduizend goden er vóór zijn, dan ben ik er toch tegen zolang ik leven zal en in staat zal zijn zo zuiver te denken als ik nu en altijd heb gedaan!

[11] U, geëerde gebieder, heeft wel de macht van het zwaard, en kunt mij arme faun tuchtigen zoals u dat wilt, maar de rechte lijnen van mijn levensbeginselen zult u met alle wapens van Rome nooit krom kunnen buigen. Als u echter soms andere en steekhoudender, verstandelijke overwegingen heeft voor strikt legaal bezit, dan wil ik die aanhoren en mijn toekomstige levenswijze daaraan aanpas­sen!"

 

45 De waarheid over Zorel

 

[I] CYRENIUS, die grote ogen opzet, zegt heimelijk tegen Mij: "Heer! U heeft voorheen opgemerkt dat deze persoon erg dom en slecht was, en nu redeneert hij even logisch als een van de beste, heidense advocaten! Weliswaar heeft hij van het Jodendom weinig aangenomen, maar hij is in onze wetten en die van het oude Griekse rijk net zo thuis als een van ons. Er is beslist niet veel tegen hem in te brengen! Ik wachtte nu op iets heel doms, maar tevergeefs, -hij praat alleen maar steeds verstandiger en verdedigt zijn diefstal op een manier waar­tegen bijna niets is in te brengen! Wat kunnen we onder die omstandigheden dan met hem aanvangen?"

[2] IK zeg: "Maak je daar maar niet druk over. Hij zal zelf alles, wat hij nu volgens zijn beperkte begrippen voor heel verstandig en juist houdt, op een overtuigende wijze weerleggen! Ondervraag hem nu nog maar verder, want Ik vind het erg belangrijk dat jullie de ondergrond van wat de mens de gevatheid noemt heel duidelijk en helder leren onderscheiden van die van het verstand!"

[3] CYRENIUS zegt: "Nou, dan ben ik toch wel erg benieuwd naar wat dat tenslotte op zal leveren !"

[4] ZOREL vraagt: "Geëerde gebieder van Rome! Wat staat mij te wachten en wat heb ik te verwachten? Bent u het met mij eens, of moet ik mij bij uw mening aansluiten, die u weliswaar nog niet heeft uitgesproken?"

[5] CYRENIUS zegt: "Voor het zover is dat ik je wens wel of niet zal inwilligen, zullen wij nog het een en ander te bespreken hebben! Jij schijnt mij een gevatte snuiter te zijn en je eerlijkheid schijnt niet veel om het lijf te hebben! Of je nu de genoemde vier dieren werkelijk ronddwalend in het grote bos gevonden hebt terwijl ze voor hun wettige eigenaar verloren waren, of misschien ook ergens anders hebt gevonden, en of je ook je andere huisgereedschappen alleen maar gevonden hebt, laten wij voorlopig buiten beschouwing. Maar laat ik je eerst eens iets anders vertellen, namelijk, dat er zich hier in mijn gezelschap, evenals op andere plaatsen, helderziende mensen bevinden die reeds talloze bewijzen van hun helderziende gave hebben afgelegd, en dat ik zoveel geloof aan hun nuchtere mening hecht, dat deze door honderd duizend tegenbewijzen niet weer­legd kan worden!

[6] Wel, zo'n man zei mij, toen jij nog maar nauwelijks de stad uit kon zijn, dat je zou komen en wat je aan mij zou vragen. Ik wist reeds voor ik je zag, dat je tegenslag hebt gehad. Je zou die echter gemakkelijk hebben kunnen verhinderen als je thuis was gebleven, maar jouw onwettige opvattingen over het bescherm­de bezit dreven je naar de straten van de brandende stad om ergens weer iets langs illegale weg in bezit te nemen. Intussen vatte je strohut vlam en zo gingen je onwettige bezittingen snel in vlammen op. Dat jouw dienstmaagd je bij deze gelegenheid in je vuil achterliet, is te begrijpen, omdat zij je kent en weet datje iemand bent die bij zo'n gelegenheid absoluut niet te vertrouwen is.

[7] Want hoezeer je bij anderen ook tegen het wettige privé-bezit bent, in je eigen huis wil je daar toch helemaal ongestoord van verzekerd zijn! Wel, nu heeft het vuur jouw bezit illegaal verteerd en je kunt dat element niet ter verantwoording roepen omdat het je zeker geen rekenschap zou afleggen. Maar je dienstmaagd zou je heel hard hebben aangepakt en zij zou je, onder allerlei mishandelingen, de schade op leven en dood hebben moeten vergoeden, omdat jij bij hoog en bij laag beweerd zou hebben dat het vuur alleen maar door haar nalatigheid alles verteerd had.

[8] Kijk, dat en nog andere zaken zeiden die mensen vooraf over jou en ik schenk hun, meer dan aan alle goden van Rome en Athene, het volste geloof! Maar in onze wetten staat een gezegde dat luidt: " Audiatur et altera pars! *) (* Ook de andere partij worde gehoord!) En daarom kun je mij een tegenbewijs leveren. Om je te verdedigen mag je zoveel je weet en kunt naar voren brengen, ik zal alles met het grootste geduld aanhoren!"

 

46 Zorel vraagt om vrije aftocht

 

[I] Wat peinzend zegt ZOREL: "Geëerde gebieder! Als u bij voorbaat al zegt dat u één van uw beproefde waarzeggers meer geloof schenkt dan honderddui­zend andere getuigen, zou ik wel eens willen weten waarvoor dan een tegenbe­wijs van mijn kant goed zou zijn, want dat zou in ieder geval toch zinloos zijn! Tegen uw onwankelbare geloof, op wat voor gronden dat ook maar gebaseerd is, is het onmogelijk nog het een of andere tegenbewijs te leveren. Bovendien heeft u alle macht in handen! Wie zou u tegen kunnen spreken?!

[2] Wat baat het mij al zeg ik u nog zo vastberaden dat het toch niet waar is? U zult de waarzegger erbij halen die mij dat, wat u mij reeds gezegd heeft, nog een keer rechtstreeks zal zeggen en dan zit ik met mijn weerwoord helemaal in de diepste put. Kortom, met uw' meer dan honderdduizend mensen geloof' is verder niets aan te vangen dan het heel gemoedelijk te accepteren, want u zult de waarzegger toch meer geloven dan honderdduizend door mij aangevoerde tegenbewijzen! Ik zeg bij zo'n vooraf vaststaande bewering niets anders meer dan: "Geëerde gebieder, vergeef mij dat ik tot u ben gekomen!

[3] Overigens blijf ik toch wel bij mijn principe, dat een door strenge wetten beschermd privé-bezit duizendmaal slechter is voor de menselijke samenleving, dan een vrij, gemeenschappelijk bezit! Mijn motieven tegen deze echte doos van Pandora heb ik reeds kenbaar gemaakt en daarom hoef ik ze niet meer te herhalen. Alleen dit voeg ik nu daaraan toe, dat ik in het vervolg, terwille van de ellendige dwang van het uiterlijke, ruwe geweld het in praktijk brengen van mijn principe zal laten varen!

[4] Ik zie weliswaar in de wetten tot bescherming van het bezit geen heil voor de arme mensheid, ik vind het eigenlijk de grootste dwaasheid; maar wat kan één enkel, in de armzaligste lompen gehuld mens tegen honderdduizend maal honderdduizenden?! Het is mogelijk, dat er door het wettige bezit kleine, hier of daar in het gemeenschappelijke bezit voorkomende ongerechtigheden tegen­gehouden worden op grond van het feit, dat iets slechts ook een beetje goeds met zich meebrengt, maar het tegenhouden van kleine euveltjes staat in geen enkele verhouding tot de verschrikkingen die uit het ondermijnde privé-bezit ontstaan en moeten ontstaan!

[5] Ik ben derhalve uitgesproken. Iets goeds heb ik onder de huidige omstan­digheden beslist niet te verwachten, en daarom zal het beter zijn dat ik, met uw welwillende toestemming, weer vertrek. Maar natuurlijk alleen als u het goed vindt! Want volgens de -de goden weten het -schijnbaar ware getuigenissen tegen mij, waarmee uw waarzeggers u overladen hebben, sta ik als een misda­diger voor u, en misdadigers moeten immers eerst gestraft worden, voor men ze weer vrijlaat. De wet moet eerst met het bloed van een arme faun verzadigd worden, eer hem de vrijheid wordt teruggegeven!

[6] Sta ik volgens uw begrippen als een te bestraffen misdadiger voor u, straf mij dan meteen en geef mij daarna de vrijheid weer - of de dood! Mij maakt het niets meer uit, want ik sta nu volkomen weerloos voor u. Romeinen zijn en blijven echter dorre toepassers van de wet, en niemand kan zijn verstand en zijn nood beschermen tegen de wraak van uw wetten! Zeg mij, geëerde gebieder, mag ik weer vertrekken zoals ik ben gekomen, of moet ik hier blijven vanwege een mij op te leggen straf?"

 

47 De voorbereiding tot de magnetische slaap

 

[I] CYRENIUS zegt op weliswaar ernstige, maar toch menselijk warme toon: "Weggaan mag je niet, maar voor een te verwachten straf hoef je hier ook niet te blijven, veeleer ten behoeve van je eigen heil! Het straffen van zondaars verschafte ons Romeinen nog nooit enig genoegen, maar wel hun echte en volledige genezing. Als dat zonder de strenge tuchtroede bereikt kan worden, is ons dat altijd veelliever! De tuchtroede nemen wij pas dan ter hand als alle andere middelen niets uitrichten. Daarom wordt ook niemand vanwege een éénmaal begane zonde tegen de bestaande heilzame wet streng ter verantwoor­ding geroepen. Dat gebeurt pas als hij herhaaldelijk dezelfde zonde heeft begaan, hetzij uit grote lichtzinnigheid of zelfs uit noodlottige moedwil. Wie herhaaldelijk moedwillig een zonde begaat, moet ook moedwillig bestraft worden!

[2] Wel, jij hebt volgens je oude Spartaanse principes slechts uit nood gezondigd en nu sta je voor de eerste maal voor een rechter! Alleen om deze reden zul je ook niet vervloekt en veroordeeld worden, maar je moet hier nu je slechtheid en domheid bekennen en afleggen! Jouw erg zieke ziel zal worden genezen en je moet de zegen van de wijze wetten inzien en je er daarna terdege naar gaan gedragen. Daarna zul je dan als een geheel bevrijd mens hier vandaan naar huis gaan en jezelf erover verheugen datje een waarachtig rein en vrij mens zult zijn.

[3] Om te trachten dit doel te bereiken zal een reine, fysiek en geestelijk sterke man uit ons gezelschap je zijn heilbrengende handen op hoofd en borst leggen. Deze heel zachte behandeling zal bij jou de in jezelf sluimerende denkbeelden opwekken en tot leven brengen, die maken dat je het heil van de geordende en streng gesanctioneerde wetten van Rome zult erkennen en dat je je daarover zelfs zult verheugen! – Ben je het daar mee eens?"

[4] ZOREL antwoordt iets opgewekter dan daarvoor: "Geëerde heer en verhe­ven gebieder! Ik ben het eens met alles wat anders heet dan slagen, onthoofding of zelfs kruisiging! Of me zo'n behandeling echter tot betere en verstandiger principes zal brengen, daar kan ik niet voor instaan, want een bejaarde boom Iaat zich zo gemakkelijk niet meer buigen! Maar aan de mogelijkheid daarvan wil ik ook niet helemaal twijfelen! - Maar waar is de man die zijn krachtige handen op mij zal leggen?

[5] Cyrenius vraagt Mij zijdelings of nu de tijd gekomen was.

[6] IK zeg: "Nog even geduld, gun de ziel nog enige tijd om het te verwerken! Deze man zit nu vol met opgewonden gedachten en zou niet goed in de magnetische slaap te brengen zijn. Ook Zinka mag niet eerder aan hem voor­gesteld worden als de daarvoor uitgekozene, dan wanneer het juiste moment daarvoor zal zijn aangebroken! Ik zal jullie daar wel het teken voor geven."

[7] Na Mijn woorden en Mijn aanwijzing blijft alles een tijdje stil en onze Zinka wacht met angstige vreugde op Mijn teken om Zorel te behandelen. Die wordt nu echter bestormd door allerlei gedachten over het misschien werkelijk goede maar ook het eventueel kwade, dat men hem zou kunnen aandoen. Maar hij monstert onze gezichten en zegt dan bij zichzelf: 'Nee, deze mensen zien er niet te kwader trouw uit, die kan men vertrouwen! Die kunnen alleen goeds, maar nooit iets slechts doen!'

[8] Wel, deze voorbereiding was op zichzelf noodzakelijk voor de toe te passen behandeling; zonder die voorbereiding zou het opleggen van de handen door onze Zinka vergeefse moeite zijn geweest. Want bij deze behandelingen moet de te behandelen persoon zelf in een zeker stadium van geloof en vertrouwen worden gebracht. Anders zou het niet zo gemakkelijk zijn hem ondanks alle menselijk mogelijke, substantiële zielekracht, ook al is deze nog zo overvloedig aanwezig, in de heilzame slaap te brengen.

[9] Ja, dat is bij volledig uit en in de geest wedergeboren mensen heel wat anders! Die behoeven, net als Ik, slechts te willen, -en de genezing is een feit! Maar bij een mens die nog niet volledig is wedergeboren en die een zieke zo wil behandelen, moet ook de opwekking en het tot leven brengen van de te behandelen mens vooraf gebeuren, omdat anders - zoals gezegd - de gehele behandeling moeite en werk voor niets zou zijn.

[10] Nu is Zorel rijp en Ik geef Zinka meteen het afgesproken teken om Zorel de handen op te leggen.

 

48 Zorel komt tot zelfkennis

 

[1] Ik wenk ZINKA nu en hij gaat meteen naar Zorel en zegt: "Broeder, de Heer, die almachtig en vol erbarming, goedheid en liefde en wijsheid is, wil dat ik je, enkel door het opleggen van mijn levenskrachtige handen, zal genezen. Vrees niet, maar vertrouwen wordt dan een ander mens, en daarna zal niets je onthouden worden wat je maar enigszins lichamelijk en geestelijk tot wezenlijk heil kan strekken! Wil je het en vertrouw je mij, je ware vriend en broeder, sta mij dan toe dat ik je mijn handen opleg!"

[2] ZOREL zegt: "Vriend, met zulke trouwhartige woorden kun je mij naar de Tartarus sturen en dan zal ik gaan! Leg daarom in ieder geval je ware broederhanden op mij, waar en hoe je ze maar leggen wilt, en ik zal mij niet tegen je verzetten !"

[3] ZINKA zegt: "Nu goed dan, - ga op deze bank zitten, dan zal ik je vervullen met de kracht van God!"

[4] ZOREL zegt: "Van welke God dan? Soms van Zeus, Apollo, Mars, Mercu­rius of Vulcanus, Pluto of Neptunus? Ik verzoek je, laat Pluto er alsjeblieft buiten, want met diens stormachtige kracht zou ik echt niet vervuld willen zijn!"

[5] ZINKA zegt: "Vergeet die goden, die alleen maar in de fantasie van de sinds lange tijd blinde mensen bestaan! Er is maar één echte God, en dat is de jullie onbekende, grote God, voor wie jullie heidenen weliswaar ook overal een tempel hebben gebouwd, maar Die jullie nog nooit hebben gekend! Maar nu is de tijd gekomen dat jullie ook deze enige echte God zullen Ieren kennen! En kijk, met de genade en kracht van déze God zul jij nu tot je heil vervuld worden, als ik je mijn handen zal opleggen!"

[6] ZOREL zegt: "Ah, leg in dat geval je handen maar meteen op mij op de manier, die jou het best bekend zal zijn!"

[7] Dan legt Zinka zijn handen op de voorgeschreven wijze op Zorel en meteen valt Zorel in een magnetische slaap.

[8] Na verloop van ruim een kwartier begint ZOREL, die overigens vast en met dichtgeknepen ogen slaapt, als volgt te spreken: "O God, o God, wat ben ik toch werkelijk een miserabel, slecht mens en wat een eerlijk, rechtschapen mens zou ik kunnen zijn, als ik het maar zijn wilde. Maar de vloek van de zonde, en van de leugen en de hoogmoed, die beide de eigenlijke hoofdzonden zijn, ligt nu juist daarin, dat zij zichzelf steeds weer opnieuw verwekt en zich vermeerdert als het gras op de aarde en het zand van de zee!

[9] O God! Ik heb zoveel zonden en gebreken aan mijn ziel, dat ik van louter zonden mijn huid niet zie, ja, ik bevind mij nu door het drukkende gewicht van mijn talloze zonden als in dikke wolken rook en nevel!

[10] O God, o God, wie zal mij ooit van mijn zonden kunnen bevrijden! Ik ben een grote dief, ik ben een leugenaar en als ik lieg, lieg ik steeds maar door, om door een nieuwe leugen de oude meer kracht bij te zetten en deze als de een of andere waarheid geldigheid te geven. O, wat ben ik toch een afschuwelijke aartsleugenaar! Alles wat ik heb, heb ik door leugen en bedrog en door heimelijke en openlijke diefstal verkregen!

[11] Weliswaar vond ik dat allemaal in mijn grote blindheid geen zonde, maar ik kreeg ook vaak de gelegenheid mij te laten overtuigen van de waarheid. Maar ik wilde mij niet laten overtuigen! Ik gebruikte steeds Sparta en Lycurgus als excuus en verachtte altijd de Romeinse, wijze, rechtvaardigheidswetten! O wat ben ik toch een ontzettende ellendeling !

[12] Wel, ik heb nog één troost en dat is dat ik nog niemand heb vermoord, maar dat scheelde niet veel! Als mijn dienstmaagd er niet voor ik naar huis kwam vandoor was gegaan, zou zij een droevig offer van mijn helse woede zijn geworden!

[13] O, ik ben een verschrikkelijk monster! Ik ben erger dan een beer, erger dan een leeuw, erger dan een tijger, erger dan een hyena, veel erger dan een wolf en nog veel erger dan een wild varken! Want ik ben ook zo sluw als een vos en dat stempelt mij tot een echte, vermomde duivel!

[14] O, mijn ziel is erg ziek en jij, broeder Zinka, zult mij moeilijk of helemaal niet kunnen genezen!

[15] Het wordt nu wel wat lichter in mij en de erg dikke rook en nevel om mij heen verdwijnen! Kijk, ze worden dunner en het lijkt wel of ik gemakkelijker ademhaal. Maar in dit meerdere licht zie ik pas goed mijn ware wanstaltigheid, vol met allerlei uitslag, vol met bulten en weerzinwekkende gezwellen! Ach, ach, ik zie er uit als een echt gedrocht! Waar vind je een dokter die mij zou kunnen genezen?! Mijn slechte lichaam is wel gezond, maar dat lichaam kan me niets schelen als ik, de ziel, maar gezond zou zijn!

[16] O God, als iemand mijn ziel zou kunnen zien, zou hij ontzet zijn door haar overgrote lelijkheid! Hoe lichter het om mij heen wordt, des te meer wordt zichtbaar hoe afschuwelijk mijn ziel er uit ziet! Broeder Zinka, is er dan niets waardoor mijn ziel er wat beter uit zou kunnen gaan zien?!"

 

49 De reiniging van de slapende ziel

 

[1] Dan begint Zorel in zijn slaap te zuchten en sommigen menen dat hij nu ontwaken zal.

[2] Maar IK zeg tegen hen allen: "O zeker niet! Dit was nog maar het eerste stadium van zijn slaap. Hij zal nog langer dan een uur slapen en al gauw weer in een ander en hoger stadium van zijn zieleleven beginnen te spreken. Dit stadium bestond uit het zich los wikkelen van de ziel van haar lichamelijke en op de wereld gerichte, - innerlijke hartstochten, die hij moest zien als echte ziekten aan de lichamelijke vorm van zijn ziel, die hem met diepe afschuw moesten vervullen. Voor zulke ziekten van de ziel is er geen andere medicijn dan eerst het herkennen daarvan, vervolgens het krijgen van de grootste afschuw daarvoor en tenslotte de onwrikbare wil om er zo vlug mogelijk helemaal vanaf te kome~. Als die wil er eenmaal is, maakt de genezing gemakkelijk vorderin­gen.

[3] Let nu op, hij begint direkt weer te spreken.'Vriend Zinka, als hij nu weer om iets vraagt, antwoord hem dan alleen maar in gedachten, en hij zal je horen en duidelijk verstaan !"

[4] Nog maar nauwelijks had Ik Zinka deze aanwijzing gegeven.of ZOREL begon al te spreken en zei: "Kijk, ik huilde om mijn.grote ellende! Uit die tranen ontstond een vijver zoals Siloam in Jeruzalem, en ik baad mij nu in deze vijver en zie het water van deze vijver geneest de vele wonden, zweren en bullen op het lichaam van mijn ziel! O, o, dat is een echt genezend bad! De lidtekens zie ik nu nog wel, maar de wonden, builen en zweren zijn verdwenen van het lichaam van mijn o zo arme ziel. Maar hoe was het mogelijk dat zich uit mijn tranen kennelijk een hele vijver heeft gevormd?

[5] om de vijver ligt een heerlijk landschap, dat is het gebied van troost en lieflijke hoop. Mijn gevoel zegt mij ook, dat ik op een algehele genezing mag hopen. - O, wat is deze streek lieflijk, ik zou er wel altijd willen blijven! Het water in mijn vijver is nu erg helder, terwijl het eerst troebel was, en hoe helderder het wordt, des te heilzamer werkt het op mij in!

[6] Ah, maar nu merk ik ook, dat er iets in mij wakker wordt dat op een sterke wil lijkt, en achter die sterke wil merk ik iets als woorden die in mij opborrelen en die luid roepen: "Ik wil, ik moet, - ik moet omdat ik wil! Wie kan dat, wat ik wil, in mij tegenhouden? Ik ben vrij om te willen. Ik mag niet willen wat ik behoor te willen, maar ik wil wat ik zélf wil! Wat waar en goed is, dat wil Ik, omdat ik het zélf wil willen en niemand kan mij daartoe dwingen!

[7] Ik herken nu de waarheid. Zij is een goddelijk licht uit de hemel! Onze goden zijn allemaal schimmen, niets, helemaal niets zijn ze. Wie in hen gelooft is meer dan een echte dwaas, want een echte dwaas gelooft nooit aan zulke waardeloze goden. Ik zie de goden nergens, maar ik zie het goddelijke licht en hoor het goddelijke woord. Maar God Zelf kan ik niet zien, want Hij is te heilig voor mij.

[8] Maar nu is het water van mijn vijver rondom mij al een meer geworden! Het meer is niet diep, het water staat mij slechts tot aan de lendenen. En het is helder, onvoorstelbaar helder, maar er zijn nog geen visjes in! Ja, er zullen ook. nooit visjes in komen, want de visjes zijn ontstaan door Gods adem en dat is een volstrekt almachtige adem! Ik ben slechts een zeer zwakke mensenziel uit wiens adem geen visjes van God ontstaan.

[9] O, daar is veel voor nodig, daarvoor moet men zeer almachtig zijn wil men met zijn adem visjes creëren! O, een mens kan dat nooit, want een mens is daarvoor veel te zwak! Helemaal onmogelijk zou het nu juist voor de mens met zijn, maar dan zou hij vol goddelijke wil en goddelijke geest moeten zijn! Voor een echt mens is dat weliswaar niets onmogelijks, maar ik ben geen echt mens en daarom is dat voor mij toch helemaal onmogelijk!

[10] Maar het water is zuiver en de bodem is ook rein, louter mooi gras. Dat is toch echt wel wonderlijk: onder het water zulk mooi sappig gras! En kijk, het gras groeit zienderogen en begint het mooie water te verdringen! Ja,ja, de hoop wordt sterker dan de kennis en de haar begeleidende vrees!

[11] Ah, ah, nu zie ik een mens aan de tamelijk ververwijderde oever. Hij wenkt mij! Ja, ik zou wel naar hem toe willen, maar ik weet niet hoe diep het meer overal is! Gesteld dat er zeer diepe plaatsen zijn, dan zou Ik daar in verdwijnen en verloren zijn!                .

[12] Maar er klinkt een stem uit het water: "'Ik ben overal even diep! Je kunt zonder angst of vrees door mij heen waden. Ga naar hem die je roept, die je zal leiden en oordelen!' Dat is toch merkwaardig, hier spreekt zelfs het water en het gras! Nee, dat is nog nooit gebeurd!

[13] Ik ga nu naar de vriend aan de oever. Een vriend moet het toch wel zijn, anders zou hij mij niet gewenkt hebben om te komen! Zinka, jij bent het niet, ­het is een ander! Jou zie ik nu ook achter hem, maar je bent lang met zo vriendelijk als hij! Wie kan dat toch zijn? Maar ik schaam me erg voor hem, want ik ben helemaal naakt. Mijn lichaam ziet er nu weliswaar al heel goed uit, ik ontdek er bijna geen sporen van ziekte meer aan. O, had ik maar een hemd. Maar ik ben zo naakt als iemand in het bad. Maar ik moet er toch heen, Zijn wenken heeft een geweldige aantrekkingskracht op mij! Nu ga ik, - kijk eens, het gaat heel goed!"

 

50 De bekleding van de gereinigde ziel

 

[1] Dan zwijgt Zorel een poosje en ZINKA vraagt: 'Hoe ziet hij dat dan allemaal en hoe kan hij nu door het water gaan, terwijl hij er zo onbeweeglijk bij ligt alsof hij dood is!"

[2] IK zeg: "Zijn ziel ziet nu slechts de omstandigheden die haar in de goede richting sturen. Daaruit vormt zich in de ziel een eigen wereld, en dat wat je hier een gedachtengang noemt, wordt in het zielenrijk zichtbaar als een gang van de ene plaats naar de andere.

[3] De vijver die uit zijn tranen ontstond en waarvan het water zijn ziel genas, stelt zijn berouw voor over de begane zonden en het baden daarin betekent oprechte boetedoening, die uit het berouw voortkomt. Het zuivere water bete­kent het terechte erkennen van zijn schulden en gebreken; en als de vijver een meer wordt, is dat de uitdrukking van het toenemen van de wil om uit zichzelf gereinigd en genezen te worden. Het mooie gras onder het water betekent de hoop op het bereiken van volledige gezondheid en hogere, vrije genade van God, die zich reeds zichtbaar opstelt aan de nog wat verwijderde oever; dat ben Ik Zelf naar geest en wil. De beweging in Mijn richting door de wateren van oprecht berouwen ware boetedoening, betekent als zodanig het voortschrijden van de ziel naar de ware beterschap.

[4] Dat alles is echter voor zijn ziel slechts een passend beeld waaraan de ziel ziet hoe haar aard is en wat zij zich, om zichzelf te verbeteren, in haar hart voorneemt en doet, -in deze toestand weliswaar alleen als uiting van haar wil, zonder een uitwendige, werkelijke daad. Die moet pas volgen als hij in wakende toestand weer helemaal met zijn lichaam verenigd zal zijn.

[5] Nu zal hij weldra bij Mij zijn en meteen weer gaan spreken. Let maar goed op, alles wat hij nu onder woorden brengt, komt overeen met zijn innerlijke zieletoestand! Er zal nog heel wat verwarring zichtbaar worden voor hij in het derde stadium, dat wil zeggen, voor hij in voorlopige verbinding met zijn zuivere levenskiem zal komen.

[6] In het derde stadium zullen jullie dan wel merken hoe samenhangend en hoe wijs hij daar spreekt! Nu spreekt slechts zijn voor dit ogenblik gelouterde ziel, maar in het derde stadium zal zijn geest het woord nemen! En dan zullen jullie helemaal geen leemtes meer in hem ontdekken, dan zal hij woorden gebruiken waarbij het jullie allemaal warm om het hart wordt!

[7] Daar komt hij reeds aan de oever en zegt: 'Ah, dat was toch wel een moeilijke tocht! Ik heb u nu toch bereikt, edele vriend! Heeft u geen hemd bij u? Kijk, ik schaam me vreselijk voor mijn naaktheid!'

[8] Ik antwoord vanuit Mijn geest en wil, die nu voor hem zichtbaar zijn: 'Kom uit het water, je daden zullen bepalen hoe je gekleed wordt!’

[9] Zorels ziel zegt: 'O vriend, praat niet over mijn daden, want die zijn louter slecht en kwaad! Als mijn kleed daarop moet lijken, zal het er ontzettend zwart en voddig uitzien!'

[10] Ik zeg: 'In dat geval is er hier toch water genoeg om het wit te wassen!'

[11] Zorel zegt: 'O vriend, dat is onbegonnen werk! Dat zal niet lukken! Maar iets is altijd beter dan helemaal niets. Daarom kom ik uit het water!'

[12] Aan Mijn voeten ligt een toga met veel plooien, maar erg vuil, hoewel de oorspronkelijke kleur witgrijs is, - de kenmerkende kleur van de kleding van heidenen in het geestenrijk. Hij neemt het kleed en walgt van het vuil, hetgeen een goed teken is. Maar hij neemt het toch, gaat er echter snel mee naar het water en begint het te wrijven en uit te spoelen en tenslotte uit te wringen.

[13] Nu is hij klaar en het kleed is schoon. Omdat het echter nog vochtig is, mist hij de moed om het zo maar aan te trekken. Ik maak hem echter duidelijk, dat hij het toch aan moet trekken. Hij was voorheen toch ook niet bang voor het water, waarom zou hij dan nu een hekel hebben aan een kleed dat nog wat vochtig is?! Dan zegt hij - luister maar, want dat zal hij hardop zeggen! -:

[14] ZOREL: "Dat is ook zo! Dat hele meer deed mij daarnet niets en zal dit vochtige hemd mij dan nu wel wat uitmaken? Aantrekken maar! - Ah, dat doet goed!"

 

51 Het etherische lichaam van de ziel en haar zintuigen

 

[1] Dan stelt ZINKA in gedachten de vraag: "Heeft de ziel dan ook een lichaam?"

[2] Zinka vroeg zich dat af, omdat hij zelf geen flauw idee had van het uiterlijk en de aard van een ziel. Want volgens het normale Joodse denkbeeld was de ziel een soort nevelig niets en zij zeiden: "de ziel is een pure geest, die een verstand en een wil, maar doorgaans geen gestalte en nog minder een soort lichaam heeft.

[3} Zinka zette daarom grote ogen op, toen ZOREL hem op de gedachte vraag antwoordde: "Och kom, natuurlijk heeft de zielook een lichaam, het is welis­waar etherisch, maar voor de ziel is dat lichaam net zo volmaakt als het vleselijke lichaam voor een stoffelijk mens. Het zielelichaam heeft ook alles wat een vleselijk lichaam heeft. Met je stoffelijke ogen zie je het weliswaar niet, maar ik kan alles zien, horen, voelen, ruiken en proeven. Want ook de ziel heeft dezelfde zintuigen die het lichaam heeft voor de communicatie tussen zichzelf en zijn ziel.

[4] De lichamelijke zintuigen zijn de leidsels in de handen van de zielom haar lichaam te besturen in de buitenwereld. Als het lichaam die zintuigen niet zou hebben, zou het voor de ziel totaalonbruikbaar en een ondraaglijke last zijn.

[5] Stel je maar eens een mens voor die volledig blind en doof zou zijn, niets zou voelen, geen pijn, noch het aangename van de gezondheid en die ook geen reuk en geen smaak zou hebben, zeg dan zelf eens of de ziel met zo'n lichaam iets aan zou kunnen vangen! Zou zij, als haar bewustzijn verder volledig en helder is, niet totaal vertwijfelen?

[6] Maar evenzeer zouden de gevoeligste, lichamelijke zintuigen voor de ziel geen nut hebben als zij niet zelf in haar etherisch lichaam precies dezelfde zintuigen zou hebben! Omdat de ziel dezelfde zintuigen heeft als het lichaam, neemt zij ook gemakkelijk en zeker met haar fijne zintuigen waar wat eerst door de lichamelijke zintuigen in de buitenwereld wordt waargenomen. -Nu weet je dat de ziel ook een lichamelijke vorm is.

[7] Je weet het nu omdat ik je heb verteld hoe ik het nu zie, voel en als lichamelijk ondervind. Als ik echter weer ontwaak, zul jij het nog weten, maar ik zal er niets van weten, omdat ik het nu alleen maar met mijn fijne ziele zintuigen zie en voel en ondervind - en niet ook met mijn lichamelijke zintuigen.

[8] Zou ik dat allemaal nu ook met mijn lichamelijke zintuigen waarnemen, dan zouden die op mijn geheugenzenuwen en dienovereenkomstig op de levensze­nuwen van het lichamelijke hart zekere tekens graveren en ik, als ziel, zou ze dan in mijn stoffelijke lichaam terugvinden en geheel en al herkennen. Maar omdat ik nu bijna helemaal vrij ben, zonder enige samenhang met mijn lichaam en geen contact heb met de zintuigen van mijn lichaam, zal ik na de terugkeer in mijn lichaam niets van alles weten wat ik nu zie, hoor en voel en spreek, en van alles wat er nu met mij gebeurt.

[9] De ziel heeft echter ook zelf wel een herinneringsvermogen en kan zich daarom ook het minste of geringste herinneren wat er ooit met haar is gebeurd, maar dat kan zij alleen in vrije toestand. Bevindt zij zich echter in het lichaam, dat haar helemaal van het licht afschermt, dan ziet, hoort en voelt zij slechts de grove en allesoverheersende, luidruchtige, ruwe indrukken, die al het geestelij­ke overstemmen. Haar eigen aanwezigheid neemt zij vaak nauwelijks voldoen­de waar om zich bewust te worden dat zij bestaat, laat staan dat zij van de in haar aanwezige hogere en diepere geestelijke indrukken iets zou waarnemen.

[10] Jij hebt ook een ziel, zoals ik zelf nu een volslagen vrije ziel ben; maar jij wist ook weinig of niets van jezelf. De reden daarvoor ligt in het duistere vlees waarmee iedere ziel een tijdlang omhuld is. Pas nu, omdat ik bij jou door de stem van mijn nog actieve, lichamelijke mond enige indrukken maakte in de zenuwen van je achterhoofd, en jij, als ziel, nu door die indrukken dezelfde oertekens in jezelf leest, weet jij nu ook als ziel en niet als lichaam, dat je een ziel hebt en op grond van je denken en willen zelf een ziel bent waarvan het etherische lichaam dezelfde vorm heeft als je stoffelijke lichaam.

[11] Verwonder je er dus niet over als ik nu tegen je zeg, dat ik straks bij mijn ontwaken in het aardse leven niets meer zal weten van alles wat ik je nu heb gezegd, want ik heb je de reden daarvan uitgelegd!"

 

52 Zorels ziel op de weg van de zelfverloochening

 

[I] (Zorel:) "Nu zegt de vriend tegen mij: 'Kom, Zorel, verlaat deze plaats, ik zal je naar een andere streek brengen! ,

[2] Ik ga nu met de goede vriend weg, ver weg, en weg van het meer. Wij wandelen nu door een heerlijke laan en de bomen buigen zich voor degene die ik volg. Hij moet belangrijk zijn in het rijk van de geesten! O, een paar bomen buigen zo diep dat ze haast afknappen !

[3] Zinka, jij gaat ook wel mee, maar je ziet er zeer wazig uit en schijnt niet te merken dat de bomen zich voor mijn vriend buigen! Uit werelds oogpunt is het wel wat raar, maar toch is het waar!

[4] Merkwaardig, merkwaardig! Nu beginnen de bomen zelfs te spreken! Zij roepen op een luide en goed verstaanbare fluistertoon: 'Heil aan de Heilige der heiligen, heil aan de Koning der koningen van eeuwigheid tot eeuwigheid!'

[5] Vind je dat niet erg merkwaardig? Je doet echter, en dat ergert mij, alsof je daar niets van merkt, alsof dat net zo'n gewoon verschijnsel zou zijn als het een of andere milde regenbuitje op aarde!

[6] Ja, ja, de vriend voor wie de bomen buigen en wiens lof zij verkondigen, zegt mij dat, dat, wat op jou lijkt en ons volgt, niet jijzelf bent maar slechts een schaduwachtige vorm van je ziel is, die zich pas in onze atmosfeer heeft gevormd. Jouw ziel zond net als een lamp bepaalde levensstralen uit. Zodra deze onze atmosfeer raakten, vormden zij een beeld op bijna gelijke wijze als waarop de stralen die overdag van een mens uitgaan, op de oppervlakte van een spiegel ook het beeld van diegene vormen waarvan zij uitgaan.

[7] Laat ik eens naar je voeten kijken om mij te overtuigen dat je niet meeloopt, maar alleen mee zweeft. Ja werkelijk, je beweegt noch je voeten noch je handen en volgt ons toch op een afstand van ruim zeven passen! Ja, nu begrijp ik waarom je de bomen niet ziet buigen en hun wonderbaarlijke gefluister niet hoort!

[8] Maar de laan wordt nu steeds smaller en de bomen worden lager, maar staan in plaats daarvan dichter bij elkaar, het buigen en fluisteren houdt evenwel niet op. De weg wordt ook steeds moeilijker. Nu is de laan reeds zo smal en de weg zo doornig en begroeid met struikgewas, dat we er slechts met veel moeite doorheen kunnen komen! Nog is het einde niet in zicht, hoewel de vriend zegt, dat de weg nu weldra zal ophouden en wij het doel bereikt zullen hebben. O, nu worden de takken van het struikgewas erg dicht en de bodem wordt bijna steenachtig en tussen de stenen staan allemaal doorns en distels, daar is haast geen doorkomen aan!

[9] Ik vraag de vriend waarom wij toch zo'n vreselijk slechte weg zijn ingesla­gen. Maar de vriend zegt: 'Kijk eens naar rechts en links, dan zul je aan beide kanten een zee ontdekken die bodemloos diep is! Dit is de enige, aan het eind weliswaar zeer smalle en doornige, maar vaste landtong, die tussen de beide oneindig grote zeeën doorloopt. Zij verbindt de gehele aardse wereld met het grote paradijselijke land van de zaligen in het hiernamaals. Wie daar wil komen, moet met deze weg wel genoegen nemen, omdat het de enige is!'

[10] Zie je, Zinka, dat merkwaardige antwoord kreeg ik nu van de vriend en leider van mijn onbeduidende persoontje! Ik stel hem nu echter weer een vraag en zeg: 'Op de wereld zijn er ook heel veel slechte wegen, maar daar doen de mensen wat aan. Zij nemen hakken, pikhouwelen en scheppen en maken de weg begaanbaar.Waarom gebeurt dan hier zoiets niet?'

[11] Maar de vriend zegt: 'Omdat juist dit geweldige struikgewas deze landtong beschermt tegen de vaak ontzettende stormwind van zee! Als deze enige, vaste landtong niet zo dicht en zo duchtig door dit struikgewas beschermd werd, zouden de machtige golven van de aan weerskanten liggende zee haar door hun hevige branding reeds lang helemaal weggespoeld. hebben. Maar omdat dit doornige struikgewas zo dicht in elkaar is gegroeid, vooral tegen de belde oevers, breken de zware golven daarop en laten tussen het dichte struweel hun schuim achter, dat langzaam maar zeker versteent en zo deze erg belangrijke landtong alsmaar meer verstevigt. Deze landtong draagt de naam deemoed en 'vaste fundamentele waarheid'. Beide, 'deemoed' en 'waarheid', zijn voor de mensen nog altijd vol doornen geweest!'

[12] Kijk, Zinka, zo heeft de vriend gesproken en in mij wordt het nu merk­waardig licht, en het lijkt mij toe alsof er zich in mijn hart iets beweegt. Dat wat zich beweegt, is een licht en dat licht heeft binnen in zich een vorm als die van een embryo in het moederlichaam. Het is heel zuiver, -ik zie het. Het wordt nu echter steeds groter en machtiger! Ah, wat is dat toch een heerlijk en volkomen zuiver licht! Dat is beslist de eigenlijke levensvlam uit God in het ware hart van de mens! Ja, ja, dat is het! Het groeit nu steeds maar door en ach, hoe goed doet mij dat!

[13] Wij lopen nog steeds op het smalle pad, maar nu brengt het struikgewas en het doornbos mij niet meer van mijn stuk. Ook voel Ik niets pijnlijks meer als mij de een of andere doorn steekt en krast! -Nu wordt het struikgewas dunner, de bomen worden weer groter, er vormt zich weer een prachtige laan. Het struikgewas houdt helemaal op, de landtong verbreedt zich en de oevers van de zee verwijderen zich steeds verder van ons, en reeds zie ik, ofschoon nog erg ver weg, een wondermooi land met de prachtigste bergen en boven de bergen straalt een schitterend morgenrood! Wij zijn echter nog steeds met uit de nu steeds groter en breder wordende laan gekomen, en de nu zeer grote en hoge bomen zijn nog niet opgehouden hun majesteitelijke kronen voor mijn vriend en leider te buigen, en hun gefluister klinkt nu als heerlijke, zuiver gestemde harpen! ..

[14] O Zinka! Daar, ja daar, daar is het onbeschrijflijk prachtig. Maar je zweeft nog steeds achter ons aan en je zegt nog steeds niets, maar daar kun jij niets aan doen, want je bent het niet zelf, maar het is slechts een vluchtig spiegelbeeld van jou. Ach, kon jij zoiets ook maar zien, maar dan ook daarvan levendig de juiste indrukken meenemen naar het aardse leven, -wat zou je dan een gedenk ­waardig mens zijn! Ik zou dat ook kunnen zijn als ik mij dat alles zou kunnen herinneren, maar er zal mij helemaal niets bij blijven! Maar de vriend zegt, dat mij in de loop van de tijd alles weer levendig voor de geest zal komen, maar vooraf zal ik ook lichamelijk deze doornige weg, die zich nog wel aan zal dienen, moeten volgen"

 

53 Zorel in het paradijs

 

[I] "Ah, mijn innerlijke levenslicht wordt nu toch wel ontzettend sterk, het doordringt nu reeds mijn hele binnenste! O, wat doet dit licht mijn hele wezen goed! Maar het licht vertoont zich nu aan mij als een vierjarig kind met een buitengewoon vriendelijk uiterlijk! Het moet zeer wijs zijn, want het ziet er uit als een kleine god, zoals je je die zo zuiver mogelijk voorstelt. Niet als een fantasiegod van de Egyptenaren, Grieken of Romeinen, maar als een wonder­baarlijk spiegelbeeld van de ware God der Joden! Het is een spiegelbeeld van de ware God!

[2] O, nu erken ik wel dat er maar één ware God is, maar slechts zij zullen Zijn heilig aangezicht zien, die een volkomen rein hart hebben! Ik zal dat wel niet gemakkelijk te zien krijgen, want mijn hart was reeds heel erg onrein! Jou zal dat wel lukken, vriend Zinka, want aan jouw hart ontdek ik vrijwel niets onreins, behalve de plaats en de draad waardoor jij noodzakelijkerwijs nog enige tijd met de wereld verbonden moet blijven!

[3] Maar nu pas zie ik, nog wel wat veraf, het brede einde van de laan. Nu is er geen spoor meer van een zee, overal zie ik weelderig begroeid, wondermooi land, tuin na tuin. Overal staan de prachtigste huizen en paleizen! Ach, dat is me toch een onbeschrijflijke pracht!

[4] Mijn vriend zegt dat dit nog lang geen hemel is, maar dat het het paradijs is. In de hemel is nog geen sterveling gekomen, want daarheen is tot op heden nog geen brug gebouwd. Alle goede mensen die vanaf het begin der schepping op aarde hebben geleefd, verblijven hier met Adam, Noach, Abraham, Isaäk en Jacob. Die hoge bergen daar begrenzen dit buitengewone, wonderbaarlijk heerlijke land. Wie die bergen zou beklimmen, zou wel de hemel zien met Gods grote engelenscharen, maar zolang er over de grote bodemloze kloof niet voor eeuwig een vaste brug zal zijn gebouwd, kan daar niemand binnenkomen.

[5] Wij gaan nu zo snel als de wind. De lichtmens in mij heeft reeds de grootte van een achtjarige jongen en het lijkt me toe, dat zijn gedachten als bliksems door mijn gehele wezen flitsen. Ik voel hun onbegrijpelijke verhevenheid en diepte wel, maar hun vormen begrijp ik nog niet. Daarin moet iets buitengewoon wonderbaarlijks gelegd zijn! Iedere uitgaande gedachtebliksem verschaft mij een onbeschrijflijk gelukzalig gevoel! Zo'n zaligheid kent de gehele aarde niet, -kan zij ook niet kennen! Want de gehele aarde is toch slechts een genade oordeel van God, - maar toch een oordeel, en in het beste oordeel vind je altijd maar weinig zaligheden.

[6] Nu komen wij al heel dicht bij de hoge bergen en het wordt steeds prachtiger! Wat een onbeschrijflijke, afwisselende veelheid van wonderen! Duizend men­senleeftijden zouden niet voldoende zijn om ze allemaal te beschrijven!

[7] En kijk daar eens, bij de bergen wonen ontelbare, beeldschone mensen! Maar ons beiden, dat wil zeggen mij en mijn goede vriend, schijnen zij niet op te merken, want zij passeren ons snel en onbekommerd, zonder te laten blijken dat zij ons zien, terwijl alle bomen mijn vriend toch duidelijk zichtbaar begroe­ten! Een wonderlijk geestenvolk is dat maar!

[8] Aha, aha, intussen hebben wij ook de top van een hoge berg bestegen! O God, o God, daar staan we nu, en ik vooral, helemaal.ten einde raad! Heel ver weg zie ik steeds duidelijker een grote horizon, die helderder is dan het zonnelicht. Daar moet het begin van Gods hemel zijn, die daarachter steeds verder gaat, hoger en eeuwig door hoger!

[9] Maar tussen hier en daar gaapt een kloof, groter dan de ruimte tussen de aarde en de zon! Daarover zal nu een brug gebouwd worden! Bij God zal dat ongetwijfeld allemaal wel mogelijk zijn!

[10] Maar nu is mijn innerlijke lichtmens reeds zo groot als Ikzelf, en vreemd, ik wordt nu slaperig en de vriend zegt, dat Ik op de groene en geurende welde moet uitrusten! Dat zal ik ook doen!"

 

54 De verhouding tussen lichaam, ziel en geest

 

[1] IK zeg: "Kijk, nu zal hij pas in het derde stadium komen, let goed op wat hij zegt!"

[2] CYRENIUS zegt: "Heer, als Zorel nu op de voor ons onzichtbare weide inslaapt, wat is daar dan de bedoeling van? Is dat nodig of zou hij, zonder op een bepaalde manier in te slapen, niet in het derde stadium kunnen over gaan?"

[3] IK zeg: "Als zijn ziel zuiver zou zijn, zou het ook zonder zo'n slaap kunnen, maar zolang zijn ziel nog door bepaalde banden met het lichaam in verbinding staat moet voor het verwisselen van stadium een zekere verdoving intreden waarin de zielongemerkt in een ander stadium overgaat. Wat Zorels ziel nu in het tweede stadium gezien en gesproken heeft, was behalve hijzelf slechts een schijnwerkelijkheid. In het derde stadium gaat zij pas werkelijk helderzien, en wat zij dan zal zeggen, zal ook volledig werkelijkheid zijn."

[4] CYRENIUS vraagt: "Maar wat is de slaap dan eigenlijk? Hoe en waardoor ontstaat die?"

[5] IK zeg: "Moet je dat dan ook weten? Nu goed dan, als je het met alle geweld wilt weten dan moet Ik het je toch vertellen, luister dus!  .

[6] Als je een overkleed draagt en volgens de Griekse mode een broek aan je benen hebt leven het kleed en de broek door de beweging van je lichaam, dat wil zeggen: zij moeten zich zo voegen naar jouw wil, zoals jouw ledematen zich voegen naar de wil van je ziel. Als je echter 's zomers een bad neemt, trek je de kleren uit, omdat je deze in het bad niet kunt gebruiken. Overkleed en broek nemen nu, terwijl jij aan het baden bent, noodzakelijkerwijs rust en verwikken of verwegen niet. Kom je weer uit het bad, dan zullen jouw overkleed en de broek meteen weer, zoals eerder, in beweging gebracht worden en in zekere zin met jou leven. Waarom trok je echter om te gaan baden je kleding uit? Kijk, omdat deze je belemmerde en begon te knellen! In het bad ben je echter verkwikt en jouw kleding, waar je last van kreeg, zal je na het bad zo licht als een veertje voorkomen.

[7] Als je ziel door de dagelijkse ongemakken moe en zwak is geworden, ontwaakt in haar de behoefte aan een verkwikkende en versterkende rust. De moede ziel trekt dan weldra haar van ledematen voorziene, vleselijke kleed uit en stapt in een versterkend bad van geestelijk water en baadt, reinigt en versterkt zich daarin. Als zij weer fit is geworden, trekt zij haar lichamelijke mantel weer aan en beweegt diens logge ledematen weer met groot gemak.

[8] Je hebt nu door het verhaal van Zorel beslist gezien of veeleer levendig waargenomen, dat er in zijn ziel nog een innerlijke lichtmens uit het hart van zijn ziel is gaan ontkiemen, die zich ten opzichte van het wezen van de ziel bijna zo verhoudt als het materiële lichaam ten opzichte van de ziel. Wel, deze lichtmens had voordien in zijn ziel, als zijn van ledematen voorziene gewaad, nog nooit wat voor impuls dan ook gekregen. Hij lag in het hart van de ziel als het ei in de vrouw, zonder een manlijke stimulans, prikkel of opwekking. Door deze speciale behandeling is de eigenlijke oerlevenskern door het woord van Mij en van Zinka tijdelijk gestimuleerd, geprikkeld en opgewekt, en daardoor begon hij te groeien totdat hij zijn gehele ziel, dat is zijn mantel, gevuld had met zijn zuiver geestelijke wezen.

[9] Toch heeft de ziel, hoewel zij voor het moment zoveel mogelijk gereinigd is, nog zekere materiële delen in zich die voor de zuivere geest te bezwaarlijk zijn, omdat hij voordien nooit getraind werd om zo'n last te dragen. Deze geestmens, die in zekere zin slechts kunstmatig geestelijk is opgewekt en tot een snelle groei is genoodzaakt, is voor het dragen van de onbeholpen ziel nog veel te zwak en verlangt naar rust en versterking. Deze schijnslaap van de ziel op de bergwei is derhalve niets anders dan het door de geest afleggen van de meest stoffelijke delen van de ziel. Slechts het hem verwante in de ziel behoudt hij. Het andere moet ondertussen rusten, zoals het lichaam stil rust terwijl de ziel krachten opdoet, of zoals jouw kleding rust als jij je lichaam in een bad een verkwikkende versterking gunt.

[10] Maar er bestaat tijdens de rust van de buitenste grovere en onedelere delen terwille van de versterking van de edeler mensdelen toch altijd een onderlinge verbinding. Kwam er iemand, terwijl jij je in het bad verkwikte, die jouw uitgetrokken kleding nam en ging vernielen, dan zou jouw natuurlijke en noodzakelijke liefde voor je kleding meteen een heel krachtig en woedend veto uitspreken. Een nog hechtere verbinding bestaat er tussen het lichaam en de ziel. Wie voortijdig de lichamelijke mantel zou willen nemen en vernielen, zou een heel merkwaardige behandeling krijgen.

[11] Maar tussen ziel en geest bestaat de meest hechte verbinding. Een ziel, vooral een heel reine, is namelijk zelf een geestelijk oerelement en de geest zou vreselijk opspelen als men hem zijn lichaam en zijn kleed afhandig zou willen maken. Hij zou dan meteen laaiend zijn en alles vernietigen wat in zijn buurt kwam.

[12] Maar de ziel moet toch eerst het materiële geheel afleggen voordat de geest het aan hem verwante in de ziel tot zich kan trekken als het hem eigene en daarmee een volmaakte eenheid kan vormen. Het materiële van de ziel is voor de geest zichtbaar aan datgene, waarmee de ziel bekleed is. Je hebt gehoord hoe Zorel over een vuil hemd sprak dat hijzelf in het meer reinigde, daarna uitwrong en nog vochtig aantrok. Kijk, dit kledingstuk vormt nu de nog materiële buitenkant van de ziel, die eerst afgelegd moet worden en moet gaan. rusten voordat de innerlijke, goddelijke geestmens volledig over kan gaan in zijn ziel, die hem nu zeer verwant is en waarmee hij dan één geheel kan vormen.

[13] Het moment van overgang neemt steeds enige tijd in beslag, omdat alles wat binnen het eigenlijke bereik van het vrije leven behoort, zich eerst ten volle met het nieuwe en meer edele wezen moet verbinden (geestelijk huwelijk). Daarna kan het nieuwe wezen of de nieuwe, hemelse mens die nu zelf alles voelt, denkt, ziet, hoort, ruikt en proeft, zelfstandig optreden. In die bepaalde slaap vindt deze noodzakelijke geestelijke verhuizing plaats. Als de verhuizing heeft plaatsgevonden, is de nieuwe mens klaar en behoeft voor zijn geheel zuivere, geestelijke bestaan voor eeuwig geen verdere verandering meer. ..

[14] Maar in die toestand is de mens dan ook geheel volmaakt en kan hij als wezen niet nog verder vervolmaakt worden. Alleen in het gestadig meer volmaakt worden in de zuivere hemelse liefde en wijsheid en haar macht die de gehele oneindigheid regelt, bestuurt en leidt, en in de kennis daarvan, kan men in eeuwigheid een gestadig toenemen verwachten, en ten gevolge van de steeds hogere liefde, wijsheid en macht daardoor ook het bereiken van een steeds hogere zaligheid.

[15] Zorel zal nu aanstonds als zo'n volmaakt geestmens optreden en hij zal - steeds nog door zijn lichamelijke mond - vertellen over de voltooiing van zijn wezenlijke, volmaakte, menselijke natuur. - Let nu op, hij zal direkt weer gaan spreken!"

 

55 Zorels blik in de schepping

 

[1] Nadat Mijn uitleg aan Cyrenius beëindigd was, begon Zorel, die er gedu­rende al die tijd stil als een dode bijlag, zich te bewegen en kreeg zo'n bovenaardse uitdrukking op zijn gezicht, dat zijn uiterlijk zelfs de aanwezige Romeinse soldaten veel eerbied inboezemde en EEN van hen zei: "Die man ziet er uit als een slapende god!"

[2] Ook CYRENIUS zei: "Waarlijk, een onbeschrijflijk verheven mensbeeld"

[3] Tenslotte opende ZOREL zijn mond en zei: "Zo staan nu diegene in zijn volmaakte wezen voor God, die Hem nu pas herkent, liefheeft en aanbidt.  Daarop volgde een pauze.

[4] Daarna spreekt Zorel verder en zegt: "Mijn hele wezen is nu licht en ik zie geen schaduw, in noch buiten mij. Want ook om mij heen is alles licht. Binnen dit alom aanwezige licht zie ik echter nog een allerheiligst licht; het straalt als een zeer krachtige zon, en daarin is de Heer!

[5] Eerst dacht ik van mijn vriend en gids dat hij slechts een mensenziel was zoals wij, maar in mijn vorige toestand zag ik alles nog niet zoals het werkelijk is. Nu herken ik de Gids pas! Hij is nu niet meer bij mij, maar in die zon zie ik Hem, die nog heiliger dan heilig is! Oneindige scharen volmaakte lichtgeesten zweven aan alle kanten om deze zon, in kleinere, grotere en zeer grote kringen. Wat ziet dat er oneindig majestueus uit! O mensen! God te zien en Hem boven alles lief te hebben is het hoogste genot, de hoogste zaligheid!

[6] Maar ik zie nu niet alleen alle hemelen, maar mijn blik dringt nu ook door in de diepten van de scheppingen van de almachtige, ene, grote God. Ik zie onze schrale aarde door en door en ik zie alle eilanden en vastelanden op de gehele aarde. Ik zie de bodem der zeeën en alles wat daaronder is en bestaat, al die vele schepselen in de zee, van de kleinste tot de grootste. Wat een oneindige verscheidenheid is er toch!

[7] Ik zie ook, hoe het gras gevormd wordt door allerlei kleine geesten, die erg vlug en ijverig zijn. Ik zie hoe de wil van de Almachtige hen aanzet om ijverig te zijn en ik zie van ieder der talloze, kleine geesten het doel en de taak, die precies zijn afgemeten. Zoals de bijen aan hun wascellen werken, zo werken de kleine geesten aan en in de bomen en struiken, grassen en planten. Dat alles doen zij wanneer zij gegrepen en doordrongen worden door de wil van Degene, die mijn Vriend en Gids was op het smalle en doornige pad van mijn zelfbe­proeving van het leven tot hiertoe, en Die nu in die onbereikbare zon, in Zijn oerheilige licht woont en Zijn wil in alle oneindigheden laat uitstromen.

[8] Ja, Hij is alleen de Heer, niemand is aan Hem gelijk! Groot en klein moet zich voegen naar Zijn wil. Er is niets in de gehele oneindigheid dat zich tegen Hem zou kunnen verzetten. Zijn macht gaat alles te boven en Zijn wijsheid is onnaspeurlijk. Al het bestaande is uit Hem en er is niets in de eindeloze ruimten van Zijn scheppingen, dat niet uit Hem zou zijn ontstaan.

[9] Ik zie de krachten Hem verlaten, zoals men 's morgens de stralen van de opgaande zon sneller dan de bliksem naar alle kanten ziet schieten, en waar een straal iets raakt en omvat, wordt iets wakker gemaakt, het begint te leven en te bewegen en weldra duiken nieuwe vormen en nieuwe gestalten op. Maar de menselijke vorm is de grens­ en sluitsteen van alle vormen, en zijn gestalte is een echte, hemelse gestalte; want de gehele hemel, waarvan God alleen de grenzen kent, is ook een mens, en iedere vereniging van engelen is eveneens een geheel volmaakt mens.

[10] Dat is een groot geheim van God, en wie niet op de plaats staat waar ik nu sta, kan dat onmogelijk geloven en begrijpen. Alleen de reinste geest uit God in de mens kan geloven en begrijpen en zien wat tot de geest behoort, en wat hij in zich heeft en wat buiten hem is, en hoe het bestaat en ontstaat, en waarom en waarvoor! Er is niets in de oneindigheid dat niet voor de mens bestemd zou zijn; alles is gericht op de mens en zijn behoeften in alle tijden en onder alle omstandigheden."

 

56 Het wezen van de mens en zijn creatieve roeping

 

[I] (Zorel:) "God Zelf is de hoogste en meest volmaakte, eeuwige Oermens uit Zichzelf. Dat wil zeggen, deze Mens is in wezen een vuur, waarvan het gevoel liefde is; een licht, waarvan het gevoel verstand en wijsheid is; en een warmte ­waarvan het gevoel het leven zelf is in het volste bewustzijn van Zichzelf. Als het vuur heviger wordt, wordt het licht ook intenser en de alles scheppende warmte ook heviger, zodat deze tenslotte ver naar buiten uitstraalt. Deze straling is zelf licht, heeft de warmte reeds in zich, en deze warmte heeft ver weg dezelfde uitwerking als in zichzelve. Het geschapene neemt steeds meer licht en warmte op, het verlicht en verwarmt zo steeds verder en verder en werkt daar waar het komt, ook weer. En zo plant zich alles eeuwig verder voort uit het oervuur, het oerlicht en uit de oerwarmte en vult steeds verder en steeds meer de oneindige scheppingsruimte.

[2] Alles komt dus oorspronkelijk uit het ene oerbestaan van God voort en blijft zich ontwikkelen tot het gelijk wordt aan het oerwezen van de Oermens. Eenmaal daaraan gelijk, blijft het dan ook in volledig zelfstandige vrijheid in de menselijke vorm uit God bestaan, als een god op zichzelf, in innige verbon­denheid met de Oergod, omdat het datgene is wat de Oergod Zelf is.

[3] Waar jullie licht, vuur en warmte zien, daar is ook de mens, hetzij al gereed of in een beginstadium. Miljarden licht-, vuur­ en warmteatomen verpoppen zich en brengen vormen voort. De afzonderlijke vormen gaan opnieuw samen en verpoppen zich in een grotere vorm, die de menselijke vorm al meer benaderden ontwikkelen zich daarin tot een wezen. Dit wezen produceert nu al meer vuur, licht en warmte, waardoor echter een grotere behoefte aan een hogere en meer volmaakte vorm ontstaat. De vele vormen die op zichzelf reeds volmaakter zijn, verscheuren eveneens hun omhullingen, voegen zich samen en verpoppen zich door de substantie van hun wil wederom in een hogere en volmaakter vorm. Dat gaat zo door totdat de mens voltooid is, en daarna ontpopt de mens zichzelf tot de toestand waarin ik mij nu bevind en waarin hij dan volledig gelijk is aan het Oervuur, het Oerlicht en de Oerwarmte. Dat alles nu is God, die ik nu onafgebroken zie in Zijn Oerlicht, met in Zichzelf het volle vuur en de volle warmte, en dat alleen is het wat van eeuwigheid tot eeuwigheid het wezen van God uitmaakt.

[4] Daarom is de mens éérst mens uit God en dán pas mens uit zichzelf. Zolang hij alleen uit God is, lijkt hij op een embryo in het moederlichaam. Pas wanneer hij uit zichzelf een mens wordt volgens Gods ordening, is hij een voltooid mens, omdat hij daardoor pas tot een waar evenbeeld van God kan worden. Als hij dat heeft bereikt, blijft hij eeuwig als een god en is zelf een schepper van de verdere werelden en wezens en mensen geworden. Want het is wonderlijk dat ik nu al mijn gedachten, gevoelens en wensen kan zien en mijn wil vormt het omhulsel van hetgeen ik gedacht en gevoeld heb! Kijk, zo gaat het scheppen steeds opnieuw door!

[5] Het gevoel als warmte, en dus liefde, heeft de behoefte aan realisatie; hoe sterker dat gevoel wordt, des te meer vlammen en warmte wekt het daardoor in zich op en des te krachtiger wordt ook het licht van de vlammen.

[6] De behoefte van de liefde drukt zich uit in vormen van licht. Maar de vormen ontstaan en vergaan meteen weer, zoals bij een mens de beelden achter de oogleden van de gesloten ogen tijdens een verhitte fantasie. Er komen steeds weer andere beelden, zij worden groter en nemen langzaam maar zeker meer blijvende en herkenbare vormen aan. Maar bij de voltooide mensen, zoals dat bij mij nu natuurlijk maar voor korte tijd het geval is, blijft de gedachte in zijn vorm bestaan omdat hij, door de wil gegrepen, meteen door een snelle omhulling in de opgetreden vorm wordt vastgehouden en deze niet meer kan veranderen. Omdat de omhulling echter oorspronkelijk slechts heel etherisch teer en daarom ook doorschijnend is, dringt er van de schepper van de nu vastgelegde gedachte voortdurend meer licht en warmte naar binnen. Dit vergroot het eigen licht en de eigen warmte van de vastgelegde gedachte, die oorspronkelijk uit deze beide geestelijke elementen ontstond. De zo gevormde gedachte begint zich al gauw meer en meer te ontwikkelen en wordt volgens het licht van de wijsheid en de volmaakte kennis, waarvoor iedere constructie, ook al is die nog zo kunstig­ helderder dan de helderste dag is, in al haar noodzakelijke delen, verbindingen en opbouw, doelmatig en als een zinvol geheel ingericht. Als de gedachte eenmaal de organische inrichting heeft, begint in haar zich hierin ook al een eigen leven van zichzelf bewust te worden en zich voor te bereiden.

[7] Je kunt je wel voorstellen, dat een voltooid mens reeds in enkele ogenblikken een eindeloze hoeveelheid verschillende gedachten en ideeën, volkomen orga­nisch ingericht, zal kunnen denken en samenvatten. Als hij deze wil omhullen met zijn wil, zullen zij blijven bestaan en zich ontwikkelen. Uiteindelijk zullen zij bij het bereiken van hun natuurlijke, hoogste, voltooide vorm zelf gelijk worden aan hun schepper en zij zullen hun soortgenoten voortbrengen en scheppen en zo uit zichzelf, op gelijke wijze als waarop zij zelf ontstaan zijn, een eindeloze vermeerdering van hun eigen soort tot stand brengen. Daarvan vind je reeds duidelijk aantoonbare voorbeelden in de materiële wereld.

[8] Voortplanting vind je bij planten, dieren, mensen voor wat het lichaam betreft, en bij de hemellichamen, die zich ook vermeerderen. Er zijn echter grenzen gesteld aan hun vermeerdering. Zo kan een zaadkorrel van een bepaald soort en geslacht ook slechts een bepaald aantal gelijke zaadkorrels produceren, welk aantal niet overschreden kan worden. Ook bij de dieren is dat zo -en wel: hoe groter het dier, des te beperkter is de voortplanting! Ook bij de mensen is dat zo, en nog veel meer bij de hemellichamen. Maar in het geestenrijk van de voltooide mensen gaat, net als bij God, het voelen en denken eeuwig door. Omdat op de hiervoor beschreven wijze iedere gedachte en ieder idee door de wil van de scheppende geest kan worden omhuld en tenslotte helemaal zelfstan­dig kan worden, is het begrijpelijk, dat de eeuwige vermeerdering van de wezens nooit kan ophouden.

[9] Zinka, jij vraagt je nu bij jezelf af waar tenslotte al die eindeloze aantallen geschapen wezens moeten blijven, als het scheppen eeuwig op enorme steeds grotere schaal zal toenemen. O, vriend, bedenk slechts dat de fysieke ruimte zelf oneindig is en al zou je eeuwig, ieder ogenblik, zonder ophouden, tienmaal honderdduizend zonnen willen scheppen, dan zouden deze, terwijl zij zich heel snel voortbewegen, in de oneindige ruimte toch eeuw na eeuw net zo verdwijnen alsof er nooit een zon was geschapen! Niemand buiten God begrijpt de onein­digheid van de eeuwige ruimte; zelfs de hoogste en meest volmaakte engelen begrijpen de eeuwige diepten van de ruimte niet. Wel huiveren zij voor de té eindeloze diepte van de eeuwige ruimte!

[10] O vriend, ik zie nu met de ogen van mijn hart de totale materiële schepping! Deze aarde, haar maan, de grote zon en de talloze sterren die je ziet, en waarvan sommige er voor je oog uitzien als een zwakke, wazige punt, maar die elk een onmetelijk groot zonnen­ en wereldgebied vormen van miljarden maal miljar­den zonnen en nog meer planeten, zijn, vergeleken met de totale aanwezige schepping, nog niet wat het kleinste en fijnste zonnestofje is ten opzichte van deze hele voor jou zichtbare sterrenhemel! En toch kan ik je zeggen, dat er onder de vele sterren die je oog ontwaart, ettelijke zijn, waarvan de doorsnede nog vele duizenden malen groter is dan de lijn tussen de voor jou nauwelijks zichtbare, verst verwijderde ster en de van deze ster even ver verwijderde tegenpool, -een afstand, waarvoor je zelfs met de snelheid van de bliksem meer dan een miljard maal miljarden aardse jaren nodig zou hebben om die te overbruggen!

[11] Hoewel zulke afzonderlijke lichamen dus raadselachtig groot zijn, lijken ze toch voor het oog nauwelijks zichtbare puntjes, omdat zij te ver van hier verwijderd staan! Maar toch zijn zij, vergeleken bij de totaliteit van het geza­menlijke scheppingsheelal, zoals gezegd niet meer dan het kleinste stofje, dat moeiteloos door de zonnestralen gedragen kan worden! Ik zeg je: Je kunt een miljard zonnen met al hun planeten en manen en kometen scheppen en ze alle onderbrengen binnen de globe van dit zonnengebied, dan zal dat binnen de ruimte van deze ene globe net zo weinig merkbaar zijn als één druppel water die de zee vergroot en de ruimte van haar uitgestrekte bedding beïnvloedt; en miljarden maal miljarden globen zouden in het gehele gebied van de nu bestaande totaliteit van de schepping even weinig merkbaar zijn als miljarden regendruppels in de zee.

[12] Kijk naar de aarde! Hoeveel duizenden beken, rivieren en stromen er ook in zee uitmonden, toch wordt deze daardoor geen streep groter. Ook al bedenk je ieder ogenblik nóg zo veel scheppingen, zij zullen zich in de oneindige ruimte steeds op gelijke wijze verliezen als de myriaden maal myriaden waterdruppels die ieder ogenblik in zee vallen en daarin verdwijnen. Wees dus maar niet bang dat er te veel geschapen zou worden, want in de oneindigheid is eeuwig ruimte en plaats genoeg voor het oneindige, en God is machtig genoeg om alles eeuwig te bewaren en naar een uiteindelijk hoofddoel te leiden!"

 

57 De ontwikkelingsgang van de natuur

 

[1] (Zorel:) "Ik zal je nu nog meer vertellen, Zinka! Alles wat je ooit vanaf je jeugd op deze aarde gedacht, gesproken en gedaan hebt, en ook dat wat je in je vooraardse zielebestaan hebt gedacht, gesproken en gedaan, is opgeschreven in het boek des levens; een exemplaar daarvan draag je in het hoofd van je ziel, maar het voornaamste exemplaar ligt steeds open en wijd opengeslagen voor God. Als je volmaakt zult zijn zoals ik nu volmaakt voor God sta, zul je al je gedachten, woorden en daden nauwkeurig terugvinden. Dat wat goed was, zal je natuurlijk veel plezier doen, dat wat niet goed was, zal je weliswaar geen genoegen doen, maar als volmaakt mens zal het je ook geen verdriet doen. Want je zult daarin de grote ontferming en wijze leiding van God zien, en dat zal je sterken in de reine liefde tot God en in het betrachten van veel geduld ten opzichte van al die arme, nog onvolmaakte broeders die God aan jouw leiding zal toevertrouwen, hetzij in deze of ook in een andere wereld.

[2] Eens zullen uit jouw opgeschreven gedachten ook nog nieuwe scheppingen ontstaan. Gewoonlijk ontstaan uit zulke opgeschreven gedachten, woorden en daden eerst grotere of kleinere hemellichamen in de komende tijd. Zij worden in het vuur der zonnen gebracht om daar tot een bepaalde rijpheid te komen; hebben zij die bereikt, dan worden zij met geweldige kracht in de scheppings­ruimte geslingerd en daar langzaam maar zeker steeds meer overgelaten aan hun eigen ontwikkeling. Stukje bij beetje vormen zich in zo'n nieuwgeboren wereld de vele duizendmaal duizenden afzonderlijke gedachten en ideeën - als zaden die in de aarde gezaaid zijn - door het daarin aanwezige van een levenskiem voorziene vuur en licht, en dienen dan de nieuwe wereld als basis voor het latere ontstaan van allerlei wezens, zoals mineralen, planten en dieren, waarvan de zielen zich in de loop der tijd tot mensenzielen ontwikkelen.

[3] Zulke nieuwe werelden zie je zo nu en dan als nevelsterren, die voor het grootste deel erg wazig zijn en ook wel als staartsterren door het heelal trekken. ­Hun oeroorsprong ligt in de in het boek van God opgeschreven gedachten, ideeën, woorden en daden.

[4] Daaruit zie je dat ook de geringste gedachte die een mens ooit had, hetzij op deze of ook op een andere aarde, eeuwig onmogelijk ooit verloren gaat of kan gaan. De geesten, waarvan de gedachten, woorden en ideeën en daden door Gods wil zo'n nieuwe wereld vormen, beseffen in hun volmaakte toestand al gauw dat die wereld een gevolg is van hun gedachten, ideeën, woorden en daden, en zij belasten zich dan erg graag en met een groot gevoel van zaligheid met de besturing, leiding, vorming en het algehele levend maken en de doelma­tige, inwendige organisatie van het hemellichaam en uiteindelijk ook van alle dingen en wezens, die op zo'n hemellichaam moeten bestaan.

[5] Kijk nu eens naar deze aarde, dan zie je ogenschijnlijk niets dan een er als dood uitziende materie. Weliswaar zie ook ik nu die dood lijkende vormen van de materie, maar ik zie daarin nog veel meer dat jij nooit met je ogen kunt zien. Ik zie daarin de in de materie gebonden verbannen geestelijke dingen en wezens en voel hun streven, en zie hoe zij steeds verder voortschrijden met hun innerlijke ontwikkeling en de betere en gerichtere vormgeving en ontploo11ng van hun doelmatige vormen, en ik zie eveneens talloze geesten en kleine geesten die onophoudelijk in de weer zijn, als het zand in een Romeinse uurmeter. Van rust is geen sprake en uit hun onophoudelijke bezigheid ontstaat de gehele doelmatige ontwikkeling van al het leven in de natuur .

[6] Ik zeg je: In iedere dauwdruppel, hoe helder die ook trilt aan de punt van een grasspriet, zie ik als in een zee reeds myriaden wezens die in alle richtingen rondzwermen! Het water van de druppel is slechts een eerste en algemene omhulling van een gedachte van God. Daaruit halen de daarin gevangen geestjes hun afzonderlijke omhulling en dan bestaan zij al meteen in een wat meer bepaalde vorm, die al sterk afwijkt van de algemene uiterlijke vorm. Daardoor verdwijnt de druppel als waterparel, en de vormen die zich daarin nieuw gevormd hebben tot larfjes die reeds leven bezitten, kruipen dan over de planten of andere dingen, waaraan de waterdruppel zich heeft gevormd. Daar gaan deze larfjes, doordat zij zich verenigen, weldra over in een andere vorm, en honderdduizenden vormen er één. Een nieuw omhulsel wordt om de nieuwe vorm gevormd, daarin worden de vele kleine vormen door de invloed van licht en warmte tot een doelmatig organisme van de nieuwe en grotere vorm getrans­formeerd. Het zo ontstane nieuwe wezen begint zich daarna opnieuw voor te bereiden voor een volgende overgang naar een meer volmaakte vorm, waarin het weer actie gaat ondernemen voor een nog hogere en nog meer volmaakte vorm. En zo is de bezigheid van ieder wezen dat reeds in een bepaalde vorm is opgenomen, kennelijk niets anders dan een goede voorbereiding voor een hogere en meer volmaakte vorm om het zieleleven steeds meer te stabiliseren en uiteindelijk in de menselijke vorm van het zuiver geestelijke leven over te doen gaan.

[7] Wat ik hier zeg is geen fantasie, maar de zuivere en eeuwige waarheid. Ik zou je nog heel wat over de Goddelijke orde kunnen vertellen, zoals ik dat nu zie en heel duidelijk besef! Maar ik besef nu ook, dat het einde nadert van de tijd van mijn huidige volmaaktheid. Daarom moet ik je nu nog verzoeken om met mij, als ik weer een heel dom en zo nu dan vervelend mens zal zijn, geduld te hebben en mij te leiden in de jou nu bekende orde van God en voor te gaan op de ware weg. Je zult, als ik in de wereld ontwaak, je er nog zeer over verbazen dat ik weer erg dom en somber zal zijn en van alles wat er met mij is voorgevallen geen woord meer zal weten; maar toch zal dat alles mij wel van pas komen.

[8] Gedurende enige tijd zal mijn geest, die nu genoopt werd rijp te worden, zich wel helemaal slapend en stil houden, vermoeid door deze ongewone en ongeoefende toestand; maar hij zal door de nu nog nodige rust weldra gesterkt wakker worden en de drang voelen naar de werkelijke levensvervolmaking, waarvan hij nu de zalige lieflijkheid te proeven kreeg. Hij zal daarom zeer veel bij gaan dragen aan de snellere, algehele ontwikkeling van zijn ziel, opdat deze zo spoedig mogelijk in hem in alle waarheid en rechtvaardigheid zal rijpen teneinde geheel over te gaan in de haar doordringende geest.

[9] Ik zal nu gedurende een half uur weer gaan slapen, waarna je mij moet wekken door je handen tegengesteld op mij te leggen. Maar laat mij als ik weer wakker wordt, niet eerder gaan voor ik de Mens der mensen aan deze tafel volkomen herkend zal hebben! Want Hij is één met Hem, die ik nu nog zie in de zon van de eeuwig grote geestenwereld.

[10] Ook bedank ik je nog voor het opleggen van je handen!"

 

58 Oordeel niet!

 

[1] Na deze woorden sliep Zorel weer rustig en ZINKA zei: "Nee, wat heeft deze man ons nu veel geopenbaard! Als dat allemaal werkelijk waar is, hebben wij dingen gehoord waarvan geen profeet waarschijnlijk ooit heeft gedroomd! Nee, ik ben diep onder de indruk van de grote wijsheid van deze man! Waarlijk! Geen engel kan grotere wijsheid bezitten!"

[2] Ook CYRENIUS zegt: "Ja, die man moet geholpen worden, want zoveel buitengewoon wonderbaarlijke zaken uit Uw goddelijke orde zijn hier nog niet eerder onthuld! De onthullingen van Mathaël waren groot en brachten mij tot diep nadenken, maar wat deze Zorel nu allemaal heeft onthuld, is ongehoord! Het is nauwelijks te geloven en haast niet denkbaar dat zulke diepe innerlijke wijsheden zich nog in menselijke woorden laten vatten en zich vervolgens in klare taal begrijpelijk laten beschrijven! Kortom, ik ben helemaal buiten mijzelf door deze Zorel! Als hij dat hierna, wanneer hij lichamelijk weer ontwaakt is, ook zou kunnen vertellen, 0, dan zou ik hem op een troon zetten om van daaraf de mensen de grote waarheid te prediken, opdat zij allen met meer zekerheid de ware en volmaakte bestemming van hun bestaan en leven zouden bereiken!"

[3] IK zeg: "Heel goed, vriend Cyrenius! Voorlopig is het minder belangrijk wat hij in zijn derde stadium geprofeteerd heeft - hoewel het zonder meer waar is -dan dat jullie in het vervolg geen mens zullen veroordelen vanwege zijn zieke ziel. Want jullie hebben nu allen gehoord en ondervonden dat ook in een nog zo zieke ziel een volkomen gezonde levenskiem rust. Als die ziel door jullie broederlijke inspanning gezond gemaakt wordt, heb je iets gewonnen dat geen enkele wereld je ooit kan betalen! Van hoeveel nut kan zo'n volmaakt mens daarna zijn! Wie kan de draagwijdte daarvan meten?! Jullie mensen weten het niet, maar Ik weet hoe zeer het de moeite loont om die moeite te doen!

[4] Daarom zeg Ik jullie: "Wees altijd barmhartig, ook jegens de grote zondaars en misdadigers tegen jullie wetten en tegen de goddelijke wetten! Want alleen een zieke ziel kan een zonde begaan, een gezonde beslist nooit, omdat een gezonde ziel helemaal niet tot zondigen in staat is, daar de zonde altijd alleen een gevolg is van een zieke ziel.

[5] Welk mens kan een ziel vanwege een inbreuk op een van Mijn geboden berechten en straffen, terwijl de mensen toch allen onder dezelfde wet vallen? Een wet van Mij bestaat juist daarin, dat je niemand zult veroordelen! Als jullie je naasten die tegen Mijn wetten gezondigd hebben, veroordelen, zondigen jullie zelf toch net zo erg tegen Mijn wet! Want hoe kunnen jullie, die zelf zondaars zijn, een andere zondaar berechten en verdoemen?! Weet je dan niet dat, wanneer jullie je zielszieke broeder veroordelen tot een harde straf, je daarmee tevens voor jezelf een dubbele veroordeling hebt uitgesproken die eens in het hiernamaals, of naar gelang van de omstandigheden ook reeds hier voltrokken wordt? !

[6] Als een van jullie een zondaar is, moet hij zijn ambt als rechter neerleggen, want als hij oordeelt, roept hij een dubbeloordeel over zichzelf af, waaruit hij zich moeilijker zal kunnen bevrijden dan degene die hij berecht en verdoemd heeft. Kan een blinde ooit een ander leiden of hem de juiste weg wijzen?! Of kan een dove een andere dove iets vertellen over het effect van de harmonieën in de muziek zoals die het zuiverst beoefend werd door David? Of kan de ene lamme tegen de andere zeggen: "'Kom hier, ongelukkige, ik zal je naar de herberg brengen!'? Zullen beiden niet al gauw uitglijden en in een greppel vallen? !

[7] Onthouden jullie dus vooral dat je niemand veroordeelt, en druk dat ook al diegenen op het hart die eens jullie leerlingen worden! Want bij het navolgen van Mijn leer zullen jullie uit mensen engelen kweken, -bij het niet navolgen van Mijn leer echter duivels en rechters over jullie zelf.

[8] Weliswaar is op deze wereld niemand helemaal volmaakt, maar de volmaak ­tere in verstand en hart moet leider zijn en geneesheer voor zijn zieke broeders en zusters. Alleen wie zelf sterk is moet de zwakken dragen, anders gaat hij samen met de zwakke ten onder en zullen zij beiden niet meer van hun plaats komen!

[9] Om jullie allen dat terdege, juist en waarachtig in te laten zien, heb Ik nu met deze Zorel een duidelijk voorbeeld gegeven. Laat het daardoor goed tot jullie doordringen, hoe erg en hoe fout het is om een misdadiger op jullie wijze te berechten! Wel zal jullie manier van rechtspraak altijd een werelds attribuut blijven en het harde, diamanten hoofd van de draak der tirannie zal wel nooit helemaal vermorzeld worden, want de aarde is nu eenmaal juist daarom een proefwereld voor Mijn wordende kinderen. Bij jullie moet dat echter niet zo blijven, want temidden van jullie strooien de hemelen rijk van zaden voorziene vruchten.

[10] Als.jullie nu eten van de vruchten van Mijn inspanning, vergeet dan niet de daaruit vallende zaadkorrels zo rijkelijk mogelijk in de harten van je broeders en zusters.te strooien, opdat deze daarin zullen ontkiemen en een rijke en gezonde, nieuwe vrucht mogen dragen! Hoe uit de in het hart gezaaide zaad­korrel een nieuwe, wonderbare vrucht verwekt wordt, heeft Zorel jullie vrijwel tot in de details helder en duidelijk getoond. Handel daarnaar, dan zullen jullie uit jezelf reeds leven doen ontkiemen en juist daardoor zelf het eeuwige leven in al de jullie nu bekende volmaaktheid ontvangen! Dat is met deze handopleggingscène voor jullie ter lering en navolging gedemonstreerd.

[11] Maar nu is het moment aangebroken waarop jij, Zinka, Zorel je handen tegengesteld moet opleggen zodat hij wakker wordt. Als hij wakker wordt, geef jij, Marcus, hem wijn met wat water, opdat zijn lichaam zijn vroegere kracht terugkrijgt! Maar als hij na het ontwaken dezelfde taal uitslaat als eerst, erger je dan niet en herinner hem helemaal niet aan wat hij tijdens zijn extase heeft gesproken, want dat zou hem lichamelijk kwaad kunnen doen. Lach hem echter ook niet uit als hij met de een of andere domheid aan komt! Heel geleidelijk kunnen jullie zijn aandacht meer en meer op Mij richten, maar niet te snel, omdat daardoor voor hem veel voor lange tijd bedorven zou kunnen worden! Zinka, doe jij nu je werk, want Marcus is er al met de wijn en het water!"

 

59 Zorels materialistische geloof

 

[1] Zinka legde zijn handen nu op tegengestelde wijze op Zorel, die al gauw zijn ogen opsloeg en ontwaakte. Toen Zorel helemaal ontwaakt was, wenkte Ik de oude gastheer Marcus om hem de enigszins met water aangelengde wijn te geven, omdat hij erge dorst had. Marcus deed dat meteen en de zeer dorstige Zorel ledigde een behoorlijk grote beker in één teug en vroeg om nog een volle beker, omdat hij nog meer dorst had. Marcus vroeg Mij of hij dat wel zou doen. En Ik gaf toestemming, met de opmerking de tweede maal meer water dan wijn te geven. En Marcus deed dat en het bekwam Zorel goed. Nu hij zich zo echter gesterkt had, keek hij om zich heen en monsterde de omgeving, die hij nog duidelijk kon waarnemen hoewel de zon al bijna onderging.

[2] Na een poosje zei hij, terwijl hij zijn ogen strak op Mij gericht hield: "Zinka, die man daar komt mij erg bekend voor! Ik moet hem al ergens gezien hebben! Wie is dat toch, en hoe heet hij? Hoe langer ik naar hem kijk, des te meer raak ik ervan overtuigd dat ik hem ergens heb gezien! Zinka, ik voel nu veel sympathie voor jou, - vertel mij daarom, wie die man is!

[3] ZINKA zegt: "Die man is een timmermanszoon uit Nazareth, dat boven Kapérnaum ligt, - maar niet uit het gehucht met diezelfde naam dat achter het gebergte ligt en grotendeels door de smerige Grieken bewoond wordt. Hij beoefent het ambt van heiland en hij is buitengewoon bekwaam in zijn kunde, want wie hij helpt, is genezen. Zijn naam komt overeen met zijn karakter, daarom heet hij 'Jezus', wat betekent heiland van zowel zielen als zieke ledematen. Nog groter is de kracht van zijn wil en handen, en bovendien is hij zo goed en zo wijs als een engel. Nu weet je alles waarom je gevraagd hebt. Als je soms nog iets te vragen hebt, doe dat dan, - anders konden de hoge heren wel eens iets gaan doen en dan zou ons weinig tijd overblijven nog veel met elkaar te bepraten!"

[4] Dan zegt ZOREL wat halfluid tegen Zinka: "Ik dank je voor wat je mij vertelde, hoewel ik nu nog niet weet waar ik zo heel precies aan toe ben. Het wil me maar niet te binnen schieten waarom die man mij toch zo bekend voorkomt! Het lijkt wel alsof ik ooit eens een grote reis met hem heb gemaakt! Ik heb veel gereisd, over water en over land, en heb medereizigers gehad, maar ik kan mij op geen enkele manier herinneren ooit zo' n man gezien en gesproken te hebben. Toch komt het mij, zoals ik al zei, heel bepaald voor alsof ik op een reis heel veel met hem te maken heb gehad! - Leg me eens uit, hoe dat mogelijk is."

[5] ZINKA zegt: "Op de gewoonste manier van de wereld! Je hebt ooit eens een heel levendige droom gehad, die je je nu nog wat vaag herinnert en dat zal bepaald de reden zijn van je huidige gevoelens!"

[6] ZOREL zegt: "Je kunt gelijk hebben! Ik heb vaak dromen, die ik mij pas na een aantal dagen herinner wanneer ik door een overeenkomstig voorwerp in de buitenwereld in zekere zin daaraan herinnerd word; anders gaat alles verloren en dan herinner ik mij geen enkele droom, ook al zou ik nog zo levendig gedroomd hebben! Maar het zal wel zo zijn, want in werkelijkheid heb ik die Nazareeër waarschijnlijk nog nooit gezien.

[7] Maar nu nog iets, beste vriend! Kijk, ik ben hierheen gekomen om van de verheven stadhouder die bepaalde aalmoes te krijgen. Wat denk je, zal hij daarvoor open staan? Als er niets te verwachten is, dan zou jij er in ieder geval wel bij hem je best voor kunnen doen dat ik weer naar huis mag gaan. Want wat moet ik hier verder? Ik geef niets om al die theosofische en ook filosofische, wijze ophef. Mijn theosofie en filosofie bestaan in het kort hieruit: Ik geloof aan dat wat ik zie, dus aan de natuur, die zich de eeuwen door steeds weer vernieuwt. Verder geloof ik ook dat eten en drinken de twee allernoodzakelijk­ste voorwaarden zijn om te leven; maar aan nog meer geloof ik niet zo gemakkelijk.

[8] Er is wel genoeg vreemds in de wereld, zoals alle soorten magie en andere kunsten en wetenschappen. Maar tussen die dingen en mij bestaat dezelfde betrekking als tussen vuur en mij: "zolang het mij niet brandt, blaas ik niet! Ik voel geen behoefte meer te weten en te begrijpen dan wat ik nu weet en begrijp. Het zou dus erg dom van mij zijn nog langer te willen blijven om eventueel de een of andere moeilijk begrijpbare wijsheidsleer op te vangen, waarmee ik dan ergens tegenover domme mensen zou kunnen opscheppen.

[9] In mij zie je een natuurmens, die een hekel heeft aan al de zogenaamd wijze, menselijke instellingen en wetten, omdat die zijn aangeboren vrijheid vaak op te harde wijze beknotten en dat alleen maar, opdat er enkelen zeer rijk en machtig kunnen worden en een hoog aanzien kunnen krijgen, terwijl daarvoor natuurlijk miljoenen vaak in de diepste ellende mogen versmachten. Als ik er nog meer van begreep dan nu, zou ik nog dieper tot op de bodem van zulke ongerechtigheden kunnen zien, maar dat zou mij zeker niet gelukkiger maken. Maar zoals het nu is, wordt mij in mijn domheid waarschijnlijk veel ellende bespaard, omdat ik geen grondig inzicht heb in de oorzaak van al de menselijke gemeenheden.

[10] Waar de slechte, zogenaamd wijze mensen zelf niet genoeg wetten hebben kunnen bedenken om de mensheid onder druk te zetten, stelden zij denkende en zeer spitsvondige leiders aan, die, rondgaande met in extase vertrokken gezichten, met veel zelf verzonnen godenwetten te voorschijn kwamen om daarmee de arme en zwakke mensheid opnieuw te plagen. Daarbij bedreigden zij hen op de belachelijkste manier met verschrikkelijke, eeuwige straffen en beloofden zij hoge beloningen, natuurlijk pas na de lichamelijke dood, waar je goed kunt belonen omdat de doden niets meer nodig hebben.

[11] Maar wat de straffen aangaat, die stelden die mensen niet uit tot na de dood. Daarmee liepen zij vooruit op de daden van hun bedachte, loze goden en zij straften de misdadigers tegen de goddelijke wetten liever meteen maar hier, opdat in het hiernamaals niemand voor wat betreft de straf waarmee gedreigd was, te kort zou komen. Alleen op de beloning lieten zij de vromen wachten tot na de dood. In dit lieve leven krijg je vooraf nooit iets voor niets, behalve wanneer je je voor een belangrijk persoon letterlijk dood zou hebben laten slaan! Alles wat in de menselijke maatschappij een rol speelt, is zo sporadisch op het werkelijke belang van de mens gericht, dat iedere nuchtere denker direkt al ziet waarop het gebaseerd is: het element van de goddelijke wet en de menselijke maatschappij!

[12] Vriend! Zodra er iemand is die in z'n eentje volkomen vrij wil leven en alle heerlijkheden der aarde wil bezitten, dan moet natuurlijk de overige mensheid, die willoos en krachteloos is, huilen en ook de aardbodem waarop zij staat! Natuurlijk zou voor de onderdrukkers van de mensheid, voor de meest harteloze tirannen, in het hiernamaals een passende vergelding wel goed zijn, maar wie zal die kunnen uitvoeren?! Kortom, het lijkt nergens naar! Een zuiver, nutteloos poppenspel!

[13] Wie de anderen, de naasten, aan zich dienstbaar kan maken, doet juist en goed, want een dom mens is niet meer waard dan een domme hond! Laat de sterkere en slimmere hem maar doodslaan, zijn goederen in bezit nemen en deze dan op iedere mogelijke manier op leven en dood proberen te beschermen tegen aanvallen van buitenaf! Als hem dat lukt, wordt hij weldra een groot en vrij heer; kan hij dat niet dan geschiedt hem ook recht, omdat hij met iets begonnen is waarvan hij, als wijs man, lang genoeg vooruit had moeten zien dat het hem niet zou lukken. Kortom, voor de dommen is er niets beter dan de vernietiging. Als zij er niet meer zijn, hebben voor hen alle wetten, alle vervolgingen en alle onmenselijke straffen voor eeuwig opgehouden! Liever niet bestaan dan ellen­dig bestaan; tienduizend jaar van grote gelukzaligheid weegt niet op tegen één uur ware ellende!

[14] Kijk, beste vriend Zinka, dat is zo'n beetje mijn eenvoudige geloofsbelij­denis, waartegen op deze wereld moeilijk iets in te brengen is. Het is een waarheid die men nu nergens wil horen. leder wiegt zijn bestaan in louter leugenachtige fantasieën en bevindt zich daar heel gelukkig bij! Ga zo door! Laat ieder maar in het rijk der leugen wroeten en in de meest fantastische fantasieën troost zoeken als de ellende hem met ijzeren hiel de nek begint te vermorzelen!

[15] Ellendigen, verdoof je met de opium der leugen en slaap zolang je leeft onder de zoete druk van de waanzin, dan geschiedt iedereen recht als dat hem gelukkig maakt. Alleen mij geschiedt onrecht, omdat ik mij onder de adelaars­vleugels van de waarheid buitengewoon ongelukkig moet voelen wanneer ik vanuit de heldere hoogten steeds dezelfde dodelijke val moet zien, voelen en zelf berekenen, die wacht op mij en de anderen die op mij lijken! Wie zal mijn val breken als de losse band breekt waarmee mijn dwaasheid mij met de machtige vleugels van de adelaar heeft verbonden?!

[16] Mensen, Iaat mij toch in alle rust mijn prooi verteren, ik doe jullie toch niets. Geef mij van jullie overvloed slechts zo veel dat ik mij datgene weer aan kan schaffen wat het kwade toeval mij ontnomen heeft, dan zullen jullie aan mij geen ondankbare bedelaar hebben! Als jullie mij echter zoals gebruikelijk helemaal niets willen geven, laat mij dan tenminste ongehinderd naar huis gaan ­opdat ik als een arme sater, natuurlijk via onwettige wegen, zoveel hout verzamelen kan dat ik mij een zeer gebrekkige hut kan bouwen, die in ieder geval niet slechter zal zijn dan die van een bever! Jullie zullen mij óf het een óf het ander hopelijk toestaan. Mij echter nog ellendiger maken dan ik al ben, zullen jullie toch wel niet doen! Maar als jullie zoiets met mij van plan zijn, dood mij dan liever meteen! Want ellendiger dan ik nu al ben, wil ik zeker niet worden en zijn! Want doden jullie mij niet, dan weet ik wat mij te doen staat! Ik zal mij zelf weten te doden!"

[17] Dan zegt ZINKA tenslotte: "Daar is geen sprake van! Ook zul jij, met je bijzonder goede kennis en ervaring, niet genoodzaakt worden om zo'n krank­zinnige daad uit te voeren want terwijl je sliep heeft Cyrenius al gezegd dat hij het beste met je voor had, -maar pas wanneer je zult inzien dat juist dat, wat je nu als waarheid ziet, de grootste onwaarheid is! Wees dus onbezorgd en aanvaard een betere leer, en dan zul je pas waarachtig en geheel en al gelukkig worden!"

 

60 Zorels kritiek op moraal en opvoeding

 

[I] ZOREL zegt: "Je woorden klinken heel vriendelijk, goed en gevoelig en ik ben ervan overtuigd, dat je datgene zegt wat je hart je ingeeft en wat jij voor waar houdt. Het is echter maar de vraag welke leer ik moet aannemen die mij met haar licht dat, wat ik nu als volkomen waar zie, als geheelonwaar zal laten zien! Twee en twee zijn samen vier, dat is een mathematische waarheid waartegen alle hemelen niets in kunnen brengen, en er kan onmogelijk een andere leer zijn die deze eeuwige waarheid zou kunnen logenstraffen! Ik moest al een bijgelovige nar zijn om aan te kunnen nemen dat twee en twee ook zeven zou kunnen zijn, dan zou een geloofsverandering bij mij natuurlijk wel mogelijk zijn, maar naar mijn huidige begrippen is dat helemaal onmogelijk!

[2] Dat er een of andere intelligente, eeuwige oerkracht moet zijn, waarvan op z'n minst de oerkiemen of in ieder geval hun eerste principes afkomstig zijn, kan door geen verstand, hoe puur ook, geloochend worden, want als er eenmaal een twee is, moet er eerder een één geweest zijn. Maar hoe belachelijk en buitengewoon dom is het van de dwaze, blinde mensen, wanneer zij zich een oerkracht -die toch in de gehele, eeuwige oneindigheid gelijkelijk verdeeld en verspreid moet zijn, omdat haar basiswerking door de gehele oneindigheid op gelijke wijze merkbaar moet zijn -in een vorm en zelfs een menselijke, voorstellen, ja soms zelfs in een dierlijke!

[3] De Joden zouden, als zij bij hun oorspronkelijke leer waren gebleven, eigenlijk nog de meest verstandige voorstelling hebben van een algemene oerkracht, die zij' Jehova' noemen; want zij hebben een leerstelling die luidt: ‘Je mag je God onder geen enkele vorm voorstellen en je mag absoluut geen gesneden beeld van Hem maken!' Maar daar zijn zij helemaal van afgeweken en nu hebben zij hun synagogen en tempels vol met beelden en sieraden. Bovendien geloven zij aan de meest dwaze zaken en de priesters straffen al degenen onder hun aanhangers, die niet geloven wat zij leren. Zij noemen zich Gods dienaren en laten zich daarvoor enorm eren, maar als tegenprestatie kwellen zij de arme mensheid met alles wat zij maar kunnen bedenken. Moet ik soms onder zulke omstandigheden Jood worden? Nee, in der eeuwigheid niet!

[4] Men zegt wel, dat zij wetten van God Zelf hebben, die Hij hun door hun eerste leraar Mozes op de berg Sinaï gegeven zou hebben. Die wetten zijn weliswaar op zichzelf heel goed als iedereen ze als een absoluut noodzakelijke leefregel zou opvolgen. Wat heeft het echter voor zin als men de arme mens ten strengste verbiedt te stelen en te bedriegen, maar zelf, omdat men op de heersersstoel zit, de gehele hem slaafs onderworpen mensheid bij iedere gele­genheid zoveel als maar mogelijk is leegrooft, besteelt en bedriegt en zich om haar, in weerwil van de goddelijke wet, niet in het minst bekommert! Zeg mij eens wat iemand die het eerlijk meent, van zo'n wet en de bewaarders daarvan moet denken!

[5] Als de nood een arme sater gedwongen heeft om iets voor zijn dringende behoefte weg te nemen van een plaats waar overvloed was, dan wordt hij met alle onverbiddelijke strengheid ter verantwoording geroepen en meteen uit ~n te na bestraft. Maar de wetbewaarder die iedere dag en bij iedere gelegenheid rooft, moordt, steelt en bedriegt, staat boven de wet, houdt er helemaal geen rekening mee en gelooft zelf ook nergens aan, behalve aan zijn veeleisend~, tijdelijke voordelen! Kan men wel van een goddelijke instelling spreken, als die zelfs met de geringste eisen van de arme mensheid in zo'n schrille tegenstelling staat?! Welk normaal denkend verstand kan zoiets rechtvaardigen?

[6] Omdat er bepaalde dingen zijn die ik prettig vind wanneer men die voor mij doet, moet ik ook van mijn naaste veronderstellen, dat hij het ook niet onprettig zal vinden wanneer ik iets voor hem doe wat hij op z'n minst prettig en aangenaam vindt! Als ik tot over mijn oren in de nood en de armoede zit, geen geld heb om mij ook maar het noodzakelijkste aan te schaffen, en op zoek ga en vraag, en op die vraag van niemand wat ontvang en pas ten langen leste ze!f neem wat ik nodig heb, -kan een wet mij dan daarvoor veroordelen?! Heb ik dan helemaal geen recht mij iets wat ik broodnodig heb toe te eigenen, terwijl onze sterke voorouders beslist geen zonde begingen door zich hele landen toe te eigenen?!

[7] Ja, als ik uit luiheid zou stelen en blijven stelen, zou geen verstandig mens het erg vinden als ik daarvoor ter verantwoording geroepen zou worden. Maar wanneer ik mij in uiterste noodzaak iets wat ik dringend nodig heb, in zekere zin onwettig zou toeëigenen, dan kan en zal toch geen God mij daarvoor ter verantwoording kunnen roepen, -laat staan een zelfzuchtig, zwak mens, die in veelopzichten op één dag meer onrechtvaardigheden begaat dan ik in een heel jaar! Ik wil mij weliswaar niet smalend uitlaten over de wet ter bescherming van het bezit, die men voor goddelijk houdt; door haar algemeen geldende onverbiddelijkheid maakt deze de mensheid echter niet beter en menselijker, maar slechts harder en liefdelozer!

[8] Evenzo is de wet die toeziet op de kuisheid en zedelijkheid zeer grof en ruw in elkaar gezet, zonder enige consideratie ten opzichte van de natuur, de tijd en de kracht van de mensen. Bedenk eens waaraan de mens -hetzij man of vrouw -staat blootgesteld! Vaak helemaal geen opvoeding, vaak één die nog slechter is dan helemaal geen! Hij gebruikt vaak spijzen en dranken die zijn bloed erg opwinden; vaak vindt hij gemakkelijk gelegenheid zijn sterke natuurlijke drift te bevredigen en bevredigt die ook. Maar de zaak komt uit en hij wordt als zondaar zonder enige consideratie bestraft, want hij heeft zo maar een ­goddelijk -voorschrift overtreden.

[9] O jullie narren met je goddelijke wetten! Waarom hebben jullie dan niet een goddelijke, voorafgaande wet uitgevaardigd, die voorschrijft dat er in de eerste plaats voor een juiste en goede opvoeding gezorgd moet worden, waarna je dan pas had kunnen kijken of er nog een andere volgende wet nodig geweest zou zijn? Is het niet onvoorstelbaar dom van een tuinman die leibomen plant om daarvan een boog te maken, dat hij deze pas dan uit alle macht en kracht begint te buigen als de bomen al gedurende een aantaljaren groot, hard en onbuigzaam zijn geworden? Waarom is de domme tuinman dan niet met het buigen van zijn bomen begonnen op een tijdstip dat ze nog heel gemakkelijk en zonder gevaar gebogen hadden kunnen worden?! Laat een God of anders een mens, door wiens mond de godheid spreekt, eerst eens zorgen voor een rechtvaardige, aan de zedelijke natuur van de mens aangepaste, wijze opvoeding en laat hij pas dan wijze wetten geven als de goed opgevoede mens deze op de een of andere manier nog nodig mocht hebben!

[10] O vriend Zinka, jij bent Jood en je zult je leer beter kennen dan ik, maar over datgene wat mij daarvan toevalligerwijs bekend is, kan ik je niets anders zeggen dan wat ik je reeds heb gezegd. En daaruit zul je wel op kunnen maken dat ik, terwille van de verzorging door de geëerde Cyrenius, mijn op het zuivere verstand en op de mathematische grondslagen gebaseerde kennis beslist niet af kan zweren. Onder die ruilvoorwaarden wijs ik iedere verzorging af, ook al is die nog zo aantrekkelijk. Ik neem liever de bedelstaf en breng zo de armzalige rest van mijn dagen op deze aarde door. Wat dan daarna de natuur met mij zal doen, zal mij als dode die in het oude niets is teruggekeerd, wel helemaal onverschillig laten! -Zinka, zeg jij nu of ik naar jouw mening gelijk of ongelijk heb!"

[11] ZINKA zegt: "Vriend en broeder Zorel! Diep in mijn hart kan ik je geen ongelijk geven, maar ik moet je er wel bij zeggen, dat er nog heel bijzondere zaken zijn waarvan jij je nog helemaal geen voorstelling kunt maken. Pas als je daarachter zult komen, zul je zelf beseffen hoeveel goeds en waarachtigs er in je huidige voornaamste beweringen zit!"

[12] ZOREL zegt: "Ja, ja, dat is best, maar als je soms wat beters weet, zeg dat dan, dan ben ik bereid je rekenschap te geven!"

[13] ZINKA zegt: "Dat zou jou en mij weinig baten, maar richt je tot die man daar, van wie je zei, dat hij jou zo bijzonder bekend voorkwam! Hij zal je wel goed voorlichten en je zult daarop. de waarheid of hel het tegendeel van je beweringen, meteen duidelijker beginnen in te zien.

[14] ZOREL zegt: "Goed dan, dat zal ik doen, want Ik ben niet bang voor hem. Hij zal echter een harde noot aan mij te kraken krijgen!"

 

61 Materialistische dwalingen

 

[1] Met deze woorden gaat de in voddige lompen gehulde ZOREL bij Zinka weg, stapt op Mij toe en zegt: "Geëerde heer en meester der geneeskunde. Deze kleren die mijn armzalige lichaam bedekken, bestaan uit erbarmelijke lompen, maar zij bedekken in ieder geval de schaamte van een mens die het werkelijk betreurt onder deze vele mensen die dat willen of moeten zijn, ook een mens te zijn! Wij lijken weliswaar op elkaar, de kleding niet meegerekend, maar tussen onze bestaanswerelden schijnt een hemelsbreed verschil te liggen. .

[2] Ik ben een mens die goed onderkent dat twee en twee samen met zeven, maar vier is! Zinka zei mij, dat u de man was die mij meer kennis zou kunnen bijbrengen dan die ik mij zelf heb eigen gemaakt en die mij, tenminste onder mijn geloofsgenoten, toch wel het stempel van het menszijn opdrukte. Ik heb mij echter nooit daarop voor laten staan en zal dat nog minder doen als u mij Op andere wijze wilt voorlichten. Zinka vertelde mij, dat alleen u daartoe rn staat zou zijn.       

[3] U heeft mijn principes gehoord, die beslist met zomaar lilt de lucht gegrepen zijn. Jammer genoeg waren zij voor mij een te concrete waarheld, maar als u mij daarvoor in de plaats iets beters kunt geven, doet u dat dan, dan laat ik graag mijn hele waarheidsrommeltje meteen van ganser harte varen! Ik weet weliswaar niet met welke eretitel ik u moet aanspreken, -maar Ik denk dat ook u een man der waarheid bent, en voor zulke mensen maakt het niets. Uit welke titel men hun geeft. Ik noem u 'Geëerde meester' en eer u als zodanig, hoewel ik U alleen maar van horen zeggen ken. Voldoet u echter daadwerkelijk aan mijn verwachtingen, dan zult u door mij aanbeden worden!

[4] Zeg mij dan, als u dat schikt, in hoeverre mijn principes over de waarheld goed of verkeerd zijn! Zijn wij nu meer of minder mens dan de eerste met verstand begaafde wezens die deze aarde bewoond hebben? Omdat de mensen eens, ter bescherming van hun bezit, een wet bedacht hebben waarvan zij zeggen dat God die gegeven heeft, mag ik daarom nu als arme sater, die al vaak drie dagen lang geen hap te eten had en door er om te vragen ook niets kon krijgen, niet van de overvloed van een ander mens voldoende nemen om mij voor de hongerdood te bewaren? Iedere aardworm heeft toch wel het recht zich met. het bezit van anderen te verzadigen zonder daarvoor te moeten betalen, want hij is óók bewoner van deze aardbodem en moet dat helaas zijn omdat de machtige natuur dat nu eenmaal zo heeft ingesteld. Of heeft een mens soms, omdat hij geen goed stuk grond kon kopen, minder recht zich te verzadigen met de vruchten van de aarde die voor hem geschikt zijn, dan de vogels in de lucht, die toch allemaal uitgesproken dieven zijn? Ik vraag u, om mij hierop een goed antwoord te willen geven!"

[5] IK zeg: "Vriend, zolang je jouw mensenrechten gelijk stelt met die van de dieren, heb je volkomen gelijk met je principiële, natuurlijke rechten, daar kan Ik beslist niets tegen in brengen, en iedere wet die in dat geval de eigendom beschermt, of iedere andere moralistische wet, is dwaas en belachelijk! Hoe dom moet diegene wel zijn die aan de vogels in de lucht, de dieren op de aarde en de vissen in het water, wetten ter bescherming van de eigendom en andere zedelijke voorschriften zou willen geven. leder met enige rede begaafd mens, of ook zelfs een god, moet toch weten dat deze wezens hun natuur als enige wetgever hebben! Jij hebt derhalve helemaal gelijk met je opvattingen als een mens niets anders is en te verwachten heeft dan - een willekeurig dier binnen zijn natuurlijke omstandigheden.

[6] Maar als de mens er is of mag zijn terwille van een of ander hoger doel, wat heel goed denkbaar is, konden jouw mathematische principes wel eens op een zeer zwakke en wankele basis staan! Kennelijk is dat echter tot op heden nog niet in je opgekomen, wat maar al te duidelijk blijkt uit je wijsheid, die zich alleen maar druk maakt over de eerste levensbehoeften.

[7] Dat echter ieder mens voor een hoger doel op deze aarde werd geplaatst, zou je toch al kunnen zien aan het feit, dat de mens als pasgeboren wezen ver achter staat bij ieder dier, en pas na een aantaljaren van goede verzorging mens begint te worden. Hij moet zich aan bepaalde regels gaan houden en ten koste van veel moeite en eerlijke strijd zijn brood gaan verdienen. Hij heeft dan ook wetten gekregen om die als een eerste wegwijzer naar een hoger doel te beschouwen en uit eigen vrije wil te volgen terwille van de verdere zelfontwik­keling en zelfbeschikking, die voorwaarde voor hem zijn om tenslotte zijn hoge bestemming te bereiken, -maar nooit als dierlijk mens, hoe scherp zijn verstand ook mag zijn, maar als een volmaakt menselijk mens.

[8] Zolang je je alleen maar bekommert om wat het vlees vraagt, zul je het als mens niet ver brengen. Echter, zodra je zult ontdekken dat binnen in je nóg een mens woont, die geheel andere behoeften heeft dan jouw lichaam en ook voor geheel iets anders bestemd is, zal het je nooit moeilijk vallen te onderkennen hoe zeer je met jouw principes alleen maar los zand omwoelt!

[9] Kijk, Ik ken je wil, die overigens wel goed is, en je zoeken naar de waarheid en naar de oorzaak van al het kwade, waar de mensheid op aarde nu werkelijk tot over de oren in zit! Omdat je altijd al veel plezier beleefde aan het stelen, hebben jouw gedachten de wet ter bescherming van eigendom en rechtmatig bezit bestempeld tot jouw doos van Pandora; en omdat je in je jonge jaren tevens een groot en genotzuchtig vriend van de vrouwen was, heb je je ook steeds gestoord aan een morele wet die het misbruik van de bijslaap bij jou en iedereen als zonde bestempelde.

[10] Ja, als diermens heb je ook daarin volkomen gelijk met je principes, en ook dat er daarom vóór alle andere wetten een eerste wet zou moeten zijn, die bepaalt dat alle kinderen een opvoeding zouden moeten krijgen die hun de maatschap­pelijke orde zó zou moeten inprenten dat het hun op mannelijke leeftijd finaal onmogelijk zou worden ooit de een of andere wet te overtreden, hetgeen dan een latere wetgeving natuurlijk overbodig zou maken.

[11] Ja, kijk, deze orde heeft de Schepper van de werelden en van alle wezens ook bij de dieren ingevoerd! leder dier krijgt reeds in het moederlijf jouw gevraagde vooropvoeding netjes in zijn gehele natuurlijke aard mee en het heeft voor later helemaal geen wet meer nodig, want het brengt door de vooropvoe­ding in het moederlijf reeds alles met zich mee wat het voor het gehele leven nodig heeft! Maar Hij, Die de engelgeesten, de hemelen, de werelden en de mensen schiep, wist heel goed wat ervoor nodig is om de mens als een vrij mens en niet als een onder het oordeel vallend dier te scheppen en daarna op te voeden.

[12] Als je je mathematisch zuivere levensprincipes nog wat preciezer onder­zoekt, zul je weldra ook vinden dat de taal voor de mensen een groot kwaad is, omdat de mensen elkaar daardoor in alle slechte dingen en zaken kunnen onderwijzen. Ook zou de leugen nooit onder de mensen gekomen zijn als ze niet, hetzij door tekens, hetzij door woorden, konden spreken. Ja, zelfs het denken is gevaarlijk, omdat de mensen daardoor op allerlei slechtheid en sluwe streken zouden kunnen komen! Uiteindelijk zouden zij ook niet duidelijk mogen zien, goed mogen horen, geen smaak mogen hebben en niet mogen ruiken, want een heldere en zuivere toestand van al deze zintuigen zou de mensen toch wel erg gemakkelijk begerig en belust kunnen maken op iets, dat toevalligerwijs slecht zou zijn! Kijk nu eens met je mathematische principes naar jouw mens en vraag jezelf eens af of er tussen hem en een zeeoctopus, behalve dan uiterlijk, enig verschil bestaat!

[13] Wat wil je dan gezien het hoge doel waarvoor ieder mens is geschapen, met zo'n mens doen? Wat voor ontwikkeling zul je hem kunnen geven? Wanneer zal zo' n mens komen tot de kennis van zichzelf en tot de kennis van de ware God, de Oergrond van alle dingen en al het licht en alle zaligheden? Bestudeer het lichaam van een gezond mens, bekijk en onderzoek het secuur met je kritische verstand en je zult vinden dat een zo wijs en buitengewoon kunstig samengesteld lichaam toch ook nog een andere bestemming moet hebben dan alleen maar het dagelijks vullen van zijn buik, om vervolgens behoorlijk wat afval te kunnen produceren!"

 

62 Over de terechte bescherming van eigendom

 

[I] (DE HEER:) " Als excuus voer je hier weliswaar je armoede en die van veel andere mensen aan en wil je voor jezelf ten opzichte van de goddelijke wet ter bescherming van eigendom voldoende gerechtigd zijn om in noodgevallen bij honger en dorst, in weerwil van de genoemde wet, voldoende te mogen nemen om je te verzadigen. Ik kan je uit betrouwbare bron meedelen dat Jehova, toen Hij door Mozes aan het Israëlitische volk de wetten gaf, wel rekening hield met deze behoefte en dit de mensen eveneens als een formele wet inprentte door te zeggen: ‘De ezel die op je akker werkt,. zul je niet verhinderen zelf zijn eten te zoeken en de os die de ploeg trekt, zul Je de bek met dichtbinden! Wanneer je de gebonden garven in je schuren brengt, laat dan de op de akker achterge­bleven aren liggen, zodat de armen kunnen verzamelen wat zij nodig hebben! Laat een ieder altijd klaar staan om de arme te helpen, en laat degene die zegt: 'Ik heb honger!', niet verder trekken alvorens hij genoeg heeft gegeten!' Kijk dat is óók een wet van Jehova, en Ik vind dat daarin ook voldoende met de armoede rekening werd gehouden.                                                                                           .

[2] Dat echter niet ieder mens die op deze aarde geboren wordt, grondbezitter kan worden en kan zijn, ligt wel duidelijk in de aard der dingen. De weinige eerste mensen konden natuurlijk gemakkelijk delen in het bezit van de lande­rijen want de gehele aarde was toen nog vrij. Maar nu wordt de aarde, vooral op haar vruchtbare gronden, bewoond door een haast niet te tellen aantal mensen en men kan onder hen toch die families, die de aarde al sinds lang in het zweet huns aanschijns bewerkt hebben en deze met veellevensgevaar gezuiverd en vruchtbaar gemaakt hebben, het hun toegemeten grondbezit niet meer betwisten. Men moet het juist vanwege het algemene welzijn zo krachtig mogelijk beschermen, opdat de mensen die eens door hun vlijt de aardbodem gezegend hebben hun deel niet kwijtraken. Zij hebben het namelijk niet helemaal alleen voor zichzelf, maar daarnaast nog voor honderd andere mensen die geen grond en bodem kunnen bezitten, ieder jaar moeten bewerken.

[3] Wie een groot stuk grond bezit moet zeer veel arbeiders hebben, en die leven allen, evenals de bezitter, van dezelfde grond en bodem. Zou het voor de arbeiders goed zijn als men ieder van hen een even groot stuk grond zou geven? Zou één mens dat wel kunnen bewerken? En ook al zou hij dat een tijdlang kunnen, -wat zou er dan gebeuren als hij ziek en hulpbehoevend zou worden? Is het dan niet veel beter en verstandiger dat er weinigen bezit, opslagruimte en voorraden hebben, dan dat alle mensen, ja zelfs de pasgeboren kinderen, allemaal aparte grondbezitters zouden zijn, in welk geval tenslotte, zeker in tijden van nood, zo goed als niemand voorraad zou hebben?! ...

[4] Verder vraag Ik jouw mathematische verstand: Als er in de menselijke maatschappij geen wet tot eigendomsbescherming zou zijn, wat voor een gezicht zou jij dan trekken wanneer er anderen zouden komen die nooit erg veel zin hadden gehad om te werken, en jouw kleine voorraad weg zouden nemen om hun buiken mee te vullen! Zou je hun dan niet toeschreeuwen: 'Waarom hebben jullie dan niet gewerkt en voorraden aangelegd?'? En als zij zouden antwoorden: 'Omdat wij daar geen zin in hadden en wisten dat onze buren werken' !, zou jij dan een beschermende wet niet heel zinvol vinden en wensen dat zulke lichtzinnige boosdoeners door een rechtbank gestraft zouden worden en uiteindelijk aangespoord zouden worden om te dienen en te werken, en zou je verder niet wensen dat de bij jou weggehaalde voorraden weer teruggegeven zouden worden? Kijk, ook dat zijn allemaal puur verstandelijke, menselijke verlangens!

[5] Als jij echter je mathematische principes toch met alle geweld voor de beste van de wereld houdt, loop dan vanaf hier duizend veldwegen* (* Een veldweg is ca. 120 mtr). gaans in ooste­lijke richting, daar zul je in de hoge, uitgestrekte bergen veel grond vinden die nog helemaal van niemand is! Daar kun je meteen, helemaal ongehinderd, grondstukken met een omtrek van vele uren gaans in bezit nemen en geen mens zal je het bezit betwisten. Je mag zelfs een paar vrouwen en nog genoeg knechten meenemen en in die vrij afgelegen bergstreek een echte staat inrichten, en in geen duizend jaar zal een mens je bezit verstoren. Alleen zul je eerst enige beren wolven en hyena's uit de weg moeten ruimen, omdat zij je anders ‘s nachts wat zouden kunnen verontrusten. Op die manier zou je ten minste de niet geringe moeilijkheden geheel en al leren kennen, waarmee de bezitters van deze gronden te karnpen hadden aleer de bodem in de tegenwoordige staat van ontwikkeling gebracht kon worden! Als je dat allemaal zelf geprobeerd zou hebben, zou je ook inzien hoe onrechtvaardig het zou zijn om nu het bezit van de oorspronkelijke bezitters weg te nemen ter wille van de trage en arbeidsschu­we gauwdieven, en het aan hen te geven.        .

[6] Kijk, omdat jijzelf geen speciale vriend van werken en nog minder van vragen bent, heeft de oude wet ter bescherming van de eigendom je steeds gestoord, en nam jij zelf het recht in handen om te nemen als dat ongezien en ongestraft mogelijk was! Alleen de ongeveer twee morgen. grote akker en de hut heb je gekocht, hoewel dat ook met geld gebeurde dat Je niet met werken hebt verdiend, maar in Sparta op sluwe manier aan een rijke koopman hebt ontfutseld. Wel, vroeger was in Sparta stelen geoorloofd als het slim gedaan werd, maar thans bestaan ook in Sparta al sinds vele jaren dezelfde wetten ter bescherming van de eigendom als hier, en daarom heb je die koopman toen geheelonwettig bestolen en hem een paar pond goud afhandig gemaakt. Daarmee heb je als vluchteling hier de bewuste akker en de hut gekocht; maar al het andere wat je bezat heb je in Caesarea Philippi en omgeving bij elkaar gestolen! ..

[7] Maar wee degene die iets van jóuw gestolen zou hebben; die zou je de wet tot eigendomsbescherming, die jou zo tegen de borst stuit, op zo'n manier ingeprent hebben, dat een Romeinse beulsknecht zich daarvoor niet geschaamd zou hebben! Of zou je het goedgevonden hebben dat iemand, omdat hij. een arme drommel was, de rijpe vruchten van je akker geoogst zou hebben? Zie je, wat jij niet goed zou vinden, zal ook een ander niet goed vinden als jij met je mathematisch ware en juiste levens­ en opvoedingsprincipes zijn oogst zou roven! Wanneer de praktijk nu uitwijst wat Ik je nu heb uitgelegd, beschouw jij jouw levensprincipes dan nu nog als de enig ware en onaantastbaar juiste?" .

[8] Zorel kijkt hier erg raar van op, omdat hij inziet dat hij volkomen schuldig bevonden en verslagen is.

 

63 Zorels afkomst en verwantschap

 

[1] Maar ZINKA komt van achteren naar hem toe, tikt hem op zijn schouder en zegt: "Wel, vriend Zorel, wil je nu de ondersteuning van Cyrenius aannemen of niet? Want het lijkt mij toe dat jouw levensnormen, hoe goed die ook mij eerst toe leken, allen zonder uitzondering in de put gevallen zijn!"

[2] Na een poosje antwoordt ZOREL: "Ja, ja, de heiland heeft helemaal gelijk! Ik zie mijn onzin nu heel helder en duidelijk in, en alles is zoals hij van mij gezegd heeft. Maar ik vraag me af hoe hij dat allemaal te weten is gekomen. Ja, het is allemaal waar, en jammer genoeg maar al te waar! Maar wat zal ik nu beginnen, wat zal ik nu doen?"

[3] ZINKA zegt: "Niets dan nogmaals vragen om een juist onderricht, daarnaar luisteren en daarnaar handelen. Laat al het andere maar over aan degenen die je een goed hart toedragen en die je kunnen en ook zullen helpen als jij dat doet wat ik je nu heb aangeraden!"

[4] Dan valt Zorel meteen voor Mij op zijn knieën en vraagt Mij om voorlichting en Ik verwijs hem daarvoor naar apostel Johannes. Zorel vraagt Mij dan heel eerbiedig waarom Ik hem niet wat meer onderricht zou willen geven.

[5] Maar IK zeg: "Als een Heer allerlei dienaren en knechten om zich heen heeft, doet hij dan onrecht als hij hun ook, afhankelijk van hun bekwaamheid, werk geeft? Het is niet nodig dat hij zelf zijn handen uit de mouwen steekt om iets gereed te maken; de geest van de heer is voldoende om het werk ook door de bekwame handen van de knechten te laten voltooien. Ga jij dus maar naar degene die ik gezegd heb, dan zul je wel merken dat hij de juiste man voor je is! Het is die daar aan de hoek van de tafel, die een lichtblauwe mantel om zijn lendenen draagt!"

[6] Nadat Ik dit gezegd heb, staat ZOREL op en gaat vlug naar Johannes. Bij Johannes gekomen, zegt hij tegen hem: "Trouwe knecht van die buitengewoon wijze heer daar! Als je ook gehoord hebt wie ik ben en wat voor inborst ik heb, geef mij dan om mij volledig te genezen, het onderricht dat mij waardig moet maken om te worden opgenomen in de groep van hen die zich terecht mensen mogen noemen! Omdat ik een echt mens word, vraag ik nu geen ondersteuning meer, maar alleen terwille van de waarheid zou ik van jou graag de volle waarheid willen horen!"

[7] JOHANNES zegt: "Die zul je in de naam van die Heer ook krijgen! Maar vooraf moet je mij de verzekering geven dat je jouw leven in de toekomst geheel zult veranderen en iedere schade zult herstellen die je ooit iemand tegen zijn wil hebt berokkend; ook de nog levende koopman in Sparta moeten zijn twee ponden goud weer terug betaald worden! Tevens moet je ook je heidense geloof helemaal afzweren en een bekeerde Jood worden, want je grootvader was een Jood van de stam van Levi. Hij trok veertig jaar geleden naar Sparta om daar aan de Grieken de enig ware God te verkondigen en hen naar de geest Joods te maken; maar hij liet zich uiteindelijk zelf ompraten en werd met zijn hele gezin een domme en erg blinde heiden en jij werd dat ook, omdat je in Sparta pas ter wereld kwam. Je beide broers, die zich nu in Athene ophouden, werden door hun welbespraaktheid zelfs heidense priesters en wijden nog steeds hun nutte­loze diensten aan Apollo en Minerva, en je enige zuster is de vrouw van een koopman, die lichtzinnig handel drijft in afgodsbeelden van de Efezen en die daarnaast ook met het verhandelen van alle soorten meisjes van plezier nogal wat geld verdient, ten dele door verkoop en grotendeels door koppelpraktijken. Zo staat het er met je zwager voor, die eens ook Jood was en nu is wat Ik Je zoëven vertelde."

[8] Zorel was er erg van onder de indruk dat Johannes alles wist wat hij zelf om gegronde redenen nooit aan iemand had verteld. Hij kon er echter met onder uit, nu hem dat verteld werd door een man waarvan hij zonder meer aan moest nemen dat deze in Griekenland was geweest en geheel op de hoogte was met de bestaande en de vroegere situatie.

[9] ZOREL vroeg daarom nogal haastig aan Johannes: "Maar waarom nu dit hele verhaal waar alle mensen bij zijn? Is het dan niet genoeg dat jij en ik het weten?! Waarom moeten alle omstanders dat dan horen?"

[10] JOHANNES zegt: "Laat je dat niet verontrusten, vriend! Als ik dat zou doen om je naar ziel en lichaam schade toe te brengen, zou ik een slecht mens zijn en er voor God erger aan toe zijn dan je lichtzinnige zwager in Athene. Maar ik moet nu terwille van je heil de mensen helemaal laten zien wie je bent, opdat niemand je anders ziet dan je bent! Als je volmaakt wilt worden, moet je jezelf ontdekken, en mag er geen geheim in je ziel zijn. Pas als al. het verkeerde uit je verdwenen is, kun je beginnen aan de vervolmaking. Ook in stilte kun je weliswaar in jezelf je ontelbaar vele zonden geheel afleggen en een beter mens worden, zodat de mensen je daarna zouden achten en eren omdat zij van jou dan alleen maar goeds en niets slechts zouden weten, en velen zouden dan Je goede voorbeeld volgen! Maar als zij daarna van een geloofwaardig getuige zouden horen wat voor een grove en grote zondaar jij heel in het verborgene bent geweest, zouden al diegenen die je tevoren eerden als rein mens en jouw voorbeeld volgden, je dan niet met bedenkelijke ogen aan gaan zien?! Al je deugd zou een schaapsvel worden waaronder men een verscheurende wolf zou gaan vermoeden en men zou je dan ondanks al je aanwijsbare, smetteloze deugd, ontwijken en je anders zo leerrijke gezelschap mijden.

[11] Daaraan zie je dat men om volmaakt te zijn, niet slechts het wezen, maar ook de schijn van het kwade moet vermijden, omdat het anders moeilijk wordt werkelijk van nut te zijn voor de naaste, hetgeen toch uiteindelijk de voornaamste bezigheid van ieder mens is en moet zijn, omdat zonder dat geen waarachtig gelukkige maatschappij op deze aarde denkbaar is!     .

[12] Want wat zou het een menselijke maatschappij baten als Ieder mens op zichzelf helemaal volmaakt zou zijn, maar zich steeds voor zijn buurman verborgen zou houden? Dan zou de een de ander gaan wantrouwen, en als er ook maar een mug om het hoofd van een totaalonschuldige buurman zou zoemen, zou men louter draken en olifanten zien! Maar als allen je nu leren kennen, wie je was en hoe je was, wat je gedaan en hoe je geleefd hebt, en als je je leven nu verbetert en iedereen ziet en hoort dat je een ander mens bent geworden, die volkomen inzicht heeft in zijn eerdere dwalingen en deze waarachtig en oprecht verafschuwt, dan zal ieder mens je ook met oprecht vertrouwen goedgunstig omarmen en je liefhebben, zoals de ene reine broeder de andere reine broeder liefheeft. Daarom moet hier tevoren alles over je bekend gemaakt worden aleer je effectief in een betere leer opgenomen kunt worden.

[13] Weliswaar is er nu al veel openbaar geworden, maar nog niet alles, en omdat het bekennen je wat zwaar valt, zal ik dat wat gemakkelijker voor je maken door in jouw plaats volkomen naar waarheid te vertellen wat mij uit jouw leven zonneklaar bekend is!"

[14] ZOREL vraagt: "Maar hoe is het mogelijk dat je dat kunt weten? Wie heeft je dat verteld? Ik heb je nog nooit eerder gezien of gesproken!"

 

64 Zorels verleden als slavenhandelaar

 

[1] JOHANNES zegt: "Maak je daar nu maar niet druk over; als je volmaakt wordt, zal je alles duidelijk worden, maar nu ter zake!

[2] Het ergste aan jouw persoon is dat je heimelijk slavenhandelaar bent geweest, de laatste tijd met twaalf­ tot veertienjarige meisjes uit Klein-Azië. Je verhandelde hen naar Egypte en naar Perzië, en die waardevolle meisjes kwamen vaak in heel slechte handen terecht en slechts zelden in goede. Dat zulke meisjes door degene die hen gekocht had, terstond op de snoodste wijze verkracht werden, kun je je wel voorstellen. Als het bij de natuurlijke geslachts­gemeenschap gebleven was, zou de schuld nog niet zo bijzonder groot zijn; maar op wat voor manier zijn er sommigen in Alexandrië, in Cairo, in Thebe en in Memphis toegetakeld! En hoe worden zij nog steeds toegetakeld! Als je kon zien hoe zo'n arm meisje voor het genot van een grotere zinnenprikkeling door haar duivelachtige heer met roeden en zwepen gemarteld wordt, dan zou je jezelf, ondanks je geringe medegevoel, vervloeken omdat je uit lage hebzucht een mens in zo'n onbeschrijfelijke ellende hebt gestort!

[3] Hoe vele duizenden vloeken en ontzettende verwensingen zijn er al over je uitgesproken, hoeveel honderdduizend maal honderdduizend tranen zijn er door de te grote pijn bij duivelachtige mishandelingen geweend en gekermd! Hoeveel van zulke tere meisjes zijn tengevolge van ondraaglijke pijnen in de allergroot­ste vertwijfeling gestorven! En weet, dat jij al degenen die jou vervloeken op je geweten hebt! Want weet je, jij dreef je geheime, kwade zaken in het groot, vooral ongeveer drie jaar geleden, en het aantal van hen die jij zo vreselijk ongelukkig hebt gemaakt, is groot geworden en beloopt nu al achtduizend hoofden! Ik vraag je: "Hoe zul je dat ook maar ooit weer goed kunnen maken? Wat hebben deze meisjes je gedaan, dat je hen zo vreselijk ongelukkig gemaakt hebt? Spreek nu en leg rekenschap af!"

 

65 Zorels verontschuldigingen

 

[1] Zorel staat er helemaal ontsteld en verbijsterd bij en pas na vrij lang zwijgen zegt hij: "Vriend, je kunt van mij aannemen dat als ik toen beseft en geweten zou hebben wat ik nu weet, ik alles eerder gedaan zou hebben dan slavenhandel drijven! Ik ben een staatsburger van Rome en naar mijn weten verbood nooit enige wet de slavenhandel. Deze is en was van oudsher toegestaan, en wat honderden wettig mochten doen, zou ik dat dan niet mogen? Zelfs Joden mogen kinderen kopen, vooral als zij kinderloos zijn, waarom andere beschaafde volken dan niet, waartoe de Egyptenaren toch zonder enige twijfel reeds sinds mensenheugenis behoorden, evenals de Perzen?! Men verkocht dus de meisjes niet aan een wild en ruw volk, maar aan het in ieder opzicht meest beschaafde van de nu bekende grote aarde, zodat men volkomen terecht kon verwachten dat daardoor het lot van zulke kinderen, die thuis een treurig bestaan hadden, niet verergerde, maar alleen maar zichtbaar verbeterde!

[2] Ga maar eens naar het gebied van Klein-Azië, dan zul je daar zulke massa's mensen en vooral kinderen aantreffen, dat jij, als heel wijs mens, je tenslotte toch zou moeten gaan afvragen hoe deze mensen zich moeten voeden en onderhouden zonder elkaar op te eten! Ik kan je verzekeren dat ik iedere keer dat ik in de streken van Klein-Azië kwam, gewoonweg met kinderen bestormd werd door de bewoners. Voor een paar broden kreeg ik meisjes en ook jongens te kust en te keur. De kinderen renden juichend naar mij toe en wilden helemaal niet meer bij mij vandaan. Als ik er honderd kocht, kreeg ik nog veertig tot vijftig meisjes extra. De Essenen kochten er veel van mij, haast al de jongens, ongeacht de leeftijd; ook meisjes kochten zij herhaaldelijk. De Egyptenaren kochten alleen de reeds meer volwassen meisjes, ten dele voor het werk, ten dele waarschijnlijk ook voor hun plezier. Er zullen best enige geile bokken bij geweest zijn die een slavin uit wellust pijnigen, maar dat zullen er toch niet veel zijn.

[3] Naar Perzië zijn er bij mijn weten niet veel gegaan, en die werden merendeels door Perzische kooplieden en allerlei kunstenaars opgekocht, waar zij bij mijn weten voor allerlei nuttig en goed werk gebruikt worden. Bovendien bestaat er in Perzië reeds lang een wijze wet waardoor alle slaven en slavinnen na tien jaar, als zij zich goed gedragen hebben, de volledige vrijheid krijgen en daarna kunnen doen wat zij willen. Zij kunnen daar blijven, zelf een beroep kiezen of ook naar huis gaan. Dus de naar Perzië verkochten kunnen werkelijk over weinig ongeluk spreken! Wel, dat het juist in Egypte met enigen wel eens niet zo best zou kunnen gaan, wil ik helemaal niet bestrijden, maar als we naar hun vaderland gaan zullen we er daar velen aantreffen die het als vrij mens beslist geen haar beter gaat dan die ongelukkigen in Egypte! Want in de eerste plaats hebben zij bijna niets te eten, zodat velen zich voeden met rauwe wortels die zij in de bossen zoeken, en velen zijn er die 's zomers en 's winters bij gebrek aan enige kleding geheel naakt rondtrekken en bedelen, stelen en waarzeggen. Sommigen van hen weten zich door bedelen of stelen een paar lompen te verschaffen; de meesten lukt dat niet en zij trekken daarom geheel naakt rond, steeds met een troep kinderen bij zich.

[4] Van deze rond trekkenden hebben ik en mijn kameraden dan ook steeds het grootste aantal van de overtollige kinderen opgekocht en hen op deze manier geholpen. De vaste Pontusbewoners noemen hen 'Zagani', wat zoveel betekent als' de verdrevenen' Het wemelt er van deze mensen; grote horden trekken er rond en hebben huis noch haard. Holen, gaten in de grond en holle bomen zijn gewoonlijk hun woning. Nu vraag ik je of men deze mensen niet reeds een grote weldaad bewijst door hun kinderen voor niets over te nemen en hen enigszins te verzorgen, Iaat staan wanneer men hen van de naakte en uitgehongerde ouders voor baargeld, kleding en brood afkoopt?

[5] Als je volgens mijn tot nu toe geldende manier van denken met elkaar vergelijkt hoe enige van deze mensen vroeger ellendige slaven van de grootste armoede waren en later door mijn toedoen goed verzorgde slaven van mensen werden, dan zul je gemakkelijk zien dat het ongeluk, dat ik volgens jouw uiteenzetting deze mensen aandeed, niet zo enorm groot is als jij het je voorstelt. Maar ook dat zou ik hun niet hebben aangedaan, wanneer ik voorheen zo gedacht zou hebben als nu.

[6] Overigens zeg ik je in vertrouwen, hoewel ik verbaasd ben over jouw vrome en godgewijde wijsheid, dat het van een algoede God, als Hij ook maar enigszins ingrijpt in het lot van de mens, het toch ook wel wat vreemd is om een zo groot aantal welgevormde mensen als wilde dieren op aarde rond te laten kruipen! Een almachtig God zou toch wel zoveel kunnen doen, dat zulke mensen een beter onderdak op de lieve aarde zouden kunnen vinden!

[7] Het is toch voor een denkend mens een beetje vreemd wanneer hij honderd­duizenden overigens welgevormde mensen uitermate onverzorgd, hongerig en naakt ziet rondtrekken en hen zelfs met de beste wil ter wereld niet kan helpen! Is het dan een wonder, vriend, als men bij de aanblik van die mensen aan het bestaan van een alwijze en zeer goede God een beetje begint te twijfelen?! En mijn eerdere opmerking over een wet die te nadrukkelijk de eigendom be­schermt, zou bij de aanblik van zoveel ellende toch wel eens niet van alle grond ontbloot kunnen zijn!

[8] Vriend, nu ken je mijn verantwoording en rechtvaardiging ten opzichte van het grootste verwijt dat je mij gemaakt hebt. Doe nu wat je wilt, maar vergeet met dat er een Zorel die de wereld heel goed kent, met gespannen boog voor je staat en ondanks de lompen die hem nu bedekken, voor geen enkele wijsheid te zeer terugschrikt! Maar verschaf mij nu betere redenen voor het feit dat alles wat bestaat volgens Gods wijsheid zo moet zijn als het is, dan zal ik verlicht ademhalen en je zeer dankbaar zijn! Want jij moet net zo goed als ik inzien dat er menselijk beschouwd op aarde veel onnodige ellende heerst met daarnaast vaak enkele mensen die in grote welstand leven! Waarom heeft nu juist de een alles - en honderdduizenden naast hem niets? Kortom, leg mij de ellende eens uit van al de Zaganen in Klein-Azië! Wie zijn zij, waar komen zij vandaan, en waarom moeten zij in zo'n eeuwige nood smachten?"

 

66 Zorels ontuchtige misdaden

 

[I] JOHANNES zegt: "Als je de ware wijsheid uit God meet met de el van het enigszins ontwikkelde verstand, dan heb je gelijk dat je voor geen enkele wijsheid terugschrikt. Maar omdat de ware wijsheid uit God nooit met de korte ellestok van het verstand gemeten wordt, maar, zoals alles uit God, met de maat der eeuwigheid en oneindigheid, daarom kon je met je verstand wel eens iets te kort komen! Maar dat terzijde, laten we bij ons eigenlijke onderwerp blijven.

[2] Je vertelde mij als terzake kundige, hoe slecht het met de Zaganen in Klein-Azië gaat en hoe ellendig zij er aan toe zijn en dat het voor hun kinderen een echte weldaad zou zijn, en af en toe ook is, door de slavenhandelaren opgekocht en vervolgens ergens verder verkocht te worden. Laten we daar dus maar over ophouden, want jij wendt een soort van goede wil van jouw kant voor en ik wil je een tiende deel daarvan ten goede rekenen! Maar ik heb uit jouw gewetenskamer nog iets in petto, en dat vreemde iets verbruikt dat tiende deel dat jou ten goede moest komen vrijwel geheel, zodat je uiteindelijk alleen maar puur slechte zaken aangerekend kunnen worden! Ik betwijfel of je verstand je daarbij enige rechtvaardiging zal geven.

[3] Vertel mij eens hoe je, zeg maar alleen voor jezelf, rechtvaardigt, dat je heel vaak meisjes hebt verkracht! Kun je daarvoor soms ook een bepaald verstande­lijk principe aanvoeren, dat zich in dit geval niet verzet tegen de Mozaïsche wet van God maar tegen de Romeinse staatswet, die zware straffen zet op het verkrachten van onvolwassen meisjes? Heeft het ontzettende angst­ en pijnge­huil van een meisje dat jouw grote zinnelijkheid ten prooi viel, je ooit geroerd? En zijn er niet, hoewel wat langer geleden, ongeveer vijf door jou erbarmelijk verkrachte, overigens zeer welgeschapen meisjes op de meest ellendige manier van de wereld gestorven?! Je compagnon wees je nog op de financiële schade die jullie daardoor leden, want jullie zouden de vijf tien­ tot twaalfjarige meisjes vanwege hun mooie en weelderige figuur gemakkelijk voor vijfhonderd ponden zilver in Cairo hebben kunnen verkopen. Het aanzienlijke verlies vond je weliswaar pijnlijk en daarom verwenste je ook meermalen je grote geilheid, maar die heb je nog nooit verwenst vanwege het feit, dat je een blinde moorde­naar van vijf heel lieftallige meisjes bent geworden!

[4] Vat dat alles eens tesamen en zeg me dan hoe jij jezelf nu als mens onder de mensen ziet, en of de maatstaf van je verstand hier ook nog een reden vindt om jezelf te verontschuldigen! Je kunt je niet verontschuldigen door te zeggen dat je een totaal verwilderd, ruw natuurmens bent die nauwelijks verschil zou kunnen zien tussen het slechte en het goede; want voorheen heb je mij heel goed aangetoond hoe betreurenswaardig ellendig de Zaganen leven en dat zo'n verwaarlozing van een geheel volk geen bijzondere eer was voor God de Heer en voor Zijn liefde en wijsheid. Ja, je verzocht mij zelfs dringend jou te tonen vanuit welk goddelijk wijsheidsprincipe een god een groot volk zo ellendig gebrek laat lijden! Daaruit blijkt dus dat je een heel respectabel rechtsgevoel hebt en een volmaakte kennis van goed en kwaad. Hoe kon je dan met die meisjes zo onmenselijk handelen? Naderhand heb je ze wel zelf volgens je ondeugdelijke kennis geneeskundig behandeld, maar daardoor deed je hun nog meer kwaad dan daarvoor door je geilheid! - Spreek nu, en rechtvaardig je voor God en de mensen!"

 

67 Cyrenius' verontwaardiging over Zorels misdaden

 

[I] Nu is onze Zorel eindelijk helemaal verslagen en weet hij niets meer tot redding van zijn eer naar voren te brengen. Hij begint bij zichzelf diep na te denken over wat hij nog ter rechtvaardiging van zichzelf uit zijn brein te voorschijn zou kunnen brengen, maar hij vindt alle uitwegen afgesloten en er vertoont zich geen enkel nog zo klein gaatje waardoor hij zou kunnen ontsnap­pen.

[2] Johannes maant hem aan om te spreken en van zijn gespannen boog gebruik te maken, maar Zorel wil nog steeds zijn mond niet opendoen.

[3] Cyrenius echter, wat verbaasd over Zorels slechtheid, vraagt aan Mij: "Heer, wat moet daar nu aan gedaan worden? Al die omstandigheden maken dat de man strafbaar is! Want onze wetten met betrekking tot de slavenhandel staan wel toe om slaven met hun kinderen, als zij die hebben, aan iedereen te verkopen, maar kinderen van vrije mensen, speciaal van het vrouwelijk ge­slacht, mogen nergens op de markt gebracht worden onder de leeftijd van veertien jaar, daar staat een zware straf op. Het is een misdaad!

[4] Verder moet ieder die slavenhandel wil drijven, daarvoor een eigen, wette­lijk geregelde bevoegdheid hebben en aan de staat een aanzienlijke koopsom voor die bevoegdheid betalen en tevens een jaarlijkse, speciale, hoge belasting­. Bij hem en zijn kameraden is daarvan in de verste verte geen spoor te bekennen, dus hebben zij clandestien handel gedreven, hetgeen nogmaals een grote misdaad tegen de bestaande wetten betekent, waarop onder zulke verzwarende omstandigheden tien jaar kerkerstraf staat.

[5] Daarbij komt dan nog een vijfvoudige zeer gewetenloze verkrachting, die zo ernstig was dat de dood daarop volgde! Dat is alweer een misdaad, waarop onder zulke verzwarende omstandigheden minstens vijftien jaar kerkerstraf staat, of zelfs de doodstraf!

[6] En van recentere datum komen er nog allerlei diefstallen, bedriegerijen en doortrapte leugens bij !

[7] Heer, U kent mijn plichten ten opzichte van de staat en mijn eed op alles wat mij heilig en dierbaar is! Wat moet ik in dit geval doen? Bij Mathaël en zijn vier gezellen was hun absolute bezetenheid een zekere bescherming tegen mijn harde plichten als opperrechter van de staat. Maar hier is helemaal niets dat de man beschermt tegen mijn plicht als rechter. Hij is een volmaakte booswicht! Ben ik hier niet verplicht mijn strenge taak te handhaven?"

[8] IK zeg: "Luister, - omdat Ik toevalligerwijs hier de Heer ben en jij welbe­schouwd alleen aan Mij je eed verschuldigd bent en Ik je daarvan kan ontslaan hoe en wanneer Ik wil, heb ook Ik intussen alleen te bepalen wat hier achter­eenvolgens voor de genezing van een zieke ziel gedaan moet worden! Boven­dien heb je je eed aan goden gezworen die eeuwig nergens bestaan, en omdat die beschermers van je eed zo weinig voorstellen, zal je eed ook niet veel meer voorstellen. Je goden en je eed zijn daarom op zichzelf één grote nul. Slechts in zoverre Ik je eed als teken van trouw beschouw, heeft deze ook waarde; maar voor zover Ik je eed als nul zie, heeft deze voor Mij ook niet de minste waarde en ben je in ieder geval voor dit ogenblik geheel daarvan ontheven.

[9] Ik zeg je, dat het onderzoek van deze man nog niet geheel is afgelopen, er zal nog wel wat te voorschijn komen datje nog meer zal aangrijpen!

[10] Dit is een heel merkwaardige man, die je eigenlijk al daardoor beter had moeten kennen, omdat hij in zijn magnetische slaap al grotendeels, zij het wat algemener dan nu, zijn innerlijk heeft blootgelegd, vooral in zijn eerste berouw­volle stadium. De nu plaatsvindende, openlijke onthulling gaat weliswaar specifieker te werk, omdat deze op die wijze te werk moet gaan, maar je moet daar geen aanstoot aan nemen, want Ik laat het juist daarom plaats vinden om jullie een door en door zieke ziel helemaal te laten zien en vervolgens ook de medicijn voor de mogelijke genezing. Eerder heb Ik je reeds verteld hoe ontactisch en dom het zou zijn een mens met een ziek lichaam met roede en kerker te straffen, omdat hij ziek is geworden; hoeveel ontactischer en dommer wordt het dan wel om een mens vanwege zijn door en door zieke ziellichamelijk en moreel met de dodelijkste slagen te straffen! - Zeg Mij eens, vriend Cyrenius, ben je in je ijver die les van Mij nu al helemaal vergeten?"

[11] CYRENIUS zegt: "Dat niet, o Heer en hoogste Meester van eeuwigheid, maar weet U, ouder gewoonte steekt er bij mij af en toe een klein stormpje op, als er ergens zo'n doortrapte booswicht opduikt! Maar U ziet wel hoe snel ik mij laat vermanen en daarbij mijn oude domheid ook meteen inzie! Nu verheug ik mij alweer op het verdere onderzoek, waar onze Johannes zeer bekwaam in schijnt te zijn! Maar daartoe behoort ook Johannes' wijsheid en zijn innerlijke doorzicht, natuurlijk geleid door Uw geest. Het mooiste is echter dat Zorel eigenlijk nog niets merkt van iets wonderbaarlijks, terwijl het hem toch zou moeten opvallen dat de wijze Johannes hem zijn gruwelijkste doodzonden uit alle landen waarin hij deze begaan heeft zo goed beschrijft, alsof hij overal oog­ en oorgetuige zou zijn geweest!"

[12] IK zeg: "Luister jij nu maar weer goed, want Johannes zal meteen weer met hem verder gaan!"

[13] Cyrenius wordt weer een en al aandacht; Ik zeg echter tegen alle aanwezige vrouwen en meisjes dat zij zich in de tenten terug moeten trekken, omdat de verdere behandeling alleen voor rijpere mannen van belang is. Alle vrouwen gehoorzamen, inclusief Jarah en de twee tot leven geroepen dochters van Cyrenius, Gamiëla en Ida.

 

68 Zorels verontschuldigingen

 

[I] De nieuwsgierigheid van de vrouwen was weliswaar groot, maar de uitwer­king van Mijn woord was toch sterker en allen gingen in de tenten van Ouran, waar zij zolang moesten blijven tot men hen weer riep.

[2] Toen de vrouwen zo ondergebracht waren, zei JOHANNES tegen Zorel: "Wel, hoe staat het nu met het afschieten van je gespannen boog? Ik geloof, dat je al je puntige pijlen in de lucht hebt geschoten zonder ergens iets getroffen te hebben. En toch wilde je eerst zelfs een gevecht aangaan met de oneindige wijsheid van God! Ik raad je aan nu te spreken, als je nog iets zeggen kunt!"

[3] ZOREL antwoordt tenslotte: "Wat moet ik dan nog zeggen? De goden mogen weten hoe, maar jij weet toch al alles wat ik vanaf de wieg heb gedaan, waarom moet ik jou dan nog meer vertellen? Ik zou best wat kunnen zeggen, maar waarom zou ik mij nog verder verdedigen? Zoals ik was en voor het grootste deel nog ben, zo gedroeg ik mij ook; want ik kon toch niet anders handelen dan mijn hart mij ingaf! Kunnen leeuwen of tijgers er iets aan doen dat zij wilde dieren zijn? Dat is nu eenmaal hun natuur, en zij zijn toch beslist niet door en door verkeerd, omdat zij zijn zoals zij zijn! Als zij slecht zijn, heeft alleen diegene schuld die hen zo geschapen en gemaakt heeft!

[4] Waarom kunnen er duizenden mensen makker dan lammeren zijn en waarom ben ik dat dan niet?! Heb ik soms mijzelf geschapen en zo gemaakt? Als ik echter alleen maar slecht zou willen zijn, dan zou ik nu alles wat je ook maar door je wijsheid over mij hebt gezegd, nog helemaal kunnen ontkennen, want de wijze uitspraken van één enkel mens gelden bij ons voor het forum van het wereldse recht nooit als bewijs zolang zij niet door uitspraken van andere getuigen geheel en al bevestigd zijn. Maar ik erken je wijsheid en denk dat je een mens bent die mij nu niet wil schaden, maar alleen wil helpen en daarom beken ik, dat wat je over mij vertelde waar is. Ik loochen de waarheid van dat alles niet in het minst, maar ik zal me toch altijd nog wel mogen rechtvaardigen!

[5] Het staat je echter zonder meer vrij alles hardop te vertellen wat ik tengevolge van mijn daartoe neigende aard gedaan heb; want meer dan doden kunnen jullie mij daarvoor niet, en de dood kan ik moedig in de holle, duistere ogen kijken, want daar ben ik niet bang voor! Daaruit kun je reeds opmaken dat ik geen groentje meer ben. Als je uit mijn ploertige leven soms nog een paar spectaculaire dingen bekend mochten zijn, kom daarmee dan maar voor de draad, want mij stoort nu allang niets ter wereld meer!

[6] Overigens heb je met betrekking tot de vijf meisjes wat overdreven toen je er mij van beschuldigde alleen maar spijt om hen te gehad te hebben vanwege de aanmerkelijke winst die mij ontging door hun dood, die trouwens niet alleen maar te wijten was aan een geringe verkrachting, maar aan het weer optreden van een gevaarlijke kwaal. Ik zou zelfs ettelijke geloofwaardige getuigen op kunnen roepen die gehoord hebben dat ik Zeus vurig bad om de vijf meisjes voor mij te bewaren, en ik legde voor de goden een eed af dat ik de meisjes voor altijd als dochters bij mij zou houden als ze gezond zouden worden en in leven zouden blijven. Toen echter ondanks alle zorg, alle vijf in het verloop van dertig dagen toch stierven, was ik ontroostbaar en legde nogmaals een eed af geen meisjes meer aan te raken en geen slavenhandel meer te drijven. Daar hield ik mij tot op heden aan en juist daarom ben ik ook hierheen getrokken en heb ik mijn bezitting gekocht, waarmee ik door het vuur nu alles verloor wat ik mij ooit ergens verworven had. - Zeg jij nu eens of ik ook ditmaal onwaarheid heb gesproken!"

 

69 Zorel als moordenaar van zijn moeder

 

[I] JOHANNES zegt: "Ja, ja, later heb je dat gedaan, maar in het begin gedroeg je je zoals ik het je vertelde! Dat je echter slechts in geringe mate de meisjes misbruikt zou hebben, is ook nu nog een grove onwaarheid! Slechts één van hen heb je wat zachtzinniger aangepakt en dat was de laatste, toen je ellendige geilheid reeds te kort schoot; de eerste vier heb je niet in het minst ontzien, maar ontzettend misbruikt! Kun je dat tegenspreken? - Kijk, je zwijgt en beeft! De meisjes kregen daarna een zeer gevaarlijke uitslag die maakte dat zij eerder stierven, maar ook daarvan was jouw geilheid de eigenlijke en enige oorzaak! Maar dit hoofdstuk is uit en nu gaan we naar een volgend!

[2] Weetje, watje nog meer op je geweten hebt is weliswaar iets waarvoor je wil weer niet aansprakelijk is, maar de daad is er en haar gevolgen! Daarom moet een mens nooit iets in toorn doen, want de daden die in toorn gebeuren, worden steeds door de kwade gevolgen als een schaduw op de hielen gezeten. Kun je je nog herinneren wat je reactie was toen je moeder Agla, die een heel verstandige vrouw was, je ernstig de les las over je liederlijke streken en je gewetenloze vrienden?"

[3] ZOREL zegt: "O goden! Ik herinner me nog wel iets vaags als uit een droom, maar veel kan ik daar niet meer over vertellen! Zeg jij het dus maar, je bent toch al aan het woord! Ik weet wel dat ik nooit met een vooropgezet plan iets kwaads deed, maar voor wat ik echter in drift doe, kan ik niet instaan, evenmin als een tijger er iets aan kan doen dat hij een bloeddorstig, verscheurend dier is! - Zeg jij het nu maar!"

[4] JOHANNES zegt: "Daar zullen we het pas later over hebben; maar tóen heb jij een pot, die op een bank stond, gegrepen en met geweld naar het hoofd van je moeder geslingerd, zodat zij bewusteloos op de grond viel. Je hebt toen, in plaats van je moeder bij te staan en hulp te verlenen, de bewuste ponden goud weggenomen en je bent op een zeeroversschip hierheen gevlucht. Daarop maakte je een paar jaar lang het schone zeerovershandwerk mee, hetgeen ook de aanleiding voor je was om slavenhandelaar te worden. Je moeder stierf echter niet lang daarna, ten dele aan de gevolgen van een zware hoofdwond en ten dele uit verdriet over je onverbeterlijkheid. En zo heb je naast vele andere zonden ook die van moedermoordenaar op je geweten en als kroon op je vele slechte daden rust er op je hoofd een zeer bittere vloek van je vader, evenals van je broers en zusters! -Nu ben je helemaal ontmaskerd; wat zeg je nu als zuiver verstandsmens van dit alles?"

[5] ZOREL zegt: "Wat moet ik daarover zeggen? Gebeurd is gebeurd en dat kan niet meer ongedaan worden gemaakt! Nu zie ik van veel van mijn vroegere daden in dat ze erg verkeerd waren; maar wat heb ik aan dit inzicht? Je kunt het vergelijken met een tijger die men veranderd heeft in een verstandig mens, zodat hij kan zien wat voor bloedige gruweldaden hij heeft gepleegd; wat baat hem dat? Als hij het gebeurde ongedaan zou kunnen maken, zou hij zich daarvoor beslist alle mogelijke moeite getroosten; maar wat kon hij tijdens zijn bestaan als tijger eraan doen dat hij nu juist een tijger en geen lam was?! Op dat punt is ook het berouw over een kwade daad, en de beste wil om die weer volledig goed te maken, net zo nutteloos als de dwaze inspanning om van een vergane dag weer een komende dag te maken. Ik kan wel vanaf heden een heel ander en beter mens worden, maar daar waar ik een slecht mens was, kan ik mij onmogelijk beter maken dan ik was. Moet ik soms bittere tranen van smart plengen, omdat ik zoveel slechte daden heb begaan? Dat zou toch net zo belachelijk zijn als wanneer een mens geworden tijger de bitterste tranen van berouw zou willen vergieten, omdat hij vroeger een tijger was!"

 

70 Zorel rechtvaardigt zijn karakter

 

[1] Ik bezat vanaf mijn geboorte een opvliegend karakter. In plaats van met een zachte en verstandige opvoeding verbetering daarin te brengen en mijn verstand zoveel mogelijk te ontwikkelen, trachtte men mij met alle straffen die er maar zijn te verbeteren. Mijn ouders waren steeds mijn grootste kwelgeesten! Als zij verstand met goede wil hadden laten samengaan dan zouden zij van mij een engel der Joden hebben kunnen maken; maar met die vele straffen werd ik een tijger! En bij wie ligt de schuld dat ik een tijger werd? Ten eerste kreeg ik voordat ik verwekt en geboren werd geen gelegenheid om wijzere ouders uit te zoeken, en ten tweede was ik na mijn geboorte zeker nog lange tijd geen Plato of Frygius en helemaal geen Socrates, en daarom kon ik mijzelf niet opvoeden! Maar wat had er dan moeten gebeuren om van mij een goed mens en geen tijger te maken?

[2] Ik houd je voor wijs genoeg om op deze vraag zonder meer een goed antwoord te kunnen vinden. Bij jullie Joden vind je altijd plaatsen waar mensen leven die door boze geesten bezeten worden. Pas enige weken geleden zag ik er een bij de Gadarenen en dat moet nog de beste geweest zijn, want de andere, die in de donkerste nachten kwalijk huishoudt, moet haast wel bezeten zijn door jullie joodse duivel! De dagduivel was echter voor geen kleintje vervaard, want hele horden mensen konden niets met hem uitrichten. De dingen die hij deed waren huiveringwekkend en om kippenvel van te krijgen. Als deze genoemde bezetene nu mogelijkerwijs van zijn kwaal genezen zou kunnen worden, vertel mij dan eens welke os van een menselijke rechter dan zo blind en dom zou kunnen zijn om de genezen mens alle ontzettende gruwelen te tonen die hij tijdens zijn bezetenheid gepleegd had en hem aan te manen tot tranen van berouwen het beloven van beterschap? Kon die mens er dan wat aan doen dat hij tijdens zijn bezetenheid die gruweldaden had gepleegd?!

[3] Zeg mij, wijze vriend: Van grote hoogte valt een zwaar stuk rots en doodt beneden waar het neerviel toevallig twintig daar aanwezige mensen. Waarom moest dat gebeuren? Wie is schuldig aan dit ongeluk? -Stel nu het denkbeeldige geval dat daar een machtig tovenaar voorbij kwam die uit het rotsblok op de wijze van Deucalion en Pyrrha een mens maakte, begiftigd met alle begrip en verstand. Terwijl die nieuwe mens daar zo gezond en wel staat, komt er een wijze en barmhartige rechter voorbij en zegt tegen deze nieuwe mens: 'Kijk nu toch eens, snoodaard! Dat is jouw boosaardige werk! Waarom viel je als rotsblok zo gewelddadig op deze twintig mensen? Bewijs je onschuld, of je kunt voor deze daad de vreselijkste straf verwachten!' Wat zou de nieuwe mens dan wel tegen de domme rechter zeggen? Niets anders dan: 'Kon ik als zwaar rotsblok dat geen bewustzijn heeft, er iets aan doen dat ik ten eerste ergens op een bepaalde hoogte door een onbekende kracht gescheiden werd van de rest van mijzelf, en ten tweede dat ik zo ontzettend zwaar was, en heb ik ten derde op enigerlei wijze deze verpletterde mensen soms geroepen om hier te wachten tot ik naar beneden zou vallen en hen allen zou doden?!'

[4] Je zult nu hopelijk oog hebben voor het hoogst onverstandige beschuldigen van deze nieuwe mens door een superslimme rechter, maar tevens misschien ook daarvoor dat ik, die nu pas uit een onbehouwen blok een nieuw mens aan het worden ben, voor al mijn slechte daden evenmin schuldig ben als de zoëven beschreven rotsblokmens! Als je geen domme rechter wilt zijn, berecht mij dan volgens de gerechtigheid van het zuivere verstand en niet volgens de wijze pretenties van je humeur! Wees een mens, zoals ook ik nu een mens ben!"

 

71 Cyrenius' verwondering over Zorels scherpzinnigheid

 

[I] Johannes begint over deze treffende woorden van Zorel dieper na te denken en vindt dat zij niet ongegrond zijn en hij richt zich stil, in zijn hart, met de vraag tot Mij wat hij nu hierna nog verder met de man moet beginnen, omdat deze hem duidelijk boven het hoofd begint te groeien.

[2] Maar IK zeg tegen Johannes: "Gun hem nu wat tijd, dan zal Ik net als tot nu toe, wel in je hart en op je tong leggen watje verder met hem moet bespreken!" -Dat doet Johannes.

[3] CYRENIUS die het verweer van Zorel met grote aandacht heeft aangehoord, zei tegen Mij: "Heer, ik moet hier openlijk toegeven dat deze man een heel merkwaardig wezen is! Het lijkt wel of hij nu zelfs de wijze Johannes behoorlijk aan het nadenken heeft gezet. Kortom, ik bijvoorbeeld zou nu helemaal aan het eind van mijn Latijn zijn en als rechter hem van al zijn schuld moeten vrijpleiten.

[4] Het is mij echter welonbegrijpelijk waar deze man, die in zijn daden zo’n grote ellendeling was, zo'n overtuigende scherpzinnigheid heeft opgedaan.. Dat mensen, zoals bijvoorbeeld overste Stahar en ook Zinka: heel scherpzinnig  hun voordeel konden spreken voor zij nader met U kennis hadden gemaakt, is begrijpelijk, want dat zijn echt geleerde mensen en zij hebben in veel andere zaken grote ervaring; maar deze mens was altijd ~ een boef.van.het zuiverste water, -en dan toch deze scherpzinnigheid! Ah, zoiets heb ik in mijn hele leven nog niet meegemaakt! O Heer, zeg mij toch hoe deze mens daaraan gekomen kan zijn.”

[5] Ik zeg; “Zo onderontwikkeld is hij nooit geweest, want Grieken zijn toch altijd nog de beste advocaten van Rome! Zij kennen der meedogenloze scherpte van de Romeinse wetten en bestuderen deze daarom ongelofelijk precies, om wanneer zij voor een rechter voor het een of andere vergrijp ter verantwoording geroepen mochten worden, steeds met een gedegen weerwoord klaar te staan. En zij die van plan zijn de staat op grove wijze te bedriegen, hebben zich de staats - en mensenrechten al helemaal goed ingeprent en ook de geschriften van verschillende wijsgeren uitermate intensief bestudeerd; en tot die soort behoort ook deze Zorel.

[6] Vóór de extatische slaap zou hij echter ook niet met zo'n gerichte scherp­zinnigheid gesproken hebben, maar door deze slaap heeft zijn geest een zekere nawerking in zijn ziel achtergelaten en daarom geeft deze nu zo’n scherpe kritiek. Die scherpzinnigheid zou echter al gauw weer verloren gaan als hij hierna weer terug zou vallen in de oude levenssfeer. Deze behandeling maakt hem echter steeds scherper van oordeel, hetgeen Ik ook speciaal terwille van Mijn leerlingen toelaat opdat zij bij deze gelegenheid i.ets kunnen proeven van de grootst denkbare scherpzinnigheid van het menselijke, wereldse verstand, hetgeen zeer heilzaam voor hen is. Want hoewel zij zeer deemoedige mensen zijn en een hart bezitten dat al erg verstandig is, hebben zij toch zo nu en dan wat zelfgenoegzame gedachten, en ten opzichte daarvan is zo'n mens een voortreffelijke steen des aanstoots.

[7] Johannes heeft mij reeds in zijn hart gezegd dat zijn wijsheid hier te kort schiet en de andere leerlingen peinzen en peinzen nu wat dat mag betekenen, maar Ik laat hen nog een klein poosje nadenken, opdat zij zichzelf beter leren kennen. Als zij wat dieper in zichzelf hebben gegraven, zal Ik hen wel weer vooruit helpen. Maar hij zal hun nog wel zoveel moeite bezorgen dat zij zich allemaal geweldig achter de oren zullen beginnen te krabben! Daarna zullen zij weer een stap verder kunnen doen. - Nu zal Ik echter Johannes' tong weer losmaken, en dan zal hij opnieuw gaan spreken. Let daarom nu maar goed op.

 

72 Johannes geeft Zorel advies

 

[I] Na een korte pauze zegt JOHANNES tegen Zorel; “Ik kan niet direct ontkennen, dat je nu met je verstand dingen hebt gezegd die stellig niet helemaal ongegrond zijn; maar ze slaan vrijwel niet of helemaal niet op jóuw leven, want jouw ziel was zelf altijd al ver genoeg ontwikkeld om het onechte van het echte te kunnen onderscheiden. Als een ziel echter, met een scherpte zoals dat bij jou het geval is, daartoe in staat is dan ziet zij ook het verschil tussen het goede en het kwade, en als zij dat kan, zondigt zij tegen haar eigen kennis en haar geweten. Wie echter tegen zijn kennis en tegen zijn geweten zondigt, kan slechts door echt berouwen boete van het oude vuil van zijn zonden worden gereinigd en in Gods gunst komen.

[2] Jij wilt en zult een beter mens worden! Wil je dat, dan moetje ook erkennen dat je aan al die erge daden zelf schuldig was; maar als je dat was, dan ligt het nu ook aan jezelf om in te zien, dat het niet juist is de schuld op een ander te schuiven. Je moet de schuld daarentegen bij jezelf zoeken en erkennen dat deze geheel bij jezelf ligt en daarover echt berouw voelen, omdat je in alle opzichten heel goed beseft wat het ware en goede is, maar met je daden voor het tegengestelde hebt gekozen.

[3] Ja, als je helemaal geen enkel idee van enige zuivere waarheid, en dus van het goede, in jezelf gevonden zou hebben, je daarentegen slechts in een duister bijgeloof bevond, gestaafd door je gehele levenssfeer, dan zouden je daden ­ook al waren zij op zichzelf voor de rechterstoel van het zuivere verstand nog zo slecht -je niet als schuld aangerekend worden. Dan zou je dus net zo vrij van zonden zijn als jouw mens geworden tijger en rotsblok, en niemand zou het recht hebben tegen je te zeggen: 'Verbeter je, heb berouw over je misdaden en doe oprecht boete opdat je voor de ware God aangenaam wordt!

[4] Dan zou men je eerst zorgvuldig al het ware bij moeten brengen, je de ware weg wijzen en je gedurende enige tijd daarop leiden! Als iemand, die in deze waarheid volmaakt onderwezen zou zijn, toch weer in zijn oude fouten zou terugvallen en net zo slecht zou handelen als voorheen, zou hij wél zondigen, omdat hij dan tegen zijn vaste overtuiging in zou handelen en zijn geweten in grote onrust zou brengen. De beelden die jij gebruikte, deugen daarom alleen voor mensen die net als de dieren nog nooit enige waarheid hebben gekend. Maar jij bent geen leek in de echte waarheid, jij kent die daarentegen bijna net zo goed als ik die ken en je hebt deze als zodanig ook allang gekend. En je geweten heeft je ook altijd bij elke slechte daad van je aangeklaagd, maar jij schonk daar weinig aandacht aan en probeerde het door allerlei valse, verstan­delijke overwegingen te overstemmen. Je voelde ook altijd berouw als je iets slechts had gedaan tegen je overtuiging en je geweten in, maar tot boete en werkelijke verbetering kwam het bij jou tot op heden nog niet.

[5] God de Heer heeft je daarom nu in grote ellende terecht laten komen. Nu heb je niets; ook je voormalige compagnon in de slavenhandel heeft je in de steek gelaten en bevindt zich nu al in Europa, waar hij zijn aanzienlijke winsten verteert. Jij staat hier nu naakt en zoekt hulp.. Die zul je ook krijgen; maar je moet je deze eerst waardig maken door zelf vrijwillig het alleen ware en goede in je dagelijks leven toe te passen. Dan zul je ook waarachtig geholpen worden,zowel voor het tijdelijke als het eeuwige.

[6] Blijf je in je daden echter bij datgene waarvan wij beiden weten dat het fout en slecht is, dan blijf je je leven lang ellendig. Hoe het er daarna in het hiernamaals zal uitzien, waar na het afleggen van het lichaam een.rein leven volgt, dat kan je eigen zuivere verstand je goed duidelijk maken als je bedenkt, dat dit tijdelijke leven het zaad is en het leven in.het.hiernamaals de vrucht. .

[7] Zaai je een edel, goed zaad in de grond van je eigen levenstuin, dan zul je ook edele vruchten oogsten. Stop je echter distel­ en doornzaden in de grond van je levenstuin; dan zul je eens ook oogsten watje nu hebt gezaaid. Want je zult ook wel weten dat aan distels geen vijgen en aan dorens geen druiven groeien!

[8] Kijk, ik heb je nu niet geoordeeld, maar je alleen maar getoond wat je hierna moet doen, en mijn woord oordeelde niet hard over je en mijn manier van spreken was mild! Neem mijn woorden ter harte, dan sta ik als vriend met mijn leven ervoor in dat je daar beslist nooit in der eeuwigheid berouw over zult hebben!"

 

73 De zucht naar kennis en de zucht naar genot

 

[1] ZOREL zegt: "Ah, op die manier kan er met mij gepraat worden. Dat klonk echt menselijk, en ik zal mij alle moeite getroosten datgene te doen wat je mij als mens, maar niet als rechter, zult zeggen. Beste vriend! Ik ken mijzelf nu precies, mijn binnenste levenskern schijnt nu juist niet de slechtste te zijn, maar mijn buitenkant is over het algemeen slecht! Als het mogelijk zou zijn dit lichaam met zijn slechte ziele­ aanhangsels helemaal uit te trekken en de inwendige levenskern met een betere vleesmassa te omhullen, dan zou ik een prima mens zijn, maar met mijn huidige lichaamsgesteldheid is niets aan te vangen! Ik ben nu natuurlijk niet meer zo'n erge booswicht als ik was, maar mijn vlees is nooit te vertrouwen. Het blijft toch merkwaardig dat al mijn daden, ook al zagen ze er nog zo boosaardig uit, buiten mijn wil om gebeuren! Ik werd er steeds als toevallig met de haren bijgesleept; wat ik eigenlijk wilde was het tegendeel van wat gebeurde! Hoe komt dat?"

[2] JOHANNES zegt: "Ja kijk, de wil van de mens is tweevoudig: enerzijds heeft de wil een trek­ of voertouw van de kennis der waarheid, dat altijd nogal zwak is en een trektouw van de zinnelijke wereld met haar verlokkende eisen, dat door allerlei gewoontes erg sterk en krachtig is geworden. Als de wereld je een aantrekkelijk hapje voorhoudt met de mogelijkheid het zonder veel moeite te bemachtigen, dan begint het sterke touw meteen aan de wils impulsen van het hart te trekken; als er dan tegelijkertijd ook getrokken wordt door het minder sterke touw van de kennis der waarheid, dan heeft dat weinig of geen uitwerking, omdat van oudsher de sterke nog altijd wint van de zwakke.

[3] Een wil die iets tot stand wil brengen, moet vastbesloten en ernstig optreden en nergens bang voor zijn. Met stoïcijnse onverschilligheid moeten hem alle wereldse voordelen volkomen koud laten en zelfs ten koste van zijn lichamelijke lichaam moet hij de lichte weg van de waarheid blijven volgen. Dan is de anders zo zwakke waarheidsliefde sterk en krachtig geworden en heeft deze de puur wereldse wil van het gevoel en het genot volledig onderworpen. Die gaat uiteindelijk zelfs geheel over in het licht van de waarheidsliefde en dan is de mens in zichzelf tenslotte één geworden, hetgeen van het grootste belang is voor de innerlijke vervolmaking van het onsterfelijke wezen van de mens.

[4] Want als je in het denken en in je zelf niet één kunt worden, hoe kun je dan zeggen: 'Ik heb de waarheid in al haar diepte en volheid onderkend!', - terwijl je in jezelf nog volkomen verdeeld bent en dus voor jezelf niets dan een pure leugen bent? De leugen is echter vergeleken bij de waarheid niets, zoals de donkerste nacht niets is vergeleken bij de klaarlichte dag. Zo'n nacht kent geen licht en de mens die in zichzelf een leugen is, kan geen lichte waarheid onderkennen, en daarom is bij alle wereldse mensen die nog vol innerlijke tweespalt zijn, het trek­ en voertouw van de waarheidsliefde zo zwak dat het reeds bij het geringste tegenovergestelde trekje door het wereldse genot buiten spel wordt gezet en dus overwonnen wordt.

[5] Als de waarheidsliefde bij de mensen door de drang naar het wereldse genot voor altijd is overwonnen en onderdrukt, zodat daardoor ook een soort eenheid in de duisternis van de innerlijke mens is ingetreden, dan is de mens geestelijk gestorven en zodoende een in zich zelf verdoemde. Hij kan eeuwig geen licht meer krijgen behalve door het vuur van zijn grove materie wanneer die door de druk van de begeerten ontvlamd is. Maar de materie van de ziel is veel vasthoudender dan die van het lichaam en er is een heel krachtig vuur voor nodig om alle materie van de ziel te verteren en te vernietigen.

[6] Omdat een ziel zich echter zo'n buitengewoon pijnlijke loutering niet uit liefde tot de waarheid of tot het licht zal laten welgevallen, maar zich uit oude genot­ en duistere heerszucht daaraan als een Proteus zal trachten te onttrekken, daarom is een mens die in deze wereld in zichzelf één is geworden in zijn levensnacht, ook zo goed als voor eeuwig verloren.

[7] Alleen de mens die door zijn energieke, verlichte wil der waarheidsliefde de wereldse wil der genotzucht geheel heeft overwonnen en zo in het licht en in alle waarheid in zichzelf een eenheid vormt, is daardoor geheel licht en waarheid en dus ook het leven zelf. Daarvoor is echter, zoals ik je al eerder zei, een waarachtig stoïcijnse zelfverloochening nodig, - maar niet de op zichzelf hoogmoedige verloochening van jullie Diogenes, die zich meer en hoger acht dan een van goud blinkende koning Alexander, maar de deemoedige van een Henoch, een Abraham, Isaäk en Jacob. Als je dat kunt, dan zul je in het tijdelijke en voor eeuwig gered zijn; kun je dat echter niet, en niet uit je eigen kracht der waarheidsliefde, dan is het gedaan met je en dan kun je noch aan deze, noch aan gene zijde geholpen worden. Ik ben echter van mening dat je daartoe bij jezelf in staat bent; want aan inzicht en kennis ontbreekt het je niet. Wat zegt je innerlijk gevoel daar nu over?"

 

74 Het wezen van God en Zijn menswording

 

[1] ZOREL zegt: "Dat zegt: 'Zorel kan alles als hij het als de echte Zorel wil', en die wil het nu, dus zal het ook zeker gebeuren! Kon ik maar een paar weken bij jou blijven, dan zou het wezenlijk gemakkelijker en sneller gaan!"

[2] JOHANNES zegt: "Als het je maar volkomen ernst is een beter mens te willen worden, dan zul je wel in het gezelschap van mannen verblijven die even sterk zijn als wij in de onmiddellijke omgeving van het grote en levende Licht uit God!"

[3] ZOREL zegt: "Wat en wie is dan eigenlijk jullie God, die jullie Joden 'de God van Abraham, Isaäk en Jacob' noemen?"

[4] JOHANNES zegt: "Die vraag zul je, als je één bent geworden in je innerlijke licht, helder en duidelijk beantwoord vinden, net zoals wij die gevonden hebben. Als wij nu echter zouden proberen je dat nader uit te leggen, zou je ons van je levensdagen niet begrijpen. Vooraf mag je echter wel weten welk begrip een waar mens zich van God moet maken, luister dus !

[5] De waarachtige en enige God is in Zichzelf de eeuwige, zuiverste Geest, die de hoogste graad van zelfbewustzijn bezit en de hoogste en verlichtste wijsheid heeft en zo'n onwrikbare wil, dat daaraan niets onmogelijk is.

[6] God is het Woord en het Woord zelf is God. Dit eeuwige Woord is nu vlees geworden en kwam in de wereld tot de Zijnen, maar deze herkennen niet het Licht dat daardoor in de wereld is gekomen. Daarom zal dit Licht van de kinderen weggenomen en aan de heidenen gegeven worden. Want de heidenen zoeken nu de waarheid, de kinderen van het licht ontvluchten deze echter zoals erge misdadigers het gericht. Daarom zal het van de kinderen worden afgeno­men en aan de heidenen worden gegeven, hetgeen juist nu het geval is en gebeurt.

[7] Want de kinderen van de oerstam van het licht wonen in Jeruzalem, zij verwerpen de waarheid uit God en hechten zich steeds meer aan de nacht, de leugen en hun lichtzinnige werken. Maar de heidenen trekken door de wereld en zoeken de waarheid en als zij deze gevonden hebben, verheugen zij zich zeer en prijzen de gever van het licht uitermate en waarachtig in hun hart en door hun daden.

[8] Als je hier om je heen kijkt, zie je een grote groep mensen. Voor het grootste deel bestaat deze uit heidenen die het licht uit de hemelen hebben gezocht. Zij hebben het gevonden en verheugen zich daarover. Maar Jeruzalem, de stad des Heren, zond alleen maar gerechtsdienaars en achtervolgers om het licht te vernietigen! Zij die uitgezonden werden, waren echter verstandiger dan die hen gezonden hadden. Ze kwamen uit hun grote duisternis in het licht, verheugden zich zeer daarover en bleven daarin. Zij hebben het licht wel gevangengenomen, maar niet voor de kerkers van Jeruzalem maar voor zichzelf, voor hun harten ­en zij zijn nu onze broeders in het licht uit God, en verheugen zich daarover en over Hem van wie het grote licht uitgaat.

[9] Jij kwam als heiden hierheen, weliswaar niet om het licht voor je levensnacht te vinden, maar goud en zilver. Maar wie uit de kerkers in het zonlicht komt zal niet gemakkelijk kunnen voorkomen dat hij beschenen wordt. En zo vergaat het jou hier. Ook al zocht je het licht niet, toch wordt je nu beschenen omdat je in het zonlicht kwam, dat wil zeggen niet in het licht van de natuurlijke zon die nu net bij het ondergaan de horizon raakt, maar in het licht van de geestelijke zon, dat de oneindigheid verlicht met alle wijsheid, opdat alle wezens die tot denken in staat zijn vanuit dit licht kunnen denken en willen, zowel op deze aarde als ook op talloze andere werelden waarmee uit God de eindeloze ruimte vervuld is.

[10] Laat daarom dit licht door je heen schijnen, waarvan je nu een beetje begint te voelen dat het door je binnenste schijnt, dan zul je door het kleinste vonkje van dit licht al gelukkiger worden dan wanneer je alle schatten der aarde zou bezitten. Zoek nu zelf het ware rijk der waarheid en al het andere zal je voor niets daarbij gegeven worden en je zult nergens gebrek aan hebben!"

 

75 Cyrenius ontfermt zich over Zorel

 

[1] ZOREL zegt: "Vriend, je hebt gelijk: "Wat de mens in duisternis geniet, heeft geen waarde! Dat ik in een diepe geestelijke nacht leef, merk ik nu zelf; want jouw woorden hebben mij ondanks hun geheimzinnige klank een echte, grote verlichting gegeven en dat schenkt mij nu reeds veel vreugde. Maar, als jij bij Cyrenius ook wat in te brengen hebt, vraag hem dan of hij mij tenminste een wat betere mantel wil geven; want in jullie gezelschap kan ik mij in deze vodden niet meer vertonen. Cyrenius zal toch wel de een of andere oude, afgedragen bediendenmantel hebben!"

[2] CYRENIUS roept een van zijn dienaars en zegt: "Loop eens naar onze bagage en haal een goed hemd, een toga en een Griekse mantel!"

[3] De dienaar gaat en brengt het gevraagde.

[4] CYRENIUS roept vervolgens Zorel en zegt: "Hier, neem het gewaad, ga ergens achter het huis en kleed je om!"

[5] Zorel aanvaardt dankbaar het gewaad, gaat daarmee achter het huis van Marcus, kleedt zich om en ziet er dan heel voornaam uit.

[6] Binnen enige ogenblikken is ZOREL weer bij ons en zegt tegen Cyrenius: ’Geëerde heer! Niet meer onze waardeloze goden, maar de ene, ware en eeuwig levende God lone het u! U heeft nu een naakt, arm mens bekleed en dat is een edel werk, dat ik helemaal niet waard ben! Maar als er een waarachtig, almachtig en wijs God is wiens kinderen, of op z'n minst wiens werken wij allen zijn, Die ons ook met weldaden overlaadt die wij niet waard zijn, en waarvoor wij Hem ook alleen maar kunnen danken en verder niets, zo sta ik nu ook voor u, geëerde heer en gebieder: "uit het diepst van mijn hart kan ik u slechts danken en verder niets doen! Als u mij echter als één van uw minste dienaars wilt aannemen, dan schenk ik u daarvoor mijn akker!"

[7] CYRENIUS zegt: "Jouw akker is niet van jou, maar van degene, voor wiens geld je deze gekocht hebt. Daarom zullen wij hem verkopen, de bezitter of zijn kinderen het geld overhandigen en pas dan kun je mijn dienaar zijn!"

[8] ZOREL zegt: "Geëerde heer en gebieder! Uw wil is wet! Alles van u is genade voor mij, maar laat mij alstublieft niet alleen en neem mij in uw dienst! Zoals ik mijn oude lompen voor altijd heb uitgetrokken, zo zal ik ook mijn slechte, oude mens afdanken en een heel ander mens worden! Dat kunt u van mij aannemen! Zo slecht als ik was, zo goed wil ik weer worden, om tijdens de mij eventueel nog resterende tijd van mijn leven dat, wat ik allemaal aan kwaad heb aangericht, enigszins goed te maken.

[9] Als ik ooit een mens had kunnen ontmoeten die mij over recht en onrecht zo goed voorgelicht zou hebben als die Johannes daar, dan zou ik nooit zo diep in alle zonde gezonken zijn; maar nu moest ik altijd met mijn eigen verstand te rade gaan! Hoe ver ik het echter met mijn grote intelligentie gebracht heb, weet u, en ik hoef voor u mijn grote schande niet meer te herhalen. Wees mij daarom van nu af aan genadig en barmhartig, want in het vervolg zult u geen gelegenheid meer krijgen ontevreden over mij te zijn. Ik bezit verscheidene vaardigheden en ik ben zeer ervaren in schrijven en rekenen, en de geschiedenis der volkeren tot op heden is mij niet onbekend. Alles van Herodotus * (*een Griekse geschiedschrijver) is mij vertrouwd; ook de kroniek van de Joden, Perzen en de oude Babyloniërs is mij niet onbekend. Daarom zult u mij wel ergens kunnen gebruiken""

[10] CYRENIUS zegt: "Daarover zullen we later wel spreken. Ga nu echter weer naar je vriend Johannes terug en laatje door hem de ware weg tonen! Als je die hebt, - dan zal al het andere niet lang op zich laten wachten!"

 

76 Het geheim van het innerlijke geestesleven

 

[I] Na deze woorden van Cyrenius boog Zorel zich zo diep mogelijk voor ons en ging daarna meteen weer naar Johannes, die hem opnieuw vriendelijk ontving en hem vroeg, hoe het nu met hem gegaan was.

[2] ZOREL zegt: "Het is met mij buitengewoon goed gegaan, wat je aan mijn kleding wel kunt zien, want als je eenmaal in het bezit bent van een behoorlijk hemd en toga en een Griekse mantel van blauwe merinos om je schouders draagt, dan gaat het je aards gezien toch zeker uitstekend! Wat evenwel het  geestelijke welzijn en welbevinden betreft, zeg ik je dat dat nog heel onbehaaglijk aanvoelt! Als God zou willen dat ik er geestelijk net zo in het nieuw gekleed bij zou lopen als nu lichamelijk, dan zou het mij zeker beter gaan, maar dat zal zijn tijd nog wel nodig hebben!

[3] Vriend, één vraag zul je mij echter wel toestaan en die luidt: "Jullie zijn mensen zoals ik, jullie zijn van vlees en bloed en hebben dezelfde zintuigen als wij allemaal. Jij hebt mij echter bewijzen gegeven van een geestkracht, die alles wat ik tot op heden heb meegemaakt, hemelhoog en ver overtreft! Nu is mijn vraag, hoe je daaraan kwam. Wie heeft jou en je vrienden dat geleerd? Hoe kwamen jullie daartoe?"

[4] JOHANNES zegt: "Je zou er weinig aan hebben als ik je dat uitlegde; als je echter doet wat ik je nu zal zeggen, zul je de weg daartoe in jezelf vinden en je ontwikkelde geest zal je, gesterkt door Gods geest, in alle waarheid en wijsheid leiden. Als je een bepaalde kunst wilt leren, moet je naar een kunstenaar gaan en je door hem in laten wijden in die kunst; dan volgt het vlijtige oefenen teneinde je de handgrepen zodanig eigen te maken dat zij volkomen overeen­stemmen met die van de meester, en dan ben je net zo'n kunstenaar als je meester.

[5] Als je wilt leren denken, moet je naar een filosoof gaan. Hij zal je opmerk­zaam maken op oorzaken en gevolgen, en daardoor zul je beginnen te denken en conclusies te trekken en je zult zeggen: "Omdat water vloeibaar is, kan het gemakkelijk bewogen worden. Door zijn zwaarte moet het naar beneden in het dal stromen, omdat volgens de algemene ervaring tot op heden alles wat gewicht heeft, tengevolge van een aantrekkende kracht uit het binnenste der aarde, zich ook steeds op het binnenste der aarde heeft gericht en dat zonder ophouden zal blijven doen volgens de onveranderlijke wil van de Schepper, die alles in de gehele natuur beheerst.

[6] Als het water in de zee de diepst mogelijke bedding heeft bereikt, treedt er voor wat betreft het verder stromen wel een rust in, -maar op zichzelf blijft het toch altijd een vloeibaar lichaam; en als er een stormwind over het wijde oppervlak waait, brengt dat de overigens rustige oppervlakte van het water in een golvende beweging, en dit golven van het water is op zichzelf weer niets anders dan een streven naar rust van het vloeibare waterlichaam. Maar omdat niets anders zo'n drang naar rust heeft als het water, kan het ook het gemakke­lijkst en snelst uit het evenwicht van zijn rust gebracht worden.

[7] Daaruit volgt tenslotte de gevolgtrekking: "hoe vloeibaarder een lichaam is, des te meer rust het zoekt; en hoe meer zijn lichamelijke wezen naar rust streeft, des te gemakkelijker kan zijn rust verstoord worden. Maar hoe gemakkelijker de rust van een elementair lichaam verstoord kan worden, des te vloeibaarder moet het zijn. Uit dit voorbeeld zie je hoe men in een filosofenschool begint met te leren denken en hoe men gevolgtrekkingen gaat maken van oorzaak naar gevolg en ook omgekeerd.

[8] Al dergelijk denken beweegt zich echter in een kring waar het niet uitkomt en ook niet uit kan komen. Zulke gedachten baten de mens dan ook weinig of niets met betrekking tot zijn innerlijke, geestelijke zijn, willen en denken. Maar zoals je je de één of andere kunst alleen bij een kunstenaar, en een ordelijk, rationeel denken alleen bij een filosoof eigen kunt maken, zo zul je het innerlijke, geestelijke denken alleen bij een geest, en wel bij de alles doordrin­gende geest van God in jezelf kunnen leren. Dat betekent: alleen een geest kan een geest leren; want een geest ziet en herkent de andere geest, zoals het ene oog het andere ziet en beseft dat het een oog is en hoe het geaard is.

[9] De geest is het innerlijke gezichtsvermogen van de ziel, dat met haar licht alles doordringt omdat het een innerlijk en daarom zuiver licht is. Daaruit zie je nu hoe het toegaat met het leren van de verschillende dingen, en hoe men voor alles wat men wil leren steeds de geëigende leraar moet hebben omdat men anders een eeuwige knoeier blijft. Maar het komt er dan ook erg op aan om, ook al heeft men de allerbeste leraar gevonden, alles precies en vlijtig te doen wat de meester bevolen of aangeraden heeft om te doen en te oefenen.

[10] Als de geest in je ontwaakt, zul je zijn stem waarnemen als heldere gedachten in je hart. Daar moet je goed naar luisteren en je in je gehele levenssfeer naar richten, dan zul je daardoor je eigen geest een steeds groter werkgebied verschaffen; zo zal de geest in je groeien tot de grootte van een man en je gehele ziel doordringen en daardoor je gehele materiële wezen.

[11] Ben je in jezelf op dit punt aangeland, dan ben je ook net als een van ons in staat niet alleen dat te zien en te herkennen wat alle natuurlijke mensen met hun zintuigen kunnen zien en waarnemen, maar ook die dingen, die voor de gewone mens onnaspeurlijk zijn, zoals je dat bij mij ontdekt hebt. Ik kon, zonder je vroeger gezien of gekend te hebben, alles wat je ooit ergens op deze aarde hebt uitgehaald en wat je nóg zo verborgen hield, haarfijn vertellen.

[12] Nu heb ik je slechts een klein voorproefje gegeven van de feiten, opdat je zien en beseffen kunt hoe het gesteld is met de geestelijke dingen. Maar aan dat alles heb je nog weinig of niets; je moet nu vernemen wat je moet doen om je geest te ontwikkelen. Ik ben echter nog lang niet gerechtigd om dat voor je uit te stippelen, maar dat is wel een ander die ook bij ons is en wiens gehele wezen volkomen doordrongen is van Gods geest. Hij zal je eerst de weg der waarheid wijzen en omdat Hij Zelf geest der geesten is zal Hij door je vlees tegen je geest roepen: ' Ontwaak in de liefde tot God en daaruit tot je broeders, in de naam van Hem die eeuwig was, is, en ook eeuwig zijn zal!' - En zeg mij nu, watje vindt van alles wat ik je nu verteld heb!"

 

77 Zorels besluit om zich te verbeteren

 

[I] ZOREL zegt: "Ik vind de les die je mij nu hebt gegeven heel wijs, waarachtig en goed. Het moet allemaal wel zo zijn, anders zou je mij niet mijn meest verborgen daden als uit een boek hebben kunnen voorlezen. Het is dus zeker dat men als mens een nauwelijks voor te stellen volmaaktheid kan verwachten, en deze overtuiging geeft mij thans de meeste voldoening. Ik verlang ook helemaal met naar een volmaaktheid zoals ik die nu bij jou heb waargenomen, om bij andere soortgelijke gelegenheden arme zondaars hun begane zonden voor te schotelen, maar ik zou die toestand willen bereiken terwille van de menselijke volmaaktheid zelf, om daardoor mijzelf een ware troost voor het leven te bezorgen en mij zo in stilte over mijzelf te verheugen! Ik wil nooit leraar of de een of andere rechter zijn, ook al is die nog zo zachtzinnig; als volmaakt mens wil ik slechts dienstbaar zijn, opdat in het vervolg geen mens door mijn domheid enig nadeel zal ondervinden.

[2] Dit is de enige beweegreden waarom ik wens jouw volmaaktheid te bereiken. Laten de eisen die daardoor aan mijn leven gesteld worden, zijn wat zij willen, ik zal ze zeker nakomen, want als ik wat wil is geen offer mij te zwaar! Het wordt gebracht, zelfs ten koste van mijn lichamelijke leven! Want welke waarde kan een leven hebben als het uit enkelonvolmaaktheden is opgebouwd?! Met de onvolmaaktheid kan men niets volmaakts bereiken, -waarlijk, naar iets onvolmaakts verlang ik beslist niet meer!

[3] Je zei echter dat een ander mens, vol van de geest van God, mij over datgene wat ik doen moet zal leren; jij kent hem, -wijs hem aan, opdat ik naar hem toe kan gaan en de middelen kan vragen voor het opwekken van mijn geest!"

[4] JOHANNES zegt: "Het is degene, die je eerder naar mij verwees! Ga naar Hem, Hij zal je leren!

[5] ZOREL zegt: "Sinds mijn ontwaken had ik reeds bij mijzelf het vermoeden dat deze timmermanszoon uit Nazareth, waarover men mij eerder vertelde, wat meer moet zijn dan alleen maar een mens. Uiteindelijk blijkt dus waar te zijn wat ik tot nu toe slechts vaag vermoedde! Het is trouwens uiterst merkwaardig, dat juist deze mens mij zo erg bekend voorkomt! Hoe werd hij toch zo volmaakt? Kun jij mij daar iets over vertellen?"

[6] JOHANNES zegt: "Daarover kan ik je niets anders zeggen dan dat zo'n vraag je wel te vergeven is; maar eigenlijk zou dat net zoiets zijn, alsof je zou vragen hoe en op welke wijze Gods wijsheid en macht zo oneindig volmaakt zijn geworden. God Zelf heeft Hem uitgekozen als Zijn lichamelijke woon­plaats! Dat is de grote genade die door deze Gekozene tot alle volkeren is gekomen. Het menselijke dat je aan Hem ziet, is in zekere zin de Zoon van God, maar in Hem woont de Geest van God in Zijn volheid!

[7] In dat geval kan men toch niet vragen hoe hij aan zo'n oneindige volmaakt­heid kwam! Dat wat Hij nu is en eeuwig zal zijn, was Hij reeds in het moederlichaam. Hij maakte wel al het puur menselijke mee, behalve de zonde die de mensen altijd in meer of mindere mate begaan, maar tot Zijn geestelijke volmaaktheid droeg dat niets bij omdat Hij reeds van eeuwigheid volmaakt was. Hij deed en doet alles echter enkel en alleen opdat alle mensen een volmaakt voorbeeld aan Hem zullen hebben om Hem, die de oergrond en oermeester van al het zijn en leven is, daarin na te volgen.

[8] Nu weet jij ook, met Wie je te doen hebt. Ga daarom naar Hem toe, opdat Hij je de ware weg zal tonen naar je geest, die zich in je bevindt als de zuivere liefde tot God, en door je geest of door je liefde de weg tot Hem, die temidden van ons verblijft als het ware Heil van alle mensen die ooit op deze aarde hebben geleefd, nu leven en in de toekomst zullen leven.

[9] Als je echter naar Hem toegaat, ga dan in de liefde van je hart naar Hem toe en niet puur verstandelijk! Want alleen door de liefde kun en zul je Hem winnen en Hem in Zijn goddelijkheid ook begrijpen; maar met het verstand zul je eeuwig niets bereiken! Want slechts de reine liefde is in staat om steeds toe te nemen, terwijl het verstand grenzen heeft die het nooit zal kunnen overschrij­den. Maar de liefde van de mens tot God is, zoals gezegd, in staat om eeuwig toe te nemen, en hoe krachtiger de liefde tot Hem in je zal worden, des te lichter wordt het ook in je gehele wezen! Want de reine liefde tot God is een levend vuur en een stralend licht. Wie in dit licht wandelt, zal de dood in eeuwigheid met zien, zoals HIJ Zelf gezegd heeft. -En nu weet je al behoorlijk veel. wek jezelf op in je hart en ga naar Hem toe!"

[10] Hierna weet ZOREL echter van eerbied nauwelijks wat hij moet denken en doen. Want deze laatste mededeling laat hem geen twijfel over de volkomen aanwezigheid van God in Mij en daarom wordt hij door de steeds groeiende eerbied steeds moedelozer en banger. Na enige tijd diep nagedacht te hebben zegt hij: "Vriend! Hoe meer ik jouw woorden overdenk en bedenk, des te moeilijker wordt het mij naar Hem toe te gaan om Hem, terwijl ik Zijn genade het minst waardig ben, te vragen of Hij Zelf mij de lichte weg wil wijzen naar het leven! Het is op de man af gezegd, voor mij nu bijna onmogelijk naar Hem toe te gaan, want er stroomt mij uit Hem een bepaalde heiligheid tegemoet die steeds maar tegen mij zegt: "'Ga terug, onwaardige! Doe eerst jarenlang boete en.kom dan pas om te zien of je de zoom van Mijn kleed kunt aanraken! ' Zeg mij waar die bultengewone vrees vandaan komt die mijn gehele wezen door­dringt!"

[11] JOHANNES zegt: "Zo is het goed; de ware liefde tot God de Heer moet steeds voorafgegaan worden door de deemoed van het hart! Als dat niet het geval is, komt de liefde nooit of te nimmer waarachtig en levend te voorschijn. behoud nog even die.echte rouwmoedigheid voor Hem in je hart! Maar als Hij je roept, aarzel dan met langer om zo snel mogelijk naar Hem toe te gaan!"

[12] Na deze woorden wordt Zorel innerlijk wat rustiger, maar denkt er toch diep over na hoe goed en zalig het nu zou zijn om zonder zonde voor de Heiligste te komen.

 

78 De weg naar het eeuwige leven

 

[1] Maar tot grote verrassing en verbazing van Zorel zeg IK tegen hem: "Wie zijn gebreken berouwvol erkent en boete doet in de ware, levende deemoed van zijn hart: is Mij liever dan negenennegentig rechtvaardigen die de boetedoening nog nooit nodig hebben gehad. Kom daarom nu bij Mij, boetvaardige vriend, want in jou heerst nu het juiste deemoedige gevoel, dat Mij liever is dan dat van hen die vanaf het oerbegin rechtvaardig zijn en in hun harten roepen: 'Hosianna, God in de hoge, dat wij Uw heilige naam nooit ontheiligd hebben door een willens en wetens begane zonde!' Dat mogen zij roepen en daar hebben zij ook het recht toe, maar dat maakt ook dat zij met veroordelende ogen naar een zondaar kijken en zijn nabijheid mijden als de pest.

[2] Zij lijken op geneesheren die zelf blaken van gezondheid, maar daarom bang zijn daarheen te gaan waar een zieke om hun hulp roept, uit vrees eventueel zelf ziek te worden. Is dan die geneesheer niet beter en achtbaarder, die geen ziekte schuwt en zich haast naar iedere zieke die hem heeft geroepen?! Ook al wordt hij soms besmet, dan ergert hij zich niet daarover, maar helpt de zieke en ook zichzelf. En zo is het goed!

[3] Kom daarom nu bij Mij, dan zal Ik je tonen wat Mijn leerling je niet kon tonen, namelijk de enige ware weg van het leven en de liefde en de ware wijsheid uit de liefde!"

[4] Door deze woorden van Mij kreeg Zorel moed en kwam schoorvoetend naar Mij toe.

[5] Toen hij bij Mij was, zei IK: "Vriend, de weg die tot het leven van de geest voert is doornig en smal! Dat betekent zo ongeveer: "Al het bittere, erge en onaangename wat je in dit leven van de kant van de mensen ondervindt, moet je met alle geduld en zachtmoedigheid bestrijden, en wie je kwaad doet, zul je niet hetzelfde terug doen maar het tegendeel, dan zul je gloeiende kolen op zijn hoofd stapelen! Wie je slaat, moet je niet met gelijke munt terugbetalen, incasseer liever nóg een klap van hem, om vrede en eenheid tussen jullie te bewaren; want slechts vrede is bevorderlijk voor de groei van hart en ziel in de geest.

[6] Wijs niemand af die je om een dienst vraagt of om een gave, vooropgesteld dat de van jou verlangde dienst niet tegen de geboden van God en de staatswet­ten ingaat, hetgeen je heel goed zult kunnen bepalen.

[7] Vraagt iemand je om een rok, geef hem dan ook nog de mantel erbij, opdat hij zal beseffen dat je een leerling uit Gods school bent! Als hij dat beseft, zal hij de mantel niet van je aannemen; neemt hij hem echter, dan is zijn besef nog uiterst zwak en treur dan niet om de mantel, maar omdat een broeder de nabijheid van het rijk van God nog niet heeft onderkend.

[8] Wie je vraagt om één uur met hem mee te gaan, ga daar twee uur mee, opdat jouw bereidwilligheid hem zal tonen uit welke school diegene moet zijn, die tot zo'n hoge graad van zelfverloochening in staat is! Op die manier zullen zelfs de doven en blinden de juiste aanwijzingen krijgen dat het rijk van God nabij is gekomen.

[9] Aan jullie werken en daden zal men herkennen dat jullie allen Mijn leerlingen zijn! Want het is gemakkelijker juist te prediken, dan juist te doen. Wat voor nut heeft het woord als zodanig, als het niet levend wordt door de daad? Wat heb je aan de mooiste gedachten en ideeën, als de kracht je ontbreekt deze ooit in praktijk te brengen?! Ook heb je niets aan mooie en ware woorden als je ze zelf niet eens vóór alles uit wilt voeren. Alleen het werk heeft waarde; gedachten, ideeën en woorden zijn waardeloos als zij niet hoe dan ook ten uitvoer worden gebracht. Daarom moet ieder die goed preekt, zelf ook goed handelen, -anders is zijn prediking niet meer waard dan een lege dop!"

 

79 Over armoede en naastenliefde

 

[I] (DE HEER:) "Er bestaan in de wereld een groot aantal gevaren voor de ziel. Aan de ene kant is daar de armoede; haar begrippen van mijn en dijn worden des te zwakker naarmate de mens er meer onder gebukt gaat. Laat daarom onder de mensen de armoede nooit te groot worden als je een veilige weg wilt gaan!

[2] Maar Iaat degene die reeds arm is, zijn meer welgestelde broeders vragen om hetgeen hij nodig heeft; stuit hij op harde harten, Iaat hij zich dan tot Mij wenden en dan zal hij geholpen worden! Armoede en nood zijn geen veront­schuldiging voor diefstal en roof en nog minder voor het doden van een beroofde! Wie arm is, weet nu tot wie hij zich moet wenden.

[3] Armoede is weliswaar een grote plaag voor de mensen, maar zij draagt in zich de edele kiem van de deemoed en van de ware bescheidenheid en zal daarom ook steeds onder de mensen voorkomen. Maar toch moeten de rijken haar niet te groot laten worden, omdat zij anders veel gevaar lopen, hier en eens ook in het hiernamaals.

[4] Als er armen onder jullie zijn, zeg Ik jullie allen: Je behoeft hun niet zoveel te geven dat ook zij rijk worden, maar je mag hen geen nood laten lijden! Die je ziet en kent moet je naar recht en billijkheid helpen! Er zullen er echter nog heel veel zijn op deze grote aarde, die werkelijk ontzettend arm zijn en zeer grote nood lijden. Jullie kennen hen echter niet en horen ook hun jammerge­schrei niet; daarom beveel ik hen ook niet in jullie hoede aan, maar alleen hen, die jullie kennen en die waar dan ook tot jullie komen.

[5] Wie van jullie met zijn gehele hart een vriend zal zijn van de armen, voor hem zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn in het tijdelijke en het eeuwige, en hij zal de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze behoeven te Ieren, maar Ik zal hem die in alle volheid in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal liefhebben als zichzelf en een arme zuster niet zal wegjagen, van welke stam of welke leeftijd zij ook mag zijn, tot hem zal Ik altijd Zelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. Ik zal het zijn geest, die de liefde is, zeggen en die zal daarmee de gehele ziel en haar mond vervullen. Wat hij dan spreken of schrijven zal, zal door Mij voor alle tijden der tijden gesproken en geschreven zijn.

[6] De ziel van de hardvochtige zal echter door slechte geesten gegrepen worden en deze zullen haar te gronde richten en gelijk maken aan de ziel van een dier, en zo zal deze dan ook in het hiernamaals zichtbaar worden.

[7] Geef graag en geef rijkelijk, want zoals je geeft zo zul je ook weer ontvangen! Wie een hardvochtig hart heeft, kan door Mijn genadelicht niet doordrongen worden en in hem zal de duisternis wonen en de dood met al zijn verschrikking!

[8] Maar een zacht en week hart zal door Mijn genadelicht, dat in wezen heel zacht is, vrij snel en gemakkelijk doorbroken worden, en Ik Zelf zal dan in zo'n hart binnengaan met alle volheid van Mijn liefde en wijsheid.

[9] Geloof dit! Want de woorden die Ik nu tegen jullie spreek, zijn leven, licht en waarheid en volbrachte daad, waarvan ieder die deze zal opvolgen, de werkelijkheid zal ervaren."

 

80 De lichamelijke lust

 

[1] (DE HEER:) "Zo, de armoede hebben wij nu besproken en tevens hebben wij de gevaren gezien die uit haar sterke toeneming te voorschijn kunnen komen. Wij hebben echter ook gezien hoe dat verholpen kan worden en om welke reden, en welke voordelen er voor de mens voort kunnen vloeien uit het opvolgen van deze les van Mij, die voor jullie allen bestemd was. Daarmee zijn wij met deze plaag en ergernis gereed en vervolgens komen wij nu op een ander terrein, dat weliswaar heel weinig lijkt op het zojuist behandelde, maar daarmee toch heel nauw verbonden is. Dit terrein heet: vleselijke lust.

[2] Meer of minder ligt daar eigenlijk het voornaamste kwaad bij alle mensen. Uit deze lust komen bijna alle lichamelijke ziekten voort en de zielsziekten kunnen zeker zonder enige twijfel daaraan toegeschreven worden.

[3] De mens bevrijdt zich van iedere andere zonde gemakkelijker dan van deze, want de andere hebben alleen uitwendige beweegredenen, maar deze zonde vindt haar beweegreden in zichzelf en in het zondige vlees. Daarom moeten jullie je ogen afwenden van de verlokkende gevaren van het vlees, totdat jullie meester zijn geworden over je lichaam!

[4] Behoed de kinderen ervoor dat zij die drempel niet overschrijden en behoud hun kuisheid, dan zullen zij als zij volwassen zijn hun lichaam gemakkelijk kunnen beheersen en niet zo licht ten val komen; maar eenmaal onachtzaam, ­en de kwade geest van het vlees heeft bezit genomen van het lichaam! Geen duivel is moeilijker uit de mens te verdrijven dan de vleesduivel; deze kan slechts door veel vasten en bidden uit de mens verdreven worden.

[5] Zorg er dus voor om de kinderen niet te bederven of hen door overmatige opschik en door uitdagende kleding lichamelijk te prikkelen! Wee degene, die zo tegen de natuur van de kleinen zondigt! Waarlijk, voor hem zou het beter zijn als hij nooit geboren was!

[6] Ik zal Zelf degenen die zich bezondigen aan de heilige natuur van de jeugd met al de kracht van Mijn toorn tuchtigen! Want als het vlees eenmaal is geschonden, heeft de ziel geen vaste ondergrond meer en verloopt haar vervol­making moeilijk.

[7] Wat een werk is het voor een zwakke ziel het voze vlees weer te genezen, tot een geheel te maken en alle littekens te laten verdwijnen! Welk een angst staat zij vaak uit wanneer zij merkt hoe voos en zwak haar lichaam, haar aardse huis, is! Wat is de oorzaak daarvan? De slechte begeleiding van de kinderen en de vele narigheid die zij door allerhande dingen te verduren krijgen!

[8] Met name in de steden is het zedelijk bederf groter dan op het platteland; maak daarom, als jullie eenmaal leerlingen van Mij zijn, de mensen daarop attent en wijs hen op de zeer vele kwade gevolgen van een op jeugdige leeftijd toegeven aan het vlees. Velen zullen daar dan rekening mee houden en daaruit zullen gezonde zielen te voorschijn komen, waarin de geest gemakkelijker op te wekken zal zijn dan nu bij zeer velen het geval is!

[9] Kijk eens naar alle blinden, doven, kreupelen, melaatsen, jichtlijders; kijk verder eens naar alle soorten gebrekkige en met allerlei lichamelijke kwalen behepte kinderen en volwassenen! Allemaal gevolgen van een voortijdige schending van het vlees!

[10] De man moet vóór zijn vierentwintigste jaar geen meisje aanraken -jullie weten wel, op welke manier Ik dat vooral bedoel -, en het meisje moet zeker achttien jaar zijn of minstens voluit zeventien; vóór die tijd kan zij niet rijp zijn en mag zij geen man bekennen, want een enkele maal komt het voor dat een meisje al vóór die leeftijd schijnbaar rijp is. Komt zij echter te vroeg in aanraking met een wellustige man, dan is haar lichaam reeds geschonden en zij wordt een zwakke en door hartstochten beheerste ziel.

[11] Het is moeilijk het geschonden vlees van een man te genezen, -maar bij een jonge vrouw waarvan het vlees voortijdig is gebroken, is dat nog veel moeilijker! Want ten eerste zal zij niet zo gemakkelijk volkomen gezonde kinderen ter wereld brengen, ten tweede wordt zij van week tot week wellustiger en tenslotte wordt zij zelfs een hoer, wat een vreselijke schandvlek is voor het mensengeslacht, niet zo zeer voor haar, maar veeleer voor diegene door wiens onverschilligheid zij zo gemaakt werd.

[12] Wee degene echter, die misbruik maakt van de armoede van een jong meisje en haar lichaam schendt! Waarlijk, voor die zou het ook beter geweest zijn als hij nooit geboren zou zijn! Maar wie met een reeds bedorven hoer gemeenschap heeft, in plaats van haar met de juiste middelen van de verderfe­lijke weg af te brengen en haar op de goede weg te helpen, die zal eens voor Mij een meervoudig, streng gericht moeten ondergaan; want wie een gezonde slaat, heeft niet zo'n grote zonde begaan als iemand, die een kreupele heeft mishandeld.

[13] Wie gemeenschap heeft gehad met een volkomen rijpe en gezonde jonge vrouw, heeft weliswaar ook gezondigd, maar omdat het daardoor aangerichte kwaad geen speciale, schadelijke gevolgen heeft, vooral als beiden helemaal gezond zijn, heeft dat slechts een geringer gericht tengevolge. Wie echter uit pure, reeds bestaande wellust een jonge vrouw, ook al is deze nog zo rijp, datgene aandoet wat hij bij een hoer zou doen, zonder een levende vrucht in de schoot van de jonge vrouw te verwekken, zal een dubbel gericht te wachten staan; als hij datzelfde echter bij een hoer doet, zal hem een tienvoudig gericht wachten!

[14] Want een hoer is een jonge vrouw waarvan het vlees en de ziel volkomen ontwricht en zwak is. Wie haar met een eerlijk en Mij getrouw hart uit haar grote nood helpt, zal eens in Mijn rijk hoog aangeschreven staan. Wie tegen smadelijke betaling gemeenschap met een hoer heeft en haar nog slechter maakt dan zij al was, zal eens beloond worden met het loon dat iedere kwaadwillige doodslager krijgt in de poel die voor alle duivels en hun helpers klaar staat.

[15] Wee het land en wee de stad waar ontucht bedreven wordt en wee de aarde wanneer dit grote kwaad op haar bodem de overhand krijgt! Over zulke landen en steden zal Ik tirannen aanstellen, die zullen de mensen niet op te brengen lasten moeten opleggen opdat al het vlees zal hongeren en op zal houden met de misdadigste handeling die een mens ooit aan zijn arme medemens kan begaan!

[16] Maar een hoer zal alle eer en achting, zelfs bij degenen die haar voor smaadgeld gebruikt hebben, verliezen en haar vlees zal vervolgens ook nog te lijden hebben onder allerlei ongeneeslijke of op z'n minst moeilijk te genezen besmettelijke ziekten. Zodra er echter een is die zich behoorlijk verbetert, zal zij door Mij weer in genade worden aangezien!

[17] Als een wellustig iemand echter naar andere bevredigingsmiddelen grijpt dan de door Mij daarvoor bestemde schoot van de vrouw, zal hij moeilijk ooit Mijn aanschijn zien! Mozes heeft weliswaar de steniging daarvoor gelast, die Ik daarom niet geheel ophef omdat het een harde straf is voor dergelijke reeds geheel duivelse misdaden en misdadigers, maar Ik geef jullie slechts de vader­lijke raad geef zulke zondaars uit de gemeenten te verwijderen, hen eerst in een verbanningsoord grote nood te laten lijden en pas wanneer zij bijna naakt bij de grenzen van het vaderland aankomen, weer aan te nemen, in een instituut voor geestelijke verzorging onder te brengen en hen daar niet eerder uit te laten tot zulke mensen zich geheel en al verbeterd hebben. Als zij na grondige controle ­gedurende langere tijd duidelijk bewezen hebben dat zij genezen zijn, kunnen zij weer in de gemeenschap terugkeren. Wanneer zich echter ook nog maar het geringste spoortje vertoont van zinnelijke aanvechtingen kunnen zij beter hun leven lang opgesloten blijven, wat veel beter en heilzamer is dan dat de onbedorven mensen van een gemeenschap door hen verpest worden.

[18] Jij, Zorel, was in dat opzicht ook niet helemaal zuiver, want reeds als knaap was je behept met allerlei onzuiverheid en een ergerlijk voorbeeld voor je medejongeren. Maar dat kan je toch niet als zonde aangerekend worden omdat je opvoeding niet zodanig was, dat je daaruit tot enige zuivere waarheid had kunnen komen waaraan je had kunnen zien wat volgens Gods orde geheel juist is. Het betere ben je pas in gaan zien toen je bij een advocaat de rechten van de Romeinse burgers hebt leren kennen. Vanaf die tijd was je weliswaar geen diermens meer, maar toch wel een wetsverdraaier eerste klas en je bedroog je naasten waar het maar mogelijk was. Maar dat is allemaal voorbij en je staat nu naar je huidige inzicht als een beter mens voor Mij!

[19] Maar ondanks dat alles merk Ik toch, dat er in jou nog veellichamelijke wellust aanwezig is. Ik maak je daar speciaal opmerkzaam op en raad je aan je op dit punt zeer in acht te nemen; want zodra je een wat beter leven zult leiden, zal je vlees, dat nog veel gaten vertoont en nog lang niet van zijn voosheid is genezen, zich beginnen te roeren en dan zal het je veel moeite kunnen kosten om het tot rust te brengen en uiteindelijk de daarin aanwezige oude voosheid volledig te genezen. Hoed je daarom voor alle onmatigheid; want in de on­ en overmatigheid rust het zaad van de vleselijke wellust! Wees dus in alles matig en laat je nooit, zowel met het eten als met het drinken, tot onmatigheid verleiden, omdat je je vlees anders moeilijk zult kunnen beheersen!

[20] En zo hebben wij nu dan ook het terrein van het vlees enigszins doorgeno­men, voor zover het thans voor jou nodig is. En nu begeven wij ons op een ander terrein, dat bij jou ook als zwaarwegend betiteld kan worden!"

 

81 Over het echte geven, dat God welgevallig is

 

[1] (DE HEER:) "Dit terrein bestrijkt het zuivere begrip ten aanzien van mijn en dijn. Mozes zegt: 'Je zult niet stelen!' en ook: 'Je zult niets begeren wat van je naaste is, behalve dat strookt met hetgeen rechtvaardig is!'

[2] Je kunt wel op rechtschapen wijze iets van je naaste kopen en het daarna rechtmatig en naar ieders mening eerlijk bezitten; maar als je iemand iets tegen zijn wil heimelijk afneemt, is dat zonde tegen de van God door Mozes aan de mensen gegeven wet, omdat zo'n handelwijze duidelijk in strijd is met elke naastenliefde. Want wat voor jóuw rechtsgevoelonaangenaam moet zijn als een ander je dat aandoet of aan zou doen, dat moet je ook je naaste niet aandoen!!

[3] Diefstal heeft meestal zijn oorsprong in eigenliefde, omdat daaruit traagheid, de hang naar een goed, luxueus leven en nietsdoen voortkomt. Dat veroorzaakt een zekere moedeloosheid die omgeven is door een hoogmoedige vrees, waar­door men er weliswaar niet toe overgaat om iets te vragen, wat enigszins lastig is, maar eerder heimelijk gaat stelen en ontvreemden. De diefstal vindt dus zijn oorsprong in een aantal gebreken, waarbij de te veelontwikkelde eigenliefde de duidelijkste oorzaak van al de andere is. Door een echte, levende naasten­liefde kan men deze kwaal van de ziel te allen tijde het best te lijf gaan.

[4] Begrijpelijkerwijze zeggen je hersenen je nu: 'Het beoefenen van naasten­liefde zou gemakkelijk zijn als je maar steeds de middelen daarvoor zou bezitten! Op de honderd mensen zijn er altijd echter maar een stuk of tien die zo welgesteld zijn, dat zij deze heerlijke deugd kunnen beoefenen; de andere negentig behoren meestal tot degenen op wie deze deugd door de tien rijken toegepast moet worden. Als men echter slechts door de uitoefening van de naastenliefde het kwaad van het stelen het best kan bestrijden, dan zullen de negentig armen zichzelf daar wel heel moeilijk geheel van kunnen vrijwaren; want zij missen de middelen om deze deugd zo krachtdadig mogelijk te beoefenen.

[5] Verstandelijk gezien heb je juist gedacht en niemand kan daar met zijn wereldse verstand iets tegen inbrengen. Maar het verstand van je hart spreekt een andere taal, namelijk: "Niet door giften alleen worden de werken der naastenliefde beoefend, maar veeleer door allerlei goede daden en eerlijke en rechtschapen hulp, waarbij het aan goede wil natuurlijk niet mag ontbreken.

[6] Want goede wil is de ziel en het leven van een goede daad; waar deze mankeert, heeft zelfs het beste werk totaal geen waarde voor de rechterstoel van God. Als je echter ook zonder enig middel de levende, goede wil hebt om je naaste op de een of andere wijze te helpen wanneer je hem in een bepaalde nood ziet of aantreft, en het doet je verdriet wanneer je dat niet kunt, dan hecht God aan die goede wil van jou veel meer waarde dan aan het werk van een ander die men eerst door wat dan ook daartoe heeft moeten overhalen.

[7] En als iemand die rijk is, een geheel verarmde gemeente weer op de been heeft geholpen omdat de gemeente hem heeft beloofd om, zodra zij weer welvarend wordt, de tiende te geven en bepaalde diensten te verlenen, dan is zijn hele goede werk voor God niets waard, want hij heeft zijn loon al opgeëist. Wat hij gedaan heeft, zou ook iedere woekerzuchtige vrek terwille van het voordeel gedaan hebben.

[8] Hieraan zie je dat voor God en ten gunste van het eigen innerlijke, geestelijke leven, ieder mens, of hij nu rijk of arm is, de naastenliefde kan beoefenen. Het komt slechts aan op een waarachtig levende, goede wil waarmee iedereen graag en vol toewijding doet wat hij maar kan.

[9] Natuurlijk heeft de goede wil als zodanig ook geen waarde als je een bepaald vermogen zou bezitten en het je ook niet aan goede wil zou ontbreken, maar als je daarbij toch met het oog op jezelf, je kinderen, je verwanten en nog heel wat andere zaken bepaalde overwegingen zou laten gelden, en je degene die behoeftig voor je staat, hetzij maar een klein beetje of misschien zelfs helemaal niet zou helpen, met de gedachte dat je nooit kunt weten of de hulpzoeker toch niet een luie schooier is die de gevraagde hulp niet waardig is. Zo zou men alleen maar een schooier steunen in zijn luiheid en daardoor aan iemand die dat meer waard was, hulp onttrekken! Maar als er dan iemand komt die het meer waard is, zijn er weer dezelfde bedenkingen; want men kan immers niet met volkomen zekerheid weten of déze het geheel en al waard is!

[10] Ja, vriend, wie zich bij het bewijzen van weldaden, ook al is het met de beste wil van de wereld, afvraagt of hetgeen hij zal doen belangrijk is of niet, diens goede wil is en heeft nog lang niet het juiste leven, daarom hebben noch zijn goede wil, noch zijn goede daden een bijzondere waarde voor God. Bij iemand die het geld ervoor heeft, moeten wil en daad gelijk zijn, anders ontneemt het één aan het ander de waarde en de levensgeldigheid voor God.

[11] Wat je doet of geeft, doe en geef dat met veel vreugde, want een vriendelijk gever en helper heeft een dubbele waarde voor God en is ook dubbel zo dicht bij de geestelijke volkomenheid!

[12] Want het hart van de vriendelijke gever lijkt op een vrucht die gemakkelijk en snel rijp wordt omdat zij een overvloed aan echte warmte in zich heeft, die hoogst noodzakelijk is voor de rijping van een vrucht omdat in de warmte het overeenkomstige levenselement, de liefde, heerst.

[13] Zo is de vreugde en vriendelijkheid van de gever en helper juist die overvloed aan echte, innerlijke, geestelijke levenswarmte, die niet genoeg aanbevolen kan worden. Daardoor wordt de ziel meer dan tweemaal zo snel rijp voor de volledige opname van de geest in haar gehele wezen, en dat moet ook zo zijn omdat juist deze warmte een overgang is van de eeuwige geest in de ziel, die daardoor steeds meer op de geest gaat lijken.

[14] Maar een gever en wetdoener is, ook al is hij nog zo actief, des te verder verwijderd van het doet van de ware innerlijke, geestelijke levensvervolmaking naarmate hij zuurder en onvriendelijker is bij het geven en helpen. Want onvriendelijk en zuur gedrag bij het geven bevat nog materiële, wereldse elementen en is daarom veel verder verwijderd van het zuiver hemelse element dan blij en vriendelijk gedrag.

[15] Daarom moet je bij het geven en helpen ook geen ernstige en vaak bittere vermaningen meegeven, want die veroorzaken bij de arme broeder vaak veel droefheid die maakt dat hij er in zijn hart sterk naar gaat verlangen om van de weldoener, die hem steeds zo ernstig vermaant, toch maar niets meer te hoeven aannemen. De weldoener zelf wordt door die niet te pas komende vermaningen echter niet zelden wat trots, en degene die de weldaden aanvaardt, voelt zich daardoor teveel vernederd en voelt dan pas goed zijn nood naast de welstand van de weldoener, en dat maakt dan dat het nemen veel moeilijker wordt dan het geven.

[16] Wie geld en een goede wil heeft, kan gemakkelijk geven. Maar de arme ontvanger ziet er ook bij de vriendelijkste gever tegenop om door armoede gedwongen de weldoener, ook al is hij nog zo vriendelijk, te moeten lastig vallen. Hoe zwaar moet het hem dan wel vallen als de weldoener hem met een stuurs gezicht tegemoet komt en hem, vooruitlopend op de weldaad, een aantal wijze lessen doet toekomen die later als hij in nood zit, voor degene die om hulp vraagt té pijnlijke hinderpalen worden om nog eens aan de deur van de boetprediker te komen. De tweede maal verwacht hij namelijk een nog wijzere, langere en dus indringender preek, die volgens zijn begrippen mogelijkerwijs zoveel zegt als: 'Kom bij mij niet zo vlug - of ook nooit meer, terug!', hoewel de gever daar beslist in de verste verte niet en nooit aan heeft gedacht.

[17] De reden waarom een blijmoedige en vriendelijke gever zoveel voor heeft op een stuurse boetprediker is, dat hij het hart van de ontvanger troost en verheft en dankbaar stemt. Ook wordt de ontvanger daardoor met een liefdevol en vruchtbaar vertrouwen tot God en de mensen vervuld, en zijn anders zo zware juk wordt hem tot een lichtere last, die hij dan met meer geduld en overgave draagt dan tevoren.

[18] Een blijmoedige en vriendelijke weldoener is voor een arme, noodlijdende broeder hetzelfde als een zekere en veilige haven voor een schipper op de stormachtige zee. Maar een stuurse weldoener in de nood lijkt slechts op een baai, die minder te lijden heeft van de storm en die de schipper wel vrijwaart voor een algehele stranding, maar die hem tevens voortdurend angstig in spanning laat zitten of er niet na de storm, zoals dat vaker gebeurt, een enorme, vernietigende springvloed de baai zal overvallen, die hem dan grotere schade zou berokkenen dan tevoren de storm op volle zee.

[19] Nu weet je ook geheel wat God wil met betrekking tot de ware en geestelijke voltooiing van een naastenliefde die gemakkelijk en snel uit te voeren is. Handel hiernaar, dan zul je ook gemakkelijk en zo snel mogelijk het enig ware levensdoel bereiken!"

 

82 Deemoed en hoogmoed

 

[1] (DE HEER:) "Maar nu volgt nog een bijzonder belangrijk levensterrein. Pas daarop kan men in de ziel de volledige, geestelijke wedergeboorte bereiken hetgeen de waarachtigste triomf en het hoogste doel van het leven is. Dit terrein staat lijnrecht in tegenstelling tot trots en hoogmoed en heet -deemoed.

[2] In iedere ziel bevindt zich steeds een gevoel van eigenwaarde en eerzucht

dat bij de minste gelegenheid en aanleiding maar al te gauw ontvlamt tot een alles vernietigende, onbeheerste toorn, die niet eerder te doven of volledig te blussen is voordat hij de slachtoffers die hem beledigd hebben, verteerd heeft. Door deze vreselijke drift wordt de ziel echter zo ontwricht en vol materie dat zij nog veel ongeschikter wordt voor een innerlijke, geestelijke vervolmaking, dan het gloeiende zand van de grote Afrikaanse woestijn geschikt is voor het stillen van de dorst!

[3] Door de drift van de miserabele hoogmoed wordt de ziel tenslotte zelf als gloeiend woestijnzand, waarop zelfs het armzaligste mosplantje niet groeien kan, laat staan een sappiger en gezegender plant. Zo vergaat het ook de ziel van een hoogmoedige! Haar wilde vuur verzengt en verbrandt en vernietigt grondig al het edele, goede en ware van het leven en duizendmaal duizenden jaren zullen verstrijken aleer Afrika's zandwoestijn zich zal herscheppen in vriendelijke en van zegen overvloeiende velden. Daar zullen nog vele malen alle wateren van de zee overheen moeten spoelen!

[4] Kijk eens naar een trotse koning die vanwege een kleinigheid door zijn buurman beledigd werd! Zijn ziel raakt daardoor in vuur en vlam; zijn ogen sproeien toornige, laaiende vlammen en onherroepelijk klinkt het: 'De ver­schrikkelijkste wraak aan de eervergeten belediger!' En het vanouds bekende, treurige gevolg daarvan is een verwoestende oorlog, waarin zich honderddui­zenden voor hun trotse en overmoedige koning op de ellendigste wijze moeten laten.verscheuren. Met groot welgevallen kijkt de in toorn ontstoken koning dan vanuit zijn tent toe bij de ontzettendste veldslagen en moorden, en iedere woeste krijgsman die de bevochten tegenstander een groot, gevoelig verlies heeft kunnen toebrengen, beloont hij trots met goud en edelstenen.

[5] Wanneer zo'n koning door zijn overweldigende macht al nagenoeg alles aan zijn belediger heeft ontnomen, vindt hij dat nog lang niet genoeg! Hij wil hem zelf ook nog voor zijn ogen gruwelijk gemarteld zien! Daartegen helpt geen bidden en smeken. En wanneer de belediger voor de ogen van de trotse koning onder de vreselijkste en pijnlijkste martelingen is gestorven, wordt zijn lichaam bovendien nog afschuwelijk vervloekt en als voer voor de raven uitgestrooid, en nooit keert in het diamanten hart van zo'n koning iets van berouw terug. Integendeel, de toorn of de gloeiende woestijn van Afrika blijft, aan ieder de vreselijkste dood brengend die het ooit zou wagen ook maar de plaats waar de trotse koning stond niet de hoogste eer te betonen.

[6] Zo'n koning heeft natuurlijk ook nog wel een ziel, maar hoe ziet die er uit? Ik zeg je: erger dan de gloeiendste plaats van de grote Afrikaanse zandwoestijn!

Denk je, dat zo’n ziel ooit veranderd zal kunnen worden in een boomgaard van Gods hemelen? Ik zeg je: Afrika's woestijn zal duizendmaal eerder de heerlijk­ste dadels, vijgen en druiven voortbrengen, dan dat zo’n ziel ook maar het kleinste druppeltje van de hemelse liefde zal kennen !

[7] Mijd daarom allen vóór alles de hoogmoed, want niets ter wereld verwoest de ziel meer dan de schuimbekkende hoogmoed en trots! De begeleider daarvan is een voortdurende dorst naar wraak, zoals de eeuwige en onstilbare dorst naar regen de voortdurende begeleider is van Afrika' s grote, gloeiende zandwoestijn, en ook alle dieren die voet op deze bodem zetten worden maar al te snel door dezelfde plaag geteisterd, zoals de bedienden van iemand die trots is, tenslotte ook zelf verschrikkelijk trots en wraakzuchtig worden. Want wie diensten verleent aan een trots persoon, moet tenslotte ook zelf trots worden; hoe zou hij anders degene die trots is kunnen dienen?!"

 

83 Opvoeding tot deemoed

 

[1] (DE HEER:) "Maar hoe kan een mens zich dan beschermen tegen deze allergrootste ondeugd, terwijl toch in iedere ziel de kiem daarvoor aanwezig is en heel vaak bij kinderen reeds ver is doorgewoekerd? Dat is alleen door deemoed mogelijk!

[2] En juist ter voortdurende beteugeling van de hoogmoed is er op deze aarde onder de mensen zoveel meer armoede dan rijkdom. Zet bij wijze van proef een arme bedelaar maar eens een koningskroon op, dan zul je al gauw merken dat zijn vroegere deemoed en geduld sneller dan de bliksem verdwenen zijn. Daarom is het goed dat er maar weinig koningen en veel deemoedige bedelaars zijn.

[3] Iedere ziel heeft een hoogheidsgevoel, dat naar Gods idee en wil uit Hem is geërfd. Het bestaan van dit hoogheidsgevoel kan men goed afleiden uit het schaamtegevoel van kinderen.

[4] Het schaamtegevoel van kinderen is een gewaarwording van de ziel, een gevoel dat op een gegeven moment bij haar opkomt. Dit gevoel manifesteert woordeloos de ontevredenheid van de ziel die toch iets geestelijks is, over het feit dat zij zich bekleed ziet met een plomp en onhandelbaar lichaam waar zij zonder pijn niet vanaf kan komen. Hoe teerder en gevoeliger het lichaam van een ziel is, des te sterker zal ook haar schaamtegevoel zijn. Als nu een goede opvoeder van de kleinen de kunst verstaat dit onuitroeibare gevoel om te vormen tot ware deemoed, dan wordt dit gevoel voor het kind een beschermgeest en plaatst hij het kind op de weg waarop het, als het daarop verder gaat, gemakke­lijk al vroeg tot geestelijke volmaaktheid kan komen. Maar als de leiding van dit aangeboren gevoel ook maar enigszins van de juiste richting afwijkt, kan dat meteen aanleiding zijn tot hoogmoed en trots.

[5] Het schaamtegevoel omvormen tot zogenaamde kinderlijke eerzucht is al helemaal fout, want dan begint een kind meteen te denken dat het beter is dan een ander. Het is gauw beledigd en geraakt en weent daarvoor bittere tranen; met dit huilen geeft het klaar en duidelijk te kennen, dat het door iemand in zijn trots is gekrenkt.

[6] Als zwakke en kortzichtige ouders dan trachten het beledigde kind te kalmeren door de belediger van het kind, ook al is dat slechts schijnbaar, ter verantwoording te roepen en straf te geven, is door hen bij het kind reeds de eerste kiem gelegd van het stillen van de dorst naar wraak. Als de ouders hun kind steeds op deze wijze kalmeren, heeft dat niet zelden tot gevolg dat het zowel voor hen als voor veel andere mensen een duivel wordt. Maar als de ouders verstandig zijn en het kind al vroegtijdig voortdurend wijzen op de grotere waarde in andere mensen en kinderen, en zo het schaamtegevoel ombuigen tot ware deemoed, zullen zij van hun kinderen engelen maken, die later als echte levensvoorbeelden de anderen met hun licht zullen voorgaan als stralende sterren in de nacht van het aardse leven, en die hen zullen verkwikken met hun zachtmoedigheid en geduld.

[7] Maar omdat kinderen slechts zelden zo'n opvoeding krijgen waardoor hun geest in hun ziel gewekt zou worden, moet de volwassen, en tot zuiverder inzicht gekomen mens er vóór alles voor zorgen, dat hij zijn uiterste best doet om tot ware en juiste deemoed te komen. Zolang hij niet de laatste rest van hoogmoe­digheid in zichzelf heeft uitgeroeid, kan hij noch hier, noch in het hiernamaals overgaan tot een volledige voltooiing van het puur geestelijke, hemelse leven.

[8] Wie bij zichzelf wil vaststellen of hij volkomen deemoedig is, moet zich innerlijk afvragen of er nog iets is wat hem beledigen kan, of hij zijn ergste beledigers en vervolgers gemakkelijk van ganser harte kan vergeven en diege­nen goed kan doen die hem kwaad hebben gedaan, of hij zo nu en dan niet enig verlangen voelt naar wereldse luister en of hij het zelfs aangenaam vindt zich de minste onder de minsten te voelen om iedereen in alles te kunnen dienen! Wie dat alles zonder verdriet en weemoed kan, is reeds hier iemand die thuis hoort in de hoogste hemelen van God en hij zal het eeuwig blijven, want door zo'n ware deemoed wordt niet alleen zijn ziel geheel één met haar geest, maar ook het grootste deel van zijn lichaam.

[9] Daarom zal zo'n mens ook nooit de dood van het lichaam voelen en smaken, omdat het hele etherische deel van het lichaam -het deel dat eigenlijk het natuurlijk levende is -reeds hier met de ziel en haar geest onsterfelijk is geworden.

[10] Door de fysieke dood wordt slechts het gevoel­ en levenloze schaduwge­deelte van de ziel losgemaakt. Daar kan de ziel geen angst en verder geen pijn van ondervinden omdat alles wat in het lichaam gevoel heeft en dus levend is, zich reeds lang verenigd heeft met de ziel. Daarom kan zo'n volledig gevormd mens van het afvallen van het toch al gevoelloze en dus dode, uiterlijke schaduwleven dan ook net zo weinig voelen als wanneer men tijdens zijn volle natuurlijke leven zijn haren knipt of de nagels waar die te lang geworden zijn, of wanneer een huidschilfer afvalt, die zich hier en daar van de toch al gevoelloze opperhuid van het lichaam losmaakt. Want wat aan het lichaam nooit enig gevoel had, kan ook geen gevoel hebben wanneer de ziel het lichaam volledig verlaat, omdat al het gevoelige en levende van het lichaam zich tevoren reeds geheel met de ziel heeft verenigd en daar nu één wezen mee vormt, dat er nooit van gescheiden wordt.           ..

[11] Nu zag je wat de ware deemoed is en wat deze doet; leg je in het vervolg dus op deze deugd toe! Wie dit, wat Ik nu tegen je heb gezegd, getrouw opvolgt, zal bij zichzelf constateren dat deze eenvoudig te begrijpen woorden, hoewel ze alle gegeven zijn zonder enige oratorische, nietszeggende verfraaiing, met afkomstig zijn van een mens, maar van God. En wie daarnaar leeft en handelt, wandelt op de goede weg naar de ware, innerlijke, geestelijke voltooiing van het leven. - Maar zeg jij Mij nu ook of dit alles je wel helemaal duidelijk en begrijpelijk is geworden!"

 

84 Zorels goede voornemens

 

[I] ZOREL zegt, geheel bevangen door zijn verbazing over de grote waarach­tigheid en zuiverheid van Mijn tamelijk uitvoerige, praktische levensles: "Heer en eeuwige Meester van het hele bestaan en leven! Ik heb, wat mij betreft, U ook zonder de voorafgaande, praktische levensles herkend en beseft, dat wat U zegt geen mens, maar alleen een God, die de hemel en deze aarde en de mensen schiep, heeft gesproken. Maar daarom zal ik met des te meer kracht ook alles in de praktijk van mijn leven toepassen wat U, o Liefde der liefde, mij nu vol genade hebt geleerd!

[2] Ik heb alles begrepen, want het kwam mij merkwaardig genoeg voor alsof ik dergelijke woorden al ergens een keer eerder had gehoord en ook toegepast. Maar dat kan alleen maar in een droom geweest zijn, want in het werkelijke leven zou ik echt niet weten waar en wanneer mij ooit zo'n genade ten deel gevallen zou zijn! Maar het blijft toch altijd vreemd dat ieder woord uit Uw heilige mond mij zo bekend voorkwam en zo bijzonder vriendelijk heeft bewogen! Daardoor was het voor mij ook allemaal zo bijzonder begrijpelijk! Maar hoe het ook zij, -zulke woorden en zulke lessen, die alles wat in de mens ook maar leven heet zo diep, waar en getrouw raken, zijn door de mond van een sterfelijk mens nog nooit uitgesproken!

[3] Wie na deze woorden de juiste weg naar de innerlijke, geestelijke voltooiing van zijn leven nog niet zou vinden en niet de sterke aandrang in zich zou krijgen nauwkeurig al zijn doen en laten daarnaar te richten, moet werkelijk óf helemaal geen mens zijn óf hij moet zich heel erg gewend hebben aan de domme, dode wereld, en zijn ziel moet helemaal diamanthard zijn geworden. Anders zou het toch absoluut niet denkbaar zijn dat een mens die deze les gehoord en begrepen heeft, ook niet zijn gehele leven daarnaar zou inrichten, daar hij .toch het daardoor te bereiken einddoel zo helder en duidelijk als de zon op het middaguur voor zich zou moeten zien! Daarmee wil ik mij er echter niet op voor laten staan dat ik al iets bereikt zou hebben; maar een diep in het levensbesef doordringend, en volkomen duidelijk inzicht in de zuivere waarheid van die les is toch ook al iets dat -tenminste voor mij -heel belangrijk en waardevol voor mijn leven is.

[4] Maar wie deze heilige zaak eenmaal zo duidelijk inziet als ik, zal toch evenals ik geen dwaas meer zijn en zich ondanks dat duidelijke inzicht en die kennis, liever in alle modderpoelen en putten van de wereld storten om de stinkende modder op te vissen waarin hij uiteindelijk zou moeten stikken, dan de verheven hoogten van de Horeb en de Libanon te beklimmen en daar de heilzame kruiden te verzamelen die de zieke ziel genezen en volledig gezond maken voor het eeuwige leven. Ik bedoel met de heilzame kruiden op de verheven hoogten van de Horeb en de Libanon: "de daden, die men slechts op de verhevenste hoogte van het besef der waarheid van Uw leer, o Heer, verricht, dat wil zeggen, door te handelen volgens het woord dat men uit Uw mond vernomen heeft. Met 'de Horeb' en 'de Libanon' bedoel ik het goddelijk ware en het goddelijk goede, - dat is zo volgens mijn begrip de betekenis.

[5] Groot, heilig en boven alles verheven bent U, o Heer, Die hiervoor mij staat, - maar nooit groter, heiliger en verhevener dan in de mensen die Uw liefde en wijsheid omgevormd heeft tot Uw kinderen!

[6] Zie Heer, het moet toch ook voor U de grootste vreugde zijn als een schepsel, dat tevoren alleen maar de menselijke vorm had, Uw vaderwoord begint te horen en te begrijpen, ja zich tenslotte zelfs uit vrije wil vast voorneemt zijn handel en wandel zo in te richten, dat hij die geheiligde voltooiing bereikt, die U als God, Schepper, Vader en Leraar als heiligste doel hebt gesteld!

[7] Hoe groot moet Uw vreugde als Vader dan wel zijn, als een mens de voltooiing binnen Uw heilige orde heeft bereikt! Maar hoe groot moet dan ook de vreugde van een kind zijn, dat in en uit zijn nietigheid als schepsel, in de volheid van zijn ware deemoed in zijn innerlijke vervolmaking eindelijk U Zelf als de ware en enige Vader heeft herkend! Ik zou de hemelse engelengeest wel willen ontmoeten die mij die vreugde met dagheldere verbeeldingskracht zou kunnen beschrijven, - en degene die nu in zijn huidige, geestelijke verarming de diepte van zo'n fantasie zó zou kunnen begrijpen dat de werkelijke betekenis daarvan ook maar enigszins tot hem doordrong! Ik heb wel zo'n vaag voorge­voel, - ja, het lijkt nu net weer alsof ik ooit in een droom eens iets dergelijks gevoeld heb, maar dat schijnt toch allemaal slechts een prettige reactie te zijn op datgene wat Uw leer, o Heer, in mijn hart en in mijn wil heeft veroorzaakt!

[8] Het is de vreugde van een zaaier die zich er blij van bewust is dat zijn akker geheel van alle onkruid is gereinigd en in de voren een zuiver zaad werd gelegd, dat zeker grote verwachtingen wekt ten aanzien van een zegenrijke oogst.

[9] O Heer, mijn akker is nu gereed, hetgeen U beslist gezien hebt omdat U er anders niet zo overdadig het zuiverste zaad in gezaaid zou hebben. Laat deze wetenschap het onbeschrijflijke gevoel van geluk maar in mij doen ontstaan, want ik ben zeker van het goede resultaat omdat ik zo goed als zeker ben van de mogelijkheid Uw heilig woord in mij volledig tot werkelijkheid te brengen. En als de oorzaak er eenmaal geheel en al is, dan kan het grote, heilige gevolg niet achterwege blijven. Ik wil echter niet het halfslachtige, maar het volledig hele; daarom moet bij mij uit mijn daden ook nooit een half, maar een volledig werk, zoals Uw woord, te voorschijn komen!

[10] Zelfs toen ik nog een laagdenkend mens was heb ik de dingen nooit half gedaan, hoewel ik totaal geen zekerheid had over het verkrijgen van enig gezegend resultaat; slechts één kwaad zuchtje en al mijn hoopvolle verwach­tingen lagen op de bodem van de zee! En toch kan niemand mij ooit van enige lauwheid betichten en mij enige halfheid verwijten. Als ik dus als laagdenkend mens mij helemaal kon inzetten, vaak ook zonder enig uitzicht op een goede uitkomst ook al was het maar voor de helft, hoeveel te meer zal ik nu op déze weg iedere halfheid weten te vermijden en mijn gedachten, woorden en daden afwenden van wat de wereld eist; want zij heeft mij lang genoeg bij de neus genomen.

[11] Geen kiem van een wereldse gedachte en geen spoor van een wereldse daad zal nog in mij voorkomen, dat wil zeggen, na mijn eenmaal genomen besluit beslist nooit meer! Voor datgene echter waar ik geen greep op heb, zoals de normale behoeften van mijn lichaam, kan ik natuurlijk niet instaan; want die liggen o Heer, in de hand van Uw almachtige wil. Maar mijn gedachten, mijn ideeën, mijn woorden en mijn daden zullen eens van mij getuigen dat ook een Griek zijn woord en zijn eenmaal gemaakte voornemen kan houden!

[12] Het kan ook zijn dat ik in deze gelukzalige gemoedstoestand veel zaken te overhaast heb gezegd, maar dat geeft niet! Zorel zal niet vergeten wat hij nu gesproken heeft en als hij het niet vergeet, dan volgt hij dat strikt op -ook al zou hem dat zijn aardse leven kosten! Sinds ik nu heel duidelijk weet en heel levendig voel dat er na het afleggen van dit lichamelijke leven met volkomen zekerheid nog een ander, onvergelijkbaar volmaakter leven is en moet zijn, is mij dit lichamelijke leven net zo veel waard als een lege notedop! Ik heb mijn leven immers al zo vaak voor waardeloos, aards gewin op het spel moeten zetten, -waarom dan nu niet, nu ik zekerder ben van de winst dan van wat ik nu denk, voel en spreek?!

[13] O, ik redeneer nu niet als de een of andere dronken dwaas, maar volkomen nuchter getuig ik met deze woorden dat ik de waarheid van Gods woord volkomen heb begrepen en verstaan! En dat ik het volkomen begrepen heb, volgt daaruit, dat ik mijn aardse leven voor deze heilige waarheid in de waagschaal wil stellen, -wat ik nu niet zo maar zeg om mijn woorden bij jullie een zekere oratorische kracht bij te zetten, maar omdat mijn hart mij dat nu werkelijk ingeeft.

[14] Er zijn wel mensen die, door een buitengewone situatie gegrepen en meegesleept, ook zo spreken alsof zij reeds de volgende dag de gehele aarde in een tuin willen veranderen; als dat moment dan echter voorbij is, denken zij over al het geziene en gehoorde wel na, maar het besluit om het uit te voeren wordt van dag tot dag zwakker en de oude, domme gewoonten nemen weldra weer de plaats in van de nieuwe besluiten. Maar dat is bij mij nog nooit het geval geweest; want als ik eenmaal iets als waarheid had aangenomen, dan hield ik mij daar ook net zo lang strikt aan, tot ik volledig overtuigd was van iets beters.

[15] Mijn vroegere daden vormden geen enkel contrast met mijn levensopvat­tingen, die zelfs voor het oog van het zuiverste en merendeels filantropisch ingestelde, wereldse verstand volstrekt niet verwerpelijk waren. Maar hoe kon ik ook maar vermoeden, dat ik ooit op deze wereld in levende lijve in aanraking zou komen met de eeuwige Meester van al het bestaande en levende, voor wiens zuiverste wijsheid en waarachtigste levensaanschouwing en -bestemming mijn verstandelijke opvattingen als was voor de zon wegsmolten! Maar het onge­looflijkste is gebeurd: "God staat in de volheid van Zijn eeuwige, volmaakte macht en wijsheid voor ons allen en leert ons over de niet alleen tijdelijke, maar ook eeuwige bestemming van de mens en zijn leven met zulke concrete, heldere woorden, dat men deze zelfs ook al was men bijna blind en doof, door en door moet begrijpen! En dan kan men er toch niet omheen een besluit voor het leven te nemen, waarvan ook een totaal verwoeste wereld mij eeuwig niet zou afbrengen!

[16] Ja, mensen die slechts laf en bang zijn, zullen zich altijd meer naar de wereld richten dan naar de heilige waarheid uit de mond van de enig ware God; want de wereld heeft immers ook tijdelijke voordelen en goud, zilver en edelstenen! Voor dat vuil laten de zwakke mensen Gods water over Gods akker lopen, want Hij Iaat voor hen geen goud en geen zilver uit de wolken regenen. Maar ik heb nu het zuiverste goud uit de ware hemelen van God Ieren kennen, en veracht daarom reeds nu uit de diepste grond van mijn leven dit verleidelijke vuil der aarde! Almachtige Heer der eeuwigheid, straf mij nu als er één woord onwaar is van wat ik nu heb gezegd!

[17] U, geëerde Cyrenius, heb ik echter slechts in mijn domheid en geestelijke armoede gevraagd om ondersteuning; nu neem ik echter mijn ontijdige vraag terug! Want nu ik de hemelse schatten in zo rijke mate heb gevonden, heb ik de aardse niet meer nodig; ook mijn akker en mijn verbrande hut heb ik niet meer nodig, omdat ik Gods hut in mijn hart herkend en gezien heb. Verkoop alles en betaal hun, die ik hier op aarde iets schuldig ben! Ik zal echter werken en de mensen in alles wat in Gods ogen juist is, dienen. Want ik kan immers werken, ik heb gedurende mijn leven heel wat vaardigheden verworven en daarom ben ik een bruikbaar mens. Men zal mij toch overal wel voldoende tijd gunnen om door mijn daden te laten zien waarvoor ik nu voor altijd en voor eeuwig gekozen heb?!"

[18] IK zeg: "Omdat Ik je ziel goed kende, heb Ik je in de geest ook geroepen, anders zou je niet hierheen zijn gekomen. Omdat je nu echter zo grondig veranderd bent, is verder ook reeds voor je gezorgd. Je zult voor Mij ook een goed werktuig zijn bij de Grieken aan de kusten van Klein-Azië en ook bij die in Europa. Daar zijn er heel veel die smachten naar het licht en het op geen enkele plaats kunnen vinden. Voorlopig word je echter in de huishouding van Cornelius opgenomen, die een broer van Cyrenius is. Daar zul je alles krijgen wat je nodig hebt. Ik zal je op het juiste moment meedelen wanneer de tijd gekomen is dat je erop uit moet trekken en de volkeren met Mijn naam bekend moet maken. Nu heb je echter alles wat je nodig hebt; wat je verder nog nodig zult.hebben zal de geest der waarheid je Ieren. Als je zult moeten spreken, zul je met hoeven na te denken, maar op dat moment zal het je in je hart en in je mond gelegd worden, en de volkeren zullen je horen en zullen Hem prijzen die jou zulke wijsheid en macht heeft gegeven."

 

85 Zorel wordt onder de hoede gesteld van Cornelius

 

[1] (DE HEER:) "Het is intussen reeds avond geworden en onze gastheer Marcus heeft het avondmaal gereed, en omdat wij met jou nu toch nog een goede vangst gedaan hebben, zullen wij ons het avondmaal nu ook zo goed als op deze aarde mogelijk is laten smaken; in Mijn rijk aan gene zijde zal het eens wel beter gaan! Maar na het avondmaal zullen wij ons niet overgeven aan de slaap, maar aan iets geheel anders, en morgen, nog vóór de zon zal opgaan, zullen wij voor enige tijd uit elkaar gaan, want Ik moet nog veel plaatsen bezoeken. Raphaël, ga jij nu naar de vrouwen en laat hen weer hier komen, want de bespreking, die hun weinig of niets aanging, is voorbij, en de tijd van het avondmaal is aangebroken!"

[2] Raphaël gaat en haalt alle vrouwen, en JARAH komt op mij toegelopen en zegt: "O Heer! U, mijn liefde! Het leek mij nu een eeuwigheid te duren tot wij weer geroepen werden; maar nu zij U alle dank dat ik weer bij U mag zijn! Maar mochten wij vrouwelijke wezens helemaal niet horen wat U o Heer, allemaal met Zorel hebt besproken?"

[3] IK zeg: "Nee, omdat het voor jullie vrouwelijke wezens nog lang niet het goede moment geweest zou zijn; overigens heb je er helemaal niets aan gemist, -want op het juiste tijdstip zal je dat allemaal wel duidelijk worden. Maar nu komt het avondmaal en daarbij kun je je goed vermaken met Josoë en met Raphaël, die Ik pas na het avondmaal aan Zorel zal voorstellen, want van hem vermoedt hij nog niets.

[4] Vandaag na de maaltijd zullen wij echter tot aan de ochtend wakker blijven en jullie allen zullen de laatste nacht die Ik lichamelijk bij jullie zal doorbrengen, zo'n geweldige hoeveelheid wonderbaarlijke dingen te zien en te horen krijgen als nog nooit eerder, want in deze nacht zullen jullie Diegene helemaal leren kennen Die dat nu tegen je heeft gezegd. Maar daarvan mag aan niemand voortijdig iets verteld worden! -Mijn beste Zorel, sluit jij je nu aan bij Cornelius, want hij en niet Cyrenius zal van nu af aan je verzorger zijn!"

[5] CYRENIUS zegt: "Heer! Ik gun mijn broeder beslist niets dan goeds; maar ik zou Zorel ook bijzonder graag bij mij gehad hebben!"

[6] IK zeg: "Je wens doet Mijn hart veel plezier en heeft net zoveel waarde als de daad zelf; maar jij hebt van al degenen die hier bekeerd werden er toch al reeds een groot aantal voor je rekening genomen! In Zinka en zijn metgezellen bezit je een schat, je hebt Stahar , Murel en Floran, Hebram en Risa, Suetal, Ribar en Baël, Herme met vrouwen dochters, en je hebt nu ook je beide dochters Gamiëla en Ida, met degenen die Ik voorbestemd heb om je schoonzoons te worden, en je hebt de wonderjongen Josoë; en vanzelfsprekend is al hun aanhang ook aan je gegeven en daarmee kun je volkomen tevreden zijn! Je broer Cornelius neemt alleen Zorel voor zijn rekening, en die zal vooreerst zijn huis goede diensten verlenen en later ook aan de vreemden voor wie Ik hem heb opgewekt. Je zult echter toch nog vaak genoeg naar je broer gaan en hij naar jou, en dan zul je nog wel heel veel met onze Zorel kunnen bespreken. -Treur je nu nog omdat Ik Zorel niet aan jou heb toevertrouwd?"

[7] CYRENIUS zegt: "O Heer! Hoe kunt U mij dat nu vragen?! U weet dat Uw enig heilige wil mijn hoogste zaligheid is, hoe die ook zijn mag! Bovendien gaat er toch al geen maand voorbij dat ik niet bij mijn broer op bezoek kom, of mijn broer bij mij, hetzij zakelijk of uit oude broederliefde en dan zal er best gelegenheid zijn met de man een paar woordjes te spreken!

[8] Maar zojuist heeft U tegen de lieve Jarah gezegd dat U in de loop van deze nacht nog veel wonderbaarlijk dingen zult doen, omdat wij nu allemaal vol­doende ingewijd zijn in Uw wezen; wel, waaruit zal dat wonderbaarlijke hoogtepunt dan bestaan?"

[9] IK zeg: "Beste vriend! Dat zul je samen met alle anderen op het juiste ogenblik zien en vernemen! Maar nu zie je toch wel dat de oude Marcus zijn uiterste best doet om de tafels te voorzien van spijzen en wijn, zout en brood, en vooral je dochters hebben voedsel nodig; daarom zal nu voordat wij met het avondmaal gereed zijn, niets meer ondernomen, gesproken en besproken wor­den!"

 

86 Overdreven en ware deemoed

 

[1] Marcus geeft nu het teken dat iedereen op de klaargezette, lange banken kan gaan zitten en Cornelius vraagt Zorel om aan zijn rechterzijde plaats te nemen.

[2] ZOREL bedankt daarvoor door te zeggen: "Geëerde heer en gebieder! Doe mij dat toch niet aan! Zie toch, mijn plaats is daar aan die kantdicht bij de houten hut, aan de laatste en eenvoudigste tafel, waar uw laagste en minste dienaren zitten, - maar niet hier en zelfs aan uw rechterzijde, waar de voornaamste plaats aan tafel is! Dat zou een mooie oefening in deemoed zijn, die de Heer van al het leven mij toch vóór alles heeft aanbevolen!"

[3] IK zeg: "Vriend Zorel, je wil is hier voldoende! Doe Cornelius dus dat plezier! De ware deemoed ligt toch immers niet in uiterlijke, zichtbare dingen, maar geheel naar waarheid in het hart. Ga naar Jeruzalem en zie daar hoe de Farizeeën en alle schriftgeleerden met deemoedige gezichten en kleren rond­stappen terwijl hun harten vervuld zijn van stinkende hoogmoed en diepste hellehaat ten opzichte van iedereen die niet naar hun pijpen wil dansen, -maar een koning kan, wanneer hij zijn kroon en scepter niet hoger stelt dan de waarde van een mens, in zijn hart zo deemoedig zijn als de minste bedelaar langs de weg! Als je daar eens goed over nadenkt, kun je wel aan de rechterzijde van Cornelius aan onze tafel zitten."

[4] ZOREL zegt: "Ah, in dat geval kan het natuurlijk wel!" -Hij loopt er nu heen en gaat zitten zoals Cornelius dat gevraagd heeft.

[5] CORNELIUS zegt dan tegen hem: "Zo, beste vriend, dat doet mij van ganser harte genoegen! In het vervolg zullen wij immers in de naam van Hem die ons verlicht heeft, samen leven en werken! Wat betreft de ware deemoed, geloof ik dat men in het hart vol ware deemoed en naastenliefde moet zijn, maar daar uiterlijk juist niet mee moet pronken; want door uiterlijk te onderdanig dieper dan de andere mensen te buigen, maak ik hen hoogmoedig en ontneem mijzelf de gelegenheid hen in alles wat nuttig zou zijn, te kunnen dienen.

[6] Een zekere achting, die ik alleen al als mens van mijn medemensen kan verwachten, mag ik nooit geheel weggeven, omdat ik zonder die achting niets kan doen wat bevorderlijk is voor het goede! Laten wij daarom beiden welis­waar in ons hart zo deemoedig zijn als maar mogelijk is, maar van ons noodzakelijke, uiterlijke aanzien kunnen en willen wij niets laten vallen!

[7] Wij zullen heel vaak de gelegenheid krijgen om te zien hoe arme mensen zich voor hun levensonderhoud in moeten laten met de minste en alleronzien­lijkste bezigheden. Moeten wij dan, om zeg maar de kroon op onze deemoed te zetten, ook de poelen en riolen leeg gaan scheppen?! Ik geloof niet dat dat metterdaad gedaan hoeft te worden; het is voldoende als wij zulke mensen, die zich met dat werk bezighouden, in ons hart daarvoor niet minder achten dan onszelf, die door de Heer een geheel ander ambt te vervullen hebben gekregen.

[8] Wijzelf moeten op de eerste plaats het ambt eren, maar natuurlijk niet terwille van onszelf maar voor het volk, alleen terwille van het ambt. Als dat echter een vereiste is, mogen wij niet zelf de poelen en riolen gaan schoonma­ken, maar moeten wij dat werk opdragen aan hen die daar door de Heer en door de natuur voor bestemd zijn. Wij zouden er ook niet tegen bestand zijn, omdat wij niet van jongs af aan daaraan gewend zijn. En de Heer zal zoiets beslist ook niet van ons verlangen; maar als Vader van alle mensen verlangt Hij dat wij in ons hart geen mens, zelfs niet de grootste zondaar, zullen verachten, maar alles in het werk zullen stellen om zijn ziel te redden! En ik geloof dat wij op die manier juist zullen handelen voor God en alle mensen."

[9] IK zeg: "Ja, zo is het goed! De ware deemoed en de ware naastenliefde wonen in waarheid in jullie hart - en niet in de uiterlijke schijn zoals bij de Farizeeën!

[10] Wie zich zonder noodzaak mengt tussen de zemelen en de draf, moet het zich uiteindelijk laten welgevallen om door de zwijnen opgevreten te worden!

[11] Zo verlangt de ware deemoed ook niet dat jullie de parels van Mijn leer juist voor de zwijnen moeten werpen. Want er zijn mensen die erger zijn dan zwijnen, en voor hen deugt Mijn leer niet; dit soort mensen kunnen jullie heel terecht eerst gebruiken voor het schoonmaken van poelen en riolen, alvorens hen met Mijn woord en Mijn naam bekend te maken!

[12] Maar kijk dan niet bijvoorbeeld naar kleding of naar uiterlijke waardigheid­maar alleen naar hoe een mens zijn hart en gemoed laat spreken! Gedraagt hij zich edel, zachtmoedig en geduldig, verkondig hem dan het evangelie en zeg: 'Vrede zij met u in de naam des Heren en met alle mensen op aarde die van goede wil zijn!' Zijn wil en hart van de op deze wijze vooraf gezegende mens werkelijk goed, dan zal de zegenrijke vrede in hem blijven en het aan hem verkondigde evangelie zal heel snel de mooiste hemelse vruchten gaan dragen. En op jullie menselijke manier geloof en vertrouw Ik nu Zelf dat jullie allen nu helemaal weten wat ware deemoed is!

[13] En laten wij, omdat de spijzen zich reeds overvloedig op tafel bevinden nu allen naar hartelust opgewekt eten en drinken, want nu Ik als een ware bruidegom van jullie zielen temidden van jullie zit, mogen jullie toch wel erg opgewekt en blij van zin dit goed toebereide maal samen met Mij gebruiken! Zodra Ik binnenkort echter niet zoals nu in jullie midden zal zijn, kunnen jullie altijd nog met minder zin en opgewektheid aan de eettafel zitten!"

 

87 Cornelius en Zorel spreken samen over wonderen

 

[I] Allen tasten nu toe en eten er flink en vrolijk op los; vooral Raphaël trok weer sterk de aandacht door een aantal grote vissen te nemen en deze wonderlijk snel te verteren, wat Zorel en Zinka nogal opviel; vooral Zorel, die nog helemaal niet wist wie de jongeman was. Hij vroeg daarom aan Cyrenius hoe het mogelijk was dat die jongen zo verschrikkelijk gulzig de grootste vissen kon opeten, terwijl hij er toch helemaal met als een veelvraat uitzag.

[2] Daarop antwoordt CYRENIUS hem: "Die jongen is een wonderbaarlijk wezen; hij is mens en geest tegelijk, in hem leven een kracht en een macht waarvan jij nog nooit gedroomd hebt. Mijn broeder Cornelius, die naast je zit, kan dat beamen!"

[3] Daarop vraagt Zorel aan Cornelius, wat er dan voor bijzonders met de jongen aan de hand is.

[4] CORNELIUS zegt: "Kijk, beste Zorel, het is zoals mijn broeder het je al gezegd heeft; meer kan ik je over zijn wonderbaarlijke wezen niet vertellen om de eenvoudige reden dat ik het, heel eerlijk gezegd, werkelijk zelf niet begrijp. Hij moet dezelfde engel zijn die volgens de Joodse mythe eertijds een zekere Jonge Tobias reeds als gids heeft gediend. Daar was ik beslist niet bij om je in deze zaak als levende getuige te kunnen dienen, maar ik geloof dat het zo was, -en waarom zou men zoiets niet geloven?!

[5] Hier gebeuren opnieuw zulke wonderlijke zaken die onze latere nakomelin­gen moeilijk zullen geloven, -en toch zijn ze voor onze ogen en oren waar ­omdat wij ze zien en horen! Er gebeurt nu zoveel goddelijk wonderbaarlijks ­dat men uiteindelijk wel alles moet geloven wat er ook maar in de Schriften en boeken van de Joden aan wonderbaarlijks wordt verteld. Want als je hier gewoonweg met wonderen overladen wordt, waarom dan niet ook in die oude tijden, -en zo kan onze grote eter heel goed enige honderdenjaren geleden een vrome, Jonge Tobias als gids hebben gediend! Wat mij betreft geloof ik dat alles nu rotsvast en ik ben van mening dat jij daar ook geen moeite mee zult hebben!"

[6} ZOREL zegt: "Ik al helemaal niet; want al het wonderbaarlijke is iets bijzonders en heeft met de verschijnselen op het gebied van het natuurlijke niets gemeen. Het treedt de bekende wetten van de natuur met voeten en is op zichzelf de verwezenlijking van de fantasie van een met veel wijsheid begaafde dichter. Want wat een fantasierijk mens maar kan bedenken, wordt op het gebied van het wonderbaarlijke gerealiseerd!

[7] Een God moet immers alles mogelijk zijn, omdat het bestaan van een wereld en van de sterrenhemel daar doorlopend van getuigt! Want als wij het scheppen van een wereld zouden zien zou ons dat toch wel buitengewoon wonderbaarlijk voorkomen! Maar is er eenmaal een wereld geschapen en voorzien van de betreffende bestaanswetten en bevolkt met wezens die onderworpen zijn aan dezelfde bestaanswetten, dan kan zij degenen die haar bewonen natuurlijk niet meer zo erg wonderbaarlijk voorkomen!                                                                                          ...

[8] Maar als, zoals in dit buitengewone geval, op diezelfde wonderbaarlijk geschapen wereld de Schepper van die wereld komt, dan moet de bevolking zich beslist opnieuw buitengewoon gaan verbazen zodra de oude Almachtige voor hun ogen dingen gaat doen die zeker alleen Hem en verder zonder Zijn wil niemand in de gehele oneindigheid mogelijk kunnen zijn.          ..

[9] Daarmee wil ik echter helemaal niet beweren dat de een of andere geestelijk volmaakte mens ook niet in staat zal zijn wonderbaarlijke dingen te doen; misschien zal hij als geheel volmaakte, reine geest zelfs ook een kleine wereld kunnen scheppen, -maar zonder medewerking van de goddelijke wil zeker eeuwig niet! Zo'n geest zal ook beslist heel wijs kunnen spreken en onderwijzen, maar zonder de goddelijke geest in zijn borst ook eeuwig niet!

[10] Ik kan mij nog zo vaag herinneren uit de Joodse geschiedenis dat er eens een ezel tegen een profeet Bileam wijze woorden gesproken moet hebben. Ja, in de heeloude tijd moeten zelfs de wilde en verscheurende dieren de verharde mensen lessen hebben gegeven! Om uw woorden te gebruiken: wij waren er niet bij, maar het kan ondanks dat toch altijd waarheid bevatten. Maar die dieren werden op dat moment beslist door Gods geest gegrepen en moeten Hem als werktuig dienen! En niet veel anders en beter zal het er met de wijsheid van de wijste mensen en geesten voorstaan; het eigenlijke, grote verschil zal slechts hierin bestaan dat deze wijs blijven en steeds wijzer worden!

[11] Zo denk ik erover! Ik wil dit natuurlijk niet als een onomstotelijke, zekere waarheid geponeerd hebben, -want ik heb met mijn verstandelijke overwegin­gen al eenmaal het loodje gelegd en zou zo' n sprong op leven en dood met graag nog een keer meemaken; maar alleen als men op verstandige wijze ergens over spreekt, kan men zonder enig bewijs toch wel verschillende meningen tegen­over elkaar stellen en er tenslotte achter komen of het waarheld bevat en hoeveel!"

[12] CORNELIUS zegt: "Vriend, je praat alsof het geschreven staat, en jouw bescheiden mening bevat zeker ook enige waarheid, maar ik heb nu nog een mening voor jou en die bestaat daarin, dat je nu je vis moet eten en er met zo erg op moet letten hoe de hemelse jongen de ene vis na de andere eet en nog steeds een eetlust vertoont waaraan je gemakkelijk kunt zien dat hij in staat zou zijn nog tien van zulke vissen zonder enige moeite naar binnen te werken! Eet jij nu ook en Iaat zien dat ook jij minstens één vis aan kunt en een beker goede, zeg maar beste wijn!"

[13] Na deze woorden eet en drinkt onze Zorel nu in alle rust funk door en bekommert zich niet meer zo erg om alles wat er om ons heen gebeurt.

 

88 Verschillende meningen over het wezen van de Heer

 

[1] De wijn begon echter aan de tafels de tongen los te maken en de gesprekken werden daardoor al levendiger en levendiger. Er ontstonden zelfs verschillende meningen over Mij en men zou kunnen stellen, dat hier bij het avondmaal een eerste scheuring in de kerk plaats vond. Sommigen beweerden dat Ik direct het allerhoogste, goddelijke wezen was, anderen zeiden echter dat Ik dat niet direct was, maar indirect. Weer anderen zeiden dat Ik eigenlijk slechts naar afkomst een zoon van David was en voorbestemd was tot messias van het rijk van David en daarom met de wonderkracht van David en de wijsheid van Salomo was toegerust. Nog anderen meenden dat Ik als een van de hoogste engelen uit de hemelen nu pro forma lichamelijk op aarde was en nog een adjudant uit de hemelen bij Mij had.

[2] Een deel, waarbij zich zelfs een aantal van Mijn apostelen aansloot, hield Mij voor de Zoon van de Allerhoogste. Ik zou weliswaar dezelfde eigenschap­pen hebben als Mijn Vader, maar toch een geheel andere persoonlijkheid zijn en zo zou ook de vaak genoemde geest van God tenslotte zelfs een derde persoonlijkheid kunnen zijn, die het in bepaalde gevallen geheel voor het zeggen had!

[3] Met deze mening waren het er echter maar heel weinigen eens. Enigen vroegen aan Petrus, wat zijn mening dan was.

[4] Maar PETRUS zei: "Hij, de Heer Zelf, heeft ons toen wij in deze streek rondtrokken, gevraagd wat de mensen van Hem dachten wie Hij was, en tenslotte wat wij zelf van Hem dachten. Toen werd er ook het een en ander beweerd en toen het mij tenslotte gevraagd werd, zei ik ook ronduit, zoals ik het in mijn hart voelde: 'U bent de Zoon van de Allerhoogste!' En Hij stemde helemaal in met dat getuigenis van mij en noemde mij zelfs een rots van geloof waarop Hij Zijn kerk zou bouwen, die niet meer door de poorten der hel overwonnen zou worden. Daarmee werd dus mijn toen uitgesproken mening door Hem Zelf goedgekeurd en bevestigd en dus doe ik er niet verkeerd aan als ik als een rots daaraan vasthoud!"

[5] Maar JOHANNES had toch belangrijke bezwaren tegen deze opvatting van Petrus en zei: "In Hem woont Gods volheid in lichamelijke vorm! Als de zoon, die echter geen andere persoonlijkheid is en kan zijn, zie ik Zijn lichaam slechts in zoverre het een middel tot het doel is; maar als geheel is Hij evenwel identiek met de in alle volheid in Hem wonende Godheid!

[6] Of is mijn lichaam soms een andere persoonlijkheid dan mijn ziel? Zijn zij samen niet een mens, hoewel mijn ziel in de aanvang van mijn bestaan zich eerst dit lichaam moest vormen en men gevoegelijk zou kunnen zeggen: De ziel heeft een tweede, lichamelijke mens over zich heengetrokken en zodoende een tweede persoonlijkheid om zich heen gevormd? Men kan wel zeggen dat het lichaam een zoon is, of iets dat door de ziel gevormd is, maar daarom vormt het daarmee, of zelfs alléén, geen tweede persoonlijkheid! En nog minder kan men dat van de geest in de ziel zeggen; want wat zou dan een ziel zonder de goddelijke geest in haar zijn? Zij wordt toch pas een volledig mens, als zij geheel doordrongen is van de geest! Dan zijn immers geest, ziel en lichaam volkomen één en dezelfde persoonlijkheid!

[7] Bovendien staat er geschreven: 'God schiep de mensen geheel naar Zijn evenbeeld.' Maar als de mens als volkomen evenbeeld van God, met zijn geest, zijn ziel en zijn lichaam slechts één mens is en geen drie, dan zal toch zeker God als de volmaakte Oergeest omgeven met een eveneens volmaakte ziel en nu ook voor onze ogen zichtbaar met een lichaam, ook slechts één God en eeuwig nooit een drievoudig God, eventueel zelfs nog in drie afzonderlijke personen, zijn! -Dat is mijn mening, die ik eeuwig behoud zonder daardoor een rots in het geloof te willen zijn!"

[8] Dan zeggen ALLEN aan Mijn tafel: "Johannes heeft juist gesproken!"

[9] Om die reden wil PETRUS zijn woorden echter rechtzetten en zegt: "Ja, zo bedoel ik het toch ook; alleen ben ik niet welbespraakt genoeg om mijn innerlijk begrip zo snel onder woorden te brengen, hoewel deze zaak altijd wat moeilijk te begrijpen zal zijn!

[10] JOHANNES zegt: "Moeilijk en ook weer niet moeilijk! Op jouw manier zal wel nooit een mens op deze aarde het begrijpen, -op mijn manier, denk ik, zal dat heel gemakkelijk gaan! De Heer alleen moet nu maar tussen ons beiden de juiste scheidsrechter zijn!"

[11] IK zeg: "Het geloof kan veel, maar de liefde kan alles! Jij, Simon Juda, bent wel een rots in het geloof; maar Johannes is een zuivere diamant in de liefde, en daarom gaat zijn inzicht ook dieper dan bij iemand anders van jullie. Hij is daarom ook Mijn eigenlijke lievelingsschrijver; hij zal veel over Mij te schrijven krijgen wat jullie allen nog een raadsel zal zijn! Want in zo'n liefde is ruimte voor veel dingen, het geloof beperkt zich echter alleen maar tot iets bepaalds, omdat er staat: 'Tot hiertoe en dan niet meer verder! ' Houden jullie je maar aan de uitspraak van Mijn lieveling; want hij zal Mij volmaakt aan de wereld overbrengen!"

[12] Daarop wordt Petrus een beetje verlegen en diep in z'n binnenste op Johannes steeds wat jaloers. Dat is ook de reden waarom Petrus zich na Mijn opstanding, toen Ik hem zei dat hij Mij volgen moest en Mijn lammeren moest weiden, ergerde, omdat Johannes Mij zonder dat Ik dat vroeg ook volgde, waarom Ik Petrus toen, zoals bekend, terecht wees en waarbij Ik Johannes ook volledige onsterfelijkheid beloofde, - waardoor de sage onder het volk ontstond dat deze leerling nooit, zelfs niet lichamelijk, zou sterven.

[13] En Petrus vroeg Johannes, hoe het kwam dat hij steeds een veel dieper inzicht en besef aan de dag legde dan hij, Petrus dus.

[14] Maar JOHANNES zei: "Kijk, ik woon niet in jouw hart en jij niet in het mijne en ik heb er geen maatstaf voor om vast te kunnen stellen om welke reden mijn mening zuiverder en beter is! Maar omdat de Heer Zelf ons nu hardop gewezen heeft op het verschil tussen geloof en liefde, moet je dat als antwoord op je vraag aanvaarden! Want alleen de Heer kan nieren en harten onderzoeken en dus zal Hij ook wel haarfijn weten wat voor verschil er bestaat tussen onze harten."

[15] Met dit antwoord was Petrus voorlopig ook tevreden en hij vroeg niet verder. De maaltijd was nu echter ook ten einde en wij stonden op en gingen allen de berg op.

 

89 De lichtgevende steen van de Nijlbron

 

[I] Toen wij allen geleidelijk aan op de ons reeds bekende berg aankwamen en onze plaatsen innamen, kwam de oude Marcus met zijn vrouwen zijn kinderen naar Mij toe en smeekte Mij of Ik toch ook nog de volgende dag bij hem zou willen blijven, omdat het hem te veel aan zijn hart zou gaan als Ik hem reeds voor zonsopgang zou verlaten.

[2] IK zei: “Maak je daar geen zorgen over! Ik kan gaan wanneer Ik wil, de tijd dwingt Mij niet, want Ik ben ook Heer van de tijd en van alle tijden! Mij zal de tijd nooit boven het hoofd groeien. Er zijn echter nog veel plaatsen die Ik moet bezoeken en zal bezoeken; maar daar, waar Ik een ware, levende liefde heb gevonden, komt het er bij Mij niet zo precies op een dag en op een uur op aan."

[3] MARCUS zegt met tranen in zijn ogen: "O Heer en Vader, U zij eeuwig dank voor deze overgrote genade! Uw wil, die alleen heilig is, geschiede! Maar ­Heer, de nacht is erg donker omdat de hemel zwaar bewolkt is, moet ik soms fakkels hier boven laten brengen?';

[4] IK zeg: "Dat hoeft niet, wij zullen ons zelf wellicht bezorgen!"

[5] Daarop roep IK Raphaël en zeg tegen hem: "In het centrum van Afrika, daar waar de hoge Komrahaibergen staan en de belangrijkste bron van de Nijl uit een rots ontspringt, zul je op tien manshoogten onder de losse stenen een steen ter grootte van een mensenhoofd vinden. Breng die hier bij Mij, hij zal deze nacht voldoende voor ons verlichten! Maar als je hem hier gebracht hebt, leg hem. dan op die kale boomstam, opdat zijn licht ver zal schijnen en de omgeving verlicht! Dat Ik nu echter met je gesproken heb als met een mens, gebeurde slechts terwille van de mensen opdat zij zullen weten wat er moet gebeuren en Mijn macht erkennen door jouw uitvoering van Mijn wil."

[6] Daarop verdween Raphaël, maar was echter meteen als een vliegende, lichtende meteoor weer bij ons terug met de als een zon stralende steen.

[7] Nog voor Raphaël echter de steen op de aangeduide holle en kale boomstam legde, vroegen verscheidenen de steen van dichtbij te mogen zien.

[8] Maar toen Raphaël hem heel dichtbij bracht, was zijn licht zo sterk dat niemand hem kon zien. Hij gaf haast net zoveel licht als de zon op aarde tijdens een zeer korte winterdag, dat wil zeggen die indruk maakte het op de menselijke, lichamelijke ogen. Er bleef Raphaël dus niets anders over dan de lichtsteen meteen op de plaats van bestemming te leggen. Vanaf die plaats verlichtte zijn intense licht de omgeving zo sterk, dat men tot in de verre omtrek alles nog heel goed kon waarnemen.

[9] Dat zowel Zinka met zijn mensen, als heel in het bijzonder Zorel, van pure verbazing nauwelijks durfden adem te halen, is gemakkelijk te begrijpen. Zorel spande zich in om er iets heel verstandigs over te zeggen. Hij kon echter geen woord uitbrengen omdat naar zijn begrippen, die nog erg mathematisch stereo­tiep waren, het verschijnsel van het snelle halen van de steen en het geweldige licht daarvan, logische onmogelijkheden waren, waar zijn ervaringen en zijn kennis machteloos tegenover stonden. Meerdere malen was hij met zijn slavin­nen naar Egypte gegaan en eenmaal was hij een paar dagreizen voorbij de watervallen geweest. De afstand tot de Achter-Egyptische gebieden was hem daarom niet geheel onbekend, omdat hij met goede kamelen voor die reis tot aan de watervallen altijd vijf tot zes weken nodig had.

[10] Volgens zijn berekening zou een orkaan deze afstand in drie dagen en een pijl deze reis in een halve dag kunnen afleggen. - Welke snelheid moet de jongen dan gehad hebben om een zeker driemaal zo lange afstand in een paar ogenblik­ken af te leggen! Als de jongen een geest is, -hoe kon hij dan iets stoffelijks dragen en hoe was het mogelijk om materie, zelfs van de hardste soort, te beschermen tegen de vernietigende weerstand van de lucht?! Volgens de natuurwetten kan dat niet! Daar komt dan het licht, dat totaal geen warmte geeft en waarvan de intensiteit op zonlicht lijkt, nog bij; dat bestaat ook niet! Dat is nog nooit door iemand ontdekt behalve bij rottend hout, waarvan het licht echter eigenlijk maar zo'n mat schijnsel is dat het in de nacht, ook bij de grootste intensiteit maar nauwelijks het lichten van de glimwormen evenaart!

[11] Een tijdlang gingen die gedachten door het hoofd van ZOREL en vervol­gens zei hij tegen Cornelius en Zinka: "Dit is naar mijn mening toch wel een echt wonder, want zoiets heeft tot op heden nog nooit op aarde plaatsgevonden! Wat mag dat toch wel voor een steensoort zijn? Van het begin der tijden tot op heden is zo'n steen nog nooit ontdekt! Hoeveel waarde zou zo'n steen voor een keizer of een koning hebben, vooropgesteld dat het licht ervan mettertijd niet minder wordt! Want langs de uitgestrekte kusten van Afrika tot zeer ver achter de Herculeszuilen, tot in de streken waar de uitlopers van het hoge Atlasgebergte de Atlantische oceaan begroeten, ziet men in de nazomer eveneens hier en daar witte en in de nacht op bepaalde uren zeer sterk lichtgevende stenen; maar ze geven niet lang licht en als men zo'n steen in een droog vertrek laat brengen, houdt het licht geven weldra op en daardoor heeft de steen geen waarde meer. Maar met deze steen schijnt echter iets heel merkwaardigs aan de hand te zijn! Die zal zijn licht beslist nooit verliezen en moet daarom onnoemelijk veel waarde hebben!"

[12] CORNELIUS zegt: "Niet alleen vanwege het licht, maar veeleer vanwege Degene die hem hier liet komen! Maar laten we daar nu over ophouden! Morgen zullen we hem bij daglicht wel gemakkelijker kunnen bekijken en beoordelen dan nu; want dan zullen onze ogen door het zonlicht minder gevoelig zijn dan juist vandaag, dat wil zeggen nu in deze donkere nacht, waarin de wolken eruit zien alsof zij een behoorlijke landregen voorspellen. Laat we nu echter stil zijn, want de Heer zal een aanvang maken met wat Hij ons beneden aan tafel heeft beloofd!"

[13] Daar neemt Zorel genoegen mee en hij is nu helemaal oog en oor.

[14] Maar dan komt OURAN naar Mij toe en zegt: "Heer, wat zal er morgen met de steen gebeuren, en zal hij wel steeds licht blijven geven?"

[15] IK zeg:. "Met deze vraag heb je eigenlijk de wens te kennen gegeven dat je hem voor jouw kronen zou willen bezitten! Maar dat gaat niet; want vanwege het bezit van deze steen zouden er grote en rampzalige oorlogen kunnen uitbreken. Daarom zal Mijn engel hem morgen weer op de plaats terugzetten waar hij hem vandaan gehaald heeft en dat maakt dan aan alle strijd voorgoed een eind."

[16] Met dit antwoord is Ouran geheel tevredengesteld en hij gaat weer naar zijn plaats terug.

[17] Maar CYRENIUS zegt toch: "Heer! Als geschenk aan de keizer zou deze lichtsteen beslist een overweldigende indruk maken."

[18] IK zeg: "Dat ongetwijfeld, maar hij zou tenslotte vanwege zijn te grote waarde ook daar zijn licht lenen voor oorlogen, en dat zou heel erg zijn! Enige korreltjes ervan kun je wel krijgen, -maar de hele steen zeker niet!"

[19] CYRENIUS zegt: "Maar hoe en op welke wijze bezit deze steen dan deze lichtgevende kracht? Hoe heet hij eigenlijk?"

[20] IK zeg: "Deze stenen horen eigenlijk niet op deze aarde, maar horen alleen in de grote zonnewereld.thuis. Wel, in de grote zonnewereld vinden van tijd tot tijd reusachtige uitbarstingen plaats, met een kracht die voor jullie begrippen onmetelijk is, waardoor vrij vaak zulke stenen met zeer grote kracht in de wijde scheppingsruimte naar buiten worden geslingerd. En dit is er zo een!

{21] Hun lichtuitstraling wordt alleen veroorzaakt door hun oppervlak, dat naar jouw begrippen onbegrijpelijk glad is en waarop zich voortdurend een hoeveel­heid statische elektriciteit verzamelt, die de in de ontzettend harde materie vastgehouden geesten steeds weer opnieuw activeert. Bovendien is deze steen uitermate doorzichtig, waardoor heel gemakkelijk iedere, ook de meest inwen­dige activiteit van de geesten als uiterlijk zichtbaar licht naar buiten straalt en natuurlijk door de snel over het zeer gladde oppervlak van de bol voorbijglij­dende luchtgeesten die aan de buitenzijde werkzaam zijn, in hoge mate wordt versterkt.

[22] Deze stenen worden echter in de zon niet als zodanig al in de natuur aangetroffen, maar zij worden daarvoor door de vaardigheid en de handen van de daar wonende mensen geprepareerd. Ze worden merendeels reeds in de ronde vorm gevonden in de omgeving van grote wateren en ze ontstaan altijd bij uitbarstingen. Onder grote hitte gesmolten elementen van mineralen worden daarbij tot.ver in de met ether gevulde ruimte naar buiten gedreven, waar zij in de vrije ruimte steeds de ronde druppelvorm aannemen volgens de wet van de middelpuntzoekende kracht, die voor alle materie geldt.

[23] Het terugvallen van zulke bollen, die van zeer verschillende grootte kunnen zijn, duurt vaak dagen, weken, maanden en bij grotere vaak vele jaren, al naar gelang zij meer of minder ver van de zon verwijderd naar buiten geslingerd zijn. Wel, sommige vallen op de bergen en rotsen van de zon en slaan te pletter, maar vele vallen er in de grote wateren, blijven onbeschadigd en worden gemakkelijk door de mensen van de zonnewereld opgevist. Want de zonnemensen kunnen heel gemakkelijk vaak urenlang onder water blijven en op de bodem van de zee werken zoals op het droge land, en dat des te gemakkelijker omdat zij behalve die haast amfibieachtige eigenschap nog bijzonder doelmatige duikinstrumen­ten bezitten.

[24] Als een groot zonnehuis voldoende van die bollen verzameld heeft, worden zij, hoewel ze van zichzelf reeds een uiterst glad oppervlak hebben, met kunstzinnige toewijding nog gladder gemaakt en gepolijst, en wel net zolang tot zij tijdens het polijsten licht beginnen te geven. Als het polijsten eenmaal dat punt heeft bereikt, worden zij in de talrijk voorkomende onderaardse, catacombeachtige, lange gangen, waardoor altijd een sterke luchtstroming gaat, als lichtbollen op speciaal daarvoor vervaardigde zuilen gelegd. Zij verlichten op die wijze de onderaardse gangen meer dan voldoende en dienen tevens als bijzondere versiering, wat in de zonnewereld speciale aandacht heeft; want daar is, vooral van binnen, het gewoonste woonhuis niet zelden veel mooier verfraaid en versierd dan de tempel van Salomo in Jeruzalem. Het is dus wel te begrijpen dat de zonnemensen, vooral die van de middengordel, ook al het mogelijke voor de versiering van hun onderaardse gangen doen.

[25] Echter, wij zijn hier niet bijeen om een geografische beschrijving van de grote zonnewereld te geven, maar om jullie geloof en wil te versterken. Om dat te bereiken is heel wat anders nodig dan een nog zo precieze en uitgebreide geografische beschrijving van de grote zonnewereld!"

[26] CYRENIUS vraagt: "Heer! Wanneer echter deze lichtbol nog veel harder is dan diamant, hoe kan men daar dan die paar korreltjes vanaf halen, die ik zo graag als aandenken aan deze avond zou willen hebben?!"

[27] IK zeg: "Vaak denk jij ook nog zeer aards! Daar, waar deze lichtbol vandaan komt, zijn er nog heel veel; of het nu in Afrika is of in de zon zelf, ­voor Mijn engel is het overal even ver. Natuurlijk zal geen sterveling ook maar een paar korreltjes van deze lichtbol af kunnen halen zonder deze te beschadi­gen, en als hij de kogel stuk zou willen slaan, zouden de stukken de lichtende eigenschap ook meteen verliezen; maar de kleine bolletjes zullen de lichtende eigenschap blijvend behouden. -Maar nu in alle ernst genoeg hierover!"

 

90 Ziel en lichaam

 

[I] We zullen nu meteen op iets anders overgaan! Zorel en Zinka, komen jullie wat dichter bij en zeg Mij wat jullie nu vóór alles nog zouden willen zien en weten."

[2] De beide geroepenen komen nu dichterbij en ZINKA zegt: "Heer, dat is voor mensen zoals wij, die nog zeer onvolmaakt zijn, een heel moeilijk te beantwoor­den vraag! Want wij zouden nog heel veel willen zien en weten omdat wij, ondanks dat wij toch al heel veel gezien en meegemaakt hebben, nog zeer veel niet gezien en beleefd hebben. Maar wat er nu van dat eindeloos vele het meest noodzakelijke voor ons is, dat is een heel andere vraag, die wij niet kunnen beantwoorden omdat wij nog lang niet weten wat voor ons eigenlijk vóór alles het  allernoodzakelijkste is! U o Heer, weet echter precies wat wij het meest nodig hebben; handelt U dus, zonder dat wij iets wensen, volgens Uw oneindige liefde en wijsheid en dan zal iedereen wel het beste zien, horen en voelen!"

[3] IK zeg: "Welaan dan, - dan zal Ik zien wat er gedaan kan worden! Mij dunkt dat een echt vertrouwen en inzicht met betrekking tot het voortleven van de ziel na de lichamelijke dood voor jullie allen wel erg belangrijk en noodzakelijk is; daarom zullen wij dit onderwerp wat nader in ogenschouw nemen!

[4] Ik heb jullie met woorden reeds meerdere malen aangeduid, waarin de eigenlijke dood van het lichaam bestaat, op wat voor verschillende manieren deze kan plaats vinden, en wat de gevolgen ervan voor de ziel en haar geest zijn en moeten zijn. Als Ik jullie dat echter in lange theoretische zinnen zou uitleggen, zou dat ons in een heel jaar niet lukken. Om het jullie door en door te laten beseffen zal Ik het geheel met woord en daad tonen en dan zullen jullie het begrijpen.

[5] Voor wij tot de eigenlijke zaak komen, moet Ik evenwel eerst uiteenzetten hoe de ziel samenhangt met het lichaam. Luister dus naar Mij:

[6] De ziel, die samengesteld is uit gemengde op elkaar inwerkende delen is geheel en al van etherisch substantiële aard. Omdat het lichaam in wezen echter ook oorspronkelijk etherische substantie bevat, is deze substantie verwant met de substantiële essentie van de ziel. Dit aanverwante is datgene wat de ziel met het lichaam verbindt, zolang deze etherische substantie niet mettertijd al te zeer in het zuiver materiële is overgegaan, in welk geval het dan met het zielewezen te weinig en vaak ook helemaal geen verwantschap meer heeft, - en mocht deze toch nog enigszins aanwezig zijn, dan moet deze substantie eerst door het ontbindingsproces uit het lichaam worden losgemaakt en in het hiernamaals aan de in zekere zin naakte ziel worden toegevoegd.

[7] Heeft de ziel zelf echter uiteindelijk te veel van het materiële uit haar lichaam in zich opgenomen, dan deelt ook zij in de lichamelijke dood en samen met het lichaam moet zij het ontbindingsproces doormaken en vervolgens pas na verscheidene aardse jaren in een heel onvolmaakte, natuurlijke vorm ontwaken, waardoor het dan erg moeilijk voor haar is tot het hogere, het licht door te dringen, omdat alles voor haar één duistere, aardse aangelegenheid is, die slechts weinig leven en veel duisternis bevat.

[8] Van enig geestelijk ontwaken kan in haar geen sprake zijn alvorens de tijd, de nood en allerlei vernederingen het werelds duistere en grove of in zekere zin lichamelijk substantiële uit de ziel hebben afgescheiden en verwijderd; en dat gaat in het hiernamaals veel moeilijker dan hier, omdat de ziel daar zolang in een zekere afzondering alleen moet blijven, om niet, als een te naakt en in zekere z in nog huidloos en onbekleed wezen, door een ander wezen, dat vol hoger levensvuur reeds al zijn kracht laat gelden, verslonden en als een waterdruppel op gloeiend metaal vernietigd en verteerd te worden. Want voor iedere nog erg onvolkomen ziel geldt ten opzichte van een reeds volmaakte geest dat, wat Ik eens tegen Mozes zei toen hij Mij wilde zien: 'God kun je niet zien en daarbij in leven blijven!'

[9] Hoe hoger een leven eenmaal gepotentieerd is, des te krachtiger, machtiger en zwaarder is het, en al het leven dat nog op een heel lage trap staat, kan zich tegenover een veel hoger leven niet staande houden, tenzij er een zekere afstand is. Wat is een mug tegenover een olifant, wat een vlieg ten opzichte van een leeuw?! Wat is een heel teer mosschimmelplantje tegenover een honderden jaren oude ceder op de Libanon, wat is deze aarde vergeleken bij de grote zon?! Wat is een druppel water bij een machtig vuur?! -Als iemand van jullie op een olifant stapt, zal de olifant daar helemaal niets van merken; maar gaat iemand van jullie op een mier staan dan is het met haar natuurlijke leven helemaal gedaan.

[10] Maar wat in de uiterlijk zichtbare natuur al erg voor de hand liggend is, is in het rijk van de geesten een nog veel duidelijker en indringender waarheid. In ieder reeds op zichzelf staand leven bevindt zich de onverzadigbare behoefte steeds meer leven in zich te verenigen; dit eenwordingsprincipe is in feite de liefde. Als het leven niet vóór alles uit zou gaan van dit principe, dan zouden er in de eindeloze ruimte zon noch aarde zijn, en ook geen schepselen daarop en daarin­

[11] Omdat echter juist in het leven zelf het principe bestaat tot eenwording van al het leven, en ieder vrij leven voortdurend bezig is één te worden met een ander op hem lijkend en verwant leven, daarom ontstaat tenslotte uit vele afzonderlijke levens en afzonderlijke intelligenties één leven en één verveel­voudigde en zich daarom naar alle kanten ver uitstrekkende intelligentie, en daardoor ook uit de met weinig verstand begaafde, vele wezens één met veel verstand en veel begrip toegerust wezen."

 

91 Verdere ontwikkeling van de arme zielen in bet hiernamaals

 

[1] (DE HEER: ) "Als volgens dit onveranderlijke principe, dat voor het bestaan en het leven zeer noodzakelijk is, een zogeheten arme en naakte ziel aan gene zijde direkt met een geest, zoals bijvoorbeeld onze Raphaël er een is, in kontakt zou komen, dan zou zij daardoor meteen op gelijke wijze verslonden worden, als de zee een enkele waterdruppel opslokt. In de gehele oneindigheid heb Ik daarom de voorzorgsmaatregel getroffen, dat een klein, zwak en nog erg naakt leven steeds zo gesitueerd wordt, dat het als alleen op zichzelf bestaat en dat slechts die levenskrachten het mogen benaderen die beslist op geen enkele wijze veel sterker zijn dan dat afzonderlijke leven, dat zich daar in zijn eenzaamheid en naaktheid bevindt.

[2] Zulke levenskrachten kunnen elkaar niet verzwelgen omdat de aparte ik heden van gelijke kracht en sterkte zijn; maar zij vormen toch gezamenlijk verenigingen en overleggen onderling, waaruit echter nooit veel vruchtbaars kan voortkomen omdat de wijsheid van ieder afzonderlijk wezen vrijwel even groot is. Stel je een vergadering voor van louter oerdomme mensen, die een wijs besluit zouden willen nemen om dat met vereende krachten uit te gaan voeren! Wat zal er uit hun beraadslagingen voortkomen? Niets dan domheden!

[3] Wij hebben op deze aarde, en hoofdzakelijk op de eilanden, nog tot op heden volksstammen die al sinds Adams tijd hun eilanden geheel ongestoord bewo­nen; het zijn Kaïns nakomelingen, die nu nog op dezelfde trap van beschaving staan als waarop zij twee duizend jaar geleden stonden. Waarom hebben zij dan in hun ontwikkeling geen stap vooruit, maar eerder een stap achteruit gedaan­ ondanks al hun vele beraadslagingen? Omdat de meest wijze onder hen dommer en blinder is dan bij ons de domste varkenshoeder! Maar als de meest wijze al niets weet, wat moeten dan de anderen weten die raad bij hem inwinnen?!

[4] Nu zal men natuurlijk de vraag stellen: 'Ja, waarom heeft God dan naar zulke volken geen met Zijn geest vervulde profeten gezonden?' Daarmee komen wij nu precies bij het belangrijkste punt!

[5] Bij deze volkeren wonen nog veel te onrijpe en naakte zielen. Een hogere openbaring zou hen verzwelgen en hen in zo’n oordeel opsluiten dat zij daaruit nooit meer bevrijd zouden kunnen worden. De hoogste en zuiverste waarheid zouden zij in het ergste ongeloof veranderen en zich daarmee zo vereenzelvigen dat Ik Zelf hen uiteindelijk met geen enkel middel daar nog uit zou kunnen verlossen.

[6] Het is daarom noodzakelijk dat zij nog ongeveer duizend jaar blijven zoals zij zijn. Pas na die tijd moeten zij bezocht worden door puur verstandelijk ontwikkelde mensen en dan moeten zij van hen echter nog lang geen onderricht, maar slechts een voorbeeld krijgen dat hen wat verstandiger maakt. Zo moeten zij van tijd tot tijd meermalen zo'n verrassing krijgen die hen wat meer ontwikkelt. Als dat gedurende enige honderden jaren gebeurt, zullen zulke naakte volkeren wat meer bekleed worden, naar lichaam en ziel, en dan pas stukje bij beetje rijp worden voor een hogere openbaring.

[7] En op precies dezelfde wijze en nog heel wat moeizamer vindt in het grote hiernamaals de verdere ontwikkeling en levensvervolmaking van een geheel naakte natuurziel plaats. Zij moet zo lang zonder enig licht met zichzelf alleen gelaten worden tot zij, door de eigen nood gedreven, zichzelf uit haar nog meer dan halfstoffelijke lethargie wakker geschud wordt en in haar hart begint na te denken over wat meer omlijnde gedachten.

[8] Als de gedachten steeds geprofileerder en vaster omlijnd worden, begint het in zo'n ziel heel zachtjes te schemeren en gaat zij een basis krijgen waarop zij enigszins kan staan en gaandeweg ook een beetje kan rondlopen. Dit rondlopen is dan te vergelijken met het overgaan van de ene gedachte in de andere en van de ene waarneming in de andere. Het is een zoeken, en op het zoeken moet het een of andere vinden volgen omdat de zoeker anders, als hij te lang helemaal niets zou vinden, uiteindelijk tengevolge van zijn vruchteloze inspanning zou verlammen en op die manier terug zou moeten vallen in de oude lethargie.

[9] Maar zodra de ziel, die ijverig begint te zoeken, ook maar iets vindt, geeft dat haar een nieuwe en versterkte impuls voor een nog verder en ijveriger zoeken en vorsen, en als zij zelfs sporen vindt van het bestaan van haars gelijken, dan jaagt zij deze als een speurhond na en rust niet eerder tot zij iets gevonden heeft dat haar op z'n minst bevestigt dat haars gelijken dichtbij zijn.

[10] Door dit steeds versterkte zoeken wordt zij echter ook rijper en probeert zij alles te verzamelen wat zij als het ware toevallig voor de omhulling van haar substantiële zielelichaam vindt. Hier en daar is er ook iets te vinden, ook al is het nog zo schraal, om haar maag te vullen en om haar vaak brandende dors! te lessen. Want als het verlangen in een ziel eenmaal goed begint te groeien tengevolge van het innerlijke, steeds levendiger wordende levensvuur, dan komen er steeds meer dingen waarvoor in de ziel een behoefte ontwaakt."

 

92 De leiding in het hiernamaals

 

[1] (DE HEER:) "Van de kant van een geest die, als het ware van een bepaalde afstand, aan zo'n zielleiding geeft, moet echter wel de grootste voorzichtigheid in acht genomen worden om de ziel op haar zoektocht alleen maar datgene te laten vinden, wat haar bij haar levensvoltooiing verder kan brengen.

[2] Pas na verloop van tijd kan de zielook een aan haar gelijke ziel vinden die vrijwel dezelfde zorgen heeft, waarmee zij dan natuurlijk meteen op gelijke wijze gegevens uitwisselt als twee mensen in deze wereld die door één en hetzelfde lot getroffen zijn. Zij willen alles van elkaar weten, beklagen elkaar en beginnen langzaam maar zeker overleg te plegen over wat gedaan zou moeten worden om hun lot op de een of andere wijze iets draaglijker te maken.

[3] Het spreekt vanzelf, dat de tweede ziel alleen maar schijnbaar moet lijken op de eerste die nog maar net uit de volledige eenzaamheid is gekomen; want anders zou een blinde als leider aan een blinde gegeven zijn, waarbij dan maar al te gemakkelijk beiden in een greppel zouden kunnen vallen en zich dan in een ergere toestand zouden bevinden dan voorheen tijdens de afzonderingspe­riode.

[4] De op zichzelf volmaakte, geestelijke mens, die als toevallig de jonge zoekende ziel tegenkwam, mag echter van zijn volmaaktheid vooral niets laten merken, maar moet aanvankelijk precies datgene zijn wat de jonge ziel is. Lacht deze, dan moet hij mee lachen, en huilt zij dan moet hij meehuilen! Alleen wanneer de ziel zich gaat ergeren over haar lot en scheldt en vloekt, moet de geest daar natuurlijk niet aan meedoen, maar aanvankelijk weliswaar ook zo doen alsof hij zelf wat geërgerd is over zijn (schijnbaar) gelijke lot, maar zich daarbij steeds onverschillig houden, alsof het hem nu helemaal niets uitmaakt hoe het met hem gaat! Als het met alle geweld niet beter wil worden, wel, laat het dan maar blijven zoals het is! Daardoor wordt de jonge ziel volgzamer en zal zich reeds met een klein succes tevredenstellen, dat zich weer als toevallig heeft voorgedaan.

[5] Als zo'n ziel dan in het hiernamaals een of ander plaatsje heeft gevonden, moet men haar daar laten zolang zij zelf geen behoefte voelt haar lot te verbeteren; want zulke zielen lijken op die mensen hier die met een heel klein bezit volkomen tevreden zijn, als het hun maar net voldoende opbrengt om in de eerste levensbehoeften te kunnen voorzien. Naar al het hogere en meer volmaakte en betere gaat hun verlangen helemaal niet uit en zij bekommeren zich daar ook absoluut niet om. Wat kan hun het belangrijke werk van een keizer of een veldheer schelen?! Als zij maar wat te eten hebben en met rust gelaten worden, zijn zij al volkomen gelukkig en wensen eeuwig niets beters.

[6] Zo gaat het dan ook in het tweede stadium met een ziel die zoals gezegd, uit haar afzondering is gekomen en nu door haar inspanning op een bepaalde manier zo verzorgd is dat zij haar toestand dragelijk vindt en die zich om niets anders meer bekommert. Zij heeft zelfs vrees en angst voor andere dingen, omdat zij alles wat haar enige last zou kunnen bezorgen, verafschuwt.

[7] Wij hebben een ziel in het hiernamaals nu zover gebracht dat zij bijvoorbeeld óf bij tamelijk goede mensen een betrekking heeft gevonden die haar van het nodigste voorziet, óf zij heeft het een of andere huisje dat verlaten was, in eigendom gekregen of nog liever gevonden met daarbij een rijkelijk voorziene boomgaard en een paar melkgeiten en tevens misschien nog een knecht en een dienstmaagd. Dan heeft de begeleidende geest voorlopig niets anders te doen dan zo'n ziel enige tijd geheelongestoord dat bezit te laten houden.

[8] Van tijd tot tijd moet hij haar ook alleen laten en net doen alsof hij zelf iets beters gaat zoeken; daarna moet hij weer terugkomen en vertellen dat hij wel iets beters heeft gevonden, -maar dat dat betere veel moeilijker te krijgen is en men het zich door veel moeite en werk moet verdienen! De ziel zal daarop zeker vragen waaruit die moeite en dat werk bestaat, en dan moet de leider dat de vragende ziel uitleggen. Heeft de ziel interesse daarvoor, dan moet hij haar daarheen brengen; in het andere geval moet hij haar met rust laten, maar er dan voor zorgen dat de tuin steeds schraler wordt en tenslotte zelfs het meest noodzakelijke niet meer opbrengt!

[9] De ziel zal nu wel alle moeite doen om de tuin meer te laten opbrengen, maar de leider mag niet toelaten dat de ziel daarin slaagt, daarentegen moet hij maken dat de ziel uiteindelijk het zinloze van al haar moeite inziet en de wens uit, deze hele behuizing op te geven en een betrekking te zoeken waarbij zij beslist zonder meer moeite en werk, toch een dragelijke verzorging vindt.

[10] Als die wens zich levendig genoeg in een ziel heeft geuit, moet zij verder geleid worden en in een dienst met veel werk worden ondergebracht. Daar moet de leider haar dan weer verlaten onder het een of andere voorwendsel dat ook hij ergens anders een weliswaar erg vermoeiende, maar overigens goed betaalde dienst heeft gekregen. De ziel krijgt nu werk opgedragen dat zij heel precies moet verrichten. Daarbij moet haar verteld en op het hart gedrukt worden dat iedere veronachtzaming bestraft wordt met een overeenkomstige inhouding op het bedongen dagloon, terwijl daarentegen een vrijwillige extra inspanning boven het overeen gekomene erg op prijs zal worden gesteld.

[11] Nu zal de ziel óf hetgeen afgesproken is precies en nog meer dan dat nakomen, óf zij zal de moeite teveel van het goede vinden, traag worden en daardoor in een nog grotere nood terechtkomen. In het eerste geval moet zij geprezen worden en in een vrijere en reeds aanzienlijk aangenamer situatie worden overgeplaatst, waar zij meer te denken en te voelen krijgt. In het tweede geval moet de leider haar grote nood laten lijden, haar naar haar vroegere, schamele bezit terug laten gaan en daar iets, maar lang niet voldoende laten vinden.

[12] Na een poos, als de nood erg hoog geworden is, moet de leider, die er nu veel beter uitziet, zich reeds voordoen als heer en eigenaar van vele bezittingen en de ziel vragen hoe ze er bij gekomen is zo achteloos met de baan om te springen die zo goed en veelbelovend was. De ziel zal zich nu verontschuldigen met de uitvlucht dat de moeite te groot en te inspannend was voor haar krachten; maar dan moet haar getoond worden dat haar moeite en inspanning hier op het onvruchtbare, kleine bezit nog veel groter is en er toch geen uitzicht is ooit ook maar het poverste resultaat te behalen.

[13] Op die manier wordt zo'n ziel tot inzicht gebracht. Zij zal nogmaals een betrekking aanvaarden en het nu beslist beter doen dan voorheen. Voldoet zij nu, dan moet zij na korte tijd wat vooruit geholpen worden, -maar zij moet nog steeds het gevoel houden dat zij lichamelijk nog niet gestorven is; want mate­riële zielen voelen dat heel lang niet en het moet hun eerst op de juiste manier uitgelegd worden. De mededeling daarvan wordt pas dan dragelijk voor hen als zij van geheel naakte zielen uitgegroeid zijn tot een reeds met een goed gewaad bekleed, vrij vast zielelichaam. In die vastere toestand zijn zij dan ook geschikt voor wat kleinere onthullingen, omdat de kiem van hun geest zich in hen begint te bewegen.

[14] Als de ziel eenmaal zo ver is ontwikkeld, en begrepen heeft dat zij zich nu in de geestenwereld bevindt en dat pas van nu af aan haar eeuwige lot geheel alleen van haar afhangt, moet haar de enige juiste weg van de liefde tot Mij en de naaste getoond worden, die zij geheel uit volledig vrije wil en uit geheel vrije zelfbeschikking moet gaan.

[15] Als haar dat is getoond, naast datgene wat zij in ieder geval met zekerheid kan bereiken, moet de leider haar weer verlaten en pas dan weer bij haar komen als zij hem heel oprecht in haar hart zal roepen. Roept zij hem niet, dan volgt zij zonder meer de goede weg; is zij echter daarvan afgeweken en heeft zij een slechte weg betreden, dan moet hij haar weer in een daarbij passende, grote ellende laten komen. Als zij haar misstap zal inzien en naar de leider zal verlangen, dan moet hij komen en haar het volkomen nutteloze van haar moeite en streven laten zien.

[16] Als zij dan de wens uit, zich weer te verbeteren, moet hij haar weer in een betrekking onderbrengen en als zij daar haar plichten vervult, moet zij weer bevorderd worden, maar niet zo snel als de eerste keer, omdat zij anders weer heel gemakkelijk in haar oude, materiële lethargie terug zou vallen, waaruit zij dan veel moeilijker te bevrijden zou zijn dan de allereerste keer, omdat zij zich bij iedere terugvallangzaam maar zeker als een groeiende boom verhardt en van jaar tot jaar ook moeilijker laat buigen dan in haar eerste groeiperioden."

 

93 De ontwikkeling van de ziel op aarde en in bet hiernamaals

 

[1] (DE HEER:) "Het spreekt wel vanzelf dat het hier geen bijzonder geval betreft, maar dat dit een algemene richtlijn is die zowel bij de leiding aan deze zijde en in 't bijzonder aan gene zijde gebruikt wordt om een ziel uit de stoffelijkheid te halen die haar leven belemmert.

[2] Daarnaast zijn er nog talloos vele afwijkende gevallen, die elk op een wat andere wijze behandeld moeten worden; maar ongeacht dat alles moet er toch een algemene richtlijn zijn waarnaar zich alle andere uiteindelijk moeten richten, zoals de aarde door één regen bevrucht moet worden opdat daardoor het uitgezaaide zaad kan gaan kiemen. Hoe dan echter de verschillende soorten zaden, die in de aarde wachten om tot leven gewekt te worden, uit de regen­druppel halen wat van hun gading is, dat is een zaak van de speciale intelligentie van d e geesten die in de kiem wonen en heel goed voor hun huis weten te zorgen.

[3] Ik zeg jullie dit, opdat jullie inzien hoe moeilijk en moeizaam aan de andere zijde de weg is naar de voleinding van het innerlijke leven, en hoe gemakkelijk en vrij dat hier gaat, waar de ziel het stoffelijke lichaam nog om zich heen heeft waarin zij in eerste instantie, hoe en wanneer zij dat maar wil, al haar aanwezige stoffelijkheid kan opslaan. Aan de andere zijde is dat echter niet zo eenvoudig, omdat de ziel dan geen stoffelijk lichaam meer heeft en met haar voeten ook niet meer over een stoffelijke bodem gaat, maar over een geestelijke, die wordt gebouwd uit gedachten en ideeën uit de ziel, en die beslist niet geschikt is om het uit de ziel afgescheiden stoffelijke op te nemen en voor eeuwig in z1ch te begraven.

[4] Want voor datgene wat uit de ziel op haar bodem valt geldt ongeveer hetzelfde als voor een steen die men van deze aarde de eindeloze ruimte in zou willen slingeren. Ja, wie de kracht zou bezitten een steen met zo'n kracht omhoog­ of van deze aarde weg te slingeren, dat deze de snelheid van een afgeschoten pijl dertigduizend maal zou overtreffen, die zou de steen inderdaad zo van de aarde verwijderen dat hij nooit meer terug zou vallen; maar Iedere mindere kracht zou dat nooit tot stand brengen. Die zou de steen wel meer of minder ver van de aarde brengen, maar als de kracht waarmee de steen is weggeworpen, tengevolge van de voortdurende heel ver reikende aantrekkings­kracht van de aarde minder en noodzakelijkerwijs zwakker zou worden, zou de steen weer omkeren en steil op de aardbodem terugvallen.

[5] En zie, zo staat het ook met de stoffelijke, zondige brokstukken die de ziel in het hiernamaals nog met zich meedraagt! Ook al verwijdert de ziel die uit zichzelf en werpt zij deze op de grond van haar wereld, dan baat deze moeite haar weinig of zo nu en dan zelfs helemaal niets, omdat de bodem van de ziel waarop deze in de geestenwereld staat en zich beweegt, evenzeer een deel van haarzelf is als op aarde de aantrekkingskracht van deze aarde, die, al reikt zij nog zo ver naar buiten, toch een deel blijft van deze aarde en niet één atoom zich van haar Iaat verwijderen

[6] Dus als de ziel aan de andere zijde al het grove en stoffelijke uit zichzelf wil verwijderen, moet een hogere kracht in haar werkzaam worden; en dat is de kracht die in Mijn woord en in Mijn naam ligt! Want er staat, komende uit de mond van God, geschreven: 'Voor Uw naam zullen zich alle knieën in de hemel, op aarde en onder de aarde buigen!' Dat laatste heeft betrekking op alle menselijke schepselen van de talloos vele andere werelden in de eindeloze scheppingsruimte; want in de hemel wonen de reeds voor eeuwig volmaakte kinderen Gods, -en daarbij enkel en alleen op deze aarde de kinderen Gods in wording. Als echter alleen aan deze aarde dit grote voorrecht is verleend, dan is haar waarde voor God hoger dan die van alle andere hemellichamen; die staan dan moreel onder haar en dus ook hun bewoners, die dan bedoeld worden met' die onder de aarde wonen' .

[7] Dus door Mijn woord en Mijn naam kan de ziel pas geheel gezuiverd worden. Maar dat gaat daarginds niet zo gemakkelijk als men zich dat misschien wel voorstelt; er zijn langdurige voorbereidingen voor nodig! De ziel moet eerst helemaal geoefend zijn in alle mogelijke zelfwerkzaamheid en moet reeds tevoren een heel behoorlijke kracht in zich hebben voordat het haar mogelijk kan zijn Mijn woord en uiteindelijk zelfs Mijn naam aan te nemen.

[8] Is een ziel echter eenmaal daartoe in staat, dan zal het gemakkelijk voor haar zijn ook het laatste stoffelijke atoom uit haar gehele grondgebied zodanig te verwijderen dat dit eeuwig nooit in haar kan terugvallen. Hoe en waarom zal meteen getoond worden!"

 

94 De ontwikkeling van het zieleleven

 

[1] Hierop zegt CYRENIUS, die alles met gespannen aandacht had aangehoord: "Heer, ik kan bepaald niet zeggen dat ik alles niet begrepen heb; het is mij allemaal heel duidelijk, -alleen komt het mij voor dat dit alles mij gedurende dit aardse bestaan ook weer eens onduidelijk zou kunnen worden en dat zou mij dan ongelukkig maken! Want alles wat wij nu uit Uw heilige mond vernomen hebben, gaat zelfs het meest ontwikkelde mensenverstand toch wel wat te boven; daarom zou een kleine nabeschouwing over het een en ander misschien niet overbodig genoemd kunnen worden!"

[2] IK zeg: "Vriend, jullie Romeinen hebben een heel goed spreekwoord, dat ongeveer zo luidt: "Longum iter per praecepta, brevis et efficax per exempla!* (* Lang is de weg door middel van woorden, kort en doeltreffend door middel van voorbeelden!) Kijk, dat is hier ook heel goed van toepassing! Wacht op de later volgende voorbeelden die Ik jullie op wonderbaarlijke wijze zal laten zien! Die zullen dat wat je nu nog niet duidelijk is, duidelijk maken; de zuivere kern van de zaak zul je echter pas dan te weten komen als de pure geest van de eeuwige waarheid  over jullie zal komen en jullie zal leiden in alle waarheid van de hemelen en van alle werelden.

[3] Merk je echter niet, dat ook reeds in de natuur slechts één wet geldt voor de groei van alle planten en dieren?!

[4] Kijk, alle planten groeien en vermeerderen zich van binnen uit; zij onttrek­ken uit het vocht van de aarde de bij hen passende stoffen en nemen die tenslotte, gezuiverd door vele duizenden kanaaltjes en buisjes, in zichzelf of in hun leven op.

[5] De dieren halen hun voeding eigenlijk uit dezelfde bron, -alleen is deze tevoren, hetzij in het organisme van de planten of in het reeds veel meer gereinigde vlees van de laagste diersoorten meer gezuiverd dan in de oorspron­kelijke humus van de aarde.

[6] De mens gebruikt tenslotte reeds het allerfijnste en zuiverste uit de planten­wereld alsook uit de dierenwereld. Hooi, gras en stro voeden hem niet meer . Van de planten heeft hij hoofdzakelijk slechts het koren nodig en van de bomen de edelste, honingzoete vruchten. Van de dieren gebruikt hij voornamelijk dat deel dat als het zuiverste geldt en hij heeft een afkeer van het vlees van onreine dieren.

[7] Maar hoeveel afwijkingen, afdwalingen en zijwegen zijn er alleen al op deze aarde bij het tot volle wasdom komen van de planten­ en dierenwereld, en toch bereikt alles zijn doel! Een onderzoeker die zorgvuldig alles in de natuurwereld bekijkt, moet wel constateren dat steeds het ene dienstbaar is aan het andere en dat het ene er is om het andere te verheffen en meer tot leven te brengen.

[8] Het leven van de ziel moet door de verschillende natuurelementen gefilterd worden. Eerst bevindt het zich in de ether; daar concentreert het zich doordat het gelijke zich verbindt met het gelijke, het overeenkomstige en het verwante. ­Daardoor wordt het zwaarder en daalt eerst in zichzelf in zijn eigen centrum, wordt zwaarder en zwaarder en wordt uit zichzelf de reeds zwaardere en tastbare levenssubstantie.

[9] Als lucht verbindt het zich weer op gelijke wijze als boven in de ether; daaruit vormen zich wolken en nevels en die verbinden zich weer, worden waterdrup­pels en vallen op de aarde als regen, hagel, sneeuw, dauwen in bepaalde streken als blijvende en voortdurende vormen van nevel en vochtige neerslag uit de lucht.

[10] Het water moet, weliswaar als een element dat nog zeer ondergeschikt is maar reeds boven ether en lucht staat, nu al een zeer veelzijdige, dienende functie gaan vervullen voor de hoger staande processen ter concentratie van het leven. Het moet vooreerst het leven dat vrijwel of geheel in de grove materie tot steen is verhard, week maken en voor opname en doorzending in zichzelf, dat wil zeggen in het waterelement, opnemen; dat is het eerste dienen.

[11] Vervolgens moet het zijn levensgeesten of in zekere zin zijn geestelijke substantiële deeltjes afgeven aan de planten. Als de deeltjes zich in de planten langzaam maar zeker steeds meer ontwikkeld hebben tot vormen met een bepaalde intelligentie, dan worden zij weer door het water en de vochtige lucht opgenomen, en het water moet hun materiaal voor nieuwe en vrijere levensvor­men verschaffen. Het water blijft zo dus nog steeds dienstbaar in zijn eigen sfeer, hoewel er uit dit water per uur myriaden maal myriaden kleine intelligen­tiedeeltjes van het zieleleven vrijkomen en steeds meer zelfstandig worden.

[12] Maar het plantenleven moet in tweede instantie een aantal diensten aan­vaarden en verrichten die reeds meer gecompliceerd zijn. De diensten van het water zijn nog heel eenvoudig, terwijl de diensten van de planten voor de verdere bevordering van het leven reeds bij het bekijken van de eenvoudigste plant al erg ingewikkeld blijken te zijn.

[13] Nog uitgebreider en belangrijker is de dienstverlening voor de verdere bevordering van het zelfstandige zieleleven zelfs in de eerste en eenvoudigste dieren, die het dichtst bij de plantenwereld staan. En zo wordt in iedere hogere vorm het dienen steeds gecompliceerder .

[14] Als het zieleleven eenmaal geheel en al is overgegaan in de mensenvorm, dan is dienen zijn voornaamste bestemming. Er zijn verscheidene natuurlijke diensten die iedere mensenvorm als een dwingend 'moeten' opgelegd zijn; daarnaast zijn er dan ook talloze vrijere, en een nog groter aantal geheel vrije morele diensten die een mens te doen krijgt. En als hij in alle opzichten een trouwe dienaar is geweest, heeft hij daardoor ook zichzelf verheven tot de hoogste levensvervolmaking. Nu, dat gebeurt wel bij sommige mensen diereeds vanaf de geboorte op een hoger niveau zijn geplaatst; maar bij andere mensen, die zogezegd nog dicht bij de lijn van de dieren staan, gaat dat aan deze zijde niet en hun verdere ontwikkeling gebeurt pas aan de andere zijde, -maar steeds langs de fundamentele weg van het dienen."

 

95 Het doel van het dienen

 

[1] (DE HEER:) "Het dienen oefent en bevordert de deemoed het meest. Hoe ondergeschikter een dienst vaak lijkt, des te geschikter is deze voor de ware ontwikkeling van het leven. Deemoed op zich is niets anders dan het zich steeds meer en sterker verdichten van het leven in zichzelf, terwijl hoogmoed het aannemen van een steeds lossere vorm is en het zich eindeloos ver naar alle kanten verstrooien en tenslotte een vrijwel geheel verliezen van het leven is, hetgeen wij de tweede of geestelijke dood zullen noemen.

[2] Bij hoogmoed is aan al het dienen een eind gekomen en zodoende ook aan alle verdere vorming en ontwikkeling van het leven. Als van het trotse heersen over anderen de ontwikkeling van het leven zou afhangen, dan zou door Mij zeker zo'n regeling getroffen zijn dat ieder mens een onbeperkt recht zou hebben om te heersen; maar omdat dat ingaat tegen Mijn eeuwige orde, moet ieder mens en iedere engel er zich naar voegen om te dienen en uiteindelijk juist in het eeuwige, steeds meer en veelomvattender dienen het grootste geluk en de grootste zaligheid te vinden.

[3] Zonder dienen bestaat er dan eigenlijk helemaal geen leven, geen duurzaam­heid daarvan, geen geluk, geen gelukzaligheid en geen liefde, geen wijsheid en geen levensgeluk, noch hier noch aan gene zijde; en wie zich een hemel voorstelt waar ieder dienen ontbreekt en die volluiheid en vol nodeloze braspartijen is, die vergist zich geweldig!

[4] Want de zaligste geesten van de hoogste hemelen krijgen juist daarom een kracht en sterkte die Mij bijna evenaart, om Mij en alle mensen hier reeds op deze wereld, waar het leven beproefd wordt, des te beter te kunnen dienen. Waartoe zouden zij anders in het bezit zijn van de kracht en macht van een schepper?! Heeft men voor het nietsdoen soms kracht en wijsheid nodig?! Als hun werk en dienstverlening reeds voor deze aarde van een voor jullie onbe­schrijflijk belang is, hoe groot moet het belang voor de geestenwereld dan wel zijn, en van daaruit voor de gehele oneindigheid!

[5] Ik kwam immers niet naar jullie om luiaards van jullie te maken, of jullie slechts voor de akkerbouw, de veeteelt en nog meer van dat soort zaken op te leiden, maar om ijverige werkers van jullie te maken voor de grote hemelse wijngaard. Het doel van Mijn leer voor jullie allen is in de eerste plaats om jullie zelf ten aanzien van je innerlijke leven tot ware volmaaktheid te brengen en in de tweede plaats dat jullie dan zelf als volmaakt levenden reeds hier, en vooral later ginds in Mijn rijk, Mijn ijverigste en energiekste werkers willen en zullen worden.

[6] Als dat Mijn einddoel niet zou zijn en Ik tegen jullie zou zeggen: 'Span je alleen maar hier in; eens aan de andere zijde in Mijn rijk zullen jullie dan heel plezierig leven en in alle eeuwigheid uit en te na kunnen uitrusten en al de pracht van God aan kunnen gapen!', dan zou Ik Zelf dommer moeten zijn dan een van de domsten van jullie. Ja, jullie zullen wel Gods heerlijkheden eeuwig kunnen bewonderen, maar niet zonder werkzaamheid; want juist jullie werk zal de wonderen van de hemelen moeten vermeerderen en steeds heerlijker en godde­lijker maken!

[7] Ik wil dat van nu af aan al Mijn gedachten en ideeën door jullie, Mijn kinderen, volledig ten uitvoer gebracht worden, hier reeds voor ziel, hart en geest van jullie broeders en zusters, en aan gene zijde dan in alle grote realiteiten vanaf hun meest innerlijke, geestelijke ontstaanssfeer tot aan hun meest uiterlijke, stoffelijke vorming, om het van daaruit weer terug te voeren naar het toegenomen, zuiver en zelfstandig geestelijke, volmaakte leven. En daarvoor, vrienden, zal oneindig veel tijd, geduld en een grote bedrijvigheid nodig zijn en een even grote en alomvattende wijsheid en kracht!"

 

96 Inzage in de scheppingsgeheimen

 

[I] (DE HEER:) "Geloof vooral niet dat een wereld, ook al is die slechts zo klein als deze aarde, van vandaag op morgen geschapen en in één keer bevolkt kan worden! Daarvoor zijn naar jullie begrippen onvoorstelbaar vele myriaden aardse jaren nodig. Hoe onvoorstelbaar lang naar jullie begrippen duurt het alleen al tot een wereld rijp wordt voor het ontstaan van een mens! Hoeveel planten­ en diersoorten moeten eerst de bodem van de aarde door hun gisting en ontbinding bemest hebben voor zich op haar bodem en in het afval van haar planten­ en dierenwereld die humus heeft gevormd, waaruit een eerste krachtige ziel haar lichaam kon vormen en dit volgens de goddelijke orde zo kon inrichten, dat het dienstig voor die ziel moest worden en in staat zou zijn om daarna gelijksoortige nakomelingen voort te brengen. Daardoor hebben volgroeide en vrije, maar nog onlichamelijke zielen geen eeuwen meer nodig om zich uit de dampen een lichaam te verzamelen, maar zij konden dit toen langs een veel kortere weg, in een reeds met al het daarvoor nodige volmaakt toegeruste moederlichaam verwekken.

[2] Kijk, voor dat alles is veel tijd en veel wijsheid, veel geduld en een oneindige kracht nodig! Maar omdat jullie en Ik nog minder, nooit op zullen houden met denken en ideeën vormen, gaat het scheppen ook eeuwig door; want inhouds­loos denken kan Ik niet en kunnen ook jullie niet! Als de gedachte echter eenmaal als een iets gevoeld wordt, moet zij als vorm aanwezig zijn; en bestaat zij eenmaal als vorm, dan is zij ook al geestelijk omhuld en bevindt zij zich als voorwerp, dat in staat is licht op te nemen, voor ons, omdat wij het anders niet als een vormgegeven iets zouden kunnen waarnemen. Zolang Ik Zelf dus zal denken en ideeën vormen en jullie uit Mij, zolang zal het scheppen ook onmogelijk op kunnen houden. Aan ruimte zal het de oneindigheid eeuwig niet mankeren en daarom zullen wij nooit last krijgen van verveling door gebrek aan werkzaamheid.

[3] Waar echter veel te doen is, zijn ook veel diensten, afhankelijk van de graad van het dienend vermogen van degenen die een dienst krijgen toegewezen. Wie zich in Mijn orde veel eigenschappen heeft verworven, zal ook veel opgedragen krijgen; wie maar zeer weinig eigenschappenheeft verworven, zal ook slechts zeer weinig opgedragen worden. Wie echter helemaal geen kundigheden ver­werven zal, zal in het hiernamaals zeker zó lang in volkomen duisternis moeten smachten en gebrek leiden, tot hij zich door zijn innerlijke, vrije en zelfstandige inspanningen zover heeft ontwikkel, dat hij in staat is om de een of andere heel eenvoudige dienst te vervullen. Doet hij het minste werk goed, dan zal hij wel een belangrijker werk te doen krijgen; voldoet hij echter slecht, dan zal hij weldra ook dat verliezen wat hij zich met zijn toch al zo geringe capaciteiten heel gemakkelijk had kunnen verwerven.

[4] Wie heeft, zal nog meer gegeven worden, zodat hij overvloed zal hebben; wie echter niet heeft, van hem wordt ook dat afgenomen wat hij reeds had, en weer zal nacht, duisternis, honger, ellende en allerlei nood zijn lot zijn, zo lang tot hij de moeite neemt eerst in zichzelf actief te worden, om vervolgens daardoor het een of andere werk opgedragen te krijgen.

[5] Wees daarom allen hier actief en Iaat je niet verblinden door de schatten van deze wereld, die net als de huidige, stoffelijke vorm van deze gehele voor het lichamelijke oog zichtbare schepping zullen vergaan; verzamel je in plaats daarvan echter des te meer geestelijke schatten, die voor de gehele eeuwigheid zullen blijven bestaan! Wees een verstandige huisbaas en rentmeester in het huis van je hart; hoe meer geestelijke schatten jullie door allerlei goede werken daarin zullen opslaan, des te beter zal het je daarginds vergaan ! Wie hier echter zuinig en gierig is, zal het later slechts aan zichzelf te wijten hebben als hij de voorraadkamers van zijn hart bijna helemaal leeg zal aantreffen.

[6] Hier kun je gemakkelijk verzamelen, want hier wordt alles wat iemand met een goede wil uit liefde tot God en de naaste doet, als baar en zuiver goud aangenomen; in het hiernamaals echter zal hij alles met het zuiverste goud van innerlijke en pure zelfwerkzaamheid uit zichzelf en in zichzelf moeten verwerven en betalen. En dat, Mijn vrienden, gaat wat moeilijk in dat rijk waar geen uiterlijke goud­ en zilvergroeven zijn!

[7] Hier kunnen jullie van het gewoonste straatvuil goud maken en je de hemel daarvoor kopen als je hart naar waarheid meewerkte bij de koop; in het hiernamaals zullen jullie slechts uit het edelste het edele in jezelf kunnen opwekken en dat zal nog moeilijker zijn dan hier uit de gewoonste kiezelstenen goud te maken. Wie echter door zijn edele en goede werken reeds hier een grote hoeveelheid goud heeft gemaakt, zal er daarginds geen gebrek aan hebben; want één zandkorrel van dit geestelijk edele metaal wordt aan gene zijde een klomp zo groot als een wereld en dat is al heel wat."

 

97 Het juiste beoefenen van de naastenliefde

 

[I] (De Heer:) "Maar nu zie Ik bij sommigen van jullie een kwalijke gedachte opkomen, die satan jullie heimelijk heeft ingefluisterd! Die gedachte bestaat hieruit: Het heeft jullie moeite gekost en veel werk om tot rijkdom voor jullie en je nakomelingen te komen en die zou je nu moeten verspillen aan hen, die hun leven op luie wijze verdaan hebben?! Laat ze werken en bij jullie hun brood verdienen, dat jullie hun naar verdienste altijd maar karig zouden willen geven ! Wie niet werken kan en wil, moet creperen als een hond aan de openbare weg!

[2] O, Ik zeg jullie, het is een slechte gedachte die jullie ingegeven werd! Hoe moet een blinde werken? En toch is hij jullie broeder, die hetzelfde recht heeft om te leven als jullie die zien en horen en recht van lijf en leden zijn. Hoe moeten arme grijsaards en zwakke kinderen van verarmde ouders werken, die daarvoor niet de nodige kracht hebben? Hoe moeten lammen en kreupelen werken voor loon, dat jullie nog zo karig mogelijk uit willen meten?

[3] Hoe moeten die mensen werken, die van dag tot dag werk zoeken en niets vinden? Want degene bij wie zij komen, stuurt hen door met de mededeling dat hij nu geen werk voor hen heeft. En toch is het jullie kwade gedachte die hem aanspoort om werk te zoeken dat hij ergens anders evenmin als bij jullie kan vinden. Die man wordt uiteindelijk een bedelaar; daar spreek je dan met verachting over en je noemt hem een luie dagdief. Een ander wordt een dief, die vang je als een verscheurend dier, je mishandelt hem en werpt hem dan in een kerker. Een derde wordt zelfs een roofmoordenaar of minstens een gevreesd straatrover. Als jullie die vangen, wordt hij veroordeeld, in een kerker geworpen en korte tijd daarna op pijnlijke wijze gedood.

[4] Kijk dat zijn merendeels gevolgen van jullie kwade gedachten, die de vorst der duisternis je altijd heel heimelijk heeft ingefluisterd. Maar van nu af aan zal het niet meer zo zijn! Die gedachten zijn van de hel, -en in jullie hart moeten ze nooit meer opwellen.

[5] Er wordt niet verlangd dat jullie al je bezit onder de armen verdelen omdat jullie Mijn volgelingen zijn; maar jullie moeten wijze beheerders zijn van het jullie toevertrouwde bezit, opdat je hen die buiten hun schuld arm zijn, niet laat hongeren en dorsten als zij voor je deur komen!

[6] Kijk maar eens hier naar vriend Ebahl uit Genezareth! Die heeft sinds hij waard is, duizenden armen uit de eigen streek, maar ook wildvreemden, onder­dak gegeven, en nooit met tegenzin of met een soort bezorgdheid voor de zijnen, -en toch is zijn bezit niet verminderd! Integendeel, hij bezit nu zoveel en zulke grote aardse schatten dat hij zich daarvoor een groot koninkrijk zou kunnen kopen; maar hij hecht alleen maar waarde aan al deze schatten omdat hij daardoor beter in de gelegenheid is nog meer armen krachtig te kunnen onder­steunen. Hij denkt niet aan zijn hele hebben en houden en voor zijn kinderen vindt hij het alleen belangrijk dat zij allen in de kennis van de enige en ware God sterk en krachtig worden; in plaats daarvan zorg Ik dan voor al het andere in zijn huishouden, en Ik sta er voor in dat zijn huis nooit aan iets gebrek zal lijden!

[7] Maar angstigen laat Ik zelf zorgen voor hun huis, en hun schuren overlaad ik nooit met tarwe en graan en hun wijnpers zal niet overvloeien van de wijn. Hun vruchtbomen zullen niet overvloedig dragen door mijn rijke zegen en hun vijvers zullen niet zo erg vertroebeld worden door de te grote aantallen edele vissen, en hun kudden zullen niet de vetste van het land zijn! Want, de ene dienst is de andere waard, -en verwacht nergens dat je een te grote winst vergaart! Wie met weinig vertrouwen op Mij bouwt, zal ook oogsten zoals hij vertrouwt! Ik zal iedereen geven volgens zijn vertrouwen en volgens zijn geloof, dat altijd een vrucht is van de liefde tot Mij en de naaste.

[8] Wees daarom altijd en steeds barmhartig, en dan zullen jullie bij Mij ook altijd barmhartigheid vinden! Zoals jullie je gedragen zult tegenover de arme broeders en zusters, zo zal ook Ik Mij tegenover jullie gedragen. Ik zeg en raad jullie allen aan: "Sta altijd voor elkaar klaar, overtref elkaar bij het weldoen, heb elkaar waarachtig lief, zoals ook Ik jullie liefheb, dan zul je de hele wereld tonen dat jullie waarlijk Mijn leerlingen zijn en in je geest volkomen Mijn ware kinderen zijn.

[9] De bestemming van al Mijn kinderen is, dat zij zich hier op aarde voortdu­rend zullen oefenen in de toekomstige grote werken in Mijn hemelen; want daar zal alles enkel en alleen door de liefde gedaan worden en iedere wijsheid die niet voortkomt uit het vlammenlicht van de liefde, zal in Mijn hemelen nooit of te nimmer opgenomen worden en daarom ook niets te doen krijgen!"

 

98 Het geven van geldelijke hulp

 

[I] (De Heer:) "Wie van jullie veel geld heeft, moet het niet altijd uitlenen aan diegenen die hem het kapitaal met hoge woekerrente op de afgesproken tijd terug kunnen betalen, maar ook aan armen die hem noch het kapitaal noch de rente terug kunnen geven, dan zal hij zijn geld van Mij te goed hebben en Ik zal hem reeds hier tienvoudig en in het hiernamaals honderdvoudig kapitaal en rente terugbetalen. Wie echter zijn geld alleen maar aan diegenen leent die hem op de vastgestelde tijd kapitaal en rente terug kunnen betalen of in bepaalde gevallen door gerechtelijke dwang terug moeten betalen, die heeft zijn loon reeds hier helemaal genoten en heeft het van Mij niet meer te verwachten; want hij heeft daardoor niet Mij, maar slechts de wereld en zichzelf gediend.

[2] Jullie zullen weliswaar zeggen: "'Als men iemand die in nood zit geld tegen rente uitleent, dan is dat toch ook een goede daad; de lener heeft zich daardoor uit de nood gered, is een rijk man geworden en kan dan immers heel gemakkelijk kapitaal en rente teruggeven! Want de geldschieter heeft toch het risico gelopen om zijn geld, in geval van een ongunstige speculatie, te verliezen! Maar als de lener er voordeel van genoten heeft dan kan toch geen God met al Zijn wijsheid er op tegen zijn als hij, de lener, aan de geldschieter het kapitaal inclusief de afgesproken rente terugbetaalt! Want de geldschieter is ten eerste ook een mens ten opzichte van wie een ander .dezelfde verplichtingen heeft als hij tegenover hem, en ten tweede kan het uitgeleende geld immers het hele bezit van de geldgever uitmaken, waarvan hij moet leven zoals de landman van zijn grond en bodem! .Als de geldgever zich echter het geleende geld, evenals de rente daarover, met terug laat betalen, waar moet hij dan van leven? Of heeft de lener ook maar in de verste verte het recht om te verlangen het geleende geld te houden, terwijl hij daarmee toch heel veel verdiend heeft en goed weten kan en moet dat het het enige bezit van de vriendelijke geldgever is?!

[3] Daarover zeg Ik: leder die geld heeft, moet, als er een vriend komt die geld nodig heeft en om een lening vraagt, dat niet weigeren. Wie hem het geld leent tegen de wettelijke rente, heeft aan hem reeds een goed werk gedaan, dat ook in de hemel gewaardeerd zal worden. Maar precies zo is het de plicht van de lener, om de geldgever niet alleen gewetensvol het geleende, tesamen met de bedongen rente, terug te betalen, maar nog meer; als hij veel verdiend heeft ­moet hij ook uit eigen vrije, innerlijke behoefte de winst met de geldlener delen, omdat hij Immers alleen met diens geld de winst gemaakt heeft. Maar de geldlener moet dat niet op een of andere wijze eisen! Dit kunnen jullie allemaal in alle vriendelijkheid doen, maar daarvoor hoef je het andere niet volledig te laten!

[4] Als echter bij degene die geld kan uitlenen, een zeer arme man komt, van wie niet te verwachten is dat hij van een grotere geleende som gunstig en voordelig gebruik zou kunnen of willen maken, dan is wat Mij betreft geen mens verplicht aan zo'n arme het door hem gevraagde geld te lenen, omdat hij op deze wijze moedwillig zijn geld, zonder dat het iemand werkelijk tot nut is geweest, in zekere zin weggegooid zou hebben en die de geldlener slechts in een situatie gebracht zou hebben waardoor deze geneigd zou zijn zich aan allerlei overbodige uitspattingen over te geven, waar hij afhankelijk van zijn aard dan ook aan toe zou moeten geven. Zo'n handelwijze zou daarom met bijzonder goed, maar veel eerder, hoewel niet bepaald slecht, toch.erg dom te noemen zijn, -hetgeen noch Mijn liefde en nog minder Mijn wijsheid zou kunnen bevallen.

[5] Ah, een heel andere zaak zou het zijn als er een arme man geld van jullie zou willen lenen terwijl je weet dat hij goed met geld weet om te gaan en slechts door een ongunstige samenloop van omstandigheden arm is geworden. Die moet je dat vooral niet weigeren, ook zonder rente en zonder de zekerheid het geleende kapitaal ooit weer terug te krijgen! Als de man het geld goed gebruikt heeft, zal hij als jullie broeder ook wel weten wat hij daarna te doen heeft; want hij heeft dezelfde verplichtingen tegenover jullie als jullie tegenover hem.

[6] Mocht hij echter niet meer in staat zijn het geleende terug te geven, dan moeten jullie daarom niet boos op hem worden of het tegoed van zijn nakome­lingen zien te krijgen; want dat zou hard zijn en geheel tegen Mijn orde. Als de nakomelingen en vooral de kinderen of de oudste klemkinderen vermogend zijn geworden, zullen zij er goed aan doen, en dat zou Mij aangenaam zijn, als zij de schuld inlossen die hun arme vader of grootvader bij een mensenvriend heeft gemaakt. In zo'n geval zal de mensenvriend dan ook wel weten wat hij met dat geld uit liefde tot Mij en de naaste zal moeten doen!

[7] Als Ik dus zeg, dat jullie je geld ook moeten lenen aan hen die het jullie met terug kunnen geven, wil Ik daar alleen maar mee zeggen dat je met je geld of andere voorraad alleen maar zo moet handelen als Ik je nu heb laten zien; alles wat je minder of meer doet, zou óf dom óf heel kwalijk zijn, en dus een grove zonde tegen de ware naastenliefde!"

 

99 Over het ware en het verkeerde dienen

 

[1] (DE HEER:) "Het parool voor alle sferen van de oneindigheid is dus 'dienen', zowel in het grote rijk der natuur alsook in het eindeloze rijk van de geesten !

[2] Ook de kwade bewoners van de hel weten er alles van, -alleen met dit reusachtige verschil ten opzichte van het dienen van de bewoners der hemelen: In de hel wil eigenlijk iedereen gediend worden; en als er al een is die een ander dient, dan is dat slechts ogendienst, dus altijd een schijnbare dienst die zeer gericht is op eigenliefde, waardoor de een de ander misleiden wil om hem bij een gunstige gelegenheid des te zekerder in zijn klauwen te krijgen en uit Zijn ondergang voordeel voor zichzelf te halen.

[3] Een duivels hart verheft zijn meerdere precies om dezelfde reden, als waarom aan de oever van de zee een zekere soort gieren dat met de schildpadden doet. Zo'n gedienstige gier ziet een schildpad in een poel rondwaden. De schildpad doet pogingen aan land te komen om kruiden te zoeken en zijn honger. te stillen. De op vlees beluste gier helpt hem, tilt hem eerst uit de poel en zet hem op het droge, kruidenrijke land. Daar begint de schildpad zich weldra bezig te houden met het zoeken van de kruiden die hij nodig heeft. De gier kijkt een poosje toe en probeert slechts heel voorzichtig hoe hard het schild wel is. Maar omdat zijn scherpe snavel geen stuk vlees uit het schild kan trekken, Iaat hij de arme schildpad net zolang rustig grazen tot deze minder bang en vrijmoediger haar kop vanonder het schild uitsteekt, belust op de kruiden.

[4] Zodra de gier dat vertrouwen bij de schildpad bemerkt, pakt hij met zijn klauwen de weke, vlezige kop, neemt de schildpad mee hoog de lucht in en draagt hem weg naar een plaats waar hij beneden een steenachtige bodem ziet. Daar Iaat hij de zo hoog meegenomen schildpad los en dan begint haar dodelijke val. Pijlsnel neerkomend op de harde steenbodem slaat zij in stukken te pletter en de gier die zonder moeite vliegend zijn vallende offer eveneens pijlsnel begeleid heeft, is daarna vlug bij de hand en begint nu het loon van zijn eerdere dienstbetoon tot zich te nemen en daarmee zijn altijd hongerige maag vol te stoppen. -Daarmee hebben jullie een waarheidsgetrouw natuurlijk voorbeeld van duivels dienstbetoon!

[5] Dit is ook wel dienen, maar erg zelfzuchtig, en op dezelfde wijze is iedere wat meer of minder zelfzuchtige dienst die de mensen elkaar wederzijds bewijzen ook altijd meer of minder met de dienstverlening van de hel verwant en kan voorzover deze met de hel verwant is onmogelijk waarde hebben voor Mij en al Mijn hemelen. Slechts een geheelonzelfzuchtige dienst is ook een ware en derhalve ook een zuiver hemelse dienst, en alleen die heeft voor Mij en voor al Mijn hemelen een ware en volkomen waarde.

[6] Als jullie elkaar dus wederzijds van dienst zijn, dien elkaar dan in liefde en ware broederschap, zoals dat in de hemelen algemeen gebruikelijk is! Als iemand een dienst van je vraagt, verricht die dan met alle vreugde en liefde en vraag niet om loon voor het dienstbetoon; want dat doen heidenen ook, die de ware Vader in de hemel niet kennen en hun zeden meer van de dieren dan van een God hebben overgenomen! Het bewijs daarvan leveren nog tot op de huidige dag de oude Egyptenaren, waarvan de eerste onderwijzer die hen tot enig nadenken bracht een stier was, die zij daarvoor dan ook tot op deze dag goddelijke eer bewijzen.

[7] Als iemand je echter een goede dienst heeft bewezen, moet je hem ook niet vragen: 'Vriend, wat ben ik je schuldig?', maar je moetje vriend uit alle liefde en blijdschap van je hart naar vermogen zogoed mogelijk belonen! Als degene, die je de goede dienst bewezen heeft dat gewaar wordt, zal hij je omarmen en zeggen: 'Edele vriend, kijk, ik heb je maar een heel kleine dienst bewezen en jij geeft mij daarvoor zo'n grote beloning! Kijk, een tiende daarvan is meer dan genoeg, en zelfs dat neem ik slechts aan ten bewijze dat je broederhart mij zo dierbaar is!'

[8] Als de helper zo uit de grond van zijn ware en diepe levensgevoel tegen zijn opdrachtgever zal spreken, zullen zij dan niet meteen echte hemelse broeders worden?! Ongetwijfeld, en dat is nu juist de wijze waarop het ware rijk van God tot jullie zal komen en hemels over je zal heersen met de scepter van het licht en alle genade."

 

100 De leer van Mozes en de leer van de Heer

 

[I] (De Heer:) "O, het is bij lange na niet voldoende alleen maar te weten en te geloven wat volgens de orde van God en alle hemelen goed, juist en waar is, maar men moet er in alle liefde en vreugde des harten naar handelen, dan pas komt het rijk van God en zijn gerechtigheid waarlijk onder jullie mensen en maakt jullie pas zó tot ware kinderen Gods !

[2] Wat heeft iemand aan alle inzicht en kennis, als hij die niet gebruikt maar zich vasthoudt aan vanouds gewend werelds gedrag?! Lijkt hij dan niet net zo dwaas als die man die een paleis totaal voor niets heeft gekregen om daarin met de zijnen in volkomen rust en met alle comfort te wonen?! De man is erg blij met de heerlijke en gerieflijke inrichting van het paleis, maar omdat hij van jongs af aan gewend is aan het zeer ongerieflijke wonen in zijn oude, kleine, vuile hut, blijft hij ondanks de opvatting dat het heerlijke en buitengewoon ruime paleis goed en erg doelmatig is, met de zijnen toch in de vochtige, ongezonde en ongerieflijke hut, maar klaagt daarbij onophoudelijk over de grote gebreken van zijn enge behuizing!

[3] Ja, als zo'n mens geen dwaas is, dan bestaan er geen dwazen op deze wereld! Maar een nog veel groter dwaas is hij, die Mijn leer heeft en weet dat deze eeuwig waar is, maar daarbij in al zijn doen en laten toch als een os het juk blijft dragen!

[4} Ik zeg jullie allen: Uiterst zacht is Mijn juk op jullie dienende schouders en buitengewoon licht de last die jullie moeten dragen. Wie deze last dragen zal, zal weinig moeite hebben. Wie hem echter niet zal dragen, zal het alleen aan zichzelf te wijten hebben als het hem slecht en bitter en jammerlijk zal vergaan. ­Bewijs elkaar over en weer echte liefde, dan zullen jullie op zachte en meer dan zachte kussens rusten! Als jullie echter liever stenen onder jullie hoofd willen hebben, dan mag je die ook hebben; maar laat dan niemand op de ochtend van het leven klagen dat zijn hoofd op de stenen gewond en pijnlijk is geworden!

[5] Als je een trouwe en een ontrouwe dienaar hebt, ben je dan niet een enorme ezel als je de trouwe dienaar wegdoet omdat hij veel korter in je huis is dan die echte, oude spitsboef, die je steeds bij iedere gelegenheid uit en te na heeft bedrogen?! Daarom moeten jullie helemaal ophouden met al dat oude dienst­betoon, want dat past niet bij de zuivere hemelse leer, en deze leer is niet alleen maar een nieuwe lap voor het verstellen van een oud, totaal verscheurd gewaad, maar zij is op zichzelf een geheel nieuw, voltooid gewaad, dat geheel in de plaats moet komen van het oude, slechte gewaad!

[6] Maar met het oude gewaad bedoel ik zeker niet Mozes en de profeten -want die zijn zuiver hemels goud -, maar met het oude verscheurde gewaad bedoel ik jullie door mensen opgestelde regels. Daarmee en met de voorschriften van de tempel is niets meer aan te vangen; want als men een geheel nieuwe lap op een. Wijd gapende scheur zou zetten, dan zou men die toch niet vast kunnen naaien, omdat de stof van het oude gewaad te zeer vergaan is en er daardoor geen steek meer aan vastgehecht zou kunnen worden.

[7] Mozes heeft weliswaar voor de toenmalige tijd een wet aan het Israëlitische volk gegeven voor de gehele huishouding en voor alle behoeften en noden van de mensheid; maar die heeft men al helemaal vervormd en ook als hij niet vervormd was zou hij niet meer bij Mijn leer passen. Want als men ploegt kan men met oogsten; als de gezaaide tarwe echter gerijpt is, neemt men maaiers in dienst en dan hebben de maaiers niets aan, een ploeg. Mozes heeft geploegd, de profeten hebben gezaaid en nu is de maai­- en oogsttijd gekomen, waarin men Mozes met de ploeg in de hand niet meer kan gebruiken. Daarom zullen wij nu oogsten en alles in onze schuren brengen wat rijp is; maar na de oogst zal jullie de ploeg van Mozes weer in handen worden gegeven om de grond opnieuw los te maken en om opnieuw de zuiverste, hemelse tarwe in te zaaien, en er zullen wachters ontboden worden die goed zullen opletten dat er geen vijand komt en onkruid tussen de zuivere tarwe zaait!"

 

101 Het onkruid tussen de tarwe

 

[I] (De Heer:) "Wel zal de aarde opnieuw bebouwd worden, wel zal het zuiverste zaad in de verse voren gestrooid worden, en wachters zullen de akker bewaken, - maar toch zie Ik reeds veel onkruid tussen de nieuwe tarwe! Hoe komt dat tussen de tarwe?

[2] Ja, kijk, dat is een fout van de wachters! Zij sliepen in toen de nacht kwam ­want zij dachten: "'Wie zal het wagen als wij ons rondom de akker bevinden?!'

[3] Maar toen zij sliepen, sloop de vijand naar de akker en strooide snel zijn slechte zaad over de akker.

[4] En toen de wachters 's morgens merkten dat tussen de tarwe ook veel onkruid was opgekomen, gingen zij natuurlijk vlug naar de heer en zeiden: 'Heer! De zuivere tarwe, die u aan ons hebt gegeven, hebben wij in de eveneens zuivere bodem gezaaid en wij bewaakten de prachtige akker goed; maar wat baatte dat alles?! Nu is de vijand toch heimelijk gekomen zonder dat wij het merkten, en hij heeft veel onkruid tussen de tarwe gestrooid! Het komt nu al overal op! Moeten wij het wieden of laten groeien?'

[5] Wat zal de heer hun dan antwoorden? Ik zeg jullie, dat hij het volgende zal zeggen: 'Omdat jullie niet wakker zijn gebleven gedurende de nacht, die voor leder mens een levensproef is, was het voor de vorst der duisternis immers heel gemakkelijk om zijn onkruid tussen mijn tarwe te zaaien! Maar laat beide nu groeien tot aan de tijd van de nieuwe oogst; dan zullen wij tegen de maaiers zeggen: 'Verzamel eerst de tarwe en breng die in mijn schuren, en verzamel daarna ook het onkruid en bind het in bossen en maak een vuur en verbrand alle onkruidbossen opdat het zaad daarvan niet opnieuw in de grond komt en deze verontreinigt' .

[6] In je hart vragen jullie je nu naarstig af: 'Hoe dat zo, hoe gaat dat, wat betekent dat?'

[7] En Ik zeg jullie dat dit heel gemakkelijk te begrijpen is. De akker stelt de harten van de mensen van deze aarde voor; de zuivere tarwe is Mijn leer; de ploeger en zaaier ben Ik nu Zelf en jullie met Mij. De aangestelde bewakers zijn jullie ook zelf en degenen, die jullie in Mijn naam zullen aannemen. De Heer ben Ik, en Mijn schuren zijn de hemelen. Maar de vijand is satan en zijn onkruid is de slechte wereld met al haar kwade en dodelijke begeerten. De nieuw aangenomen maaiers zijn die boden, die ik te zijner tijd opnieuw uit de hemelen zal opwekken en zal zenden om de tarwe te verzamelen en al het kwade onkruid te verbranden opdat het voortaan de akker en de tarwe niet zo gemakkelijk meer zal verontreinigen. - Nu zullen jullie de juiste betekenis van dit beeld toch wel begrijpen?

[8]  ‘Ja', zeggen jullie, 'nu begrijpen wij het goed! Maar U, o Heer, zou met Uw almacht en alwijsheid voortaan toch gemakkelijk kunnen voorkomen dat de vijand komt en zijn kwade zaad tussen de zuivere tarwe strooit ook als wij soms in de nacht van de levensproef een beetje slaap zouden krijgen!'

[9] En daarop antwoord Ik: 'Mijn almacht kan en mag daar niets doen, waar zich in Mijn kinderen een vrij leven moet ontplooien. Daar kan Ik Zelf iemand niet meer hulp geven dan jullie elkaar kunnen geven. Ik geef jullie de akker, de ploeg, de tarwe en Ik neem de maaiers aan; maar werken moeten jullie dan zelf! En als jullie goed werken en het je misschien ontbreekt aan de nodige kracht, dan weten jullie nu reeds dat Ik je deze altijd zal geven als jullie Mij in je hart daarom zullen vragen en je zult dan met hernieuwde kracht goed kunnen werken; maar Ik kan en mag eeuwig niet voor jullie werken! Als Ik dat zou doen, zou dat voor de vrijheid en zelfstandigheid van jullie leven geen nut hebben; want dan zouden jullie niets anders dan machines zijn, maar eeuwig geen vrije, uit zichzelf levende, denkende en handelende mensen! ,

[10] Dit alles moet jullie nu toch wel volkomen duidelijk laten zien dat het elkander dienen volgens Mijn huidige leer de hoofdvoorwaarde van al het leven is! - Begrijp dit nu allemaal goed!"

[11] CYRENIUS zegt: "Heer, U, enige Waarachtige in eeuwigheid, niemand is aan U gelijk! Uw woorden zijn duidelijk, zij zijn waarheid en leven! Ik begin nu pas te leven en het komt mij voor alsof ik nu pas goed uit een heel diepe slaap ben gewekt. Zoals U, o Heer, nu hebt gesproken, kan alleen maar een God en geen mens spreken, omdat geen mens kan weten wat in hem is en wat hem tot leven wekt, en hoe hij het leven met vrucht moet ontwikkelen! Wij, o Heer, zijn nu rechtstreeks door U voor eeuwig goed verzorgd en bewaard; maar zij die na ons zullen komen, zullen ondanks alle dienstvaardigheid misschien wel veel te stellen krijgen met allerlei onkruid op Uw akker temidden van de heerlijkste tarwe! Wat mij betreft zal de hel het echter helemaal niet zo gemakkelijk hebben om haar onkruid uit te strooien op de akker die U ons nu hebt laten zien!

[12] Maar nu zou Ik toch ook nog uit Uw mond willen horen, hoe de hel en haar vorst dan invloed hebben op de mensen! Hoe brengen zij hun onkruid op de hemelse akker?"

 

102 Gedachten en hun verwezenlijking

 

[I] (De Heer:) "IK zeg: "Niets gemakkelijker dan dat! Ik heb jullie al laten zien hoe ieder mens de weg van de wet moet volgen om tot vrijheid en zelfstandigheid van zijn bestaan en leven te komen. Als er echter een wet bestaat die de mens als van buiten af wordt gegeven, dan moet er toch ook een aandrang in de mens zijn om die wet liever met gemak en plezier te overtreden, ook al is het maar voor even, dan zich er heel streng aan te houden. Zo werden door Mij, voordat al het stoffelijke geschapen werd, geesten in het leven geroepen. Hoe dat plaats vond heb ik jullie al zo beschreven dat je het wel moest begrijpen; want zelf houden jullie tegenwoordig, als je iets tot stand brengt, nog geheel dezelfde volgorde aan.

[2] Eerst krijg je allerlei gedachten; daaruit ontwikkel je dan ideeën en vormen. Als je eenmaal uit de gedachten en ideeën een bepaalde vorm hebt ontwikkeld, wordt deze door de wil om die te behouden, omhuld. Zodra dat gebeurd is, blijft deze vorm reeds onverwoestbaar geestelijk bestaan en het beeld ervan kun je oproepen, zovaak je dat maar wilt. Hoe langer je echter een op die wijze gevormd idee in jezelf al als een echt voorwerp bekijkt, des te meer voorliefde vat je op voor het gevormde en geestelijk belichaamde idee; er ontwaakt liefde in je voor deze geestelijke vorm. De liefde daarvoor neemt toe, een vuur brandt ervoor in je hart en door de levenswarmte en door het licht van de liefdesvlam wordt het idee, dat nu steeds vastere vormen aanneemt, gedetailleerder, com­pleter, mooier en naarmate het completer wordt begin je er steeds meer nuttige toepassingen voor te zien en je voor te nemen het nu steeds verder ontwikkelde idee uiterlijk vorm te geven en toe te passen.

[3] Eerst maak je tekeningen op papier, en wel zo lang tot de tekening helemaal lijkt op het reeds volledig ontwikkelde beeld in je geest. Als de tekening helemaal voldoet aan het beeld in je geest, overleg je met deskundigen hoe het gerealiseerd kan worden. En de deskundigen denken na, zien al gauw iets in het voorgestelde idee en zeggen: 'Dit zijn de voorwaarden, zoveel jaar hebben we nodig en zoveel zal het gaan kosten!' Jullie stellen dan een kontrakt op, met het werk wordt begonnen en een paar jaar later kan je idee bekeken, bewonderd en gebruikt worden door jezelf en duizenden andere mensen.

[4] Kijk, zo scheppen jullie je huizen, werktuigen, steden, burchten, schepen en nog duizenden andere dingen! En op dezelfde wijze schep ook Ik de hemelen, de werelden en alles wat deze bevatten en dragen. Natuurlijk is voor het scheppen van een wereld meer tijd vereist dan jullie nodig hebben voor het bouwen van een hut, een huis of iets anders; want jullie hebben de kant en klare materie al bij de hand, -maar Ik moet de materie eerst scheppen en haar uit de onveranderlijke vastheid van Mijn wil halen.

[5] Ik zou de een of andere materie ook wel ogenblikkelijk kunnen maken, of zelfs een heelleger van werelden in een oogwenk kunnen scheppen; maar zo'n wereld zou nu juist daarom heel moeilijk enige duurzaamheid bezitten omdat deze door Mij van tevoren te weinig is gevoed om geheel rijp te worden. Als een groot idee voor het scheppen van een wereld bij Mij echter voldoende is gerijpt en gevoed door Mijn liefde en wijsheid, zal dit ook steeds meer aan intensiteit winnen en daardoor steeds duurzamer worden.

[6] Zo is het immers toch ook bij jullie, terwijl jullie al te maken hebben met reeds gevormde materie! Een huis, dat jullie desnoods binnen een dag hebben gebouwd, zal echt geen eeuwen nog minder duizend jaar trotseren! Maar bij bouwwerken waarvan je voor je er aan begon eerst het idee gedurende enige tijd helemaal in je hebt laten rijpen en daarbij eerst zelf door de reflectie van je idee steeds helderder voor ogen hebt gekregen wat er allemaal voor nodig is om zo'n vorm zo duurzaam en volledig mogelijk te realiseren, zul je ook iets duurzaams maken zoals de piramiden, die tot op heden reeds, zoals alle ontwikkelde mensen weten, bijna tweeduizend jaar staan en alle stormen trotseren en nog meer dan viermaal zolang zullen blijven staan, terwijl zij aan de buitenkant nauwelijks verweerd zijn.

[7] Als de Farao's niet lang genoeg nagedacht zouden hebben over het bouwen van zulke bouwwerken als bewaarplaatsen voor hun geheime kunsten en wetenschappen, die de tand des tijds gedurende duizenden jaren niet moest kunnen verwoesten, dan zouden deze piramiden er niet meer als gedenktekens van de oerbouwkunst staan; maar omdat de bouwers eerst hun eenmaal opge­vatte, en tot een volledige vorm ontwikkelde idee jarenlang gevoed hebben en op die manier hebben laten rijpen, is het ook te begrijpen waarom hun in materie omgezette idee nu nog de reiziger met verbazing vervult.

[8] Daarna leerden de mensen weliswaar heel snel te denken en konden zij uit de som van hun gedachten snel een idee ontwikkelen dat vaak zelfs erg ingewikkeld was en meestal ook gerealiseerd werd; maar omdat het idee snel en niet degelijk ontwikkeld werd, was de realisatie ervan ook snel en niet degelijk. Het resultaat was daarom echter ook niet degelijk en de te geringe voorafgaande rijping van het idee maakte dat het erg vergankelijk was. Kortom, al het lichte blijft licht en al het zware blijft zwaar!"

 

103 De ontwikkeling van de materie

 

[I] (De Heer:) "Toen Ik in het eerste begin de geesten als Mijn rijp geworden ideeën uit Mij naar buiten bracht en deze zodanig met Mijn kracht vervulde dat zij zelf begonnen te denken en te willen, moesten hun ook voorschriften gegeven worden volgens welke zij moesten denken, willen en tenslotte handelen. Samen met deze meegedeelde en gegeven regels moest echter ook de prikkel om zich niet aan deze regel te houden in deze eerste wezens gelegd worden, omdat zij anders nooit op een of andere wijze hun wil hadden kunnen gebruiken. De in hen gelegde prikkel veroorzaakte in hen pas een echt levensgevoel ten gevolge waarvan zij besluiten begonnen te nemen, te kiezen, vast te willen en te handelen.

[2] Als men dat beseft is het uiteindelijk gemakkelijk te begrijpen dat reeds bij de eerstgeschapen geesten een bepaald soort onkruid zichtbaar moest worden, omdat de prikkel heel veel van de eerste geesten van de regels deed afwijken en zij, omdat zij zich steeds krachtiger tegen de regels gingen verzetten, tenslotte moesten verharden en op die manier de oorzaak werden voor het scheppen van de materiële werelden.

[3] Eerst werden er hoofdcentraalzonnen geschapen en daaruit ontstonden vervolgens alle talloze andere zonnen en hemellichamen, met daarbij al het andere wat jullie erop, erboven en erin ontdekken en vinden.

[4] Alles wat nu materie is en genoemd wordt, was eens iets geestelijks, dat vrijwillig Gods goede orde verlaten heeft, op grond van de verkeerde impulsen leefde en daarin verhardde, hetgeen dan de materie vormde en werd. De materie zelf is daarom niets anders dan iets geestelijks dat gericht en uit zichzelf verhard is; nog duidelijker gezegd is het een uiterst grove en zware huid of omhulling van het geestelijke.

[5] Het geestelijke kan echter ondanks alle nog zo harde en grove omhulling nooit zelf volkomen materie worden, maar leeft voort en bestaat in de materie, van welke aard die ook is. Als de materie erg hard is, dan is het geestelijke leven daarin ook erg aan banden gelegd en het kan zich niet op de een of andere wijze verder uiten en ontplooien als er van buiten af geen hulp wordt gegeven.

[6] In het harde gesteente kan het leven zich pas dan uiten als de steen in de loop van lange tijden door regen, sneeuw, dauw, hagel, bliksem en nog andere elementen week en steeds brozer en brozer wordt. Daardoor ontsnapt dan enig leven als ether in de lucht en een deel vormt een nieuwe en lichtere omhulling voor zichzelf, eerst in de vorm van tere schimmels en vervolgens als mosplan­ten; maar op de duur verzamelt het vrijere leven zich omdat het ontevreden is met deze omhulling en het maakt weldra een nieuwe omhulling, waarin het zich vrijer en zelfstandiger kan bewegen.

[7] Zolang de nieuwe omhulling teer en week is, heeft het gevangen leven het naar de zin en verlangt niets beters. Maar de aanvankelijk heel tere omhulling wordt door de inwendige activiteit van de geesten, die nu onophoudelijk doorgaan al het stoffelijke dat druk op hen uitoefent uit de weg te ruimen, ook weer harder en grover; daarom streeft het geestelijke leven naar boven, vormt daardoor de grashalm en in het verdere verloop de boomstam en probeert zich tegen de verharding, die van onder af ontstaat en steeds groter wordt, te beschermen door het maken van steeds nauwer getrokken ringen en inkepingen. ­Maar omdat van deze bezigheid tenslotte toch geen ontkomen aan het algehele verstarren te verwachten is, vernauwen zij het onderste deel van de stam zoveel als maar enigszins mogelijk is en vluchten verder naar kleine takjes, vezels, bladeren haartjes en uiteindelijk naar de bloesem; maar omdat ook dat allemaal al gauw ~eer harder en harder wordt en de geesten voor het merendeel zien dat al hun moeite tevergeefs is, beginnen zij zich weldra in zekere zin te verpoppen en hun toevlucht te zoeken in omhulseltjes, waar zij heel stevig een bij hen passende, betere materie omheen doen.

[8] Daardoor ontstaan dan allerlei zaden en vruchten. Maar het meest zelfzuch­tige deel van het in een plant vrijer geworden leven, heeft daar met veel baat bij; want dat, wat zich opsloot in een stevige kiemomhulling, moet even vaak dezelfde weg gaan als het aantal keren dat het zaad in de vochtige en met leven verzadigde aarde komt. Het andere, meer geduldige levensdeel, dat het zich liet welgevallen om in de onderste materie als schildwacht en als drager van het actieve, vreesachtige en ongeduldige leven achter te blijven, vergaat snel en gaat al gauw in een hogere en vrijere levenssfeer over, omhult zich weliswaar nog steeds, maar gewoonlijk reeds met een bij hem passende diervorm; en van wat als vrucht door dieren en zelfs mensen verteerd werd, wordt het grovere gedeelte gebruikt voor de vorming en voeding van het lichaam, het edeler deel wordt een zenuwsterkende en tot leven wekkende geest en het edelste deel wordt substantie van de ziel."

 

104 De zelfzucht als oorzaak van de materie

 

[1] (De Heer:) "Als jullie deze ontwikkeling nu wat nader beschouwen, dan zal het jullie echt niet moeilijk vallen de diepe waarheid in te zien van de afkomst van het onkruid op de zuivere akker van het leven.

[2] Alles wat wereld en materie heet, is iets verkeerds dat altijd noodzakelijker­wijs tegen de ware, geestelijke orde van God ingaat, omdat het oorspronkelijk als een tegenwerkende prikkel daarin gelegd moest worden om de vrije wil op te wekken in het tot leven gewekte en als afzonderlijk wezen uit God naar buiten gebrachte, op de juiste wijze gevormde idee, en het is daarom te beschouwen als het echte onkruid op de enige ware en geestelijk zuivere levensakker.

[3] Hoewel het onkruid oorspronkelijk een noodzakelijkheid is ter bevestiging van een volledig, vrij, geestelijk leven, moet het uiteindelijk echter toch door het vrij geschapen menselijk wezen als zodanig herkend en vrijwillig wegge­werkt worden, omdat dit wezen daarmee onmogelijk kan voortbestaan. Het is wel een noodzakelijk middel om het doel te bereiken, maar kan nooit één worden met het doel.

[4] Het net is een noodzakelijk middel om vissen te vangen, maar wie zal het in het water dompelen om er geen vis mee te vangen, maar het net als zodanig er weer uit halen, dit dan op het vuur roosteren en als voedsel gebruiken?! Het net is daarom alleen maar nodig voor het vangen van de vissen; en als men daarmee de vissen uit het water heeft gehaald en deze in de voorraadkamer heeft gebracht, legt men het net weg en men gebruikt datgene, wat men ermee verkregen heeft.

[5] Zo moet ook de prikkel tot het overtreden van het gebod aanwezig zijn; hij is een opwekker van het kenvermogen en van de vrije wil. Hij vervult de ziel met lust en vreugde zolang deze de prikkel heel goed voelt maar er niet aan gehoorzaamt, hem echter steeds juist met die vrije wil bestrijdt die door de prikkel in haar gewekt en van leven werd voorzien, en zo gebruikt de vrije ziel hem dan als middel, maar niet als doel in zichzelf.

[6] De leren zak is toch ook nooit de wijn zelf, maar slechts een voorwerp om de wijn in te bewaren. Wie zal echter zo dom zijn om vanwege de verlokkende geur meteen in de zak te bijten en deze te beschadigen, terwijl hij toch kan weten dat hij de zak slechts op de juiste plaats behoeft te openen om de pure wijn eruit te krijgen?

[7] Het onkruid of de prikkel tot het overtreden van de wet is daarom iets ondergeschikts en mag nooit of te nimmer hoofdzaak worden; wie het onder­geschikte tot hoofdzaak maakt, lijkt op een dwaas die zich wil verzadigen met de pot waarin goede spijzen gekookt worden, maar de spijzen wegwerpt!

[8] Waaruit bestaat dan het onkruid, dat door te vergaan het leven moet bemesten? Welke naam heeft dan die in de tot leven gewekte vorm gelegde, tegen de wet ingaande prikkel? Deze heet eigenliefde, zelfzucht, hoogmoed en tenslotte heerszucht. Door de eigenliefde zoekt de levende vorm weliswaar zichzelf, maar met een hebzucht die alles in zichzelf opneemt met de bedoeling om het dan voor altijd zo op te sluiten en te bewaren dat het nooit iemand anders dan alleen zichzelf ten goede kan komen, uit vrees om zelf toch maar ooit ergens gebrek aan te zullen krijgen! Door dit in zichzelf opsluiten van al datgene wat het steeds opneemt uit de alles voedende en onderhoudende orde van God, moet in het wezen een steeds toenemende verdichting ontstaan en een zekere, tijdelijke degelijkheid en superioriteit, en daardoor een buitengewone tevreden­heid met zichzelf, -en dat is in de ware zin en betekenis van het woord de zelfzucht, die de eigen persoon als iets voelbaar gewichtigs met alle kracht en geweld boven ieder andere per soort wil verheffen door middel van al de haar ten dienste staande middelen, zelfs al zouden die van de slechtste soort zijn.

[9] Als de zelfzucht haar doel heeft bereikt, verheft zij zich boven alles wat op haar lijkt en ziet in zekere zin dronken van geluk minachtend op alles neer; en deze minachting lijkt op de afkeer die een overvolle maag heeft voor de voor hem staande spijzen, en is dan dat wat men hoogmoed noemt. Daarin bevindt zich reeds zeer veel materie en een heel veld vol met het kwalijkste onkruid.

[10] Als zodanig is de hoogmoed echter zeer ontevreden, omdat deze nog steeds constateert dat alles nog altijd niet zo aan hem ondergeschikt is als hij zou wensen. Hij gaat nu al zijn middelen en overige mogelijkheden na en komt tot de conclusie dat hij alles aan zich ondergeschikt zou kunnen maken als hij zich uit tactisch oogpunt voor zou doen als een vlot en vrijgevig iemand. Zo gedacht, zo geprobeerd en gedaan! Omdat er altijd meer hongerigen zijn dan mensen die voldoende te eten hebben, heeft de royaal geworden hoogmoed heel gemakke­lijk spel. Weldra verzamelen alle hongerlijdende, kleine krachten zich om hem heen en laten zich ringeloren omdat ook zij nu een graantje mee kunnen pikken van de rijkdom der hoogmoed. Zij gehoorzamen de hoogmoed al gauw slaafs en vermeerderen daardoor zijn kracht, en de hoogmoed probeert nu al meteen om zeer veel of liever gezegd alles aan zichzelf dienstbaar en schatplichtig te maken. En dit onverzadigbare streven is dan datgene wat men in de ware zin van het woord de allerverderfelijkste heerszucht noemt, waarin geen liefde meer heerst.

[11] In die heerszucht komt dan de hardste materie tot uitdrukking; een geheel tot graniet verharde planeet kan rekenen op een keur van alle mogelijke kwade elementen. Een bewijs dat de heerszucht en daarmee het werkelijke heersen gelijk staat met de dichtste materie, leveren de buitengewoon solide burchten en vestingen waarachter de heersers zich verschansen. Meerdere klafters dik moeten de muren zijn en bemand met sterke strijders, opdat niemand in staat zal zijn die allergrofste materie ooit te doorbreken en de heerser te belemmeren in zijn hoogmoedige rust. Wee de zwakke als hij het zou wagen slechts één steen uit de vesting van de heer wrikken; die zal weldra vermorzeld en vernietigd worden!

[12] Ik heb het hier echter niet over die heersers en regenten die Gods orde hier ter vermindering van de heerszucht van iedere enkeling heeft aangesteld om als pijlers en in stand houders te dienen van deemoed en bescheidenheid, liefde en geduld; want deze door God aangestelde regenten van de volkeren moeten dat zijn wat zij zijn, en kunnen niet anders handelen dan op de manier waarop zij gedreven en geleid worden door de wil van de almachtige God, ter verbetering van de volkeren. Hier gaat het alleen maar over dealgemene, echte heerszucht van iedere afzonderlijke geest en ieder afzonderlijk mens, en hier is getoond wat heerszucht in feite is. Ja, er waren wel heersers die men erge tirannen noemde! Die zijn uit het volk opgestaan, rebelleerden tegen de door God aangestelde heersers, zoals eens Absalom tegen zijn eigen vader David. Zulke heersers zijn niet door God aangesteld, maar door zichzelf, en daarom zijn zij slecht en een waar onkruid en overeenkomstige vormen van de hardste materie.

[13] Maar jij, Mijn Cyrenius, en jouw keizer zijn dat niet. Hoewel jullie nog heidenen zijn is het Mijn wil dat jullie zijn wat je bent! Jullie zijn Mij als heidenen liever dan veel koningen die, als aangestelde leiders van de kinderen Gods, slechts ware lichamelijke en meer nog geestelijke moordenaars van hen waren. Daarom zijn hun echter ook voor altijd de oude tronen en kronen en scepters afgenomen en aan jullie, wijzere heidenen, toevertrouwd. - Ik vond het nodig om hier deze woorden aan toe te voegen om te voorkomen dat jij, Mijn Cyrenius, zou gaan denken dat Ik zou menen dat jij en je neef als overweldigers op de heerserstroon zouden zitten. - En nu verder met onze beschouwing over het onkruid op de goede akker!"

 

105 Het ontstaan van de zonnestelsels

 

[I] (De Heer:) "Kijk, zoals de mensen nu door eigenliefde, zelfzucht, hoogmoed en de daaruit voortvloeiende heerszucht dermate materialistisch worden dat zij zich daarvan gedurende vele duizenden jaren niet volledig zullen kunnen bevrijden, -evenzo waren er eens oorspronkelijk geschapen geesten die ook door de hun gegeven prikkel te egoïstisch, zelfzuchtig, hoogmoedig en uitein­delijk heerszuchtig werden, en het gevolg daarvan was dat zij veranderden in pure materie.

[2] Zij hebben zich in grote gemeenschappen zo ontzettend ver van elkaar gevestigd, dat die afstanden voor jullie onvoorstelbaar zijn. Iedere gemeenschap wilde niets meer van enige andere horen, zien en gewaarworden, om zich toch maar geheel te kunnen overgeven aan de eigenliefde. Door dit steeds meer opgaan in eigenliefde en zelfzucht, in de daardoor gaandeweg ontwakende hoogmoed en de absolute heerszucht schrompelden de ontelbaar vele levens­vormen tenslotte volgens de wet der zwaartekracht, die zich uit de eigenliefde en de zelfzucht vanzelf had ontwikkeld, ineen tot een enorm grote klomp, -en zo ontstond de stoffelijke centrale oerzon van een hulsglobe * (*)De verzameling van een enorm groot aantal zonnengebieden, die als aparte planeten om hun zon, zich in onmetelijke, uitgestrekte banen om de oercentraalzon bewegen. (J.L)

[3] Thans zijn er in de oneindige ruimte een enorm aantal van zulke systemen of hulsgloben, waarbij overal een dergelijke oercentraalzon het gemeenschap­pelijke middelpunt is van talloze gebieden van werelden. Deze oercentraalzon­nen zijn nu de ineengeschrompelde gemeenschappen van oorspronkelijke gees­ten waaruit na onvoorstelbaar lange tijden alle andere zonnenheelallen, zonnengebieden, nevencentraalzonnen, planetaire zonnen, planeten, manen en kometen zijn ontstaan.

[4] Hoe ging dat in z'n werk? Kijk, in de oercentraalzon werd voor veel grote geesten de druk te machtig! Zij ontvlamden gloeiend van toom en bevrijdden zich van de oerdruk. Zij vlogen letterlijk oneindig ver weg van hun eerste gemeenschappelijke klomp. Een tijdlang zwermden zij helemaal alleen, vrij en onschuldig, zonder enige dwang in de eindeloze ruimte rond en maakten een goede kans zonder meer opgenomen te worden in de zuiver geestelijke orde; maar omdat zij zich niet konden bevrijden van het element der eigenliefde, begonnen zij zich tenslotte ook weer tot een vaste klomp te verdichten, en zo ontstonden daaruit in alle ontelbare hulsglobes de centraalzonnen van de tweede klasse.

[5] In deze centraalzonnen van de tweede klasse ontstaken de voornaamste geesten na verloop van tijden in toorn over de steeds toenemende druk, zij raakten in vuur en vlam en maakten zich in ontelbare menigten los van de gemeenschappelijke klomp van de tweede klasse. Wederom leek het erop dat ze nu in een zuiver geestelijk bestaan over zouden gaan; maar omdat zij na een poosje toch weer erg zelfgenoegzaam werden en zich niet vrij wilden maken van de eigenliefde, werd hun stoffelijke gewicht weer groter en zij schrompel­den eveneens weer tot grote klompen ineen, en daaruit ontstonden centraalzon­nen van de derde klasse.

[6] Maar weldra deed zich daar hetzelfde bezwaar voor als bij de voorgaande centraalzonnen. De hogere geesten, die in de minderheid waren, werden op de duur door de nog steeds ontelbaar vele lagere geesten te sterk onder druk gezet. AI gauw stonden zij weer in vuur en vlam en vele duizendmaal duizenden scheurden zich met grote kracht los van de gemeenschappelijke klomp, met het vaste voornemen nu eindelijk in het zuiver geestelijke over te gaan. onvoor­stelbaar lange tijden zweefden zij ver van elkaar verwijderd als etherische

nevelmassa' s in de grote scheppingsruimte.

[7] Deze vrijheid beviel hun als zij terug dachten aan de verpletterende druk die zij hadden ondergaan. Maar tijdens deze werkeloze vrijheid werden zij na verloop van tijd hongerig en zij begonnen in de ruimte voedsel te zoeken, -een verzadiging van buitenaf dus. Dat vonden zij en moesten zij vinden, want de begeerte is als die noordelijke magneetsteen die al het ijzer, evenals ook alle ijzerhoudende mineralen, met onweerstaanbare kracht naar zich toe trekt.

[8] Maar wat was daarvan het onvermijdelijke gevolg? Hun wezen begon zich daardoor meer en meer te verdichten; daarmee ontwaakte ook al gauw weer de eigenliefde met haar nasleep en het onontkoombare resultaat was weer het ineenschrompelen tot een gemeenschappelijke klomp, waarvoor natuurlijk wel altijd een ontzettend groot aantal aardejaren nodig was.

[9] Maar wat is tijd voor de eeuwige God?! Een ziener uit de voortijd zei: 'Duizend jaar zijn voor God als een dag!' Ik zeg jullie: Duizendmaal duizend jaar zijn voor God in alle ernst nauwelijks een moment! Voor iemand die lui is, worden van pure verveling de uren dagen en de dagen jaren. Voor de ijverigen en voor hen die veel bezigheden hebben, worden de uren ogenblikken en de weken dagen. God is echter van eeuwigheid af vervuld met een oneindige werkijver en steeds maar oneindig bezig, en het gelukkige gevolg daarvan is dat tijden die voor jullie onvoorstelbaar lang duren, Hem voorkomen als enkele ogenblikken, -en de complete schepping van een zon duurt in Zijn ogen dan

ook maar heel kort.

[10] Uit de nu als laatste beschreven ineenschrompeling ontstonden, en ontstaan nog, de planetaire zonnen, zoals die welke deze aarde beschijnt. De zonnen van deze soort zijn weliswaar in wezen veel teerder en zachter dan de centraalzon­nen, maar bezitten toch een kolossale hoeveelheid zware materie tengevolge van de eigenliefde van hun aeonenmaal aeonen geesten, door welke eigenliefde nu juist zo'n zon zich tot een klomp gevormd heeft. Voor de meer edele en betere geesten in deze lichtklomp wordt mettertijd de druk van de kant van de lagere geesten die geheel materie geworden zijn, dan toch weer veel te zwaar en onverdraaglijk. Het gevolg daarvan is, net als bij de eerdere zonnen, geweld­dadigheid en uitbarsting na uitbarsting, en de betere geesten maken zich vrij.

[11] Op dat tijdstip ontwaakt in hen dan de reeds zeer ernstige wil om door het nakomen van de ware goddelijke orde over te gaan in het oorspronkelijke zuiver geestelijke. Velen bestrijden de in hen gelegde prikkel en worden oorspronke­lijk geschapen engelen, zonder voorlopig een lichamelijk leven door te maken. Degenen die zich, hetzij meteen op de zon of zelfs op deze aarde wel daaraan willen onderwerpen, mogen dat doen, hetgeen echter ook, dit zij hier nog eens vermeld, bij de eerder beschreven centraalzonnen het geval is, -maar niet zo dikwijls als met name en vooral bij deze planetaire zon, die deze aarde het licht schenkt, dat voornamelijk ontstaat door de grote activiteit van haar geesten.

[12] Maar enkele verzamelingen van geesten, die zich ook met de beste voornemens uit de zonneklomp losmaakten, konden toch weer niet geheel vrijkomen van de eigenliefde en begonnen zich opnieuw langzaam maar zeker aan de in hen gelegde oerprikkel over te geven; van het een kwam al gauw het ander en zo ging het ongemerkt steeds maar verder!

[13] Niet lang daarna werden zij als nevelige kometen met een lange staart reeds stoffelijk zichtbaar. Wat betekent die staart? Hij is een teken van de honger van de reeds stoffelijk wordende geesten en het grote verlangen naar stoffelijke verzadiging. Dit verlangen onttrekt uit de ether de materie die van haar gading is, en zo'n komeet dwaalt als een samenvatting van geesten die reeds zeer stoffelijk geworden zijn, dan nog vele duizenden jaren in de grote etherruimte rond en zoekt als een verscheurende wolf naar voedsel.

[14] Door dit voortdurende opzuigen en verslinden wordt zij ook steeds dichter en dichter en zwaarder en zwaarder. Mettertijd wordt zij door de zon waaruit zij is ontsnapt, weer zodanig aangetrokken dat zij er ordelijk omheen moet gaan draaien. Als zij zich eenmaal zo'n orde moet laten welgevallen, wordt zij net zo'n planeet als deze aarde, de morgen­ en avondster, of Mars, Jupiter en Saturnus en enige van de jullie onbekende planeten.

[15] Nu is er dus een planeet ontstaan en die heeft steeds een verschrikkelijke honger, en omdat zij nu nauwere banden met de zon heeft dan daarvoor als komeet, krijgt zij van haar ook voldoende voedsel, dat tegelijkertijd een lok­middel is om degene die ontsnappen wil steeds dichter en dichter tot zich te trekken en na lange tijden weer geheel in zich op te nemen, - een prijzenswaar­dige wens van de oorspronkelijk geschapen geesten in de zon, die echter wat betreft de zeer grote planeten, waartoe ook deze aarde gerekend kan worden, zeker nooit op die wijze in vervulling gaat. Want ofschoon de in de planeten verbannen geesten nog zeer stoffelijk zijn, kennen zij de zonnematerie en hebben zij geen speciale behoefte en helemaal geen zin zich nog ooit weer geheel met de zon te verenigen. Zij nemen de uit de zon naar hen toekomende geesten en geestjes als een goede versterking en voeding heel graag op, maar van een algehele vereniging met de zon willen zij niets weten.

[16] Soms gebeurt het ook dat de eens gevluchte geesten in hun stoffelijke, klompvormige samenvatting heel dicht in de buurt van de zon gelokt en getrokken worden; maar de ontzaglijke werkijver van de vrijere geesten die de harde zonneklomp omgeven en waaraan voornamelijk de lichtuitstraling van het buitenste zonneoppervlak te danken is, maakt, dat alle geesten die in de starre klomp samengedrongen zijn, vrijwel ogenblikkelijk gezamenlijk over­gaan tot de grootst mogelijke activiteit, uit elkaar stuiven en ieder voor zich dan, zoals men pleegt te zeggen, het hazepad kiezen.

[17] Het resultaat van zo'n ontwaakte activiteit van geesten die lang in een planeet of in een reeds rijpere komeet lang samengeperst hebben gezeten, is, dat de klomp plotseling geheel uiteenvalt en dat vele duizendmaal duizend en nogmaals duizendmaal duizend geesten verlost worden. De meesten daarvan voegen zich, door zo'n les wijs en verstandig geworden, meteen in de juiste levensorde en worden oorspronkelijk geschapen engelengeesten en nuttige beschermers zowel voor hun minder vrije levensgezellen als ook voor hen die in harde klompen smachten, en zij dragen veel bij aan hun snellere verlossing."

 

106 Betekenis en ontstaan van de aarde

 

[1] (De Heer:) "Een deel van zulke ontbonden geesten wil echter nog op de een of andere planeet de weg van het vlees doormaken. Enigen doen dat ook op de zon, in een zone die hun natuurlijk het meest aanstaat; naar deze aarde gaan er echter maar heel weinig, daar het lichamelijke leven hun hier te moeilijk voorkomt omdat zij hier zelfs iedere herinnering aan een vroeger bestaan moeten opgeven en helemaal vanaf het begin een nieuw bestaan moeten opbouwen, en dat is op de andere planeten en hemellichamen niet het geval:

[2] Want daar behouden de geïncarneerde geesten altijd een soort droomherin­nering aan de vroegere bestaanstoestanden en het gevolg daarvan is, dat de mensen op de andere planeten en hemellichamen van het begin af aan reeds veel wijzer en bedachtzamer zijn dan op deze aarde. Maar daarom kunnen zij ook geen hogere trap van het vrije leven bereiken. Zij lijken, zoals reeds eerder ter sprake kwam, meer op de dieren van deze aarde, die reeds van nature voor hun bestaan toegerust zijn met die bepaalde, instinctmatige ontwikkeling waarin zij altijd een grote vaardigheid en perfectie aan de dag leggen, zodat de mens hun met al zijn verstand in heel veel niet zou kunnen evenaren. Maar probeer eens een dier in andere zaken te onderrichten en je zult het niet veel nuttigs bij kunnen brengen!

[3] Er zijn er wel die zoveel kunnen Ieren, dat zij dan desnoods voor heel eenvoudig en grof werk gebruikt kunnen worden, zoals de os voor het trekken, het paard, de ezel en de kameel voor het dragen, een hond voor het opsporen, jagen en opdrijven; maar veel meer dan dat zul je hun niet bij kunnen brengen, en met de taal zal het al helemaal niet lukken. De simpele reden daarvan is ook, dat de vage herinnering aan hun vroegere bestaanstoestanden de dierenzielen nog steeds als in een gericht vasthoudt en bezighoudt, en dat zij zodoende in een soort verdoving leven.

[4] Alleen bij alle mensen van deze aarde doet zich het volkomen unieke geval voor, dat zij al hun herinneringen kwijtraken en daarom vanaf het begin met een geheel nieuwe levensorde en -ontwikkeling starten, die zo gemaakt is dat ieder mens tot een volkomen evenbeeld van God kan uitgroeien.

[5] Maar daarom kan ook slechts een ziel op deze aarde geïncarneerd worden, als deze afkomstig is van een zon waar zich nog alle oerelementen bijeen bevinden en waar zij reeds een lichamelijk bestaan heeft doorlopen en zodoende al die specifieke ziele-intelligentiedeeltjes in zich heeft die voor het voltooien van de hoogste vorm van geestelijk leven nodig zijn, -óf als deze direkt afkomstig is van deze aarde en voordien alle drie de zogenoemde natuurrijken heeft doorlopen, vanaf de grofste steen materie door alle mineraallagen, vandaar door de totale plantenwereld, en tenslotte door de gehele dierenwereld in het water, op de aarde en in de lucht.

[6] Daarbij moet men echter vooral niet denken aan het stoffelijke lichaam, maar aan het zich daarin bevindende, geestelijke ziele-element; want het omhulsel is weliswaar ook iets geestelijks van de ziel in de verdere analyse, maar het is op zichzelf nog te laag, te traag en te grof en draagt nog te duidelijk het stempel van eigenliefde, zelfzucht en hoogmoed en van het trage, luie genieten van de uitermate gulzige, gierige en de dood brengende, toornige heerszucht. Die materie moet eerst door veelvuldige ontbinding en slechts gedeeltelijke over­gang worden opgenomen in de zuiverder substantie die de ziel omhult en bekleedt; voor de eigenlijke zielesubstantie zal daarvan wel nooit iets te gebrui­ken zijn.

[7] Daarom bevinden zich op deze aarde ook meer verschillende soorten mineralen, planten en dieren dan op alle andere planeten en zonnen, natuurlijk ieder afzonderlijk genomen. Alle bij elkaar zouden wel een groter aantal soorten opleveren, maar op ieder ander hemellichaam apart vindt men in de gehele scheppingsruimte niet het honderdduizendste deel van het aantal soorten dat hier op deze aarde in ieder van haar drie rijken voorkomt. Juist daarom is ook alleen maar deze aarde aangewezen om in de waarste zin van het woord Gods kinderen te dragen.

[8] Hoe en waarom is dat zo? Er is met deze aarde iets heel bijzonders aan de hand. Zij behoort weliswaar nu als planeet bij deze zon, maar strikt genomen is zij niet afkomstig uit deze zon zoals alle andere planeten, uitgezonderd die ene tussen Mars en Jupiter, die echter door bepaalde, kwade oorzaken reeds zesdui­zend jaar geleden is verwoest, of eigenlijk door zichzelf en door haar bewoners werd verwoest. Deze aarde ontstond oorspronkelijk uit de oercentraalzon en is in een bepaald opzicht wat de tijd betreft voor jullie onvoorstelbaar veel ouder dan deze zon. Toch is zij eigenlijk pas begonnen stoffelijk te worden nadat deze zon reeds lang als een gevormde hemelklomp de eerste omloop om haar centrale zon had aangevangen, en zij heeft toen haar feitelijke, stoffelijke lichaam toch hoofdzakelijk uit deze zon naar zich toe getrokken."

 

107 Het ontstaan van de maan

 

[1] (DE HEER:) "Vele duizendmaal duizenden aardse jaren geleden was zij (de aarde) aanmerkelijk zwaarder en haar geesten stonden onder grote druk. Toen ontstaken de kwade geesten echter in toorn en zij maakten zich met vrij veel zeer grove materie van haar los en zwermden gedurende vele duizenden jaren in een zeer onregelmatige baan om deze aarde.

[2] Omdat het geheel echter op enkele brokken na volkomen week en voor de helft vloeibaar was en alles voortdurend ronddraaide, vormde zich tenslotte een grote bol, waarvan de asomwenteling voor haar kleine doorsnede veel te langzaam was om op haar toch niet geringe oppervlakte te zorgen voor een gelijkmatige verdeling van de vloeistof, terwijl daarentegen haar omloop om deze aarde erg snel was, zodat alle vloeistof steeds op de van de aarde afgewende zijde moest blijven op grond van het oude gewicht tijdens het uitstoten.

[3] Daardoor werd echter het eigenlijke zwaartepunt van deze ronde klomp steeds meer naar die kant verschoven waar zich voortdurend alle vloeistof bevond, en zo moest in de loop van de tijd de te langzame eigen asrotatie tenslotte geheel ophouden toen door het vaster worden van de klomp het water niet meer zo snel door kon sijpelen en de meegenomen golven tegen de ontstane hoge bergwanden te veel braken en weerstand ondervonden. De gehele klomp begon toen de aarde, die hem uitworpen had, slechts één en hetzelfde gezicht te laten zien.

[4] En dat was goed, want nu kunnen de te hardnekkige geesten ondervinden hoe goed het is in een zeer droge en haast van alle voedsel verstoken materie opgesloten te zitten. En tevens dient dit deel van de maan (want de klomp waarvan sprake is, is de maan) sinds deze aarde door mensen bewoond is, ook om mensenzielen die te veel van de wereld houden, daarheen te verwijzen. Van daar uit kunnen zij, voorzien van een fijnstoffelijke omhulling, hun mooie aarde ver weg op een afstand van meer dan honderdduizend uur gaans, enige duizen­den jaren lang meer dan voldoende bekijken en zichzelf beklagen omdat zij niet meer haar gierige bewoners zijn. Dat zij echter ondanks al hun verlangen niet weer naar beneden op de aarde kunnen komen, daar is wel heel goed voor gezorgd. Maar ettelijke aeonen aardse jaren zullen op den duur ook de aller­hardnekkigsten tot bezinning brengen!

[5] Nu hebben jullie dus gezien hoe de gehele materiële schepping der werelden is ontstaan, tot en met de manen van de planeten die haast overal waar men ze aantreft op gelijke wijze zijn ontstaan, dezelfde aard hebben en nu voor hetzelfde doel dienen.

[6] Op gelijke wijze en om dezelfde reden als waarop oorspronkelijk de gehele stoffelijke schepping der werelden tot en met de manen tot stand kwam uit geesten die in zichzelf verdicht zijn, ontstonden in de loop der tijd op de harde en zware hemellichamen ook de bergen, als de eerste reusachtige planten van een wereld, en later allerlei planten, dieren en tenslotte de mens zelf.

[7] Betere geesten ontworstelen zich gewelddadig aan de steeds toenemende druk van de materie door met de kracht van hun wil hun eigen materie op te lossen. Zij konden meteen overgaan in de orde van de zuivere geesten, maar de oude prikkel doet ook nog steeds zijn oude kracht gelden. De eigenliefde wordt meteen weer wakker, de plant zuigt, het dier vreet, en de mensenziel zoekt nauwelijks opnieuw in de oude goddelijke vorm terugkomend, begerig naar stoffelijke kost en een ongestoord, traag genieten. Zij moet zich daarom meteen weer met een stoffelijk lichaam omhullen, dat echter toch niet zo hard is als de oude, zondige materie. Ondanks het zachtere lichaam neemt daarin de ziel toch zodanig in eigenliefde toe dat zij weer helemaal in de hardste materie zou veranderen als Ik in haar hart niet een bewaker, een vonkje van Mijn liefdegeest, gelegd zou hebben."

 

108 Het erfelijke kwaad van de eigenliefde

 

[I] (De Heer:) "Jullie hebben over de erfzonde gehoord - tenminste zeker jullie Joden! Wat is dat en waaruit bestaat deze? Kijk en luister!

[2] Het is de oude eigenliefde als vader van de leugen en al het daaruit voortvloeiende kwaad. De leugen is echter de oude, zondige materie, die op zichzelf niets anders is dan een lelijke en zondige verschijningsvorm van de eigenliefde, de zelfzucht, de hoogmoed en de heerszucht.

[3] Het waren allemaal weliswaar gevolgen van de noodzakelijke prikkel die Ik terwille van het beseffen van de eigen, vrije wil in de geesten moest leggen, maar hoewel de prikkel noodzakelijk was, was de zondige vorming van de stoffelijke werelden als gevolg daarvan, beslist niet noodzakelijk. Deze was slechts een binnen Mijn orde toegelaten, helaas noodzakelijk gevolg van het feit dat zoveel geesten de prikkel niet wilden weerstaan, hoewel zij het gekund zouden hebben, -evenals zesmaal zoveel oergeschapen geesten dat konden, waarvan er nu één hier klaar staat om ons te dienen en de naam Raphaël draagt.

[4] De vijand die altijd het onkruid tussen de zuivere tarwe strooide en nog strooit, en nog heel lang zal strooien, is derhalve de eigenliefde, en haar jullie nu bekende gevolg is het onkruid, en in de ruimste zin omvat dat alle materie, in welke vorm dan ook, alle leugens, de satan en de duivel.

[5] Mijn woord is echter de edele en zuivere tarwekorrel en jullie vrije wil is de akker, waarin Ik als Zaaier van al het leven het zuivere koren van Mijn eeuwige orde strooi en zaai.

[6] Laat je niet door de eigenliefde overmeesteren, maar bestrijd deze eenvoudig en krachtig met het gloeiende zwaard van de ware, geheelonbaatzuchtige liefde tot Mij en tot je naaste broeders en zusters, dan zullen jullie de akker vrij houden van alle onkruid en eens zelf als zuivere en kostbare vrucht in Mijn rijk binnengaan en daar nieuwe en puur geestelijke scheppingen aanschouwen en besturen in eeuwigheid!

[7] Maar let er wel op dat de vijand, of de eigenliefde in je, nog geen plaatsje zo groot als een atoom in handen krijgt; want dit atoom is reeds een zaad van het ware onkruid dat mettertijd je vrije wil geheel voor zich in beslag kan nemen, en je zuiver geestelijke wezen gaat dan steeds verder in het onkruid der materie over, zodat je dan zelf een leugen wordt, omdat alle materie als zodanig heel duidelijk een klinkklare leugen is!

[8] Het kleinste atoom eigenliefde in jullie, Mijn leerlingen van nu, groeit in duizend jaar uit tot hele bergen vol giftig onkruid, en Mijn woord zal men in de stegen en straten met het gemeenste vuil bepleisteren, opdat vooral geen leugen vol hoogmoed en haat zich daaraan zal stoten! Maar als jullie geheel in Mijn orde blijven, dan zullen jullie weldra de wolven samen met de lammeren uit één beek zien drinken.

[9] Ik heb jullie nu een uitleg gegeven die tot op heden nog geen enkele geest ten deel is gevallen, opdat jullie daaraan kunnen zien wie Degene is die alleen in staat is jullie dit te leren, en waarom Hij dat doet. Zeker niet alleen vanwege de les, maar vanwege de juiste daad daarna! Daarom mogen jullie niet alleen maar verbaasde toehoorders zijn van lessen die vóór Mij nog nooit zo openlijk verkondigd zijn; ook is het niet genoeg dat jullie nu duidelijk inzien dat God Zelf, de eeuwige Vader, dit tegen jullie heeft gezegd, maar jullie moeten je hart streng onderzoeken of in diens liefde geen atoom onkruid aanwezig is. Als je dat vindt, wied het dan uit met wortel en al, ook het kleinste, en ga dan uit alle macht aan het werk volgens Mijn orde die je niet meer onbekend is, dan zullen jullie eeuwig de ware levensopbrengst daarvan oogsten!    ..

[10] Opdat jullie ook zullen zien hoe alles wat Ik jullie nu heb uitgelegd, er uit ziet, zal Ik jullie thans voor korte tijd de ogen openen, zodat jullie alles ook met eigen ogen kunnen aanschouwen. Schenk daarom nu goed aandacht aan wat je zult zien!"

 

109 Verlossing, wedergeboorte en openbaring

 

[I] Niemand was begrijpelijkerwijs op deze uitleg voorbereid geweest, en door alle aanwezigen ging een gevoel van verbazing en verwondering, dat net als Mijn uitleg met niets te vergelijken viel.

[2] VELEN sloegen zich op de borst en riepen met verheffing van stem: "Heer, Heer, Heer, dood ons, want wij staan hier als te erge, grove, zondige, onbehou­wen mensen voor U, en dat allemaal door onze eigen bewuste en onbewuste schuld! U alleen bent goed en heilig, al het andere echter dat een stoffelijke omhulling draagt, is slecht en verdoemelijk. O Heer, hoe lang zullen wij in onze eigen materie blijven rondlopen? Wanneer zullen wij van de oude vloek verlost worden?"

[3] IK zeg: "Juist nu, nu Ik Zelf alle materie zegen doordat Ik Mijzelf in jullie oude vloek heb gehuld en hem daardoor de zegen heb gebracht! De gehele oude orde van de hemelen houdt op en ook de hemelen houden op, en nu wordt op het fundament van de thans door Mij gezegende materie een nieuwe orde en een nieuwe hemel gemaakt, en de hele schepping moet, evenals deze aarde­ opnieuw ingericht worden.                                                                              .

[4] Volgens de oude orde kon niemand die eens in materie gehuld was, rn de hemelen komen; maar van nu af aan zal niemand werkelijk tot Mij in de hoogste en zuiverste hemel kunnen komen die niet, zoals Ik, de weg van de materie en van het vlees heeft doorlopen.

[5] Iedereen die van nu af aan in Mijn naam gedoopt wordt met het levende water van Mijn liefde en met de geest van Mijn leer en in de kracht.en de daad van Mijn naam, is voor eeuwig verlost van de oude erfzonde, en zijn lichaam zal daardoor niet langer een oude, moordkuil van de zonde zijn, maar een tempel van de heilige geest.[6] Maar laat ieder oppassen dat hij deze tempel niet opnieuw verontreinigt door het oude, giftige onkruid van de eigenliefde! Neem je vooral dáárvoor in acht, dan zullen jullie ook je vlees en bloed heiligen; en als de reine geest in jullie de alleenheerschappij verkrijgt, zal in hem en door hem niet alleen de ziel, maar ook het lichamelijke vlees en bloed met huid en haar opstaan tot het volmaakte, eeuwige leven!

[7] Zie eens wat een verschil er is tussen vroeger en nu! Maar zoals het nu ingesteld wordt, zal het ook in eeuwigheid blijven.

[8] De zon die voorheen vol vloek was, zal van nu af aan vol zegen zijn, en eveneens alles wat er maar in de oneindige ruimte bestaat! Want zoals Ik jullie gezegd heb, maak Ik nu alles nieuw en alle oude toestanden moeten veranderd worden, omdat Ik Mij Zelf veranderd heb door Mijzelf te bekleden met materie.

[9] Maar Ik voeg het volgende daaraan toe: "Voor degene die niet gelooft en niet in en door Mijn naam en Mijn woord gedoopt wordt met water en geest, zal alles bij het oude blijven! Zij zullen aan gene zijde niet in Mijn rijk komen en Mij aanschouwen, maar zij zullen aan de buitenste grenzen van Mijn rijk blijven, waar veel duisternis en nacht zal zijn en veel gehuil en tandengeknars. En het zuivere levenslicht van de hemel zal hen slechts bereiken zoals het licht van een kleine vaste ster tot deze aarde doordringt, en zij zullen van Mijn ware levenshemelen evenveel weten als de mensen hier nu van het uiterlijk van de vaste sterren en wat zich daarop bevindt. En ook al denken de mensen dag en nacht gedurende duizendmaal duizend eeuwen erover na wat die glanzende punten daar boven zijn, dan zullen zij na deze lange tijdsduur evenveel weten als nu. Wel zullen er in de loop der tijd mensen komen die apparaten uitvinden om ver verwijderde voorwerpen zo te kunnen zien alsof zij vlak bij staan; maar met de vaste sterren zullen zij dat nooit bereiken, omdat deze veel te ver van de aarde af staan.

[10] En ook de heidenen, die niet geloofden en niet gedoopt zijn, zullen in het hiernamaals in hun beste sfeer zich op zo'n plaats bevinden dat zij van heel veraf Mijn hemelen zullen zien en daarover zullen oordelen zoals thans de mensen oordelen wanneer zij naar de aardse sterrenhemel kijken. Zij zullen na duizend jaar wel iets meer weten dan nu en zij zullen in ieder geval ontdekken dat het allemaal zonnen zijn; maar wat een zon is, hoe zij schijnt, hoe groot zij is en hoe ver verwijderd, hoeveel planeten er omheen draaien en hoe het daarmee gesteld is, welke bewoners zij dragen, welke zeden, talen en gebruiken daar voorkomen, -dat zullen zij met hun verstand niet ontdekken!

[11] En als jullie, die nu veel weten, het hun mogelijkerwijs zouden zeggen, zouden zij jullie toch niet geloven, want een zuiver werelds verstand zoals dat nu bij veel heidenen rotsvast aanwezig is, gelooft niets wat niet zichtbaar en tastbaar is.

[12] Ja, Ik zal in die toekomstige tijden ook wel hier en daar bij de ware gelovigen in Mijn naam mannen en maagden opwekken aan wie alle geheimen van de hemelen en de werelden door Mij ontsloten zullen worden vanwege hun liefdevolle hart; maar het zullen er maar weinig zijn die dat als een onomsto­telijke waarheid zullen aannemen!

[13] Zij echter die zo'n openbaring ontvangen, zullen innerlijk waarnemen en veel vreugde beleven en de naam loven en prijzen van Degene die hun zo volkomen waarachtig en overtuigend die dingen heeft geopenbaard waartoe anders geen menselijk zintuig ooit door kan dringen.

[14] Ja eens zullen er op deze aarde zelfs nog mensen zijn voor wier blik de gehele schepping als een verborgen geschrift van God zal zijn uitgerold; maar niemand zal zo'n genade ontvangen die niet eerst in Mijn naam heeft geloofd en daarin werd gedoopt!"

 

110 De doop. De drie-eenheid in God en mens

 

[I] CYRENIUS vraagt: "Heer ik geloof alles wat U, o Heer, onderwijst; betekent dat dan, dat ik gedoopt ben?"

[2] IK zeg: "Nee, je bent weliswaar nog niet gedoopt, maar dat doet er nu niets meer toe! Want wie gelooft zoals jij, beste vriend, is geestelijk zo goed als gedoopt en wel met alle zegeningen van de doop.

[3] De Joden hebben wel de besnijdenis, die een voorloper is van de doop en die op zichzelf en voor Mij geen enkele waarde heeft als de besnedene niet ook tevens een besneden hart heeft. Ik bedoel met een besneden hart een gereinigd en met alle liefde vervuld hart, dat meer waard is dan alle besnijdingen vanaf Mozes tot en met nu. Na de besnijdenis kwam een tijdlang de waterdoop van Johannes, die door zijn leerlingen wordt voortgezet. Deze doop betekent op zichzelf echter ook niets, als de verlangde boetedoening daaraan niet reeds voorafgaat of er toch heel zeker op volgt.

[4] Wie zich dus met water laat dopen met het ernstige voornemen zich te verbeteren, begaat daarmee geen fout; alleen moet hij niet geloven dat het water zijn hart zal reinigen en zijn ziel zal sterken. Dat gebeurt slechts door de eigen, geheel vrije wil; het water is slechts een teken dat aangeeft dat de wil, die het levende water is van de geest, nu de ziel op gelijke wijze van de zonden heeft gereinigd zoals het natuurlijke water het hoofd en het overige lichaam reinigt van stof en andersoortig vuil.

[5] Wie de waterdoop daadwerkelijk heeft ondergaan, is volkomen gedoopt, als de wil bij of reeds vóór de doophandeling in het hart van de dopeling zijn werk heeft gedaan. Als dat niet het geval is dan heeft de pure waterdoop ook niet de minste waarde en bewerkstelligt geen zegen van de materie en nog minder de een of andere heiliging daarvan.

[6] Zo heeft ook de waterdoop bij onmondige kinderen totaal geen waarde­ behalve die van een puur uiterlijk teken van opname in een goede gemeente en dat het kind de een of andere naam krijgt die voor het leven van de ziel in feite niet de geringste waarde heeft behalve slechts een uiterlijke, staatkundige. Daarom zou men het kind ook zonder de besnijdenis en zonder de waterdoop van Johannes een naam kunnen geven, en dat zou voor Mij helemaal geen verschil maken; want niet de naam heiligt de ziel van een mens, maar alleen de vrije, goede wil, om naar beste weten zijn leven lang goed te handelen. Iedere naam kan door de wil en het handelen geheiligd worden; maar omgekeerd is dat onmogelijk ooit het geval.

[7] Toen Johannes doopte, brachten zij hem en ook zijn leerlingen kinderen om te dopen en hij doopte hen ook als er zich voor het kind gewetensvolle plaatsvervangers aandienden, die heilig beloofden voor de geestelijke opvoe­ding alle zorg te dragen. Wel, in dat geval kan een kind ook wel vanwege de naam met water gedoopt worden; maar de doop heiligt de ziel en het lichaam van het kind niet langer dan tot het kind tot de ware kennis van God en zichzelf, en tot het gebruik van de vrije wil komt. Tot die tijd moet de plaatsvervanger zeer gewetensvol ervoor zorgen dat het kind in alles wat ter verkrijging van de ware heiliging nodig is, ruimschoots voorzien wordt, -omdat anders de ziel van de plaatsvervanger alle verantwoording op zich geladen krijgt.

[8] Het is daarom beter de waterdoop pas dan te laten verrichten als een mens zelf in staat is alle voorwaarden tot heiliging van zijn ziel en zijn lichaam vanuit eigen inzicht en uit vrijwillige zelfbeschikking te vervullen. Overigens is de waterdoop voor de heiliging van de ziel en het lichaam helemaal niet nodig, maar alleen het inzicht en het handelen naar de juiste kennis van de waarheid uit God. Als er echter met water gedoopt wordt, hoeft dat niet speciaal met Jordaanwater te gebeuren vanwege het feit dat Johannes in de Jordaan gedoopt heeft, maar dan is ieder vers water daarvoor goed, bronwater echter toch beter dan putwater, omdat het voor de lichamelijke gezondheid bevorderlijker is dan het minder schone water uit de regenput.

[9] De echte en voor Mij alleen geldige doop is die met het vuur van de liefde tot Mij en de naaste, en met de levende, vurige wil, en met de heilige geest van de eeuwige waarheid uit God. Deze drie punten zijn het die in de hemel voor iedereen een geldig getuigenis geven. Het zijn: de liefde, als de ware Vader; de wil, als het levende en daadwerkelijke woord of de Zoon van de Vader; en tenslotte de Heilige Geest, als het juiste begrip van de eeuwige en levende waarheid uit God, maar dan levend werkzaam in de mens en alleen maar in de mens! Want wat niet in de mens is en niet uit de geheel eigen wilsimpuls geschiedt, heeft voor de mens geen waarde en omdat het voor de mens geen waarde heeft en kan hebben, daarom kan het ook voor God geen waarde hebben.

[10] Want God Zelf als zodanig betekent voor de mens zó lang niets, tot de mens door de leer God heeft leren kennen en door de liefde Zijn wil geheel tot de zijne maakt, en door de levendige, vurige wil al zijn doen en laten geheel en al schikt naar de wil van de allerhoogste, die hij nu kent. Daardoor wordt Gods evenbeeld pas levend in de mens en groeit en doordringt weldra het gehele wezen van de mens. Onder die omstandigheden gebeurt het dan ook dat de mens in alle diepten van de Godheid doordringt; want het evenbeeld van God in de mens is volkomen gelijk aan het beeld van één en dezelfde God van eeuwigheid.

[11] Als dat bij de mens plaats vindt, is alles in hem geheiligd en de ware doop van de geestelijke wedergeboorte bereikt. Door die doop wordt de mens dan een echte vriend van God en is hij innerlijk net zo volmaakt als de hemelse Vader volmaakt is. En Ik zeg jullie uitdrukkelijk, dat je allemaal met al je krachten ernaar moet streven even volmaakt te worden als de Vader in de hemel volmaakt is! Wie niet zo volmaakt wordt, komt niet tot de Zoon van de Vader.

[12] Wie is dan die Zoon? De Zoon is de liefde van de Vader. Hij is de liefde der liefde, Hij is het vuur en het licht, Hij is de Zoon van de liefde of de wijsheid van de Vader .Als dus het evenbeeld van de Vader in jullie is, dan moet het in alles net zo volmaakt worden als de Oervader Zelf, omdat het anders geen evenbeeld van de Vader zou zijn; maar als het als evenbeeld niet volmaakt is, waar moet de mens dan de wijsheid vandaan krijgen of hoe moet de mens dan tot ware wijsheid komen?

[13] Zoals de Vader Zich echter altijd in Mij vindt, zo vind ook Ik Mij in de Vader, en zo moeten jullie je in jezelf vinden, dan zullen jullie jezelf daardoor ook in God vinden en God zal Zichzelf in jullie vinden. Zoals Ik en de Vader één zijn, zo moeten jullie ook eerst in jezelf één zijn met het evenbeeld van de Vader in je. Als jullie dat zijn, dan zijn jullie ook met Mij en met de eeuwige Vader in Mij één geworden, omdat Ik en de Vader in Mij van eeuwigheid volkomen één zijn!"

[14] Dan zeggen de LEERLINGEN: "Heer, dat begrijpen wij niet! Uw lessen worden moeilijk! Wij vragen U dringend of U Zich ook nu weer wat duidelijker zou willen uitdrukken!"

[15] IK zeg: "Begrijpen ook jullie het dan nog steeds niet? Hoe lang zal Ik jullie nog zo moeten verdragen?! O wat is jullie wezen nog gebrekkig! Maar jullie zal het gegeven worden het geheim van het rijk van God op aarde te begrijpen!

[16] Denk toch eens met je hart! Meermalen heb Ik jullie al uitgelegd wie de Vader en wie de Zoon is, dat Vader en Zoon zich net zo verhouden als liefde en wijsheid, of als warmte en licht. Ik heb jullie laten zien dat het licht zonder de warmte geen nut zou hebben, maar ook dat warmte zonder licht geen aren op de velden zou laten rijpen. Ik heb jullie laten zien hoe uit warmte altijd licht ontstaat omdat warmte het eerste teken van een bepaalde actie is; maar de verschijningsvorm van actie is het licht, dat toeneemt naarmate een bepaalde, geordende actie toeneemt, en toch begrijpen jullie niet het 'één-zijn' van de Vader en de Zoon en het 'één-zijn' van jullie met Mij!"

[17] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, wordt daarom niet boos op ons! Wij begrijpen het nu wel en wat daar eventueel nog aan mocht mankeren, zullen wij wel kunnen aanvullen en naar recht en billijkheid trachten te verkrijgen!"

[18] IK zeg: "Ik weet wel dat dit zal gebeuren; maar Ik zei dat tegen jullie omdat Ik merkte dat het jullie meer ging om het vragen dan om het weten."

 

111 Over de voedingsvoorschriften van Mozes

 

[1] CYRENIUS voegt daar aan toe: "Het verwonderde mij al dat Uw leerlingen dat niet zouden begrijpen, terwijl ik en beslist alle anderen het heel goed hebben begrepen! Maar, o Heer, omdat U nu toch in de stemming bent om zaken duidelijk te maken die vóór U nog nooit door iemand zijn uitgelegd, zou ik graag van U horen wat dan bij de Joden de betekenis is van de verboden om onreine spijzen te gebruiken en om bepaalde als onrein aangegeven zaken aan te raken! Wij heidenen aten alles en werden toch volgens onze leer niet onrein! De oude Egyptenaren aten ook alles wat in de loop der tijd en door de ondervinding maar eetbaar bleek, en van verontreiniging is mij niets bekend, -integendeel weet ik uit de geschiedenis, dat Egypte zeer reine en waarachtig grote geesten heeft voortgebracht; ook bij ons Romeinen kwamen die in alle tijden voor. Waarom moesten nu juist de Joden zich van allerlei onthouden?"

[2] IK zeg: "Omdat hun geslacht, afstammend van Adam, van boven was en tot aan de huidige tijd voor het grootste deel nog is, en daartoe bestemd was dat Ik in zijn midden in de wereld en in deze materie kon komen tot heil van alle schepselen. Je hebt toch gehoord hoe nu de materie in haar geheel door Mij werd gezegend en geheiligd, omdat ook Ik Mijzelf in de materie gehuld heb?! In je hart stem je daarmee in! Kijk, vóór Mijn nederkomst op deze aarde lag, zoals je nu weet, meer of minder de vloek daarop, -niet omdat God haar vervloekt zou hebben, maar omdat zij door eigenliefde, zelfzucht, hoogmoed en heerszucht als een samengeklonterd geestelijk geheel zichzelf tot vloek is geworden!

[3] Er was en is in de materie echter toch gradueel verschil en trapsgewijs onderscheid tussen zeer veel, meer, minder en haast geen hardheid. Hoe harder echter een bepaalde materie is, des te wilder en op zichzelf onreiner is zij ook, omdat het daarin samengeklonterde geestelijke verhoudingsgewijs ook uit des te meer van het bekende onkruid bestaat.

[4] De dieren die zich meteen toen deze aarde bevolkt werd bij de mensen gevoegd hebben -zoals het rund, het schaap, de geit en van de vogels het hoen en de duif -, zijn beslist van zuiverder aard en hebben een zachter karakter, en hun vlees bekwam de mens die van boven kwam het best, zeker in verband met het reiner houden van de ziel; alleen moesten zelfs deze dieren volkomen gezond zijn en mochten zij ook niet in de bronsttijd geslacht worden, omdat in die tijd ook het overigens reine dier onreiner is.

[5] Er voegden zich echter naderhand ook nog andere dieren bij de mens -zoals het paard, de ezel, de kameel, het varken, de hond en de kat -, maar van het begin af aan toch meer bij de kinderen van de wereld, terwijl alleen met uitzondering van de ezel en later ook de kameel de voornoemde dieren vrijwel niet op vriendschappelijke voet stonden met de Joden en dat is tegenwoordig nog zo.

[6] Nog steeds heeft een echte Jood een bepaalde angst voor een paard en een hond, is geen vriend van een kat en vertrouwt een kameel ook niet zo erg. De tamme watervogels staan hem tegen en de kalkoen en het parelhoen kan hij al helemaal voor geen geld van de wereld uitstaan en het zal nog lang duren voor hij een vriend van deze dieren zal zijn. Zij staan de Joden ontzettend tegen, terwijl de Grieken en ook jullie Romeinen deze allang beschouwen als heel geliefd gebraad.

[7] Van nu af aan staan de zaken er evenwel geheel anders voor en zij zullen er nog heel anders voorstaan als Ik eenmaal naar huis gegaan zal zijn! Ten teken van dat alles zal Ik nadat Ik zal zijn teruggekeerd, in de grote tuin van broeder Cornelius één van Mijn leerlingen, die nog een orthodoxe Jood van de oude stempel is, laten zien welke spijzen in het vervolg zonder enig bezwaar gegeten kunnen worden.

[8] Nu heb Ik je ook de achtergrond van dit Mozaïsche eetvoorschrift voor de Joden aangegeven en jij en jullie allen zullen dat nu wel goed begrijpen! Daarom is het nu tijd, over te gaan op datgene waarvoor wij ons eigenlijk en voorname­lijk op deze berg begeven hebben!"

 

112 Voorspelling van de huidige openbaringen

 

[1] (De Heer:) "Ik zei dat jullie wonderlijke zaken van buitengewone aard zullen zien, maar behalve de door Raphaël hierheen gehaalde lichtende kogel uit het hoge binnenland van Afrika is er verder nog niets gebeurd, hoewel middernacht reeds voorbij is. Ook heb Ik jullie eerder meegedeeld dat Ik jullie ogen voor korte tijd zou openen, zodat jullie voorshands eens kunnen zien hoe het er nu eigenlijk in de wereld uitziet.

[2] Maar voor Ik dat nu doe, zeg Ik en dat beveel Ik jullie allen zelfs, dat je beslist niemand iets van het geziene vertelt, want het zal nog heel lang duren voor de wereldse mensheid daarvoor ook maar enigszins rijp zal zijn, en het is eigenlijk ook voor haar zieleheil helemaal niet nodig dat de wereldse mensheid zoiets te weten komt! Als zij maar haar uiterste best doet God boven alles en de naaste als zichzelf lief te hebben, zal haar al het andere en verdere wel zonder meer, voor zover nodig, geopenbaard worden.

[3] Maar jullie die de eerste steunpilaren van Mijn leer zijn, moeten zelf in het geheim veel meer weten dan alle anderen bij elkaar, opdat je na enige tijd vooral niet in verzoeking zult komen om Mijn leer afvallig te worden.

[4] Toch zal al deze kennis niet verloren gaan, en als er vanaf nu gerekend, duizend en nog niet helemaal duizend jaar verlopen zullen zijn en Mijn leer bijna geheel begraven zal zijn in het vuil van de materie, zal Ik in die tijd wel weer mannen opwekken die dat, wat hier door jullie en door Mij besproken werd en wat gebeurd is, woordelijk zullen opschrijven en in een groot boek zullen doorgeven aan de wereld, die daardoor in veel gevallen de ogen geopend wordt!"


[5] NOTA BENE: "Jij, Mijn knecht en schrijver denkt nu dat Ik destijds daarover nauwelijks iets gezegd zou hebben?! Wil je dan ook in het geloof zo zwak worden als je in je lichaam nog bent?! Kijk, Ik zegje dat Ik Cyrenius en Cornelius zelfs jouw naam en meerdere namen van anderen heb genoemd, en dat zij nu ook met veel blijdschap getuige zijn van al datgene wat Ik je nu laat schrijven. Maar op het eind zal Ik ook aan jou de amen van mensen bekendmaken die gerekend vanaf nu, binnen tweeduizend jaar nog grotere dingen zullen opschrijven en verrichten dan jij nu! -Knoop dat voorshands in je oren en schrijf alles in het volste geloof op!


[6] Cyrenius verbaasde zich daar hogelijk over en Cornelius vroeg Mij meer over de mannen aan wie dat gegeven zou worden.

[7] En IK gaf hun gegevens over de burgerlijke staat en het karakter en noemde zelfs de namen en voegde daaraan toe: "Eén van hen, aan wie wel het meeste geopenbaard wordt, meer dan nu aan jullie allen, zal in manlijke, rechte lijn afstammen van Jozefs oudste zoon en dus ook lichamelijk een echte nakomeling van David zijn. Hij zal weliswaar net als David zwak zijn naar het vlees, maar daarvoor geestelijk des te sterker! Het ga hen wel, die hem horen en hun leven daarnaar zullen richten!

[8] Maar ook de andere belangrijke geroepenen zullen merendeels van. David afstammen. Want deze dingen kunnen alleen aan hen gegeven worden die zelfs lichamelijk daarvandaan komen waar ook Ik lichamelijk vandaan kom; want ook Ik stam door Maria, de moeder van Mijn lichaam, van David af, omdat Maria ook een geheel zuivere dochter van David is. Weliswaar zullen in die tijd deze nakomelingen van David zich merendeels in Europa bevinden, maar daarom zullen zij toch hele zuivere en echte nakomelingen van de man naar Gods hart zijn en in staat tot het dragen van de grote lichtkracht uit de hemel. Op een aardse troon zullen zij wel nooit komen, maar des te meer tronen zullen er in Mijn rijk op hen wachten, en Ik zal altijd Mijn broeders gedenken! Ook de meeste van Mijn leerlingen die hier zijn, stammen in mannelijke linie af van David en zijn daarom lichamelijk in alle ernst Mijn broeders: behalve de ene die niet van boven, maar puur van deze wereld afkomstig is. Hij moest er weliswaar niet bij zijn, en toch moet hij er weer wel bij zijn, opdat datgene wat geschreven staat vervuld zal worden!"

[9] CYRENIUS zegt heel verwonderd: "Dus slechts de nakomelingen van David zult U altijd Uw wil openbaren? Zijn Mathaël, Zinka en Zorel dan ook nakomelingen van de grote koning? Want hun openbaart U nu toch ook hetzelfde als de nakomelingen van David!"       .

[10] IK zeg: "Vriend, hier geschiedt dat niet langs de weg van de geheime openbaring, maar door het in het openbaar gesproken woord dat voor Ieder lichamelijk oor goed te vernemen is! Maar het is heel wat anders om het geheime, innerlijke woord te horen dat uit Mijn hart in het hart komt van degene die het in zichzelf hoort; en daarvoor moet er al een bepaalde, voorbereide lijn van mensen zijn, van wie het innerlijk in staat is de almacht en onbeperkte kracht van Mijn woord te verdragen! Want iedereen die daar niet op voorbereid is, zou al door één jota die rechtstreeks van Mij afkomstig was, vernietigd en gedood worden. Zodra het echter geschreven is, mogen mensen met een goede wil en goede bedoelingen het wel lezen; het zal hen niet alleen niet doden, maar sterken en kracht geven voor het eeuwige leven.

[11] Maar als slechte, wereldse mensen het zouden lezen om het te bespotten, zou het hen ook, hoewel het slechts geschreven is, vernietigen en doden! -Nu weet je ook hoe deze zaken ervoor staan; en Ik zeg nu dat je je gereed moet houden om te kijken naar de wonderen van het worden, het zijn en het eeuwige bestaan!"

[12] CYRENIUS zegt: "Heer, wij zijn wel gereed om te kijken naar wat Uw grote en bijzondere genade ons zal bieden; maar ik zou graag eerst nog een heel korte vraag door U beantwoord willen krijgen als dat mogelijk zou zijn!"

[13] IK zeg: "Vraag maar en Ik zal je antwoorden!"

 

113 De roeping tot het innerlijke woord

 

[I] CYRENIUS vraagt: "Heer, als later alleen diegenen die in zeker opzicht lichamelijk en vooral geestelijk daartoe zijn voorbereid, in staat zullen zijn Uw heilig woord in de geest te vernemen, dan baat het degenen die ongeschikt zijn weinig, ook al zouden zij het door een heel streng leven tot de werkelijke geestelijke wedergeboorte gebracht hebben: Zij zullen toch niet de genade ontvangen om het woord van Uw hart in hun hart te horen! Want zij zouden het niet kunnen verdragen, omdat zij niet reeds van David af daartoe voor­ en toebereid zijn. Ik vind echter dat alle mensen, of ze nu van boven of van beneden zijn, ook tot dezelfde bekwaamheden zouden moeten komen als zij volgens Uw wil leven! De geest die hun ziel en uiteindelijk zelfs hun lichaam doordringt, zal toch ook wel in staat zijn een woord van U te verdragen?!"

[2] IK zeg: "Vriend. Je bent Mij heel dierbaar en Ik waardeer je erg, maar hier heb je met je vraag weer eens geoordeeld als een blinde over de mooie kleuren van de regenboog. Als je zo gaat oordelen, zou het Mij zelfs kunnen verbazen dat jouw ledematen niet reeds lang in opstand zijn gekomen tegen je hoofd, omdat zij niet ook dezelfde mogelijkheden hebben waarop het hoofd zich kan laten voorstaan.

[3] Je voeten zijn op zichzelf blind en doof en moeten ondanks die zeer stiefmoederlijke bedeling het zwaarste werk verrichten. Je handen moeten naar buiten toe je wil uitvoeren en moeten dan weer dit en dan weer dat doen, en hebben toch geen ogen om het mooie licht te zien en geen oor om de heerlijke harmonie van het gezang te horen; ook hebben zij geen reukzintuig en geen smaak om te genieten van de kruidige charme van het leven! Vind je nu, dat daarom deze ledematen ten opzichte van het hoofd erg slecht bedeeld zijn?

[4] Of zou een doornhaag zich soms niet bij een wijnstok kunnen beklagen en zeggen: 'Wat heb ik dan misdaan dat mij niet de genade ten deel mag vallen om ook eens te kunnen pronken met die heerlijke druiven?!'

[5] Weetje dan ook nog niet, dat door Mij alles heel precies bepaald is, en alles zijn bestemming heeft?! Zoals bij de verschillende ledematen van je lichaam er één met de mogelijkheid die hij alleen heeft, alle andere ledematen dient, zo hebben ook de mensen allerlei bekwaamheden en kunnen zij door te dienen voor elkaar nuttig zijn, en dat is nu juist de voorwaarde voor de hoogste zaligheid van het leven.

[6] Als je hoofd en je hart blij zijn, zullen ook alle andere ledematen blij en vrolijk zijn; lijdt er echter ook maar een heel klein deeltje, dan is het ook gedaan met de vreugde van het hoofd, het hart en van alle andere leden, die op zichzelf heel gezond zijn! Alle zijn treurig terwille van het ene en doen alle mogelijke moeite om het ene deel te helpen en het gezond te maken.

[7] Het is beslist een mooie roeping, in staat te zijn Mijn stem der liefde te horen, op te schrijven wat zij zegt en aan de andere mensen die Mijn stem niet kunnen horen op hun wens door te geven; maar het is een even mooi vermogen van het hart om het gehoorde in het hart te bewaren en daarnaar te leven. Als het daardoor en mens, ook al komt hij van beneden, tot geestelijke wedergeboorte heeft gebracht, zal deze daarvoor ongetwijfeld rijkelijk beloond worden, en hij zal zich te opzichte van degene die in staat is Gods woorden te horen evenmin beklagen als jouw kleine vinger zich er ooit eens over beklaagd heeft dat hij niet een oog in je hoofd is geworden! -Zeg Mij nu, of je met dit antwoord tevreden bent"

[8] CYRENIUS zegt: "Heer, -meer dan voldoende! Ik zal ook nooit meer met zo'n uiterst domme vraag bij U aankomen! Maar wees nu zo genadig ons in alle rust iets te laten zien!"

 

114 Een blik in de wereld van de natuurgeesten

 

[I] IK zeg: "Kijk, Ik heb deze lichtende kogel uit het diepe binnenland van Afrika hier naartoe laten halen om daarmee zeg maar zonder wonderen, meer langs een voor jullie tot nu toe nog onbekende, natuurlijke weg, de wereld van de natuurgeesten te ontsluiten!

[2] Het licht van deze steen heeft de eigenschap zodanig in te werken op de levenszenuwen boven de maagholte, dat de ziel bij langer inwerken van dit licht haar gezichtsvermogen daarheen verplaatst, waardoor zij zelfs de meest verbor­gen dingen begint te zien. Jullie waarneming zal zich nu geheel daarheen verplaatsen en jullie zullen daardoor met gesloten ogen beter zien dan nu met je ogen wijd open.

[3] Voor sommige mensen heeft ook de maan een dergelijke uitwerking, nooit echter in zo'n hoge en sterke mate als het licht van deze steen. Sluit nu je ogen en overtuig je of je met je maagholte niet beter ziet dan met je ogen!"

[4] Na deze woorden van Mij sloten allen de ogen en hun verwondering kende geen grenzen over het zeer scherpe gezichtsvermogen van de ziel door de maagholte.

[5] Alleen MATHAËL en zijn vier metgezellen zeiden: "Dit wonderlijke zien is ons volstrekt niet vreemd; want op deze wijze zagen wij vaak de merkwaar­digste dingen en liepen wij vaak over plaatsen waar in de natuurlijke waaktoe­stand geen sterveling langs zou kunnen komen zonder een gruwelijke val te maken en wij zagen daarbij de gehele lucht alsook het water van de zeeën en meren, rivieren en beken steeds wemelen van allerlei wonderlijke vormen en vreemd uitziende larfjes, die zich sneller of langzamer in de lucht in alle windrichtingen voortbewogen; ook zweefden zij op en neer, draaiden nu eens langzaam dan weer vlug in kringen rond. Sommige zaten zogezegd als sneeuw­vlokken op de aarde en kropen als het ware vlug in haar voren weg; sommige werden als dauw door de planten opgezogen, andere door de grond en nog enkele door allerlei gesteente.

[6] Degene die in de grond wegkropen en die door de planten en stenen opgezogen werden, kwamen niet meer te voorschijn; maar op plaatsen waar een boom of een plant of iets dierlijks lag te vergaan, ontstonden allerlei nieuwe maaksels die er aanvankelijk als een lichte, zacht glinsterende dam uitzagen en zich weldra met honderdduizenden verenigden en tot een reeds god herken­bare vorm samensmolten.

[7] Als de vorm eenmaal gereed was, duurde het niet lang of deze begon, alsof hij een soort eigen bewustzijn had, te bewegen en zich te gedragen als een hond die iets zoekt wat zijn speurneus ergens heeft geroken.

[8] Meestal zagen wij deze wezens naar de kudden schapen, geiten en runderen zweven. Als zij die bereikt hadden, bleven zij daar; gingen die dieren paren, waartoe zij die dieren erg schenen te prikkelen, dan werden zij door de parende dieren nogmaals als een soort dauw van het al wat dor geworden gras opgezogen en kwamen niet meer te voorschijn.

[9] Veel van zulke vormen haastten zich ook naar het water en zwommen licht glijdend een tijdlang over het oppervlak heen en weer. Sommige doken daarop vastberaden onder water, andere dromden wat meer samen tot een nevelige massa en doken pas dan onder wanneer zij tot een nieuwe vorm waren samen­gesmolten die niet zelden leek op een waterdier .

[10] Maar wat het wonderlijkste was, wij zagen dat zich nu voortdurend duizenden vreemd uitziende larfjes en figuurtjes uit het water verhieven die ongeveer leken op allerhande vliegende insecten en ook op kleine en grote vogels van alle mogelijke soorten en vormen. Zij hadden zonder meer goed gevormde vleugels, poten en andere ledematen; maar zij gebruikten die niet zoals vogels doen, maar het hing er allemaal bij, en zij zweefden meer als donsveertjes of sneeuwvlokken door de lucht. Alleen als er een zwerm werke­lijke vogels in hun buurt kwam, zag je echte tekenen van leven aan deze nevelige figuren en vormen; zij trokken dan ook met de zwerm mee en werden daardoor in korte tijd als het ware verzwolgen.

[11] Maar uit de lucht zagen wij steeds een soort licht stof naar beneden vallen, soms meer, soms minder en vooral boven de watervlakten was het heel vaak zichtbaar.Als je dit stof beter bekeek, bleek het ook een vorm te hebben, die óf op heel kleine eitjes leek óf op ontzettend kleine waterdiertjes en dit stof werd ook meteen door het water opgenomen.

[12] O, als je er tijd voor zou hebben zou er nog zeer veel over te vertellen zijn! Maar, wat wij toen in onze ongelukkige toestand zagen, dat zien wij nu weer terwijl onze ogen echt gesloten zijn, en dit gezicht wekt weer de herinnering in ons op, die ons nu luid toeroept: ' Al deze dingen hebben jullie gedurende enige jaren iedere avond en iedere nacht gezien!' Af en toe zagen wij zelfs overdag, als het echt herfstachtig, somber weer was, dezelfde taferelen en wisten natuur­lijk niet wat wij daarmee aan moesten; maar nu begrijpen wij het gelukkig, en wij weten wat daaruit voortkomt, waar het vandaan komt en wat het is! O Heer, U zij daarvoor alle eer, alle liefde, alle dank en alle aanbidding!"

 

 

115 Jarah en de natuurgeesten

 

[I] Dan zegt JARAH die ernaast zat: "Maar Heer! Wat zijn dat voor kleine mannetjes? Ik zag ze uit het bos komen en nu staan ze in kleurige groepen om ons heen! Enkelen schijnen iets wazigs aan te hebben; de meesten zijn echter helemaal naakt en zij zijn allemaal zo groot als kinderen van nauwelijks twee jaar."

[2] IK zeg: "Dat zijn reeds concrete mensenzielen van deze aarde die de weg van het vlees nog met hebben doorgemaakt. Zij hebben daar tot op heden ook nog niet veel zin in omdat zij te bang zijn om opnieuw in de materie opgesloten te worden. De gekleden hebben zelfs een soort taal, die evenwel nog niet erg ontwikkeld is; maar een zekere apenintelligentie hebben ze allemaal!"

[3] JARAH zegt: "Zouden de gekleden mij begrijpen als ik tegen hen sprak?"

[4] IK zeg: "Probeer het eens op goed geluk!"

[5] Daarop verzamelt JARAH al haar moed en vraagt aan een wazig gekleed lichtblauw mannetje: "Wie zijn jullie dan, en wat willen jullie hier?"

[6] Het lichtblauwe MANNETJE gaat nu vlak voor Jarah staan, staart haar met grote ogen star aan en zegt dan: "Wie gaf je opdracht, stinkend stuk vlees, een vraag te stellen aan ons, reine wezens? Behalve de éne, en met uitzondering van nog één, stinken jullie allen weerzinwekkend naar materie; en dat is de grootste vijand van onze neusgaten! Stel ons in het vervolg pas dan een vraag, stinkend aas, als je daartoe opdracht hebt gekregen van de almachtige geest van alle geesten, -en zorg jij je er verder maar voor dat je je lichamelijke mottenzak op een goede manier kwijt kunt raken!"

[7] IK vraag Jarah: "Wel, Mijn dochtertje, hoe vind je dat antwoord?"

[8] JARAH zegt: "Heer, Heer, ach, deze wezens zijn ontzettend ruwen grof! Ben ik dan echt zo'n stinkend aas? Ik weet me van droefheid geen raad; ja, ik zou nu heel makkelijk wanhopig kunnen worden!"

[9] IK zeg: "Kijk, kijk, Mijn dochtertje, het geestje heeft je toch wat goeds gedaan! Waarom treur je daarover?! Het geestje had je natuurlijk wel met sierlijker woorden kunnen zeggen dat er in je nog zo'n heel klein beetje hoogmoed verborgen zit over je schoonheid; maar het geestje is geen taalkun­stenaar, heeft maar een beperkte woordenschat en spreekt eigenlijk meer uit ervaring dan uit enig begrip­

[10] Is het geluk in je hart verstoord, omdat je de lichtblauwe hebt aangespro­ken? Als je zo'n vraag aan een vuurrode gesteld zou hebben, zou je een antwoord gekregen hebben waarvan je van louter ergernis flauw gevallen zou Zijn. Maar bedank nu voor de weldaad die de lichtblauwe je bewezen heeft, dan zal er wel beter met hem te praten zijn!"

[11] JARAH neemt dat ter harte en zegt meteen tegen het geestje dat haar nog steeds aanstaart: "Ik dank je, aardig mannetje, voor de weldaad die je mij bewezen hebt door je recht op de man af gesproken woorden; wees daarom alsjeblieft niet boos op mij! Niet waar, aardig mannetje, je zult daarom toch niet boos op mij zijn of blijven?"

[12] Het MANNETJE lacht daarop schaterend en zegt, nog lachend "Hij die dat tegen je gezegd heeft, is wel in orde, - maar jij, sneeuwgansje, nog lang met; want jouw stinkende bodem heeft noch de gedachte, noch de wil daartoe voortgebracht! Maar je bent nu toch wel verdraaglijker dan eerst, alleen dat beetje schoonheidshoogmoed is er nog lang niet helemaal uit. Verbeeld je maar niets, want alles wat van jou is, is slecht, - het goede behoort iemand anders!"

[13] JARAH zegt: "Maar vertel eens, aardig mannetje, hoe weet je dat alle­maal?"

[14] Het MANNETJE lacht weer en zegt: "Wat je ziet, hoef je niet te weten! Jij ziet nu toch ook meer dan je anders kon zien! Ik zie echter nog meer dan jij, omdat ik geen stinkend vlees om mij heen heb hangen; en dus zie ik precies hoe het met jou en met ieder ander van jullie gesteld is. Ik zeg je, beeld je niets in over al je goede eigenschappen, want die zijn nog lang niet van jezelf!"

[15] JARAH zegt: "Ja, waarom dan? Leg me dat toch eens beter uit!"

[16] Het MANNETJE zegt: "Als iemand, die veel reizen gemaakt heeft en daardoor met veel moeite en moeilijkheden allerlei kennis en ervaring heeft verzameld, je vertelt wat hij heeft gezien en meegemaakt, dan weet jij ook wat hij zelf weet en kent; kun je je dan daarop laten voorstaan? Dat wat je nu meer weet dan vroeger is toch alleen maar een dubbele verdienste van degene, die ten eerste met veel moeite en veelopoffering die kennis en ervaring moeizaam heeft verzameld, en ten tweede nog zo goed was jou dat alles getrouw mee te delen. Zeg me eens of jij je het verkrijgen van zulke ervaringen en kennis als verdienste kunt aanrekenen?

[17] Kijk, dan ben je alleen maar een met veel nuttige en goede kennis en ervaring beschreven boek, en nog lang geen wijs schrijver van het boek! Aan wie komt dan de eer toe voor het goede dat in het boek geschreven staat, aan het boek of aan hem die dat allemaal daarin heeft geschreven? Kijk, jij bent een goed beschreven boek, maar nog lang geen schrijver! Verbeeld je daarom maar niets!"

[18] Daarop lacht het MANNETJE weer en stelt zich op als een veldheer en zegt tegen zijn leger: "Als jullie het aanstaren van het gezelschap zat zijn, trekken wij weer verder, want hier stinkt het mij echt te veel!"

[19] Opeens trekken zij weg en verdwijnen in het bos.

 

116 Het wezen, en doen en laten van natuurgeesten

 

[1] Maar JARAH zegt: "Wie zou er nu ooit achter dit luchtige mannetje zoveel wijsheid hebben gezocht?! Maar eerlijk gezegd ben ik toch blij dat ze weer vertrokken zijn; want ze zouden ons na verloop van tijd toch heel merkwaardig warm gemaakt hebben, hoewel zij op zichzelf een heel koude aard schijnen te hebben. Van enige liefde schijnt niet veel in hen aanwezig te zijn, maar zij weten heel goed het ware van het onware te onderscheiden. Wat zal er dan later van deze wezens terechtkomen als zij de weg van het vlees helemaal niet willen doorlopen?"

[2] IK zeg "Zij zullen deze wel eens doorlopen, maar het zal nog lang duren voor zij het besluit daartoe zullen nemen. De lichtblauwe het eerst, de anderen echter nog lang niet!

[3] Want de zielen die zo uit de natuur van deze aarde ontstaan zijn en dagelijks ontstaan, besluiten heel moeilijk tot zoiets; alleen veel ondervinding en veel kennis en daaruit voortkomende, goede verwachtingen zijn het die hen daartoe bewegen indien zij vast ervan overtuigd raken dat zij door de weg van het vlees nooit iets verliezen, maar alleen wat kunnen winnen, omdat zij in het ergste geval weer kunnen worden wat zij nu zijn.

[4] Deze natuurzielen houden zich meestal het liefst in de bergen op, maar komen ook in de woningen van eenvoudige, arme, bescheiden mensen en helpen hen; alleen mag men hen niet beledigen. In dat geval is het met hen niet goed kersen eten.

[5] Zij bezoeken heimelijk ook scholen, en leren veel van de mensen. Aan de mijnwerkers tonen zij niet zelden de beste en rijkste metaaladers. Op de Alpen helpen zij de herders en de weidedieren, mits men hen maar niet beledigt.

[6] Er zijn nog ettelijke van zulke natuurzielen op deze aarde die bijna het vijfvoudige van de leeftijd van Methusalem hebben bereikt en de weg van het vlees nog niet hebben betreden. Zij zouden overal mee instemmen als zij maar niet hun herinnering behoefden te verliezen, omdat zij dat als een soort dood zien van hun tegenwoordige bestaan.

[7] Nu weten jullie echter ook wat er met deze wezens aan de hand is. Let nu op het verdere wat komen zal!"

[8] Dan laat onze oude KISJONAH uit Kis ook eens van zich horen en zegt: "O Heer, welke grote en verheven dingen heb ik allemaal gezien en gehoord toen U enige weken terug zo genadig was in mijn huis te verblijven! Maar wat er nu tijdens de paar dagen dat ik hier ben allemaal voorviel en wat hier te horen en te zien was, daar heeft in geheel Galiléa wel niemand ooit van kunnen dromen! Heer, vergeef dat ik het gewaagd heb met mijn onbeholpen mond U ergens bij te onderbreken! Want men moest hier eigenlijk zelf nooit iets zeggen, maar alleen luisteren en kijken; en als men het een of ander niet direkt begrijpt, dan moet men enig geduld betrachten en al gauw komt dan de verklaring vanzelf! -Ik ben al uitgesproken!"

[9] IK zeg: "O, Mijn beste vriend Kisjonah, spreek en vraag maar wanneer en wat je maar wilt, want wat jij zegt klinkt heel welluidend in de oren van Mijn hart; want de klank van de stem der deemoed is voor Mij verreweg de mooiste harmonie.

[10] Gisteren overdag heb je ook de heerlijke toon gehoord die Mijn engel Raphaël ten gehore bracht; hoe hemels heerlijk deze toon echter ook klonk, de zuivere klank van de ware deemoed klinkt in Mijn oor toch nog onvergelijkbaar heerlijker!

[11] Je bent ook een echte man naar Mijn hart, en Ik zal de winterdagen in jouw huis doorbrengen en daar zal zich nog menige gelegenheid voordoen jou en je gehele huis over vele zaken voor te lichten. Houd daarom in elk geval goede moed en bekijk nu alles goed, -de verklaringen zullen niet achterwege blijven!"

[12] KISJONAH zegt: "O Heer, deze al te grote genade ben ik weliswaar niet in het minst waard, maar zo'n winter zal voor mij wel een zeer gelukkige tijd zijn! O, wat zal mijn huis daar een vreugde aan beleven! Maar nu komt er geen woord meer over mijn lippen!"

[13] CYRENIUS zegt: "Dan zal ook ik van tijd tot tijd bij je wonen en er alles aan doen om de gehele omgeving, dat wil zeggen de armen, zo goed mogelijk te verzorgen.         ..

[14] KISJONAH zegt: "Geëerde gebieder, daar doet u heel goed aan en mij zal het een grote vreugde zijn! Maar ik smeek u laten we nu niet teveel er tussendoor praten; want voortdurend zweven de grootste wonderen aan ons voorbij en wij kijken er met veel te weinig aandacht naar!"

 

117 Een kluwen zielestof

 

[1] Daarop zei MATHAËL: "Oho, wat is dat voor een reusachtig grote kluwen die uit de omgeving van de stad hierheen zweeft?! Hij komt steeds dichterbij. Kijk, kijk hoe daarbinnen alles als slangen door elkaar golft en kronkelt! Wat zijn dat toch allemaal voor merkwaardige figuren?! Ik zie duidelijk ossen, koeien, kalveren, schapen, kippen, duiven en allerlei andere vogels, vliegen en een bonte variatie van kevers; ezels, ook enige kamelen, katten, honden, een paar leeuwen, vissen, adders, slangen, hagedissen, krekels, stro, allerlei hout, een massa graankorrels, kleren, vruchten, zelfs allerlei gereedschappen en nog een massa verschillende zaken die ik helemaal niet ken! Wat moet dat voorstel­len?! Moeten dat soms ook zielen zijn, die allen lijken ingenaaid te zijn in een ontzettend grote en geheel doorzichtige zak en daarin door elkaar gegooid worden als los stro in een wervelwind?"

[2] IK zeg: "Dat zijn zielen of respectievelijk geesten van lager orde in de vorm van een ongeluksgezelschap dat nog enige tijd bijeenblijft en pas dan uit elkaar zal gaan als het in de duidelijk zichtbare voedingszak rijper is geworden.

[3] Alles wat op de wereld ook maar ergens hoe dan ook bestaat, is zielestof. Wordt daarvan door wat dan ook de stoffelijke samenhang (cohesie) vernietigd en daardoor wat de ziel betreft vrij, dan neemt deze na de vernietiging zijn vroegere, stoffelijke vorm weer aan en blijft zo nog enige tijd voortbestaan. Als de intelligentie van deze vorm na verloop van tijd rijper is geworden, begint hij langzaam maar zeker de oude vorm te verlaten en in een meer levensvatbare vorm over te gaan.

[4] Dit kluwen is een opnamevat voor alles. Wat er ook maar bij de brand en door de brand verwoest werd, vind je nu als zielestof in dit kluwen, toegerust met enige intelligentie. De angst maakt dat zij allen in deze zak als in een kool bij en door elkaar zichtbaar worden.     ..

[5] Als er bijvoorbeeld ergens op aarde grote elementaire omwentelingen voor de deur staan, wat natuurlijk een gevolg is van een grote beroering onder de aardse natuurgeesten of -zielen, dan worden daar ook alle dierenzielen overval­len door grote angst. Alle diersoorten beginnen elkaar dan vriendelijk te bejegenen en vormen een vreedzame samenleving. De adder bekommert zich niet om haar gif, de slang ook niet; de verscheurende dieren vergrijpen zich niet meer aan de vreedzame lammeren; de bij en de wesp hebben hun angel in de schede gestoken, zoals een krijger zijn zwaard. Kortom, alles wijzigt zijn aard; zelfs de plantenwereld laat de kopjes treurig hangen en geen plant verheft eerder haar ongerepte hoofdje dan nadat de calamiteit voorbij is.

[6] Maar alles wat bij zo'n gelegenheid stoffelijk vernietigd werd -uitgezonderd de mensen -, verenigt zich na de vernietiging in de nog voortdurende angst ook als zielestof, en omhult zich desnoods. Als zo'n losse kluwen met zielen dan ongeveer een eeuw lang rondgezweefd heeft, hebben de oorspronkelijk onge­lijksoortige ziele-elementen elkaar meer aangetrokken en beginnen zich lang­zaam maar zeker te verenigen en vormen dan één of ook wel meer vrij krachtige, natuurmensenzielen.* (*Lorber gebruikte soms nieuwe uitdrukkingen, zoals 'Naturmenschenseele', of 'Naturtierseele', die door ons letterlijk werden vertaald. 'Natuurmensenziel' is een ziel die na het doorlopen van talloze ontwikkelingsstadia binnen de natuurrijken (mineraal, plant, dier) voor het eerst in een mensenvorm verschijnt. Zo'n ziel heeft nog geen voorbestaan als mens gekend, noch op aarde, noch op een andere planeet.)

[7] Dit voor ons zwevende kluwen bevat alles wat door de brand van Caesarea Philippi is verwoest. Dit kluwen zal tot aan haar volledige ontwikkeling wel meer dan honderd jaar nodig hebben; maar dan zullen ook meer dan honderd rijpe, natuurmensenzielen de tere huid doorbreken en nog eens ongeveer hon­derd jaar later onze weg door het vlees doorlopen.

[8] Bij grote vuurhaarden, vuurspuwende bergen en ook bij grote overstromin­gen vormen zich steeds zulke kluwens. Als er weinig dierlijke elementen in aanwezig zijn, duurt de omvorming langer; als er echter dierlijke elementen bij betrokken zijn zoals hier, duurt deze gewoonlijk korter.

[9] Ook is het niet zo, dat uit kluwens waarin geen dier aanwezig is, zich toch natuurmensenzielen zullen ontwikkelen; er kunnen ook natuur dierenzie­len of zelfs alleen meer edele plantenzielen ontstaan, welke laatste gewoon­lijk uit verrottingsdampen of uit allerlei zogenaamde vulkanische dampen en rookmassa' s ontstaan.

[10] Kortom, als bij dampen aangetoond kan worden dat zij uit het vergaan van grof dierlijk­ of grof plantenmateriaal voortkomen of slechts afkomstig zijn van minerale gistingsprocessen, dan ontwikkelen zich daar alleen allerlei plantenzielen. De grofste delen verenigen zich daarbij door de wortels, de wat edeler delen door de bladeren en de edelste delen tijdens de bestuiving van de bloem met een uit een kiem uitbrekende en werkzaam wordende plantenziel, en zorgen zo voor de zegenrijke verveelvoudiging van de zaadkorrels en hun kiemen.

[11] Zulke grovere specifica van plantenzielen blijven in de materie achter, zoals in de stam en in de houtvezelstof, de wat edeler deeltjes komen in het zachtere lover, de nog edeler deeltjes vormen zelf de vrucht en wat daar voor en na komt, en de meest edele deeltjes verenigen zich dan al tot een op zichzelf staand intelligent kiemleven, dat dan reeds in staat is óf zichzelf op­nieuw tot een soortgelijk leven te wekken om de oude activiteit van voren af aan te beginnen óf door als voedsel door dier of mens gebruikt te worden meteen in de dier­ of zelfs mensenziel over te gaan.

[12] Daarom eet de mens dan ook meestal alleen de vrucht van de planten waardoor de plantenkiem zielen zich rechtstreeks met zijn ziel kunnen vereni­gen. De wat grovere delen van de kern en de vrucht kunnen zich echter alleen met het bloed en het lichaam en met het kraakbeen en het beendergestel verenigen. Uiteindelijk moet dit zich allemaal, omdat het nog te onzuiver is, na het sterven soms nog meerdere malen opnieuw door het rijk van de plantenwe­reld gaan om zich te zuiveren, tot het uitrijpt tot kiemgeest en volledig rijp wordt voor de opname in een nieuwe dier­ of zelfs mensenziel. -Nu weten jullie zo terloops ook, hoe deze kluwens ontstaan en welke ontwikkeling zij doormaken en wat hun einddoel is, en nu kunnen jullie dus weer verder gaan met je beschouwingen en zien of er niet weer een verschijnsel voor jullie zal opdoe­men!

[13] Maar dat wat jullie hier nu zien, is de bekende ladder van Jacob waardoor hij hemel en aarde met elkaar verbonden zag, en waarop hij de levenskrachten en Gods gedachten omhoog en naar beneden zag gaan. Jacob zag dat beeld wel, maar noch hij noch iemand na hem heeft het tot op dit uur begrepen. Voor jullie heb Ik het nu ontsluierd; maar ook jullie allen moesten eerst door het licht van deze lichtende kogel in een soort heldere slaap gebracht worden om de onthulde Jakobsladder te zien en deze vervolgens door Mijn woord ook te begrijpen ­opdat jullie weten hoe het hemelse en het aardse samenhangen en dat op dezelfde ladder het ene steeds in het andere overgaat. -Kijk over de zee, dat wil zeggen nu met de blik van je geest of liever je ziel, en zeg Mij wat je daar ziet"

 

118 Het wezen van de zuurstof

 

[I] ZINKA zegt dan: "Heer, ik zie op het wateroppervlak hoe daar een enorm aantal vurige slangen heen en weer schieten; enkele duiken ook onder, maar hun snelheid wordt door de watermassa niet afgeremd. Ik zie tot op de bodem van de zee; op de bodem krioelt het van alle mogelijke soorten gedrochten, ook ontelbare vissen, en alles hapt naar deze vurige slangen. Als een vis of een ander gedrocht een of meer van zulke slangen verslonden heeft, worden zij beweeg­lijker en levendiger en blikkert er letterlijk een soort zinnelijkheid uit deze waterwezens.

[2] Nu zie ik die vuurslangen ook in de lucht rondzwermen, alleen veel kleiner en minder vurig; boven het water zijn de zwermen het dichtst. Vogels, die gewoon zijn' s nachts boven de waterspiegel hun vertier te zoeken, schijnen er niet erg van te houden; maar de vissen springen hen uit het water tegemoet. Die op het water rondzwemmen lichten het sterkst en bewegen zich ook pijlsnel! ­Wat, o Heer, is dat nu? Wat moeten wij daarvan denken?"

[3] IK zeg: "Dat wat jullie daar zien, is de eigenlijke levensvoeding, het is het zout van de lucht en het zout van de zee; eens zullen de natuurkundigen dit element zuurstof noemen. Zien zullen zij het niet, maar wel waarnemen en zij zullen het gehalte en de mate waarin het aanwezig is, of ook wel het geheel ontbreken daarvan, vaststellen.

[4] Het water, dat het hoofdelement voor planten, dieren en mensen is, moet het meest van deze zuurstof bevatten en dat geldt met name voor de grote oceaan. De dieren in het water zouden helemaal niet kunnen leven als het water niet steeds rijkelijk van deze stof voorzien was.

[5] Deze stof is oorspronkelijk de eigenlijke zielesubstantie en komt overeen met de gedachten, voordat die nog tot een idee samengevoegd worden. Maar wanneer je deze geestelijke levensstof in voldoende hoeveelheid ergens bijeen zult vinden, dan zal zich daar ook al gauw de een of andere vorm vertonen hetzij een levende, die zacht en beweeglijk is, of een verstarde vorm, zoals een steen of een stuk dood hout. Kijk nu speciaal langs de oever, dan zullen jullie hier en daar bijzondere plotseling oplichtende lichtpuntjes ontdekken die ont­staan door het opeenhopen van de levensstof.

[6] Daaraan kunnen jullie nu zien hoe onze vuurslangen zich op een aantal plaatsen bij .honderden en duizenden klompvormig samenballen. Zo'n schijn­baar toevallig gevormde klomp geeft gedurende enige tijd een fel licht. Deze grotere lichtproductie vindt plaats op het moment waarop een aantal van deze levensvuurslangen samengaan; door dit samengaan is dan reeds een idee in de een of andere vorm ontstaan.

[7] Als de vorm eenmaal gereed is, komt er rusten het bijzondere lichten houdt op, maar dan vormt zich daaruit reeds een schepsel. Het wordt zichtbaar in de vorm van een kristal, of in die van een zaadkorrel of een ei, of zelfs reeds in de vorm van een compleet waterdiertje of tenminste van een watermos plantje, ­om welke reden jullie dan ook heel vaak de vlakkere en ondiepe oevergebieden het rijkst begroeid zullen zien met allerlei waterplanten. En waar veel van die begroeide plaatsen voorkomen, zal ook geen gebrek zijn aan allerlei grotere en kleinere waterdieren.

[8] Nu vragen jullie je af wie deze levensgeesten die allemaal op elkaar lijken, een vaste of levende, beweeglijke vorm geeft? Die vraag zal Mijn Raphaël jullie het best kunnen beantwoorden. Kom, Raphaël spreek, en toon je kunnen!"

 

119 Raphaël toont het scheppen van organische wezens

 

[1] RAPHAËL komt nu naar voren en zegt: "God is in Zich Zelf eeuwig en oneindig. De oneindige ruimte is alleen van Hem vervuld. Hij, die van eeuwigheid de hoogste, zuiverste en grootste gedachte en de eeuwige, meest volmaakte idee in en uit Zich Zelf is, kan ook slechts zonder onderbreking gedachten vormen in Zijn gehele oneindigheid, en deze is vol van Zijn gedachten. Wij echter (de 'oerengelen'), die al gerijpt zijn sinds naar menselijke begrippen onvoorstelbaar lange tijden en nu zelfstandige levensideeën vollicht, wijsheid, kennis en wilskracht zijn, hebben nog een oneindige hoeveelheid dienende geesten onder ons, die in zekere zin onze armen zijn, en die onze wil kennen en ook meteen uitvoeren.

[2] De zuivere gedachten van God zijn de stof waaruit alles wat de oneindigheid bevat, is ontstaan: wij ontstonden oorspronkelijk enkel en alleen door de wil van de allerhoogste en almachtige geest van God, -daarna ontstonden echter al deze dingen en wezens door ons, want wij waren en zijn namelijk de beste en de uitnemendste vaten om de uit Hem komende gedachten en ideeën op te nemen, en van nu af aan zullen wij dat voor eeuwig in verhoogde en steeds meer vervolmaakte wijze ook blijven.

[3] Wij brengen de uit God komende levensgedachten, die zich aan jullie voordoen als vurige, lange tongen, bij elkaar en volgens Gods orde in ons scheppen wij voortdurend vormen en wezens; en als iemand zou vragen waar God of wij, als Zijn zeg maar eeuwige dienaren, boodschappers en knechten­ het materiaal voor het vormen van de wezens vandaan hebben gehaald, -dan hebben jullie het hier nu voor je! Deze op slangen lijkende, vurige lange tongen zijn de geestelijke bouwstenen, waaruit alles is gemaakt wat de gehele onein­digheid ook maar ooit aan reëel stoffelijks bevat.

[4] Hoe dit in zijn werk gaat, heeft de Heer Zelf jullie zojuist overduidelijk laten zien. Maar jullie zullen in dat alles pas dan tot een volledig helder levensinzicht en volmaakt begrip komen, als jullie zelf geheel voleindigd in de geest voor God de Heer zullen staan en niet meer in een zwaar stoffelijk lichaam.

[5] Richt nu de ogen van je ziel hierheen, opdat jullie volgens de wil van de Heer ook zien -wat jullie nu kunnen -hoe wij, machtige en oude dienaren van God, uit deze in de ruimte rondzwevende, goddelijke gedachten, vormen en wezens maken. Jullie zullen iets meemaken dat tot nu toe nog geen sterveling op aarde heeft meegemaakt!

[6] Kijk, ik gebood mijn dienstbare geesten nu in de naam van de Allerhoogste om een hoeveelheid van de noodzakelijke stof hierheen te brengen! En zie, reeds hebben wij een lichtende klomp van onze vurige langtongen voor ons, die nog geen andere vorm heeft dan die van een ronde vuurbal! Kijk maar eens hoe de vurige tongen zich tegen elkaar aandringen en aandrukken alsof elk het midden wil bereiken! Langzaam maar zeker komen zij schijnbaar tot rust; dat is echter geen rust, maar de steeds grotere druk vormt een belemmering om nog verder naar het middelpunt te komen.

[7] Ja, maar waarom tracht alles dan in het midden te komen? Kijk, als ik hier verscheidene even grote, uit materie gemaakte kogels heb om mee te gooien, dan zal de zwaarste ook met de meeste snelheid en over de grootste afstand geworpen kunnen worden. Ook zal zij, bij een gelijke afstand en een precies gelijktijdige worp, zeker het eerst het gestelde doel bereiken! Zo gaat het ook met de oneindig vele van God uitgaande, reële gedachten. Daaronder bevinden zich in zekere zin heel zware die reeds een echt idee benaderen, minder zware, maar toch altijd als gedachte heel degelijke; dan zijn er lichtere gedachten, die nog minder rijp en weinig gevoed zijn, ook heel lichte gedachten die maar nauwelijks vorm gekregen hebben, en tenslotte uiterst lichte gedachten. Dat zijn die, die lijken op de eerste kiemen of liever de eerste knoppen van een boom. Zij zijn op zichzelf weliswaar reeds iets, maar hebben nog niet die goddelijke wasdom bereikt waardoor men zonder meer zou kunnen zeggen: 'Deze of die vorm zullen zij krijgen!'

[8] Als een van ons uit deze levensstof die jullie nu kennen, binnen de orde van God een wezen wil maken en eigenlijk moet maken volgens de innerlijke drang van de Allerhoogste Geest, roept hij de geesten die hem dienen, die dan de bekende stof naar hem toe moeten leiden; en omdat het in het stoffelijke ook zo gaat, kun je je hier geestelijk gemakkelijk voorstellen dat de zwaardere gedach­ten eerder op de plaats van bestemming aan zullen komen dan de lichte en de nog lichtere. De zwaarsten vormen het centrum, terwijl de lichte, omdat zij later aankomen, gaandeweg meer met de buitenkanten genoegen moeten nemen en de heel lichte het allerbuitenste vormen.

[9] Omdat de kerngedachten tevens de meeste voedingstof bezitten, dringen de legere, arme en nog hongerige gedachten zich tegen de rijke aan om van hun overvloed iets te krijgen voor het stillen van hun honger. En daarom doet zich het verschijnsel aan jullie voor, dat de buitenste vurige langtongen steeds dichter bij het centrum trachten te komen en dan eindelijk meer en meer tot rust schijnen te komen, hoewel hun streven er nog altijd op gericht is het centrum zo dicht mogelijk te naderen teneinde daarvan des te meer voedingsstof in zich op te nemen.

[10] Jullie zien hier dus een klomp die voor het grootste deel nog erg hongerig is en nu alleen maar uitziet naar voldoende voedsel voor zichzelf. Hij lijkt op een kogelpoliep uit de zee, die met zijn ontelbare zuigmondjes voortdurend het voedsel dat hem bevalt uit het zeeslijk zuigt, tot hij door oververzadiging tenslotte uitwassen begint te krijgen waarmee hij dan verder om zich heen kan grijpen en zich zo nu en dan ook reeds van zijn plaats kan verwijderen. Deze vreetarmen maken dat hij ook een meer eigen en bepaalde vorm krijgt en al heel veel verschillen vertoont met zijn oorspronkelijke kogelvorm.

[11] Bij mijn uitleg van het eerste oerbegin van een wezen en zijn vorm verwonderen jullie je wel heimelijk dat deze alleen maar zo en nooit of te nimmer anders kan zijn; maar kijk zelf dan eens naar de uiterlijke natuur van de dingen, dan zullen jullie zonder enige moeite gauw genoeg hetzelfde ontdek­ken!

[12] Neem bijvoorbeeld de eierstok uit een hen en kijk eens goed naar de gevormde eiklompjes! Enkele zullen er nog heel klein uitzien, als kleine erwten­andere reeds als wijndruiven en nog andere als kleine appels. Binnen een dun omhulsel vind je alleen maar de gelige dooierstof! Hoe ongevormd is dit bestaan nog!

[13] Maar dan wordt de centrale stof steeds meer doorvoed en deze vormt het eiwit om zich heen. Na enige tijd van voeden wordt uit het eiwit het meest grove afgescheiden, dat zich echter toch niet van het ei losmaakt, maar een stevig omhulsel om het ei vormt en het beschermt tegen platdrukken bij het leggen

van het ei. Kijk dan eens naar een gelegd ei; hoeveel verschilt het reeds van het beginnende ei-embryo in het moederlijf!                                                                                  .

[14] Vervolgens gaat de hen op het ei zitten en verwarmt het gedurende enige tijd. Wat een veranderingen treden er dan in het ei op! In het eigeel ontstaat beweging en ordening, de juiste gedachten (vurige langtongen) vinden elkaar en verbinden zich en lokken degenen die het meest aan hen verwant zijn naar zich toe. Die verbinden zich weer ten dele met de eerste en nog meer met elkaar en lokken meteen weer de hun meest verwante buitenste, dat wil zeggen lichtere, naar zich toe. In korte tijd zullen jullie reeds het hart, de kop, de ogen., de ingewanden, poten, vleugels en de donsveertjes van het komende kuiken ontdekken. Als het wezen eenmaal zo ver gegroeid is, trekken de geordende delen het hun gelijksoortige uit de voorhanden stof steeds meer naar zich toe en krijgen zienderogen steeds meer vorm.

[15] Is eenmaal de vorm en het organisme bijna gereed, dan wordt tijdens de verdere ontwikkeling ook de oorspronkelijke hoofd-­ en verbindingsgedachte steeds meer versterkt, ondersteund en gevoed en deze begint weldra met zijn overvloed aan leven het organisme te vullen en daaraan leiding te geven, en het wezen wordt zichtbaar levend en ontwikkelt zich dan pas volledig.

[16] Zodra het helemaal gevormd is, neemt de in het gehele organisme overgegane levensgedachte, die eigenlijk de ziel is, weliswaar, dat hij zich nog in een kerker bevindt. Daarop begint hij zich krachtiger te bewegen, doorbreekt zijn kerker en stapt heel mat en vol vrees de grote wereld binnen, omdat hij zich nog niet voldoende sterk voelt. Hij begint nu direkt voedsel uit de buitenwereld tot zich te nemen en daardoor ook meteen weer verder te groeien en dat gaat zo lang door, tot hij zelf voelt dat hij in evenwicht is met de natuurlijke wereld rondom.

[17] En wij zien dan een volgroeide, vruchtbare hen voor ons, die nu wederom het vermogen heeft ten dele uit de lucht, ten dele uit het water en voor het grootste deel uit de voor haar geschikte organische voeding, die reeds zieledelen bevat, de haar voedende, specifieke zieledeeltjes in zich op te nemen. De geestelijke gebruikt zij voor de verdere ontwikkeling van haar levensziel en de grovere zowel voor het in stand houden van haar organisme: als ook voor het scheppen van het prille begin van nieuwe eiklompjes, waaruit na het ordelijke verloop van wat jullie nu beschreven is weer een haan of een hen tevoorschijn komt.

[18] Het geslacht ontstaat door een meerdere of mindere oorspronkelijke zwaarte vastheid en kracht van de levende grondgedachte der ziel. Als deze van oorsprong al helemaal solide is, zodat hij op zichzelf al een idee is, dan zal zijn ontwikkeling een manlijke vorm opleveren; staat de basis van de oorspron­kelijke levensgedachte op de tweede en lichtere trap, dan zal de ontwikkeling een vrouwtje opleveren."

 

120 De verwekking bij het dier en bij de mens

 

[1] (RAPHAËL:) "Het paren van de dieren is slechts een prikkel om de in het ei reeds aanwezige basis levensgedachte van de ziel op de juiste wijze te activeren. Zonder die prikkel zou zij stil doorgaan met voedsel op te nemen en op haar direkte omgeving blijven teren en die wederkerig op haar, net zolang tot zij elkaar wederzijds tot op het laatste partikeltje opgeteerd zouden hebben. Dit lot kan echter ook de andere eieren die door het paren geactiveerd zijn, treffen, wanneer vereiste ontwikkelingsvoorwaarden in een volgende fase uit­blijven of niet voldoende aanwezig zijn.

[2] Bij alle dieren is de paringsdaad slechts een prikkel voor dat wat reeds aanwezig is in het lichaam van het vrouwtje; want klompjes planten­ en dierenzielen verzamelen zich steeds in bepaalde aantallen en ordes op de daarvoor bestemde plaats in het moederlijf. Als zij eenmaal daar zijn dan activeren zij eerst de moeder, die vervolgens het mannetje prikkelt, wat daarop reageert door het vrouwtje te bevruchten, -maar niet door nieuw zaad in de moeder te brengen, maar door het reeds in de moeder aanwezige levensklompje daadwerkelijk tot leven te wekken.

[3] Daarvoor zorgt het zaad van het mannetje, dat uit levensgeesten bestaat die vrijer en ongebondener zijn. Deze brengen de gebonden levensgeesten in het levensklompje van de moeder in grote opwinding en dwingt ze zo tot actie. Zonder die dwang zouden zij in hun zoete traagheid blijven liggen en nooit gezamenlijk tot vorming en innerlijke organisatie van een wezen komen. De zaadgeesten van het mannetje plagen en prikkelen de levensgeesten in het vrouwtje onophoudelijk en laten hen niet met rust, terwijl de levensgeesten in de moeder zich daar voortdurend tegen verzetten, ja zelfs, als zij erg sterk zijn, de zaadgeesten van het mannetje tot zwijgen brengen, - wat dan in de boerentaal het 'vermorsen' heet, wat vooral bij het rundvee vaak gebeurt, maar ook bij andere dieren en zelfs bij de mens zeer vaak voorkomt. Want de levensgeesten in het levensklompje van de moeder zijn te veel op hun rust gesteld om zich gewillig te schikken in de een of andere langdurige, ordelijke bezigheid. Maar zijn zij eenmaal behoorlijk geprikkeld, dan worden er vorderingen gemaakt

[4] Kijk, daar hebben we juist zo'n levensklompje van een moeder duidelijk zichtbaar voor ons! Zie eens hoe het tijdens mijn uitleg aan jullie al helemaal tot rust is gekomen! Als ik het nu zo zou laten, zou het door zijn streven naar rust steeds meer ineenschrompelen, omdat zijn delen steeds meer naar het centrum zouden trekken, dat helemaal zouden leegzuigen en tenslotte samen daarmee zouden moeten verschrompelen. Want zulke levensgeesten zijn in zekere zin net zo schuwen angstig als kleine kinderen en nemen als zij zich eenmaal, zoals je hier ziet, verpopt hebben, van buiten af geen voedsel meer tot zich, maar zuigen steeds maar door aan hun moedercentrum, en zijn daarom gedoemd tot een klompje ter grootte van een stip ineen te schrompelen. Maar nu zullen wij krachtige en dus manlijke, altijd beweeglijke oerlevensgeesten hierheen halen en deze vrouwelijk trage klomp constant door hen laten bestrij­ken, en dan zullen jullie zien welke uitwerking dat in deze vrouwelijke klomp teweeg zal brengen.

[5] Kijk, ik heb nu volgens de wil van de Heer door de vele ondergeschikte dienstgeesten de grote en, zoals jullie zien, zeer helder licht gevende, vurige, tongvormige levensgeesten van de oergedachten die daar aan het water speel­den, hierheen gehaald! Let maar eens op hoe druk zij om de vrij voor ons zwevende vrouwelijke levensklomp beginnen te draaien! En kijk, daar beginnen alle kleinere vrouwelijke levensgeesten zich weer te bewegen en zich in te spannen om deze onrustige, mannelijke levensgeesten kwijt te raken; maar die weten van geen wijken en de opwinding van de vrouwelijke levensgeesten verspreidt zich verder en verder, tot in het hoofdlevenscentrum!

[6] Zelfs dat begint zich nu ook te roeren en omdat de omringende levensgees­ten, door de grote activiteit opnieuw erg hongerig geworden, gedwongen zijn van het licht van de manlijke levensgeesten voedsel te nemen, waardoor zij weer lichter en voller worden, krijgt door hen ook de centrale geest van de hoofdle­vensgedachte het mannelijke voedsel. Deze activiteit maakt dat de omringenden van binnen uit de impuls krijgen zich meer en meer te ordenen tot een soort goed geordend bolwerk. De sterkere levensgeesten in het centrum zijn nu goed verlicht en zien zichzelf en hoe zij in het geheel passen en de rangschikking daarvan, en zij groeperen zich volgens hun doelstelling en hun verwantschap; en direct zien jullie daaruit al organische verbindingen ontstaan, en de buiten­kant verandert in een vorm die steeds meer op een dierlijk wezen gaat lijken.

[7] Door deze actie en strijd krijgen alle levensdelen al maar meer behoefte aan voedsel en door de manlijke wordt dit ook in toenemende mate naar hen toe geleid. De zich steeds meer ordenende, buitenste levensgeesten beginnen ter wille van de voeding vertrouwelijker om te gaan met de hen activerende, mannelijke geesten, de oude angst en vrees verdwijnt en dat deelt zich ook mee aan de binnenste geesten. Alles begint zich vrijer te bewegen en daaruit volgt de voltooiing van het wezen, dat nu heel snel zo ver gegroeid is dat jullie, kinderen van de Heer, reeds kunnen vaststellen welke diersoort daaruit te voorschijn zal komen. Kijk, er groeit een sterke ezelin uit en de Heer wil dat zij blijft bestaan en niet weer verdwijnt!"

[8] HEBRAM en RISA merken op: "De goede Raphaël moet een speciale voorkeur hebben voor het maken van ezels! Twee dagen geleden was hij daar tot onze niet geringe verbazing ook zo snel mee!"

[9] RAPHAËL zegt: "Laat dat er buiten, dat was nodig om jullie iets te leren! Deze ezelin hier heeft een geheel andere betekenis, zij is het symbool van de ware deemoed dat jullie allen nodig hebben. Als jullie overhaast te werk gaan met oordelen en besluiten, overkomt het jullie mensen op de wereld bij jullie ondernemingen ook dat het uiteindelijke gevolg gewoonlijk een ezel, of op z'n minst een behoorlijk stuk daarvan is. Hier ging het er om jullie snel de ontwikkeling van een schepsel vanaf het oerbegin te laten zien, en door die overhaasting kwam er dan ook een ezelin te voorschijn -, als jullie nu toch iets grappigs aan het geheel willen zien.

[10] Deze ezelin zal door de ezel van eergisteren gedekt worden en volgend jaar zal een man uit Jeruzalem beide kopen en hun veulen zal gedurende eeuwige tijden herdacht worden!

[11] Maar nu houden we hierover op; het is voldoende dat jullie thans gezien hebben hoe uit oerlevensgeesten (Gods specifieke gedachten) zonder moeder een natuurlijk wezen ontstaat, zoals vanaf het oerbegin. Als jullie dat echter nog willen, kan ik ook ogenblikkelijk andere wezens maken!"

[12] ALLEN zeggen: "Machtige dienaar van de Heer, dat is beslist niet nodig; want voor onze informatie hebben wij meer dan voldoende aan dit ene voor­beeld, dat al haast te wonderbaarlijk is! Nog zoiets zou ons meer kunnen verwarren dan duidelijk maken!"

[13] RAPHAËL zegt: "Nu goed dan, luister dan nog wat verder naar mij! Ik heb jullie nu de verwekking en het ontstaan laten zien van wezens, ongeacht hun aard. Een keer in een reeds bestaand moederlichaam en hier nu een zonder moederlichaam, zoals gebruikelijk is op iedere nieuwe planeet of ook op een willekeurig nieuw ontstaan eiland op een reeds oude planeet, hetgeen van tijd tot tijd nog steeds voorkomt.

[14] Maar jullie mogen dit voorbeeld niet toepassen op de wording en verwek­king van mensen, met name niet op deze aarde; hoewel er veelovereenkomsten zijn, is de basis toch een heel andere!

[15] Wel heeft de vrouwelijke mens ook reeds een natuurlijke stof in zich; zodra de verwekking op de iedereen bekende wijze plaatsvindt, wordt ook een klompje daarvan bevrucht en geactiveerd, maar het wordt nadat het als een druif van een druiventros losgetrokken is; op een daarvoor bestemde plaats gebracht. Daarbij voegt zich dan een reeds rijpe ziel, die gedurende enige tijd deze levensdruif verzorgt tot de daarin aanwezige stof zich zo ver heeft ontwikkeld dat de zich steeds meer samenballende ziel in het nog vloeibare, losse embryo kan binnendringen, waarvoor de ziel ongeveer twee maanden tijd nodig heeft. Heeft zij het embryo in het moederlijf geheel in haar bezit, dan wordt het kind meteen voelbaar levend en groeit vervolgens ook snel tot normale grootte.

[16] Zolang de zenuwen van het lichamelijke kind nog niet helemaal gevormd en in werking getreden zijn, werkt de ziel zelfbewust heel ijverig door en richt het lichaam naar haar behoeften in; zijn de zenuwen echter allemaal gevormd en gaat hun zich steeds meer ontwikkelende geest geheel volgens de voorschrif­ten werken, dan gaat de ziel geleidelijk aan rusten en slaapt tenslotte in de omgeving van de nieren helemaal in. Zij weet nu niets van zichzelf en vegeteert slechts, zonder enige herinnering aan een vroegere, zuiver natuurlijke toestand. Pas enige maanden na de geboorte begint zij meer en meer te ontwaken, wat goed waargenomen kan worden aan het minder worden van de behoefte aan slaap; maar eer zij tot enig bewustzijn komt, is toch wel meer tijd nodig. Pas als een kind leert spreken, komt ook een echt bewustzijn in de ziel, echter zonder herinneringen aan vroeger; want die zou men bij de hogere, verdere ontwikke­ling van de ziel beslist niet kunnen gebruiken.

[17] De ziel ziet en herkent nu, geheel in het vlees opgesloten, voorlopig alleen maar dat wat haar door de lichamelijke zintuigen wordt aangeboden. Van iets anders heeft zij helemaal geen weet, omdat zij door de eigen vleesmassa dermate verduisterd is en moet zijn, dat zij meestal volkomen onkundig is van het feit dat zijzelf ook buiten het vlees bestaat. Zij voelt zich gedurende lange tijd helemaal één met het vlees en er behoort veel toe om een ziel in het vlees zo ver te brengen dat zij zich als iets zelfstandigs begint te voelen en te beschouwen, -wat echter heel noodzakelijk is, want zonder dat zou zij geen geest in zich kunnen dragen en die natuurlijk ook nooit kunnen opwekken.

[18] Pas nadat de geest in de ziel begint te ontwaken, wordt het langzaam maar zeker lichter in de ziel; zij begint zichzelf beter te leren kennen en in zichzelf heel verborgen dingen te ontdekken, waarmee zij evenwel nog niet veel weet aan te vangen.

[19] Pas als de geest en zijn krachtige licht helemaal werkelijkheid worden in de ziel, keert ook de hele herinnering terug in de ziel, maar natuurlijk geheel in een hoger licht. Daarbij doet zich dan geen begoocheling en illusie meer voor, maar alleen de stralende, hemelse waarheid, en de ziel is dan zelf één met haar goddelijke geest, en alles in haar en buiten haar wordt tot hoogste geluk en zaligheid! ...

[20] Begrijpen jullie nu zo'n beetje het beeld van de geheimzinnige Jacobslad­der? - Tot zover ga ik, het verdere behandelt de Heer Zelf met jullie!"

 

121 Waarom de Heer deze onthullingen doet

 

[I] "Wat zal ons nu nog niet volkomen duidelijk zijn?!" zeiden alle AANWE­ZIGEN na de les van de engel.

[2] En hoofdman JULIUS voegde daaraan toe: " Als dat zo doorgaat, zullen wij al gauw zelf goden worden! Als het mogelijk zou zijn deze helderziendheid naar believen te behouden, zouden wij als onze wil sterker zou worden, zelf goden worden en wonderen doen; maar onze helderziendheid is slechts een gevolg van het magische licht van die bol daar en onze wil is, evenals onze kennis, gering en wij zijn en blijven daarom zwakke mensen!

[3] Als ik nu in aanmerking neem en bedenk wat alleen al deze engel allemaal kan, terwijl de meest wilskrachtige mens ook maar geen jota daarvan mogelijk is, dan zie je pas het oneindige verschil tussen God en mens. Het is wel overduidelijk: God is alles mogelijk en de mens niets. Laat anderen nog zo blij zijn met deze grote wijsheid en macht van God, mij maakt het helemaal niet blij; want ik voel maar al te duidelijk dat ik een volkomen nul ben vergeleken bij zo'n engel als Raphaël. Wat ben ik dan wel vergeleken bij God?! Nee, nee, dat is zonder meer: niets!

[4] Nu weet en doorzie je toch al ontzaglijke dingen en je ziet wonder op wonder, zodat horen en zien je haast zouden vergaan, maar probeer nu eens enkel met je eigen wil zo'n vurige langtong tot een zuivere klomp samen te laten klitten, O, dan brengt je wilskracht nog geen atoom van zijn plaats, laat staan zo'n vurige tong! Daarom geloof ik dat het beter is als je veel minder weet en doorziet, omdat je dan niet in de verzoeking kunt komen ook wonderen te willen doen. Het wordt mij daarom nu reeds angstig en bang om het hart van louter kennis en inzicht! Waarom moet ik nu zo ontzaglijk veel zien, horen, beseffen en weten?"

[5] IK zeg: "Opdat je daarnaast ook zult beseffen hoe weinig de mens uit zichzelf is, en dat zijn bestaan, weten, kennen en kunnen alleen maar van God afhangt!

[6] Met jouw eigen wil zul je heus eeuwig tot niets in staat zijn, zoals ook deze engel met zijn wil niets zou kunnen doen; als je echter Mijn wil tot de jouwe hebt gemaakt, zul je ook kunnen wat deze engel kan!

[7] Nu is het echter goed dat je zoveel weet en inziet, maar daarbij ook praktisch begint te beseffen dat jouw eigen wil buiten je lichaam weinig of niets kan. Je kunt alles doorzien en inzien wat de engel inziet en doorziet; maar als je je Mijn wil en Mijn wijsheid niet eigen hebt gemaakt, baat alle kennis en inzicht je heus niets. Het bezorgt je, als je vol dadendrang bent, alleen maar pijn. En dat is ook goed; want slechts door de deemoed wordt een mens pas mens en een echt kind van God!

[8] Overigens wordt jullie allen dit niet ter navolging getoond maar alleen om God in Mij volledig te leren kennen, teneinde dan des te vastberadener dat te doen wat Ik, als de Schepper van al het leven, jullie terwille van het vervolmaken van het leven heb geleerd en toevertrouwd.

[9] Jullie moeten daardoor eerst geestelijk wedergeboren worden, want anders kan Mijn wil niet metterdaad in jullie wortelen. Als jullie je maar eenmaal met je wil in zoverre Mijn wil eigen maakt dat je vrijwillig je daden ondergeschikt maakt aan Mijn wil en goed oefent om Mijn door jullie erkende wil volkomen de opperheerschappij in je te geven, dan wordt daardoor Mijn geest overvloedig levend in je en zal deze weldra je hele wezen doordringen.

[10] Door het onvermoeibaar oefenen in het doen van Mijn wil, krijgt deze zijn volle kracht en wat hij dan geheel in overeenstemming met Mij zal willen, zal gebeuren; maar zoals gezegd, pas dan - en niet eerder!

[11] De kennis moet nu eigenlijk de teugel zijn waarmee jullie je wil laat ingaan in de Mijne; want jullie moeten nu door Mijn daden immers beseffen dat Ik beslist Degene ben, waarvoor Ik Mij nu voortdurend aan jullie bekend maak.

[12] Als jullie daar nu volkomen van overtuigd zijn, zal het voor jullie immers des te gemakkelijker zijn om Mijn wil, die zijn oorsprong in de eeuwige, onmiskenbare waarheid heeft, nog gemakkelijker op te volgen en hem daardoor tot je eigendom te maken.

[13] Wanneer iemand jullie een weg aanraadt en je merkt aan zijn woorden dat hij waarschijnlijk zelf die weg niet helemaal kent, zullen jullie je wel tweemaal bedenken voor je de weg gaat die hij jullie heeft gewezen en beschreven, en je zult zeggen: "'O, dan blijven we liever waar we zijn!' Maar wanneer jullie uit iemands woorden zonder meer kunnen opmaken dat hij helemaal bekend moet zijn met die weg, omdat hij afkomstig is van de plaats waarheen hij je de weg tot in detail precies en goed heeft beschreven, dan zullen jullie zeggen: 'Hij weet het en zijn wil is goed, hij kan en zal ons niet misleiden en wij zullen zonder bedenkingen die weg gaan!' Kijk, daardoor zullen jullie tengevolge van het goede en vaste vertrouwen, de eigen wil ondergeschikt maken aan de wil van degene die jullie als geheel ter zake kundig de goede en juiste weg heeft gewezen!

[14] En zie, dat is hier het geval! Zou Ik voor jullie slechts in een mistige en mystieke halfslachtigheid optreden, dan.zouden er in jullie nog altijd twijfels overblijven en het zou heel vergeeflijk zijn als in jullie ook enige twijfel de kop op zou steken. Maar als Ik Mij nu reeds voor jullie in woord en daad haast tot op een atoom bekend maak en jullie met alle wijsheid, liefde en macht toon dat Ik werkelijk Diegene ben, waarvoor Ik Mij steeds aan jullie heb voorgesteld, dan is het resultaat toch wel zeker! Ten eerste kunnen jullie onmogelijk nog enige twijfel hebben ten aanzien van Mij en ten tweede moet voor jullie het opvolgen van Mijn wil, waardoor jullie geest enkel en alleen tot de volle wedergeboorte kan komen, iets heel gemakkelijks worden, omdat jullie zonne­klaar moeten inzien dat je door het opvolgen van Mijn wil geen misslag doet, maar de eeuwig ware werkelijkheid zult bereiken. Ik denk dat jullie thans wel zullen inzien waarom Ik nu al deze ongelooflijke dingen voor jullie doe en alles van Mij aan jullie laat zien en onthul!

[15] Een echte, volmaakt wijze meester doet echter niets zonder reden en dus doe ook Ik niets zonder reden. Ik onderwijs jullie niet alleen terwille van jullie zelf, maar opdat jullie daardoor later in Mijn naam ook leraren, leiders en wegwijzers van jullie andere blinde broeders en zusters zullen worden en daarom moeten jullie zoveel dieper ingewijd worden in de geheimen van Mijn rijk en Mijn wezen, en moeten jullie ook de mens in zijn gehele wezen leren kennen vanaf zijn verre oorsprong tot aan de hoogst mogelijke vervolmaking en het volledig aan God gelijk worden!

[16] Want door jullie volledige en levende vertrouwen kan het snelst een zelfde vertrouwen in jullie leerlingen gewekt worden, waardoor ook zij weldra die verborgen zaken zullen zien en begrijpen, die jullie nu zien en begrijpen.

[17] Hebben jullie Mij nu goed begrepen en begrijpen jullie goed waarom Ik dit nu allemaal aan jullie openbaar?"

[18] ALLEN zeggen diep bewogen: "Ja Heer, onze Meester, onze God!"

[19] IK zeg: "Welnu dan, ontwaak dan weer in de natuurlijke wereld, opdat Ik jullie nog andere zaken kan laten zien; want jullie moeten nog heel veel meer en dieper waarnemen en begrijpen!"

 

122 De Heer legt het innerlijk van Judas bloot

 

[I] Na deze woorden zien allen weer met hun lichamelijke ogen en zijn buiten zichzelf van verbazing over alles wat zij gezien en gehoord hebben, en beginnen Mij luidkeels te roemen, en houden dat zo'n half uur vol.

[2] Toen allen door hun luide loven en prijzen duidelijk kenbaar maakten dat zij Mij nu in de ware levensdiepte herkend hadden, kwam ook JUDAS Iskariot naar Mij toe en zei: "Heer, lang was ik ongelovig; maar nu geloof ook ik volkomen, dat U werkelijk Jehova Zelf bent, of toch op z'n minst een echte zoon van hem! Maar iets kan ik van U nog steeds niet begrijpen en dat is het volgende:

[3] Hoe kon U als Jehova die oneindig is, Uw oneindigheid verlaten en U opsluiten in deze zeer eindige vorm? Intussen bleef echter de oude, oneindige ruimte toch dezelfde die deze van eeuwigheid was! Maar U, als Jehova, bent toch Zélf de oneindige ruimte! Hoe kan die dan in zijn onveranderde, eindeloze werkelijkheid bestaan terwijl U zich als de Oneindige, Zelf in deze beperkte mensenvorm bevindt?

[4] Kijk Heer, die vraag vind ik erg belangrijk! Als U mij dat goed duidelijk maakt, dan ben ik de ijverigste van al Uw leerlingen, - maar anders zal altijd enige twijfel mijn ziel verduisteren!"

[5] IK zeg: "Hoe is het mogelijk dat allen nu zien en alleen jij blind bent geworden?! Denk je dan dat Ik opgesloten zit in deze omhulling? ! Of beperkt de werking van het zonlicht zich alleen maar tot de zon zelf?! Hoe zou je haar kunnen zien als zij met haar licht niet verder reikte dan tot aan haar buitenste, omhulsel?!

[6] Ik ben alleen het eeuwige centrum van Mij Zelf; maar van daaruit vervul Ik toch eeuwigdurend onveranderlijk de oneindige ruimte.

[7] Ik ben overal de eeuwige IK; maar hier bij jullie ben Ik nu in het eeuwige centrum van Mijn bestaan, van waaruit de gehele oneindigheid eeuwig zonder ophouden en onveranderlijk op gelijke wijze bewaard wordt in haar eindeloze, eeuwige uitgestrektheid.

[8] Van eeuwigheid woonde Ik in Mijn ontoegankelijke centrum en in Mijn eigen ontoegankelijke licht. Maar terwille van de mensen van deze aarde heeft het Mij behaagd zodanig uit Mijn ontoegankelijke centrum en uit Mijn ontoegankelijke licht naar buiten te treden, dat Ik in hetzelfde centrum en hetzelfde licht dat ook van eeuwigheid voor de hoogste engelen geheelontoegankelijk was, Mij nu op deze aarde begaf en nu voor jullie mensen zelfs van alle kanten goed bereikbaar ben en jullie Mijn licht goed kunnen verdragen.

[9] Toen wij van Sichar wegtrokken naar Galiléa en wij na de middag rustten op een berg, heb Ik enkelen van jullie metterdaad getoond dat Mijn wil reikt tot aan de zon. Probeer je dat te herinneren, dan zul je wel inzien dat Ik overal thuis ben en thuis kan zijn door de uitstroming van Mijn wil, die overal even krachtig werkt!"

[10] JUDAS Iskariot zegt: "Ik kan me wel herinneren dat U daar de zon, als ik goed nadenk, een paar ogenblikken haar licht ontnomen hebt! Wel dat is zeker geen kleinigheid, - maar toch wordt er verteld dat de oude Egyptische magiërs dat ook konden; hoe, dat is natuurlijk een andere vraag! In de grote natuur vind je heel vreemde, geheime krachten; U kent ze en de oude magiërs hebben ze ook gekend en gebruikt. Natuurlijk heeft tot dusverre voor zover wij weten nog niemand zulke dingen gedaan als U!

[11] Maar zonder enige wereldse opleiding bent ook U niet! Want er wordt toch van allerlei verteld over de vaardigheid van Uw vader Jozef en zelfs van Uw moeder Maria, die een leerlinge van Simeon en Anna was; en als een intelligent jong mens zulke ouders heeft, kan hij het wel tot iets brengen. Maar dat is alleen maar zo mijn puur wereldse mening; want persoonlijk geloof ik dat Jehova's geest volkomen in U woont en werkt.

[12] Wat voor nut ook kan een eeuwig onzichtbare Jehova voor mij hebben, die ergens hoog boven alle sterren in Zijn ontoegankelijke licht zit en Zich nooit aan Zijn schepsels vertoont en geen wonderen doet behalve de onveranderlijke van alledag, die echter door de natuur zelf net zo goed geproduceerd zouden kunnen worden?! U bent, tenminste voor mij, een echte Jehova, omdat U Zich voor onze ogen maar al te openlijk en overtuigend in woord en daad hebt laten zien als een volmaakt meester van de gehele natuur en alle schepsels. Wie zoals U de doden het leven kan teruggeven en de elementen kan gebieden, en zelfs uit de lucht een paar geheel nieuwe ezels en vissen in het bestaan kan roepen, en de voorraadkamers van de oude Marcus met brood en wijn eveneens uit de lucht kan vullen, die is voor mij de enige, ware God, buiten wie mij alle andere gestolen kunnen worden! Laten Uw zuiver goddelijke kundigheden dan komen vanwaar U maar wilt, U blijft voor mij toch een waar God! Heb ik gelijk of niet?

[13] Helemaal zo op mijn achterhoofd gevallen ben ik toch niet, zoals mijn broeder Thomas gedacht heeft. Ik weet wat ik weet en waarover ik spreek; maar als broeder Thomas onophoudelijk vindt dat ik een ezel of een os ben, vergist hij zich geweldig in mij. Als ik met hem zou willen praten zoals ik praten kan, zou hij van de duizend keer niet één keer in staat zijn mij te antwoorden! Zou ik in U niet reeds lang de ware Jehova vermoed hebben, dan zou ik ook allang naar huis naar mijn pottebakkerij zijn teruggegaan; maar omdat ik waarschijn­lijk het best weet wie Zich in U bevindt, blijf ik en geef mijn zeer lucratieve kunst op, hoewel ik nu juist ook geen vijand ben van goud en blinkend zilver, - want Uw geestelijke goud en zilver is mij liever!

[14] Maar dat Thomas mij zo juist heimelijk in mijn oor fluisterde toen de engel volgens Uw wil een kerngezonde ezelin in het leven riep, dat dit wonder alleen maar terwille van mij plaats vond om mij door mijn levend evenbeeld te laten zien wie en wat ik ben, dat kan ik toch niet over mijn kant laten gaan! Als Thomas vindt dat hij wijzer is dan ik volgens hem schijn te zijn, mag dat; maar mij moet hij ongemoeid laten! Want ik leg hem niets in de weg, en ook al noemt hij mij een dief, ik heb hem beslist nog nooit wat ontstolen!

[15] U heeft ons eerder toch allen een heerlijke en buitengewoon goddelijke, wijze les over de ziekte van een mensenziel gegeven, en aangetoond dat men met een zieke ziel nog meer geduld moet hebben dan met het zieke lichaam ! Gesteld dat er voor dergelijke zuiver goddelijke lessen plaats is in zijn hart, waarom houdt een wijze Thomas dan ten opzichte van mij daar geen rekening mee, terwijl het toch kan zijn dat ik ook nog een zieke ziel heb?! Ik eis helemaal niet dat hij mij excuus zal vragen omdat het zijn wijsheid beliefd heeft mij een ezel te noemen - want zo deemoedig als hij denkt dat hij is, ben ik ook! Ik voelde echter behoefte hier openlijk te bekennen, dat ik weliswaar een mens ben met een zieke ziel, maar daarom een Thomas om zijn zeer gezonde ziel niet benijd! Daarom wil ik ook steeds, zoals ik altijd al was, zijn vriend en goede broeder zijn, -alleen verlang ik één ding van hem, namelijk dat hij van nu af aan zijn ijverige kritieken op iemand anders uit zal leven, en niet op mij; want tot nu toe ben ik nog steeds dat wat ook hij is, namelijk een op gelijke wijze als hij geroepen leerling van U, mijn Heer en mijn God!"

[16] IK zeg: "Het is weliswaar niet erg prijzenswaardig van Thomas dat hij jou steeds op de korrel neemt; maar het is Mij overigens ook bekend dat jij bij de uiteindelijke voltooiing van deze ezelin, die hier nog voor ons staat, eerst een heel.ongepaste grap maakte, en dat was de eigenlijke reden waarom Thomas je met je eigen woorden een beetje om de oren sloeg!

[17] Vertel eens wat.voor reden je had om op te merken en eigenlijk te menen, dat uiteindelijk. al Mijn wonderen zouden resulteren in het maken van kernge­zonde ezels! Kijk, die opmerking van jou was erg hatelijk en het commentaar van Thomas daarop was zeker verdiend! Ik keur je geloof niet af waarbij je Mij ziet als de enige God en Heer, alleen keur Ik in je af dat je geloof en overtuiging meer in je woorden tot uitdrukking komen dan in je zieleleven.

[18] Want in waarheid houd je Mij toch nog meer voor een echte, oud-Egypti­sche wijze en magiër, die met alle geheime natuurkrachten erg goed bekend is en die goed weet hoe hij deze krachten aan moet pakken om ze voor hem te laten werken. Zie je, dát is zo afkeurenswaardig in jou!

[19] Wat voor honderden een zuivere waarheid is, is voor jou nog altijd aanleiding tot herhaalde twijfels en openlijke beweringen die Mij altijd bij enkele zwakkere broeders in een twijfelachtig licht moeten zetten. Je hebt toch, toen Ik verscheidene verdronkenen het leven teruggaf, meteen naar voren gebracht dat daar de plaats zelf en de stand van de sterren een grote rol in speelden en dat het daarom gemakkelijk voor Mij was allerlei wonderen te doen; op een andere plaats zou Mij dat bij lange na niet meer zo goed lukken! In Nazareth, Kapérnaum en in Kis, in Jesaïra en zelfs in Genezareth had Ik weliswaar ook grote wonderen gedaan, -maar lang niet zo veel als daar op die plaats. - Als je Mij echter in volle ernst beschouwt als je enige God en Heer waarom maak je Mij dan verdacht tegenover vreemden?!"

[20] Heel vrijmoedig en vastberaden zegt JUDAS Iskariot:"Als je de wereld en de natuur echter wat nader bestudeert, schijnt het toch zo te zijn, dat God steeds veel rekening houdt met de geschiktheid van de plaats waarop Hij iets speciaals wil scheppen! Als we op een hoge berg gaan zoals bijvoorbeeld de Ararat, zullen.we niets anders dan kaal gesteente en sneeuwen ijs aantreffen. Waarom groeien daar dan geen druiven en vijgen, appels, peren, kersen en pruimen. Ik veronderstel dat Jehova de plaats niet geschikt genoeg acht om deze zoete wonderen ook daar teweeg te brengen! Dan lijkt het er toch wel op dat Jehova Zelf heel veel rekening houdt met de geschiktheid van een plaats, omdat Hij anders beslist ook op de Ararat de voedende, zoete wonderen neergezet zou hebben!

[21] En ik geloof dat ik U niets van Uw goddelijkheid ontneem als ik beweer dat U voor het uitvoeren van wonderdaden steeds de ene plaats toch geschikter vindt dan een bepaalde andere, zoals bijvoorbeeld Nazareth, waar U Zichzelf nu juist niet overtroffen heeft in het doen van wonderen. U zou als Jehova de grote woestijn van Afrika ook gemakkelijk kunnen veranderen in de meest gezegende en bloeiende akkers, als U dat gebied daarvoor geschikt en gunstig zou vinden! Maar omdat dat genoemde gebied nog steeds een woestijn is en dat ook hoogstwaarschijnlijk nog zeer lang zal blijven, geloof ik dat U niets zult inboeten op Uw goddelijkheid als de Afrikaanse grote woestijn Sahara nog zeer lang dat zal blijven wat zij is. -Dat is zo mijn overtuiging:. hoewel broeder Thomas het daar misschien wel niet helemaal mee eens zal zijn!

[22] Thomas komt op Mijn wenk er bij staan en zegt: "Wat je zei zou best goed geweest zijn als je het ook in je hart zo zou voelen en als volledig waar zou aanvaarden, maar daarvan is in jou geen spoor te ontdekken! Volgens je innerlijk standpunt is de Heer nog steeds in eerste instantie een wijsgeer, die in staat is uit de vele hem bekende leren een toppunt van wijsheld te destilleren, en ten tweede iemand die zich alle magie zo volmaakt eigen heeft gemaakt, dat hem bij bepaalde gelegenheden en onder gunstige omstandigheden niets kan mislukken. Je hebt slechts het idee, en dat is tamelijk nauw verwant aan dat van de satan, dat een echte, grote magiër die met zijn wil alle nog zo geheime krachten zou kunnen beheersen, uiteindelijk een echte god zou moeten Zijn!

[23] Nu doet zich hier het geval voor dat de Heer Jezus uit Nazareth volkomen aan jouw voorwaarden voldoet, en daarom bedenk je je ook geen moment om de oude god van Abraham, Izaak en Jacob geheel te onttronen en in plaats daarvan jouw magiër op hun troon te zetten! Want dat je de geest. van deze Heilige uit Nazareth voor precies dezelfde zou houden als degene die eens op Sinaï onze vaderen Zijn wetten onder donderend geweld gaf, daarvan  is in je hart geen spoor van enig begrip te vinden.

[24] En omdat daar bij jou nog steeds geen verandering in optreedt, moet ik je wel vermanen bij iedere gelegenheid dat je wilt opscheppen en je altijd verra­derlijke, onoprechte mond wilt opendoen;.want ieder die anders denkt en voelt dan hij spreekt, is een verrader aan het heiligdom der waarheld. Daarom moet je je op deze wijze zeker laten vermanen en in de hele toekomst niet anders spreken dan je denkt en voelt! Want dat is de aard en de mallier van de verscheurende wolven, die in schaapsvacht rondsluipen om des te gemakkelij­ker een onschuldig en zacht lam in hun dodende klauwen te krijgen. Begrijp me goed; want ik doorzie je geheel en ik waarschuw je alleen maar dan: als je je stem laat horen, want dan valt het mij altijd op dat je liegt, omdat je anders spreekt dan je denkt en voelt. Ik sta zeker niet vijandig tegenover jou als zieke ziel, - maar wel tegenover de ziekte zelf!"

 

123 De terechtwijzing van Judas

 

[I] JUDAS Iskariot zegt: "Als het daarmee al zo gesteld is, moet ik mij toch kunnen uiten; de Heer heeft anderen toch altijd gelegenheid gegeven hun slechtheid en verkeerdheid te uiten. Als vreemden deze gunst kregen waarom moet mij die dan onthouden worden, terwijl ik toch bij jullie groep hoor en steeds vreugde en verdriet met jullie heb gedeeld?!"

[2] Dan zegt BARTHOLOMÉUS te langen leste: "Bij vreemden lag de zaak heel anders! Zij waren merendeels al van ouds her verkeerd opgevoed. Eigenlijk konden zij er niets aan doen dat zij slecht en verkeerd waren. Toen zij echter het heldere woord van de eeuwige waarheid vernamen, begon het in hen te borrelen en te koken en zij begonnen zich te ontdoen van het oude vuil en werden rein. Maar jij bevindt je al lang in het overvloedige, geestelijke licht der waarheid en je hebt voor de waarachtigheid daarvan vele levende bewijzen door woorden en allerlei wonderen! Maar dat verontrust je allemaal niet; jij zou het liefst zelf wonderen doen om daarmee voor jezelf, net als de Farizeeën in de tempel, zo veel mogelijk goud en zilver te verdienen. Jij hebt voor jezelf geen god nodig behalve een die je behoorlijk veel geld zou bezorgen, waarmee je dan op aarde ontzettend goed zou kunnen leven en waarmee je uiteindelijk, zonder enige rekening te houden met de hier gehoorde levenswaarheden uit God, gewoonweg tot stervens toe zou kunnen zondigen!

[3] En bij die mentaliteit van jou heeft het geen zin je innerlijk bloot te leggen, want het kan jou niet verbeteren en ons biedt het geen mogelijkheid jou te veranderen door met woorden of daden een nieuw hart in je te scheppen.

[4] Als het almachtige woord van de Heer je echter niet kan veranderen, wat kunnen wij mensen daar dan nog aan toevoegen?! Ga liever naar je oude plaats terug en stoor ons verder niet met je onbeduidende gepraat! - Ik heb gezegd!"

[5] Na deze harde terechtwijzing wilde Judas Iskariot weliswaar nog iets zeggen, maar CORNELIUS zei tegen hem: "Doe jij je mond alleen dan weer open als iemand je dat vraagt; zwijg anders en stoor de Heer niet bij Zijn werk! Wil je echter toch met alle geweld wat zeggen, ga dan zo ver mogelijk het dichtbijzijnde bos in en praat daar met de bomen en struiken; zij zullen je geen weerwoord geven dat je zou kunnen ergeren en uiteindelijk zelfs diep zou kunnen beledigen! Of loop naar beneden naar de zee en spreek daar met de vissen; die zullen je ook niet tegenspreken! Want van datgene, wat hier gespro­ken wordt en wat hier gebeurt, begrijp jij toch zo goed als niets; en je gemelijke domheid en je daaruit steeds opnieuw opkomende egoïsme en hebzucht stoort ons in de voor ons zo noodzakelijke, diepere beschouwingen van de grote levenswaarheden uit God, de Heer over alles!"

[6] Na deze woorden verdwijnt Judas Iskariot helemaal naar de achtergrond en zegt geen woord meer; want voor Cornelius had hij een groot respect, omdat hij diens ijver en gevoelens voor Mij en Mijn leer maar al te goed kende.

[7] Toen daardoor de rust weer hersteld was, zei IK tegen allen: "Wie heeft, zal steeds nog meer gegeven worden; wie echter niet heeft, zal ook ontnomen worden wat hij eventueel had!

[8] Jullie hebben je nu zelf ervan overtuigd welk kwaad de hang naar wereldse dingen en de hebzucht met zich meebrengt; behoed daarom jullie harten zo zorgvuldig mogelijk daarvoor! Want een hebzuchtig hart kan onmogelijk iets van de geestelijke dingen begrijpen en kan ook niet en nooit volledig zover komen en dus meer verlicht worden, dat hij begrijpt wat tot zijn heil dient.

[9] Hoewel jullie allemaal pas een gering aantal dagen bij Mij zijn, hebben jullie nu al moeilijke zaken begrepen; die leerling is echter nu al bijna een half jaar bij Mij en was oog­ en oorgetuige van alle mogelijke wonderen en lessen, en toch begrijpt hij de waarheid niet! De oorzaak daarvan ligt in zijn grote geldzucht, en dat komt omdat hij zeer lui en traag is.                    

[10] Een mens die echt vlijtig is, verdient dagelijks gemakkelijk zo veel als hij nodig heeft en nog het nodige extra, dat hem op zijn oude dag goed van pas zal komen; en ook al zou hij niets hebben kunnen sparen omdat hij het meerdere graag aan de armen en behoeftigen gaf, dan zal voor zijn oude dag toch gezorgd zijn.

[11] Maar een lui mens houdt van het nietsdoen en wil een goed leventje leiden op kosten van zijn vlijtige medemensen; hij wordt daarvoor een leugenaar, een bedrieger, een dief, om maar zoveel schatten bij elkaar te graaien dat hij als een koning zou kunnen leven.

[12] Door die hebzucht verduistert hij zijn ziel echter dermate, dat zij helemaal niets meer van iets zuiver geestelijks begrijpen kan; en ook al wordt zij door het hoogste en zuiverste geestelijke licht bestraald, dan verandert zij dat meteen in haar zelfzuchtige, grofstoffelijke geaardheid en daarom ziet zij ook dat weer als iets stoffelijks.

[13] Hoe het geestelijke zich in materie verandert, hebben jullie gezien bij het ontstaan van deze ezelin die nu hier voor jullie graast en Ik behoef jullie daarover verder niet nog meer uit te leggen. Want wie van jullie dat begrepen heeft, heeft het meteen zonder moeite begrepen; wie het echter niet meteen zonder moeite heeft begrepen, zal dat ook nog lang niet volledig begrijpen en op deze wereld al helemaal niet!

[14] Vraag jullie allen dus zelf af, hoe het staat met jullie begrip! Wie het heeft, heeft het; wie het echter niet heeft, zal het ook nog lang niet hebben. Wiens ziel geestelijk is, kan het geestelijke ook gemakkelijk begrijpen; wiens ziel echter aan de materie hangt, kan dit zeer reine geestelijke ook onmogelijk begrijpen!"

 

124 Over het opvoeden van kinderen

 

[I] (DE HEER:) "Er moeten weliswaar verschillen tussen de mensen onderling zijn, maar niemand werd wat zijn ziel betreft zo slecht toegerust in deze wereld geplaatst dat zij geheel materie zou moeten worden. Want niet één mensenziel komt in het lichaam zonder een vrije wil en een eigen intelligentie.

[2] De belangrijkste reden van het bederf van de mensenzielen ligt in de allereerste, gewoonlijk op apenliefde berustende opvoeding. Men laat het boompje groeien zoals het groeit en draagt door misplaatste verwennerijen nog al het mogelijke daartoe bij om de stam maar echt krom te laten groeien. Is echter de stam eenmaal verhard, dan helpen gewoonlijk alle pogingen tot recht buigen weinig of niets meer; een eenmaal krom gegroeide ziel zal zelden of nooit meer een helemaal rechte stam worden!

[3] Buig daarom al jullie kinderen recht tijdens hun jeugd, waarin zij gemakke­lijk te leiden zijn, dan zal er weldra nog maar sporadisch zo'n erg materialisti­sche ziel te vinden zijn die het geestelijke niet zou kunnen begrijpen en zich niet gemakkelijk zou voegen naar het juiste werk op de wegen van de ware goddelijke levensorde! Denk daar goed aan; want daarom heb Ik jullie het lichamelijk omhuld worden van een ziel in het moederlichaam getoond!

[4] Een kind is tot aan het zevendejaar altijd nog veel meer dier dan mens. Want wat bij het kind mens is, ligt voor het merendeel nog in diepe slaap verzonken. Omdat een kind dus veel meer dier is dan mens, heeft het ook alleen maar veel dierlijke en daarbij zeer weinig werkelijk menselijke behoeften.

[5] Geef hun slechts het nodigste! Wen hen vroegtijdig aan het missen van allerlei zaken, prijs de braven nooit te overdreven, wees echter ook tegen degenen die minder begaafd en braaf zijn nooit te hard, maar behandel hen met ware liefde en geduld.

[6] Laten zij zich oefenen in allerlei goede en nuttige zaken en maak het kind, al is het nog zo lief, nooit ijdel, egoïstisch en laat het zichzelf nooit overschatten. Ook moet men kinderen, vooral als zij er aardig uitzien, nooit door mooie en dure kleren nog ijdeler en trotser maken dan zij reeds van nature zijn. Men moet ze zuiver houden, er nooit een soort huisgodjes van maken, dan zal men hen vanaf de geboorte reeds op die weg brengen die hen in hun rijpere jeugd daar zal brengen waar jullie allen nu pas door Mij komen.

[7] De maagd zal kuis en zedig de staat van eerbare moeder bereiken en de jongeling zal met een tot man gerijpte ziel en daarin een gewekte geest, man worden en een zegen zijn voor de zijnen en voor de aarde en al haar schepselen.

[8] Maar als je teveel toegeeft aan de dierlijke lusten en hartstochten van je kinderen, zul je daarmee ook voor alle ondeugden een nieuwe en brede poort openzetten waardoor deze in drommen onheilbrengend deze wereld binnen zullen dringen; en als zij daar eenmaal zijn, zullen jullie tevergeefs met allerlei wapens tegen hen ten strijde trekken en niets uitrichten tegen hun macht en gewelddadigheid!

[9] Verzorg daarom de boompjes opdat zij regelrecht naar de hemel groeien en zuiver ze zorgvuldig van alle wildgroei; want als de bomen eenmaal groot en sterk zijn geworden en hun stam lelijke kronkels heeft, die ontstaan zijn door de slechte winden, dan zullen jullie deze ondanks al je krachtsinspanningen niet meer recht kunnen buigen !

[10] Eerder hebben jullie de klomp vuurtongen voor je gezien. In de losse, vrije toestand van zijn zieledeeltjes was nog lang niet vastgelegd dat daaruit nu juist een ezelin moest ontstaan; pas na het daaropvolgende bevel van de engel begonnen de delen zich zo tot een organisme te verenigen dat er uiteindelijk de vorm van een ezel uit te voorschijn moest komen.

[11] Maar nu de ezel er helemaal compleet staat, is een verandering in een ander dier welhaast niet meer mogelijk! Er is weliswaar niets bij God onmogelijk, maar dan zou deze ezel toch eerst helemaal ontbonden moeten worden, en alle grondeigenschappen zouden zich tot een geheel ander organisme moeten sa­menvoegen, met aanneming van nieuwe karakteristieke eigenschappen en afstoting van vele die nu het wezen van een ezel bepalen. Dat zou echter toch zeker honderden malen meer moeite en werk zijn dan uit de oergedachte in de juiste verhoudingen een geheel nieuw wezen te scheppen dat nog nooit eerder deze aardbodem betreden heeft.

[12] Zo is ook van een kind alles moeiteloos te maken, terwijl een man of een grijsaard weinig of niets meer zal aannemen.         

[13] Wees daarom vóór alles bedacht op een juiste en goede opvoed mg van je kinderen, dan zullen jullie dit volle evangelie van Mij gemakkelijk aan de nieuwe volkeren kunnen prediken, en het goede zaad zal ook op een goede en zuivere bodem vallen en een honderdvoudige oogst brengen! Als jullie echter je kinderen op laten groeien zoals de apen hunjongen, dan zullen zij als onkruid jullie hetzelfde laten oogsten wat ouders van apenkinderen oogsten: "Wat de ouders verzamelen, verbruiken en vernielen hun kinderen moedwillig; en als de ouders hen van hun euveldaden willen afhouden, laten de lieve jongen meteen hun scherpe tanden zien en verjagen zij de ouders."

 

125 Over het leven van Judas Iskariot

 

[1] (DE HEER:) "Deze leerling ( Judas Iskariot) is daar een sprekend voorbeeld van. Hij was de enige zoon van zijn zeer vermogende vaderen ook van zijn tot stervens toe op hem verliefde, dwaze moeder. Het gevolg was dat de beide ouders hun zoon aapachtig vertroetelden en hem in alles de vrije hand lieten en ook alles gaven wat hij maar wilde hebben; en het gevolg daarvan was dat de jongen toen hij groot geworden was, de ouders uit huis verjoeg en zich vermaakte met veile deernen zoveel zijn natuur maar verdragen kon.

[2] Het duurde niet lang tot hij ook zoveel van het vermogen van de ouders erdoor had gejaagd, dat voor beiden slechts de bedelstaf overbleef en zij al gauw daarna van kommer en verdriet stierven.

[3] Maar de jongen, die nu eveneens helemaal verarmd was, kwam nu wat tot inkeer en begon zich uiteindelijk af te vragen: 'Ja, waarom ben ik nu zo en niet anders geworden? Ik heb mijzelf niet geboren laten worden, en nog veel minder verwekt; mijzelf opvoeden kon ik toch ook niet, - en toch zegt iedereen mij in mijn gezicht dat ik een ellendige schurk en booswicht ben, die door zijn liederlijke en slechte streken zijn ouders hun hele, met moeite verworven vermogen heeft ontnomen en hen aan de bedelstaf en tenslotte zelfs voortijdig in het graf heeft gebracht!

[4] Wat kan ik daar dan aan doen? Alles wat ik heb gedaan kan best erg slecht geweest zijn; maar is het mijn schuld dat mijn ouders mij niet tot iets beters opgevoed hebben?! Maar wat moet ik nu? Arm, zonder geld, zonder huis, zonder werk, zonder brood! Stelen en roven zou het gemakkelijkst zijn om direkt iets te bereiken; maar om als onhandige dief betrapt en dan bloedig gestraft te worden, is zeker ook niet prettig! Met het roven ziet het er nog kwalijker uit! -Ik weet nu echter wat ik doen zal! Ik leer het een of andere vak, al was het maar het oude, domme pottenbakken, waarvan mijn vader rijk geworden is!

[5] Zo gezegd, zo gedaan! Hij ging naar Kapérnaum bij een gemoedelijke pottenbakker in de leer en leerde vlijtig in korte tijd zijn kunst. De oude pottenbakker had echter een dochter die kort daarna de vrouw van de kunste­naarsleerling werd.

[6] Maar zo royaal onze Judas vroeger was, zo hard en gierig werd hij nu als meester pottenbakker. Zijn vrouw had vaak onder zijn hardheid te lijden. Hij maakte goede koopwaar en begon alle markten te bezoeken en liet zijn huisge­noten thuis gebrek lijden en werken tot ze er bij neervielen. Als hij met veel geld van een markt naar huis kwam, gaf hij de ijverigste werkers wel enig loon, maar kwam hij met minder verdienste naar huis, dan gebeurden er onaangename dingen in zijn schamele woning.

[7] Om zich naast zijn pottenbakkerij nog een bijverdienste te verschaffen, pachtte hij ook een visserij en begon zich een paar jaar geleden toe te leggen op de natuurlijke magie, omdat hij in Jeruzalem meermalen gezien had hoeveel geld Egyptische of Perzische magiërs daarmee verdienden. Hij bracht er echter niet veel van terecht, hoewel hij er veel geld voor uitgaf. Hij nam voor dat doel ook les bij enige buiten hun orde levende Essenen die hem hadden wijsgemaakt dat zij zo nodig ook met gemak een wereld konden scheppen, met alles wat zich daarin bevindt.

[8] Maar hij kwam al gauw tot de overtuiging dat hij de bedrogene was en keerde zijn mooie meesters de rug toe. In dit jaar hoorde hij wat Ik allemaal deed en dat alles wat men op deze aarde tot dusverre 'wonderen' noemde, daardoor vele malen werd overtroffen.

[9] Dat was dan ook de werkelijke reden waarom hij zich bij Mij aansloot en thuis alles verliet teneinde alleen het doen van wonderen te leren en daarna veel goud en zilver te verdienen.

[10] Mijn leer kan hem weinig schelen. Als hij luistert naar wat Ik zeg, wil hij eigenlijk alleen een uitleg horen hoe en met welke middelen Ik het een of andere wonder tot stand heb gebracht. Wel, daarover hoort hij nooit iets wat voor hem bruikbaar is en daarom is hij steeds knorrig.

[11] Overigens zal hem op deze wereld bij Mij een ontzettend zware rekening wachten. Een verraderlijke handeling en de daarop volgende bitterste vertwij­feling zal een zelfmoordenaar van hem maken, en een strop en een wilg zullen zijn treurig einde op deze wereld zijn! Want hij is iemand die God beproeven wil, wat een grote misdaad is en moet zijn. Wie het echter waagt een misdaad tegen God te begaan, zal dat ook tegen zichzelf niet achterwege laten. Eerst tegen God en dan tegen zichzelf!

[12] Maar Ik zeg jullie dat aan gene zijde de zelfmoordenaars moeilijk ooit Gods aangezicht zullen zien! Ik zou jullie daarvan ook zelfs de mathematisch vast­gestelde oorzaak kunnen aangeven; maar dat loont werkelijk de moeite niet. Het is voldoende dat jullie van Mij geloven wat Ik jullie aanduidde over het gevolg van de zelfmoord. De oorzaak daarvan ligt altijd in een soort domheid, voort­komend uit vertwijfeling, en die is een gevolg van een misdaad tegen God of tegen Zijn geboden."

 

126 De gevolgen van een verkeerde opvoeding

 

[1] (DE HEER:) "Men vindt weliswaar de geboden van God uiterst goed en rechtvaardig, maar er zijn ook mensen die van het handelen naar die geboden niets willen weten, maar enkel en alleen voor de wereld leven. Met die mensen is natuurlijks niets of hoogstens heel weinig aan te vangen. Wie met hen een zakelijke betrekking aangaat, is al meteen van het begin af aan de meest bedrogene en degene die men te slim af is. Maar degene die zich met zulke wereldse mensen inlaat om er beter van te worden, moet wel erg dom zijn, anders zou hij zijn partners wel beter doorzien hebben alvorens zich met hen in te laten om zaken te doen.

[2] Toch heeft zo'n mens, hoewel hij vrij dom is en enigszins op winstbejag uit is, altijd nog een goede inborst. Maar juist door zijn domheld is zijn geloof daarbij zwak en vertrouwt hij weinig op God. Hij denkt en zegt wel steeds: 'Laat ik eerst maar eens echt rijk worden! Dan zal ik pas de beste mens ter wereld worden en mij ook alle middelen verschaffen waardoor ik het mystieke.Godswezen beter en grondiger kan leren kennen! Voor de arme wereld zal ik dan alle denkbare weldaden verrichten, en na duizenden jaren zal mijn naam nog steeds genoemd worden! Als de rijke, wereldse mensen mij eerst maar eens ondergeschikt worden, dan zal al het andere wel vanzelf komen!’

[3] Met die ijdele hoop gaat zo'n dwaas door het leven, maakt plannen en doet pogingen, en zoekt met zijn plannen toenadering bij de groten en rijken, die met hun scherpe, wereldse verstand in zijn bedenksels al gauw een voordeel voor zichzelf zien. De domme, speculerende mens laat zich door hen misleiden en wordt daarbij op een ten hemel schreiende manier bedrogen en om de tuin geleid. 

[4] Dan staat hij daar met al zijn plannen en hoop, volkomen uitgeplunderd en totaal zonder middelen en ziet geen uitweg meer. Het geloof in God en een vaster vertrouwen op Gods macht, goedheid en hulp waren bij hem altijd al zo goed als niet aanwezig. Met de wereld heeft hij door het bedrog, waardoor hij alles verloor, alle binding verloren. Zijn verstand is te dom en kan ondanks alle zoeken en ondanks alle inspanning geen uitweg vinden.

[5] Wat heeft dat nu tot gevolg? Vertwijfeling en daardoor een gloeiende afkeer van het bestaan, omdat er zich nergens ook maar enigszins aanvaardbare vooruitzichten lijken voor te doen! In die koortshitte beneemt zich zo'n dwaas dan gewoonlijk het leven en wordt zelfmoordenaar. Dat hij daadoor zijn ziel niet zelden een onvoorstelbaar grote schade toebrengt, kunnen jullie duidelijk opmaken uit het feit, dat zo'n mens zich nog heel lang steeds verder wil vernietigen omdat hij beslist reeds een dodelijke haat tegen het bestaan koestert, want anders zou hij geen zelfmoordenaar geworden zijn. Dat soort domheld is echter niemand aangeboren, maar alleen het gevolg van een slechte en verkeer­de opvoeding.

[6] Wie zijn kinderen werkelijk liefheeft, moet het er toch voor alles aan gelegen zijn hun zielen zo op te voeden, dat zij niet door de materie worden verslonden. Als de zielen op de juiste wijze worden opgevoed, zijn zij het snelst in staat om de geest in zich op te nemen en zullen zij nooit dom worden, en van zelfmoord zal al nooit enige sprake zijn.

[7] Maar bij jullie aapachtige kinderopvoeding, vooral in de steden, is er geen ander resultaat mogelijk. Gewen jullie kinderen er daarom reeds vroegtijdig aan om het ware rijk van God in hun hart te zoeken, dan hebben jullie hen daardoor meer dan koninklijk van versierselen voorzien en voor hen het grootste en beste erfdeel verworven, zowel tijdelijk als eeuwig!

[8] De vertroetelde kinderen zullen echter nooit of te nimmer volgroeide mensen worden! Als er met hen al verder niets ergs geschied of als zij niet iets slechts worden, vormt zich mettertijd bij hen toch een bepaalde zwakke kant, die door geen mens beledigd of zelfs maar besproken mag worden. Wordt zo'n zwakke kant aangeroerd en besproken of zelfs beledigd, dan is het al gedaan met zo'n mens. Hij zal razend en toornig worden en zeker proberen zich op iedere denkbare wijze op de beledig er te wreken of hem minstens zeer nadrukkelijk waarschuwen dat soort zaken voor altijd te mijden, omdat hem dat anders vreselijk duur te staan zou komen.

[9] Zo'n zwakke kant is in de aard der zaak eigenlijk niet iets slechts dat voortspruit uit de vrije wil en uit de kennis; maar het is toch een zwakke plaats in de ziel waar deze steeds kwetsbaar blijft, en dat niet alleen hier, maar ook nog lang aan gene zijde.                             .

[10] Daarom moeten jullie er bij jullie kinderen ook bijzonder op letten dat zich in hen geen zogenaamde zwakke kanten ontwikkelen, want die worden voor ~e ziel hetzelfde als chronische, half genezen ziekten. Als het weer steeds goed is en de wind tevens uit de goede hoek komt, merkt men er niets van en de mens die ze bezit voelt zich helemaal gezond; maar zodra zich maar een begin van slecht weer aan gaat kondigen, beginnen zulke zwakke plaatsen in het lichaam zich ook meteen te roeren en maken de mensen vaak vertwijfeld van pijn.

[11] Zo bijzonder moeilijk als het voor iedere dokter is om zulke oude kwalen van het lichaam te genezen, net zo moeilijk en vaak nog moeilijker is het om zulke oude verwondingen van de ziel te genezen. Als de schipper zijn schip wil behoeden voor beschadiging, moet hij niet daarheen varen waar in zee allerlei klippen en koraalbanken voorkomen, maar alleen daarheen waar het water de geschikte diepte heeft. En zo moet de opvoeder van kinderen als een echte, het leven kennende stuurman zijn kleine levensscheepjes ook niet rond laten varen over alle wereldse, klippenrijke ondieptes, maar zich meteen meer op de innerlijke levensdieptes wagen en dan zal hij de kleine scheepjes voor gevaar­lijke beschadigingen behoeden, en daardoor de kroon verwerven van een echte levensstuurman

[12] Heil degene, die ook deze woorden ter harte neemt; zij zullen niet zonder zegen voor hem en de zijnen blijven!

[13] En nu, omdat wij deze bijkomstigheid, die zich voordeed door het optreden van leerling Judas Iskariot, nuttig besproken hebben, keren wij weer terug tot onze beschouwingen over het ontstaan en het schijnbare vergaan, en wij willen nu heel in het bijzonder dat laatste in ogenschouw nemen!"

 

127 De vrees voor de dood

 

[1] (DE HEER:) "Het ontstaan van iets, een ding, een wezen of nog meer van een mens is altijd een heuglijke zaak, maar het zichtbare vergaan en het verdwijnen, vooral van een mens, is daarentegen altijd iets treurigs, dat het gevoel van ieder mens altijd met weemoed vervult.

[2] Maar dan vraag Ik: Ja, waarom dan, zolang de mensen nog enig geloof hechten aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel?! De oorzaak ligt dieper dan jullie je voor kunnen stellen, Ten eerste wordt deze droefheid veroorzaakt door de vrees voor de dood, en vervolgens nog door veel andere dingen, die Ik jullie echter nu niet in één keer kan en wil noemen, om je niet dan weer met het ene en dan weer met het andere in verwarring te brengen.

[3] Als een ziel eenmaal helemaal is wedergeboren en overgegaan is tot het ware levenswerk, dan is natuurlijk wel alle droefheid en alle ongegronde vrees om te sterven of te vergaan verdwenen; maar bij zielen die nog niet de juiste graad van innerlijke levensvolmaaktheid hebben bereikt, blijft nog steeds iets achter van het verdriet over hun gestorven naasten en in henzelf blijft iets achter van de vrees voor de dood, waarvan zij op deze wereld pas dan geheel bevrijd worden als hun ziel in hun geest, en de geest in hun ziel volgroeid is,

[4] Kijk maar eens wat zo'n echt verwend kind, dat men er niet vanaf het begin af aan geleidelijk aan heeft gewend om te werken, voor een ontzettend bedroefd gezicht zal zetten, als het zo ongeveer na het twaalfde jaar serieus en definitief moet gaan werken, ook al is dat werk op zijn krachten afgestemd! Het begint te huilen, wordt diep bedroefd, mismoedig, geërgerd en kwaad op hen die het tot regelmatig werk beginnen aan te sporen,

[5] Maar kijk eens naar een even oud kind dat reeds van jongs af aan serieus werk moest doen dat zijn krachten niet te boven ging! Hoe plezierig en behaaglijk dartelt zo'n kind de hele dag rond zonder moe te worden!

[6] Zoals echter in een luie ziel een grote vrees huist voor alle serieuze en aanhoudende bezigheid, zo bevindt zich uit dezelfde bron afkomstig in de ziel ook de vrees voor de dood, ja zelfs voor een wat minder onschuldige ziekte.

[7] Jullie zullen ook reeds vaker de gelegenheid hebben gehad te constateren dat echt vlijtige en zeer werkzame mensen bij lange na niet zo'n grote angst voor het sterven hebben als zulke arbeidsschuwen, die zo opgaan in een comfortabel leven en zo van het leven genieten; en die vrees verdwijnt niet eerder dan nadat zulke zielen een juiste bezigheid ter hand genomen hebben,

[8] Jullie denken weliswaar dat deze vrees alleen maar een gevolg is van onwetendheid en het gebrek aan kennis over het hiernamaals. Ik zeg  jullie echter allen: "Zeker niet, het is op zichzelf alleen maar een gevolg van de diep wortelende afkeer van de ziel voor het werken en omdat de ziel heimelijk vermoedt dat met het wegnemen van het lichaam haar verdere bestaan er een van veel werk zal zijn. Dat maakt haar ontroostbaar, waardoor zij in een soort koorts raakt waarin dan ook een bepaalde onzekerheid over het eens komende voortbestaan aan het licht komt. - Denk daar wat over na en dan zullen wij op deze belangrijke zaak verder ingaan!"

[9] Na die woorden van Mij gaat MATHAËL staan en zegt: "Als U het goed vindt, zo ik graag voor een beter begrip van deze zaak iets naar voren willen brengen!

[10] IK zeg: "Zeg jij maar gerust watje weet en begrijpt; want jouw kennis en begrip zijn uit de beste bron afkomstig!"

 

128 Het door de dood scheiden van ziel en lichaam

 

[1] Daarop begon MATHAËL te spreken en hij zei het volgende: "Beste vrienden en broeders, ik weet niet hoe het kwam dat ik van kinds af aan zo nu en dan reeds geesten kon zien en zelfs met hen kon spreken. Het was echter wel een belangrijke reden waarom ik eigenlijk binnen de muren van de tempel trad; want men vertelde mij dat de geesten, die al vaak erg lastig voor mij geworden waren, daarbinnen geen macht meer over mij zouden hebben, en dat ik ze daarna ook niet meer zou zien, Wel, dat was juist en geheelovereenkomstig de waarheid, want nadat ik de gezegende tempelkleding had aangetrokken, zag ik geen enkele geest meer! Hoe en waardoor dat kwam zou ik niet weten, maar het is absoluut waar en juist.

[2] Hoewel ik echter door de muren en de kleding van de tempel van deze plaag bevrijd was, zagen de geesten toch kans zich op een andere manier te wreken. Mijn latere, verschrikkelijke bezetenheid was beslist het treurige gevolg daar­van! Het verdere van die betreurenswaardige toestand van mij is bekend en ik hoef daar geen woorden meer aan te verspillen. Maar uit die tijd waarin ik geesten zag, herinner ik mij nog heel veel en wanneer ik hier nu enige voorbeel­den geef ten bate van al mijn huidige vrienden en broeders, vertrouw ik er op dat ik hun in ieder geval bij deze gelegenheid ook een kleine dienst bewijs.

[3] Toen ik pas zeven of misschien ook wel acht jaar oud was, stierven er plotseling vijf mensen tengevolge van een op pest lijkende epidemie; het waren de vrouw van de buurman, twee van de oudste dochters en twee dienstmaagden die eigenlijk heel gezond waren.

[4] Het merkwaardige aan deze vreemde epidemie was, dat er alleen maar volwassen en volkomen kerngezonde maagden en vrouwen stierven. Toen echter in het huis van de buurman de vrouw ziek werd, terwijl de dag ervoor reeds de twee dochters en de twee dienstmaagden gestorven waren, kwam de buurman helemaal wanhopig van verdriet bij ons en smeekte ons hem bij te staan en indien mogelijk zijn vrouw van de dood te redden. Mijn vader, die in de omgeving van Jeruzalem een mooi huis bezat en daar meestal woonde, was namelijk in noodgevallen ook geneesheer, en daarom was het des te meer een soort plicht voor hem aan de oproep van de ongelukkige buurman gevolg te geven. Dat ik niet thuis mocht blijven ligt voor de hand, omdat ik mijn vader vaak uitstekende geneesmiddelen kon aanraden die mijn geesten mij niet zelden heel openhartig lieten weten.

[5] Mijn vader vertrouwde er op dat ik in het huis van de buurman geesten zou ontmoeten die mij voor de genezing van de doodzieke buurvrouw ie s zouden meedelen en zo werd ik dus, of ik wilde of niet, meegenomen. Mijn vader had zich ook niet vergist; ik zag werkelijk een aantal geesten –stellig  goede en slechte door elkaar -.Maar met het aanraden van een of ander geneesmiddel liep het ditmaal anders; want een grote geest die een lichtgrijs, plooiend gewaad droeg, zei tegen mij, toen Ik hem op wens van mijn vader naar een geneesmiddel vroeg: 'Kijk eens naar de stervende! Haar ziel stijgt reeds op uit haar borstkuil, de plaats waar de ziel het lichaam gewoonlijk verlaat!"

[6] Ik keek nu beter naar de stervende. Uit de borstkuil verhief zich een soort witte nevel, deze breidde zich steeds meer over de borstkuil uit en werd ook steeds dichter; maar van een of andere menselijke vorm merkte ik lange tijd niets. Toen Ik dat zo wat zorgelijk bekeek, zei de lichtgrijze, grote geest tegen mij: 'Let maar eens op hoe een ziel haar aardse woning voor altijd en eeuwig verlaat!. Maar ik zei: Waarom heeft deze scheidende ziel dan geen gestalte, terwijl jullie, die ook pure zielen zijn, toch heel gewone mensengestalten hebben?' De geest antwoordde: 'Wacht nog maar even; pas als de ziel helemaal uit het lichaam is, zal zij alles wel netjes bij elkaar rapen en er dan ook mooi en vriendelijk uitzien! ‘

[7] Terwijl ik die nevel zich steeds meer zag uitbreiden en verdichten boven de borstkuil van de zieke, leefde het lichaam nog steeds en steunde zo nu en dan als van iemand die door een nare droom wordt geplaagd. Na ongeveer het vierde deel van een Romeins uur zweefde de nevel ter grootte van een twaalfjarig meisje ongeveer twee handbreedten hoog boven het lichaam van de stervende vrouw, en was met haar borstkuil alleen nog door een vingerdikke nevelkolom verbonden. De kolom had een roodachtige kleur, werd nu eens langer en dan weer korter; maar na iedere keer langer en weer korter worden, werd de nevelkolom dunner en het lichaam vertrok zichtbaar van pijn tijdens het langer worden.

[8] Na ongeveer twee uur volgens de Romeinse tijd raakte de nevelkolom helemaal vrij van de borstkuil en het onderste deel zag er uit als een gewas met zeer veel wortelvezels. Maar op het ogenblik dat de nevelkolom loskwam van de borstkuil zag ik twee verschijnselen. Het eerste bestond uit het volledig dood gaan van het lichaam, en het andere was dat de gehele, witte, nevelachtige massa in een oogwenk veranderde in de mij maar al te bekende vrouw van de buurman. Meteen omhulde zij zich met een wit, geplooid hemd, groette de rondom aanwezige, vriendelijke geesten, vroeg echter ook meteen duidelijk waar zij nu was en wat er met haar gebeurd was; ook toonde zij zich direkt erg verbaasd over de mooie omgeving waarin zij zich nu bevond.

[9] Maar van de omgeving nam ik zelf totaal niets waar. Ik vroeg daarom aan mijn grote lichtgrijze geest, waar die mooie omgeving dan te zien was. Toen zei de geest: 'Die kun jij vanuit je lichaam niet zien, want dat is slechts een produkt van de levensfantasie van de gestorvene en zal pas langzamerhand in een grotere en meer degelijke werkelijkheid overgaan!' Met deze woorden werd ik afgescheept en de geest sprak daarna in een mij geheel onbegrijpelijke taal. Hij moet echter iets heel prettigs tegen de nu vrije ziel gezegd hebben, omdat haar gezicht daarna zo blij werd.

[10] Het wam mij echter merkwaardig voor dat de ziel, die nu vrij was, zich helemaal niet meer scheen te bekommeren over wat er met haar vroegere lichaam gebeurd was; zij onderhield zich zichtbaar heel aangenaam met de geesten, maar dit alles in een voor mij volkomen vreemde taal. Na verloop van tijd werden ook de beide gestorven dochters en de beide dienstmaagden bij haar gebracht. En zij begroetten hun vroegere moeder en meesteres heel vriendelijk, -maar niet alsof de eerste twee haar dochters en de andere twee haar vroegere dienstmaagden zouden zijn geweest, maar als echte, ware, goede vriendinnen en zusters, en dat deden zij in een voor mij vreemde en totaal onbegrijpelijke taal. Maar geen van hen scheen zich in het minst om haar vroeger toch zeker zeer in ere gehouden lichaam te bekommeren; ook schenen zij niemand van ons stervelingen te zien.

[11] Merkwaardig was het dat de ziel van de zojuist gestorven vrouw meteen na het verlaten van het lichaam wél nog helemaal in het Hebreeuws haar vreugde over het zien van de mooie omgeving te kennen gaf, maar zich, toen zij zich in zekere zin meer geconcentreerd en verdicht had. bediende van een taal die volgens mijn geringe kennis nu op de hele aarde en onder al haar stervelingen hoogstwaarschijnlijk nergens voorkomt.

[12] Ik richtte mij daarom weer tot mijn lichtgrijze geest en vroeg hem: 'Waarover gaat het, wat die vijf die zojuist in jullie rijk zijn aangekomen, nu met elkaar bespreken en welke taal is dat?'

[13] De geest antwoordde: 'Wat ben jij toch een nieuwsgierige jongen! Zij spreken juist vanwege jou deze speciale geestentaal, omdat zij niet door jou verstaan willen worden; want zij weten en voelen precies dat jij hier bent als iemand die vanuit zijn lichaam de geesten kan zien en met hen kan spreken als een Birmaan in Groot Indië. Zij weten en voelen ook dat hun lichamen nog hier zijn; maar daar bekommeren zij zich net zo min nog over als jij over een oude mantel die je totaal verscheurd hebt weggegooid. Je zou hun nu alle wereldrijken kunnen aanbieden met daarbij uitzicht op een duizend jaar lang leven vol gezondheid, dan zouden zij toch nooit meer in hun lichaam terugkeren! Maar dat waarover zij met elkaar spreken, zou je niet begrijpen ook al zou het in jouw taal gebeuren; want zij zien nu juist in deze tijd dat de grote Beloofde zich reeds als mens, ook al is het nog pas als een teer kind, in de stoffelijke wereld bevindt­. Als jij een man bent, zul je Hem in Galiléa herkennen.”

[14] Dat was het hele commentaar wat de lichtgrijze geest mij heel voorkomend en vriendelijk gaf. Het was beslist een heel gedenkwaardige verschijning die ik toen als knaap net zo waar en echt gezien heb als ik jullie nu allemaal zie; en het bewijs ervan dat de geest mij geen onwaarheid vertelde, is dat ik nu U, o Heer, werkelijk in Galiléa heb gevonden zoals de lichtgrijze geest mij heeft voorspeld.

[15] Ik zou nu graag alleen een beetje meer toegelicht hebben, waarom de ziel op het moment van het scheiden als een nevel opstijgt uit de borstkuil en waarom niet meteen als een herkenbare mensenvorm. - Heer, liefdevolle, alwijze Mees­ ter van al het leven, zou U ons dat willen uitleggen?"

 

129 Het scheidingsproces van de ziel van het lichaam

 

[1] IK zeg: "Die zullen jullie aanstonds krijgen; luister dus! Het nevelige uiterlijk­ dat echter altijd nog een menselijke vorm * (* weliswaar gerafeld, maar met de grootte en de globale vorm van een mens (J.L.))  heeft - is het gevolg van de grote benauwdheid van de ziel tijdens het moment van scheiding, waarbij zij van pure vrees en ontzetting enige ogenblikken helemaal buiten bewustzijn raakt.

[2] Het is een buitengewone krachtsinspanning van de scheidende zielom zichzelf te handhaven in het haar bewuste bestaan. Al haar delen worden daardoor in een buitengewoon heftige trilling gebracht, wat maakt dat ook het geoefendste oog dat in staat is geesten te zien, geen herkenbare vorm kan ontdekken.

[3] Een natuurkundig voorbeeld hiervan zou de bassnaar van een harp kunnen zijn. Als je haar hard hebt aangeslagen zal zij gedurende enige tijd zo snel heen en weer gaan, dat je haar slechts als een doorzichtige nevelige draad zult zien; als de snaar opgehouden is met trillen, wordt door de rust ook haar eigenlijke vorm weer zichtbaar .

[4] Een soortgelijk verschijnsel geeft ook de aanblik van een zoemende vlieg, waarvan je de vleugels pas dan als vleugels kunt waarnemen wanneer de vlieg is opgehouden met vliegen en daardoor ook met zoemen; in vliegende toestand heb je haar slechts als met een klein nevelwolkje omgeven gezien.

[5] Als de ziel op het moment van scheiden het verwoeste, verscheurde en verder niet meer bruikbare lichaam verlaat, vibreert zij vaak met trillingen ter grootte van een handbreedte en wel zo snel, dat je kunt aannemen dat zij in een enkel ogenblik duizend maal heen en weer en op en neer gaat. Zolang de ziel zo in trilling is, is het voor een eventuele toeschouwer totaalonmogelijk ook maar iets van de menselijke vorm van de ziel waar te nemen. Na verloop van tijd komt de ziel meer en meer tot rust en wordt daardoor ook als menselijke vorm zichtbaar; is zij echter tenslotte geheel in de rusttoestand gekomen die direkt na de volledige afscheiding intreedt, dan is zij ook meteen in volmaakte menselijke vorm zichtbaar, vooropgesteld dat zij voordien door allerlei zonden niet te veel misvormd is. -Begrijp je dat nu?"

[6] MATHAËL zegt: "O Heer. U, Alwijze, hoe zou het nu mogelijk kunnen zijn dat ik dat niet volkomen begrijp? U heeft mij dit verschijnsel immers overdui­delijk uitgelegd! Maar nu zou ik - Heer, vergeef mij mijn weetgierigheid - toch ook nog willen weten in welke taal die vijf zielen met elkaar gesproken hebben! Zelf ken ik toch ook verschillende talen; maar desondanks verstond ik geen woord v wat zij met elkaar gesproken hebben. Bestaat er in deze wereld nog een daarmee overeenkomende taal?"

[7] IK zeg: "O ja, de Birmaanse priesters maken gebruik van deze taal (het Sanskriet) , en het was de oertaal van de eerste mensen van deze aarde; die van jullie, de oud-Egyptische en ten dele ook die van de Grieken, stammen alle bijna geheel al van deze ene en eerste mensentaal. Denk je soms dat je vader Abraham, Isaäk en Jacob zou verstaan als zij hier waren en zo zouden spreken als zij eertijds gesproken hebben? O zeker niet, geen enkel woord van hen zouden jullie verstaan! Het begrijpen van de boeken van Mozes kost je al zoveel moeite, terwijl die toch bijna duizend jaar jonger zijn dan Abraham, hoeveel te minder dan de aartsvaders zelf! Ja, er is bij de Joden erg veel veranderd, dus, zonder een tweede Babylonische spraakverwarring, ook de taal. -Is dat je nu ook duidelijk?"

[8] MATHAËL zegt: "O Heer, dat begrijp ik nu ook; ik geloof dat alle anderen het ook begrijpen en daarom zou ik U uit naam van allen weer om een vervolg van de lessen willen verzoeken!"

[9] IK zeg: "Dat zal niet uitblijven, maar je hebt nog veel ervaringen op het gebied van het sterven opgedaan en daarom moet je ons terwille van je broeders nog een paar van de gedenkwaardigste daarvan vertellen. Wat jou of iemand anders daarbij niet duidelijk mocht zijn, zal Ik jullie dan wel weer uitleggen.

[10] Ik heb jullie reeds de ontwikkelingsgang laten zien tot aan het punt van de overgang door het afvallen van de materie. De lichamelijke dood is nog steeds de schrik van alle schepselen. De reden daarvan heb Ik jullie ook heel in het kort verteld; die zal bij gelegenheid echter nog uitvoeriger besproken worden. -Maar vertel jij nu weer verder!"

[11] MATHAËL zegt: "O Heer, alleen omdat U het zo liefdevol vraagt, zal ik nog een aantal gevallen beschrijven zoals ik die met de ogen van mijn ziel heb gezien!"

 

130 Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars

 

[1] (Mathaël:) "Toen ik een jongen van twaalfjaar was en reeds in staat was met mannelijke ernst te denken en te spreken, werden er in Jeruzalem een aantal roofmoordenaars van de ergste soort veroordeeld om gekruisigd te worden. In totaal waren het er zeven. Dat baarde in die tijd niet alleen in Jeruzalem veel opzien, maar ook in de verre omtrek. In die tijd was een zekere Cornelius hoofd van het Romeinse leger en daarbij ook tijdelijk landvoogd. Hij was bijzonder vertoornd over deze aartsbooswichten, omdat zij met ware tijgeraard de gevan­gen mensen zo maar voor hun plezier onder allerlei verschrikkelijke martelin­gen doodden en er des te meer plezier in hadden naarmate zij iemand langer konden kwellen. Kortom, het begrip' duivel' zou voor hen nog veel te goed en fatsoenlijk zijn!"

[2] Hier onderbreekt CORNELIUS hem en zegt: "Vriend, laat je door mij niet van je apropos brengen, maar ik moet hier ter wille van de waarheid getrouw­heid van je vertelling nog opmerken dat Ik die Cornelius was! En nu maar weer verder met je verhaal, want tot nu toe was er nog geen enkel onwaar woord bij”

[3). MATHAËL gaat verder: "Zo heel vaag vermoedde ik dat al we, omdat ik mij je gezicht uit die tijd nog vrij goed herinner, en het is alleen maar in het voordeel van mijn verhaal dat jij in jouw hoge functie een sprekend en waar­achtig getuige daarvan bent! Wees dus zo goed verder naar mij te luisteren!.

[4] Omdat die zeven dus zulke boosaardige duivels waren, besloot Cornelius dan ook tegen hen als afschrikwekkend voorbeeld onmeedogenloos op te treden. ­Dat bestond daarin dat zij allereerst veertien volle dagen lang de dood in het vooruitzicht kregen, terwijl hun gedurende deze tijd dagelijks heel realistisch voorgelezen werd over de martelingen die hun te wachten stonden. Voor het overige werden zij tijdens deze verschrikkelijke tijd goed gevoed, opdat het leven hun heel aangenaam zou lijken en de met zekerheid te verwachten pijnlijke dood hun des te erger voor zou komen.

[5] Ik heb samen met mijn vader deze kerels ongeveer vijfmaal bezocht, zag hen echter aan het eind steeds dampen en roken als een half verkoold en nog gloeiend houtblok, en die damp en rook verspreidde in ieder geval voor mijn neus een onverdraaglijke stank, die waarschijnlijk op deze wereld met niets te vergelijken is! Hoe langer hun wachttijd duurde en hoe dichter hun verschrik­kelijke dag nabij kwam des te doordringender werd de damp, rook en stank. Het is te begrijpen dat de kleur van de zeven duivels nog meer verschoot dan die van een kameleon.

[6] Eindelijk kwam de vreselijke dag der verschrikking. De gerechtsdienaren en de beulsknechten kwamen en de zeven werden in het openbaar in aanwezig­heid van duizenden toeschouwers tot op hun schaamte ontkleed en vervolgens tot bloedens toe gegeseld. Ik kon deze executie slechts van verre zien, maar merkte toch op dat tijdens deze behandeling een aantal zwarte vleermuizen als een zwerm bijen uit de gegeselden wegvlogen; en het leek of kleine vliegende draken zich boven de gegeselden verhieven, die nu al heel wat minder dampten en rookten.

[7] Maar toen ik wat nauwkeuriger toekeek, zag ik al gauw dat deze damp en rook snel allerlei afgrijselijke vormen aannamen, die dan als de voornoemde zwarte vleermuizen wegvlogen; ook de kleine draken werden zo gevormd. Hoeveel van zulke helse creaturen zullen er zich gedurende die veertien dagen hebben losgemaakt van de zeven!

[8] Maar nadat de zeven op barbaarse wijze gegeseld waren, merkte ik dat hun eerst heel duivels uitziende gezichten een wat menselijker uitdrukking kregen en dat de misdadigers ook zwakker en banger werden; ze deden mij denken aan dronken mensen die nauwelijks weten wat er met hen gebeurt. Ik vond het erg vreemd dat deze vroegere woestelingen nu zo mak als een lam begonnen te worden.

[9] Na de geseling werden er zeven kruisen gehaald en iedere misdadiger kreeg er een op   zijn schouders om naar Golgotha te dragen, dat al sinds lang de algemene terechtstellingsplaats van de Romeinen is; maar ondanks alle stoten, slagen en mishandelingen was geen van hen in staat om met de hem opgelegde doodslast ook maar een stap te verzetten. Daarom liet men een grote wagen komen, bespannen met twee sterke ossen, legde eerst de kruisen erop en dan daar bovenop de misdadigers, bond alles met touwen en kettingen stevig vast en reed toen naar Golgotha.

[10] Daar aangekomen, waarheen behalve ikzelf en mijn vader maar weinig volk gevolgd was vanwege de te verschrikkelijke wreedheid, maakte men alles weer los, sleurde de van bloed druipende misdadigers van de wagen, bond meteen de een na de ander met grove en van dorens voorziene touwen stevig vast aan de kruispalen en plaatste die toen rechtop in de daarvoor speciaal in de steen uitgehakte gaten. Nu begonnen de misdadigers pas echt te schreeuwen en vreselijk te jammeren!

[11] Het moet hun welondraaglijke pijn veroorzaakt hebben, want ten eerste was hun lichaam al helemaal open gereten, -en ten tweede waren daar die touwen met dorens er doorheen gevlochten, en ten derde het grove en ruwe hout! Want zo'n kruis is weliswaar stevig, maar verder altijd zo grof mogelijk tot een kruis samengevoegd en het moet bij degene die daar met een gezond lichaam met handen, voeten en middel vast tegenaan gebonden is al zonder meer ondraaglijke pijn veroorzaken, laat staan bij iemand die reeds meer dan ver­schrikkelijk gegeseld is. Ik heb dit alleen daarom zo uitvoerig beschreven opdat jullie, broeders, in het bijzijn van de Heer het nu volgende des te gemakkelijker kunnen begrijpen en tevens ook om aan te geven hoe standvastig en getrouw de geëerde Cornelius zijn woord als rechter is nagekomen.

[12] Hoe langer de zeven aan de kruisen hingen, des te verschrikkelijker werd hun geschreeuw en des te ontzettender lasterpraat en vloeken stootten zij uit, tot zij na ongeveer drie uur, omdat zij helemaal hees en hun stem kwijt waren, alleen nog maar bloederig kwijlden en zich de tong en lippen stuk beten. Na zeven volle uren werden zij rustiger en het leek alsof zij allen gelijktijdig door een beroerte getroffen waren.

[13] Ik moet echter eerlijk bekennen dat dit alles mij uiteindelijk toch niet erg prijzenswaardig voorkwam, ondanks het feit dat zij, toen zij nog vrij rondliepen, als echte duivels te keer waren gegaan en er beslist niemand in heel Jeruzalem en Judea was, die ook maar één van de zeven beklaagd zou hebben! Maar het zij zo; de wet schrijft het voor en in de ogen van de wereld hadden zij het verdiend!

[14] Van datgene, wat wij thans, o Heer, uit Uw mond gehoord hebben en wat U ons heeft laten zien, had toen natuurlijk geen mens ook maar het geringste vermoeden en dus was het rechtvaardig en terecht om deze zeven als afschrik­wekkend voorbeeld voor de velen die op de een of andere wijze hetzelfde deden, uiterst zwaar volgens de wet te straffen. Maar hoe weerzinwekkend gruwelijk alles tot nu toe al was, het valt volkomen in het niet bij het vervolg van de geschiedenis die ik jullie nu ga vertellen.

[15] Bij deze zeven begon zich nu ook ter hoogte van de borst een vreemd soort gitzwarte nevel en rook te ontwikkelen, die uitdijde tot tweemaal de grootte van degenen die aan het kruis hingen. Ik ontdekte ook die bepaalde nevelige draad, waarmee de naar buiten gekomen nevel met het nog koortsig en krachtig schokkende lichaam in verbinding stond. De zwarte nevel ging echter niet over in een menselijke vorm, maar in de verschrikkelijke vorm van een grote, geheel zwarte tijger, die echter als met bloed gestreept was. Nadat deze zwarte beesten al gauw hun vorm hadden, begonnen zij meteen op vreselijke wijze tekeer te gaan en zij probeerden zich uit alle macht geheel van het lichaam los te maken. Maar dat ging niet, want de levenssnoeren waren zo taai dat zij met geen mogelijkheid te breken waren.

[16] Dat alles werd mij te gek en te afgrijselijk, en omdat het toch al ruim een uur na het midden van de dag was, gingen ik en mijn vader naar huis en pas onderweg vertelde ik mijn vader wat ik allemaal tijdens het verloop van de kruisiging gezien had. Hij bekende mij weliswaar dat hij niets dergelijks gezien had, maar dat hij mijn ogen goed in de gaten had gehouden en uit hun gefixeerde heen en weer glijden goed waargenomen had, dat ik daar iets bijzonders moest zien; daarom geloofde hij mij ook op mijn woord. Hij als geneesheer voor noodgevallen en als filosoof en tevens theosoof ontdekte daarin veel gedenk­waardigs, hoewel hij ondanks al zijn filosofie en theosofie evenveel van mijn verhalen begreep als ikzelf; maar hij nam zich voor tegen de avond toch weer erheen te gaan om door mij nog verdere waarnemingen te kunnen doen en om bij gelegenheid de Sadduceeën eens flink te kunnen zeggen, dat zij grote ossen en ezels waren als zij de onsterflijkheid van de menselijke ziel loochenden"

 

131 Kritiek op de Romeinse straffen

 

[I] (Mathaël:) "Wij hadden zelf als buren een door de wol geverfde Sadduceeër met zijn gezin, die weliswaar als mens heel fatsoenlijk, goed en verdraagzaam was, maar waarmee over God en de onsterfelijkheid van de ziel nooit te praten viel. Hij vond degenen die daaraan geloofden allemaal zeer bekrompen mensen en over mij zei hij, dat ik duidelijk aanleg had om dichter te worden omdat ik zo'n levendige fantasie en verbeelding had. Kort en goed, bij tijden hield mijn vader hele gesprekken met hem, maar zonder enig resultaat.

[2] Nu vroeg mijn vader hem of hij mee ging naar Golgotha. Maar hij zei: 'Voor geen goud van de wereld! Ik kan al geen dieren zien sterven of zelfs maar zien slachten, Iaat staan mensen, ook al zouden zij nog meer gruweldaden begaan hebben dan deze zeven! Als er verscheurende beesten in onze buurt komen, goed, Iaat men dan jacht op hen maken om ze onschadelijk te maken, dan heeft men de mensheid daardoor een goede dienst bewezen! Laat men dat ook doen met mensen die voor een vredelievende, menselijke samenleving absoluut niet meer deugen! Laat men ze eenvoudig doden, -maar Iaat men hen niet martelen, want zij kunnen er beslist het minst aan doen dat ze verscheurende beesten zijn geworden! Natuur, temperament, samenloop van omstandigheden en opvoe­ding zijn altijd de oorzaken van zulke ontaardingen.

[3] Als men echter zegt dat men dat alleen maar doet vanwege het afschrikwek­kende voorbeeld, dan moet ik daar erg hard om lachen, want wij als vreedzame en goed gevoede mensen hebben geen afschrikwekkend voorbeeld. nodig en degenen voor wie het eventueel goed zou zijn, zullen met zo dwaas zijn om op hun gemak naar die zeven afschrikwekkende voorbeelden te komen kijken!

[4] Maar deze voorbeelden zullen zeker het prijzenswaardige gevolg hebben dat de andere misdadigers die nog lang niet gepakt zijn, -misschien wel duizend -in het vervolg met hen die in hun handen terecht zullen komen nog veel wreder zullen handelen dan tot nu toe! Vooral een Romein die, wat goed mogelijk is. het geluk heeft in handen te vallen van de nog vrij rondlopende misdadigers, zal zijn geluk niet opkunnen! Heus, voor alle schatten van de wereld zou ik niet met hem willen ruilen! Dat is het enige voordeel wat het hanteren van zulke al te grimmige wetten kan opleveren!

[5] Wie herinnert zich niet de tijden van vóór de Romeinen?! De wetten waren weliswaar nooit om mee te spotten, - maar ze waren tenminste verstandig, en men hoorde nooit iets over erge gruweldaden. Maar nu hebben de wijze heidenen, deze hoogdravende wereldverbeteraars en veroveraars van stad en land, ons gezegend met de strengste staatkundige en krijgshaftige wetten, en ondanks de tienvoudig versterkte Romeinse bewaking worden op de straten van ons beloofde land gruwelen begaan die een fatsoenlijk mens niet aan kan horen zonder daarbij in zwijm te vallen! Gaan jullie daarom maar alleen en aanschouw dat zevenvoudige voorbeeld van ware Romeinse wreedheid, dat binnenkort een zevenvoudige wreedheid van de andere kant tengevolge zal hebben !

[6] De mens moet mens zijn omdat de eeuwige natuur hem tot mens boven zich verheven heeft! Als de mens echter met al zijn zo hoog geprezen verstand tenslotte nog een veel erger en wreder dier wordt dan de verscheurendste beesten uit de wouden, dan is het finaal afgelopen met de mens, en dan wordt het hoog tijd dat wij naar de wilde en verscheurende beesten in de wouden gaan om van hen de natuurlijke menselijkheid te Ieren! Ga dus maar naar Golgotha, naar deze meest vervloekte plaats van de gehele aarde, die doordrenkt is van het bloed van mensen, zoals een slachterij van het bloed van runderen, lamme­ren en geiten! Wat jullie daar zullen Ieren, zal echt niet hoogstaand zijn!

[7] Jullie erkennen een God en geloven in de onsterfelijkheid van de ziel en kunnen toch onbezwaard mee aanzien hoe geestelijk misvormde en ver afge­dwaalde mensen door nog grotere woestelingen op onbeschrijflijk pijnlijke wijze de gehele dag tot stervens toe gepijnigd worden! Geloof mij, deze zeven zouden zonder de Romeinse strengheid nooit zo erg geworden zijn als zij kennelijk, om de rillingen van te krijgen, waren! Maar wie heeft hen zover gebracht? Zij, die er nu de hele dag door veel plezier in scheppen om hen te martelen!

[8] En kunnen jullie als heilige en godvruchtige Joden ook aanzien hoe de ergste zondaars de mindere zondaars pijnigen en martelen?! Jullie zijn me ook mooie mensen en buren! Heus, in mijn ezelstal ziet het er veel humaner en menselijker uit dan in jullie godvruchtige huis! Begrepen?' -Daarmee verwijderde hij zich en wij gingen ook op weg."

 

132 Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars.

 

[1] Binnen een halfuur waren wij al weer op Golgotha en troffen daar behalve de bewakers vrijwel niemand aan. Maar de zeven boden een ontzettende aanblik. Daarmee bedoel ik niet zo zeer de zeven half doden die er verschrikke­lijk uitzagen, maar veeleer hun zielen, die nog niet van hun lichamen waren gescheiden, en er alle moeite voor deden zelf de lichamen te vernietigen en te verscheuren. Deze zwarte tijgers, die over hun lichaam donkere bloedrode strepen hadden, sloegen met hun klauwen in hun lichamen en beten zich daarin vast, maar het nog levende zenuwgestel van het lichaam bezorgde hun kennelijk daarop een pijnlijke reactie, want na iedere beet in het lichaam vertrok hun gezicht van pijn en legden zij hun poten meteen op de plaats die overeenkwam met de plaats waar zij in hun halfdode lichaam gebeten hadden.

[2] Deze vreselijke handelwijze zagen wij bijna een uur lang aan en ik moest mijn vader steeds vertellen wat ik bij de zeven zag. Dat merkte de Romeinse wachtmeester echter op, die mijn voortdurende kijken al langer heel opmerk­zaam geobserveerd moest hebben. Hij kwam naar ons toe en vroeg in het Romeins aan ons beiden wat wij toch aan de zeven zagen, omdat wij en ik vooral, hen zo doorlopend observeerden en ik mijn vader steeds iets had mede te delen. Wij moesten in zijn taal antwoord geven omdat hij ons anders zou moeten wegsturen.

[3] Mijn vader sprak Grieks met hem, waarin hij zich gemakkelijker kon uitdrukken dan in het Latijn, hoewel wij beiden ook het Latijn heel goed kenden, want in Jeruzalem moest men reeds als knaap drie talen kennen als men met de vele buitenlanders wilde converseren. Hij legde de wachtmeester uit dat hij geneesheer was en hier met mij, zijn zoon en tevens zijn leerling, waarnemingen deed op het gebied van de leer der ziekten en de psychologie, en dat hij mij aanspoorde goed op alle symptomen te letten en tevens ook het een en ander verklaarde volgens de leer van Hippocrates.

[4] De wachtmeester, die een weetgierig mens was, beviel dat wel, alleen verzocht hij mijn vader de uitleg aan mij in het Grieks te geven, zodat hij daar ook iets van zou kunnen Ieren. Toen zaten wij in de knoei! Want dat mijn vader mij daarbij iets uitgelegd had, was maar een uitvlucht om de wachtmeester gerust te stellen, omdat ik juist mijn vader over dat wat ik geestelijk gezien had, dingen had meegedeeld die beslist van dien aard waren, dat de wachtmeester ons daarover in ons gezicht zou moeten uitlachen als hij die hoorde. Wat moesten we nu? Wij waren allebei radeloos!

[5] Maar nu ontdekte ik een geest die op dat ogenblik, staande op een wolk, uit de lucht naar beneden kwam en in zijn rechterhand een groot blinkend zwaard droeg. 'Wat gaat die hier doen?', dacht ik. De wachtmeester merkte echter mijn gerichte, onderzoekende blik en vroeg mij meteen of ik soms iets bijzonders zag. En ik antwoordde hem op de mij toen gebruikelijke manier heel kort en wat nors: 'Zeker, -maar al zou ik het u vertellen, dan zou u mij toch niet geloven!'

[6] De wachtmeester wilde mij toen nog meer vragen, maar omdat het op dat moment al tegen de avond begon te lopen en er van Cornelius een bevel kwam om volgens Romeins gebruik met bijlen de benen van de zeven bij de voeten te breken en, als er nog een leefde, deze met een slag op het hoofd en een slag op de borst te doden, moest onze wachtmeester zich weer strikt aan zijn bevelen houden en werden wij niet meer gehinderd bij onze waarnemingen.

[7] Ik keek toen alleen naar de grote geest die een donker, hemelsblauw plooiend gewaad droeg, om te zien wat hij in dit geheel zou doen. Luister! Toen de beenbrekers op het commando wachtten om de zeven de benen stuk te slaan en om degene die nog in leven was, met de genoemde slagen de genadeslag te geven, hief de machtige geest zijn zwaard op en sloeg de draden doormidden waarmee de zwarte tijgerzielen nog aan de lichamen vastzaten.

[8] Toen deze verschrikkelijke zielen helemaal vrij waren van hun lichaam, kregen zij opeens een wat menselijker uiterlijk, liepen op hun achterpoten rond maar maakten geen geluid, en zij zagen er erg treurig en lijdend uit en de geest zei op barse toon tegen hen: 'Verwijder je naar de plaats van jullie boosaardige liefde; deze zal jullie aantrekken! Jullie krijgen loon naar werken!' Maar de zeven zielen schreeuwden: ' Als wij verdoemd moeten zijn, dan is het altijd nog vroeg genoeg! Waarom moesten wij ons dan laten martelen als ons nu hier de eeuwige verdoemenis wacht?!'

[9] De grote, machtige geest zei: 'Alles was en is nog afhankelijk van jullie liefde! Richt die naar de jullie bekende orde van Jehova, dan zullen jullie je eigen verlosser zijn; maar behalve jullie kan niemand in Gods hele oneindigheid je verlossen! Het is jullie leven en ook jullie liefde; als jullie je liefde kunt veranderen, dan zal deze ook jullie gehele leven en bestaan veranderen! En ga nu weg!'

[10] Na deze strenge woorden van de grote en machtige geest gingen de zeven er onder ontzettend gebrul zo snel mogelijk vandoor; ik was echter zo vrij om de grote geest te vragen hoe het dan later met de zeven af zou lopen.

[11] En de geest verhief zich weer en zei alleen maar: ' Dat hangt van hun eigen wil af! Bij hen lag het niet aan de opvoeding, niet aan de kennis, en zij waren ook niet bezeten -behalve dan door hun eigen kwade wil. Het ongedierte datje uit hen zag komen tijdens het ondergaan van hun straf en bij hun geseling, waren geen vreemde demonen, maar enkel produkten en uitwassen van hun eigen kwade wil. Daarom is deze straf rechtvaardig, want het betrof zeven volslagen duivels waarvoor er op deze wereld geen les, geen woord en geen verbetering was! Maar hier bij ons, waar alles openbaar wordt, zal hun lot zo zijn als zij zelf willen dat het wordt door hun liefde. Het zal hun hier niet aan gelegenheden ontbreken, ook al zijn deze er slechts schijnbaar, om hun krachten te beproeven in nog meer kwaads of echter ook in iets beters. Begrijp dat, jongen, en leg dat ook uit aan je vader, die niet de gave heeft ontvangen om dat te zien!'

[12] Na deze betekenisvolle woorden verdween de grote en machtige geest en de beenbrekers begonnen met hun werk. Bij vijf liep er geen bloed meer uit de wijd gapende wonden, maar bij de twee laatsten was dat nog wel het geval. Aan hen gaf men dan ook meteen de vastgestelde genadeslagen, hetgeen echter totaal overbodige moeite en werk was, want als de goede of slechte ziel eenmaal uit het lichaam is, is het lichaam beslist al volkomen dood.

[13] Na deze niet bepaald uitnodigend mooie handeling gingen de scherprech­ters naar huis, terwijl de lijken ter verdere vernietiging overgeleverd werden aan de vilder en zijn knechten. De wijze van vernietiging was verschillend en is dat nog, als de lijken maar niet begraven worden. Gewoonlijk werden zij verbrand door middel van het vervloekte hout, of gekookt in vervloekt water en daarna als prooi voor de wilde dieren geworpen. De wilde, verscheurende dieren die daarvan vraten stierven meestal. Daarom kookte de vilder dergelijke lijken meestal in het vervloekte water, waarna hij ze dan ter verdelging van wolven, hyena's, beren en vossen in de wijde omtrek heel goed kon verkopen en er veel geld voor kreeg.

[14] Dat, o Heer, is dan weer een klein verhaaltje uit mijn jeugd, waarbij mij alles wel duidelijk is, - behalve de gestalte van de zielen, die totaal niet op die van een mens leken, en al dat ontelbaar vele ongedierte, dat ik in de vorm van vleermuizen en kleine draken uit die verdoemde mensen zag komen. De grote geest gaf mij weliswaar in die richting enige uitleg door te zeggen dat het slechts uitwassen van de kwade wil waren, maar hoe dat in z'n werk ging, is een heel andere vraag die buiten U, o Heer, vast niemand beantwoorden en uitleggen zal! Als Uw heilige wil het daarmee eens zou zijn, zou U deze beide zaken wel aan ons uit kunnen leggen!"

 

133 De vorming van de zielen der roofmoordenaars

 

[I] IK zeg: "Je hebt je verhaal over datgene watje zelfbeleefd hebt, heel goed verteld. De dierlijke vorm van de zielen van de bewuste zeven grote misdadigers vindt haar oorzaak in een zekere vrije ordening. Deze bestaat echter alleen daarin, dat de in een lichaam werkzame specifieke zieledeeltjes zich opnieuw samenvoegen of van plaats verwisselen. Je kunt het vergelijken met een kluwen wormen, die allemaal door elkaar krioelen en kronkelen en in zekere zin op zoek zijn naar een steeds beter rustplekje. Afhankelijk van de wijze waarop zij dat vinden, op een goede of op een slechte wijze, zal de uiterlijke vorm steeds overeenkomen met iets goeds of iets slechts.

[2] Hier staan verscheidene planten; daar een geneeskrachtige, daar een giftige! Let eens bij het dagheldere licht van onze lichtbol op hun vorm! Zie eens hoe meegaand, lieflijk, zacht en bescheiden de vorm van de geneeskrachtige plant is en hoe hoekig, gespleten en hier en daar ook verdacht glad daarentegen de vorm van de gifplant eruit ziet, en toch bestaan beide soorten uit één en dezelfde oersubstantie, staan in dezelfde aarde, nemen dezelfde dauw op, exact dezelfde lucht en hetzelfde licht! En toch is in de geneeskrachtige plant alles genees­krachtig en in de gifplant alles geheel en al gif! De oorzaak ligt alleen in het veranderen van de structuur.

[3] Jullie hebben immers gezien hoe daarnet uit de geheel gelijkvormige vuurtongen of rondzwevende vuurslangen, die zo klein zijn dat je ze met je lichamelijke ogen niet zou kunnen zien, een volmaakte, gemoedelijke ezel ontstond. Geloven jullie dat daaruit, door een andere structuur van de oersub­stanties bij het zich samenvoegen tot een complete organische vorm, niet even goed een tijger, een kameel, een os of olifant of wat dan ook had kunnen ontstaan? O heel zeker! En een anders geordende samenvoeging zou dan ook een volkomen andere aard en eigenschap hebben, die heel vijandig tegenover een andere zou kunnen staan, omdat in iedere anders georganiseerde, karakte­ristieke vorm voortdurend de wens overheerst en grotendeels ook blijft, om al het andere en mogelijk zwakkere in zijn eigen structuur te veranderen.

[4] Uit deze eigenschap ontstaat de liefde, de innerlijke warmte, het streven, de begeerte, de honger en de dorst. Als deze begeerte, die op heerszucht lijkt, zo nu en dan te groot is en teveel aanpakt om in zijn oorspronkelijke ordening onder te brengen, dan wordt het binnengebrachte niet zelden te machtig, tast de eerdere in het wezen reeds aanwezige organische ordening van de ziel aan en trekt deze in de eigen ordening, die goed of beter, maar ook heel gemakkelijk slecht, slechter en uiteindelijk zelfs zeer slecht kan zijn!

[5] Maar wat gebeurt daardoor? Mathaël, kom nu met de door jou geziene op tijgers lijkende zielen van de misdadigers! Deze zijn een gevolg van de ziele­-oersubstanties, die niet bij hun eigen ordening pasten en te gulzig en te overmatig werden opgenomen. Die hebben vervolgens de zielen veranderd in hun eigen oerslechtheid en zo van mensenzielen echte tijgerzielen gemaakt, en op dezelfde wijze ontstond ook al het ongedierte, datje massaal uit de angstige misdadigers hebt zien komen. Maar zeg mij nu allen of je deze nogal uitgebreide les wel door en door begrepen hebt!"

[6] De MEESTEN zeggen: "Ja, Heer, wij begrepen deze les in ieder geval redelijk; maar als wij er ons op zouden beroemen er nu alles van af te weten dan zouden wij onwaarheid spreken. Uit de vorming van de ezelin daarstraks hebben wij wel waargenomen en gezien hoe uit de geestelijke oersubstanties een ding of een wezen ontstaat. Wij zagen immers gewoonweg het gras groeien en hoe zich een ezelin in zekere zin vanzelf uit de vuurtongen geschapen heeft. Ja, wij weten door Uw goedheid en genade zelfs, wat, wie en waarvandaan deze vuurtongen zijn en hoe zij zich samen kunnen voegen tot een duidelijk herken­bare idee en vorm. Wij beseffen heel goed dat deze talloze oergedachten van U waar de gehele oneindigheid vol van is, hoewel zij er uiterlijk hetzelfde uitzien, op zichzelf toch zeer verschillend zijn, lichter en zwaarder al naargelang hun doel hoger, ernstiger en degelijker is, en dat aan elkaar verwante oergedachten zich ook het eerst samenvoegen en een bepaald orgaan beginnen te vormen.

[7] Zoals gezegd, dat alles begrijpen wij nu heel goed; maar iets is daarbij voor ons toch nog een groot raadsel dat U, o Heer, als U dat zou schikken en zou aanstaan, wel voor ons zou kunnen oplossen. Wij allen behoeven U beslist niet  te vertellen waaraan het nog wat schort bij ons, want U kent al onze leemtes en zult deze zeker nog vullen met Uw genade, als U dat noodzakelijk vindt! Mocht het voor ons van niet zo'n groot belang zijn, dan zijn wij ook met datgene wat wij bezitten en begrijpen meer dan tevreden."

[8] IK zeg: "Om het geheim van het rijk van God in alle diepte der diepten te begrijpen, moeten jullie allen eerst in de geest wedergeboren zijn, hetgeen voor jullie nu nog onmogelijk is. Pas als de Mensenzoon daarheen teruggekeerd zal zijn vanwaar Hij is gekomen, zal Hij de geest van alle waarheid, die heilig is, naar jullie zenden; dIe zal jullie pas volledig opwekken enjullie harten vervol­maken en de geest van alle waarheid in jullie opwekken, dat wil zeggen in het hart van jullie ziel, en jullie zullen door die daad dan wedergeboren zijn in de geest, en alles wat de hemelen in hun diepten bevatten in het helderste licht zien en begrijpen.

[9] Dat wat Ik jullie nu laat zien en aan jullie uitleg is slechts een voorbereiding op datgene wat de geest jullie overvloedig zal geven. Ik zou jullie nog heel veel te zeggen hebben, maar jullie zouden dat nu niet kunnen verdragen; wanneer echter de geest der waarheid zal komen, zal deze jullie binnenvoeren en begeleiden in alle wijsheid! Laten wij, nu jullie dat weten, op deze plaats meteen weer aan een belangrijke en verdere voorbereiding beginnen, en onze Mathaël met zijn vele ervaringen zal ons een ander verhaal uit zijn belevenissen vertel­len.

[10] Mathaël, doe dus weer je best en vertelons de geschiedenis die jij in Bethanië hebt gezien en meegemaakt! Wij hebben nog vier uur tot zonsopgang en kunnen daarom nog veel te weten komen en als het ware meebeleven, en jij, Mathaël kunt nu meteen met je verhaal beginnen."

 

134 Mathaël’s belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus

 

[ I] MATHAËL zegt: "Heer, mag ik daarbij ook dat vreemde natuurverschijnsel vermelden dat ik en mijn vader in het oosten hebben gezien toen wij omstreeks middernacht naar Bethanië gingen?"

[2] IK zeg: "Natuurlijk; want dat heeft heel veel te maken met de gebeurtenis die je zeventien jaar geleden in Bethanië hebt meegemaakt! Begin dus maar!"

[3] MATHAËL zegt: "Heer, ik zie dat niets in de gehele, oneindige scheppings­sfeer U onbekend is! Voor U zou ik daarom de geschiedenis zeker niet hoeven te vertellen, maar terwille van de andere vrienden en broeders vertel ik zulke hogere dingen heel graag, vooral waar ik merk dat men het volste geloof aan mijn woorden hecht. Alles wat ik jullie nu zal vertellen, heeft weliswaar een zeer mystiek en fabelachtig karakter, maar dat neemt niet weg dat toch alles waar is wat je zult horen. Luister dus nogmaals aandachtig naar mij!

[4] Luister! Het gebeurde tegen het einde van de herfst. De toppen van de hoge bergen waren in nevels gehuld en een beslist niet vriendelijke noordenwind liet de dorre bladeren van de bomen door de lucht dwarrelen; alleen in het oosten waren nog een paar plaatsen waar de lieflijke sterren droevig naar de aarde leken te kijken. Ik en mijn vader, die een grote vriend van de natuur was, ook als deze onvriendelijke dingen deed, hadden dit natuurtafereel tot ongeveer middernacht in ons opgenomen. Toen wij echter aanstalten maakten het huis binnen te gaan en daarin onze legerstede op te zoeken, ontdekten wij iemand die met haastige stappen, met in zijn hand een lantaarn gemaakt van een schapeblaas, rechtstreeks op ons huis afkwam, en het duurde nog geen paar tellen of een tamelijk bedroefde, nog erg jonge man stond voor ons.

[5] Hij zag meteen dat mijn vader een geneesheer was en hij zei op weemoedige toon: 'Vriend en geneesheer! Ik kom uit Bethanië; mijn naam is Lazarus, ik ben de zoon van de oude Lazarus, die ik boven alles liefheb! Hij werd vandaag opeens heel erg ziek en het ziet er slecht met hem uit! Onze rabbi, die in noodgevallen ook zo'n beetje geneesheer is, weet echt niet meer hoe hij mijn vader kan helpen! Hij stuurde mij persoonlijk naar u toe omdat u een buitenge­woon geneesheer moet zijn en zieken reeds in gevallen geholpen hebt, waarin geen andere dokter nog een geneesmiddel kon vinden. Kom en genees mijn vader, als dat nog mogelijk is!'

[6] Mijn vader zei daarop: ' Als een andere arts een zieke reeds tot aan de dood heeft gebracht, dan moet iemand zoals ik weer een wonder verrichten! Daar zou ik het ook wel mee eens zijn als dat maar meteen overal mogelijk was! Ik zal met mijn enige zoon, die hier bij mij staat, en die mij moet begeleiden omdat hij de gave bezit geesten te zien en in geval van nood zelfs met hen te spreken, dan nu maar met je meegaan en zien wat er mogelijkerwijs aan gedaan kan worden. Als je echter een paar muildieren meegenomen zou hebben, die jou vlugger hierheen en ons nu sneller naar hem toe gebracht zouden hebben, dan zou een genezing gemakkelijker geweest zijn. Maar mochten zich bij hem nu reeds de hippocratische doodstekenen vertonen, dan is genezen niet meer mogelijk; want tegen de macht van de dood is geen kruid gewassen, niet op de Alpen en nog minder in een of andere tuin.

[7] Lazarus, de bode, was door deze mededeling wel gerustgesteld, maar het speet hem erg dat hij geen muilezels had meegenomen. Wij gingen nu echter toch haastig op pad, want als we flink doorliepen, hadden we precies een uur nodig om er te komen.

[8] Terwijl wij in gedachten verzonken zwijgend onze weg gingen, verdwenen de nevels in het oosten geheel, en het werd lichter en lichter, -na ongeveer een kwartier werd het zelfs zo licht als ongeveer een half uur voor zonsopgang. Dat wekte onze belangstelling dermate, dat wij ondanks alle haast toch moesten blijven staan om te zien waar dit vreemde lichter en lichter worden toch wel vandaan kwam.

[9] Tenslotte werd het echter helemaal dag en boven de oostelijke horizon verhief zich werkelijk een zon, maar met een veel grotere snelheid dan de normale of -zoals men pleegt te zeggen -de alledaagse. Maar bij dit snel opstijgende lichtverschijnsel kwam het onderste, oostelijke eind, ofwel de oostelijke rand, maar niet te voorschijn.

[10] Het lichtverschijnsel groeide aan tot een lichtzuil, die in enkele ogenblikken zijn top tot aan het zenit omhoog schoof en weldra zo'n licht en warmte verspreidde dat wij genoodzaakt waren onder een nog tamelijk dicht bebladerde vijgeboom te gaan staan om niet verblind te worden door het licht en niet te vergaan van de hitte. Maar al gauw werd deze lichtzuil weer dunner en dunner en het licht verdween, met daarbij de grote, door deze lichtzuil veroorzaakte warmte.

[11] Na ongeveer een klein kwartier was het lichtverschijnsel weg, maar ook ons gezichtsvermogen, want toen dit licht helemaal verdween, werd het zo aardedonker en was ons gezichtsvermogen zodanig verzwakt, dat wij niet eens de lantaarn van onze boodschapper goed konden waarnemen.

[12] Pas na enige minuten begonnen onze ogen weer het hoogstnodige te zien en wij zagen bij het zwakke licht van onze lantaarn weer met enige moeite de weg die wij moesten volgen. Het hele gebeuren kostte ons echter toch ruim een half uur en mijn vader vroeg mij meteen of ik bij dit lichtverschijnsel soms ook geesten had gezien.

[13] En ik antwoordde hem geheel naar waarheid: 'In het licht, waarnaar ik door de enorme lichtsterkte toch al veel minder kon kijken dan naar de middagzon, was niets te ontdekken, maar wel beneden bij ons op de grond. Daar vertoonden zich voor mij zo half en half een aantal gestalten, -maar die gingen allen alsof ze grote haast hadden naar het westen; hun beweging was derhalve overeen­komstig die van het lichtverschijnsel. Slechts één geestgestalte die erg dicht bij ons kwam, was helemaal zichtbaar. Hij had een ernstig uiterlijk als van een oude man en scheen erg genoten te hebben van het lichtverschijnsel. Maar toen het hemelse lichtfenomeen begon te verdwijnen, verdween ook de geestgestalte snel en wel, naar het mij voorkwam, ook naar het westen, maar wat meer in de richting van Bethanië! ' Meer zag ik niet en daarom kon ik mijn vader ook niets meer vertellen.

[14] Onze gids verwonderde zich over mij en mijn gave als ziener en geloofde wat ik verteld had, want hij dacht dat mijn fantasie en verbeeldingkracht onmogelijk zo'n dichterlijke hoogte bereikt konden hebben dat ik daardoor zoiets zo maar uit mijn mouw zou kunnen schudden. Daarin had hij dan ook helemaal gelijk, want vindingrijk ben ik nog nooit geweest en als knaap en jongeling bezat ik vrijwel geen fantasie of ook maar enige verbeelding, wel had ik zeer veel talent voor het Ieren van vreemde talen.

[15] Onder deze weinig zeggende beschouwingen kwamen wij eindelijk in Bethanië en daar in het voorname huis van Lazarus, waar wij de zieke juist aantroffen tijdens zijn laatste krampachtige zuchten, waarvan men zegt dat daar geen kruid meer tegen gewassen is.

[16] Het bed werd omringd door twee wenende, overigens zeer lieftallige dochters van de stervende en nog een aantal tantes en nichten, die snikten en weenden zoals het bij zulke gelegenheden altijd gebruikelijk is. Onze gids, als zoon des huizes, weende ook mee en vergat van louter droefenis mijn vader te vragen of er nog iets aan te doen was of niet.

[17] Alleen de kleine rabbi kwam naar mijn vader toe en vroeg of er soms toch nog iets gedaan kon worden om de oude man, ook al was het maar voor even, bij bewustzijn te brengen. Mijn vader antwoordde niet meteen op die vraag ­maar vroeg mij heel zachtjes hoe het er met de oude man voorstond en of de ziel zich soms al uit het lichaam begon terug te trekken en op begon te stijgen.

[18] Maar ik vertelde heel argeloos aan mijn vader wat ik zag: 'De ziel zweeft reeds in z'n geheel op halve manshoogte horizontaal boven het lichaam en is met het lichaam alleen nog door een haardunne lichtdraad verbonden, wat volgens onze opgedane ervaringen waarschijnlijk geen zestig tellen meer zal duren; die zal direkt breken. Het is echter merkwaardig om te zien hoe de enorme lichtzuil die wij in de grote natuur met onze natuurlijke ogen zagen, zich hier weer vertoont boven het hoofd van de ziel, daarbij dezelfde lichtkracht heeft en ook een zeer weldadige warmte uitstraalt. De ziel wendt haar ogen niet af van de lichtzuil en schijnt daar veel welbehagen in te vinden."

 

135 De rabbi probeert de oude Lazarus weer tot leven te brengen

 

[1] Toen mijn vader mijn beschrijving gehoord had, wendde hij zich meteen tot de al wat ongeduldig wordende, kleine rabbi en zei: 'Vriend, zoals ik het nu zie, zou het zonde zijn van iedere druppel levensbalsem, ook al is die nog zo sterk, want zijn ziel zweeft al manshoog boven het reeds zo goed als helemaal dode lichaam. Hef daarom nu maar je klaagpsalm aan en stel als priester de mensen ervan op de hoogte dat hier geen aardse hulp iets uitkan richten!’

[2] Bij deze verklaring keek de kleine rabbi een beetje zuur en vroeg mijn vader, hoe hij dat kon vaststellen. Maar mijn vader was nooit zo erg vriendelijk en zei de kleine rabbi droogjes in z'n gezicht: 'Hoe en waarom ik dat zie en weet, gaat je niets aan; doe jij maar wat jij moet doen en ik weet heel goed en secuur wat ik te doen heb!'

[3] Op dat ogenblik kwam de ziel geheel los van het lichaam en verscheidene verheven en wijs uitziende geesten namen haar meteen in hun midden, gaven haar een wondermooi, plooiend gewaad dat gemaakt leek van de witste byssus, en één nam de lichtzuil, boog deze om de lendenen van de nu vrije ziel en daaruit vormde zich een gordel die zo helder straalde als de zon. Tevens zette een machtige geest de vrije ziel een net zo helder stralende hoed op het hoofd en zei: 'Broeder, wees voor eeuwig getooid met het licht der wijsheid dat uit God in je straalt! ,

[4] Hierbij verlieten echter alle aanwezige hoge geesten samen met de nu vrij geworden ziel onmiddellijk het huis, wat ik meteen aan mijn vader doorgaf, en mijn vader zei tegen de rabbi: 'Wel, nu de ziel van de oude man volledig gescheiden is van zijn lichaam, ga je toch wel naar die mensen die zich bijna blind wenen, om hun te vertellen dat de oude man helemaal dood is?'

[5] Toen zei de kleine rabbi: 'Ei, waarom dan wel! Nu zal ik hem pas een leven gevend druppeltje op de tong geven, en dan zullen we meteen zien of zijn ziel -gesteld en aangenomen dat er een ziel als zodanig in het menselijk lichaam aanwezig is - wel echt reeds uit het lichaam is gegaan! Volgens mijn mening, die op veel ervaring kan bogen, heeft geen enkel mens een ziel die met een eigen spiritueel leven verder reikt dan het leven van het bloed en de zenuwen. De mens is, als hij eenmaal dood is, net zo dood als een steen of een uitgedroogd stuk hout, en bij alles wat ik heilig kan noemen, zweer ik je dat er dan in de mens niets meer blijft leven. Maar er zijn nog geheime middelen in de natuur om het leven in het bijna dode lichaam opnieuw op te wekken, en dat wil ik nu doen en jou, starre Jood, zal ik bewijzen dat de ziel nog lang niet uit zijn lichaam is gegaan en ook niet kan gaan, omdat er nooit zoiets als een ziel in heeft gewoond!'

[6] Toen haalde de rabbi een gouden flesje uit de zak van zijn mantel, liet het aan mijn vader zien en zei: 'Hier, vriend, kijk! Daarin zit de ziel van een mens die al dood is!'

[7] Mijn vader zei glimlachend: 'Ga je gang maar! Mijn hele uitgestrekte bezitting die je wel zult kennen, is van jou als de dode zich ook maar enkele ogenblikken beweegt tengevolge van de druppels die jij hem geeft, want jouw geheimmiddel ken ik. Ik bezit het ook, en het heeft mij bij schijndoden al heel goede diensten bewezen; maar bij schijndoden bevindt de ziel zich nog lang in het lichaam. Daarom kan dit geheimmiddel bij alle gestorvenen die nog geen hippocratische symptomen vertonen heel nuttig gebruikt worden; maar als het gezicht van een overledene eenmaal overduidelijk de hippocratische tekenen vertoont, dan is de ziel vertrokken en dan kun je in de dode tienduizend van zulke flesjes leeggieten zonder dat het lichaam zich zal gaan bewegen, maar het zal volkomen dood en ongevoelig blijven liggen als een steen of een verdroogd stuk hout. Maar begin nu je proef met je echte Perzische varenolie en zoals ik hier in het bijzijn van getuigen gezegd heb: "mijn bezitting is vanaf dat ogenblik geheel van jou, waarop deze dode, die nu al zo zachtjes aan een geur van ontbinding begint te verspreiden, ook maar één reactie op jouw druppels laat zien!'

[8] De kleine rabbi is weliswaar een beetje onthutst door deze krachtige tegenspraak van mijn vaders kant, maar gaat toch naar de dode, opent zijn mond en laat, in plaats van de normale twee tot hoogstens drie druppels, tien druppels op de reeds geheel uitgedroogde tong vallen. Daarna sluit hij de mond weer en wacht met volle aandacht op enige beweging van de dode. Maar een vol uur verstrijkt en nog een vol uur, het begint al helemaal dag te worden en de dode maakt nog geen aanstalten zich te bewegen.

[9] Dan vraagt mijn vader de kleine rabbi of hij nog van mening is dat de dode door zijn echte Perzische varendruppels zal gaan bewegen en misschien zelfs zal gaan spreken.

[10] De kleine rabbi zegt: 'Laten we nog een uur wachten, laten we op de zonsopgang wachten, dan zal de dode wel gaan bewegen; hij zal ook spreken!'

[11] Mijn vader zegt, nogmaals glimlachend: 'Ga je gang, ik zal er niets op tegen hebben; integendeel, ik offer graag mijn hebben en houden voor het terugwinnen van het leven van deze oude, godvruchtige, eerzame man, die ik zeer goed ken! En als je van mij verliest, verlang ik van jou alleen maar dat je gelooft in de ware, eeuwig levende God van Abraham, Isaäk en Jacob en aan de volle onsterfelijkheid van de menselijke ziel! ‘

[12] De rabbi zegt: 'Ja, vriend, dat wil en zal ik; maar ik zie al bij voorbaat dat je bij deze handel zult verliezen! Want ik behoor in het geheim tot de intellec­tuele sekte der Sadduceeën en ik zou mijn tempelwijding wel naar Afrika's grote zandwoestijn willen verwensen! Maar mocht je nu werkelijk van mij winnen, dan zal het mij echt weer deugd doen om met huid en haar de tempel toe te behoren!'

[13] Toen werd iedereen stil en keek verlangend uit naar het ogenblik dat de oude Lazarus weer levend zou worden."

 

136 De geest van Lazarus getuigt over de Messias

 

[1](MATHAËL:) "Intussen kwam echter de jonge Lazarus naar mijn vader en vroeg hem of de geheime druppels van de rabbi zijn vader werkelijk niet zouden opwekken.

[2] Mijn vader zei: 'Het spijt mij erg, mijn beste vriend, dat ik je als dokter en als mens de volle waarheid moet zeggen! Wat heeft het ook voor zin een mens aan het lijntje te houden met loze beloften die nooit of te nimmer werkelijkheid zullen .worden! Ik kan je tot je troost echter iets veel beters meedelen, namelijk dat ik Je volkomen naar waarheid kan verzekeren en ook verzeker dat je vader leeft en in werkelijkheid nooit is gestorven!'

[3] De jonge Lazarus antwoordde treurig: ' Kijk naar het bed! Hij leeft niet, en is zo dood als het maar zijn kan!'

[4] Mijn vader zei: 'Ja, hij heel zeker; maar hij was niet je vader, maar alleen je vaders vleselijk omhulsel! Maar mijn zoon, die een volmaakt geestenziener is, kan je iets anders vertellen; ga het aan hem vragen, dan zal hetgeen hij je vertelt over wat hij hier gezien heeft, je veel plezier doen!’

[5).Lazarus' zoon wendde zich toen tot mij, als zoon van mijn vader, en vroeg mij wat ik als zoon van de dokter hem wel tot zijn troost zou kunnen zeggen. En Ik vertelde hem haarfijn en heel uitvoerig wat ik allemaal gezien had. Er waren veel luisterende oren om mij heen, maar weinigen met een zo'n gelovig hart als onze Jonge Lazarus. Hoe langer ik hem vertelde over wat ik gezien had, des te opgewekter werd zijn gezicht, wat ook zijn beide zusters, die nog in hun prille vrouwelijke jeugd waren, weldra bemerkten, waarop ze hem vroegen wat de oorzaak was van zijn plotselinge opgewektheid. Lazarus wees naar mij en zei er verder niets over.

[6] Toen gingen de beide meisjes naar mij toe en vroegen mij heel bescheiden wat ik dan wel aan hun broer verteld had waardoor hij opeens zijn grote droefheid verloor en nu zo opgewekt was alsof er in het hele huis nooit iets treurigs was voorgevallen. Ook zij zouden dat graag van mij horen!

[7] Maar ik werd toen een beetje ondeugend en zei: 'O, het is voor jullie meisjes helemaal niet erg als je ook wat treurt! Ik zeg jullie niets; op het juiste ogenblik zal jullie broer Lazarus het jullie wel zeggen!'

[8] De beide meisjes drongen daarop weliswaar niet verder bij mij aan om hen te zeggen wat ik hun broer verteld had, maar ze werden toch wat minder treurig, en mijn vader wendde zich, omdat de zon juist helemaal purperrood boven de horizon begon te komen, tot de rabbi en zei: 'Wel vriend, hoe is het nu met je Perzische varenoliedruppels? De overledene ligt er nog steeds even beweging­loos bij als een oud stuk hout! Hoe staat het er nu mee? De zon is al op en alles is stil en dodelijk rustig! Wie won de weddenschap, ik of jij?'

[9] De rabbi antwoordde: 'Vriend, ik geef me gewonnen en ik zal nu geloven wat jij gelooft! Je bent een wijze arts met veel ervaring, die zeker niet zo maar zonder enige reden iets gelooft. Hoewel ik het waarom niet zie, wil ik toch geloven, omdat jij het gelooft enjij beslist weet waarom! Ik geloof hier omdat ik het zie en houd mij aan wat je mij gezegd hebt. Jij hebt deze belangrijke weddenschap gewonnen en ik ben je gevangene!’

[10] Mijn vader zei: 'Niet mijn gevangene, maar in de naam van Jehova een volkomen vrij mens!'

[11] Daarop vroeg de rabbi aan mijn vader: 'Vriend, wat moet ik dan doen om jouw vriendschap helemaal te winnen?'

[12] Mijn vader zei: 'Die heb je al! Geloof voortaan en je zult door het geloof in het ware licht komen! ,

[13] Toen ging ik naar mijn vader en vertelde hem dat ik even tevoren een voorname geest gezien had die de kamer binnenkwam, mij wenkte en zei dat de kinderen van Lazarus zich gereed moesten houden, want de geest van hun vader zou nog één keer komen en hen zegenen en een grote belofte geven. Ik zei ook tegen mijn vader dat hij dat aan de drie moest vertellen; en mijn vader deed dat. De zoon van Lazarus en zijn beide nog heel jonge zusjes, meisjes van veertien en zestien jaar oud, verheugden zich daar erg op.

[14] Niet lang daarna kwam de geest van de gestorven Lazarus stralend van hemels licht weer in de kamer, en alle drie zagen hem en konden ook zijn stem horen.

[15] De lichtgeest zei tegen zijn zoon: 'Je bent volwassen; wees een goede pleegvader voor je jonge zusters! Laat geen slechte gedachten in je hart toe, want je ziet, ik leef en ben niet gestorven! Wat gebeurd is, heeft de Heer zo gewild. Ons huis heeft Hij uitverkoren en het allergrootste wonder zal in dit huis plaats vinden.

[16] Reeds bevindt de Heer zich als een zoon van arme ouders lichamelijk op deze aarde. Hij, de Eeuwige, de Heiligste, is reeds begonnen met het grote verlossingswerk. Hij wil voor alle mensen van deze aarde die van goede wil zijn, voor eeuwig een Vader zijn. Voortaan zullen de mensen van deze aarde geen onzichtbare, eeuwig onbereikbare, maar een bereikbare en altijd zichtbare Vader hebben. En deze God, Die alles wat zich in de eeuwige oneindigheid bevindt, geschapen heeft, zal in dit huis in en uit gaan. Behoed jullie hart daarom voor onzuiverheid, opdat dit huis waardig zal zijn Hem te ontvangen, Die hemel en aarde niet kunnen omsluiten!

[17] Dat ik leef, dat zien jullie; maar let er ook op dat jullie leven zoals ik nu eeuwig in God, mijn en jullie Vader, leef! Ontvang daarbij nu ook mijn ware vaderzegen, die ik jullie nu geef, niet meer als lichaam dat daar in bed als een afgedragen oude mantel wacht op de verlossing door de knagende kaken van de wormen, maar als een volmaakte geest uit Gods paradijs, in het rijk van de zuivere geesten! Houd de geboden van God en prijs Hem en heb Hem boven alles lief, dan zullen jullie op deze aarde reeds meer oogsten dan dat, wat ik nu ontvang in het lichtste paradijs van God! God de Heer zal met jullie zijn, amen!'

[18] Toen verdween de geest en de drie kinderen werden met zo'n blijdschap vervuld, dat ik die onmogelijk zou kunnen beschrijven."

 

137 De rabbi houdt zich niet aan zijn woord

 

[I] (MATHAËL:) "Maar alle aanwezigen waren verbaasd en blij over de onbegrijpelijke, hartverheffende blijdschap van de kinderen van de oude Laza­rus. Behalve ik en de drie kinderen van Lazarus had niemand iets gezien, maar toch waren alle aanwezigen diep onder de indruk. Sommigen meenden dat de drie een gezicht hadden gezien dat hen troostte. Een paar Farizeeën die daar ook aanwezig waren, meenden dat de kinderen door het grote verdriet buiten zinnen waren geraakt; de kleine rabbijn dacht echter dat mijn vader hen op een bepaalde, heel geheime wijze had betoverd.

[2] Maar toen gaf ik de kleine man de wind van voren en zei luid: 'Mens, ben je dan helemaal vergeten welke belofte en welke afspraak je van man tot man met mijn eerlijke vader hebt gemaakt?! Hoe kun je nu dan zo tegen Gods buitengewone genade in oordelen?! Pas op dat Jehova je niet terecht straft, want je bent geen mens, maar een ellendig dier!’

[3] Wel, deze woorden van mij hebben zo'n indruk op de kleine rabbijn gemaakt, dat hij net zo hippocratisch bleek werd als het lijk op het bed en over zijn hele lichaam begon te beven.

[4] Mijn vader merkte dat, ging naar hem toe en vroeg hem wat hem nu toch overkomen was dat hij zo lijkbleek zag. De kleine man vertelde hem met bevende stem wat voor ergs ik allemaal tegen hem had gezegd.

[5] Maar mijn vader zei tegen hem: 'Dat heb je wel verdiend! Waarom bleef je dan niet in het geloof dat je mij zo plechtig hebt beloofd? Met God en zijn geesten kun je beslist geen grapjes maken! Begrijp je dat? Of je gelooft, ook al is dat op gezag van degenen die zonder meer alle ervaring bezitten, -of je blijft zoals je was!

[6] Wat je bent, wees dat helemaal, hetzij een engel of een duivel! Het slechtste van het slechtste is echter: tweeslachtig te willen zijn, een engel en een duivel in een en dezelfde persoon! De twee Farizeeën die net aangekomen zijn, hebben je door hun komst het hoofd warm en je hart brandend gemaakt, niet waar?! Je werd bang en begon, als een vroegere aanhanger van de sekte der Sadduceeën, naar hun pijpen te dansen, zoals de Grieken thans hun beren voor ons naar hun pijpen laten dansen; daardoor kon je vergeten ten opzichte van wie je in zekere zin je eed hebt gebroken! Wat wil je nu doen, beklagenswaardige?'

[7] De rabbi bedekte echter zijn gezicht en ging weg, en trok zich waarschijnlijk in Jeruzalem in zijn woning terug om over al zijn doodzonden na te denken. Wat er verder met hem is gebeurd, weet ik tot op heden niet; alleen dit ene weet ik, dat zowel mijn vader als ook ik hem daarna nog ettelijke malen in Jeruzalem hebben ontmoet, waarbij hij ons echter al op een afstand schielijk ontweek. Waarom dat was, uit toorn of uit een soort angst, weet ik ook niet. Hij kwam ook nooit meer naar het huis van Lazarus, hoewel hij daar zijn toverflesjes vergeten was, -wat wij eenvoudig te weten kwamen omdat de jonge Lazarus en zijn zusters ons later nog heel vaak bezocht hebben.

[8] Wel, Heer, dat is de gebeurtenis die ik met mijn vader in Bethanië zo waar en waarachtig beleefde als ik nu heb verteld. Toentertijd was alles voor mij natuurlijk een onoplosbaar raadsel. Nu is veel daarvan begrijpelijk voor mij, alleen twee verschijnselen zijn me nu nog een raadsel en ondanks alle verkla­ringen die U nu al gegeven hebt, begrijp ik die niet. En die twee verschijnselen zijn: "ten eerste de aan de natuurlijke hemel om middernacht opduikende lichtmeteoor en de geesten die deze naar het westen begeleidden, en ten tweede het daarop lijkende, puur geestelijke licht boven het hoofd van de reeds helemaal vrij boven haar dode lichaam zwevende ziel.

[9] Ook zag ik bij deze ziel vooraf geen duidelijk aanwijsbare nevelwolk, maar vrijwel meteen een heel goed gevormde menselijke gestalte die slechts met een uiterst lichtviolette draad met het lichaam verbonden was die al gauw helemaal afbrak, waarop de ziel meteen volledig vrij in een verblindend wit, geplooid gewaad van de fijnste byssus temidden van enige wijze en machtige geesten stond zoals ik daarnet heb verteld.

[10] Ik en beslist ook alle anderen zouden graag uit Uw mond vernemen hoe deze dingen en verschijnselen nu met elkaar samenhangen! O Heer, verklaar ons dat eens!"

 

138 Het levensverhaal van de oude Lazarus

 

[I] IK zeg: "Ik zal het jullie uitleggen; alleen moeten jullie allen daarbij heel goed opletten, omdat je anders niets van de hele zaak zou begrijpen! Want dit sterfgeval is heel bijzonder, zoiets heeft zich in lange tijd niet voorgedaan en het zal nog lang duren voor het weer eens gebeurt.

[2] De oude Lazarus, die een hoge, oergeschapen engelgeest was, werd geheel volgens zijn eigen wil in het lichaam van een mens gebracht, en wel onder de moeilijkste levensomstandigheden die op deze aarde maar voor kunnen komen. Vanaf de wieg tot aan zijn zeven en veertigste aardse levensjaar heeft hij omstandigheden en beproevingen doorstaan die hier niet gemakkelijk weerge­geven zouden kunnen worden. Hoe vaak was hij niet in levensgevaar! Wie van jullie de levensgeschiedenis van Job kent, kan zich daaruit ongeveer een beeld vormen van hoe het Lazarus is vergaan.

[3] Een paar maal kwam hij tot het hoogste wereldse aanzien en tot grote rijkdom, en had een vrouw en de mooiste en rechtschapenste kinderen, het waren er vijf, die veel van hem hielden, omdat hij een goed en wijs vader was. Op zijn negentiende jaar trouwde hij met de enige dochter van een zeer rijk man uit Bethlehem; zijn goud en zilver zouden honderd kamelen niet gemakkelijk verplaatst hebben. Maar dit grote aardse geluk van hem duurde slechts kort. Zijn schatten werden van jaar tot jaar minder, hij werd omdat hij een goed en te toegeeflijk mens was, veelvuldig en vaak heel aanzienlijk bestolen. Op het laatst brak er brand uit in zijn huis, dat voornamelijk uit cederhout opgetrokken was, en hij kon van al zijn schatten niets anders redden dan het leven van zichzelf, zijn vrouwen zijn kinderen en hij moest daarna drie jaar lang vrijwel alleen van aalmoezen leven.

[4] Maar in die drie jaar stierven ook zijn vrouwen alle vijf zijn lieve kinderen. Hij zelf raakte helemaal onder de uitslag, waaraan hij een vol jaar leed. Een arts uit Egypte kwam uiteindelijk met een geneesmiddel en bevrijdde hem geheel van deze kwaal. Als altijd nog een knappe man van vierendertig werd hij toen op een weg overvallen door verkapte slavenjagers uit Achter-Perzië en meedo­genloos daarheen als slaaf verkocht aan een uiterst strenge heer.

[5] Omdat hij echter onder alle slaven van zijn heer de trouwste was en alle strengheid van zijn heer steeds met veel geduld en berusting verdroeg, riep zijn heer hem na tien jaar bij zich en zei tegen hem: 'Ondanks al mijn strengheid tegenover jou is mij gebleken dat je mij zeer trouw bent geweest en jezelf moeite noch werk bespaard hebt om mijn belangen te behartigen. Als ik veel van je verlangde, deed je altijd nog meer en vaak in mijn voordeel. Ik ben wel een streng heer -iedereen getuigt dat van mij -maar daarom nog niet blind en zonder inzicht en kennis, en omdat ik dat niet ben, geef ik je de volle vrijheid! Je kunt nu rustig naar huis naar je eigen land gaan. Bovendien schenk ik je als blijk van erkenning voor je trouwe diensten nog honderd kamelen, tien van mijn mooiste slavinnen en negentig knechten; en opdat je overal iets kunt kopen en zult kunnen voorzien in je verdere leven en handel en wandel, zal mijn schatmeester je duizend buidels goud en tweeduizend buidels zilver uitbetalen! Kijk, zo beloont de strenge heer een trouwe slaaf, en een trouwe knecht krijgt het dubbele, maar die heb ik jammer genoeg nog nooit gehad! Vertrek nu met een gerust hart met alles wat ik, je strenge meester, je heb geschonken!'

[6] Toen boog Lazarus heel diep voor zijn heer en wilde bedanken. Maar die zei ernstig: 'Vriend, wie een loon verdient zoals jij, hoeft na ontvangst de gever niet te bedanken! Ga daarom in vrede; zo zij het en zo geschiede het!'

[7] Toen verliet Lazarus, tot tranen bewogen, de zaal, en toen hij de grote binnenplaats betrad, stond alles al klaar: kamelen, de tien slavinnen en de negentig dienaren, en ieder van de sterke kamelen was beladen met goud en zilver.

[8] Lazarus besteeg zijn kameel en de tocht begon. Na tien heel aangename reisdagen kwam hij weer in Bethlehem aan, nam zijn intrek in een herberg en won inlichtingen in over zijn vroegere bezit. Dat was echter volgens de Romein­se wetten als Romeins staatsbezit verkocht en reeds drie jaar geleden in het rechtmatig bezit van de koper overgegaan omdat de oorspronkelijke bezitter ondanks alle door speciale herauten gedane afkondigingen niets van zich liet horen. Want de koper was gedurende zeven jaar in zekere zin slechts pachter; kwam de eerder verdwenen bezitter in het zevende jaar terug, dan had hij nog recht om bezwaar in te dienen, -alleen moest hij de koper het hoogste bod inclusief rente vergoeden, omdat deze koper gezien moest worden als een bedrijfsleider zonder opdracht en voor zijn moeite wettig betaald moest worden. Maar als de volle zeven jaar voorbij waren, kwam de koper in het daarna onaantastbare, volle bezit van zo'n door koop verworven goed. En dat was ook daar in Bethlehem het geval met het bezit van Lazarus. De koper was nu volle bezitter, beschermd door de wetten van Rome, en onze Lazarus moest onver­richter zake verder trekken.

[9] Een vol jaar moest hij in herbergen doorbrengen, tot eindelijk in Bethanië een belangrijk landgoed dat aan een Griek toebehoorde, te koop werd aangebo­den. Voor vijftienhonderd buidels zilver kreeg Lazarus het in zijn volle bezit en daarna trouwde hij op zijn zevenenveertigste jaar met een van zijn trouwste slavinnen, die ook een Jodin was, en de jonge Lazarus en diens beide zusjes zijn uit dat huwelijk voortgekomen. Na tien jaar schonk ook hij al zijn uit Perzië meegenomen dienaars de volle vrijheid, maar geen enkele verliet Lazarus en heden ten dage leven er daarvan nog drieënvijftig. Maar allen gingen reeds binnen twee jaar over tot het Jodendom en werden daardoor nog dierbaarder en sympathieker voor Lazarus. Zijn vrouw stierf pas twee jaar geleden, ook als een toonbeeld van vrouwelijke verdraagzaamheid en vroomheid, en sinds die tijd verzorgen de drie achtergebleven, rechtschapen kinderen helemaal alleen de huishouding; buiten God hebben zij haast geen behoeften en zij doen zeer veel goeds voor de armen."

 

139 Verklaring van de verschijnselen bij Lazarus' dood

 

[I] (DE HEER:) "Omdat de oude Lazarus zijn aardse levensloopbaan zo goed voltooid had en niet alleen niets had ingeboet op zijn vroegere hemelse vol­maaktheid, maar zelfs heel veel daaraan had toegevoegd, verenigden zich tegen de tijd van het afscheid van onze zwaar beproefde engel die zijn proef zeer goed doorstaan had, talloze volmaakte engelen en deze beïnvloedden de natuurgees­ten van deze aarde zodanig dat deze hetzelfde werk moesten verrichten als de natuurgeesten van de zon. Door deze buitengewone activiteit van de talloze op een beperkte ruimte samengedrongen geesten ontstond dat door jou, je vader en de jonge Lazarus waargenomen licht, juist op het ogenblik dat de engelenziel en de geest van de oude Lazarus zich los begonnen te maken van de banden van het vlees.

[2] De aan jou zichtbare geesten, die dit licht in westelijke richting begeleidden, hebben overigens met het verschijnsel geen verdere, speciale samenhang dan dat zij door deze zo buitengewone activiteit van de normaal onder hun bevel staande natuurgeesten, zelf heel ongewoon geprikkeld werden en toen ook, niet vermoedend wat er aan de hand was, zichzelf genoodzaakt zagen om deels vluchtig en deels scherp observerend te bewegen en druk aan het werk te gaan.

[3] Dat deze stoet, volgens jouw terminologie, van het oosten naar het westen ging, duidt op een belangrijk aards sterfgeval, overeenkomstig het feit dat alles op aarde in het oosten, waar de zon opkomt, met zonsopgang ontwaakt en bij zonsondergang weer in slaap ondergaat. Maar tegelijk stemt de aardse avond in omgekeerde zin overeen met de puur geestelijke morgen en de aardse morgen met de geestelijke avond, want op de aardse morgen beginnen de meeste mensen zich zo veel mogelijk bezig te houden met de wereldse zorgen en die zijn vaak genoeg een echte en zwarte geestelijke avond zonder schemering, dus reeds letterlijk een geestelijke nacht. Alleen 's avonds, moe van de wereldse zorgen, gaan dan velen er toe over om na te denken over het verdwijnen van het tijdelijke, en zich tot God te wenden, en dat komt dan op z'n minst overeen met een geestelijke ochtendschemering.

[4] Voor jullie begrip moet deze verklaring voldoende zijn en jullie weten nu het hoe en waarom van de geestelijke en natuurlijke samenhang van het grote nachtelijke lichtverschijnsel en van de begeleiding door de geesten.

[5] Nu gaan wij naar de sterfkamer van de oude Lazarus! Daar zag je geen onduidelijke nevelvorm boven het lijk zweven, maar al meer een volle mense­lijke vorm. De reden daarvoor ligt in de grote liefde tot werken, wat duidt op een volmaakt, innerlijk, geestelijk leven dat geheel zonder vrees is voor de komende grote werkzaamheid in het eindeloze rijk der hemelen. De angsttril­lingen van de ziel doen zich daar niet gelden en daarom is de menselijke vorm van de ziel al meteen bij het uittreden uit het lichaam volmaakt en volkomen in rust zichtbaar, natuurlijk voor diegene, die het zeldzame vermogen heeft om dat te zien.

[6] De kleine en uiterst dunne draad tussen de ziel en haar lichaam geeft blijk van een minimale hang naar het aardse en dus ook een uiterst licht en pijnloos scheiden van het lichaam. Hetzelfde lichtverschijnsel boven het hoofd van de ziel duidt vooral op de zeer krachtige wil van de ziel, die door zijn buitengewone activiteit volgens de orde der hemelen zichtbaar is als een lichtzuil boven het hoofd, -als zuil, toonbeeld van onbuigzaamheid, en als licht, dat altijd ontstaat door juist te handelen volgens de goddelijke orde van Gods hemelen. Dit licht doorstraalt en verlicht het vermogen tot inzicht van de ziel steeds overvloedig­ opdat de wil niet blind, maar altijd duidelijk ziende handelt.

[7] Omdat echter het denken van een rechtschapen mens voornamelijk van het hart uitgaat, zoals ook de zetel van de liefde en de wil alleen dáár te zoeken is, wordt het licht van de wil der vrije ziel, dat in het aardse leven alleen samen met het verstand van het hoofd moest werken, nu als gordel van het kleed der liefde en gerechtigheid, geduld en duldzaamheid zichtbaar om de lendenen van de vrije ziel. De hoed getuigt echter van een nieuwe gave van het zuivere hemelse licht, dat echter alleen maar aan diegenen extra meegegeven wordt, die reeds op aarde gestreefd hebben naar de ware, hemelse wijsheid en daardoor mensen volliefde, wijsheid en ware hemelse gerechtigheid zijn geworden. Zo'n stralende hoed is een produkt van de wijze wil van alle oergeschapen engelen der hemelen en betekent bij degene die hem op zijn hoofd draagt, dat hij nu als een geheel volmaakt en op God gelijkend wezen ingewijd is in alle wijsheid en in alle kennis van alle hemelen.

[8] Zo'n hemelse geest die ook het vlees van het aardse leven heeft doorlopen, heeft dan op zichzelf net zo veel kennis als alle andere oergeschapen engelen­geesten bij elkaar , die de weg van het vlees nog niet betreden hebben, omdat zo' n hoed samengesteld is uit alle hemelse intelligentie deeltjes, zoals de menselijke zielook samengesteld is uit alle aardse intelligentie deeltjes, wat zeker oneindig veel betekent.

[9] Nu denk Ik dat jullie al deze enigszins buitengewone verschijnselen wel begrijpen zullen. Maar als iemand nog een of andere moeilijkheid heeft, wel, laat hij dan vragen en hij zal licht krijgen! Want de hemelen druppelen een juist licht op diegenen, die rechtvaardig en van goede wil zijn. Schroom daarom niet te vragen als jullie iets nog niet begrijpen!"

 

140 Over het stellen van dwaze vragen

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, wij kunnen U niet genoeg danken voor de oneindig belangrijke lessen die U ons allen nu hebt gegeven en ik begrijp nu al buiten­gewoon veel meer! Ook bij het laatste verschijnsel dat vicekoning Mathaël ons nu opnieuw uit zijn rijke voorraad ten beste gaf, bleven geen onduidelijke zaken over; alleen de twee of drie belangrijke en machtige engelengeesten die Lazarus hebben afgehaald, zijn mij wat hun status betreft nog volledig onbekend! Misschien zouden wij op z'n minst hun heilige namen mogen horen en mis­schien zouden wij ook nog iets meer kunnen vernemen over de betekenis van de terugkomst bij zijn kinderen?! Het verhaal was overigens heel zonderling, hoewel ik, eerlijk gezegd nog erg graag had willen weten hoe en waar het lichaam van de oude Lazarus is begraven, en wat er later van de kleine rabbi is geworden. Ook een nadere toelichting over de beroemde varenkruidolie zou bepaald niet ongewenst zijn. Heer, zou U ons daar wat meer over willen vertellen?"

[2] IK zeg: "Maar vriend, dat zijn immers slechts heel onbelangrijke bijzaken, die voor het geheel eigenlijk helemaal niet van belang zijn, omdat zij er niets mee te maken hebben en er zo goed als geen verband mee houden! Wat is er zo belangrijk aan de namen van de engelengeesten die Lazarus tegemoetkwamen?! Een wettelijke reispas hebben zij niet nodig en een werelds beschermrecht ook niet. Waarvoor zou je dan hun namen nodig hebben?! Maar omdat je het zo graag wilt weten, het waren de aartsengelen Zuriël, Uriël en heel op de achtergrond ook Michaël in de gedaante van Johannes de Doper, over wie Zinka ons veel verteld heeft.

[3] Maar er waren daar nog een aantal geesten aanwezig die Mathaël niet kon zien, omdat deze geesten zo rein en zuiver zijn dat zij niet meer gezien kunnen worden met het oog van de ziel, maar alleen met de ogen van een geest die zelf helemaal rein is -iets waartoe Mathaël nog nooit in staat is geweest. En verder, wat is het belang van de begrafenis van het lichaam van Lazarus, wat van de kleine rabbi en wat van de varenkruidolie, die wel tetanus opheft en de wormen in de maag doodt als zij echt is; maar als zij niet echt is, heeft zij ook helemaal geen uitwerking! Houden wij daarom op over dat wat weinig of geen nut voor ons kan hebben, en laten wij er voor zorgen slechts onze kennis en ons weten van geestelijke zaken te vermeerderen!

[4] Vraag daarom liever naar iets geestelijks, nog uit de sfeer van het door Mathaël geestelijk geziene, dan naar zaken die voor de geest net zo onbelangrijk kunnen zijn als de sneeuw die duizend jaar voor Adam de woeste streken van de aarde heeft bedekt! Wat materie is en hoe deze ontstond, bestaat en nog ontstaat is jullie reeds volkomen duidelijk uitgelegd en daarom moeten wij ons nu vóór alles alleen bekommeren om de geestelijke dingen. Wat heeft de mens aan alle kennis en wetenschap van de hele wereld als hij zichzelf niet tot in de diepste levenswortel kent en dat vooral in de levens­ en bestaanssfeer van zijn ziel en zijn geest?!

[5] Zal hij ooit waarachtig gelukkig kunnen zijn, ook al bezit hij alle aardse goederen, als hij zich bij tijd en wijle zal af moeten vragen: 'Wat zal er na de dood met mij gebeuren? Zal ik op de een of andere wijze bewust verder leven of zal het voor eeuwig helemaal met mij gedaan zijn?' Als de bange vragenstel­ler echter geen bevredigend antwoord krijgt, noch van iemand die meer ervaren is, of nog minder uit de eigen duistere, wereldse levenskamer waarin nog nooit een waarachtig geestelijk licht is doorgedrongen, -wat dan? Zal zo'n steenrijke man die zich dat ernstig afvraagt, wel genoegen beleven aan zijn grote schatten en rijkdommen? Dat zal wel nauwelijks het geval zijn als hij zich enigermate bewust is van de liefde voor het leven! Wat heeft de mens eraan als hij alle schatten van de wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel?

[6] Daarom weg met alles wat roest en motten kunnen vernietigen! Slechts wat van de geest is, blijft voor eeuwig onveranderlijk; alles wat tot de materie behoort is vaak nog onderworpen aan talloze veranderingen eer het het niveau van de geest bereikt zal hebben. Vraag daarom naar dingen die de geest en de ziel betreffen, maar nooit naar aardse zaken!"

 

141 De 'toorn' van God

 

[1] CYRENIUS zegt wat verlegen: "Heer, behalve ik heeft niemand U toch ergens om gevraagd en het lijkt erop alsof U als God, als mijn Heer en mijn Behoeder, om die reden boos op mij bent geworden!"

[2] IK zeg: "Hoe kun je Mij zo verkeerd begrijpen? Hoe kan Ik boos op je zijn, terwijl Ik je in alle ernst en voor eeuwig waar laat zien, wat voor jullie allen en voor ieder mens het meest noodzakelijk is voor het leven? Kijk, kijk, hoe gering je beoordelingsvermogen nog is! Wanneer zal dat groot genoeg zijn? Op wie kan de zuiverste oerliefde van alle liefde in God ooit boos worden?

[3] Als jullie over de toorn van God lezen, dan moeten jullie dat zien als de eeuwig altijd gelijke en vaste ernst van Zijn wil; en deze ernst van de wil in God is immers juist de binnenste kern van de reinste en machtigste liefde, waaruit de oneindigheid en alle werken in haar als kuikens uit het ei zijn voortgekomen, - en die kan toch nooit op iemand boos worden! Of denkt soms iemand van jullie dat God, net als een dom mens, kwaad zou kunnen worden?"

[4] Dan komt de oude overste STAHAR weer eens naar Mij toe en zegt: "Heer , vergeef mij als ik mij hier ook een opmerking veroorloof met betrekking tot de toorn van God!

[5] Als men vast gelovend in God de oude wereldgeschiedenis bekijkt, kan men toch niet helemaal aan de indruk ontkomen dat God van tijd tot tijd de mensen die te losbandig zijn geworden, Zijn toorn en Zijn wraak op bijzonder onver­biddelijk strenge wijze heeft laten voelen.

[6] 'Mij is de toorn en Mij is de wraak!' spreekt de Heer door de mond van de profeet. Dat dat zo is, bewijzen de verdrijving van Adam uit het paradijs, de zondvloed ten tijde van Noach, de goedkeuring van de vloek van Noach over een van zijn zonen; later de ondergang van Sodom en Gomorra en de tien omliggende steden op de plaats waar wij thans de Dode Zee bewonderen; nog later de plagen van Egypte en die van de Israëlieten in de woestijn; dan de door God bevolen moorddadige oorlogen tegen de Filistijnen, de Babylonische gevangenschap en nu uiteindelijk de totale onderwerping van het volk van God door de macht der heidenen!

[7] Heer, wie nu deze handelwijze van Jehova tegen de zondaars, -en wie zijn dat anders dan wij, mensen, - ook maar een beetje onder ogen ziet en op zich laat inwerken, kan toch onmogelijk iets anders ontdekken dan regelrechte toorn en ondubbelzinnige wraak van Jehova!

[8] Natuurlijk zou men kunnen zeggen: "Zo voedt God met een flinke tuchtroe­de in de hand in volle ernst Zijn mensen en gehele, grote volkeren op! Maar de klappen en slagen zien er beslist niet uit alsof ze uit de hand van een liefdevolle Vader komen, maar overal ziet men hierin een ontzettend toornige, hoewel in een bepaald opzicht zeer rechtvaardige rechter, die op leven en dood en op pestilentie en brand oordeelt!

[9] Zo denk ik er over, dat wil zeggen, als de wereldgeschiedenis ons de volle waarheid vertelt; mocht echter de hele treurige opsomming van dat wat God veroorzaakt heeft slechts een verzinsel zijn, dan kan dat, wat men toorn en wraak van God noemt inderdaad de kern van Zijn eeuwige en zuivere liefde zijn. Ik heb dit nu alleen zo naar voren gebracht, omdat U, o Heer, zoëven Zelf over de toorn en de wraak bent begonnen !

[10] Het zal desondanks toch wel zo zijn als U, o Heer, het eerder heeft gezegd; maar het blijft wel vreemd dat wanneer in oude tijden Gods toorn werd aangekondigd, ook de grimmigste straf volgde als de mensheid zich niet verbeterde en echt boete deed, en dat zowel in het groot als in het klein, en in het algemeen als in het bijzonder, zonder enige consideratie! Wel, het zou werkelijk de moeite waard zijn als bij deze gelegenheid wat nader belicht zou worden hoe zich dit alles in overeenstemming laat brengen met de zuiverste liefde, zonder enige toorn of wraak!"

 

142 Gods 'toom' bij Adam en Eva

 

[1] IK zeg: "Vriend, zoals jij nu gesproken hebt over Gods toorn en wraak, gerechtigheid en liefde, zo oordeelt ook een volslagen blinde over de harmoni­sche schoonheid van de kleuren van de regenboog!

[2] Is het dan nog niet tot je doorgedrongen dat alle vijf boeken van Mozes en alle profeten, en de geschriften van David en Salomo alleen maar langs de weg van innerlijke, geestelijke analogie begrepen kunnen worden?!

[3] Denk je dan in alle ernst dat God Adam door een engel, die om hem te verjagen een vlammend zwaard als wapen in de hand droeg, uit het paradijs liet verdrijven? Ik zeg je: "ook al heeft Adam dit visioen gehad, dan was het toch alleen maar een beeld van wat eigenlijk in Adam zelf heeft plaatsgevonden, en hoorde als zodanig bij het proces van zijn opvoeding en bij de vestiging van de eerste godsdienst en oerkerk bij de mensen op aarde.

[4] Op aarde bevond zich nergens een stoffelijk paradijs waar de mens de gebraden vissen zo maar in de mond zwommen, maar hij moest ze -net als nu -eerst vangen en braden en dan pas met mate eten. Als de mens echter werkte en vruchten verzamelde die de aarde hem schonk en hij zich daardoor een voorraad had gevormd, dan was iedere aardse streek die de mens in cultuur gebracht had, een waar aards paradijs!

[5] Wat zou er van de mens en zijn geestelijke ontwikkeling terechtgekomen zijn, als hij zich in een waar paradijs van nietsdoen en eten om niets had hoeven te bekommeren en nergens voor had hoeven zorgen; als hem zogezegd de heerlijkste vruchten in de mond gelegd zouden zijn; als hij zich, liggend op heerlijk mals gras, maar iets had hoeven te wensen en alles er al geweest zou zijn, zodat hij slechts zijn mond had hoeven open te doen om de lekkerste hapjes daarin te laten schuiven? Wanneer zou bij deze opvoedmethode de mens dan de nodige zelfstandigheid verworven hebben om te leven?! Ik zegje dat als het paradijs zo was als jij dat dacht, de mens tot op dit uur niets anders zou zijn en zou weten dan een goed verzorgde gemeste os of een vraatzuchtige poliep op de bodem van de zee.

[6] Wat betekent het beeld van de engel met het vlammende zwaard dus? Wat zegt dit beeld? De mens was naakt, want tot op heden is er nog geen mens gekleed ter wereld gekomen. Ook al hoefde hij, evenals deze ezelin hier, lichamelijk geen jeugd door te maken omdat hij wat zijn lichaam betreft net zo ontstaan is als deze ezelin, en ook al was hij meer dan twaalf voet lang en Eva niet veel minder, hij was toch een kind wat betreft zijn oorspronkelijke kennis

over de gesteldheid van de aarde en moest eerst voornamelijk door ervaring wijs worden.

[7] In het warme voorjaar, de zomer en de herfst kon hij het wel zonder kleding uithouden, maar in de winter begon hij de koude erg te voelen en in zijn gevoel, dat God steeds meer door geestelijke en natuurlijke ingeving deed ontwaken, vroeg hij zich af: 'Waar ben ik? Wat is er met mij gebeurd? Eerst had ik het zo prettig en nu heb ik het koud, en de koude winden doen mijn huid pijn!' Hij voelde zich genoodzaakt op zoek te gaan naar een tegen de wind beschutte woning, en zijn lichaam te bedekken met allerlei bladeren van de bomen. Door deze gedwongen bezigheid werd het denken actiever en ook weldra ordelijker.

[8] Maar hij kreeg ook honger, want heel veel bomen en struiken droegen geen vruchten meer aan hun takken. Hij trok er op uit en zocht voedsel, en vond nog volle bomen. Hij verzamelde de vruchten en bracht ze naar de grot die hem geschikt leek als woning. Toen gaf hem zijn hart, dat al meer ervaring opgedaan had, weer in: 'In deze tijd rust er een vloek op de aarde, en jij als mens kunt slechts in het zweet van je aangezicht je voedsel verzamelen! ,

[9] Maar nadat de eerste mens van deze aarde eenmaal had overwinterd in de grot op de hoogten die het noordoostelijke deel van het Beloofde Land begren­zen, waartoe ook ons Galiléa behoort, had hij de tijd om samen met zijn vrouw dieper over zichzelf na te denken. Toen kreeg hij ook behoefte aan meer gezelschap. In een droom werd hem uitgelegd wat hij moest doen om zo'n, dat wil zeggen grotere, samenleving te creëren en nadien begon hij Kaïn te verwek­ken en al gauw daarna Abel en Seth.

[10] Maar het was de vrouw die hem de eerste aanduiding gaf voor de verwekking, want de vrouw kreeg als eerste in een droom te zien hoe de verwekking plaats moest vinden. Wij zullen hier niet verder op ingaan, maar, vriend Stahar, Ik zeg je alleen: alles ging heel natuurlijk en er gebeurde niets tegennatuurlijks. Toch zag Mozes dat dit alles slechts in overeenstemming met de wil van Jehova kon gebeuren; Gods geest liet hem zien dat deze heel natuurlijke leiding via opgedane ervaringen door Mij, dat wil zeggen door Mijn geest, werd bestuurd en daarom plaatste hij God in overeenkomstige beelden steeds naast dit eerste mensenpaar en personifieerde hij ook Mijn invloed in de meest beknopte maar toch zeer passende beelden zoals deze toentertijd alge­meen gebruikelijk waren en ook zijn moesten, omdat overal voor de leiding van het volk en van de volkeren zulke beelden noodzakelijk waren.

[11] Overigens spreekt het van zelf, dat God en de engelen wel wisten en ook in staat waren om het eerste mensenpaar in een van de vruchtbaarste streken der wereld te vormen en te ontwikkelen.

[12] Toen latere, speciaal hiervoor toegelaten natuurverschijnselen de eerste mensen dwongen hun eerste voedingstuin te verlaten en verder op aarde rond te kijken, gebeurde dat ook niet als gevolg van een soort goddelijke toorn, maar slechts uit liefde voor de mens om hem weer uit zijn traag geworden zinnelijk­heid op te wekken en hem tot werkzaamheid aan te zetten, en om zijn ervaringen uit te breiden.

[13] Toen Adam en zijn vrouwen zijn zonen gewaar werden dat er vrijwel overal op de grote aarde iets te eten was, begonnen zij grotere reizen te ondernemen, waardoor zij met Azië en Afrika vrij goed vertrouwd raakten. Daardoor deden zij weer allerlei ervaringen op. Op verborgen wijze door Gods geest geleid, kwamen zij naar hun eerste Eden terug en bleven daar, van waaruit dan ook de bevolking van de gehele aarde ontstond.

[14] Zeg Mij nu eens in je hart: Is hierin ook maar enige toorn of wraak van God te ontdekken?"

 

143 Gods 'toorn' bij de zondvloed

 

[I] (DE HEER:) "Ja, Gods wijsheid kan zich wel verzetten, wanneer mensen die reeds ontwikkeld en minstens voor de helft zijn gerijpt, moedwillig en ook kwaadwillig tegen de orde van God opstaan; maar daarvoor is er dan weer de liefde van God, die in haar grote geduld altijd deugdelijke middelen tegenover de verkeerde neigingen van de mensen weet te stellen en hen weer op de juiste weg brengt, waardoor tenslotte Mijn einddoel met de mensheid toch altijd moet worden bereikt zonder dat de mens als een machine daartoe gedwongen wordt door de een of andere almachtige wraak van God.

[2] Maar zelfs deze middelen moeten niet als een gevolg van de toornige, goddelijke macht gezien worden, maar zuiver als een gevolg van de verkeerde handelwijze van de mensen. De wereld en de natuur hebben immers binnen de bestaande, juiste orde van God noodzakelijke en onveranderlijke, onontkoom­bare wetten meegekregen; aan zulke wetten is echter ook de mens onderworpen wat zijn vorm en zijn lichamelijke wezen betreft. Als de mens zich nu op de een of andere wijze tegen deze orde wil verzetten en de wereld wil omvormen, dan wordt hij daarvoor niet door Gods toorn gestraft, maar door de aangetaste ­strenge en vaststaande goddelijke orde in de dingen zelf, die zo moeten zijn als zij zijn.

[3] Je vraagt jezelf nu af, of de zondvloed ook als een natuurlijk en noodzakelijk gevolg van een verkeerde handelwijze gezien moet worden. En Ik zegje: Ja, zo is het! Meer dan honderd zieners en boden heb Ik opgewekt, en Ik heb de volkeren gewaarschuwd voor hun handelwijze die tegen de natuurlijke en goddelijke orde inging, en ik heb hen meer dan honderd jaar lang zeer ernstig gewezen op de verschrikkelijke gevolgen voor hun lichaam en hun ziel die daar noodzakelijkerwijs het gevolg van zouden zijn; maar hun boosaardige moedwil ging zo ver, dat zij in hun blindheid de boden niet alleen bespotten, maar velen zelfs doodden en zodoende letterlijk de strijd met Mij aanbonden. Maar toch werd Ik daarom niet van toorn of wraakzucht boos, maar Ik liet hen hun gang gaan en de droevige ervaring opdoen dat onverstand en onkunde -die zelf schuldig zijn aan wat ze zijn -met Gods grote natuur en ordening beslist niet alles mogen doen wat hen in hun blindheid goeddunkt.

[4] Kijk, het staat je vrij om op die van hieruit naar het zuiden gelegen, ongeveer vijfhonderd manslengten hoge rots te klimmen en je dan moedwillig voorover van de hoge rotswand naar beneden te laten vallen! Volgens de noodzakelijke wet van de zwaartekracht die voor alle lichamen geldt, zal die moedwil je zeker je lichamelijk leven kosten. Vraag jezelf eens af, of Mijn toorn en Mijn wraak daar de oorzaak van zijn!

[5] Daar naar het oosten zie je hoge bergketens die erg dicht bebost zijn. Ga er met tien maal honderdduizend mensen heen, leg vuur aan en verbrand al die bossen, dan zullen de bergen helemaal kaal zijn! Wat zal dat echter tot gevolg hebben? De vele daardoor werkloos en naakt geworden natuurgeesten zullen dan in de vrije lucht beginnen te woeden en te razen. Ontelbare bliksems, wolkbreuken van de verschrikkelijkste aard en voortdurende hagelbuien zullen daarop de gehele wijde omgeving vernietigen. Dat is allemaal een heel natuur­lijk gevolg van het vernielen van die bossen. Zeg eens, of ook daar weer sprake is van Gods toorn en Zijn wraak!

[6] Als echter tienmaal honderdduizend mensen druk bezig zijn om bergen af te graven en grote meren op te vullen, of om zeer brede heerbanen aan te leggen teneinde gemakkelijker oorlogen te kunnen voeren; als mensen hele bergketens dagreizenver afschuinen tot een hoogte van vierhonderd tot vijfhonderd manslengten, of grachten om de bergen graven van tweehonderd tot driehonderd manslengten diep en daardoor de inwendige watersluizen van de aarde openen, zodat de bergen beginnen te verzinken in de leeg geworden grote waterbekkens en het water zo begint te stijgen dat het in Azië bijna boven de hoogste toppen der bergen als een zee begint voort te golven -waarbij nog komt dat bij deze grote verwoesting van de bergen vele honderd duizendmaal honderdduizenden hectaren van de bosrijkste streken mee vernietigd werden, waardoor talloze myriaden aard­ en natuurgeesten, die voordien de handen vol hadden aan de mooiste en weelderigste vegetatie, nu opeens vrij en werkloos geworden zijn -, vraag jezelf dan maar eens af, hoe de geesten toen in de luchtregionen tekeer zullen zijn gegaan! Wat een stormen en massale wolkbreuken, wat een hagel­massa' s en hoeveel ontelbare bliksems zijn er toen meer dan veertig dagen lang uit de wolken naar de aarde geslingerd en wat een watermassa' s zullen zich toen over bijna geheel Azië verspreid hebben, en dat allemaal door louter natuurlijke oorzaken! Zeg eens, was dat weer Gods toorn en Zijn onverzoenlijke wraak?!

[7] Mozes beschreef deze geschiedenis net als al het andere in de toen gebrui­kelijke schrijftrant, dat wil zeggen in beelden waarin hij geïnspireerd door de goddelijke geest steeds Mijn voorzienigheid duidelijk liet uitkomen, wat echter alleen door middel van echte en ware gelijkenissen te verwezenlijken is.

[8] Maar is God dan een god van toorn en wraak omdat jij en vele anderen Zijn grote openbaringen nog nooit hebben begrepen?"

 

144 Het ontstaan van rampen

 

[I] (DE HEER:) "Ik zeg je: Leef slechts vijftig jaar lang volgens Gods orde, ­dan zullen jullie van enige calamiteit nooit iets te zien, te horen, te ondergaan ofte lijden krijgen!

[2] Ik zeg jullie: Alle onheil, epidemieën, allerlei ziekten bij mensen en dieren, slecht weer, magere en onvruchtbare jaren, vernietigende hagel, grote, alles vernietigende overstromingen, orkanen, grote stormen, grote sprinkhanenpla­gen en dergelijke meer, zijn louter gevolgen van de tegen de orde ingaande handelwijze van de mensen!

[3] Als de mensen zoveel mogelijk volgens de gegeven orde zouden leven, zouden zij dat alles niet hoeven te verwachten. De jaren zouden als parels aan een snoer elkaar opvolgen, het ene net zo gezegend als het andere. Het bewoon­bare deel van de aarde zou nooit door te grote koude of te grote hitte geplaagd worden. Maar wanneer de slimme en bijzonder intelligente mensen uit zichzelf allerlei ondernemen wat ver boven hun eigen behoefte uitstijgt, wanneer zij op aarde te grote bouwwerken en te overdreven verbeteringen uitvoeren, hele bergen afgraven om heerwegen aan te leggen, als zij vele honderdduizenden hectaren met de mooiste bossen vernietigen, als zij terwille van goud en zilver te diepe gaten in de bergen slaan, als zij tenslotte zelf onder elkaar in voortdu­rende twist en onenigheid leven, terwijl zij toch altijd door een groot aantal intelligente natuurgeesten omringd zijn die zowel voor het weer, als de zuiver­heid en gezondheid van de lucht, het water en de bodem zorgen,­ is het dan te verwonderen dat deze aarde steeds meer geteisterd wordt door ontelbare kwalen allerlei aard?!

[4] Gierige en hebzuchtige mensen sluiten hun schuren met slot en grendel af en stellen bovendien nog strenge bewakers aan bij hun meer dan overvloedige schatten en rijkdommen, en wee degene die daar onbevoegd bij zou willen komen, die zou meteen hard aangepakt worden!

[5] Daar wil Ik niet mee zeggen, dat iemand zijn moeizaam verworven eigen­dom niet zou moeten beschermen; Ik heb het hier over hoogst onnodige, tot in het immense reikende overvloed. Zou het dan niet uitvoerbaar zijn ook schuren te bouwen waar iedere arme en zwakke terecht zou kunnen, zij het dan onder toezicht van de wijze gever zodat geen arme meer zou nemen dan wat hij voor zijn levensonderhoud nodig heeft? Als op deze wijze de hebzucht en de gierigheid van de aarde zouden verdwijnen, zouden ook -luister goed naar Mij! -alle magere jaren op aarde verdwijnen.

[6] Je vraagt hoe dat dan mogelijk is. En Ik antwoord daarop: Op de natuurlijkste wijze ter wereld, dat wil zeggen: als men ook maar een beetje op de hoogte is met de innerlijke werking van de gehele natuur dan moet men dat niet alleen al gauw inzien, maar dan is het zelfs erg voor de hand liggend!

[7] Daar voor ons staat nog de geneeskrachtige plant en daar wat verder naar voren de uiterst schadelijke, vergiftige plant! Voeden beide zich niet met hetzelfde water, met precies dezelfde lucht en met hetzelfde licht en dezelfde warmte? En toch zit deze plant vol geneeskracht en de andere vol dodelijk gif!

[8] Ja, waarom is dat zo? Omdat de geneeskrachtige plant dank zij haar innerlijk goedgeordende karakter al de haar omringende, natuurgeesten in overeenstem­ming brengt met haar goede aard, waarop deze in alle vriendelijkheid en vreed­zaamheid, de plant voedend, zich naar haar voegen zowel van buitenaf als van binnenuit, waardoor alles in de gehele plant heilzaam wordt, en overdag in het zonlicht zullen haar uitwaseming en de haar in wijde omtrek omgevende,  natuurgeesten zowel op mensen alsook op vele dieren een ongemeen heilzame invloed uitoefenen.

[9] Bij de gifplant daar, waar van binnen een erg zelfzuchtig en grimmig, toornig karakter huist, worden echter diezelfde natuurgeesten ook door dit karakter beïnvloed en zodoende helemaal veranderd; zij voegen zich eveneens, de plant voedend, naar haar en hun gehele karakter wordt daarop helemaal gelijk aan het oorspronkelijke karakter van deze plant. Maar ook haar omgeving en als het ware haar uitwaseming is giftig en schadelijk voor de menselijke gezondheid, en de dieren komen met hun gevoelige neusvleugels niet in haar buurt."

 

145 De invloed van het kwade op het goede

 

[I] (DE HEER:) "Des te meer is echter een gierig en hebzuchtig mens een buitengewoon grote en tot ver in de omtrek zijn uitwerking hebbende giftige plant. Zijn hele, ver naar alle kanten reikende omgeving met natuurgeesten, zijn uitademing, zijn hele uitstralingsgebied krijgt hetzelfde karakter als zijn inner­lijk; de omringende, slecht geworden natuurgeesten maken de voortdurend toestromende, nog goede natuurgeesten slecht, gierig en hebzuchtig.

[2] Maar omdat deze natuurgeesten niet alleen met de mens, maar ook met de dieren, de planten, het water en de lucht in voortdurend conflict staan, geven zij ook steeds veel aanleiding tot allerlei strijd, wrijving en onnodige beweging in de lucht, in het water, in de aarde, in het vuur en in de dieren.

[3] Wie dit eens heel praktisch wil ondervinden, moet maar eens naar een zeer goed mens gaan, dan zal hij zien dat daar alle dieren ook een veel zachter karakter hebben. Het snelst merkt men dat bij honden, die in korte tijd geheel het karakter van hun baas aannemen. De hond van een gierigaard zal beslist ook een gierig beest zijn, en als hij vreet zal het niet raadzaam zijn in zijn buurt te komen. Maar als je naar een vrijgevig, zachtaardig mens gaat, dan zul je merken dat zijn hond, als hij er een heeft, een heel goedmoedig karakter heeft; dit dier zal eerder afstand doen van zijn etensbak dan dat hij een onuitgenodigde gast zijn tanden zal laten zien. Ook alle andere huisdieren van een zachtaardige en goedhartige baas zullen aanmerkelijk zachtaardiger zijn, ja zelfs bij planten en bomen zal een gevoelig persoon een groot verschil waarnemen.

[4] Maar kijk eens of de bedienden van een vrek ook niet voor het merendeel krenterig, afgunstig en gierig en derhalve achterdochtig, vals en oneerlijk worden! Zelfs een voordien goed en vrijgevig mens zal, als hij zich langere tijd in de omgeving van een gierigaard bevindt die zwemt in zijn goud en zilver­ tenslotte echt zuinig en bij het beoefenen van weldadigheid veel bedachtzamer worden.

[5] Nu is het echter op aarde ook nog zo dat al wat slecht is, het goede veel gemakkelijker in iets slechts verandert, dan dat het goede het slechte in iets goeds verandert!

[6] Kijk maar eens naar een mens die echt woedend is, die alles om zich heen uit louter woede en kwaadheid maar meteen zou willen vernielen! Duizend goede mensen die hem gadeslaan, worden op het laatst zelf erg kwaad en zouden zich meteen allemaal aan die ene kwade willen vergrijpen en zijn kwaadheid willen verdrijven, als zij hem maar allen met hun handen, die jeuken om tot actie over te gaan, beet zouden kunnen pakken. Waarom wekt hier één woeden­de bij duizenden een woedende reactie op en waarom brengen die duizend goedmoedigen niet in plaats daarvan die ene, die kookt van woede, tot uiterste goedmoedigheid?

[7] Dat komt allemaal omdat, terwille van de opvoeding van de kinderen van God, vooral op deze aarde de aantrekkingskracht van het kwade en slechte veel groter is en ook moet zijn dan die van het goede. In algemene zin heb Ik jullie de reden daarvan al eerder eens laten zien en die hoef Ik hier niet nog eens te herhalen.

[8] Kijk nog eens naar deze beide planten en stel je een heel grote ijzeren ketel voor! In deze ketel willen wij duizend van zulke geneeskrachtige planten koken voor een geneeskrachtige thee, en degene die aan een borstkwaal lijdt en daarvan zou drinken, zou daar ook al gauw een heilzame werking van gaan merken; want de goede natuurgeesten willen het geringere aantal slechtere in zijn borst al gauw beter maken.

[9] Laten wij daarna echter deze speciale, giftige plant nemen en die ook in de ketel doen waarin van de duizend geneeskrachtige planten een geneeskrachtige drank wordt gekookt! Kijk, dan zal deze ene giftige plant de genezende kracht helemaal veranderen in dodelijke gif en wee de zieke die het zou wagen een slok van de thee te nemen! Heus, het zou hem onvermijdelijk het leven kosten en langs natuurlijke weg zou hij niet geholpen kunnen worden!

[10] Nu echter het omgekeerde geval! In dezelfde ketel koken wij nu duizend van deze giftige planten voor een dodelijke thee en op het laatst doen wij slechts één van deze geneeskrachtige planten in de ketel bij de duizend giftige planten! O, hoe snel zullen al haar goede en heilzame natuurgeesten veranderd zijn in het dodelijke gif van de duizend giftige planten!

[11] Daaruit blijkt weer zonneklaar dat juist op deze aarde, om de reeds genoemde reden, het slechte het goede veel eerder in zijn slechtheid kan veranderen, dan omgekeerd. 

[12] Stel je nu eens voor dat er veel soorten slechte mensen voorkomen in een streek, of in een heelland en vraag je aan de hand van wat je nu gehoord hebt eens af, of het werkelijk te maken heeft met een goddelijke toorn als de mensen daar door het ongeluk achtervolgd worden! Ik zeg jullie, en speciaal jou, vriend Stahar, dat dat allemaal enkel en alleen afhangt van de mensen, hun daden en levenswijze, en Gods toorn en Zijn wraak hebben daar eeuwig niets mee te maken, behalve dan dat Ik die orde in de natuur van de dingen heb gelegd, en die moet natuurlijk zolang de aarde bestaat, onveranderlijk blijven omdat de aarde anders zou ophouden te bestaan en niet als woonplaats voor de mens zou kunnen dienen tijdens zijn proefleven.

[13] Daarom moet men nu met alle ernst, met alle macht en alle kracht al het goede naar zich toe trekken, wil men niet door het vele slechte verzwolgen worden.

[14] Probeer daarom jullie innerlijke leven te vervolmaken door de daadwerke­lijke navolging van Mijn leer, dan zullen de giftige stoffen van de wereld jullie geen schade meer kunnen berokkenen!"

 

146 Het wonderbare heelkruid

 

[ I] "Keren we echter nog eenmaal terug tot onze gifketel met de daarin kokende duizend giftige planten! Kijk, tien-, maar ook honderdduizend van dit soort geneeskrachtige planten zullen niet in staat zijn deze volle ketel met giftige thee van gif te ontdoen! Maar er groeit op deze aarde een heel klein plantje in het Indische hooggebergte -ook op de Sinaï komt het voor - waarvan wij slechts een klein stukje ongeveer zo groot als een middelmatige grashalm in de grote gifketel hoeven te doen om al het gif in een oogwenk in een zeer geneeskrachtige thee te veranderen!

[2] 'Hoe is dat mogelijk?' vraag jij, wijze Stahar, nu heel verbaasd. En Ik zeg je, dat ook dát een heel natuurlijke oorzaak heeft. Hoe, dat zal jou en ook alle anderen meteen duidelijk worden uitgelegd.

[3] Kijk, als het in een maanloze onweersnacht echt aardedonker en zo pik­ en ravenzwart is, lijkt het alsof het op zo' n moment in de gehele oneindigheid overal zo donker is. Deze duisternis, die in ieder geval gedurende bepaalde tijd voor het licht in de ogen een dodelijk gif is, omdat dit hierdoor van al zijn vermogens beroofd wordt, raakt dit gif door het kleinste vonkje zonlicht kwijt en wordt daardoor ogenblikkelijk in een stralend licht veranderd.

[4] Merk je al, waar Ik naar toe wil? Bemerken en vermoeden kun je het wel, maar weten nog lang niet! Omdat je het echter niet kunt weten, moet je luisteren!

[5] Hoe kan nu één vonkje zonlicht alle duisternis verjagen en waarom is het zonder die vonk eigenlijk donker? De lucht bestaat immers in de allerdonkerste nacht uit dezelfde geesten als op klaarlichte dag!

[6] Als de zon eenmaal volledig is ondergegaan, gaan geleidelijk aan de natuurgeesten rusten, ieder voor zich, en omdat zij ieder voor zich rusten en in hun lichte omhulling niet in trilling zijn, merkt het vleselijke oog hun aanwe­zigheid en hun bestaan niet op, en het merkbare gevolg daarvan voor het vleselijke oog is de duistere, lichtloze nacht.

[7] Jij denkt weliswaar, dat de wind ook 's nachts waait en de natuurgeesten dus niet zouden rusten! O, daarin vergis je je, omdat je geen weet hebt van de innerlijke, speciale beweging van een natuurgeest! Het is waar dat de wind ook wel 's nachts waait en dat de natuurgeesten dan kennelijk ook in beweging zijn, -echter niet ieder afzonderlijk, maar in een algemene beweging in een bepaalde richting, veroorzaakt door een hogere geest. Wanneer echter op een bepaalde plaats een natuurgeest of een heel groot gezelschap van natuurgeesten zoals die vuurtongen die jij, net als alle andere hier aanwezigen, hebt gezien, in een buitengewone, innerlijk trillende beweging raakt, wordt het op die plaats voor het oog merkbaar helder en licht, en dat geeft het moment aan van een zich samenvoegen en iets-worden.

[8] Tijdens zo'n moment worden echter ontelbare natuurgeesten in de verre omtrek mee geactiveerd, en zodoende wordt het naar alle kanten licht en helder. Hoe heftiger een kring van natuurgeesten vibreert en zodoende de naburige geesten activeert, des te lichter wordt het tot ver in de omtrek, en zo krijgen groepen geesten die zich samengevoegd hebben om iets te worden, een gelijksoortig streven; het licht van de zon levert door zijn productieve kracht en inwerking op de hemellichamen die dicht genoeg bij haar staan, daarvoor het sprekendste bewijs.

[9] Maar niet alleen op de planeten worden de vrije, natuurgeesten door de zon geactiveerd om iets te worden, maar ook in de vrije etherruimte; want daar ontstaan door zo'n samenvoeging van de vrije, natuurgeesten vaak dingen, die jullie je nog niet eens in je dromen voor kunnen stellen.

[10] Maar zoals je nu gezien hebt dat een enkel vonkje licht al naar gelang de kracht van het zonlicht een ontzaglijk grote, duistere ruimte ogenblikkelijk helder licht kan maken, zo verandert het genoemde, geneeskrachtige kruidje de hele ketel vol giftige thee in een heilzame drank, omdat de natuurgeesten in het kleine geneeskrachtige kruidje te intensief werkzaam zijn in de ware goede orde en daarom de tragere en tegen de orde ingaande geesten van de giftige planten ogenblikkelijk dwingen over te gaan tot werkzaamheid in de goede orde.

[11] Diezelfde uitwerking heeft ook een waarachtig volmaakt mens -vooreerst op zijn medemensen en vervolgens ook in wijde omtrek op de nog vrije, natuurlijke levensgeesten.

[12] Mensen die op zichzelf goed zijn, zullen ook een goede invloed hebben op meer of minder goede mensen, en de minder goede zullen aan hen heel heilzame kruiden hebben. Maar als deze mensen, die alleen maar op zichzelf van nature goed zijn, temidden van door en door slechte, kwade en losbandige mensen terechtkomen, die bewust kwaad willen doen, worden zij al gauw zonder veel moeite ook verdorven, omdat hun innerlijke kracht om hun leven te ordenen daar geen tegenwicht aan kan geven; maar als een mens innerlijk volmaakt is, lijkt hij op het kleine geneeskrachtige kruidje in de grote gifketel en het vonkje zonnelicht in de oneindige, nachtelijke ruimte.

[13] Als je nu ook dát goed in je opgenomen hebt, zul je tenslotte toch wel helemaal inzien, dat al het kwade dat de mensen op deze aarde overkomt, echt niet veroorzaakt wordt door de toorn en de wraak van God, maar alleen door de levenswijze van de mensen, en dat ook het goede vaak afkomstig is van één enkel mens, die innerlijk volmaakt is.

[14] En omdat Ik je nu op deze leerzame wijze op het goede spoor heb gezet, is nu weer aan jullie allen de beurt Mij nog iets te vragen wat jullie met betrekking tot het sterfverhaal van de oude Lazarus vreemd mocht voorkomen. -Een van jullie houdt nog een kleine vraag achter; Iaat hij die uitspreken!"

 

147 De oorzaak van warmte en koude

 

[I] MATHAËL zegt: "Heer, dat ben ik kennelijk zelf! Want ik heb werkelijk nog een kleinigheid achtergehouden, die ik ondanks mijn ingespannen naden­ken niet goed kan rijmen!"

[2] IK zeg: "Ja, ja, precies, jij bent het; laat eens horen wat je dwars zit!".

[3] MATHAËL vervolgt: "Toen ik en mijn vader vanaf ons huis met de Jonge Lazarus naar Bethanië gingen en onderweg het grote lichtverschijnsel zagen, voelden wij daarbij behoorlijk veel warmte. Maar toen het lichtverschijnsel tenslotte helemaal doofde, trad naast de plotselinge algehele duisternis ook zo 'n gevoelige koude op, dat mij de rillingen over het lijf liepen. Nu kan ik maar niet bedenken wat de oorzaak van deze koude mag zijn; als het U schikt, o Heer, zou ik de reden daarvan ook graag willen weten!"

[4] IK zeg: "Wel, de reden is zo duidelijk, dat je er haast over zou struikelen! Als je twee stukken hout stevig tegen elkaar wrijft, worden zij warm, heet, en gaan tenslotte zelfs ontbranden en beginnen fel te branden. Waarom gebeurt dat? Omdat de in het hout en in de cellen en organen hiervan aanwezige, natuurgeesten met te veel geweld gewekt worden uit hun zwijgende en doffe rust, al gauw ieder voor zich in een sterk vibrerende beweging raken, en dan als licht en vuur zichtbaar worden. Daardoor activeren zij ook de wat tragere, aangrenzende geesten en tenslotte raken zo alle natuurgeesten in een zeer heftige beweging, of liever, in brand. Als deze beweging of het branden ten einde is, koelen weldra al deze natuurgeesten snel af; hoe heftiger een activering plaats vindt, des te sneller treedt daarna vermoeidheid bij de natuurgeesten op, daarmee de rust en daarmee de koude.

[5] Een stuk hout dat door en door gloeit of gloeiende kool, is zelfs bij het felste aanblazen nooit zo heet als een net zo gloeiend stuk ijzer. Dat komt doordat de natuurgeesten in ijzer tot een heftiger beweging in staat zijn dan die in hout; maar als houtskool en ijzer bij een gelijke, lage temperatuur afkoelen, zal ijzer sneller afkoelen dan houtskool en in afgekoelde toestand veel kouder aanvoelen dan afgekoelde houtskool.

[6] Als het 's zomers op een dag erg heet en zwoel wordt, beginnen de natuurgeesten in beweging te komen en deze toenemende beweging veroorzaakt ook de steeds grotere warmte en zwoelte. Dit groter of intensiever worden van de warmte ontstaat doordat bepaalde geesten zich dichter tegen elkaar aandruk­ken, hetgeen weldra in de vorm van nevel en wolken ook voor het lichamelijke oog zichtbaar wordt.

[7] Hoe er bij zo'n gelegenheid steeds meer wolken ontstaan, is jul!ie beken~, en ook dat het tenslotte in de wolken begint te bliksemen en daaruit geweldig begint te regenen en soms ook begint te hagelen, wat het gevolg is van het werk van de jullie reeds bekende vredesgeesten.

[8] Maar hoe heftiger tijdens een onweer de bliksems na elkaar volgen en lichten, des te kouder wordt de lucht meteen daarop, -wat allemaal het gevolg is van het weer in de ruststand terugkeren van de opgewonden natuurgeesten ­die daartoe natuurlijk door de machtige vredesgeesten gedwongen worden.

Daarom werd het ook bij het verdwijnen van jouw grote, machtige lichtver­schijnsel om dezelfde reden koel en behoorlijk koud. -Is je dat nu ook duidelijk?"

[9] MATHAËL zegt: "Heer, ik dank U voor deze uitleg; ook dat is me nu duidelijk!"

 

148 De dodelijke val van de nieuwsgierige jongen

 

[ I] IK zeg: "In dat geval moet je ons nog vertellen over de dood van de jongen die uit een boom viel en daardoor stierf, en daarbij ook over de man die in een poel sprong en verdronk en zodoende zelfmoord pleegde. Wijd echter niet teveel uit en vertelons alleen de hoofdzaken!"

[2] MATHAËL nam meteen het woord en zei: "Ik verzoek nog even om geduld, want ik wil de beide gevallen als één geheel vertellen en daarom moet ik eerst even nadenken!"

[3] IK zei: "Doe dat; maar Ik zal je wel de juiste woorden in de mond leggen dus het zal ook wel gaan zonder datje vooraf het geheel overdenkt!"

[4] Daarop zei MATHAËL: "Ja, in dat geval hoef ik er natuurlijk niet lang over na te denken en ik zal daarom meteen zo getrouwen waar mogelijk beide gebeurtenissen vertellen, die mij nog heel duidelijk in het geheugen liggen!"

[5] ALLEN roepen dan: "Geëerde onderkoning van de volken rond de wijde Pontus tot aan de Kaspische Zee, wij verheugen ons allen erg op uw verhalen, want u bent echt een onovertrefbare meester in het vertellen!"

[6] MATHAËL antwoordt: "Om te kunnen vertellen heb je vooral een beetje vertelkunst nodig en grote waarheidsliefde. Wie ware dingen vertelt, heeft altijd de voorkeur boven een fabeldichter! Maar hoe het ook zij, wat ik jullie op wens van de Heer zal vertellen, is een door mij beleefde geschiedenis zoals ik er vanaf de wieg tot aan mijn twintigste jaar zoveel beleefd heb. Ik zal het jullie vertellen zoals ik het in mijn zeventiende levensjaar heb meegemaakt aan de zijde van mijn vader, die altijd in mijn buurt was en die door mijn zienerschap al veel wijsheid had opgedaan. De beide gebeurtenissen waren als volgt:

[7] Het was omstreeks de tijd van de Grote Verzoendag, wanneer -zoals bekend -aan de rivier de Jordaan voor alle zonden der Joden de zondebok wordt geslacht en geofferd, die daarna onder veel gehuil en gebedsformules en vervloekingen in de goede Jordaan wordt geworpen. Wel, het zou zinloos zijn om daar nog meer woorden aan te verspillen omdat iedere Jood, hoe onaanzienlijk ook, die ceremonie maar al te goed kent.

[8] Minder bekend is het jullie waarschijnlijk dat toentertijd een overgrote volksmenigte bij dit genoemde offerfeest van de zondebok was op komen dagen. Grieken, Romeinen, Egyptenaren en Perzen waren rijk vertegenwoor­digd. Kortom, er was geen gebrek aan nieuwsgierigen!

[9] Jullie zullen wel begrijpen dat de knapen toch ook iets wilden zien van het schouwspel. Ook zullen jullie begrijpen dat zij over de hoofden van de volwas­senen heen maar weinig konden zien en dat zij daarom gedreven door hun nieuwsgierigheid in de dichtbijzijnde bomen klommen. Het duurde niet zo erg lang tot er te weinig gastvrije bomen voor de vele knapen waren en zij op de takken ruzie kregen. Verscheidene malen werd er wel gezegd dat zij zich rustig moesten houden, maar deze goedgemeende terechtwijzingen hielpen weinig of niets.

[10] Ik en mijn vader zaten op onze kamelen die wij ten geschenke hadden gekregen van een Pers die door mijn vader was genezen van een kwaadaardige ziekte; het waren allebei tweebultige, en derhalve voor het berijden veel gemakkelijker dan de eenbultige. Wij konden daarom alles heel gemakkelijk overzien. Niet ver van onze standplaats stond een heel mooie, hoge cipres en op de takken daarvan, die van nature al niet zo sterk waren, maakten drie knapen ruzie. Elk van hen deed alle moeite zijn gewicht toe te vertrouwen aan de tak die er het sterkst uitzag.

[11] Maar omdat deze reeds erg bejaarde boom eigenlijk maar twee takken had die sterk genoeg waren om je leven daaraan te kunnen toevertrouwen, vochten de drie knapen om het bezit van de twee sterkste takken, en één van hen was genoodzaakt zich met een tak tevreden te stellen die eigenlijk maar een twijg was. De derde hurkte op een hoogte van altijd nog ruim vijf manslengtes op zijn tak, die meer twijg dan tak was.

[12] Alles bleef een uur lang rustig tot er tegen de middag een tamelijk harde wind opstak, die de top van onze cipres bedenkelijk heen en weer bewoog en de rook van het sterk rokende offeraltaar in dikke wolken juist in het gezicht van deze drie knapen dreef, zodat zij hun ogen moesten dichtknijpen omdat zij anders letterlijk voor niets in tranen zouden uitbarsten.

[13] Tijdens deze hoogst bedenkelijke situatie keek ik naar de op de zwakke zijtak hurkende knaap. Toen de rook echt, je zou zeggen, met bakken tegelijk in zijn gezicht gedreven werd, ontdekte ik opeens twee grote vleermuizen die om zijn hoofd fladderden. Zij waren zo groot als twee volwassen duiven en dreven de arme kerel nog meer rook in het gezicht.

[14] Ik maakté mijn vader daarop attent en zei tegen hem, dat hier beslist heel spoedig iets onprettigs zou gebeuren. Ik vertelde hem ook wat ik zag, en dat de beide vleermuizen mij helemaal niet natuurlijk voorkwamen omdat ik zag dat zij nu eens groter en dan weer kleiner werden.

[15] Mijn vader leidde zijn kameel naar de boom en riep naar de jongen dat hij zo vlug mogelijk uit de boom moest komen, omdat hem anders een ongeluk zou overkomen. Of de knaap de vrij luid gesproken woorden van mijn vader gehoord had of niet kan ik nauwelijks naar waarheid zeggen, want ik zag steeds maar dat wat ik al eerder vertelde en hoe de hurkende knaap zich in zijn hachelijke situatie op de twijg steeds meer met de hand in de door de dikke rook aangetaste ogen begon te wrijven en bijna halfblind moest zijn.

[16] Omdat vader echter zag dat zijn waarschuwend geroep naar de knaap totaal zonder uitwerking bleef, verwijderde hij zich van de onbetrouwbare boom, kwam weer bij mij en vroeg mij of ik nog steeds hetzelfde zag. Volledig naar waarheid bevestigde ik de vraag en bezwoer dat de knaap onvermijdelijk een ongeluk moest krijgen als hij niet meteen uit de boom werd gehaald. Mijn vader zei: 'Ja, mijn zoon, wat kunnen we daaraan doen?! Een ladder hebben we niet en door te roepen komt de knaap niet uit de boom, we zijn daarom gedwongen af te wachten wat God de Heer over deze ongehoorzame knaap zal laten komen.

[17] Mijn vader had nog maar net het laatste woord uitgesproken toen de zwakke tak, die door de voortdurende beweging van de knaap te vaak en te sterk heen en weer en op en neer was gebogen, brak, waarop de knaap die nu natuurlijk helemaal geen steun meer had, voorover van vijf manslengten hoog met een grote klap op een onder de boom liggende steen viel, waarbij zijn schedel werd ingeslagen, zijn nek brak en hij dus ook meteen dood bleef liggen.

[18] Dat gaf een consternatie onder het volk; iedereen verdrong zich om de verongelukte knaap. Maar wat hielp dat, nu de jongen al dood was?! De Romeinse wachters dreven tenslotte het volk uit elkaar en meteen werd mijn vader geroepen, die men goed kende, om te onderzoeken of de knaap werkelijk dood was of dat er misschien nog met vrucht pogingen in het werk gesteld zouden kunnen worden om hem weer tot leven te wekken. Mijn vader onder­zocht het verpletterde hoofd en de nek van de knaap, en zei: 'Hier helpt geen kruid en geen zalf meer! Want hij is niet alleen enkelvoudig, maar tweevoudig dood en zal in deze wereld niet meer levend worden! ",

 

149 De zelfmoord van de door de tempel vervloekte Esseen

 

[I] (Mathaël:) "Daarop vroeg mijn vader mij of ik soms nog iets bijzonders aan de knaap zag.

[2] Ik antwoordde hem in het Grieks en zei: 'Die twee grote vleermuizen hebben nu gezamenlijk boven zijn borstholte de gestalte van een heel bedroefd uitziende aap aangenomen en proberen nu zich los te maken van het lichaam, maar zij schijnen daar nog dusdanig door aangetrokken te worden dat het hun voorlopig nog niet mogelijk is geheel van het lichaam weg te gaan; maar hoe langer zij zich inspannen des te meer verenigen zij zich en -kijk, nu zijn zij als één etherisch wezen los van het lichaam! Het hurkt en springt nu nog om het lichaam alsof het iets zoekt!’

[3] 'Dat zal toch niet de ziel van de jongen zijn?' zei mijn vader.

[4] Ik zei: 'Ja, dat weet ik natuurlijk ook niet! Zou zo'n verwaarloosde knaap dan werkelijk nog geen betere ziel hebben? Nu hurkt dit wonderlijke wezen bij het nog bloedende, verpletterde hoofd en doet alsof het bloed uit de grote wond likt. Maar in werkelijkheid gebeurt er niets! Alleen een geringe en heel vaag zichtbare bloeddamp zuigt het op en daardoor krijgt het een wat meer menselijk uiterlijk. -Maar nu komen er dragers, die hoogstwaarschijnlijk het lijk zullen wegbrengen! Ik ben benieuwd of dit aapwezen ook mee zal gaan!'

[5] Op dit ogenblik kwamen er vier dragers met een tamelijk lange staak, bonden het lijk met linnen doeken daaraan, tilden het op en droegen het weg.

[6] Ik zei: 'Maar het wezen blijft achter, en kijkt om zich heen als iemand in een grote, lege ruimte waarin niets te zien is. Ons, lichamelijke mensen, schijnt het niet te zien. Nu hurkt het op de plaats waar de knaap uit de boom is gevallen en maakt aanstalten om te gaan slapen. Dat moet toch werkelijk de ziel van de jongen zijn!'

[7] Mijn vader zei: 'Nu, gelukkig loopt het afmaken van die bok ten einde! Alleen nog het oordeel over hen die van deze algemene reiniging uitgesloten zijn omdat zij te grote en slechte zondaars zijn, en dan zal het wel afgelopen zijn! Zoals ieder jaar: altijd en eeuwig dezelfde geschiedenis, -voor mij zonder zegen, kracht en nut, en ik geloof dat het voor ieder ander ook zo is! ,

[8] Toen zweeg mijn vader, luisterde naar de oordelen en ergerde zich niet weinig dat eerst de arme Samaritanen werden vervloekt en daarna pas alle heidenen, Essenen en Sadduceeën, en in geringe mate ook de onboetvaardige bloedschenners, broeder -, vader­ en moedermoordenaars, dierschenners en echtbrekers, en tenslotte -met het vreselijkste oordeel -de verachters van de tempel en zijn heiligdommen.

[9] Na deze ceremonie, die bepaald niet hartverheffend was en waarbij iedere vloek het gewaad van de hogepriester op een geweldige scheur te staan kwam, trok weldra iedereen naar de stad terug. Slechts één man, die waarschijnlijk door de welgemeende vervloekingen iets meer dan goed voor hem was van zijn stuk was gebracht, bleef bij een poel staan die niet ver van ons verwijderd was en eigenlijk een oud, nog steeds zeer diep, door de Jordaan veroorzaakt gat was, waarvan sommige dwazen beweerden dat het water van de zondvloed van de gehele aarde door dit gat, dat ongeveer honderd manslengten in omtrek mat, in een jaar en enige dagen verdwenen was. Dat dit gat erg diep is, is waar, -maar bodemloos zal het toch ook wel niet zijn.

[10] Het kwam mijn vader een beetje verdacht voor dat die man zo star en wezenloos vanaf een rots, die erg vooruitstak in het water van de poel, in het zwarte gat staarde. Hij vroeg mij of ik soms om of boven die man iets ongewoons kon ontdekken.

[11] Ik zei, volkomen naar waarheid: 'Ik zie niets, maar kan toch niet ontkennen dat die hele man mij beslist niet bevalt! Ik geloof dat het echt geen onjuiste veronderstelling zou zijn als men zei: Die zal dadelijk in hoogst eigen persoon gaan onderzoeken hoe diep het gat is!

[12] Ik geef dat wat ik toen zei heel precies weer, hoewel mijn vader nooit graag hoorde dat ik bij ernstige zaken zo'n beetje grapjes begon te maken, - waarvoor ik een bijzonder talent bezat. Heer, wilt U het daarom ook genadig door de vingers zien als ik mij hier bedien van de woorden, die ik toen heb gebruikt!"

[13] IK zeg: "Watje zegt is goed, want zo wil Ik het en zo leg Ik je immers Zelf als het ware de woorden in de mond! Vertel nu verder; allen luisteren gespannen naar je verhaal!"

[14] MATHAËL ging meteen verder en zei: "Maar ik had nauwelijks het laatste woord uitgesproken toen de man zijn handen omhoog hief en zeer luid zei: 'De hogepriester heeft mij vervloekt omdat ik Esseen werd en de tempel heb verlaten om een andere en betere wijsheid te Ieren, die ik daar echter net zo min vond als in de tempel te Jeruzalem. Berouwvol ben ik naar de tempel teruggekeerd en heb gebeden en geofferd, maar de hogepriester verwierp mijn offer, noemde mij de allerergste tempelschenner en vervloekte mij voor eeuwig door zeven scheuren in zijn gewaad te trekken. Nu bij de algemene reiniging hoopte ik verzachting van zijn uitgesproken vloek te krijgen; alleen wachtte ik daarop tevergeefs! Hij bekrachtigde de oude vloek alleen nog maar meer, en maakte mij tot een vervloekte voor God en de mensen! Dus ben ik vervloekt! - Laat ik daarom vervloekt zijn! ' - Na deze overluid geschreeuwde woorden stortte hij zich vanaf de rots in de poel en verdronk."

 

150 De zielen van de beide verongelukten in het hiernamaals

 

[I] "Het duurde echter niet lang of ik ontdekte iets dat leek op een grijs menselijk geraamte, dat langzaam op de oppervlakte van het water ronddreef en begeleid werd door een stuk of tien vreemd uitziende, zwarte eenden. Alleen op de voeten zat een heel klein beetje vlees, maar pas onder de enkels, alle andere botten waren zonder huid of vlees, en dat vond ik vreselijk raar. In het begin lag het drijvende geraamte met het gezicht naar boven gekeerd, maar na ongeveer een half uur had het zich omgedraaid, begon als een geoefend zwemmer met handen en voeten te bewegen en scheen moeite te doen om de zwarte eenden kwijt te raken. Maar die waren hardnekkig en wilden de luguber uitziende zwemmer beslist niet alleen laten.

[2] Zo bewoog dit raadselachtige geheel zich nu eens sneller dan weer langza­mer ruim een uur in alle richtingen over de oppervlakte van de poel, dook ook een paar keer onder en kwam weer boven. Ik zou het voor een waterdier hebben aangezien als mijn vader het ook gezien zou hebben; maar hoe hij zijn overigens scherpziende ogen ook inspande, hij kon niets ontdekken, zodat ik natuurlijk wel tot de overtuiging moest komen, dat het in de poel rondzwemmende skelet van een dode iets onnatuurlijks, dus iets psychisch en geestelijks was. Na een uur werd het helemaal rustig en de zwarte eenden deden alsof zij nog eventueel aanwezig vlees van het geraamte afpikten.

[3] Omdat er niets meer van enige betekenis voorviel, keerden wij weer naar onze aap terug, die zich juist begon op te richten en een poging deed op zijn twee achterpoten te gaan staan en gewoon te lopen. Maar met het lopen ging het slecht. Het wezen zakte bij iedere vijfde stap met de voorpoten op de grond, maar ging toch weer snel staan en keek daarbij steeds naar alle kanten rond, en men kon uit de manier van het steeds maar rondkijken welopmaken dat het wezen ergens bang voor was, of dat het erge honger had en geschikt voedsel zocht. Tijdens deze pogingen om te lopen en te staan kwam het bij onze beruchte poel. Daar zag het echter weldra ons geraamte, dat nu weer in gezelschap van de griezelige eenden in de poel rondzwierf.

[4] Toen onze aap, of toch wel de ziel van onze verongelukte jongen, het geraamte zag, stootte hij een schelle, fluitende kreet uit en bekeek het geraamte met speciale aandacht. Na verloop van ongeveer een half uur richtte hij zich helemaal recht als een mens op en ik hoorde hem heel duidelijk enigszins lispelend de woorden uitspreken: 'Dat was de ongelukkige vader van mijn slechte lichaam! Wee hem en mij, want Jehova's toorn en gericht heeft ons beiden achterhaald! Bij mij is in ieder geval nog hulp mogelijk, maar hoe kan hij geholpen worden?'

[5] Toen zweeg de aap en keek zeer bedroefd, terwijl in de poel de zwarte eenden heel opgewekt het geraamte, dat niet veelleven vertoonde, bleven plagen en lieten ronddrijven. Deze toestand duurde zo weer ruim een half uur, en in die tijd gingen ook bijna alle mensen weg, behalve een paar Romeinen en Grieken ­die echter een zakelijk gesprek voerden en helemaal niet letten op onze stille waarnemingen.

[6] Mijn vader vroeg mij of ik verder nog iets zag. Ik ontkende dat en zei alleen: 'Tot nu toe helemaal niets!"

[7] Toen dacht mijn vader dat wij wel konden gaan, omdat we nu al het beziens- ­en gedenkwaardige wel gezien hadden, en wat Jehova verder met de beide zielen van plan was, zou ons nauwelijks interesseren.

[8] Maar ik zei: 'Vader, wij zijn al zo'n drie uur met de beide zielen bezig en dat leverde ons niets anders op dan dat ik een stil, treurig spektakel heb gezien; laten we hun nog een uur geven, -misschien levert het toch nog iets interessants op! ' Mijn vader was het helemaal eens met mijn voorstel en wij bleven. Enkele ogenblikken daarna veranderde ineens het hele schouwspel.

[9] De aap richtte zich plotseling woedend op, sprong in het water en begon daar de griezelige eenden te vangen, en wee degene die hij gevangen had! In een oogwenk werd die in duizend stukken gescheurd! Op vijf na had hij ze allemaal verscheurd; de overgebleven vijf maakten dat ze weg kwamen.

[10] Toen de lelijke eenden op deze wijze verdwenen waren, tilde de aap het geraamte uit het water en zette het, binnen mijn gezichtsveld, op ongeveer vijf passen van de poel op een mooi stukje gras en zei toen: 'Vader, hoort u in uw behoeftige toestand mijn stem, hoort u wat ik zeg?' Toen knikte de dode schedel van het zittende geraamte en gaf daarmee duidelijk te kennen dat het de woorden van de zoon hoorde en zeker ook begreep.

[11] En de aap, die er nu zienderogen menselijker uit begon te zien, ging staan alsof hij erg veel kracht had, en zei nu met een stem die ik heel goed kon horen: 'Vader! Als er een God is, kan hij alleen maar goed en rechtvaardig zijn! Die God vervloekt niemand; want als de mens een werk van God is, kan hij geen knoeiwerk, maar alleen een meesterwerk zijn! Als er echter een meester zou zijn die zijn eigen werk echt vervloekte, dan zou hij toch wel ver beneden de ergste knoeier staan; want zelfs een knoeier vervloekt zijn werk niet, maar laat zich daarop toch wat voorstaan. En zou God als Meester aller meesters dan Zijn werken vervloeken?

[12] Het vervloeken en verdoemen is een uitvinding van de mensen tengevolge van de blindheid en het gebrek aan kennis van de menselijke natuur. De misstappen die een mens in ontwikkeling maakt, zijn proeven hoe de mens, die zelfstandig moet worden, zijn vrije wil moet gebruiken. Het handelen van de mens is zowel een oefening om zelfstandig zijn inzichten te bepalen, alsook om zijn vrije wil binnen een bepaalde orde te Ieren gebruiken. Gedurende alle eindeloze reeksen van grote scheppingen van de ene wijze Schepper zal deze orde zo bepaald zijn, dat slechts binnen zo'n orde een bestaan van de wezens tijdelijk en eeuwig denkbaar is en kan zijn.

[13] De vloek van de mensen is een kwalijk voortbrengsel van hun duistere kant; zij richten zichzelf en hun medemensen te gronde en storten uiteindelijk hele volkeren in de grootste nood, in de grootste ellende en totale vertwijfeling. U, mijn arme aardse vader, werd gedood door de tienvoudige vloek van de hogepriester, hoewel God u niet vervloekt zou hebben. In uw grote vertwijfeling ontnam u zichzelf het tijdelijke, lichamelijke leven en nu bent u hier als triest produkt van de hoogmoed van mensen die zich god wanen. Maar ik heb beslist genade van God gekregen, en genoeg inzicht en kracht om de tienvoudige vloek van de hogepriester, die u in de vorm van zwarte watervogels plaagde, bij u weg te nemen en nu bent u buiten op het droge. Ik zal nu alles in het werk stellen om, zoveel mijn levenskracht mij daartoe in staat zal stellen, u hier in uw grote nood en armoede te helpen!'

[14] Tijdens deze woorden kreeg de vroegere aapmens steeds meer een echte menselijke vorm en na het einde van de toespraak werd deze vervolmaakt tot een heel lieftallige mensenvorm, gekleed in een lichtgrijs plooiend gewaad, dat als uit de lucht kwam vallen. Naast hem lag nog iets dat in een doek gewikkeld was. De nu heel aanvallige knaap maakte het los en haalde een lang, donkergrijs hemd te voorschijn en zei: ' Aha, dit is een gewaad voor u; sta me toe dat ik het u aantrek!'

[15] De geraamtemens knikte bevestigend, en de knaap deed hem in een oogwenk het hemd aan en bond de doek, die iets lichter van kleur was, om Zijn voorhoofd als een soort tulband, en daardoor zag het geraamte er beter uit. De knaap die nu flink moed gevat had, ondersteunde daarop de oude man en wilde hem rechtop laten staan, maar dat lukte niet.

[16] Na enige pogingen riep de knaap, die nu al zo groot was als een jongeman met een doordringende, luide stem, waarvan zelfs mijn vader beweerde dat hij hem gehoord had, zonder enige articulatie: ' Jehova! Als U ergens bent, stuur mij en mijn vader dan hulp! Hij heeft niet gezondigd, maar de ergste zonde van hen die zich als mensen tot goden verhieven om van de wereld des te meer eer en voordeel te verkrijgen, vermorzelde hem gewoonweg als een uit de wolken gevallen steen, en hij ligt hier nu als een arme door de wereld verdoemde ziel! Zal zij daarom ook door U voor eeuwig verdoemd zijn en blijven? Geef haar toch minstens een huid over de schijnbare beenderen! Want de kaalheid van mijn vader is te huiveringwekkend, het wekt te veel mijn medelijden op! Help, Jehova, help! ,

[17] Op dit geroep verschenen weldra twee machtige geesten en raakten het geraamte ter hoogte van de slapen aan. Ogenblikkelijk kreeg het pezen, huid, enig haar en -naar het mij voorkwam -ook ogen, maar zeer hol en diepliggend. Geen van de beide geesten sprak echter een woord en meteen na deze handeling verdwenen zij weer.

[18] Toen probeerde de knaap, die er nu al heel blij uitzag, de skeletmens te laten staan, en ditmaal lukte het hem. Nu de oude man kon staan vroeg de jongen hem of hij ook kon lopen. De oude bevestigde dat met een erg krijsende, holle stem; de jongen ondersteunde hem meteen en beiden verplaatsten zich toen in zuidelijke richting en al gauw kon ik hen niet meer zien."

 

151 De zieletoestand van de twee verongelukten in bet hiernamaals

 

[I] (Mathaël:) "Dat waren de twee getuigenissen die ik heb meegemaakt. Wat er verder met beiden in het rijk der geesten gebeurd is, weet ik echt niet; ook begrijp ik, ondanks Uw eerdere uitleggingen, zeker nog lang niet wat bij de uit de boom gevallen knaap de beide vleermuizen, die later samensmolten tot een apengestalte, te betekenen hebben, en hoe en waarom tenslotte de ziel van de zelfmoordenaar op de oppervlakte van het water voor mij zichtbaar werd als een geraamte van een dode, waar haast geen leven in zat. Waar kwamen die tien zwarte eenden vandaan en waarom vielen zij het geraamte lastig? Hoe kon de ziel van de knaap, die nog steeds de vorm van een aap had, de tien nare vogels de baas worden? Wat is de betekenis van de kleding, waar kwam die vandaan, en welke invloed had die als zodanig op de beide verschillende zielen?

[2] Ja, hierover zou nog veel te vragen zijn, maar voor mij zijn vooral die punten van belang die ik nu uit onwetendheid vraag en waarbij enige welwillende uitleg mij goed te pas zou komen. Als iemand anders van ons nog over iets anders uit dit verhaal een verklaring wenst, mag die daar zeker ook wel een vraag over stellen?!"

[3] CYRENIUS zegt: "Vriend, tijdens deze verhalen van jou werd het mij heel vreemd te moede! Het menselijke leven komt mij voor als een heel rustig en onschuldig voortstromende rivier op een hoogvlakte. Maar aan het eind van de vlakte stort de eerst zo rustige stroom zich onverbiddelijk in een onpeilbare diepte, en met donderend geraas boort hij zich een gruwelijk diep rustbed, ­maar vindt geen rust! Want het geweld van zijn eigen val drijft hem met grote onstuimigheid steeds maar door uit zijn rustbed, en hij moet vluchten en vluchten, tot hij ergens opgeslokt wordt door de oppermacht en de onmeetbare diepte van de zee.

[4] O Heer, verklaar ons toch tot onze troost die schrikbarend serieuze momen­ten van het overigens zo mooie leven! Kijk nu eens naar deze man, die volgens het verhaal van broeder Mathaël in de mij welbekende poel is gesprongen om een eind te maken aan een wanhopig leven. Wat vindt er een verschrikkelijke verandering plaats meteen na de sprong! Wel schijnt er gauw daarna enige verlichting in zijn toestand op te treden, maar hoe ziet die er uit! Wat een onzekerheid, wat een ellende! Heer en Meester, geef ons daarom een troostrijke toelichting bij alles wat broeder Mathaël gezien heeft, en zo huiveringwekkend getrouw heeft verteld!"

[5] IK zeg: "Ongetwijfeld zien wij hier een paar vreselijk treurig uitziende levensmomenten, die werkelijk heel ernstig zijn. Maar wat wil je doen om een leven, dat door de invloed van de wereld en haar helse lusten totaal gehavend is, niet geheel ten onder en verloren te laten gaan, maar te redden en stukje bij beetje weer in het goede spoor te brengen? Moet zo'n leven niet met grote ernst aangepakt worden?

[6] Ja, het is waar, het moment waarop het gegrepen wordt, heeft zeker voor de toeschouwer iets zeer afstotends! De doortocht door een heel nauw poortje is beslist niet zo aangenaam om te zien als het gezicht van een kerngezonde, maagdelijke bruid, maar die doortocht leidt de eigenlijke mens het leven binnen, en wel in een waarachtig en eeuwig onvergankelijk leven! En daarom bevat zo'n ernstig levensmoment voor hem die dat begrijpt, uiteindelijk toch altijd meer troost dan het lachende lentegezicht van een maagdelijke bruid. -Maar nu zullen wij dan overgaan tot enige uitleg van datgene wat wij van Mathaël hebben gehoord!

[7] Mathaël zag bij de jongen vooraf reeds twee grote v leermuizen, die om hem heen fladderden toen hij uit de boom viel en meteen volslagen dood bleef liggen. Ten eerste stamde de jongen puur uit deze aarde. De zuiver aardse kinderen zijn echter, zoals jullie dat uit Mijn verklaringen reeds vaak konden horen en goed konden begrijpen, wat hun ziel en ook wat hun lichaam betreft samengesteld uit de gehele organische schepping van deze aarde. Het bewijs daarvoor levert reeds de zeer gevarieerde voeding voor het lichaam die een mens tot zich neemt, terwijl een dier in de keus van zijn voeding zeer beperkt is. Teneinde de mens in staat te stellen om aan alle intelligentiedeeltjes waaruit zijn ziel bestaat, uit de natuurlijke voedingsstoffen die hij tot zich heeft genomen de overeenkom­stige voeding te geven, kan hij zulke uiteenlopende voedingsdelen uit het dieren-, planten­ en ook het mineralenrijk tot zich nemen; want het substantiële lichaam van de ziel wordt net als het vleselijke lichaam gevoed en tot ontwik­keling gebracht door de opgenomen natuurlijke voeding.

[8] Nu komt het er echter nog op aan uit welke voorafgaande klasse van creaturen een mens die geheel van deze aarde afkomstig is, zijn ziel de opklimmende ontwikkelingsfasen doormakend verkregen heeft. En men moet zich dan, vooral bijkinderen, vervolgens realiseren dat hun ziel op zichzelf nog steeds sporen draagt van die voorafgaande schepselvorm waaruit zij in een menselijke vorm overging. Als een kind meteen goed wordt opgevoed, gaat de voorliggende schepselvorm weldra geheel over in de menselijke vorm, en stabiliseert zich daar steeds meer in. Als bij een kind echter de opvoeding erg verwaarloosd wordt, treedt in zijn ziel al gauw steeds meer de voorafgaande vorm op de voorgrond, en neemt de vaste vorm van het lichaam zelfs langzaam maar zeker de genoemde voorafgaande schepselvorm aan, en zo kan men bij menig ruw mens zonder al te veel moeite onderkennen wat zonder enige twijfel de overheersende vorm van zijn ziel is.

[9] Omdat Ik dus eerder al zei dat de knaap wat betreft ziel en lichaam puur uit deze aarde stamde, kunnen jullie gezien zijn verwaarloosde opvoeding nu wel begrijpen waarom zijn ziel in de boom aanvankelijk, nog voor hij eruit viel, reeds zichtbaar was in de vorm van twee vleermuizen op het moment dat hij, deels door het zich te ingespannen vasthouden aan de boom en deels verstikt door de rook, in een krampachtige flauwte terechtkwam, die zorgde dat hij gedurende enige tijd nog in de boom bleef hoewel hij daar zelf niets meer van wist.

[10] Want zolang een ziel op het moment van sterven niet geheel gescheiden is van het lichaam, zolang is zij tengevolge van angstige verwarring geheel zonder bewustzijn. Het gaat met haar als met iemand die met het gezicht naar buiten op een spil is vastgebonden en daarbij razend snel in het rond wordt gedraaid­Hij kan kijken wat hij wil, maar zal toch geen enkel voorwerp zien; hoogstens zal hij een matgekleurde mist om zich heen zien, die bij nog grotere draaisnel­heid, door de daarbij toenemende onvastheid van het gezichtsorgaan, in een volledige duisternis kan overgaan.

[11] Zoals het gezichtsorgaan echter rust moet hebben om een voorwerp waar te nemen zoals het is, zo heeft ook de ziel een bepaalde innerlijke rust nodig om tot een vaster en helderder bewustzijn van zichzelf te komen. Hoe meer de ziel innerlijk verontrust wordt, des te meer verdwijnt dan ook haar heldere zelfbe­wustzijn, en als de onrust in de ziel eenmaal ten top is gestegen, weet zij zo goed als niets meer van zichzelf tot de rust in haar is weergekeerd. En hoe lager een ziel op de trap van de levensontwikkeling staat, des te eerder treedt dit moment bij stervenden op. Ah, bij een ziel wiens levensontwikkeling voltooid is, komt dit enigszins treurig uitziende moment beslist niet voor, wat Mathaël bij het sterven van de oude Lazarus heel goed heeft gezien, want diens ziel liet op geen enkele manier blijken verontrust te zijn.

[12] De jongen op de boom was lichamelijk al ongeveer een kwartier vrijwel dood en wist niets meer van zichzelf; zijn ziel was evenals zijn lichaam dus al door de allerdikste duisternis omgeven. En een ziel die in een te grote onrust geraakt, begint zich letterlijk te splitsen in de vroegere, kleinere en onvolmaak­tere creaturen van een eerder leven; daarom werden hier ook eerst twee vleermuizen zichtbaar. Pas nadat de knaap door de verplettering van zijn hersens iedere verbinding met zijn ziel kwijt was, kwam er weldra meer rust in de ontwrichte ziel, de beide zielen van de voorafgaande schepsels verenigden zich en weldra werd een aap als laatste voorafgaand schepsel zichtbaar; deze had echter een langere tijd nodig voor hij helemaal tot zichzelf was gekomen, en daarna nog meer rust tot hij zichzelf herkende en weer bewust van zichzelf werd. Daarom hurkte hij ook geruime tijd op de plaats waar zijn lichaam uit de boom viel meer instinctmatig dan bewust van wat daar was voorgevallen.

[13] Maar geleidelijk aan keerde het bewustzijn en de zelfherkenning terug en de aap kreeg tegelijkertijd ook een steeds menselijker uiterlijk en begon zich op te richten. Het steeds verder reikende waarnemingsgevoel van zijn ziel begon de aanwezigheid van de verongelukte ziel van zijn aardse vader gewaar te worden. Hij verliet de plaats waar hij gehurkt zat, bewoog zich geleid door zijn gevoel naar de poel en herkende nu duidelijk de ziel van zijn vader, die belast en gekweld werd door de tienvoudige vervloeking door een mens.

[14] Toen ontwaakte de kinderliefde in hem en daarmee tevens de vraag naar God en Zijn ware gerechtigheid. Bovendien ontwaakte er in hem echter ook een heel rechtvaardige toorn tegen de vloek die mensen in hun onbegrensde hoog­moed zich aanmatigen naar de arme, maar in feite veel betere medemensen te slingeren. Daarbij ontdekte de aapmens, die nu reeds veel volmaakter was, in zich ook de kracht het op te nemen tegen de tien vloekduivels, die in de vorm van zwarte eenden zijn vader meer dan normaallastig vielen.

[15] Met dit verhoogde zelfbewustzijn stort de aapmens zich in de poel en begint, gedreven door zijn kinderliefde voor zijn arme vader, danig onder de tien vloekduivels huis te houden; in enkele ogenblikken zijn zij vernietigd en de aapmens krijgt daardoor al een haast menselijk uiterlijk.

[16] Maar door zijn liefde begint ook de dode vaderziel nieuwe levenswortels te krijgen. Dat geeft de zoon nog meer liefde en meer kracht en daarmee trekt hij zijn vader weg van de plaats van zijn ondergang en zijn verderf en brengt hij hem op het droge, waar door de liefde van de zoon zich ook voor het toekomstige bestaan van de vader een vaste grond voor rust ontwikkelt en door trouwe liefde aanwezig is. Maar omdat de liefde van de zoon groeit, wordt ook zijn licht sterker; door dat licht ziet hij hoe ontoereikend zijn kracht is en hij richt zich met klem tot God en vraagt, of Hij zijn vader wil helpen. En de hulp Iaat niet op zich wachten; er komt kleding en de kracht om verder te komen in een betere en meer volmaakte levenssfeer, waar de ziel van de vader, gevoed door de steeds groeiende liefde van de zoon, weer geestelijk vlees en bloed krijgt en uiteindelijk op die wijze in staat is God te herkennen en binnen te gaan in Zijn orde, -wat bij zelfmoordenaars altijd iets heel moeilijks is."

 

152 Verschillende soorten van zelfmoord

 

[1] (DE HEER:) "Ook bij zelfmoordenaars vind je verschillen. Iemand, die zich het leven beneemt omdat iemand anders zijn grote hoogmoed te veel vernederde en hij geen kans zag zich daarvoor te wreken, maakt zich schuldig aan een erge soort van opzettelijke zelfmoord. Een dergelijk motief van zelfmoord kan aan een ziel nooit volledig goedgemaakt worden. Duizendmaal duizenden jaren zijn nodig om zo'n ziel zo ver te brengen dat zij tenminste een huid over haar dorre, alle liefde missende, schijnbare beenderen heeft, om nog maar niet te spreken over de belichaming van haar gehele wezen; want juist de belichaming is een produkt van de liefde en wekt ook weer liefde op.

[2] Als iemand naar een jonge vrouw kijkt die lichamelijk volmaakte, weelde­rige vormen heeft, wordt hij meteen door en door gegrepen door zo'n gestalte, en zijn hart zal direkt een van liefde gloeiend verlangen koesteren om deze jonge vrouw de zijne te kunnen noemen. Hoe komt dat? Omdat de lichamelijke aantrekkelijkheid van de jonge vrouw puur een produkt is van veelliefde, en materie die gebaseerd is op liefde, kan en moet in de medemens datgene opwekken wat het zelf ook is.

[3] Kijken wij echter naar een jonge vrouw die ontzettend mager is, dan zeg Ik jullie dat deze niemands hart op hol zal doen slaan; heimelijk zal men medelij­den met haar hebben, maar iemand zal niet gauw verliefd op haar worden. Wat is daar dan weer de reden van? Omdat haar beenderen met te weinig van dat materiaal omhuld zijn dat een product van de liefde is!

[4] Een ziel die hier al helemaal liefde is, ziet er in het hiernamaals meteen heel aantrekkelijk, weelderig en dus naar de vorm helemaal volmaakt uit. Een gierige en egoïstische ziel ziet er zeer mager uit, maar heeft nog altijd wel wat vlees en bloed, omdat zo 'n ziel toch in ieder geval eigenliefde heeft. Maar zelfs die liefde heeft een zelfmoordenaar niet, en daarom heeft zijn ziel in het hiernamaals noodgedwongen het uiterlijk van een dor geraamte. En dan hangt het er nog maar van af of het een menselijk of een dierlijk geraamte is!

[5] Eerder hebben wij het er al over gehad dat er verschillende soorten zelf­moord kunnen zijn, en de ergste heb Ik reeds uitvoerig vermeld. Wel, een zelfmoordenaar van de ergste soort komt in het hiernamaals niet in de vorm van een menselijk geraamte te voorschijn, maar in die van een draak, een slang of een wild, verscheurend dier. Waarom ? Dat kunnen jullie je nu toch wel gemakkelijk indenken! Zo'n ziel zal nooit meer tot een volledige levensvoleinding kunnen komen.

[6] Daarnaast zijn er mensen die zelfmoord plegen uit jalousie om een maagd, welke buiten haar schuld een ander beter beviel dan de jaloerse man die haar bij iedere ontmoeting kwelde met allerlei verwijten en haar van ontrouw beschuldigde, iets wat nooit in haar was opgekomen. Zo iemand komt in het hiernamaals te voorschijn als het geraamte van een wolf, een hond of een haan ­omdat het karakter van deze dieren het verstand en de wil van zo'n jaloerse dwaas beheersten; als voorafgaande incarnatievormen bepaalden zij de eigen­lijke, voornaamste karaktertrekken van zo'n ziel. Ook deze zelfmoordenaars zullen later zeer moeilijk tot enige levensvoleinding komen.

[7] Dan zijn er zelfmoordenaars die heimelijk een erge misdaad begaan hebben, waarop zoals zij weten een smadelijke en pijnlijke doodstraf is gesteld. Zij weten dat hun misdaad aan het daglicht moet komen. Wat gebeurt er dan meestal? Zo 'n heimelijke misdadiger raakt uit grote angst en terechte gewetens­nood volledig vertwijfeld en hangt zichzelf op. Zo'n ziel verschijnt in het hiernamaals als het skelet van haar voorgaande bestaansvormen, zoals bijvoor,. beeld dat van mollen, hagedissen en schorpioenen, die alle op een hoop klitten met daaromheen een vurige ring, meestal in de vorm van een gloeiende reuzenslang. Ook de vurige ring behoort tot een vorige bestaansvorm van een en dezelfde ziel en is daar een intelligentiedeeltje van.

[8] Kortom, als een ziel eenmaal op grond van een slechte opvoeding geen enkele liefde, ook geen eigenliefde, meer heeft, is ook de gehele ziel doordron­gen van de ergste vijand van het leven, namelijk de hel, en daardoor wordt zij zelf een vijand van haar eigen leven en bestaan en probeert dat steeds op de een of andere pijnloze wijze te vernietigen! Bij zo'n totale vijandschap ten aanzien van het leven moet tenslotte dat leven wel geheel uit haar voegen gelicht worden, en in het hiernamaals kan zo'n ziel dan onmogelijk anders zichtbaar worden dan geheel teruggebracht tot de vormen die oorspronkelijk aan haar ten grondslag lagen, en dit slechts als skeletten zonder vlees, die enkel het noodza­kelijke gericht in zich dragen.

[9] Zowel bij mens als dier is het bot het deel wat het meest gericht is en zodoende de minste liefde bevat. Omdat zich in de botten, evenals in een steen, geen liefde voor het leven kan bevinden, blijven deze tenslotte, hoewel slechts

in de substantiële zielevorm, over als delen die de liefdeloosheid uitdrukkenen waarin zich nooit enige liefde kan bevinden. Maar beenderen van mensen zijn altijd nog beter in staat zich met leven te omkleden dan beenderen van dieren of zelfs chitinepantsers van insecten, en kraakbeen en graten van amfibieën.

[10] Als een zelfmoordenaar op de hiervoor beschreven wijze in het hiernamaals verschijnt, kun je je wel voorstellen hoe moeilijk het zal zijn en hoe lang het zal duren eer zo'n zielook maar zover komt om in een menselijk geraamte over te gaan en vervolgens uit zichzelf een huid en zelfs vlees te krijgen.

[11] Maar nu rijst bij jullie de vraag of zo ’n ziel ook pijn lijdt. En Ik antwoord jullie: bij tijden de grootste en brandendste pijn, en soms weer helemaal geen! Als zij om weer tot leven gewekt te worden, wat nog altijd mogelijk is, in zekere zin wordt wakker geschud door geesten die haar daarvoor benaderen, voelt zij overal een brandende pijn; komt zij echter weer tot rust, dan heeft zij geen gevoel of bewustzijn en dus geen enkele pijn.

[12] Er zijn verder nog veel soorten zelfmoord waarvan de gevolgen niet zo kwaadaardig inwerken op de ziel als de beide die hiervoor beschreven zijn; voor de ziel heeft echter geen enkele zelfmoord goede gevolgen!

[13] Die waar Mathaël over sprak, was er nog een van de beste soort, vandaar dat die zielook gemakkelijk en behoorlijk snel tot leven gewekt en gered kon worden. Maar zo'n ziel houdt toch altijd een zwakke plek, en die bestaat uit het feit dat zij bijna nooit meer het volledig kindschap van God kan bereiken; een ziel die zelfmoord gepleegd heeft, komt vrijwel nooit hoger dan de zaligen van de eerste, buitenste en derhalve onderste hemel, of zelfs maar tot aan de grenzen daarvan.

[14] In de eerste, de wijsheidshemel, komen merendeels alleen maar zielen van alle andere hemellichamen, en van deze aarde komen daar de zielen van die wijze heidenen, die volgens hun kennis wel zeer gewetensvol en rechtvaardig geleefd hebben, maar ook in het hiernamaals niets van Mijn persoon willen weten. Als zij echter na verloop van tijd toch iets aannemen, kunnen zij wel in de tweede, dus hogere of ook middenhemel, opgenomen worden; maar in de derde, binnenste en hoogste, de eigenlijke liefde­ en levenshemel komen zij nooit of te nimmer. Want daar zullen alleen degenen komen, die reeds het volle kindschap van God bereikt hebben.

[15] Ik geloof dat jullie nu ook deze door broeder Mathaël beschreven manieren van doodgaan voldoende uitgelegd moeten zijn; is er echter voor iemand toch nog iets niet duidelijk genoeg, dan staat het iedereen vrij om een vraag te stellen. Het duurt nog maar twee uur voor de zon boven de horizon staat en dan zullen wij allen weer iets geheel anders ondernemen. Wie dus nog iets op z'n hart heeft, moet nu spreken!"

[16] ALLEN zeggen: "Heer, alles is ons duidelijk; want bij zo'n levendige manier van uitleg kan toch niemand iets onduidelijk blijven!"

 

153 Over de steen der wijzen

 

[1] Dan zeg IK: "Welaan, omdat wij nog een paar uur over hebben, moet onze Mathaël nog een laatste stervensgeschiedenis vertellen, die in haar soort eigen­lijk zeer de moeite waard is om over na te denken! Maar eerst moet Raphaël, omdat de ochtendschemering al aanbreekt, de lichtbol naar zijn plaats terug­brengen en dan meteen de beloofde, gelijksoortige korreltjes voor Cyrenius meebrengen!"

[2] Raphaël was daar vlug mee klaar en bracht Cyrenius zeven van zulke lichtkorrels. De lichtbolletjes die slechts zo groot als een erwt waren en die Raphaël aan Cyrenius had overhandigd, straalden echter zoveel licht uit dat niemand er naar kon kijken, want één ervan gaf al zoveel licht dat het een grote zaal, als men het in het midden daarvan op een verhoogde plaats zou leggen, meer zou verlichten dan tienduizend fel brandende lampen.

[3] Cyrenius wist nu niet hoe hij deze zeven lichtbolletjes moest bewaren en hij vroeg Mij om raad; en Ik riep Raphaël nogmaals, om Cyrenius iets geschikts te geven om de zeven lichtbolletjes goed te kunnen bewaren­

[4] RAPHAËL kwam daar direkt mee aan en gaf Cyrenius een doos van puur goud met een beetje steenvlas gevuld, legde de zeven bolletjes daarin en schoof het deksel erover, dat meteen zinvol reliëfwas versierd. Toen op deze wijze de zeven bolletjes goed opgeborgen waren, gaf hij ze aan Cyrenius met de woor­den: "Houd ze voor uzelf! Laat geen van deze zeer edele stenen ooit de kroon van een of andere vorst sieren, opdat hierdoor niet de begeerte van een andere vorst naar zo'n kroon wordt opgewekt en er daarom een oorlog zou uitbreken waarin duizenden mensen elkaar als woedende wolven, hyena's en beren zouden moeten afslachten alleen maar vanwege zo'n lichtbolletje!"

[5] Cyrenius bedankte Mij en ook Raphaël, die de dank echter ogenblikkelijk afwees en hem Mij deed toekomen.

[6] Maar IK zei: "Het is goed dat ook deze zaak is afgehandeld! Cyrenius, de bolletjes die jou beloofd waren, hebben hun plaats gevonden; maak er nooit in het openbaar gebruik van en pronk er nooit mee, ook niet tegenover je naaste verwanten! Als je wilt profeteren, leg dan de doos op de plaats van je maagholte, dan zul je helderziend zijn; maar niemand mag verder weten dat jij door het bezit van deze stenen profetische gaven krijgt! Het volk moet de profetie horen en zich daarnaar richten, maar het mag nooit weten waar deze vandaan komt! Mocht je ooit iets over een steen der wijzen gehoord hebben, dan heb je die nu hier in de vorm van deze zeven bolletjes; maar alleen voor jou en verder niemand!" 

[7] CYRENIUS zegt: "Heer, maar als ik eens zal sterven, wat moet er dan met de zeven bolletjes gebeuren?"  

[8] IK zeg: "Dan geef je ze aan Josoë en die zal wel gewaarworden wat daarmee tot heil van de wereld gedaan moet worden! Maar nu niets meer daarover, en jij, broeder Mathaël, begin met je verhaal; want dat heeft voor jullie een duizendmaal grotere waarde dan honderdduizend van zulke lichtstenen! Begin nu; maak het kort opdat de zonsopgang ons niet stoort, die vandaag heel gedenkwaardig zal zijn!"

 

154 De weduwe en haar giftige sfeer

 

[1] MATHAËL buigt en begint meteen het volgende gedenkwaardige sterfgeval te vertellen: "In een klein plaatsje tussen Bethlehem en Jeruzalem leefde een zonderlinge weduwe. Zij was getrouwd geweest met twee mannen. De eerste man ontviel haar reeds na een jaar. Van hem kreeg zij een dochter, die echter vanaf de geboorte doof en stom was, maar, wat bij doofstommen zelden het geval is, zij was levendig en opgewekt.

[2] Nadat zij een jaar weduwe was geweest, dong een tweede, heel energieke man naar haar hand en trouwde met de weduwe, die toentertijd heel mooi geweest moet zijn. Maar de man verging het met deze vrouw nauwelijks beter dan zijn voorganger, want hij leefde maar twee jaar en een paar maanden, en stierf net als de eerste aan algehele uitputting.

[3] Dat schrikte daarna alle andere mannen af, zodat verder niemand meer om haar hand durfde te vragen. Van de tweede energieke man had zij echter helemaal geen kind, terwijl de doofstomme dochter flink groeide en op haar vijfde jaar al zo groot en sterk was als anders nauwelijks een meisje op haar twaalfde. Daarbij had zij een heel prettig uiterlijk, en iedere man keek met veel genoegen en vaak reeds erg begerig naar dit doofstomme meisje.

[4] Deze weduwe leefde daarna nog twintig jaar, bleef steeds mooi en zelfs zeer aantrekkelijk, en haar dochter betoverde iedere man; want iets mooiers en aantrekkelijkers was er in die tijd in het hele Joodse land niet te vinden! Het meisje was ook nog in hoge mate intelligent en goed opgevoed en wist zich door gebarentaal heel goed aan iedereen verstaanbaar te maken, en dat deed zij altijd op zo'n echt kunstzinnig sierlijke manier dat iedere man zich gelukkig prees met dit doofstomme meisje geconverseerd te hebben. Velen deden het meisje een huwelijksaanzoek, maar omdat volgens de wet, doofstommen van het huwelijk uitgesloten zijn, waar ik absoluut geen enkele aanvaardbare reden voor zie, was daar beslist niets aan te doen.

[5] De weduwe was ook erg bemiddeld en had uitgestrekte bezittingen en zodoende veel knechten en dienstmaagden, en zij deed veel goeds voor de armen. De vrouw zou graag nog een keer getrouwd zijn, maar omdat niemand meer om haar hand vroeg en de vrouw ook niemand meer durfde te vragen uit angst en tevens uit goede wil om niet zonder erg ook nog een derde man te doden, bleef zij ongehuwd, leidde een heel zedig en ingetogen leven en was de troosteres voor veel noodlijdenden.

[6] Ook kwam er eens een Griekse geneesheer, die haar wilde genezen van haar vreemde, merkwaardige eigenschap; maar zij wees hem af en zei -zoals zij dat later precies aan mijn vader vertelde, en wel, als mijn overigens goede geheugen mij niet bedriegt, met de volgende woorden -: 'Mijn ouders waren goede en godvruchtige mensen en ik stond als meisje bekend als een toonbeeld van ingetogenheid. Voor mijn eerste huwelijk heb ik nooit een man bekend. Hoe dan zo'n kwade eigenschap in mijn goedgevormde lichaam kan huizen is mij een raadsel; ik ben echter -Jehova alleen zij alle lof! - verder kerngezond en daarom wil ik geen geneesmiddel. Het is dus Gods wil, die ik mij graag laat welgevallen! Jij, pseudo-Aesculapius, kunt echter gaan, anders adem ik in jouw richting en dan ben je misschien ook reddeloos verloren ondanks dat je genees­heer wilt zijn en mij graag wilt helpen, maar zoals ik zie niet eens je eigen verschrikkelijke struma kunt verhelpen, en ook niet het hinken van je linker voet! Een dokter moet toch eerst zelf als mens zonder gebreken en kerngezond zijn, wil hij een zieke kunnen helpen! De blakende en algehele gezondheid van de dokter moet de zieke toch een zeker vertrouwen inboezemen, zodat hij geloven kan dat de dokter iets kan; als de dokter er echter als een kreupele bij staat en dan een gezonde wil helpen, is hij immers uitermate belachelijk, en als hij te opdringerig wordt, moet hij meteen weggejaagd worden!’

[7] Toen de dokter deze aanbeveling gehoord had, verliet hij brommend en morrend het huis, maar kwam na een jaar terug, vroeg naar de gezondheid van onze mooie weduwe en begon naar haar mooie hand te dingen.

[8] Toen werd de weduwe ongeduldig en ademde op een afstand van drie passen in de richting van de dokter en zei: 'Ga weg en kom niet dichter bij mij! Als mijn adem je raakt, ben je een kind des doods; nog binnen een jaar zul je verrotten onder de aarde!’

[9] Toen lachte de dokter en hij zoog de uitgeademde lucht met vreugde en gretig naar binnen om de mooie weduwe te tonen hoe weinig hij gaf om haar zogenaamde giftige adem, omdat hij ervan overtuigd was dat daar niets mee aan de hand was. Het mooiste aan het geheel was echter dat de weduwe er zelf niet in het minst in geloofde, maar zich alleen maar van deze bedreiging bediende omdat de mensen dat gerucht verspreidden en zich daarom niemand dicht in haar buurt waagde.

[10] Maar het volk had toch niet helemaal ongelijk. Als onze weduwe zich niet opwond over het een of ander, dan was er niets aan de hand met haar adem; maar zodra zij ook maar enigszins door iets driftig werd, was het bij haar niet uit te houden. Wie dan te veel van haar adem inademde, leefde geen jaar meer en was een kind des doods. Hij teerde op een bepaalde manier weg en alles wat hij daartegen gebruikte, ook al kwam het van een betrouwbare dokter die letterlijk wonderen kon verrichten, was voor niets; met ijzeren hardnekkigheid ging de kwaal verder en de zieke ging er onherroepelijk aan te gronde! En zo verging het ook werkelijk onze Griekse dokter; hij werd weldra ziekelijk en veranderde binnen acht maanden in een miserabel en totaal uitgeteerd lijk, waarbij vergeleken een ongeveer drieduizend jaar oude Egyptische mummie nog heel doorvoed was!

[11] Weldra hoorde onze weduwe daarvan, en men fluisterde haar van verschil­lende kanten in het oor dat zij voor het gerecht moest komen. De weduwe trok zich dat erg aan; zij begon tenslotte zelf ziekelijk te worden en liet weldra mijn vader halen, die natuurlijk mij, als zijn onontbeerlijke ziener, meenam om door mijn zienersgave iets bij deze merkwaardige vrouw te ontdekken. Wij gingen een beetje voorzichtig het huis van deze vreemde vrouw binnen en vonden haar vermoeid en uitgeput in bed liggen. Haar doofstomme, maar verder werkelijk hemels mooie dochter en een paar andere jonge vrouwen waren bij haar en verzorgden haar.

[12] Wel moet hier opgemerkt worden dat haar eigenaardige adem alleen voor mannen, maar nooit voor vrouwen en meisjes gevaarlijk was.       .

[13] Mijn vader zei, toen hij met enigszins ingehouden adem de kamer binnen­ ging: 'Hier is de bestelde dokter uit Jeruzalem; wat wenst de bekoorlijke weduwe van mij?'

[14] Toen zei de weduwe: 'Wat zal een zieke anders van een dokter verlangen dan dat zij gezond wordt?! Help mij als u kunt!'

[15] Mijn vader zei: 'Sta mij toe dat ik u enige tijd observeer, dan zal ik wel zien of u nog te helpen bent, of niet! ,

[16] De weduwe antwoordde: 'Doe wat u goed.dunkt!'

[17] Toen zei vader in het Romeins tegen mij: Let op of je hier Iets kunt ontdekken; want haar ziekte moet een heel speciale oorzaak hebben! '

[18] Ik spande mij nu meteen in om iets te zien, maar kon aanvankelijk niets ontdekken, dat wil zeggen niets geestelijks en onheilspellends. Maar na onge­veer een uur ontdekte ik een blauwachtige damp die zich boven het bed van de weduwe verspreidde, en vroeg mijn vader of hij daar ook iets van zag. Hij ontkende dat en concludeerde daaruit dat dit al iets buitengewoons was. Ik zette mijn observatie met de grootste opmerkzaamheid voort en ontdekte in deze blauwe nevel weldra een groot aantal ongeveer vingerlange klapper­- en ring­slangen, die in de blauwe nevel als vissen in het water rondzwommen..Deze beesten kronkelden ontzettend en vormden de ene ring na de andere en blikker­den vreselijk met hun stalen tongen; maar boven de in zekere zin gefixeerde nevelkring bewoog zich geen van de vele beesten. Ik maakte mijn.vader daar meteen op attent en gaf hem als mijn mening te kennen, dat het in leder geval niet erg aan te bevelen was om te dicht bij het bed te komen. Mijn vader deelde meteen mijn mening, maar hij vroeg mij ook of ik niet het een of andere middel te weten kon komen waarmee de weduwe te helpen zou zijn.

 

155 Slangengif als geneesmiddel

 

[1] (Mathaël:)"Toen ik daar diep in gedachten verzonken stond, hoorde ik, alsof iemand het in mijn oor fluisterde: 'Vang een klapper­ en een ringslang, sla hun de kop af, kook hen goed en geef de soep of de bouillon daarvan aan de weduwe te drinken en maak haar duidelijk dat de rechtbank, waarvoor zij ontzettend bang is, haar zeker niet kan veroordelen, dan zal zij meteen weer gezond zijn. Maar als in de toekomst iemand door haar giftige adem ziek begint te worden, laat hij er dan voor zorgen dat hij een bouillon van de genoemde slangen krijgt, waarmee ook de oude Aesculapius zijn wegterende zieken genas, en hij zal meteen geheel genezen! De genoemde slangen vindt men heel vaak op de zuidelijke hellingen van de Horeb.'

[2] Deze raad, die ik duidelijk hoorde, bracht ik direkt in korte bewoordingen aan mijn vader over. Buiten zichzelf van vreugde zei hij meteen tegen de weduwe, dat zij zich geen zorgen meer hoefde te maken, want hij zou haar heel zeker helpen. In ieder geval hoefde zij niet in het minst bang te zijn voor de rechtbank vanwege de Griekse dokter, omdat zij in de verste verte geen schuld had aan zijn dood. Zelf kende hij de Romeinse wetten heel goed, en kende geen voorbeeld waarbij zo’n geval ooit ergens ontvankelijk was verklaard voor een aanklacht.

[3] Deze serieuze vaststelling van de onschuld van de weduwe stelde de arme vrouw zo gerust dat de blauwe nevel boven haar helemaal verdween, hetgeen ik dadelijk tegen mijn vader zei, wat hem veel genoegen deed, en hij zond onmiddellijk mensen naar de Horeb voor de genoemde slangen. Daar bevonden zich een aantal van de beste slangenvangers en -bezweerders, en binnen enkele dagen werd een aantal slangen van beide soorten aangevoerd. Deze slangen waren natuurlijk reeds onthoofd en goed in leem geconserveerd opdat zij, goed afgesloten van de lucht, niet meteen konden ontbinden; want er was daar een soort vette, gele leem, waarin een lijk honderd jaar lang niet ontbindt.

[4] Toen de slangen per kameel overgebracht waren, werden zij, voor zover men ervan nodig had, van het leem ontdaan en vervolgens in een degelijke pot op het vuur gezet en gedurende drie uur gekookt, zonder dat de weduwe, die het bed hield, daar iets van te weten kwam. Vanaf het moment dat er mensen naar de Horeb werden gestuurd, tot aan het koken verstreken er vier dagen, gedurende welke tijd mijn vader de weduwe overdag meermalen moed insprak en haar reeds binnen vijf dagen algehele genezing beloofde. Daardoor herstelde de weduwe zichtbaar van dag tot dag en op de vierde dag wilde zij het bed reeds verlaten. Maar mijn vader wilde haar in verband met de bereiding van de slangenbouillon niet uit bed laten gaan, want als zij iets gezien zou hebben, zou er van volledige genezing waarschijnlijk geen sprake zijn geweest. Nu zag zij niets van dat alles, en toen vader haar de bouillon aangaf om te drinken, dronk zij deze met zichtbaar welbehagen tot de laatste druppel op en zei daarna, dat deze bouillonachtige medicijn haar zeer goed had gesmaakt.

[5] Mijn vader liet haar na een paar uur de bouillon nog een keer geven, en de weduwe begon zich daarop zo goed te voelen dat zij de vierde dag nauwelijks nog in bed te houden was. Maar op mijn vaders strenge voorschrift moest zij in ieder geval nog de halve vijfde dag, sinds onze aanwezigheid daar, in bed blijven, waarna zij toen heel monter en volkomen gezond het bed verliet. Zij bedacht mijn vader zeer rijkelijk en vergat ook mij niet.

[6] Toen wij vertrokken vroeg zij mijn vader in vertrouwen of hij de Griekse dokter had gekend en of deze haar soms ook van haar ziekte af had kunnen helpen.

[7] Maar mijn vader zei: 'Die miserabele kwakzalver heb ik heel goed gekend; die heeft echt nooit iemand geholpen - behalve het graf in!’

[8] Met deze opmerking was de lieftallige weduwe volkomen tevreden en zij liet ons beiden met veel sympathie gaan. Zorgvuldig aan het gezicht onttrokken pakte mijn vader nu de in leem bewaarde overige slangen in en bond ze op de rug van de kameel, samen met andere zaken van grote waarde; wij bestegen ook onze dromedarissen en trokken zo welgemoed naar huis terug.

[9] Met de bijzonder vreemdsoortige, meegenomen medicijn heeft mijn vader later nog veel wegkwijnende zieken geholpen en daardoor heel veel geld en een grote reputatie verworven. Natuurlijk was hij daarom niet erg geliefd bij de tempeldienaren en evenmin bij de Essenen; maar de Romeinen hadden des te meer respect voor hem, verleenden hem alle mogelijke bescherming, hemelden zijn kunst en wetenschap op en gaven hem de erenaam' Aesculapius junior'. Zodra de voorraad slangen bij mijn vader echter op was, liet hij meteen weer een aanzienlijke zending van de Horeb komen en genas daarmee de weg kwij­nenden, waarvan werkelijk niemand gestorven is."

 

156 De dood van de weduwe en haar dochter

 

[I] (Mathaël:) "Sinds de genezing van deze weduwe gingen er ruim een paar jaar voorbij, zonder dat wij iets van haar gehoord hadden. Op een dag vroeg in de ochtend, juist op een sabbat, arriveerde er een bode van onze weduwe, die mijn vader verzocht zo snel mogelijk te komen, want de genoemde weduwe was samen met haar dochter onverwacht zo erg ziek geworden dat niemand van haar buren, die erg om haar treurden, nog aan haar herstel durfde denken.

[2] Dat wij, ondanks de sabbat, na dit bericht spoedig op onze dromedarissen zaten, hoeft nauwelijks vermeld te worden, en dat mijn vader niet vergat om een behoorlijke hoeveelheid van het merkwaardige geneesmiddel mee te ne­men, spreekt ook vanzelf, want hij verkeerde in de natuurlijke veronderstelling dat deze weduwe weer teruggevallen was in haar ziekte, zoals dat bij zulke ziekten niet zelden gebeurt, en iedere dokter weet dat een terugval in een oude ziekte veel hardnekkiger is dan wanneer de ziekte voor het eerst optreedt.

[3] Na enige uren bereikten wij het bekende huis. Maar reeds op een loopafstand van een half uur ontdekte ik dat het hele huis in een vrij dichte, blauwe nevel gehuld was; en hoe dichter wij bij het welbekende huis kwamen des te duide­lijker ontdekte ik in de blauwe nevel de reeds bekende, rondzwemmende beesten. 'Stop', zei ik tegen mijn vader, toen wij nog zo'n zestig passen van het huis verwijderd waren, 'we gaan voor ons eigen bestwil geen stap meer verder, als we niet beiden meteen aan de dood ten offer willen vallen; want diezelfde kwade, blauwe nevel met zijn onheilspellende inwoners omhult nu het gehele huis!'

[4] Mijn vader schrok geweldig en hield abrupt stil. Hij zond de bode naar het huis van de beide zieken om te gaan kijken hoe het daar met hen ging. De bode liep meteen vlug naar het huis en vond de beiden reeds geheel bewusteloos en in een onverbiddelijke doodsstrijd.

[5] Toen vader dat van de bode hoorde zei hij tegen hem: 'Vriend, ik kan geen wonderen doen en dus blijft mij niets anders over dan om te keren, en hoe sneller hoe liever! Want het is niet vertrouwd om in de buurt van deze beide zieken te zijn!'

[6] De bode vond echter dat wij toch nog een uur moesten wachten; want men kon immers niet zeker weten of de beiden niet nog een keer bij kennis zouden komen.

[7] Mijn vader zei: 'Jij weliswaar niet, maar ik weet het des te zekerder! Alles op de wereld vertoont in zich, en vaak ook tot ver om zich heen, bepaalde tekenen waaruit een kenner met zekerheid kan afleiden hoe het met een bepaalde zaak of aangelegenheid staat; en zo is het ook hier! Ik zie zelfs aan het huis dat de beiden geen uur meer zullen en kunnen leven! Iedere reddingspoging zou hier volkomen tevergeefs zijn!

[8] Jullie, mannelijke bedienden van dit huis, moeten echter klapper -­ en ringslangen zien te krijgen, die moet je de kop afslaan, schoonmaken en koken, en de bouillon daarvan verscheidene malen drinken, anders gaan jullie allen binnen een jaar dood aan totale uitputting; want de uitwaseming van deze beide vrouwelijke wezens, waarvan jullie geen weet hebben, maakt dat iedere man die hen vooral nu te dicht nadert, erdoor wordt aangetast en op z 'n laatst binnen anderhalf jaar letterlijk een mummie wordt!’

[9] De bode dankte hartelijk voor deze raad en wilde mijn vader zeer rijk belonen; maar vader nam niets aan en maakte aanstalten de dromedarissen en de pakkameel om te draaien, iets wat bij deze dieren niet zo gemakkelijk gaat, vooral als zij moe en hongerig zijn geworden. Hoewel voor mijn vader dit omkeren van onze dragers altijd een bron van ergernis was, kwam het ons ditmaal goed van pas. Want zouden onze dieren snel gedaan hebben wat wij wilden, dan zouden wij beiden en speciaal ik, een zeer gedenkwaardig schouw­spel hebben gemist.

[10] De blauwe nevel werd langzaam maar zeker ruim anderhalf keer zo groot, verhief zich echter als een reuzenbol weldra helemaal boven het grote huis en werd niet alleen gevuld met de beide slangensoorten, maar ook met een enorme hoeveelheid kwaadaardig­ en hier en daar ook zachtaardig uitziende dieren. Zij bewogen zich in deze grote bol als kraanvogels tijdens het op­ en wegvliegen. De hele bol was bevestigd aan twee zwak uitziende snoeren of liever banden. ­Het ene, wat kleinere deel van de bal was iets lichter dan het andere deel.

[11] Heel vreemd vond ik het dat een behoorlijk sterke, vroege avondwind de losjes hangende ballon niet in het minst bewoog. Terwijl ik echter vol verbazing dit verschijnsel in ogenschouw nam en het in het Romeins aan mijn vader beschreef, zag ik tenslotte steeds meer exemplaren van grotere dieren zoals ratten, muizen, konijnen, kippen, duiven, eenden, ganzen, lammeren, geiten, hazen, reeën, herten en nog een heleboel andere dieren in de grote bal rond­zwermen.

[12] Vader zei tegen mij: 'Zoon, spreek je wel de volle waarheid? Want zo wordt het mij toch wel wat al te bont! ‘

[13] Ik bezwoer mijn vader echter dat ik hem nu, net als altijd, alleen dat vertelde wat ik duidelijk waarnam, geen woord meer en ook geen woord minder. Toen zei vader niets meer en lette bijzonder goed op elk van mijn woorden.

[14] Terwijl ik dit vreemdste van alles wat ik ooit had gezien steeds intensiever en opgewondener bekeek, scheurden opeens de beide banden waaraan de grote bol bevestigd scheen te zijn, en toen zweefden er in plaats van één grote bol plotseling twee afzonderlijke, ongeveer twee manshoogten hoog, boven het huis. De steeds heftiger wordende wind had er geen invloed op; onbeweeglijk zweefden nu de beide ballonnen boven het grote woonhuis.

[15] Ik zag na de splitsing niets meer van het ongedierte in de gescheiden ballonnen, waarvan de ene iets kleiner leek te zijn en ook helderder was dan de andere; ook bevatte de kleine alleen een bonte mengeling van louter zachtaar­dige dieren, terwijl de grote ook wolven, beren en een groot aantal vossen bevatte, die echter naast de vele zachtaardige dieren die er ook waren, heel gemoedelijk heen en weer en naar boven en naar beneden rondzweefden. Merkwaardig was ook, dat ik in de al vrij donkere avondschemering alles in deze beide ballonnen zo helder en duidelijk waarnam, alsof zij door de middag­zon verlicht werden."

 

157 De ontwikkeling van de zielsvormen van de twee gestorven vrouwen

 

[1] (Mathaël:) "Ruim een half kwartier bleef alles ongewijzigd, maar daarna traden er aanmerkelijke veranderingen op. Aanleiding daartoe was een zwerm eksters die aan kwam vliegen en er heel natuurlijk uitzag; het kunnen er wel een paar honderd zijn geweest, die onrust te weeg brachten in de beide ballonnen. Het leek alsof alle dieren tot één geheel samensmolten, en in beide ballonnen werden weldra alleen maar twee werkelijk reuze grote, vaalwitte adelaars zicht­baar die geweldige uitvallen deden naar de in hen pikkende eksters. Wee degene die zij te pakken kregen; die verdween meteen uit hun ballonbedreigende bestaan! Na niet al te lange tijd waren alle eksters opgepeuzeld!

[2] Toen ik dat meteen waarheidsgetrouw aan mijn vader vertelde, zei hij: ' Ja, dat lijkt er dan toch op dat het de zielen van de beide gestorven vrouwen moeten zijn! Houd alles goed in de gaten en vertel mij watje ook maar ziet, want heus, zo 'n vreemde overlijdensgeschiedenis heb je me nog nooit verteld! ,

[3] Ik zei: 'Vader, ik vertel u ogenblikkelijk wat ik zie! -Op dit ogenblik worden de ballonnen kleiner en de reuze adelaars veranderen in -ronduit gezegd -twee koeien, maar zonder horens, en ik zie een echt mens op de dakbalken klimmen met in iedere hand een bos hooi; hij zal daarmee de beide koeien toch niet willen voeren? Waarachtig! De beide reiken ernaar met hun tong en zijn helemaal gaan liggen, zodat ze gemakkelijk bij de aangereikte bos hooi kunnen komen; en nu verorberen ze ook heel op hun gemak het hooi!'

[4] Op die wijze vertelde ik mijn vader meteen wat ik zag. Nadat het hooi was opgegeten, verdween de man van het dak; maar al gauw kwam er een ander, die er heel anders uitzag dan de eerste, met twee emmers water, die de beide koeien het zich daarin bevindende water voorhield om het te drinken, en de koeien dronken het tot de laatste druppel op.

[5] Vervolgens verdween ook de tweede man met de emmers; maar meteen daarna begonnen de koeien snel in een kring rond te draaien. De vroegere nevelballonnen werden helemaal onzichtbaar en doordat de beide wezens zo snel ronddraaiden kon ik ze absoluut niet meer waarnemen. Tijdens dit snelle ronddraaien werden de wezens ook steeds lichter en ze waren tenslotte zo licht als een ondergaande maan.

[6] Vlak daarna hield het draaien helemaal op en op de plaats van de voormalige koeien zweefden nu twee wat magere mensengestalten, die helemaal naakt waren. Omdat zij met de rug naar ons toegekeerd waren, kon ik het geslacht niet goed bepalen; maar naar de grootte te oordelen, waren het toch twee vrouwelijke gestalten.

[7] Na ongeveer een kwartier zag ik weer een menselijk wezen met twee bundels op de gevel van het dak verschijnen en ieder van de twee gestalten een bundel geven. Direct verdween de bundelbrenger weer en de beide gestalten maakten vlug de bundels open, namen daaruit ieder een lichtgrijs, plooiend gewaad en wierpen het in een oogwenk over hun lijf; nu kon ik pas met zekerheid vaststellen dat de beide gestalten toebehoorden aan de merkwaardige weduwe en haar doofstomme dochter. Zij zagen er naar mijn mening wel magerder uit, maar zij waren het toch ongetwijfeld!

[8] Toen zij nu zo als echte vrouwelijke gestalten helemaal bij de gevel van het dak binnen mijn gezichtsveld stonden, kwamen de twee mannelijke gestalten in lichtgroene mantels weer het dak op naar hen toe en wenkten hun om hen te volgen, wat de beide vrouwen ook zonder enige aarzeling deden.

[9] Zij gingen in zuidelijke richting. Weldra verdwenen zij volledig uit het gezicht; maar ik hoorde daarna meteen duidelijk zeggen: 'God de Heer alleen zij alle dank en lof en alle eer voor de redding van deze twee armen! ,

[10] Wie deze woorden uitgesproken mag hebben, weet ik niet; maar gehoord heb ik ze luid en duidelijk! Zij kunnen onmogelijk afkomstig geweest zijn van de twee mannelijke gestalten, omdat die toen allang ergens ver weg waren.Iemand anders achter mij moet de woorden hebben uitgesproken. Maar wie, dat is een heel andere zaak!

[11] Wie ze uitgesproken mag hebben heeft uiterst weinig met het verhaal van doen; dat de woorden echter goed en veelbetekenend waren, is wel zeker! Want de beide wezens hebben over het geheel genomen goed en ingetogen geleefd, hebben veel goeds gedaan voor de armen en waren daarbij ook zeer godvrezend, zodat het daarom ook wat moeilijk te begrijpen is waarom de stem nu juist speciaal voor de redding van deze weduwe en haar doofstomme dochter God dank, lof en eer heeft gegeven. Die stem moet daarom iets meer weten of geweten hebben dan datgene wat zelfs nu mijn verstand kan begrijpen.

[12] U, o Heer, weet echter wel wat ons in deze sterfgeschiedenis allemaal een raadsel zal blijven! Daarom wil ik over het geheel zeker geen vragen meer stellen, omdat de hele geschiedenis toch al van a tot z een vraag is; o Heer, leg daarom meteen liever alles uit, want ik weet niet wat ik er mee aan moet! De ziekte op zich was al erg raadselachtig, Iaat staan de verschijnselen tijdens en na het sterven! Het boven het huis opstijgen van de blauwe nevel, die kennelijk geestelijk was, de dieren daarin, daarna de splitsing van de ene grote ballon in twee kleinere, de plagende eksters, de reusachtige adelaars, de verandering daarvan in koeien zonder horens, enzovoorts, -kortom, alles is een fabel die absoluut niet, en door niemand, te geloven is als men die zo maar ergens zou vertellen! Maak daarom, o Heer, als U zo genadig wilt zijn, deze geschiedenis wat begrijpelijker voor ons; want tot op heden hangt tussen mij en die geschie­denis meer dan de drievoudige doek van Mozes! "

 

158 Het gif in mineralen, planten, dieren en mensen

 

[1] IK zeg: "Vinden jullie allen deze geschiedenis ook zo onduidelijk?"

[2] Allen bevestigden deze vraag en vroegen om uitleg.

[3] En IK zei tegen allen: "Hoewel jullie gelezen hebben over de kinderen van de slang, doen jullie bij deze geschiedenis toch alsof je geen inzicht hebt! Kijk, op deze aarde komen giftige mineralen, giftige planten en eveneens bekende, giftige dieren voor! De giftige mineralen zijn helemaal giftig, de giftige planten voor het grootste deel, en de giftige dieren, in verhouding tot hun gehele lichaam, voor het kleinste deel. Jullie hebben ook gehoord dat de zielen van mensen die puur van deze aarde zijn, een conglomeraat (opeenhoping) zijn van mineralen-, planten­ en dierenzielen. Dat is iets wat Ik jullie al meermalen heb uitgelegd, alleen heb Ik toen meer in het algemeen dan in het bijzonder gesproken, en Ik heb ook tot op heden geen speciale uitzonderingen vermeld; dit is echter zo'n speciale uitzondering, en Ik wil jullie daar allen meer mee vertrouwd maken.

[4] Jullie kennen de rechtvaardige en juiste orde van God, maar ook de afwijkingen daarvan; jullie kunnen ze denken, voelen en ondervinden! Maar wat jullie kunnen, kan ook God; Hij kent zijn eeuwige orde beslist het best en het meest zuiver, maar kent daarbij ook alle mogelijke en de meest uiteenlopen­de overtredingen en afwijkingen van deze orde, en moet deze dus ook kunnen voorstellen en helemaal kunnen aanvoelen.

[5] Ja, God moet zelfs, zoals jullie weten, in de schepselen die vrij en zelfstandig moeten en willen worden, vooral in de engelen en de mensen van deze aarde, de prikkelleggen om tegen de orde in te gaan, opdat de genoemden daardoor volkomen tot een ware, ongedwongen zelfbestemming zullen kunnen komen. Daaruit blijkt dus wel duidelijk, dat God net zo bekend moet zijn met de grootst mogelijke anti-orde, als met de goede, ware en levende orde.

[6] De gedachten en gevoelens tegen de orde, zowel in God als in de mensen, volgens de gedachten en gevoelens vólgens de orde, zijn vergelijkbaar met giftige mineralen, planten en dieren. Omdat het echter ook gedachten van God en gevoelens van God zijn, kunnen zij niet vergaan, maar blijven zij ook bestaan in de intelligentie-oervorm van vuurtongen. Zij kunnen door hun onderlinge verwantschap in de negatieve sfeer samengaan en een reeks eigen wezens vormen.

[7] Uit deze oerbron ontstond eigenlijk merendeels de gehele stoffelijke en gerichte schepping. Daar deze echter voorbestemd is om voor de geestelijke schepselen niet alleen als een levensgif te dienen dat hen beproeft, maar ook om bij juist gebruik een heilzame levensbalsem te zijn, is het zo geordend, dat de té sterk tegen de orde indruisende oersubstantiële gedachten zich afscheiden van die, welke in veel mindere mate tegen de orde ingaan en een reeds genoemde giftige reeks van wezens vormen in alle drie rijken van de zichtbare, uiterlijke meest stoffelijke natuur der dingen.

[8] Eerst bevinden de gifstoffen zich in de grove materie van de mineralen Daarna komen zij reeds in wat mildere vorm in het daarvoor geschikte plantenrijk voor, en in heel milde vorm zijn zij in bepaalde dieren van de laagste orde gevaarlijk voor het betere, dus positieve uiterlijke leven, en onder bepaalde omstandigheden kunnen zij zelfs ook het innerlijke, volkomen positieve, ware leven met zozeer te met doen, maar toch erg beschadigen.

[9] Wel, de specifieke zielekrachten van deze giftige wezens en hun intelligen­tievermogen gaan uiteindelijk samen en vormen uiteindelijk ook een gestalte, maar altijd. alleen. een vrouwelijke, die dan natuurlijk ook altijd nog een bijzonder giftige eigenschap heeft. Deze zielen komen uiteindelijk ook op de weg van het vlees doordat zij ergens door middel van de geslachtsdaad op de bekende wijze worden verwekt."

 

159 De giftige aard van de weduwe en haar dochter

 

[I] Als zo'n ziel eenmaal het vlees bewoont, legt zij haar giftige stoffen in het vlees en bloed van haar eigen lichaam, dat daardoor echter voor wat betreft de natuurlijke gezondheid niet zo zeer in zijn levenssfeer wordt gestoord omdat het al van oorsprong daarop is ingesteld.

[2] Maar het is voor iemand die uit de positieve orde is voortgekomen nooit raadzaam te dicht bij zo iemand in de buurt te komen, want ook al schaadt deze zijn ziel .niet rechtstreeks, dan schaadt hij echter toch zijn lichaam, dat niet geschikt is om zulk gif op te nemen. En dat brengt ons reeds bij onze weduwe!

[3] Haar ziel, die voor de rest heel goed is en in een goede orde is overgegaan, heeft haar driftige oerelement in de milt en de lever van haar lichaam opgeslagen, en daar blijft het rustig en verder onschadelijk zolang deze persoon zich niet om de een of andere reden onstuimig opwindt. Als zo'n echte giftige persoon echter opgewonden is, is het voor iedere man hoog tijd zich snel uit haar giftige sfeer terug te trekken­

[4] Want het gif dat zich in haar lichaam bevindt, is etherisch van aard en houdt verband met de zenuwen, en dringt door tot in de uitstralende levenssfeer van deze persoon. Wie het door inademing of door een langer verblijf in zo'n met gif bezwangerde sfeer met de ether van de eigen zenuwen in aanraking brengt, wat heel gemakkelijk gebeurt, is lichamelijk verloren, vooral als hij het tegengif met kent.

[5] Het tegengif is dan, als alle zenuwen niet reeds te sterk aangedaan zijn, die bepaalde bouillon; tevens zou men echter die dieren in een groot vat in olijvenolie moeten smoren, en dan zou men naast het drinken van de bouillon, ook het hele lichaam grondig met deze slangenolie moeten inwrijven. Dat zou pas een volledige genezing kunnen bewerkstelligen, omdat het reeds in de zenuwen aanwezige gif zich meteen uit de zenuwen terugtrekt en zich gedeel­telijk via de bouillon in de maag of via de olie, met zijn daarin aanwezige oerelement verbindt en verenigt, en daardoor niet meer op de zenuwen kan inwerken en deze ook niet meer kan schaden.

[6] Mathaël, toen jij met je vader de eerste keer bij haar was uitgenodigd, was de weduwe ziek door haar eigen gif omdat de Griekse dokter haar teveel had opgewonden, en zij had daar toen, net zo goed als later, aan kunnen sterven; want uiterst zelden sterven zulke giftige personen aan een andere ziekte dan aan het eigen gif.

[7] De blauwe nevel die voor jou zichtbaar werd, waarin verscheidene dieren rondzwommen waar jij niet erg op gesteld was, was zo'n uitstroming van de giftige ether en aan de duidelijk zichtbare bewoners ervan kon je heel goed zien door welke geest zij werd voortgebracht.

[8] Toen je vader met zijn verstandige woorden de vrees, die de weduwe innerlijk erg opwond, aanmerkelijk verminderde, trok de kwade ether zich terug in de tot rust gebrachte milt en lever; het overtollige bleef echter in de gal van de maag, werd na vier dagen tenslotte door die bepaalde bouillon helemaal opgenomen en langs natuurlijke weg afgevoerd, en de weduwe werd daarop weer helemaal gezond. De stem, die jou het middel noemde, kwam van een geest die de geestelijke beschermer van de weduwe was.

[9] Toen je met je vader voor de tweede maal daarheen geroepen werd, was de weduwe erg ontstemd over haar doofstomme dochter die ondanks haar doof­stomheid, toch hevig verliefd begon te worden op een enigszins lichtzinnige man. Daardoor werd zowel het gif van de weduwe alsook dat van haar dochter, die dezelfde eigenschap had, te heftig in beroering gebracht; beiden werden als door duizend giftige slangen in al hun levenszenuwen gebeten en vanaf dat ogenblik was er geen lichamelijke genezing meer denkbaar, -behalve dan dat het door Mijn kracht natuurlijk wel mogelijk geweest zou zijn. Tengevolge van de grote opwinding losten de zielen van beiden zich vrijwel geheel op, dat wil zeggen, zij losten op in hun oerelementen, en omdat zij daardoor noodzakelij­kerwijs meer ruimte nodig hadden, breidden zij zich zelfs hoog en ver boven het huis uit waarin de beiden lagen te sterven­

[10] Toen de volledige losmaking van het lichaam een feit was en de oerele­menten binnen de kluwen van de levensnevel door de daarna intredende rust weer inzagen dat zij bij elkaar hoorden, splitsten zich weldra de voorheen in elkaar geschoven kluwens, waarvan de grote de oerelementen van de ziel van de weduwe en de kleinste die van de dochter bevatte. Door het steeds verder tot rust komen herkenden de oerelementen van beide zielen zich ook steeds meer en verenigden zich, zodat er voor jou in de ballonnen meteen een diersoort van een hogere orde zichtbaar werd.

[11] Toen zowel in de levenskluwen als in zijn innerlijke vorm nog meer rust kwam, gingen de vroegere zielsvormen nog inniger samen en gingen in twee vrouwelijke adelaars over. Al gauw zag je een zwerm eksters de ballonnen lastig vallen; dat waren de geesten van de uitstralende levenssfeer die zich nu ook met de beide zielen moesten verenigen. Toen dit op voor jou zichtbare en passende wijze gebeurde, zag je meteen twee koeien verschijnen. Dat ligt al dicht bij de mens, alleen mankeert er nog iets oerelementairs aan.

[12] De beide mannenzielen, die vroeger mannen van de weduwe waren, onderkennen dit tekort en brengen dit volgens de goede orde. Zo komt er een nieuw leven in de gestalten van de koeien, alles wordt door elkaar gemengd, daardoor ontstaat een nieuwe organische structuur, en weldra ontstaan daaruit twee volmaakte mensengestalten. Deze worden nu door de aanwezige mannen­zielen liefdevol begroet en deze liefde vormt meteen de juiste oerstof voor de overeenkomstige kleding, en zo worden de eerst zo schamele zielen weer voor altijd volledige mensenvormen, begiftigd met de nodige kennis, hetgeen duide­lijk te zien is aan het feit, dat zij in westelijke richting vertrekken.

[13] De stem die dank zei en die jij, Mathaël, op het laatst gehoord hebt, was weer van dezelfde beschermgeest die jou ongeveer twee jaar eerder het juiste geneesmiddel voor die ziekte noemde. De geest was zich echter bewust van de grote moeilijkheid om van een rechtstreekse anti-orde een echte en hemelse orde te maken; want ook daar kan men met weinig gif zeer veel balsem vergiftigen, maar met weinig balsem kan men veel gif vrijwel niet in een heilzame balsem veranderen. Slechts bij God is alles mogelijk, en daarom sprak de beschermgeest op het eind zijn dank uit aan God de Heer!

[14] Begrijpen jullie dit nu allemaal goed? Als iemand iets nog niet begrijpt ­laat hij dat dan vragen en het zal hem uitgelegd worden!"

 

160 Cyrenius' twijfels over de aardse orde van zielsontwikkeling

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, Gij enige Wijze en Rechtvaardige, deze geschie­denis is mij nu volkomen duidelijk, want ik zie in het ontstaan en de ontwikke­ling van de natuur dit van U uitgaande, waarlijk goddelijke kunstwerk, ik zie Uw eeuwige orde en zie ook dat U alleen binnen zo'n orde alle dingen mogelijk zijn. Maar bij dit alles blijft één ding mij echt wat duister en ik kan nadenken wat ik wil, het wil me toch niet helderder en duidelijker worden.

[2] Ik begrijp namelijk nog steeds niet waarom onze menselijke ziel, vóór zij overgaat in de volledige, intelligente, menselijke vorm, helemaal verdeeld in duizendmaal duizend planten, ja zelfs in mineralen en in meer dan het dubbele aantal dieren moet bestaan. Zij moet dus vóór zij een volmaakte mensenziel wordt, eerst uit het gesteente -en wie weet waaruit nog meer -door bliksem in zekere zin naar buiten gebrand en door regen vervolgens naar buiten gedreven worden! Daarna gaat deze zielsverhuizings­ - en zielsverzamelingsgeschiedenis heel traag en langzaam door de hele planten­ en dierenwereld heen, en tenslotte valt de aankomende, sterke mensenziel nog de eer te beurt in minstens twintig ossen gedood en geslacht te worden en ook nog in, zeg maar, honderd schapen,­ kalveren en ezels. Dat noemen wij Romeinen een harde leer!

[3] Is God dan niet in staat meteen een volmaakte mensenziel te scheppen en deze dan te bekleden met vlees en bloed? Waarom moet dat zo langzaam gaan? Kijk eens naar Raphaël! Wat komt hij nog te kort voor een volmaakt leven. Wij, samengeraapte zielen, wat stellen wij voor vergeleken bij hem. Heeft hij in zijn pink niet meer macht en wijsheid dan wij in ons hele lichaam dat uit legioenen is samengesteld. Ik zou de ondergang van duizend legioenen van de meest beproefde krijgers niet graag willen zien; in een oogwenk zou hij ze allen tot stof vermorzelen! Dat noem ik pas een bekroning van het leven! Als U aan hem deze macht kunt geven, waarom dan niet aan een mensenziel. Of heeft zijn geest ook als ziel eerst zo'n verschrikkelijke tocht moeten maken door wie weet hoe ontelbaar vele fasen? Daar, o Heer, bevind ik mij in het duister! Geef ook daar het juiste licht, dan zal ik U verder met zo 'n domme vraag zeker niet meer lastig vallen!

[4] In Mozes staat bijvoorbeeld: 'En God de Heer maakte de mens uit een klomp aarde, en Hij blies de levende adem in zijn neus. En zo werd de mens een levende ziel. ' Als men letterlijk zou mogen aannemen wat er staat, zou U als God, volgens deze weliswaar erg duistere woorden, de mens toch wel een reeds volmaakte ziel door de neusgaten ingeblazen hebben, en de gehele mens zou dan naar Uw gelijkenis een volmaakte ziel geworden zijn. Maar het een is al net zo onbegrijpelijk als het andere. Daarom vraag ik U ons allen, ook al is het maar heel bescheiden, enige opheldering te geven!"

[5] IK zeg: "Ja, beste vriend Cyrenius, als je geheugen je af en toe reeds op bepaalde punten in de steek begint te laten, kan Ik daar niets aan doen; want wat je nu zou willen weten, heb Ik jullie allang heel uitvoerig uitgelegd! Je bent het alleen maar vergeten; Ik zal je geheugen wat opfrissen, dan zal alles je wel duidelijk worden!"

[6] CYRENIUS zegt: "Ja, ja Heer, U heeft altijd gelijk! Ik weet het nu alweer; op deze berg en in deze nacht is alles ons haarfijn uitgelegd toen wij allen door het magische licht van die lichtbol de wording van alles en zelfs de uitstroming van Uw gedachten en ideeën, hun oneindige verscheidenheid en zelfs onze hoogst eigen gedachten in de vorm van vurige tongen en tongetjes voor ons hebben zien zweven! la, ja, dat alles hebben wij niet alleen reeds gehoord, maar ook duidelijk gezien!"

 

161 Cyrenius bekritiseert Mozes' scheppingsgeschiedenis

 

[1] (Cyrenius:) "Maar met Mozes raak ik ondanks alles niet erg vertrouwd. Er moet veel in verborgen liggen wat buitengewoon groot en waar is. maar wie, buiten U, begrijpt zijn geschriften?

[2] Vooral zijn scheppingsgeschiedenis is erg duister! Er staat bijvoorbeeld: 'Laat ons naar ons beeld mensen maken die zullen heersen over de vissen in de zee, over de vogels in de lucht, over het vee en over de gehele aarde en over het gedierte dat op de aarde kruipt! ' En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar Gods beeld schiep Hij hem; en hij schiep een mannetje en een vrouwtje. En God zegende hen en sprak tot hen: 'Wees vruchtbaar en vermeerder je en vul de aarde en onderwerp haar aan je, en heers over de vissen in de zee, over de vogels in de lucht en over al het gedierte dat op de aarde kruipt! ' En God sprak: 'Kijk, ik heb jullie allerlei kruiden gegeven die zich op de gehele aarde uitzaaien, en allerlei vruchtbare bomen, die zich uitzaaien om jullie te voeden, en al het gedierte en alle vogels in de lucht en al het kruipend gedierte dat leeft op aarde, om allerlei groen te eten! ' En zo geschiedde het. En God zag alles wat Hij gemaakt had en zie, het was allemaal zeer goed! En uit de avond en de morgen ontstond de zesde dag.’

[3] Met deze teksten zou men de scheppingsgeschiedenis nu als afgedaan moeten beschouwen; maar, dat is in de verste verte niet zo! Verderop, nadat God de Heer Zijn schepping overal bekeek en alles zeer goed vond, laat Mozes weer door God de eerste mens uit leem of uit een klomp aarde maken en hem door de neus een ziel inademen, en de mens zou nu helemaal gereed zijn; alleen schijnt God vergeten te zijn dat de man ook een vrouwtje nodig heeft!

[4] In de eerdere teksten staat weliswaar: 'En God schiep een mannetje en een vrouwtje'; maar hier, verderop, laat Mozes Adam lang alleen zijn, en laat pas dan door God tijdens een diepe slaap de eerste vrouw uit zijn rib scheppen of maken! Wel, wie dat verstandig en zinvol kan combineren, begrijpt beslist meer dan ik!

[5] Volgens de eerste teksten liet God Adam en Eva meteen weten dat zij zouden heersen over de gehele aarde en al haar schepselen. Hij zegende hen meteen; want er staat: 'En God zegende hen.' En zo moet hij tevoren reeds de aarde en al haar schepselen gezegend hebben, want er staat ook geschreven dat God Zelf alles zeer goed vond wat Hij geschapen had. En wat God Zelf zeer goed vindt, kan toch onmogelijk anders dan reeds door het allerhoogste welgevallen van God ook zeer gezegend zijn!

[6] Zo lijken in de eerste teksten de gehele aarde en het eerste mensenpaar in hoge mate gezegend! Maar in de latere teksten ziet alles er meteen anders uit: De aarde heeft slechts een bewoonbare tuin, die weliswaar behoorlijk groot moest zijn, want in het midden ervan ontspringen maar liefst vier van de grootste rivieren van Azië. Daar werd door God de eerste man alleen uit leem gemaakt en hem daarna een levende ziel door de neusgaten ingeademd; hij zag de bomen en kruiden, de vissen in de zee, de vogels in de lucht en al het gedierte dat op aarde rondkruipt en -loopt en gaf daaraan namen.

[7] Maar de insecten, vliegen, bijen, wespen, horzels, vlinders en nog een groot aantal kleine luchtbewoners, die men toch geen kruipend gedierte kan noemen, heeft Mozes helemaal vergeten, evenals de ontelbare bewoners van de zee, de vissen niet meegerekend; want zowel in de lucht als onder de hemel spreekt hij alleen maar van vogels, en in de zee alleen maar van vissen. Dat is ook wat vreemd!

[8] Maar laten we daar maar aan voorbij gaan, want men kan onder het begrip 'vogel' tenslotte toch wel alles wat de lucht bewoont in meest algemene zin verstaan, en onder het algemene begrip 'vis' alle dieren die in het water leven. Maar of Mozes de begrippen die hij gebruikt ook zo ruim genomen heeft als voor een goed begrip nodig is, zou ik in geen geval willen beweren!

[9] Laat het zijn zoals het is, daarover zou men het altijd nog wel eens kunnen worden; maar in de eerste teksten laat hij op de zesde scheppingsdag door God meteen na de uitroep van God 'Laat ons mensen scheppen naar het beeld van God! ' een mannetje en een vrouwtje scheppen, terwijl Hij een aantal teksten verderop het mannetje al veel eerder uit leem heeft gevormd en het vrouwtje pas veellater uit de rib van het mannetje laat ontstaan, waarbij de aarde veel minder gezegend lijkt, er helemaal geen sprake is van de zegening van dit eerste mensenpaar, hun integendeel op straffe van dood en vervloeking van de aarde verboden wordt van een bepaalde boom de vrucht te eten, en de aarde in alle ernst vervloekt wordt na de overtreding van dit gebod en nu slechts doornen en distels zal dragen, en tevens dat de mens moet sterven en zich in het zweet zijns aanschijns zijn brood zal moeten verdienen, -ja, daar is van de zegen die Mozes in de eerste teksten vermeldt, net zoals van de daar eveneens vermelde, grote tevredenheid over de voltooide werken van God geen spoor meer te ontdekken! Ja, zeer goddelijke Vriend, dat is toch wel een moeilijk te begrijpen leer, en men kan er met de beste wil niet uit wijs worden!

[10] Eerlijk gezegd: Wie U, o Heer, bent en wat U leert, geloof ik meer dan rotsvast; maar laat mij wat die tamelijk warhoofdige Mozes betreft liever met rust! Als het U mogelijk is mij daarover enige uitleg te geven, dan zou ik dat graag willen; is dat voorlopig echter volgens Uw orde niet zo eenvoudig, wel, dan maakt dat in ieder geval voor mij weinig of niets uit! Ik en wij allen hebben van U een volmaakt licht en wij kunnen daarom dit andere licht van Mozes best missen. Wat hebben wij aan een leer waarvan wij de oorspronkelijke waarheid niet kunnen begrijpen?! Beter één onderrichtend woord dat begrijpelijk is, dan tienduizend woorden die niemand begrijpt!"

 

162 De schepping van Adam en Eva

 

[1] IK zeg: "Volgens de maatstaf van het feitelijke wereldse verstand is jouw opmerking over Mozes nog niet zo kwaad; maar beoordeeld met het verstand van de geest is Mozes heel wat anders dan wat de woordelijke inhoud je zou doen geloven. Overigens verschilt de woordelijke inhoud van de eerste teksten niet zo veel van de latere teksten als jij denkt; want de latere teksten zijn meer een commentaar op de eerdere teksten en geven een nadere beschrijving van de wijze waarop -weliswaar in geestelijke zin - het ontstaan van de mens heeft plaatsgevonden.

[2] Op welke wijze het ontstaan wat het natuurlijke proces betreft, begrepen moet worden, heb Ik jullie voor zover dat voorlopig voor jullie noodzakelijk is, deze nacht al laten zien. En Mathaël, die heel vertrouwd is met de kennis der analogieën, heeft jullie een dag geleden ook verteld hoe de geschriften van Mozes opgevat moeten worden; en Ik moet jou, vriend Cyrenius, nogmaals zeggen dat je werkelijk erg kort van memorie bent! Wel heb Ik voorheen je geheugen nieuw leven ingeblazen en kun je je daarin nu, als je echt wilt, een beetje vrijer bewegen; maar om jouw twijfel aan de Mozaïsche mensenschep­ping terecht te wijzen wil Ik je er nog zoveel bij vertellen, dat jij en ook nog vele anderen daaruit kunnen concluderen waar het hier bij deze zaak nu eigenlijk om gaat.

[3] Kijk, alles wat Mozes met zijn scheppingsgeschiedenis zegt en eigenlijk wil zeggen, heeft in de eerste plaats enkel en alleen betrekking op de opvoeding en geestelijke vorming van de eerste mens als zodanig, en slechts in overdrachte­lijke zin ook op die van het allereerste mensenpaar.

[4] Lichamelijk is Adam overigens wel uit de etherdelen van het fijnste leem door Mijn wil geschapen en gevormd volgens de geldende orde, zoals Ik die jullie nu heb getoond; en toen hij door ervaring wijs geworden, door Mijn wil eenmaal zo krachtig was geworden dat zich om hem heen een uiterst intensieve, uiterlijke levenssfeer had gevormd, en hij op een keer moe van het werk en het reizen in diepe slaap viel, was de tijd rijp om een natuurziel, die samengesteld was uit al de jullie bekende natuurlijke niveaus, in de uiterlijke levenssfeer van Adam te plaatsen.

[5] Deze ziel begon, terwijl zij zich in de uitstralende levenssfeer van Adam bevond, meteen uit de uitstralende delen van Adam ofwel uit zijn overvloedige levensdamp, die haar zeer lief was, een lichaam te vormen volgens Mijn wil en Mijn orde, zoals heden ten dage zielen van gestorvenen dat nog plegen te doen als zij voor enige ogenblikken aan de mensen willen verschijnen. Binnen drie dagen was zij daar helemaal mee klaar.

[6] Toen Adam daarna ontwaakte zag hij vol verbazing en vreugde zijn evenbeeld naast zich, dat hem natuurlijk uiterst toegedaan was en moest zijn, omdat het lichamelijk ook uit zijn wezen afkomstig was.

[7] In de omgeving van zijn hart voelde hij wel iets drukkends, maar dat was heel aangenaam, ook voelde hij bij tijden een soort leegte -dat was het begin van de geslachtelijke liefde -en hij kon het beeld, dat hij meteen zo bekoorlijk vond, niet meer loslaten. Waar hij ging, volgde de vrouw hem en ging de vrouw ergens heen, dan kon hij haar beslist niet alleen laten gaan. Hij voelde de waarde en de liefde van de vrouwen zei daarom op een moment van helderziendheid: 'Wij, ik een man en jij een vrouw die volgens Gods plan ontsproten bent aan mijn ribben (in de hartstreek), zijn zodoende één vlees en één lichaam; jij bent het lieflijkste deel van mijn lichaam en zo zal het verder blijven, en de man zal vader en moeder (zijn manlijke ernst en zijn zorg) verlaten en zijn vrouw toegedaan zijn!'

[8] Als er echter staat dat God bij Adam dat deel met vlees bedekte waar Hij de rib bij hem wegnam, dan zal toch hopelijk niemand van jullie zo dom zijn om aan te nemen dat God Adam werkelijk verwond heeft om hem een rib af te nemen, om uit de kleine rib een volwassen vrouw te laten ontstaan. De ribben zijn een uiterlijke, stevige bescherming van de tere, innerlijke levensorganen.

[9] Als David zegt: 'God, onze vaste burcht en een sterk schild!', -is God dan werkelijk een uit louter vierkante stenen gebouwde, vaste burcht, of een groot, ijzeren schild?!

[10] Zo is het ook met de rib waaruit Eva zogezegd zou afstammen! Deze rib is slechts een teken voor de zaak waar het om gaat, en dat is Adams innerlijke, krachtige liefdeleven. En de rib, als bescherming van dit leven, werd door Mozes in de Schrift ten eerste opgenomen omdat zij het leven beschermt, en zodoende, omdat zij een uiterlijk schild van het leven is, dat ook als beeld voorstelt; en ten tweede omdat later een goede, trouwe en liefdevolle vrouw ook als een bescherming, schild en beschutting van het leven van de man te beschouwen is en daarom symbolisch ook heel goed als een rib van de man gezien kan worden; en ten derde omdat de uitstralende levensether*(* Lorber schreef: ' Aussenlebensaether' , soms' Aussenlebenssphare ' , waarmee bedoeld wordt: een vanuit het lichaam (van mens, dier, plant, planeet) naar buiten tredend etherisch stralingsveld.) voor het innerlijke, natuurlijke leven van de zielook een geweldige bescherming is, zonder welke de mens geen tien seconden lang zou kunnen leven.

[11] Zo is dan Eva voor wat betreft haar tere, lichamelijke wezen ontstaan uit Adams overvloedig uitstralende levensether; en omdat deze levensether zich verspreidt vanuit de omgeving van de ribben en de borstholte en de mens zodoende ver aan alle kanten omgeeft, kon Mozes, die heel goed om wist te gaan met de vergelijkende beeldspraak, Eva heel terecht uit een rib van Adam laten ontstaan, en door God de wond van Adam met het vlees van Eva laten toedekken of daardoor laten vervangen. Want Eva was immers het vlees dat uit de uitstralende levensether van Adam was ontstaan, waarmee God Adam dat, wat hij van zijn uitstralende levensether had afgestaan, vergoedde, en op die wijze de wond toedekte met het voor Adam hoogst aangename vlees van Eva, wat dan eigenlijk ook vlees van Adam was."

 

163 De viervoudige betekenis van de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis

 

[1] (DE HEER:) "Kijk, op die manier moet Mozes gelezen en met het natuurlijke verstand ook begrepen worden! Zeker is er ook nog een diepere, innerlijke, zuiver geestelijke betekenis, aan de hand waarvan de gehele scheppingsgeschie­denis voornamelijk gezien moet worden als het scheppende werk van God, waarin Hij de mensen zodanig wil vormen, dat zij zichzelf en Hem als hun Alles zullen erkennen en liefhebben. In die sfeer wandelt God geestelijk met Adam en leert Hij hem, geeft hem wetten, tuchtigt hem als hij faalt en zegent hem weer als Adam, of eigenlijk de eerste oermensheid van deze aarde, God erkent, liefheeft en binnen Zijn orde leeft.

[2] Ook al gebeurde dat niet zozeer op het materiële vlak, dan gebeurde het toch geestelijk, en dat ook bij nog heel zuivere, onbedorven en hoogst eenvoudige mensen in het natuurlijke heel zichtbaar. Daarom kan men Mozes zelfs op vier manieren lezen en toch steeds goed en zuiver begrijpen.

[3] Ten eerste: vanuit een zuiver natuurlijk perspectief, dat een noodzakelijk ontstaan laat zien in zekere perioden volgens de eeuwig onveranderlijke orde van God. Dit is een bron van kennis voor alle natuurwetenschappers en daaruit kunnen zij hun conclusies trekken, die onmogelijk anders dan zeer oppervlakkig kunnen zijn; langs deze weg kunnen zij behoorlijk veel ontdekken, maar daarbij toch nooit een vaste en betrouwbare grond onder hun voeten krijgen.

[4] Ten tweede: zowel vanuit een natuurlijk als een geestelijk perspectief. Deze zienswijze, die eveneens de hoogste waarheid bevat, is voor de mensen die streven naar het welgevallen van God, de beste, omdat daar beide, zeg maar hand in hand, duidelijk in daad en uiterlijke verschijningsvorm zichtbaar en begrijpelijk worden. (n.b.: Op deze wijze is ook 'Gods Huishouding' gegeven)

[5} Ten derde: zuiver geestelijk, waarbij de natuurlijke verschijnselen en de tijdelijke vormen en veranderingen daarvan geheel buiten beschouwing worden gelaten. Het gaat daarbij alleen om de geestelijke ontwikkeling van de mensen, die door Mozes heel treffend in de overeenkomstige beelden uit de natuur is weergegeven. Het is de taak van alle godgeleerden, aan wie de innerlijke ontwikkeling van de mensen is toevertrouwd, om dat te begrijpen.

[6] En tenslotte ten vierde: zuiver hemels, waar de Heer Alles in alles is, en alles betrekking heeft op Hem. Hoe men dit echter moet opvatten en begrijpen ­kunnen jullie niet eerder begrijpen dan wanneer je door de volle wedergeboorte van je geest één geworden bent met Mij, zoals ook Ik één ben met de Vader in de hemel, maar met dit verschil dat jullie allen één met Mij zullen zijn als afzonderlijke persoonlijkheid, terwijl Ik en de Vader,die Mijn liefde is, met elkaar in een eeuwig enkelvoudige persoonlijkheid volmaakt één zijn.

[7] Beste vriend Cyrenius, nu hoop Ik dat je een betere mening zult hebben over Mozes; of denk je soms toch nog dat Mozes - naar jouw mening zoals bijvoor­beeld een blinde -niet heeft geweten, wat hij schreef?!"

[8] CYRENIUS zegt heel berouwvol: "Heer, laat mij nu beschaamd en stil zijn en zwijgen; want ik zie mijn grote en grove onzin nu wel in. Ik wil van nu af aan slechts luisteren en zelf geen woord meer spreken!"

[9] Dan komt CORNELIUS naar Mij toe en zegt: "Heer, sta mij toe thans, voor de zon helemaal opgegaan is, ook iets te zeggen en een misschien niet al te onbelangrijke vraag te stellen of eigenlijk een opmerking te maken! "

[10] IK zeg: "Ga je gang; wat je op je hart hebt, moet gezegd worden! "

[11] CORNELIUS gaat verder: "Ik ben ervan overtuigd dat het met de geschrif­ten van Mozes precies zo gesteld is als U ons nu zo duidelijk hebt uitgelegd, en wij mensen zouden wel in staat kunnen zijn de eerste, tweede en derde betekenis door overeenkomstige beschouwingen te achterhalen; want er moet immers wel overeenkomst zijn tussen al het geestelijke en het materiële. Maar wie behalve U heeft daarvoor de juiste sleutel?

[12] Wat U ons nu hebt uitgelegd, begrijpe wij nu natuurlijk wel; maarbij mijn weten heeft Mozes vijf boeken geschreven. Die hebben min of meer dezelfde stijlen dezelfde geest. Wie kan ze lezen en wie kan ze begrijpen?! Wel, zou het dan niet mogelijk zijn ons daarvoor een heel algemene richtlijn te geven? Ik zal wat mij betreft mij van nu af aan hoofdzakelijk met de heilige Schrift van de Joden bezighouden. Omdat ik mij daarvan een goede kopie uit de tempel heb weten te verschaffen, zou ik ook graag begrijpen wat ik daarin lees.

[13] De. Hebreeuwse taal beheers ik volkomen en de woordelijke inhoud van de Schrift begrijp ik helemaal; maar wat heb ik aan de letterlijke betekenis van de woorden en de materiële inhoud daarvan, als ik de geest niet kan doorgron­den? O Heer, geef ons daarom een zodanige richtlijn dat wij kunnen begrijpen wat wij lezen!"

 

164 De sleutel tot het begrijpen van geestelijke geschriften

 

[1] IK zeg: "Ja, vriend Cornelius, een regel en een richtlijn daarvoor is er in de sfeer van de uiterlijke wereld niet te vinden; het enige wat je de sleutel geeft en je helpt om de geest van de Schrift te begrijpen, is je eigen uit Mij en Mijn leer wedergeboren geest. Zolang je in de geest niet wedergeboren bent, helpt geen enkel~ regel je wat; maar als je het eenmaal bent, heb je geen regel meer nodig, want je ontwaakte geest zal het bij hem behorende ook zonder een algemene regel gemakkelijk en snel vinden.

[2] Maar wil je tenminste de natuurlijke betekenis van de Schrift beter leren begrijpen dan tot nu toe het geval was, dan moet je zorgen dat je goed vertrouwd raakt met de taal van de Illyriërs, die in haar wortels zeer veel overeenkomt met de Oud-Egyptische taal, welke vrijwel gelijk is aan de oorspronkelijke He­breeuwse taal. Zonder die talenkennis zul je het door Mozes geschrevene nooit helemaal goed lezen en daardoor zelfs de woordelijke betekenis niet goed begrijpen. Als je echter de daarin voorkomende aardse beelden al niet begrijpt, hoe zou het je dan wel vergaan met de daarin verborgen geestelijke betekenis ­ook al had je duizenden regels en aanwijzingen?

[3] De huidige Joodse taal heeft vrijwel geen overeenkomst meer met de taal die Abraham, Noach en zelfs Adam eens gesproken hebben. Blijf jij echter in Mij in het geloof en in de liefde, dan zal het juiste begrip je ervan zelf bij gegeven worden., en dat, binnen niet zo erg lange tijd! Overigens zal het je niet schaden als je dikwijls in de Schrift zou lezen, want daardoor zal je ziel blijven zoeken en nadenken. - Ben je met dit antwoord tevreden?"

[4] CORNELIUS antwoordt: "Ongetwijfeld, Heer en Meester! Een terechte en op een zekere basis berustende hoop is meer waard dan het volle bezit van datgene waarop men hoopt. Daarom wil ik mij nu verheugen over datgene wat ik van U bezit. Ontvang daarvoor mijn hartelijke dank!"

[5} Toen onze Cornelius hiermee tevreden was gesteld, kwam meteen de oude, gewezen overste STAHAR naar Mij toe en zei: "Heer en Meester, wat wij allen nu uit Uw mond hebben vernomen, is een leer, die wij nu wel begrijpen, maar zal een ander die ook begrijpen als wij deze aan hem overbrengen? Wat hebben we met allemaal moeten vernemen, horen en zien om dat nu zelf te kunnen begrijpen; degenen echter aan wie wij dit nu moeten gaan vertellen, hebben vooraf nog niets vernomen, gehoord en gezien! Hoe zullen zij dat op de juiste wijze kunnen begrijpen?"

[6] IK zeg: "Vriend, waar zaten dan je oren, toen Ik meteen in het begin zei en dit jullie zelfs als een gebod oplegde, dat hetgeen jullie gedurende deze nacht hier allemaal zouden zien en horen aan niemand anders verraden mocht wor­den?! Dit moet voor de hele wereld verborgen blijven! Wie in de geest waarachtig wedergeboren wordt, zal vanzelf alles begrijpen; wie echter werelds blijft denken, zou dit zo dwaas vinden dat hij er zich aan ergert als hij er iets van hoort. Daarom is het beter dat de wereld er niets van hoort; voor jullie is het, opdat je krachtiger wordt, noodzakelijk om de geheimen van het rijk van God begrijpen en dat is voldoende voor de hele wereld!

[7] Wat jullie in Mijn naam moeten onderwijzen, weten jullie inmiddels voor het grootste deel; al het andere is voor jullie, die min of meer uitverkozen zijn tot leraren van het volk, een zegen opdat jullie zonder enige twijfel geloven dat Ik alleen van eeuwigheid Heer en Meester ben. Want als jullie het juiste en onwankelbare geloof hebben, dan zullen jullie ook gemakkelijk in jullie leer­lingen het vaste en levende geloof wekken doordat je hun tevoren je eigen geloofskracht toont. Om deze echter in al haar kracht te kunnen laten zien, was het nodig dat jullie eerst overtuigd zouden zijn dat Ik uitgegaan ben van de Vader om in jullie vlees jullie allen de weg van het leven te tonen.

[8] Als jij dit nu hopelijk toch hebt begrepen, dan zul je nu ook wel weten wat jullie allen, wanneer je door Mij uitgezonden zult zijn, de volkeren moeten prediken. Heb God, jullie eeuwige Vader , boven alles lief en je naaste als jezelf, en houd je aan de geboden die God door Mozes aan alle mensen heeft gegeven, dan is dat reeds Mijn gehele leer die je aan de volkeren moet prediken; meer is niet nodig.

[9] Maar al het andere wat jullie hier horen, is voor jullie bestemd, zoals Ik je dat zoëven nogmaals heb uitgelegd. Nu weet je hopelijk wat je in de toekomst te doen hebt en waar je op moet letten, en daarom kun je wel weer naar je plaats teruggaan!" -Daarop gaat Stahar naar zijn plaats terug.

[10] Koning OURAN gaat nu staan en vraagt Mij: "Heer, Meester en God! U weet waarom ik op reis ging! Wat ik zocht, heb ik ook gevonden. Deze vondst is voor mij een grote weldaad en zal dit vast en zeker voor iedereen zijn die hem net als ik zal gevonden hebben! Zonder lering kan niemand dit echter vinden! Het is daarom de vraag wie onderricht moet geven, en wat er voor nodig is om een kundig leraar van het volk te zijn! Moeten de leraren als boden van de ene plaats naar de andere reizen en van het ene land naar het andere trekken, of zou het soms beter zijn om voor het volk scholen op te richten, deze te voorzien van de beste leraren, en de mensen wettelijk voor te schrijven deze scholen te bezoeken? Heer en Meester en God, ik verzoek U genadig mij daar een richtlijn voor te geven; want ik wil en zal alles doen waarvan U wilt en wenst dat ik het zal doen!"

 

165 De echte leraren van het evangelie

 

[1] IK zeg: "Je waarachtige, ernstige goede wil bevalt Mij, maar ook jij bent wat kort van geheugen geworden, - want Ik heb jou en vooral Mathaël als je schoonzoon daar toch al meer dan voldoende aanwijzingen voor gegeven. Denk slechts een beetje na, dan zul je het wel vinden! Overigens is het immers vanzelfsprekend dat degene die de blinde wil leiden, zelf moet kunnen zien, wil hij niet samen met hem in een kuil vallen. Je kunt niet tegen je broeder zeggen: 'Kom, laat ik de splinter uit je oog halen! " als in je eigen oog misschien wel een hele balk zit.

[2] Daarom moet een ware leraar vrij zijn van gebreken die hem kunnen hinderen bij het uitoefenen van zijn ambt, want geen leraar is beter dan een leraar met gebreken! Omdat Ik jullie opleid tot leraren, toon en verklaar Ik jullie ook zoveel zaken en dingen waar men nog nooit van gehoord heeft; iedere goede leraar moet daarom ook eerst door God zo onderwezen zijn zoals ook jullie nu door God onderwezen worden. De Vader in de hemel moet hem opvoeden, anders bereikt hij het volle licht van de waarheid niet; als hij dat echter niet bereikt en daardoor niet zelf licht wordt, hoe moet hij dan in staat zijn om de nacht van zijn naaste te verlichten?!

[3] Wat de nacht moet verlichten en deze in de dag moet veranderen, moet zelf een licht zijn zoals de zon, die nu bijna opgaat. Als de zon echter donker zou zijn en zwart als steenkool, zou zij dan de aardse nacht wel in de heerlijke dag kunnen veranderen? Ik denk, dat zij dan de nacht nog zwarter en lichtlozer zou maken dan de nacht op zichzelf eerst al was.

[4] Daarom is een leraar die daar niet door God voor is opgeleid, slechter dan helemaal geen leraar! Want zo'n duistere leraar is alleen maar als een zak vol slechte zaadkorrels, waaruit allemaal onkruid van het ergste bijgeloof gestrooid wordt in de voren van het mensenleven, dat in geestelijk opzicht noodzakelij­kerwijs van nature steeds armoedig is.

[5] Als jij je volkeren lezen, schrijven en rekenen wilt laten leren, kun je geschikte, wereldse leraren nemen en dit de kinderen in de scholen wel laten bijbrengen; maar Mijn evangelie kunnen en mogen slechts diegenen met vrucht en zegen aan andere mensen verkondigen, die volledig de eigenschappen bezitten die Ik eerder als voorwaarden voor dit ambt duidelijk heb genoemd.

[6] Daarvoor zijn echter geen speciale schoolgebouwen nodig, maar een echte hemelsbode gaat van gemeente tot gemeente en zegt: 'Vrede zij met u; het rijk van God is nu dicht bij u gekomen! ' Als de bode geaccepteerd wordt, moet hij blijven en prediken; wordt hij echter niet geaccepteerd door een gemeente die te werelds en duivels is, dan moet hij verder gaan en zelfs eerst het stof van zijn voeten schudden! Want zo'n gemeente is zelfs niet waard dat een echte hemelsbode het stof hiervan aan zijn voeten meedraagt.

[7] Mijn leer moet echter aan niemand opgedrongen worden, maar één of meer mensen uit zo’n gemeente moeten eerst over de onmetelijk grote voordelen van Mijn leer uit de hemelen horen. Als deze mensen de leer willen horen, moet deze hun kort en bondig verteld worden; willen zij dat echter niet of tonen zij weinig interesse, dan moet de hemelsbode meteen weer weggaan -want aan zwijnen moeten de kostbare parels nooit als voedsel.worden gegeven!

[8] Nu weet je hoe de uitbreiding van Mijn leer in Zijn werk moet gaan; maar van nu af aan mag je deze richtlijn van Mij met meer vergeten! Laat.overigens vooral dit heilige en heiligste werk maar over aan Mathaël en zijn vier metgezellen, want die weten nu precies wat zij met betrekking tot de uitbreiding van Mijn leer zullen moeten doen en regelen en zij zullen in hun hart ook steeds in gesprek blijven met Mij, hetgeen ook een noodzakelijke voorwaarde is voor de ware uitbreiding van Mijn leer.

[9] Want wie zijn broeders, hetzij hoog of laag, in Mijn naam onderwijst, moet niet uit eigen, maar altijd slechts uit Mijn bron putten! Hij zal met hoeven te denken: 'Wat zal ik zeggen als ik voor deze of gene het woord van de Heer kom verkondigen?', want op het juiste moment zal hem in het hart en op de tong gelegd worden wat hij moet zeggen.

[10] Wie echter deze genade ten deel valt, moet met aarzelen om dat luid te verkondigen omdat hij misschien angst, vrees of schroom heeft om een.macht­hebber mogelijkerwijs te beledigen of zelfs kwaad te maken! Want wie meer vrees voor de wereld heeft dan voor Mij, is Mij zeker niet waard en evenmin Mijn geringste genade, en is nooit geschikt om hemelsbode te zijn.

[11] Jij zult het echter gemakkelijker hebben in jouw rijk, waar je wetgever en opperste rechter bent en waar jouw volkeren je vrezen omdat Zij de onherroe­pelijkheid kennen van jouw oordelen en uitspraken; een leraar echter, die als hemelsbode in een plaats zal komen die geregeerd wordt door een strenge vorst, zal beslist meer moed nodig hebben dan jij, als gevreesd vorst in je uitgestrekte land.

[12] Wie echter een echte hemelsbode is of wil zijn, moet.geen stok bij zich hebben, noch een ander wapen, ook moet hij geen zak bij zich hebben om iets in te doen; want Ik Zelf zal hem wel vrienden bezorgen, en die zullen hem geven wat hij als mens van vlees en bloed nodig heeft. Ook moet een echte hemels­bode behalve in de winter of in de koude landen van het noorden, met meer dan één mantel dragen, opdat niemand hem kan verwijten dat hij teveel en een ander daardoor te weinig heeft. Als iemand hem echter nog een tweede of een derde schenkt, moet bij die zeker aannemen; want hij zal gelegenheden te over vinden waar zulke vrome gaven heel goed te gebruiken zullen Zijn.

[13] Ouran, dit zijn nu alle regels waaraan de ware leraren zich moeten houden; slechts één ding voeg Ik daar nog aan toe namelijk: Iedere echte hemelsbode zal van Mij de gave ontvangen om elke zieke door het opleggen van Zijn handen te genezen. En de echte boden moeten in een gemeente ook eerst de eventueel daar aanwezige zieken genezen; dat zal in de gemeenten een goede gezindheid te weeg brengen, waardoor zij dan eerder voor de nieuwe leer uit de hemelen ontvankelijk zullen worden dan door een nog zo goede toespraak.

[14] leder mens luistert toch al liever naar de woorden van een dokter dan naar die van een profeet, ook al geeft die nog zoveel licht. Wat Ik doe, moet ook een echte hemelsbode doen die door Mij naar alle landen van de aarde is gezonden. Alleen moet een echte hemelsbode ook voordat hij de handen oplegt steeds.goed onderkennen of een ziekte van dusdanige aard is, dat iemand zich al meer in het hiernamaals dan aan deze zijde bevindt. Als de ware hemelsbode de ziel van de zieke reeds buiten het lichaam ziet, moet hij hem nooit de handen opleggen, maar slechts voor hem bidden en in Mijn naam de van de wereld scheidende ziel zegenen. In het kort is het echter zo: Iedere echte hemelsbode zal op het juiste moment duidelijk beseffen wat hij moet doen. -Ouran, ben jij nu op de hoogte van alles wat je nog wilde weten?"

[15] OURAN zegt: "Ja, Heer en Meester en God, de enige Waarachtige! Heel innig dank daarvoor! En mijn volkeren moeten en zullen U overalloven en prijzen, omdat U hun oude koning zoveel onverdiende genade heeft geschon­ken, waardoor ook zij deze deelachtig worden. Daarom dank Ik U nogmaals heel innig daarvoor!"

 

166 Een heerlijke dageraad

 

[1] Na deze echt diepgevoelde, warme woorden van dank ging Ouran weer naar zijn plaats terug, en op datzelfde ogenblik maakte de zon op een voordien nog niet geziene wijze zodanig aanstalten om op te gaan, dat door de pure glans aan de horizon haast niemand daarnaar durfde te kijken. Alsof zij beefden van diepe eerbied wachtten duizend lichte wolkjes in het helderrode licht op de wonder­mooie moeder van de dag.

[2] In stralend regenbooglicht ging de grote zon na enkele ogenblikken op boven de bergen in de verte. Haar doorsnede leek ditmaal wel tienmaal groter dan wanneer dan ook; tevens zagen velen van de aanwezigen grote zwermen vogels die in kringen op verschillende hoogten ronddraaiden in de zuiverste, lichtge­kleurde luchtgolven, die ook de omtrek van de opgegane zon een heel opmer­kelijke beweging gaven.

[3] Boven de wijde spiegelende vlakte van de zee lag een lichte nevel, die de regenboogkleuren van de zon schitterend weerkaatste. Tevens vloog er een grote groep grote, witte zeemeeuwen opgewekt rond over de uitgestrekte, door het flonkerende licht beschenen zeespiegel en hun vleugels straalden alsof het diamanten en robijnen waren.

[4] Tegelijkertijd waaide er een zo aangenaam, verkoelend morgenbriesje dat CYRENIUS, en vele anderen met hem, luid uitriepen: "Nee, zo'n heerlijke ochtend heeft het oog van een sterveling nog nooit aanschouwd en geen menselijk zintuig heeft ooit zo'n opwekkende morgenkoelte ondervonden!"

[5] Ook Jarah, die de hele nacht had gezwegen en het druk had met kijken en luisteren, riep opeens in vervoering: "0, dat is een ochtend zoals de engelen in de hemel genieten! Ach, ach, wat prachtig, wat onbeschrijfelijk bekoorlijk! Zo'n morgen lijkt ook op die, welke in deze nacht bij ons in al zijn uitbundige rijkdom in ons hart is aangebroken! Niet waar, o Heer, U mijn enige liefde, dit is toch wel een echt belangrijke, hemelse morgen?"

[6] IK zeg glimlachend: "Stellig, Mijn allerliefste rozendochtertje, als in de mens alles hemels is geworden, wordt alles wat hem omgeeft ook hemels! De morgens worden hemelse morgens, de dagen hemelse dagen, de avonden echte hemelse avonden en de nacht wordt een hemelse rust, niet meer duister, maar vol heerlijk licht voor de reine, met haar geest vereende menselijke ziel. Geniet maar echt met volle teugen van de versterkende luister van deze geurende morgen.

[7] Het meisje krijgt tranen van vreugde in haar ogen en staat van haar zitplaats op om haar hele lichaam overvloedig te laten genieten van deze ochtendgeur.

[8] Nu komt ook Marcus, de gastheer. Omdat hij voor de ochtendmaaltijd moest zorgen, miste hij de zonsopgang. Maar nu de zon in het volle en heldere regenboogkleurige licht aan de hemel prijkt, vraagt hij Mij heel verbaasd wat dat dan voor een merkwaardige morgen was, want hoewel hij nu toch al aardig op leeftijd was, en Europa, Afrika en Azië in alle richtingen had doorkruist, had hij nog nooit de zon en de ochtendwolkjes in zulk licht gezien! Hij zou graag van Mij horen wat dat te betekenen had.

[9] IK zeg: "Kijk, als de keizer van Rome hierheen zou komen, zouden de aan hem onderdanige volkeren alle denkbare feesten organiseren, ten dele uit vreugde omdat zij hun keizer een keer zien, ten dele echter ook om van hem als hij in een opgewekte bui is, veel gunsten en begrip te krijgen. Kijk, hier in Mijn persoon bevindt zich ook een keizer, en een alleenheerser over alle hemelen en werelden!

[10] De bewoners van de hemelen, zoals onze Raphaël er een is, weten welke grote levensopenbaringen Ik jullie mensen in deze nacht heb gegeven, en dat het geoorloofd is Mij temidden van jullie mensen, nu Ik als Vader aanwezig ben en jullie onderwijs, van aangezicht tot aangezicht in deze persoon van Mij te zien. De grote en zalige vreugde die zij nu voelen, laten zij ook door het optreden van de natuurgeesten van deze aarde zien en voelen.

[11] Maar niet alleen op deze aarde, maar op alle werelden van de gehele, oneindige schepping wordt nu gedurende zeven uur een zelfde soort feest gevierd. In die tijd sterft er in de hele schepping geen enkel geschapen wezen en wordt er ook geen verwekt. Als de zeven uur echter voorbij zijn, is het feest afgelopen en gaat alles weer zijn natuurlijke gang.

[12] Nu weet je de reden voor de pracht van deze morgen! Maar ga nu, en zorg voor een extra goede ochtendmaaltijd; want ook wij willen vandaag een bijzon­der feest vieren!"

[13] Marcus gaat zo snel mogelijk verder; alle aanwezigen nemen echter deel aan de hemelse vreugde en loven en prijzen Mij; het meest doet dat Jarah.

[14] Nadat allen Mij ruim een uur lang hemelhoog geprezen en geloofd hebben, komt Marcus ons uitnodigen voor de gereedstaande ochtendmaaltijd. Velen wilden nu echter nog langer op de berg blijven.

[15] Maar IK zei toen tegen allen: "Beneden bij de buiten staande tafels vind je dezelfde ochtend als hier boven op de berg; op het kleine stukje naar beneden geniet je ervan en beneden zullen jullie er dubbel van genieten! Onze lichamen moeten weer krachten opdoen en daarom gaan wij vlug naar beneden aan tafel!"

 

167 Over het vasten

 

[1] Deze heel natuurlijke woorden van Mij ontlokken aan EEN van de dertig jonge Farizeeën de opmerking: "Eindelijk ook eens een keer gewone woorden uit de mond van Hem, in Wie de allerhoogste geest van Jehova in de volheid van Zijn goddelijke wijsheid, liefde, kracht en macht woont. Maar je kunt er toch niet zeker van zijn of er ook nog niet een diepere, geestelijke betekenis achter schuilt. Wie die buiten Hem om ontdekt, zou men met een koninkrijk moeten belonen! Voor mij is dat niet weggelegd."

[2] Een METGEZEL zegt tegen hem: "Die opmerking was zelfs te dom om heel zachtjes te denken, laat staan hardop te zeggen! Hoe kan Hij iets zeggen zonder dat dit een innerlijke, diepe, geestelijke betekenis heeft?! Ook al lijkt het nog zo gewoon voor ons, dan is en blijft het toch een uitspraak van de allerhoogste Geest en daarom kan het niet anders dan een diepe geestelijke betekenis hebben! Wij beiden zullen misschien wel in alle eeuwigheid niet de volle diepte van deze zo eenvoudig uitgesproken zin doorgronden; maar ik voel duidelijk dat daarin iets oneindigs verborgen kan zijn. Pas daarom in het vervolg op voor zulke oerdomme opmerkingen!"

[3] De EERSTE zegt: "Nou, nou, het was inderdaad wel dom van mij, dat geef ik graag toe; maar er zat toch geen kwade bedoeling achter! "

[4] De TWEEDE zegt: "Wel, spijt het je soms dat je daarmee geen grappige bedoeling gehad hebt?! Je hebt samen met mij in deze nacht zoveel van de hoogste wijsheid gehoord, gezien, gevoeld en beleefd, - en nu denk je opeens datje je een flauwe opmerking kunt permitteren?! Kijk, juist omdat wij zo dom zijn, en zo afgesloten en dichtgespijkerd als de troebelste herfstnacht, heeft de Heer ons ook niet gevraagd om net als de verheven Mathaël een wonderbaarlijke gebeurtenis te vertellen! Wat een verschil tussen ons beiden en Mathaël! Ik kom mijzelf toch al als totaalonbeduidend voor; en dan wil jij nog loze opmerkingen maken -in dit oneindig verheven gezelschap!"

[5] De EERSTE zegt: "Je hebt helemaal gelijk, broeder, geef mij er maar goed van langs! Ik heb inderdaad niets beters verdiend! Ik zal mij daarvoor echter nu ook zelf straffen! Je weet dat ik veel trek heb in de ochtendmaaltijd; maar nee, daar komt niets van in! Geen hap zal er tot vanavond over mijn lippen komen! O, ik zal mijn flauwe grap af weten te straffen!" - Daarop gaat deze jonge Farizeeër weer terug de berg op en hij gaat niet naar de ochtendmaaltijd.

[6] Maar ook zijn METGEZEL zegt: "Ja, als jij vast, ben ik, omdat ik jou terechtwees, daar de oorzaak van en daarom zal ik samen met je vasten om het gemakkelijker voor je te maken! Jij maakte weliswaar een fout, maar je hebt je fout ook meteen ingezien, en daarom verdien je vergeving en de juiste onder­steuning bij dit goede werk van zelfcorrectie. Ik vast dus met je mee!"

[7] Dan zegt de EERSTE weer: "Dat hoef je niet te doen, want het is niet zoals het hoort wanneer de onschuldige met de schuldige lijdt, wat in de wereld helaas maar al te vaak het treurige geval is! "

[8] De TWEEDE antwoordt: "Denk je dat ik dat niet weet! Maar vertel mij eens waar het dan zo vaak voorkomt dat onschuldigen zoals ik nu vrijwillig met een schuldige lijden!"

[9] De EERSTE zegt: "Wel, zulke gevallen zullen wellicht niet zo erg vaak voorkomen, -maar des te meer die waarbij de onschuldigen onvrijwillig met de schuldigen moeten lijden. Neem bijvoorbeeld een keizer die een reusachtig rijk onder zich heeft en zijn macht ontleent aan zijn grote legers, en die door een koning van een kleiner rijk, die minder machtig is, beledigd wordt. De keizer zou zich toch voor zo'n belediging alleen op de koning kunnen wreken; maar nee, hij teistert het land van de koning met zijn oorlogslegers en verwoest het gruwelijk! Hij spaart mensen noch vee; alles moet over de kling gejaagd worden, en dorpen, markten en steden worden door het vuur verwoest. Hoeveel onschuldigen moeten hier met één schuldige lijden! Ik geloof dat dit voorbeeld toch wel voldoende voor je is en je zult moeten toegeven dat ik zo nu en dan toch ook gelijk heb!"

[10] Terwijl de twee achtergebleven mannen zo met elkaar aan het redeneren waren, bereikten wij de tafels en gingen aan het welvoorziene en heerlijk toebereide ochtendmaal zitten. Buiten Mij miste niemand de beide jonge Farizeeën, die nu weliswaar geen Farizeeër meer waren. Daarom zei Ik meteen tegen Marcus dat hij de berg op moest gaan en hen in naam van de Heer naar het ochtendmaal moest brengen.

[11] Marcus ging snel de berg op en bracht de twee Mijn wil over. Toen stonden beiden op en volgden Marcus op de voet.

[12] Toen zij beneden aankwamen zei IK tegen hen: "Simon en Gabi! Kom hier en ga aan deze tafel zitten, want wij zullen na afloop van de maaltijd eens zien of er in Mijn natuurlijke uitnodiging op de berg om naar beneden te gaan voor het ochtendmaal, echt geen geestelijke, diepere zin te vinden is! Maar eerst wordt er nu gegeten en gedronken, want het lichaam heeft voor zijn tijdelijke voortbestaan net zo goed voeding en versterking nodig als de ziel, wil deze in kennis en wilskracht toenemen.

[13] Eet en drink dus nu en stel het vasten uit tot een andere keer! Zolang Ik bij jullie ben als een echte Vader van jullie geest en bruidegom van jullie zielen, moeten jullie lichamelijk noch geestelijk vasten; als Ik echter mettertijd niet meer zoals nu, persoonlijk bij jullie zal zijn, zullen jullie je weer van allerlei zaken moeten onthouden!"

[14] Overdreven en zonder reden vasten is ook dwaasheid en kan zelfs net als overdreven zwelgen tot zonde worden. Wie de juiste regels wil aanhouden voor zijn leven, moet in alle dingen matig zijn; want iedere onmatigheid m?et mettertijd voor lichaam, ziel en geest nadelige gevolgen hebben! Eet en drink nu welgemoed, en wees vrolijk en opgewekt!

[15] Een vrolijk en opgewekt hart is Mij veelliever dan een hart dat droefgees­tig, treurig, klagend, morrend, met alles ontevreden en daardoor ondankbaar is, en zeker weinig liefde in zich heeft; want in een vrolijk hart woont liefde, goede hoop en vast vertrouwen. Komt iemand die belangrijke redenen heeft om te treuren, bij een opgewekt en vrolijk iemand, dan wordt hij weldra ook vrolijk gestemd, zijn ziel begint zich vrijer te bewegen en het licht van de geest kan de rustige ziel gemakkelijker verlichten, - terwijl een treurige ziel helemaal ver­schrompelt en uiteindelijk totaal somber en nors wordt.

[16] Ik neem aan dat jullie vrolijkheid en opgewektheid van het hart niet verwarren met uitgelaten, onfrisse en onzedelijke grappenmakerij -want Iaat dat verre van jullie blijven! -maar ik bedoel de vrolijkheid en opgewektheid die het hart van een eerbaar en kerngezond echtpaar vervullen, of die ootmoe­dige mensen na goede en God welgevallige daden ervaren. - Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?"

[17] Iedereen beaamt dat en verheugt zich in Mijn vreugde. Daarna werd er echter van alle kanten een flinke aanval op de schalen gedaan en de grote, edele vissen lieten waarlijk niets te wensen over! Ook de wijn liet men zich goed smaken.

 

168 Simon over het moraliseren uit eigenliefde

 

[I] Na een half uur klonk er uit ons grote gezelschap een druk geroezemoes en Simon begon grappen te vertellen die beslist heel geestig waren. Gabi, een wat ernstiger jongmens van ruim twintig jaar, waarschuwde Simon echter meerdere malen om zich wat in te houden.

[2] Maar SIMON zei: "Wie waarschuwde dan eertijds David, toen hij nogal uitgelaten voor de ark danste? Omdat zij zich schaamde gaf zijn vrouw hem wel de raad zich te matigen in zijn vreugderoes; maar David trok zich daar niets van aan! En kijk, ik zal mij nu ook niets aantrekken van jouw corrigerende wenken ­maar ik zal alleen nog vrolijker worden! Bemoei je daarom niet meer met mij, anders moet ik me ook nog met jou bemoeien!

[3] Kijk eens in die richting, daar zit de Heer; Hij alleen is nu onze corrector! Waarom zouden wij zondaren elkaar steeds moeten corrigeren? Want ieder van ons mensen corrigeert zijn naaste meestal uit eigenliefde! De vrek maant zijn naasten tot matigheid, nuchterheid en spaarzaamheid en houdt daarover zijn zedenpreken. Maar waarom doet hij dat? Hij is bang dat er iemand arm zou kunnen worden, die hij dan omdat hij welgesteld is, zij het niet uit naastenliefde dan toch fatsoenshalve, zou moeten helpen.

[4] Een ander, die niet zo goed ter been is, zal zijn begeleiders in de trant van een geneesheer uitleggen, dat het schadelijk is om snel te lopen. Weer een ander, die geen speciale vriend is van grote warmte, zal voornamelijk uit eigenbelang het nut van de schaduw benadrukken. De wijndrinker zal bij zijn vrienden het water beslist niet speciaal aanprijzen. Als een man, of hij nu jong of oud is, een oogje heeft laten vallen op het een of andere meisje, zal hij haar steeds wijzen op het gevaar van de omgang met andere mannen, en andere mannen zal hij met mooie woorden en op moralistische wijze terdege waarschuwen om niet onbe­zonnen met het vrouwelijke geslacht om te gaan. In zo'n waarschuwing zit toch duidelijk behoorlijk wat eigenliefde?!

[5] En zo heb ik tot op heden nog steeds, ik zeg het heel openlijk, waargenomen dat bij de vermaningen die zo vaak gegeven worden, altijd wat eigenliefde van de kant van de vermaner zichtbaar wordt, hetgeen geen vermaner als hij maar enigszins over zichzelf nadenkt, kan ontkennen. Onder het mom van allerlei morele redenen zal hij zijn naaste vooral waarschuwen voor die zaken die hij zelf onprettig vindt.

[6] Als iemand verliefd is op een meisje, zal hij haar beslist nu eens ernstig, dan weer liefderijk, altijd waarschuwen voor andere mannen die eventueel, zoals dat soms gebeurt, ook een oogje op haar kunnen hebben. Waarom waarschuwt hij dan zoveel andere meisjes niet voor de slechtheid van de andere mannen? Omdat zijn eigenliefde bij de andere meisjes niet meespeelt!

[7] Ik zou zelfs aan de hand van de kenmerken van de verschillende waarschu­wingen en lessen die de mensen elkaar geven, de zogenaamde zwakke kanten van de mensen haarfijn kunnen vaststellen!

[8] Niet voor niets heeft onze goddelijke Meester op de berg de heerlijke en zelfs buitengewoon voortreffelijke opmerking gemaakt over die bepaalde, ongevraagde verbeteraars, die niet zo gauw klaar moeten staan om tegen hun naasten te zeggen: 'Kom vriend, dan haal ik die splinter uit je oog! ' Laten die eerst maar eens de moeite nemen om te kijken of er niet een hele balk in hun eigen oog zit! Als zij die er eerst misschien met heel veel moeite uit verwijderd hebben, dan zouden ook zij het recht hebben behoedzaam aan hun broeder te vragen of hij wil dat zij het splintertje uit zijn oog halen!

[9] Zie je, vriend Gabi, dat is ook moraal, die ik je beslist niet zoals jij met je waarschuwingen, wil opdringen, hoewel ik met vrij grote zekerheid zou willen beweren dat er zeer weinig onwaars in steekt!

[10] Ik heb nu gesproken en ga me nu weer met een vis bezighouden! Intussen kun jij, vriend Gabi, je predikerstong een beetje de vrije teugel geven! Kom alleen niet met Salomo's wijsheden bij mij aan, want daar hebben wij beiden nog geen kaas van gegeten! Eigenlijk moeten wij alleen maar blij zijn dat wij nog bewust leven; maar Salomo laten we beiden voor wat hij is! En laat wie maar wil zijn Hooglied zingen; onze stemmen zullen hopelijk op deze lieve moeder aarde nooit zo hoog komen!"

[11] Gabi ziet er bij deze stekeligheden van Simon weliswaar wat geërgerd uit, maar uit pure eerbied voor Mij zwijgt hij toch.

 

169 Over het Hooglied van Salomo

 

[1] IK zeg tegen Simon: "Is je metgezel soms een groot vriend van Salomo? En wat begrijpt hij dan van zijn Hooglied? Zeg Mij eens hoe ver jullie daarin al zijn gevorderd!"

[2] SIMON zegt: "Heer en Meester van de hemelen en deze aarde! Als ik, zoals ik gewend ben, vrijuit mag spreken, zal ik graag iets zeggen; maar als ik mijn woorden zorgvuldig moet wikken en wegen, geef ik niet thuis, -want dan kan ik geen woord uitbrengen!"

[3] IK zeg: "Spreek zoals je dat gewend bent, want de kern van jouw geestigheid en humor is goed!"

[4] Daarop zegt SIMON: " Ach, in dat geval zullen we wel wat kunnen zeggen! Weliswaar zal het niet verder reiken dan mijn eenvoudige denkvermogen; maar ik houd er geen ongezonde mening op na!

[5] O Heer en Meester, U vroeg hoever wij reeds doorgedrongen waren in het Hooglied! Help, Elia, ik ben er nog helemaal niet in doorgedrongen, want ik zou het zonde gevonden hebben van mijn tijd! Maar Gabi kent het hele eerste hoofdstuk al uit zijn hoofd. Hij slikt en kauwt het nog steeds en hij heeft er altijd de mond van vol, maar van de betekenis van dit hoofdstuk weet hij net zo weinig als ik van de diepste bodem van de zee. Het mooiste daarbij is echter, dat je steeds minder gaat begrijpen van het eerste hoofdstuk van dit lied, hoe vaker je het leest! En wanneer je het op 't laatst ook nog van buiten kent, begrijp je het wel het allerminst!"

[6] IK zeg: "Ja, ken jij het eerste hoofdstuk soms ook van buiten?"

[7] SIMON zegt: "Hij heeft het al zo vaak voor mij opgedreund, dat ik het nu helaas ook al woord voor woord van buiten ken, hoewel het mij de keel uithangt! Met de Scythen* (*barbaars ruitervolk) spreken is veel onderhoudender dan het Hooglied van Salomo op te zeggen. Wie daar wat aan vindt moet een kind van heel merkwaardige ouders zijn. Ik vind het onzin! Zo mooi, waar en goed de spreuken van Salomo zijn en ook zijn predikingen, zo dom en nietszeggend is zijn Hooglied. Wie daaraan iets meer ontdekt dan het werk van een dwaas, heeft duidelijk totaal zieke hersens!

[8] Wat bijvoorbeeld moet de betekenis zijn van: 'Laat hij mij kussen met de kus van zijn mond, want jouw liefde is lieflijker dan wijn.' Wie is die 'hij' en wie is die 'mij'? Dan moet de onbekende 'hij' de eveneens onbekende 'mij' met de eigen mond van die 'hij' kussen!? Heeft deze 'hij' dan ook andere vreemde monden in zijn gezicht? Dat moet dan een heel wonderlijk vreemd wezen zijn!

[9] Het laatste deel van dit eerste vers schijnt kennelijk de reden van het verlangen in het eerste deel te bevatten; maar daar staat 'hij' in de tweede persoon, en men kan niet zonder meer aannemen dat met de uitdrukking' jouw liefde', die lieflijker dan wijn is, de liefde van die 'hij' bedoeld wordt. Maar als men al niet weet wie 'hij' en wie 'mij' is, hoe moet men dan wel weten wie degene is wiens liefde in de tweede persoon lieflijker dan wijn moet zijn?

[10] Overigens is het ook geen bijzonder compliment voor de liefde als men zegt dat zij lieflijker is dan wijn, als van die wijn tevoren niet gezegd wordt dat deze uitmuntend is. Want er zijn immers ook heel miserabele en slechte wijnen! Is de liefde echter alleen maar heerlijker of lieflijker dan de wijn, zonder onderscheid naar kwaliteit, dan is zo'n liefde bepaald niet zo bijzonder! On­danks al dit commentaar kan het toch altijd nog wel iets bijzonders te betekenen hebben, maar ik kom daar op deze wereld nooit achter.

[11] Om ten overvloede mijn domheid nog duidelijker aan te tonen, zal ik ook nog het tweede vers bij het eerste voegen; als mijn geheugen mij niet bedriegt staat daar: 'Laat men jouw heerlijke zalf ruiken; jouw naam is een uitgegoten zalf, daarom beminnen de maagden je.' Dit tweede vers slaat toch naar mijn mening, net zo op het eerste, als een tang op een varken! Wat is dat dan voor een zalf en van wie is die? Wie moet die zalf dan ruiken? Hoe kan iemands naam een uitgegoten zalf zijn, en waarom moet hij nu juist daarvoor door de maagden bemind worden? Wat zijn dat voor maagden?

[12] Daarom, verheven Salomo, bekijk het maar, met al je verheven wijsheid! Eén woord van U, o Heer, heeft voor mij duizendmaal duizend keer meer waarde dan alle verheven wijsheid van Salomo! Salomo wordt me nu al weer teveel! O Heer, ik smeek U, schenk mij de overige verzen, want die zijn nog veel onbegrijpelijker dan de taal van de Scythen!"

[13] IK zeg: "Dat is goed, Mijn beste Simon. Zou je voor Mij dan nog die woorden kunnen herhalen, waarmee Ik op de berg degenen heb aangemaand, die vanwege die prachtige ochtend niet van de berg wilden afgaan, en van welke woorden jij beweerde dat deze beslist geen diepere, geestelijke betekenis zouden hebben? Als je je die nog herinnert, herhaal ze dan nog eens voor Mij!"

[14] SIMON antwoordt met een enigszins verlegen gezicht: "O Heer en Mees­ter, als mijn herinnering mij niet bedriegt, luidden die paar woorden ongeveer zo: 'Beneden bij de tafels die buiten staan, vind je dezelfde ochtend als hier boven op de berg; op de korte weg naar beneden geniet je ervan en beneden zullen jullie er dubbel van genieten. Onze lichamen hebben voedsel nodig, laten we dus snel naar beneden aan tafel gaan! ' Ik geloof dat U, o Heer en Meester, dat zei?!"

[15] IK zeg: "Uitstekend, Mijn beste Simon! Je hebt Mijn opmerking woord voor woord volkomen juist weergegeven. Maar wat vind je ervan als Ik je nu vertel dat de aanmaning die Ik toen gaf, en die nu vervuld is, geestelijk precies dezelfde betekenis heeft als die twee verzen uit Salomo's hooglied die je Mij hebt voorgedragen?! Kun je je dat enigermate voorstellen?"

[16] SIMON zegt: "Eer ik dat begrijp, zou ik nog eerder begrijpen dat de uitgestrekte zee morgen al veranderen zal in vruchtbare akkers. Want wat U, o Heer, op de berg heeft gezegd, was helder en duidelijk te begrijpen, en wij begrepen allen maar al te goed wat wij tot ons genoegen doen moesten, namelijk naar beneden gaan, met veel vreugde op deze heerlijke morgen aan tafel gaan zitten en ons lichaam voeden met een voortreffelijk toebereid ochtendmaal! Wie dat soms niet begrepen heeft, moet wel helemaal stokdoof geweest zijn.

[17] Maar wie vindt die betekenis ook in de beide verzen van het Hooglied? Die zijn, zoals ik heb laten zien, volkomen onlogisch! Maar als ze dat zijn, wie kan dan in alle ernst daarachter nog een wijze, geestelijke betekenis willen zoeken? Met recht en reden komt mij dat nu precies zo voor, alsof ik me van een stomme, onnozele hals, die meer dier dan mens is zou moeten voorstellen dat hij een wijze Plato is! Hoewel, -mogelijk is alles, waarom dit dan niet?! Ik duid hier alleen maar aan hoe ik het nu voel en opvat."

[18] IK zeg: "Des te beter, want hoe onmogelijker je het nu vindt, des te wonderbaarlijker zal straks de verklaring voor je zijn. Maar het is nu ook wonderbaarlijk, dat jij en de anderen die er ook zo over denken, met open ogen nog steeds niets zien en met open oren niets horen! Maar laten we het daar niet over hebben! Omdat je zo bekend bent met het Hooglied, kun je na die twee verzen het derde ook nog wel opzeggen, dan kan Ik meteen het voor jou zo onoplosbare raadsel tot je volle tevredenheid oplossen! "

[19] SIMON zegt: "O wee, het derde vers ook nog?! Voor U, o Heer, doe ik met liefde alles wat U van mij verlangt, maar ik kan U verzekeren dat mijn maag er zich anders bijna van omdraait!

[20] Dat derde vers is pas echt wartaal. Als ik het mij goed herinner luidt het beroemde derde vers ongeveer zo: 'Trek mij achter je aan, dan lopen wij! De koning leidt mij zijn vertrek binnen. Wij verheugen ons en zijn blij over jou; WIJ denken meer aan je liefde dan aan je wijn. De godvruchtigen houden van je.'

[21] Dat is het dan! Wie het verwerken kan, verwerke het! Als er in het begin nu maar stond: 'Trek mij achter je aan, dan loop ik! '; maar er volgt: ' dan lopen wij! Wie is degene, die voortgetrokken wil worden, en wie vervolgens de 'wij’ die lopen?

[22] 'De koning leidt mij zijn vertrek binnen.' Welke koning dan, de eeuwige, of de een of andere tijdelijke en wereldse? Die zin is overigens nog een van de beste.

[23] 'Wij verheugen ons en zijn blij over jou.' Daarvan zou ik graag willen weten wie die 'wij' zijn, en over wie zij blij zijn!

[24] Verder denken die zekere onbekenden meer aan de eveneens onbekende liefde dan aan de wijn, waarvan ook niet gezegd wordt van welke kwaliteit die is!

[25] Wie is aan het eind die hoogst onbekende' jou' waar de godvruchtigen van houden? O, een onduidelijker manier van spreken bestaat er wel niet!

[26] Wat is de mens van deze aarde toch een armzalige drommel! Hij begint met niets, leeft met niets en eindigt tenslotte weer met niets. Als hij gedurende de betere en heldere periode van zijn leven meent iets te begrijpen, maar vervolgens ongelukkigerwijs in aanraking komt met Salomo's Hooglied, is het helemaal gedaan met de dwaas; want zodra de mens eenmaal door woord of geschrift van een ander mens duidelijk is gemaakt dat zijn wijsheid helemaal niets voorstelt, is het ook helemaal gedaan met de mens zelf, dat wil zeggen, hij leeft nog wel verder, maar als een dwaas die niet meer in staat is nog iets te bevatten en te begrijpen! Als de mens net als ik zover is gekomen dat er geen vooruitgang meer is, keert hij om en begint als een dier alleen nog maar te vegeteren. Waarom zou hij ook verdere moeite doen voor niets en nog eens duizendmaal niets?!

[27] Waarlijk,. Heer en Meester, U heeft ons gedurende deze nacht op de berg dingen laten zien, die op deze aarde nog nooit aan stervelingen getoond zijn! Ik begrijp en weet nu enorm veel. Maar waarom begrijp ik Salomo's wijsheid dan niet? Mag geen mens die soms begrijpen, of is zij werkelijk -waar zij uiterlijk gezien veel van weg heeft -vrome waanzin, dus beslist nooit te begrijpen? Of liggen er toch bepaalde geheimen in verborgen die van het grootste levensbe­lang zijn?

[28] Wat het ook is, zeg het mij! -want van U alleen geloof ik wat U daar in ernst over zegt; want U kunt het Hooglied wel begrijpen, als het al te begrijpen is! Maar als het hele Hooglied alleen maar een laatste wijsheidswaan van Salomo is, zeg het mij dan ook, dan gooi ik meteen het hele Hooglied in een afvoerput, dan kunnen de bewoners daarvan Salomo's wijsheid gaan bestude­ren!"

 

170 De sleutel tot het begrijpen van het Hooglied

 

[1] IK zeg: "Vriend, je drijft de grap wel erg ver door, daarom zou Ik nu hetzelfde tegen je willen zeggen, wat eens een beroemd schilder tegen een schoenmaker heeft gezegd! Maar het kan bij jou nu nog niet anders zijn, want volgens Salomo heeft immers alles zijn juiste tijd op deze aarde. Maar bedaar nu eens en toon veel goede wil, dan zul je enige nadere uitleg krijgen over Salomo's Hooglied en over de wijze waarop het volledig overeenstemt met Mijn korte aanmaning op de berg.

[2] Salomo heeft in zijn Hooglied alleen maar met allerlei beelden, die vol geestelijke symboliek zijn, Mijn huidige bestaan profetisch van daad tot daad, van plaats tot plaats en van met alle gevolgen voor de mensen beschreven. Zijn onderwerp ben Ik alleen; 'hij' en 'jij', 'hem' en 'ik' slaat allemaal op Mij. Degene, die door Salomo met Mij spreekt is zijn eigen geest: in het enkelvoud en in het meervoud zijn het de geesten van het volk, die zich in zekere zin voor één en hetzelfde doel in Salomo's konings­ en heersersgeest verenigen en op die wijze een morele persoon voorstellen.

[3] Daar waar staat: 'Laat Hij mij met de kus van zijn mond kussen " betekent dat zo ongeveer: Laat de Heer met Zijn waarachtige, eigen mond tegen mij, Salomo, spreken, en door mij tot het volk Israël, en zo tot alle mensen der aarde; laat de Heer geen woorden van pure wijsheid meer tot mij spreken, maar woorden van liefde, van leven! Want een woord van liefde is een ware kus van Gods mond op het hart van de mens; en daarom zegt Salomo: 'Laat Hij mij met de kus van Zijn mond kussen! '         

[4] Nu past de rest van de zin er heel goed bij, waar staat: 'Want uw liefde is lieflijker dan wijn' of wel: Uw liefde is voor mij en alle mensen nuttiger dan wijsheid. Want met' wijn ' wordt altijd wijsheid en waarheid bedoeld.

[5] Dat Salomo in de eerste zin, waarin hij om iets vraagt, namelijk om het woord van liefde, Mij nog in de derde persoon aanroept, betekent dat hij door wijsheid als zodanig nog ver van Mij afstaat; maar door de tweede persoon in de rest van de zin, waar de reden van de vraag uit het eerste deel wordt uitgesproken, laat Salomo reeds zien dat hij dichter bij God komt op de weg van de liefde dan op de weg van de pure wijsheid. Maar de kus, namelijk de liefde, waarom Salomo in zijn Hooglied heeft gevraagd, krijgen jullie allen zojuist van Mij en dus, Mijn beste Simon, is het eerste vers van het Hooglied je nu waarschijnlijk wel wat duidelijker dan het je eerst was!"

[6] SIMON zegt: "O Heer, daardoor is mij natuurlijk ook reeds het tweede vers duidelijk, en ik zou het nu wel durven uitleggen!"

[7] IK zeg: "Doe dat, dan zullen wij zien hoe je het tweede vers hebt opgevat vanuit het licht van het eerste vers! "

[8] SIMON zegt: "Dat zal nu kennelijk het volgende betekenen: Heer, als U mij echter kust met de kus van Uw mond, als Uw woord liefde wordt en dus een ware levenszalf, laat dan deze zalf, dit goddelijke woord van liefde van U, voor alle mensen begrijpelijk zijn. Want ook in de gewone taal gebruikt men vaak het sierlijke 'ruiken' in plaats van 'begrijpen'. Men zegt vaak: 'Je kunt toch wel ruiken waar dat op slaat?' of: 'Hij heeft geroken wat er aan de hand is!'

[9] Nu bent U, o Heer, hier bij ons zoals Salomo in het eerste vers vraagt! Wij hebben Uw naam, Uw heilig woord van liefde, dat veel kostbaarder is dan Salomo's zuivere wijsheid! Wij hebben nu de voor ons uitgegoten zalf, Uw naam, Uw liefde, Uw heilig levenswoord, voor allen begrijpelijk bij ons.

[10] Wel, de maagden die daarom van U houden, zijn wij kennelijk ook, gezien vanuit het standpunt van ons beperkte inzicht en verstand! Want een maagd is weliswaar een lieflijk wezen, niet geheel zonder inzicht en verstand, maar in het algemeen gezien kan van een grote manlijke wijsheid toch geen sprake zijn. Daarom zijn wij blijkbaar de maagden, die U, o Heer, boven alles liefhebben omdat wij Uw woord van liefde begrijpen, waardoor het dus voor ons een uitgegoten zalf is waarvan de heerlijke geur een wonderbaarlijk genot voor ons is. -Zeg mij, o Heer, of ik nu volgens het eerste vers het tweede wel juist heb opgevat! "

[ 11] IK zeg: "Volkomen juist en fundamenteel waar! Met het erg onbegrijpelijk lijkende Hooglied is het zo, dat het heel gemakkelijk begrepen kan worden als men het eerste vers maar goed, door te begrijpen wat de beelden betekenen, heeft opgevat! " Maar nu je echter het tweede vers zo uitstekend hebt uitgelegd, moet je ook het derde vers nog proberen; misschien sla je daar ook de spijker op de kop!"

[12] SIMON zegt: "O Heer, nu zou ik mij meteen wel aan het hele Hooglied willen wagen! De betekenis van het derde vers zie ik nu na de twee eerste zo duidelijk voor mij als deze heerlijke ochtend!

[13] 'Trek mij, o Heer, achter U aan, dan lopen wij!' Wie, behalve de liefde, kan geestelijk trekken?! En het gevolg is dat degenen die met en door de liefde onderwezen en opgevoed worden, in één ogenblik meer opnemen en begrijpen en daardoor werkelijk lopen in de groei van hun kennis, dan in vele jaren van dorre en kille wijsheid. De enkelvoudige persoon en de eerste zin is dus slechts een morele persoon en deze verschijnt in het laatste deel van de tweede zin verdeeld over een veelvoud, dat voorlopig kennelijk nog gevormd wordt door ons, en vervolgens door heel Israël, en uiteindelijk zelfs door alles wat op de gehele aarde mens heet.

[14] De Koning, de Eeuwige, de Heilige, leidt mij en ons allen nu natuurlijk de heilige en stralende liefde­ en levenskamer van Zijn heilige Vaderhart binnen! En wij verheugen ons nu en zijn uitermate blij om U, en denken beslist duizendmaal meer aan Uw Vaderliefde dan aan welke dorre en kille wijsheid dan ook! Alleen in Uw liefde zijn wij vol deemoed en eenvoudig en daardoor gelovig van hart; wij zijn daardoor gelovig en in ons geloof, o Heer, houden wij pas volkomen van U.

[15] De ochtend der wijsheid, die overeenkomt met die boven op de berg, is weliswaar heerlijk en mooi, maar hier beneden bij de tafels van het gastvrije liefdemaal in de grote, heilige kamer van Uw heilige Vaderhart bevindt zich inderdaad ook dezelfde morgen van het ware leven. Boven op de berg, waar wij onderwezen waren in de ware kennis, genoten wij van de heerlijke ochtend van het levenslicht, maar daar waren geen tafels met voedende en het leven sterken­de, heerlijke spijzen klaargezet.

[16] Het licht van de diepste wijsheid beviel ons goed, maar U zag bij menigeen misschien ook reeds de kiem van eigendunk, opgekomen in de voren van het levenstuintje in het hart, en U zei met meeslepende woorden van liefde: 'Kinderen, beneden in de diepte der deemoed vind je dezelfde ochtend! Als jullie de korte weg afleggen van de hoogte van de eigendunk, die gewoonlijk een gevolg is van grote, pure wijsheid, naar de deemoedige diepte van van de liefde, genieten jullie van dezelfde stralende ochtend! En beneden in de diepte van de liefde vind je hem net zoals hier, en daar geniet je hem dubbel, want daar is niet alleen hetzelfde licht, maar in de liefde en de deemoed bevindt zich ook de bron van het licht en het liefdeleven! Beneden staan de volle tafels tot sterking, voeding en instandhouding van het leven in al zijn facetten! ,

[17] O Heer, daarheen heeft U ons door de ware kus van Uw heilige mond getrokken en wij treuzelden toen niet meer, maar zijn U nagelopen en hebben U nu lief als Uw echte gelovigen, die in alle liefde en deemoed geloven! - Heer, heb ik het geheel nu goed begrepen en weergegeven, en de innerlijke betekenis van de aanmaning, die U op de berg uitsprak, ontdekt?"

 

171 Simon legt enige verzen van het Hooglied uit

 

[I] IK zeg: "Voortreffelijk! Als Ik jou en jullie allen Zelf de verzen van het Hooglied met daarnaast, ter vergelijking, Mijn aanmaning op de berg uitgelegd zou hebben, zou Ik zelfs helemaal dezelfde woorden gebruikt hebben. Je hebt daarom tot Mijn volle tevredenheid de juiste uitleg gegeven. Maar omdat je nu toch al hooglied uitlegger bent geworden, zou je je misschien aan nog een paar verzen van het eerste hoofdstuk kunnen wagen! Of is er iemand anders onder jullie, die dat zou kunnen?"

[2] ALLEN zeggen: "Heer, hoewel wij de indruk hebben dat wij het zouden kunnen, kunnen wij het toch niet!"

[3] SIMON zegt: "O Heer, dat is voor mij nu helemaal geen moeite meer; opeens ben ik daar nu heel goed toe in staat en zeker op een volkomen juiste manier!

[4] In een volgend vers staat: 'Ik ben zwart, maar heel liefelijk, dochters van Jeruzalem, als de hutten van Kedar, als de tapijten van Salomo.' Als dit in gewone woorden wordt vertaald, kan het toch niets anders betekenen dan: 'Ik, de Heer, ben nu in de wereld bij jullie blinde en op velerlei wijzen hoogmoedige mensen, en jullie kennen Mij meestal niet en Ik wordt door jullie leiders van het volk diep veracht, en toch ben Ik vol diepe deemoed en zachtmoedigheid en liefde voor jullie, dochters van Jeruzalem! ,

[5] Wie zijn de dochters van Jeruzalem? Dat zijn de hoogmoed, de trots, en de heers­ en hebzucht van de nakomelingen van Abraham; dat zijn de opgesmukte dochters van Jeruzalem, waarvoor echter de verachte, en dus voor hen zwarte, heer, de eerste mens van alle mensen, toch genadig en barmhartig is, en heerlijker en liefderijker dan de hutten van Kedar, die er van buiten erbarmelijk slecht uitzien, maar die van binnen toch rijkelijk uitgerust waren met allerlei schatten om onder de goede armen en noodlijdenden te verdelen, en ook heerlijker dan de meest waardevolle tapijten van Salomo, die van buiten aan de bovenkant bestonden uit een donkergrijze, harige stof, maar die aan de onder­kant en van binnen bestonden uit de kostbaarste Indische zijde, doorweven met het fijnste goud.

[6] Verder staat er: 'Kijk mij er niet op aan dat ik zo zwart ben (voor jullie dochters van Jeruzalem), want de zon (jullie wereldse trots) heeft mij verbrand (door jullie hoogmoedige, wereldse gezichten)! De kinderen van mijn moeder zijn boos met mij.' Wie anders kan Uw moeder in U zijn, o Heer, dan Uw eeuwige wijsheid, zoals de Vader in U Uw eeuwige liefde is?! Uw moeder is ook tevens Uw eeuwige orde waarvan de, evenals U, o Heer, toornig zijnde kinderen de eeuwige, oneindige ruimte vullen en hun toorn uiten door de grote wanorde van de kinderen Israëls te ordenen.

[7] Want deze heilige orde 'heeft men als behoedster van de wijnbergen aangesteld', dat betekent: Uw wil tesamen met al Uw hemelse machten heeft door wetten deze orde aan de mensen gegeven, opdat daardoor de wijnbergen, dat zijn de mensengemeenschappen, binnen de hemelse orde zouden blijven.

[8] 'Maar mijn wijnberg, die ik had, heb ik niet beschermd! ' Dat wil zoveel zeggen als: 'Mijn eeuwige, goddelijke, ontoegankelijke hoogte en diepte heb Ik buiten de bescherming geplaatst!', -waarvan hopelijk voor iedereen Uw hoogst toegankelijke tegenwoordigheid hier toch het sprekendste getuigenis geeft. Uw hoogste en ontoegankelijkste en stralendste hemelen heeft U verlaten om hier in de diepste deemoed, dus zwart voor de kinderen van deze aarde, te verschijnen en de goede armen in Uw kamer te leiden, in de goede hut van Kedar. -0 Heer, zeg mij nu, of ik de twee verzen, die U er nog bij wenste, ook goed beoordeeld heb!"

[9] IK zeg: "Heel juist; geef ons daarom bij die vijf ook nog de uitleg van het zesde!"

[10] SIMON zegt: "U zij eeuwig mijn volle liefde en mijn innigste dank, omdat U, o Heer, mij, een jonge knaap, in Uw genade en liefde waardig achtte hier voor hen die U liefhebben die verborgen geheimen te ontsluieren, die, sinds zij geschreven zijn tot op heden, nog niemand heeft ontsluierd! Mijn ziel verheugt zich uitermate over deze genade. Dat wil echter niet zeggen dat zij daarom hoogmoedig is; integendeel, ik wordt alleen maar steeds deemoediger hoe meer ik Uw alles en mijn totale niets inzie en begrijp. Maar U, o Heer, weet wel dat ik steeds moeite heb met mijn gevoel voor humor, en de heerlijke wijn wakkert die neiging nog meer aan en daarom kan ik hier bij het gevraagde zesde vers niet nalaten, hoe ernstig het ook is, enige humor toe te voegen."

[11] IK zeg: "Spreek wat je hart je ingeeft en zoals je dat gewend bent! "

[12] SIMON gaat verder: "Als Salomo, of zijn met alle wijsheid gevulde ziel, gelegenheid gehad zouden hebben hier in ons midden te zijn, dan zou het zesde vers zeker niet geschreven zijn, want in het zesde vers zegt Salomo: 'U, die mijn ziel liefheeft, vertel mij waar U vertoeft, waar U 's middags rust, zodat ik niet hoef te zoeken bij de kudden van U w metgezellen! ' Want Salomo, en door hem de ziel van zijn volk, zou U zeker hebben gevonden terwijl U Uw schapen 's morgens, 's middags, 's avonds en ook om middernacht aan het hoeden was; dus steeds bezig en niet alleen 's middags rustend!

[13] Ik bedoel dat de eeuwige middag van Uw rust, - de oneindige lange tijdsduur waarin U niet zoals nu, Zelf met de mensen omging, maar hen aan Uw gezellen heeft overgelaten, die steeds dommer en hoogmoediger zijn geworden, -nu voorbij is, en een nieuwe en eeuwige levensmorgen is voor ons aangebro­ken, en wie U herkend heeft, zal U vast nooit her en der lopen te zoeken bij Uw nu zeer dom en traag geworden gezellen.

[14] Wat vindt U, o Heer: heb ik tenminste globaal de juiste betekenis getrof­fen?"

[15] IK zeg: "Ondanks de humor, die je hier heel passend ingevoegd hebt, ook hier volmaakt! Omdat we nu echter hebben gezien, dat ook het Hooglied van Salomo ontsluierd kan worden en jij, Simon, daar zelf een heel andere mening over hebt gekregen, moet nu ook jouw corrector Gabi iets ten beste geven. Ik zou graag uit zijn mond willen horen, waarom hij zo ingenomen was met het Hooglied van Salomo, zonder er ook maar iets van begrepen te hebben! -Gabi, doe je mond daarom open en vertel ons daar iets over! "

 

172 Gabi bekent zijn domheid en ijdelheid

 

[1] GABI gaat staan, maakt een diepe buiging en zegt dan met een bibberstem­metje, dat zelfs de Romeinen, die anders heel ernstig waren, een beetje deed glimlachen: "O Heer en Meester! Ik ben nooit op roem uit geweest, want daar heb ik nooit voor gevoeld, en daarom zoek ik ook hier des te minder roem en ik wil eigenlijk mijn hele leven lang al geen roem, en omdat ik geen roem zoek en wil, zeg ik liever niets en houd mijn mond! Ik ben nu dan ook al klaar met wat ik te zeggen heb!"

[2] Onwillekeurig zegt SIMON dan: "Oho, wat is dat nu? Anders praatte je graag honderd uit. Overal wilde je je voordoen als belangrijkste spreker en was je er helemaal niet afkerig van om geroemd te worden?! Merkwaardig!"

[3] GABI zegt: "Ik doe wat ik doe, en daar hoef jij je helemaal niet druk over te maken! Van mens tot mens is spreken gemakkelijk, maar hier is God en hier zijn engelen aanwezig, en dan moet een menselijke stem niet te vrijpostig worden, maar heel deemoedig en bescheiden zwijgen! Ik heet Gabi, de stille, en niet Simon de vrijpostige!"

[4] Glimlachend zegt CYRENIUS: " Aha, hinc illae lacrimae! * (*Vandaar die tranen) , Kijk, kijk, de jonge man zoekt geen roem, maar schijnt toch zeer verstoord omdat zijn metgezel Simon met de uitleg van het Hooglied, o Heer, Uw welgevallen  verworven heeft! Waarlijk,dat bevalt mij helemaal niet van Gabi!"

[5] Zelfs JARAH zegt: "Mij bevalt het ook niet! Want mij geeft het alleen maar veel vreugde als ik merk, dat bij iemand de liefde en genade van de Heer zich in zijn ziel wonderbaarlijk beginnen te openbaren; maar wanneer een ziel zich aan iets wil onttrekken is dat naar.Wie door de Heer uitgenodigd wordt om te spreken maar niet wil, mogelijk uit valse schaamte, en dan zegt dat hij geen roem zoekt, liegt tegenover zichzelf en alle anderen, en liegen is iets heel lelijks!"

[6] Dan zegt SIMON weer: "Ga staan en rechtvaardig je gedrag, en geef de Heer antwoord op Zijn heilige vraag!"

[7] Dan gaat Gabi weer staan en vraagt om verontschuldiging omdat hij zojuist zo dom tegen de Heer heeft gesproken. Als de Heer het nog zou wensen, wilde hij nu antwoorden.

[8] IK zeg: "Wel, spreek! Want Ik heb de vraag die Ik tot jou richtte, nog lang niet als ongeldig teruggenomen; integendeel wachten wij allen nog op een bescheiden antwoord van jou! Spreek dus en vertel watje weet!"

[9] GABI zegt: "Omdat mij de vraag gesteld werd waarom ik, ondanks dat ik het ook niet begrijp, een liefhebber ben van het Hooglied van Salomo, wil ik de reden van deze liefhebberij van mij hier welopenlijk vertellen, hoewel ik tenslotte zelf naar waarheid moet bekennen dat ik daarvoor eigenlijk helemaal geen reden had, dat wil zeggen, ik bedoel geen goede reden, als ik over een reden spreek. Want iets wat dom en in wezen slecht is, kan nooit gezien worden als de eigenlijke reden voor een bepaald gedrag, omdat iets wat slecht is uit puur zand bestaat, dat nooit kan dienen als stevige grond voor een huis, geestelijk of natuurlijk genomen. Wel, wat was dan de eigenlijke, oorspronkelijke reden voor mijn liefhebberij met betrekking tot het 'hooglied van Salomo'? Niets anders dan, zoals ik het nu zie, verborgen grote domheid en ijdelheid!

[10] Ik wilde niet alleen bij mijn collega's, maar ook bij alle andere mensen, doorgaan voor een wijs man, zeer onderlegd in de Schrift, en daarom had ik uit de hele Schrift juist dat als lievelingsstudie gekozen, waarvan ik de overtuiging had dat het door de hele schare schriftgeleerden, net zo min als door mijzelf, begrepen werd. Ik was echter erg slim en deed voor de schijn heel verstandig, ernstig en wijs.

[11] Vaak vroeg men mij, als men mij met een bedrieglijk opgewekt gezicht zag lezen in het Hooglied, of ik dan werkelijk de onontwarbare mystiek van het lied begreep. Mijn antwoord luidde heel kort: 'Welke dwaas leest dan voortdu­rend dingen die hij onmogelijk kan begrijpen? Als ik de verheven mystiek van het lied niet begreep, zou ik toch wel een dwaas zijn het te lezen, en zou het gelezene, als ik het evenals jullie niet zou begrijpen, mijn innerlijk beroeren?! , en drong bij mij aan, men bezwoer het mij, ja men bedreigde mij om toch in leder geval mijn inzicht aan de hogepriester mee te delen. Maar dat hielp allemaal niets, want ik was goed in het verzinnen van allerlei uitvluchten en verontschuldigingen en ik was daarom door niets te bewegen iets van mijn geheimen te verraden, wat des te gemakkelijker was omdat ik er ook geen had.

[12] Alleen Simon, als mijn intiemste vriend, wist, maar alleen ten dele, hoe het er met mijn Salomo’s wijsheid uitzag. Hij hield mij dat vaak voor en toonde mij aan, dat ik met het Hooglied van Salomo óf mijzelf óf de wereld voor de gek hield. 'Want', zei hij mij vaak, 'denk je soms dat jij terwijl jouw overige kennis en ervaring in alles beperkt is, het Hooglied zult begrijpen omdat je het zo moeizaam uit je hoofd hebt geleerd? ! ' Maar ik probeerde het hem toch half te laten geloven door te zeggen dat ik juist een voorliefde had voor de diepste, onduidelijkste en meest duistere geheimen, omdat ik mij voorstelde dat daar iets ontzettend belangrijks achter school. Uiteindelijk nam Simon dat toch van mij aan, maar dat was een geweldige vergissing van hem. Want innerlijk was ik een vijand van de wijsheid van Salomo, die hem uiteindelijk tot afgodendie­naar had gemaakt.

[13] Nu wilde ik weliswaar niemand meer bedriegen, maar ik wilde mij nu ook weer niet onnodig blootgeven als iemand die voordien getracht had om de mensen te bedriegen teneinde, eerlijk gezegd, ooit een echte Farizeeër te worden, wat gezien mijn nu pas sinds drie dagen opgegeven streven, beslist niet gering was; want hoe sluwer en geraffineerder een Farizeeër is, in des te groter aanzien staat hij nu bij de tempel.

[14] Ik wilde eigenlijk toch al niet meer aan die hele domme geschiedenis denken en deze heel stilletjes helemaal laten vallen; maar omdat U, o Heer, mij nu verzocht heeft om het hele verhaal te vertellen, heb ik dat nu ook naar waarheid gedaan en nu weet iedereen hoe het er met mij voorstond en hoe het er nu met mij voorstaat. Ik was in dit geval wel heel eigenzinnig, en er was met mij niet veel te beginnen; maar nu ben ik volmaakt in orde, herken het enig ware licht van alle leven en zal ook nooit weer proberen iemand te bedriegen.

[15] Mocht ik mij nu in tegenwoordigheid van de Heer enigszins ongepast gedragen hebben, dan vraag ik eerst aan U, o Heer en Meester, zoals ook aan al Uw vrienden groot en klein, uit het diepst van mijn hart om vergeving! Want ik wilde door mijn aanvankelijke zwijgen immers niemand nadeel berokkenen, maar alleen maar een beetje mijn oude schande verbergen. Dat kon er echter hier voor Uw heilig, alziend oog niet mee door en daarom heb ik dan laten zien hoe ik was en hoe ik nu ben. Daarmee ben ik echter ook met wat ik ten nadele van mijzelf te zeggen heb helemaal klaar en meer weet ik niet."

 

173 Gabi's beginselen als Farizeeër

 

[I] IK zei: "Voor jezelf was het erg goed dat je je hart eens uitgestort hebt; ondanks dat moet je nog één ding vertellen en goed uitleggen, - weer niet voor Mij, maar alleen voor jezelf! Vertel eens, toen je je in en voor de tempel liet inwijden, begon je je meteen toe te leggen op het bedrog en al je zinnen er alleen maar op te richten om zo'n echte oneerlijke, gesloten, verraderlijke Farizeeër te worden, geloofde je toen aan geen enkele god? Had niemand je dan verteld dat een Farizeeër eigenlijk alleen maar priester en dienaar van God is, zoals eens Aäron, en nooit een zelf­ en heerszuchtige mensenbedrieger? Hoe kon je zo'n oerslechte aandrang ooit in je hart laten opkomen?

[2] Is dan het helpen van mensen, waar dat maar mogelijk is, niet reeds op zichzelf al een heerlijk levensprincipe, dat zelfs de oude heidense wijzen steeds in grote eer hebben gehouden en in acht hebben genomen?! Zei Socrates niet reeds: 'Mens, als je als sterveling de goden waardig wilt eren, dien dan je broeders; want zij zijn net als jij het kostbaarste werk van de goden! Als je de mensen liefhebt, breng je een offer aan alle goden die goed zijn en de slechten zullen je daarvoor niet kunnen straffen! ' De Romeinen zeiden: 'Leef eerbaar, doe niemand kwaad en geef ieder het zijne! ' Kijk, zo oordeelden de Romeinen, die heidenen waren; hoe kon jij dan als Jood zo'n helse instelling krijgen?

[3] Kon je je dan niet ook maar enigszins indenken dat er toch een God moet zijn, die niets anders dan alleen maar het goede kan willen en die de mensen niet alleen maar voor de korte tijd van dit aardse leven, maar voor de eeuwigheid heeft geschapen?! Kijk, daarvan moet je Mij nu nog heel precies rekenschap geven en je moet er volledig mee voor de dag komen! Vertel het dus!"

[4] GABI zegt: "God, Heer en Meester van eeuwigheid, als ik ooit gelegenheid gehad zou hebben ook maar het honderdste deel te horen van datgene wat ik hier in deze zeer merkwaardige drie dagen gehoord heb, dan zou ik beslist niet zulke miserabele aspiraties gehad hebben; maar - exempla trahunt *(* voorbeeld doet volgen) , -, zoals de Romeinen ook zeggen -ik had immers voorbeelden en toonbeelden die slechter dan slecht waren! En die slechte voorbeelden en toonbeelden voeren daar heel wel bij, en hoe meer zij de kunst verstonden het volk zo veel mogelijk af te zetten en te bedriegen des te beter ging het met hen.

[5] Want zij zeiden: Niet God, want dat was alleen maar een oud verzinsel van de mensen, maar de natuur heeft de met redelijk helder verstand begaafde mens reeds vanaf de wieg een vingerwijzing gegeven om, als hij werkelijk goed wilde leven, vooral de domheid van de mensen in zijn voordeel te gebruiken; wie dat niet kon, bleef zijn leven lang een dwaas en moest ook als niets anders dan als een met weinig verstand begaafd, menselijk lastdier blijven leven en zich voeden met dorens en distels, en op stoppels liggen!

[6] Als leraar van het volk moest men er alleen voor zorgen, dat de gewone menselijke lastdieren steeds in het diepste bijgeloof gehouden werden! Zolang dat nagestreefd werd, zouden de eigenlijke intelligente mensen goed kunnen leven; als men hun echter de waarheid zou laten zien en hen voor zou lichten, zouden de eigenlijke intelligente mensen zelf de hak, de ploeg en de sikkel ter hand moeten nemen en in het zweet van hun aanschijn het met moeite verwor­ven, harde brood moeten nuttigen.

[7] De ware mens moest trachten het zo ver te brengen dat hij door de menselijke lastdieren minstens als een halfgod werd beschouwd. Als hij het zover gebracht had, moest hij zijn licht als een Egyptisch graf verbergen en zich omgeven met allerlei valse schijn en verdovende nevel; de menselijke lastdieren zouden hem dan al gauw letterlijk gaan aanbidden, en dat des te meer als hij hun van tijd tot tijd schijnbaar iets nuttigs ten deel liet vallen. Kortom, hij moest de menselijke lastdieren heel overtuigend, maar altijd nog onjuist, kunnen bewijzen dat zij er onschatbaar voordeel van zouden hebben als zij door de vermeende halfgod blauw­ en soms zelfs doodgeslagen werden!

[8] Men moest hun harde wetten geven en als sanctie daarop bedreigen met de scherpste tijdelijke -en grimmigste eeuwige straffen, en de trouwe uitvoerder van de wetten slechts kleine aardse voordelen beloven, maar des te grotere eeuwige na de dood, -en dan zou men een echt mens zijn ten opzichte van al die ontelbare menselijke lastdieren! Als zijn opvolgers in staat waren het gepeupel in de nacht van het duistere bijgeloof te houden, zouden duizenden jaren ze daar houden; maar als zij daartoe niet in staat waren, zouden zij als bedriegers der mensheid binnen de kortste keren heel ellendig het hazenpad moeten kiezen!

[9] Mozes en Aäron zouden van die ware mensen geweest zijn, die door hun intelligentie en hun grote kennis de zwakheden van het Israëlitische volk al gauw ontdekt hadden, zich als leiders en zaligmakers van dat volk opgeworpen en het door een goed uitgedacht, maar geweldig bedrog dermate dom gehouden hadden dat het volk nu nog net zo dom was als toen het duizend jaar geleden aan de voet van de Sinaï verbleef, en in menig opzicht nog meerdere duizenden jaren zo zou blijven. In feite was dat eigenlijk een weldaad voor het volk, want de mens is van meet af aan een lui beest en moet daarom met ijzeren scepter geregeerd en met roeden geslagen worden opdat hij het goede doet!

[10] Heer, wat ik hier verteld heb, is geen ijdele fantasie van mijn verbeeldings­kracht, maar de volle waarheid! Iedere echte Farizeeër denkt bij zichzelf zo over de goddelijke openbaring, die altijd des te belangrijker is naarmate zij onbegrij­pelijker is. Salomo' s Hooglied past hier precies in en ook de profeten en Mozes bevatten veel bruikbaars! En dat was dan ook een reden temeer dat ik mij zo heel speciaal op het Hooglied heb toegelegd.

[11] Ik ben nu weer uitgesproken en geloof voldoende bewezen te hebben dat mijn vroegere overtuigingen onmogelijk anders konden zijn; want zoals het onderricht is, zo is de mens en zo ook zijn wil en zijn daden! Dat ik nu met de diepste verachting terug kan kijken op dat echt helse onderricht, spreekt wel vanzelf! Ik verwacht nu echter ook van U, o Heer, dat U tengevolge van Uw liefde en wijsheid, mijn gedachten en daden die ik hier getrouwen waarachtig heb 'verteld, genadig door de vingers zult zien en zult vergeven!"

[12] IK zeg: "Hoe zou Ik je dat kunnen onthouden, je hebt immers zelf al dit helste werk voor eeuwig uit je gebannen? En juist om die reden liet Ik je dit alles luid voor ons allen uitspreken, opdat je hart volkomen vrij werd en je je nu geheel vanuit je diepste levensgrond kunt overgeven aan de volle waarheid! Maar tevens heb Ik daarmee ook beoogd dat alle hier aanwezigen uit de mond van waarachtige getuigen horen, hoe het in deze tijd doorgaans staat met het Farizeeërschap, en dat het daarom noodzakelijk was dat Ik Zelf persoonlijk op deze wereld moest komen om de gehele mensheid niet te gronde te laten gaan. -Maar nu moeten jullie beiden het ook weer helemaal eens worden, en Simon moet nu wat hij in zijn hart over Mij denkt aan ons allen vertellen!"

 

174 Simons mening over de Heer

 

[I] SIMON zegt: "O Heer, dat is eenvoudig en snel gedaan! U bent geestelijk de Zoon van God, en voor ons hier bent U God en Mens tegelijk. U bent uit U Zelf de enige in de hemel alsook op deze aarde. Niemand in de gehele oneindigheid is aan U gelijk! Een engel maakt zich nooit ondergeschikt aan de wil van een mens, maar als U hem ook maar het minste teken geeft, voert hij in een nauwelijks denkbaar snelogenblik Uw wil uit. Wat U wilt gebeurt zonder meer; een door U uitgesproken woord is een uitgevoerde daad!

[2] Uw oog doorziet in één ogenblik de gehele geestelijke en materiële schep­ping. De geheimste gedachten van de engelen kent U zo goed, alsof U deze Zelf gedacht had, en wat wij armzalige stervelingen nog zo verborgen denken, ziet U helderder dan wij deze stralende zon zien, ook al straalt zij nog zo heerlijk. U kent alles wat de zee in haar diepste diepten verborgen houdt, U kent het aantal zandkorrels in de zee, dat van de sterren en wat zij bevatten en dragen ­en U kent het getal van het gras op de aarde, dat van de kruiden, de struiken, de bomen en van de geesten in de gehele eindeloze ruimte beter dan ik het getal één! Omdat ik dat niet alleen heel vast geloof, maar ook heel zeker weet, kan het toch niet moeilijk zijn nu te zeggen: Heer, deze mening heb ik diep in mijn hart over U, voor zover ik U nu gedurende deze drie dagen heb leren kennen! Ik zou nauwelijks weten wat ik anders nog zou kunnen zeggen!"

[3] IK zeg: "Maar jullie zijn nu toch al meer dan drie dagen bij Mij! Waarom heb je het dan alleen maar over drie dagen?"

[4] SIMON zegt: "Heer, wat gaan mij die drie aardse dagen aan? Ik tel alleen maar de drie geestelijke dagen van de kennis; dat zijn ten eerste de ware kennis van de materie, ten tweede de kennis van het wezen van de zielen en ten derde de kennis van het zuiver geestelijke. Dat zijn de drie ware levensdagen die wij bij U zijn!"

[5] IK zeg: " Ah, dat is natuurlijk heel wat anders! Daarover ben Ik het helemaal met je eens, want in vergelijkingen ben je nu heel goed thuis, -maar met je innerlijke zelfkennis is dat nog niet helemaal het geval! En daarom stamt ook de beoordeling die jij over Mij ten beste hebt gegeven niet helemaal uit je diepste innerlijk; er zit nog iets en dat moet je toch ook uitspreken! Het is weliswaar een heel klein zaadje van een slechts bij tijden optredende twijfel over Mij, ­maar, dit zaadje moet ook uit je verwijderd worden, anders begint het over een poosje te ontkiemen en kan dan in je hart uitgroeien tot een bos vol duistere twijfel, die dan moeilijk te verdelgen en uit te roeien zou zijn! Kijk maar eens goed diep in je hart, dan zul je het kwade twijfelzaadje wel vinden!"

[6] SIMON kijkt Mij en ook alle andere tafelgenoten enigszins verbluft aan­denkt over zichzelf na en zegt na een poosje: "Heer, voorwaar, ik kan zoeken wat ik maar wil, maar ik vind toch zogezegd niets! Want alle opduikende twijfel over U, ook al is die nog zo gering, laat ik ogenblikkelijk in rook opgaan en er kan nu beslist geen twijfel meer opkomen!"

[7] IK zeg: "En toch, en toch, -denk slechts na, je zult het wel vinden!"

[8] SIMON zegt: "Heer, U maakt dat ik bang.wordt voor mijzelf! Ben ik soms heel verborgen een monster? Ik kan doen en denken wat ik maar wil, maar ik vind toch in de verste verte niets dat zou kunnen lijken op wat U, o Heer, wilt dat in mij is. Waarin en op welke wijze zou ik dan nu nog enige twijfel, of op z'n minst een aanleiding daartoe, kunnen hebben?"

[9] IK zeg: "Maar vriend Simon, kijk Mij eens aan! Zie Ik er dan werkelijk zo op straf belust en wraakzuchtig uit, dat jij er voor terugschrikt om wat je al zogezegd op de punt van je tong hebt liggen, nu hardop en openlijk uit te spreken?"

[10] Als Ik dat zeg, schrikt SIMON zichtbaar en zegt: "Maar Heer! Moet dan ook die kleinigheid, waarvan ik het alleen maar ongepast vond om die hardop uit te spreken, ook hardop gezegd worden?

[11] Een mens kan immers zoveel denken; ja, hij heeft zelfs eigenlijk niet eens een greep op die gedachten! Een gedachte wordt ergens vandaan in mijn hart geblazen en blijft dan vaak enige tijd hangen; tenslotte vervaagt hij en dan herinner ik me hem vrijwel nooit meer. En zo kan deze geringe gedachte van twijfel ook wel ergens vandaan mijn hart binnengevlogen zijn, en ik heb hem gedacht maar ook meteen weer verworpen, omdat ik immers duizenden over­tuigende bewijzen daartegen in hoofd en hart draag. Bovendien vond ik het wat ongepast deze gedachte hardop uit te spreken. Als U, o Heer, daar echter beslist op staat, dan wil ik hem ook wel graag uitspreken. -Beste, trouwe vrienden van de Heer, neem echter van mij aan dat ik hem nu al helemaal verworpen heb!

[12] Die gedachte is echter de volgende: Omdat ik nu al sinds mijn aanwezigheid hier steeds het buitengewoon lieflijke en zeer vrouwelijke meisje aan de zijde van de Heer zie, kwam werkelijk helemaal vanzelf de belachelijke gedachte bij mij op, of de Heer soms ook op een vrouw verliefd zou kunnen zijn, tenminste zo lang Hij op deze aarde ook in een fysiek lichaam rondwandelt! Maar wat zou je in dat geval dan moeten denken van Zijn volkomen zuivere geestelijke bestaan? God kan weliswaar al Zijn schepselen heel zuiver liefhebben, maar of Hij heel speciaal een zeer aantrekkelijk, mooi meisje nu op aarde ook seksueel kan liefhebben, -die vraag was voor mijn verstand wat moeilijk met ja of nee te beantwoorden, hoewel ik mij in mijn hart toeriep: 'Bij U kan iedere liefde alleen maar in de hoogste graad zuiver zijn, ook een, die wij als mensen onder elkaar volkomen onzuiver zouden noemen! ,

[13] Heer dat is nu wat U mij wilde laten zeggen! Maar nu ben ik wel klaar met alle zaadjes en kiempjes, en U, o Heer, mag daar nu van maken wat U wilt! Of ziet Uw goddelijk, alziend oog nog wat in mij? Mocht er nog ergens iets zitten op een plaats waar ik niet kijk, wijs, o Heer, mij daar dan alstublieft op, dan zal ik daar nu meteen zonder enige schroom mee voor de dag komen!"

 

175 Simons gedachten over de Heer als mens van het mannelijk geslacht

 

[ I] IK zei: "Nu ben je rein, en er is niets meer in je dat ooit je geloof in Mij van de wijs zou kunnen brengen. Maar nu zal Ik jou en ook alle anderen laten zien wat voor ondoordringbaar bos van twijfels uit je gegroeid zou zijn als je je nu niet ontdaan zou hebben van dit twijfelzaadje. Je zou zonder meer langzaam maar zeker tot de volgende filosofie zijn gekomen:

[2] Wat zou het gevolg zijn als Ik Mij aan een vrouw zou vergrijpen en daaruit een vrucht in haar schoot zou ontstaan? Als deze mannelijk zou zijn, zou dat dan ook een God zijn? En als deze vrouwelijk zou zijn, wat dan? Zou het de Mozaïsche wet aantasten als Ik Mij vergrepen had? Zou dat Mijn goddelijke mens niet ongeschikt maken voor het behouden van de goddelijke Geest? Of zou Ik persoonlijk wel of niet tot zo'n daad in staat zijn? Maar hoe kon Ik de mensen voor deze daad geschikt gemaakt hebben zonder daar Zelf toe in staat te zijn?

[3] Als de geslachtsdaad een zonde in het lichaam is en ziel en geest verzwakt, waarom heb Ik dan de mens voor zijn voortplanting deze zondige handeling in het lichaam en in de ziel meegegeven? Had Ik niet op een zuiverder manier de voortplanting teweeg kunnen brengen?! Als deze daad van de voortplanting echter volgens Gods orde de enig juiste en mogelijke is, dan moet God die net zo goed kunnen uitvoeren als de mens! Waarom is de geslachtsdaad voor de mensen een zonde en voor God niet; of kan God onder bepaalde omstandighe­den ook tegen Zijn orde zondigen? Maar hoe kan God zuivere liefde zijn als Hij ook schuldig zou zijn aan een zondige menselijke zwakheid?!

[4] God als God kan onmogelijk tegen Zijn orde zondigen! Als Hij echter de menselijke natuur heeft aangenomen, is Zijn lichaam dan wel of niet tot zondigen in staat? Moet ook Hij tegen alle aanvechtingen van het lichaam strijden? Als Hij die heeft, wie Iaat ze dan over Hem komen? Is er nog een hogere en oudere God die deze jonge, die zich nu pas ontwikkelt, met allerlei moeilijke beproevingen versterkt en in de geest wedergeboren Iaat worden? Als deze jonge God nu als een mens zou zondigen, zou Hij dan ook net als de mens verworpen kunnen worden?

[5] Zouden de oude Egyptenaren soms gelijk kunnen hebben met hun genealo­gie van de hoofdgoden? Uranus verwekte met Gaea een Kronos (Saturnus, Tijd), die zijn werken steeds weer vernielt. Zeus, als de wil van Kronos, wordt gered door de liefde, groeit in het verborgene op en wordt oppermachtig. De macht van Zeus brengt Uranus en Kronos voor eeuwig tot rust, heerst alleen en schept de mensen op de aarde, waarvoor hij echter door de voorbeschikking van het ontzettende, onnaspeurlijke Fatum*), (*(nood)lot) als oudste oergodheid, ook geplaagd wordt met veel menselijke zwakheden. Het Fatum schijnt de onbekende grote god te zijn; maar nu, in zekere zin moe van het regeren, heeft hij onzichtbaar en zonder dat iemand dit weet een goddelijke vonk in een zuiver meisje gelegd en in een verjongde versie heeft hij nu in deze ene zoon voor een regeringsop­volger gezorgd en die staat nu voor ons en doet zijn eerste pogingen om als god te regeren! ­

[6] Ik zou je nog heel veel van die uitwassen kunnen beschrijven waaruit zo'n woud van twijfels bestaat, en ook in welk ander struikgewas en onkruid dit kan degenereren. Maar omdat het zaadje nu bij jou vernietigd is, ben je rein en van een verdere groei van het onkruid kan geen sprake meer zijn; en omdat je nu  helemaal gereinigd bent, ben je ook helemaal geschikt om een van Mijn belangrijkste leerlingen te zijn.

[7] Overigens zul je nu wel beseffen hoe en waarom dit meisje in al haar liefde zo bijzonder aan Mij gehecht is. Want in die mate waarin dit meisje Mij liefheeft, heeft niemand van jullie Mij lief; want jullie liefde is meer een verbazing over Mijn wijsheid en Mijn voor jullie onbegrijpelijke wonderen. Maar dit meisje houdt van Mij puur om Mijzelf, nu zij eenmaal weet wie in Mij schuilt. En dat is meer waard dan Mij als God te bewonderen, want het moet toch voor iedereen duidelijk zijn, dat bij God alle dingen mogelijk zijn. Ook dat is wel goed, maar het andere is beter

[8] Wat heb je dan liever: Dat men je alleen al liefheeft omdat je een mens bent, of dat men je alleen maar liefheeft omdat je een wijs mens bent en erg vaardig in allerlei kunsten? De eerste liefde gaat uit van het leven en heeft betrekking op het leven; de tweede gaat echter alleen maar uit van het gevoel voor kunst en heeft slechts betrekking op de kunst en de wetenschap van degene die deze bezit. Zeg eens, welke liefde zou je hoger waarderen?"

[9] SIMON zegt: "Duidelijk de eerste! Want wie mij al als mens liefheeft, zal mij dan ook als wijze en als kunstenaar des te meer liefhebben; wie mij echter lief zal hebben in de veronderstelling dat ik een wijze en een kunstenaar ben, zal al gauw de liefde de rug toekeren als hij mocht ontdekken dat ik geen wijze en ook geen kunstenaar ben! Daarom is de zuivere liefde van dit meisje voor U, o Heer, werkelijk een voorbeeldige liefde en overtreft die van ons allen in hoge mate!

[10] Weliswaar heeft een meisje een man als zodanig gemakkelijker en natuur­lijker lief dan een man een andere man; als echter een man met zijn verstand en hart de waarde van een mens, een broeder, dieper beschouwt, zal hij, als hij zijn eigen waarde voelt en beseft, ook de naaste waarderen en liefhebben, zonder rekening te houden met zijn eigenschappen. En als hij daarna zelfs verborgen, zeer te waarderen eigenschappen bij hem ontdekt, zal zijn liefde voor hem beslist des te sterker worden! - O Heer! Ieder van Uw woorden en lessen is groot en verheven en in alle eeuwigheden der eeuwigheden waarheid!"

 

176 De eenwording van de mens met God.

Simon bekent zijn lichamelijke zwakheden

 

[1] Simon: "Ik zie nu, o Heer, dat U Zich aan de mensen geheel als God openbaart en nergens een voorbehoud maakt of iets geheim houdt zoals de oude profeten dat deden, die U steeds heel versluierd aan de mensen openbaarden en aan de stervelingen nauwelijks de zoom van Uw mantel lieten zien. Zij vestig­den wel een religie en een kerk; maar wat was dat voor religie en wat voor kerk? De religie was een nauwelijks zichtbare ster, die uit de een of andere eindeloze diepte van de ruimte een heel spaarzame straal van hoop wegschonk aan de in dikke duisternis gehulde aarde, en de kerk was een gebouw van harde steen, een tempel, waar omheen louter doolhoven en duistere voorhoven lagen die door de mensen betreden konden worden, maar in het inwendige van de tempel, waar al de levensgeheimen onthuld op gouden tafels lagen, konden zij nooit komen.

[2] Maar hier wordt niet alleen het binnenste van de tempel voor alle mensen geheel toegankelijk gemaakt, maar God, de eeuwig ontoegankelijke, openbaart Zich Zelf in eigen persoon geheel zoals Hij was, is en eeuwig zijn zal, aan de mensen. Dat maakt het anderzijds echter ook noodzakelijk om God niet slechts ten dele, maar met lichaam, ziel en geest geheel in zich op te nemen, door enkel en alleen Hem lief te hebben. Deze toenadering van de Schepper tot het schepsel en omgekeerd, moet immers uiteindelijk onvermijdelijk een volledige vereen­zelviging van het scheppende Oerwezen met het later geschapen wezen ten gevolge hebben.

[3] God wordt één met ons en wij worden één met Hem, zonder de geringste beperking van onze persoonlijke individualiteit en met volkomen vrijheid van wil! Want zonder de volmaakte vereenzelviging van het schepsel met de Schepper kan nooit aan een volkomen wilsvrijheid gedacht worden, omdat alleen de wil van de Schepper geheelonbeperkt kan zijn en de wil van het schepsel alleen maar dan, als hij volmaakt één geworden is met de wil van de Schepper.

[4] Als wij willen wat de Heer wil, is ons willen volkomen vrij, omdat de wil van de Heer ook volkomen vrij is; willen wij dat echter niet, of maar ten dele, dan zijn wij miserabele slaven van onze eigen oneindige blindheid. Alleen in God kunnen wij volkomen vrij worden; buiten God bestaat er niets dan alleen maar gericht en dood!

[5] Heer, U ziet dat ik niet bang ben om te spreken, en ik geloof ook ditmaal de spijker weer op de kop geslagen te hebben! Maar voegt U nu Uw almachtige zegen daarbij, opdat deze prachtige tarwekorrel, die u, o heilige Vader, Zelf uit Uw eeuwige hemel naar hier op deze helaas erg magere aarde verplant hebt, in de aarde van onze zwakke harten duizendvoudig vrucht mag dragen! O heilige Vader, word één met ons, Uw schepselen, Uw nog armzalige kinderen, opdat wij eens, aan U gelijk, ook één met U kunnen worden!" -Hier barst Simon helemaal ontroerd in tranen uit.

[6] Maar IK sta nu open zeg tegen Simon: "Kom bij Mij, Mijn geliefde broeder, en omarm Mij niet meer als je Schepper maar als je Broeder, opdat je de eerste bent die één is geworden met Mij!"

[7] SIMON zegt berouwvol: "O, U die te heilig bent! Deze genade is de zondige Simon eeuwig niet waard!" Dan huilt hij weer. Daarom ga Ik naar hem toe en druk hem nogmaals broederlijk aan Mijn hart.

[8] Na een poosje toen Simon zich hersteld had van zijn ontroering en Ik ook kalmerend op zijn gemoed had ingewerkt, zei SIMON: "Mijn Heer en mijn God! Waar heb ik het dan aan te danken dat U nu opeens zo genadig en barmhartig voor mij bent? Weet dat ik een zondig mens ben, want mijn vlees is erg zwak. ­Mooie en aantrekkelijke meisjes maken op mij een geweldige indruk, en van tijd tot tijd komen er altijd onzedelijke gedachten in mij op. En heel vaak stem ik met een soort lust en plezier in met deze gedachten, ook al is het niet metterdaad bij gebrek aan gelegenheid, dan toch wel in mijn gemoed dat bij mij tijdens zulke bronstperiodes erg gewillig is.

[9] Daarna heb ik dan ook wel weer heel heldere ogenblikken en verstandige opvattingen en beschouwingen met betrekking tot dit onderwerp, maar wat heeft dat voor zin? Als ik meteen daarop weer een mooi meisje zie, zijn al die heldere ogenblikken, al die verstandige opvattingen en beschouwingen in een zucht weer verdwenen, en de oude zondebok staat weer met al zijn zinnelijkheid klaar. Ik doe daarbij en daarna wel niets, maar dit nietsdoen is toch geen echt nietsdoen, maar alleen maar een nietsdoen bijgebrek aan gelegenheid. De vrees voor aardse straf en schande weerhoudt iemand, maar de eigen vrije wil bij lange na niet, want die heeft bij zulke gelegenheden alleen maar erg veel zin en zou er bij een gunstige gelegenheid zeker niet afwijzend tegenover staan! Ik ken mijn ellendige lichaam helaas maar al te goed en daarom ben ik een zondig mens en zo'n grote genade van U nooit waard."

 

177 Over doel en wezen van de zinnelijkheid

 

[I] IK zeg: "Vriend en broeder, wat gaat jou het lichaam aan en wat daarin gebeurt?! Als Ik deze eigenschap niet aan het lichaam zou geven, zou een man dan ooit een vrouw nemen en in haar de levende, menselijke vrucht verwekken?!

[2] Als Ik de maag niet de begeerte naar voedsel gegeven zou hebben, zou iemand dan ooit voedsel tot zich nemen? Op welke andere wijze zouden de natuurlijke, specifieke geesten dan over kunnen gaan in het bloed en in de andere lichaamssappen, en vandaar in de zenuwether en, daardoor gelouterd, in de zielsubstantie? In de primitieve fase zou dat natuurlijk wel door de kracht van Mijn wil kunnen, maar hoe zou het dan staan met het vermogen om eeuwig te bestaan? Dat zou alleen maar mogelijk zijn door een hard, blijvend gericht; maar wat zou er dan terechtkomen van de zelfstandigheid en later van de geestelijke levensvrijheid?!

[3] Kijk, wordt er ook maar één punt in Mijn eenmaal vastgestelde orde gewijzigd, -dan is het voor eeuwig uit met een volkomen vrij en zelfstandig leven. Ben Ik niet Degene, Die de ogen het vermogen om te zien, de oren het vermogen om te horen heeft ingeademd, en de tong het vermogen om te spreken en te proeven, en de neus het reukvermogen heeft gegeven?!

[4] Ben je een zondaar omdat je bij tijden honger en dorst hebt? Zondig je, wanneer je kijkt, luistert, proeft en ruikt? AI deze zintuigen zijn je gegeven om de vormen van de dingen waar te nemen, om de wijsheid van het gesproken woord te horen en om goede en slechte en schadelijke geesten van de nog ongegiste en ruwe materie waar te nemen!

[5] Zeker, je kunt met ogen, oren, neus, smaak en tong wel zondigen alsje deze zintuigen niet overeenkomstig de orde gebruikt, als je je ogen onbeschaamd alleen maar richt op dingen die slechts het lichaam aanspreken, als je alleen maar graag en gretig naar laster, smaad en smerige praatjes luistert, als je alleen maar voor je plezier aan stinkende zaken ruikt die het lichaam verontreinigen en ziek maken, zodat je niet tot werken in staat bent. Je zondigt ook met je smaak en je tong als je de te grote belustheid op dure lekkere hapjes niet in toom houdt; want waarom moet jouw smaak gestreeld worden door het zwelgen van de kostbaarste dingen, terwijl er naast je veel armen van honger en dorst versmach­ten?! Als je honger en dorst hebt, verzadig je dan met eenvoudige en vers klaargemaakte kost; maar wanneer je meedoet aan vreet­ en zwelgpartijen, zondig je duidelijk geheel tegen de orde van God.

[6] En kijk, dat alles is bij jou niet het geval; integendeel, je hebt juist zelf al menige glorieuze overwinning over je lichaam behaald! Ook ben je in alle dingen matig geweest en nuchter in je verlangens. Wat min of meer slecht aan je was, was je ongeloof aan de Schrift, die je vroeger niet kon begrijpen; maar je ongeloof was redelijk, terwijl het ongeloof van Gabi echt, zoals dat typerend is voor Farizeeërs, onredelijk was. Jij verwierp daarom de Schrift echter niet; je zocht alleen licht en opheldering, en daarom bestudeerde je ook alle Egypti­sche en Griekse wereldse wijzen. Maar het werd je er toch niet duidelijker op; uiterlijk bleef je weliswaar een Farizeeër, maar innerlijk was je toch een altijd ijverig navorser van de waarheid. En omdat Ik daarvan overtuigd was, heb Ik je dan nu ook geroepen en voor jou, en daarmee ook voor alle anderen, de poorten geopend naar de stralendste waarheid.

[7] Nu kan het nooit meer duister voor je worden en daarom moet je een vurig voorvechter worden voor Mijn geestelijke rijk op deze aarde! Door jou zullen de heidenen in Perzië veellicht krijgen! Eet en drink nu weer; want je hebt nog honger en dorst, en je hebt je vis nog niet eens voor de helft opgegeten en je beker ook nog niet leeg! Tast daarom maar flink toe, Mijn jonge broeder Simon!"

[8] Simon is voortdurend tot tranen toe bewogen, gaat zitten en eet geleidelijk aan zijn vis met brood en wijn.

 

178 Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen

 

[1] Ook de andere gasten tasten nog toe en vooral Raphaël weer, hetgeen Cornelius tenslotte tot een enigszins laconieke opmerking brengt, die hij de naast hem zittende Romeinen min of meer toefluistert. Deze Romeinen waren Faustus en Julius, en CORNELIUS zei tegen hen: "Een mens van vlees en bloed smaken deze heerlijk toebereide vissen voortreffelijk en hij kan er veel van eten; maar Raphaël, die als geest geen vlees en bloed heeft, zou zich wel met de reus Hercules en met de Filistijn Goliath kunnen meten! Merkwaardig hoe zo'n geest zoveel kan eten! Nu eet hij al zijn twaalfde vis, en dat is voor een geest toch wel wonderbaarlijk veel! Ik heb nog maar net één vis op en de engel heeft er in dezelfde tijd twaalf laten verdwijnen! Nee, dat is toch wel wat al te sterk! Ik geloof dat hij er nog wel twaalf aan zou kunnen!"

[2] De ENGEL zegt: "Niet nog één keer twaalf, maar wel tienmaal honderddui­zend maal twaalf tegelijk, ook al zouden het louter grote walvissen zijn, zoals die in wiens buik Jona gedurende drie volle dagen een min of meer ongeriefelijk onderdak vond!

[3] De vissen gebruik ik niet om mij te voeden, maar zij zijn nodig voor de vorming van de natuurgeestelijke ether waaruit ik volgens de wil des Heren dit zichtbare lichaam moet vormen en tijdelijk in stand moet houden. Hoewel dit lichaam geestelijk is, heeft het toch ook vlees en bloed. Kijk maar eens, zijn dit geen aderen, is dat geen vlees?!

[4] Dat de macht die ik van de Heer gekregen heb, mij toestaat om dit lichaam ogenblikkelijk te doen oplossen en het weer samen te stellen, komt door mijn tot nog toe hoogste levensvolmaaktheid; maar ik ben niet alleen in staat mijn eigen lichaam door de kracht van mijn wil ogenblikkelijk op te lossen, maar ook het jouwe, en op hetzelfde moment ook de gehele aarde.

[5] Maar omdat ik je lichaam in een oogwenk kan oplossen, wil dat dan zeggen dat het niet uit vlees en bloed bestaat? ! Of bestaat de aarde daarom ook niet uit allerlei vaste materie en uit water, lucht en een talloze hoeveelheid oerstoffen, wanneer ik haar met toestemming van de Heer, in een voor jou onvoorstelbaar kort ogenblik eveneens zou kunnen oplossen in de oergeestelijke, specifieke deeltjes, die, als zij ook materieel zouden zijn, zo klein zouden zijn dat je er niets van zou zien?!

[6] Daarom, vrienden, denk na, denk eerst na voor je een woord over je lippen laat komen, opdat je als leerlingen van God nooit onzin spreekt, waarmee jullie je Meester beslist geen eer aandoen! Jullie hebben nu wel reeds veel gezien, gehoord en meegemaakt; maar van de innerlijke geestesgrootte en macht van een -zeg maar -slechts een engelengeest, laat staan van de eeuwige geest van God, hebben jullie nog niet het minste en vaagste begrip! En kunnen jullie dan spitsvondige opmerkingen maken over datgene wat een aartsengel nodig heeft voor de instandhouding van zijn tijdelijke, schijnbare lichaam?!

[7] Denk je soms dat je mijn werkelijke oerlichtgedaante zou kunnen verdragen als ik mij als zodanig aan je zou willen laten zien?! Weet dan dat de gloed van het licht van mijn oerwezen krachtig genoeg is om een ontelbaar aantal centrale oerzonnen te vernietigen, laat staan jou en deze hele aarde! Om echter te voorkomen dat dat door mijn aanwezigheid zou gebeuren, moet ik volgens de almachtige wil van de Heer dit schijnlichaam vormen, om mijn eigenlijke wezen zodanig te omhullen dat iedere verstoring van de orde binnen het gericht van de materie vermeden wordt. Maar de materie moet eerst door mijn innerlijke levensvuur geprepareerd worden om als beschermend omhulsel te kunnen dienen! En daarom ben ik genoodzaakt meer voedsel uit de materie tot mij te nemen dan iemand van jullie.

[8] Dat wisten jullie weliswaar niet en dat konden jullie ook niet weten; maar jullie konden wel reeds weten, dat een van ons niet door de Heer in deze zichtbare vorm ontboden wordt om tot jullie ergernis als veelvraat of grappen­maker of sneltovenaar op te treden, maar om in vele opzichten nuttig voor jullie te zijn, en om jullie een tastbaar bewijs te geven van de aanwezigheid en de macht van de engelen Gods! Als jullie dat echter beseffen, hoe kunnen jullie dan spitse opmerkingen maken over mijn eten?"

[9] CORNELIUS zegt: "Beste, voortreffelijke bode van de Heer uit de hemelen, wees daarom alsjeblieft niet boos op mij; want je ziet toch wel dat wij geestelijk niets dan nauwelijks pasgeboren wiegenkinderen zijn en meer een droomleven leven dan een geheel bewust! Eet in het vervolg zoveel je maar wilt; van ons allen zal niemand het ooit meer in zijn hoofd halen daar, hoe zacht ook, een aanmerking over te bedenken, laat staan uit te spreken. Maar tevens bedanken wij je hiermee voor de buitengewone les die je ons in je terechte verontwaardi­ging over onze hardnekkige domheid hebt gegeven. Als wij zoals nu de oorzaak weten, zullen wij over het gevolg beslist nooit een verkeerd oordeel vellen! Maar als wij de oorzaak niet weten, hoe kunnen wij dan met het gevolg bekend zijn? Daarom nogmaals mijn heel bijzondere dank voor de grote en belangrijke les die je ons nu gaf!"

[10] RAPHAËL zegt: "Die dank komt alleen de Heer toe, die zowel jullie als onze Vader is van eeuwigheid! Gebruik deze les echter ook bij alle andere ervaringen en verschijnselen die je in je leven meemaakt, dan zullen jullie ons engelen binnen korte tijd als waardige broeders terzijde staan! Niets moeten jullie bekritiseren of daarom lachen, uitgezonderd leugen en bedrog! Want de leugenaar moet altijd aan de kaak gesteld worden en de bedrieger moet aan de schandpaal om de vrucht te proeven van leugen en bedrog!

[11] In alle andere gevallen moeten jullie de dwalende mensheid vriendelijk onderwijzen. Richt zij zich daarnaar, dan is alles in orde; richt zij zich daar niet naar, dan kunnen jullie je boog wat strakker spannen! Helpt ook dat niet, sluit dan zulke eigenzinnigen op in een opvoedingstehuis en laat ze vasten en indien nodig ook tuchtigen met roeden, want bij een juiste en goede opvoeding mag de roede niet ontbreken! Ook wij, jullie geheime opvoeders, bedienen ons daarvan bij mensen die eigenzinnig en erg halsstarrig zijn. Dus bewaar ook deze leer en pas hem toe waar dat nodig is, dan zullen jullie je temidden van mensen bevinden, anders alleen maar temidden van allerlei wilde dieren, die menselijke maskers dragen!"

[12] CYRENIUS zegt: "Heer, heeft de engel dat van zichzelf -of heeft hij alles alleen maar van U?"

[13] IK zeg: "Mijn vriend, je geheugen laatje weerbehoorlijk in de steek! Een aantal dagen geleden heb ik jullie toch uit en te na verteld wat engelen zijn en hoe zij denken, willen en handelen, en nu vraag je daar alweer naar! Als zij slechts vormen zijn die door Mijn wil bestuurd worden, wat hebben zij dan van zichzelf? Wat kunnen zij zelf denken terwijl zij toch slechts een uitvloeisel van Mijn wil en een vergaarbak van Mijn gedachten, ideeën en plannen zijn?

[14] Als zij zelfstandig moesten denken, willen en handelen, zouden zij net als jullie eerst aan de kindertafel moeten eten en in jullie lichaam deze aarde moeten zegenen! Daaruit blijkt toch wel zonneklaar dat hetgeen de engel Raphaël jullie nu gezegd heeft, Mijn woord, Mijn taal en Mijn wil is, die jullie op gelijke wijze in acht moeten nemen als wanneer Ik hem Zelf rechtstreeks uitgesproken zou hebben.

[15] Jullie moeten Mijn woorden beter ter harte nemen, dan vergeet je deze niet zo gauw, want alles wat je eenmaal echt ter harte hebt genomen, blijft beslist ook vast in je herinnering zitten en als je het nodig hebt, Iaat je geheugen je niet in steek. Maar als je datgene wat Ik gezegd heb alleen maar in je geheugen wilt opnemen, zul je het voor het merendeel binnen een jaar minstens honderd keer vergeten; want op latere leeftijd is het geheugen niet meer zo soepel als in de jeugd. En de jeugd vergeet al gemakkelijk wat zij geleerd heeft, laat staan de ouderen. Maar wat je eenmaal ter harte genomen hebt, is in het leven overgegaan en blijft voor eeuwig!

[16] Ik zeg jullie, van alles wat je op deze wereld slechts in je geheugen hebt opgenomen, zal in het hiernamaals geen jota overblijven; alle dorre, wereldse geleerden verschijnen dan ook in het hiernamaals als doven, blinden en stom­men; zij weten helemaal niets en kunnen zich niets herinneren. Niet zelden komen zij daar zonder enig begrip aan, zoals een kind op deze wereld uit het moederlichaam komt. Zij moeten daar alles vanaf de eerste beginselen opnieuw gaan leren en ondervinden, omdat zij anders in eeuwigheid doof, blind en stom zouden blijven en alleen maar een vaag gevoel van het bestaan zouden hebben, zonder echter te voelen dat zij het zijn, die reeds op aarde bestonden. Dat moet hun allereerst bij stukjes en beetjes op zinvolle wijze bijgebracht worden.

[17] Als het bij de mens in zijn hart duister is, is meteen de gehele mens duister; als het daar echter licht en helder is, is de gehele mens licht, en het kan bij hem nooit meer duister worden! Neem wat je hoort daarom meteen in je hart op, dan zal het ook weldra licht in je worden!

[18] Als jullie dat alles begrepen en in je hart opgenomen hebben, laten wij ons dan nu op iets anders voorbereiden! Wat nu weldra zal komen, zal jullie veel te denken geven; maar jullie zullen daar veel van leren en er te zijner tijd ook heel goed gebruik van kunnen maken."

 

179 Het volk van Hessinië en Nubië

 

[1] (DE HEER:) "De meesten van jullie kennen, al was het maar uit de sagen, het vanouds vermaarde land van Egypte.

[2] Achter de grote watervallen van de Nijl bevindt zich een zeer vruchtbaar en groot bergland, dat de naam draagt  hAbi ie sin (dit betekent van de zoon van Abi). Deze hAbi is een nakomeling van Kaïn en niet van Noach, want het hoogland, zoals nog meer landen op aarde, bleef ten tijde van Noach vrij van de grote vloed.

[3] De zoon van deze hAbi werd, net als Nimrod, een machtig jager. Hij vond de knots en de boog uit, en alle dieren, ook al waren ze nog zo verscheurend, woest en wild, vluchtten reeds als zij hem in de verte zagen, want hij was een reus. Zijn stem deed het gesteente beven, met zijn kolossale knots sloeg hij rotsen aan gruzelementen en met zijn boog schoot hij tien pond zware pijlen duizend passen ver, en dat waarop hij gericht had, trof hij feilloos en het werd zijn buit.

[4] Behalve dat hij heerser was over alle dieren, gehoorzaamden hem ook al zijn zwakkere broeders en zusters. Hij was heel ernstig, maar daarbij toch voor mensen nooit wreed, zelfs niet eens hard; maar wat hij bepaalde, moest gebeu­ren.

[5] Hij geloofde aan een soort verre, almachtige god, van wie oorspronkelijk alle dingen afkomstig zijn. Maar deze god had ontelbare machtige dienaren en knechten, zichtbare en onzichtbare. Sommigen moesten er heersen over zon, maan en alle sterren, een deel over de aardbodem, een deel over het water, een deel over het vuur en zo verder, een deel over het gras, over bomen en struiken, een deel over de wateren boven en onder de aarde, een deel over de metalen­ een deel over de vogels in de lucht, een deel over alle dieren in het water en een deel over alle dieren die op de aarde lopen en kruipen.

[6] Deze onzichtbare dienaren en vaak zichtbare knechten moesten door de stervelingen steeds in hoge eer gehouden worden door gehoorzaamheid aan en strenge navolging van de wetten die zij bij tijd en wijle aan de mensen gaven. Ongehoorzaamheid straften zij steeds heel gevoelig met allerlei plagen, die zij over de ongehoorzame mensen lieten komen die hen niet respecteerden, hun wetten niet navolgden en die zich als mensen onderling ook onvriendelijk gedroegen.

[7] Kortom, deze zoon van hAbi was de eerste bestuurder van dat toenmalige volkje, en tevens de eerste priester die het zo goed en zo kwaad als dat ging enig begrip van god en andere geestelijke wezens bijbracht, en hij was in rechte lijn in de zesde generatie een afstammeling van Kaïn en in de zevende van Adam.

[8] Hij leerde het volk de tamme dieren kennen, behandelen en voor het huishouden gebruiken en was zodoende een echte grondlegger van een herders­kolonie, en leerde het volk ook veel vruchten als voedsel herkennen, in de tuin verbouwen, verzorgen en veredelen; hij leerde het ook hutten van stenen, palmen en leem te bouwen en die als veilige woonplaats te gebruiken.

[9] Zelf zuiverde hij het hele uitgestrekte land van verscheurende, wilde beesten. Zijn net zo reusachtig grote en sterke zonen oogsten reeds de zegen van de rusteloze inspanningen van hun machtige vader. Na verloop van een paar eeuwen was dit zwarthuidige volkje uitgegroeid tot een groot en machtig volk en had het goede zeden en een heel doelmatige staatsinrichting; verstandiger en beter zelfs dan die van Egypte onder zijn eerste geestelijke leiders. (Varao's)

[10] Dit volk, dat echt gelukkig was, versperde alle mogelijke toegangen tot hun land op zodanige wijze, dat zelfs de wilde dieren van buiten vrijwel onmogelijk nadeel konden berokkenen aan de rijke kudden van dit naar alle kanten uitgestrekte, grote land, dat vijfmaal zo groot was als het Beloofde Land. Om dezelfde reden drong er ook tot op dit uur geen vijand van buiten door in de groene streken van dit land, hoewel het volk zich tot op heden reeds ver over de oude grenzen uitbreidde. De grenzen van ieder nieuw grondbezit versperde dit volk ook zodanig, dat het voor een vijand niet gemakkelijk zou zijn via deze grenzen het land binnen te dringen.

[11] Aan de Egyptische kant, waar de laatste uitlopers van het Komrahaigeberg­te heel steil beginnen, bezitten zij één enkele uitweg. Het is een verschrikkelijk nauwe pas, die vier uur gaans lang is, met veel bochten waardoor men kan verdwalen, en die merendeels onderaards uitmondt in het bovenste deel van Egypte, en door een zeer smalle grot voert. Die uitweg is echter pas ten tijde van Mozes door de inboorlingen gevonden, en wel door vluchtelingen die als grote misdadigers tegen de staat voor de gevreesde straf op de vlucht waren­. Toen men hen achtervolgde, vluchtten zij in een rotshol om zich daar te verbergen. Toen zij, bewapend met pijl en boog, ongeveer vijfhonderd pas in het hol doordrongen, ontdekten zij in de tegenovergestelde richting daglicht en gingen daar haastig op af; zij bereikten het al gauw en waren erg blij dat zij hun achtervolgers zo gelukkig ontkomen waren. Toen zij aan deze kant in een open vlakte aankwamen die zij eerder nog nooit gezien hadden, sloten zij meteen de uitgang met stenen af om te voorkomen dat hun achtervolgers ook maar ooit in dit wijde, mooie, vrije landschap zouden kunnen komen.

[12] Er waren in totaal zeventig vluchtelingen, waaronder zesendertig mannen en vierendertig vrouwen; degene, die geen vrouw had maakten zij aanvoerder, omdat hij van allen ook vrijwel de meeste ervaring had; één was er echter nog te jong om een vrouw te hebben, die werd daarom de bediende van de aanvoer­der.

[13] In deze omgeving bleven de vluchtelingen ongeveer anderhalf jaar. On­danks hun jacht op verscheurende dieren kregen zij de omgeving niet gezuiverd. Aan het eind van de bovengenoemde periode braken zij op en trokken langs de Nijl in noordelijke richting, de gehele stroom volgend, verder, kwamen na een paar weken tot aan de stroomversnellingen, die men nu van Egypte uit de tweede noemt. Daar kostte het hun veel moeite en werk om verder te kunnen trekken.

[14] Aan de rechter oever van de Nijl zouden zij wel gemakkelijker vooruit gekomen zijn, maar zij bevonden zich op de linker oever en daar bevinden zich in deze streek veel spleten, en het wemelt er van allerlei ongedierte dat de mensen niet bepaald vriendelijk gezind is. Zij wilden omdat er geen eind kwam aan de ongemakken van deze tocht, alweer omkeren en naar de vroegere omgeving teruggaan, toen hun een grote kudde runderen en schapen achterop kwam, die eveneens naar het noorden trok. Deze gebeurtenis gaf hun de indruk dat hun achtervolgers hen op het spoor waren gekomen. Zij begaven zich toen op weg en trokken zo goed en zo kwaad dat ging verder, en bereikten na een zware dagreis eindelijk een mooie, grote en buitengewoon vruchtbare streek.

[15] Er was daar een overvloed aan dadels en vijgen en er waren grote kudden schapen en runderen, die helemaal vrij en zonder eigenaar rondtrokken en graasden. De kudde die ons gezelschap van zwarte mensen dwong om verder te trekken, verdween echter in de ravijnen van de stroomversnellingen en volgde niet, hetgeen ons gezelschap goed uitkwam, omdat het er daardoor zeker van dacht te zijn dat het niet door de vermeende achtervolgers werd gevolgd.

[16] In deze nieuwe omgeving zocht het gezelschap zich eerst voorlopig de best mogelijke plaats uit, versterkte die en vestigde zich daar. Het was een mooie, vlakke heuvel aan de Nijl, die rijkelijk begroeid was met dadels, vijgen en mooie palmen; behalve enkele apen was er geen spoor van enig ander verscheurend gedierte te bekennen.

[17] Hier vermenigvuldigden deze mensen zich en binnen enige honderden jaren waren zij een belangrijk volk dat zich alle vrije kudden toeëigende, en hutten en zelfs dorpen bouwde, en een heel goed leven leidde. Allen hadden zij het geloof en de zeden en gewoonten die de zoon van hAbi had ingesteld.

[18] Dit grote, toentertijd heel mooie en vruchtbare land noemden de zwarte inwoners 'Noua Bia', wat 'Nieuwe woonplaats' betekent.

[19] Van daaruit kwam dit volk in de loop van de tijd ook in aanraking met de Egyptenaren, die later erg veel moeite deden om deze eerste zwarte mensen te onderwerpen, wat hun echter toch niet geheel wilde lukken. Het waren ook de eerste geheel zwarte mensen die de Egyptenaren te zien kregen.

[20] Aanvankelijk hielden de Egyptenaren deze mensen voor grote apen; pas toen zij merkten dat deze mensen zelfs een taal spraken die bijna helemaal gelijk was aan die van hen, begonnen zij hen voor echte mensen aan te zien en kochten runderen en schapen van hen, en daarvoor leerden deze zwarten van de Egyp­tenaren allerlei kunsten en wetenschappen die zij zeer goed konden gebruiken, speciaal het maken van metalen, waarvan zij tot dan nog geen kennis bezaten.

[21] Dit volk heeft tot op de huidige dag de oude religie en alle oude zeden en gewoonten behouden die zij van de zoon van hAbi hebben gekregen.

[22] Maar in dit jaar is er bij dit volk een ziener opgestaan, die zijn zwarte broeders en zusters een buitengewoon visioen heeft meegedeeld dat hij zeven maal achtereen zag. Hij beschreef hun de weg die hij moest gaan om op aarde op de plaats te komen waar Hij zich bevindt die de mensen de waarheid en de grote onbekende God leert kennen.

[23] En kijk, deze ziener uit Noua Bia zal met een zeer aanzienlijk gezelschap nog voor de middag hier in de omgeving van Caesarea Philippi aankomen; wij zullen er daarom een bode naar toe sturen om hen hierheen te brengen! Zij zijn op een groot aantal kamelen hierheen gekomen en hebben veel schatten mee­gebracht, en zullen alles wat zij hier voor hun onderhoud nodig hebben met goud en edelstenen betalen.

[24] Marcus, let jij er dus op dat deze Nubiërs heel goed verzorgd worden! Want toen jij Mij gisteravond vroeg om gedurende deze dag nog bij je te blijven, willigde Ik je wens in en bleef, terwijl Ik anders vandaag al voor zonsopgang met Mijn leerlingen deze karavaan, die Mij zoekt, tegemoet gegaan zou zijn. Ik bleef echter, en dit blijven zal je huis vandaag nog veel werk bezorgen; maar je zult ervoor beloond worden."

 

180 De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan

 

[1] MARKUS vraagt Mij met een opgewekt gezicht: "Heer, U Alwetende! Hoeveel personen telt de karavaan?"

[2] IK zeg: "Zij bestaat uit precies zeventig koppen, waaronder zich net als bij hun gevluchte voorouders vierendertig vrouwen en zesendertig mannen bevin­den. De ene zonder vrouw is de ziener, en de andere zonder vrouw is zijn dienaar!

[3] Kijk, zo gingen ongeveer duizend jaar geleden deze zwarten op de vlucht en de oorzaak daarvan was een hervorming van de wetten, die zeker ten tijde van Mozes niet meer helemaal overeenstemden met die van voor de zondvloed! De oude leider die op de vlucht ging, wilde de oude zeden en gewoonten weer nieuw leven inblazen. Hij stootte daarbij echter alleen maar op vijanden, die hem samen met zijn aanhang verschrikkelijk, begonnen te vervolgen, zodat hem tenslotte niets anders overbleef dan te vluchten voor de blinde, fanatieke overmacht van zoveel vijanden.

[4] Die vlucht was dus een profetisch voorteken voor het ontvangen van een hoger licht en was dan ook ten tijde van Mozes voor de betere nakomelingen van Kaïn een teken, dat in deze tijd ook voor hen een licht der verlossing zou opgaan. De zwarten zullen weliswaar niet net als de kinderen van Abraham de oude bron van Jacob helemaal bereiken, maar als zij daarnaar verlangen, zullen zij het heerlijke water daarvan toch te drinken krijgen.

[5] En nu moet er een bode aangewezen worden, die de taal van Opper-Egypte machtig is! In het kamp van Julius bevindt zich een kommandant van de wacht; laat die hier bij Mij komen, opdat Ik hem kan vertellen waaraan hij de leider direkt kan herkennen en wat hij tegen hem moet zeggen!"

[6] Julius stond snel zelf van tafel op en haastte zich naar het kamp, riep de kommandant van de wacht en bracht hem meteen bij Mij.

[7] Toen deze, een ROMEIN in hart en nieren, bij Mij kwam, zei hij: "Aller­hoogste Zoon van de zeer verheven Zeus! Wat gebiedt U mij dat ik doen moet? Ik ben weliswaar hoogst onwaardig om van U een opdracht te ontvangen -de Zoon van de hoogste God beveelt slechts de goden die onder hem staan, en die de vorsten der aarde, en die hun hoogste veldheren, en die dan pas hun oversten en hoofdmannen, en die dan pas hun slaven, die wij de hoge eer hebben te zijn -; maar U, Allerhoogste, wilt hier een uitzondering maken en daarom vraag ik U om Uw heilige bevelen!"

[8] IK zeg: "Laat maar, laat maar, Mijn beste vriend! Je bent weliswaar nog een Romein in hart en nieren, maar trouw en eerlijk volgens je geloof en je stand. Je hebt langere tijd in Egypte doorgebracht, je hebt geleerd het Oud-Egyptisch te verstaan en te spreken en je moet nu Mijn bode zijn in de streek van Caesarea Philippi. Je bent een goed ruiter en zult te paard snel te bestemder plaats zijn.

[9] Dicht bij de afgebrande stad zul je een karavaan van zeventig zwarte mensen tegenkomen; vooraan op twee wit beklede kamelen rijden rechts de aanvoerder en links zijn dienaar. De aanvoerder zal je reeds van verre begroeten. Hij is helemaal in het wit gekleed, maar zijn gezicht zul je pikzwart vinden. En ook zijn handen en zijn voeten; maar in zijn hart ziet het er veellichter uit dan op de huid van zijn lichaam. Zeg tegen hem: 'U heeft het doel van uw inspanning bereikt, volg mij! Binnen enkele ogenblikken zult u voor het aangezicht staan van Degene die u, na de visioenen die u zevenmaal kreeg, zocht! ,

[10] Zeg dat tegen hem in het Oud-Egyptisch, dat je goed beheerst! Ga nu, zadel je dier en vertrek dan snel; waar de hoofdwegen elkaar kruisen, zul je hen ontmoeten!"

[11] Toen de KOMMANDANT van de wacht dat van Mij gehoord had, boog hij diep en zei: "Uitgezonderd voor goden, buigt een Romeins veteraan nooit, maar U alleen komt alle verering en aanbidding toe! En nu het bevel uitge­voerd!"

[12] Vlug ging de reeds grijs geworden krijgsman op weg, zat ook meteen al in volle wapenrusting op zijn Arabische paard en galoppeerde pijlsnel naar de aangegeven plaats. Een stofwolk in de verte was in zekere zin een betrouwbaar teken dat de grote karavaan de aangeduide plaats naderde. Onze bode was binnen enkele ogenblikken ter plekke en wachtte nog een kwartier op de definitieve aankomst van de grote karavaan. Wij konden deze zien als wij om de hoek van het huis keken, want het was tot daar nog geen half uur gaans.

[13] Toen de aanvoerder bij de kommandant van de wacht kwam, die tot de tanden bewapend was, hield deze hem tegen en vroeg hem eerst volgens Romeins oorlogsgebruik, waarheen hij van plan was te gaan en wat hem in zijn vaderland tot deze reis had doen besluiten.

[14] De AANVOERDER bleef staan, keek de Romein recht in de ogen en zei op een zeer ernstig klinkende toon: "Romein! Wie gaf u opdracht hier op mij te wachten? Vandaag komen wij helemaal vanaf de grote zee hierheen en trokken door steppen en bossen. Van ver over zee uit Alexandria droegen ons de schepen; slechts vogels konden ons zien van Egypte tot hier! U bent de eerste mens die wij tijdens de gehele reis tegenkomen; hoe kon u weten dat wij hier zouden komen? Wie heeft u onze komst geopenbaard? Bent u een ziener? Maar u draagt wapens die meermalen in mensenbloed gedoopt zijn en daarom kunt u geen ziener zijn; want weet, er is een allereerst en allerhoogst goddelijk wezen boven al uw goden en boven alle mensen van welke huidskleur zij ook zijn mogen!

[15] Ik had zevenmaal hetzelfde visioen; in dit visioen zag ik steeds maar deze omgeving in een onbeschrijflijk licht. Een kleine groep mensen met witte en bruine huidskleur stonden reeds in dit grote licht en straalden zelf als zonnen. Maar temidden van deze lichtmensen stond er één, die meer licht uitstraalde dan honderdduizend zonnen! Al het licht kwam van hem; ja, ik had bij mijzelf het gevoel alsof de hele oneindigheid vol was van zijn onmetelijke licht! Maar hoe onbeschrijflijk helder zijn licht ook was, het deed toch geen pijn zoals bij ons het veel zwakkere licht van de zon dat doet.

[16] Aan het eind van het visioen, dat iedere keer hetzelfde was, hoorde ik steeds duidelijk zeggen: 'Ga daar heen, jij zwarte man, daar zal ook jouw nacht verlicht worden! ' Ik vertelde het aan al mijn zwarte broeders en zusters, en wij besloten helemaal vanuit Nouabia deze reis te ondernemen, en wij zijn nu reeds bijna drie maanden onderweg­

[17] Ik wist waarheen wij moesten gaan, want mijn geest die mij al zeven jaar lang begeleidde, had mij verteld dat de plaats die ik in mijn visioen zag zich in Azië bevond en wel aan de kust van de grote zee. Vanaf de zee herkende ik de kust meteen als die, welke ik zevenmaal in mijn visioenen had gezien. Toen wij op de juiste plaats waren, gingen wij terstond aan land. Wij vonden ook meteen een weg, waarop wij tot hier zijn gegaan, - en daar komt u ons tegemoet! O zeg, wie heeft aan u verteld dat wij kwamen? O spreek! Ik vermoed iets groots!"

[18] De ROMEIN zegt: "U heeft het doel van uw moeizame reis bereikt! Volg mij! Binnen enkele ogenblikken zult u voor het aangezicht van Degene staan, die u overeenkomstig het visioen dat u zevenmaal heeft gehad, zoekt!"

[19] De aanvoerder beval meteen allen de Romein te volgen, want dit was kennelijk een bode van Degene die zij zochten.

[20] De Romein ging direkt voorop rijden en de hele karavaan volgde hem.

 

181 De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs

 

[1] De rit verliep vlot en onze kommandant van de wacht bracht de hele karavaan bij ons, terwijl wij allen nog welgemoed aan tafel zaten.

[2] Toen Mijn JARAH de pikzwarte gezichten met de letterlijk bloedrode lippen en zeer witte ogen zag schrok zij behoorlijk en zei: "O Heer, doen deze wezens niemand kwaad? Zij zien er toch wel ontzettend zwart uit! Ik heb al wel Moren gezien, maar zo ontzettend zwart als deze nog geen! Wat een sterk gebit hebben ze! Waarlijk, Heer, als ik niet bij U was, zou ik ontzettend bang worden! Van zo'n zwarte man houden, zou een opgaaf zijn voor een teergevoelig meisjes­hart!"

[3] IK zeg: "Het is al goed, Mijn allerliefste dochter, - wees verstandig, Mijn kindje! Wie is er nu bang voor een kleur? Nu doe je toch wel wat kinderachtig, -maar dat geeft niet! Let nu maar goed op alles, want er zullen heel belangrijke zaken behandeld worden!"

[4] JARAH zegt: "Maar daar zal ik vast niet veel van begrijpen, want de Oud-Egyptische taal is mij volkomen duister en een andere taal kennen deze zwarten niet!"

[5] IK zeg: " Alles zal vertaald worden, maak je dus niet druk; spreek niet, maar luister!"

[6] Daarop wordt Jarah stil en Ik Iaat meteen de aanvoerder en ziener bij Mij komen en vraag hem waarom hij en zijn metgezellen de verre reis hierheen gemaakt hebben. Daar wist Ik natuurlijk al1es van, maar Ik moest hem dat toch vragen om hem de gelegenheid te geven iets te zeggen en zijn wensen kenbaar te maken.

[7] Op Mijn vraag, die Ik in de Joodse taal gesteld had, gaf de AANVOERDER ook in onze taal het volgende antwoord: "U, die voor mij de meest naamloze en verhevenste mens van deze aarde bent, vergeef mij, arme, zwakke halfmens, dat ik het waag om schuchter op te merken, dat ik in u dezelfde persoon herken, die ik vier maanden geleden in zeven overeenkomstige visioenen in een onbe­schrijfelijk stralend licht heb gezien, en die ik ook bijna tot aan het einde van de wereld zocht, en die ik met een diep bewogen hart nu ook geloof in werkelijkheid te hebben gevonden! Zeer verhevene, zou u mij niet willen vertellen of deze herkenning van mij juist is?"

[8] IK zeg: "Het zou je weinig helpen als Ik ja of nee zou zeggen; je moet het zelf ontdekken! Zoek, dan zal het je wel duidelijk worden! Nu je zo ver bent gekomen, zul je ook wel verder komen; maar je moet het zelf ernstig en vastberaden willen! Iedere les van buitenaf heeft geen zin als zij niet tegelijker­tijd van binnenuit wordt verkregen. Kijk, je spreekt nu goed Joods! Kun je je herinneren datje ooit ergens deze taal geleerd hebt? Vraag ook aan je metgezellen, die nu ook deze taal goed verstaan, of zij deze taal ooit hebben geleerd! Ga en overtuig je!"

[9] De aanvoerder stuurt zijn kameel meteen naar zijn metgezellen en spreekt hen in het Joods aan. Allen verstaan hem en geven hem ook antwoord in onze taal. Daardoor raakt de aanvoerder buiten zichzelf van verbazing en het is hem een raadsel hoe hij en al zijn metgezellen de Joodse taal hebben geleerd; want hij weet met dat Ik dat kan bewerkstelligen.

[10] De AANVOERDER komt, nog steeds op zijn kameel zittend, daarna bij Mij terug en zegt: "Verhevenste mens van de aarde! Voor mij, met mijn zwarte huid, is dit iets vreemds, want dit is de eerste reis die ik ooit maakte! Ik ben nooit met talen en eigenschappen van andere landen in aanraking gekomen en mis iedere ervaring, en bij mij thuis gaat het er heel eenvoudig aan toe. Het land is weliswaar goed en mooi, maar ons biedt het niets nieuws. Het is dus mogelijk dat dit land de eigenschap heeft dat een vreemde, zodra hij het land betreedt­ ook de geest van de taal van het volk in zich opneemt en meteen met de inheemsen net zo kanspreken alsof hij daar zelf geboren is. Of zoiets mogelijk of onmogelijk is, kan ik niet beoordelen; weest U daarom zo vriendelijk mij dat uit te leggen! In mijn land heb ik zoiets immers nooit kunnen onderzoeken omdat daar nog nooit een vreemde is binnengedrongen!"

[11] IK zeg: "Laad eerst jullie kamelen af, breng ze op de wei bij de zee opdat zij hun zeer noodzakelijke rust nemen, om jullie dan gemakkelijker weer naar jullie land te kunnen brengen; want de weg terug is niets korter dan hierheen naar ons! Doe dat en kom dan terug; dan zal meteen duidelijk worden hoeveel licht jullie allen tesamen kunnen verdragen! "

[12] De AANVOERDER buigt en zegt: "Verhevenste mens der mensen! U heeft absoluut gelijk, maar wij kunnen de moed niet opbrengen met onze zeer onheilige voeten deze heilige aarde te betreden; want volgens mijn visioenen moet deze bodem onmetelijk heilig zijn.’

[13] IK zeg: "Als hij voor de voeten van jullie kamelen niet te heilig is, zal hij voor jullie mensenvoeten toch ook wel niet te heilig zijn!"

[14] De AANVOERDER zegt: "Ja waarlijk, waarlijk, waarlijk! O verhevenste mens der mensen van de aarde, u bent buitengewoon goed en zeer wijs!"

[1?) Daarop stuurt hij zijn kameel weer naar zijn metgezellen en brengt hun Mijn wens over. Meteen liggen de kamelen op de knieën en hun berijders stijgen af. Dan gaan deze goed afgerichte dieren weer staan en worden naar de wei aan de zee gebracht waar zij beginnen te grazen en zich daarbij behaaglijk goed laten. verzorgen. Tien negers krijgen opdracht om op de kamelen te passen, het overige deel keert echter meteen met de aanvoerder naar Mij terug.

[16] Als zij bij Mij komen, vraag Ik de AANVOERDER eerst naar zijn naam, en hij zegt.: "Mijn naam is gelijk aan wat ik ben; in onze taal luidt hij Ou bratou vishar. Bij ons heeft niemand een naam behalve die van zijn beroep; verder heten wij allemaal Slouvi."

 

182 Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis

 

[1] IK vraag verder: "Waar kreeg je die zeer waardevolle opleiding?"

[2] OUBRATOUVISHAR antwoordt: "Ik en mijn dienaar trokken tien jaar geleden eens langs de Nijl begeleid door nog twintig van de sterkste hulpdie­naren, die een flinke kudde runderen moesten meevoeren; want wie in onze streken wil reizen, moet veel vee meenemen, ánders kan hij tijdens de reis versmachten. Vijgen en dadels groeien niet overal, maar alleen op een goede en vette bodem; gras groeit aan de Nijl echter overal in overvloed, en dus heeft hij dan overal de voedzame melk van de koeien, die ieder voedsel kruidt.

[3] Zo toegerust probeerden wij dan, zoals reeds gezegd tien jaar of tien regentijden geleden, stroomafwaarts een tocht te ondernemen. Enige dagen kwamen wij zonder moeilijkheden heel gemakkelijk vooruit, maar op de derde dag hoorden wij reeds in de verte een geweldig donderend geluid. Wij versnel­den onze pas en bereikten binnen de tijd waarin men duizend stenen zou kunnen tellen, de eerste waterval van de Nijl. Wij zagen vrijwel geen mogelijkheid om verder te komen. Een van onze moedigste klimmers beklom een hoge rots om te ontdekken hoe het met de omgeving gesteld was. Toen hij weer bij ons terug was, beschreef hij mij een weg, die weliswaar ver naar links van de Nijl afboog, maar heel in de verte weer bij de Nijl kwam. Ik besloot daarop deze weg te volgen. Aan rotsen en andere onherbergzaamheden had deze omweg werkelijk geen gebrek. Pas op de avond van deze dag bereikten wij in een moordende hitte eindelijk een met veel palmen en papyrusbomen begroeide weide, met in het midden een zeer rijke bron die onze kudden en ons heel goed van pas kwam. ­Hier namen wij een volle dag rust.

[4] Op de tweede dag braken wij bij het eerste ochtend schemeren op en zetten onze reis voort. Bij zonsopgang bereikten wij weer de Nijl en een brede weg, zoals wij die nog nooit eerder gezien hadden, waarop wij in een halve dag in de buurt van die stad kwamen waarover ons onze voorouders veel wisten te verhalen. Ongeveer tweeduizend pas voor de stad sloegen wij ons kamp op; ik en mijn dienaar reden echter naar de stad om toestemming te vragen in de omgeving van de stad met onze noodzakelijke kudden te mogen bivakkeren.

[5] Toen ik met mijn dienaar in de stad kwam, werd ik door een menigte zeer bruine mensen omringd en enigen vroegen mij wie ik was en waar ik vandaan kwam. Anderen raadden echter meteen en zeiden: 'Thot e Noubiez ' ( 'Dat is een Nubiër'), en ik zei: 'Ja, ik ben een Nubiër en zou hier bij jullie, volmaakte mensen, veel goede en mooie dingen willen leren! ,

[6] Toen lieten deze nieuwsgierigen een oude grijsaard naar mij komen en die ondervroeg mij grondig over allerlei zaken, ging tenslotte zelfs naar ons kamp en maakte daar pas aan ons bekend, dat hij de hoogste priester van deze stad was en tevens een door Rome aangesteld bestuurder van deze stad en de wijde omtrek. Ik schonk hem meteen zeven van de mooiste koeien en twee stieren en twintig van onze schapen met de fijnste wol.

[7] Dat stemde de goede, oude man erg vriendelijk en hij zei toen tegen mij: “Aan onze oude en zuivere wijsheid zullen jullie erg veel hebben! Maar neem niets over van onze totaal verdorven zeden, want die zijn slechter dan slecht! Deze stad was eens de trots van het land, wat ook haar naam Memavise (in het Grieks: Memphis) = 'de verhevenste naam', klaar en duidelijk zegt; nu is de naamloze verhevenste slechts een uitgestrekte puinhoop, waarvan jullie jezelf straks zonder moeite kunnen overtuigen!

[8] Het volk dat hier nog is, gelooft voor een deel helemaal niet aan een hoogste goddelijk wezen, en zit voor een deel vol duister bijgeloof, waarvan het niet te bevrijden is. Alleen onze kleine groep leeft nog in de oude, ware kennis van de ene, eeuwige, ware God. Het blinde en domme volk gelooft aan enige duizenden goden; zelfs aan dieren en hun stoffelijk overschot bewijst het goddelijke eer, en wij kunnen daar niets aan doen.

[9] Wel hebben onze voorouders reeds het zaad daarvoor gelegd, namelijk door enige dieren vanwege hun grote nut een soort half goddelijke eer te bewijzen om het volk zover te krijgen dat het deze nuttige land­ en huisdieren beter verzorgde. De ouden wilden daardoor evenwel slechts op zichtbare wijze de veelvoudige uitstraling van de goddelijke liefde en wijsheid in de aard van de dingen tonen aan het toentertijd nog zeer weinig ontwikkelde volk. Maar in de loop van de tijd wordt de geschiedenis der volkeren, hoe verder deze teruggaat in het verleden, eerbiedwaardiger en eerbiedwaardiger. Zij omhult zich steeds meer met een zeker goddelijk waas, en slechte en gewetenloze, zogenaamde volksopvoeders hebben dan des te gemakkelijker spel om alles wat in de oergrijze oudheid gebeurd is, te vergoddelijken en het blinde volk zo diep mogelijk in het ergste bijgeloof te begraven.

[10] Wees daarom op je hoede, argeloze Nubiërs, en neem alleen watje van mij zult horen als echte waarheid aan; maar wend je af van alles wat je bij het volk zult horen en zien -want het is slechter dan slecht! Jullie zullen het zien offeren en allerlei inhoudsloze ceremoniën zien verrichten; bij heel grote plechtigheden zullen jullie zelfs mij in het prachtigste ornaat voorop zien gaan. Stoor je daaraan echter niet, want met al die zaken doet slechts mijn huid mee, maarmijn innerlijk is en blijft steeds bij de ene, eeuwige, enig ware God, wiens liefde mijn leven en wiens licht mijn ware weten en kennen is.

[11] Kom jij nu met je dienaar te voet met mij naar de stad naar mijn huis, waar ik je alle verdere aanwijzingen zal geven over hoe jij en je gezellen je hier moet gedragen. Ook zal ik jullie voor je kudden de juiste plaats wijzen, waarop jullie als vreemdelingen een vol jaar mogen blijven zonder door iemand lastig gevallen te worden. Maar jij en je dienaar zullen bij mij wonen opdat ik je in veel zaken onderricht kan geven. ,

[12] Ik zei: 'Beste overste! U vindt het toch wel goed dat wij het geschenk dat u uit mijn hand genadig hebt aanvaard, mee naar de stad voeren?'

[13] Toen zei de werkelijk goede overste heel vriendelijk: 'Niet nu, maar pas over drie dagen als jullie een andere weide betrokken hebben! Maar daar moeten jullie net als wij schoeisel dragen, want 's nachts kruipen hier veel kleine insekten en wormpjes door de grasbodem, die overal zanderig is, naar boven, en die kruipen onder de teennagels en veroorzaken na verloop van tijd veel pijn.

In mijn huis zal ik jullie daarmee wel zo goed mogelijk voorzien, want ik heb veel knechten, dienaren en slaven.’

[14] Wij, ik en mijn dienaar, gingen toen met de overste naar de grote stad. Na ongeveer vierduizend pas kwamen we in de stad op een groot plein dat omringd was door de prachtigste gebouwen, die uit blokvormige stenen waren opgetrok­ken. Een aantal van deze grote gebouwen was reeds behoorlijk beschadigd, maar vele waren nog in goede staat. Eén gebouw bestond uit louter zuilen en binnen de uitgestrekte zuilengangen waren enorm grote beelden in allerlei soorten en vormen zichtbaar; ook waren de zuilen voorzien van allerlei tekens en letters, die de overste mij later meermalen uitlegde. Naast deze zuilenhal stond een enorm groot paleis waar een drukte van belang heerste.

[15] Toen zei de overste: 'Kijk, dat is mijn woonhuis; kom nu naar binnen en bekijk alles wat daar binnen is! "’

 

183 De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren

 

[l](OUBRATOUVISHAR:) "Helemaal vrij voor dit paleis stonden twee reus­achtig grote zuilen (obelisken), die aan alle kanten volgeschreven waren met allerlei tekens, figuren en letters; ook voor de grote zuilenhal waren twee van zulke zuilen geplaatst.

[2] Schuchter gingen wij het huis van de overste binnen en moesten een eindje lopen voor wij in zijn woonvertrekken kwamen. Ach, daarin zag het er al zo wonderbaarlijk mooi uit dat horen en zien mij letterlijk verging.

[3] Ik vergeleek bij mijzelf mijn armzalige hut thuis met deze woning en zei tegen mijzelf: 'Waarom weten en kennen wij zwarten eigenlijk zo wonderlijk weinig? Waarom kunnen wij niet zulke bouwwerken oprichten? Waarom kunnen wij nog steeds geen metalen produceren? Wij hebben nog steeds geen andere snijwerktuigen dan die, welke wij bij de Egyptenaren tegen onze ruwe natuurproducten geruild hebben! Hoe armzalig zijn onze weefgetouwen en hoe slecht spinnen wij! Bij ons vind je geen geest, geen talent, geen ijver; wij staan nauwelijks op een iets hoger niveau dan onze apen! ,

[4] Toen ik mij verloor in zulke gedachten, brak mijn hart en ik moest huilen en daarbij zei ik luid: 'O, waarom zijn wij zwarten dan niet geheel en al dieren, die niet kunnen denken en ook niets kunnen voelen?! Wat een prachtige dingen kunnen de echte mensen, deze ware aardse goden, scheppen, en wij kunnen niets daarbij vergeleken, wij zwarte halfmensen en halfdieren! En toch maken al die prachtige dingen die de echte mensen geschapen hebben zo'n machtige indruk op ons!'

[5] Toen zei de overste tegen mij: 'Stel je daar niet te veel van voor! Wij zijn reeds grijsaards geworden, die aan al deze prachtige dingen geen plezier meer kunnen beleven omdat wij onszelf reeds overleefd hebben. Jullie zijn echter nog kinderen vol kracht en vol steeds meer ontwakende ijver. Ons leven zit er reeds op voor deze wereld, onze kronen liggen verwelkt in het graf van de vergetel­heid, onze paleizen storten in, en onze huidige wetenschap en kennis is slechter dan slecht. Wij hebben hier nog maar weinig smeden en wevers; in al onze technische behoeften moeten wij door Rome of door Griekenland laten voor­zien.

[6] Ja, eens, een paar duizend jaar geleden, woonden hier in dit land inderdaad meer goden dan mensen, die werken verrichtten waarvan de overblijfselen nog de verbazing zullen wekken van de laatste nakomelingen op deze aarde! Maar wat wij nu voortbrengen lijkt alleen maar op vernietigen, zowel wat de materie betreft als ook de ziel. Maar jullie zijn nog een onbedorven, ongerept en jeugdig, krachtig volk, jullie kunnen denken en willen, en kunnen daarom al gauw groter worden in jullie werken dan de volkeren van dit land ooit waren.

[7] Wil je als mensen echter werkelijk gelukkig leven op deze aarde, blijf dan bij je oude eenvoud! Ten eerste kost deze je weinig moeite en werk en ten tweede heb je maar heel geringe natuurlijke behoeften, waarin je gemakkelijk kunt voorzien. De veeteelt op jullie vette bergweiden bezorgt je weinig werk en zorg, en de akkerbouw, die je maar heel weinig bedrijft, is toch al te verwaarlozen; ook jullie kleding is eenvoudig en gemakkelijk te vervaardigen. Jullie hoeven daarom maar heel weinig tijd te besteden aan jullie natuurlijke behoeften en daarom kunnen jullie je meer en uitsluitend bezighouden met geestelijke be­schouwingen! En kijk, dat is veel meer waard dan ten koste van honderddui­zend maal honderdduizend mensenlevens met bloedig zweet zulke paleizen te bouwen, om te zorgen dat de onverwoestbare tand des tijds duizenden jaren voldoende heeft om te knagen!

[8] En wat is uiteindelijk zo'n kunstig over elkaar gelegde hoop stenen vergele­ken met een enkele grashalm die door de grote geest van God gebouwd werd? Ik zeg je: helemaal niets! Iedere grashalm, iedere boom is een gebouw van God, groeit uit de lieve aarde zonder onze moeite en arbeid, en in korte tijd verkwikt hij onze smaak met zijn zoete vrucht. Hoeveel moeite en verschrikkelijk veel werk kost de mens echter zo'n paleis! En wat hebben zij daarna, als hun werk na vele bloedige jaren voltooid is? Niets dan een miserabele voeding voor hun hoogmoed, opwekking van naijver bij vreemde volkeren en na verloop van tijd oorlog en allerlei vervolging!

[9] Waarlijk, mijn beste zwarte vriend, dat is het miserabele geluk van een volk dat zo dom was met zulke dode paleizen zijn mooiste en vruchtbaarste weiden te bedekken, waarop anders vele honderdduizenden vruchtbare bomen hun edele vruchten in de schoot van de tevreden en in heel eenvoudige hutten wonende mensen zouden kunnen laten vallen! Kijk, op de plaats waar deze stad is gebouwd, zouden gemakkelijk tienduizend mensen samen met hun talrijke kudden voldoende levensonderhoud kunnen vinden; nu wonen er weliswaar ook nog tegen de honderdduizend mensen binnen deze beschadigde muren! Maar wat voor leven leiden de meesten!

[10] Eens, zo leert de geschiedenis, was dit land een korenschuur waaruit in tijden van nood vreemde volkeren van brood voorzien werden; nu moeten wij niet zelden het koren betrekken van landen en volkeren ver weg! Onze kudden bevinden zich in een zeer ellendige staat. Duizenden mensen in zo 'n stad werken vanwege hun beetje goud en zilver helemaal niet, lopen dag in dag uit niets te doen, hebben veile deernen en vermaken zich daarmee niet zelden op de laagste, dierlijke manier; dat veroorzaakt steeds veel ziekten, -iets wat jullie helemaal niet kennen. Overdag, zolang de zon schijnt, zullen jullie deze stad helemaal ontvolkt aantreffen; pas wanneer de koelere nacht is gekomen, komen zij als roofdieren uit hun kunstmatige, stenen holen en vermaken zich met alles waar ze maar zin in hebben. En kijk, eenvoudige zoon van de zuivere natuur, dat zijn de zegeningen die de mensen ontvangen van hun machtige steenkultuur! ",

 

184 De zegen van de oerkultuur bij de eenvoudige mens

 

[l](OUBRATOUVISHAR:) " 'Behoud daarom jullie grote en oorspronkelijke ­natuurlijke reinheid en verlang nooit naar zo'n miserabele cultivering van het land! Bouw vooral geen steden! Blijf in jullie eenvoudige hutten en jullie kunnen gedurende alle tijden der tijden het gelukkigste volk van de aarde zijn, vooral als jullie in de juiste kennis van de ene en eeuwig ware God blijven, Hem alleen eren en liefhebben! Ook al kunnen jullie Hem niet zien, dan ziet Hij jullie toch en Hij zal jullie steeds die kracht geven, die nodig is om ieder element dat de mens vijandig is, weg te houden. Volgens de oorspronkelijke natuurwetten is de mens heer over alles wat op, onder en boven de aarde is, leeft en ademt.

[2] Jullie zijn nog wat de mens moet zijn! Voor jullie vlucht de woedende leeuw, en tijgers, panters, hyena's, wolven, beren, slangen en adders mijden jullie nabijheid; slechts de tamme kudden volgen jullie op de voet! Met zulke eigenschappen toegerust, staat de mens nog op dat niveau van het verheven oerbestaan waarop de Schepper hem aan het begin van alle schepselen gesteld heeft. Ga liggen in het gras waarin de klapperslang en de giftige adder hun lichtzinnige spel spelen, en zij wijken van de geheiligde plaats waarop de mens als heer van de natuur zijn ligplaats heeft gekozen! De kwade mier, de vloek van zo vele bossen en steppen, trekt weg zodra de mens in zijn oerkracht het gebied betreedt en zijn woning opricht. De leeuw, de panter, de kwaadaardigste tijger blijft ver van de kudden die de echte mens bewaakt, en de krokodil, de draak van de Nijl, is nooit te zien in die delen van het land die door mensen bewoond worden. De ibis, de ooievaar en de icz ne ma on (ichneumon = gif heeft hij niet) staan de mensen heel bereidwillig ten dienste en reinigen het land van al het kruipende ongedierte, en de scherpziende arenden zoeken naar alle kadavers en eten die, opdat de lucht daardoor niet verpest zal worden.

[3] O, wat een heerlijk bestaan heeft een echt mens in iedere streek, en wat een miserabel leven hebben de mensen in de steden die vol hoogmoed en vol stinkende eigenliefde zijn! In hen is alle oerlevenskracht verdwenen; zij zijn in het grote rijk van de hen omgevende natuur vreemde lichamen, vreemde wezens geworden, die ieder verband met God en daardoor ook met alle andere schep­selen verloren hebben. Zij moeten versterkte burchten en kastelen bouwen om zich daarin tegen de hen vijandige natuur te verweren en zo mogelijk te beschermen!

[4] Als ik vandaag honderd mensen laat overnachten op de wei die ik jullie zal aanwijzen, dan zal er morgenochtend geen enkele overlevende zijn, want het zijn geen mensen meer, maar zwakke afschaduwingen daarvan, en hun mis­vormde lichamen zijn ware woonplaatsen van alle mogelijke uit de natuur en de onnatuur afkomstige, kwade en onrijpe geesten. Hun uitstralende levenssfeer is niet meer hun goddelijke ik maar een laag dierlijk ik, en daarom bevindt zich geen kracht meer in hen en nog minder rondom hen. De natuur om hen heen neemt in hen niet meer het hoogtepunt van hun bestaan als schepsel waar, maar slechts een algehele verdorvenheid en een volledige verwoesting van het bestaansniveau waarop ieder schepsel zijn hoogste doel moet bereiken. Dat is de reden waarom al het geschapene totaal vijandig staat tegenover deze mensen en hen op iedere mogelijke wijze probeert te vernietigen, omdat het van hen niets meer heeft te verwachten.

[5] Edele, zwarthuidige vriend, wees daarom met je hele volk blij dat je zwart bent en dat je nog woont in de totaal onschuldige voorjaarshutten van het ware leven. Want juist daardoor zijn jullie nog wat de ware mens volgens de orde van de allerhoogste geest van God moet zijn! Blijf daarom echter ook steeds wat je nu bent, ook in je laatste nageslacht, dan zullen jullie nooit over nood en ellende van het menselijke leven te klagen hebben!"

 

185 Het verblijf van de Nubiërs in Egypte

 

[1] (OUBRATOUVISHAR:)(De overste) "Maar laten we nu naar buiten gaan naar de plaats die ik jullie zal aanwijzen om er te wonen! Tevens zal ik echter, ter bescherming van jullie tijdens de gehele duur van je verblijf hier, een wacht meegeven, die dit slechte volk bij jullie vandaan zal houden; want dat zou zonder enig bezwaar jullie zowel fysiek als moreel door en door bederven. Ik vraag je helemaal niet of je mij helemaal begrepen hebt, want ik weet dat je mij goed begrepen hebt en mij verder nog beter zult begrijpen!"

[2] Na deze woorden gaf de overste een teken door een slag op een luid galmende, metalen plaat, en als door een wonder kwamen een aantal bewapende mannen, die heel donkerbruin van kleur waren, te voorschijn en de overste gaf hun in een taal die wij niet verstonden een opdracht. Maar toen de waarachtige ­goede overste mijn bevreemding merkte, troostte hij mij door in mijn taal uit te leggen wat hij tegen de bewapenden gezegd had. Het ging om een zo goed mogelijke bescherming van ons tegen de opdringerigheid van de verdorven bewoners van de stad, die hij helemaal niet meer als mensen zag.

[3] Een van de leiders van de wacht, die bijna net eender gekleed was als de vriend die ons de weg hierheen had gewezen, maakte tegen de overste de opmerking, dat die plek die overigens wel erg welig begroeid en grasrijk was, een echte slangen­ en adderwei was, waarop geen mens en geen vee het goed uit kon houden.

[4] De overste zei: 'Verdorven mensen en hun vee weliswaar niet, maar dit zijn nog echte oermensen, die ook nog echt heer en meester zijn over de hele natuur en haar schepselen, wat voor aard die ook hebben! De vele slangen en adders zullen hun zeker niet alleen niets doen, maar samen met hun gebroed zullen zij heel gauw maken dat ze wegkomen. En jullie als hun wachters zullen met het ongedierte ook niet de minste moeilijkheden krijgen, daar kunnen jullie volko­men zeker van zijn! -Maar haal nu tweeëntwintig paar Ieren bandschoenen, daarmee willen wij deze onbedorven mensen uitrusten opdat zij op onze scherpe zandbodem hun voeten niet onnodig te gronde richten! ,

[5] AI snel bracht men de schoenen. Mij en mijn dienaar werden meteen de gemakkelijkste aangebonden; de andere twintig werden op bevel van de overste door vier wachters naar onze metgezellen gebracht, en toen zij zich zo ook van schoeisel voorzien hadden, kregen zij van de wachters de opdracht hen naar de nieuwe weideplaats te volgen. De overste, ik en mijn dienaar en de andere wachters trokken door de vele straten van de stad naar buiten naar het vrije veld waar de mooie en grote weide was, geheel begroeid met prachtig gras, veel dadels en vijgen en pomeransen en met nog meer andere vruchten. Maar ik zag ook wel dat de weide heel weinig door mensen bezocht moest zijn, want reeds op een afstand hoorden wij het geritsel van ontelbare klapperslangen.

[6] AI gauw na ons kwamen ook mijn metgezellen met de talrijke kudden en kamelen. Toen zij bij de weide kwamen, wachtten zij niet tot het ongedierte mogelijkerwijs voor ons en onze kudden zou wegtrekken, maar zij namen meteen zonder de minste aarzeling volledig bezit van de weide en haar vruchten ­liepen direkt heen en weer over het grote terrein van de weide, en al het ongedierte verdween zo snel naar de Nijl, dat de oppervlakte ervan er ongeveer een half uur lang helemaal mee bedekt was; ook vier Nijldraken namen haastig voor mijn metgezellen en mijn kudden de vlucht.

[7] De overste legde dit verschijnsel nu ook uit aan de ons meegegeven wachten en zei hun dat zij met ons zonder enige vrees alle delen van de weide konden betreden, want hij was er volkomen van overtuigd dat er 's nachts al geen enkele adder of slang meer op de hele weide te vinden zou zijn. En zo was het ook: Reeds na een uur was' s avonds de weide vrij van alle ongedierte in welke vorm dan ook.

[8] Aan de andere oever van de Nijl zagen wij een complete Egyptische kudde schapen vluchten voor de hen achtervolgende, giftige emigranten en hun herders vluchtten met de kudde. De herders schreeuwden ontzettend, maar ontkwamen toch over een Nijlbrug; maar de kudde leed schade, - want heel wat lammeren werden door de grote beesten ingehaald en opgegeten. Ook waren er aan de andere oever grote aantallen konijnen die dit onverwachte bezoek ook zeer ongelegen kwam, want een aantal jongen werd door de kruipende beesten opgegeten.

[9] De bewakers keken begerig naar de voorheen onbereikbare, prachtige dadels, vijgen en pomeransen en ook naar de prachtigste Roscize ( vruchten van de Johannesbroodboom), die daar gewoonlijk als voer voor de kamelen gebruikt worden.

[10] Het hoofd van de wacht zei tegen de overste: 'Eer aan Isis en Osiris! Eindelijk kunnen wij hier ook oogsten, iets wat sinds mensenheugenis niet mogelijk was!'

[11] Maar de overste zei: 'Alleen zij die deze weide gereinigd hebben, zullen gedurende een vol jaar oogsten; alleen wat zij jullie toestaan om te nemen, mogen jullie nemen, maar eigenmachtig mag je nog geen blad van een boom nemen! Pas er ook voor op dat jullie in het bijzijn van deze onbedorven mensen op geen enkele wijze jullie waardeloze landsgoden aanroepen, want onder jullie is er niet één die ik niet bekend heb gemaakt met de enig ware God! Houd je daaraan, dus geen Isis en ook geen Osiris noch de een of andere Apis meer! Want dat alles is en blijft eeuwig niets!'

[12] Daarna zei de overste tegen mij: 'Zoals je nu zelf ziet, zijn jullie met hulp van de Allerhoogste heel goed verzorgd. Ik zal jullie nu alleen laten, maar morgen bij de eerste ochtendschemering ben ik weer bij je; dan zal ik je hier in de grote, open tempel van de Allerhoogste het juiste onderricht geven! En je zult dan het van mij gehoorde ook aan je metgezellen doorgeven! Het ga jullie nu allen wel onder de bescherming van de Allerhoogste!’

[13] Met deze woorden keerde hij naar de stad terug. Hij moest wel sinds lang in groot aanzien staan bij het Egyptische volk, want ieder die hem tegenkwam boog diep voor hem. Maar hij deed alsof hij niets merkte van al dat eerbetoon, en ging, als in diepe gedachten verzonken, snel rechtstreeks naar huis.

[14] Toen de zon was ondergegaan kwamen er weldra veel kijklustigen uit de stad, maar niemand durfde het aan de beruchte slangenwei op ook maar twintig pas te naderen. Verscheidenen riepen ons toe van de weide weg te gaan omdat we anders onvermijdelijk veel schade zouden lijden. Maar de wacht duwde de nieuwsgierigen terug en legde hun uit dat er nergens meer gevaar aanwezig was omdat door onze geheime kracht al het giftige ongedierte allang over de Nijl was gezwommen.

[15] Toen gingen de nieuwsgierigen al gauw terug en wij verzorgden onze kudden, die ons voor deze avond zoveel beste en voedzame melk gaven dat we deze helemaal niet op konden. Wij vroegen de wachters of zij ook melk dronken. Deze beaamden dat met vreugde en wij gaven hun zoveel melk te drinken dat zij niet meer in staat waren er nog meer van te drinken. De rest, die nog aanzienlijk was, deden wij in meegenomen vaten, om er kaas van te maken.

[16] Een jaar lang bleven wij daar wonen en wij hebben van de goede overste zeer veel geleerd, met name over de ware kennis van het allerhoogste, godde­lijke wezen. Met de grootste vriendelijkheid liet men ons na een jaar weer gaan en wij trokken welgemoed naar ons land terug.

[17] Spoedig daarna kreeg ik mijn visioenen. Ik stelde meteen een karavaan samen en wilde eigenlijk alleen maar naar Memphis om de overste het gekregen visioen te vertellen. Die had echter al over U gehoord, zeer verhevene, en verwees mij eigenlijk naar hier. Hij wees mij de zeer lange weg tot Alexandrië en vertrouwde mij toe aan een kundig schipper om mij hierheen te laten brengen. Hij gaf mij ook een tolk mee, die ik echter hier naar toe niet meenam.

[18] Nu weet U, verhevenste mens der mensen, hoe ik aan mijn geringe wijsheid kwam, en zegt u mij nu ook eens met zekerheid of ik op de juiste plaats ben, of dat ik nog verder moet trekken! Want lang kan ik niet blijven omdat mijn weg naar ons vaderland erg lang is."

 

186 Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft

 

[1] IK zeg: "Ik heb je al gezegd dat het je weinig of niets zou helpen als Ik je zou zeggen: 'Ik ben het! ' of 'Ik ben het niet! ' .Dat moet je in ieder geval zelf uitvinden; en dat kun je heel gemakkelijk, omdat je daarvoor geest genoeg hebt. Denk je eens in wat bij mensen allemaal mogelijk en wat onmogelijk kan zijn! Is je dan nog niets te binnen geschoten of heb je nog niets, hetzij aan jezelf of aan iemand anders, waargenomen?"

[2] De ZWARTE man zegt: "Zoals ik al eerder zei, - behalve dat wij bij het binnenkomen in dit land meteen in uw taal zijn gaan spreken, is mij beslist nog niets bijzonders opgevallen; ik spreek zonder enige terughoudendheid! Toen ik hierheen kwam, is mij in het begin wel van alles in zekere zin wonderbaarlijk voorgekomen; hoe langer ik hier nu echter ben, des te natuurlijker vind ik het hier bij u allen.

[3] De taal is zodoende nog steeds het enige dat raakt aan het wonderbaarlijke, maar dat kan, zoals ik al eerder opmerkte, evengoed een heel natuurlijk, zij het dan onverklaarbaar gevolg zijn van de speciale eigenschap van dit land. Iets dergelijks heb ik tijdens mijn reis door het grote Egyptische land meegemaakt: Wij ontmoetten Romeinen en Grieken; zij spraken in hun eigen taal en wij begrepen hen heel goed en konden elkaar voor zover dat nodig was heel goed begrijpen. Met het spreken ging het natuurlijk niet zo vlot als hier, maar dat kan allemaal best komen door de geaardheid, de lucht en de uitwaseming van het land!

[4] Omdat wij van oorsprong heel eenvoudige mensen zijn, zijn wij ook veel gevoeliger voor allerlei bijzondere verschijnselen en indrukken. Zo kunnen wij bijvoorbeeld de zielen van gestorvenen zien, soms ook die, welke naar hun eigen zeggen nog nooit een lichaam hebben gehad. Deze natuurzielen kunnen ook gemakkelijk herkend worden omdat zij in staat zijn hun vorm plotseling te veranderen en zich in allerlei kleine wezens te splitsen, die zij weer samen kunnen voegen tot een menselijke vorm, een verschijnsel dat wij bij de zielen van gestorven broeders en zusters nog nooit ontdekt hebben.

[5] Wij vroegen de wijze overste in Memphis of hij dat ook zag. Maar hij zei dat dit alles alleen maar een eigenschap was van heel eenvoudige en sobere natuurmensen, die totaal geen weet hebben van een gekunsteld leven. Bij hem en de Egyptenaren was dat nog nooit voorgekomen. Zo nu en dan kwamen er wel afzonderlijke gevallen voor, maar zo onzeker en zo onverklaarbaar als maar mogelijk was, terwijl bij ons alles zeker, natuurlijk en zodoende ook meer verklaarbaar was.

[6] Daarmee is dan ook vrij goed te verklaren dat wij een totaalonbekende taal van een volk al gauw kunnen verstaan en spreken. Als u, verhevenste mens van de mensen, dat nu overweegt, zult u met uw buitengewone wijsheid wel inzien­ dat ons tijdens de korte tijd van onze aanwezigheid hier nog niets bijzonders is kunnen opvallen waaruit wij onweerlegbaar zouden hebben kunnen afleiden, dat wij hier al met zekerheid op de plaats zijn die ik in mijn visioenen heb waargenomen.

[7] Veel dingen stemmen daar wel mee overeen: aan de oever van een kleine binnenzee een tegen een berg gebouwd vissershuis; een aantal mensen van stand en hoog aanzien; ook u heeft echt veelovereenkomst met die onbegrijpelijk stralende mens, die ik zevenmaal in mijn visioenen heb gezien en die mij in opperste verrukking bracht. Maar die lichtmens deed alles door zijn woord; hij sprak, -en het was er! Hemel en aarde waren hem onderdanig en onafzienbare scharen wachtten op zijn wenken!

[8] Wel, verhevenste mens der mensen, dat is hier toch wel niet het geval! Ik vond hier in u, net als twee jaar geleden in de overste in Memphis, uiterst goede en wijze mensen, -maar van datgene wat ik verwachtte, vond ik tot op heden nog niets en juist daarom vraag ik aan u of ik op de juiste plaats ben of niet. Zegt u ja, dan zal ik het geloven en blijven, want uw woord is voldoende voor mij omdat u in ieder geval een zeer wijze man bent. Zegt u echter nee, of zegt u mij weer niets, dan gaan wij weer terug en lossen onze kudden, die wij voor goud en zilver op aanraden van de wijze overste in Memphis achterlieten, weer in tegen de ongebruikte rest van de som die de overste voor het achterlaten van de kudde geleend heeft, terwijl hij intussen het vruchtgebruik daarvan heeft.

[9] Verhevenste mens der mensen, u ziet dat in mij en ons allen, ook al siert ons lichaam geen witte huid, toch niets verkeerds en boosaardigs schuilt; wij zoeken allen de volle waarheid, alleen daaraan is ons alles gelegen, en wij hebben ook de levendige hoop deze hetzij hier of ergens anders te vinden! Als wij dus op de juiste plaats zijn, bevestig dat dan, dan willen wij graag alles doen wat u ook maar van ons verlangt!"

[10] IK zeg tegen Raphaël: "Ga heen en geefhun een teken waaraan zij kunnen zien waar zij aan toe zijn!"

[11] Meteen ging RAPHAËL naar de zwarte man en zei: "Vriend,wat heb je in je vaderland achtergelaten waarvoor je in Memphis wilde omkeren om het te halen? Je wilde het de overste als een bijzonder geschenk geven voor de moeite die hij zich voor jou getroost heeft en daarom had je het reeds in nieuw linnen gewikkeld, maar later heb je het vanwege jullie snelle vertrek vergeten, en wel in een hoek van je hut, waar het nu nog ligt. Als je dat zou willen, breng ik het ogenblikkelijk hier! Spreek, - wat je wilt, zal geschieden!"

[12] De ZWARTE man zegt: "Niet omdat ik de overtuiging heb dat ik op de juiste plaats ben -maar alleen maar daarom, omdat je mij vertelt wat ik thuis vergeten ben, weet ik dat ik op de juiste plaats ben, omdat alleen Gods alziende oog zoiets kan zien -, maar je zou er mij een uitstekende dienst mee bewijzen; want op de terugweg zou ik de goede overste in Memphis daarmee een heel groot plezier willen doen, want hij is een groot liefhebber van zeldzame voortbrengsels der natuur! Dit voorwerp kan op zichzelf alleen maar een denkbeeldige waarde hebben, een werkelijke waarde in 't geheel niet! Maar het is prachtig!"

[13] Dan overhandigt Raphaël reeds het in linnen gewikkelde, mooie voortbrengsel der natuur aan de zwarte en vraagt hem of hij dit bedoelde.

[14] De ZWARTE valt bij die gelegenheid bijna flauw en roept luid: "Ja, dat is het, dat is het! Maar hoe in vredesnaam bracht je dit kleinood hier, je bent toch nog geen moment bij mij weggeweest?! Heb je het soms als jonge, moedige Egyptenaar, in dienst van de overste, op een onbegrijpelijk slimme wijze bij mij thuis ontvreemd? Ben je ons misschien een jaar geleden, toen wij uit Memphis weer naar huis gingen, heimelijk met enige metgezellen gevolgd tot in de buurt van onze hutten en zo mijn woonhut te weten gekomen?

[15] Ja, maar waarom stel ik al deze domme vragen?! Ik had het thuis nog enkele ogenblikken voor ons vertrek in mijn handen, legde het toen in de hoek van mijn hut om mijn kameel rijklaar te maken en mijn kudde bijeen te drijven, en legde er een kalebasschaal overheen! Door het bijeendrijven van de kudden en het klaarmaken van mijn kameel vergat ik het schitterende natuurproduct; jij kunt het niet bij mij weggehaald hebben! Je hebt het dus nu duidelijk op wonderbaar­lijke wijze gehaald; maar - hoe, hoe is dat jou als zichtbaar mens van vlees en bloed mogelijk?! Want hier, daar, en weer hier, was bliksemsnel! Dat is zuiver een handeling die alleen een god mogelijk is! Je bent of zelf een god, of een echte dienaar daarvan! "

[16] RAPHAËL zegt: "Het eerste niet, maar wel het tweede! Maar kijk, ik ben toch bij het halen van je mooie natuurproduct iets vergeten, en dat is de kalebasschaal waarmee jij je kleinood in je hut had afgedekt! Die moet je er ook nog meteen bij hebben! - Kijk, hier is zij al! Doe je kleinood er nu in en laat het ons zien, want er zijn er hier veel die jouw gevonden schat graag willen zien!"

 

187 De Nubiërs herkennen de Heer

 

[I] Nu duizelt het de zwarte Nubiërs helemaal van verbazing; want dit is voor hen iets wat alles te boven gaat. Zij zijn zuivere, nog geheelonbedorven natuurmensen en kunnen, omdat zij nog echt heer en meester zijn over de natuur, door de standvastigheid van hun volle geloof en wil veel tot stand brengen wat een mens die in zijn wereldse alledaagsheid reeds diep gezonken is, als een groot wonder moet voorkomen, en het zou daarom heel moeilijk geweest zijn door een ander wonder indruk op deze oernatuurlijke gemoederen te maken. Het genezen van een ziekte zou daar niet op zijn plaats geweest zijn, want deze echte natuurmensen kennen geen ziekte. Hun oude mensen bereikten altijd een zeer hoge leeftijd en hun sterven was altijd slechts een heel rustig en pijnloos inslapen.

[2] Kinderen stierven nooit bij hen, omdat zij, geheel binnen de natuurlijke orde verwekt, zonder gebreken en kerngezond ter wereld kwamen. Zij werden daarna ook volgens de natuur gevoed en konden daarom geen ziektekiemen krijgen. Als men dus in hun bijzijn zieken genezen zou hebben, dan zou men hun eerst hebben moeten uitleggen wat een ziekte eigenlijk is en waardoor deze ontstaat. Dat zou hun echter toch zeker meer geschaad dan gebaat hebben; want op de hoogte gesteld worden van zonden en de gevolgen daarvan, is bijna hetzelfde als deze zelf begaan te hebben.

[3] Iemand dacht dat het opwekken van een dode zijn uitwerking ook niet gemist zou hebben. Dat zou voor deze mensen echter ook niets zijn! Want zij zien de lichamelijke dood als een grote weldaad van God aan de mensen, en zouden zo 'n handeling zelfs aanzien voor een vergrijp tegen de orde van de allerhoogste geest van God zolang zij Mij niet volledig kunnen leren kennen. Het opwekken van een grote storm zouden zij door hun zeer gevoelige geest iets heel natuur­lijks vinden, want zij hebben zelf altijd een grote invloed op de natuurgeesten van lucht, water, aarde en vuur. Maar een beweging die de snelheid van hun afgeschoten pijlen onvergelijkbaar overtreft, is voor deze mensen een echt wonder, dat alleen door God en Zijn dienstbare, hoogste geesten gedaan kan worden, maar nooit door de verstandige, zwakke stervelingen van deze aarde.

[4] Toen onze zwarten zich zo echt uit en te na verwonderd hadden, zei de AANVOERDER tegen zijn metgezellen: "Broeders! Ik en jullie allen hebben nu een daad gezien die alleen door God te volbrengen is; want wij kunnen zelfs met onze gedachten niet zo snel naar huis en vandaar weer terugkeren naar hier, als deze dienaar Gods met mijn kleinood heen­ en teruggegaan is! Wij zijn dus op de juiste plaats en mogen ons hier alleen met de grootste eerbied en onder voortdurende, innerlijke aanbidding van Diegene bewegen, die zich daar in het midden van de grote tafel met een onvoorstelbaar goddelijk verheven uiterlijk bevindt.

[5] Wat Hij in Zijn onuitsprekelijke genade en gunst tegen ons zal zeggen, moet van nu af aan voor ons het heiligste gebod zijn, waaraan wij ons zo zichtbaar als de rotsen van ons vaderland zullen houden, evenals ons nageslacht tot aan het einde aller tijden die deze aarde nog door zal moeten maken! Jullie weten wat de wijze overste ons over de eeuwige waardigheid van deze verheven Godmens voorspeld heeft! Zo is het, daarvan zijn wij nu volkomen overtuigd! Maar omdat het zo is en niet anders, weten wij ook wat wij te doen hebben en waar wij op moeten letten!

[6] Ver en moeilijk was de reis hierheen; maar al was zij nog duizendmaal zo ver en ook nog duizendmaal moeilijker dan nu, dan zou zij toch niet in het minst opwegen tegen de grootte van deze onbegrijpelijk hoogste, door ons allen in eeuwigheid niet verdiende genade! Want daar zit die eeuwige, almachtige geest in de gedaante van een mens, die hemel en aarde en alles wat bestaat enkel door Zijn wil en uit Zijn wil heeft gemaakt, zoals de wijze overste in Memphis ons dat voldoende heeft uitgelegd.

[7] Wij staan nu voor de ware, eeuwige God, die ons gemaakt heeft en tot leven heeft gebracht. leder moment van ons leven ligt in Zijn hand; als Hij dat zou willen, zouden we er niet meer zijn. Kortom, Hij alleen is alles in alles, en alles wat bestaat is niets zonder Hem! Dat was de betekenis van mijn visioen en zo heeft de overste van Memphis het ons ook verteld, en zo moeten wij het aanvaarden en voor eeuwig geloven. - Nu schijnt de eeuwige Heer en Meester iets met ons te willen bespreken! Daarom moeten we nu de oren spitsen alsof er een heel gevaarlijke leeuwenjacht op komst is, zoals de overste in Memphis er ons een beschreven heeft!"

 

188 Overdreven deemoed

 

[I] Nadat de zwarte deze waardige woorden tot zijn metgezellen had gesproken, riep Ik de aanvoerder en vroeg hem of hij en zijn metgezellen soms honger en dorst hadden en als dat zo was, wat zij dan wel te eten en te drinken wilden hebben. Want reizen over zee vergt veel van het lichaam en zij zouden zeker behoefte hebben aan eten en drinken, en daarom hoefden zij het nu maar te zeggen, dan zou direkt aan hun wensen worden voldaan!

[2] OUBRATOUVISHAR zegt: "O, wat een genade! U, Alles in alles, vraagt aan een ellendige aardworm of hij zijn wensen wil uiten voor U, verhevenste, eeuwige Geest! Maar de worm, die voor U in het stof van de absolute vergankelijkheid kronkelt, durft door zijn overgrote eerbied voor Uw goddelijkheid geen woord te uiten, om niet maar al te gemakkelijk door een ongelegen woord U, eeuwige Allerheiligste, te mishagen en daarna door U met toornige ogen aangezien te worden. Wij hebben uit Egypte nog enige zakken vol gedroogde vijgen en dadels en ook wat dubbel gebakken brood dat, wanneer wij heel matig zijn, wel voldoende zal zijn voor ons korte verblijf hier! Daarom breng ik U met het dankbaarste en rouwmoedigste hart mijn weinig of ook wel helemaal niets betekenende dank voor de overgrote genade die U ons wilde bewijzen!"

[3] IK zeg: "Ja vriend, als je steeds die ontzettende en voor meer dan driekwart overbodige eerbied voor Mij aan de dag wilt leggen, zal het voor Mij Zelf nauwelijks mogelijk zijn je enig licht mee te geven naar je vaderland! Overigens doe je Mij als Schepper beslist geen erg grote eer aan als je jezelf, terwijl je toch zichtbaar Mijn werk bent, helemaal niets waard acht en ver beneden de waarde plaatst van een worm die zich kronkelt in het stof van alle vergankelijkheid! Want door die geringschatting van jezelf voor Mij, je Schepper, haal je toch ook Degene, die je uit Zijn hoogste wijsheid en liefde geschapen en gevormd heeft, heel merkwaardig naar beneden!

[4] Kijk, wanneer iemand je een door hem gemaakt kunstwerk toont, en jij het dan voor jezelf van hem koopt omdat het je erg goed bevalt, doe je dan de wijze kunstenaar eer aan als je al zijn andere werken en bovenal de kunstenaar zelf roemt, maar voor dat van hem gekochte even mooie werk, omdat het nu van jou is, alleen maar de meest misprijzende woorden kunt vinden?

[5] Kijk, dit soort deemoedigheid voor Mij is daarom beslist niet wijs,.maar dom endwaas! Want als je jezelf voor te slechten waardeloos houdt, zeg je Mij daarmee immers goed verstaanbaar in Mijn gezicht dat Ik met Mijn hele schepping een armzalige knoeier ben.

[6] Ah, als je echter terecht Mijn waarde ook in jezelf erkent en jezelf met te oneindig gering, armzalig en slecht vindt om met Mij over verschillende zaken te spreken, dan eer je Mij in jezelf en herken je Mijn goddelijke voortreffelijkheid ook op je eigen grond en bodem; en zo kun je uit Mijn tegenwoordigheid dat ware en echt zinvolle halen waarvoor je eigenlijk hierheen bent gereisd. Overigens is die overgrote nederigheid voor Mij van jouw kant geen zonde tegenover Mij, want zij vindt haar oorsprong in de aartsvrome opvoeding die je van kinds af aan kreeg.

[7] Maar nu heb je ook in dit opzicht een juist inzicht gekregen; want met de opvattingen die je had, zouden wij beiden niets bereikt kunnen hebben, omdat je aldoor een onbegrensde, vrome eerbied voor Mij gehad zou hebben en die zou je genoodzaakt hebben deze plaats, die voor jouw vrome gevoel te onver­draaglijk heilig is, alleen maar zo snel mogelijk te verlaten, om dan in Memphis en vervolgens thuis, over Mijn heiligheid die voor jou onverdraaglijk was, enorm veel buitengewone dingen te vertellen! En dat zou dan de hele opbrengst zijn van wat je hier voor jezelf, je volk en de nakomelingen van je volk gehaald zou hebben! Zou je daarmee wel tevreden zijn?

[8] Beslist niet! Want op een helderder moment in je leven zou je toch wel hardop tegen jezelf moeten zeggen: 'Ja, hoe zit dat nu?! Ben ik die verre en moeilijke reis dan alleen maar begonnen om op de plaats van bestemming, die met zoveel moeite gevonden werd, van louter eerbied onafgebroken bijna te moeten vertwijfelen? Nee, zo'n vreselijke verrukking en zaligheid zal ik zeker in mijn hele leven geen tweede maal willen doormaken! ' Kijk, dat zou je reis hierheen uiteindelijk hebben opgeleverd!

[9] Daarom is het nu dan ook zaak je verstand een beetje te gebruiken en te bedenken wat onder bepaalde levensomstandigheden juist en billijk is, dan zul je overal goed en eerlijk slagen en altijd voor het leven zinvolle zaken kunnen opdoen. Dus weg met je overdreven eerbied voor Mij! Houd van Mij uit alle macht als van je Schepper, Vader, Meester en Heer, en houd ook van je broeders zoals van jezelf, dan doe je meer dan genoeg! En als je tegen Mij spreekt, noem Mij dan heel eenvoudig Heer en Meester, wat Ik ook ben, -maar al het andere is hier allang niet meer op zijn plaats!"

 

189 Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië

 

[1](DE HEER:) "Ik vroeg je zoëven of jullie honger en dorst hadden, en dat vroeg Ik je daarom, omdat Ik maar al te goed zie dat jullie allemaal erge honger en dorst hebben, want de dag is al ruim vier uur oud en jullie hebben sinds gistermiddag niets gegeten of gedronken, want melk konden jullie op het schip niet krijgen en het water was reeds bedorven en dus slecht. Daarom is nu Mijn eerste zorg dat jullie lichamelijk gesterkt zullen worden, want anders zouden jullie niet die rust kunnen bezitten die noodzakelijk is om vervolgens het heilige voedsel des te duurzamer in je op te nemen. Want iemand, van wie je al op een afstand kunt zien dat hij honger en dorst heeft, een evangelie te willen prediken voor men hem verzadigd heeft, zou de bekroning zijn van menselijke, egoïsti­sche dwaasheid! Daarom moeten ook jullie eerst lichamelijk verzorgd zijn; pas daarna zullen wij ons bezig houden met het evangelie!

[2] Maar hier zullen jullie, weliswaar tegen jullie gewoonte in, genoegen moeten nemen met wat Mijn tafels jullie bieden en jullie oude dadels en vijgen door jullie kamelen op laten eten. Ga daarom dus daar aan de tafels zitten die leeg staan, dan zullen jullie meteen ruimschoots van spijs en drank voorzien worden!

Oubratouvishar , jij moet hier komen zitten, want ook jij bent voor je volk een echte koning, en dit is een tafel voor koningen, die met elkaar moeten bespreken hoe hun volkeren geleid en tot mensen opgevoed moeten worden!"

[3] Allen doen wat Ik zeg en onze Marcus staat met hulp van onzichtbare helpers ook klaar met een ruim voldoende maal van uitgelezen vissen; en als de zwarten zich aan de tafels bevinden worden vissen, brood, zout en wijn reeds opgediend en de gasten krijgen een teken om het voorgezette te nuttigen. Direkt begonnen deze de nog dampende vissen te eten, namen brood en wijn en vonden alles erg goed en heel smakelijk.

[4] De AANVOERDER, die nu al meer moed had, zei: "Heer van mijn leven, zoiets heerlijks heeft mijn gehemelte nog nooit beroerd! Thuis hebben wij ook vis en die eten wij af en toe, maar dat is bij ons een spijs om boete te doen. Wie op de een of andere wijze gezondigd heeft tegen de bestaande orde, krijgt vis te eten; als wij die echter ook op deze manier klaar zouden kunnen maken, zou het geen straf meer zijn om ze te moeten eten!

[5] Maar wat is het toch voor water dat wij hier te drinken gekregen hebben? Het smaakt onbeschrijflijk goed; zonder dat je dorst had zou men het ook ieder moment kunnen drinken, net zoals men ook zou kunnen blijven eten van dit honingzoete brood! Ik heb in Memphis van de overste ook zo nu en dan een stuk brood te eten gekregen, maar dat kwam mij bij lange na niet zo zoet voor. Maar bovenal bewonder ik hier dit water! Waar is de bron van dit water? Kan men het hier bij u kopen? Ik zou daarvan graag wat meenemen naar mijn vaderland en de mensen daar water laten proeven uit de hemelse gebieden van de aarde­

[6] Het land is hier ook veel mooier dan bij ons! Het is zo bijzonder afwisselend! Overal groeien weelderige kruiden, struiken en bomen; bij ons zijn er slechts bepaalde weiden die zo begroeid zijn, - maar verder is alles kaal, woest en leeg. Hier zijn de bergen merendeels tot aan de top begroeid met de prachtigste bomen en ze zien er heel vriendelijk uit; bij mij thuis bestaan ze uit kaal gesteente dat slechts hier en daar begroeid is met wat grijsrood mos. Ze zien er erg woest en verweerd uit. Hun kleur is meestal verbrand rood en donkergrijs en ze zijn meestal zo steil dat men ze slechts hier en daar met het grootste levensgevaar kan bestijgen. Is men eenmaal ergens op een berg, dan kan men het daar vanwege de hitte niet uithouden, ‘s middags al helemaal niet want dan worden de toppen van de bergen zo gloeiend heet dat vissen die men daarop legt, in enige ogenblikken door en door gebraden worden, evenals het vlees van lammeren en geiten. Gedurende de middagen gaat zelfs geen arend op een bergtop zitten en de steenbokken dalen af naar de velden van de ruisende Nijl.

[7] O, wij bewonen een zeer hard en ontzettend heet land, waar het bij tijden werkelijk erg moeilijk wordt mens te zijn en te blijven! Ver van de Nijl vandaan is het vooral in de nazomertijd onmogelijk om te wonen, want daar kunnen dagen voorkomen dat de stenen en het zand smelten, - vooral als ‘s middags de wind uit het zuiden begint te waaien. Dan ziet men letterlijk vlammen over de uitgestrekte zandwoestijnen rollen en voor mens en dier blijft er niets anders over dan de goede Nijl te omarmen, die wonderlijk genoeg bij ons erg koud voorbij stroomt.

[8] Maar de drie laatste maanden van het jaar, voor de regenmaand komt, is het bij ons wel het verschrikkelijkst, want dan komen de vurige onweders. Het wordt ontzettend zwoel. Wolken als reusachtige vlammenzuilen komen van achter de bergen omhoog en bedekken tenslotte de hele lucht en talloze bliksems begeleid door de vreselijkste donderslagen stromen uit het grauwzwarte hemel­dek en brengen grote ontsteltenis onder mensen en dieren. Zij richten weliswaar weinig schade aan omdat ze merendeels hoog in de lucht exploderen, maar het is en blijft desondanks geen pretje vaak veertig dagen lang dit gedreun, gebrul­gesis en gedonder dag en nacht zonder ophouden aan te moeten horen en daarbij ook nog behoorlijk bang te moeten zijn door de bliksem die vaak te dicht bij de aardbodem komt, deerlijk verbrand te worden, -wat zo nu en dan wel gebeurd is, vooral met die mensen die in die tijd hun lichaam niet heel zorgvuldig met vet insmeren.

[9] Is de vuurtijd eenmaal voorbij, dan begint het te regenen en dan regent het ruim vier tot zes weken of maankeringen. De regen valt fijn en dicht en op de hoogste bergtoppen sneeuwt het ook bij tijden. Tegen het einde van de regentijd wordt het vaak heel gevoelig koud, zodat wij ons dan vaak bij het vuur warm moeten houden. Dat is weliswaar ook niet bijzonder aangenaam, maar altijd toch beter dan het leven in de nazomer.

[10] Zo ziet ons leven en wonen en doen en laten er uit! We beleven zeer veel ongerief en heel weinig aangenaams. O, wat een hemel zijn toch deze streken vergeleken bij de onze! Hoe lieflijk moet het bestaan in deze ware hemel op aarde zijn en hoe woest en treurig ziet het er daarentegen bij ons uit! Maar U, o Heer, heeft gewild dat wij het niet anders in onze zwarte huiden zullen hebben, en het zal zo dus ook wel volkomen juist zijn, en er heeft nog nooit iemand gemord tegen deze goddelijke instelling van U!

[11] Onze pikzwarte huid is in veel opzichten wel een heel zware last voor ons, want in de eerste plaats trekt deze, zoals wij veelvuldig ervaren hebben, de hitte veel meer aan dan een wat lichtere kleur, en in de tweede plaats zijn wij altijd afschrikwekkend lelijk vergeleken bij uw witte gestalte. Hoe mooi is bijvoor­beeld de hemelse gedaante van het hier aanwezige meisje, en hoe lelijk daaren­tegen die van een meisje bij ons! Wij zien en voelen dat, en toch kunnen wij ons geen andere kleur geven! Wat heeft u een prachtig haar, en wat een lelijk, verward, zwart, kort, wollig haar hebben wij om ons hoofd te sieren! Maar wij morren niet en zijn tevreden met alles wat U, o Heer en Meester, voor ons bestemd heeft!

[12] Maar nu moet ik u dan toch mijn mooie natuurproduct laten zien, en wilt U, o Heer, dan zo vriendelijk zijn om vastte stellen welke waarde het misschien wel zou kunnen hebben!"

 

190 De schat van Oubratouvishar

 

[1] Toen wikkelde onze OUBRATOUVISHAR zijn kleinood uit het batist en zette het voor Mij neer met de woorden: "Hier is het, zoals ik het tussen de losse stenen van een berghelling heb gevonden, waarbij ik niet anders kon doen dan het op te rapen en te bewaren! Mensenhanden zijn daar beslist nooit aan te pas gekomen! Het lijkt daarom een zuiver produkt, een zogenaamde speling van de natuur te zijn. Wat is het en wat voor waarde zou het kunnen hebben? Want iets waardeloos zou ik toch nooit als geschenk aan iemand willen geven."

[2] IK zeg: "Het is een zeer waardevolle edelsteen en wel een zeer grote, geslepen diamant. Hij is echter door mensenhanden zo geslepen en gepolijst, en is ten tijde van de Perzische oorlog met Egypte, bij welke gelegenheid de Perzen ook tot in de woestenij van Nubië zijn doorgedrongen, door een veldheer tijdens een gevecht met een groot aantal hongerige leeuwen en panters verloren. Je geeft daarmee de overste van Memphis naar aardse maatstaven een enorm waardevol geschenk omdat het zo buitengewoon zeldzaam is.

[3] Kijk, deze steen heeft men honderdzeventig jaar lang geslepen en gepolijst en hij was daarna het kroonjuweel van een aantal koningen van Perzië, tot tenslotte een koning zijn machtigste veldheer daarmee vereerde; en deze veld­heer is het die hem toen bij de woeste grenzen van jullie land verloor, waar het in die tijd wemelde van leeuwen en panters. Deze dieren heb Ik daar toentertijd ook geplaatst om jullie te beschermen, anders zouden de in die tijd zeer oorlogszuchtige Perzen jullie wel gevonden en jullie kudden heel erg uitgedund hebben.

[4] Zoals jij echter voorbestemd was om zelfs stoffelijk een zeer waardevolle schat te vinden, die reeds enige honderden jaren onder de stenen gelegen heeft, zo ben jij ook geroepen om de grootste en waardevolste schat voor de geest en daaruit voor jullie zielen te vinden. Jij zocht en hebt ook zeer eervol gevonden wat je hebt gezocht! Je zwarte huid moet je niet bezwaren, deze zal voor Mij een van de meest gewaardeerde kleuren blijven.

[5] Het evangelie dat Ik nu zal prediken, zal alleen bij jullie helemaal zuiver bewaard blijven. Jij zult Mijn voorapostel worden voor je zwarte broeders en zusters! Binnen korte tijd zal Ik jullie reeds een helper sturen, die zal jullie leiden naar een heel gelukkig land van jullie werelddeel en jullie de akkerbouw leren en andere nuttige dingen die voor het aardse leven van groot belang zijn.

[6] In dat jullie nu nog volkomen onbekende land zullen jullie een heel tevreden en gelukkig volk zijn en de zuiverheid van Mijn woord en Mijn leer bewaren. ­Wee echter degenen, die jullie in latere tijden zullen opzoeken om jullie lastig te vallen en te onderwerpen; tegen hen zal Ik Zelf het gloeiende zwaard van de toorn opheffen en ze tot op de laatste man verslaan! En zo zullen jullie zwarten in een afgesloten, heel groot stuk land steeds als een vrij volk blijven tot aan het einde der tijden.

[7] Mochten jullie onder elkaar echter te eniger tijd onenigheid krijgen -wat ook mogelijk moet blijven vanwege jullie vrijheid -, dan zullen de machtigen onder jullie zich als koningen opwerpen en zij zullen jullie met harde wetten plagen, en met jullie gouden vrijheid zal het voor lang of misschien zelfs wel voor altijd gedaan zijn! Dan zullen jullie kinderen in grote nood moeten smachten en vurig verlangen naar de verlossing; maar die zal dan echt heel lang op zich laten wachten. Zorg er daarom voor dat er bij jullie geen koningen opstaan -behalve zo een als jij er een bent! Want jij bent geen onderdrukker maar een ware weldoener van je volk, en dat is dus ook binnen Mijn orde, en zo moet het bij jullie ook blijven!"

 

191 De nagereisde zwarten

 

[1](DE HEER:) "Mijn naam is Jezus van Nazareth, aards als mens en Jehova van eeuwigheid; maar van nu af aan zal het in eeuwigheid Jezus blijven. In deze naam zullen jullie alles kunnen doen en tot stand brengen, niet alleen voor tijdelijk maar ook voor eeuwig!

[2] Heb Mij boven alles lief, als jullie God en Heer en Meester, en hebt elkaar lief als jezelf, dan zullen jullie in Mijn liefde, in Mijn kracht en macht blijven, en Mijn licht zal nooit van jullie wijken!

[3] Als jullie echter zwakker zullen worden in de liefde tot Mij en je armere broeders en zusters, dan zal het ook in jullie hart donker worden en Mijn kracht en macht in jullie zal afnemen en zeer gering worden! Ook al zullen jullie dan Mijn naam aanroepen en daardoor willen werken, dan zal hij jullie toch geen kracht en macht meer geven; want alle kracht, alle macht en alles wat jullie in Mijn naam volbrengen krijg je alleen maar door de liefde tot Mij en vervolgens tot de naaste!

[4] Mijn naam alleen bewerkstelligt niets, maar dat doet slechts de liefde daarin, daardoor en daartoe en daaruit tot de naaste! Wanneer iemand bij wie een arm mens komt die hem om hulp smeekt, zegt: ' Ga heen en zorg dat je het verdient! dan heeft hij echt Mijn liefde niet en hij zal in Mijn naam geen macht en kracht krijgen!

[5] Ga nu heen en vertel dat tegen je metgezellen, en kom dan terug, dan zal Ik Zelf je nog meer van het evangelie vertellen! Het zij zo!"

[6] Oubratouvishar boog diep voor Mij en ging naar de tafel van zijn metgezel­len om hun te vertellen wat hij van Mij gehoord had. Maar wie schetst zijn verbazing toen hij in plaats van de ongeveer twintig personen die hij meegeno­men had, ook nog vierendertig vrouwen aan tafel zag zitten. Hij herkende ze natuurlijk direkt als zijn buren en naaste verwanten, en zijn eerste vraag was heel begrijpelijk geen andere dan: Hoe en wanneer zij hen achternagekomen waren.

[7] En de NAGEREISDEN antwoordden: "Zelf zien en horen is beter dan het wonderbaarlijke alleen uit de mond, ook al is dat van de betrouwbaarste oog­ en oorgetuigen, voorgeschoteld te krijgen! Wij waren steeds een halve dagreis achter jullie!

[8] Wij zouden er niet aan begonnen zijn als niet vlug na jullie vertrek een werkelijk onbeschrijflijk mooie, verblindend witte jongeman als uit de hemel naar ons afgedaald was en ons er letterlijk toe had aangedreven. Wij stelden een kudde koeien, stieren en een kleine kudde schapen samen en kwamen daarmee tot Memphis; daar kwam de goede overste ons al van verre met zijn mensen tegemoet en zei dat ook hij van zo' n zelfde jongeling bericht over ons kreeg en ons daarom tegemoet was gekomen.

[9] Hij vertelde ons over jullie, nam intussen onze kudden in bewaring en voorzag ons daarvoor van goud en zilver in verschillende gewichts ­- en waar­de-eenheden om daarvoor, zoals nu overal gebruikelijk is, allerlei levensmid­delen en andere dingen en zaken te ruilen. Wij bedankten hem en hij gaf ons tot Alexandria begeleiders mee, die ons onderweg al het nodige verschaften en ons in Alexandria ook een veilige waterkist bezorgden waarin wij over een groot water, waaraan maar geen einde wilde komen, hierheen zijn gebracht.

[10] Toen wij op de kust werden afgezet, zagen wij jullie voetafdrukken helemaal onbeschadigd in het zand en op dat spoor zijn wij jullie achterna getrokken. Wij kwamen tenslotte zo dicht bij jullie dat wij het door jullie kamelen opgeworpen stof goed konden zien, alleen toen jullie achter een bos en een berg verdwenen, konden wij niets meer van jullie waarnemen.

[11] Maar toen kwam ons juist de jongeling tegemoet en die heeft ons op zo 'n manier hierheen gebracht dat wij daarover alleen maar kunnen zeggen dat wij nu zelf tot onze verbazing hier zijn! Hoe wij echter van daar naar hier zijn gekomen, daarvan weten wij nog minder dan van een boze droom!

[12] Ten behoeve van ons heeft die Verhevene jou nu echter iets opgedragen! Wat is dat? Spreek! Want hij ziet er volgens de visioenen die je ons zo vaak verteld hebt, wat uiterlijk betreft precies zo uit als degene, waarvoor jij en ook wij allen eigenlijk hiernaartoe gekomen zijn! Spreek, spreek!"

 

192 Over het wezenlijke van Isis en Osiris

[1] De AANVOERDER zegt: "Broeders en zusters, wij geloven het, omdat wij nu oog - en oorgetuigen zijn van wat hier voor ons is en bestaat! Alle menselijke wijsheid, alle denkvermogen en zelfs het zuiverste en nuchterste verstand kan niet begrijpen dat het ooit mogelijk zou zijn om ook maar te denken aan wat hier is en wat zich hier ophoudt.

[2] O, jullie hebt er geen vermoeden van en kunt je ook geen idee vormen van wat hier is! Aan de hand van mijn ontvangen visioenen had ik mij van wat mij hier te wachten zou staan iets bijna onmetelijk groots voorgesteld; maar zelfs mijn hoogste en vermetelste gedachte durfde en kon niet reiken tot iets wat zo onmetelijk en oneindig zou zijn, en toch is het zo en daar is het, onmiskenbaar voor onze verbaasde ogen!

[3] Jullie weten waarover ik en de overste in Memphis een jaar lang in jullie bijzijn duidelijk verstaanbaar gesproken hebben, hoewel de overste vaak meen­de, dat het voldoende was als ik alleen in zijn diepe wijsheid zou worden ingewijd. Maar ik zei: :Kijk, heer, dit zijn mijn broeders en zusters! Geen van hen is ook maar Iets minder dan ikzelf, daarom moet u, heer, terwille van mij geen geheimen voor hen hebben! ' En daarna sprak hij steeds zo dat iedereen het kon horen.

[4] Toen hij ons na ongeveer een half jaar naar Kar nag bij Korak bracht, om daar voor ons de vanouds beroemde sluier van Isis weg te nemen, was meer dan de helft van jullie daar ook bijen jullie hebben net als ik alles gehoord en gezien.

[5] Wij zagen daar twee merkwaardige beelden: ten eerste dat van Isis (de voedingskracht van het oerleven), achter een dikke sluier verborgen, en daar­naast de afbeelding van Osiris (Ou sir iez; de weide van de zuivere, geestelijke mens).

[6] Het eerste beeld was dat van een kolossale vrouw waarvan de borst helemaal bedekt was met borsten; ooit moet er, in plaats van de door ons bezichtigde vrouw met de vele borsten, ook wel een koe gestaan hebben.

[7] Het tweede beeld, dat van Ou sir iez, stelde een merkwaardig wezen voor. Op een grote, weelderig begroeide wei stond een man, omgeven door een groot aantal kudden die ijverig graasden, en de merkwaardige man stond te midden van allerlei vruchten in de houding van iemand die aan het eten is.

[8] Met deze twee beelden stelden de Egyptenaren, zoals jullie zelf uit de mond van de wijze overste gehoord hebben, eerst versluierd het oerbestaan voor van het goddelijke wezen dat schept en al het geschapene voedt en onderhoudt -en met het tweede, niet versluierde beeld al het geschapene, levende en verterende van de gehele schepping.

[9] Toen begon de overste ons allen het wezen van de enige, eeuwige, altijd scheppende God met woorden van diepe wijsheid uit te leggen, en wij beseften dat er een almachtig, zeer wijs oerwezen moet zijn, waaruit alle wezens in de gehele, eeuwige oneindigheid ontstaan zijn en die daardoor ook steeds gevoed en onderhouden worden.

[10] Dit oergoddelijk wezen is voor niemand ook maar zichtbaar onbegrijpelijk, omdat het de gehele oneindigheid vervult en heel verborgen overal aanwezig en tegenwoordig is, zowel in ruimte als tijd, wat de reden was waarom het beeld van Isis steeds verhuld was. Niemand kon en mocht de geweldige sluier van Isis optillen, behalve de opperpriester slechts bij bepaalde, bijzonder heilige gelegenheden, -maar zelfs hij mocht voor het volk alleen maar de onderste rand oplichten.

[11] Jullie hebben toen een buitengewone eerbied voor de oergodheid gekregen, en ik niet minder. Op de weg van Kar nag ( niet naakt, dus bekleed en versluierd) naar Ko rak (deemoedig als een kreeft) werd over niets anders dan de oergod­heid gesproken, en de overste gaf ons bij iedere boom, waarvan het binnenste ook voor ieders ogen verhuld is, uitleg over het gesluierde beeld van Isis, en onze verbazing en onze eerbied steeg bij iedere stap van de kamelen die ons droegen.

[12] Wij begonnen in ieder natuurlijk voorwerp het raadselachtige beeld van de verborgen en versluierde Isis te zien, en de overste verheugde zich zeer over ons, zijn zwarte leerlingen, en wij zagen na Kar nag de hele natuur met totaal andere ogen aan dan daarvoor.

[13] Wat een heerlijke en lange gesprekken voerden wij daarna en wat een eerbied voelden wij in ons hele hart als wij tijdens onze vrije uren, wanneer wij geen werk hadden, onze gedachten en woorden naar het ene, eeuwige oergod­wezen richtten! Hoe vaak hebben wij zo met de goede en wijze overste erover gesproken wat een naamloos, zalig gevoel het in de mens moest opwekken, als het op de een of andere wijze mogelijk zou zijn slechts eenmaal een woord van het hoogste godwezen -ook al was het maar zachtjes, maar duidelijk -in het hart te horen!"

 

193 De grote rotstempel Jabusimbil

 

[1](OUBRATOUVISHAR:) "Wij vroegen aan de overste of er op de hele aarde ooit een rechtvaardig mens was geweest die iets dergelijks had meegemaakt.

[2] De overste haalde zijn schouders op en zei: 'Op directe wijze zeker nog nooit; maar indirect vindt men in de geschriften en mondelinge overleveringen echte voorbeelden van heel rechtvaardige en vrome mensen, die in een zekere geestesvervoering gebracht zijn waarin zij de geest van God zagen als een licht dat alle ruimten der oneindigheid vervulde en waarbij zij waarnamen dat zij zelf een deel van dat licht waren. Allen die zo'n genade ten deel viel, getuigen dat zij in dit licht door en door gegrepen werden door een onuitsprekelijk geluks­gevoel en begonnen te profeteren; en wat zij dan profeteerden, is ook steeds uitgekomen. Maar nog nooit heeft een sterveling de ware oergod in een andere vorm gezien!

[3] De mens, in zijn begrensde vorm, zou de oergod wel dichter bij zich willen brengen; zijn hart smacht naar het ogenblik dat hij de Schepper eenmaal in een genaakbare mensenvorm kan zien en met Hem, de eeuwige oergeest, net als met een mens kan spreken; maar dat is niets anders dan een dwaas verlangen van de zwak begaafde mens, wat in een bepaald opzicht vergeeflijk is maar eeuwig nooit gerealiseerd kan worden. Want het eindige kan eeuwig nooit oneindig worden -en het oneindige nooit eindig!’

[4] Zo sprak de wijze overste tegen ons en wij begrepen dat ook voor zover dat met ons geringe begripsvermogen mogelijk was.

[5] Maar ondanks dat alles drong zich toch vanzelf aan ieder van ons de voorstelling op van een zeer grote, goddelijke persoonlijkheid, want met de goddelijke oneindigheid konden wij, verlaten als wij waren, nooit helemaal overweg. Ons hart verlangde steeds naar een persoonlijke, zichtbare god die men lief kon hebben, ook al raakte ons verstand, ondanks de raad van de overste om de oergodheid lief te hebben, altijd in conflict met ons hart, dat zich toch veel te klein voelde om de goddelijke oneindigheid met alle liefde aan te nemen.

[6] De overste onthulde ons dat er op aarde een volk bestond dat de naam 'Joden' droeg. Dit volk had de juiste kennis over de allerhoogste God. Een van hun grootste wijzen, een geboren Egyptenaar genaamd Moi ie sez ('mijn opname', een naam die een prinses hem gaf toen zij hem uit de Nijl redde), moet ongeveer vijftig jaar lang in staat geweest zijn om met de geest van God te spreken en deze g est van God moet hem juist ten strengste opgedragen hebben zich nooit met wat voor beeld dan ook een voorstelling van Hem te maken! Ook deze wijze vroeg eens, omdat zijn hart daarnaar verlangde, Hem persoonlijk te mogen zien, maar kreeg als antwoord: 'God kun je niet zien en leven!

[7] Toen echter desondanks in het hart van de wijze het verlangen om God te zien, heviger werd, zei de geest van God tegen hem dat hij zich in een rotsspleet moest verbergen en daaruit moest komen als hij geroepen werd. Dat deed de wijze, en toen hij geroepen werd, kwam hij te voorschijn en zag van enige afstand Gods rug, die meer licht gaf dan duizend zonnen! Zijn gelaat moet daarop echter dusdanig zijn gaan stralen, dat zeven jaar lang geen mens ernaar kon kijken zonder verblind te worden. Daarom moest deze wijze zijn gezicht dan ook gedurende deze tijd zwaar versluieren. Zo heeft, zoals jullie weten, de wijze overste ons dit alles verteld.

[8] In hoeverre zich dit alles zo of anders heeft toegedragen, is niet aan ons om daarover te oordelen; wij weten alleen dat er nooit een onwaar woord over de lippen van de overste is gekomen. Hij heeft het ons precies zo meegedeeld als het hem verteld is.

[9] Weten jullie, toen wij hem vroegen waar in heel Egypte dan ooit met de meeste waarschijnlijkheid de ware, eeuwige oergod aanbeden en vereerd werd, dat hij toen zei: 'Niet erg ver van hier, en wel in de grote rotstempel van Ja bu, sim, bil ('Ik was, ben en zal zijn')! Door een grote, hoge poort voert de weg naar het binnenste van de grote berghal. Deze is verfraaid met zuilen, die allemaal uit de rotsen zijn gehouwen. Tussen iedere zuil staat een gewapende reus van minstens twaalf manslengten hoog op een wijze alsof hij het dak van de tempel draagt.

[10] Het binnenste is door een boog in drie hallen gescheiden; in iedere hal staan aan beide zijden zeven reuzen, in totaal in ieder van de drie hallen veertien reuzen. Het zijn symbolen van de van God uitgaande zeven geesten. In de drie delen van de hal staan zesmaal zeven van zulke reuzen; dat betekent dat God reeds vanaf het allereerste begin van de schepping zes perioden heeft vastge­steld, en dat in ieder van deze eindeloos lange en voortdurend in elkaar overgaande perioden deze zelfde zeven geesten alles gedragen hebben en overal werkzaam zijn geweest. leder van de zes wanden van de lange, driedelige tempelhal is versierd met allerlei tekens en figuren, waaruit een ingewijde in de oude wijsheid alles ontraadselen kan wat de geest van God geopenbaard heeft aan de aartswijzen uit de oertijd van dit land.

[11] Aan het eind van de drie hallen bevindt zich nogmaals het gesluierde beeld van Isis en het ongesluierde van Ou-sir-iez, en op een altaar voor Isis staan, uitgehouwen in de harde steen, de woorden: Ja-bu-sim-bil! Bij de ingang aan de beide zijden van de tempelpoort bevinden zich aan iedere kant twee reuzen in zittende houding, die de vier belangrijkste elementaire krachten van God in de natuur voorstellen; hun zittende houding geeft de orde en de rust aan waarin zij door God geplaatst zijn om alle schepselen volgens de wil van God te dienen.

[12] Een inscriptie boven de poort vermaant de bezoeker van deze geheiligde plaats om altijd geestelijk ingekeerd de heilige hallen te betreden. Wie in de eerste hal komt zal de twee eerste pilaren versierd vinden met heel met waar­dige tekens en figuren; deze moeten betrekking hebben op een soort wereld­strijd, die men 'Godsoorlogen' noemt.

[13] Wel, ik ben wat dat betreft zelf te weinig bekend met de oude wijsheid om het verder en beter toe te kunnen lichten! Over zeven dagen zal ik jullie naar de plaats brengen waar jullie dat alles zelfs in ogenschouw kunnen neme

Natuur­lijk heeft de scherpe tand des tijds veel verwoest van dit oeroude heiligdom, maar er is nog heel veel zeer goed bewaard gebleven en jullie kun n er nog veel van Ieren!’

[14] Nu, welke gevoelens begonnen er toen in ons op te komen! En wij konden nauwelijks de dag afwachten waarop de overste ons naar de beschreven heilig­dommen zou leiden. Hoe begon het in onze harten te gloeien, toen die dag eindelijk kwam en wij er op onze kamelen heen reden en alleen nog maar in de buurt van de kleine voortempel kwamen, die slechts een begraafplaats van een paar wijzen uit de oertijd moet zijn! Maar hoe klopte ons hart toen wij voor de poort van de grote rotstempel kwamen! Wat een onbeschrijfelijke indruk maakte de aanblik van de vier gepersonifieerde elementen, en werden wij niet bijna sprakeloos toen wij met brandende fakkels in de binnenste hallen van de tempel kwamen? Maar waarom greep dat alles ons zo overweldigend aan? Omdat wij daar dichter bij het allerhoogste, ware goddelijke wezen dachten te zijn, dan op enige andere plaats bij Memphis.

[15] Hoe aangrijpend en hartverheffend was dat alles voor ons, toen wij daarna weer onder veel tranen en zuchten de prachtige tempel verlieten en de goede overste ons nog veel uit de oertijd van de aarde verhaalde, zodat wij tenslotte meteen al de gehele aarde voor een grote tempel van God begonnen aan te zien! Of die paar dagen heet of tamelijk koel waren, merkten wij helemaal niet, want onze harten werden te zeer in beslag genomen door alles wat ons dichter bij de Oergeest van God zou hebben kunnen brengen. En toch was dat voor ons duidelijk een slag in het duister. Wij wisten toen wel veel, maar I-sis bleef gesluierd en verhuld en geen sterveling was in staat op een of andere wijze dit mysterieuze gewaad van de eeuwige godheid op te lichten."

 

194 Oubratouvishar en Jezus

 

[1](OUBRATOUVISHAR:) "Pas thuis in ons hete land kreeg ik de visioenen! Ik vertelde jullie deze precies zoals ze mij door de onmiskenbare genade van de allerhoogste geest ten deel vielen, en dat verblijdde jullie zozeer, dat jullie daarna rondsprongen als jonge lammeren in de wei. Hoe opgewekt en vrolijk jullie daarbij ook waren, toch benijdden jullie mij in jullie hart, wat heel edel was, omdat ook in jullie de wens zich steeds meer deed voelen, ook zulke visioenen te krijgen. Toen ik met de groep van twintig metgezellen hierheen op reis ging nadat ik zevenmaal geheime, innerlijke instructies had gekregen, konden jullie het thuis nauwelijks een halve dag zonder mij uithouden. Jullie reisden mij na en hebben mij hier op wonderbaarlijke wijze ingehaald.

[2] Nu zijn wij op de heilige plaats van mijn visionaire opdracht en hier is oneindig veel meer dan Memphis, Karnag bij Korak en de grootste tempel van de wereld Ja bu sim bil, oneindig veel meer dan het zeer geheimzinnige Isis beeld! Want zie daar -aan de grote tafel! Daar in het midden, gekleed in een rozerood kleed met daarover een blauwe, geplooide mantel, zit, met over zijn schouder~ weelderig golvend, goudblond haar, niet alleen geestelijk maar ook lichamelijk het allerhoogste, goddelijke wezen, -het volop levende beeld van de onthulde Isis!

[3] Toen de overste ons de liefde tot het oneindige, goddelijke wezen na aan het hart legde, voelden wij dat het kleine mensenhart helemaal niet instaat was tot zo'n liefde en wij dachten en zeiden dan ook dat wij wel de een of andere persoonlijkheid die de goddelijke geest in zijn volheid zou dragen, heel goed boven alles zouden kunnen liefhebben, maar dat een te oneindige goddelijkheid, de door de geest van God vervulde oneindigheid, als iets dat niet te vatten is, niet liefgehad kon worden tenzij de liefde tot zo'n oneindig, goddelijk wezen zou bestaan uit het gevoel van de te kleine, nietige mens door de te eindeloze, oergoddelijke alomtegenwoordigheid.

[4] Hoe sterkte ons het getuigenis van de overste, waaruit naar voren kwam dat Moisez tenslotte toch nog de rug van de oereeuwige godheid gezien had, ook al straalde zijn gezicht door het onbeschrijfelijk grote licht zeven jaar lang zoveel licht uit, dat geen mens er naar kon kijken zonder verblind te worden, zodat de wijze daarom gedurende die lange tijd zijn gezicht met een driedubbele doek bedekt moest houden. O, dit verhaal van de overste heeft ons erg opge­beurd, omdat wij ons daardoor de mogelijkheid van een God als persoonlijk wezen begonnen voor te stellen! Sindsdien begonnen wij de allerhoogste God pas lief te hebben en tengevolge van die liefde heb ik dan ook ongetwijfeld mijn zeven visioenen gekregen als uitnodiging om hierheen te komen, zonder welke wij anders nooit hierheen gekomen zouden zijn.

[5] Wij hebben nu de allerhoogste God persoonlijk voor ons, en Hij draagt ons voor onze vervolmaking niets anders op dan Hem lief te hebben boven alles, en elkaar zoals ieder van ons zichzelf noodzakelijkerwijs liefheeft!

[6] Beste broeders en zusters, wat zeggen jullie allen nu over dit alles? Wat voelen jullie nu, en van welke gedachten zijn jullie harten nu vervuld? O, spreek nu en bid tot de allerheiligste, eeuwige oergeest, de God die zich bijna geen sterveling tot op heden kon voorstellen! Spreek, spreek! Wat denken en voelen jullie nu? Hoe is het jullie te moede?"

 

195 De twijfel van de zwarten aan Jezus' goddelijkheid

 

[1] Dan zeggen diegenen van de zwarte METGEZELLEN, die ondanks hun overgrote verbazing toch nog wat kunnen zeggen: "Is zoiets dan denkbaar en mogelijk? Deze heel eenvoudige, bescheiden man moet de drager zijn van het allerhoogste, goddelijke wezen? Welke overtuigende bewijzenheb je daar voor? Weet je dan niet, dat men erg op zijn hoede moet zijn om niet door onvoorzich­tigheid te vervallen in duistere, bijgelovige afgoderij, die uiteindelijk erger zou kunnen zijn dan duizend nog zo gesluierde Isis beelden? Denk eens aan de gevaren en dwaalwegen waarin wij terecht zouden kunnen kome als het tenslotte toch niet zo zou zijn! Denk eens aan de eindeloos kolossale begrippen die wij over het wezen van de oergod in Memphis en met name bij de grote rotstempel kregen uit de mond van de wijze overste, - en dat zou' allemaal te samen in deze mens verborgen moeten liggen?! Alles kan bij God natuurlijk mogelijk zijn, maar hier lijkt het ons erg onwaarschijnlijk! Welke harde bewij­zen heb je daar dan voor?

[2] Ja, als het is zoals je ons op jouw manier, die altijd heel waarheidsgetrouw is, nu verteld hebt, dan zouden we inderdaad het hoogste van het allerhoogste gevonden hebben; ons leven zou zijn verhevenste doel, zou zichzelf in zijn oorsprong hebben gevonden en ons zou niets meer te ontdekken en te zoeken overblijven! Want wie zichzelf en God, de oorsprong van al het bestaan, gevonden heeft, heeft alles gevonden en heeft het heilige en zalige doel dat de overste ons getoond heeft, volkomen bereikt!

[3] Maar dat wij dat alles hier gevonden zouden hebben, moet strikt en overduidelijk aangetoond en bewezen worden, omdat jij en wij met jou anders uit te grote lichtgelovigheid, waarvoor de overste ons bovenal heeft gewaar­schuwd, maar al te gemakkelijk, zoals wij al eerder opgemerkt hebben, in de grootste fouten zouden kunnen vervallen!

[4] Kijk eens naar het oneindig grote firmament met de talloos vele sterren, die volgens een heel geheime mededeling van de overste louter reusachtige werel­den moeten zijn en alleen vanwege de onmetelijke afstanden er zo klein uit zouden zien! Kijk eens naar deze overgrote aarde van ons en alles wat daarop leeft en beweegt! Kijk eens naar de zee, de machtige Nijl, het zand, het gras, de talloze struiken en bomen, en al de dieren in het water, op de grond en in de lucht! Kijk eens naar de wolken aan de hemel en hun kracht, naar de maan, de zon! Kun je je ook maar bij benadering indenken en op de een of andere wijze verstandelijk voorstellen dat deze mens, die verder beslist zeer wijs is, vanuit dit aardoppervlak dat eigenlijk nauwelijks een hand breed is, de gehele, eeuwige oneindigheid van het kleinste tot het grootste kan overzien, onderhouden, leiden en besturen? Ja, hij kan als een man die zeer vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, voor ons zelfs wonderen doen zoals wij er in Cahirou en Alexandria een aantal hebben gezien; maar wat stelt dat voor vergeleken met de eeuwige oneindigheid en haar talloze, ons eeuwig onbekende, wezens en dingen?!

[5] Denk eraan hoe nadrukkelijk de overste ons heeft gewaarschuwd voor zulke corrupte charlatans en magiërs, zoals hij ze noemde! Een mens wiens toverkunst ook nog gepaard ging met zedelijke wijsheid, zou, zoals de overste dat zei, zichzelf met het grootste gemak tot heerser van de aardse mensen en uiteindelijk zelfs tot god maken, -en deze mens lijkt ons tot op heden daarvoor rijkelijk veel aanleg te hebben! Daarom moeten we hier bijzonder op onze hoede zijn en bewijzen verlangen die in alle opzichten geschikt zijn om de komende, zeer belangrijke zaak het nodige licht te geven! Want hoe groter, heiliger en belang­rijker en zaak is of schijnt te worden, des te meer moet daarbij alle lichtzinnig­heid vermeden worden!

[6] Als het gaat om het verwijderen van een storende, kleine steen die op een voetpad ligt, is er geen speciaal overleg nodig over de wijze waarop men zo'n steen op moet ruimen. De eerste de beste raapt hem op en gooit hem ergens heen waar hij niemand hindert. Maar heel anders ligt het als een enorm groot rotsblok van een berg naar beneden is gevallen, een nauwe weg verspert en daardoor scheiding teweegbrengt tussen mensen, buren, ouders en kinderen, broeders en zusters! Ah, dan zal de hele gemeente beraadslagen over wat er gedaan moet worden; want de weg moet weer begaanbaar gemaakt worden! Maar hier gaat het om het allerbelangrijkste moment van ons leven, waarvoor wij allen de zeer verre en buitengewoon moeilijke reis hebben ondernomen!

[7] Zijn wij op de juiste plaats uit jouw visioenen, dan hebben wij alles gewonnen en dat zullen afdoende bewijzen ons zeker aantonen; mochten wij echter nog lang niet op de juiste plaats zijn, dan moeten wij onverrichter zake naar huis gaan of onze reis verder voortzetten, na de rechtschapen waard betaald te hebben voor wat wij hier gebruikten. Maar zeg jij nu ronduit of jij hoe dan ook bewijzen in handen hebt voor wat jij ons over die man hebt gezegd, en welke!"

 

196 Oubratouvishar zijn mensen van Jezus' goddelijkheid te overtuigen

 

[I] OUBRATOUVISHAR zegt: "Denken jullie dan dat ik licht geloviger ben dan jullie? O, dan vergis je je deerlijk in mij! Hebben jullie dan niet gezien welke overtuigende bewijzen die prachtig mooie jongen, die kennelijk een geest uit de hemelen is, slechts na een zeer geringe wenk van die Heer heeft geleverd?"

[2] De TWINTIG zeggen: "Wij zagen wel van alles en vingen ook nu en dan een woord op, maar konden toch de betekenis daarvan niet ontdekken en nog minder enige samenhang, want deze tafel staat daarvoor te ver van de hoofdta­fel!"

[3] Daarop zeggen de zojuist AANGEKOMENEN: "Wij kwamen echt op wat wonderlijke wijze pas op hetzelfde ogenblik bij deze tweede, voorheen leeg­staande tafel aan toen jij je juist diep boog voor die heer en daarop naar ons toekwam, en wij kunnen daarom onmogelijk iets waargenomen hebben van alles wat er tussen jou en die gezien, dan zullen wij daaruit meteen opmaken waar wij aan toe zijn!"

[4] De AANVOERDER zegt: "Goed, luister dan nog een keer naar mij: Jullie kennen allen mijn laatste vondst in een kloof vol rolstenen. Die vondst wilde ik bij ons vertrek hierheen meenemen en in Memphis aan de overste ten geschenke geven, wat hij beslist erg op prijs gesteld zou hebben; maar in de haast vergat ik hem helemaal en ik dacht er pas later aan, en de vondst bleef daarom goed in linnen gewikkeld in mijn hut in een hoek, toegedekt met de schaal van een pompoen. Toen ik hier bewijzen vroeg voor en vanwege datgene waarvoor jullie die nu ook van mij verlangen, herinnerde die aanvallige jongeling mij aan mijn vondst die ik thuis vergeten had en hij zei mij precies waar en wanneer ik de prachtige steen gevonden had, waar ik hem in de hut verstopt had en wie ik hem ten geschenke wilde geven.

[5] Vrienden en beste broeders! Dat moest mij toch wel wat merkwaardig voorkomen en mij werkelijk in hoge mate verrassen! Hoe kon die jongeman een geheim kennen, dat zo ver hier vandaan in de donkerste hoek van mijn hut verborgen lag?

[6] Vrienden en broeders, om dat te weten is er meer nodig dan alle wijsheid van alle mensen! Voor mij zou dat al een overtuigend bewijs geweest zijn omdat ik wel in staat ben om te begrijpen wat een mens in het uitzonderlijkste geval als toppunt van wijsheid mogelijkerwijs kan weten! Maar, nadat hij een wenk had ontvangen van die Heer daar aan de tafel, liet de jongeman het daar niet bij, want hij vroeg mij of ik het niet wenselijk zou vinden als hij de bewuste vondst uit mijn hut in Nouabia hier bij mij zou brengen! Dit aanbod moest me dan toch wel uitermate verrassen, en ik nam het aanbod van de aanvallige jongen aan.

[7] Nu zullen jullie denken dat de jongen mij toen een tijd liet wachten? O, helemaal niet! Op datzelfde ogenblik overhandigde hij mij eerst de steen en meteen daarop afzonderlijk ook nog de pompoenschaal, waarmee de prachtige vondst in de donkerste en verste hoek van mijn hut was toegedekt, en ik kreeg er een duidelijke uitleg bij waar deze zeer mooie steen vandaan kwam!

[8] Opdat jullie mij echter niet van lichtgelovigheid verdenken of mij daar zelfs van beschuldigen, moeten jullie zelf allemaal deze steen en deze pompoen­schaal bekijken om vast te stellen of die niet dezelfde zijn die ik jullie thuis heb laten zien! En mijn dienaar hier weet ook waar ik hem in mijn hut bewaard heb en hoe! Wat zeggen jullie nu? Kan een van de beroemdste magiërs uit Cahirou (Kahi roug: van Kahi, een van de grootste stieren uit deze streek; hoorn, dat heilig was) dat ook? - Ik heb nu gesproken, nu zijn jullie weer aan de beurt!"

[9] Allen zeggen nu: "Als het zo is, waaraan niemand van ons twijfelt, dan zijn wij allen gezegend, want hier wordt dan het ongelooflijkste tot hoogste en stralendste waarheid! Heil aan ons en ons land en allen die met groot verlangen thuis op ons wachten, want ook onder hun zwarte huid zal het weldra zo licht als de zon worden!

[10] Maar zeg jij ons nu hoe je kunt verklaren dat deze man het allerhoogste, goddelijke wezen is, waarvan de gehele oneindigheid vervuld is en die overal met almachtige kracht heerst, leidt en alles in stand houdt en voedt. Waar moet zich die eeuwige onbegrensde wijsheid en die almachtige wilskracht in hem bevinden?! Hier, net als wij slechts een beperkt mens en daar, werkzaam door de hele oneindigheid, met het grootste inzicht, de hoogste wijsheid en met de grootste onbeperkte kracht; hier, op en in alle ontelbare plaatsen der aarde en tevens daar, in de verste diepten van de oneindige schepping ziend, wetend, voelend, berekenend en met nooit nalatende eeuwige kracht en macht wer­kend?! Begrijp jij deze onbegrijpelijke mogelijkheid?"

[11] De AANVOERDER zegt: "Dat begrijp ik beslist nog niet, maar net als jullie begrijp ik ook niet hoe die jongeman deze thuis achtergelaten steen in een oogwenk hier bij mij heeft gebracht! Laten wij echter geduldig in alle deemoed en ware liefde wachten op deze Enige, en dan zullen wij beslist nog meer licht krijgen!"

[12] Daarmee zijn voorlopig allen, die zeer diep nadenken, tevreden en zij wachten op de verdere dingen die komen zullen.

 

197 Geestelijke voor­ en nadelen van de oren

 

[1] CYRENIUS zegt tegen Mij: "Heer, bij deze Moren zou ik niet zoveel wijsheid en volkomen helder verstand gezocht hebben, maar hun vele kennis en wonderbaarlijke ervaringen brengen mij werkelijk terecht in verbazing! De overste van Memphis, die Justus Platonicus heet, is mij als een zeer wijs man bekend; maar dat hij in alle oude Egyptische mysteries ingewijd zou zijn, heb ik echt niet geweten!

[2] Dat hij al vanouds een sterke aanhanger van Plato was, weet ik. Als zoon van een zeer vooraanstaande familie in Rome en rijk als Croesus, is hij reeds in zijn jeugd met de Griekse en Egyptische filosofen zeer bevriend geraakten heeft hij Egypte gekozen als het belangrijkste onderwerp van al zijn studies. Ongeveer tien jaar heeft hij in het land der oude wijsheid doorgebracht en zich daar in alles in laten wijden. Met een geleidebrief van mijn broeder, Caesar Augustus, in de hand, moesten hem alle mysteriën van begin tot eind getoond worden, en zo kwam hij aan zijn huidige wijsheid. En omdat hij zo door en door thuis was in alle Egyptische aangelegenheden, plaatste Augustus hem als een meer burgerlijke­ dan militaire overste naar Memphis over in Opper-Egypte. Er liggen wel wat militairen in Memphis waarover onze Justus Platonicus het bevel heeft, maar een veldheer is hij daarom nog niet.

[3] Dat hij een groot geleerde is, weet ik; maar dat hij nu ook een wijze en een echte priester is geworden, wist ik natuurlijk niet! Ik moet hem nu echter meer in gedachte houden, want door zijn inspanning voor de Moren heeft hij zich voor mij heel verdienstelijk gemaakt. Het zou hem erg veel plezier doen als hij hier was! Wat denkt U eigenlijk over mijn Justus Platonicus? Hoe is zijnen ook mijn verhouding als heiden ten opzichte van het rijk van God op aarde?"

[4] IK zeg: "Waarom vraag je dat? Justus is een man naar Mijn hart, hij heeft God lief boven alles en zijn medemensen meer dan zichzelf; en wie dat doet, is reeds in Mijn rijk, of hij Jood is of heiden! Ik zeg je dat Ik het eerder met hem zou kunnen vinden dan met jullie allen, maar Ik vind jullie ook goed! Om Mijn woorden te bewaren is echter niemand geschikter dan deze zwarten; want wat zij eenmaal hebben en begrepen hebben, blijft zo zuiver en onveranderd als een geslepen diamant. Iedereen kan voor hen instaan dat Mijn leer bij hen na tweeduizend jaar nog net zo zuiver zal zijn als zij die van Mij ontvangen!

[5] Deze zwarte mensensoort heeft de eigenschap een leer of gewoonte gedu­rende duizend en ook wel meer jaren helemaal kernzuiver te bewaren, dus precies zoals zij die in het begin gekregen heeft. Zij zullen niets weglaten en zeker niets toevoegen; maar dat alles wil niet zeggen dat zij als mensen voortreffelijker zouden zijn dan jullie blanken, zij staan echter als nakomelingen van Kaïn op een lager ontwikkelingsniveau en kunnen slechts heel moeilijk het kindschap van God bereiken omdat zij eigenlijk planeetmensen zijn die zuiver tot deze aarde behoren. Zij zijn pure schepsels van deze aarde, begaafd met intellect, verstand en geweten, maar met minder vrije wil dan jullie als blanke mensen.

[6] Maar hun minder vrije wil is veel sterker dan jullie volledig vrije! Wat de zwarten eenmaal willen, zetten zij ook door - ook al moesten zij daarvoor bergen verzetten! In het verloop van deze dag zullen zij nog wel een paar bewijzen van hun standvastige wil laten zien waarover jullie je zult verwonderen! Dat zij echter in al hun doen en laten onveranderlijker zijn dan jullie, als nakomelingen van Seth, bewijst en toont reeds hun gestalte.

[7] Kijk, de aanvoerder is kennelijk de oudste onder hen en zijn dienaar is ruim achtentwintig jaar jonger! Bekijk hen beiden eens of de een uiterlijk gezien ook maar een jaar ouder lijkt dan de ander; zij lijken op elkaar als tweelingbroers! De leeftijd zul je deze mensen heel moeilijk aanzien. Dat is ook zo met hun natuurlijke kracht en fitheid. Een man van zeventig wedijvert met een jongeman van zeventien nog in het springen!

[8] Jullie blanken zijn vaak ziek en jullie huid is gevoelig voor allerlei kwalen; maar zij kennen, als zij zich aan hun natuurlijke voeding houden, geen licha­melijke aandoeningen. De meesten sterven aan ouderdomszwakte. Zoals hun lichamelijke natuur reeds onveranderlijker is dan die van jullie, zo is ook het innerlijke karakter van hun ziel heel anders en veel vaster dan dat van jullie; juist daardoor zullen zij echter in vergelijking met jullie veel geringere vorde­ringen maken met het tot volle wasdom brengen van hun geest, omdat hun daartoe de buigzaamheid van de wil vrijwel volledig ontbreekt. Hun wil laat zich weliswaar ook op een bepaalde manier een beetje buigen, maar daar is altijd grote ernst en veel moeite en werk voor nodig.

[9] De voortreffelijkheid van de ziel en haar geest zit echter niet in de bepaalde, meer dierlijke vastheid van de wil, maar in de eigenschap van de zielom gemakkelijk kennis in zich op te nemen, waardoor zij het licht der waarheid snel begrijpt en bevat, en in de gemakkelijke buigzaamheid van de wil, zodat de ziel het ware en goede inziet en met haar wil aangrijpt en in daden omzet, zonder welke geen enkele kennis nut heeft voor een ziel."

 

198 De verschillen in klimaten en rassen op aarde

 

[I] "Kijk, deze mensen zullen van nu af aan ook in landen komen met heel intelligente en ontwikkelde volkeren en zullen akkerbouw en wijncultuur zien en grote steden met de prachtigste paleizen! Maar wanneer jullie hen na duizend of ook tweeduizend jaar zouden zien, zullen zij nog in dezelfde hutten wonen en niet in staat zijn een echt huis van hout te timmeren, en nog minder van steen te bouwen.

[2] Wij willen in zekere zin niet ontkennen dat zij daartoe in staat zouden zijn, zij kunnen de bouwkunst heel goed Ieren; maar het zal hun ontbreken aan de soepele ondernemingsgeest die de mens voor het uitvoeren van ieder werk nodig heeft!

[3] Daarom was hun reis hierheen voor hen sinds mensenheugenis al een van hun reusachtigste ondernemingen; voor jullie zou het maar weinig voorstellen! Het is wel ver daarheen, en de hitte van het land maakt het reizen aanzienlijk zwaarder, maar bij de natuurlijke geaardheid van deze mensen kan de hitte al behoorlijk hoog oplopen voor zij het echt warm krijgen. Hun bloed is veel trager en bevat heel weinig ijzerdeeltjes en daarom is hun bloed dikker en bevat meer gal dan dat van de blanken en het heeft veel meer warmte nodig eer het behoorlijk vloeibaar wordt.

[4] Deze mensen zouden tijdens een strenge winter, bijvoorbeeld in de noorde­lijke streken waar onze Ouran vandaan komt, heel zure gezichten zetten. Tijdens de eerste winter zou hun huid barsten omdat hun bloed zo dik is, dat het in hun buitenste lichaamsdelen niet goed zou circuleren, zodat daar proppen zouden ontstaan die bij grote spanning het bloedvat zouden doen barsten, wat dan bloedingen en aanmerkelijke pijn tengevolge zou hebben. Maar een hitte die een zwarte steensoort bijna tot gloeien brengt, doet hun nu juist niet zo bijzonder veel. Daarentegen zou een noordelijke Scythe in Nouabia als hij tijdens het hoogtepunt van de zomer daarheen zou gaan, daar binnen een paar dagen versmachten en zodoende ook heel snel sterven.

[5] Jij denkt nu natuurlijk bij jezelf: 'Moeten er dan op aarde zulke verschillende temperaturen heersen? Zou het dan niet overal even koud of warm kunnen zijn?' Als je met de noodzakelijke, ronde vorm van de aarde meer vertrouwd zou zijn dan dat je nu bent, hoewel je van Mij toen Ik een klein kind was onderricht hebt gekregen over de vorm van de aarde, dan zou deze vraag nu zeker niet bij je opgekomen zijn!

[6] De verschillende temperaturen zijn een onvermijdelijk gevolg van de bolronde vorm van de aarde. De ronde vorm is echter noodzakelijk omdat bij iedere andere vorm het licht van de zon zich onmogelijk zo doelmatig zou kunnen verspreiden als juist bij de ronde vorm, -dan zou men een aarde door drie zonnen moeten laten verlichten, namelijk één boven iedere pool en één boven de evenaar! Maar dan vraag ik in de eerste plaats wie de hitte op de aardbodem zou verdragen en wat er dan terecht zou komen van de nacht, die alle schepselen versterkt, en in de tweede plaats hoe de beweging van de aarde er uit zou zien als die afhankelijk zou zijn van de even sterke aantrekkingskracht van drie gelijke zonnen?

[7] Ik heb jou en verschillende anderen van jullie immers toch uitgelegd hoe groot de zon is en zijn moet, en hoe klein daarentegen de aarde! Deze moet op een passende afstand en met een juiste snelheid om de zon cirkelen, omdat zij anders daarin zou vallen of, bij te grote snelheid, zich ervan zou moeten verwijderen de oneindigheid in. In het eerste geval zou de aarde in de lichtgloed van de buitenste zonneatmosfeer vrijwel ogenblikkelijk uiteenvallen in de oer-etherstaat of in de in haar materie gevangen gehouden oernatuurgeesten; in het tweede geval echter zou zij door gebrek aan warmte bevriezen tot een steenharde ijsklomp! In beide gevallen zou lichamelijk leven op de aardse vlakten niet denkbaar zijn.

[8] Je ziet dus dat volgens Mijn orde de ene noodzaak de andere met zich meebrengt en dat op deze aarde een gelijke temperatuur van pool tot pool onmogelijk is, maar dat het anderzijds toch noodzakelijk is dat de gehele aarde zoveel mogelijk helemaal bewoond is, opdat de uit de voorafgaande schepsels voortgekomen en vrijer geworden zielen in een lichaam kunnen incarneren dat met hun aard overeenkomt. Wat blijft er dan anders over dan de hete streken van de aarde te bevolken met mensen die een dusdanig lichaam hebben, dat het zo'n heet klimaat goed kan verdragen, en streken met een koud klimaat met mensen die in staat zijn wat voor koude streken dan ook te bewonen en enigermate te cultiveren.

[9] Als je dit nu ook maar enigszins inziet, zul je wel begrijpen waarom in het hete hart van Afrika alleen maar zulke mensen, waarvan ik je zojuist het karakter beschreven heb, zwart moeten zijn en een geheel eigen gemoedsgesteldheid moeten hebben. -Zeg Mij, of je dit nu goed begrepen en verstaan hebt!"

[10] CYRENIUS zegt: "O Heer, ook daar begrijp ik nu alles van en ik dank U voor deze zeer heilzame les; want daardoor zie ik nu dat de hele inrichting van de wereld zeer wijs en doelmatig is, en dat alles precies zo moet zijn als het is en dat het nooit anders kan zijn! Daarom zij U, God en Heer, alleen alle eer, alle liefde en alle lofprijzing; want de hele aarde en alle hemelen zijn vol van Uw liefde en wijsheid!

[11] Maar wat zult U, o Heer, nog verder met de zwarten ondernemen? Want helemaal in het reine schijnen zij nog niet te zijn; ik merk dat aan hun zeer peinzende houdingen.

[12] Hun aanvoerder heeft Uw goddelijkheid wel op een werkelijk afdoende wijze aan hen duidelijk gemaakt, en het eerder genoemde wonder met het uitzonderlijke diamanttransport heeft hen, naar het schijnt, in het begin zeer bevreemd; maar nu schijnen zij allerlei gewetensvragen op hem af te vuren en een van hen die nu al een paar maal naar ons heeft omgekeken, heeft zojuist de aanvoerder in volle ernst gevraagd of hij de steen niet soms heimelijk toch zelf meegenomen heeft samen met de kalabasschaal, om hen daarmee als met een wonder te betoveren. Waar deze zwarten al niet op komen! Die hebben wel een groter wonder nodig om op het goede spoor gezet te worden! De goede aanvoerder heeft duidelijk veel moeite met hen, dat kan ik heel goed merken!"

[13] IK zeg: "Heb nog een klein beetje geduld tot zij er rijp voor zijn, dan zullen wij de aanvoerder pas te hulp komen, want bij dit soort mensen gaat alles langzamer dan bij ons! Bovendien hebben zij allen nu voor het eerst volkomen vreemd voedsel en wijn gekregen en daardoor zijn zij voor dit moment ook moeilijker van begrip dan zij ooit tevoren waren. Maar het is goed dat het zo is, omdat het anders niet gemakkelijk geweest zou zijn hen van iets te overtuigen wat nu nog te veel ingaat tegen de in Memphis opgedane begrippen over God.

[14] Zij kunnen Gods oneindigheid onmogelijk combineren met Mijn persoon­lijkheid; maar als ze eenmaal goed voorbereid zijn, zal het ons heel gemakkelijk en snel lukken het hun bij te brengen! Intussen bewerkt hun aanvoerder hen vanwege de tegen hem opgevatte verdenking van bedrog met betrekking tot het wonder, wat ook goed is, want als iemand een ongegronde verdachtmaking uit over een echt wonder, dan moet hij daarvoor inderdaad ook een heel behoorlijke straf met de roede krijgen! Hoe meer deze zwarten nu met woorden getuchtigd en gedeemoedigd worden, des te standvastiger en gemakkelijker zullen zij dan voor ons voor altijd blijven!"

 

199 Over langzaam en snel begrip van de waarheidsleer

 

[1](DE HEER:) "Het is echter allang bekend, dat mensen die iets gemakkelijk aanvaarden zonder eerst behoorlijk flink beproefd te zijn, de gemakkelijk aanvaarde en begrepen zaak ook heel gemakkelijk en snel weer laten varen, terwijl mensen die in zekere zin door louter porren en een harde aanpak een les leren aanvaarden en begrijpen, deze dan niet zo gemakkelijk ooit weer vergeten.

[2] O, er zijn er wel die zeer goede talenten bezitten en daarbij ook alle andere capaciteiten hebben! Zij bevatten alles snel en gemakkelijk en begrijpen het goed, maar op het moment dat zich noodzakelijke beproevingen voordoen, denken zij aan hun wereldse voordeel, zijn bang teveel te moeten offeren, en proberen dan zo mogelijk die geestelijke zaken te vergeten en kwijt te raken ­die, hoewel zij van de waarheid daarvan overtuigd zijn, hun op deze wereld geen voordeel opleveren. Zulke mensen lijken op die bijna doorzichtige dag­vliegen die de hele mooie dag door in het licht spelen en volleven zijn, omdat zij zelf helemaal door het licht doorschenen en doorgloeid worden; maar komt dan de nacht die het leven beproeft, dan is het uit met hun licht en hun gloed, en daarmee ook met hun leven!

[3] Daarom zijn mensen die aanvankelijk een hogere waarheid wat moeilijker aanvaarden, geschikter voor het rijk van God dan de vlotte aanvaarders; want zij behouden het aanvaarde daarna getrouwen leven daarnaar, terwijl de vlotte aanvaarders met het licht uit de hemelen spelen als de dagvliegen met het zonlicht, maar als gevolg daarvan ook niet meer nut van het hemelse licht hebben dan de dagvliegen van het zonnelicht.

[4] Soms zijn er echter ook mensen die een waarheidgemakkelijk aanvaarden, onthouden en dan tijdens de nacht als heldere sterren blijven stralen en zichzelf en anderen veel voordeel brengen; maar van deze mensen zijn er maar weinig en zij zijn zeldzaam.

[5] Deze Moren behoren echter allen tot degenen die moeilijk aanvaarden; maar wat zij eenmaal aanvaard hebben is hun bezit, en zij zullen steeds licht blijven geven tot aan hun laatste nakomelingen, zoals de sterren in de Orion en zoals Sirjezc (Sirius) in de grote ruimte.

[6] Het is met het grondig bevatten en het juiste begrijpen van Mijn leer ongeveer als met het verwerven van een vermogen: Wie heel gemakkelijk aan  een aanzienlijk vermogen is gekomen, weet daar ook snel en gemakkelijk raad mee, want aan ontberingen is hij nooit gewend en sparen heeft hij nooit geprobeerd. Als hij eenmaal door een erfenis of door een ander gemakkelijk verkregen gewin in het bezit is gekomen van een vermogen, zal hij geen waarde hechten aan dat vermogen, want hij denkt, en voelt dat ook, dat men heel gemakkelijk een groot vermogen vergaart. Wie zich echter met hard werken een aanzienlijk vermogen vergaard heeft, kent de zware inspanningen en het vele werk en weet hoeveel zweetdruppels hem iedere penning gekost heeft; daarom waardeert hij ook zijn met moeite verworven vermogen en hij verkwist en verbrast het beslist nooit op een lichtvaardige manier.

[7] Zo is het echter ook met de geestelijke schatten. Wie ze gemakkelijk verwerft, hecht er nauwelijks waarde aan omdat hij denkt en ook in zichzelf voelt, óf, dat hij ze nooit en te nimmer zou kunnen kwijtraken, óf, gesteld dat hij er iets of zelfs alles van zou kwijtraken, al het verlorene heel gemakkelijk weer terug kan krijgen. Maar dat is niet het geval, want wie geestelijk iets verliest, wint het verlorene een tweede maal niet zo gemakkelijk terug als hij het de eerste maal kreeg.

[8] Want de plaats van het verloren geestelijke wordt meteen ingenomen door het materiële, en dat is een gericht dat zich niet zo gemakkelijk meer opzij laat zetten als in het begin. Want zoals al het geestelijke voortdurend geestelijker en vrijer wordt, zo wordt ook al het stoffelijke steeds stoffelijker, wereldser en steeds voller van het gericht en de dood; wie zich echter eenmaal in het gericht bevindt en met zijn willen en kennen aan banden is gelegd, zichzelf moeilijk of nooit de vrijheid weer teruggeven.

[9] Wie eenmaal Mijn woord heeft, moet het behouden en daar standvastig in blijven, niet alleen door het kennen van Mijn woord, maar voornamelijk door het doen en handelen volgens Mijn woord; want alle kennis en geloof zonder daarnaar te handelen, heeft vrijwel geen betekenis en kan voor het leven geen waarde hebben!

[10] Wat zou het iemand baten die een reis moest maken naar een plaats waarvan hij slechts de naam kent maar de weg er naar toe niet, als iemand die de weg kent hem een volledige beschrijving zou geven van hoe die weg naar de plaats loopt, en hij, nu hij de weg kent, deze niet wil gaan, maar zich omdraait en in een geheel tegengestelde richting begint te reizen?! Zal hij ooit die plaats bereiken? Ik zeg: Hij kan komen waar hij wil, -alleen op de plaats van bestemming zal hij nooit komen, want waar men komen wil, daar moet men ook heengaan!

[11] Deze Moren zijn beslist wat betreft aardrijkskundige kennis de meest ondeskundige mensen ter wereld! Zonder de overste Justus Platonicus zouden zij met hun kennis de weg hierheen vast nooit gevonden hebben; maar nadat de overste hun de weg eenmaal goed beschreven had, reisden zij precies volgens de beschrijving, en hun huidige aanwezigheid bewijst voldoende dat zij de aanwijzing van de overste zeer precies hebben uitgevoerd, en daarvoor was een onwrikbare vaste wil nodig die deze Moren nu juist in hoge mate bezitten. Wie iets heel vast wil, volbrengt dat ook heel zeker.

[12] Wie dus Mijn woord en Mijn leer heeft en daar met vaste wil naar handelt, moet zijn doel bereiken en niets kan hem daar van afhouden; maar wie ten dele Mijn woord opvolgt en daarnaast ook doet wat de lichtzinnige wereld verlangt, lijkt op een mens die de halve weg naar een plaats aflegt, maar halverwege meteen omkeert en de reeds afgelegde weg weer teruggaat.

[13] Ook lijkt hij op een knecht die twee heren, welke elkaars vijand zijn, wil dienen. Zal hij zijn werk bij de twee elkaar vijandige heren goed kunnen doen? Zal hij beiden, al is het maar schijnbaar, kunnen liefhebben? Maar wat voor gezicht zullen de beide heren trekken als zij merken, dat de dubbele knecht ieder van de twee heren op gelijke wijze is toegedaan? Zal niet zowel de een als de ander tegen de knecht zeggen: 'Ei, jij schalkse dienaar, hoe kun jij mijn ergste vijand net zo liefhebben als mij?! Dien mij alleen, of verdwijn uit mijn dienst!' Want niemand kan naar waarheid twee heren dienen; hij moet de een dulden en de ander verachten. En zie, zo'n lichtzinnige en schalkse knecht zal dan door beide heren direct ontslagen worden en dan niet makkelijk meer bij een derde in dienst worden genomen, en dan zal hij tussen twee stoelen op de grond zitten­.

{14] Dat echter deze Moren geen dienaren van twee heren, maar van de ene Heer willen en zullen zijn, kun je heel gemakkelijk zien aan de manier waarop de aanvoerder te kampen heeft met zijn metgezellen, bij wie de woorden van de overste nog te vast in het hart verankerd zitten en daar niet zo gemakkelijk verwijderd kunnen worden!

[15] Wat de overste hun verteld heeft over een goddelijke persoonlijkheid bij Mozes, is een aanknopingspunt en een brug waarover zij bij Mij gebracht kunnen worden. En juist op deze brug is de aanvoerder nu voornamelijk bezig en probeert hij de hardnekkigsten tot andere gedachten te brengen. Als Ik hem geen engel stuur om te helpen, is hij over een jaar nog niet met hen klaar; maar Ik zal hem nu de engel sturen en dan zal het wel lukken!"

[16] CYRENIUS zegt: "O Heer, dan zou ik er wel dichtbij willen zijn om de gesprekken beter en duidelijker te kunnen volgen!"

[17] IK zeg: "Dat zal niet nodig zijn, want de wind zal alles naar onze oren brengen!"

 

200 Raphaël overtuigt de zwarten van de goddelijkheid van de Heer

 

[1] Meteen daarop roep IK de engel en zeg, terwille van de anderen aan tafel, duidelijk verstaanbaar tegen hem: "Raphaël, nu is Oubratouvishar met zijn metgezellen weer op het juiste punt teruggekomen en kun je het meningsver­schil met één klap uit de weg ruimen! Zij voelen er alles voor om nu zijn mening en inzicht over Mij te aanvaarden, als hij hun bewijzen kan dat de steen werkelijk door jou in een ogenblik uit Nubië hier is gebracht. Ga er daarom naartoe en haal voor ieder die dat wil, dat wat hij vraagt uit zijn hut hierheen en het hele geschil zal daarmee van de baan zijn!

[2] Want deze mensen, die een vaste wil hebben maar moeilijk begrijpen,  moeten door een wonder bekeerd worden, omdat woorden alleen voor hen te weinig overtuigingskracht bezitten. Een wonder schaadt deze mensen ook niet zoveel als het jullie doet en met name veel Joden; want zelf kunnen zij als onbedorven mensen enkel door hun vaste geloof en door hun onbuigzame wil zeer opmerkelijke wonderen verrichten, wat zij een zo goed als heel natuurlijk~ zaak vinden. Daarvan zullen wij ons later overtuigen. Een groot wonder telt bij hen daarom maar half en zodoende kunnen zij, zonder dat dit nadelig voor hen is, door wonderen op onschadelijke wijze bewerkt worden. Ga nu dus! Wat je moet zeggen en moet doen, heb je al in je."

[3] Met deze opdracht, die allen nu kennen, gaat de ENGEL naar de tafel waar de zwarten, door het genot van de wijn nog luidruchtiger geworden, hun tamelijk luide twistgesprekken houden. Daar aangekomen zegt hij met een doordringen­de, luide stem: "Waarom uiten jullie beschuldigingen tegen deze grote vriend en weldoener van jullie, aan wie je alle goeds te danken hebt, alsof hij jullie zou willen bedriegen en je een onwaar geloof op zou willen dringen?! Waarom maken jullie het wonder, dat ik om hem te overtuigen volgens de wil van. de Heer verricht heb, verdacht alsof ik een door hem ontboden bedrieger zou zijn, om hem te helpen jullie te bedriegen! Wat wensen jullie dan voor bewijzen om jullie twijfel weg te nemen? Moet ik iets uit jullie hutten voor jullie hier brengen? Vraag maar, dan zal ik het doen!"

[4] Deze energieke toespraak bracht allen tot zwijgen en zij wisten van angst niet wat te doen.

[5] Maar de AANVOERDER zei: "Dat is de hulp van God! Die zal mij rechtvaardigen tegen jullie toch wel heel erge beschuldigingen! Vraag en overtuig je; want dat alleen kan jullie dwaasheid te niet doen!"

[6] EEN, die de meeste twijfels geuit had, ging toen staan en zei: In mijn hut is een schat verborgen; buiten mij en mijn vrouw, die hier is, weet niemand ervan. Breng die hier, dan zal ik volledig geloven!"

[7] De ENGEL zegt: "Binnen hoeveel tijd moet ik de schat, die je in linnen en riet gewikkeld, in de hoek aan de oostkant van je hut op de plaats waar buiten de hut een grote palmboom staat, twee voet diep in het zand begraven hebt, en die bestaat uit een dertig pond zware klomp zuiver goud, hier brengen? Zeg mij, binnen hoeveel tijd!"

[8] De TWIJFELAAR kijkt dan heel verbaasd en zegt: "Maar hoe is het in 's hemelsnaam mogelijk dat jij, beminnelijke knaap, dat zo precies weet? Daarmee alleen al heb je mijn twijfel weggenomen, want nu begrijp ik alles wat onze leider en oudste over die jonge man daarginds heeft gezegd! Maar daardoor wordt het geheel alleen maar vreemder en wel op een angstaanjagende manier! Als er geen twijfel mogelijk is dat in deze man de oereeuwige geest van God in zijn volheid woont, hoe kunnen wij Hem dan onder ogen komen! Moet ons twijfelen Hem niet uitermate beledigd hebben? O, O, wij zijn allen verloren!

[9] De ENGEL zegt: "Helemaal niet, jullie zijn nu allen gewonnen! Maar bepaal nu binnen welk tijdsbestek ik je schat hier moet brengen!"                               .

[10] De TWIJFELAAR zegt: "O beminnelijke, - voor mijn ongeloof is dat nu helemaal niet meer nodig; maar als je hem nu op wonderbare wijze hier wilt brengen, doe dat dan maar! Mocht hij soms hier voor iemand een speciale waarde hebben, dan kan hij hem van mij krijgen in ruil voor ander nuttig gereedschap; want ik. heb er immers toch al.niets aan! Hij is prachtig en op sommige plaatsen schittert hij in de zon; en als je hem heel goed bekijkt, vertoont de oppervlakte allerlei figuren. Een aantal is donker en dof maar een aantal schittert prachtig in de zon. Daarin zat voor mij de eigenlijke waarde van de klomp, die tamelijk groot en heel compact is. Als jij, beminnelijke, mooie jongeman, hem dus hierheen wilt halen, hoef je je ondanks al je wonderbare kracht niet te overhaasten!"

[11] De ENGEL zegt: "Kijk naar mij! Op dit ogenblik haal ik jouw schat; tel de momenten die ik nodig heb om heen en weer terug te komen!"

[12] De twijfelaar en zijn metgezellen richten al hun aandacht op de engel om vast te stellen wanneer hij vertrekt en hoe snel hij daarna weer terug zal keren.

[13] De ENGEL vertrekt echter helemaal niet, maar vraagt aan de man die eerst twijfelde: "Wel, heb je mijn afwezigheid opgemerkt?"

[14] De TWIJFELAAR zegt: "Nee, want je stond tot nu toe nog onwrikbaar op dezelfde plaats! !"

[15] De ENGEL zegt: "O, helemaal niet; want kijk maar naar beneden, jouw schat ligt behouden en wel aan je voeten!"

[16] De twijfelaar kijkt onder de tafel en ziet daar zijn goed herkenbare schat in de onbeschadigde verpakking aan zijn voeten liggen! Dat bezorgt de twijfe­laar zo'n schrik dat zijn anders karmijnrode lippen verbleken en hij gewoonweg begint te beven.

[17] Ook de ANDEREN kijken erg onthutst als zij dit zien en ze roepen: "Maar machtige wil van God! Wat is dat, hoe kan dat?! Beminnelijke, je bent toch geen moment van je plaats weggeweest! Hoe kan dat dan?"

[18] De ENGEL zegt: "Bij God is alles mogelijk, en jullie kunnen daaruit opmaken hoe God de Heer, ook al is Hij hier als mens net als een ander mens aanwezig, met de oneindige macht van Zijn wil toch de gehele oneindigheid leidt, regeert en in stand houdt, en dat er voor Zijn alziende ogen eeuwig nergens iets verborgens kan zijn waarvan Hij niet heel precies alles weet!

[19] Dat de eeuwige, goddelijke geest nu op deze aarde in het vlees is gekomen en Zelf persoonlijk Mens is geworden, kwam vooral omdat Zijn overgrote liefde voor jullie mensen van deze aarde, en daardoor ook voor de mensen van al de talloze andere aardse werelden, Hem bewoog om voor jullie in alle liefde voor alle eeuwige tijden een voelbare, zichtbare en aanspreekbare God en Vader te zijn! Want Hij, als God, is de machtigste en zuiverste liefde, en daarom kan ook geen mens en geen engel Hem anders dan alleen door de liefde benaderen.

[20] Als jullie bij Hem willen komen, moeten jullie Hem vóór alles boven alles liefhebben en jullie moeten elkaar als ware broeders en oprechte zusters liefhebben; zonder die liefde is het zo goed als onmogelijk om bij Hem te komen! Maar pak jij, verschrikte haas, nu je schat op en leg hem op tafel en kijk of het wel de echte is!"

 

201 Schenking van de schatten aan Cyrenius

 

[1] Wat van de eerste schrik bekomen bukte de Moor zich en tilde de tamelijk grote klomp op en legde hem op tafel, verwijderde het riet en het linnen en al snel lag de goudklomp open en bloot op tafel; en velen liepen er op af en bekeken deze grote schat. Ook onze Judas Iskariot kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen, bekeek de schat en vond het heimelijk erg jammer dat niet hij daarvan de bezitter was.

[2] Toen de schat voldoende bekeken en bewonderd was, vroeg de Moor aan de engel, wie hij nu het best deze klomp kon schenken, omdat hij hem toch niet meer de lange weg naar huis zou willen dragen.

[3] En de ENGEL wees naar Cyrenius en zei: "Kijk daar, aan de rechterhand van de Heer zit de opperstadhouder van Rome! Hij gebiedt over Azië en een groot deel van Afrika; geheel Egypte valt onder hem en dus ook de overste van Memphis! Geef hem deze schat! En Oubratouvishar , ook jij zou de steen beter aan deze opperstadhouder kunnen overhandigen dan aan de overste in Mem­phis, die weinig of niets om zulke schatten geeft! -Maar dat is alleen maar een advies van mij, je kunt doen wat je wilt!"

[4] De AANVOERDER zegt: "Je wijze raad is voor mij al een gebod waar ik mijn leven voor zou geven, omdat jij mij alleen maar het meest wijze en beste kunt aanraden! "

[5] Dan staan beiden op - de twijfelaar met zijn goudklomp en de aanvoerder met zijn grote diamant  - en gaan daarmee naar Cyrenius.

[6] Daar aangekomen zegt de AANVOERDER: "Ik wist voorheen niet wie u was. Ik vroeg ook naar niemand anders dan alleen maar naar de Heer, omdat ik dacht: 'Eén Heer en Gebieder kan er maar zijn en alle anderen zijn zijn knechten en dienaren! ' Maar nu heeft die stralend blanke, wonderbaarlijke jongen mij pas verteld, dat u, in aardse zin, ook een groot heer en gebieder bent en daarom heb ik naar aanleiding van de wijze raad van die beminnelijke, wondere jongen samen met mijn metgezel geheel uit vrije wil besloten onze op zo wonderbaar­lijke wijze hierheen gebrachte schatten aan u ten gebruike te geven, in ruil waarvoor wij dan graag een paar van de hoogstnodige, meest bruikbare huis­houdelijke gereedschappen van u zouden willen ontvangen, opdat ook wij daarmee ons huis in kunnen richten voor het vervaardigen van brood, dat zo goed is en zo lekker smaakt.

[7] Onze hak­ en snij gereedschappen zijn slecht en worden meteen bot, want zij zijn heel moeizaam uit hout en beenderen van dieren gemaakt. In Memphis hebben wij echter allerlei snijwerktuigen leren kennen die zelfs op steen niet zo gemakkelijk bot worden, -en zulke werktuigen zouden wij veel beter kunnen gebruiken dan ons geelglanzende metaal, dat zacht en onbruikbaar is! -Neem daarom deze twee stukken welwillend aan!"

[8] CYRENIUS zegt: "Goed, vrienden, ik neem van jullie de twee buitenge­woon waardevolle stukken aan; maar niet voor mijzelf, maar voor dit verarmde Galilese volk, dat al een behoorlijke belastingachterstand heeft bij Rome! Met deze twee stukken zijn voor dit land alle belastingen aan Rome voor tien achtereenvolgende jaren vooruit voldaan en in die tijd kan het land op verhaal komen.

[9] Als jullie weer naar huis gaan, zal ik er voor zorgen dat jullie voldoende meegegeven wordt van allerlei hoognodige en goed bruikbare werktuigen en gereedschappen, en als jullie je vrijwillig onder Romeinse bescherming willen stellen, dan krijgen.jullie ieder jaar nieuwe werktuigen en gereedschappen! Anders zouden jullie daar minstens ieder jaar, natuurlijk in ruil voor zulke metalen, in Memphis zelf daarvoor moeten zorgen!"

[10] De AANVOERDER zegt: "Om dat te beslissen zou eerst een algemene volksraad ge.houden moeten worden, wat bij ons altijd erg moeilijk is, want ons land is erg uitgestrekt en de bewoners in veel uithoeken wonen die vaak totaal ontoegankelijk zijn, waardoor het erg moeilijk is een volksraad bijeen te roepen. Het zal daarom beter zijn in Memphis van tijd tot tijd datgene te halen wat wij het meest nodig hebben.

[11] Uw Romeinse wetten kunnen wel zeer goed zijn, maar zij zouden voor ons land en volk toch niet geschikt zijn. Ook de overste in Memphis heeft ons al zo'n aanbod gedaan, dat wij echter net zo min kunnen accepteren als nu dit voorstel van u. Ook al zou u ons land binnen kunnen dringen, dan zou u daar weinig aan hebben! U zou daar in de gloeiend hete woestijn ronddolen en met honderden versmachten en toch geen mensen, maar wel honderden kudden leeuwen, panters en tijgers aantreffen, die u verscheuren zouden; ook zou u de strijd met slangen en adders niet overleven!"

[12] CYRENIUS zegt: "Hoe redden jullie je dan met zoveel verscheurende beesten? Doen die jullie dan werkelijk geen kwaad?"

[13] De AANVOERDER zegt: "U heeft toch zojuist uit de mond van de jongen en uit de allerheiligste mond van de Heer Zelf gehoord hoe wij geaard zijn! Hoe kunt u dat desondanks dan ook nog aan mij vragen? Het is zoals de Heer Zelf dat over ons verteld heeft; maar het hoe, waardoor en waarom, -weten wij zelf niet! Daarom vraag ik u mij zulke vragen te besparen; want aan de antwoorden daarop zult u niets hebben!"

[14] Daarop maakten beiden een diepe buiging voor ons en gingen meteen weer naar hun metgezellen terug en vertelden wat zij allemaal bij Mij hadden gedaan.

 

202 De oorsprong van de Jabusimbil-tempel,

de sfinx en de zuilen van Memnon

 

[I] Maar de METGEZELLEN zeggen: "Hoe kunnen jullie nu iets bij de Heer gedaan hebben, terwijl je geen woord met Hem gesproken hebt?!"

[2] Toen zei de AANVOERDER: "Hier, waar Hij aanwezig is, gaat alles van Hem uit, en wij hebben daarom steeds alleen met Hem te maken, ook al onderhandelen wij met Zijn leerlingen!" -Dit antwoord voldeed allen en zij zeiden niets meer.

[3] Maar SOMMIGEN zeiden tegen de engel: "Luister eens, wondere jongen, zou je misschien voor ons vijven omdat wij ook heel vreemde schatten in onze hutten verborgen houden, deze hierheen willen brengen?"    

[4] De ENGEL zei: "Til ze maar van de grond op de tafel, dan zullen wij eens zien hoe het daarmee staat!" .

[5] Dan kijken vijf van de aan de tafel zittende Moren onder de tafel en.zien tot hun grote verbazing ieder hun eigen welbekende, vrij grote bundel en tillen die op de tafel, en dan komen er nog vier heel behoorlijke klompen goud te voorschijn, die gezamenlijk meer dan honderd pond wegen; maar in de vijfde bundel bevinden zich zeven tamelijk grote rivierstenen, waarvan Markus die naast de engel stond, dacht dat ze totaal geen waarde hadden.

[6] De ENGEL zegt echter: "Wacht maar af, het zal je gauw duidelijk worden dat juist deze zeven stenen in aards opzicht van grote en onschatbare waarde zijn! Breng eens een stevige, ijzeren hamer, dan zullen.wij ze onderzoeken.

[7] Markus haast zich, omdat hij zelf erg nieuwsgierig is, naar zijn gereed­schapskamer en komt al gauw te voorschijn met een stevige, ijzeren hamer en overhandigt die aan de engel. Deze neemt een van de stenen in. zijn hand en geeft die een paar voorzichtige tikjes, waarop meteen de witachtige, op kieze1 lijkende korst loslaat en een parel ter grootte van een mensenhoofd te voorschijn komt, tot overgrote verbazing van allen.

[8] Op het oppervlak van deze wonderparel waren hiëroglyfen en andere tekens ingegraveerd. Onder andere was daar een heel goede tekening zichtbaar van de tempel van Ia bu sim bil tijdens de bouw, en wel op het moment waarop de vier reusachtige beelden na een honderdzeventig jaar lange arbeid vol zweet en veel opoffering gereed waren en men nog ijverig werkte aan de kroonlijsten, en door middel van beeldhouwwerk reusachtige opschriften en verdere tekens op de platte, grote vlakken ingraveerde, en tevens ook de poort tussen de twee aan iedere kant staande reuzenfiguren begon open te breken. Wie deze tekens en opschriften, die heel duidelijk te zien waren, kon ontcijferen, had de oorsprong van deze tempel voor zich en de reden waarom hij door de toenmalige Egypte­naren zo dicht bij de Nijl is gebouwd.

[9] Deze parel had daarom niet alleen onschatbare waarde omdat zij in haar soort reusachtig groot was, maar ook uit historisch oogpunt. Tevens stamde zij uit een periode van de aarde vele duizenden jaren voor de eerste mens in een lichaam haar bodem betrad.

[10] Ten tijde dat op aarde zulke reusachtige schaaldieren de zee bewoonden, spoelden over het grootste deel van de lage landen van Afrika de golven van de grote oceaan. De oer-Egyptenaren vonden de moederschelp bij de graafwerk­zaamheden voor de eerste piramide en toen zij de moederschelp openden, vonden zij daarin deze zeven parels, waarvan er een nu door de engel van haar korst is ontdaan.

[11] Natuurlijk werd de engel nu met vragen bestormd en hij gaf dan ook de uitleg zoals die nu hier in het kort werd weergegeven.                                                  .

[12] Toen RAPHAËL klaar was met zijn uiteraard slechts globale uitleg over de parel die het eerst onthuld was, zei hij: "Wat jullie voorlopig moeten weten, heb ik nu in het kort zo begrijpelijk mogelijk verteld; laten we nu beginnen met de onthulling van de tweede parel, die iets kleiner zal zijn dan de eerste!"

[13] Toen nam de engel de tweede parel en ontdeed haar op de eerder genoemde manier van haar korst. Ook deze stond vol met tekens en teksten. Op een van de egaalste vlakken was de kleine tempel van Ia bu sim bil heel nauwkeurig ingegraveerd met daarnaast een kop, lijkend op die van de grote Sfinx. En de engel werd nogmaals bestormd met vragen om al deze tekens en teksten uit te leggen.

[14] En HIJ zei: "Vrienden, zonder dat de geest helemaal ontwaakt is in de ziel, kan niemand van de thans levende mensen de betekenis ontsluieren van wat op deze parel geschreven en getekend is!

[15] Hoewel deze parel even oud is als de eerste en grootste, is zij echter toch pas honderd jaar later op deze wijze beschreven en van tekeningen voorzien, en wel ten tijde van het gereedkomen van de kleine rotstempel, toen echter het binnenste van de grote tempel nog niet geheel klaar was. Daarom is hier ook de kleine tempel reeds als geheel voltooid weergegeven.

[16] De kop stelt die van de toen reeds zevende herderskoning voor, die zichzelf de naam Shivinz (onjuist ' Sfinx '), de levendige, de ondernemende, gaf. Hij was tegen de driehonderd jaar oud en men had zijn hoofd kolossaal groot uit een granietrots gehouwen, die nog heden ten dage in tamelijk goede staat te zien is.

[17] Deze Shivinz had grote verbeteringen op de scholen en ook in de veeteelt en landbouw ingevoerd en werd door zijn volk dan ook op een bijna goddelijke wijze vereerd. De tekens en teksten vertellen over de vele goede dingen en wat hij met zijn zeer levendige geest allemaal voor verbeteringen in dit land had ingevoerd.

[18] Hij was niet begonnen met het uithouwen van de grote tempel, want dat hebben twee van zijn voorvaderen gedaan, die de onzichtbare geest van God zeer toegedaan waren; uit groot respect voor hen liet hij ze niet ver van de grote tempel op een mooie vlakte in zittende houding kolossaal groot uit steen hakken en ter eeuwige gedachtenis vlak bij de Nijl opstellen. En omdat de beiden geen naam hadden en ook uit pure bescheidenheid geen enkele naam wilden dragen, gaf hij hun een naam en noemde ze 'De naamlozen'( Me maine onI, wat later vereenvoudigd werd tot 'Memnon '). Tot op de huidige dag zijn de beide beelden nog in heel goede staat te zien."

[19] De AANVOERDER zegt: "Ja, ja, dat hebben we allemaal gezien en zeer bewonderd! Maar hoe oud mogen deze buitengewone zaken nu wel zijn?"

[20] De ENGEL zegt: "Bijna drieduizend jaar, en de eerstvolgende drieduizend jaar zullen hun sporen niet geheel uitwissen! - Maar heb wat geduld, wij zullen nu de derde parel onthullen; op het oppervlak daarvan zullen jullie behalve de reeds als standbeelden weergegeven twee voorouders van de Shivinz, nog een heel andere grote gedenkwaardigheid ingegraveerd zien, die jullie tot diep nadenken zal brengen!"

 

203 De zeven reuzen en de sarcofagen

 

[1] Daarop nam Raphaël de derde parel in zijn hand en ontdeed deze van haar korst.

[2] Toen zij open en bloot voor hen lag, maakte RAPHAËL de toeschouwers, die behoorlijk nieuwsgierig waren, meteen attent op de prachtig ingegraveerde Memnonbeelden en zei: "Kijk, daar zijn ze al, de beide naamlozen! Maar daar bovenaan, als voor de naamlozen, zien jullie zeven reusachtige figuren in de vorm van geklede mensen, en om hen heen zien jullie een aantal heel kleine mensenfiguurtjes! Wat heeft de wijze Shivinz, die de parels alle eigenhandig gegraveerd heeft, daarmee dan aan willen geven?

[3] Luister! In diezelfde tijd, ongeveer honderdzeven jaar voor de eerste van de twee naamloze voorouders, is er een zeer grote aardbol diep in de scheppings­ruimte met toestemming van de Heer verwoest en in talloze stukken uiteenge­vallen. Hij werd bewoond door heel veel mensen, die enorm groot waren.

[4] Tengevolge van de plotselinge, door niemand voorziene verwoesting, die toch wel meermalen aan die mensen voorspeld was, gebeurde het dat zeven van de genoemde mensen van die aardbol in Opper-Egypte op een aantal open plekken van het grote land neerstortten en door hun zware val een heel krachtige aardschok veroorzaakten.

[5] Deze mensenregen duurde van de eerst gevallene tot de laatste meer dan tien dagen. De bewoners van het land hebben gedurende die tijd veel angst en schrik door moeten maken, want vooral 's nachts waren zij bang, dat zo'n reus op hen zou vallen en hen allemaal gruwelijk zou verpletteren. Daarom staarden zij heel angstig steeds naar de hemel of er niet weer zo'n onuitgenodigde gast van plan was hun uit de wolken een zeer onwelkom bezoek te brengen.

[6] Ruim tien jaar lang werden vaste wachten opgesteld om te zien of er niet weer zo'n ontzettende reiziger uit de lucht aankwam; maar omdat daar na die tien dagen geen spoor meer van te ontdekken viel, werden de gemoederen van de mensen gaandeweg weer rustiger en zij waagden zich zelfs bij de grote, geheel verdroogde reuzenlijken, die tot een kwart dagreis ver verspreid van elkaar lagen.

[7] De wijzen onder die oermensen van Egypte meenden dat het door de geest van God bestrafte reuzen betrof uit een groot, vergelegen land, die tegen God gezondigd hadden, waarop God hen toen in Zijn rechtvaardige toom door Zijn machtige geesten van de aarde had laten opheffen en hierheen laten smijten om de Egyptenaren te tonen, dat Hij ook de sterkste reuzen niet ontzag als zij tegen Zijn wil handelden. Kort en goed, uiteindelijk begon men zelfs deze dode reuzen stukje bij beetje te verbranden en na vijftig jaar viel er van deze dode reuze gasten totaal niets meer te ontdekken.

[8] Wat bij de Egyptenaren echter toch bleef hangen van deze reusachtige mensengestalten, was, dat zij door de blijvende herinnering aan de reuzen de neiging kregen om alles kolossaal weer te geven, waarvan hun eerste beeld­houwwerken maar al te duidelijk het bewijs leveren.

[9] In de tempel te Ja bu sim bil werden in ieder van de drie afdelingen zeven reuzen als een soort dragers van het plafond afgebeeld, dat wil zeggen in steen uitgehouwen, en hun kleding is die waarin de grote reizigers uit de lucht aangekomen zijn; en de Egyptenaren, die voorheen vrijwel naakt rondliepen, zijn begonnen zich ook op die wijze te kleden, -dat is dan ook de reden waarom men tot op de huidige dag alle oude stoffelijke overschotten zo gekleed ziet. Hun mummies en sarcofagen zijn vol van dergelijke versieringen."

[10] Dan vraagt de aanvoerder, wat de bedoeling van de oude Egyptenaren eigenlijk was met de sarcofagen en waarom zij de grote en ook kleinere, zeer massieve grafkisten zo genoemd hebben.

[11] RAPHAËL zegt: "Dat zullen jullie meteen uitvoerig horen! Jullie weten dat het begraven van de lijken in dit land in de meeste gevallen niet gemakkelijk is, omdat in de zeer droge bodem een lijk heel moeilijk tot ontbinding overgaat en er geen verrotting plaats vindt. In de vochtiger omgeving van de Nijl wilde men de doden ook niet begraven om de zeer wijze reden dat men het rivierwater niet wilde verontreinigen. Om de lijken zo maar te laten liggen of ze zelfs de wilde dieren als voedsel te geven, daarvoor waren vooral de oude Egyptenaren te veel mens. Zij hadden ook voor de lijken van de gestorven broeders te veel respekt om deze zo'n oneer aan te kunnen doen. Maar wat bleef er dan nog over?

[12] Wel, zij kwamen op een heel slimme gedachte! Zij nietselden uit steen deels zeer grote en later ook heel kleine doodskisten, waarin hoogstens een, twee tot drie lijken voldoende ruimte hadden. Iedere kist kreeg een naar verhouding groot en zwaar deksel. Als dan in zo 'n kist een of meer lijken werden gelegd, nadat zij eerst met Mum (Muma, ook mumie, betekent aardhars, aardbalsem) goed gebalsemd werden, werd het deksel gloeiend heet gemaakt en de kist werd met het gloeiend hete deksel zogezegd voor eeuwige tijden afgedekt. Daardoor droogden de lijken in de kist helemaal uit, en als het deksel erg groot en heet was, verkoolden zij ook vaak of verbrandden tot as.

[13] In de grotere plaatsen en gemeenten had men echter ook algemene kisten, die iedere zeven jaar weer voor een deel werden geopend. Hier werden dan iedere keer lijken bijgelegd, die weer geheel afgedekt werden, waarna dan boven op het deksel een flink vuur werd gestookt, waardoor de lijken in de grote kist natuurlijk tot as werden. Als zo'n kist vol as was, werd hij met meer geopend, maar hij bleef ter gedachtenis aan de vergankelijkheid van al het aardse als een monument staan waaraan men eer bewees.

[14] Mettertijd bouwde men daar gewelven en piramiden overheen, en dat is de reden waarom men nog heden ten dage in de omgeving van de piramiden veel van zulke kisten vaak in zeer nauwe en vaak in grotere gewelven (Kaitu comba, hetgeen betekent verborgen vertrek) vindt. Deze kisten, die jullie nu duidelijk beschreven zijn heeft men toen sarcofagen genoemd omdat in de oertaal van de Egyptenaren Sarko "gloeiend' en Vaga (Vascha) 'zwaar deksel' betekent.

[15] Dat is nu wat jij wilde weten over de sarcofaag; maar nu gaan wij over naar de onthulling van de vierde parel en zullen eens zien wat die ons allemaal onthullen zal!"

 

204 De sterrenbeelden op de vierde parel

 

[1] De engel neemt haar behoedzaam in zijn hand en haalt de korst eraf.

[2] Dan vraagt de AANVOERDER aan de engel: "O wonderbaarlijke jonge­man, dienstbare vinger van de Allerhoogste, wees niet boos als ik je even tussendoor lastig val met een vraag! Kijk, ik snap niet dat jij met al je wonderbaarlijke macht die hamer gebruikt! Heb je die absoluut nodig, of gebruik je die alleen maar om er voor ons wat menselijker uit te zien, opdat wij dan met minder schroom en rustiger naar je kijken en luisteren!"

[3] De ENGEL zegt: "Geen van beide, -ik doe dat enkel en alleen om jullie te laten zien, hoe je in soortgelijke gevallen zulke stenen moet behandelen om ze, hun schat prijs te laten geven! Gesteld dat je er ergens weer een paar mocht vinden, want vooral in Opper­- en Midden-Egypte bevinden zich veel van zulke met een korst omgeven stenen, vooral heel verspreid in de woestijnen; welis­waar zullen daar nog maar weinig van zulke parels bij zijn. Maar ook de andere stenen zijn voorzien van allerlei tekens, teksten en afbeeldingen, want de oude Egyptenaren bezaten nog lang geen papier om op te schrijven. Daarom werd vooral in het begin het oppervlak van stenen gebruikt om allerlei zaken ter herinnering in te graveren, eerst met benen en later met ijzeren stiften.

[4] De allereerste aantekeningen laten natuurlijk weinig anders zien dan heel eenvoudige gebeurtenissen van hun kudden; maar de latere bevatten dan al, zoals deze parels, grote en belangrijke gebeurtenissen, niet alleen voor dit grote land en volk, maar tevens voor de hele aarde. Want de Heer wilde dat dit land een degelijke voorbereidende school voor Zijn komst op aarde zou zijn, hetgeen ook de reden was dat Hij Zijn na aan het hart liggende, uitverkoren volk der Hebreeërs in Egypte een langdurige leerschool heeft laten doorlopen. En Mozes, de grote profeet van de Heer, had in Hoorn van de Kahi (Kahiro), in Thebe (Thebai, ook Thebsai = huis der dwazen, later een behoorlijk grote, dichtbevolk­te stad), in Kar nag bij Korak en in de oudste steden Memphis, Diathira (Dia daira = Plaats van de herendienst) en in Elephantine (El ei fanti = de nakomelin­gen van de kinderen van God) zijn scholen doorlopen, en werd door de geest van God voor zijn hoogste wijding pas op een leeftijd van zevenenvijftig jaar bij Madan over de Sues geleid, toen hij vluchtte voor een wrede Varlon (Farao ), van waar af je het vervolg van zijn geschiedenis kunt lezen in de Schrift.

[5] Kortom, Egypte was dus door God aangewezen als voorbereidende school, en de bewoners van dit langst bewoonde land van de aarde waren reeds van oudsher met veel wijsheid begiftigd en hadden ook nauwe kontakten met vrijwel alle beschaafdere volkeren van de aarde. Nu zullen jullie ook begrijpen waarom juist alles wat men in dit land vindt, vaak een zeer diepe betekenis heeft.

[6] Maar nu weer terug naar onze ontbolsterde, vierde parel!

[7] We zien daarop een aantal afbeeldingen van jagers met koker, boog en pijl en een grote kudde, die door leeuwen omgeven is. Dat betekent een grote strijd van de Egyptenaren met de leeuwen, die bij tijden in grote aantallen de vette kudden van Egypte overvielen.

[8] En kijk, meer rechts van dit tafereel zien jullie de weiden al ommuurd, en daarop liggen stierenkoppen met de horens afwisselend op-, af­ en zijwaarts gericht, wat allemaal wil zeggen dat de kudden, voordat de grote weldeplaatsen met reusachtige muren omgeven waren, zich steeds volkomen weerloos in groot gevaar hebben bevonden. In de hoeken. van de muren zie je ook een grote hond in een strijdvaardige houding staan of liggen; de naam die de oude Egyptenaren aan dit waakzame dier gaven was Pas, ook wel Pastshier (bewaker van de weidegrond).

[9] Hier nog verder naar rechts zien jullie weer de herderskoning Shivinz (Sfinx), naast hem een reusachtig grote hond, en voor de hond een aantal stukken van de leeuw. Nog meer naar rechts echter, meer omhoog, zien wij dezelfde hond met daaronder de afbeelding van de zon en de maan. Wat betekent dat?

[10] Luister! Onze Shivinz had als herderskoning een van de grootste honden, waarvoor werkelijk geen leeuwen geen panter veilig was. Deze hond bewaakte lange tijd de kudden van de Shivinz. Toen echter na verloop van tijd de hond van ouderdom stierf, nam Shivinz zich voor om uit achting en als nagedachtenis dit dier in een sterrenbeeld aan de zuidelijke hemel voor altijd te verzinnebeelden. ­Hij gaf dat sterrenbeeld de naam van de grote hond die jarenlang de kudde van de koning trouw bewaakt had. Dat de koning zijn hond tussen de sterren onderbracht is te zien aan het feit, dat onder de buik van de hond de zon en de maan te zien zijn. Alles waar de zon en de maan onder staan, bevindt zich zinnebeeldig tussen de sterren, ter nagedachtenis aan iets van grote betekenis.

[11] Heden ten dage is een zeer grote en waakzame hond -vooral in dit land waar vrijwel geen verscheurende dieren voorkomen -niet van enige bultenge­wone betekenis; maar in het oude Egypte, waar hele kudden verscheurende dieren voorkwamen en ten dele nog voorkomen, was een grote, sterke en moedige hond iets wat men heel erg nodig had. Want zo 'n hond was op de eerste plaats de betrouwbaarste bewaker van de kudden. Zijn onderhoud was erg gemakkelijk, omdat dit grote hondenras zich gewoonlijk voedde met de ontelbare aardmuizen waaraan dit land nog nooit gebrek heeft gehad; ook aten zij dagelijks duizenden grote sprinkhanen. Slechts eenmaal per dag kregen zij wat melk, wat maakte dat zij trouw bleven aan de kudde.

[12] Naast de grote honden hielden de oude Egyptenaren echter ook graag een kleiner soort hond; hun naam was Mal pas (kleine hond). Dat waren de lawaaimakers; Poroshit betekent in de oude taal 'sein-' of 'lawaaimaker'. Als iets vreemds een huis of een kudde naderde, begonnen de kleine honden al te blaffen; dat trok de aandacht van de grote en die begonnen dan met hun geweldige geblaf de wilde beesten ontzag in te boezemen, waarop deze zich dan ook terug begonnen te trekken.          ..

[ 13] De kleine honden waren vaak ook bewakers van de kippen en hun kuikens, waarvoor zij speciaal werden afgericht. Dat alles was een uitvinding van Shivinz, die deze vogels als eerste in nuttige huisdieren had veranderd en de Egyptenaren had laten zien hoe goed hun vlees smaakt en hoe buitengewoon goed hun gebakken en gekookte eieren smaken. Zo leerde hij de bewoners van dit grote land, die toen reeds zeer in aantal toegenomen waren, nieuwe voe­dingsmiddelen en nieuwe kudden kennen, waarvan het gebraden vlees en de eieren later eigenlijk wat te goed smaakten, - daar er anders in de tijden daarna geen echte kippenoorlog uitgebroken zou zijn, die zelfs door de Griekse geschiedschrijver Herodotus als mythe wordt vermeld.

[14] Onze Shivinz, die de grote hond verbond met het uitspansel, gaf ook de kleine een plaats tussen de sterren en gaf hem de naam Porishion (Prozion). In zijn buurt bevindt zich de oude Kokla (kloek); later kreeg dit sterrebeeld ook de naam Peleada, ook wel Peleadza, en door de Grieken kreeg het naar aanleiding van een onware Griekse sage de naam Plejaden.

[15] Ook dat zien jullie hier helemaal bovenaan de parel duidelijk herkenbaar vermeld en daaruit kunnen jullie opmaken, wat voor knappe kop Shivinz was. Het was hem er niet zo zeer om te doen om door de gemakkelijk herkenbare sterrenbeelden steeds zijn leerlingen aan zijn honden en kippen te laten denken, maar om hun aan de hand van de sterren de loop van de tijd te Ieren kennen.

[16] De Shivinz was het ook, die in Diadaira (Diathira) de eerste Zodiacus (Sa diazc= voor de werker) had opgesteld, hem het eerst aan het uitspansel bedacht, en de sterrebeelden naar aanleiding van gelijktijdige verschijnselen en gebeur­tenissen op het land namen gaf, zoals wij dat dadelijk zullen zien als de vijfde parel onthuld is!

 

205 De indeling van de tijd op de vijfde parel

 

[l](RAPHAËL:) "Let nu goed op, hier is de vijfde parel al! Hoe men dergelijke gevonden relikwieën uit de oertijd moet gebruiken en hoe men ze eigenlijk aan het licht moet brengen, heb ik jullie nu wel laten zien, daarom zal ik de drie die nog over zijn, alleen door de macht van mijn wil van hun korst ontdoen, en kijk, -daar ligt de vijfde parel al zichtbaar voor ons!

[2] Kijk, hier voor ons staat direkt al een Zodiacus van Diathira op het mooiste en grootste vlak van de parel getekend! Daar staat een kolossale tempel; 365 massieve zuilen dragen een net zo massieve boog van roodgeaderd graniet, iets buitengewoons uit bouwkundig oogpunt bezien, en zeer degelijk geconstrueerd. Het hoogste deel van de boog bevindt zich gerekend vanaf de grond op 66 manshoogten. De gehele boog bevat precies 365 openingen, die zo exact zijn aangebracht, dat gedurende de tijd dat de zon zich in een teken van de dierenriem bevindt, haar licht precies op het midden van de dag op het middelpunt van een in het midden van de tempel rechtopstaande zuil moest vallen. Het licht door de andere gaten viel weliswaar ook op verschillende tijden van de dag op het altaar , maar nooit op het middelpunt, maar een of meer graden terzijde.

[3] Deze uiterst zinvol geconstrueerde boog bestaat ook nog heden ten dage, ook al is hij wat aangetast door de tand des tijds, en hij zal nog lang bestaan en de sterrenkundigen als maatstaf dienen.

[4] Jullie vragen wat dan eigenlijk de reden was, waarom de grote Shivinz deze boog, zeker met de grootste moeite van de wereld, gebouwd heeft. -Voor die tijd bestond er geen vaste tijdsindeling. De geringe tijd die een dag korter of langer werd, merkte men nauwelijks. De maan was nog de meest zekere en betrouwbaarste tijdsindeler. Maar in Diathira, de stad waar gestraften dwangar­beid moesten verrichten, moest men zowel overdag als 's nachts een bepaalde tijdsindeling hebben, en om die reden en ook om alles beter te kunnen regelen, had onze Shivinz dan ook deze boog gemaakt, maar daar was hij wel tien volle jaren met honderdduizend arbeiders aan bezig geweest.

[5] De boog was natuurlijk erg breed en telkens bij 30 of 31 ronde openingen met het symbool van een der twaalf tekens van de dierenriem beschilderd, terwijl boven deze schildering die gewoonlijk rood was, de desbetreffende sterrengroep heel nauwgezet wit opgebracht was. Hier op de parel zien jullie het inwendige van de boog duidelijk weergegeven met dunne lijnen, die later met een donkerrode kleur werden ingewreven, en je kunt je nu wel voorstellen hoe knap onze Shivinz was en hoe onbegrensd de achting die de volkeren van Egypte voor hem hadden! Het gevolg daarvan was dan ook, dat op een wenk van hem honderdduizenden mensen met al hun energie aan het werk gingen en er een groots werk uit de bodem van de aarde getoverd werd!

[6] De verstandigsten uit het volk maakte hij tot onderwijzers en priesters, en hij richtte overal scholen op voor alle mogelijke vakken die het nut van het doen en laten van de mensen op het oog hadden. De hoogste godgeleerdheid kon men echter alleen maar in Kar nag bij Korak en uiteindelijk in Ja bu sim bil in het geheim door vele en harde beproevingen verkrijgen.

[7] Toen vroeg de oude waard MARKUS, terwijl hij de engel bij zijn uitleg onderbrak: "Zeer beminnelijke vriend, nu je toch bezig bent een verklaring over de parels te geven, zou je ons dan ook niet willen uitleggen wat er met die hoogst merkwaardige sfinx aan de hand is, die als half vrouw en als half dier de mensen steeds op leven en dood het beroemde raadsel opgaf, welk dier 's morgens op alle vier, ‘s middags op twee en ‘s avonds op drie voeten loopt? Wie het raadsel niet wist op te lossen, werd door de raadsel sfinx gedood; wie het echter op zou kunnen lossen, mocht de sfinx doden! -Is daar feitelijk wel iets van waar, of niet?"

 

206 De piramiden, de obelisken en de sfinx

 

[ 1] RAPHAËL zegt: "Kijk, de zesde parel zal een antwoord op je vraag geven! Hier heb je haar zonder korst; wat zie je op het eerste gezicht?"

[2] MARKUS zegt: "Ik zie nogmaals het kolossale evenbeeld van Shivinz en een aantal piramiden; voor de grootste staan twee spitse zuilen, Oubeliske genaamd, en terzijde van de grote piramide, in werkelijkheid misschien een paar honderd passen er vandaan, wat op de afbeelding nauwelijks is vast te stellen, is nog een tamelijk kolossaal beeld zichtbaar. Dit heeft een vrouwenhoofd, vrouwelijke handen en een vrouwelijke, grote borst. Waar de borst ophoudt, op de plaats van de buik, begint een niet nader te bepalen dierenlichaam. Achter dit merkwaardige beeld staat een uitgestrekte, ronde muur, die een grote weidevlakte omsluit. Dat schijnt een geheel te zijn en bij elkaar te horen. -Wat betekent dat allemaal?"

[3] RAPHAËL zegt: Het kolossale borstbeeld stelt weer Shivinz voor. Het volk heeft het op eigen initiatief door de beste beeldhouwers en nietselaars geheel op eigen kosten laten maken om de grote weldoener te eren. De grote piramide met de twee obelisken was een 'Mens, ken jezelf!'-schoolgebouw. Hierin bevonden zich grote vertrekken en lange gangen die naar alle richtingen liepen, en waarin zich allerlei vreemde zaken bevonden om tot zelfkennis te komen en daaruit tot de kennis van de allerhoogste geest van God. Deze zagen er soms heel barbaars uit, maar ze misten maar hoogst zelden hun uitwerking. De andere piramiden zijn voor het merendeel alleen maar tekens voor die onderaardse plaatsen waar zich een aantal sarcofagen bevonden waar een muur overheen genietseld was, zoals wij al eerder zagen.

[4] In deze tijd bevinden er zich echter in het uitgestrekte en zeer lange Nijldal nog veel piramiden en allerlei tempels die pas veellater onder de Farao's ten tijde van Abraham, Isaäk en Jacob gebouwd zijn; die worden hier niet bedoeld, maar alleen slechts die, welke onder Shivinz gebouwd werden.

[5] Piramidai was de eigenlijke, oorspronkelijke naam en betekende zoveel als "Geef mij wijsheid! " en de beide spitse zuilen droegen de naam Oubeloiska, wat 'De zuivere zoekt het verhevene, schone, reine' betekent. 'Belo' betekende eigenlijk 'wit', maar omdat zuiver wit bij de oude Egyptenaren gold als teken van het reine, verhevene en schone, duidde men daar ook het verhevene, reine en schone mee aan.

[6] De goede resultaten van deze scholen werden weldra tot in de verre omtrek bekend, en er kwamen al gauw vreemdelingen om zulke scholen te bezoeken, en dat werden er zoveel dat er geen plaats voor hen was om ze onder te brengen en te verzorgen. Toen bedacht onze Shivinz tijdens zijn laatste regeringsperiode een enigszins onheilspellend middel om de vreemdelingen ervan te weerhouden in te grote aantallen de door hem opgerichte scholen te bezoeken. En wat was dat middel dan wel?

[7] Hier op deze parel zien jullie het half menselijke en half dierlijke beeld. Het was hol, en van binnen kon een mens via een wenteltrap in de kop komen en door de mond van het beeld, die naar beneden toe trechtervormig was uitgehold, heel luid en goed verstaanbaar spreken, en door die luide stem leek het dan ook of het kolossale beeld werkelijk sprak.

[8] Als er nu vreemdelingen kwamen om in de school opgenomen te worden, werd hun door een dienaar van dit beeld verteld dat zij één voor één op een bepaalde plaats voor het beeld, dat van buiten dood, maar inwendig levend was, moesten gaan staan. Daar kreeg ieder, die leerling van de piramiden wilde worden, van de verheven Shivinz een vraag die besliste over leven of dood en bestond uit een raadsel. Als de ondervraagde het raadsel oploste, werd hij opgenomen en kreeg hij het recht om ook aan het beeld een vraag te stellen, en in het geval dat het beeld hem geen bevredigend antwoord kon geven, mocht hij het verwoesten en zodoende in zekere zin vermoorden.

[9] De vraag werd echter drie dagen tevoren reeds aan de klanten bekendge­maakt, zodat zij erover na konden denken. Op de derde dag, als zij deze zelfde vraag uit de mond van het beeld moesten krijgen waarbij hun leven van het goede antwoord afhing, liet echter beslist niemand het er op aankomen, maar iedereen trok zich heel bescheiden terug, betaalde het verlangde bedrag voor de vooraf gekregen vraag en reisde terug naar zijn eigen land, dat vaak heel ver weg lag.

[10] Een mythe uit later tijd verhaalt dat een Griek er in slaagde het oude raadsel op te lossen; maar zoals honderdduizend andere is dit een fabel en mist iedere grond van waarheid! Want Mozes heeft het beroemde raadsel opgelost, maar toch het beeld niet verwoest, zodat ook dit beeld, ook al is het enigszins aangetast door de tand des tijds, vandaag de dag nog te zien is.

[11] Natuurlijk kan de inrichting van de binnenkant niet meer teruggevonden worden, omdat die helemaal verzand en dichtgeslibd is; want de Nijl treedt meestal iedere honderd, soms ook tweehonderd jaar buitengewoon sterk buiten haar oevers, zodat hij in de smallere dalen met zijn golven meer dan dertig ellen hoog boven de normale waterstand komt. Daardoor wordt er veel verwoest en onbruikbaar gemaakt, omdat er een grote hoeveelheid stenen en zand en slib afgezet wordt op de vroeger zo prachtige velden.

[12] Na de tijd van de Shivinz zijn er twee overstromingen van de Nijl geweest waarbij de golven hoog boven de toppen van de piramiden kwamen. Zo 'n vloed vond ook vanaf nu gerekend 870 jaar geleden plaats, waardoor de tempel van Ja bu sim bil bijna voor de helft verzand en onder geslibd is, en men heeft deze en veel andere gedenktekens sinds die tijd niet meer geheel kunnen ontdoen van zand en slib. En dat is nu ook met ons raadselachtige beeld het geval; het zit van binnen vol versteend slib en zand, dat wel niemand meer zal kunnen verwijderen! Zo, mijn beste Marcus, dat is de waarheid over de raadselachtige sfinx! -Is je dat nu duidelijk?"

[13] MARCUS zegt: "Is er dan in het verloop van zo'n duizend jaar niemand geweest, die de moed had zich met inzet van zijn leven door de sfinx het genoemde raadsel te laten voorleggen? En als hij dat gedaan zou hebben, wat zou hem dan overkomen zijn als hij zoals goed te begrijpen is, het raadsel niet opgelost zou hebben?"

[14] RAPHAËL zegt: "Op de plaats waar de ondervraagde moest gaan staan ­bevond zich een deksel waardoor men hem snel in een put kon laten zakken, en als hij eenmaal beneden zou zijn, zouden een aantal dienaars hem via onder­aardse gangen, hoewel hij het raadsel niet juist had opgelost, toch vanwege zijn moed naar de school te brengen, waar hij had moeten blijven tot hij een volmaakt mens geworden zou zijn. Maar dat is nooit gebeurd, en ten tijde dat het raadsel opgelost werd, was deze oeroude inrichting al dermate dichtgeslibd en verzand dat zij volledig onbruikbaar was, en de eerste herderskoningen en hun volk waren in die tijd reeds lang in zekere zin door een Phoenicisch volk overwonnen, en de Farao's ten tijde van Abraham waren zelf reeds Phoeniciërs.

[15] Nu weet je in het kort ook hoe dat zit, en daarom gaan we nu over tot het onthullen van de zevende en laatste parel!"

 

207 De sterrenbeelden van de zevende parel.

Het verval van de Egyptische cultuur

 

[1] "Kijk, daar is zij al! Wat zien jullie daarop? -Jullie zien wel iets, maar jullie begrijpen het met; op deze prachtige parel zijn alle sterrenbeelden gegraveerd en met een bruinrode verfstof ingewreven, en onder de korst bleven zij tot op dit uur goed bewaard.

[2] Van deze parel leren we verder niet zo heel veel bijzondere dingen; maar in elk geval kunnen wij daaraan zien dat onze Shivinz heel goed op de hoogte was met de sterrenhemel en dat hij beslist de eerste was die de sterrenbeelden in een bepaald systeem heeft ondergebracht. En de namen die hij de sterrenbeelden gaf, geeft men ze nu nog!

[3] Voordat hij bestuurder werd, stond de ontwikkeling bij de oude Egyptenaren op een tamelijk laag peil, zowel wat betreft het tekenen en het daaruit ontstane schrijven als een juiste kennis van zichzelf, en de kennis van God was nog geringer. Maar onze Shivinz heeft dat met onnoemelijk veel moeite allemaal geordend, en van het vroegere, wilde nomadenvolk een van de meest ontwik­kelde en wijze volkeren van de gehele aarde gemaakt, hetgeen hem natuurlijk in de loop der tijd veel afgunst bezorgde. Want de vreemdelingen beviel deze bultengewone lands -­ en volkscultuur maar al te gauw te goed; alles wat zij zagen kwam hun haast hemels wonderlijk voor zodat zij, eenmaal daar gekomen, er niet meer van konden scheiden.

[4] Hoe meer er daarheen op pelgrimstocht gingen, des te meer vestigden zich daar ook in de loop van de tijd, en zo verliep de onderwerping van de oervolken en hun regeerders merendeels langs een heel vreedzame weg.

[5] De nakomelingen van Shivinz werden steeds verfijnder en verwekelijkten steeds meer, leidden een heel aangenaam leven, pochten op de roem van hun voorvader en lieten het regeren voor wat het was. Het gevolg daarvan was, dat al gauw en zonder veel moeite de vreemdelingen die zich daar gevestigd hadden en veel haar op hun tanden hadden, door de inheemse bevolking zelfs gekozen en benoemd werden als leiders en aanvoerders, en dat allemaal zonder bloed­vergieten.

[6] In een bepaald opzicht was dat wel goed en juist, maar de oorspronkelijke bewoners hebben toch met zoveel voordeel gehad van deze wisseling. De vreemde beschermers (Varion; vereenvoudigd Pharaon) vormden namelijk maar al te gauw een gewapende macht en werden ware tirannen en onderdruk­kers van het volk. Slechts weinigen konden nog op de scholen terecht en wat daar nog geleerd werd, verschilde hemelsbreed met wat vroeger geleerd werd, waardoor dan ook uit de oorspronkelijke, zuivere waarheid de meest absurde afgoderij ontstond, gepaard gaande met de grootste onwetendheid, waarachter de oorspronkelijke cultuur van dit land vrijwel niet -zelfs niet door grote geleerden - te ontdekken viel.

[7] Deze zeven parels zijn daarom van zo'n onschatbaar grote waarde, omdat zij nog uit een tijd stammen waarin Egypte op het hoogtepunt van geestelijke bloei stond, en zij kunnen daarom niet goed genoeg bewaard worden!"

[8] Dan vraagt een van de Moren bij welke gelegenheid deze parels dan zo in het zand van de Nijl terecht gekomen en verloren gegaan zijn in het rivierzand.

[9] RAPHAËL zegt: "Ik heb jullie toch verteld, dat het water van de Nijl op bepaalde tijden tot een ware zondvloed stijgt! Ongeveer 567 jaar na Shivinz bereikte onze Nijl een raadselachtig hoog peil, in de nauwe doorgangen rees hij tot meer dan honderdzestig el boven zijn normale stand. Alle steden die lager in het dal lagen, werden gedurende vijf weken helemaal door de vloed over­spoeld en bij deze gelegenheid werden de parels, samen met de gebouwen waarin zij bewaard werden, door het geweld van de golven meegenomen en net als de zandstenen blokken waarvan de gebouwen gebouwd waren, onder het slib en het zand bedolven.

[10] In de bijna drieduizend jaar dat zij begraven lagen, heeft zich toen die korst gevormd die er omheen zat toen jullie ze vonden, en die ik nu in jullie bijzijn aanvankelijk op een heel natuurlijke en nu op de wonderbare wijze die mij mogelijk is, heb verwijderd.

[11] Nu weten jullie dat ook, en deze zeven parels vormen voor jullie nu zeven boeken die jullie nu en voor alle tijden heel goede informatie kunnen geven en ook steeds zullen geven, over het land waar jullie ook ten dele wonen. Zorg er daarom goed voor, want ieder van deze parels is veel meer waard dan een groot koninkrijk!

[12] Voorlopig moet Oubratouvishar, die duidelijk de meest wijze onder jullie is, ze in bewaring nemen; en als hij eens deze aarde zal verlaten, moet hij bepalen wie daarna waardig is om deze onmetelijke schat in bewaring te nemen. Wee de onwaardige die ze eventueel uit hebzucht zou willen bemachtigen!

[13] Ik, als bode en wilsoverbrenger van Degene die daar zit, meen dat ik nu genoeg wonderbaarlijks heb gedaan om jullie geloof leven in te blazen; als dit nog niet voldoende is, zou al het meerdere en grotere ook niet voldoen! Geloven jullie nu dat Degene die daar zit, Degene is voor wie de grote Shivinz en zijn twee voorouders de grote rotstempel van Ja bu sim bil gebouwd hebben?"

[14] ALLEN zeggen: "Ja, ja, ja, wondermachtige bode des Heren, wij bevesti­gen het u uit de diepste grond van ons leven!"

[15] Toen verliet de engel hen, en Cyrenius vroeg Mij of deze beschrijving van Egypte die eigenlijk helemaal puur historisch was, binnen de sfeer van Mijn gesproken evangelie ook noodzakelijk was.

[16] En IK zei tegen hem: "Heel noodzakelijk! Want over een aantal eeuwen zullen er allerlei onderzoekers opstaan en dit land zeer nauwkeurig doorzoeken, en zij zullen nog veel zaken vinden die nu door Raphaël genoemd zijn. Dat zal hen zeer verwarren, zoals het jullie en in die tijd jullie nakomelingen ook zeer zou verwarren; maar door deze volledig ware onthulling weten jullie ook hier alles van. In latere tijd zal Ik echter weer mannen opwekken die voor de zoekende en onderzoekende mensen deze oude raadsels nogmaals zullen ont­hullen. - Maar nu zullen wij zelf naar hen toegaan en hun het ware hemelse evangelie geven."

[17] Wij stonden toen op en gingen naar de Moren, die op ons wachtten.

 

208 Verschillende zeden

 

[1] Nu stonden wij eindelijk op van onze tafels en gingen snel naar de Moren, terwijl de fraaie morgenzon juist haar natuurlijke, lichtende luister weer aan­nam. Toen Ik daar kwam, verhieven zich allen van hun lange tafel en maakten met de handen over hun borst gekruist heel eerbiedig een buiging voor Mij.

[2] En de AANVOERDER zei in goed Galilees-Hebreeuws: "Heer, Heer, Heer! Er is nu geen ongelovige meer onder ons! leder woord uit Uw heilige mond zal voor ons een nooit meetbare, grote genade van Uw waarachtige vriendelijkheid en erbarming zijn voor alle tijden der tijden, ja voor de eeuwigheid!

[3] Eeuwige Heilige, als U ons, zwarthuiden, waardig genoeg acht om ons wat meer te vertellen over ons en onze plichten en vervolgens ook over Uw wezen, maak ons dan gelukkig door enige woorden uit Uw mond, en dan zullen wij ons daardoor voor alle tijden der tijden ook nog in onze laatste nakomelingen overgelukkig voelen U als Schepper en Heer van de gehele zintuiglijk waarneembare­ en geestenwereld gezien en gesproken te hebben!

[4] De lichtglans, die ik in mijn visioenen als een levende stralenkrans om Uw heilige wezen zag, is nu zichtbaar in Uw grote liefde en vriendelijkheid en in Uw wijsheid, die haar weerga niet kent in de gehele oneindigheid.

[5] Wij zijn nu als gewillige lammeren, zij het dan begroeid met zwarte wol; maar zoals de zwarte kleur zeker meer licht en warmte in zich opneemt dan de witte -waarom wij ook witte kleding dragen om het teveel aan licht en warmte van ons af te houden -, zo geloof ik dat wij zwarthuiden ook het heilige licht van Uw geest dieper en intensiever in ons hart zullen opnemen dan zovelen waarvan het lichaam gehuld is in een witte huid, maar bij wie het gemoed het geestelijke licht sterker afstoot dan onze witte kleding het natuurlijke licht en de warmte. Daarvan hebben wij voorbeelden genoeg in het grote Memphis aangetroffen, die de overste 'bewegende levensschaduwen' heeft genoemd. Die mensen leven als eendagsvliegen, die de morgen schept en de avond weer doodt.

[6] Weliswaar hebben wij ook niets waarop wij ons tegenover U, o Heer, zouden kunnen beroemen, maar wij weten wel dat wij alleen maar mensen zijn, en dat wij allen werken zijn van één en dezelfde Schepper en ons daarom ook nooit kunnen inbeelden, dat de een wat voor zou hebben op de ander, alsof hij in alle ernst een soort heersende halfgod zou zijn. Iets dergelijks zagen wij bij de blanken, waar er een zich verbeeldde heerser te zijn en alle anderen zich tot op de grond voor hem moesten buigen, terwijl degenen die dat niet deden meteen met stokken werden geslagen. Heer, deze deugd van de blanken beviel ons helemaal niet, en dat straffen geeft blijk van heel weinig wijsheid!

[7] Wij slaan onze kinderen nooit, ook dieren niet; maar wij hebben geduld en kunnen wachten en oefenen onze kinderen voortdurend in alles wat wij goed, waar en noodzakelijk vinden. Zodra onze kinderen groot, krachtig en verstandig worden, behandelen wij hen niet meer als onze levenslange slaven, maar als onze broeders en als mensen die helemaal gelijkwaardig zijn aan ons, en die net als wij, ouders, met alle levensrechten uit Gods hand zijn voortgekomen. En toch houden onze kinderen heel veel van ons en nooit doet welke zoon of dochter ook ooit onrecht tegen vader of moeder!

[8] Bij de blanken zagen wij de kinderen van angst kruipen en als honden jammeren onder de strenge blikken van hun ouders! Men zou haast zijn gaan geloven dat het zo engelen worden. Maar wanneer zulke kinderen bij bepaalde gelegenheden zonder toezicht van hun ouders waren, veranderden zij als een blad aan een boom en zou men ze zonder meer voor leerlingen van de duivel gehouden kunnen hebben, die, zoals de overste in Memphis ons vertelde, de barre kloven der aarde onveilig maken. -Voor zo'n opvoeding van de mensen zouden wij voor eeuwig en altijd willen bedanken!"

 

209 De ontwikkeling van het verstand en het gemoed

 

[1] "Bij ons bestaat het echte opvoeden hieruit, dat wij eerst het gemoed van onze kinderen zoveel mogelijk op onze manier veredelen; en is het gemoed eenmaal in orde, dan krijgt ook het verstand dezelfde ontwikkeling als wijzelf bezitten. Maar de blanken beginnen hun kinderen, zodra ze maar beginnen te brabbelen, verstandelijk te ontwikkelen, en geloven dat als het kind eerst maar een volkomen ontwikkeld verstand heeft, dat verstand dan wel voor het hart zal zorgen!

[2] O Heer, wat zijn veel blanken in dit opzicht toch dom, dat zij niet inzien dat wanneer het verstand het eerst ontwikkeld wordt, het altijd een moordenaar is van het hart! Want het pure verstand maakt het kind ingebeeld en hoogmoedig; als echter inbeelding, eigendunk en hoogmoed eenmaal bezit genomen hebben van het hart, moet iemand maar eens proberen het om te vormen, dan zal hij er wel heel vlug van overtuigd raken dat een oude, kromgegroeide boom nooit recht te buigen is.

[3] Bij ons vind je geen rechtbanken, geen gerechtsgebouwen en geen gevan­genissen en geen kerkers, maar ook geen andere wetten dan die, welke een goed ontwikkeld hart aan de mens voorschrijft. Daarom vind je bij ons ook geen enkele zonde en geen noemenswaardige misdaad en dus ook geen straf, want wat ieder van ons zichzelf toewenst, datzelfde en meestal nog beter wenst hij zijn medemensen toe.

[4] Maar bij de blanke, verstandelijke mensen zien wij juist het tegendeel­. Vrijwel de meesten vinden alleen zichzelf belangrijk en de medemensen slechts in zoverre, als het hun in hun kraam te pas komt. Ziet de zelfzuchtige enkeling dat een van zijn medemensen niet nuttig voor hem kan of wil zijn, is hem ieder dier liever dan zo'n medemens!

[5] Maar bijons waardeert men de mensen allereerst als mensen. Als een naaste mij niet kan helpen, dan kan ik hém toch helpen en zo compenseert zich dat. Ik heb ook een dienaar, maar ik heb hem absoluut niet gevraagd om mij te dienen, het is zijn volkomen vrije wil. Onderling dienen wij elkaar beslist meer dan dat de blanken elkaar ooit gediend hebben vanwege het armzalige loon; maar de wil van geen enkel mens is door een of ander middel van buitenaf tot slaaf gemaakt van een ander; wat hij doet, doet hij vrij en volkomen ongedwongen!

[6] Daarom hebben wij geen paleizen of grote gemetselde woonhuizen, maar heel eenvoudige hutten die er allemaal hetzelfde uitzien. Wie er nog geen heeft en ook geen plaats vindt in de een of andere hut, is niet gedwongen eventueel uit eigen kracht en middelen een nieuwe hut te bouwen of bij een ver afgelegen gemeente daarom te gaan bedelen, maar wij bouwen voor hem vrijwillig uit liefde en achting omdat hij net als wij mens is, meteen eenzelfde hut als die van ons; en zo heerst er onder ons steeds in dezelfde mate vrede en eenheid.

[7] Deze huisorde van ons is de blanken, voor zover wij ze helaas hebben leren kennen, geheel vreemd en sommigen hebben onsrecht in ons gezicht gezegd, dat het een tegen alle cultuur ingaande dwaasheid is. Maar hoe zit het dan met het feit dat alle dieren en zelfs de elementen aan onze gezamenlijke wil gehoorzamen, terwijl de blanken ondanks al hun ontwikkelde verstand een kudde leeuwen niet durven te benaderen?! Wee de vermetelste zwaardvechter! Laat hij het maar eens proberen; één enkele leeuw zal hem wel duidelijk maken, dat hij baas is over de vechter en niet omgekeerd!

[8] Maar wij kunnen net zo tussen leeuwen en panters rondlopen als tussen onze kamelen, runderen, schapen en geiten, en wij kunnen ons niet herinneren dat zo'n beest zich ooit heeft vergrepen aan een mens, -maar ook niet aan onze kudden; want zij krijgen het vlees daarvan pas te eten wanneer dieren van onze zeer talrijke kudden van ouderdom gestorven zijn. Iedere gemeente heeft op een bepaalde afstand een plaats waar zij bijna dagelijks een of ook meer gestorven dieren heenbrengt, en daar komen dan ook meteen de kostgangers met hun scherpe tanden, die de dode dieren met huid en haar en botten opvreten. Want niemand bijons eet v lees behalve dat van vissen en kippen, zolang ze nog jong en mals zijn; de oude worden ook aan de wilde dieren overgelaten.

[9] Waartoe is een blanke met al zijn verstandelijke ontwikkeling in staat, als hij in het water is gevallen? Hij zinkt en verdrinkt! Maar wij kunnen, wanneer en waar wij maar willen, net zo over de waterspiegellopen als over droog land. Alleen als iemand dat wil, kan hij ook onderduiken, maar dat kost hem steeds behoorlijk wat moeite en inspanning.

[10] Alle giftige slangen vluchten uit onze nabijheid; muizen en sprinkhanen leerden wij pas in Egypte kennen; kwaadaardige mieren mijden onze nabijheid en onze kippen, en gieren en adelaars verzadigen zich met het vlees van gestorven leeuwen, panters en vossen.

[11] Daarom lijkt bij ons zwarten tot op heden nog die orde te bestaan, die bij de mensen, van welke huidskleur dan ook, volgens de wil van de Schepper vanaf het oerbegin zeker bestond en had moeten bestaan; want als het eerste mensen­paar op deze aarde geplaatst zou zijn in de slechte orde van de tegenwoordige blanke mensen, dan zou ik wel eens willen weten hoe het zich tegen de aanvallen van allerlei wilde en verscheurende dieren verdedigd zou hebben!

[12] Want voordat het eerste mensenpaar deze aarde betrad, wemelde het van allerlei verscheurende en woeste dieren, zoals de wijze overste in Memphis ons heel duidelijk heeft beschreven. Als het eerste mensenpaar dus volgens de leer van de overste zo zwak geweest zou zijn in al hun levenselementen zoals nu de huidige blanken, hoe vaak zouden zij dan niet door hele kudden uiterst wilde beesten verscheurd en opgevreten moeten zijn?! Zij zouden slechts in stevige, ijzeren kleding en van de scherpste wapens voorzien, als buitengewoon sterke reuen zo ongeveer als die, welke vóór Shivinz Egypte geteisterd hebben, uit de lucht op deze aarde hebben moeten komen, als zij het met natuurlijke kracht tegen deze beesten zouden hebben willen opnemen, -en zelfs dan zouden zij nog genoeg moeite gehad hebben om een strijd met de reusachtige monsters tot een go d einde te brengen!

[13] Maar als de oermensen van deze aarde in al hun levenselementen op ons leken, hadden zij natuurlijk geen wapens nodig en waren zij met de kracht van hun gemoed heer en meester over de hele dieren -, planten­ en elementen­wereld!

[14] Omdat wij dus allemaal zo zijn, denk ik dat enige levenswoorden van U tot ons heel diep in zullen grijpen in ons leven! En als U, o Heer, ons bepaalde wetten of leefregels geeft, zullen wij daar beslist zeer streng de hand aan houden; want wij kunnen ons erg goed houden aan een eenmaal als goed en waar aangenomen regel, wat een blanke waarschijnlijk maar zelden kan.

[15] Omdat we nu reeds het buitengewone geluk hebben - iets wat zelfs voor Uw hoogste engelen een wonder der wonderen moet zijn -, bij U, o Heer, U de Eeuwige, U de Schepper van de gehele geesten­ en zinnenwereld, te zijn, daarom vragen wij U bij monde van mij, één van hart en in alles volkomen één van zin, om bij al het wonderbare dat wij hier in korte tijd te zien kregen, nog dit wonder te voegen, dat U met ons een paar woorden zoudt willen wisselen!"

 

210 Over de onbedorven oertoestand van de mens

 

[1] IK zeg: "Niet slechts een paar, maar nog heel veel woorden zal Ik nu tot jullie richten! Ik zal jullie geen nieuwe wetten geven, maar alleen de oude bekrachtigen die Ik Zelf reeds vanaf het begin der tijden met onverwoestbaar schrift in jullie hart heb gegrift.

[2] Ik ben eigenlijk en voornamelijk in deze wereld gekomen om de geheel ontaarde mensheid, die Mijn oorspronkelijke orde geheel verlaten heeft, weer door lessen, voorbeelden en daden in die oertoestand terug te brengen waarin de eerste mensen zich bevonden, die ware heersers over alle andere schepsels waren.

[3] Deze mensen met die lichte huidskleur hebben daarom heel hard Mijn lessen en Mijn daden nodig om te beseffen wie Degene is die hun leert en wat Hij wil­. Jullie bevinden je echter nog in de heerlijke oertoestand. Jullie levensschool begint met de juiste middelen ook op de juiste plaats. Jullie beginnen de mens pas daar als mens te vormen, waar hij het eerst en voor alles gevormd moet worden, en dat moeten de blanken in het vervolg ook, want Ik wijs hun daartoe nu de weg.

[4] Maar het zal nog veel moeite, lessen en daden en tijd kosten voor deze blanken zover zullen komen als jullie nu zijn. Zij zijn de verdwaalden, de verkeerden en verlorenen die op de juiste weg gebracht moeten worden; zij zijn ziek en hebben daarom een dokter nodig die hen genezen kan.

[5] Ik had ook naar jullie kunnen komen, omdat jullie nu toch onvergelijkelijk veel beter zijn dan de blanken; maar jullie hebben Mijn komst nog nooit nodig gehad. Ik had jullie nu echter hier nodig als getuigen van Mijn oorspronkelijke orde, en liet jullie daarom door Mijn wil leiden en tenslotte zelfs aansporen om hierheen te komen, opdat de blanken kunnen zien wat de mens in zijn onbedor­ven oertoestand is en moet zijn.

[6] Daarom zullen jullie nu deze mensen iets laten zien van wat jullie kunnen als echte oermensen, om daarmee deze vele blinde broeders van jullie die nog zeer verkeerd zijn, een les te geven! Er zijn er al enkelen bij die zeer dicht bij de voltooiing staan, maar als mens is geen van hen zo ver als ook maar de minste onder jullie! -Willen jullie dat voor Mij doen?"

[7] OUBRATOUVISHAR zegt: "O Heer, wiens liefde, goedheid en mededogen nu reeds die ruimten der oneindigheid vervult, waarin pas na verloop van eeuwigheden nieuwe scheppingen Uw allerheiligste naam in diepe wroeging zullen prijzen, wat zouden wij niet direkt met de grootste overgave aan Uw heilige wil willen doen? Alles, alles! O Heer, zeg maar wat wij moeten doen!"

[8] IK zeg: "Nu dan, toon dan eerst jullie oermenselijke beheersing van het element van het water en loop over de oppervlakte ervan als over een droge, vaste vloer en toon ook jullie grote behendigheid op het vochtige vlak!"

[9] Meteen riep de aanvoerder ongeveer zestig van zijn pikzwarte metgezellen en vroeg Mij of dat er genoeg waren. Ik bevestigde dat en de zestig, zowel mannen als vrouwen, gingen naar de zee en liepen daarover net zo verder als eerst op het droge. Tenslotte maakten zij enige glijbewegingen en schoten met zo'n snelheid her en der over het tamelijk rustige oppervlak, dat geen zwaluw in zijn snelste duikvlucht hen ingehaald zou hebben. Binnen enkele ogenblikken waren zij reeds zo ver van ons verwijderd, dat wij ze niet meer konden zien, en een paar ogenblikken later kwamen zij weer orkaanachtig tot heel dicht bij de oever gestoven.

[10] Cyrenius' haren rezen gewoonweg te berge toen de zestig, alsof ze vlogen, op de oever toeschoten; zij kwamen echter toch maar tot vijftig pas van de oever en bleven daar plotseling staan. Alleen de aanvoerder ging over land heel rustig ademhalend naar Mij toe en vroeg Mij, of zij nog een paar voorstellingen op het water ten beste moesten geven.

 

211 De macht van de Moren over het water

 

[I] IK zei: "Laat nog eens iets zien wat jullie kunnen, bijvoorbeeld wat jullie tijdens een gloeiend hete luchtstroming op het water doen en hoe jullie vissen vangen!"

[2] De aanvoerder gaat zo vlug mogelijk weer naar de zestig op het water en brengt hun Mijn wens over, en opeens vallen allen voorover met hun gezicht op het water en blijven daar een paar ogenblikken zo rustig als droge stukken hout op liggen. Vlug daarna worden ze erg onrustig en beginnen zich helemaal uitgestrekt zeer snel om hun as te draaien.

[3] Dat doen zij om steeds alle lichaamsdelen goed nat te houden, om door de gloeiende Kamb'sim ('Waarheen vlieg ik') niet verbrand en gebraden of verast te worden; want de Kamb'sim (ookwel Kam beshim = 'Waar vlieg ik nu heen?') is wel de veruit heetste wind van de woestijnen van Nubië en Abessinië. De Samum ('voor de pek' = de wind om aardpek te laten smelten) is lang niet zo heet als de Kamb' sim. Nog minder heet is de Giroukou (de over de weiden heen waaiend zuidoostenwind), die in Memphis reeds in de zeer grijze oudheid zo genoemd is, omdat hij over de weiden Giri komt die vanuit deze stad gezien in die richting liggen. Maar beide winden, de Kamb' sim niet meegerekend, waren zo warm at de mensen zich ervoor in de vochtige holen terugtrokken.

[4] Wat zij nu op het water doen, doen zij alleen als de Kamb'sim waait; en pas als hij lang aanhoudt en in kracht toeneemt, beginnen zij onder water te duiken, zoals zij dat nu laten zien. Maar zij kunnen nooit te lang onder water blijven, omdat hun krachtige innerlijke en uiterlijke levenssfeer het soortelijk gewicht van hun lichaam lichter maakt dan dat van het water .

[5] Maar nu zitten zij op het water en zullen ons in deze houding laten zien hoe zij vis vangen! Kijk, door hun grote wilskracht drijven zij de vis uit de wijde omtrek naar zich toe! Met de hand pakken zijde vis uit het water en leggen deze naar behoefte op hun opengevouwen schorten, die zij altijd om hun lendenen dragen, en in zittende houding varen zij daarmee snel naar de oever. Hun zeil en hun roeispanen bestaan alleen uit hun wil; zodra zij op het water een wat snellere beweging willen maken, willen zij dat met hun rotsvaste geloof, dat geen twijfel kent, - en alles gaat zoals zij het willen!

[6] Kijk, nu hebben zij hun vissen al gevangen, en zij zullen nu daarmee in zittende houding over de oppervlakte van het water varend, pijlsnel hier aan de oever komen! Kijk, nu varen zij al weg en zijn dan ook al aan de oever! Nu staan ze snel op en dragen hun vangst naar ons toe.

[7] Markus, zeg tegen je zoons, dat zij al die voortreffelijke vissen meteen in het water doen, anders sterven ze!"

[8] Als de zwarten de voorschoten vol levende vis bij ons brengen, brengt Marcus hen zelf naar een visbeun, waar zij hun vissen, bij elkaar een paar honderd, indoen. Vervolgens gaan zij weer snel naar Mij.

[9] En de AANVOERDER wendt zich meteen tot de blanken en zegt: "Blanke broeders, lijkt datgene wat wij nu deden voor jullie erg vreemd en nooit eerder vertoond? Alles wat wij nu voor jullie op het water deden is echter bij ons, eenvoudige natuurmensen, net zo natuurlijk als bij jullie het kijken, horen, ruiken, proeven en voelen.

[10] Als de ziel van een mens verhard en verkeerd is, wordt ook zijn lichaam veel zwaarder en gaat steeds meer op een steen lijken die niet op het water blijft drijven, omdat hij zwaarder is dan het water. Wij lijken echter op hout, waarvan de innerlijke levensgeesten al veel vrijer zijn dan de diep onder het oordeel liggenden van wat voor steen dan ook.

[11] Let op, laat eens een gevoelsmens hier komen; hij mag echter geen hoogmoed en geen heerszuchtige eigenliefde in zijn hart hebben gevoeld. Als hij zich toevertrouwt aan het water, sta ik ervoor in dat hij niet onder zal gaan! Maar als daarnaast echter ook een heerszuchtig en heel egoïstisch mens op het vluchtige element plaats neemt, zal die zinken als een steen! Alleen als hij erg vet is -wat bij zelfzuchtige mensen vrijwel nooit het geval is -zou het vet hem een tijdlang voor ongeveer twee derde van zijn lichaam boven water houden ­dat wil zeggen als hij moddervet zou zijn! Maar als zijn lichaam normale proporties heeft, zinkt hij als een steen.

[12] Daarom geldt het water bij ons ook als een goede proefvoor de eerlijke echtheid van een mens. Wie niet meer zo goed door het water gedragen wordt, diens gemoed heeft beslist een zekere schade opgelopen, en het element zal hem niet gunstig gezind zijn en hem niet iedere gevraagde dienst bewijzen. Zoals wij nu echter zeer duidelijk en ongedwongen ons op het water voort bewogen, en ook getoond hebben dat de dieren in het water sinds het begin van ons bestaan aan onze wil gehoorzamen, zo was het ook bij de oermensen. Voor hen waren rivieren, meren en zelfs de zee geen hindernis om over de gehele aarde rond te trekken; schepen noch bruggen hadden zij nodig. Maar jullie worden vaak samen met jullie schepen en bruggen door het water verzwolgen, en zelfs geen watermug gehoorzaamt aan jullie wil! Als je dat met elkaar vergelijkt, hoe ver zijn jullie dan verwijderd van de ware mensheid!

[13] Jullie hebben allerlei wapens nodig om een vijand op de vlucht te doen slaan; wij hebben ons daarvan nog nooit bediend. Tot op heden hadden wij ook niets anders dan een benen werktuig om mee te snijden, waarmee wij onze hutten en onze kleding op een tamelijk moeizame wijze vervaardigden; maar toch liepen wij nooit geheel naakt rond, en onze moeite werd ons nog nooit te veel. Als wij van jullie de hoogstnoodzakelijke werktuigen mee zullen krijgen, zullen wij daarvan uit des te groter naastenliefde gebruik maken; maar als wapen zullen zij ons nooit dienen, daar kunnen jullie van verzekerd zijn!

[14] Maar doen jullie nu eens een proef met het water en laat eens zien in hoeverre jullie reeds tegen het leven zijn opgewassen!"

[15] Heel heimelijk schoot deze taal de Romeinen wel wat in het verkeerde keelgat, maar zij slikten het, zoals men zegt, met veel goede wil.

 

212 De macht van de Moren over de dieren

 

[I] Maar de aanvoerder vroeg Mij of zij nog iets ongewoons voor de blanke mensen moesten doen.

[2] IK zei: "Ja, Mijn beste, oude vrienden! Kijk, daar boven, ongeveer vijfdui­zend pas naar het zuiden aan de zee, zien jullie een heuvel die aan de zeekant heel steil is. Die is helemaal vergeven van zeer giftige slangen en adders, en jullie moeten voor Mij deze beesten verdrijven! Wij allen zullen jullie daarheen begeleiden!"

[3 De AANVOERDER zegt: "Heer, Almachtige! Als het er alleen maar om ga ze te verdrijven, hoeft U het maar te denken en dan is de hele heuvel voor alle tijden der tijden vrij van al het ongedierte; maar als het hier ook alleen maar om een voorbeeld gaat, om te laten zien welke kracht in de echte oermensheid verborgen ligt, dan doen wij dat net zoals alles volgens Uw zeer heilige wil!"

[4] Ik zeg: "Het is natuurlijk vanzelfsprekend dat Ik het alleen maar terwille van een voorbeeld aan jullie vraag; laten we dus gaan!"

[5] Wij braken op, gingen vlug naar de genoemde heuvel en bereikten die na een hal uur. Daar aangekomen begon de tamelijk uitgestrekte heuvel helemaal te leven van louter slangen en adders; er ontstond zo'n gesis en haast onverdraaglijk gefluit, dat men daardoor nauwelijks zichzelf kon verstaan. Al deze duizenden beesten haastten zich naar de zee en zwommen pijlsnel over het grote golvende water, en binnen enkele tellen was de heuvel gezuiverd.

[6] Maar de AANVOERDER kwam naar Mij toe en zei: "Heer, alle slangen en adders, van de oudste tot degene die pas uit het ei zijn gekropen, zijn weg; maar er zitten er nog eens zoveel in de eieren! Wie zal die uit de ontelbare gaten en ingegraven nesten halen? Want als die niet eveneens verdwijnen, is binnen een halfjaar deze heuvel weer net zo vol leven als hij nu was! Wie zal de heuvel dan zuiveren?"

[7] IK zeg: "Hebben jullie dan helemaal geen middelen ook deze te verdelgen?"

[8] De AANVOERDER zegt: "Behalve de Ich nei maon ('gif heeft hij niet') zouden wij niets weten! Tenzij de hele heuvel een hele tijd oververhit zou worden. Daardoor zou langs natuurlijke weg ook een vernietiging van de nesten en eieren mogelijk zijn. Maar de beste manier zou natuurlijk Uw wil of ook wel die van Uw dienaar zijn! Voorshands bezitten wij echter geen ander middel; want hier blijven om zo door onze blijvend aanwezige, persoonlijke uitstraling de beesten te verstikken, kunnen wij niet."

[9] IK zeg: "Dat hoeft niet! Jullie hebben jullie wonder al gedaan en meer verlangde Ik immers niet van jullie; dat zal Ik wel in orde brengen! Omdat deze heuvel nu echter bevrijd is van zijn boosaardige bewoners, zullen wij hem bestijgen en dan zullen jullie voor ons nog enige proeven van jullie menselijke bekwaamheid afleggen!"

[10] Daarop bestegen wij de heuvel, die op zijn behoorlijk brede top minstens tweeduizend mensen kon bergen. Toen wij ons op de top, ongeveer duizend voet boven de waterspiegel bevonden, vloog er hoog in de lucht een grote, lange rij kraanvogels voorbij.

[11] En IK zei tegen de aanvoerder: "Vriend, hebben jullie ook nog macht over deze vogels?"

[12] De AANVOERDER zei: "Dat is voor ons een vreemde soort, die wij nog nooit eerder hebben gezien; maar ik twijfel er geen ogenblik aan, dat ook deze onze wil zullen voelen en op zullen volgen!"

[13] Toen keek de AANVOERDER zijn metgezellen aan en zei: "Laten wij onze wil verenigen om de wil van de Heer uit te voeren!"

[14] Zodra de aanvoerder deze woorden had uitgesproken, begonnen de kraan­vogels naar beneden te komen en waren binnen een paar tellen op de heuvel bij de zwarten; maar de blanken meden zij. Meteen daarna gaf de aanvoerder een teken aan de kraanvogels dat ze verder konden vliegen, en zij vlogen weg.

[15] Daarna vlogen er weer hoog in de lucht een paar gieren, die reusachtig groot waren en die boven onze hoofden begonnen rond te cirkelen.

[16] Toen zei de AANVOERDER tegen de blanken: "Roepen jullie die nu eens naar beneden, dat cirkelende paar! "

[17] Dan zegt CYRENIUS tegen de aanvoerder: "Waartoe dient dat verzoek, dat toch wel wat hoogmoedig aandoet? Want je weet nu immers toch al dat wij, als mensen die helemaal op het verkeerde pad zijn geraakt, niet meer staat zijn tot zulke oermenselijke daden! Doe jij nu maar de wil van de Heer, voor al het andere zal de Heer en zullen volgens Zijn leer ook wij naar mogelijkheid zorgen!"

[18] De AANVOERDER zegt: "Denk je dan dat ik aan jullie, blanken, uit een soort gevoel van zelfverheffing gevraagd heb om de nog boven ons zwevende twee gieren naar beneden te lokken? Oh, als je dat van mij denkt, vergis je je toch deerlijk! Ik vroeg het jullie, blanke broeders, om jullie wat intensiever aan het feit te herinneren, iets waar jullie tenslotte natuurlijk weinig of niets aan kunnen doen, dat jullie zover op het verkeerde pad zijn geraakt, en dat kan niemand van jullie ook maar enigszins schaden!

[19] Hoe kunnen wij ons nu op onze natuurlijke eigenschappen beroemen?! Of beroemen jullie je wel eens op je gezichtsvermogen of je gehoor?! Want als wij ooit trots zouden kunnen worden op onze eigenschappen, die voor jullie zo wonderbaarlijk lijken, dan zouden wij deze allang niet meer bezitten; maar omdat dat bij ons iets onmogelijks is, blijven wij onze wonderbaarlijk lijkende eigenschappen houden, waarvan jullie blanken meteen weer een nieuw bewijs zult krijgen! -Kom naar beneden jullie beide luchtbewoners!"

[20] Toen de aanvoerder dat heel luid had uitgesproken, schoten de beide machtige lammergieren als pijlen naar beneden en lieten zich heel voorzichtig en zichtbaar vriendelijk, alsof zij door een temmer uit een circus heel goed getemd waren, op de rechterhand van de aanvoerder neer!"

[21] Op dat ogenblik vloog er een ekster voorbij, en de aanvoerder gebood een gier deze te vangen en onbeschadigd bij hem te brengen. Als een pijl schoot de reusachtige gier de snel klapwiekende ekster na en keerde in enkele ogenblikken met haar terug, zonder pogingen te doen om weg te vliegen. De gier hield de krijsende ekster weliswaar stevig in zijn geweldige klauwen vast, maar ver­wondde haar niet en liet haar pas los, toen de aanvoerder haar aangepakt had. Daarop aaide deze de beide gieren en liet ze toen weer gaan, waarop de beide grote roofvogels zich zeer snel weer heel hoog in de lucht bevonden en naar een vette prooi uitkeken.

[22] Maar de ekster gaf de zwarte aan Cyrenius als aandenken aan dit voorval, dat de opperstadhouder en ook alle andere Romeinen en Joden erg wonderbaar­lijk voorkwam.

[23] CYRENIUS vertrouwde de ekster toe aan de goede zorgen van zijn beide dochters die aanwezig waren, en zei tegen Mij: "Maar Heer, dat wat deze zwarten allemaal kunnen doen is werkelijk fabelachtig, - als U nu tenminste niet heel verborgen Uw heilige wil wat hebt mee laten werken?!"

[24] IK zei: "Ik zei je vooraf toch al, dat Ik ze helemaal alleen hun gang zou laten gaan! Waarom twijfel je daar nu dan aan?! O, heb maar geduld; Ik zal hen nog wel iets laten doen, waarvan het je behoorlijk zal gaan duizelen!"

 

213   De macht van de Moren over planten en elementen

 

[ 1] Toen riep IK Oubratouvishar weer en zei tegen hem: "Laat nu zien hoe jullie met de lucht en haar kracht vertrouwd zijn; want in het begin is de zuivere mens ook macht gegeven over de luchtgeesten, opdat deze hem altijd dienstbaar zijn als hij hun dienst nodig zou hebben! Laat dus zien in hoeverre jullie nog met dit oorspronkelijk vermogen toegerust zijn!"

[2] Meteen riep de aanvoerder de tien bekwaamsten van zijn metgezellen en zei tegen hen, dat zij hun handen naar hem uit moesten strekken en zo in een kring om hem heen moesten gaan staan, dat iedereen met zijn rechter voet de linker voet van zijn buurman zo goed mogelijk bedekte. Dat gebeurde meteen en onze aanvoerder begon in het rond te draaien, verhief zich van de grond en zweefde toen vrij in de lucht op ruim een manshoogte boven de grond.

[3] Vanaf deze plaats vroeg hij Mij of hij nog hoger moest gaan, of dat dit als demonstratie voldoende was.

[4] En IK zei: "Het is voldoende, kom dus maar naar beneden!"

[5] Meteen gingen de tien uit elkaar, en de aanvoerder was vlug weer op de grond, maakte een diepe buiging voor Mij en vroeg Mij of hij nog meer moest laten zien.

[6] En IK zei: "Hoe ontwortelen jullie eigenlijk bomen, en hoe verplaatsen jullie grote steenmassa's?"

[7] De AANVOERDER zei: "Heer, ons land heeft een aanzienlijk tekort aan forse, grote bomen; slechts de hogere bergen kunnen zich daarin verheugen. Op de bergweiden, waar de kamb' sim niet doordringt, en de kudden weiden, staat hier en daar een oude bohahaniaboom, die meestal door de apen als woonplaats gebruikt wordt. Hier en daar vindt men ook een cypres en een mirte, wilde dadels en bok­ en kippebrood. Maar dat is dan ook wel de hele boomvegetatie van ons land.

[8] In de vlakte en in de van de wind afgelegen streken van het land gedijt alleen de edele dadel, de vijg, de ouraniza (pomerans) en de semenza (zaad­ of granaatappel) en een aantal belangrijke heestersoorten, die ons het bouwmate­riaal voor onze hutten leveren.

[9] Om die te ontwortelen heeft men echt niet zo'n buitengewone kracht nodig; maar op de grotere bomen hebben wij onze krachten nog nooit uitgeprobeerd, hoewel wij er niet aan twijfelen dat ook die, net als de zwaarste en grootste rotsblokken, aan onze wil moeten gehoorzamen. Hier op deze verhoging staat echter wel een reusachtige boom waarvan wij de naam natuurlijk niet kunnen weten, net zomin als zijn verdere eigenschappen; maar wij zullen proberen of hij zich door onze wil zal laten ontwortelen of niet!"

[10] De oude MARCUS zegt: "Nou, gehoorzaamste dienaar van alle heren der aarde! Dat is een ceder van minstens vijfhonderd jaar oud! Zeven man zouden hem nauwelijks kunnen omvamen en vier sterke, ervaren houthakkers zouden deze ceder nauwelijks in twee dagen kunnen omhakken, en dan willen: zes mannen en zeven vrouwen zonder houweel en bijl deze boom ontwortelen?! Nou, als de Heer ze niet heimelijk met Zijn almachtige wil ondersteunt, zou dit toch wel eens een zeldzame zaak kunnen worden!"

[11] IK zeg: "Wacht maar af, oude krijger van Mij! Ik zal ook ditmaal met Mijn wil helemaal niets doen, en toch zal de boom binnen de kortste keren met al zijn wortels uit de grond gerukt worden!"

[12] Terwijl Ik de oude Marcus dit antwoord gaf, legden de zwarten lichtjes hun handen om de stam en wel zo, dat de rechter hand van een Moor steeds de linker van zijn buurman of buurvrouw bedekte. In die houding bleven zij ongeveer een half kwartier heel rustig bij de boom staan. Daarna begon de boom heel langzaam te draaien en daarbij geweldig te kraken. Alle aanwezigen stonden als aan de grond genageld van verbazing, en niemand begreep hoe dat in zijn werk ging.

[13] Maar al gauw bemerkte men, toen de boom met de dertien zwarten die hem heel lichtjes rondom vasthielden, steeds meer ging draaien, dat hij samen met de aardkluit en de hem omvattende Moren al helemaal los in de lucht ronddraai­de. Toen begonnen er een aantal, voor al de vrouwen, hard te schreeuwen, want zij dachten dat de boom die nu aan het omvallen was, een aantal Moren zou verpletteren.

[14] IK zei echter tegen degenen die bang waren: "Vrees niet, de boom zal heel zachtjes omgelegd worden en door zijn val niemand schade berokkenen!"

[15] Daarmee keerde de rust terug en op datzelfde ogenblik lieten de Moren die de boom omvat hielden, elkaar los, sprongen snel van de verhoging af en liepen naar ons toe. Op datzelfde moment begon de boom in de lucht heen en weer te schommelen, neigde tenslotte naar zijn natuurlijke zwaartepunt en ging na enige ogenblikken heel zacht op de grond liggen.

[16] Toen de boom op deze wijze ontworteld was, wees IK de Moren nog een rotsblok, dat minstens vijfduizend centenaar woog, en zei tegen de aanvoerder: "Til dat rotsblok ook op en zet het in het gat dat nu door het uittrekken van de boom is ontstaan!" .

[17] Snel gingen dezelfde Moren naar de rots en omvatten hem op dezelfde wijze als eerder de boom. Nog vlugger dan de boom zweefde de rots in de lucht. Hij werd echter vanwege zijn grotere omvang door meer Moren omvat dan de boom; maar iedereen begreep wel, dat om het gewicht van deze rots aan te kunnen, duizend van de sterkste mannen ook nog veel te weinig geweest zouden zijn.

[18] In nauwelijks een half kwartier stond de rots reeds muurvast in het voor hem bestemde gat, en de Moren kwamen daarna weer vlug naar ons toe, en de aanvoerder vroeg Mij of zij nog wat moesten doen.

[19] Ik deed echter alsof Ik over iets nadacht, hetgeen de AANVOERDER direkt opviel, waarop hij tegen Mij zei: "O, nu zal er wel iets enorms te voorschijn komen, nu U Zelf eerst staat na te denken! Want naar onze mening weet een God anders van eeuwigheid al overduidelijk wat Hij doen wil!"

[20] IK zei: "O jawel, zo is het ook! Maar Ik gunde jullie alleen maar een kleine pauze, want dat wat jullie nog voor Mij zullen doen, is iets waaraan jullie altijd een erge hekel hebben, en na twee handelingen die jullie uiterlijke, uitstralende levenssfeer helemaal hebben opgeëist, hebben jullie nu een kleine rust nodig. Nu zijn jullie uitgerust en moeten jullie nog laten zien hoe je vuur maakt en hoe je ook dit element beheerst! Ga en maak vuur en toon daarna dat jullie er meester over zijn!"

[21] Meteen vormden alle aanwezige Moren een halve kring om een groot struikgewas, dat echter sinds lang helemaal verdord was, en zij strekten hun handen en vingers straalvormig naar het dorre struikgewas uit. Binnen enkele ogenblikken begon het struikgewas te roken; de rook werd sterker en sterker en opeens sloegen er knetterend laaiende vlammen uit. Toen echter uit het hele struikgewas de vlammen behoorlijk hoog oplaaiden, gingen alle Moren in een gesloten kring met hun gezichten naar de grond om het vuur liggen en binnen een ogenblik doofde het vuur dermate, dat men van het struikgewas dat voor de helft was afgebrand, nog geen glimmend vonkje meer kon ontdekken.

[22] Daarop kwamen de Moren terug en vroegen Mij of zij hun werk goed gedaan hadden. En Ik prees hun werk. Zij wilden nu direkt onderricht van Mij krijgen, maar Ik beduidde hun nog wat te wachten, omdat Ik nu hun handelingen aan de blanken moest uitleggen. Daar waren de Moren het mee eens en wij gingen weer naar onze tafels.

 

214 De zelfkennis van de mens

 

[I] Toen Ik met Mijn leerlingen, Romeinen en Grieken weer aan Mijn reeds gebruikelijke tafel plaats nam, kwam de aanvoerder naar Mij toe en vroeg Mij of hij met een paar van zijn metgezellen ook aanwezig mocht zijn bij Mijn uitleg.

[2] IK zei: "Zonder enig bezwaar; want jullie moeten immers jullie leven van nu af aan helemaal kennen! Nog zijn jullie volledig in het bezit van de levenskracht van de mensen uit de oertijd en nog zijn jullie als mensen, tot Mijn vreugde, volkomen heersers over de hele natuur -hetgeen allemaal zijn oor­sprong vindt in jullie volmaakte vertrouwen en jullie geloof, dat geen twijfel kent, en jullie rotsvaste wil. Maar jullie kennen jullie kracht net zo min als dat iemand de kracht kent die de ledematen van de mens in beweging brengt, en die het bloed door de aderen voortstuwt, en het hart Iaat pompen, en de longen dwingt om de lucht in en uit te ademen afhankelijk van de levensbehoefte en de inwendige regeling ervan van de warmte, die al naar gelang een grotere of geringere inspanning van de lichaamsdelen in het bloed wordt opgewekt.

[3] Hoewel dat dagelijkse ervaringen van ieder mens zijn, begrijpt toch niemand deze, omdat niemand zichzelf goed kent; hoeveel te minder worden dan jullie buitengewone levenseigenschappen begrepen, die duidelijk een diepere oor­sprong hebben dan die, welke in jullie lichamelijk organisme werkzaam zijn!

[4] Maar als Ik jullie de dieper liggende uitleg, zullen jullie die toch eerder begrijpen, dan wanneer Ik jullie het organisme van het lichaam uit zou leggen en de samenhang daarvan met de ziel. Eigenlijk is dat ook helemaal niet uit te leggen, omdat het al meer dan Methusalems leeftijd, bijna duizend jaar, in beslag zou nemen om het voor jullie bijna onnoemelijke aantal zeer uiteenlo­pende organen alleen maar van het eerste tot het laatste te tellen, laat staan de speciale eigenschappen en het doel van ieder orgaan te begrijpen, en de algemene verbinding, de wisselwerking en duizend en één verschillende zaken van een enkelorgaan te leren kennen.

[5] Een voorbeeld: Twee haren staan dicht naast elkaar .Jullie denken nu dat zij op gelijke wijze behandeld moeten worden en dat ze ook groeien als je ze van plaats verwisselt. Bij haren op het menselijk lichaam gaat het echter niet zoals bij het verplaatsen van bomen, struiken en planten op aarde! Een haar groeit met het geheel eigen organisme alleen op de plaats waar hij voorkomt; op iedere andere plaats zou hij door de bijzondere inrichting van zijn wortelorganisme niet gedijen.

[6] In het organisme van het menselijke lichaam bestaat een zeer geordende selectiviteit en een verscheidenheid die jullie nauwelijks voor mogelijk houden. Om de organische bouw van het menselijk lichaam te begrijpen en ieder kleinste atoom te kennen en goed de reden te weten van het 'Zo en niet anders!', moet men eerst geestelijk volmaakt zijn.

[7] Als geest en ziel één geworden zijn, ziet de volmaakte, verlichte ziel haar lichaam van binnen uit door en door, herkent dan in één blik de gehele buitengewoon kunstig ingerichte bouw van het lichaam en herinnert zich de achtergrond en de reden van ieder apart kleinste deeltje van een orgaan in haar lichaam en erkent de uiterst doelmatige inrichting daarvan. Maar zolang een ziel haar levensvervolmaking niet bereikt heeft, kan zij in duizend en nogmaals duizend jaar geen grondige kennis van het organisme van haar lichaam verkrij­gen.

[8] Maar met het zuiver geestelijke vermogen van een ziel is het heel anders gesteld! Die kan haar in algemene lijnen verklaard worden en het is ook noodzakelijk dat zij die eerder en gemakkelijker moet leren kennen. Want zonder die praktische kennis zou de ziel nooit een ware verbinding met haar geest kunnen krijgen, die noodzakelijk is voor een innerlijke en diepe zelfken­nis.

[9] Let daarom op als Ik nu het ware, volgens de orde verlopende oerleven van de eerste mensen zo duidelijk mogelijk voor jullie zal toelichten!"

 

215 De uitstralende sferen van mens en zon

 

[1] (DE HEER:) "Het, zeg maar, eerste mensenpaar kon door Mij onmogelijk anders dan helemaal overeenkomstig de juiste levensorde op deze aarde ge­plaatst worden. Het gemoedsleven moest helemaal ontwikkeld in deze wereld optreden om niet snel ten prooi te vallen aan duizendmaal duizend andere schepsels en elementen die vijandig waren.

[2] De eigenlijke overeenkomst met Mijn oergoddelijke zijn was in het eerste mensenpaar reeds volmaakt aanwezig en kon dus de volledige heerschappij over alle schepsels op de doeltreffendste wijze uitoefenen. Hoe vindt dat echter plaats? Luister!

[3] De in het gemoed volmaakte ziel is persoonlijk weliswaar ook in de volmaakte mensenvorm in het lichaam aanwezig, maar haar sensibiliteit voelen en willen straalt, net als de lichtstralen uit en van de zon, naar alle denkbare kanten ver en volwerkzaamheid naar buiten. Hoe dichter bij de ziel, des te intensiever en werkzamer is ook de voortdurende stroom van het denken voelen en willen.

[4] De sfeer van het uitstralende licht van de zon, waarin zich deze aarde, de maan en nog een heel groot aantal veelsoortige, andere hemellichamen bevin­den, is in zekere zin de uitstralende levenssfeer van de zon, waardoor alles wat zich binnen haar bereik bevindt, gewekt wordt tot een bepaald natuurlijk leven. Alles moet zich daarbij meer of minder voegen naar de orde van de zon, en die is dan wetgever en heerser over alle andere hemellichamen die zich waar dan ook binnen het bereik van haar uitstralende licht bevinden.

[5] Natuurlijk kan men van de zon niet beweren dat zij denkt en wil; maar haar licht is toch een heel grote gedachte en de warmte van het licht een erg vaste wil, -die echter niet van de zon, maar van Mij uitgaan, en werkzaam zijn door het organische wezen van het zonnelichaam.

[6] Hoe dichter een hemellichaam bij de zon staat, des te meer moet het ook merken dat de levenwekkende kracht van de uitstralende levenssfeer van de zon er op inwerkt en bepaalt, en zich moet voegen in alles wat het licht en de warmte van de zon in en op het hemellichaam wil verwezenlijken.

[7] Zoals echter de zon enkel door middel van haar uitstralende levenssfeer een wonderbaarlijke uitwerking heeft, zo gebeurt dat ook bij een onbedorven en, in haar oorspronkelijke aard, volmaakte ziel, die volleven is en dus vol is van liefde, geloof en een vaste wil!

[8] Zo'n ziel bestaat geheel uit licht en warmte en straalt naar alle kanten ver uit, en deze uitstraling vormt dan voortdurend haar krachtige, uitstralende levenssfeer. Zoals echter in de uitstralende levenssfeer van de zon het Mijn wil is die overal wonderbaarlijk tot uitdrukking komt en die geen macht kan weerstaan, evenzo komt de wil van een volmaakte, onbedorven ziel, die -omdat zij zich in Mijn orde bevindt - ook Mijn wil is, op wonderbare wijze tot uitdrukking.

[9] Wanneer echter, omdat Ik dat toelaat, de zon helemaal ontwricht zou worden en haar zeer kunstig en wijs geschapen, buitengewone organisme en mechanis­me verwoest zou zijn, en haar grote natuurziel der natuurzielen tenslotte helemaal beangst en verkommerd alleen maar bezig zou kunnen zijn met het in orde brengen van haar in kleine stukken uiteengereten lichaamsorganisme of dit in het ongunstigste geval zelfs zou verlaten en de grote brokstukken over zou laten aan hun eigen ontbinding, hoe zou het er dan met de alles tot leven wekkende, uitstralende levenssfeer uitzien? Meteen zou er in haar planetenge­bied de grootste wanorde optreden; alle vegetatie en al het lichamelijke leven zou heel gauw ophouden te bestaan!

[10] Ook al zouden de mensen zich nog een tijdlang met voorraden van allerlei aard verder helpen, de eeuwige nacht een poosje verlichten met fakkels en lampen, en de vertrekken verwarmen met het op aarde voorradige hout uit de bossen, dan zouden mensen van deze aarde met de grootste voorraad zich in het gunstigste geval hoogstens tien jaar heel kommervol in leven kunnen houden. Maar na deze tijd zou het dan wel afgelopen zijn met het leven van alle vegetatie en alle schepselen op aarde. Geen plant zou er meer groeien en het levende zaad voortbrengen; de dieren zouden geen voedsel meer vinden en zouden van honger moeten sterven en door de te grote koude verstijven; de aarde zelf zou buiten haar baan treden en dan óf ergens tegen een andere planeet botsen, óf na vele duizenden jaren in het lichtgebied van een van de andere talloze zonnen terechtkomen. Door het licht en de warmte daarvan zou zij weer gaan ontdooien en binnen een veranderde orde weer op de een of andere wijze langzaam en geleidelijk beginnen op te leven, maar zij zou beslist haar huidige, zeer geluk­kige, goedgeordende bestaan nooit meer terugkrijgen!

[11] Dat alles zou de uitwerking en het gevolg zijn van een grote of zelfs zeer grote wanorde in het wezen van de zon. Zij zou geen heer en wetgever meer zijn voor de vele andere, kleinere, haar omcirkelende hemellichamen. Deze zouden, zoals gezegd, weldra zelf in een verschrikkelijke wanorde geraken en zich direkt afkeren van de zon omdat deze zelf zo 'n enorme val heeft gemaakt. De zon zou dit niet kunnen verhinderen, omdat zij naar buiten toe helemaal geen uitstralende levenskracht zou hebben om de vrijgekomen zwaartekracht van de planeten hetzij tegen te houden of op z 'n minst te matigen.

[12] Dat de een of andere plaatselijke aantasting die slechts aan de grote oppervlakte, dus slechts op de buitenste laag, van de zon voorkomt en niet zo eenvoudig geheel vermijdbaar is en maar kort duurt, ook meteen op de planeten een nadelige invloed heeft, bewijzen de meer dan eens voorkomende zwarte vlekken die jullie zo nu en dan op de op­ of de ondergaande zon gezien hebben. Zodra jullie zo 'n vlek zien, ook al is die maar zo groot als een stip, kunnen jullie erop rekenen dat die ontregeling ook weldra op aarde door stormen en slecht weer haar invloed zal laten gelden.

[13] Maar waarom dan? De zon is immers zo ver van de aarde verwijderd dat een gericht afgeschoten pijl ongeveer vijftig volle jaren nodig zou hebben om bij de zon te komen; wat voor last kan de levenskrachtige aarde dan hebben van iets wat zo ver weg op het zonnelichaam gebeurt?

[14] Ja, datgene wat rechtstreeks op het zonnelichaam gebeurt, heeft op de aarde geen enkele uitwerking; maar de zwarte vlek op de zon is niet zo klein als hij vanaf deze aarde lijkt! Dáár heeft hij in werkelijkheid een omvang die enige duizenden malen groter is dan de totale oppervlakte van de aarde. Daardoor ontstaat dan voor de heel gevoelige levensgeesten van de aarde reeds een merkbaar gemis aan licht en warmte. Op slag worden zij angstig en gaan over tot een overmatige activiteit, en huilende stormen, wolken, regen, hagel en sneeuw, soms zelfs in de hete landen van de aarde, zijn de gevolgen van zo'n heel geringe wanorde op een -zeg maar -punt van de zon. Dat komt doordat de wanorde op de zon zich ook in haar uitstralende levenssfeer, die zich nog zeer ver voorbij deze aarde in de grote scheppingsruimte uitstrekt, doet voelen. Dat moet dan op de hemellichamen die zich binnen het bereik van het uitstra­lende leven van de zon bevinden, in dezelfde mate nadelig uitwerken, als dat anders de ongestoorde licht­ en warmte orde van de zon, eveneens door haar uitstralende levenssfeer, op de tot de zon behorende planeten een weldadige uitwerking heeft."

 

216 Over de invloed van de mens op huisdieren

 

[1] (DE HEER:) "Een mensenziel die nog oorspronkelijk is en onbedorven, kunnen jullie zien als een echte zon temidden van alle op verschillende wijze bezielde en levende schepsels die zich allen moeten onderwerpen aan de mensenziel, omdat zij uit de daarvan uitstralende levenssfeer, wanneer die net als de ziel volledig volgens de orde is, geestelijk levenslicht en geestelijke levenswarmte tot groei van de verder opstijgende levenssfeer van hun ziel opnemen en daardoor zacht, geduldig en gehoorzaam worden. Want de zielen zowel van planten als van dieren hebben immers de aan jullie weliswaar nog zeer onbekende bestemming, eens zelf mensenzielen te worden.

[2] De planten en nog meer de dieren zijn niets anders dan voorlopige vaten, die naar Mijn wijsheid en inzicht geschikt zijn om achtereenvolgens gebruikt te worden voor de verzameling, vorming en samenvoeging van de -zeg maar ­algemene levenskracht van de natuurzielen uit de onmetelijke scheppingsruim­te, waaruit ook jullie zielen -oorspronkelijk gevormd op deze of ook op een andere aardse wereld, wat vrijwel hetzelfde is, -afkomstig zijn. Deze dieren­zielen voelen de uitstraling van een geordende mensenziel en de daaruit ge­vormde sfeer van uitstralend levenslicht en uitstralende levenswarmte.

[3] In deze volmaakte, uitstralende levenssfeer ontwikkelen de dieren zich zoals de planeten in het licht en de warmte van de zon, en geen enkele dierenziel kan zich tegen de wil van een volmaakte mensenziel verzetten, maar hij cirkelt er bescheiden omheen als een planeet om de zon en ontwikkelt zich in dit geestelijke licht en de warmte daarvan voortreffelijk voor een volgende over­gang naar een hoger niveau.

[4] Om dat nog beter in de praktijk te zien, hoeven wij alleen maar enkele huisdieren en hun bezitters aan een nadere beschouwing te onderwerpen! Luister! Laten wij eens naar een hardvochtige en trotse bezitter gaan en geestelijk al zijn huisdieren bekijken! Zijn waakhonden zijn kwaadaardiger en wilder dan de wolven uit het bos, zijn runderen zijn schuw en vaak zo gevaarlijk wild dat je er van schrikt. Zijn schapen en geiten vluchten weg voor alles wat op een mens lijkt en laten zich moeilijk vangen. Het is niet raadzaam om bij zijn varkens te komen, die hij houdt om vet te mesten, want die zijn zo woest en wild dat ze je zouden doden. De kippen en de andere gevleugelde huisdieren zijn eveneens schuw en laten zich moeilijk vangen. Ook met zijn ezels, paarden, kamelen en trekossen kun je niet erg vriendschappelijk omgaan, want van enige dressuur is vrijwel geen sprake. Alleen door voortdurend wild geschreeuw en gevloek en door voortdurend slaan, stoten en steken kunnen zij voor de voor hen bestemde trekarbeid gebruikt worden, en vaak gebeuren er bijna ongeluk­ken!

[5] Ja, waarom zijn bij onze harde, trotse bezitter de huisdieren dan zo ruwen wild en zo uitermate stug? - De ziel van de bezitter fungeert voor hen als een levenszon waar de grootste wanorde heerst! Zijn dienaars en knechten worden tenslotte net zo als hun heer, dus ook absoluut geen levenszonnen voor de ijskoud geworden zielen van de aan hun hoede en leiding overgeleverde dieren! Iedereen schreeuwt, vloekt en slaat er maar op los! Hoe kunnen de dieren van zo'n eigenaar dan die aangename gemoedsgesteldheid vertonen waarvan men zou kunnen zeggen, dat deze in orde is?!

[6] Maar laten we nu eens naar een echt oud patriarchale, goede en wijze eigenaar van vele, grote kudden gaan en zijn huisdieren observeren! Wat een nauwelijks te geloven verschil! Runderen noch schapen lopen bij hun goede herder weg! Als hij roept, komen zij zo vlug mogelijk naar hem toe, omringen hem en luisteren letterlijk met zichtbare aandacht of hij hun iets te zeggen heeft! En doet hij dat, dan gehoorzamen zij en voegen zich wonderlijk naar de wil van de goede herder aan wiens zielelicht zij zich nu weer gesterkt hebben.

[7] De kameel begrijpt de minste wenk van zijn goede leider en het moedige paard wordt niet schuw onder het zadel van zijn berijder. Kort en goed, alle huisdieren van een milde en goede heer zijn zacht en meegaand, en luisteren naar de stem van hun hoeders en hun heer, en men ontdekt bij alle dieren even gemakkelijk een zekere zachtmoedigheid, als men op het eerste gezicht al aan edele bomen ziet, dat zij edele vruchten dragen; want daarvan zijn de stam, de takken en het loof heel zacht afgerond, glad en zonder scherpe punten en stekels, en de vrucht heeft een lieflijke smaak.

[8] De oorzaak van dit alles zijn, zoals gezegd, een of meer gezonde, onbedorven zielen, die uit hun lichte wezen naar buiten een geestelijke lichtsfeer uitstralen die al datgene bevat wat de ziel als levenselement in zich heeft, zoals liefde, geloof, vertrouwen, kennis, wil en welslagen."

 

217 De voordelen van de juiste opvoeding van de ziel

 

[I] (DE HEER:) "Als de ziel van de mens echter onder allerlei wereldse, materiële zorgen begraven ligt, of als zij begint met zich daarin te begraven, dan verduistert zij haar lichtwezen, dat tenslotte helemaal donker en duister wordt. Er is dan geen voorraad aan krachtige liefde meer in aanwezig en het kleine beetje dat nog aanwezig is, is nauwelijks voldoende voor het eigen gebruik; dat is dan de eigenliefde, die aan niemand anders meer gegeven kan worden. Maar als de liefde zo klein wordt, waar moeten dan een krachtig geloof en een krachtige wil vandaan komen, want het geloof is immers het licht uit de vlam van de liefde, en de wil de overal werkzame kracht van het licht?!

[2] Wanneer zulke mensen, die arm zijn aan liefde, uiteindelijk, ook al is het maar heel vaag in zichzelf waar zouden gaan nemen, dat hen vanwege de zwakheid van hun liefde niets wil lukken en zij meestal een streep door iedere gemaakte rekening te zien krijgen -wat zij aan zichzelf te wijten hebben, omdat er geen resultaat kan zijn of komen als de daarvoor vereiste kracht ontbreekt -, dan zouden zij nog wel geholpen kunnen worden; maar zo worden zij alleen maar boos en verbitterd over ieder succes bij andere mensen.

[3] Weliswaar is toom ook een licht, maar een verderfelijk licht. In dat helse licht zien zij dan ook al gauw allerlei drogmiddelen waarmee zij zich kunnen bevoordelen. Weldra proberen zij die middelen; maar ze mislukken meestal omdat het drogmiddelen zijn. Maar al die mislukkingen maken hen niet wijzer, maar nog kwader en bozer. Zij worden trots en hoogmoedig en beginnen hun toevlucht te nemen tot gewelddadige middelen en die ook toe te passen. Als dat een aantal malen lukt worden ze brutaler, ze worden wreed en proberen alles uit de weg te ruimen wat zij als belemmering zien voor hun vermeende geluk. Zo hebben zij zich door louter slechte middelen aanmerkelijke welvaart bezorgd en zien nu de weg waarop zij zelf opgeklommen zijn tot het geluk, als de enige juiste en ware.

[4] Als zulke mensen zoals gewoonlijk ook kinderen krijgen, kan het toch onmogelijk anders dan dat deze opgevoed worden op de wijze waarop de ouders het wereldse geluk bereikt hebben, namelijk door allerlei wereldwijsheid. Zij laten zulke kinderen dan van alles leren, -maar alleen maar voor de wereld! Van de ontwikkeling van het hart, die men eerst ter hand zou moeten nemen, is helemaal geen sprake en dat kan ook niet, omdat zowel de ouders als de leraren en opvoeders, die uit winstbejag voorkomend en vriendelijk voor hen willen zijn, zelf geen begrip meer hebben van het hart van een ziel.

[5] Alles wordt gedaan om het verstand maar zo vroeg mogelijk te ontwikkelen en te scherpen. Daartoe wordt het kind door allerlei geschenken en onderschei­dingen zoveel mogelijk aangespoord, wordt bij de ontwikkeling van zijn ver­stand reeds vanaf het eerste begin zoveel mogelijk geoefend in zelfzucht en winstbejag, draagt fijne en luxe kleding en kent vaak reeds op tienjarige leeftijd van pure hoogmoed zichzelf niet meer. Wee het arme kind of ook een ander arm mens, die een kind met zoveel verbeelding niet de vereiste eer zou geven of het zelfs zou honen! Die heeft zich dan daarmee een blijvende vijand bezorgd!

[6] Hoe valt er dan bij zulke mensen nog aan de op Mij gelijkende, innerlijke levenskracht te denken?! Waar vind je daar de heerschappij van de mens over de gehele natuur en over de elementen, waaruit uiteindelijk al het geschapene bestaat en moet bestaan?!

[7] Wordt bij de mens echter eerst en vooral het hart ontwikkeld, en volgt daarna pas een heel gemakkelijk te bewerkstelligen en effectieve ontwikkeling van het verstand, dan wordt het zo ontwikkelde verstand een vitaal etherisch lichtleven, dat de ziel omringt zoals de lichtether de zon, waaruit dan al die heerlijke gevolgen te voorschijn komen, die jullie deze aarde overal tot leven zien brengen.

[8] Bij de juiste vorming van de menselijke ziel is en blijft de ziel iets innerlijks dat actief is, en dat wat jullie 'verstand' noemen is het uitstromende resultaat van de innerlijke werkzaamheid van de ziel. Het licht van het verstand, dat naar buiten gericht is, verlicht voor de ziel alle mogelijke kritieke, uiterlijke omstan­digheden en de wil van de ziel vermengt zich dan met dit uitstralende licht en maakt op wonderbaarlijke wijze alles vruchtbaar en laat het gedijen; want als op die wijze de orde van de mens volgens Mijn orde is, komt de wil en het vertrouwen ook uit Mij of Mijn almachtige wil voort, waarnaar zich immers beslist ieder schepsel moet voegen. Wat dan zo'n binnen Mijn orde levende mens wil, moet in de wijde omtrek gebeuren, want door de uitstralende levens­sfeer van een mens stroomt in wezen Mijn geest, waaraan alle dingen mogelijk zijn.

[9] Als zo'n mens dan helemaal door of uit zijn geest wordt wedergeboren, is hij volkomen aan Mij gelijk en kan hij zelf in alle levensvrijheid willen wat hij maar wil binnen Mijn orde, die hij dan zelf geworden is, en volgens zijn vrije wil moet het er zijn en moet het gebeuren. In die volmaakte levenstoestand, omdat hij aan Mij volledig gelijk is, is de mens dan niet alleen heer en meester over de schepselen en de elementen van deze aarde, maar zijn heerschappij strekt zich dan, net als de Mijne, uit over de gehele schepping in de eindeloze ruimte, en zijn wil kan de talloze werelden wetten voorschrijven en die zullen opgevolgd worden. Want zijn verheerlijkte gezichtsvermogen doordringt alles net als het Mijne en eigenlijk tesamen met het Mijne, en zijn onbeperkte waarneming ziet overal wat er nodig is in de hele schepping, en kan waar en wat dan ook voorschrijven en scheppen en helpen; want hij is immers in alles één met Mij."

 

218 De macht van de volmaakte ziel

 

[I] (DE HEER:) "Maar voor Mijn menswording had niemand deze graad van allerhoogste levensvervolmaking kunnen bereiken; en daarom ben Ik nu op deze aarde gekomen om jullie door de wedergeboorte van je geest in je ziel, tot Mijn ware kinderen te maken. Als Ik nu dus over een volmaakte ziel spreek, geldt dat puur voor die ziel waarin Mijn geest weliswaar reeds werkzaam is, maar waarmee hij nog niet geheel één is.

[2] Een ziel die op deze wijze volmaakt is, is dus om de eerder genoemde redenen niet alleen in staat als heerser over alle schepselen wonderbaarlijke dingen te doen, maar kan ook door haar op bepaalde momenten meer ontwaakte geest visioenen krijgen uit de zuiver geestelijke sferen, en zij kan het woord van de geest van God vernemen, zoals dat bij alle zieners en profeten het geval was die naast hun gave als ziener en het vermogen om door Mijn geest voorspellin­gen te doen, ook altijd, voor alle natuurlijke mensen zichtbaar, een wonderbare macht over de elementen en over alle schepselen bezaten.

[3} Mozes deed wonderen, zijn broer Aäron eveneens, zo ook Jozua en later Elia, en na hem nog een aantal profeten en zieners.

[4] Een profeet genaamd Daniël (‘Zoon van de dag of het licht') werd in Babylon door een wrede koning, tegen wie hij een strafpreek hield, in een leeuwenkuil geworpen waarin zich zo 'n twaalf hongerige leeuwen als scherprechter bevon­den. Zij. werden reeds jarenlang gevoerd met allerlei ongelukkige misdadigers. De koning die door de scherpe vermanende woorden van Daniël in woede ontstoken was, liet ook Daniël, hoewel hij hem overigens vanwege zijn wijsheid graag mocht, zonder enige genade en consideratie in de kuil van de zekere dood werpen.

[5] Maar Daniëls volmaakte ziel had ook macht over de hongerige leeuwen! Toen hij door de gerechtsdienaars in de kuil geworpen werd, deden de leeuwen hem niet alleen niets, maar gingen zichtbaar eerbiedig om hem heen zitten alsof hij hun natuurlijke heer en meester was. Daniël, die wel wist dat hij macht had over de leeuwen, vroeg zijn schrijfgerei aan zijn leerlingen en schreef gedurende drie dagen zijn profetie, ongedeerd in de doodskuil temidden van de twaalf leeuwen. Toen dat aan de koning werd meegedeeld, berouwde het hem dat hij Daniël dat had aangedaan, en hij liet Daniël in een mand weer uit de kuil trekken en de vrijheid geven.

[6] Zo ook waren er in diezelfde tijd drie jongemannen, die voor Baal niet wilden knielen. Daar werd de domme koning zo kwaad om, dat hij een kalkoven drie dagen lang op een buitengewoon hoge temperatuur liet brengen, waarin de drie Jongemannen geworpen zouden worden als zij het gebod van de koning nog langer zouden negeren. De jongemannen die een volmaakte ziel hadden, lieten zich echter niet van hun goed gefundeerde voornemen afbrengen en toonden met de minste vrees voor de gloeiende oven. De drie dagen verstreken en de drie jongemannen werden op het woedende bevel van de koning door de gerechtsdienaars gegrepen en over de gloeiende rand in de grote vuurmond geworpen: Maar hun werd ook niet een haar op hun hoofd gekrenkt, terwijl de gerechtsdienaars door de te grote hitte bevangen werden en verkoolden.

[7] Ja, wat beschermde de drie jongemannen dan in de vuuroven? Hun volmaak­te, in Mijn oerorde zijnde ziel! Tenslotte kwam er nog een engel en deze leidde hen volkomen ongedeerd uit de ontzettende gloed, die geen ander mens tot op dertig pas kon benaderen zonder gevaar te lopen plotseling te verbranden!

[8] Dit zijn allemaal slechts voorbeelden van de heerlijke kracht en macht van een volmaakte ziel!"

 

219 De werking van het zonlicht; het menselijk oog

 

[1] (DE HEER:) "Deze Moren leverden hier nogmaals het sprekendste bewijs ervan dat het zo is en niet anders kan zijn, en de zon levert dagelijks in iedere plant en in ieder dier toch een nog veel tastbaarder bewijs van de kracht en de werking die in haar wijd verspreide, uitstralende levenssfeer ligt.

[2] Dit alles moet de verkeerd opgevoede, wereldse, verstandelijke mens wel als een sprookje voorkomen, en hij ziet daarin alleen maar verdichtsels van een verhitte fantasie, wat hem allemaal reine onzin dunkt. Naar zijn mening zijn het pure onzinnigheden, waarvan hij denkt dat het onmogelijk zo kan gebeuren omdat het voor hem natuurlijk onmogelijk is zoiets te doen, en dat moet hem ook om heel wijze en noodzakelijke redenen onmogelijk zijn. Want wie kan er zonder handen handenarbeid verrichten en wie zou er zonder voeten kunnen lopen?!

[3] Als de zon een totaal duistere klomp zou zijn, wat zij ondanks haar omvang net zo goed zou kunnen zijn als zwart kalksteen, zou zij geen natuurlijk leven op de werelden veroorzaken. Maar haar inwendige, grootse, voor jullie begrip­pen weliswaar nog onbegrijpelijke organische inrichting is zo gevormd en geaard, dat zich in haar inwendige voortdurend een reusachtige hoeveelheid fijne luchtsoorten moet ontwikkelen. Daardoor wordt het ontzettend grote zonnelichaam in de eerste plaats gedwongen om zijn as te draaien, zodat er een voortdurende wrijving ontstaat tussen de grote zonneatmosfeer en de daarop rustende ether, waardoor in de tweede plaats de activiteit van de in de grote zonneatmosfeer aanwezige, ontelbaar vele natuurgeesten steeds opnieuw wordt opgewekt, welke activiteit zich dan zodanig meedeelt aan de in de ether aanwezige natuurgeesten, dat deze, omdat ze uiterst beweeglijk zijn, ogenblik­kelijk over een afstand van meer dan tweehonderd duizend veldwegen gaans *)(*10 veldwegen = I mijl 400.000 : 10 = 40.000 mijlen = snelheid van het licht per sec. )(1 Duitse mijl = 7,5 km.), in een rechte lijn vanaf de zon gerekend, eveneens geactiveerd worden, en in ieder daaropvolgend ogenblik zo 'n zelfde afstand steeds maar verder en verder, tot op een voor jullie onmeetbare afstand van de zon.

[4] Door dit mee geactiveerd worden van de oer natuurgeesten in de onmetelijke scheppingsruimte komt het oorspronkelijke licht van de zon, op de wijze die Ik jullie nu wel voldoende heb uitgelegd, bij de aardbollen of planeten, die in een baan om haar heen cirkelen en binnen haar bereik zijn, en brengt in de kleinere atmosferen van de planeten een soortgelijke activiteit tot stand bij de daarin aanwezige, reeds meer massieve natuurgeesten, en hoe meer deze activiteit afdaalt des te sterker moet deze waarneembaar en voelbaar zijn, omdat de geesten ook steeds massiever worden. Want wanneer jullie twee stenen tegen elkaar wrijven, zal de wrijving immers beslist sterker zijn dan wanneer jullie twee donsveertjes tegen elkaar gaan wrijven, en daarom wordt het in de diepe dalen van de aarde ook lichter en warmer dan op de hoogste bergtoppen van de aarde.

[5] Maar nu denkt een goede rekenaar onder jullie: ' Ja, als zo de voortplanting van het zonlicht en van ieder ander licht veroorzaakt wordt, dan moet het licht overal hetzelfde zijn en dan kan men onmogelijk het beeld van de zon afzon­derlijk zien als iets dat een veel sterker licht geeft, dan het overige deel van het lichtende uitspansel! ,

[6] Ja, zeg Ik jullie, dat zou ook zeker het geval zijn als Ik het oog niet zo gemaakt had, dat van al het licht en van de weerkaatsing van alles wat verlicht wordt de omtreklijnen, die door een zekere reactie het meest geactiveerd zijn, als lijnen die elkaar onder een bepaalde hoek snijden door een minuscule opening op het uiterst gevoelige netvlies en vandaar op de nog gevoeliger oogzenuw terecht­komen.

[7] Door deze voorziening vallen alle enkeIvoudig geactiveerde lichtstra­len weg en komen slechts de belangrijkste omtrekstralen gebroken op het uiterst gevoelige netvlies en vandaar op de oogzenuw, waardoor dan het beeld pas via de geëigende organen op een met het beeld overeenkomstige wijze of in overeenkomstige tekens op de hersenplaatjes wordt ingeprent en voor de ziel aanschouwelijk wordt gemaakt.

[8] Zou het oog niet zo zijn geconstrueerd, dan zouden jullie de zon natuurlijk niet als een apart lichtend beeld zien, maar dan zou alles één gelijkvormige lichtzee zijn zoals die, welke een aantal mensen in geestvervoering gezien hebben, waarin zij zelfs hun eigen ik niet eens in het algemene licht als een wezen konden onderscheiden.

[9] Een wijze Egyptische Griek, Plato, getuigt daarvan in zijn nagelaten ge­schriften, en behalve hij doen dat nog meer wijzen uit de oertijd. Zij sliepen in en bevonden zich in een lichtzee waarin zij zichzelf wel in gedachte konden voorstellen, maar niet konden zien, en daardoor ook altijd nog het gelukzalige gevoel hadden helemaal één te zijn met het oerlicht, dat zijde eigenlijke godheid noemden.

[10] De oorzaak daarvan lag in het feit, dat hun ziel nog niet volkomen toegerust was om te zien. En deze was daar nog niet volmaakt voor toegerust, omdat hun oorspronkelijke opvoeding, ook al was die streng, toch verkeerd was; want altijd als men het verstand eerder ontwikkelt dan het hart, is de ontwikkeling ver­keerd."

 

220 Over de wedergeboorte en de juiste opvoeding

 

[I] (DE HEER:) "Wat zou dan een boom voor vruchten geven als alle hartver­blijdende verschijnselen van de vruchtvorming van de eerste vrucht achterwege bleven? Hoe zou een herfst er uit zien ten tijde van de lente en een lente ten tijde van de herfst waarna gewoonlijk de koude en starre winter pleegt te volgen? Nu de winterse vorst niet de hartverheffende bloesem bederven en het hoop uitstralende blad doden samen met de ware vrucht, die pas door de bloei gezegend en tot leven gebracht wordt om te gedijen en te groeien? Het hout van de boom zou wel groeien, maar niemand van jullie zou ooit een vrucht daaraan zien rijpen!

[2] En precies zo is het met een mens en heel in het bijzonder met zijn ziel! Alles wordt grove materie, die geen andere vrucht voortbrengt dan alleen die, welke men tenslotte afhakt en als hout in het vuur van het gericht verbrandt, om uiteindelijk misschien toch nog de as nuttig te gebruiken voor het bemesten en zuiveren van de slechte en magere grond.

[3] Wie derhalve begint met het verstand van zijn kinderen te ontwikkelen en te vormen, begint een huis bij de topgevel te bouwen en put water in een vat vol met gaten. Nat zal het wel zijn zolang de schepper met dat vergeefse werk bezig is, maar op zichzelf zal er toch nooit een druppellevend water inblijven, en met de wonderbare uitingen van het zieleleven zal het wel nooit iets worden. Als men de gaten in het vat met heel veel moeite dicht zou stoppen, zou het water er ook wel inblijven. Maar hoe gemakkelijk verrot een stopje dat er niet zo erg goed en vast ingeduwd is, en na verloop van tijd kan het vat dan weer al zijn levenswater verliezen!

[4] De betekenis hiervan is dit: Een mens die verstandelijk is ontwikkeld, kan door veel zelfverloochening ook naderhand zijn hart doeltreffend ontwikkelen; gaat hij daarbij echter niet uiterst zorgzaam te werk, en let hij niet voldoende op de vele proppen waarmee hij alle gaten (aardse zwakheden) in zijn levensvat gedicht heeft, en laat hij ook maar één zwakheid ofwel één gaatje dat niet zorgzaam genoeg dichtgestopt is, de ruimte, dan zal hij heel vlug merken dat hij het verzamelde levenswater kwijt is, en dat hij heel ongemerkt weer helemaal de oude mens is geworden, zonder enige innerlijke levensinhoud!

[5] Daarom raadde Ik jullie voor alles de naastenliefde aan, die afkomstig is uit de liefde tot God! Want die alleen is in staat om van jullie algehele verkeerdheid weer mensen in Mijn orde te maken. Laat je niet door de wereld verblinden, want alles wat zij jullie geeft is dood en gericht, een vrucht van het zuivere verstand! Alleen de liefde kan jullie omvormen tot het leven!

[6] Daarom ben Ik in de wereld gekomen om jullie de ware ommekeer te tonen, terug naar Mijn orde en naar de ware weg, om daarlangs verder te gaan tot jullie de ware, geestelijke wedergeboorte in de ziel bereikt hebben, waarna er geen slechte terugval meer denkbaar en mogelijk is.

[7] Dit moet nu bij jullie voorbereid worden, omdat degenen die eenmaal verkeerd zijn geworden, alleen met de door lapwerk bewerkstelligde ommekeer van de ziel weinig geholpen zouden zijn. De ziel moet weliswaar eerst helemaal omkeren voordat de geest in de ziel wedergeboren kan worden, maar de dichtgestopte, opgelapte en zo op de goede weg gebrachte, betere zielstoestand is niet duurzaam, omdat een ziel die alleen maar opgelapt is, door de macht van de wereld en haar tijdelijke voordelen maar al te gemakkelijk bij de volgende, iets sterker verlokkende gelegenheid weer in haar vanouds gewende, verkeerde handelswijze terugvalt.

[8] Om dat echter zoveel mogelijk te verhinderen, heb Ik nu de nieuwe weg zo voorbereid, dat Mijn geest, die Ik nu als een vonk van Mijn vaderliefde in het hart van iedere zielleg en gelegd heb, door jullie liefde tot Mij, en daardoor waarachtig en daadwerkelijk tot de naaste, gevoed wordt, in jullie ziel groeit, en na het bereiken van de juiste grootte en kracht zich volledig met de genezen ziel verenigt en daarmee één wordt, -hetgeen dan wedergeboorte van de geest moet en ook zal heten.

[9] Wie dit bereikt heeft, staat dan natuurlijk onvergelijkbaar veel hoger dan welke ziel dan ook, ook al is die op zichzelf nog zo volkomen; die is weliswaar ook tot veel in staat, maar ondanks dat toch eeuwig niet tot alles wat aan de volledig wedergeborene is voorbehouden.

[10] Deze vonk van Mijn liefde wordt echter pas dan volledig in het hart van een mensenziel gelegd, als een mens Mijn woord gehoord heeft en het gelovig in zijn hart met alle liefde als waarheid heeft aangenomen; zolang dat niet het geval is, kan geen mens, ook al is zijn ziel nog zo volmaakt, de wedergeboorte van de geest bereiken. Want zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie spreek, komt de vonk van Mijn liefde niet in het hart van jullie ziel, en als die er niet is, kan hij ook niet in een ziel groeien en gedijen, en daarin dus ook niet wedergeboren worden.

[11] In het vervolg zullen echter ook de kinderen, als zij door Mijn woord en Mijn naam getekend en gedoopt worden, de geestelijke vonk van Mijn liefde in het hart van hun ziel gelegd krijgen; die zal echter bij een verkeerde opvoeding niet groeien, wel bij een opvoeding volgens Mijn orde die nu aan jullie allen overduidelijk is uitgelegd, volgens welke vóór alles het hart, en van daaruit pas op overeenkomstige wijze het verstand gevormd moet worden. Het hart wordt gevormd door de ware liefde en door zachtmoedigheid en geduld.

[12] Leer de kinderen al vroeg de Vader in de hemel liefhebben, toon hun hoe goed en liefdevol Hij is, hoe Hij alles wat bestaat terwille van de mensen bijzonder goed, mooi en wijs geschapen heeft, en hoe zeer hij vooral de kleine, Hem boven alles liefhebbende kinderen is toegedaan! Maak hen er bij iedere speciale gelegenheid op opmerkzaam dat de Vader dat alles regelt en doet en laat gebeuren, dan zullen jullie het hart van de kleinen tot Mij keren en Mijn liefde zal al snel in hen beginnen te groeien! Als jullie de kleinen zo zullen leiden, zal jullie geringe moeite ook al gauw gouden vruchten dragen, -maar anders dorens en distels, waarop druiven noch vijgen groeien!

[13] Maar zeg Mij nu ook openlijk of jullie thans goed begrijpen, hoe en om welke reden deze zwarte broeders van ons tot zulke daden in staat zijn, die voor jullie tevoren nog een raadselachtig wonder waren en wel moesten zijn!"

 

221 Goed begrip en gedachten lezen

 

[I] Daarop zegt de AANVOERDER der Moren: "Heer, U, almachtige en alwijze God! Ik en mijn metgezellen hebben U heel goed begrepen, maar of de blanken, voor wie U eigenlijk deze uitleg hebt gegeven, U ook in de juiste zin en in de ware geest begrepen hebben, zou ik natuurlijk niet met volle zekerheid kunnen beweren! Zoals het mij voorkomt, zou er toch nog wel veel aan velen onduidelijk gebleven kunnen zijn!

[2] Maar, als er iemand is die ergens nog moeite mee heeft, dan zal die zich wel melden als hij meer prijs stelt op zuiver inzicht dan op de daardoor zogenaamd verspeelde eer van zijn verstand! Want er kunnen er bij deze blanken best enigen zijn die niet verder vragen om door de vraag zelf niet hun zwakke verstand te verraden! Wel, die zou ik, als zwarte, de raad willen geven maar liever de nietige eer van het verstand te laten varen, en in plaats daarvan voor de zuivere waarheid te kiezen, die alleen voort kan komen uit een zuiver begrip, omdat in het andere geval een onbegrepen waarheid voor hun leerlingen niet veel beter kan zijn dan een klinkklare leugen; want een onbegrepen waarheid heeft net zo weinig waarde als een leugen!

[3] Niemand zal gebruik maken van een leugen die voor iedereen duidelijk is, omdat deze hem noch schaden en natuurlijk nog minder op enige wijze baten kan; een waarheid die niemand begrijpt kan echter ook niemand baten, omdat zij, doordat zij niet begrepen wordt, helemaal niet óf hoogstens onjuist en verkeerd gebruikt kan worden, en in dat opzicht voor de gebruiker geen haar beter kan zijn dan een duidelijke, complete leugen.

[4] Dat is zo mijn mening; misschien heeft iemand een betere, dan wil ik graag zwijgend verder heel aandachtig luisteren!"

[5] IK zeg: "Jouw opmerking was heel goed en heel waar. Ik ken er hier Zelf meer dan een, die Mijn uitleg niet goed genoeg begrepen heeft, maar die zich schaamt om de zwakheid van zijn verstand door een vraag te verraden en zich daarom liever met een half begrip tevreden stellen."

[6] Toen Ik dit gezegd had, vroegen er meteen een paar, of zij het waren die deze voortreffelijke uitleg niet goed genoeg begrepen hadden. Ik zweeg echter . Ook Cyrenius vroeg Mij heel bezorgd of soms ook hij deze waarheden niet grondig en waarachtig genoeg begreep.

[7] Toen zei IK: "Jij niet alleen, maar de meesten van jullie! Slechts twee van Mijn leerlingen hebben deze uitleg van Mij over de volmaakte zielstoestand helemaal begrepen, -alle anderen, uitgezonderd de Moren, niet! Jullie hebben nu slechts een vaag idee van het geheel en bij lange na geen compleet begrip, hetgeen de aanvoerder zelfs aan een aantal van jullie heeft gezien en goed heeft opgemerkt, en daarom was zijn opmerking dan ook volkomen juist.

[8] Ja, een ziel die het oorspronkelijke, volmaakte leven in zich heeft, heeft naast de wonderbaarlijk werkzame kracht als heerseres over alle schepselen van deze aarde, ook de bijzondere eigenschap om tijdens speciale, bewogen momenten de gedachten van de mensen te onderkennen, en zelfs te zien wat er in iemands hart omgaat. Want de zeer verzadigde, uitstralende levenssfeer van zo'n mens neemt dat in de uitstralende levenssfeer van een ander mens ter plaatse waar en daarom zijn zulke mensen, die een volmaakt zieleleven hebben, beslist niet te bedriegen. Zij herkennen met hun zeer intensieve, uitstralende levenssfeer vaak reeds op grote afstand wat een mens, die hen tegemoetkomt, denkt, of wat hij wil.

[9] Als er een vijand nadert, kunnen mensen met zo'n volmaakt zieleleven hem, door hun uitstralende levenssferen te verenigen, net zo volkomen op de vlucht jagen, als jullie hen door de vereniging van hun levenssferen een forse boom uit de aarde hebben zien trekken, de reusachtige rots hebben zien overbrengen en tenslotte zelfs vuur hebben zien maken, dat meteen een behoorlijk groot struikgewas aanstak en in de as legde.

[10] Laat niemand van jullie zich er daarom aan ergeren wanneer de zwarte aanvoerder dingen zegt die jullie raken, zoals een geoefende schutter zijn doel, want jullie uitstralende levenssferen verraden hem heel duidelijk zelfs jullie geheimste gedachten zodra daar maar enig willen mee samengaat. De zuivere hersengedachten, die eigenlijk helemaal geen gedachten zijn, herkennen zij niet, omdat die slechts bestaan uit beelden op de geheugenplaatjes die geen leven hebben; maar de gedachten die in het hart leven, herkennen zij heel precies, vooral als hun eigen gemoed, zoals nu, wat opgewonden is."

 

222 De betekenis van de uitstralende levenssfeer

 

[I] (DE HEER:) "Jullie begrijpen nu alleen nog lang niet levensecht genoeg wat in feite nu eigenlijk de uitstralende levenssfeer van de ziel is, en hoe deze kracht zich kan uiten door te handelen, te voelen, te luisteren en zelfs door te kijken! Voor jullie begrippen is dit wel een beetje moeilijk te begrijpen, omdat er in de uiterlijke, voor jullie lichamelijke ogen zichtbare wereld helemaal geen echt geschikt voorbeeld te vinden is, daar al het geestelijke zich maar heel moeilijk in een stoffelijk beeld laat weergeven. Maar omdat jullie deze uiterst gewichtige zaak toch wat te weinig begrijpen, wil ik dit jullie nog wat beter laten zien. Jullie moeten je echter heel goed concentreren anders begrijpen jullie deze buitenge­woon belangrijke levensaangelegenheid weer niet ten volle!

[2] Dat dit echter van zeer groot belang is, kunnen jullie wel zien en afmeten aan het feit, dat Ik de uitleg van dit geheim van het oorspronkelijke leven tot het laatst van ons huidige samenzijn bewaard heb. Wat voor belangrijks Ik jullie ook vooraf al gedurende de zeven dagen hier, en eerder ook op andere plaatsen, heb laten zien, dit blijft toch het grootste, en terwille van dit, dat tot op heden het belangrijkste is, is al het andere jullie getoond, omdat jullie het zonder die wonderbaarlijke gebeurtenissen en voorbereidingen onmogelijk ook maar in het minst zouden begrijpen.

[3] Maar waarom vind Ik nu juist dit zo belangrijk? -Dat is gemakkelijk te raden en te begrijpen! Wie zijn leven waarachtig wil verbeteren en wil verheffen tot het eigenlijke leven, moet het eerst door en door kennen, hoe het bestaat, zich uit, hoe het onder bepaalde omstandigheden en gebeurtenissen op een bepaalde manier reageert; hoe het, als het bedorven en verkeerd geworden is, weer te verbeteren is en hoe een volmaakt verbeterde levenstoestand is te behouden en ook op de naasten is over te brengen om uiteindelijk tot één herder en één kudde te komen.

[4] Dat voor de ware mensen de algehele kennis van het leven het allerbelang­rijkst is, hebben in alle tijden de wijste mannen van alle volken ingezien en beweerd; alleen vonden zij de weg daartoe slechts heel moeizaam en moeilijk, of meestal ook helemaal niet. Nu ben Ik echter ,als Heer en Meester van al het leven en bestaan van eeuwigheid, Zelf naar jullie gekomen en Ik heb alles op wonderbaarlijke wijze hierheen, naar deze meest afgelegen plaats van de wereld ontboden, om jullie het ware levensbestaan zo zichtbaar en duidelijk mogelijk te laten zien, en daarom zullen jullie het na verloop van tijd, en met het nodige geduld, wel begrijpen; maar dan zal het ook jullie plicht zijn, dat wat jullie begrepen hebben ook je naasten zoveel mogelijk begrijpelijk te maken!

[5] Want als er in een land slechts een of twee mensen zijn die dit inzien, begrijpen en voor zichzelf toepassen, zal dat hun net zo min enig voordeel opleveren als de wijsheid aan een wijze geeft in een gekkenhuis temidden van louter dwazen, of in een ezel­ of ossenstal! Denk je dat de wijze begrepen zal worden, als hij hun uit zijn diepe wijsheid heel vriendelijk de verhevenste lessen zal geven?!

[6] Een wijze kan immers alleen maar door wijzen herkend en begrepen worden! Aan het leven van dieren en echte dwazen is niets te veranderen, want wat daaruit voort moet komen ligt al in Mijn eeuwige orde besloten; maar uit het leven van de mensen kunnen jullie alles ontwikkelen, via de ware weg van waarheid, liefde, geduld en wijsheid!

[7] En als jullie van de mensen echte broeders en vrienden gemaakt hebben, die mettertijd wat levenskennis betreft op jullie zullen lijken, zullen jullie ook ware vreugde en zaligheid onder elkaar genieten en sterk worden in al het goede, dat jullie gemakkelijk zullen uitvoeren! Want honderd armen bereiken meer dan één, honderd ogen die naar alle kanten gericht zijn, zien meer dan twee, en de verenigde, uitstralende levenssfeer van duizenden is een heel merkwaardige, krachtige hefboom om allerlei gevaren en slechte zaken af te wenden, van welke kant die ook maar mogen komen en welke naam ze ook mogen hebben."

 

223 De kracht van een mens die volmaakt is in de liefde

 

[I] (DE HEER:) Jullie hebben de kracht toch gezien van het gemeenschappelijk werken door het samengaan van de uitstralende levenssferen van een aantal van onze Moren! Hoeveel normale menselijke kracht zou er wel nodig zijn om een boom, zoals die oude ceder, samen met de zware aardkluit uit de grond te trekken?! Hoeveel natuurlijke menselijke kracht zou er dan wel nodig zijn geweest om die erg grote en zodoende ontzaglijk zware rots van zijn oorspron­kelijke plaats weg te schuiven of weg te wentelen?! Jullie zagen hoe die paar Moren hem voor jullie ogen door de lucht hebben geschoven of eigenlijk gedragen! Dit onloochenbare feit moet jullie toch wel duidelijk maken wat een macht en kracht er schuilt in de verenigde uitstralende levenssfeer van een ziel die qua natuur volmaakt is.

[2] Maar als reeds deze Moren, die niets wisten van de macht en kracht van Mijn naam, alleen al door de macht van de gezamenlijke uitstralende levens­sferen van hun zielen die op natuurlijke wijze volmaakt zijn, zo iets buitenge­woons tot stand gebracht hebben, hoeveel groters zouden jullie dan wel tot stand moeten brengen, daar jullie zouden kunnen werken met de gezamenlijke uit­stralende levenssferen van jullie zielen, als die volmaakt zijn door Mijn woord en door de almachtige geest van Mijn liefde voor jullie!

[3] Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Niet alleen zulke bomen en rotsen, maar hele bergen zouden jullie kunnen verplaatsen, als dat volgens het heldere inzicht van jullie wijze hart nodig zou zijn; en wat er ook maar nodig zou zijn, zouden jullie toch ieder ogenblik innerlijk ervaren door Mijn geest, die door Mijn altijd levende woord in het hart van jullie ziel voortdurend aanwezig zou zijn!

[4] Zou dat niet een heel wenselijke toestand zijn voor een volmaakt mens in Mijn naam, en nog wenselijker voor een hele gemeente of zelfs een heel volk?

[5] De mogelijke verwezenlijking daarvan is jullie gegeven en daarom is het hoogst noodzakelijk dat jullie, die nu Mijn naaste leerlingen zijn, deze uiterst belangrijke toestand in en bij jullie volkomen beseffen, en deze dan ook aan alle andere mensen op de juiste manier duidelijk maken! Want wie een licht heeft­moet het niet onder de korenmaat zetten, waar het met zijn stralen, die de duisternis verlichten, voor niemand enig nut kan hebben; maar men moet het licht op een lege tafel zetten, van waaruit het alle aanwezigen licht kan geven!

[6] Een natuurlijk licht kan gemakkelijk op een tafel geplaatst worden! Met het licht voor hart en ziel gaat dat zeker onvergelijkbaar moeilijker; maar een goede en vaste wil brengt ook dat tot stand, en met Mijn feilloze hulp in deze belangrijke levensaangelegenheid gaat dat zelfs met minder moeite dan jullie denken. Natuurlijk moet ieder datgene, wat hij zijn naaste wil geven, eerst zelf bezitten, omdat hij anders lijkt op een blinde die een andere blinde wil leiden; komen zij tenslotte bij een greppel, dan vallen zij er beiden in!

[7] Ik heb jullie nu hopelijk het grote belang van deze toestand van ware levenskracht waarin een volmaakte mensenziel zich bevindt, voldoende uiteen­gezet en Ik heb jullie ook het grote belang laten zien van de volledige zelfkennis, die bij de kinderen door een juiste opvoeding, en bij de buiten hun schuld reeds geheel verkeerd opgevoede mensen door ware deemoed, geduld en voorname­lijk door ware, daadwerkelijke liefde tot God en van daaruit tot de naaste, in de grootst mogelijke mate kan worden bereikt. Van de Moren met hun krachtige zieleleven heb ik jullie de daden, die jullie tot de ware zelfkennis moeten leiden, uitgelegd, maar het belang daarvan voor jullie leven hebben jullie toch niet voldoende begrepen. Het is dus nu aan jullie, terwille van de belangrijkheid van het onderwerp, vragen te stellen en door de vraag zelf te laten merken, waar en wat jullie nog missen!

[8] Jullie moeten van te voren levendig voelen wat je mist, anders zouden jullie je er met jullie vrije wil nooit bezorgd over kunnen maken; want als iemand iets verloren heeft maar het niet weet, - zal hij dan wel ergens naar het verlorene gaan zoeken? Men moet dus eerst heel levendig voelen dat er iets mankeert en waaruit het mankerende bestaat, en men moet ook de grote waarde ervan beseffen, omdat men het anders nooit met de intense vurige ijver zal gaan zoeken!"

 

224 Honger naar geestelijk voedsel

 

 [1] (DE HEER:) "De gewone, wereldse mens kan zich van de ware en hoogste levenswaarde evenwel niets voorstellen; want als voor zijn buik maar behoorlijk gezorgd is, wat zal hij zich dan druk maken over alle andere belangrijke dingen van het leven?! Hij heeft toch in overvloed te eten, en ook te drinken als hij dorst heeft, hij heeft een mooie, gerieflijke woning, een zacht bed, mooie kleren en nog een aantal andere geneugten van het leven, en hij heeft ook geen gebrek aan mooie en aantrekkelijke meisjes en andere genoegens! Wat zou zo'n overweldiger van de aardse goederen dan nog missen?!

[2] Arme drommels moesten natuurlijk wel hun toevlucht nemen tot allerlei wijsheid en kennis die hun altijd hongerige verbeelding hun verschafte, om daarmee hier en daar een rijk man voor zich te winnen, van hem te leven en hem daarvoor iets wijs te maken; maar de enige waarheid die daarin te vinden is, is de nood van de hongerige wijze en de traagheid van zijn handen, en dat hij daarom liever zijn hongerige maag vult door het gebruik van zijn moeiteloze inbeelding en fantasie over de een of andere god en over het eeuwige leven van de mensenziel, dan door het gebruik van zijn handen, wat meer moeite kost!

[3] Kijk en bepaal aan de hand van dit levensgetrouwe beeld of een mens, die met aardse levensgoederen rijkelijk bedeeld is, iets te kort komt! Wat maalt hij om die buitengewoon belangrijke zelfkennis, zonder welke een ware kennis van God ondenkbaar is? Zal hij datgene, wat toch beslist het voornaamste is dat hem ontbreekt, ooit gaan zoeken? Heel zeker niet, want hij lijdt geen honger en geen dorst, hetgeen toch de veronderstelde aansporingen zijn waardoor de arbeids­schuwe arme drommels tot wijsheid en kennis worden aangezet!

[4] Hoe zou hij dan anders kunnen ontdekken wat hem voor het ware leven ontbreekt? Alleen honger en dorst zijn -volgens de mening van de goedver­zorgde zwelger -de enige beweegredenen om iets te gaan doen; wie dus honger noch dorst te lijden heeft, behoeft helemaal niet naar de een of andere wijsheid op zoek te gaan! Kortom, wie volgens zijn mening niets mist, ziet ook nergens naar uit, en waarom zou iemand die niets verloren heeft, gaan zoeken alsof hij wat verloren had?!

[5] Zo is het ook met een gegeven les. Wie denkt dat hij deze helemaal begrijpt, zal er verder geen vragen over stellen. De verzadigde vraagt geen voedsel meer; als hij weer honger krijgt, zal hij natuurlijk weer op voedsel uitgaan. Maar wat zal hij doen als de kok er niet is? Zal hij voor zichzelf wel iets klaar kunnen maken?

[6] Zoeken jullie dus allen naar voedsel zolang de kok nog bij jullie is! Als hij daarheen weer terug zal keren vanwaar hij is gekomen, zullen velen beginnen naar het juiste voedsel te zoeken, maar dan zal het moeilijk worden het te krijgen.

[7] Velen van jullie die nu bij Mij zijn, zijn aards goed bedeeld en bezitten een overmaat aan aardse schatten, en streven nu met alle ijver naar de geestelijke schatten, die niet uit de aardse goudmijnen gedolven worden! Zij vallen jullie nu overvloedig ten deel, -alleen moeten jullie niet denken dat een duidelijk inzicht afhankelijk is van de hoeveelheid.

[8] leder door Mij tegen jullie gesproken woord begrijpen jullie wel voor zover jullie dat als mensen kunnen begrijpen; maar alles wat daarin in eindeloze overvloed verborgen ligt, kunnen jullie nog lang niet bevatten! Jullie vragen er ook niet naar, omdat je niet ziet wat je niet begrijpt! Maar waarom zien jullie dat niet, en waarom heeft Oubratouvishar aan jullie gezien dat jullie Mijn uitleg niet volledig begrepen hebben? Omdat zijn uitstralende levensether, die de oervolmaaktheid het dichtst benadert, die van jullie, die nog tamelijk onvol­maakt is, heel gemakkelijk aanvoelt, zoals je zelfs in de donkerste nacht, als je iemands hoofd met je handen betast, waar kunt nemen of hij veel haar heeft of dat hij kaalhoofdig is!

[9] Jullie gevoel begint, omdat jullie maar een zeer zwakke uitstralende levens­sfeer hebben, waar je lichaam begint; daarbuiten heeft jullie ziel nog geen greintje gevoel!"

 

225 De wonderkracht van de wedergeborenen

 

[1] (DE HEER:) Vooral bij grote bewogenheid kan het gevoel en de waarne­ming van deze Moren zich vele uren gaans uitstrekken en zij kunnen daarom gemakkelijk waarnemen wat voor mensen het zijn die naar hen toekomen. Zij zullen weliswaar bij iemand het diepere geestelijke wezen niet goed onderken­nen, - maar de eigenlijke zielstoestand heel zeker!

[2] Toen zij vanmorgen hierheen kwamen, herkenden zij Mijn ziel en haar wijsheid en kracht in zekere zin reeds van verre; alleen de geest in de ziel konden zij niet waarnemen, omdat Gods geest alleen door een geest uit God gezien kan worden. Daartoe moest Ik door Mijn woord eerst in hun hart de vonk leggen; en toen de vonk al gauw sterker werd, omdat hij overvloedige, juiste voeding vond in een volmaakte ziel, herkenden zij Mij ook weldra in Mijn geest en nu weten zij reeds intenser dan jullie, met wie zij in Mij te maken hebben.

[3] Dat alles is het gevolg van een volmaakte ziel. Jullie zielen zullen weliswaar, op een paar na, als zielen op zich nooit tot dit inzicht komen, maar zij zullen door Mijn overgrote liefde voor jullie zo gelouterd worden, dat zij volkomen geschikt zullen zijn om Mijn geest volledig op te kunnen nemen. Als jullie dan, niet door jullie verdienste, maar enkel door Mijn liefde, genade en erbarming, in de geest wedergeboren worden, zullen jullie nog grotere dingen verrichten dan deze Moren, -maar niet door de kracht van de volmaaktheid van jullie ziel maar door de kracht van Mijn geest die jullie zielen, die op zichzelf maar zwak zijn, doordringt, waardoor dan natuurlijk ook jullie zielen voor eeuwig steeds levenskrachtiger worden!

[4] Ik wil echter geen wonderdoeners van jullie maken, maar echte weldoeners van de mensen! Als Mijn in jullie gewekte geest volledig gaat werken, zal jullie begrip helder en verlicht worden, en daardoor zullen jullie langs heel natuurlijke weg de krachten van de natuur beluisteren, en haar geesten of respektievelijk de geestelijke, oorspronkelijke, specifieke wezens aan jullie dienstbaar maken; daardoor zullen jullie grote aardse levensvoordelen verkrijgen, die jullie echter moeten gebruiken voor het welzijn van de armere mensheid!

[5] Als de grote voordelen, die jullie mettertijd door Mijn geest zullen verkrij­gen, volgens Mijn orde gebruikt worden, zullen zij jullie ook in alles een duizendvoudige zegen brengen; mochten jullie deze echter na verloop van tijd soms tegen Mijn orde in, zelfzuchtig, beginnen te gebruiken, dan zullen ze voor de mensen broedplaatsen worden voor al het denkbare aardse onheil!

[6] Wat Ik nu tegen jullie zeg, zeg ik ook tegen allen die jullie over duizend en nog eens duizend jaar, iets meer of iets minder, zullen volgen. Daarna komt er weer een andere laag van de aarde om uitgegist en bewerkt te worden met of zonder mensen; want de aarde is groot en zij bevat veel geesten die in het gericht wachten op verlossing.

[7] Iedere wedergeborene kan weliswaar ook wonderen verrichten, maar niet, zoals deze Moren, zonder de kennis van Mijn naam en Mijn wil, maar met de volle kennis van Mijn naam en Mijn wil en Mijn onveranderlijke orde. Want als iemand iets anders zou willen, zou dat niet kunnen gebeuren, omdat Mijn geest in hem, hem daarvoor geen kracht zou verlenen; de ziel op zichzelf zou dan iets willen, want de geest zou tegen Mijn wil nooit iets kunnen willen!

[8] De wedergeboorte van de geest in de ziel beneemt de ziel echter niet haar eigen, vrije wil en haar waarneming naar buiten toe van de reeksen grote scheppingen, die steeds maar door zullen voortkomen uit Mijn liefde, Mijn wijsheid, orde, macht en kracht."

 

226 De verhouding tussen ziel en geest

 

[1] (DE HEER:) "De ziel zal zich steeds zo tot de geest verhouden als het aardse lichaam tot de ziel. Het lichaam van een ziel, al is die nog zo volmaakt, heeft in zekere zin ook een eigen wil om te genieten, waardoor de ziel bedorven kan worden als zij daarop ingaat. Een juist opgevoede ziel zal echter nooit ingaan op de vraatzucht van het lichaam en steeds de baas over haar lichaam blijven; maar bij een verkeerd opgevoede ziel is dat heel goed mogelijk.

[2] Toch bestaat er tussen ziel en geest alleen maar dezelfde verhouding als tussen een oervolmaakte ziel en haar lichaam. Het lichaam kan zelf begeerten hebben zoveel het maar wil en met al zijn stekels, die vaak zeer scherp zijn, de ziel prikkelen om daaraan te voldoen en deze te bevredigen, maar dan zegt de volmaakte ziel daar toch altijd met succes nee tegen! En precies hetzelfde doet Mijn geest in de ziel waarin hij helemaal is overgegaan!

[3] Zolang de ziel helemaal opgaat in de wil van de geest, zo lang gebeurt alles precies volgens de wil van de geest, die ook Mijn wil is; maar wanneer de ziel echter, door herinneringen van vroeger, wat meer bezig is met zinnelijke dingen, dan treedt op zulke momenten de geest terug en laat de ziel alleen over aan de uitvoering van haar wens, waarvan meestal niets terecht komt, vooral als de uitvoering daarvan zeer weinig of vaak ook helemaal niets geestelijks ten doel heeft.

[4] De ziel, die weldra haar egoïstische zwakheid en onhandigheid bemerkt, laat dan ook al gauw haar op eigen lust gerichte dromen varen, verenigt zich weer heel innig met de geest en laat diens wil overheersen. Dan is er natuurlijk weer orde en kracht en macht in overvloed."

[5] Wat timide vraagt dan tenslotte CYRENIUS weer: "Heer, door al Uw huidige spreken en vermanen ben ik nu toch wel op een punt gekomen, waarop ik voel dat ik op het terrein van mijn kennis een belangrijk tekort heb en dat tekort wordt steeds duidelijker merkbaar!

[6] U zei zojuist, dat het egoïstische van de ziel, ook al doordringt door het voltrekken van de geestelijke wedergeboorte U w geest de ziel volledig en neemt deze haar volledig in bezit, toch niet zodanig overgegaan is in de geest dat deze zich op bepaalde momenten er niet meer van zou kunnen distantiëren. De ziel bezit dus nog steeds haar egoïsme en kan zelfs op haar eigen houtje denken en willen, net als zij dat voor de wedergeboorte van de geest in haar substantiële wezen deed.

[7] Maar als zij voor die tijd zelf kan willen en denken, moet zij ook een vrij, op zichzelf staand onderscheidingsvermogen bezitten, en moet zij daarmee het onnoemelijke voordeel inzien van datgene wat haar geest haar ingeeft, boven datgene wat haar eigen zinnen haar bieden. Als zij dat noodzakelijkerwijs beseft, hoe kan zij dan ooit nog voor zichzelf iets denken en willen wat haar niet door de geest is ingegeven? ! Moet het dan niet voor alles haar vurigste wens zijn, die haar gehele wezen het gelukkigst stemt, om voor eeuwig geheel volmaakt één te zijn met de geest en dat onveranderlijk te blijven?! -Ik vind eigenlijk dat het blijvende vermogen om egoïstisch te denken, te willen en te beslissen, nog een onvolmaaktheid is in het geestelijke bestaan van de mens.

[8] Maar het klinkt ook vreemd dat een ziel, die eigenlijk helemaal opnieuw geboren is in haar geest -die dan toch veel sterker zou moeten zijn dan de pure, oervolmaakte ziel van een van deze Moren, bij wie nog lang geen sprake is van een geestelijke wedergeboorte, en vroeger nog des te minder ooit sprake was ­als zodanig veel minder kan dan zo 'n op zichzelf staande, zuivere, oervolmaakte ziel van een van deze Moren! Als zulke zielen iets willen, gebeurt het; maar als een in haar geest wedergeboren ziel -wat toch beslist meer betekent dan enkel een oervolmaakte ziel te zijn - iets zelf zou willen, gebeurt het niet, omdat de geest het niet wil!

[9] Ook in het hiernamaals zullen de zielen van deze Moren het wonderbaarlijke vermogen bezitten om daar minstens evenveel wonderbaarlijks te kunnen doen als hier; maar onze, in de geest wedergeboren ziel zou dan, zeg maar voor haar privé-genoegen, helemaal niets kunnen? Waarachtig, Heer, voor de eerste keer is dit nu iets, wat ik beslist niet kan begrijpen! Want ik vind daarvoor noch enige reden, noch enig voor het verstand aannemelijk aanknopingspunt. Zou U daarom zo goed willen zijn ons blanken deze zaak wat duidelijker te maken, want dat is iets onverteerbaars voor ons!"

 

227 Hersenen en ziel

 

[1] IK zeg: "Ik heb jullie al eerder eens laten zien hoe een ziel, en tenslotte de gehele mens, door een verkeerde opvoeding alle menselijke vermogens verliest om tot een met Mij overeenstemmende staat van heerlijkheid te komen. Als je bij een kind het eerst het verstand op een bepaalde manier vormt, en de hersenen, terwijl ze nog niet voor twee derde volledig ontwikkeld zijn, toch gedwongen worden om woorden, beelden en getallen in enorme aantallen op de nog zeer zachte en ook nog waterige hersenplaatjes die bezig zijn zich te vormen, in overeenkomstige beelden op te nemen, dan worden de bovengenoemde plaatjes enerzijds te sterk gehard en anderzijds door te grote geheugeninspanningen in een totale wanorde gebracht, waardoor zulke kinderen later als jongemannen en nog later als mannen voortdurend geplaagd worden door hoofdpijn, waarvan zij hun leven lang nooit geheel verlost kunnen worden.

[2] Het hele brein wordt reeds lang tevoren met allerlei tekens volgeplakt, waardoor het ongevoelig wordt voor de opname van de heel subtiele tekens, die, nadat ze eerst opstijgen uit het hart, ingeprent moeten worden op de zeer gevoelige hersenplaatjes. Als later dan ook het hart de een of andere hogere geestelijke waarheid aanreikt aan de ziel, vindt die nergens een houvast en de ziel kan haar niet vasthouden, omdat deze waarheid nooit langer dan slechts een moment aanschouwelijk aan de ziel kan worden getoond.

[3] Bovendien belemmert steeds een hoeveelheid materiële, grove wereldse beelden als een dicht woud het uitzicht van de ziel, waardoor zij onmogelijk de heel tere, kleine, oneindig vele, maar heel zwak ingeprente tekens kan zien. Als er ogenblikken zijn waarop zij de heellicht opgebrachte nevelachtige beelden, die uit het hart zijn opgekomen, ontdekt, dan lijkt dat haar een vertekend beeld dat zij onmogelijk kan begrijpen of duidelijk genoeg kan zien, omdat de grove materiebeelden voor het geestelijke beeld komen te staan en het ten dele afdekken en ten dele onherkenbaar maken.

[4] Je denkt nu waarschijnlijk: 'Ja, waarom moet de ziel dan juist naar de hersenplaatjes kijken? Laat zij zich maar meteen met het hart bezig houden en zo binnengaan in het licht van haar geest! ' Dat zou wel juist zijn, als men maar meteen zo, zonder schade toe te brengen aan het leven, de eenmaal vastgestelde levensorde geheel om zou kunnen vormen!

[5] Zou het dan ook niet beter zijn als men iemand, die door wat voor oorzaken dan ook, hetzij reeds in het moederlichaam of later op aarde, blind is geworden, bijvoorbeeld op de kin of op het voorhoofd of op de neus een paar ogen zou geven? -Dat zou prima zijn, als zo'n paar nieuwe, ergens anders aangebrachte ogen, niet een geheel ander lichamelijk organisme nodig zouden hebben!

[6] Want bij het mechanisme van het menselijk lichaam bestaat een heel strenge, mathematische orde waardoor alles geen haarbreedte van zijn plaats verschoven kan worden, en die niet gewijzigd kan worden zonder het hele organisme totaal te veranderen. Daardoor is het volkomen onmogelijk bij iemand een zintuig op een andere plaats van zijn lichaam te zetten zonder het hele lichaam volkomen te veranderen, het een andere vorm en een heel andere inwendige inrichting te geven.

[7] Maar zoals men bij het lichaam om de genoemde reden niet op andere plaatsen zintuigen aan kan brengen teneinde de op de juiste plaats aanwezige te vervangen, zo is het, maar dan in nog veel grotere mate, ook het geval bij de ziel, die een nog veel teerder, geestelijker organisme is! Zij kan slechts door de hersenen van het lichaam zien en horen; de andere indrukken, die echter dof en onverklaarbaar zijn, kan de ziel weliswaar ook met andere zenuwen waarnemen, maar deze moeten toch ononderbroken in verbinding staan met de hersenzenu­wen, omdat anders het gehemelte geen smaak en de neus geen reuk heeft."

 

228 De juiste vorming van de hersenen

 

[I] (DE HEER:) "Zolang de ziel het lichaam bewoont, zijn en blijven de hersenen het belangrijkste gezichtsorgaan van de ziel. Als deze op de juiste wijze ontwikkeld zijn, zal de ziel de uit het hart in de hersenen ingeprente levensbeelden goed en nauwkeurig zien en aan de hand daarvan ook denken, ­besluiten en handelen. Want ook al kan de ziel, op bepaalde momenten van vervoering door de handoplegging van iemand met een sterk geloof en een sterke wil, persoonlijk vanuit de maagholte helder zien, zoals onze Zorel jullie daar een voorbeeld van gaf, dan heeft zij daar toch voor het werkelijke leven weinig of niets aan, want in de duistere behuizing van haar dierlijk lichaam kan haar daarvan ook niet de minste herinnering blijven.

[2] Als de lichamelijke hersenen bij een bepaald zien of waarnemen van de ziel tijdens haar lichamelijk bestaan niet meedoen, behoudt de ziel geen herinnering, maar hoogstens een dof vermoeden; want voor datgene wat de ziel in de hersens van haar eigen hoofd opneemt, heeft zij evenmin een bepaald gezichtsver­mogen, als het lichaam een bepaald gezichtsvermogen heeft om inwendig te kunnen zien wat er zich allemaal door de ogen en door de oren als beelden op de hersenplaatjes heeft ingeprent. Dat kan alleen maar de ziel zien, die zich binnen in het lichaam bevindt.

[3] Wat dan echter aan de hand daarvan weer in de hersenen van de ziel wordt opgeslagen, kan de ziel met haar ogen, die net als die van het lichaam alleen naar buiten gericht zijn, niet zien en met haar oren niet horen, maar dat kan alleen de geest in haar. Daarom kan een mens pas dan iets zuiver geestelijks volledig herkennen, wanneer de geest, helemaal ontwaakt in de ziel, in haar is overgegaan.

[4] Ik zie echter wat innerlijk in de geest is, en door Mij ziet dan weer de geest van de mens die met Mij of met Mijn geest identiek is; want deze is een weerspiegeling van Mij in de ziel, zoals de zon geheel weerspiegeld wordt (in een spiegel.)

[5] Zolang een ziel dus in een lichaam woont, heeft zij een goed ontwikkeld, lichamelijk brein absoluut nodig om waarachtig, helder te kunnen zien; maar aan een misvormd brein heeft zij voor het geestelijke zien helemaal niets, zoals zij ook niets heeft aan het zien door de maagholte, omdat zij zich daarvan, zoals Ik heb verteld, niets kan herinneren. Want ook al blijft dat in haar geestelijke brein voor eeuwig vastgelegd, dan heeft zij daarvoor toch geen oog en geen oor, want dat heeft de in haar ontwaakte geest pas.

[6] Wanneer dus de hersenen op juiste wijze en geheel volgens Mijn orde vanuit het hart ontwikkeld worden en de geestelijke levensindrukken die een lichtbron zijn, eerder op de hersenplaatjes ingeprent worden dan de materiële, dan worden de daaropvolgende indrukken van de buitenwereld verlicht, waardoor deze in al hun onderdelen eenvoudig en volkomen duidelijk en volgens de ware wijsheid begrijpelijk en bevattelijk worden. En het licht dat er doorheen straalt vervult dan niet alleen het gehele menselijke organisme, maar het stroomt met geestelijk heldere stralen nog veel verder dan dit organisme en vormt zo de uitstralende levenssfeer, waarmee een mens dan, als die sfeer mettertijd noodzakelijkerwijs steeds dichter en krachtiger is geworden, in de buitenwereld ook zonder de wedergeboorte van de geest wonderbaarlijke dingen kan verrichten, zoals jullie dat bij onze Moren hebben gezien.

[7] Maar als bij de mens de hersenen verkeerd zijn gevormd en de indrukken op de hersenplaatjes slechts bestaan uit matte schaduwbeelden waarvoor de ziel tenslotte al haar levenslicht nodig heeft om ze ook maar heel oppervlakkig aan de buitenste contouren van de vormen te herkennen, dan kan de ziel zelf nooit zoo veel licht.gaan geven dat er zich uit haar overvloedige licht een levenskring naar bulten zou kunnen ontwikkelen.

[8] Slechts door ware deemoed, door de krachtigste liefde tot God en de naaste en door speciaal te streven naar geestelijke dingen, worden de materiële beelden in de hersenen verlicht en daardoor vergeestelijkt, en de hersenen worden daardoor weer enigszins in orde gebracht, -maar tijdens het lichamelijke leven toch met meer zodanig dat ze worden zoals bij deze Moren.

[9] Maar dat geeft niet, want Mij is één wedergeborene van jullie liever dan 99 van zulke natuurlijke, volmaakte zielen, die nog nooit hebben hoeven boeten. Want Mijn ware kinderen moeten vanuit hun zwakheid sterk worden!

[10] Mijn Cyrenius, heb je dit alles nu goed begrepen en zijn je vragen nu goed beantwoord?"

 

229 Cyrenius vraagt om uitleg over de werking van de hersenen

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, eerlijk gezegd zou men, om deze uitleg van U helemaal goed te kunnen begrijpen, toch iets af moeten weten van de hersenen in het hoofd van de mens, omdat men zich anders toch onmogelijk op de juiste wijze de hersenplaatjes voor kan stellen, waarop bij de juiste ontwikkeling de geestelijke beelden van de ziel, of bij een slechte en verkeerde ontwikkeling de materiële, grove beelden van de wereld, als eerste ingeprent worden, en nog minder hoe op zulke plaatjes de verschillende levensbeelden worden vastge­legd.

[2] Zou het U daarom niet schikken, o Heer - omdat U toch alle dingen mogelijk zijn -, ons een voorbeeld of een evenbeeld van een hersenplaatje, zowel van het voorhoofd als van het achterhoofd, te laten zien, opdat wij dan ook een juiste voorstelling zouden kunnen krijgen van datgene, waarvan U Zelf hebt aange­geven, dat het uiterst belangrijk is?! Want als men zich bij zo'n enorm belang­rijke les van een daarbij voorkomende zaak geen volledig juist begrip kan vormen, moet ook het geheel daar duidelijk onder lijden!

[3] In onze ziel bevindt zich beslist nog veel te weinig licht om zelf de hersenplaatjes van het hoofd, zowel naar vorm alsook naar bruikbaarheid, juist te beoordelen of zelfs helderziend te bekijken, teneinde zichzelf daarover een juist begrip te vormen. Het is dus noodzakelijk dat wij blanken met een zwakke ziel, op z 'n minst de juiste kennis verkrijgen over dat organisme van ons lichaam waarvan de juiste vorming, zeg maar, vrijwel geheel bepalend is voor het wel en wee van de mens. Indien, zoals gezegd o Heer, het U zou schikken, dan zou ik heel graag één of meer hersenplaatjes willen zien; maar ook, indien mogelijk, zowel met de juiste als met de onjuiste afbeeldingen!"

[4] IK zeg: "Ik wist wel, dat Ik jullie zo ver zou brengen dat jullie zelf zouden beseffen wat er aan jullie ontbrak en een ware behoefte zouden voelen de hiaten in jullie op te vullen; en kijk, dat verlangen van jou is mij liever dan een ander ­waarmee je je eerst steeds bezig hebt gehouden, toen Ik te kennen gaf dat zelfs de ziel van een volledig wedergeboren mens als zodanig in de materiële wereld der schepselen nooit het wonderbaarlijke zal kunnen doen, wat een oorspron­kelijk onbedorven ziel geheel alleen en uit zichzelf tot stand brengt!

[5] Ik zei je weliswaar, dat een wedergeborene dat tot stand zou kunnen brengen wat Ik Zelf kan, echter alleen binnen en door Mijn eeuwigheidsorde, maar daarmee scheen je niet zo erg tevreden te zijn! Je schonk daarbij echter geen aandacht aan het feit, dat deze oervolmaakte zielen verder ook niets kunnen dan alleen datgene, wat binnen Mijn orde toelaatbaar en nuttig is.

[6] Want alles wat zij met de kracht van de uitstralende levenssfeer van hun ziel naar jullie mening schijnbaar wonderbaarlijk doen, is iets wat net zo natuurlijk is als dat deze bodem begroeid is met mos en gras en dat het water van deze binnenzee in de grote uitholling blijft staan tengevolge van het gewicht van het water. Als je deze twee hier nu genoemde natuurverschijnselen als binnen de orde en volkomen natuurlijk beschouwt, dan zal het je ook geen moeite kosten datgene binnen dezelfde orde en natuur te plaatsen, waartoe deze oervolmaakte zielen, in verband met hun aardse levenssfeer en het door hen bewoonde land, noodzakelijkerwijs in staat moeten zijn.

[7] Deze Moren hebben wel een zeer zwarte huid, maar daarentegen een des te lichtere ziel. Zij kennen ook voor het grootste deel de voornaamste organen van hun inwendige, lichamelijke levensorganisme, en de hersenplaatjes kennen zij heel goed, want hun oervolmaakte zielen kunnen van binnen uit hun lichaam bekijken, en als daar iets aan mankeert, zien zij de plaats waar het euvel zich bevindt en ook waaruit het bestaat.

[8] Met hun uitstralende levenssfeer, die op zulke momenten zeer krachtig werkt, vinden zij ook al gauw het kruid dat gebruikt moet worden om het euvel spoedig te verhelpen. Alleen wanneer hun pezen en aderen lui en slap worden, en het bloed dikker wordt, geloven zij dat er geen kruid meer is om deze algehele aftakeling te verhelpen van het oude en, om geheel natuurlijke redenen, zwak en zeer moe en traag geworden lichaam; dan vinden zij het maar het beste, dat de ziel voor zichzelf zorgt, haar krachten verzamelt en het voor het vervolg geheelonbruikbaar en lelijk geworden lichaam verlaat en zich, vrij van alle aardse banden, naar het land van de gelukzaligheid begeeft, dat zich voor altijd en eeuwig tussen zon, maan en aarde bevindt.

[9] Deze mensen hebben dan ook niet de minste vrees voor de dood, wel zijn zij bang voor een lichamelijke ziekte, omdat daardoor de krachten van de ziel onnodig sterk belast worden, waardoor de ziel zelf daarna een tijdlang zwak en zodoende onvolmaakt moet blijven."

 

230 De gevolgen van de onkuisheid

 

[I] (DE HEER:) "Maar wat betreft ingetogenheid van lichaam en van leven en ware maagdelijke kuisheid, is er op aarde geen volk dat deze deugd meer in ere houdt dan juist deze zwarten, en waaraan de zonde van de hoererij, de ontucht en de onkuisheid minder eigen is dan juist ook deze Moren.

[2] Ook dat is echter iets van het grootste levensbelang, want als de blanken deze zonde zouden mijden en alleen maar geslachtelijke gemeenschap zouden hebben wanneer dat nodig is voor het verwekken van een vrucht in het lichaam van een deugdzame vrouw, dan zeg Ik jullie: Er zou er niet één onder jullie zijn, die niet op z'n minst helderziende zou zijn! Maar nu, bij jullie huidige zeden, verkwist zowel de man als de vrouw de beste krachten door vaak dagelijks de alleredelste en de meest aan de ziel verwante levenssappen te verspillen, waardoor zij nooit een voorraad hebben waaruit tenslotte een steeds intensiever licht in hun ziel zou kunnen ontstaan!

[3] Daarom worden zij echter geleidelijk aan steeds tragere en op poliepen lijkende, genotzuchtige wezens. Zelden zijn zij in staat tot een heldere gedachte en zij zijn vreesachtig, laf, zeer materieel, humeurig, wispelturig, zelfzuchtig, jaloers en afgunstig. Zij kunnen moeilijk of helemaal nooit iets geestelijks begrijpen, want hun fantasie zwerft steeds binnen de aantrekkingskracht van het stinkende vlees rond en wil zich nooit verheffen tot iets hogers en geestelijkers. En ook al zijn daar zo nu en dan ook mensen onder die tenminste op momenten dat zij geen begeerte naar het vlees hebben een vluchtige blik naar boven richten, dan komen er toch méteen, als zwarte wolken aan de hemel, zinnelijke gedachten en deze bedekken het hogere zodanig, dat de ziel het volkomen vergeet en zich meteen weer in de stinkende poel van de lichamelijke lust stort!

[4] Bij zulke mensen baten de goede voornemens, die zij niet zelden hebben, weinig of niets. Zij lijken meestal op varkens, die zich met steeds vernieuwde begeerte in de afschuwelijkste modderpoelen storten en daarin met het hele lichaam rond woelen, en op honden, die naar dat, wat zij uitgespuwd hebben, terugkeren en het begerig weer opvreten.

[5] Laat het jullie daarom naar waarheid gezegd zijn, dat hoereerders en hoeren, echtbrekers en echtbreeksters, en ontuchtigen van allerlei soort en van ieder geslacht, moeilijk of ook helemaal nooit de toegang tot Mijn Godsrijk zullen vinden!

[6] Als je dat nu in je hart wat te overdreven vindt, probeer dan eens zo'n zinnelijk mens te veranderen! Begin met hem op de geboden van God opmerk­zaam te maken en zeg tegen hem: 'Vrede zij met je, het rijk van God is dichtbij je gekomen! Houd op met je zondige leven, heb God lief boven alles en je naaste als jezelf! Zoek de waarheid, zoek het rijk van God in de diepte van je hart! Laat de wereld en haar ijdele materie varen en probeer het leven van de geest in je te wekken! Bid, zoek en handel binnen de orde van God!" -en je zult deze woorden tot volledig dove oren gericht hebben! Hij zal je uitlachen, je de rug toekeren en tegen je zeggen: 'Verdwijn, vrome dwaas, maak me niet kwaad met je domheid, anders noodzaak je mij je in je gezicht te slaan! ,

[7] Zeg Mij, wat zou je dan nog verder tegen zo'n lichamelijke woesteling beginnen, vooropgesteld dat je daartoe niet door de overheid gemachtigd bent? ! Als je hem voor de tweede maal vermaant, staat je een nog ergere grofheid te wachten dan de eerste! Wat dan? ­

[8] Verricht een wonder in zijn bijzijn! Zal hem dat misschien ogen en oren openen? O kijk, dat zal hij voor een goocheltruc aanzien en hij zal tegen je zeggen: 'Laat nog eens meer van die vermakelijke kunsten zien! ' -maar het mag hem niet schaden, anders vergrijpt hij zich aanjou en vecht met je op leven en dood; en als je zijn ledematen zou verlammen, zou hij je de ontzettendste vloeken naar het hoofd slingeren!

[9] Daarom is een hoereerder niet alleen een zinnelijke zondebok, maar, als hij geprikkeld is, ook een heel slecht mens; hij zit vol wild vuur en is blind en doof voor al het goede en ware van de geest. Een rover zul je veel eerder bekeren dan een echte hoereerder en echtbreker."

 

231 De zegen van een verwekking volgens de gestelde orde

 

[1] (DE HEER:) "Wel, waar ontucht en hoererij bij de mensen als een ware pest voor de ziel om zich heen heeft gegrepen, heeft het prediken van het evangelie geen zin meer! Want hoe zou men voor dove oren moeten en kunnen spreken en voor blinde ogen tekenen doen? Waar echter de waarheid niet wordt gepredikt, en niet meer gepredikt worden kan, terwijl deze het enige is wat zielen kan sterken en vrijmaken en door en door verlichten, omdat de ziel alleen maar door de waarheid werkzaam, volliefde en bijgevolg ook vollicht wordt, hoe zou er dan ergens anders vandaan een licht in de ziel moeten komen, en waaruit zou zich dan, behalve juist uit het licht van de waarheid in de ziel, de uitstralende levenssfeer moeten vormen?!

[2] Bij een volk waar dus ontucht en hoererij hoogtij vieren, bezitten de mensen totaal geen uitstralende levenssfeer; zij zijn traag, laf en gevoelloos en niets bezorgt hun nog een verheffend en gelukkig stemmend genoegen, en een mooie vorm of gestalte doet hun niets. Zij leven alleen voor het stomme, dierlijke genot waar hun lichaam hen toe drijft; voor al het andere hebben ze of heel weinig, of helemaal geen gevoel!

[3] Zorg er daarom voor alles voor dat deze zonde nergens om zich heen grijpt­ en echtparen moeten alleen maar dat doen wat beslist noodzakelijk is voor de verwekking van een mens !

[4] Wie zijn vrouw lastig valt tijdens haar zwangerschap, bederft de vrucht reeds in het moederlichaam en plant daarin de geest van de ontucht; want de geest die de echtelieden dwingt en prikkelt om meer dan volgens de natuur noodzakelijk is gemeenschap te hebben, diezelfde geest gaat dan versterkt over in de vrucht.

[5] Daarom moet er ook bij de verwekking goed en zeer gewetensvol op gelet worden, dat de gemeenschap ten eerste niet uit lage wellust plaats vindt, maar uit ware liefde en geestelijke toeneiging, -en ten tweede dat de vrouw, zodra zij in verwachting is, nog ruim zeven weken na de geboorte van haar vrucht met rust wordt gelaten!

[6] Kinderen die zo volgens de regels verwekt worden en in het moederlichaam ongestoord tot volle rijpheid zijn gekomen, zullen ten eerste al met een vol­maaktere ziel op de wereld komen, omdat de ziel in een volmaakt gerijpt organisme beslist eerder en gemakkelijker voor haar geestelijke centrum kan zorgen dan bij een dat helemaal bedorven is, waaraan zij steeds maar moet verbeteren en herstellen, en ten tweede is zij zelf zuiverder en lichter, omdat zij niet verontreinigd is door de wulpse, ontuchtige geesten, die vaak dagelijks door de wellustige nabevruchtingen in het vlees en ook in de ziel van het embryo mee verwekt worden.

[7] Hoe gemakkelijk kan zo'n ziel haar hart reeds in de teerste kindertijd, als een Samuël, uit ware kinderlijke, heel onschuldige liefde tot God verheffen! En wat een heerlijke grondschets van het oerleven wordt op deze wijze uit de ware diepte van het hart vóór iedere materiële schets in het jonge, tere brein, stralend licht en helder ingeprent, waardoor het kind in dit licht dan de later komende beelden uit de materiële wereld op de juiste wijze kan beoordelen voor wat betreft betekenis en relatie, omdat deze beelden op een verlichte en levensechte ondergrond in zekere zin ingeplant en uitgebreid worden en als het ware in hun delen ontleed en, 'omdat ze door en door verlicht zijn, door de zielook gemakkelijk door en door bezien en begrepen worden.

[8] Bij zulke kinderen begint zich al vroeg een uitstralende levenssfeer te vormen, en zij worden al gauw moeiteloos helderziend, en alles wat zich binnen Mijn orde bevindt, zal zich naar hun wil beginnen te richten. -Wat zijn daarbij vergeleken de reeds in het moederlichaam bedorven kinderen? Ik zeg jullie: Nauwelijks meer dan schijnbaar levende schaduwbeelden van het leven! En wat is daar de voornaamste oorzaak van? Dat, wat Ik jullie nu al voldoende als gevolg van de wellust heb beschreven!

[9] Waar later Mijn woord door jullie gepredikt wordt, moet deze les niet ontbreken; want zij bewerkt de grond en de bodem van het leven en, maakt deze vrij van alle dorens en struikgewas en distels, waarvan nog nooit een mens druiven en vijgen geoogst heeft. Als de grond en de bodem eenmaal.gereinigd is, is het niet moeilijk het edele levenszaad in de door het licht uit het hart doorlichte, en door de vlam van de liefde met leven verwarmde, voren te strooien. Niet één korreltje zal er vallen zonder meteen te ontkiemen en zich snel te ontplooien voor het dragen van een rijke levensvrucht! Maar op wilde, ongereinigde grond kunnen jullie zaaien wat je wilt, maar je zult daarmee toch nooit een gezegende oogst binnenhalen!

[10] Want een mens die Mijn woord uitdraagt en onder de mensen uitstrooit, lijkt op een zaaier die prachtig koren nam en het op iedere bodem strooide waar hij maar kwam.

[11] Veel viel er op onvruchtbaar zand en rotsen. Toen het daarna regende, begonnen de korrels wel heel tere kiemen te vormen, maar de regen hield weldra op en er kwamen winden en de gloeiende stralen van de zon, en die verdreven weldra alle vocht van de harde bodem en daarmee stierven ook de tere, nauwelijks uitgelopen kiemen, en er kwam geen vrucht.

[12] Een ander deel viel echter onder doornstruiken en vond daar vocht en kiemde goed en groeide op; maar al heel gauw werd het door het onkruid van de wereldse begeerten overwoekerd en verstikt, en het leverde daarom ook geen vrucht.

[13] Een deel viel echter op de openbare weg; dat ontkiemde zelfs niet, maar werd meteen voor een deel platgetrapt en voor een deel door de vogels uit de lucht opgegeten! Dat dat ook geen vrucht opleverde, hoeft niet extra vermeld te worden.

[14] Slechts één deel viel in goede aarde; het kiemde, groeide goed op en gaf een goede en rijke oogst.

[15] Dit beeld dient om jullie te laten beseffen, dat men de parels niet voor de zwijnen moet werpen! Het gaat er vooral om de bodem eerst te reinigen en te bemesten, en dan pas daarop te beginnen met het uitzaaien van het zaad van het levende woord, dan zal het zware werk beslist geen vergeefse moeite geweest zijn! Want bij het werk van de verspreiding van Mijn levende woord is goede wil alleen niet voldoende; een juiste en ware levenswijsheid moet daarbij leiding geven, -als een verspreider van Mijn woord alleen maar een goede en vaste wil heeft, zou je hem kunnen vergelijken met de profeet Bileam, wiens ezel wijzer was dan hijzelf!

[16] Kijk, vriend Cyrenius, in alles wat Ik je tot op heden gezegd heb, heb je weliswaar het antwoord op je vraag als zodanig niet gekregen, en in je hart sta je nog steeds op het punt om Mij daaraan te herinneren, -maar Ik zeg je, dat als aan je verlangen meteen voldaan zou zijn, het van weinig nut voor je geweest zou zijn als Ik dit niet eerst vooraf had laten gaan."

 

232 De bouw van de menselijke hersenen

 

[1] (DE HEER:) "Maar nu zullen wij zien of wij, om jullie beter voor te lichten, in staat zijn ons een hersenplaatjesmechanisme te bezorgen! Wij zouden nu weliswaar door Raphaël uit Rome meteen een paar natuurlijke mensenhoofden hier kunnen laten brengen -want zojuist zijn twee van de ergste misdadigers in Rome onthoofd, nog wel op het Capitool! -, maar aan de hoofden van deze booswichten zouden wij weinig of niets hebben!

[2] Daarom wil Ik dat de engelons vier geschikte witte, heel zuivere kiezels uit een beek hier brengt. Daarmee zullen wij proberen een menselijk brein voor te stellen, zo goed dat met de materie maar mogelijk is. - Raphaël, ga en bezorg ons het gevraagde!"

[3] Raphaël werd nu opeens onzichtbaar, ongeveer zeven tellen, maar toen stond hij plotseling weer bij ons en legde vier sneeuwwitte kiezels voor ons, dat wil zeggen voor Mij, op tafel. Twee waren wat groter en twee wat kleiner, overeen­komstig de grote voorhoofdshersenen voor de beelden van het licht, en de kleine achterhoofdshersenen voor de tekens van de klanken.

[4] Toen de stenen voor Mij op hun plaats lagen, raakte Ik ze aan en zij werden doorzichtig als het zuiverste bergkristal. Daarna ademde Ik erop en zij verdeel­den zich in miljoenen minuscule, viervlakkige piramiden, ieder bestaande uit drie zijden of zijvlakken en een ondervlak.

[5] De twee stenen aan Mijn rechterhand stelden hersenen voor die zich in de juiste orde bevonden, en die aan Mijn linkerhand de hersenen die zich door een verkeerde opvoeding en door andere, latere, slechte invloeden in de verkeerde orde bevonden, zoals men die gewoonlijk bij de mensen aantreft.

[6] Daar waren echter niet alleen piramiden, maar naast een gering aantal piramiden waren er vrijwel alle in de meetkunde voorkomende, stereometrische vormen, figuren en typen te zien, wat des te beter zichtbaar werd toen Ik door een ademtocht de op tafelliggende op hersenen lijkende constructie tienmaal groter had gemaakt, zodat er nu vier heel grote, goed gebouwde hopen ten aanschouwe van de buitengewoon verbaasde leerlingen voor ons op de tafel lagen, die daarvoor snel door Raphaël behoorlijk wat groter gemaakt moest worden.

[7] IK zei: "Nu kunnen jullie de vormen van de plaatjes van alle vier de hersenhopen afzonderlijk en goed herkenbaar bestuderen!

[8] Kijk, hier rechts bestaan de voorhoofdshersenen uit allemaal regelmatig gevormde piramiden, en ook de achterhoofdshersenen bestaan uit soortgelijke piramiden, -alleen zijn deze driemaal zo klein, maar dat is voor het opnemen van enkel luchttrillingsgetallen toch ruim voldoende voor de ziel.

[9] Kijk nu echter naar de beide hopen aan Mijn linkerkant! Daar zie je heel verschillende vormen, zoals al eerder opgemerkt, en zij passen nergens goed tegen elkaar; dan is er hier, dan weer daar een holle ruimte en dat geeft aanleiding tot allerlei verkeerde weerkaatsingen, zoals jullie later ook werkelijk zullen zien. Het achterhoofd, dat er net zo uitziet als het voorhoofd, heeft eveneens plaatjes die driemaal zo klein zijn als die van het voorhoofd. -Kijk nu eens naar de vormen!"

[10] Dan komen allen dichterbij om het brein te bekijken, dat nu door middel van de vier kunstmatig vergrote kiezelstenen wordt voorgesteld -tot nu toe alleen nog maar voor wat betreft de piramidale plaatjesvormen, zonder inwen­dige kamerafdeling en zonder onderlinge verbindingen van de hersenplaatjes.

[11] "Als allen daar een zo duidelijk mogelijk begrip van gekregen hebben, zal Ik, door er nogmaals op te ademen, de hersenplaatjes in kamertjes afzonderen en ze in iedere kamertje polair verbinden, net als de kamers zelf en het voorhoofd met het achterhoofd, opdat daardoor de hersenplaatjes, onafhanke­lijk van hun soort, in staat zijn beelden of tekens op te nemen."

[12] CYRENIUS' verbazing wordt hem haast te machtig en hij zegt tenslotte: " Ah, nu gaat mij een licht op! De oer-Egyptenaren die het eerst hun scholen in de vorm van piramiden gebouwd hebben, waren beslist nog mensen met een oervolmaakte ziel, dus inwendig vollicht, en zij konden de organische bouw van hun lichaam zien! Zij zullen deze piramidale vormen die voor de menselijke waarneming het belangrijkst zijn, beslist ook gezien hebben en zij hebben later dan ook deze vorm bij het bouwen van hun fantastische scholen gekozen. Ja, zij zullen ook de bouw van elke afzonderlijke hersenplaatjespiramide zo secuur mogelijk bekeken en onderzocht hebben, en vervolgens iedere piramide ook van binnen, maar dan op zeer grote schaal, dezelfde inrichting gegeven hebben die zij organisch bij een piramidevormig hersenplaatje hebben gevonden!

[13] Daarom heeft zo'n piramide van binnen zo'n groot aantal gangen en vertrekken, waarbij en waarvan ook nu geen mens, ook al is hij nog zo knap­onmogelijk meer kan bepalen waar het een en waar het andere voor diende! ­Heer, heb ik dat zo nu wel goed begrepen?!"

[14] IK zeg: "Volkomen goed en juist; want zo was het, en de Egyptenaren hebben dan ook de vlakken van de piramiden speciaal van binnen beschilderd met allerlei tekens en teksten en beelden, die op gepaste wijze laten zien wat een mens op deze aarde in zijn lichaam allemaal door moet maken en te bestrijden heeft, hoe hij zichzelf moet Ieren kennen en hoe de ware liefde het middelpunt is van al het leven."

 

233 De samenhang van de hersenen in voor­ en achterhoofd

 

[1] (DE HEER:) "Maar nu adem Ik nog een keer op onze vier hersenhopen en dan zul je ook iets soortgelijks zien als de obelisken * (* hoge, vrijstaande vierkante zuil, die van boven smaller is dan beneden, en aan de bovenzijde in een piramidevormige spits uitloopt.), die twee aan twee voor de piramiden staan. De obelisken waren echter voor een ander doel bestemd dan de zuiltjes die twee aan twee voor ieder vlak van de hersenpiramideplaatjes staan, want de obelisken voor de piramiden duidden er slechts op, dat in de piramiden de wijsheid te zoeken was, die evenwel alleen voor mensen, die aantoonbaar rein waren, toegankelijk was.

[2] De twee zuiltjes voor de vlakken van de hersenplaatjes, waarvan dus iedere hersenpiramide er acht bezit, zijn de schrijfstiften die door middel van de beweging van de daarvoor bestemde hersenzenuwen, die met de gezichts­ en gehoorzenuwen heel kunstig en organisch-mechanisch in verbinding staan, de plaatjes volgens bepaalde regels beschrijven of met nog andere overeenkomsti­ge, geestelijke, lichtende beelden vullen.

[3] Let nu echter heel speciaal op alles wat daar gebeuren zal! Wij zullen nu deze schrijfstiften met lymfe vullen en onze waarnemingen het eerst beginnen bij het geordende geheugen! -Ik wil dat de plaatjes van deze hersenen eerst op ordelijke wijze, uitgaand van het gemoed, zowel aan de kant van het gezicht als van het gehoor geheel volgens de regels beschreven worden!"

[4] Allen spanden hun ogen toen zoveel mogelijk in en staarden met de grootste aandacht naar ons hersenapparaat. Ik moest hier weliswaar de lichtende beelden ook door stoffelijk, fel licht laten ontstaan, want met het licht van de ziel zou er voor de lichamelijke ogen van Mijn leerlingen zo goed als niets te zien geweest zijn. -Wat zagen toen de zeer aandachtige toeschouwers?

[5] Zij zagen, dat er uit de zuiltjes rossige en blauwige sterretjes over de hersenplaatjes stroomden en wel op zo'n wijze dat een heel scherp oog in deze talloze sterretjes op de hersenplaatjes allerlei wonderlijke, minuscule beelden begon te ontdekken.

[6] Ik maakte voor dit moment weliswaar ook, dat de ogen van de toeschouwers enige momenten de sterk vergrotende eigenschap van een microscoop kregen ­hetgeen hier noodzakelijk was, omdat de toeschouwers anders niet veel van de wonderbaarlijk getekende, lichtende beelden en -vormen waargenomen zouden hebben. Daarvoor was de eerdere, tienvoudige vergroting van de hersenpirami­den niet voldoende. Maar omdat zij nu de hersenplaatjes duizendmaal vergroot zagen, konden zij toch al heel wat ontdekken.

[7] Ik vroeg nu dan ook aan CYRENIUS wat hij allemaal zag. En hij zei: "Heer, wonder na wonder! Uit de bijzonder beweeglijke, voor de piramiden staande obelisken, die over de gehele lengte aan alle kanten uit zeer veelorganen bestaan, stromen voortdurend sterretjes met een lichtrode en lichtblauwe kleur . Beide, zeg maar, voelhorens van ieder van de vier piramidevlakken, zijn ononderbroken bezig en bewegen met hun vonkensproeiende punten voortdu­rend naarstig over het voor hen staande piramidevlak en bestrooien dat met de sterretjes. Je zou denken dat er door dit schijnbaar zinloze en willekeurige rond bewegen over het driehoekige vlak niets dan krabbels te voorschijn kunnen komen, maar als vanzelf groeien er allerlei ordelijke vormen uit, en het ziet er erg mooi uit.

[8] Alleen merk ik nu dat beide zuiltjes helemaal tot rust komen zodra een vlak eenmaal is volgetekend. Het is echter nauwelijks te geloven dat deze duizend­maal duizend tekens en beelden in zo korte tijd door de twee levende tekenstiften op één zo 'n driehoekig vlak getekend konden worden! De vormen zijn voor ons weliswaar nog erg klein, hoewel wij zo'n vlak zien ter grootte van een grote man; maar deze kleine beeldjes en tekentjes staan daar zo zuiver, dat men zich niets zuiverders en volmaakters kan indenken.

[9] Maar waarom zijn er dan op de plaatjes in het achterhoofd, die volkomen lijken op die van het voorhoofd, geen beelden te ontdekken? Daarop zie ik niets dan pure lijnen, punten en ander haakvormig tekenwerk, waar ik niets van begrijp. Wat is daar toch de betekenis van?"

[10] IK zeg: "Dat zijn tekens van geluiden en tekens van woorden; zij staan echter niet op zichzelf, maar zij staan steeds in polaire verbinding met een vlak van een hersenplaatje van het voorhoofd, en het geluid of het begrip, dat door middel van lijnen, punten en andere haakvormige tekens op de plaatjes van het achterhoofd wordt opgebracht, wordt op datzelfde ogenblik gewoonlijk ook als een overeenkomstig beeldje op het aan de onderzijde liggende piramidevlak van het voorhoofd opgetekend, en zo aan de ziel getoond opdat deze het daardoor beter kan herkennen.

[11] Om dat tot stand te brengen moeten er een aantal zenuwdraden van iedere hersenpiramide van het achterhoofd naar de overeenkomstige piramide van het voorhoofd lopen, omdat anders niemand zich van een gehoord begrip, van een met woorden beschreven omgeving of handeling een duidelijke voorstelling zou kunnen maken.

[12] Niet gearticuleerde klanken, ook muziek, worden niet overgebracht, daar­om kan geen mens zich dan ook van een toon of een harmonie of een melodie het een of andere beeld of ding voorstellen; want zoals gezegd, zulke klanken worden niet nogmaals getekend op de hersenplaatjes van het voorhoofd, maar blijven alleen op een passend piramidevlak van het achterhoofd bewaard als lijnen, punten en haakjes.

[13] In plaats daarvan gaan echter van de piramidevlakken in het achterhoofd, waarop pure klanken opgetekend staan, zenuwen door het ruggenmerg naar de zenuwen in de maagholte en vandaar naar het hart, om welke reden heel zuivere muziek ook voornamelijk alleen op het gemoed inwerkt, het ontroert en dat niet zelden teer en gevoelig maakt.

[14] Maar uitgaande en opstijgend uit het gemoed kunnen de tonen toch door het licht van de liefde door middel van de sterretjes door twee obelisken op de hersenplaatjes als vormen getekend worden en dat zijn dan niet zelden voor de ziel ware wegwijzers in de grote levenszalen van de geest, en om deze reden kan goede en heel zuivere muziek de ziel heel behulpzaam zijn om volledig een te worden met haar geest. Leer en onderwijs daarom ook de pure muziek, zoals David deze eens beoefende!

[ 15] Dat zeer zuivere muziek daartoe in staat is, kunnen jullie ook zien wanneer jullie in een ruimte vijanden en vrienden bij elkaar zetten en dan in hun midden pure muziek ten gehore brengen, dan zullen jullie in plaats van vijanden weldra alleen maar gemoedelijke vrienden zien. Maar deze uitwerking heeft alleen heel zuivere muziek; onzuivere en laag bij de grondse muziek veroorzaakt juist het tegendeel.

[16] Zo heb je dan nu gezien, dat ook klanken via een omweg toch ook als iets zichtbaars aan de ziel voorgesteld worden, zij het niet als afbeeldingen van voorwerpen, dan toch als hogere geestelijke vormen, in de vorm van allerlei symbolen, zoals men die ook op de oude gedenktekens van Egypte aantreft. Ik geloof dat hetgeen je tot nu tot getoond is, tamelijk duidelijk zal zijn, en daarom voeg Ik daar niets meer aan toe, behalve dat dat alles alleen bij een goedgeor­dend en onbedorven brein voorkomt wanneer het, zoals het hoort, vanuit het gemoed is voorgevormd, waarbij de hersenplaatjes eerst met licht met allerlei vormen van de ziel en de geest beschreven worden."

 

234 De verbinding van de zintuigen met de hersenen

 

[I] (DE HEER:) "Nu wij dit belangrijke, voorbereidende werk gezien en begrepen hebben, moeten wij, om het geheel te kunnen begrijpen, ook nog heel kort een blik werpen op de wijze waarop tenslotte de zielook de beelden uit de stoffelijke wereld op dezelfde hersenplaatjes in Iaat prenten.

[2] Kijk nu hierheen; nu moeten er ook beelden die door de ogen komen, op de hersenplaatjes aangebracht worden! -Ik wil het en dus geschiede het!

[3] Let nu vooral op de schrijfstiften of obelisken die voor twee vlakken geplaatst zijn, en zie eens hoe deze nu opeens helemaal donker zijn geworden! Het lijkt of ze met een zeer donkere vloeistof gevuld zijn, en kijk, daar staan wij allemaal, terwijl wij staan te praten, exact met de bomen en alles wat wij zien, op de hersenplaatjes getekend! Maar niet vlak en dood, maar ruimtelijk en levend!

[4] Iedere beweging die wij maken, wordt hier zowel enkelvoudig als duizend­maal duizend keer weergegeven en toch blijft een voorgaande of blijven ook duizend voorgaande houdingen die in de inwendige kamertjes van de piramide getekend staan, steeds voor het oog van de ziel zichtbaar, voortdurend door het geestelijke licht van de ziel verlicht; en dat veroorzaakt dat, wat men ten dele, geheugen' en ten dele 'herinnering' noemt, omdat het in het inwendige van de hersenpiramiden bewaard wordt. Dit bewaarde wordt echter door veelvuldige weerkaatsing zodanig vermenigvuldigd, dat men een en hetzelfde voorwerp dan ontelbare malen met zich mee kan dragen.

[5] Zo draagt ieder mens, vooral in zijn ziel en onnoemelijk meer nog in zijn geest, de gehele schepping van haar grootste tot haar kleinste deeltje met zich mee, omdat de mens zelf daaruit is voortgekomen.

[6] Wanneer hij nu naar de sterren of de maan of de zon kijkt, wordt dat alles weer opnieuw in zijn brein op de nu getoonde wijze ingeprent, en de ziel kijkt ernaar en beleeft daar een waar genoegen aan, en het geziene wordt door het ware genoegen van de ziel meteen in het inwendige en binnenste van de hersenpiramides, natuurlijk op zeer kleine schaal, veelvoudig, langs de weg van de innerlijke reflexie, ingegraveerd en het kan altijd weer door de ziel gevonden en nog beter bekeken worden.

[7] Alle afbeeldingen uit de sfeer van de buitenwereld worden op zich weliswaar slechts zichtbaar als donkere beelden; maar de daarachter staande lichtende beelden uit een betere levenssfeer verlichten de natuurbeelden, en die zijn daardoor zelf, en in al hun onderdelen, voldoende verlicht, zodat de ziel de inwendige opbouw daarvan goed kan doorzien, onderzoeken en begrijpen.

[8] Bovendien staat echter vooral het voorhoofdsbrein in een constante verbin­ding met de reuk­ en smaakzenuwen, zoals het achterhoofd met de algemene gevoelszenuwen. Die laten dan ook op de speciaal daarvoor bestemde hersen­plaatjes bepaalde kenmerken achter, waardoor de ziel meteen en moeiteloos weer weet hoe bijvoorbeeld de een of andere bloem of zalf ruikt, of hoe de een of andere spijs, vrucht of drank smaakt en ook ruikt; want er is zo’n voorziening getroffen, dat ieder reuk­ en smaakplaatje door heel gevoelige zenuwen strikt in verbinding staat met het een of andere voorwerpplaatje.

[9] Zodra nu een bekende geur de reukzenuwen van iemand prikkelt, meldt er zich meteen een overeenkomstig reuk­ of smaakplaatje, en van daaruit wordt direct het overeenkomstige voorwerpplaatje geactiveerd, waardoor de ziel op snelle en eenvoudige wijze te weten komt waar die geur of smaak mee te maken heeft. Ook meldt het algemene gevoel, via het achterhoofd, aan de ziel, wat de vorm en de hoedanigheid is van de zaak waardoor het gevoel is geprikkeld. Maar dit alles gebeurt duidelijk zichtbaar alleen bij een brein dat in hoge mate geordend is, zoals dat nu is getoond. Bij het andere, ongeordende brein zullen we ternauwernood vage overeenkomsten met dit geordende brein vinden, waarvan wij ons nu meteen feitelijk en praktisch zullen overtuigen.

[10] Aan de hand van de bouw van de plaatjes en de onregelmatigheid van de verdeling in hoofd­ en zijkamertjes zien jullie zo al dat dit tweede brein een mengsel is van allerlei stereometrische figuren, waaronder ook schijven, bollen, sferoïden en andere warrige massa's. De obelisken voor de vlakken zijn voor het merendeel niet als zodanig aanwezig, en waar zij zichtbaar zijn, lijken zij helemaal verschrompeld en zelden van gelijke grootte en sterkte!

[11] Hoe kan zo'n brein nuttig zijn voor een ziel? Dit brein kwam, zoals je het nu ziet, vanwege de eerder genoemde redenen reeds op deze wijze aangetast uit het moederlichaam. Maar wij zullen nu meteen zien, wat daarmee gebeuren zal tijdens de gebruikelijke wereldse ontwikkeling en wat het eind ervan zal zijn en welk doel het bereiken zal. Let nu allen goed op!"

 

235 Het onbedorven en het bedorven brein

 

[1] CYRENIUS vraagt een beetje verbluft: "Heer, is dan dit brein, dat U slechts op almachtige­ en derhalve wonderbare wijze hier heeft laten brengen, ook reeds, terwijl het in een moederlichaam was, bedorven door zinnelijke­ en wellustige gemeenschap tijdens de zwangerschap?"

[2] IK zeg: "Maar vriend, wat vraag je nu toch! Zei Ik vooraf dan niet, dat dit alles slechts een voorbeeld is van de werkelijkheid? Wie zou nu ooit kunnen denken dat dit kunstmatige brein, dat hier alleen maar vanwege het onderricht getoond wordt, ooit werkelijk in een moederlichaam bedorven zou zijn?! Het ziet er alleen maar precies zo uit, en daarom zei Ik: Dit brein kwam al op deze wijze aangetast uit het moederlichaam! Dat is alleen maar een bepaalde manier van spreken om het begrijpelijker te maken, en daarom op zichzelf slechts een nabootsing van de werkelijkheid, maar geen overgeërfde, reële werkelijkheid! Is het je nu duidelijk?"

[3] CYRENIUS zegt: "Heer, vergeef mij mijn grote domheid, want ik zie het nu wel in!"

[4] IK zeg: "Ik wist wel dat je het zou inzien, maar je werd tot je erg domme vraag verleid door zo'n oplevende, wereldse herinnering in je hersens, en daaraan kun je afmeten wat voor wijsheid alle zogenaamde wereldse wijsheid een ziel die naar waarheid snakt, biedt of kan bieden!

[5] Alle vragen die wereldse geleerden stellen, zijn op zichzelf al uitermate dom; wat zou je dan wel denken van de antwoorden, die andere wereldse geleerden geven aan de vragende geleerden? Als hun licht al bestaat uit nacht en duisternis, wat zal hun werkelijke nacht en duisternis dan een verschrikkelijke nacht en duisternis zijn!

[6] Pas daarom op voor alle wereldse wijsheid, want Ik zeg jullie dat deze veel duisterder en slechter is dan hetgeen de hoog in aanzien staande wereldse wijsheid domheid noemt! Want iemand, die door de wereld dom genoemd wordt, is gemakkelijk te helpen, terwijl zo'n recht geaarde wereldse geleerde helemaal niet meer of slechts heel moeilijk te helpen is. Een beetje dom vragen jullie je af, of de eigenlijke wereldse wetenschap dan helemaal niet meer te helpen zou zijn? Dat kun je nu aan dit tweede, bedorven brein toch wel overduidelijk zien!

[7] Kijk eens naar deze hersenen hier rechts, die zich binnen de oorspronkelijke orde bevinden en totaalonbedorven zijn! Wat een heldere structuur! Niets dan licht en nog eens licht, en alle vormen, zowel aan de buitenzijde alsook voor wat de inwendige organische bouw betreft zien er uitermate helder en zuiver gevormd uit! Wat een duidelijke begrippen en voorstellingen moet zo'n ziel van alle dingen en verhoudingen krijgen! Hoe wijs en algeheel levenskrachtig is zo'n mens! Wie van al de vele wereldse kinderen kan zich met hem meten?! Wat een ziel, die zich in de oorspronkelijke orde bevindt, allemaal kan, hebben jullie eerder bij de zwarten kunnen zien!

[8] Maar nu hebben wij een bedorven brein voor ons, en wij zullen zien hoe dit door een uitermate slechte en verkeerde opvoeding achteraf nog meer bedorven wordt, en jullie zullen daaruit toch weloverduidelijk kunnen opmaken, hoe nutteloos en zonder wijsheid zo'n wereldse geleerdheid is vergeleken met de ware, hemels geordende wijsheid! Zie nu eens wat een chaos dit brein is! Nergens een geordende samenhang; hier en daar alleen maar een vergroeide hersenpiramide! Het hele geval lijkt meer op een grindhoop dan op een brein!

[9] Die vorm krijgt het brein reeds in het moederlichaam! Wat moet er van zo 'n mens terecht komen, welke vorderingen zal hij in de ware levensschool maken met zo'n brein?! Ja, als men het nog maar met rust liet en eerst het hart tien jaar lang zorgvuldig zou vormen! Maar waar blijft de opvoeding van het hart?! Men denkt er helemaal niet meer aan, en in de hogere lagen van het volk al totaal niet! Het lagere volk weet zonder meer van een ontwikkeling van de ziel of van het leven al niets beters dan de brave dieren uit de bossen, en hun eigenschappen lijken volkomen op die oerbewoners van de bossen, die andere goedaardiger dieren als prooi en voedsel gebruiken en daarvan leren."

 

236 Het ongeluk van de wereldse geleerde in het hiernamaals

 

[1] (DE HEER:) "Hoe slecht zulke mensen noodzakelijkerwijs ook zijn, toch is er van hen eerder een volmaakt mens te maken dan van een echte wereldse geleerde. Deze hebben weliswaar in veelopzichten - dat wil zeggen op één punt gericht, dat meestal zelfzuchtig is - een behoorlijk scherp verstand, omdat de piramidehersenplaatjes op z'n minst in het centrum van de hersenen bij ieder mens voor een deel en regelsgewijs behouden blijven, hetgeen maakt dat veel geleerden, soms door elkaar onderling te raadplegen, iets bijzonders ontdekken, echter alleen maar voor zuiver aardse doeleinden; al het innerlijke, diepere ­geestelijke blijft hun vreemd. Want tussen de wereldse voordelen en de eeuwig­durende van de geest en de ziel blijft een onoverkomelijke kloof, die ook het scherpste, wereldse verstand nooit of te nimmer zal overbruggen.

[2] En kijk, dat komt allemaal doordat de bouw van de menselijke hersenen reeds in het moederlichaam grondig bedorven wordt en verder door de opvoe­ding van het hart en het gemoed, die haast nog slechter is; want als er tenminste na de geboorte maar een goede opvoeding van het hart en het gemoed zou plaatsvinden, zou daardoor het in het moederlichaam bedorven brein voor het grootste deel weer in orde gebracht worden, en dan zouden de mensen vervol­gens nog veellicht en levenskracht kunnen krijgen, en zou door een aanhou­dende ware deemoed en ware goedheid van het hart, weliswaar na jaren, het verlorene zich weer helemaal terug laten vinden of vervangen kunnen worden. [3] Want wie in goede aarde zaait, zal niet zonder oogst blijven; maar als er in aarde die toch al heel mager en slecht is, geen mest en nog minder ooit een zaadje van de volle waarheid van het leven gestrooid wordt, hoe en waar vandaan moet er dan een vrucht of zelfs een rijkelijke levensoogst te verwachten zijn?

[4] J a, de wereldse mensen verstaan de kunst heel goed om de materiële bodem van de aarde net als varkens en woelmuizen om te woelen en met allerlei vruchten te bebouwen. Zij behalen aanzienlijke oogsten, vullen hun schuren en korenbakken tot boven aan toe en worden vervolgens trots en hoogmoedig en daarom des te harder en gevoellozer tegenover de arme mensheid, die door de te grote hebzucht van de wereldse rijken, en daardoor machtigen, geen spanne breeds grond in eigendom kregen om zelf in hun onderhoud te voorzien.

[5] Dus die kunst verstaan de wereldse mensen voortreffelijk; maar de aarde van de geest, van het eeuwige leven, laten zij voortdurend braak liggen en daar bekommeren zij zich weinig om. Of daarop dorens of distels woekeren, bekom­mert ze weinig of niets, en het wordt daardoor begrijpelijk, hoe en waarom de mensen van deze aarde, in plaats van beter, steeds slechter en ellendiger worden. Als zij maar schitterende paleizen voor zichzelf kunnen bouwen, op zachte bedden kunnen liggen, en hun buik met de heerlijkste lekkernijen kunnen vullen en hun huid kunnen bekleden met zachte, koninklijke kleren, dan hebben zij genoeg en zijn zij tevreden; want dan hebben zij dat, wat hun zelfzuchtige, lichamelijke leven ook maar verlangen kan tijdens de korte tijd van hun aardse bestaan.

[6] Maar als dan de kwalijk hinkende bode komt, de kwaadaardige ziekte met achter haar aan de dood, dan valt hun ziel, die helemaal weggekwijnd is, ten prooi aan steeds grotere angsten, vervolgens aan volledige vertwijfeling en onmacht, en tenslotte aan de dood, en lachende erfgenamen verdelen dan de nagelaten, grote schatten en overvloed van de gestorven, wereldse dwaas. En wat heeft deze dan in het hiernamaals? Niets dan in alle opzichten de grootste armoede, de grootste nood en de grootste, voor deze wereld onbeschrijfelijke, ellende, en niet zo maar voor een kort poosje, maar voor naar jullie begrippen ondenkbaar lange tijden, die jullie heel zeker met het begrip 'eeuwig' zouden kunnen aanduiden, hetgeen echter ook heel natuurlijk is; want waar moet een ziel die nooit voor iets anders gezorgd en gewerkt heeft dan alleen voor haar lichaam, de middelen vandaan halen om zich te vervolmaken in een wereld die uit niets anders kan en mag bestaan dan alleen uit datgene, wat een ziel in zich heeft en vervolgens door de geestelijke ether van haar uitstralende levenslicht omvormt in een woonwereld, die haar omgeeft.

{7] In zo'n wereld is het de bedoeling dat haar nieuwe, op liefde ingestelde huishouding in haar persoonlijke, geestelijke rijk begint. Maar hoe is dat mogelijk als haar gemoed, respectievelijk haar hart, verhard en ongevoelig is, steeds dieper wegzinkt in een boosheid vol zelfbeklag, en op toorn en wraak zint,en als de geest in haar vrijwel volkomen dood, doof, stom en blind is en zodoende nooit de hersenplaatjes van de ziel kan bekijken en goed kan onder­zoeken?

[8] En mocht zo 'n hemelse geest, indien mogelijk, toch nog opstaan in de geheel verkommerde ziel, om te kijken en te voelen wat er allemaal in de hersenen van de ziel aanwezig is om de ziel behulpzaam te zijn bij het scheppen van een nieuw woon­ en werkterrein, dan zou de geest in de hersenen van de ziel toch niets vinden waarmee hij dat zelf, om haar te helpen, zou kunnen bewerkstelligen. Want van al het materiële dat de ziel in deze wereld in haar totaal bedorven, lichamelijke hersenen had opgenomen, kon onmogelijk iets in haar eigen geestelijke hersenen terechtkomen, omdat haar voor die overdracht het voor­naamste levensmedium, het licht uit de levensvlam van de liefde tot God en daaruit voor de naaste geheel ontbrak!"

 

237 Welke gevolgen het heeft wanneer hersenen geen geestelijk licht hebben

 

[1] (DE HEER: ) "Of zetten jullie een spiegel, ook al is die nog zo lichtsterk, in een totaal donkere kelder om te kijken of je daarin iets ziet van de zich in de kelder bevindende voorwerpen? Jullie zullen, omdat je met je kelder helemaal vertrouwd bent, met je tastzin de zich daarin bevindende voorwerpen naar hun aard waarnemen en desnoods ook zonder licht herkennen; maar een spiegel zul je voor niets in de duistere kelder neerzetten, want die zal jullie zonder licht nooit een goed spiegelbeeld leveren van de dingen in de kelder.

[2] Zo is het ook bij een mens met een werelds gevormd, bedorven en duister brein. Geen enkele lichtstraal met de overeenkomstige, geestelijke vormen gaat vanuit het duistere, materiële brein over in dat van de ziel, wat dus reeds het geestelijke brein is, en de totaal verkommerde hersenplaatjes van de ziel blijven als zodanig duister en leeg; mocht er dan ook geestelijk licht tot de plaatjes doordringen, dan zou dat voor de geest en de ziel evenveel nut hebben als wanneer iemand een licht in een volkomen leeg, witgekalkt vertrek zou plaat­sen.

[3] Wat zal hij daarin zien? Alleen maar lege wanden! Wat zal hij daarin kunnen onderzoeken? Beslist niets anders dan de tot vertwijfeling brengende verveling! En als hij de zin ervan begrijpt, zal hij zichzelf toeroepen: 'Naar buiten met je licht, weg uit dit lege vertrek, want er is niets! Ga met het licht daarheen waar iets is om te beschijnen! Met licht moet iets gedaan worden, -waarom zou je daarmee vier lege muren verlichten, die zowel met als zonder licht, leeg zijn?! ,

[4] Als het licht van de ogen van de geest op de hersenplaatjes van de ziel valt en zij zijn leeg, dan dringt er geen licht van een geestesoog meer naar binnen en het blijft daarin meteen al bijna voor eeuwig donker! Maar als dit onweer­legbaar zo is en niet anders, waar moet dan in het hiernamaals een ziel het bouwmateriaal vandaan halen om een wereld te bouwen die zij kan bewonen? :Hoe kan zij dat? Jullie menen dat Ik zo'n arme ziel wel zal kunnen helpen? O ja, maar in der eeuwigheid niet door een soort zwak, menselijk, te ontijdig medelijden, maar alleen volgens Mijn eeuwig onveranderlijke orde, die echter zoals bekend zeer lange, lankmoedige armen heeft die gevuld zijn met onme­telijk geduld!

[5] Pas wanneer de nood het hoogtepunt bereikt, waarin de ziel, door de machtige druk van de totale vertwijfeling, in een soort gloeien zal overgaan, zullen uit de overgrote angst in haar hart, dus uit haar vreselijk benauwde gemoed, als uit een smidsvuur, gloeiende vonkjes opstijgen naar haar hersens, en daardoor zullen zich schemerbeelden van haar nood, haar kwelling, haar pijn, haar smart, haar ellende, haar onmacht, haar verlatenheid inprenten op haar hersenplaatjes; dan pas zal zij zelf weer tot enige heel povere ideeën komen en na lange tijd in staat zijn om uit zulke erg armzalige beelden voor zichzelf een heel schamele woonwereld te bouwen!

[6] Om zo'n bezit zal wel niemand haar benijden, en het zal opnieuw heel lang duren voor zo'n ziel uit zichzelf een verbetering van haar toestand in haar woonwereld tot stand zal brengen. Dan zullen er pure krachtmiddelen nodig zijn om haar gemoed tot leven en werkzaamheid te brengen! Pas door zeer veel noodsituaties zal zo 'n ziel tot een beeld over zichzelf komen dat er uiterst treurig zal uitzien, en aan de hand daarvan zal zij op haar grondgebied beginnen om de wegen te ordenen, waardoor zij niet meer zo gemakkelijk in de allerhoogste nood en vertwijfeling kan komen!

[7] Nu, dat zou men dan wel volkomen terecht een kapitaal en een eigen oogst kunnen noemen, maar wat ziet dat er nog beperkt, schraal en onbeholpen uit!

[8] Stel dat iemand onmondige kinderen in een dicht bos achter zou laten en er zich mogelijkerwijs één of meer van hen in leven zouden houden in dat bos. Laten wij aannemen dat een jongen en een meisje het overleefden, omdat zij precies onder een vijgeboom achtergelaten werden waarvan de vruchten, die hun in de schoot vielen, hen aanvankelijk tot een bepaalde leeftijd voedden waarop zij, helemaal verwilderd, ander voedsel begonnen te zoeken! Stel dat zij opgroeiden, de volwassen leeftijd bereikten, kinderen verwekten en dat er na een paar eeuwen een volk uit hen ontstond, dat echter zonder onderricht en zonder openbaring van boven bleef!

[9] Ga dan eens naar zo'n volk en onderzoek hun beschaving, dan zul je vaststellen dat je in plaats van mensen, dieren zult aantreffen, die veel wilder en verscheurender zijn dan alle tijgers, hyena's, wolven en beren! Je zult bij hen geen taal, maar alleen een nabootsing van allerlei natuurgeluiden aantreffen­ waarmee zij alleen maar hun begeerte en hun brute wil te kennen geven. Zij zullen de vreemde mensen, dieren en vruchten rauw opvreten -en als ze erge honger hebben ook elkaar .Constant zullen zijbezig zijn met jagen naar voedsel.

[10] Pas weer na enige eeuwen -als zij buiten hun uitgestrekte oerwouden zijn gekomen en op het een of andere beschaafde volk zijn gestuit waardoor ze teruggedreven werden, terwijl een aantal van hen gevangen genomen werd en hun enige beschaving werd bijgebracht, en laten we zeggen, nadat zulke gevallen zich meermalen hebben voorgedaan, en na de terugkeer van de wijzer geworden landslieden en een aantal, weliswaar gevangen geweest zijnde, maar nu enigszins beschaafde landslieden -zal de hele stam in de loop van de tijd enige beschaving krijgen, die echter natuurlijk hemelsbreed zal verschillen van een zuiver geestelijke, menselijke beschaving!

[11] Hoeveel tijd zal het zo'n volk echter daarna nog kosten om op z'n minst het peil van jullie uiterlijke, wereldse cultuur te bereiken, en hoeveel tijd om te komen tot aan jullie huidige, geestelijke niveau, dat wil zeggen, langs natuur­lijke weg en geheel aan zichzelf overgelaten!"

 

238 Ontwikkelingsmoeilijkheden van een wereldse ziel in het hiernamaals

 

[1] (DE HEER:) "Natuurlijk zou door openbaring van boven af de ontwikkeling van zo'n natuurvolk sneller verlopen! Maar een openbaring kan hier op deze wereld gemakkelijker gegeven worden aan een volk, dan in het hiernamaals aan een ziel, die, zoals hiervoor beschreven werd, geen enkel vonkje van iets wat enigszins lijkt op een goddelijke orde, mee naar het hiernamaals heeft gebracht.

[2] Als zo'n ziel die geheel verstoffelijkt is geworden, door ontelbare noodsi­tuaties en onmenselijke benarde toestanden in het hiernamaals eindelijk zover is gebracht dat zij bepaalde begrippen en ideeën gekregen heeft, en er door de grotere beweeglijkheid van haar gemoed een zwak licht in haar substantiële brein komt, waaruit zij zich tengevolge van haar uiterst behoeftige verbeelding en wil een hersenschimmige noodwoonwereld vormt, die natuurlijk nog lang niet duurzaam is omdat deze nog te ver af staat van de enige waarheid en de goddelijke orde die daaruit voortvloeit, - dan schept dat pas de mogelijkheid dat zendelingen, die helemaal in dezelfde omstandigheden lijken te verkeren als zij, haar bezoeken, om haar heel behoedzaam en zo ongemerkt mogelijk te voorzien van en te verrijken met verscheidene betere begrippen.

[3] En dan zijn vaak honderd aardse jaren nog een te korte tijd om de op deze wereld zo totaal bedorven ziel in een heel povere hemelse orde te brengen.

[4] Maar het is en blijft vrijwel onmogelijk om haar hoger te brengen dan de onderste, eerste en zuivere wijsheidshemel, want haar brein raakt de trieste­ eerste merktekenen nooit kwijt, waaruit zich van tijd tot tijd steeds nog een soort aanspraak op wraak en bezinning op wraak ontwikkelt, hetgeen in het nu steeds beter verlichte brein ook weer een beeld achterlaat en maakt, dat het gemoed van de ziel inziet dat het weliswaar heel goed met haar gaat, maar dat deze goede gang van zaken lang geen compensatie is voor alles wat zij tot nu toe heeft doorstaan.

[5] Zij lijkt op een oude, Romeinse soldaat die vanwege zijn leeftijd en zijn grote aantal verwondingen en littekens van de keizer een boerderijtje ten geschenke kreeg, waarop hij zich met de vlijt van zijn handen een heel goed bestaan kan verschaffen. Maar de oude soldaat mort toch wanneer hij zijn littekens ziet en zegt: 'Goed is goed, maar veel te weinig voor mij, die voor keizer, volk en vaderland zo vaak mijn leven in de waagschaal heb gesteld! Mijn buren hebben nooit tegen een machtige, kwade vijand gevochten, zij hebben een gezond en ongeschonden lichaam en kunnen hun velden gemakkelijk bebouwen. Ik heb ook wel dienstknechten en dienstmaagden die mij helpen bij het werk, maar toch moet ik zelf ook mijn handen uit de mouwen steken als ik iets behoorlijks wil hebben. Ik hoef weliswaar de keizer geen belasting en geen tiende te geven zolang ik leef, en ook mijn kinderen tot in het vijfde nageslacht niet, speciaal als een van mijn zoons voor keizer en staat de wapenrok zal dragen, maar dat mankeerde er nog maar aan, als iemand zoals ik nu ook nog de keizer belasting zou moeten betalen! Maar toch, ook zonder belasting vind ik dit loon, dat op zichzelf heel behoorlijk is, veel te weinig!’

[6] En zo, op die manier, mokken dan ook de zielen van de onderste hemel aan een stuk door, vooral wanneer zij zich herinneren dat zij veel doorgemaakt hebben en nu, als zaligen, zelf moeten werken, en zelfs heel ijverig moeten werken om, net als toen zij mensen op aarde waren, in het nodige levensonder­houd te voorzien, alleen met het vervelende verschil dat zij zich daar geen overmatige overvloed kunnen verwerven, want dat bestaat in het hiernamaals niet, omdat de leiders van de verenigingen dat heel zorgvuldig weten te vermijden en te voorkomen. En zo zijn dan deze zalige zielen nooit helemaal gelukkig, omdat zij door hun aard altijd wat te kort komen.

[7] Ja, natuurlijk komen zij heel wat te kort, maar dat, wat zij mislopen, is voor de meesten van hen zo goed als volkomen voor eeuwig onbereikbaar, omdat zij de grondelementen daarvoor in het geheel niet bezitten. Zij lijken ook op mensen die zo heel graag net als vogels in de lucht zouden willen rondvliegen en daarom vaak uiterst bedroefd zijn, omdat hun als mensen die voortreffelijke eigenschappen onthouden zijn waarin zich zoveel onnozele dieren in een zeer volmaakte graad kunnen verheugen.

[8] Maar wat baat de mensen dat getreur? Voor het vliegen ontbreken hun de grondelementen, en dus kunnen zij ondanks al het getreur en ondanks al het gemor toch niet bereiken wat de vogels bezitten, namelijk de kunst van het heerlijke, vrije vliegen.

[9] Mijn Cyrenius, nu heb Ik jou en jullie allen heel duidelijk laten zien wat een ziel in het hiernamaals te wachten staat door haar verwereldlijking aan deze zijde, omdat zij buiten Mijn orde, die nu eenmaal alles omvat, beslist niet te helpen is, -tenzij men haar bestaan geheel zou opheffen en er een ander voor in de plaats zou stellen, waarmee de ziel echter ook beslist niet geholpen zou zijn!

[10] Iedere ziel moet zich ooit zelf tot ontwikkeling brengen: hier gemakkelijk, of in het hiernamaals moeilijk, daarvoor zijn haar de middelen ingeplant. Verzuimt zij het hier, omdat zij zich te veel door de wereld en haar verlokkende schatten heeft laten verleiden, dan zal zij het in het hiernamaals moeten doen. Op wat voor manier, heb Ik jullie zoëven heel duidelijk laten zien, en de vragen die je op je hart had, heb Ik voldoende beantwoord. Ook al kijken jullie er nu niet al te vriendelijk bij, dan kan Ik jullie toch met helpen en Ik kan het onmogelijk anders maken dan het gemaakt en gesteld is; want drie keer drie kan nooit zeven, maar altijd alleen maar negen zijn. De appelboom moet eeuwig appels en de vijgeboom eeuwig vijgen als vrucht dragen!"

 

239 De invloed op de hersenen van een verkeerde opvoeding

 

[I] (DE HEER:) "Teneinde dit alles nog duidelijker en concreter te begrijpen, zullen wij voor dat doel de verdere ontwikkelingsfasen van de hersenen hier aan Mijn linkerhand met de grootste aandacht gaan volgen!

[2] Tot nu toe ziet het er nog net zo uit als na de geboorte, nadat het in het moederlijf reeds bedorven was. Wij zullen nu echter direkt het gezicht en de kleur te zien krijgen van het kind wanneer het na ongeveer vijf jaar de eerste trekken van een verkeerde opvoeding begint te vertonen, wanneer men zijn geheugen met allerlei uit het hoofd te Ieren zaken gaat lastig vallen en het zoveel mogelijk in verwarring brengt.

[3] Kijk, Ik wil dat nu de eerste wereldse begrippen ingeprent worden in de hersenen! Kijk maar eens goed, dan zullen jullie zonder moeite kunnen zien hoe de obelisken voor de hier en daar verstrooid voorkomende geheugenpiramides heellomp en traag met een heel donkere substantie een heel povere afbeelding van iets op een hersenplaatje beginnen te smeren!

[4] De eerste opzet is nauwelijks iets anders dan puur, zinloos knoeiwerk, zodat de ziel van zo'n kind zich in het begin ook helemaal niets kan voorstellen van het in te prenten onderwerp. Honderdmaal kan het het kind verteld of getoond worden voor het zich daarvan eindelijk een bepaalde, maar altijd slechts een heel vage, voorstelling kan maken.

[5] De oorzaak daarvan ligt allereerst in de onrijpheid van de vele, op zichzelf nog heel ordelijke, piramidale hersenplaatjes. De voor hen geplaatste tekenstif­ten, die zelf nog zwak en ongeoefend zijn, worden met geweld van buiten af gedwongen te tekenen, zonder de uit het gemoed voortgekomen oefening die daarvoor nodig is, en zonder in het bezit te zijn van de juiste substantie, en dat op ruwe plaatjes, die daar nog lang niet voldoende voor geprepareerd zijn. Daarom verdwijnt het beeld steeds weer opnieuw en moet niet zelden door de regelrecht geforceerde obelisken voor de honderdste maal opnieuw getekend worden tot er tenslotte een beeld, weliswaar heel zwak, op het onrijpe plaatje blijft zitten.

[6] En wat voor voordeel heeft een ziel dan van zo'n beeld, dat alleen maar een schaduw is van de werkelijkheid? Zij ziet nu alleen maar vage, buitenste omtrekken: Van een doordringen tot de zaak zelf is bij zo 'n beeld absoluut geen sprake! Wie zou er aan de vage schaduw van een mens kunnen zien hoe hij er van binnen uitziet? ! Door veel en moeizaam dwingen en aandringen worden de bruikbare hersenplaatjes voor het grootste deel met een zwarte laag bezoedeld, ook de leer van God wordt net als de tafels van vermenigvuldiging in de hersenen geperst, en de vorming van het gemoed bestaat alleen maar uit de uurtjes waarin het mag uitrusten van het instampen van materiële zaken.

[7] Pas wanneer de jonge, geplaagde mens het hardhandige kneden van het zogeheten 'beroeps 'verstand achter de rug heeft en een bepaalde baan heeft gekregen, wordt zijn hart wat vrijer; hij zoekt een aardig meisje om met haar te trouwen. De korte tijd van het eigenlijke verliefd zijn is voor de jonge mens nog de beste, omdat de mens gedurende die tijd toch in zijn gemoed een geringe ­ook al is het een zeer ondergeschikte, emotie ervaart, waardoor er zoveel licht in zijn hersenen komt, dat hij met behulp van dit weinige licht zich in al datgene wat hij jarenlang moeizaam geleerd heeft, toch wat praktischer thuis gaat voelen en zo voor een werelds ambt een enigszins geschikter individu wordt.

[8] Maar mensen waarbij zelfs deze liefde in hun hart niet wat warmte doet ontstaan, blijven zeer zelfzuchtige en stoïcijnse, kleinzielige mensen, die zich verder geen haarbreedte boven hun stereotiep besmeerde hersenplaatjes verhef­fen en in niets anders rond woelen dan alleen in hun hersenschaduwbeelden, waarvan het aantal niet groot kan zijn, en wat er is, is duister, zwart en voor het gezichtsvermogen van de ziel volkomen onzichtbaar.

[9] De ziel van zo'n stoïcijn is daarom zo goed als geheel blind. Zoals ook ieder mens, ook al kan hij nog zo scherp zien, in een stikdonkere nacht vrijwel volkomen blind is en hoogstens alleen op de tast vooruit kan komen, zo kan ook de ziel van zo'n echte egoïst niet zien wat op haar plaatjes getekend is. Bij zo'n totaal verkeerde ontwikkeling van de hersenen, waar slechts door het steeds maar herhaald besmeren van een hersenplaatje tenslotte een heel stereotiep en vervormd beeld blijft kleven en waar, doordat er geen enkele, actievere ge­moedsbeweging voorkomt, helemaal geen licht blijvend in de hersenen opstijgt, daar moet de ziel zich toe gaan leggen op het aftasten van haar duistere, maar stereotiepe beelden op de hersenplaatjes.

[10] Omdat zo'n armoedige ziel zichzelf echter alleen maar wijsheid kan verschaffen door het betasten van haar beschreven hersenplaatjes, is het toch ook begrijpelijk waarom zij in al haar doen en laten zo afgemeten kleinzielig en stereotiep wordt, en van niets het bestaan erkent als het niet heel grof en materieel voor de hand liggend en tastbaar is. Zo'n ziel houdt tenslotte ook dat, wat zij in de wereld om zich heen met eigen ogen ziet, voor een optisch bedrog en wat ze hoort, voor een leugen; alleen wat zij aan alle kanten met haar handen kan betasten, houdt zij voor werkelijke waarheid. Hoe het dan met de wijsheid en de hogere geestelijke beschaving van zo'n ziel gesteld is, kan ieder die ook maar enigermate begrepen heeft wat Ik nu heb laten zien en voldoende heb uitgelegd, zich gemakkelijk voorstellen.

[11] Bekijk nu ten overvloede nog eens de hersenen daar links! Dat is nu een goed voorbeeld van het duistere wijsheidskamertje van een echte stereotiepe, wereldse geleerde, en jij, beste vriend Cyrenius, vertel jij eens, omdat je zeer scherpe ogen hebt, wat je daarin nu allemaal ziet! "

 

240 De hersenen van een wereldse geleerde

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, de voorhoofds -­ en ook de achterhoofdshersenen zien er aan de buitenkant donkergrijs uit; meer naar binnen is, ondanks het daarop vallende zonlicht, alles zwart en duister, en de daartussen glinsterende, witgrijze punten stellen helemaal niets voor. En dus ben ik eigenlijk al klaar met alles wat daar te zien is. Veroorloof mij echter, o Heer, nog een vraag, en die is: Hoe zit het dan bij dit bedorven brein met de andere hersenstructuren, die in de meerderheid zijn en geen piramidale vorm hebben?"

[2] IK zeg: "Die dienen nergens toe; ze vormen een regelrechte woestijn in de hersenen en wekken in de ziel alleen maar het vervelende gevoel op van een oneindig niet-weten en niet-kennen. En als je bij zo'n ziel meteen wilt beginnen om over hogere, bovenaardse dingen en toestanden te spreken, dan zal deze je al gauw vragen om daarover te zwijgen; want als zij daar dieper over na zou denken, zou zij zonder meer gek worden. Er is daarom met zulke mensen niet te praten omdat zij datgene, waarvan jij nu de ware oorzaak kunt inzien­onmogelijk kunnen inzien of zelfs maar begrijpen. Zij zullen heel natuurlijke, aardse dingen nauwelijks of haast nooit volledig begrijpen, Iaat staan geestelijke en hemelse.

[3] Kijk, ook een os heeft een muil, met daarin een heel grote tong en tanden ­en hij heeft ook een stem. Het gevolg daarvan zou moeten zijn dat hij ook heel goed zou kunnen Ieren spreken; maar, probeer eens of je een os in twintig jaar zover kun krijgen dat hij ook maar een éénlettergrepig woord tegen je kan spreken! En toch zeg Ik je dat het nog eerder mogelijk zou zijn een os te laten spreken, dan een mens die zulke hersenen heeft, begrip voor iets bovennatuur­lijks bij te brengen! Want als je met hem over iets begint te praten dat boven de zeer beperkte horizon van zijn kennis uitstijgt, zal hij je hoogstens heel goed­moedig uitlachen en je voor een dwaas gaan houden. En als je ermee doorgaat hem lastig te vallen met zulke dingen, die voor hem te veel op sprookjes lijken, zal hij woest worden en je nijdig de deur wijzen!"

[4] CYRENIUS zegt: "Ja, maar hoe zal men dan zulke mensen, waarvan er toch ontelbare zijn, Uw woord brengen?"

[5] IK zeg: " Als jullie bij de mensen waar je komt, een belangstellend hart vindt­ en als zij jullie zullen opnemen in hun huis, blijf dan en probeer voor alles hun gemoed, dat enig leven in zich heeft, zoveel mogelijk leven in te blazen. Als jullie dat doen, zal het steeds levendiger wordende gemoed van zulke mensen beginnen licht in de hersenen te verspreiden en de warmte van dit licht zal dan beginnen de hersenplaatjes meer en meer in een redelijke orde te brengen, en dan zullen zulke mensen weldra beter in staat zijn tot het opnemen van een hogere leer, en zo tree voor tree omhooggaan naar het steeds zuiverder licht.

[6] Vinden jullie echter bij degene waar je komt een gemoed, waar totaal geen leven in zit, ga dan vlug verder! Want daar moetje nooit parels voor de zwijnen werpen! -Begrijp dat alles nu goed! Wie nog iets niet helemaal duidelijk is, wel, Iaat die het nog vragen, dan zal het juiste antwoord niet uitblijven! Anders doen we de beide breinen weg."

[7] Dan komt de oude MARCUS naar voren en zegt: "Heer, het is bijnamiddag! Moet ik nog niet voor het middagmaal gaan zorgen?"

[8] IK zeg: "Het is wel heel prijzenswaardig van je dat je dat vraagt, maar het middagmaal voor ziel en geest, dat uit Mijn mond komt, heeft onnoemelijk veel voor op jouw lichamelijke middagmaal! Daarom zullen wij eerst nog enige geestelijke gerechten verorberen, en Ik zal het je dan wel zeggen wanneer het tijd is om voor een lichamelijk middagmaal te zorgen! Goed is goed, maar beter is beter!"

[9] Markus is het daar helemaal mee eens en blijft met zijn zoons staan om te zien en te horen, wat er verder behandeld zal worden.

 

241 De vraag naar de oorsprong van de zonde

 

[1] Meteen komt echterook OUBRATOUVISHAR naar Mij toe en zegt: "Heer, Heer, wisten de blanke broeders dan vooraf niet wat U hun zo wijs hebt uitgelegd? Bij ons, daarvoor zij U alle lof, weten zelfs onze kinderen dat, want ze kunnen zichzelf allemaal inwendig bekijken en het doet hun altijd veel plezier als zij ons over hun mooie tuin, die zij in zichzelf zo nu en dan bekijken, iets kunnen vertellen. Maar wat hebben deze blanke broeders dan gedaan, dat zij niet meer in staat zijn tot zulke belangrijke beschouwingen? Als zij die buiten­gewoon belangrijke vermogens niet meer hebben, zijn zij eigenlijk geen echte mensen meer, maar grote apen, zoals die bij ons voorkomen, het enige dat ze meer hebben is dat ze kunnen praten!

[2] Wij hebben ons allen erg verbaasd toen U bij deze hersenen met verklaringen aankwam, die ons toch haast bekender zijn dan onze woonhutten thuis. Welis­waar zijn wij niet thuis in de gehele organische bouw van ons lichaam, maar onze hersenen kennen wij uit en te na. Wel zijn er bij ons nog heel veel plaatjes leeg, omdat wij niets hebben om ze allemaal vol te tekenen, maar die waarop getekend is, staan er precies zo bij als die bij het goede brein, waarvan U nu hebt uitgelegd en meer dan duidelijk hebt verklaard dat zij geheel binnen Uw orde zijn. Maar ik zou werkelijk willen weten, waarom het deze mensen dan niet mogelijk is datgene in zichzelf waar te nemen, wat ons zwarthuiden toch altijd al uitermate zichtbaar is! Wat hebben zij dan eigenlijk op hun geweten? Wie heeft die ramp veroorzaakt? Iemand moet toch eens de kwalijke aanstoot daartoe gegeven hebben, maar wie, waarom en bij welke gelegenheid?"

[3] IK zeg: "Wie er de eigenlijke oorzaak van is, hoef je je niet af te vragen! Want er ligt veel verborgen in de raad van God wat de mensen op deze aarde niet volledig tot op de bodem behoeven te weten! Als de mens maar weet en beseft wat voor hem noodzakelijk is om vóór alles binnen Mijn orde te doen! Als hij datgene doet waarvoor hij de instructieve wetten gekregen heeft, die hem uit de hemelen gegeven zijn, dan zal alles bij hem volkomen in orde zijn; al het andere echter zal ieder mens die God boven alles en zijn naaste als zichzelf liefheeft en daardoor in de geest wedergeboren wordt, helemaal ondervinden.

[4] Het gaat er nu alleen maar om of alle blanke broeders alles goed begrepen hebben en dat een mens, wanneer hij een leegte in zich voelt, vraagt naar wat hem nog onbekend is, en dan moet het hem zo duidelijk mogelijk verteld worden. Dát is nu eerst aan de orde! Maar dat wat jij gevraagd hebt, zal ieder nog vroeg genoeg te weten komen wanneer hij in de geest wordt wedergeboren."

[5] Oubratouvishar is volkomen tevreden met dit antwoord en begint daarna in zijn eigen taal een gesprek met zijn metgezellen.

[ 6] Maar dan komt ook MATHAËL nog eens naar voren en zegt: "Heer, U, ons leven, U, onze liefde, omdat U vragen toegestaan hebt, vraag ik in naam van mijn schoonvader, mijn lieve vrouwen in naam van mijn vier metgezellen of U een klein onduidelijk punt in deze zaak aan ons uit zou willen leggen! Het is in zekere zin een juridische kwestie en ik geloof dat ieder mens, zodra hij tot verstand gekomen is, zich in deze ten opzichte van U heel bescheiden op moet stellen. Want een mens is toch oorspronkelijk niet zijn eigen, maar alleen Uw werk, wat alle hemelen mij in eeuwigheid niet kunnen betwisten!

[7] Daarom lijkt mij gezien Uw liefde en almacht, de weg, vooral in het hiernamaals bij de leiding van de geesten of eigenlijk de zielen die erg bedorven zijn, toch wat te tijdrovend en te hard! Het is wel waar dat U ons ook in dit opzicht reeds heel veel gezegd, getoond en uitgelegd hebt ter rechtvaardiging van Uw eenmaal van eeuwigheid bepaalde en vastgestelde, goddelijke orde, maar los van dat alles dringt zich toch nog deze ware juridische vraag aan mij op:

[8] Kan een appel er wat aan doen als een storm hem van de tak heeft gerukt, of kan een versplinterde boom er wat aan doen dat hij als doelwit moest dienen voor een vernietigende bliksem, of kan de rustige zee er wat aan doen dat zij door de woede van een orkaan opgestuwd wordt tot berghoge golven?! Wat kan de klapperslang er aan doen dat haar beet dodelijk is?! En de wolfskers heeft zich niet zelf het gif gegeven! Overal drijft de een de ander voort en uiteindelijk kan niemand er wat aan doen dat hij gedreven wordt!

[9] Vaneen hoge rotswand stortte een los geraakt, groot, zwaar stuk steen naar beneden en richtte toevallig bij een onder langs de wand weidende kudde een grote verwoesting aan. Welke schuldige moet daar de schade vergoeden? Wanneer ik' s nachts op de weg over een steen ben gestruikeld en daarna ook gevallen, wie is daar dan schuldig aan, -de nacht, de steen, of mijn voet, die geen ogen heeft? Kort en goed, er zijn een aantal netelige vragen over en weer, die allemaal overduidelijk te maken hebben met een echt wederzijds aantasten van het individuele oernatuurrecht! Wie of wat is de ware schuldige?

[10] Iets dergelijks ontdekte ik nu bij de mens. Deze zwarten zijn nog in het volle bezit van de oermenselijke eigenschappen, -tot op deze dag hebben wij, blanken, daar geen enkel vermoeden van gehad! Ja, waarom dan niet? Men zegt: omdat wij geestelijk verkommerd zijn, en dat weer, omdat de hersenen van de mens reeds in de moederschoot bedorven werden en later nog meer door een heel verkeerde opvoeding! Daarom moet ik hier openlijk de door Oubratouvis­har gestelde vraag ondersteunen, en ik zeg dan ook: Ja, ja, de mensheid is slecht en totaal bedorven; maar wie is de oorzaak van dat bederf en wie heeft haar bedorven? Tengevolge van dat bederf kunnen de mensen alleen maar iets heel verkeerds willen, en daarom kunnen ze nooit beter, maar alleen steeds slechter en ellendiger worden!"

 

242 Schijnbare onrechtvaardigheden

bij het leiden van zielen hier en aan gene zijde

 

[1] (MATHAËL:) "Wel, op deze wereld heeft menigeen het nog aardig goed! Men schept zich ergens zo goed men maar kan en wil een paradijsje. Natuurlijk moeten daarvoor duizenden anderen meer lijden, omdat zij beslist niet zo goed de kunst verstaan zich een paradijsje te creëren als die ene slimme! Zij lijden daardoor schade aan hun ziel door afgunst en boosheid -en die bezitter van dat paradijsje - door pure wellust en overvloed! De eerstgenoemden zijn verdoemd door nood en ellende - en de rijke vanwege zijn luxe leven!

[2] Maar laten we het niet hebben over de verhoudingen die hier aan déze kant heersen, want die zijn de vrucht van de verdorvenheid van de ziel, die we nu grondig kennen, maar laten wij ons eens richten op de meer dan ijzingwek­kende gevolgen in het toekomstige, grote hiernamaals! De haren rijzen te berge alleen al bij een serieuze gedachte aan de meer dan afgrijselijk erbarmelijke toestand waarin zo'n verdorven ziel terechtkomt! Welke vloek is kleurrijk genoeg om dat door een menselijke mond te laten beschrijven?! Slechts de grootste kwellingen van het vuur, dat in de ziel zelf woedt, kunnen haar door middel van een onbeschrijfelijk gevoelige les in een wat draaglijker toestand brengen, waarvoor altijd meteen zoiets als een eeuwigheid, in de tijd gezien, nodig is! Hoe ontzettend veel zielen zullen dus vanaf nu, over myriaden jaren pas goed in de diepste en ijzingwekkendste ellende terechtkomen, om het pas weer na nogmaals myriaden aardse jaren maar net een haartje vrijer en zodoende draaglijker te krijgen!

[3] Heer, Ik formuleer dit precies volgens Uw eigen woorden en voeg er niets aan toe, maar haal er ook niets van af! Als ik nu aan de ene kant Uw almacht, goedheid en liefde in aanmerking neem, en aan de andere kant de fundamenteel beslist onverdiende verdorvenheid van iedere ellendige ziel en de haast eeuwig­durende gevolgen van de meest ijzingwekkende aard en uiteindelijk al de onbeschrijflijke kwellingen van een hemel der zaligheid, die er nauwelijks een haar beter uitziet dan een goedverzorgde plaats voor slaven op deze goede moeder aarde, dan moet ik U ondanks alle gunsten die U, o Heer, mij geschon­ken hebt, openlijk bekennen, dat ik dat met mijn verstand heel vreemd vind, en dat ik als mens, begiftigd met een meelevend gemoed, een ongerechtigheid daarin ontdek, waarbij vergeleken alle door de mensen begane grootste, en ten hemel schreiendste ongerechtigheden totaal in het niet vallen. En ik bedank eerbiedig voor zo'n bestaan, moge het tenslotte uitlopen op wat het maar wil!

[4] U hebt reeds heel duidelijk laten zien, o Heer, hoe ieder mens om voor Uw aangezicht te kunnen bestaan, zichzelf als wezen moet vormen en hoe U hem daartoe alleen de gelegenheid en verder niets kunt bieden. Kortom, dat alles zien wij nu heel goed in en dat hoeft ons verder niet uitgelegd te worden. Maar dat mensenzielen, die reeds meer dan duizend jaar op dezelfde wijze een lichaam krijgen en dan op dezelfde wijze opgevoed worden zoals dat jammer genoeg nu gebruikelijk is, in het hiernamaals daardoor bijna eeuwig moeten lijden om maar een haartje beter te worden, dat komt mij in ieder geval erg hard voor! U leerde ons zelf, mild, zacht en welwillend met zieke zielen om te gaan! Maar als aan een zieke ziel, die hier op deze wereld niet genezen is maar nog helemaal ziek naar het hiernamaals gaat, geen vonkje van enige liefde en mildheid meer bewezen en betoond kan of mag worden, dan denk ik toch dat ook hier genade en liefde in de plaats zouden kunnen komen van de te strenge orde en gerechtigheid!

[5] Ik wil heel graag toegeven dat een volmaakt leven van de ziel, vereend met de geest van God, het hoogste goed is, maar de ervaring leert daarnaast toch ook weer dat een goed veel aan waarde verliest, als men het te lang en onder te grote moeilijkheden moet zoeken.

[6] Iemand wilde trouwen. Hij kent reeds de gekozene van zijn hart. Maar als hij om haar hand vraagt, worden hem voorwaarden gesteld, waaraan hij bij elkaar pas na duizend jaar geheel zou kunnen voldoen en de daaraan verbonden moeilijkheden zijn vrijwel onoverwinnelijk! Ja, is het dan wel zo'n groot wonder als zo'n mens tenslotte in zijn hart helemaal geen begeerte meer naar de uitverkoren, voorname vrouw heeft, en allang met een meisje van heel geringe afkomst is getrouwd, voor wie hem heel acceptabele en gemakkelijk te vervullen voorwaarden gesteld werden?

[7] Daarin, o Heer, bestaat dus mijn bezwaar, dat hopelijk heel goed gemoti­veerd is, en misschien een zwak punt is in mijn hart! Ik stelde U deze vraag, omdat U ons Zelf allemaal uitgenodigd heeft vragen te stellen over onbegrepen zaken! Als U dat zou willen, zou U mij dan met Uw genade willen voorlichten?"

 

243 De noodzakelijkheid van aardse beproevingen

 

[I] IK zeg: "Ja, ja, dat is nu juist de moeilijkheid, die Ik na de uitleg over de hersenen niet alleen in jou, maar in een aantal van jullie heb ontdekt, en Ik heb jullie juist daarom uitgenodigd om vragen te stellen.

[2] Het spreekt immers vanzelf, dat God, als de hoogste en zuiverste liefde, die van eeuwigheid onveranderlijk dezelfde is, nooit op een of andere wijze liefdeloos kan zijn, en dat Zij alle Haar ten dienste staande middelen zoveel mogelijk zal aanwenden om een ziel, hoe ziek die ook is, te genezen. Maar de eigen karakteristieke persoonlijkheid van de ziel kan Zij niet aantasten, Zij moet deze haar zelfstandigheid laten en de ziel in dusdanige toestanden terecht laten komen, dat die haar, als al het andere tot niets leidt, door een soort les op het goede spoor brengen!

[3] In een extreem geval kan deze weg natuurlijk alleen maar een bijzonder langdurige worden, maar dan draagt niemand anders daaraan schuld dan de te star en eigenzinnig geworden ziel, die dat natuurlijk meestal alleen maar werd tengevolge van datgene wat Ik jullie over haar onvolmaaktheid eerder heb verteld en uitgelegd.

[4] Het ligt echter aan de krachtige, eigen wil van de ziel; zij wil het zo en zij doet alleen maar wat haar goed dunkt! Wel, dan helpt geen almachtige en dus zeer krachtige tegenwerking, want dat zou de ziel pas de allerongehoordste kwellingen bezorgen! -want reeds de minste inmenging bezorgt haar de onnoemelijkste pijnen, wat zou ze dan bij een al te sterk inmengen wel uit moeten staan?!

[5] God is Zelf het grootste vuur van al het vuur en het sterkste licht van al het licht! Maar wie kan vuur verdragen, als hij zelf geen vuur is, en het grootste licht, als hij zelf geen licht is?! Kijk eens naar het linker brein, dat nog hier aanwezig is. Zie je er enig vuur in, of een lichtje ter grootte van het licht van een heliotroopkevertje in de nacht? Wat is er voor nodig alvorens dit brein geheel vuur en stralend licht wordt?!

[6] Als Ik hier echter met alle kracht Mijn invloed Iaat gelden, dan zul je deze beide linker hersenhopen niet meer zien; want zij zullen direct in die vuurtonge­tjes opgelost worden, die je nog wel kent, en zij zullen zich verspreiden tot Mij~ wil ze pakt en daaruit een nieuw wezen vormt. Maar hoe staat het dan met dit huidige wezen?!

[7] Opdat echter geen wezen dat eenmaal bestaat, eeuwig ooit op wat voor manier dan ook in zijn geestelijke sfeer vernietigd kan worden en in een ander wezen kan overgaan en de oorspronkelijke persoonlijkheid kan verliezen, is in dat opzicht Mijn voor eeuwig onveranderlijk vastgestelde orde immers ook goed! En ook al heeft een ziel nog zo lang nodig om volmaakt te worden, dan blijft zij toch haar oorspronkelijke ik behouden en zij zal zichzelf als zodanig ook voor eeuwig onveranderlijk herkennen, hetgeen dan hopelijk toch meer troost geeft, dan wanneer de ziel helemaal uiteengevallen in een ander individu over zou gaan, waarbij alle herinnering aan een vroeger bestaan noodzakelij­kerwijs zou moeten verdwijnen en waar geen spoor van een vroeger concreet bestaan over zou blijven ! Waarvoor zou dan een voorafgaand leven, waarin men vrij over zichzelf mocht beslissen, goed geweest zijn? Zou een mens er dan beter aan toe zijn dan een kruipende worm in het stof?!

[8] Het voorafgaand leven is toch meestal gezegend met allerlei lijden. De mens, ook al is hij een koningszoon, moet vanaf zijn geboorte tot aan het graf vaak zeer zware beproevingen doorstaan. Hij heeft vaak duizend plannen gemaakt die hij alle zo geslaagd mogelijk wilde uitvoeren, maar er doemden weldra onvoorziene hindernissen op en van alle mooie plannen kwam niets terecht. In plaats daarvan kwamen er allerlei tobberijen, ziekten, ergernissen, -kortom op één aangename dag volgen gewoonlijk vijf dagen waarvan er geen enkele iets prettigs oplevert, en elk levensjaar levert een mens zeker dertig buitengewoon slechte dagen op!"

 

244 De mens bepaalt zelf zijn lot

 

[I] (DE HEER:) Als je zo het leven van de mens bekijkt, dan zie je al gauw dat hij zelfs onder de meest gunstige, aardse omstandigheden, bepaald niets voor niets krijgt. Van koning tot bedelaar moet ieder tijdens de zomer van zijn leven het gevecht aangaan met de steekvliegen, en dat is beslist niet aantrekkelijk. Als kind wordt de mens geplaagd door zwakte, als man met allerlei zorgen, en als grijsaard met beide, en nog niemand heeft het laatste levensuur het aangenaam­ste van zijn leven gevonden.

[2] Zo kruipt het aardse leven meestal steeds tussen dorens en distels voort en wie daar een hekel aan heeft, zal zich uiteindelijk niet wijs kunnen maken dat het aardse, lichamelijke leven erg aangenaam en gelukzalig was; en hoe meer eigenliefde iemand had, des te meer beledigingen heeft hij ook te verduren gehad. Wie zich echter, omdat hij vrijwel geen eigenliefde heeft, tijdens zijn levenszomer niets heeft aangetrokken van alle tegengekomen steekvliegen en van alle kleinerende en beledigende dorens en distels, en ook door allerlei lichamelijk lijden, armoede, herhaald voorkomende honger en dorst, koude, slechte kleding met daarbij slecht onderdak, en daarnaast nog allerlei andere ellende, niet uit zijn evenwicht is gebracht, die zal aan het eind van zijn leven nog over veellevensvreugde kunnen vertellen, terwijl zelfs een koning zich, ondanks alle bewieroking, aan het eind van zijn aardse leven zal beklagen over allerhande zaken die zijn misnoegen hebben opgewekt.

[3] Want waar vind je een koning, die alles wat hij zich bij de aanvaarding van zijn regering had voorgenomen, tot een voorspoedig einde heeft gebracht?! Daar dit echter onmogelijk was en hij tenslotte vele, en niet zulke kleine, rekenfouten bij zichzelf ontdekt heeft, is hij volkomen ongelukkig, en het is vanouds bekend, dat koningen meestal sterven aan de gevolgen van een heime­lijk, innerlijk verdriet­

[4] Gedurende de tijd van zijn aardse leven bevindt zich dus de mens die zichzelf bepaalt en vormt, in het volkomen bepaalde bewustzijn van zichzelf, waarin en waaronder hij deze aardse levensproef heeft afgelegd. Binnen of buiten Mijn orde, willen wij nu in dit geval buiten beschouwing laten, want het aardse leven had hem in alle opzichten weinig plezierigs, maar des te meer bitterheid opgeleverd. Dat is dan ook de reden waarom de grote geleerden van de heidenen niemand ter wereld gelukkig wilden prijzen, en dat zij alleen diegenen gelukkig prezen, die weer in de schoot der aarde teruggekeerd zijn.

[5] Wat zou een ziel er dan aan hebben als zij, na het afleggen van het lichaam, voor al de doorgestane moeiten haar bewustzijn, als het onvergankelijke oer-ik, zou verliezen, en zelfs ophield te bestaan of haar ik verdeeld zou zien in duizend andere?! Zou er bij jullie ook maar iemand tevreden zijn als Mijn orde zo werkte? Beslist niemand! Daarom geloof Ik dat het toch altijd nog beter zal zijn alles in de oude orde te laten en er vóór alles op te letten, dat niemands ik, ook al is het er nog zo slecht aan toe, enige schade zal lijden aan zijn identiteit!

[6] Dat een ik pas dan volkomen gelukkig kan en moet worden, wanneer het zichzelf bepalend binnen Mijn orde is gekomen, dat weten jullie nu precies; want daarom heb Ik jullie nu gedurende bijna zeven dagen ononderbroken les gegeven en jullie teruggevoerd naar de oerwortels van de gehele schepping van de geestelijke en zintuiglijke wereld. Dat daarentegen een zielook zolang geen ware en duurzame gelukzaligheid kan bereiken, tot zij uit eigen vrije wil Mijn orde is binnengegaan, heb Ik jullie ook al heel vaak laten zien door woorden, daden en veel zichtbare voorbeelden, en Ik heb het jullie nogmaals met woorden duidelijk gemaakt. Hoe kan er dan enige liefdeloosheid, onbarmhartigheid, hardheid en ongerechtigheid in Mij aanwezig zijn? Of kun je datgene wat voor het bestaan van een mens noodzakelijk is, wel een hardheid in Mij noemen? Ja, met een greintje minder geduld en met evenveel minder lankmoedigheid, zou Ik hard en onrechtvaardig zijn, maar zo beslist niet!"

 

245 De zelfstandige ontwikkeling van een mensenziel

 

[I] (DE HEER:) "Dat jij, Mathaël, echter zegt dat de schuld uiteindelijk toch bij Mij ligt voor het feit, dat in de loop van de tijd de mensen in zo'n totaal verkeerde manier van leven terecht gekomen zijn, die hen overduidelijk ten gronde zou moeten richten, daar stel Ik ook meteen het volgende tegenover: Zielen zoals die van deze zwarten, zijn tot op heden nog niet geroepen tot het kindschap van God, en voor datgene waarvoor zij er zijn, was een meer stereotiep, vast bewaarde volmaaktheid van hun ziel voldoende; want je moet deze niet zien als een speciaal gevolg van hun voortreffelijke zelfontwikkeling, maar zij is hun gegeven, net als hun zwarte huid. Als zij echter ook het kindschap van God willen bereiken, dan zal hen dit alles niet meer gegeven worden, maar alleen de leer .

[2] Als zij volgens de leer voor zichzelf verantwoordelijk zijn, en proberen de vervolmaking van hun ziel uit eigen kracht na te streven en daardoor Mijn geest der liefde in zich op te wekken, dan zullen zij natuurlijk net zo zijn als jullie nu. Maar zolang de volmaaktheid van hun ziel voor twee derde deel gegeven en slechts voor één derde deel zelf verworven is, kunnen zij met zo'n volmaakte ziel de geest in zichzelf nooit opwekken en blijven zij ook in het hiernamaals datgene, wat zij hier zijn: zeer goede, maar meer mechanisch zalige, volmaakte zielen, met noodzakelijkerwijs precies vastgestelde grenzen van de zaligheid, want iets anders is niet voorstelbaar .

[3] Als dat wat voorafgaat, gegeven is, kan het daaruit voortkomende en daarop volgende toch beslist niet in vrijheid zelf verworven zijn; want wie aan jou je hoofd heeft gegeven, heeft je toch zeker ook je handen, je lichaam en je voeten erbij gegeven! Of denk je soms dat die vanzelf uit je hoofd ontstaan zijn?

[4] Ah, bijeen ziel die over zichzelf beschikt en zichzelf volgens het gehoorde woord van God ontwikkelt, is dat heel wat anders! Wat zij heeft, is haar volledige eigendom en zij kan zich daaruit duizend en meer hemelen bouwen, want zij heeft nu haar eigen stof en haar eigen materie, en door de in haar gewekte geest der liefde ook volkomen dezelfde kracht als God om dat te doen, en in alles net zo volmaakt te zijn als ook de Vader in de hemel volmaakt is! ­En nu verder!

[5] Met een ziel zoals deze zwarten hebben, zo vol vertrouwen, zul je in het hiernamaals heel weinig moeilijkheden hebben, want wat zij heeft, heeft zij en houdt zij. Zij heeft voor zichzelf eeuwig geen hogere behoefte en is volkomen gelukkig, zoals een bij wanneer zij een rijkelijk met honing gevulde bloemkelk heeft gevonden; haar behoeften gaan voor eeuwig niet verder dan deze honing. Als de bij heeft wat zij zocht, heeft zij reeds alles; alle andere schatten van de hele oneindigheid zijn voor haar van nul en generlei waarde.

[6] Maar bij een ziel die zichzelf vervolmaakt, ligt dat heel anders! Om dat te kunnen realiseren moesten haar toch alle daarvoor nodige middelen volledig ter beschikking gesteld worden, waardoor zij, als zij deze wil gebruiken, noodza­kelijkerwijs en onfeilbaar de volmaaktheid bereiken moet; maar de daarvoor vereiste middelen worden de ziel die tot het vrije kindschap van God geroepen is, toch beslist nooit opgedrongen, maar worden alleen klaargezet, zoals voor een wijze bouwmeester de materialen die voor de bouw van een huis nodig zijn. Vanaf dat punt gebruikt de bouwmeester ze naar eigen goeddunken en bouwt daarvan een huis volgens zijn idee en zijn smaak, en het gebouwde huis is dan volkomen zijn werk en niet het werk van degene die het materiaal voor hem heeft klaargezet. Ook al heb je het beste materiaal klaargezet om een goed woonhuis voor je te laten bouwen, maar je bouwt het zelf niet, maar stelt een bouwmeester aan die het gevraagde huis voor je bouwt, kun je dan toch zeggen: 'Kijk, dit mooie en prachtig ingerichte huis is mijn werk!? Beslist niet, want het huis blijft altijd het werk van degene die het naar eigen goeddunken en inzicht heeft gebouwd!

[7] En kijk, op overeenkomstige wijze zijn de volmaakte zielen van de zwarten niet hun eigen werk! Zij zijn weliswaar bijzonder goed gebouwd, maar de zwarten hebben daar maar weinig toe bijgedragen. En omdat het zo is en niet anders, kunnen zij voorlopig het kindschap van God niet bereiken; zou het echter enigen van hen ook gegeven worden dit te bereiken, dan zouden hun zielen er meteen onvolmaakter gaan uitzien. Omdat dus een tot het kindschap van God geroepen ziel slechts het materiaal voor de eigen bouw mag gegeven worden en daarnaast de leer hoe de bouw uitgevoerd moet worden, is hiermee beslist wel voldoende begrijpelijk uiteengezet dat, om het eigene van iedere ziel te bewaren, ook in het hiernamaals niet meer dan dat voor haar gedaan mag worden. Ook al is een ziel nog zo verdorven, dan mag zij toch niet door Mijn almacht aangepakt worden, maar wordt haar slechts zoveel materiaal aangereikt als zij kan verwerken; zij mag ook niet zwaarder belast worden dan haar krachten reiken."

 

246 Waarom de vrije mensenziel zelfstandig haar volmaaktheid moet bereiken

 

[I] "Nu is een verdorven ziel echter gewoonlijk ook altijd erg zwak, zodat zij niet eens in staat is haar menselijke vorm in stand te houden en daarom verschijnt zij in het hiernamaals gewoonlijk als een halve, vaak ook hele, dierlijke karikatuur. Daar wordt haar, weliswaar heel geleidelijk, zonder dat zij dat merkt, steeds meer kracht gegeven; maar dat gebeurt heel voorzichtig, om daardoor de ziel in haar persoonlijkheid niet aan te tasten. Ook veroorzaakt zo 'n ondersteuning altijd veel pijn, omdat zo'n zwakke ziel uiterst gevoelig en prikkelbaar is.

[2] Zou Ik haar in één keer teveel kracht uit de hemelen geven, dan zou zo'n hemelse vrijgevigheid de ziel een afgrijselijke, wanhopige pijn bezorgen, waardoor zij uiteindelijk ondoordringbaarder zou worden dan een diamant en er niets meer in haar gebracht zou kunnen worden tenzij men haar geheel uiteen zou laten vallen, waardoor haar ik natuurlijk een dermate grote schok te verwerken zou krijgen, dat deze niet gemakkelijk door een persoonlijk tegen­wicht, uitgaande van de ziel, opgevangen zou kunnen worden. Daardoor zou het zichzelf bewuste ik voor minstens aeonen aardse jaren verdwijnen en het zou zich daarna weer moeten verzamelen en zichzelf bewust worden, hetgeen voor de ziel in haar vrije, onlichamelijke toestand veel moeilijker is dan hier, waar zij daarvoor het lichaam ter beschikking heeft.

[3] Jou, Mijn beste Mathaël, heeft de buitengewoon lange tijd teveel benauwd ­maar als je zou beseffen wat ervoor nodig is om een ziel zodanig vrij te maken dat zij wordt wat zij nu al in jou is, dan zou je aan de tijdsduur beslist geen aanstootgenomen hebben! Hoeveel tijd denk je wel dat er voorbij gegaan is aleer je als mens met een nu al een zeer volmaakte ziel, tot je huidige levensniveau kwam? Als Ik je dat allemaal voor zou rekenen, zou je met afgrijzen vervuld worden en je zou dat nu nog lang niet kunnen begrijpen! Onze Raphaël weet het echter wel en begrijpt de onpeilbare diepte daarvan.

[4] Maar zoveel kan Ik je wel zeggen, dat hier niemands ziel jonger is dan alle zichtbare, geschapen werelden! Je voelt je nu onbehaaglijk wanneer Ik je naar waarheid zeg, dat jullie zielen reeds veel meer dan aeonenmaal aeonen aardse jaren oud zijn; moet Ik Mijzelf soms ook onbehaaglijk gaan voelen, omdat Ik eeuwig ben en er tijdens Mij en uit Mij reeds aeonen voorafgaande scheppingen, alleen maar ter wille van jullie, gedurende voor jullie onvoorstelbaar lange tijden hebben plaatsgevonden?!

[5] Ja, Mijn vriend, een zon, een aarde en alle dingen daarop te scheppen is eenvoudig! Daar is niet zo'n lange tijd voor nodig. Ook gerichte dieren­ en plantenzielen scheppen is niet moeilijker. Maar een ziel maken die in alles volledig aan Mij gelijk is, is ook voor de almachtige Schepper een bijzonder moeilijke zaak, omdat almacht Mij daar niet bij kan helpen, maar alleen wijsheid en het grootste geduld en de grootste lankmoedigheid!

[6] Want bij het scheppen van een ziel die volledig aan Mij gelijk is, dus een tweede godheid, mag Mijn almacht maar heel weinig doen, maar moet alles door de nieuw wordende God uit Mij gedaan en uitgevoerd worden. Van Mij krijgt hij alleen het geestelijke materiaal en naar behoefte ook het natuurlijke. En als het niet zo was, en als het anders zou kunnen, zou Ik, als de eeuwige Oergeest, Mijzelf tengevolge van Mijn liefde heus niet de moeilijke taak opgelegd hebben, Zelf in het vlees te verschijnen om de tot een bepaald punt ontwikkelde zielen niet door Mijn almacht, maar alleen door Mijn liefde verder te leiden, en hun een nieuwe leer en de nieuwe goddelijke geest uit Mij te geven, opdat zij nu, als zij het oprecht willen, met Mij in een zeer kort tijdsbestek volkomen één kunnen worden.

[7] Ik zeg jullie: Voor Mijn eeuwige, voorbereidende werk begint nu pas de oogst en jullie zullen Mijn   eerste, geheel volmaakte kinderen zijn, wat echter nog steeds van jullie en niet van Mijn wil afhankelijk is. En nu geloof Ik dat jij, Mathaël, Mij wel wilt verontschuldigen, omdat je nu hopelijk alles zult begrij­pen wat je eerder nog niet hebt begrepen! - Is het je nu duidelijk?"

 

247 Over de bezetenheid.

De langzame uitbreiding van het evangelie

 

[I] MATHAËL zegt: Ja, Heer, dat is mij nu volkomen duidelijk, maar hoewel ik en mijn vier metgezellen toch ook slechter waren dan een hond, en ik een duivel was, heeft Uw almachtige wil mij toch zeer snel genezen en ik heb ondanks dat, het zelfbewustzijn en de herinnering aan alles van vroeger niet verloren! Hoe zit het dan daarmee? Daar heeft Uw almacht ons toch zeer snel volledig geholpen!"

[2] IK zeg: "Ja, Mijn vriend, dat was een heel ander geval; met Jullie zielen, maar alleen jullie lichamen waren bedorven, omdat zich in jullie ingewanden een aantal boze geesten genesteld hadden! Die veroverden het lichamelijke organisme in zoverre dat zij daarin heer en meester waren zoveel zij maar wilden, en jullie zielen, die lang niet opgewassen waren tegen zoveel geesten, trokken zich gedurende die tijd terug en moesten de kwade geesten in jullie lichaam hun gang laten gaan.

[3] Maar daardoor leden jullie zielen niet de minste schade, .want zulke beze­tenheid wordt ook alleen maar daar toegelaten, waar een lichaam bewoond wordt door een ziel die reeds zo zuiver is, dat de slechte, nog zeer onrijpe geesten van zielen uit het hiernamaals, deze ziel beslist niet kunnen schaden wanneer zij nog eenmaal, in de mening er beter van te kunnen worden, gebruik maken van een lichaam.

[4] De geringste uiting van Mijn macht is dan voldoende om duizendmaal duizend van zulke zielen uit het lichaam te verwijderen, waarvan een voorbeeld, dat vandaag nog gegeven zal worden, je nog meer zal overtuigen. Als de geesten eenmaal uit het lichaam zijn, zul je zeker een behoorlijke zwakte in je lichaam voelen, die aanhoudt tot de ziel zich weer meester gemaakt heeft van het gehele lichamelijke organisme. Zodra dit heeft plaatsgevonden, beheerst. de oude, helemaal gezonde ziel weer het lichaam; hier werd dus alleen het lichaam en niet de ziel door Mijn almacht geholpen. Maar wanneer een ziel als zodanig door haar eigen wil verwoest is, kan Mijn almacht niet helpen, maar alleen liefde, onderricht en geduld, omdat iedere ziel zelf moet gaan. bouwen en zich met het haar gegeven materiaal zelf moet vervolmaken. -Begrijp je dat nu? Als je nog iets niet duidelijk is, vraag het dan, want het is nu de tijd van de.algehele uitleg over alles, en jullie hebben veellicht nodig om alle anderen in al hun duistere levenskamertjes zo goed mogelijk te verlichten!"                     ..

[5] MATHAËL zegt: "Heer, U, de enige wijze en liefdevolle van eeuwigheid! Alles is mij nu volkomen duidelijk en ik geloof dat er in het levenskamertje van mijn ziel nog maar weinig duisternis heerst, maar hoe het met heel veel anderen gesteld is weet U, o Heer, natuurlijk alleen maar! Bij mijn schoonvader en bij mijn vrouw zullen nog wel een aantal duistere kamertjes Zijn, alleen daar zal ik met Uw genade en hulp het ontbrekende in ieder geval zorgvuldig aanvullen!"

[6] IK zeg: "Doe dat maar, want je schoonvader en je vrouw waren tot op heden nog heidenen, maar heidenen van de beste soort, waarvan Ik kan zeggen: Een van hen is Mij liever dan duizend nakomelingen van Israël in Jeruzalem en ook in de andere twaalf steden van het hele beloofde land! Want die willen allemaal niets horen en weten over een God die dichtbij is; een ergens oneindig ver verwijderde God is hun liever, omdat zij heimelijk bij zichzelf in hun grote domheid denken, dat een ergens eindeloos ver verwijderde God gemakkelijker voor de gek te houden is dan een heel dichtbij zijnde!

[7] O wat een ontzettende vergissing van de Joden in deze wereld! Maar, wat kan men dan anders doen, dan met het grootste geduld en zelfs met opoffering van het eigen lichamelijke leven, als dat nodig mocht zijn, de mensen door onderricht en overeenkomstige daden naar het oerlicht van al het zijn en leven terug te brengen?!                                                    ..

[8] En dat is nu de taak die Ik Mijzelf voor jullie gesteld heb, en jullie taak voor de naasten zal volgen! Weliswaar mogen jullie geen hoop koesteren dat dat allemaal al binnen enkele jaren plaats zal kunnen vinden! Ik zeg jullie: Over duizend jaar en meer, zal meer dan de helft van de wereldbevolking nog geen syllabe van Mijn woord gehoord hebben!

[9] Maar dat schaadt de zaak niet zo erg, want ook in het hiernamaals zal aan de geesten van alle delen der wereld dit evangelie gepredikt worden. Maar wees desondanks hier toch heel ijverig, want het ware kindschap van God voor Mijn binnenste en zuiverste liefdehemel zal slechts van hieruit te bereiken zijn! Voor de eerste en ook voor de tweede hemel kan in het hiernamaals nog gezorgd worden."

 

248 Op het juiste moment wonderen doen

 

[I] (DE HEER:) "Mathaël, jou is nu alles duidelijk, dat wil zeggen in zoverre een mensenziel alles duidelijk kan zijn zolang zij nog niet volledig één is geworden met haar geest; laat daarom je licht dan ook voor al je broeders schijnen! Wek echter in jezelf ook het geloof op in de kracht van Mijn naam; want alleen in Mijn naam zul je als dit noodzakelijk is ook tekenen kunnen doen voor de mensen, om bij hen een begin van geloof in Mij op te wekken!

[2] Want wie Mijn woord aan de mensen predikt, maar door de macht daarvan niets kan teweegbrengen, is nog een zwakke dienaar van Degene, Die hem gezonden heeft om aan de volkeren der aarde het nieuwe Woord van al het leven uit de hemelen te brengen.

[3] Ik wil daarmee echter niet zeggen, dat een goede apostel van Mijn leer steeds en altijd aan de mensen moet laten zien wat hij kan, om daardoor Mijn leer bij de volkeren der aarde ingang te doen vinden. Nee, dat is helemaal niet de bedoeling, want de waarheid moet voor zichzelf spreken en waar zij niet begrepen wordt, moet een nadere uitleg volgen, en dat zolang tot de waarheid als zodanig begrepen wordt! Maar toch komen er juist bij de uitleg gevallen voor waar de uitleg alleen, vooral bij nog zeer ruwe en onbehouwen volkeren, niet voldoende is; ,daar is het dan zeer noodzakelijk ook door een sober teken de uitleg zelf in een helderder licht te plaatsen.

[4] Maar een gegeven of nog te geven teken moet nooit te verblindend of te overdonderend zijn, waardoor de mensen in grote angst en vrees en daardoor ook in een hen dwingend gericht terecht kunnen komen; want daardoor zou voor de eigen, vrije ontwikkeling van de ziel vanuit zichzelf weinig of niets gewon­nen zijn.

[5] Een effectief teken moet daarom ten eerste altijd zodanig zijn, dat het uit een bijzondere weldaad bestaat, en dat het gebeurt op een wijze alsof het een gevolg is van het geloof van degene aan wie de buitengewone weldaad bewezen werd, en ten tweede moet het teken nooit zo ver van het natuurlijke afstaan, dat ook een zogenaamde geleerde geen mogelijkheid meer zou hebben het langs natuurlijke weg te verklaren! Bij de zogenaamde verlichte, wereldse mensen moet het teken wel verbazing opwekken, maar nooit tot een volledig geloven leiden, want zij hebben toch reeds voldoende begripsvermogen om ook zonder teken een waarheid heel goed als zodanig te herkennen.

[6] In deze tijd van magiërs en tovenaars kunnen de tekenen echter al tamelijk sterk en overtuigend gebracht worden, want waar je nu ook maar een teken zult doen, hebben de mensen tevoren wel honderd goochelkunsten door Perzische en Egyptische magiërs zien opvoeren en daarom maakt een door ons gedaan teken nu juist geen bijzondere indruk op de wereldse geleerden. Bovendien worden we ook aan alle kanten door de Essenen omringd, die voor het blinde volk zonder veel moeite allerlei tekenen doen om het mettertijd helemaal voor zich te winnen. En zodoende brengen nu onze grotere en wonderbaarlijker zijnde tekenen het volk in het algemeen op z 'n minst tot verbazing, ook al wordt het er niet volledig door overtuigd, en dat is precies de juiste maat, en het zou geen zegen voor het volk zijn als wij met de tekenen nog groter opzien zouden baren.

[7] Als Ik alle zieken genees, ja zelfs doden opwek, baart dat bij het volk, in vergelijking tot de Essenen, geen al te groot opzien, -wel bezorgt het de tempelheren de grootst mogelijke ergernis, maar die hebben ook de orde der Essenen, die hen dwarsboomt, reeds lang naar de duivel gewenst. Want sinds deze orde zich ook in Judea laat gelden, verdienen de Farizeeën helemaal niets meer aan hun wonderkuren, en dat komt allemaal door de sluwe wijze waarop de Essenen doden opwekken, een geheim dat wij heel goed kennen, maar de Farizeeën totaalonbekend is.

[8] Er zit echter ook een grappige kant aan omdat Ik bepaaldelijk koren op de molen van de Essenen ben, en jullie zullen nog beleven dat men tegen jullie zal zeggen dat ook Ik een leerling uit de school van deze orde ben en nu werk voor de uitbreiding van deze orde, die nu zelf van mening is dat zij weldra moreel de hele wereld zal beheersen. Deze orde is daarom voorlopig niet tegen ons en zij dient ons ook zonder ons eigenlijk te willen dienen; want zij verzacht voor het volk onze tekenen het meest, zodat daarnaast voor de mensen nog steeds een grote, vrije speelruimte overblijft voor hun gedachten en allerhande menin­gen. Anders zouden wij met onze tekenen waarschijnlijk niet zoveel bereiken!

[9] Maar Ik heb al die zaken voor deze tijd zo voorzien, en alles zo laten ontstaan en worden dat wij nu daarnaast heel gemakkelijk en door niets gestoord, zoveel mogelijk kunnen doen voor het ware, vrije heil van de mensen, zonder iemand door onze daden de waarheid nadrukkelijk op te dringen. Voor deze tijd zijn daarom voor de oppervlakkige toeschouwer onze krachtige tekenen niet bijzon­der opzienbarend. Alleen degene die zich meer in ons verdiept, zal tussen de door Mij gedane tekenen en die van de magiërs der Essenen natuurlijk al meteen een onnoemelijk groot verschil ontdekken. Maar hem zal deze kennis ook geen schade aan zijn ziel toebrengen, omdat hij reeds de waarheid moet hebben leren kennen voor hij in staat was een juist onderscheid tussen de tekenen van Mij en die van de Essenen te ontdekken. Hij is zodoende reeds rein, en voor de reine   is dan alles rein."

 

249 Tekenen bij de uitbreiding van de leer van de Heer

 

[1] (DE HEER: ) "Ik zou nu ook voor Jeruzalem tekenen kunnen doen waardoor heel Jeruzalem dusdanig onder de indruk zou komen, dat het zich zeker geen ogenblik bedenken zou om zich onvoorwaardelijk aan Mijn geloof over te geven, maar wat zou dat voor geloof zijn? Dat zou slavengeloof zijn uit vrees en angst, en het zou een gericht zijn voor de mensen, waaruit zij duizenden jaren lang niet meer vrij zouden komen!

[2] Want blind, fanatiek geloof, op waarheid of op leugen berustend, heeft nu eenmaal voor het leven geen innerlijke waarde, en is naderhand moeilijk ooit nog bij een volk dat daarin gevangen zit, weg te nemen. En zolang een volk fanatiek gelooft, bevindt het zich geestelijk in het gericht en zodoende in de diepste slavernij van de ziel, en het is alleen maar te helpen, zowel hier als in het hiernamaals, door een langdurig onderricht door woorden en daden, en door een zeer grondige en tevens zeer begrijpelijke uitleg van al het wonderbaarlijke dat in wezen de zielen van het volk gevangen hield.

[3] Het beste middel is echter het slecht, gemeen en leugenachtig worden van de priesters, die bij iedere godsdienst steeds na verloop van tijd als paddestoelen uit de grond zijn opgeschoten en zich vervolgens als plaatsvervangers van de godheden aan het volk hebben opgedrongen, -eerst natuurlijk als wijze en heel zachtzinnige vermaners, leraren, troosters en hulpverleners, maar later, toen zij eenmaal goed de gunst van het volk veroverd hadden, als rechters, bestraffers en zelfs als heersers over de tronen der koningen!

[4] Wel,dan komt meestal het volk achter al hun slechte streken en het oude, lui geworden, fanatische geloof begint broos te worden en steeds groter scheuren en gaten te vertonen, en dan kan er nog zo ijverig aan versteld worden, het baat niet meer, en er zijn er dan al gauw nog maar weinig die niet bij de eerste de beste gelegenheid meteen de oude, helemaal verstelde, nauwe rok omruilen tegen een nieuwe. Maar voor een volk zover is, gaan er minstens een paar duizend jaar voorbij!

[5] Wees daarom uiterst voorzichtig bij het uitbreiden van Mijn leer, dat jullie deze niemand opdringen, noch door het zwaard en nog minder door tekenen die teveel de aandacht trekken! De wond van het zwaard is te genezen, maar die van een te groot wonder vrijwel nooit.

[6] Waar jullie dus voldoende hebben aan het woord, moet je geen tekenen doen; want dat zijn tot op heden nog altijd de middelen van de valse profeten geweest, waarmee zij altijd de blinde volkeren nog blinder gemaakt hebben dan zij voordien waren. Ik wil daarmee echter natuurlijk niet zeggen, dat jullie ook in noodgevallen geen tekenen moeten doen! Jullie zullen bij allerlei heidenen komen, waarvan de priesters heel goed de kunst verstaan om allerlei tekenen te verrichten en allerlei voorspellingen te doen, die óf door een geraffineerde, dubbelzinnige manier van uitdrukken, óf door wijdvertakte, afgesproken mid­delen altijd in vervulling gaan, hetgeen allemaal ingegeven wordt door satan en zijn engelen, en allemaal tot uitdrukking komt in de kwade wil van de mens.

[7] Dus tegenover zulke aartsvalse profeten is het op z'n plaats om óf een duchtig tegenteken te doen, óf aan het betere deel van het volk de valse wonderen van hun priesters heel duidelijk uit te leggen; in ieder geval begint het betere deel van het volk daardoor zijn priesters sterk te verdenken, en dan hebben jullie al zo goed als gewonnen.

[8] Pas daarna kunnen jullie ook enkel weldadige tekenen doen, zoals bijvoor­beeld allerlei zieken genezen door het opleggen van de handen in Mijn naam, hier en daar hongerigen en dorstigen verzadigen, ook kun je een verwoestende storm afwenden door slechts Mijn naam uit te spreken tegen de onheilszwangere wolken in de lucht, die bij zulke gelegenheden gewoonlijk gevuld zijn met de smerigste en ergste geesten. Op die wijze zullen jullie geen enkele mensenziel vastketenen, maar ze zo geheel uit eigen wil leiden, zoals een goede herder zijn lammeren leidt, die hem op al zijn schreden vrijwillig graag volgen omdat zij steeds alleen maar goeds van hem te verwachten hebben.

[9] Mijn beste Mathaël, nu weet je ook hoe jij geheel volgens Mijn wil door woord en daad te werk moet gaan met de uitbreiding van Mijn leer bij de volkeren waarover jij in de toekomst zult regeren, en dat geldt ook voor je vier metgezellen!"

 

250 Moeilijkheden bij het verbreiden van de zuivere leer

 

[I] (DE HEER:) "Je zult echter vooral in de noordelijkste delen van je rijk, dat eens wel het grootste op aarde zal worden, buitengewoon onwetende heidenen aantreffen, bij wie het erg moeilijk zal zijn het licht der waarheid ingang te doen vinden; doe deze heidenen echter met de macht die jou verleend is niet teveel geweld aan! Waar dat nodig is kun je hen wel heel serieus aanpakken, maar absoluut niet met het zwaard of met te opvallende tekenen; want het zwaard zou slechts uiterlijk het oude, diep ingewortelde bijgeloofbij hen wegnemen, maar innerlijk zouden zij er des te verbitterder aan vasthouden. Met al te verblindende tekenen zou je alleen maar bereiken dat het ene fanatisme in de plaats komt voor het andere! Want de volkeren die je tekenen zouden zien, zouden weldra de grootste vijanden van hun nog ongelovige naburen worden en deze te vuur en te zwaard vervolgen, en die van het oude geloof zouden hetzelfde doen bij die van het nieuwe geloof. Wat zou daarmee dan gewonnen zijn?

[2] Omdat Mijn leer echter een ware, hemelse vredesboodschap is, moet zij geen tweedracht, onvrede en oorlog onder de mensen en volkeren der aarde veroorzaken! Dat moet zoveel mogelijk vermeden worden. Om dat van Mijn kant te voorkomen, zou Ik jullie alleen maar stevig onder de macht van Mijn almachtige wil behoeven te stellen, waarna jullie natuurlijk niet meer in staat zouden zijn anders te denken en te handelen dan Mijn wil zou voorschrijven; maar hoe zou het er dan met jullie eigen vrije wil uitzien?! En als Ik dat gewild zou hebben, had Ik Zelf toch nooit lichamelijk op deze wereld hoeven te komen; want Mijn eeuwige almacht had jullie ook zonder dit lichaam kunnen aanpakken en dwingen om dingen te zeggen en te doen, zoals zij vroeger de profeten daartoe wist aan te sporen. Zou dat echter in jullie belang zijn? Jullie zouden daardoor wel, net als deze zwarten, mensen met volmaakte natuurzielen gewor­den zijn, maar waarschijnlijk nooit volmaakte kinderen van God.

[3] Maar opdat jullie zelf volmaakt vrije verkondigers van Mijn woord zouden worden voor alle tijden der tijden, kwam Ik lichamelijk tot jullie op deze aarde, waar Ik voor de gehele oneindigheid de kweekplaats van Mijn kinderen heb opgericht, om jullie in staat te stellen als Mijn vrije kinderen ook vrij uit Mijn mond de leer te vernemen, haar te beoordelen en dan ook verder te verbreiden onder de volkeren der aarde; en wie haar in haar zuiverheid vrij zal aannemen, zal daarmee ook vrij het recht krijgen op het meest gelukkig makende kindschap van God.

[4] Wie echter deze leer van Mij, die Ik nu aan jullie heb gegeven, niet vrij, maar met wat voor geweld dan ook krijgt opgedrongen, zal net zo lang geen deel kunnen hebben aan het recht op het ware kindschap van God, tot hij zich vrij, geheel uit eigen wil, hetzij hier of ook in het hiernamaals met al zijn krachten aan Mij en Mijn zuivere woord gaat wijden en dit woord vrijwillig tot richtsnoer van zijn leven maakt.

[5] Ik zie echter dat binnen enkele jaren nadat Ik weer teruggegaan zal zijn, het ook met deze leer van Mij in het algemeen heel treurig gesteld zal zijn. Maar Ik zie tevens, hoe zij in kleine gemeentes zonneklaar bewaard zal blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde! En dat is een grote verkwikking voor Mijn waarachtige Vaderhart. Maar jullie die zuiver zijn, moeten je weinig of helemaal niet bezighouden met algemene omstandigheden, want van de vele zwijnen zullen jullie nooit filosofen maken. Voor deze schepsels is dan ook al gauw het voedsel goed genoeg. Wel roep Ik: 'Komt allen tot Mij die vermoeid en beladen zijn, want Ik wil jullie allen verkwikken!'; maar deze levensroep van Mij zal door zeer velen niet gehoord en niet opgevolgd worden! ,

 

251 Het zwaard als tuchtigingsmiddel bij ongelovige volken.

 

[I] (DE HEER:) "Er zullen tijden komen dat degenen die door Mijn woord wijs zijn geworden, zullen roepen: 'Heer, nu is het toch wel heel moeilijk om mens te zijn; slechts heel heimelijk kun je nog de waarheld spreken, wil je niet bestraft worden! Wat de valse profeten willen is echter een duidelijke leugen en daarom godslastering! Heer, bewapen U toch en trek ten strijde tegen Uw vijanden voor zij Uw levensakker totaal bederven!'

[2] Maar Ik zal telkens opnieuw geduld hebben en tegen iedereen die Mij zo aanroept, zeggen: 'Heb nog korte tijd geduld tot de gegeven maat vol wordt! Houd vol tot het einde en je zult zalig zijn; want de dwang van de wereld zal jullie, reinen, geen kwaad doen aan je ziel, en jullie, als Mijn jongste kinderen, die in allerlei kwellingen, nood en ellende de weg door het vlees hebben doorstaan, zullen in Mijn rijk des te dichter aan Mijn hart rust vinden en Ik zal

jullie tot rechters maken over de wereld en over degenen, die jullie met nood en kwellingen van allerlei aard zonder reden en zonder dat Ik hen daartoe het recht gaf, gepijnigd hebben!

[3] Kortom, Mijn ware leerlingen zullen altijd te herkennen zijn, omdat zij elkaar wederzijds lief zullen hebben zoals Ik jullie allen liefheb, en ze Mijn naam en Mijn woord nooit met het zwaard verkondigen!

[4] Ja, als een volk eenmaal geheel in Mijn licht zou staan, en het zou bedreigd worden door hardnekkige, blinde, heidense volken van buiten, die het geloof in Mij beslist niet aannemen wilden, maar die wel Mijn lammeren met alle haast en woede zouden willen vervolgen, dan is het tijd het zwaard te grijpen en de wolven voor altijd te verjagen van de zachtaardige kudde. Als echter eenmaal in Mijn naam naar het zwaard tegen de wolven gegrepen wordt, moet dat in alle ernst gebeuren, opdat de wolven zich het zwaard, dat hen in Mijn naam geraakt heeft, zullen herinneren. Want als ergens eenmaal een gericht in Mijn naam plaats vindt, moet het er niet uitzien als iets wat niet helemaal ernstig te nemen is!

[5] Tegen blinde heidenen, waarvan de zielen nog te ver van Mijn orde verwijderd zijn en die Mijn woord onmogelijk kunnen begrijpen, maar die zich overigens met een bijzondere ijver aan hun geloof wijden, moet het zwaard alleen maar zolang als bewaarder van de grenzen opgesteld zijn, tot de heidense buren begonnen zijn zich gaandeweg in Mijn orde te voegen; als dit gebeurd is, moet de plaats van het zwaard het teken van de broederlijke eendracht en liefde vertegenwoordigen.

[6] Maar een heel andere zaak is het, wanneer voortaan mensen die vanaf het begin het 'volk van God' genoemd werden, en als zodanig werden onderwezen en beschermd, -ah, als zij zich aanhoudend tegen deze leer van Mij zullen verzetten en met hun zeer kwade en zelfzuchtige ijver zullen vervolgen, ja, dan zal er voor hen geen ander middel meer zijn dan het allerscherpste en onverbid­delijkste zwaard! Wee hen wanneer het zover komt; dan zal geen steen op de andere blijven en de kinderen in het moederlijf zullen niet gespaard worden! En wie zal willen vluchten, zal door de pijlen van de boog achterhaald en gedood worden omdat hij uit zelfzucht, tegen zijn innerlijke overtuiging in, een moor­denaar van Mijn woord en van Mij had willen worden; want degenen tegen wie Ik met de Mijnen te velde zal trekken, zullen een harde strijd te doorstaan hebben, waaruit zij nooit als overwinnaar te voorschijn zullen komen!

[7] Nu hebben jullie ook de regel, hoe en wanneer jullie in Mijn naam het zwaard moeten gebruiken! -Hebben jullie dat alles heel goed en juist begrepen?"

[8] MATHAËL zegt: "Heer, U, mijn enige liefde, na alles wat door U tot op heden zo genadig gezegd en uitgelegd werd, is alles mij duidelijk en ik zeg U nu uit de diepste grond van mijn hart heel hartelijk dank daarvoor en ik dank U ook reeds nu al namens al die mensen en volkeren die ik door mijn ijver voor Uw woord en voor Uw rijk zal winnen!"

[9] CYRENIUS zegt: "Heer, geheel dezelfde dank breng ook ik U en ik waag het om nu voor U, o Heer, een kleine voorspelling te doen aan de hand van datgene wat U, bij de uitleg over het gebruik van het zwaard, speciaal toege­voegd heeft over het bekende volk van God: dit zou wel eens in grote aantallen in Jeruzalem te vinden kunnen zijn! Over dit volk zou ik reeds nu met het allerscherpste zwaard een onmenselijk groot kruis willen slaan; want het lijkt mij reeds overrijp te zijn voor het zwaard!"

[10] IK zeg: "Nog niet helemaal; het mist nog drie meesterstukken van onmen­selijke slechtheid! Als het ook die, ondanks alle lessen en waarschuwingen, uitgevoerd heeft, dan pas, vriend, zal over deze stad en al haar bewoners jouw onmenselijk grote kruis met het scherpste zwaard geslagen worden! Met het volk zullen we echter nog iets meer dan vierentwintig jaar geduld hebben en we zullen het vóór de ondergang nog zeven jaar lang door allerlei boden, verschij­ningen van de doden en veel grote tekenen aan de hemel laten waarschuwen! En, vriend, mocht dat alles ook tevergeefs zijn, dan zal pas dan jouw onmense­lijk teken in hoge mate en met het scherpste zwaard over hen geslagen worden! Ik wilde dat het te verhinderen was!

[11] Maar wat nog gebeuren moet, weet alleen de Vader en verder geen wezen in de gehele oneindigheid! Aan wie Hij het echter nog te juister tijd zal openbaren, die zal het ook weten!"

[12] Dan zegt CYRENIUS: "Maar U, o Heer, zult dat toch wel heel precies weten; want in Uw geest bent U immers de Vader zelf!"

 

252 De 'Vader' en de 'Zoon' in Jezus

 

[I] IK zeg: "Je hebt heel goed gesproken! De Vader is in alle overvloed in Mij; maar Ik in Mijn gedaante als mens ben toch slechts een zoon van Hem en weet in Mijn ziel ook alleen maar dat, wat Hij Mij openbaart! Wel ben Ik de vlam van Zijn liefde, en Mijn ziel is het licht uit het vuur van de liefde van de Vader; jullie weten immers hoe het licht altijd en overal wonderbaar werkt!

[2] De zon die het licht uitstraalt, heeft een wonderbaarlijke innerlijke en centrale inrichting, die echter alleen aan het binnenste van de zon zelf bekend is. Hoewel het buitenste het alles leven makende licht is, weet het niets van het binnenste en het Iaat ook nergens een beeld zien van de inwendige en centrale inrichting van de zon.

[3] Ja, de Vader is reeds van eeuwigheid in Mij, maar Zijn innerlijk openbaart zich ook alleen maar dán in Mijn ziel, wanneer Hij dat Zelf wil. Toch weet Ik alles wat van eeuwigheid in de Vader was; maar de Vader heeft toch nog heel veel in Zijn innerlijk waarvan de Zoon niets weet. En als Hij dat wil weten, dan moet ook Hij de Vader daarom vragen!

[4] Maar weldra komt het uur, waarop de Vader in Mij ook met Zijn diepste kern volledig één wordt met Mij, de enige Zoon van eeuwigheid, zoals ook de geest van de Vader in jullie zielen binnenkort volledig één wordt met de ziel die nog in jullie lichaam zit, en pas dan zal jullie door de geest van de Vader alles zichtbaar worden wat voor jullie nu nog onmogelijk zichtbaar gemaakt zou kunnen worden! En zo weet de Vader in Mij nu nog heel veel, wat de Zoon niet weet! - Begrijpen jullie dat goed?"

[5] Nu zeggen ENKELE LEERLINGEN: "Ei toch, dat is weer zo'n onbegrij­pelijke les! Daar zouden we graag weer uitleg over willen hebben! Want wanneer U en de Vader één zijn, hoe kan de Vader in U dan meer weten dan U! En toch bent U volgens wat U daarna zei de Vader Zelf? ! Ei, moge iedereen die dat kan en wil, dat begrijpen -maar wij begrijpen het niet! Het wordt steeds onbegrijpelijker! Het zal wel iets betekenen, maar wat hebben wij eraan? Wij begrijpen het niet! Heer, wij vragen U om dit helderder en duidelijker te vertellen, want hier hebben wij anders niets aan!"

[6] IK zeg: "O kinderen, o kinderen! Hoelang zal Ik jullie nog moeten verdragen tot je Mij zult begrijpen?! Ik spreek nu als mens tegen jullie mensen en jullie begrijpen de mens niet; hoe willen jullie in de toekomst een zuiver Goddelijk woord begrijpen?! Maar om jullie daartoe toch bekwamer te maken, zal Ik het nog wat duidelijker uiteenzetten, luister dus heel goed naar Mij!

[7] Stel je onder de 'Vader' het eigenlijke lichaam van onze zon voor, waarin alle voorwaarden voorhanden zijn voor het voortdurend alsmaar produceren van het voor jullie zichtbare, buitengewoon sterk lichtgevende omhulsel. Het lichtende omhulsel om het zonnelichaam is ongeveer hetzelfde als wat bij de aarde de atmosferische lucht is, die ook de gehele aarde een paar duizend manshoogten hoog, gelijkmatig omgeeft en zodoende met de aarde, bijvoor­beeld vanaf de maan gezien, een tamelijk sterk lichtgevende, grote, schijnbare schijf vormt.

[8] Maar hoe wordt de lucht van de aarde gevormd? Vanuit het inwendige levensproces van de aarde! Bijgevolg is het inwendige van de aarde eerst vol lucht en verzamelt zich slechts het overtollige, dat zeer aanzienlijk is, steeds in gelijke mate om de aarde. Maar om voortdurend lucht te produceren, moet in het binnenste der aarde een eeuwigdurend vuur werkzaam zijn, dat veroorzaakt wordt door de grote activiteit van de inwendige geesten.

[9] Stel het je nu zo voor: Het centrale vuur komt overeen met wat Ik 'Vader' noem, en uit alle elementen die door het inwendige vuur opgelost worden, wordt de lucht geproduceerd die dan overeenkomt met wat wij 'ziel' noemen.

[10] Het vuur zou echter zonder de lucht niet kunnen bestaan en de lucht zou zonder het vuur niet geproduceerd kunnen worden. Het vuur is derhalve ook lucht en de lucht is ook vuur: want de vlam is in werkelijkheid ook alleen maar lucht waarvan de geesten uiterst actief zijn, en de lucht is op zichzelf ook puur vuur, maar de geesten waaruit zij bestaat bevinden zich in rusttoestand. Zodoen­de is het nu gemakkelijk te begrijpen dat in de grond van de zaak vuur en lucht één zijn. Maar zolang de luchtgeesten niet tot een bepaalde graad geactiveerd worden, blijft de lucht steeds maar lucht, en er is daarom tussen de geactiveerde vuurlucht, zijnde vuur, en de nog rustige eigenlijke lucht een groot verschil.

[11] In het vuur zelf bevindt zich het licht en zodoende, geestelijk gezien, het zuiverste en hoogste weten en kennen; in de lucht, die doordrongen is met het licht van het vuur, is dan eveneens een volledig weten en kennen aanwezig, echter duidelijk in een reeds veel geringere mate. Wordt echter de rustiger lucht ook zodanig geactiveerd dat zij zelf vuur en licht wordt, dan is ook in haar overal het hoogste weten en kennen voorhanden.

[12] De aarde lijkt daarom met deze inrichting van haar op een mens. Het binnenste vuur is de liefdegeest van de actieve ziel, en de lucht komt overeen met de ziel, die zeker ook een vuurgeest kan zijn als zij met de liefde van de geest, dat wil zeggen door zijn activiteit, helemaal doordrongen wordt, waar­door zij dan helemaal één is met de geest! En dat wordt de ziel door de wedergeboorte van de geest.

[13] En kijk, precies dezelfde omstandigheden vinden jullie in de zon. Binnen in haar bevindt zich een geweldig vuur, waarvan de lichtkracht de lichtsterkte van de uitwendige lichtatmosfeer onnoemelijk veel malen overtreft. Uit dit licht ontwikkelt zich voortdurend de zuiverste zonnelucht, en deze lucht wordt zelf aan de oppervlakte van de zon vuur en licht, echter in mindere mate dan het vuur en het overweldigende licht ervan in het machtige centrum van de zon. Maar de buitenste zonlichtatmosfeer is derhalve in wezen toch geheel gelijk aan het vuur in het centrum van de grote zon! Zodra zij even sterk geactiveerd wordt, zal zij ook geheel gelijk zijn aan het inwendige vuur.

[14] Wel, dit binnenste vuur van de zon is dus hetzelfde als de Vader in Mij, en Ik ben het licht en ook het vuur dat voortdurend uitstroomt uit het centrale vuur, waardoor al het bestaande werd geschapen, leeft en bestaat. Zo ben ik dus in Mijn huidige bestaan het uiterlijk zichtbare en naar buiten toe werkzame van de inwendige Vader in Mij, en op die wijze is alles van de Vader van Mij, en andersom al het Mijne van de Vader , en Ik en de Vader moeten noodzakelijker­wijs volkomen één zijn, alleen met dit verschil, dat in het binnenste vuur altijd een dieper weten en kennen voorhanden moet zijn dan in het uitwendige licht, dat door het innerlijke vuur slechts in die mate geactiveerd wordt waarin dat noodzakelijk is.

[15] Ik zou Mij echter ook op dezelfde wijze kunnen mee activeren, maar dan was het met jullie gedaan, net zoals het met alle om deze zon cirkelende hemellichamen gedaan zou zijn, zodra de uitstralende lichtatmosfeer van de zon de kracht zou aannemen van het vuur en het licht van het binnenste van de zon. De kracht daarvan zou alle geesten in de uitgestrekte scheppingsruimte dermate activeren, dat deze ogenblikkelijk veranderen zou in een oneindige, kolossale vuurzee die in eenmaal alle materie zou oplossen! Wel, het binnenste van de zonnematerie is natuurlijk zo ingericht, dat het dit vuur kan verdragen, en de steeds maar voortdurend daarop stromende, geweldige waterstroom van de voortdurende kringloop -zoals bij de mens de bloedsomloop -geven het vuur voortdurend werk om de lucht te ontbinden en opnieuw te vormen en daaruit weer water te vormen, en het kan daarom het eigenlijke zonnelichaam niet aantasten; en ook al worden daarvan ook steeds delen opgelost, dan zorgt het toestromende water weldra weer voor nieuwe. Alles moet dus steeds ordelijk blijven verlopen.

[16] Als jullie dit beeld nu wat nader willen bestuderen, dan moet het jullie toch enigszins duidelijk worden, wat eigenlijk de 'Vader' en wat de 'Zoon' is, en wat de ziel is en wat de geest in haar is! - Zeg Mij nu, of het jullie nu nog niet bijna helemaal duidelijk is!"

 

253 De verschijnselen bij de doop van de Heer

 

[1] SIMON JUDA zegt: "Heer toen U Zich voor mijn ogen in de rivier de Jordaan door Johannes met water liet dopen, zagen wij terstond een vlam in de vorm van een duif boven U w hoofd zweven, en men zei dat dit Gods heilige geest was! En men hoorde toen ook een stem, als uit de lucht, die zei: 'Zie, dit is Mijn geliefde Zoon in wie Ik een welbehagen heb; luister naar Hem!' Wat was dat dan? Waar kwam die heilige vlam vandaan, en wie sprak die duidelijk gehoorde woorden uit? Hoe moeten wij dit opvatten en begrijpen?"

[2] IK zeg: "Waar zou dat anders vandaan kunnen komen dan alleen maar van en uit Mij?! Of denk je dat er soms achter de sterren een Vader in de eindeloze ruimte woont, die de vlam boven Mijn hoofd naar beneden liet dalen en dan soms ook vanuit de oneindige hoogte die bepaalde woorden naar beneden in de richting van deze aarde heeft gesproken? O prachtige, zeer blinde blindheid van de mensen! Als de eeuwige Vader in Mij, Zijn evenzo eeuwige Zoon, op die wijze woont die Ik jullie nu duidelijk genoeg heb uitgelegd, waar kan dan die vlam en die stem vandaan zijn gekomen? Hier, kijk eens, dan zul je weer dezelfde vlam boven Mijn hoofd zien! En luister, dan zul je dezelfde woorden nogmaals vernemen!"

[3] Toen zagen allen de vlam in de vorm van een vlammend kruis of, met wat fantasie, in de vorm van een duif, die in feite ook een kruis voorstelt, zweven en gelijktijdig vernamen ook allen de reeds bekende woorden.

[4] En IK zei: "Dat was de stem van de Vader in Mij, en de vlam ontstond uit Mijn oneindige, uitstralende levenssfeer, die de werking is van Mijn heilige geest! -Simon Juda, begrijp je dit nu ook goed?"

[5] En ALLEN zeiden: "Ja, Heer, nu is ons ook dat duidelijk, hoewel het meer dan wonderbaarlijk is!"

[6] Daarop zegt MATHAËL: "Heer, Heer, U, de wijste van eeuwigheid. On­doorgrondelijk grote dingen heeft U ons uitgelegd en U heeft ons Uw orde laten zien zoals zij is en was van eeuwigheid! Ik kan nu denken wat ik maar wil, en zie, het is mij allemaal helder en duidelijk voor wat betreft de onveranderlijke verhoudingen tussen U, de Schepper, en ons, Uw schepselen! AI Uw instellin­gen zijn zo wijs gemaakt dat ook het scherpste verstand en het meest verlichte brein nergens iets kunnen vinden dat in zichzelf en met zichzelf ook maar in het minst strijdig zou zijn.

[7] Alleen, als ik mij in gedachten verplaats naar het begin van alle tijd en eeuwigheid, dan moet ik mij voorstellen dat al het geschapene dat bestaat, alle oorspronkelijke aartsengelen, alle hemelen, alle werelden -zoals zonnen, aar­den, manen, al de sterren, die volgens Uw uitleg ook niets anders zijn dan zonnen, aarden en hun manen, die wij stervelingen met onze lichamelijke ogen vanwege de te grote afstand weliswaar nooit kunnen zien -, toch eens een begin gehad moeten hebben, omdat anders de mogelijkheid van hun bestaan, in ieder geval voor mij, eigenlijk niet denkbaar zou zijn! Want in bepaalde, positieve verhoudingen stel ik het mij als volgt voor: Iets, een wezen, ding of zaak zonder enig begin, kan eigenlijk ook helemaal niet bestaan! Of zou een ding wel uit het niets kunnen ontstaan wanneer U, als Schepper, dat nooit gedacht heeft? !

[8] Dus moet iets wat bestaat, zoals bijvoorbeeld een centrale oerzon, toch eens binnen Uw graduele orde door U gedacht zijn, voor zij, natuurlijk pas daarna, als een concrete oerzon in haar sfeer begon te werken. Maar zij zou volgens mijn verstand niet bestaan als U vooraf ook niet één atoom van haar wezen gedacht zou hebben! Kortom, zij zou er niet kunnen zijn, als zij nooit begonnen was te bestaan! Zij kan wel aeonenmaal aeonen eeuwen oud zijn, ook nog wel duizendmaal duizend eeuwen ouder, maar dat maakt niets uit; als zij er onweer­legbaar is, dan moet zij ook eenmaal met haar bestaan begonnen zijn. Wanneer, dat is om het even en iets waarom men zich verder helemaal met hoeft te bekommeren!

[9] Nu zou men deze stelling omgekeerd natuurlijk ook op U kunnen toepassen, en dan zou heel Uw volmaakte, solide eeuwigheid zonder begin, ook in een schitterend niets vallen! Alleen, dan zeggen mij mijn heldere verstand en mijn verlichte brein weer heel wat anders! Ik kan mij, ook al verplaats ik mij in mijn gedachten ook eeuwigheden der eeuwigheden terug, geen einde voorstellen. De oneindige ruimte blijft en daarmee de evenzo oneindige tijdsduur. [10] In deze dus noodzakelijk eeuwige, oneindige ruimte moet dan toch ook die oereeuwige kracht aanwezig geweest zijn, die de oorzaak is van de oneindige uitbreiding van de ruimte, die eeuwig steeds maar doorgaat, zonder welke de ruimte niet denkbaar zou zijn, terwijl die kracht net zo min zonder de ruimte denkbaar zou zijn. Deze kracht kan er maar e e n zijn, zoals de ruimte er ook maar e e n is; zij moet in zichzelf eveneens een centrum en in zekere zin een zwaartepunt hebben, evenals de oneindige ruimte zelf. Omdat de ruimte er als zodanig is, moet daarin ook het oneindige en dus meest vrije bestaan als zichzelf voelend tot uitdrukking komen; want hoe zou zij kunnen bestaan, als zij niet in haar volkomen vrijheid waar zou kunnen nemen dat zij bestaat?!

[11] Wat echter voor de ruimte geldt, geldt ook voor de daarin aanwezige kracht; ook deze moet noodzakelijkerwijs van zichzelf waarnemen dat zij bestaat, omdat zij er anders onmogelijk zou kunnen zijn. Kortom deze dingen hangen zo nauw met elkaar samen en zijn dermate inherent aan zichzelf, dat het een er zonder het ander helemaal niet kan zijn! Maar omdat al deze zaken immers oorspronkelijk en volmaakt kenmerken van Uw eigen geestelijke oerbestaan Zelf zijn, zijn zij dus volgens Uw geest nooit of te nimmer weg te denken!

[12] U bent dus volgens mijn verstand net zo noodzakelijk eeuwig als al het andere noodzakelijkerwijs slechts tijdelijk kan zijn, tenminste in het formele bestaan ervan! -Maar nu komt pas een heel andere vraag!

[13] Omdat heel deze zichtbare en ook onzichtbare schepping toch ooit ondenkbaar lange tijden geleden is begonnen, wat hebt U, o Heer, dan vóór dit begin gedurende die eeuwigheden gedaan? Ik merk weliswaar aan Uw vriendelijk glimlachende gezicht dat ik mijn vraag wat dom gesteld heb; maar ik ben er toch van overtuigd dat deze niet helemaal zonder inhoud is! En ik vraag U daarom, o Heer, ons ook hierover wat meer te vertellen! Mijn zoekende ziel wil nu eenmaal alles volledig weten."

 

254 De grootte van de schepping

 

[I] IK zeg: "Mijn beste vriend Mathaël, het onoverbrugbare verschil tussen God en de geschapen, eindige mens, zelfs de allervolmaaktste, blijft steeds bestaan, en in alle eeuwigheid kan niet veranderd worden, dat God in Zijn oerwezen voortdurend eeuwig en oneindig in alles is en zijn moet, terwijl de mens wel eeuwig voortaan steeds volmaakter in zijn geestelijk wezen zal bestaan, maar toch nooit de oneindige maat van het oerwezen van God bereiken kan en bereiken zal.

[2] De mens kan aan God gelijk worden in de vorm, ook in de liefde en in haar kracht, maar toch eeuwig nooit geheel in de wezenlijke omvang van de einde­loze wijsheid in en uit God; en zo zouden de lange eeuwigheden met hun talloze eeuwigheids perioden wel heel veel kunnen bevatten wat in de eindeloze ruimte beslist plaats vindt, maar waarvan zelfs een oeraartsengel beslist nog nooit gedroomd heeft! Want ook het bevattingsvermogen van een oeraartsengel is daarvoor nog veel te beperkt; pas wanneer iedere oeraartsengel, net als Ik de weg van het vlees doorgemaakt zal hebben, zal hij ook meer kunnen bevatten, -maar onmogelijk alles van de gehele, eeuwig nooit eindigende oneindigheid!

[3] Ja, jullie zullen eeuwig steeds maar door nieuwe wonderen Ieren kennen en daarmee om Ieren gaan, maar het einde daarvan toch eeuwig nooit en nimmer bereiken, -hetgeen jullie jezelf gemakkelijk kunnen verklaren als je erover nadenkt, of het mogelijk zou zijn zo lang door te tellen tot je aan het eind van de getallen komt! Daar Ik echter geestelijk van eeuwigheid eeuwigdurend als één en dezelfde God besta, denk, wil en handel, en werkzaam ben door Mijn liefde en wijsheid, die altijd dezelfde blijven, en die zichzelf na iedere schep­pingsperiode, doordat het werk voor alle toekomstige eeuwigheden volmaakt gelukt is, natuurlijk ook volmaakter en nog zuiverder gelukkig moeten voelen, dan kunnen jullie die verstandiger zijn wel op je vingers natellen, dat Ik, zoals de Vader nu in Mij en uit Mij spreekt, tot aan de huidige scheppingsperiode zeker niet in het een of andere oneindigheidspunt in de eeuwige ruimte een soort winterslaap heb gehouden! Laat een scheppingsperiode vanaf haar oerbegin tot aan de complete, uiteindelijke geestelijke voleinding duizendmaal duizenden aeonenmaal aeonen van duizendjarige cycli duren, dan is zo'n scheppingspe­riode toch niets vergeleken bij Mijn eeuwige bestaan, en haar expansiegrootte die jullie onmetelijk vinden, is wat ruimte betreft niets in de oneindige ruimte!

[4] Mathaël, jij kent de sterrenbeelden van de oude Egyptenaren goed, en Regulus in de grote Leeuw is je welbekend! Wat zie je er van? Een schemerig puntje, ­en toch is hij daar waar hij zich in de ruimte bevindt zo'n grote zonnewereld, dat een bliksem die toch in vier ogenblikken een afstand van 400.000 veldwegen * (* I veldweg = ongeveer 1/4 uur en iets meer. 10 veldwegen = I Duitse mijl. 400.000:10--40.000 d.mijl=beweging van het licht per seconde. Noot van Jakob Lorber. (I d.mijl=7 ,5 km, dus 40.000 mijl=300.000 km; zie "Robert Blum", deel 2, hfdst. 299,8; de uitg.) aflegt, volgens de jou, Mathaël, welbekende oude Arabische cijferindelingen meer dan een triljoen aardse jaren nodig zou hebben om de afstand van zijn noord­ tot aan zijn zuidpool af te leggen! Zijn eigenlijke naam is Urka of liever Ouriza (de eerste, of het begin van de schepping van aeonenmaal aeonen zonnen en een bijna eindeloos grote, omhulsde scheppingsglobe); zij is de ziel of het centrale zwaartepunt van een hulsglobe, die echter op zichzelf slechts één zenuw vormt van de grote menselijke vorm der geschapen werelden, waarvan deze denkbeeldige, grote mens er zoveel heeft als het zand en het gras van de gehele aarde, -maar toch vormt deze grote menselijke vorm eigenlijk alleen maar één scheppingsperiode van het begin tot aan de geestelijke voltooiing.

[5] Zo'n Urkaen nog meer een gehele hulsglobe zijn bijgevolg reeds respectabel grote dingen, en zo'n grote menselijke vorm der geschapen werelden is nog onbeschrijfelijk veel groter! Maar wat is hij vergeleken bij de eeuwige, onein­dige ruimte? Zoveel als niets! Want alles wat noodzakelijkerwijs begrensd is, ook al is het voor jullie begrippen op zichzelf nog zo eindeloos groot, is in verhouding tot de oneindige ruimte zoveel als niets, omdat het daarmee in totaal geen berekenbare verhouding gebracht kan worden.

[6] Nu vraag Ik je, Mijn beste Mathaël, of je aan de hand van wat nu gezegd is, zo'n beetje begint te vermoeden wat dit eigenlijk betekent!"

[7] MATHAËL zegt: "O Heer, ja zeker, ja zeker snap ik het; maar terwijl ik het snap, begin ik mij zo'n beetje helemaal te verliezen en op te lossen in het niets! Want Uw eeuwige macht en grootte, de oneindige ruimte en de eeuwige duur der tijden verslinden mij volledig. Het begint al wel heel vaag tot mij door te dringen, en - of ik het goed begrepen heb wat U, o Heer, in zekere zin ingefluisterd heeft, weet ik natuurlijk nauwelijks of eigenlijk helemaal niet ­nauwelijks uit te spreken zo schemerig begint het mij te dagen, dat U van zulke scheppingsperioden er niet slechts -om ook op Arabische wijze te tellen -zeg maar tientallen of honderdtallen meegemaakt heeft, maar ontelbare! Want als ik in de tijd terug tel en bij het heden begin, zou ik met het tellen beslist nooit klaar komen, en nooit in der eeuwigheid tot de tijd komen, waarvan men zou kunnen zeggen dat het Uw eerste was!

[8] Kortom, U heeft geen begin, en dus is het ook onmogelijk dat Uw schep­pingen ooit een begin hebben gehad, en hoeveel de eeuwige ruimte er ook moge bevatten, er is er toch niet één bij waarvan men zou kunnen zeggen: 'Kijk dat was de eerste! Vóór deze is er niets geschapen!' Want achter zo een, die de eerste zou moeten zijn, verschuilt zich toch weer een volmaakte, hele eeuwig­heid! Wat zou U dan gedurende die tijd, terwijl U steeds hetzelfde wezen was, gedaan hebben? In de eindeloze ruimte is ook plaats voor eindeloos veel scheppingen; ook al zijn hun afstanden nog zo eindeloos groot, dat maakt niets uit! De eindeloze ruimte heeft plaats genoeg voor al de eeuwige, eindeloos vele, en zal eeuwig nog plaats hebben voor ontelbare maalontelbaar vele, en zo eeuwig verder en verder voor nog talloze nieuwe, en deze toekomstige zullen de reeds van eeuwen her aanwezige ook in zekere zin niet vermeerderen; want eindeloos veel en talloos veel kan nooit méér worden, omdat het zonder meer al eindeloos veel is.

[9] Ja, als ik deze periode nummer één geef, zal zij met één vermeerderd kunnen worden, en dat zal in de toekomstige aeonen of eeuwigheden van tijden beslist steeds met één en één en één verder vermeerderd kunnen worden; maar als het getal op zich al eindeloos is, is een vermeerdering daarvan niet meer denkbaar' De nieuwe scheppingen tellen op zichzelf nog wel mee, -maar bij het aantal der voorscheppingen totaal niet!

[10] Dit is nu hetgeen ik snap en wat mij nu helemaal dreigt te vernietigen. Maar weg met zulke gedachten, die vanwege hun eindeloze grootte mijn ziel, die daarvoor te klem is, helemaal te neer drukken en tenietdoen! Als ik maar een eeuwig leven heb, de liefde en de genade daarbij en een omgeving zoals deze dan zal ik mij verder nooit wensen ook maar de maan of zelfs onze zon nader te leren kennen! Ik zie nu ook in, hoe dom het van mij was U om iets te vragen wat een beperkt mens helemaal niet betaamt om dat te weten! Heer, vergeef mij mijn grote domheid!"

 

255 De menswording van de Heer

in onze scheppings­periode en op onze aarde

 

[I] IK zeg: "Nee, Mijn vriend, domheid is dat bepaald niet, maar een voor dit aardse leven wat te ver en te diep gravende nieuwsgierigheid; want zolang de ziel niet volledig één geworden is met Mijn geest in haar, kun je zulke zaken onmogelijk diep genoeg vatten en begrijpen. Als je binnenkort ook de geeste­lijke wedergeboorte bereikt en aan gene zijde in het rijk van God zelfs geestelijk als een volmaakt wezen zult bestaan, zul je wel veel tot op de bodem begrijpen, maar natuurlijk alleen maar in zoverre dat betrekking heeft op deze tegenwoor­dige scheppingsperiode, binnen wier orde iedere eerdere bestond en nu, voltooid in geestelijke vorm, nog steeds voort bestaat. Maar toch bestaat er tussen deze en alle voorgaande scheppingsperioden, evenals tussen deze aarde en alle talloze andere hemellichamen binnen de oermens der schepping, een enorm groot verschil.

[2] Tijdens geen van de eeuwige, talloze voorscheppingen, die alle een grote menselijke oervorm van geschapen werelden vormden, heb Ik Mij door de kracht van Mijn wil op de een of andere aarde als mens met het vlees omhuld, maar Ik trad alleen met haar menselijke schepselen in kontakt door middel van voor die schepping geschapen, zuivere engelengeesten. Alleen deze schep­pingsperiode heeft ten doel om Mij op een willekeurig, klein, aards hemelli­chaam, dat nu juist deze aarde is, voor alle voorafgaande alsook voor alle in de nooit eindigende eeuwigheid volgende scheppingen, in Mijn eeuwige, oergod­delijke wezen in het vlees en in de beperkts te vorm te aanschouwen en door Mij Zelf onderwezen te worden.

[3] Ik wilde Mij voor alle toekomstige tijden en eeuwigheden niet alleen, zoals gewoonlijk, ware en werkelijke, volledig op Mij lijkende, kinderen scheppen, maar hen door Mijn Vaderlijke liefde echt uitverkiezen, opdat zij dan met Mij over de gehele oneindigheid zouden heersen.

[4] Om dat echter te bereiken, hulde Ik, de oneindige, eeuwige God, het voornaamste centrum van Mijn goddelijke wezen in het vlees, om Mij aan jullie, Mijn kinderen, als zichtbare en tastbare Vader te presenteren en jullie Zelf door Mijn hoogst eigen mond en hart de ware, goddelijke liefde, wijsheid en kracht te leren, waardoor jullie dan, gelijk aan Mij, niet alleen over alle wezens van deze tegenwoordige scheppingsperiode moeten en zullen heersen, maar ook over die van de voorafgaande en alle nog komende.

[5] En daarom heeft deze scheppingsperiode, ten opzichte van alle andere, het door jullie nog lang niet duidelijk genoeg besefte voorrecht, dat zij in de gehele eeuwigheid en oneindigheid de enige is waarin Ik Zelf de menselijke, vleselijke natuur helemaal heb aangenomen en Mij binnen de gehele, grote scheppings­mens, binnen deze hulsglobe, in dit gebied waar Sirius de centrale zon is, uit de tweehonderd miljoen hem omcirkelende zonnen nu juist deze, en van de vele aardbollen, die haar omcirkelen nu juist deze, waarop wij ons nu bevin­den, heb uitgekozen, om daarop Zelf mens te worden en jullie mensen uit te verkiezen als Mijn ware kinderen voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid, zowel voor­ als achterwaarts. En als jij, Mathaël, als een van de bekwaamste rekenaars, dat goed in het oog houdt, zal de eeuwigheid en de oneindigheid van de ruimte je niet meer zo erg drukken.

[6] Voor de eindige en begrensde ziel, ook al is zij nog zo wijs, zijn de oneindigheid -­ en eeuwigheidsbegrippen inderdaad iets onbegrijpelijks, wat haar noodzakelijkerwijs voortdurend bedrukt; maar dat geldt niet meer voor de eens geheel gewekte geest in haar.Want die is vrij en in alles aan Mij gelijk, en zijn beweging is al reeds van die aard dat alle ruimteverhoudingen voor hem totaal niets voorstellen, en dat, vrienden, is al een erg belangrijke eigenschap van de geestelijke mens!

[7] Stel je eens alle enorme bewegingssnelheden van de hemellichamen voor, zoals Ik die jullie al bij een eerdere gelegenheid voldoende heb uitgelegd, dan zullen jullie al gauw ontdekken dat de aan jullie verkondigde uiterst grote bewegingssnelheid van de centrale zonnen, ook al wordt deze aeonenmaal vergroot of tot de aeoonste macht verheven, een ware slakkengang is vergeleken bij de snelheid van de geest, omdat zij voor het afleggen van een zeer grote afstand in de ruimte toch altijd, afhankelijk van de afstand, een bepaalde tijd nodig hebben, terwijl voor de geest iedere nog zo onmetelijke afstand gelijk is; want voor de geest is 'hier' en het nog zo onmetelijk ver daarvandaan gelegen 'daar' één, terwijl voor iedere andere beweging het verschil in afstand in de ruimte wezenlijk veel uitmaakt.

[8] Verder maak Ik je erop opmerkzaam, dat uit de menselijke geest, ook a1s deze nog niet volledig één is geworden met de ziel, toch een speciaal gevoel in de ziel stroomt en zich als iets puur geestelijks kenbaar maakt door zich alle gebeurtenissen­ ook al zijn die een eeuwigheid voor de huidige tijd gebeurd! ­steeds zo voor te stellen alsof zij nu gebeuren, of alsof de geest er toen ook reeds als oog­ en oorgetuige bij was. De afstand tot zulke reeds lang gebeurde dingen stelt de beperkte ziel er zich pas later in haar hersenen bij voor. In de ziel komt de herinnering in de plaats van dit geestelijke gevoel; maar de herinnering plaatst het feit niet in de tegenwoordig.e tijd, maar verplaatst het, afhankelijk van het tijdsverloop, naar de tijd waarin het plaats vond. De geest verplaatst zich echter geheel in de periode van handeling alsof hij daar aanwezig is, en haalt zich iets toekomstigs ook zodanig voor de geest alsof het reeds aanwezig is, hetzij reeds begonnen of ook wel als reeds lang gebeurd.

[9] De geleerden noemen dit zuiver geestelijke gevoel van het voor de geest halen van feiten uit het verre verleden, of feiten die nog in de toekomst plaats moeten vinden, de 'fantasie' van de mens. Maar dat is het niet, omdat men fantasie alleen maar dat kan noemen, wat de ziel zelf uit de voorraad van haar beelden als iets nieuws samenstelt, waardoor zij dan een verder in de vrije natuurwereld niet voorhanden vorm of werk tot stand brengt. Uit dit vermogen, dat alleen maar uit de ziel stamt, zijn alle gereedschappen, alle gebouwen en kleding van de mensen en fabels en allerlei dichtwerken voortgekomen, waar­van de achtergrond heel zelden volle waarheid is, maar meestal slechts pure leugen en eigenlijk helemaal niets voorstelt.

[10] Dat is dus wat men fantasie kan noemen; maar het eerder genoemde aanwezigheidsgevoel bij zaken uit het verleden of ook uit de toekomst, is iets kenmerkends van de levende geest, en de zuiver denkende mens kan daaruit opmaken, dat de geest in de mens noch met de ruimte en evenmin met de tijd iets te maken heeft, en daardoor boven tijd en ruimte staat.

[11] Ruimte bestaat dus alleen maar dan voor de geest als hij die schept en wil hebben, en voor tijd geldt hetzelfde. Wil hij geen tijd, dan komt daarvoor in de plaats meteen de eeuwige aanwezigheid van verleden, heden en toekomst.

[12] Tenslotte kunnen jullie nog een derde zuiver geestelijke eigenschap in jezelf bespeuren, als je daar echt aandacht voor zou hebben! Deze eigenschap bestaat hierin, dat jullie je iets, ook al is het nog zo groot, opeens in al zijn delen compleet kunnen voorstellen en met één blik een geheel zonnengebied kunnen overzien. De ziel moet met haar zintuiglijke waarnemingsvermogen een zaak van alle kanten langzaam en langdurig bekijken, betasten en beluisteren en moet het ontleden, om zich pas na verloop van tijd een voorstelling van het geheel te kunnen maken. De geest vliegt echter zowel uit­ als inwendig in een nauwelijks denkbaar, snelogenblik om een gehele centrale zon, en net zo snel ook om een onnoemelijk aantal van zulke zonnen en al hun planeten; en hoe machtiger de geest is door de orde waarin de ziel verkeert, des te helderder en duidelijker is ook zijn over­ en inzicht van de grootste en eindeloos gecompliceerde aange­legenheden van de schepping.

[13] 'Ja', zeggen jullie, en terecht zelfs, 'hoe is de geest dan in staat tot zo'n ongelooflijk snel totaaloverzicht?' En Ik zeg en antwoord jullie: Op volmaakt gelijke wijze als waarop een volmaakte, volgens de natuurlijke orde ontwikkel­de ziel in staat is door haar uitstralende levensether op afstand dingen gewaar te worden en aan te voelen, -zoals jullie dat voldoende bij de zwarten onder­vonden hebben. Maar bij de ziel, die alleen maar substantieel is, is die eigen­schap toch, hoe sterk ook, niet te vergelijken met die van de geest, omdat zij noodzakelijkerwijs nog ruimtelijk beperkt is. Daardoor kan zij alleen maar met bepaalde bovenzinnelijke, natuurlijke oerelementen buiten haar basisvorm den­ken en voelen, en hoe dichter zij bij haar eigenlijke, menselijke levensvorm staat, des te gevoeliger en zuiverder kan zij dat. Over zeer grote afstanden lukt haar dat zelfs in haar volmaaktste, natuurlijk pure zielstoestand slecht; en ook al heeft een ziel een nog zo sterke uitstralende levenssfeer, dan zal zij, als zij van hier uitstraalt, in Afrika al helemaal niets meer waar kunnen nemen."

 

256 De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest

 

[I] (DE HEER:) "Ah, als tijdens een zekere geestesvervoering de geest voor enige ogenblikken de volmaakte ziel met zijn uit het oerleven afkomstige vuurether doorstraalt, wordt het op afstand voelen, handelen en zien erg ver­sterkt, en de ziel is in zulke momenten in staat zelfs tot aan de zeer ver weg staande sterren te reiken en deze daar heel precies te overzien; maar wanneer de geest zich weer volgens de orde terugtrekt in de ziel, reikt de werkzaamheid van de ziel met haar pure, uitstralende levenssfeer slechts in het gunstigste geval tot daar waar zij nog iets vindt wat elementair met haar overeenkomt. Haar uitstralende levenssfeer lijkt op de uitstraling van een aards zichtbaar licht. Hoe verder men van de vlam afstaat, des te matter en zwakker wordt deze, tot er van de uitstraling tenslotte niets meer overblijft dan nacht en duisternis.

[2] Maar zo is het niet met de uitstralende levenssfeer van de geest. Die is als de ether die de gehele, eindeloze ruimte in gelijke mate vervult. Zodra de geest dus eenmaal als hij vrij in de ziel doorbreekt en in beweging komt, wordt ook zijn uitstralende levenssfeer op datzelfde ogenblik eindeloos ver geactiveerd, en zijn zien, voelen en werking reikt dan zonder de minste beperking net zo eindeloos ver naar buiten als de ether, die tussen en in de scheppingen de ruimte volledig vult; want deze ether is -onder ons gezegd -eigenlijk geheel identiek met de eeuwige levensgeest in de ziel, welke slechts een verdicht brandpunt is van de algemene levensether die de gehele oneindigheid vervult. En wanneer de levensgeest, uitstralend uit de ziel, met de vrije ether van de ruimte in kontakt komt, verenigt zich zijn voelen, denken en zien ogenblikkelijk met de oneindige, vrije levensether en gaat zonder af te zwakken tot in de eindeloze verten, en wat de grote levensether in de eindeloze ruimte, terwijl het alles omstroomt en doordringt, overal voelt, ziet, denkt, wil en bewerkstelligt, dat voelt, ziet, denkt ­wil en veroorzaakt dan ook op hetzelfde ogenblik de afzonderlijke geest in de ziel; en dat ziet, voelt, denkt, wil en veroorzaakt dan ook de ziel zolang zij door haar geest doordrongen wordt en de geest in verbinding staat met de hem zeer nauw verwante, oneindige en algemene, vrije levensether in de ruimte.

[3] Het verschil tussen de uitstralende levenssfeer van een ziel als zodanig, ook al is deze nog zo volmaakt, en de uitstralende levensether van de geest is dus zoals heel gemakkelijk te begrijpen is, eindeloos en onuitsprekelijk groot, en jullie zullen nu wel enigszins beginnen te vermoeden hoe het een geest dan zo ongeveer mogelijk is, zich met zijn gevoel, zijn denken, zijn wil en zijn uitwerking over een onbeperkt grote afstand te verplaatsen, ja de gehele onein­digheid als zodanig te doordringen, omdat hij in de gehele, eeuwige oneindig­heid volkomen ononderbroken op alle punten van de gehele, eeuwige ruimte onverminderd een en dezelfde is.

[4] Ook al zijn dan, door de inwoning in de zielen, delen van de algemene geest van elkaar afgezonderd, toch vormen zij steeds een volmaakte eenheid met de algeest, zodra zij de ziel tengevolge van de hiervoor vereiste wedergeboorte van de geest, geheel doordringen. Hun individualiteit blijft echter volkomen ge­handhaafd, omdat zij, doordat zij levensbrandpunten zijn in de ziel met haar menselijke vorm, ook diezelfde vorm bezitten en daardoor met hun ziel, die eigenlijk hun lichaam is, als geesten die alles op dezelfde wijze zien en voelen ook noodzakelijkerwijs dat voelen en uiterst helder waarnemen wat er allemaal strikt persoonlijk in de hun omsluitende zielen aanwezig is. En om diezelfde reden kan dan ook een ziel zodra die door haar geest geheel en al vervuld is, ook alles zien, voelen, horen, denken en willen, omdat zij op die wijze dan volledig één is met haar geest.

[5] Mocht jullie nu bij deze goed begrijpelijke uitleg nog geen licht over het wezen van de geest en zijn vermogens zijn opgegaan, dan zou Ik Zelf verder werkelijk niet meer weten op welke wijze Ik jullie dat nog duidelijker zou kunnen maken vóór jullie geestelijke wedergeboorte in jullie ziel! Zeg daarom nu vrijuit, of jullie Mij nu eindelijk op dit zeer belangrijke punt goed hebben begrepen!"

 

257 De alwetendheid van God

 

[1] MATHAËL en een aantal anderen zeggen: "O Heer, nu wel, nu is het ons volkomen duidelijk, en we zouden nauwelijks nog iets weten om aan U te kunnen of willen vragen! Heer, vraagt U ons nu het een en ander, want U zult wel het beste weten waar het ons nog aan schort! "

[2] IK zeg: "Het lijkt Mij niet zo passend om jullie in feite iets te vragen wat jullie Mij eerst zouden moeten vertellen, terwijl Ik toch alles weet en zie wat er in jullie omgaat! Ja, zelfs jullie geheimste gedachten, die jullie jezelf nauwelijks bewust zijn, zie Ik net zo duidelijk als jullie de zon aan de hemel zien, en zou Ik jullie dan nog ergens naar moeten vragen alsof Ik het vooraf niet zou weten?! Zou dat niet erg onpassend zijn, of op z'n minst een nutteloos, tijdverspillend gebruik van tong en mond?!"

[3] Dan zegt de ernaast staande ZWARTE: "Heer, dat lijkt mij niet consequent, want zover ik weet, heeft U nog niet zolang geleden toch Zelf Uw blanke leerlingen gevraagd of zij alles wel begrepen hadden! Dat is toch ook een vraag waarmee men van iemand iets wil horen, wat men eerder nog niet precies wist! Waarom vroeg U dat dan aan Uw leerlingen? Wist U dan niet, of zij Uw grote en uiterst wijze onthullingen wel of ook niet begrepen hadden?"

[4] IK zeg: "O, gewaardeerde, zwarte vriend van Mij! Als men iets vraagt, informeert men lang niet altijd alleen maar naar datgene wat men eventueel zelf niet weet, maar men vraagt vaak, en dat met goede redenen, onderzoekend, om door de vraag zijn medemens tot nadenken te brengen.

[5] Zo vraagt een onderwijzer zijn leerlingen naar zaken, die hij ook zonder het antwoord van de kleine leerlingen tevoren heel goed weet en weten moet. En de rechter vraagt de overtreder van de wet wat hij gedaan heeft, niet om nu pas te weten te komen wat deze tegen de wet gedaan heeft -dat weet de rechter al lang! -, maar hij wil van de ondervraagde alleen maar de bekentenis, en hij straft de geslepen zondaar als hij hardnekkig alles ontkent, waarvan de rechter door de eensluidende verklaringen van een aantal getuigen reeds lang volkomen overtuigd is geraakt!

[6] En zo kan ook Ik wel, als een echte leraar en als een zeer rechtvaardige rechter, altijd vragen aan jullie mensen stellen, niet om van jullie iets te horen wat Ik eerder niet geweten zou hebben, maar om jullie daardoor te dwingen tot nadenken en zelfonderzoek! Dus in die geest kan Ik wel iedereen vragen stellen; maar als Ik iemand van jullie zo zou vragen, alsof Ik Mij zou willen overtuigen of deze of gene van de leerlingen Mijn les wel begrepen zou hebben of niet, dan zou dat wat Mij betreft een ijdel en misplaatst vragen zijn, omdat Ik ook zonder al die vragen, als God toch al sinds eeuwigheden heb kunnen weten wie Mij in deze tijd op deze aarde begrijpen zal en hoe goed! -Is je dat nu ook duidelijk!"

[7] De ZWARTE zegt: "Ja, Heer, en ik vraag U om vergeving dat ik U, o Heer, nu met mijn erg misplaatste vraag lastig heb gevallen! In het vervolg zal ik zoiets beslist nooit meer doen, als het mij vergund zou zijn met de mijnen nog langer in Uw heilige nabijheid te mogen verblijven!"

[8] IK zeg: "Zolang je wilt, kun je bij Mij blijven en ook vragen stellen! Als je nog iets hebt wat je niet duidelijk genoeg is, dan heb je net als alle anderen het vrije en volle recht om te vragen! Want nu op deze plaats ben Ik geheel en al oor; later zal er een tijd komen dat Ik gedurende enige tijd op geen enkele vraag zal reageren. Je mist nog iets; onderzoek jezelf en vraag, en ook dat zal je uitgelegd worden!"

[9] De ZWARTE zegt: "O Heer, daar hoef ik niet lang over na te denken; want wat ik mis weet ik reeds lang! Kijk, een voornaam ding wat mij ontbreekt is, dat ik mij Gods alwetendheid op geen enkele manier kan verklaren! Hoe kunt U nu helemaal alles in de gehele oneindigheid weten?"

[10] IK zeg: "Ja, als je dat nu nog niet begrijpt, dan heb je eerder Mijn onthullingen over de vrije levensether van de geest niet goed genoeg begrepen! Je zult toch wel begrepen hebben dat de eeuwige scheppingsruimte eeuwig en oneindig is, en dat deze met niets anders gevuld is dan overal eeuwig altijd met Mijn geest, die bestaat uit zuiver liefde, dus leven, licht, wijsheid, het zuiverste zelfbewustzijn, en een heel nauwkeurig voelen, gewaarworden, zien, horen, denken, willen en werken.

[11] In Mij bevindt zich weliswaar het brandpunt van deze enige en eeuwig onveranderlijke geest, maar dat vormt wel een eenheid met zijn oneindig grote, de gehele oneindigheid vullende, vrije levensether, die bij Mij via het voor­naamste levensbrandpunt steeds met alles wat hij bevat ten nauwste verbonden is. Deze vrije levensether van Mij doordringt en omvat echter alles in de gehele, eeuwige oneindigheid en ziet, hoort, voelt, denkt, wil en werkt overal op een en dezelfde wijze.

[12] Tot een bepaalde afstand kan jouw ziel dat ook, en het zou iemand moeilijk vallen in jouw omgeving kwade gedachten in zich op te laten komen zonder dat jij dat meteen merkt. Zoals jij dat echter kunt met de krachtige, uitstralende levenssfeer van je ziel, die daarmee steeds direkt in verbinding staat en zodoen­de je heldere ik tot ver buiten jezelf reikt, -zo is het ook bij de vrije levensether van Mijn geest, alleen met het verschil dat de uitstralende levenssfeer van jouw ziel slechts tot een bepaalde ruimte beperkt is omdat zij als materie vanwege de ongelijksoortigheid van de vreemde elementen die zij op haar weg ontmoet, niet verder kan reiken.

[13] Maar de vrije levensether van de geest kan eeuwig op geen vreemde elementen stoten, omdat alles in feite deel is van hemzelf; en daarom kan hij ook vrij en ongehinderd eindeloos van al wat is alles zien, voelen, alles horen en volkomen begrijpen. En kijk, dat is dan helder en goed begrijpelijk de basis van de voor jou zo moeilijk te begrijpen alwetendheid van God! -Zeg eens, is het je nu duidelijk?"

 

258 De taal van de dieren

 

[1] Het gezicht van de ZWARTE klaart helemaal op en hij zegt: "Ja, ja, ja, -nu begrijp ik dat ook helemaal en ik geloof bovendien nu ook nog veel te begrijpen van wat ik vroeger nooit zo erg goed begrepen heb! Zo verstaan wij kennelijk volledig de taal van de dieren, en wie zich moeite wil geven het geringe aantal geluiden van de dieren op gevoelsmatige wijze en met zijn natuurlijke intelli­gentie van de ziel te moduleren -waarvoor natuurlijk enige oefening vereist is -, kan letterlijk met de dieren, net als met mensen, spreken en van hen veel belangrijke zaken te weten komen. Ik heb het zelf geprobeerd, maar ik heb het toch niet tot een voor alle dieren verstaanbare taal kunnen brengen, omdat mijn organen daar niet op ingericht waren en ook nu niet ingericht zijn; maar verstaan kan ik alles wat een willekeurig dier met zijn soortgenoten bespreekt.

[2] Zo heb ik eens thuis bij de Nijl dicht in mijn buurt twee civetkatten, die niet wisten dat ik in hun buurt was, heel duidelijk het volgende met elkaar horen bespreken: Het duidelijk herkenbare mannetje zei tegen het vrouwtje: 'Zeg, ik krijg angst om de kinderen die een dagreis van hier stroomafwaarts jacht op krokodilleëieren maken! Ik ben bang dat onze oudste zoon, wanneer hij loom en met een volle buik ligt te rusten, door een boze adelaar gepakt, in de lucht meegenomen, en vervolgens op een rots jammerlijk verscheurd en tot op de botten opgevreten wordt! Als wij beiden erg snel rennen, zouden wij dit ongeluk nog kunnen voorkomen! Tegen de avond komen de leeuwen en panters naar de Nijl om te drinken, dan zou de tocht voor ons te gevaarlijk zijn; laten we dus nu snel weggaan van deze plek waar toch niet veel te halen is, dan hebben we de lange weg daarheen geen gevaar te duchten en redden wij onze oudste zoon!  Toen richtte het vrouwtje zich op en zei niets dan: 'Laten we dan met onze gewone snelheid rennen! ' En toen het vrouwtje dat zei, ging het er meteen pijlsnel vandoor langs de Nijl.

[3] Na een dag of veertien kwam ik weer op dezelfde plaats, omdat ik het gevoel had, dat zich daar nu een hele familie civetkatten ophield. Ik liep er snel zo geruisloos mogelijk naar toe en vond zeven civetkatten op een zandbank, die daar wat stoeiden en met elkaar rondscharrelden en elkaar plaagden. Dit keer nam ik echter ook mijn dienaar mee, omdat hij erg goed met veel soorten dieren kon spreken.

[4] Toen wij beiden heel rustig en stil achter een bosje de plaats aan de rivier naderden en hun opmerkingen heel goed konden horen, zei het mij welbekende wijfje tegen haar mannetje: 'Zeg, kijk eens naar dat bosje; daarachter staan twee mensen op de loer! Laten we vluchten, want die kun je nooit vertrouwen! Daarop snuffelde het mannetje een paar maal in onze richting en zei toen tegen het vrouwtje: 'Rustig maar, vrouwtje! Die beiden ken ik, dat zijn geen slechte mensen en zij zullen ons beslist geen kwaad doen. Zij verstaan ons en één van hen zou zelfs met ons kunnen praten als hij dat zou willen. Wij zullen nog een goed gesprek met hen hebben en dan zullen zijons melk en brood te eten geven!

[5] Toen werd het vrouwtje rustig en begon vrolijk weer rond te huppelen en te springen; want het deed haar erg veel plezier dat zij haar zoon, die zich in groot gevaar had bevonden, gered had. De zoon was ook een bijzonder mooi gebouwd dier en toonde een zeker gevoel van eigenwaarde, dat men in onze menselijk morele sfeer trots zou kunnen noemen.                ­

[6] Mijn begeleider dacht, dat wij nu zonder bezwaar het opgewekte gezelschap van civetkatten heel rustig zouden kunnen naderen zonder dat ze voor ons op de vlucht zouden slaan. Wij deden dat en zie, het oude mannetje was op zijn manier zelfs hoffelijk voor ons en wees ons een comfortabele plaats aan van waaruit wij mochten toekijken, maar zei tevens dat wij niet op de zandbank mochten komen, omdat daarin veel krokodilleëieren begraven lagen en hij nu bezig was zijn jongen te oefenen in het opzoeken van deze kwalijke eieren.

[7] Wij deden dat en mijn dienaar gaf het mannetje de volledige verzekering dat hij en zijn gezelschap niet alleen niets te vrezen hadden, maar dat wij hen de hele tijd dat zij zich daar ophielden, rijkelijk van brood en kaas zouden voorzien. Toen zei het mannetje: 'Dat is uitstekend en daarvoor zal ik voor jou de rivier zuiveren van alle krokodilleëieren. Maar wacht met je goedheid nog twee volle dagen; want mijn jongen moeten eerst door de honger genoodzaakt worden krokodilleëieren te verdelgen, dan pas zal op de derde dag het zoet sma­kende loon op zijn plaats zijn!

[8] Daarop vroeg de dienaar weer aan het mannetje, hoe de krokodilleëieren dan in deze streek terechtgekomen waren, omdat men in dit stroomgebied immers nog nooit een krokodil had gezien. Toen zei het mannetje: 'De krokodillen zijn erg slim en kennen de natuur goed. Zij weten door hun aard en hun ervaring, dat het in de streken stroomopwaarts beter en gezonder voor de ontwikkeling van hun eieren is dan in de gebieden stroomafwaarts. Daarom sluipen zij meteen na de regentijd 's nachts zwemmend hierheen, en nog ettelijke dagreizen verder van hier opwaarts tot aan het gebied waar de stroom te sterk wordt, en begraven daar een onnoemelijk aantal eieren in het warme zand. Als zij daarmee klaar zijn, precies in de tijd dat jullie grote mensen net als wij door de modder de oevers van de stroom niet gemakkelijk kunnen benaderen, dan gaan zij 's nachts weer zwemmend naar de lagere gebieden terug, waar rijke kudden zijn waarop zij 's nachts altijd met veel succes kunnen jagen. Zodra de jongen hier uit hun eieren komen, kruipen zij meteen naar het water en zwemmen dan heel gemakkelijk daarheen waar de oude krokodillen zich gewoonlijk ophouden. Daar vinden zij ook meteen voedsel en groeien erg snel. Omdat wij echter goed weten waar hun voedzaamste eieren te vinden zijn, zoeken wij deze op, proberen er zoveel mogelijk te vernietigen en voeden ons met deze kost, die een lekkernij is voor ons gehemelte. Alleen met het opsporen gaat het in het begin niet zo gemakkelijk, en bovendien vallen ons nog vaak enige vijanden lastig; de ene is een machtige bewoner van de lucht, de adelaar, en de tweede is de verwenste klapperslang. Maar als wij met een aantal bij elkaar zijn, kunnen beide ons niets doen. -Maar let nu op hoe wij de eieren zoeken, vinden en meteen ook zullen vernietigen! ,

[9] Daarop sprong het mannetje bij ons vandaan en maakte enige piepende voor menselijke oren eentonige, ongearticuleerde geluiden waarvan ik de betekenis niet zo precies begreep; maar mijn scherphorende dienaar zei, dat het mannetje nu opdracht had gegeven om de eieren op te zoeken. En werkelijk, de diertjes begonnen de neuzen in het zand te steken en te snuffelen, en zodra zij een plaats vonden waar zich in het zand een laag eieren bevond, lieten zij een heel speciaal geluid horen, groeven heel snel dieper in het zand en legden de eieren bloot, waarna dan het vernietigen van de gevonden buit begon. Zij aten echter alleen de kleinere; de grote beten zij wel stuk, maar wierpen ze dan heel behendig met de voorpoten in het water. Daarna begon echter de jacht meteen weer van voren af aan.

 

259 Voorbeelden van de intelligentie van dieren

 

[1] "In alle rust keken wij een halve dag lang naar hen en wij vermaakten ons best, omdat wij uit al het doen en laten van deze diertjes zeer helder en duidelijk een zekere orde en een heel doordacht plan konden afleiden en ons tevens erg moesten verwonderen over de bijzondere vaardigheid waarmee deze echt bovenmenselijk intelligente wezens hun werk uitvoerden. Ik dacht dat ze moe zouden worden, maar daar was geen spoor van te zien. Hoe langer het werk duurde, met des te meer ijver begonnen ze steeds weer helemaal opnieuw aan begonnen.

[2] Na ongeveer een uur of drie, volgens jullie tijdmeting, kwam het mannetje terug en zei, dat zij met deze zandbank nauwelijks binnen vier dagen klaar zouden komen en dat er daarna aan de overkant aan de linkeroever ook nog een grote zandhelling was waarin ook veel krokodilleëieren begraven lagen. Die moesten zij ook vernietigen, anders zou het binnen een jaar wemelen van de krokodillen, en binnen tien jaar zouden zij zich zo sterk vermeerderd hebben, dat geen mens ook maar een stap in het hele laagland zou kunnen zetten zonder ergens op een krokodil te stoten. De mensen van deze landen konden hen, de civetkatten, daarom niet genoeg dankbaar zijn voor het voortdurend vernietigen van de kwaadaardige krokodillen in het hele laag­ en hoogland aan beide zijden van deze rivier.

[3] Mijn dienaar vroeg het wakkere mannetje, hoe het komt dat er zich, ondanks al hun ijver, toch nog steeds krokodillen in de rivier ophouden en gedijen. Toen zei het mannetje heel serieus: 'De grote natuurgeest wil dat de krokodillen in deze rivier nooit helemaal uitgeroeid zullen worden; want ook hun bestemming is, de aarde en haar bewoners van nut te zijn. Maar de overhand krijgen mogen zij niet, daarom zijn wij er om hun toename binnen de juiste perken te houden. De grote geest heeft dat alles op deze wijze manier geregeld en zo moet het allemaal gebeuren, opdat het ene leven in het andere zijn vervolmaking kan vinden. De overgangen zijn steeds bitter, maar daar tegenover staat dan een aangenaam hoger bestaan! ,

[4] De dienaar vroeg, hoe het dan aan de kennis van een oppergeest gekomen was. Toen begon het mannetje te giechelen, dat was zijn manier van lachen. Toen het mannetje uitgegiecheld was, zei het tegen de dienaar: 'We zien toch iedere dag Zijn zon aan de hemel, en hoe daaruit allerlei goede geesten naar ons toestromen! Waar moeten zij anders vandaan komen dan van de grote lichtgeest in de zon?!

[5] En weer vroeg de dienaar het mannetje: 'Vereren jullie die grote lichtgeest ook?' Toen antwoordde het mannetje: 'Dat is toch wel een vreemde vraag voor een groot mens! Jullie zijn toch niet dommer dan wij zwakke dieren? Wij eren de grote geest toch het meest door altijd graag en onverdroten te doen wat Zijn wil ons in onze natuurlijke aard heeft meegegeven! Of eren jullie elkaar niet het beste door met vreugde de wil van je naaste te doen?! Kijk, het belangrijkste is, dat men de wil van Diegene doet die men waarachtig eert! ' Toen verliet het mannetje ons en ging weer vlijtig aan het werk. Maar wij verlieten toen die plek en gingen weer naar huis om onze huiselijke werkzaamheden uit te voeren.

[6] Een paar dagen later brachten wij de diertjes melk en kaas, welk voedsel zij met veel genoegen aten, maar waarna zij een hele dag van hun werk uitrustten.

[7] De dienaar vroeg aan het mannetje of krokodillevlees ook voor mensen te eten was, natuurlijk als het eerst op het vuur gebraden zou zijn. Toen zei het mannetje: Het buikvlees wel, omdat dat verteerbaar is; maar met het andere vlees was niets aan te vangen, omdat het onverteerbaar hard was. Nijlpaard zou beter zijn en nog beter nijlkalf, dat zich echter steeds meer in de nabijheid van de zee merendeels in de diepte ophield en zich slechts ten tijde van de onder­waterstormen naar de oppervlakte begaf en daar met de boten van de mensen speelde.

[8] Na deze uitleg sprongen ze alle zeven weer bij ons weg en staken het water over naar de andere oever, waarheen wij hen toen niet meer volgden, omdat wij hun aard en karakter nu voldoende hadden leren kennen.

[9] Ik heb dit voorbeeld van de civetkatten hier alleen maar verteld, omdat het voor mij iets heel nieuws was, en omdat ik bij geen enkel mij bekend dier zoveel verstand heb gevonden.

[10] Ook onder de vogels vind je er met een heel wijs karakter. Daartoe behoren vooral de ibissen en ooievaars, de kraanvogels, de wilde ganzen en de zwalu­wen. Onder de viervoetige aardse dieren zijn echter de kameel en nog meer de grote olifant, de ezel, de hond, de aap, de geit, dan de vos, de beer en de leeuw beslist de meest intelligente, en die hebben een echt duidelijke taal. Het verstand van de andere huisdieren is geringer, en hun taal is onverstaanbaarder en dom. Bij de koudbloedige dieren staat de grote hagedis bovenaan, want die wordt bij ons voor een echte voorspeller aangezien, en vaak vertelt hij ons al dagen van tevoren wat er gebeuren zal. Daarom worden deze dieren bij ons ook speciaal verzorgd en met melk en kaas gevoerd.

[11] Het is een groot raadsel waar deze dieren hun kennis vandaan hebben. Wel, ik vertelde hier beslist geen fabeltjes, hoewel hetgeen ik nu verteld heb de onervaren blanken wel als een fabel in de oren moet klinken. Wanneer zij echter beslist niet kunnen geloven dat dit alles zo is, breng dan als praktisch voorbeeld een totaal vreemde ezel hier, en mijn dienaar zal vragen aan hem stellen en de ezel opdragen iets te doen, en het dier zal ook zeker heel precies doen wat de dienaar van hem zal vragen!"

 

260 Het gesprek met de ezel van Marcus

 

[1] De oude MARCUS zegt tegen Mij: "Heer, zal ik dan een ezel hier brengen; maar wel een van mijn eigen gewone ezels, want de twee die pas geschapen zijn, zouden wel eens vooroordelen op kunnen roepen!"

[2] IK zeg: "Ja, doe dat, want daar kan nog een belangrijke les uit getrokken worden!"

[3] MARCUS verdween snel, bracht een mannetjesezel bij ons en zei enigszins glimlachend tegen de zwarte: "Hier heb je dan zo'n geleerde; doe met hem wat je goeddunkt! "

[4] Toen riep de zwarte zijn dienaar. Deze stelde meteen op een manier, die op ezelsgeblèr leek, allerlei vragen aan het dier, en kijk, het dier vertelde hem een heleboel zaken over de huishouding van Marcus en ook over zijn vroegere, zeer ruwe eigenaar, diens naam en nog een aantal verrassende zaken, die de zwarte dienaar anders niet zo gemakkelijk weet zou hebben kunnen weten, en wat erg veel indruk maakte op Marcus. Tenslotte beval de dienaar de ezel, terwille van hem driemaal om onze tafel te lopen en daarna zevenmaal heel hard zijn 'I-a' te laten horen. En meteen deed de ezel dat en ging daarna uit zichzelf weg.

[5] Toen vroeg de zwarte aanvoerder aan ons gezelschap of dat nu soms ook een nauwelijks te geloven fabel was.

[6] Toen zei CYRENIUS, die zijn verbazing haast niet kon bedwingen: "Nee, nee vriend, een fabel is het niet; maar ik zou nu haast beginnen te geloven, dat ook onze beroemde fabeldichter Aesopus met de dieren heeft kunnen spreken! Heer, dat is toch alweer zo'n deugd van de zwarten, waarvan wij eerder geen flauw idee hadden! Ja, als dat zo doorgaat, zijn wij met de zwarten nog lang niet klaar! Het wordt alsmaar mooier, steeds ongelooflijker en onverklaarbaarder! In de boeken van jullie Schrift las ik wel eens ooit over een ezel die met zijn profeet, genaamd Bileam, toen deze hem te zeer mishandelde, gesproken moet hebben; maar wat is dat hierbij vergeleken, nu deze zwarte zich door deze heel gewone ezel diens gehele levensloop voorbeeldig laat verhalen! En dat het geen verzinsel van de zwarte was, bevestigde de oude Markus!

[7] Dat en nog andere zaken vind ik heel mooi en goed, en ik ben er helemaal niet op tegen, als ik mij bij al datgene wat ik nu al allemaal aan wijze lessen gekregen heb, bij dit nieuwe wonderbare verschijnsel maar wat duidelijker voor ogen kon stellen hoe het mogelijk is om met dieren via de taal te communiceren! Het heil van de mensen hangt wel niet af van zo 'n mededeling, maar omdat het zeer uitzonderlijke, wonderbaarlijke verschijnsel, puur van menselijke zijde gezien er nu eenmaal is, zou ik toch iets meer willen weten over het hoe en waardoor dit mogelijk is! Hoe kunnen dieren zich door middel van taal ver­staanbaar maken aan de mensen en hoe de mens aan de dieren? -Heer, geef ons daarover toch een paar heel korte aanwijzingen!"

[8] IK zeg: "Mensen die zo iets kunnen, zijn daarom niet voortreffelijker dan jullie die dat niet kunnen; want hoe dichter de ziel van een mens bij de dierenzielen staat, des te meer bezit zij van nature dat vermogen om zich tegenover hen verstaanbaar te maken, omdat zij zich dan helemaal volgens haar levensorde in een zuivere toestand bevindt. Als zij zich teveel met het lichaam verbindt, is het ook uit met de bijzondere eigenschappen, en de duistere wetten van de materie komen dan daarvoor in de plaats, en de ziel ondervindt dan ook schade van alles wat het lichaam maar kan schaden."

 

261 De groei van de menselijke, uitstralende levenssfeer

 

[I] (DE HEER:) "Maar je hoeft niet speciaal een Moor te zijn om het vermogen te bezitten je geheel aan de dieren verstaanbaar te kunnen maken. Ook de blanken kunnen het verkrijgen als zij zich volkomen gereinigd hebben. Als een ziel eenmaal helemaal rein is en zodoende ook helemaal gezond en krachtig, begint zij de overvloed van haar uitstralende levenssfeer in zekere zin buiten de grenzen van haar lichaam te verleggen, en dat des te verder, naarmate het leven in haar zuiverder is geworden.

[2] Vergelijk het met een dof gloeiende kool die een van jullie in een geheel duistere kamer voor zich neerlegt. De kool zal nu nauwelijks zoveel licht in haar allernaaste omgeving verspreiden, dat men zien kan waar zij ligt. Blaast men de haar verduisterende as, als een soort zielestof, van haar oppervlakte weg, dan zal haar licht rondom reeds zo sterk en zo ver doordringen, dat men haar naaste omgeving al heel goed zal kunnen zien. Als men steeds harder blaast, zal vanuit haar reeds lichtgloeiende oppervlak zich zoveel licht gaan verspreiden, dat men desnoods reeds in de gehele kamer de voorwerpen, die zich daarin bevinden, goed duidelijk zal gaan zien. Komen er vervolgens witte vlammetjes op de gloeiende kool, dan zal het daardoor in de hele kamer goed licht worden, en men zal dan nu van alle voldoende verlichte zaken de kleuren ook zuiverder kunnen zien.

[3] Met de zuivere ziel gebeurt hetzelfde. De gloeiende met as bedekte kool lijkt op een geheel met het vlees vergroeide ziel. Zij heeft al haar matte levensvuur nodig om de haar omringende, duistere materie te vormen; daar is dus vorming van een uitstralende levenssfeer totaal onmogelijk! En zo'n zeer materiële ziel kan dus nooit iets bespeuren van een speciale en hogere eigenschap. In dat geval is er geen sprake van een heerschappij over alle schepselen, evenmin kan ze iets zien in de sferen van het levensgebied van de ziel en iets horen van een innerlijke, geestelijke stem en nog veel minder iets verstaan van de dieren­ of zelfs de plantentaal, -louter zaken die aan de aartsvaders net zo bekend waren als aan jullie de allerbekendste, uiterlijke vorm van een ding of van een of ander voorwerp. Want waar zou de ziel haar geestelijk uitstralende sfeer vandaan moeten halen om iets helder te verlichten, als zij, die zelflicht zou moeten geven, niet voldoende lichtende levensether uitstraalt om van zichzelf te kunnen zien, dat en hoe zij bestaat?!

[4] Zo'n ziel weet tenslotte van haar eigen bestaan nauwelijks iets, kent haar basis beslist niet, en als zij iets geestelijks over zich hoort, staat haar dat tegen; zij valt van schrik in een soort onmacht zodra zij maar iets ziet wat enigszins lijkt op de ziel van een overledene, en wordt bang bij het zien van grote wonderen. Waar moet het naar toe met zo'n ziel?

[5] Ah, wanneer echter een ziel, nadat zij op een of andere wijze, hetzij door een met zekerheid gegeven mededeling, of door eigen overtuiging, geestelijk is aangeblazen en net als de eerder genoemde kool gloeien gaat van leven, voelt zij ook voor het eerst dat zij een ziel is en begint zij de basis te herkennen waarop zij rust. Worden de aanblazingen sterker en sterker, dan zal zij, omdat zij zelf lichter en lichter wordt, zichzelf steeds helderder, zuiverder herkennen en zichzelf onderscheiden van de materie en haar licht zal reeds beginnen verder dan zichzelf te reiken en haar uitstralende levenssfeer te verlichten.

[6] Hoe heftiger en onophoudelijker de geestelijke levenswinden de ziel dan aanwakkeren, des te meer gaat de uitstralende levenslichtsfeer van de ziel gloeien van leven, en licht geven, en verder naar buiten stralen, en het zieleleven van dat, wat dan binnen zo'n uitstralende levenslichtsfeer komt, wordt ook doorstraald, en door de lichtgevende ziel snel en gemakkelijk volledig herkend en doorzien.

[7] Als een ziel eenmaal zover is dat zij haar grootste lichtsterkte heeft bereikt, wat dus vergelijkbaar is met de vlammende, witgloeiende gloed van de kolen, zal haar uitstralende levenslichtsfeer, die slechts uitgaat van haar ziel, ook de. verst mogelijke en meest intensieve uitbreiding bereikt hebben, waardoor zij dan reeds heerseres van alle schepselen is geworden, omdat zij met die uitstra­lende levenslichtsfeer een volmaakt intelligente en heel sterke verbinding kan maken met alle schepselen die dicht genoeg bij haar staan."

 

262 De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen

 

[I] (DE HEER:) "De oude, vrome patriarchen hadden een uitstralende levens­lichtsfeer die zo sterk was, dat zij 's nachts licht gaven, ook voor aardse ogen. Nadat Mozes op de Sinaï met God samenkwam, straalde zijn ziel door de gloed van zijn liefde tot God zo sterk, dat zijn gelaat overdag heerlijker en helderder straalde dan het licht van de zon op het midden van de dag, en Mozes zijn gezicht moest bedekken met een driedubbele doek, omdat de andere mensen anders niet naar hem konden kijken. Onder de mensen van deze aarde had Mozes' ziel toen de hoogste volmaaktheid bereikt, daarom moesten dan ook alle schepselen hem heel precies gehoorzamen. Hij stond op de hoogste intelligente manier in verbinding met alle geschapen wezens, vond daardoor ook overal Mijn wil, toonde die aan de blinde mensen en gaf hun ook de juiste wegen aan waarop ieder mens, als hij maar vast wil, tot volmaaktheid van zijn ziel kan komen. Hij richtte ten behoeve daarvan ook een eigen profetenschool op, die in deze tijd weliswaar nog bestaat, maar wel in de trant van de nieuwe, onechte ark des verbonds, omdat de echte Mozaïsche ark allang zijn kracht en uitwerking heeft verloren.

[2] Als Mozes naast zijn uiterst volmaakte zielook had kunnen bereiken dat de geest in hem geboren werd, wat hem ook dan pas ten deel zal vallen wanneer Ik zoals een Elia, maar zonder vurige wagen, zal zijn opgevaren, dan zou deze grootste aller profeten van deze aarde alle sterren nieuwe banen hebben kunnen geven, en de grote zonnen zouden zich, net als de golven van de Rode zee, naar zijn wil hebben moeten voegen, zoals ook de harde granietrots precies op de plaats waar Mozes dat wilde, een rijke waterbron moest laten ontstaan, want hij beval de in de steen verbannen geesten en die begrepen Mozes' taal goed, en deden wat hij beval.

[3] Dat de oude wijzen echter meestal niet alleen met de dieren, maar met alle planten en zelfs met stenen en metalen, met het water, met de lucht, met het vuur en met alle geesten der aarde contact hadden, daarvan getuigen in de gehele Schrift duidelijk en heel geloofwaardig met name het boek van de Richteren, van de Profeten, de vijf boeken van Mozes en nog een aantal andere boeken en aantekeningen, en enige, weliswaar erg verminkte, tradities bij het volk. De kunstmatige gesprekken van de Essenen met het gras, de bomen, de rotsen en het water in hun wondertuin is alleen maar een imitatie van datgene, wat eens levende werkelijkheid was!

[4] Deze zwarten hebben jullie nu echter op veel manieren laten zien welke kracht een onbedorven ziel bezit, en Ik Zelf heb jullie nu de reden daarvan op vele wijzen zonneklaar uitgelegd, en daarom meen Ik nu, dat jullie dat nu heel goed als een vaststaande waarheid aan kunnen nemen, en dat des te meer als Ik jullie er nog bij zeg, dat het bij de mensen plaatsgevonden heeft, nu nog plaatsvindt, en verder nog plaats zal blijven vinden.

[5] Bovendien leveren jullie herders heden ten dage daarvoor nog een duidelijk bewijs, doordat zeer zorgzame herders met bepaalde kenmerkende namen en geluiden hun kudden leiden en hun hun wil te kennen geven, waaraan de kudden dan meteen gehoor geven. En begrijpt de ezel of de os, ook al gaat het wat moeizaam, niet volledig de aanwijzing van zijn meester en leider? Wie weet niet, dat zelfs de grimmige leeuw zijn weldoener altijd herkent en hem nooit, zelfs niet in zijn razende woede, enig kwaad doet? Dat bewijst, dat de dieren op hun manier ook een begrips -, een beoordelings­ en vaak een heel scherp herkenningsvermogen bezitten, en bij veel gelegenheden de mens door een bepaald gedrag, bepaalde bewegingen, en vaak opvallend tegenstribbelen, wijzen op een dreigend gevaar en de mens redden, als hij daarop let.

[6] Vanwaar komen dan wel de nog heden ten dage onder de heidenen aanwe­zige offeruitleggers, die uit het gezang en de vlucht van de vogels, en uit het gedrag van de andere dieren, van alles te weten willen komen? Zij zijn schadu­wen van die werkelijkheid, die ooit bestaan heeft en waarvan wij zojuist spraken.

 

263 De reden van de onthullingen van de Heer

 

[1] (DE HEER:) "Ik leg jullie dit echter niet uit in de gedachte, dat Ik jullie terug zou willen brengen naar die oertoestand van de eerste mensen der aarde, maar alleen om jullie bij zulke voorvallen die nog altijd mogelijk zijn, wat kennis betreft een zuiver standpunt in te laten nemen, zodat je dit alles niet meer bijgelovig wonderlijk, maar volgens de volledige en heel natuurlijke waarheid zult beoordelen en je daarnaar zult richten. Want zouden jullie, zonder deze uitleg van Mij, ooit tijdens de verdere uitbreiding van Mijn leer bij volkeren komen zoals deze zwarten hier, en zouden jullie hen dingen zien doen zoals jullie die nu in ruime mate hebben gezien, dan zouden jullie daarvan al gauw zo onder de indruk raken dat jullie je door zulke wonderdoende volkeren dan een ander evangelie zouden voor laten prediken en al gauw van Mijn wegen zouden kunnen afraken en daardoor waarschijnlijk nooit de wedergeboorte van Mijn geest zouden kunnen bereiken, in plaats van dat jullie de vreemde volken Mijn evangelie zouden overbrengen.

[2] Maar nu jullie weten hoe het in de wereld was en gebeurde, en nog is en gebeurt, is er bij jullie van een gevaar om verleid te worden zo gemakkelijk geen sprake meer, tenzij jullie je door nieuw ontwaakt eigenbelang laten verleiden, wat dan echter als natuurlijk vanzelfsprekend gevolg jullie ondergang zou zijn.

[3] De reden om jullie zielen te vervolmaken hoeft nu echter niet meer te liggen in het bereiken van al die eigenschappen van de ouden, die jullie nu naar waarheid beschreven zijn, -want daardoor bereikt geen enkele ziel het ware, zalige, eeuwige leven -, maar van nu af aan heeft een ieder van jullie de volkomen nieuwe reden om zijn ziel zo veel mogelijk te vervolmaken en te reinigen om door de daadwerkelijke navolging van Mijn woord te komen tot de daarvan afhankelijke wedergeboorte van de geest in zijn totale ziel. Want wie dat bereikt heeft, heeft dan opeens meer wonderbaarlijke krachten in zich dan alle oude vaderen bij al hun zielsvolmaaktheid ooit bezaten! Hij zal in één ogenblik gemakkelijker alle sterrenwerelden en zonnen doorgronden, en zelfs hun meest verre taal horen en begrijpen, dan de oude zieners en wonderdoeners het hen omringende land konden doorgronden en beoordelen.

[4] Ja, zij verrichtten wonderen, -maar wisten zelf niet hoe. Zij waren sterk, maar wisten niet goed waar de kracht vandaan kwam en konden deze alleen maar juist en nuttig gebruiken, als zij door Mijn geest, die hen af en toe doordrong, daartoe opgewekt werden. Verder gebruikten zij hun kracht echter ook vaak waar het helemaal niet nodig was, bijna als kinderen, die bij hun spelletjes ook vaak een hogere kracht gebruiken terwijl zij daar toch nooit of te nimmer enig voordeel van kunnen hebben, behalve hooguit dat zij hun natuur­kracht oefenen.

[5] Maar heel anders staat het met de onbeperkte kracht van de geest, zodra deze eenmaal helemaal in de ziel is wedergeboren, of eigenlijk is ingeboren; want daardoor krijgt hij volle gemeenschap met Mijn oneindige en eeuwige almacht, Mijn liefde en Mijn wijsheid, inzicht, kennis en Mijn wil! Zou hij echter wanneer hij dat alles volledig bezit, en daardoor pas waarachtig Mijn kind is, dan nog een wens kunnen koesteren om dingen te kunnen bewerkstelligen die eens de ouden, zoals nu nog deze Moren, slechts ten dele en dat slechts onvolkomen, hebben kunnen doen?!

[6] Dat jullie dat weliswaar nu niet meer kunnen, daaraan heeft jullie wil geen schuld, maar de tijd en haar verkeerde zeden. Maar daarom ben Ik nu juist Zelf gekomen om jullie in plaats van dat kleine verloren paradijsje de hele hemel van de zuiverste en machtigste geest uit Mij Zelf te geven, -en dan geloof Ik in jullie plaats, dat jullie daar wel volkomen tevreden mee kunnen zijn!

[7] Natuurlijk kost het jullie om te bereiken dat jullie ziel geheel doordrongen is van de geest ook veel moeite en daadkracht; maar, wanneer je daardoor met zekerheid verrijkt wordt met het allergrootste en allerhoogste levensgoed, dan kunnen jullie je wel wat laten welgevallen! Want alle wonderbaarlijke eigen­schappen van een op zichzelf volmaakte mensenziel en alle schatten van deze aarde zijn immers nog niet de kleinste dauwdruppel vergeleken bij de grote wereldzee van datgene, wat jullie door het juiste opvolgen van Mijn woord en wil veel zekerder wacht dan de eens komende stoffelijke dood van jullie lichaam, die jullie echter in feite even weinig zal storen als wanneer je een oud, vermolmd huis verlaat dat ieder moment in elkaar kan storten, om daarvoor in de plaats voor altijd en eeuwig een nieuw huis te betrekken, -een huis waar de stormen van geen enkele tijd vat op kunnen krijgen!

[8] Want waarlijk Ik zeg jullie: Alle door Mijn woord en het handelen daarnaar wedergeboren mensen zullen de lichamelijke dood niet voelen, noch hem zoals de wereldse mensen en veel dieren, vrezen, maar zij zullen zelf geheel vrijwillig het lichaam verlaten wanneer Ik hen, omdat Ik hen voor hogere doeleinden nodig heb, uit deze wereld naar Mijn huis zal roepen! –Hebben jullie nu dit alles goed ter harte genomen en begrepen?"

[9] ALLEN zeggen: "Ja, Heer, U onze hoogste liefde, U die alles voor ons bent!

Alles, alles geven wij voor Uw liefde, voor Uw zo oneindig grote genade die U ons hier bewijst! Nu zouden wij ook werkelijk niets meer weten te vragen!"

Einde van het vierde deel

UpToDate 2023-2024