Het grote Johannes evangelie

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

 

Jakob Lorber

 

Deel 4

 

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

 


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 

 


 

Inhoud

 

 

hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd  De plaatsen van handeling worden vetgedrukt aangegeven.

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi ( vervolg)

 

1 De ware wijsheid en het levende eerbetoon aan God.

2 Het lot van de plaatsen van Palestina.

3 De Heer en de negen verdronken mensen.

4 Voorbereidingen voor de opwekking.

5 De twijfel van Cornelius.

6 De hebzucht van Judas.

7 De ontrouwe dienaar van Helena.

8 Uiterlijke rust en innerlijke activiteit.

9 De spionnen van Herodes.

10 Zinka's verdediging en zijn verslag van Johannes de doper.

11 Het vriendelijke antwoord van Cyrenius.

12 De gevangenneming van Johannes de doper.

13 De moordaanslag op Johannes de doper.

14 De opdracht van Herodes.

15 De raadselachtige Romeinse volmacht.

16 De vervalste volmacht van Herodes.

17 De politiek van de tempelpriesters.

18 De leer van de Galilese profeet.

19 Zinka’s opvatting over de leer van Jezus.

20 Zinka en het voedselwonder.

21 Het wezen van de dorst naar kennis.

22 Het gezang van Raphaël.

23 Omgang met God door het innerlijke woord.

24 De verzorging van het hart.

25 Zinka vraagt verder.

26 De opwekking van de twee verdronken meisjes.

27 De levensgeschiedenis van de beide meisjes.

28 Cyrenius herkent zijn dochters.

29 De bescheiden Zinka.

30 Praten en doen.

31 Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa.

32 Een gebeurtenis uit Jezus' jongelingsjaren.

33 De belofte van Cyrenius.

34 De wet van "gij moet" en "gij zult".

35 Verschillen tussen de zielen op aarde.

36 Zielsziekten en hun behandeling.

37 Herstellingsoorden van zielszieken, en de zieleartsen.

38 Ware gerechtigheid.

39 De eeuwige grondwet van de naastenliefde.

40 Het toepassen van de magnetische slaap.

41 Lichamelijke en geestelijke reinheid. Genezing op afstand.

42 Aankondiging van een voorbeeld van de magnetische slaap.

43 Zorel vraagt om schadevergoeding.

44 Het eigendomsbegrip van Zorel.

45 De waarheid over Zorel.

46 Zorel vraagt om vrije aftocht.

47 De voorbereiding tot de magnetische slaap.

48 Zorel komt tot zelfkennis.

49 De reiniging van de slapende ziel.

50 De bekleding van de gereinigde ziel.

51 Het etherische lichaam van de ziel en haar zintuig.

52 Zorels ziel op de weg van de zelfverloochening.

53 Zorel in het paradijs.

54 De verhouding tussen lichaam, ziel en geest.

55 Zorels blik in de schepping.

56 Het wezen van de mens en zijn creatieve roeping.

57 De ontwikkelingsgang van de natuur.

58 Oordeel niet!

59 Zorels materialistische geloof.

60 Zorels kritiek op moraal en opvoeding.

61 Materialistische dwalingen.

62 Over de terechte bescherming van eigendom.

63 Zorels afkomst en verwantschap.

64 Zorels verleden als slavenhandelaar.

65 Zorels verontschuldigingen.

66 Zorels ontuchtige misdaden.

67 Cyrenius' verontwaardiging over Zorels misdaden.

68 Zorels verontschuldigingen.

69 Zorel als moordenaar van zijn moeder.

70 Zorel rechtvaardigt zijn karakter.

71 Cyrenius' verwondering over Zorels scherpzinnigheid.

72 Johannes geeft Zorel advies zijn leven te beteren.

73 De zucht naar kennis en de zucht naar genot.

74 Het wezen van God en Zijn menswording.

75 Cyrenius ontfermt zich over Zorel.

76 Het geheim van het innerlijke geestesleven.

77 Zorels besluit om zich te verbeteren.

78 De weg naar het eeuwige leven.

79 Over armoede en naastenliefde.

80 De lichamelijke lust.

81 Over het echte geven, dat God welgevallig is.

82 Deemoed en hoogmoed.

83 Opvoeding tot deemoed.

84 Zorels goede voornemens.

85 Zorel wordt onder de hoede gesteld van Cornelius.

86 Overdreven en ware deemoed.

87 Cornelius en Zorel spreken samen.

88 Verschillende meningen over het wezen van de Heer.

89 De lichtgevende steen van de Nijlbron.

90 Ziel en lichaam.

91 Verdere ontwikkeling van zielen in het hiernamaals.

92 De leiding in het hiernamaals.

93 De ontwikkeling van de ziel op aarde en aan gene zijde.

94 De ontwikkeling van het ziele-leven.

95 Het doel van het dienen.

96 Inzage in de scheppingsgeheimen.

97 Het juiste beoefenen van de naastenliefde.

98 Het geven van geldelijke hulp.

99 Over het ware en het verkeerde dienen.

100 De leer van Mozes en de leer van de Heer.

101 Het onkruid tussen de tarwe.

102 Gedachten en hun verwezenlijking.

103 De ontwikkeling van de materie.

104 De zelfzucht als oorsprong van de materie.

105 Het ontstaan van de zonnestelsels.

106 Betekenis en ontstaan van de aarde.

107 Het ontstaan van de maan.

108 Het erfelijk kwaad van de eigenliefde­

109 Verlossing, wedergeboorte en openbaring.

110 De doop. De drie-eenheid in God en mens.

111 Over de voedingsvoorschriften van Mozes.

112 Voorspelling van de huidige openbaringen.

113 De roeping tot het innerlijke woord.

114 Een blik in de wereld van de natuurgeesten.

115 Jarah en de natuurgeesten.

116 Het wezen, en doen en laten van de natuurgeesten.

117 Een kluwen zielestof.

118 Het wezen van de zuurstof.

119 Raphaël toont het scheppen van organische wezens.

120 De verwekking bij het dier en bij de mens.

121 Waarom de Heer deze onthullingen doet.

122 De Heer legt het innerlijk van Judas bloot.

123 De terechtwijzing van Judas.

124 Over het opvoeden van kinderen.

125 Over het leven van Judas Iskariot.

126 De gevolgen van een verkeerde opvoeding.

127 De vrees voor de dood.

128 Het door de dood scheiden van ziel en lichaam.

129 Het scheidingsproces van de ziel van het lichaam.

130 Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars.

131 Kritiek op de Romeinse straffen.

132 Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars.

133 De vorming van de zielen van de roofmoordenaars.

134 Mathaël’s belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus.

135 De rabbi probeert de oude Lazarus weer tot leven te brengen.

136 De geest van Lazarus getuigt over de Messias.

137 De rabbi houdt zich niet aan zijn woord.

138 Het levensverhaal van de oude Lazarus.

139 Verklaring van de verschijnselen bij Lazarus' dood.

140 Over het stellen van dwaze vragen.

141 Gods 'toorn'.

142 Gods 'toorn' bij Adam en Eva.

143 De zondvloed.

144 Het ontstaan van rampen.

145 De invloed van het kwade op het goede.

146 Het wonderbare heelkruid.

147 De oorzaak van warmte en koude.

148 De dodelijke val van de nieuwsgierige jongen.

149 De zelfmoord van de door de tempel vervloekte Esseen.

150 De zieletoestand van de twee verongelukten in het hiernamaals.

151 Uitleg over de ziel in het hiernamaals.

152 Verschillende soorten van zelfmoord.

153 Over de steen der wijzen.

154 De weduwe en haar giftige sfeer.

155 Slangengif als geneesmiddel.

156 De dood van de weduwe en haar dochter.

157 Ontwikkeling van de zielsvormen van de twee gestorven vrouwen.

158 Het gif in mineralen, planten, dieren en mensen.

159 De giftige aard van de weduwe en haar dochter.

160 Cyrenius' twijfels over de aardse orde van zielsontwikkeling.

161 Cyrenius bekritiseert Mozes' scheppingsgeschiedenis.

162 De schepping van Adam en Eva.

163 De viervoudige betekenis van de mozaïsche scheppingsgeschiedenis.

164 De sleutel tot geestelijke geschriften.

165 De echte leraren van het evangelie.

166 Een heerlijke dageraad.

167 Over het vasten.

168 Simon over het moraliseren uit eigenliefde.

169 Over het Hooglied van Salomo.

170 De sleutel tot het begrijpen van het Hooglied.

171 Simon legt enige verzen van het Hooglied uit.

172 Gabi bekent zijn domheid en ijdelheid.

173 Gabi's beginselen als Farizeeër.

174 Simons mening over de Heer.

175 Simons gedachte over de Heer als mens van het mannelijk geslacht.

176 De eenwording van de mens met God.

177 Over doel en wezen van de zinnelijkheid.

178 Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen.

179 Het volk van Abessinië en Subiet.

180 De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan.

181 De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs.

182 Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis.

183 De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren.

184 De zegen van de oerkultuur bij de eenvoudige mens.

185 Het verblijf van de Nubiërs in Egypte.

186 Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft.

187 De Nubiërs herkennen de Heer.

188 Overdreven deemoed.

189 Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië.

190 De schat van Oubratouvishar.

191 De nagereisde zwarten.

192 Over het wezenlijke van Isis en Osiris.

193 De grote rotstempel Jabu Simbil.

194 Oubratouvishar en Jezus.

195 De twijfel van de zwarten aan de goddelijkheid van de Heer.

196 Oubratouvishar probeert zijn mensen van Jezus' goddelijkheid te overtui­gen.

197 Geestelijke voor­ en nadelen van de zwarten.

198 De verschillen in klimaten en rassen op aarde.

199 Over langzaam en snel begrip van de waarheidsleer.

200 Raphaël overtuigt de zwarten van de goddelijkheid van de Heer.

201 Schenking van de schatten aan Cyrenius.

202 De oorsprong van de Jabusimbil-tempel, de sfinx en de zuilen van Memnon.

203 De zeven reuzen en de sarcofagen.

204 De sterrenbeelden op de vierde parel.

205 De indeling van de tijd op de vijfde parel.

206 De piramiden, de obelisken en de sfinx.

207 De sterrenbeelden van de zevende parel.

       Het verval van de Egyptische cultuur.

208 Verschillende zeden.

209 De ontwikkeling van het verstand en het gemoed.

210 Over de onbedorven oertoestand van de mens.

211 De macht van de Moren over het water.

212 De macht van de Moren over de dieren.

213 De macht van de Moren over planten en elementen.

214 De zelfkennis van de mens.

215 De uitstralende sferen van mens en zon.

216 Over de invloed van de mens op huisdieren.

217 De voordelen van de juiste opvoeding van de ziel.

218 De macht van de volmaakte ziel.

219 De werking van het zonlicht. Het menselijk oog.

220 Over de wedergeboorte en de juiste opvoeding.

221 Goed begrip en gedachten lezen.

222 De betekenis van de uitstralende levenssfeer.

223 De kracht van een mens, die volmaakt is in de liefde.

224 Honger naar geestelijk voedsel.

225 De wonderkracht van de wedergeborenen.

226 De verhouding tussen ziel en geest.

227 Hersenen en ziel.

228 De juiste vorming van de hersenen.

229 Cyrenius vraagt om uitleg van de werking van de hersenen.

230 De gevolgen van de onkuisheid.

231 De zegen van een verwekking volgens de gestelde orde.

232 De bouw van de menselijke hersenen.

233 De samenhang van de hersenen in voor­ en achterhoofd.

234 De verbinding van de zintuigen met de hersenen.

235 Het onbedorven en het bedorven brein.

236 Het ongeluk van de wereldse geleerde in het hiernamaals.

237 Welke gevolgen het heeft wanneer hersenen geen geestelijk licht hebben.

238 Ontwikkelingsmoeilijkheden van een wereldse ziel aan gene zijde.

239 De invloed op de hersenen van een verkeerde opvoeding.

240 De hersenen van een wereldse geleerde.

241 De vraag naar de oorsprong van de zonde.

242 Schijnbare onrechtvaardigheden bij het leiden van zielen hier en aan gene           zijde.

243 De noodzakelijkheid van aardse beproevingen.

244 De mens bepaalt zelf zijn lot.

245 De zelfstandige ontwikkeling van een mensenziel.

246 Waarom de vrije mensenziel zelfstandig haar volmaaktheid moet bereiken.

247 Over de bezetenheid. De langzame uitbreiding van het evangelie.

248 Op het juiste moment wonderen doen.

249 Tekenen voor de uitbreiding van de leer van de Heer.

250 Moeilijkheden bij het verbreiden van de zuivere leer.

251 Het zwaard als tuchtigingsmiddel bij ongelovige volken.

252 De 'Vader' en de 'Zoon' in Jezus.

253 De verschijnselen bij de doop van de Heer.

254 De grootte van de schepping.

255 De menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde.

256 De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest.

257 De alwetendheid van God.

258 De taal van de dieren.

259 Voorbeelden van de intelligentie van de dieren.

260 Het gesprek met de ezel van Marcus.

261 De groei van de menselijke uitstralende levenssfeer.

262 De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen.

263 De reden van de onthullingen van de Heer.

 

 

De in de tekst tussen ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.

 

 


 

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi ( vervolg)

 

1 De ware wijsheid en het levende eerbetoon aan God

 

[I] Wanneer Ik Mij heb opgericht en allen, die samen met Mij gedurende meer dan drie uur heerlijk hebben gesluimerd, dat ook hebben gedaan, roep Ik meteen de drie bij Mij en vraag hun waarom ook zij zich niet gedurende die drie uur aan de versterkende slaap hebben overgegeven.

[2] MATHAËL antwoordt: "Heer! Verhevene, Allerwijste! Wie kan er nu slapen als hij door Uw woord zo'n overmaat aan energie heeft gekregen! Wij zijn alle drie zo fit alsof wij de gehele nacht heerlijk hebben geslapen! Wij hebben die drie uren zo goed mogelijk in Uw naam besteed, en dank zij Uw welwillende toestemming hebben wij dingen meegemaakt waar waarschijnlijk nog nooit een mens ook maar van gedroomd heeft. Daarvoor danken wij U nu dan ook uit de grond van ons hart. U bent de Heer en overal bent U alleen alles in alles. U alleen zij daarom ook al onze liefde en onze diepste eerbied!"

[3] IK zeg: "Goed, Ik weet wat jullie allemaal besproken en meegemaakt hebben voor de voor jullie daartoe bestemde tijd! Maar nu jullie dat eenmaal hebben beleefd, moet je het voorlopig voor jezelf houden en er ook naderhand geen verkeerd gebruik van maken. De kinderen van deze aarde begrijpen dat niet, omdat zij niet daarvandaan komen waar jullie vandaan komen. Jullie zullen echter nog iets veel belangrijkers meemaken. Dat zal zijn als de Heilige Geest over jullie zal komen die Ik eenmaal uit de hemelen over jullie zal uitstorten. Die zal jullie pas met de gehele waarheid bekend maken! Dat zal de Geest van de liefde zijn, de Vader Zelf, die jullie zal opvoeden en leren opdat jullie allen daar kunnen komen waar Ik zal zijn.

[4] Want waarlijk, Ik zeg jullie: Niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet bij Mij zal brengen! Om bij Mij te komen, moeten jullie allen door de Vader, dus door de eeuwige liefde in God, onderwezen zijn! Jullie allen moeten dus volmaakt zijn zoals de Vader in de hemel volmaakt is! Kennis of ervaring, hoe groot ook, zal jullie daar niet brengen, maar slechts de levende liefde tot God en in gelijke mate tot de naaste! Daarin ligt het grote geheim van de wederge­boorte van jullie geest uit God en in God.

[5] Iedereen zal echter eerst met Mij door de nauwe poort van de volstrekte zelfverloochening moeten gaan, om te worden zoals Ik ben. Ieder moet ophou­den met zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen worden.

[6] God boven alles liefhebben, betekent: Geheel in God op­ en ingaan, -en de naaste liefhebben, betekent eveneens: ingaan in de naaste, omdat men hem anders nooit kan liefhebben. Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, noch degene die men liefheeft.

[7] Als je vanaf een hoge berg naar alle kanten volledig uitzicht wilt hebben, moet je in ieder geval zijn hoogste top beklimmen, want vanaf een lager standpunt zal er steeds een deel van het totale uitzicht onzichtbaar blijven. Zo moet dan ook alles in de liefde worden gedaan en het uiterlijke vanuit het innerlijke voortkomen, opdat haar vruchten aan jullie zichtbaar worden.

[8] Jullie hart is een akker en de daadwerkelijke liefde is de levende zaadkorrel; de behoeftige broeders zijn de mest voor de akker. Wie van jullie veel zaadkor­rels in de goed bemeste akker zal zaaien, zal ook een rijke oogst hebben. Hoe meer armen jullie zullen gebruiken als mest voor de akker, des te krachtiger zal deze mest zijn; en hoe meer goede zaadkorrels jullie zullen zaaien, des te rijker zal de oogst uitvallen. Wie rijkelijk zal zaaien, zal ook rijkelijk oogsten; wie weinig zal zaaien, zal echter ook weinig oogsten.

[9] De hoogste wijsheid is daarin gelegen, dat jullie wijs worden door de vurigste liefde. Alle kennis heeft geen zin zonder de liefde! Doe daarom niet zoveel moeite om veel kennis te vergaren, maar om veelliefde te geven, dan zal de liefde je geven wat geen kennis je ooit kan geven! Het is goed dat jullie drieën die drie uur zo ijverig hebben besteed aan de veelzijdige verrijking van jullie kennis en ervaring, maar als zodanig zou je ziel daar weinig aan hebben. Maar als jullie in het vervolg net zo ijverig je tijd zullen offeren aan de liefde voor je naaste, zal één dag al van groot nut zijn voor jullie zielen!

[10] Wat baat het jullie voor Mij, als jullie haast buiten jezelf zouden raken van verbazing over Mijn macht, grootheid en ondoorgrondelijke heerlijkheid, ter­wijl er voor jullie deur arme broeders en zusters zouden schreien van honger, dorst en kou? Hoe rampzalig en zonder enig nut zou een luidkeels jubel­ en lofgezang ter ere en tot roem van God zijn, als daardoor de ellende van de arme broeder overstemd zou worden! Wat baten alle kostbare en schitterende offers in de tempel, als voor haar deur een arme broeder van honger omkomt?

[11] Daarom moet jullie weetgierigheid vóór alles gericht zijn op de ellende van je arme broeders en zusters; breng hun hulp en troost! Dan zullen jullie in één broeder die je hebt geholpen, meer vinden, dan wanneer je alle sterren zou zijn afgereisd en Mij met engelentongen zou hebben geprezen!

[12] Waarlijk, Ik zeg jullie, alle engelen, alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid kunnen jullie in der eeuwigheid niet geven wat je kunt bereiken als je een broeder die in nood verkeerde, met al je kracht en al je middelen echt hebt geholpen! Niets is hoger en staat Mij nader, dan alleen maar de ware ­daadwerkelijke liefde!

[13] Als je tot God bidt en tijdens het bidden de klacht van je arme broeder niet hoort die tijdens je gebedsuur bij je om hulp is komen vragen, laat dan je nodeloos misbaar vervloekt zijn! Want Mijn eer bestaat uit de liefde - en niet uit holle klanken uitje mond!

[14] Jullie moeten niet zijn zoals Jesaja heeft gesproken: 'Zie, dit volk eert mij met de lippen, maar zijn hart is verre van mij!' Als jullie tot Mij bidden, moet je dat in de geest en geheel waarachtig doen! Want God is een Geest en kan slechts in geest en waarheid aanbeden worden.

[15] Het werkelijke, Mij alleen welgevallige, geestelijke gebed bestaat daarom niet uit het bewegen van de tong, de mond en de lippen, maar alleen in de voortdurende uitoefening van de liefde. Wat baat het je, als je het graf van een profeet met vele ponden goud versierd hebt, maar daarbij de stem van je lijdende broeder hebt genegeerd?! Denk je, dat Mij dat zou bevallen? Dwaas! Je zult door Mij met vertoomde blikken aangezien worden, omdat je terwille van een dode, de stem van een levende hebt genegeerd!"

 

2 Het lot van de plaatsen in Palestina

 

[1] "Kijk, Ik heb er al in voorzien, dat de plaatsen die wij nu bezoeken reeds binnen honderd jaar niet meer zullen bestaan, opdat daarmee in de toekomst geen te grove afgoderij bedreven zal worden!

[2] Mijn Nazareth zal men niet meer vinden, maar wel een ander achter het gebergte, westelijk van hier. Genezareth zal ophouden te bestaan, slechts Tiberias aan deze zijde van de zee zal blijven. Caesarea Philippi, waar we nu zijn, is al verdwenen, maar er zal er een blijven boven het meer, waar de Jordaan vandaan komt, en een in het westen niet ver van de grote zoutzee, in de buurt van Tyrus en Sidon. Van het land Samaria zal slechts het gedeelte van hier in zuidelijke richting tot aan de grote zee blijven bestaan, het kleine deel dat meer naar het oosten ligt, met het echte Sichar en de echte berg Horeb, zal ophouden te bestaan, en de latere nakomelingen zullen het zoeken en niet ver van de grote zee vinden. Maar het zal niet meer zijn dan een naam en een ongenaakbare berg, en geen waarheid. En zo zal het ook gaan met Jeruzalem en nog heel veel plaatsen van het Beloofde land, dat herhaaldelijk in een woestenij veranderd zal worden.

[3] Onthoud dit allemaal goed, want zo zal het gebeuren opdat de mensen niet te veel de stem van hun arme broeders en zusters door het verafgoden van deze plaatsen zullen negeren! Het zal hen allen in verwarring brengen! In het verkeerde Nazareth zullen zij Mijn huis zoeken en het zal hun duizelen, want het echte Nazareth zal al gauw nadat Ik opgevaren zal zijn naar Mijn rijk, van de aardbodem worden verdelgd.

[4] Wie naar het vergankelijke zoekt, zal ook het vergankelijke vinden en daaraan sterven, wie echter het ware Nazareth in het hart zal zoeken zal het in iedere arme broeder vinden, en een waar Bethlehem in iedere arme zuster!

[5] Er zullen tijden komen waarin de mensen van ver hierheen zullen reizen en deze plaatsen zullen zoeken. De namen zullen wel blijven bestaan - maar de plaatsen niet! Ja, de volkeren van Europa zullen oorlog voeren om het bezit van deze.plaatsen en zullen denken en geloven Mij daarmee een goede dienst te bewijzen, maar thuis zullen zij hun vrouwen en kinderen en broeders en zusters laten verkommeren in armoede, nood en ellende!

[6] Als zij dan echter aan gene zijde naar Mij toe zullen komen om het vermeende loon voor hun moeite en opoffering te ontvangen, zal Ik hun laten zien hoe ontzettend dwaas zij gehandeld hebben en wat voor ellende zij met hun onzinnige daden, die Ik hun nooit heb opgedragen, onder de mensen hebben aangericht. Allereerst wel onder hen die direkt aan hun zorgen toevertrouwd waren, zoals de arme, zwakke vrouwen, kinderen en andere hulpbehoevenden van hun huishouding! En hun zal te kennen gegeven worden dat zij niet eerder tot Mijn genadelicht zullen komen dan nadat zij al het door hen aangerichte kwaad geheel in het reine gebracht zullen hebben. Dat zal echter erg moeilijk voor hen zijn, omdat zij daarvoor slechts heel gebrekkige middelen zullen hebben in het schamele schemerlicht van het geestenrijk boven en onder de aarde.

[7] Ik zeg jullie: Terwille van de grote dwaasheid van de mensen zullen deze plaatsen toevertrouwd worden aan een heidens volk. En Ik zal door die heidenen de namaakvolgelingen van Mijn leer in het oosten en westen, in het zuiden en in de noordelijke streken laten kastijden.

[8] Streef er daarom naar, dat dwaasheid en blind bijgeloof niet om zich heen grijpen temidden van Mijn leer van het leven en de ware kennis van God op de enige weg van de daadwerkelijke liefde. Deze liefde zal iedereen het ware licht en het juiste en onbegrensde inzicht geven in alles wat zich in de natuurlijke en geestelijke wereld voordoet! Dat is en blijft eeuwig de alleen ware en effectieve weg naar Mij en Mijn eeuwige rijk.

[9] Ik, de eeuwige Liefde, ben alleen het Licht, de Weg, de Deur en het eeuwige Leven; wie ergens anders Mijn rijk van het licht wil binnendringen is als een dief en een rover, en zal reeds hier, maar nog meer eenmaal daar aan de andere zijde, in de buitenste duisternis uitgestoten worden. -Nu weten jullie wat je moet doen en wat in Mijn ogen terecht is. Handel daarnaar, dan volgen jullie de juiste weg!

[10] Laten we nu naar de negen verdronken mensen gaan. Marcus, laat wijn brengen, want die zullen wij nodig hebben!"

 

3 De Heer en de negen verdronken mensen

 

[1] Daarna gingen wij snel naar de negen verdronken mensen en Ik liet hen met de gezichten naar boven en de hoofden bergopwaarts neerleggen. Toen zij zo waren neergelegd, zei IK tegen Marcus: "Geef elk van hen enige druppels wijn in de mond!" Dat ging gemakkelijk, omdat allen met de mond open lagen. Terwijl dat gedaan werd, zei ik tegen alle aanwezigen: "Laat iedereen die nu nog twijfelt, eerst zelf controleren of alle negen wel helemaal dood zijn!"

[2] Onder de dertig bekeerde Farizeeën bevond zich ook een DOKTER, die er verstand van had of een lichaam helemaal dood was of niet. Deze trad naderbij en zei: "Ik kom niet naar voren omdat ik ook maar de geringste twijfel aan de dood van deze verdronken mensen zou hebben maar om, als ter zake kundige, Jullie door mijn onderzoek het overtuigende bewijs te geven dat deze negen helemaal dood zijn." Toen betastte hij de negen, keek naar hun ogen en naar de Hippocratische neuzen, die een zeker teken zijn van de volledige dood en het algehele uitgeblust zijn van alle fysieke levensgeesten.

[3] Na een nauwgezet onderzoek sprak de dokter luid zijn oordeel uit, daarin gesteund door het overeenkomstige getuigenis van allen die zijn conclusie juist en geldig en waar bevonden, en hij voegde daar nog aan toe: "Niet nu, maar reeds gisteren, een uur nadat zij in het water terechtkwamen, waren zij al net zo volkomen dood als zij nu zijn! Te oordelen naar de neus en de geur is de ontbinding al ingetreden. Geen menselijke kennis, kracht en macht roept deze negen mensen meer in het leven terug! Dat kan Hij alleen maar, die op de jongste dag alle doden uit de graven weer in het leven terug zal roepen !"

[4] IK zei: "Opdat jullie echter na deze juiste diagnose van de dokter heel duidelijk de heerlijkheid van de Vader in de Mensenzoon zullen herkennen, roep Ik nu luid tot de Vader en zeg: 'Vader, verheerlijk Uw naam!"'

[5] Toen hoorden velen een STEM, die klonk als het rollen van vele dondersla­gen: "Ik heb hen door Jou, Mijn geliefde Zoon, verheerlijkt, want Jij bent het, aan wie Ik een waar welbehagen heb! Naar Jou moeten de mensen luisteren!"

[6] Velen hoorden deze woorden, maar vele anderen hoorden slechts de donder en begonnen te vragen of het nu gedonderd had. Maar zij, die in de donder woorden hoorden, vertelden over wat zij hadden gehoord en de ANDEREN verbaasden zich toen en zeiden: "Dat is vreemd! Wij hoorden het weliswaar slechts donderen, -maar als jullie allen dezelfde woorden gehoord hebben, geloven wij dat alsof wij het zelf gehoord hadden. Maar toch blijkt daaruit dat deze meester hier eigenlijk slechts de zoon is en niet de heilige, almachtige Vader, die in de hemel woont en die geen mens ooit kan zien, maar die slechts op geheiligde ogenblikken kan spreken. Op die wijze was Mozes ook een zoon van de Allerhoogste, omdat hij ook uitzonderlijk grote tekenen heeft gedaan, en de andere profeten waren het in gelijke mate. Wel zou deze Nazareeër de grootste van alle profeten kunnen zijn omdat hij de grootste en meeste tekenen doet".

[7] MUREL, die nauwlettend geluisterd had, zei: "Nee, nu hebben jullie het mis; dat getuigt nog van jullie grote onbegrip! Wie heeft vóór Mozes door de geest des Heren een Mozes aangekondigd, wie een Elia, wie een Samuël, wie een van de vier grote profeten? God riep hen als bij toeval en zij profeteerden! En over wie profeteerden zij het meest? Juist over Hem die nu voor ons staat! De stem die nu als een enorme donder te horen was, was net zo goed die van Hem, als die welke uit Zijn lichamelijke mond tegen ons spreekt! Het verschil bestaat slechts daarin, dat Hij met Zijn lichamelijke mond als m e n s tegen ons spreekt, terwijl Hij Zich in de donder liet horen als Degene, die eeuwig was, is, en zijn zal, - die al het bestaande heeft geschapen en die op de Sinaï aan het volk de wetten gaf onder voortdurend bliksemen en donderen. Daarom is Hem alleen alles mogelijk; ook, dat Hij uit hoogste liefde voor ons, Zijn kinderen, een mens kon worden zoals wij, omdat Hij anders door Zijn kinderen, die Hij boven alles liefheeft, nimmer gezien en herkend zou kunnen worden!"

 

4 Voorbereidingen voor de opwekking

 

[1] Dan ga IK bij Murel staan en zeg: "Mijn zoon, dat was goed van je! Je bent werkelijk al heel ver tot de kern van de waarheid doorgedrongen en je hebt degenen die een wat vertekend beeld hadden, de volle waarheid gezegd. Je zult daarom een geducht werktuig voor mij worden tegen Joden en heidenen; in de hemel zal je loon daarvoor niet gering zijn!

[2] Maar laten we nu overgaan tot datgene, wat Ik voor jullie wil doen om het voor ieder van jullie duidelijk te maken dat alleen Ik waarlijk degene ben die zou komen volgens de voorspelling van alle profeten tot en met Simeon, Anna, Zacharias en Johannes, die door Herodes werd onthoofd! Kijk, deze negen zullen allemaal volkomen levend worden en naar huis, naar hun familie gaan! Zodra zij helemaal versterkt zullen ontwaken, mogen jullie ze echter niet ophouden, maar je moet hen meteen laten gaan. En pas wanneer Ik deze omgeving heb verlaten, kan iemand van jullie hun eventueel vertellen wat er hier met hen is gebeurd!"

[3] Toen IK dat had gezegd, zei Ik tegen Marcus: "Wel, giet hun nogmaals wijn in de mond!"

[4] Marcus deed dat; maar Cyrenius en Cornelius vroegen Mij waarom er bij de verdronken mensen, voordat ze levend gemaakt werden, wijn in de mond gegoten moest worden.

[5] IK zei: "Voor het levend maken van deze negen is dat zeker niet nodig; maar omdat zij meteen daarna hier weg zullen gaan, moeten zij lichamelijk ook op krachten komen en dat gebeurt door hen eerst wijn in de mond te gieten. Deze wordt door de smaak­ en tongzenuwen opgenomen en zo ook doorgegeven aan de andere levenszenuwen. Als deze negen straks levend worden, heeft hun in het lichaam teruggekeerde ziel reeds een gesterkt werktuig dat zij meteen voor van alles gebruiken kan. Zou deze voorafgaande versterking echter worden nagelaten, dan zouden de opnieuw levend geworden mensen hier enige tijd moeten blijven om krachten op te doen voor het gebruik van hun ledematen. Tevens zorgt deze voorafgaande versterking bij de betrokkenen voor een goede smaak in de mond, hetgeen wel nodig is, omdat de geur van het troebele water hen na de opwekking zo onpasselijk zou maken dat ze daar nog lange tijd last van zouden kunnen hebben. -Nu weten jullie dat ook; hebben jullie nu nog de een of andere wens met betrekking tot deze zaak?"

[6] CORNELIUS zegt: "Nee, dat nu juist niet, Heer en Meester, maar de gedachte kwam alleen bij mij op, waarom U als de Almachtige, Die door Zijn wil alles vermag, Zich zo nu en dan toch van heel natuurlijke middelen bedient om een doel te bereiken!"

[7] IK zeg: 'En waarom niet?! Is het natuurlijke middel dan ook niet een gevolg van Mijn wil, -zoals bijvoorbeeld de wijn uit de kelder van Marcus? Alleen door Mij zijn toch zijn lege zakken en andere vaten heel wonderbaarlijk met Wijn gevuld?! Als Ik Mij dus van een natuurlijk middel bedien, is dat geen geringer wonder dan wanneer Ik Mij van geen natuurlijk middel, maar alleen van Mijn wil bedien! -Begrijpen jullie dat nu?"

[8] CORNELIUS en CYRENIUS zeggen: "Ja, nu begrijpen wij dat ook. Wij verheugen ons al op het levend maken van de negen verdronken mensen! Gaat dat nu al gauw gebeuren?"

[9] IK zeg: "Heb nog wat geduld tot zij nog voor de derde maal wijn in de mond gegoten krijgen, waarna zij dan voor het opnieuw levend worden voldoende reservekracht zullen hebben!"

[10] Daarmee zijn alle nieuwsgierigen bevredigd en Marcus giet de negen op Mijn bevel voor de derde maal wijn in de mond.

[11] Vervolgens zeg IK tegen de vele omstanders: "Dit werk is nu ook klaar! Laten wij deze plaats thans verlaten en aan de tafels gaan, waarop reeds een goed klaargemaakte ochtendmaaltijd op ons wacht! .Want als WIJ hier zouden blijven, zouden wij de opnieuw ontwaakten maar in de war brengen en zij zouden denken dat er iets buitengewoons met hen aan de hand was. Als zij echter niemand in hun omgeving zien, zal het hun voorkomen alsof zij door de storm van gisteren helemaal verdoofd en uitgeput op deze heuvel zijn ingeslapen en nu op de ochtend van deze eerstvolgende dag na de sabbat van gisteren weer uit de diepe slaap zijn ontwaakt! Dan zullen zij, zonder zich ook maar om ons te bekommeren, rustig opstaan en naar huis gaan, waar zij natuurlijk met buitengewone blijdschap ontvangen en gesterkt zullen worden."

 

5 De twijfel van Cornelius

 

[1] Na Mijn woorden doen allen weliswaar meteen wat IK gezegd heb, maar de meesten doen dat toch met wat tegenzin, omdat zij het wonder graag van nabij geobserveerd zouden hebben; maar niemand waagt het tegenover Mi~ een opmerking te plaatsen. Zo bereiken wij onze tafels en nemen plaats en bedlenen ons van de vissen, die ditmaal extra smakelijk zijn klaargemaakt, en de maaitijd verloopt heel opgewekt.

[2] Vooral Mijn JARAH is deze keer in een goede bui en zegt: "Ik weet werkelijk niet hoe het komt dat ik vandaag zo opgewekt ben. Maar iets valt mij wel op en dat is dat alle anderen niet net zo opgewekt zijn als ik! Ik ben weliswaar een meisje en daarom zou ik het meest geplaagd moeten worden door nieuwsgierigheid, -maar hier is het juist andersom! De mannen zitten steeds te kijken of de negen mensen al ontwaakt zijn. Ik heb nog helemaal met gekeken, maar ik heb ze toch al weg zien gaan, de een na de ander, -en de mannen en heren en koningen kijken nog steeds in die richting en zitten zich af te vragen of ze wel weer levend geworden zouden zijn? O, al een klein half uur geleden! Meteen toen wij bij de tafels kwamen, begonnen de negen mensen zich te bewegen, en zij kwamen de een na de ander overeind, wreven zich de slaap uit de ogen en gingen toen weg. Ik kon dat duidelijk zien, ondanks de bomen die ons wat afschermen van die plaats, omdat ik klein ben en gemakkelijk onder de ken door kijk. Jullie zijn echter groot en de takken van de bomen ontnamen Jullie het zicht op het wonder van de macht van de goddelijke wil. Nu is het echter al te laat. Al zouden jullie er heen gaan, dan zouden jullie niets anders vinden. dan hooguit de plaatsen waar ze gelegen hebben. Ook diegenen, die de Heer gisteren direkt na de storm heeft opgewekt, zijn met de negen anderen naar huls gegaan."

[3] CORNELIUS zegt: "Wat heb jij goede ogen,jij ontdekt toch ook alles! Als het dan al voorbij is, dan is het allemaal zonder meer in orde. Het ging toch slechts om de zekerheid van het slagen van datgene wat de Heer voorschrijft en wil, want een mislukking zou vele twijfels bij de ongelovigen oproepen. Maar heb je ook echt gezien dat de negen opstonden en weggingen?"

[4] JARAH antwoordt een beetje verontwaardigd: "Hoor eens, ik mag toch veronderstellen dat ik er niet als een leugenaarster uitzie? Zolang ik leef en denk, is er nog nooit een leugen over mijn lippen gekomen, -en zou ik dan aan de zijde van mijn Heer, mijn God.en allerwaarachtigste Meester, met een leugen aankomen om daardoor jullie nieuwsgierigheid te bevredigen?! O, verheven heer, dan kent u Jarah nog lang niet! Kijk, al is het verstand nog zo verlicht, dan woont daar ook de leugen. Je kunt iemand.met je verstand uit eigen overtuiging iets uitgelegd hebben terwijl die overtuiging totaal onjuist was, en dan heb je door je uitleg volmaakt gelogen, -want je hebt jezelf en je naaste misleid. Maar de ware en zuivere liefde liegt nooit en kan niet liegen, omdat zij de naaste, die ook een kind van God is, meer acht dan zichzelf en daarbij God boven alles! Ik ben echter vol liefde tot God en dus ook tot de naaste -zou ik dan in staat zijn om onwaarheid tegen u te spreken? ! Verheven Cornelius, deze veronderstelling van uw kant was toch niet zo hoffelijk!"

[5] CORNELIUS zegt: "Maar, allerliefste Jarah, zo heb ik dat toch nooit bedoeld! Ik vroeg het je op die manier omdat dat een heel gewone manier van vragen is, maar Ik dacht er in de verste verte niet aan dat je me ook maar iets onwaars zou hebben willen vertellen! Vraag het aan de Heer Zelf die toch beslist weet hoe het er in mijn hart uitziet, of ik jou, argeloos, lief meisje, van een leugen heb willen betichten! De negen mensen zijn opgewekt door de wil van de Heer en zijn ook reeds weggegaan, eveneens volgens de wil van de Heer, en de gehele zaak is daarmee afgedaan. Zuiver uit gewoonte stelde ik je echter die wat lompe vraag.en ik dacht daar eigenlijk helemaal niets bij. -Kun je daarover boos op mij zijn?"

[6] JARAH zegt: "O helemaal niet, maar een volgende keer moet u wat beter over uw vragen nadenken! Maar laten wij het nu over iets anders hebben, want we hebben nu genoeg woorden verspild!"

[7] CORNELIUS en CYRENIUS zeggen: "Ja, ja, daar heb je gelijk in, Als de Heer bij ons is, is het zonde van iedere minuut die we zelf verpraten! Laten we nu alleen aan de Heer de eer om iets te beslissen en te bepalen!"

[8] IK zeg. ‘Zo is het wel in orde; we hebben nu tijd om te vissen en zullen Marcus een aardige voorraad bezorgen! Na de middag zal er wel weer wat gebeuren!"

[9] De oude Marcus, die Mij dat hoorde zeggen, gaf zijn zonen meteen opdracht de nodige vaartuigen klaar te maken, want de vissen in de grote, omheinde vergaarbak aan zee hadden van de storm van gisteren tamelijk veel te lijden gehad.

 

6 De hebzucht van Judas

 

[1] Terwijl wij echter zo aan onze tafel verschillende dingen bespraken, ontspon er zich een woordenstrijd tussen de dertig jonge Farizeeën en de nog aanwezige twintig Perzen. De Perzen beschouwden de opwekking van de negen verdron­ken mensen als een echt wonder, maar de dertig jonge Farizeeën hadden er ronduit hun twijfels over. En vooral Risa, die eerder Hebram ten gunste van Mij had aangemoedigd, was er het meest op tegen.

[2] HEBRAM zei: "Vriend Risa, als een mens eenmaal lichamelijk zo volkomen dood is als deze negen waren, kun je hem neerleggen zoals je wilt en hem de volgende dag op dezelfde wijze zulke wijn in de mond gieten, dan zal hij toch nooit levend worden! Dat is het werk van de goddelijke wilskracht! Het neerleggen dient alleen maar om het water uit de maag en de longen te laten lopen en de ingegoten wijn is om het nog zwakke zenuwstelsel vooraf een vereiste versterking en het gehemelte ~en betere smaak te geven. Maar voor het latere opwekken van het dode lichaam is noch het neerleggen, noch de wijn een noodzakelijke voorwaarde. Dat liet de Heer slechts alleen daarom eerst gebeu­ren, omdat Hij van plan was deze negen door Zijn wil in het leven terug te roepen waarbij dan hun zielen meteen een bewoonbaar en bruikbaar lichaam zouden aantreffen! -Zie je dat dan niet in?"

[3] RISA zegt: "Ja, ja, dat zie ik wel in, en je zult ook best gelijk hebben. Maar het zou toch nuttig zijn een proef te nemen om jezelf er metterdaad van te overtuigen dat het neerleggen en vervolgens het tot drie maal toe wijn geven als zodanig, niemand die geheel en al verdronken is, lichamelijk weer tot leven brengt! Pas als je tot die overtuiging bent gekomen, is deze opwekking een volmaakt, zuiver wonder! Zo denk ik erover,"

[4] HEBRAM zegt: "Wel, als je daarop staat en de Heer het wil, kan de gelegenheid zich misschien nog voordoen dat er bij de nu aangekondigde visvangst ergens nog een lijk gevonden zal worden, en dan kun je daarmee precies dezelfde neerleg­ en wijn-in-giet poging uitvoeren om het weer tot leven te brengen, waarbij je beslist geen verheugend resultaat zult behalen!"

[5] De PERZEN zeggen: "Dat denken wij ook! Want wat alleen de macht van de goddelijke wil mogelijk is, is geen mens, die zelf slechts een schepsel is, mogelijk­ tenzij Gods wil met en door de menselijke wil werkt. Dat is onze mening en wij geloven daarmee niet op de verkeerde weg te zijn. -Maar nu gaat iedereen naar het water en daarom zullen wij nu ook aan boord van onze vaartuigen gaan, want bij deze gelegenheid zal beslist weer veel wonderbaar­lijks gebeuren en daar moeten we bij zijn.

[6] Dan volgt er een algemene uittocht het water op, dat op deze morgen erg rustig is en geschikt om te vissen. Ditmaal werken Mijn leerlingen, behalve Iskariot, samen met de zonen van de oude Marcus en helpen hen de grote netten uit te werpen en te spannen.

[7] Judas Iskariot zoekt echter zijn eigen vermaak en gaat helemaal alleen naar de geheel verwoeste stad om te onderzoeken hoe het er daar uitziet. Eertijds had hij immers horen vertellen dat de rijke Grieken daar enige straten met goud en zilver hadden willen plaveien. En hij had begrepen dat de rijken daar al uitgebreid mee begonnen zouden zijn. Hij sloop daarom naar de plaats van de brand om daar te gaan vissen naar goud, zilver en andere kostbaarheden zonder eigenaar.

[8] Maar zijn gemene streken brachten hem ditmaal niets op, - behalve op zijn rug. Want toen hij in de straten ontdekt werd als een op goud en zilver jagende vreemdeling, werd hij direkt door de bewakers gegrepen en behoorlijk afgeran­seld. Daarna verliet hij natuurlijk de hier en daar ondanks de storm van de vorige dag nog dampende ruïne van de oude stad, die van oudsher -Vilipia-, onder de Grieken -Philippi­ heette en pas onder de Romeinse keizers ook het voorvoegsel -Caesarea­ kreeg.

[9] Toen onze goudvisser echter haastig weer naar het huis van Marcus ging, trof hij daar natuurlijk niemand aan behalve de vrouwen de dochters van Marcus. Daar had hij weinig aan, omdat zij de handen vol hadden aan het klaarmaken van het middagmaal en geen tijd voor hem hadden. Bovendien geloofden zij allen reeds te vast in Mij en waren daarom helemaal niet in de stemming om de wat brutale vragen van Judas Iskariot te beantwoorden. Ook stond deze leerling beslist niet zo erg bij hen in de gunst, omdat hij zich gedurende die paar dagen reeds meermalen zelfvoldaan en onuitstaanbaar had gedragen.

[10] Daar hem in het vrouwenhuis van Marcus geen goede ontvangst te beurt viel, verliet hij het huis en ging aan zee kijken waar wij waren. Hij kon echter niets ontdekken omdat wij, teneinde een goede vangst binnen te halen, helemaal de volle zee waren opgegaan vanwege een trek van de vissen, die slechts tweemaal per jaar de Jordaan volgend, komend van het Meronmeer, een paaitocht maakt en merendeels bestaat uit de beste goudzalmforellen.

[11] Omdat de achtergebleven leerling nu van verveling niet wist wat hij doen zou, ging hij naar de tenten van Ouran om te zien of daar soms ook iedereen was weggegaan en of er soms niet een paar overtollige goud­ of zilverstukken te vinden zouden zijn die iemand had laten slingeren! Maar ook daar ving hij bot, want Ouran had in iedere tent drie bewakers achtergelaten, die bij afwezig­heid van hun meester niet erg toeschietelijk waren. Hij verliet dan ook zeer geërgerd de tenten en zocht een schaduwrijke boom op, waaronder hij ging liggen en heel behaaglijk insliep.

[12] Maar op den duur ging het met het slapen ook niet omdat de vliegen hem niet met rust lieten, - kortom, Iskariot was drie volle uren lang een gekweld man en bijna aan het eind van zijn latijn. Toen zag hij echter eindelijk onze schepen aankomen en daardoor werd het hem wat lichter om het hart, en het speet hem nu al erg dat hij Mijn gezelschap had verlaten.

 

7 De ontrouwe dienaar van Helena

 

[1] Wij deden intussen een echte reuzenvangst van uitmuntende vissen, en helemaal in volle zee werden ook de ronddrijvende, geheel naakte lijken gevonden van twee vrouwen, die nadat zij in handen van zeerovers waren gevallen, door hen van hun gehele bezit waren beroofd en levend in het water waren geworpen. Beiden, meisjes van negentien en eenentwintig jaar, zeer welgevormd, waren dochters van welgestelde mensen uit Kapérnaum: Zij wilden naar Gardara reizen en gingen vol vertrouwen over zee. Hun schip en hun bemanning waren volledig betrouwbaar.Maar midden op zee ontmoetten zij een Griekse kaper, die het schip roofde. De vier schippers en de beide meisjes verloren het leven. De vier schippers werden gedood en vervolgens in zee gegooid. Tegenover de beide meisjes waren de zeerovers iets humaner, zij kleedden beiden naakt uit, verkrachtten hen en wierpen ze toen pas in zee. De misdadigers zijn vandaag nog voor het aanbreken van de dag door de arm der gerechtigheid en van het gerecht opgepakt, en deze duivels zullen hun zware straf niet ontgaan.

[2] De beide meisjes waren met de haren stevig aan elkaar gebonden en dreven dood op het water. Dat schiep heel goede voorwaarden voor de neerleg­ en wijnproef en het daardoor mogelijkerwijs weer tot leven brengen van een verdronkene, zoals Risa dat bedoeld had. Daarom werden de beide lijken in doeken gewikkeld en in een schip gelegd.

[3] Er was nu erg veel te doen en Marcus wist nauwelijks hoe hij alle vissen onder moest brengen. Maar Ik gaf Raphaël opdracht om Marcus te helpen en toen was alles snel en goed geregeld. Risa ontfermde zich echter over de twee lijken om te trachten hen tot leven te brengen en hij legde ze neer zoals Ik de vorige dag de lijken van de negen had laten neerleggen.

[4] Thomas kwam gauw naar Judas Iskariot toe en vroeg hem een beetje ironisch hoe zijn vistocht dan wel uitgevallen was? Judas Iskariot bromde wat in zijn volle baard, maar durfde met Thomas geen twistgesprek aan te gaan, want hij herinnerde zich dat juist Thomas hem tevoren had gewaarschuwd om niet naar de stad te gaan om goud te zoeken, en dat hij dus wist hoe het hem daar vergaan was! Daarom zweeg Judas Iskariot. Ik gaf Thomas echter een wenk om de goudzoeker niet verder in het nauw te drijven, omdat dat weinig goeds zou opleveren.

[5] Intussen deed een DIENAAR van Ouran op kosten van Judas een greep in de geldbuidel van Helena, stal dertig zilvergroschen en liep toen hard naar onze tafel en riep: "Een dief, een dief! Toen het geëerde gezelschap op zee genoot van de visvangst en niemand hier was behalve de Romeinse soldaten die om de berg gelegerd zijn en hun oefeningen houden, moest ik voor mijn behoeft~ uit de grote tent. Op dat ogenblik sloop een leerling van de grote profeet, die u terecht uw meester noemt, de tent binnen en ontvreemdde, nog voor Ik in de tent terugkwam, dertig zilvergroschen uit de geldbuidel van de prinses!

[6] Toen ik in de tent kwam, stond hij wat verlegen in de tent, terwijl hij de Grond met zijn blikken afzocht alsof hij iets verloren had. Omdat hij mij verdacht voorkwam, bejegende ik hem op barse wijze en verschrikt verliet hij meteen de tent. Ik dacht eerst niets slechts van een leerling van de grote profeet, maar toen ik in de tent heen en weer liep, viel mij de geldbuidel van de verheven prinses op omdat deze niet meer op de oorspronkelijke plaats lag, die mij maar al te goed bekend was. Omdat ik als vertrouweling niet onbekend ben met de inhoud van de geldbuidel, nam ik de buidel en telde de kostbare inhoud en zie daar, ­er mankeerden dertig zilvergroschen! Deze dertig kostbare muntstukken kan onmogelijk iemand anders weggenomen hebben dan de leerling die ik al eerder noemde! Ik ben direkt gekomen om dit nu heel eerbiedig aan te geven opdat ik in mijn onschuld uiteindelijk niet verdacht zal worden."

[7] HELENA vraagt: "Knecht, waarom verontschuldig je je dan nog vóór iemand argwaan tegen je heeft opgevat?!"

[8] De BEWAKER zegt: "Allergenadigste prinses! Ik verontschuldigde mij niet, maar ik deed hier slechts heel gewoon, zoals de plicht gebiedt, aangifte van de diefstal die absoluut zeker door de leerling van de grote profeet is gepleegd!"

[9] HELENA zegt: "Wanneer heb je dan, buiten mijn medeweten en zonder mijn opdracht, de voorlaatste keer mijn geldbuidel gecontroleerd?!"

[10] De BEWAKER antwoordt: "O, meteen nadat de verheven, allergenadigste prinses de tent aan mijn hoede toevertrouwde! Er zaten nog precies 600 groschen in. Nu zijn er echter nog maar 570 - er ontbreken dus precies 30 groschen, die niemand anders heeft kunnen ontvreemden dan de bewuste leerling! Omdat ik als bewaker van de verheven schatten voor alles verantwoor­delijk ben, moet ik toch ook weten waarover en over hoeveel ik moet waken, en het kan mij, als oude, trouwe dienaar, toch niet kwalijk genomen worden als ik mij van tijd tot tijd ervan overtuig waarover en over hoeveel ik moet waken! Ik heb nu echter het gemelde tekort bemerkt en dat plichtsgetrouw meegedeeld.

[11] HELENA zegt: "Heel goed, heel goed en best, wij zullen de zaak later nog nader onderzoeken en de dader van het kwaad opsporen, die dan de gerechte straf niet zal ontlopen! Misschien is het echter ook mogelijk, dat je je bij het tellen de eerste of de tweede keer hebt vergist, en dan zou het niet netjes zijn een leerling van de goddelijke meester alleen maar te beschuldigen omdat hij uit pure verveling de tent heeft betreden. Daartoe had hij zelfs het recht, omdat niemand van ons een gebod heeft uitgevaardigd dat onze tenten door geen mens betreden mochten worden! Ga nu weer naar je plaats terug, ik zal direkt volgen en alles grondig onderzoeken!"

[12] Na dit antwoord verwijderde de bewaker zich, en het eerste wat hij deed was de dertig groschen zo snel mogelijk weer in de buidel stoppen, zodat de prinses gelijk zou hebben met de opmerking dat hij zich bij het tellen een keer vergist kon hebben. Toen hij met dit werkje klaar was, wist hij niet te bedenken wat hij bij het onderzoek zou zeggen. Het leek hem maar het beste om weer naar de prinses te gaan en haar om vergeving te smeken en daarmee aan te geven, dat hij zich werkelijk bij het tellen had vergist en de leerling onrechtvaardig had bejegend. -Zo gedacht, zo gedaan! Na een paar minuten kwam hij weer terug, legde het de prinses op die manier uit en vroeg haar tevens, omdat er nu geen misdaad meer bestond, het beloofde onderzoek te laten varen.

[13] Daarbij zag hij er echter zeer bedremmeld uit, want hij wist dat koning Ouran niets zo zwaar bestrafte als leugen en diefstal. HELENA kreeg medelij­den met de arme drommel, van wie eerder nooit enige ontrouw was gebleken en zij zei tegen hem: "Sta op en ga aan je werk! Het was niet netjes van je dat je je op zo'n lage manier hebt willen wreken op de leerling van de Heer, alleen omdat zijn gezicht je niet aanstond. Hij heeft je nog nooit iets anders misdaan dan datje hem, al sinds wij hier zijn, niet kunt lijden' Kijk, dat was slecht van je en je hebt daarvoor de zwaarste straf verdiend, want alles wat je hebt gedaan is mij nu bekend!"

[14] Nu begint de knecht te beven en Judas Iskariot, die van enige afstand het tweegesprek opmerkzaam had aangehoord, ging naar de knecht en zei tegen hem: "Je hebt weliswaar zonder enige reden slecht tegenover mij gehandeld, maar ik vergeef het je' Ik was inderdaad in de tent en toen ik daar nog maar net was, kwam je mij uit een hinderlaag grimmig tegemoet en ik ging weer weg. Maar er was totaal geen sprake van een zich vergrijpen aan de schatten uit de tent! En ook al zou je mij niet zo grimmig tegemoet zijn gekomen, dan zouden de door jou bewaakte schatten door mij volstrekt geen schade geleden hebben. Kortom, hoe het ook zij, - ik heb het je vergeven, maar met je meesters moet je zelf maar in het reine zien te komen"'

 

8 Uiterlijke rust en innerlijke activiteit

 

[1] Daarop trok Judas Iskariot zich terug en IK zei tegen Helena, Ouran en Mathaël: "Laat dit nu rusten, want wij hebben belangrijker zaken te behandelen! Behoud de knecht en straf hem niet, want hij zou deze lelijke streek nooit uitgevoerd hebben als hij niet door een geest daartoe was aangezet! Hij werd daartoe echter aangezet opdat ook hij voor ons een voorspelling zou doen die in vervulling zal gaan. -Maar daar praten we nu niet verder over, want we hebben nu veel belangrijker zaken te behandelen"'

[2] CYRENIUS vroeg Mij echter heel verbaasd; Heer, wat dan? Het schijnt mij toe, dat er nu toch niets meer zou kunnen zijn wat nog belangrijker zou zijn dan dat wat wij hier al allemaal hebben meegemaakt! Spreek toch, o Heer! Mijn hart beeft gewoonweg van verlangen om Uw nieuwe voorschriften en besluiten te vernemen en mij dan daaraan te houden!"

[3] IK zeg: "Heb nog een beetje geduld, want alles heeft tijd nodig om daarin te rijpen! Daarom is nu voor alles enige rust geboden. Houd daarom nu met Mij heel even een rustpauze!"

[4] Daarop rustten allen en de aangelegenheid tussen Judas Iskariot en de bewaker van Ouran’s schatten, die Ouran en Mathaël toch al erg onbelangrijk vonden, was afgedaan. Beiden hadden met Cornelius en Faustus heel belang­rijke regeringszaken af te handelen, want voor Ouran begon de tijd te dringen omdat hij er al ernstig over dacht met de grote waarheid die hij gevonden had terug te keren naar het volk waarvan hij koning was, en het daarmee zo mogelijk gelukkig te maken. Hij wilde koning zijn van een verstandig en wijs volk en niet van pure mensenlarven en -machines, die zich gedragen als dieren zonder kennis en zonder wil.

[5] Risa daarentegen observeerde zijn twee lijken en dacht er alleen maar over na, of deze met de door hem waargenomen voorbehandeling, en uiteindelijk door de kracht van Mijn naam, niet weer in het leven terug te roepen zouden zijn. Anderen om Mij heen dachten erover na, waaruit het zeer belangrijke wel zou bestaan dat Ik na de ingelaste korte rust zou doen. Kortom, ofschoon allen uiterlijk schenen te rusten, waren zij toch innerlijk in hun hart erg bezig, maar niemand zag er kop of staart aan. Philopold, Murel en Kisjonah staken de hoofden bijeen en beraadslaagden druk over wat er toch wel komen mocht. Cyrenius en Ebahl en Jarah dachten ook diep na en konden niets bedenken wat er nu nog zou kunnen gebeuren. Want zij dachten dat er geen nieuwe dingen meer te bedenken waren.

[6] SCHABBI en JURAH, de beide Perzische, afgevaardigde sprekers, zeiden echter tegen hun metgezellen, die erg bij hen aandrongen: "Houd op! Daarmee verzoekje Gods kracht in onze harten! Wat weten wij van onze eigen innerlijke geaardheid! Als wij dan van onszelf al niets weten, wat zullen wij dan wel weten van de geaardheid van God en van wat Hij zal doen?! We weten echter wel, dat alles wat Hij zal doen zeer wijs zal zijn en helemaal voor ons bestwil. Laat dus maar komen wat kome, hetzij meer of minder groots dan het voorgaande, daar moeten wij ons niet druk over maken! Wij zijn en blijven handelaars en kunnen alles wat ons bestwil beoogt zelfs zeer goed gebruiken. Uiteindelijk vinden wij toch alles even buitengewoon wat afkomstig is van Hem, de enige Heer van de eeuwigheid en van de oneindigheid van al Zijn talloze daden en werken.

[7] Omdat wij ons dus zelf nog bij lange na niet kennen, kunnen wij ook niet weten wat ons, buiten alles wat wij reeds ontvangen hebben, nog ontbreekt. Hij weet het echter en kan daarom datgene wat nog komen zal heel goed aanduiden als iets dat uitzonderlijk is en buitengewoon belangrijk! Want Hij, die van eeuwigheid Heer is van alle orde, kan toch onmogelijk bij 13 of 14, maar altijd alleen bij 1 beginnen te tellen. En zo weet Hij beslist ook heel klaar en duidelijk de volgorde van wat voor onze innerlijke levensvoltooiing geschikt is. Wij kunnen daarom heel rustig afwachten wat Hij vandaag nog allemaal zal onder­nemen!"

[8] Deze heel wijze les bracht de gemoederen van de Perzen geheel tot bedaren. ­Maar ook de gemoederen van degenen die aan Mijn tafel zaten, kwamen tot rust en zij wachtten met gespannen verwachting en vreugde op wat Ik daarna ten aanschouwe van iedereen zou gaan doen.

 

9 De spionnen van Herodes

 

[1] De oude Marcus kwam echter uit het huis waar hij voor het middagmaal reeds voorbereidingen trof, naar Mij toe en zei heel zachtjes: "Heer, - vergeef mij als ik U met mijn verzoek even stoor!"

[2] IK zeg tegen hem: "Vriend, ga maar en zeg tegen de achter jouw huis loerende spionnen van Herodes: "'De Zoon des mensen handelt en spreekt openlijk voor de ogen en oren van de hele wereld en wil met niemand wat voor geheime zaken dan ook bespreken. Wie dus met Mij wil spreken en over iets wil beraadslagen, moet bij Mij komen en ook heel openlijk spreken en handelen! Bij Mij wordt er niets stil en geheim in het oor gefluisterd of in het verborgene gehandeld en beraadslaagd. Dat is alleen maar een doemwaardige gewoonte van de kinderen van de wereld, wanneer zij iets slechts in de zin hebben en zich daarmee niet snel en openlijk genoeg bloot durven te geven omdat zij vanwege hun kwade plannen bang zijn voor de mensen. Ik ga echter openlijk te werk en zeg alles hardop en heb geen angst voor de mensen, omdat mijn bedoelingen met de mensen goed zijn!' - Ga dus en zeg die snode verraders wat Ik je nu heb gezegd!"

[3] Marcus boog diep voor Mij en ging heen om zijn opdracht nauwgezet uit te voeren. Toen hij de Mij door Herodes in alle windstreken achternagestuurde spionnen deze boodschap heel ernstig in hun valse gezicht gromde, zei er EEN uit de groep: "Vriend, je schijnt niet te weten dat wij van Herodes alle volmach­ten hebben gekregen, zelfs over leven en dood, en het recht hebben om iedere brutale, weerspannige persoon meteen te doden!"

[4] MARCUS zei: "Geldt dat ook Romeinse burgers, zoals ik?"

[5] De brutale WOORDVOERDER zei: "Indien wij hen doden, worden wij door Herodes niet ter verantwoording geroepen!"

[6] MARCUS zei: "Maar zoveel te meer door God en de Romeinse opperstad­houder Cyrenius, die zich gelukkig, samen met vele Romeinse machthebbers, hier momenteel al een paar dagen bij mij ophoudt! Wee jullie, als jullie mijn huis ook maar met één vijandige vinger durven aanraken!"

[7] De BRUTALE zegt: "Wat vertel je over de opperstadhouder van Rome dat hij hier zou zijn – terwijl hij pas een paar dagen geleden door de landvoogd aan Herodes het vrije scherprecht heeft laten geven?"

[8] MARCUS zei: "Goed, heel goed! Aanstonds zal wel blijken wie dat recht aan Herodes heeft gegeven!"

[9] Daarop zond Marcus een van zijn zoons naar Cyrenius met de opdracht alles meteen aan de opperstadhouder te melden. Toen Cyrenius dat verhaal met verbeten woede aanhoorde, gaf hij meteen aan Julius opdracht met honderd soldaten de ongeveer dertig spionnen op staande voet gevangen te nemen en ieder, die niet direkt zijn wapens zou inleveren en zich over zou geven, onverbiddelijk te doden.

[10] IK zei: "Niet doden, maar wel gevangennemen!" - Dit werd meteen ten uitvoer gebracht.

[11] Toen de spionnen de Romeinen woedend op zich af zagen stormen, wilden zij vluchten, maar dat lukte hun niet. De Romeinse soldaten riepen hen luid toe dat zij een ieder die zich zou verzetten, zonder genade of mededogen zouden doden. Deze woedende en ernstig klinkende belofte had uitwerking, de brutale spionnen gaven zich over, werden meteen met touwen en kettingen geboeid en zo, met vertwijfelde gezichten, door Marcus en Julius voorgeleid bij de opperstadhouder.

[12] Toen zij zo voor Cyrenius en Cornelius en Faustus stonden, vroeg CYRE­NIUS met de gebruikelijke ernst van een Romeins dictator: "Waar zijn uw volmachten, en de opdracht waarin staat dat u de profeet van Galiléa in al zijn doen en laten moet achtervolgen?"

[13] De aanvoerder, die ZINKA heette, antwoordde: "Heer! Gekneveld aan handen en voeten kan ik die niet voor u uit mijn verborgen zak halen! Laat mijn boeien losmaken dan krijgt u deze, opdat u beseffen zult dat ook wij een gebieder achter ons hebben staan die ons beveelt en die wij moeten gehoorza­men, omdat hij van u, Romeinen, voor veel geld het recht heeft gekocht om in uw plaats ook heer over ons leven te zijn en -zonder aan u verantwoording af te leggen - naar believen kan laten doden wanneer hij maar wil!

[14] Wat ons betreft mogen er tienduizend profeten door heel Galiléa rondzwerven. Als zij ons met rust laten, zullen ook wij hun beslist geen haar krenken. ­Maar als een machtige gezagsdrager ons ontbiedt, ons voor goed geld in dienst neemt, ons bij weigering van dienst echter door zijn vele scherprechters ook zelfs kan laten doden, dan ziet het er heel anders uit! Dan moeten wij iedereen op leven en dood vervolgen, ook al is degene die vervolgd moet worden een nog zo eerlijk mens. Of begaan uw soldaten en krijgsknechten een fout, als zij uw bevelen op leven en dood uitvoeren? Als iemand daarbij tegenover God, zo die er mocht zijn, verantwoordelijk is, dan kan dat alleen een heer, maar nooit zijn knecht en trouwe dienaar zijn! Laat mijn boeien losmaken, dan zal ik u meteen onze volmachten laten zien, die door Herodes eigenhandig in drie talen zijn opgemaakt. Pas aan de hand daarvan kunt u een geldig oordeel over ons vellen!"

[15] Cyrenius laat ZINKA losbinden en die grijpt meteen in de verborgen zak, haalt een perkamentrol te voorschijn, geeft deze aan Cyrenius en zegt: "Hier, lees, en oordeel dan ten aanschouwe van iedereen of onze vervolgingen met betrekking tot de Galilese profeet wettig of onwettig zijn!"

[16] Cyrenius leest de volmacht, die met de handtekening van Herodes is ondertekend. In het kort luidt deze als volgt: 'Volgens de aan mij, Viervorst Herodes, door Rome voor 1000 pond zilver en 100 pond goud verleende macht over het gehele land der Joden, vaardig ik uit en beveel ik, daarbij steunend op de duur gekochte hulp van Rome, de mij en mijn instellingen zeer gevaarlijk voorkomende profeet van Galiléa te vangen en hem levend of dood bij mij te brengen. In het eerste geval zal ik hem zelf verhoren en zien wat hem drijft. Mijn uitgezonden gerechtsdienaars krijgen met deze door mij persoonlijk uitgeschreven oorkonde het volste recht de betreffende persoon op alle wegen en straten te zoeken, te vervolgen, te grijpen en in geval van verzet samen met zijn aanhang te doden en hem dan ook dood bij mij af te leveren. Ieder die hem te pakken krijgt zal hiervoor een beloning van 300 zilvergroschen worden gegeven. - Uitgevaardigd te Jeruzalem in het eigen paleis.'

[17] ZINKA zegt: "Wel, wat vindt u ervan? Staan wij dertigen in ons recht of niet?"

[18] CYRENIUS denkt even na en zegt dan: "Met mijn medeweten en toestem­ming is aan Herodes in dit opzicht door Rome nooit zo'n volmacht gegeven. Wel is hem naar mijn beste weten slechts een volmacht gegeven om in zijn eigen huis in noodgevallen zelf het scherprecht uit te oefenen, -buitenshuis alleen maar in het geval van een of andere samenzwering tegen ons Romeinen indien het Romeinse garnizoen of een civiele rechtbank te ver van de opstandige plaats verwijderd en Herodes daar met zijn ere­ en lijfwacht aanwezig zou zijn. Alleen in dat geval zou hij het strenge scherprecht uit mogen oefenen!

[19] Zo luidt de door Rome aan Herodes verstrekte volmacht, die ik heb ingezien en zelf heb mee ondertekend, want wat door Rome voor Azië beschikt wordt moet door mijn handen of door die van een afgevaardigde van mij gaan, die mij echter van alles wat er maar komt zo spoedig mogelijk op de hoogte moet stellen. Deze volmacht verklaar ik daarom van nul en generlei waarde en wel gedurende de tijd dat ik uit Rome nog geen bericht heb gekregen hoe, wanneer en waarom - aan mij onbekend - aan Herodes zo'n uitgebreide volmacht gegeven werd, die ons, trouwe Romeinen, terecht angst en bezorgdheid moet inboezemen.

[20] Deze volmacht krijgt u niet eerder terug dan wanneer zij van Rome zal terugkomen. U blijft intussen mijn gevangenen! Ook al bent u voor uzelf naar wereldse maatstaven geen misdadigers, dan bent u toch werktuigen waarmee die ene misdadiger de ene gruweldaad na de andere begaat, -en voor gruwel­daden heeft Rome iemand nog nooit bevoegdheid verleend en zeker niet aan uw Herodes!

[21] Maar ik weet hoe de Herodessen hun vergunningen onder het een of andere vaderlandslievende voorwendsel misbruiken! De door de oude Herodes begane moord op de onschuldige kinderen dient voor mij nog altijd als een duidelijk bewijs van de manier waarop deze sluwe, Griekse vossen hun door Rome verleende rechten in hun voordeel weten te misbruiken om het Joodse volk massaal afkerig te maken van de Romeinen.

[22] O, ik zal Herodes wel binnen de perken terug weten te brengen, dat neem ik mij heel serieus voor! De oude Herodes proefde mijn oud-Romeinse zin voor rechtvaardigheid, hoewel ik toen niet veel ouder was dan een jaar of dertig. Nu ben ik bijna een grijsaard, ik ben ervarener en ernstiger geworden, -nu vind ik strenge rechtvaardigheid nog veel belangrijker! Nu geldt bij mij helemaal: "PEREAT MUNDUS, FIAT lUS ! * (* AI gaat de wereld te gronde, het recht zal geschieden!)

[23] Ik zal nu meteen twee boden uitzenden, de ene naar Rome en de andere naar Jeruzalem naar Herodes om alle volmachten van Rome op te eisen die zich in handen van Herodes bevinden. Wee hem en zijn knechten, dienaars en knechten van dienaars, als zijn volmachten niet met de inhoud van de u gegeven volmacht overeenstemmen!"

 

10 Zinka's verdediging en zijn verslag van de dood van Johannes de Doper

 

[1] ZINKA zegt: "Heer! Bij die kwalijke zaak zullen toch ook wij niet betrokken worden? Onze heer en gebieder was tot op heden Herodes. Hij deed veel wat eigenlijk gruwelijk onrechtvaardig was ten opzichte van de arme mensheid - ik zag dat heel duidelijk -, maar wat konden wij anders doen dan zijn bevelen, hoe miserabel ook, ten uitvoer brengen? Wat kan dan een van uw beulsknechten doen, als u hem gebiedt een echte of vermeende misdadiger het hoofd af te slaan? Hij kan dan wel honderdmaal voor zichzelf er volledig van overtuigd zijn dat de veroordeelde werkelijk onschuldig is, -toch moet hij de scherpe bijl op zijn nek leggen.

[2] Dacht u soms dat wij niets wisten van de totale onschuld van de pas kort geleden onthoofde Johannes? O, daar waren wij van overtuigd, en wij hielden van de wijze en God toegewijde zonderling. Hij gaf ons in de kerker nog de mooiste lessen, spoorde ons aan om veel geduld en uithoudingsvermogen te hebben en waarschuwde ons voor zonden tegen God en tegen de naaste. Hij vertelde ons ook dat er nu in Galiléa een profeet der profeten en een ware priester der priesters was opgestaan, wiens schoenriemen hij niet waardig was los te maken! Hij verkondigde ons, dat deze ons pas verlossen zou van alle kwaad, en ons de weg van het licht, van de waarheid en het eeuwige leven zou wijzen. Kortom, hij gaf ons, bewakers, les alsof wij zijn leerlingen en zijn beste vrienden waren.

[3] Als Herodes ons vroeg wat de gevangene deed en hoe hij zich gedroeg, konden wij allen alleen maar goeds over hem vertellen. Dat beviel Herodes zo goed dat hij Johannes zelf bezocht en naar zijn lessen luisterde. Het zou echt niet veel gescheeld hebben of Herodes zou hem de volle vrijheid gegeven hebben als Johannes niet, hoewel hij toch zeer wijs was, voortijdig de grote dwaasheid begaan had de wellustige heerser er op te wijzen dat zijn omgang met de mooie Herodias zeer zondig was. Ja, het lukte Johannes bijna Herodes van Herodias af te brengen.

[4] Ongelukkig genoeg vierde Herodes in die tijd met veel luister zijn verjaar­dag. Herodias die aardig op de hoogte was met de zwakheden van Herodes, tooide zich op deze dag heel apart, en verhoogde daarmee haar bekoorlijkheden tot ongekende hoogte. Zo uitgedost kwam zij met haar draak van een moeder hem gelukwensen, en omdat er in zijn paleis harp -, fluit­ en vioolspelers waren ­danste Herodias voor de geheel belust geworden Herodes. Dat beviel de geile bok zo goed, dat de dwaas een dure eed zwoer haar alles te zullen geven wat zij hem zou vragen! Toen was het zo goed als gedaan met onze goede Johannes, omdat hij de vervloekte hebzucht van de oude vrouw te veel in de weg stond. Die gaf de jonge vrouw de tip om het hoofd van Johannes op een zilveren schotel te vragen, wat deze -alhoewel met heimelijke afschuw -deed.

[5] Wel, welk nut had daar onze liefde voor Johannes, en onze overtuiging van zijn volle onschuld, en ons medelijden? Wat baatten ons onze luide verwensin­gen aan het adres van de oude en de jonge Herodias? Ik moest zelf met een beulsknecht naar de gevangenis om de goede Johannes de afschuwelijke wil van de machtige heerser mee te delen, en ik moest hem binden, en hem daarna op het vervloekte blok met de scherpe bijl het eerwaardige hoofd van de romp laten slaan. Ik huilde daarbij als een kind over de grote slechtheid van de beide vrouwen en over het treurige lot van mijn vriend, die ik zo had leren waarderen! Maar wat voor nut had dat alles tegenover de duistere, verblinde en starre wil van één enkele, machtige tiran?!

[6] Zo zijn wij dan nu uitgezonden om de in Galiléa actief zijnde profeet, die waarschijnlijk juist diegene is waarvan Johannes zulke grote dingen heeft verkondigd, op te pakken en aan Herodes uit te leveren. Zijn wij, onder ede gehuurde dienaren en knechten van deze tiran, daarvoor verantwoordelijk? Of kunnen wij zijn dienst verlaten als wij dat willen? Heeft hij soms niet de kerker en de dood gesteld op het trouweloos verlaten van zijn dienst? Als we nu zo zijn en handelen zoals we moeten zijn en moeten handelen, zegt u dan eens, heer, welke rechtvaardige rechter ons daarvoor zou kunnen veroordelen!

[7] Als u alle engelen en God Zelf uit de hemel naar de aarde laat komen en een vernietigend oordeel uit laat spreken, dan zal dat net zo rechtvaardig zijn als de onthoofding van Johannes. Als er een rechtvaardige God is, moet Hij toch duidelijk wijzer zijn dan alle mensen! Is Hij echter wijzer en ook nog almachtig, dan begrijp ik waarachtig niet waarom Hij op de wereld zulke monsterlijke mensen laat ontstaan en ze ook nog machtig laat worden.

[8] Dat is ook de enige reden, waarom ik en mijn negenentwintig medehelpers aan geen enkele God meer geloven. Het laatste vonkje geloof is door de schandelijke onthoofding van Johannes gedoofd. Als ik God geweest was, zou ik toch eerder duizend Herodessen door honderdduizend bliksems hebben laten vernietigen­ dan één Johannes laten onthoofden! Het kan wel waar zijn, dat een God het Johannes in het hiernamaals duizendvoudig kan vergelden wanneer hij de hier aan hem gepleegde wreedheid geduldig en vergevend verdroeg. Maar ik voor mij geef onze lieve heer nog niet de helft van dit leven, waarin ik met zekerheid leef, in ruil voor duizend gelukzalige levens waarvan nog geen mens enige zekerheid heeft kunnen krijgen!

[9] Wie de macht heeft, kan dicteren en doen wat hij wil. Wij zwakken en geweldlozen moeten hem echter op straffe des doods als lastdieren dienen. Als hij moordt, betekent dat helemaal niets, want door zijn macht heeft hij het recht daartoe. Moorden wij echter, dan zijn wij misdadigers, en worden daarvoor eveneens vermoord. Ik vraag echter aan u en aan alle heren en wijzen van uw raad, wat dat voor een God moet zijn die dat als recht kan dulden! -Heer, ik vraag u mij daarover een duidelijk antwoord te geven!"

 

11 Het vriendelijke antwoord van Cyrenius aan Zinka

 

[I] CYRENIUS zet grote ogen op bij deze bedenkingen en zegt halfluid tegen Mij: "Die man is echt niet op zijn achterhoofd gevallen en schijnt een goede inborst te hebben. Hij zou geholpen moeten worden! Wat denkt U, o Heer, moet de man en eventueel ook zijn gevolg voor ons gewonnen worden?"

[2] IK zeg openlijk: "Met één slag valt geen enkele boom die een beetje stevig is! Maar met een zeker geduld kan een mens veel bereiken. Ook moet men degene die men naar het licht wil brengen, niet in de volle middagzon laten kijken. Want als men hem in één keer teveellicht geeft, wordt hij voor geruime tijd blind; als men hem echter langzamerhand aan het licht went, zal hij ook in het felste licht alles heel duidelijk kunnen zien zonder blind te worden.

[3] Deze man heeft Mij nu een goede dienst bewezen omdat hij als oog­ en oorgetuige Mijn leerlingen nauwgezet beschreven heeft hoe Mijn voorloper Johannes, die in de omgeving van de Jordaan heeft gepredikt en gedoopt, door Herodes werd gevangen genomen en om het leven werd gebracht. Niet voor Mij, maar voor Mijn leerlingen moet hij nog vertellen waarom Herodes Johan­nes dan eigenlijk liet vangen en in de gevangenis werpen. Stel jij hem deze vraag!"

[4] CYRENIUS zegt, terwijl hij zich tot Zinka wendt: "Vriend, ik wil niet dat mijn oordeel zo uitgelegd wordt, als zou ik de dienaren en knechten van een tiran ook dan willen laten straffen wanneer zij het in hun hart in de verste verte niet met hem eens zijn. Dat gebeurt alleen als zij het wel met hem eens zouden zijn en onverzettelijk en in zekere zin reeds zelfstandig het slechte voornemen van hun heerszuchtige tiran zouden voltrekken! Maar mensen zoals jullie, die het onmenselijke van hun onmenselijke heerser maar al te goed inzien en het in hun hart diep verafschuwen, zal ik steeds naar recht en billijkheid weten te behandelen!

[5] Waarom God echter niet zelden de zonde op deze wereld Iaat triomferen, terwijl de deugd vaak lijdt en tot stervens toe verdrukt wordt, daar is toch ook wel een heel goede reden voor, maar die ligt voor je tegenwoordige begripsver­mogen nog veel te verborgen om hem nu te kunnen begrijpen, en dat geldt ook voor je metgezellen, die een nog veeloppervlakkiger verstand schijnen te hebben dan jij. Maar er zal nog wel een tijd komen -misschien al binnenkort ­waarin je helemaal zult begrijpen, zelfs met je hele hart, waarom er ook Herodessen moeten zijn!"

[6] ZINKA zegt: "Heer, u die mij zoëven de genade bewees mij met het woord 'vriend' aan te spreken, Iaat dat veelbetekenende woord geen lege klank zijn, zoals het nu onder de mensenjammer genoeg maar al te vaak gebruikelijk is! Als u het echter in de ware zin van het woord heeft gebruikt, bewijs mij dan uw vriendschap en Iaat ook mijn negenentwintig metgezellen bevrijden van de zware boeien! Dat noch ik noch zij zullen vluchten, daarvoor zorgt ten eerste de sterke wacht en ten tweede, als voornaamste reden, uw vriendelijke woord. Geloof mij -ik spreek nu ongedwongen en openlijk -:"Wij allen zijn met de grootste tegenzin dat wat we helaas zijn! Als u ons van dit juk zou kunnen bevrijden, zou u een groot menswaardig en rechtvaardig werk hebben verricht!"

[7] CYRENIUS zegt: "Dat komt wel in orde, daar zorg ik wel voor! Kijk om je heen, dan zien jullie niets dan mensen die uit de klauwen van het verderf gered zijn! Er zullen er maar weinig onder zijn die niet volgens onze Romeinse strengheid hetzij de scherpe bijl door de hals of zelfs het kruis verdiend zouden hebben. Zie ze nu eens als ware mensen als puur goud voor ons staan en geen van hen wenst ons gezelschap te verlaten! Ik hoop dat het binnenkort met jullie ook zo zal gaan, want bij God zijn naar mijn vaste overtuiging alle dingen zonder meer mogelijk.

[8] Maar sta mij nu toe nog een belangrijke vraag aan je te stellen en wel de volgende: "Je hebt ons allen een grote dienst bewezen door ons openlijk te vertellen waardoor en hoe de waardige ziener Gods door Herodes om het leven is gebracht. Wel, je was zeker ook wel bij zijn gevangenneming aanwezig? Zou je mij dan ook nog kunnen vertellen waarom, en naar aanleiding waarvan Herodes nu eigenlijk Johannes, die hem zeker geen kwaad had gedaan, gevan­gen heeft laten nemen? Want hij moet daarvoor toch de een of andere reden hebben gehad!"

 

12 De gevangenneming van Johannes de doper

 

[I] ZINKA zegt: " Als ik geheel vrijuit en eerlijk mag spreken, zonder dat daar kwade gevolgen uit voortvloeien, zou ik u, omdat ik zelf de hand heb uitgesto­ken naar de onschuldigste van alle onschuldige mensen, wel de werkelijke reden kunnen vertellen. Maar als hier ook maar enigszins te dor stro in het dak zou steken, dan is het mij veelliever te zwijgen over een geschiedenis waaraan ik niet zonder de grootste hartepijn, maar ook niet zonder de bitterste en bijtendste woede, terug kan denken!"

[2] CYRENIUS antwoordt: "Spreek vrijuit de waarheid, want bij ons vind je geen te dor stro in het dak!"

[3] ZINKA zegt: "Nu goed dan, luister naar mij! Ik zei u reeds dat ik nu helemaal aan geen God meer geloof, want alles wat in de tempel over Hem geleerd wordt zijn leugens, de zwartste en schandelijkste leugens! Want zo'n God kan eeuwig nergens bestaan! Onze ongelukkige vriend Johannes leerde het volk werkelijk een ware God kennen, en zijn leer was nodig en deed ieder mens, die niet tot de tempel behoorde en geen Farizeeër was, heel veel goeds. Maar voor de tempel was zijn leer over de ware God een des te grotere verschrikking. Als verstandig man zult u nu zo zachtjesaan wel beginnen te snappen uit welke hoek de stormwind begon te waaien.

[4] De heren van de tempel zouden de arme Johannes allang met plezier van kant gemaakt hebben als zij niet bang waren geweest voor het volk, dat nu grotendeels toch wel op de hoogte is met de schandelijke leugens en de duistere bedriegerijen. Daarom bedachten zij een plan om Herodes wijs te maken dat Johannes heimelijk met allerlei verkeerde en heel listig verborgen voorspiege­lingen het volk wilde aanzetten tot een verschrikkelijke muiterij tegen de onderdrukker Herodes.

[5] Dit bracht tenslotte Herodes ertoe met ons naar Johannes te reizen in de zeer woeste omgeving aan de Jordaan, om zichzelf ervan te overtuigen of Johannes' activiteiten werkelijk zo gevaarlijk waren! Maar bij Johannes aangekomen, vond hij zelfs bij het meest kritische onderzoek niet het minste spoor van al datgene wat de tempel hem had voorgelogen. Daardoor werd hij uiteindelijk zelf erg woedend en boos over de onuitsprekelijke verdorvenheid van de tempel en zijn bewoners.

[6] Toen men daarna vanuit de tempel er bij hem op aan begon te dringen Johannes onschadelijk te maken, zei hij in mijn bijzijn dreigend tegen hen dat hij nooit tegen zijn overtuiging in op advies en terwille van ellendige, vraat­zuchtige honden een mens zou terechtstellen!

[7] Na dat krachtdadige antwoord trokken de zwarte ridders zich terug en zwegen. Maar desalniettemin volhardden zij in hun kwade beraadslagingen. Terwijl zij zich uiterlijk goed hielden en deden alsof Johannes hun niet in het minst meer interesseerde, namen zij heimelijk sluipmoordenaars in dienst, die de man Gods het levenslicht uit moesten blazen.

[8] Toen dat Herodes ter ore kwam, had hij medelijden met de eerlijke, onschuldige ziener. Hij riep ons bij zich en vertelde wat hij had gehoord en zei tenslotte: 'Luister, deze man moet ik redden! Ga er voor de schijn met wapens en touwen naar toe, bind hem losjes, vertel hem mijn geheime plan en dan zal hij jullie volgen! Hier zal ik in een goede gevangenis secuur op hem laten passen, terwijl hij met al zijn leerlingen vrij kan omgaan!'

[9] Zo gebeurde het dan ook en Johannes was daarmee, zo goed en zo kwaad als dat ging, tevreden. Maar het zwarte addergebroed uit de tempelontdekte maar al te gauw dat Herodes Johannes slechts voor de schijn in de herengevan­genis had laten onderbrengen, hem echter alle vrijheid liet om met zijn leerlin­gen om te gaan. Toen begonnen zij weer te beraadslagen hoe zij Herodes tenslotte zover zouden kunnen krijgen, dat hij zelf de hand aan Johannes zou slaan"

[10] Toen zweeg Zinka, maar Cyrenius verzocht hem de geschiedenis verder te vertellen. En ZINKA ging aldus verder: "De zwarte knechten van de tempel kwamen er al gauw achter dat Herodes, die half joods en half nog steeds heiden is, de jonge Herodias graag mocht, maar het als Jood, wegens het plegen van echtbreuk, niet helemaal aandorst een nauwere betrekking met haar aan te knopen. Op zichzelf zou dat zijn geweten echt geen grijze haren bezorgd hebben, maar terwille van de grote mond van de tempel moest hij op z'n minst het uiterlijke decorum bewaren.

[11] Dat alles wisten de zwarte ridders, en zij zonden een sluwe mooiprater naar Herodes met het voorstel dat Herodes, vanwege de bekende onvruchtbaarheid van zijn vrouw, zich tegen een klein offer aan God zonder meer een bijwijf aan mocht schaffen en er volkomen verzekerd van kon zijn dat de tempel daar geen bezwaar tegen zou maken.

[12] Herodes liet zich dat natuurlijk geen tweemaal zeggen, gaf de brenger van deze akte ettelijke ponden goud en de zaak was beklonken. Hij zond meteen een bode naar Herodias, die natuurlijk weinig bezwaren had om aan het verlangen van de viervorst Herodes tegemoet te komen, vooral omdat zij ook nog door haar moeder daartoe werd overgehaald en aangezet; want de oude Herodias was een vrouw die als voor de duivel geschapen was. Er was niets goeds aan haar, -maar daarvoor des te meer aartsgemeens. De oude bracht de eerste maal zelf haar dochter, overdadig getooid, naar Herodes en beval haar aan in zijn genade. Herodes liefkoosde Herodias weliswaar heel teder, ma~ zondigde nog niet met haar. Hij bedacht haar rijkelijk met geschenken en zij mocht vrij bij hem in en uit lopen.

[13] Toen zij van Herodes weer thuis kwam bij haar moeder, vroeg deze haar wat Herodes allemaal met haar had besproken en gedaan. De dochter vertelde de waarheid, prees de weliswaar zeer vriendelijke, maar toch zeer nuchtere mentaliteit van Herodes en hoe hij haar rijkelijk bedacht had en haar doorlo­pende, vrije toegang tot hem had verleend. Hij had echter als voorwaarde gesteld dat zij hem volkomen trouw moest blijven.

[14] Maar de oude heks dacht daarbij beslist wat ik, die.Herodias naar huis moest begeleiden, duidelijk in haar ogen kon lezen: 'Kijk, daar steekt iets achter! Als Herodes zich de eerste keer niet door de grote bekoring van mijn dochter heeft laten vangen, dan zal dat de tweede maal ook niet gebeuren.

Omdat de oude dan echter het recht zou verliezen om ten aanzien van de een schadevergoeding van Herodes te eisen, gaf zij de dochter een fraaie les hoe zij het een volgende keer aan moest leggen om Herodes tot geslachtsgemeenschap over te halen.

[15] Ik verliet weldra uit ergernis het huis van de heks, kwam bij Herodes terug en vertelde hem alles wat ik had opgemerkt. U kunt zich wel voorstellen dat Herodes daarover bepaald niet gesticht was. In verband daarmee ging hij naar Johannes en legde hem de hele zaak voor.

 

13 De moordaanslag op Johannes de doper

 

[l] (Zinka:) "Maar Johannes zei tegen hem: 'Blijf weg bij Herodias en .haar moeder want de oude is een slang en de jonge een adder! Bovendien ken je de wil van de almachtige God van Abraham, Izaak en Jacob en je kent Zijn orde, waarin Hij vanaf het eerste begin van alle schepselen slechts één vrouw aan een man heeft gegeven. Vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid van een vrouw die eenmaal met een man in het huwelijk is verbonden, verschaft je geen reden voor het nemen van een bijwijf, want als je geduldig wacht, is het toch vrij eenvoudig voor God in de schoot van je vrouw nog op hoge leeftijd een levende vrucht voor je te verwekken! Lees de geschiedenis van de aartsvaders, dan zul je ontdekken dat hun geduld en hun overgave hun op hoge leeftijd nog de rijkste zegen heeft gebracht!

[2] Laat Herodias dus met rust en haal geen scheidsbrief bij de tempel, want God heeft nooit een scheidsbrief ingesteld! Dat heeft Mozes op eigen initiatief als mens gedaan vanwege de veelvuldige hardheid van de mensenharten. Daar heeft hij echter niet veel goeds mee verricht en in de ogen van God de Heer was dat geen goed voorschrift, daar kun je van verzekerd zijn! Houd je daarom alleen aan je vrouwen Iaat Herodias niet bij je komen! Geef Zinka (mij dus) de volmacht, en hij zal het wel in orde weten te brengen dat die adder niet meer bij je in huis komt! Als je deze raad zult opvolgen, zul je Gods vriendschap behouden, maar indien niet, dan zul je te gronde gericht worden en een vijand worden van Jehova! ,

[3] Herodes nam dat ter harte en besloot af te zien van Herodias. Maar de oude slang en de jonge adder stelden alles in het werk om Herodes te verblinden. Zij wisten wanneer en waarheen hij ging en Herodias zorgde ervoor dat zij hem tegenkwam, terwijl zij er zo aantrekkelijk en verleidelijk mogelijk uitzag. Hij ging daar weliswaar niet op in, maar in zijn hart begon het toch steeds meer te gloeien, zodat hij tenslotte zelf gelegenheden begon te zoeken om de mooie Herodias zo vaak mogelijk te ontmoeten.

[4] Toen het tenslotte tegen zijn verjaardag liep, stelde Herodias alles in het werk om op het grote feest te komen. Inmiddels won de tempel ook bij Herodias inlichtingen in hoe ver zij met Herodes gevorderd was. En zij kon hun niets anders zeggen dan dat zij ondanks al haar kunstgrepen en kwade listen geen stap verder was gekomen. Aan wie of wat dat te wijten was, wist zij niet, wel merkte zij nu duidelijk dat Herodes haar toch graag zag en haar heimelijk steeds meer achterna zat.

[5] Toen de tempelpriester dat vernam, zei hij openlijk tegen de twee vrouwen: 'Dat is. alleen maar de schuld van die water­ en doopprofeet bij wie Herodes zijn heil heeft gezocht! Hij nam hem zelf bij de Jordaan gevangen om hem tegen ons te beschermen, maar dat zal hem toch niet baten! De waterprofeet moet en zal vallen! Hij is voor jullie en voor ons de gevaarlijkste steen des aanstoots! Als het eerder niet lukt, dan zal het toch op de dag van Herodes moeten gebeuren! Probeer tot elke prijs de profeet te vernietigen en dan zullen jullie Herodes om je vinger kunnen winden!'

[6] Dat gaf de beide vrouwen meer dan voldoende opheldering over de oorzaak van het mislukken van hun pogingen. De beiden beraadslaagden nu hoe zij Johannes te gronde zouden kunnen richten, en de jonge vrouw betrok mij in haar geheim en beloofde mij veel goud en zilver als ik Johannes op de een of andere goede manier om het leven zou brengen. Daartoe liet ik mij natuurlijk met overhalen, maar ik deed toch alsof ik zo half en half op haar plannen inging. Dat deed ik echter alleen om des te zekerder achter alle slechte satansplannen te komen die door de beide vrouwen en de tempelridders tegen de arme Johannes waren uitgebroed.

[7] Bij dat alles krabde Herodes zich achter zijn oren en zei tegen mij: 'Ik zie al verscheidene dagen wat er aan de hand is, maar wat kunnen we daar aan doen? Het zou misschien nog maar het beste zijn om de vrije toegang tot Johannes wat meer te beperken, alleen zijn bekendste leerlingen bij hem toe te laten en iedere vreemde de deur te wijzen. Want het is erg eenvoudig voor een door de vrouwen gehuurde sluipmoordenaar om onze Johannes een dolk in het hart te stoten, en dan zou het kwaad uit de tempel zijn doel bereikt hebben. Want geloof mij: ook de vrouwen zijn door de tempel bewerkt! Ik zal echter om Johannes te redden, de vrouwen en met name Herodias weer vrije toegang geven. Ga jij daarom naar Herodias en zeg haar dat zij mij van nu af aan kan en mag bezoeken!'

[8] Als dienaar moest ik wel gehoorzamen, hoewel ik maar al te zeer besefte dat Johannes met deze hulp slecht gebaat was. Vanaf dat ogenblik kwam Herodias bijna dagelijks in het huis van Herodes en zij verstond het als geen tweede zijn genegenheid voor haar aan te wakkeren. Dat kwam al gauw de slechte tempelpriesters ter ore en zij trachtten de vrouwen voortdurend om te praten. Zij beloofden hun veel goud als zij Herodes bij gelegenheid zover wisten te krijgen dat.hij Johannes, die zoveel volk van de tempel had afgetroggeld, het levenslicht uit zou laten blazen. De oude zwoer bij de tempel dat zij hiervoor zou zorgen en niet zou rusten aleer de waterprofeet gevallen zou zijn! Het lukte de jonge vrouw nu ook steeds Herodes te beletten Johannes te bezoeken en opnieuw raad bij hem te halen. Ik als dienaar durfde Herodes ook niet aan de woorden van Johannes te herinneren omdat ik maar al te goed wist wat voor tiran hij is als zijn hart door hartstocht gegrepen wordt.

[9] En zo ging deze kwade zaak verder tot aan de verjaardag van Herodes. Alleen een paar dagen voor die dag moet er iets tussen hem en Herodias zijn voorgevallen, omdat zij anders die paar dagen zeker niet weggebleven zou zijn. Maar juist deze paar dagen zetten het hart van Herodes voor de mooie Herodias in vuur en vlam, en de overwinning op Herodes die zij op zijn verjaardag vierde, was daardoor des te zekerder.

 

14 De opdracht van Herodes

 

[I] (Zinka:) "Het is bekend hoe zij die dag ten aanschouwe van mij en duizenden heeft gevierd. Het zal u allen echter niet bekend zijn, dat bij de leerlingen van Johannes het gerucht gaat dat Johannes weer is opgestaan, naar Galiléa is getrokken en op de plaats waar hij oorspronkelijk zijn taak is begonnen, nu weer actief is. Dat gerucht bereikte ook Herodes en zijn Herodias, die sinds de dood van Johannes ziek is geworden evenals de oude draak van een moeder. Herodes en Herodias zijn hierdoor vervuld van grote vrees en angst, en daarom zond Herodes mij als een betrouwbaar vriend van de vermoorde er op.uit.om hem weer bij Herodes te brengen, opdat hij de grote onrechtvaardigheid die hij hem had aangedaan, zou kunnen goedmaken. Ook Herodias betreurt nu het uur waarop zij toegaf aan haar slechte moeder, en zou de gekrenkte Johannes eveneens weer genoegdoening willen geven!

[2] Maar ik besef wel dat Johannes nooit is opgestaan. Wel heb ik van Johannes zelf gehoord dat er in Galiléa een zeer groot profeet is opgestaan, wiens schoenriemen hij niet waardig was om los te maken. Dat vertelde ik aan Herodes en hij zei: 'Ga er toch naartoe en breng mij degene waarover Johannes met zoveel achting sprak, want misschien kan die ons ook helpen! ' Ik zei hem echter tevens wat ik over de grote profeet had gehoord, namelijk dat hij als bewijs van zijn leer enorme tekenen deed. Ik zei hem dat de Galilese profeet doden opwekte, bergen verzette en de storm beheerste, en nog meer van zulke ongelofelijke dingen. Ik vertelde Herodes ook dat ik tegen de macht van zo'n profeet weinig of niets uit zou kunnen richten, omdat hij duizenden door één gedachte kon doden. Maar Herodes en Herodias lieten zich daardoor niet van hun wens afbrengen en Herodes zei alleen: 'Driehonderd zware zilverstukken voor degene die hem mij brengt!', met de toevoeging dat als het levend niet mogelijk zou zijn, hij hem dan toch als dode wilde zien!

[3] Ik antwoordde hem koelbloedig: ' Als hij niet uit zichzelf komen wil, zullen wij voor niets gaan! Want voor wij hem kunnen doden, leven wij allang niet meer. Daar hij de geheimste gedachten van de mensen kent en ook hun bedoelingen, zal hij ons al doden als wij hem nog maar nauwelijks zien! Onder deze omstandigheden zie ik echt geen reden om hem op te gaan zoeken! ' Toen zei hij: 'Ik wil het en mijn wil is goed. Als de profeet goed is, zal hij mijn goede wil ook als goed onderkennen en naar mij toekomen! Dat ik met hem niet datgene zal doen wat ik in mijn verblinding met Johannes heb gedaan, bewijzen mijn tranen om de goede Johannes. Ga en voer mijn wil uit!'

[4] Toen pas gingen wij en zodoende zijn wij nu hier, -tot op heden nog geheel onverrichter zake, hoewel wij nu al ongeveer negen weken alleen voor dit doel door Galiléa rondtrekken. Ik heb gedurende die tijd al ettelijke malen boden naar Herodes gezonden en hem het nutteloze van onze inspanningen duidelijk uiteengezet, maar dat helpt allemaal niets! Hij weet waarschijnlijk uit andere bronnen dat óf de opgestane Johannes, of de grote profeet zich in Galiléa ophoudt en grote tekenen doet. Wij moeten daarom alles op alles zetten om hem te pakken te krijgen. Iedere laksheid van onze kant zou hij zeer streng weten te straffen!

[5] En zo zijn wij dan nu op onze speurtochten hierheen gekomen omdat wij hoorden dat er zich bij Caesarea Philippi grote tekenen voorgedaan moeten hebben! Wij vonden echter eigenlijk niets dan een totaal afgebrande stad, een door de hevige storm van gisteren verwoeste omgeving en nu hier u, als zeer strenge Romeinen!

[6] Zorg voor ons en bevrijd ons van de dwaas die in zijn woede niet te vertrouwen is, en wij zullen u daarvoor dankbaar zijn, daar kunt u van verzekerd zijn! Wat ik u nu heb verteld, is de volle waarheid; u weet nu precies wat er aan de hand is. Handel nu naar recht en rechtmatigheid! Als u, Romeinen, eenmaal geheel onze meesters bent, hebben wij met Herodes niets meer te maken! Wij zullen daarbij bereid zijn u nog duizendmaal trouwer te dienen dan de oude dwaas en tiran! Want u heeft toch nog iets menselijks, terwijl Herodes een onmens is als hij in woede ontbrandt!"

 

15 De raadselachtige Romeinse volmacht

 

[I] CYRENIUS zegt: "Je wens zal vervuld worden, want ik ben met je beschrijving van Herodes heel tevreden en weet nu wat ik met hem zal moeten doen. Maar zeg me alleen nog of zijn vorstelijke volmacht wel precies is zoals als je mij eerder hebt beschreven! Heb je gezien of deze met mijn naam ondertekend was? Of heb je soms gelegenheid gehad de oorkonde zelf in te kunnen zien? Spreek de waarheid en vertel mij dat heel precies!"

[2] ZINKA zegt: "Niets is eenvoudiger dan dat omdat ik, daar ik kan schrijven en de drie talen beheers, deze oorkonde al misschien wel vijftig maal heb overgeschreven. Deze afschriften liet Herodes steeds door de landvoogd voor tien groschen waarmerken ten bewijze dat zij gelijkluidend waren aan het origineel. Uw naam zag ik niet, maar wel die van de thans heersende keizer. ­Meer kan ik u daar niet over zeggen."

[3] CYRENIUS zegt: "Dat is dan duidelijk een nieuwe volmacht, die heel anders luidt dan degene waar mijn handtekening onder staat! Zou je mij misschien ook nog kunnen zeggen, wanneer Herodes die beruchte volmacht uit Rome in zijn bezit kreeg?"

[4] ZINKA zegt: "O, zonder meer! Die volmacht kreeg hij reeds in het voorjaar. Dat weet ik zo precies omdat ik het verzoek daarvoor zelf heb geschreven. In het verzoek stond namelijk, of de keizer als enig heer en heerser, met voorbij­gaan van alle ondergeschikte instanties, hem AD PERSONAM * (*persoonlijk) voor zijn noodzakelijke bescherming een volmacht zou willen geven zoals onder de noot in het verzoekschrift was omschreven. Maar nu komt eigenlijk de hoofdzaak, waarachter­ naar wat ik er zo van denk -de grote schurkenstreek schuil gaat!

[5] Dat Herodes zo'n verzoek aan Rome heeft gericht, daar sta ik als geloof­waardige getuige voor in, omdat ik zoals gezegd het verzoek zelf heb opgesteld en geschreven. Dit buitengewone verzoek ging echter -zoals wel te begrijpen is -niet zonder een zwaarwegende begeleiding van veel goud en zilver naar Rome. De brengers waren vijf van de belangrijkste Farizeeën die voor heel persoonlijke aangelegenheden destijds een reis naar Rome maakten: Enige dagen voor hun vertrek kwamen zij bij Herodes en vroegen hem of hij uit Rome nog iets nodig had.         .

[6] Voor Herodes kwamen zij als geroepen, want hij broedde er al vier weken op, hoe en door wie hij op de meest veilige en geheime wijze dat buitengewone verzoek naar Rome kon laten brengen. Deze gelegenheid kwam hem nog meer van pas omdat hij met deze vijf sluwe Farizeeën heel goed overweg kon en hen ook voor de eerlijkste in hun soort hield. Toen hij naar hun brengersloon informeerde, dat anders vanaf Jeruzalem meestal niet beneden de tweehonderd pond ligt, vroegen zij niets, want wat zij voor Herodes deden, die hun ook al vele en belangrijke vriendendiensten had bewezen, deden zij ook alleen maar uit pure vriendschap!

[7] Daarmee was Herodes meer dan tevreden en hij gaf de vijf het verzoek inclusief de zware lading, voor het dragen waarvan dertig kamelen nodig waren. Op die wijze ging het buitengewone verzoek volgens zeggen naar Rome, maar in werkelijkheid heel ergens anders heen, wat wij niet kunnen weten!

[8] Een reis van hier naar Rome duurt bij gunstige weersomstandigheden drie volle weken, in andere gevallen ook wel een maand. Men blijft een aantal dagen, vaak weken in Rome en het kost tijd voor iemand bij de keizer wordt toegelaten­. De keizer behandelt zo'n verzoek in het gunstigste geval niet binnen een half jaar, omdat hij talloze regeringszaken te doen heeft die belangrijker zijn. Dan komt nog de terugreis, die net zoveel tijd kost als de heenreis! Veel ervaring heeft geleerd dat binnen driekwart jaar bij mijn weten nooit iets uit Rome is teruggekomen.

[9] De vijf boden hebben echter de gevraagde volmacht, die geheel overeen­stemt met de noot uit het door mij geschreven verzoek, geschreven op mooi perkament en versierd en voorzien met alle bekende keizerlijke waarmerken, binnen zes weken aan Herodes overhandigd en Herodes daarmee luisterrijk gelukgewenst. Ik dacht echter het mijne ervan en verwed er nog vandaag mijn hoofd onder dat de vijf boden bij de onderhavige gelegenheid net zo min in Rome waren als ik!

[10] De kerels hebben de meegegeven zware schat en de dertig gezonde kamelen veilig opgeborgen, de handtekening van de keizer en de andere waarmerken nagemaakt en Herodes zo een geheime, keizerlijke volmacht overhandigd, waarvan deze zelf zeker zo weinig weet als u, geëerde heer en gebieder! Weet u, verheven heer, dat is slechts mijn mening; het kan ook mogelijk zijn dat de volmacht toch nog van de keizer afkomstig is! Misschien hebben de schepen de wind mee gehad, zowel heen als terug, dan zou het in ieder geval met de heen­ en terugreis zo ongeveer kunnen kloppen, en toeval­ligerwijs kunnen zij de keizer bij hun aankomst in Rome goedgeluimd en in een niet bezet uur hebben aangetroffen. Hij heeft hen meteen laten komen en de gevraagde volmacht gegeven, waarop zij dadelijk een hier naar Azië vertrek­kend schip aantroffen, zich inscheepten en met gunstige wind de kust van Judea bereikten! Kortom, ik wil beslist geen rechter spelen! Ik gis en reken alleen maar wat."

 

16 De vervalste volmacht van Herodes

 

[1] CYRENIUS zegt: "Vriend, dat is meer dan een veronderstelling, dat is de zuivere waarheid! Want gesteld dat de keizer de verlangde volmacht omgaand verstrekt zou hebben, dan zou deze toch onmogelijk binnen zes weken van Rome naar Jeruzalem kunnen komen omdat iedere verordening die Rome verlaat, al is de wind nog zo gunstig, tot Sidon al ongeveer veertig dagen nodig heeft. Rechtstreeks over zee, wat misschien wel de kortste weg is, gaat geen schip en voor er een langs de kust van de grote Middellandse zee of van de Adriatische zee langs Griekenland hier is, duurt dat minstens veertig dagen, en daarom kan niemand die afstand binnen diezelfde tijd heen en terug afleggen.

[2] Bovendien moet iedere vreemdeling die naar Rome komt en aan de keizer iets wil vragen, eerst zeventig dagen in Rome doorbrengen, want eerder komt geen vreemde gezant of particulier, uitgezonderd een veldheer of andere hoog­waardigheidsbekleder, bij de keizer. In Rome heeft men nu eenmaal de gewoon­te dat iedere vreemde die in Rome een gunst aan de keizer wil vragen, eerst de stad een offer moet brengen door zoveel mogelijk uit te geven en andere geschenken en offers te geven aan de vele instituten en instellingen. Dat kan zogezegd vrijwel iedere vreemde die uit een ver land komt heel goed doen, omdat hij alleen als hij erg rijk is naar Rome kan komen en om een bijzondere gunst kan vragen. Want voor de algemene, onbemiddelde volksklasse zijn wetten en rechtvaardige rechters ingesteld en bekrachtigd. Wie moeilijkheden heeft, weet waar hij heen moet gaan. Als hij gaat, wordt hij rechtvaardig volgens de wet geholpen; want bij ons Romeinen pleegt men geen bedrog en steeds geldt het principe: 'Justitia fundamentum regnorum! ' (Gerechtigheid is het funda­ment van heerschappijen!) en 'Pereat mundus, fiat ius!' (Al gaat de wereld te gronde, toch zal recht geschieden!) Dat zijn bij ons Romeinen niet zo maar lege zegswijzen, maar regels die tot op heden nog steeds zeer nauwgezet zijn nagevolgd.

[3] Daarom is het ook niet onbillijk als de bezoekers van Rome eerst een offer brengen aan de grote wereldstad, voordat zij waardig geacht worden voor de een of andere keizerlijke genade. Uit dit alles volgt dus, dat de vijf afgezanten van de tempel gedurende zeventig opeenvolgende dagen niet bij de keizer zijn geweest en daarom binnen zes weken onmogelijk een lonende reis van hier naar Rome en weer terug hebben kunnen maken. Als zij dat echter niet hebben kunnen doen, dan leidt dat vanzelf tot de gerechtvaardige conclusie, dat de vijf de ereschatting van Herodes aan de keizer zelf hebben gehouden en de heers­zuchtige viervorst een nagebootste en dus valse volmacht gebracht en overhan­digd hebben! Herodes verbeeldt zich nu grotere rechten te hebben dan hij oorspronkelijk met het viervorstendom van Rome kreeg. Maar zo spoedig mogelijk zal hem daarover klare wijn worden geschonken!

[4] Ja, nu is het dan ook te begrijpen waarom mij daarover uit Rome geen enkel bericht, in welke vorm dan ook, heeft bereikt! Want mij, als onbeperkte gezagsdrager van Rome over geheel Azië en een aangrenzend deel van Afrika ­moet toch mededeling gedaan worden van alles wat maar door Rome over Azië wordt beslist. Anders zou ik een mij onbekende bepaling van Rome, zodra deze ergens ingevoerd zou worden, aanzien voor een provinciale eigenmachtigheid en dus als opstand tegen Rome en haar macht, en daar meteen met alle mij ten dienste staande machtsmiddelen tegenin moeten gaan! Daarom zul je nu wel beseffen dat de volmacht van Herodes vals moet zijn! Maar als de volmacht vals is, zul je ook inzien dat ik ten eerste aan Herodes het bedrog moet mededelen, en ten tweede hem de valse volmacht moet afnemen en naar de keizer moet zenden, opdat deze zelf, vanwege de ontheiliging van zijn persoon, de doortrapte misdadigers kan straffen!"

 

17 De politiek van de tempelpriesters

 

[1] ZINKA zegt: "Edele vriend! Geëerde heer! Wij begrijpen het heel goed, maar daarnaast is ons nog iets duidelijk wat u niet schijnt te zien!"

[2] CYRENIUS zegt: "En wat mag dat dan wel zijn?"

[3] ZINKA antwoordt: "Het is de dierbare politiek waardoor het priesterdom bijna in alle tijden en in alle landen der aarde een zeker voorrecht bezit, zodat het veel kan doen wat voor de rest van de mensheid een misdaad zou zijn. De priesters zijn vermetel genoeg zich aan de andere mensen letterlijk als goden op te dringen, en naar believen tegenover iedereen de mond vol te hebben over het zogenaamde woord van God. En geen mens ageert daar tegen, en zelfs de keizer moet dat brutale spel tolereren vanwege het vanouds ingeprente bijgeloof van het volk, waardoor de mensen op de juiste, gehoorzaam deemoedige plaats worden gehouden en niet opstaan tegen de koning van het land als deze hun vaak moeilijk op te volgen wetten en zwaar drukkende schattingen oplegt.

[4] Als de priesters echter wordt toegestaan in Gods plaats naar believen de scepter te zwaaien, dan zal de keizer zich ook helemaal niet zo kwaad maken wanneer deze volksverdovers zonodig heimelijk, of ook openlijk, in de huid van de monarch kruipen, in zijn naam spreken en zelfs wetten uitvaardigen indien zij dat zowel voor de heerser, voor zijn staat en natuurlijk ook voor zichzelf heilzaam vinden. Dat lijkt des te aanvaardbaarder in die provincies die, zoals het Joodse vaderland hier, ver verwijderd liggen van de residentie van de heerser .

[5] Als de keizer hen vanwege deze valse volmacht ter verantwoording roept, zullen zij helemaal niet ontkennen dat zij zonder enige opdracht hebben gehan­deld. Maar zij zullen de keizer ook nog een goede reden kunnen aangeven waaruit blijkt dat zij dat slechts voor het welzijn van de monarch en zijn staat gedaan hebben! En zij zullen de keizer ook haarfijn en zonneklaar proberen te bewijzen, waarom die maatregel nodig was en welk voordeel voor staat en monarch daaruit voortvloeide. En de keizer zal hen tenslotte daarvoor nog moeten prijzen en belonen.

[6] Stel dat u hen vandaag ter verantwoording roept, dan zult u hen na het verhoor net zo min kunnen beschuldigen als de keizer zelf. Uiteindelijk zult u de volmacht van Herodes nog moeten bekrachtigen wanneer zij u bewijzen dat dat stuk nodig was om daarmee de heerszucht van Herodes binnen bepaalde grenzen te houden, omdat hij anders met behulp van zijn onmetelijke schatten en rijkdommen heel gemakkelijk in het geheim een eigen grote macht zou hebben kunnen vormen, waarmee hij dan heel categorisch met u, Romeinen, zou zijn gaan spreken! Zij hadden dat echter ontdekt en hadden direkt, door ingeving van boven, het juiste middel aangegrepen, waardoor Herodes pro forma een privilege ontving van het keizerlijke gezag dat hij anders al gauw met geweld afgedwongen zou hebben. -Als de tempelridders u met zulke verkla­ringen tegemoet treden, wat kunt u dan anders doen dan hen loven en belonen?"

[7] CYRENIUS zegt: "Daarvan ben ik nog niet zo overtuigd! Als Herodes zoiets gemeens van plan was en dat ook uit wilde voeren, waarom werd mij dat dan niet in het geheim meegedeeld? Ik zou toch heel goed de juiste middelen daartegen hebben kunnen aanwenden! Van Jeruzalem naar Sidon of Tyrus is toch echt niet zo ver! En dan nog, -hoe zullen de tempelpriesters de gestolen, grote schatten en de dertig kamelen verantwoorden? Ik denk dat hun dat toch wel wat moeilijk zal afgaan!"

[8] ZINKA zegt: "Geëerde vriend, edele heer! U schijnt anders heel veel gedegen staatsmanskunst te bezitten, maar hier schijnt u weer des te onervarener te zijn - als iemand die zelfs nog nooit in huis de scepter gezwaaid heeft! Een dubbele reden kan hen ervan afgehouden hebben om u persoonlijk daarvan op de hoogte te stellen! Ten eerste: "gevaar in geval van vertraging, en ten tweede: het vermijden van ieder gevaarlijk opzien bij deze zaak! Want zou u er te vroeg van in kennis gesteld zijn, dan zou u meteen heel Jeruzalem hebben laten omsingelen en zorgvuldig laten bewaken. Dat zou bij het volk grote opwinding hebben veroorzaakt en het met een bittere haat tegen u hebben vervuld. Herodes zou echter zo' n stemming tegen u heel goed hebben kunnen benutten, waardoor onvoorspelbare kwade zaken hadden kunnen ontstaan!

[9] Dit alles goed berekenend en van te voren inziend, beschikte de tempel in zijn goddelijke wijsheid nu juist over iets waardoor zonder enig opzien de kwade zaak werd verholpen. Op het juiste moment zouden zij u en de keizer heel ongemerkt toch wel in kennis gesteld hebben van het gebeurde, voorzien van advies hoe verder te handelen. De voor de keizer bestemde schatten zouden zij echter zonder meer pas dan aan u kunnen zenden als zij de tijd rijp geacht zouden hebben u over alles in te lichten.

[10] Geëerde vriend en edele heer, wanneer u ongetwijfeld zo'n antwoord op enige van uw vragen kunt verwachten, zegt u mij dan eens of u in verband met een goed staatsmanschap iets anders zou kunnen doen dan de tempelpriesters erg prijzen en hun, net als iedere goede en eerlijke zaakgelastigde, de wettelijke tien procent van de winst geven!"

[11] CYRENIUS zegt: "Maar als ik nu zelf overtuigd ben van de ontzettende verdorvenheid van de tempelpriesters, moet ik ze dan ook nog prijzen en belonen? Is er dan geen middel en geen manier om deze satansbroeders het vuur na aan de schenen te leggen?"

[12] ZINKA zegt: "Het is maar de vraag wie van ons tweeën de slechte ridders beter kent en dieper verafschuwt. Als ik hen allen, de tempel en hun synagogen, in één zucht zou kunnen vernietigen, geloof mij, ik zou mij geen ogenblik bedenken! Maar de zaken liggen nu eenmaal zo dat zelfs een God u geen andere raad kan geven, dan voorlopig met een vriendelijk gezicht het kwade spel meespelen. Komt tijd, komt raad.

[13] Volgens mijn berekening en volgens de berekening van Johannes zullen zij, gerekend vanaf nu, binnen veertig jaar helemaal rijp zijn voor de vernieti­ging, en u zult dan geheel Judea en geheel Jeruzalem opnieuw moeten veroveren en hun broeinesten grondig moeten verwoesten. Maar vóór die tijd zal er gewapenderhand weinig of niets tegen hen ondernomen kunnen worden, behal­ve dat wat ik u voorheen heb aangeraden. U kunt hun te gelegener tijd laten vragen hoe die bepaalde zaken liggen. Als zij echter meteen klaar staan met hun uitleg, doe dan zoals ik u gezegd heb, anders kan het slecht aflopen!"

 

18 De leer van de Galilese profeet

 

[I] CYRENIUS zegt: "Vriend, ik zie wel hoe omzichtig en slim je bent. Herodes heeft in jou een verdediger gevonden die in geheel Judea zijns gelijke niet vindt! Nu ben je weliswaar niet meer herodiaans, maar Romeins en je behoeft nooit meer voor Herodes  zaken op te komen, maar alleen voor de onze, en wel voor ons. Daarom mag je nu al veel meer weten van wat zich op deze plaats aan de zee heeft geconcentreerd en de reden daarvan! Maar vertel me nu eerst, watje zou doen als de grote Galilese profeet nu opeens ergens vandaan zou komen!"

[2] ZINKA zegt: "Ik?! -Helemaal niets, ik zou hem niets in de weg leggen! Ik zou wel een onderhoud met hem willen hebben om te zien of Johannes wel gelijk had met te zeggen, dat hij niet eens waardig was zijn schoenriemen los te maken! Johannes was een zeer wijs profeet en hij was meer verlicht dan alle oude profeten bij elkaar. Wel, als Johannes dan zo'n getuigenis geeft over deze Jezus uit Nazareth, hoe groot, hoe wijs en hoe machtig moet die dan wel zijn!

[3] Weet u, geëerde vriend, als ik Jezus werkelijk ergens zou hebben willen oppakken­ al was het maar voor de schijn, dan zou ik dat allang hebben kunnen doen, want eigenlijk wist ik toch meestal wel waar Jezus zich ophield! Maar daar ging het mij echt niet om; en eerlijk gezegd, -ik had een vreemde angst voor deze man! Want volgens hetgeen ik allemaal over hem heb gehoord -en dat van geloofwaardige getuigen, zelfs van Samaritanen -, moet hij welhaast helemaal een complete godheid zijn - of een geslepen magiër uit de oud-Egypti­sche school! Ik zou daarom in geen enkel opzicht iets speciaals met hem van doen willen hebben, want dan zou ik toch zeker aan het kortste eind trekken. Voorwaar, wat mij betreft zou ik hem alleen willen zien en spreken, maar dan alleen onder vreedzame omstandigheden en in de verste verte niet gekleed als gerechtsdienaar!"

[4] Dan richt IK Zelf het woord tot Zinka en zeg: "Beste vriend, Ik ken Jezus van Nazareth even goed als dat Ik Mij Zelf ken, maar ik kan over Hem slechts zeggen dat Hij van geen mens een vijand is, maar een weldoener van allen die tot Hem komen en hulp bij Hem zoeken. Wel is Hij een vijand van de zonde, maar niet van de zondaar die berouw heeft van zijn zonde en deemoedig terugkeert naar het goede. Hij heeft nog geen mens berecht of veroordeeld, ook al zou deze meer zonden begaan hebben dan er zandkorrels in zee en grassprie­ten op aarde zijn.

[5] Zijn leer bestaat heel in het kort daarin, dat de mens God moet erkennen en Hem boven alles moet liefhebben, en dat hij zijn medemens, wat of wie deze ook moge zijn, hoog of laag, arm of rijk, man of vrouw, jong of oud, even lief moet hebben als zich zelf. Wie dat altijd doet en de zonde mijdt, zal weldra in zichzelf gewaar worden dat die leer waarachtig uit God is, en niet afkomstig is uit de mond van een mens, maar uit de mond van God. Want geen mens kan weten wat hij moet doen om het eeuwige leven te verkrijgen, en waaruit dat bestaat. Dat weet alleen God en later ook hij die het uit Gods mond heeft vernomen.

[6] Hij leert ook dat alle mensen die het eeuwige leven willen bereiken, door God onderricht moeten worden. Zij die slechts van mensen horen wat ze moeten doen, zijn nog ver van het rijk van God. Zij horen wel de woorden die afkomstig zijn van een sterfelijke tong, maar zo sterfelijk als de tong is die de woorden sprak, zo sterfelijk is dan ook het woord in de mens die het heeft gehoord. Hij slaat er geen acht op en brengt het niet door de daad tot leven. Maar het woord dat uit Gods mond komt, is niet dood, maar levend. Het zet hart en wil van de mens aan tot de daad en maakt daardoor de gehele mens levend.

[7] Als de mens echter eenmaal door het woord van God levend is geworden, blijft hij levend en voor eeuwig vrij, en hij zal geen dood ooit meer voelen of smaken, - ook al zou hij lichamelijk wel duizendmaal sterven!

[8] Kijk vriend, dat is zo heel in het kort de kern van de leer van de grote profeet uit Nazareth! - Zeg ons eens hoe deze je bevalt en wat je onder die omstandig­heden van de grote profeet denkt!"

 

19 Zinka's opvatting over de leer van Jezus

 

[I] ZINKA denkt daar wat over na en zegt na een poosje: "Beste vriend! Hoewel die leer wat gedurfd is, is er niets tegen in te brengen. Het wezen ervan is, als er tenminste een God is Die zich ook maar iets om de stervelingen bekommert, duidelijk goddelijk! Weliswaar hebben ook andere grote wijzen de grondregel opgesteld dat de zuivere liefde de oerkiem van al het leven is en dat de mensen de liefde het meest zouden moeten bevorderen omdat slechts uit de liefde al het heil voor de mensen zou kunnen opbloeien. Maar zij verklaarden het zuivere wezen van de liefde niet. De liefde heeft echter even vaak goede als kwade kanten en uiteindelijk weet men niet welke kant van de liefde men dan eigenlijk voor het welzijn moet beoefenen.

[2] Maar hier is zonneklaar onder woorden gebracht welke soort liefde de mens moet koesteren en als levensprincipe moet aanhouden. Daarom kan zo'n leer natuurlijk oorspronkelijk niet van een mens afkomstig zijn, maar alleen van God, en dat bewijst dan meteen dat er dan toch een God is. Wel, wel, ik ben u, beste, mij geheelonbekende, verheven vriend - ook al bent u misschien een heiden­ van ganser harte dankbaar, want u heeft mij nu, net als mijn niet op hun achterhoofd gevallen vrienden, een grote dienst bewezen! Wij waren in zekere zin allen min of meer goddeloos, maar nu komt het mij in ieder geval voor, dat wij de verloren God hebben weergevonden, hetgeen voor mij zeer verheugend en aangenaam is.

[3] Johannes gaf zich weliswaar ook alle moeite om mij van het bestaan van een eeuwige God te overtuigen, maar dat lukte hem toch niet. Ik gaf hem duchtig tegenspel en hij kon al mijn twijfel niet wegnemen, en zo bleef ik dan ook tot op heden in al mijn twijfels steken. Maar nu is het in één klap uit met al dat getwijfel!

[4] Merkwaardig! Ja, ja, zo is het: ‘Als iemand in een dwaaltuin niet de juiste poort vindt, komt hij niet in het paleis van de koning die in het ruime centrum van de grote dwaaltuin zijn vaste woonplaats heeft gebouwd. U heeft mij nu echter de juiste poort gewezen en deze voor mij geopend, en nu is het dus een kleine moeite zo snel mogelijk in het grote en eeuwige paleis van de koning te komen.

[5] Wees nu echter ook nog zo goed mij te zeggen waar u het buitengewone geluk had de grote man te ontmoeten! Hij is beslist geen magiër, maar een met hogere, goddelijke krachten begiftigd mens, want dat blijkt uit zijn waarlijk goddelijke leer! Zeg mij dus waar u hem heeft gesproken! Ik zou daar zelf heen willen gaan en uit zijn mond die levende woorden van heil horen"

[6] IK zeg: "Blijf nu maar hier, je zult Hem al gauw tijdens het verloop van de besprekingen die nog zullen volgen vanzelf vinden! Ook is het nu al ruim een uur na het midden van de dag. Onze brave gastheer Marcus heeft het middag­maal reeds klaar en het zal dadelijk opgedaan worden. Maar na de maaltijd zullen wij nog zeeën van tijd krijgen om over allerlei zaken met elkaar te spreken. Jij blijft aan onze tafel, -je negenentwintig metgezellen kunnen hiernaast gaan zitten."

[7] Dan brengt Marcus de spijzen. Toen de spijzen op de tafels stonden, viel het Zinka op dat al die grote tafels door een paar mensen opeens als bij toverslag vol gezet waren met spijzen en bekers met wijn.

[8] HIJ vroeg de naast hem zittende Ebahl: "Vriend, vertel mij alsjeblieft, hoe kon nu door zo weinig mensen ineens zo'n grote hoeveelheid voedsel hier op al die lange tafels gebracht worden! Heus, daar verbaas ik mij bijzonder over! Ik zou haast durven beweren, dat het er hier niet helemaal natuurlijk aan toegaat! Heeft de oude waard soms geheime, gedienstige geesten die hem bij dit werk helpen?"

[9] EBAHL zegt: "Je zult er wel niet steeds op gelet hebben, omdat je erg verdiept was in je gesprek, terwijl intussen al die tafels gemakkelijk van wijn en voedsel voorzien konden worden zonder dat je dat speciaal is opgevallen. Zelf heb ik er weliswaar niet op gelet, maar zonder meer onnatuurlijk zal het er toch wel niet aan toegegaan zijn!"

[10] ZINKA zegt: "Vriend, geloof me, ook al ben ik nog zo verdiept in het een of andere gesprek, dan zal er om mij heen toch niets kunnen gebeuren zonder dat ik het zou zien. Ik weet heel zeker dat er zich enige ogenblikken geleden nog geen broodkruimel op de tafels bevond, -en nu buigen de tafels door van het voedsel dat er op staat! Neem me niet kwalijk, in zo'n geval mag een mens met hart en verstand toch wel een vraag stellen, met name als je vreemdeling bent!? Het maakt me nu niet meer uit of iemand mij daarover goed inlicht of niet, maar ik blijf erbij dat er hier beslist geen natuurlijke dingen in het spel zijn! Kijk maar eens naar mijn negenentwintig metgezellen die onder elkaar precies hetzelfde onderwerp bespreken. Alleen jullie allen, die hier waarschijnlijk nu al verscheidene keren gegeten hebben, blijven in dit geval onverschillig, omdat jullie wel weten wat hier aan de hand is! Maar het hindert niet, -ik zal later nog wel achter dit geheim komen!"

 

20 Zinka en het voedselwonder

 

[1] Dan staat Zinka, die een zeer grote man was, op en kijkt om zich heen naar alle tafels, die natuurlijk zonder uitzondering vol staan met schotels, gevuld met heerlijk toebereide vissen, ronde broden en ontelbare bekers en kruiken gevuld met uitmuntende wijn. Hij ontdekt ook dat alle gasten reeds flink toetasten, zonder dat op al die tafels de spijzen merkbaar verminderen. Kortom, onze Zinka wordt, hoe langer hij kijkt, steeds meer uit het veld geslagen, zodat het hem tenslotte al behoorlijk begint te duizelen. Alleen een behoorlijke honger en de heerlijke geur van de spijzen nopen hem te gaan zitten en ook te gaan eten.

[2] Ebahl legt hem de beste en grootste vis voor en beschrijft deze als een van de edelste soorten uit het meer van Tiberias, want zo heette de uitgestrekte bocht van het Meer van Galilea tot in de vrij verre omtrek van Caesarea Philippi. Omdat de vis buitengewoon lekker smaakt tast Zinka steeds geestdriftiger toe. Daarbij spaart hij het honingzoet smakende brood niet en spreekt hij ook ijverig de volle beker aan, die daardoor echter niet veel leger wordt, en ook met de vis komt hij aan geen eind, ofschoon hij daarvoor flink zijn best doet.

[3] Zoals het hem echter vergaat, zo vergaat het ook zijn metgezellen. Zij zouden allen graag opgewekt en vrolijk en zeer spraakzaam willen worden, maar de steeds groeiende verwondering over de merkwaardige verschijnselen tijdens dit feestmaal laten hun daarvoor geen tijd, want voor hen zijn dat verschijnselen die zij nog nooit eerder beleefd hebben. Ook zijn zij al behoorlijk verzadigd, ­maar toch zet de goede, aangename smaak van de vissen, het brood en de wijn hen aan om nog meer te eten en te drinken, en ook daarvan begrijpen zij de reden niet.

[4] Tenslotte verzoekt Zinka dringend aan Cyrenius of hij wil vertellen hoe dat allemaal nu te rijmen is.

[5] Maar CYRENIUS zegt: "Als de maaltijd voorbij zal zijn, zal het ook wel vroeg genoeg zijn om over vele zaken te spreken. Eet en drink nu echter naar hartelust!"

[6] ZINKA zegt: "Vriend en edele heer en gebieder! Ik was mijn leven lang geen smulpaap, maar als ik nog lang bij u zal blijven wordt ik er zeker een! Alleen begrijp ik niet waar al dat eten en drinken blijft! Ik ben voldaan en mijn dorst is gelest, en toch kan ik nu nog steeds maar door eten en drinken! En de wijn is beter en geestrijker dan ik ooit ergens te drinken heb gekregen. Maar ondanks dat word ik er toch niet dronken van!

[7] Ik blijf er nog steeds bij dat het er hier niet natuurlijk aan toe gaat! Jn dit grote gezelschap moet zich een magiër bevinden, die hiermee zijn onbegrijpe­lijke wonderkracht demonstreert! Of bevinden wij ons soms in de buurt van die grote profeet die ik met mijn negenentwintig metgezellen heb gezocht? Als dat het geval zou zijn, zou ik u, verheven vriend en gebieder, heel onderdanig moeten verzoeken ons dertigen weg te sturen naar waar u ons ook maar hebben wilt, of u zou ons weer moeten laten boeien. Want als de profeet zomaar binnen ons bereik zou komen, zouden wij vanwege de voor Herodes afgelegde, dure eed de hand op hem moeten leggen. Daar zouden wij weliswaar niets aan hebben, maar toch zouden wij dat terwille van de eed tot ons eigen ongeluk moeten wagen!"

[8] CYRENIUS zegt: "Wat, -waarom dat? Waar en in welke wet staat dan geschreven dat een slechte, gedwongen en verdoemde eed gehouden moet worden?! Jouw eed is zonder meer al opgeheven omdat je mijn gevangene bent, samen met je negenentwintig metgezellen! Van nu af aan is er alleen maar sprake van het uitvoeren van wat ik en mijn ondergeschikte veldheren je zullen opdragen en nooit of te nimmer van wat jullie domme Herodes je heeft opgedragen! Van jullie misdadige eed zijn jullie voor altijd en eeuwig ontheven!

[9] In het geval dat de grote profeet nu ergens vandaan in ons midden zou komen, zou niemand van jullie het ook maar mogen wagen hem met een vinger aan te raken. Wie het echter vanwege zijn domme eed toch zou doen, zal alle zwaarte van de Romeinse ernst moeten dragen!

[10] Vriend Zinka, ik hield je voorheen vanwege je geestrijke uitlatingen voor een wijs man, maar door deze laatste opmerking ben je erg in mijn achting gedaald! Was dat eerdere allemaal maar huichelarij van je?"

[11] ZINKA zegt: "Nee, nee, absoluut niet, verheven heer en gebieder! Ik en wij allen denken en willen nu precies hetzelfde wat wij vroeger gedacht, gewild en gesproken hebben. Maar u moet toch wel begrijpen dat je bij verschijnselen zoals die hier zijn voorgekomen en nog voorkomen, als mens met een beetje verstand toch grote ogen begint op te zetten en tenslotte in je gehele denken, willen, spreken en doen wat verlegen en verward moet raken!

[12] Als ik zoiets al eens meer gezien zou hebben, zou ik mij hier net zo rustig als alle anderen hebben gedragen, maar mijn wijze buurman had daarnet nauwelijks gezegd dat het middagmaal zou komen, of enige ogenblikken daarna bogen alle tafels al door van het gewicht van de daarop geplaatste spijzen en dranken! Er kan best een of ander kunstig apparaat bestaan waarmee dat werk wat sneller dan gewoonlijk gedaan kan worden, maar zó snel! Dat kan geen enkel mechanisch apparaat! Kortom, wat men mij ook zegt, ik blijf toch zeggen: "Het was óf een buitengewoon soort toverij, óf een compleet wonder!

[13] U, verheven vriend en heer, kunt gemakkelijk kalm blijven, omdat u zeker de oorzaak weet, maar voor ons is het iets heel anders! Kijk alleen maar eens naar de vis die ik nu nog eet! Ik heb daarvan steeds maar gegeten en gegeten en nog is verreweg het grootste deel over! Ik ben helemaal voldaan, en kan toch nog doorgaan met eten! Dit is mijn beker, waaruit ik toch wel meer dan een volle maat (2 liter) heb gedronken, en kijk eens, -nauwelijks drie vingers staat de wijn onder de rand! Ja, dat kan men dan toch als denkend mens niet zo zonder meer aannemen alsof daar zogezegd niets bijzonders mee zou zijn! Ik ben hier uw gevangene en kan geen verklaring van u eisen over dit wonderbaarlijke verschijnsel, maar vragen kan en mag ik toch wel? Ik vroeg het u echter en u zei dat ik moest wachten!

[14] Het wachten zou wel gaan als er in mij in plaats van een weetgierige ziel, een dode steen lag uit te rusten, maar mijn ziel is geen steen, maar een altijd naar licht dorstende geest. Zijn dorst is niet met een koele dronk te lessen, maar door een verklarend woord dat uit de mond van een reeds gelaafde geest komt. U hebt deze geestelijke drank in overvloed en u loopt ervan over. Maar bij mij, de van dorst smachtende, wilt u uit uw overvloed ook niet één druppel op mijn gloeiende tong laten druppen! Kijk, dat is het nu wat mij het meest verdriet doet en mijn verstand in de war brengt! Als ik onder zulke omstandigheden een beetje verward wordt, -kunt u, verheven vriend, zich daar dan over verwonderen?

[15] Maar nu niets meer over dat alles! Ik word daardoor inwendig nu al behoorlijk boos en laat al dat wonderbaarlijke voor wat het is! De mens moet niet alles weten en hoeft ook niet alles te weten! Voor het noodzakelijke verkrijgen van het dagelijks brood hoeft de mens helemaal niet veel te leren, te beleven en te weten. Alleen een echte dwaas wil meer! Daarom nu slechts gegeten en gedronken zolang het er is! Mag ik niets weten, dan wil ik liever niets weten! Want wat men zelf wil, kan men gemakkelijk verdragen; alleen de wil van een vreemde is voor iedere eerlijke ziel moeilijk te verteren. Van nu af aan hoeft u er zich geen zorgen over te maken dat ik u ooit weer met een of andere vraag lastig zal vallen!"

[16] Na deze woorden zei Zinka niets meer, at rustig verder aan zijn vis en nam daarbij meermalen brood en wijn. Ook zijn metgezellen deden dat en trokken zich weinig aan van wat om hen heen gebeurde of werd gezegd.

 

21 Het wezen van de dorst naar kennis

 

[1] Cyrenius vroeg mij echter heimelijk wat er nu met deze man gedaan kon worden.

[2] IK antwoordde: "Nog heel veel! Zij zullen ook heel capabele werktuigen voor ons worden, maar nu hebben zij wat rust nodig en daarom liet Ik hen zo onverschillig worden.

[3] Geloof Me! Een ziel die eenmaal verlangt naar hogere kennis, geeft zich niet zo gemakkelijk over aan volledige daadloosheid! Het vergaat zo'n ziel als een pas verloofde jongeman die zielsverliefd is op het uitverkoren meisje. Het meisje, dat wel een meisje is maar geen eerzame maagd, tilt echter niet zo zwaar aan de liefde van haar verloofde en denkt: 'Voor hem honderd anderen!'

[4] Maar na een poosje komt dat de verloofde ter ore en zijn hart wordt zeer bedroefd. Geërgerd en boos neemt hij zich ernstig voor niet meer aan het trouweloze meisje te denken. Hoe meer hij zich dat echter voorneemt, des te meer denkt hij aan haar en heimelijk hoopt hij dat al het erge wat hij over het meisje van buitenstaanders heeft gehoord, een grove leugen mag zijn. ...

[5] Maar tenslotte ziet hij zelf het meisje met een ander! Nu zou hij werkelijk wel van kwaadheid uit zijn vel kunnen springen en met alle geweld wil hl] met meer aan de trouweloze denken. Dan wordt hij echter door zulke withete gedachten geplaagd, dat hij zich niet meer met andere, gezondere gedachten bezig kan houden. Dag en nacht vindt hij rust noch duur, hij zucht en weent vaak bitter en verwenst de trouweloze.

[6] Ja, maar waarom dan toch? Had hij zich niet vast voorgenomen nooit meer aan de nietswaardige te denken?

[7] Maar dan komt, als hij zich zo kwelt, een echte vriend hem opzoeken en zegt: 'Vriend, je doet je verloofde toch wel enig onrecht! Kijk, met haar schijnbare lichtzinnigheid heeft zij slechts jouw liefde willen onderzoeken, want zij weet maar al te goed dat zij arm is terwijl jij rijk bent. Zij begreep al nauwelijks hoe het mogelijk was dat jij haar tot je wettige vrouw zou kunnen nemen. Zij hield jouw plechtig beloofde liefde voor meer dan de helft voor fopperij en wilde je voor de werkelijke huwelijksbelofte wat aan de tand voelen, om te zien of je haar wel zo liefhebt als je woorden zeiden! Want de ervaring leerde arme meisjes treurig genoeg maar al te vaak, dat zulke rijke jongens zoals jij met de arme meisjes een lichtzinnig en losbandig spel speelden. Jouw meisje heeft nu gezien dat je het toch ernstig met haar meent en houdt daarom meer van je dan je ooit zou kunnen geloven. Sinds zij met je verloofd is, was zij je in haar hart ook niet meer ontrouw. -Nu weet je, blinde dweper, hoe jullie verhouding is! Doe nu, watje wilt!'

[8] Cyrenius, denk jij soms dat de zo diep beledigde minnaar nu van het arme, maar mooiste meisje niets meer wil horen of zien, zoals hij zich dat had voorgenomen? O, zeker niet! De woorden van zijn vriend maakten hem geluk­kig en hij kon nauwelijks wachten tot het moment waarop hij zijn geliefde voor altijd zijn hand zou schenken.

[9] En zo zal het onze Zinka ook vergaan! Hij eet en drinkt nu weliswaar alsof het wonderbaarlijke hem helemaal niet meer interesseert, maar in zijn binnenste is hij daarmee nu veel meer bezig dan dat hij vroeger ooit was. Daarover dus geen zorgen!

[10] Ik ken alle mensen en weet wat er allemaal in hun harten omgaat. Bovendien bestuur ook Ik alleen de gevoelens in het hart. Waar dat nodig is, weet Ik wat Mij te doen staat. Laten we dus opgewekt zijn en eten en drinken wat ons voorgezet is, want we hebben voor vanmiddag wat meer lichamelijke versterking nodig en zullen laat aan het avondmaal komen!"

[11] Iedereen is nu echt opgewekt en blij en velen loven God de Heer. Enigen beginnen zelfs te zingen, maar behalve Herme was er niemand die goed kon zingen. Van verscheidene kanten werd hem gevraagd wat te zingen, maar hij had daar niet zoveel zin in omdat hij bang was voor kritiek van de Romeinen, die nogal gevoelige oren hadden, en daarom gaf hij zich niet gauw gewonnen.

[12] HU zei: "Mijn vrienden en heren! Voor God de Heer zing ik een lied in mijn hart. De Heer van Israël hoort het zeker met welgevallen! Als ik datzelfde lied luid voor uw oren zou zingen, zou het u vanwege een enkele valse toon waarschijnlijk niet bevallen. Dat zou mij dan met schaamte en ergernis vervul­len, hetgeen noch voor mij noch voor u goed zou zijn en daarom zing ik dat lied van mijn hart liever niet hardop maar heel stil in mijn hart. Degene voor wie het bestemd is, hoort het zeker!"

[13] IK zeg: "Je hebt gelijk, Herme, zing zo maar altijd in je hart! Dat gezang klinkt in de oren van God veel prettiger dan luid, zinloos geschal waardoor alleen het lichamelijke oor wordt gekieteld, maar waarbij het hart koud en onaangedaan blijft.

[14] Als er bij gelegenheden ook met de mond wordt gezongen, moet het alleen dan gebeuren als het hart door het gevoel der liefde reeds zo overvol is dat het zich door het stemgeluid moet uiten om in zekere zin niet te stikken in de te krachtige opwelling van liefde tot God. Vanzelfsprekend is dan ook het uiterlijk gezang Gode welgevallig, maar het moet met een zuivere stem worden gezon­gen, die het gemoed nog meer verheft.

[15] Want een onreine en onwelluidende stem is als troebel moeraswater dat op een laaiende vlam wordt gegoten! De gevolgen daarvan kan ieder van jullie zich gemakkelijk indenken."

[16] Nadat Ik deze uitleg over het zingen gaf, zei de lieflijke JARAH tegen Mij: "Maar Heer, hoe zou het dan zijn -omdat wij nu zo opgewekt bij elkaar zitten -, als Raphaël ons eens wat voorzong?"

[17] IK zeg op schertsende toon tegen haar: "Vraag het hem! Misschien doet hij het om jou te plezieren. Ik heb daar natuurlijk niets op tegen"

[18] Jarah pakt nu meteen Raphaël vast en vraagt hem dringend om iets te zingen.

[19] En RAPHAËL zegt: "Je weet nog wel niet hoe wij zingen, maar bij voorbaat zeg ik je al dat je mijn stem niet lang zult kunnen verdragen. Zij klinkt te aangrijpend en moet ook zo klinken vanwege de te zuivere elementen waardoor zij wordt gevormd. Je lichaam kan de klank van mijn stem helemaal niet verdragen. Als ik een kwartier voor je zing, sterf je door de zuivere lieflijkheid van het geluid van mijn stem, die met niets op aarde is te vergelijken! Lieflijke, zeg mij nu of je mij wilt horen zingen, dan zal ik zingen. Maar welke uitwerking mijn gezang op je lichaam zal hebben, kan ik nauwelijks vooruit zeggen!"

[20] JARAH zegt: "Zing dan in ieder geval één enkele toon. Die zal mij toch zeker geen kwaad doen, of zelfs doden!"

[21] RAPHAËL zegt: "Goed, ik zal slechts één toon voor je zingen en allen die hier zijn, zullen hem horen en ook degenen die hier tamelijk ver vandaan wonen, opdat zij op zoek zullen gaan naar het geluid dat zij hebben gehoord! Ikzelf moet mij daarvoor gedurende enige ogenblikken voorbereiden! Houd je er maar voor gereed, want ook die éne toon zal een enorme uitwerking op je hebben!"

 

22 Het gezang van Raphaël

 

[1] Onze ZINKA hoort natuurlijk ook deze woorden en hij vraagt aan de naast hem zittende Ebahl: "Is die knappe jongeman wel zo'n buitengewoon zanger? Heb je hem al eens gehoord?"

[2] EBAHL zegt: "Hij zegt het. Ik heb hem wel vaak horen spreken, maar nog nooit horen zingen en ben daarom erg nieuwsgierig naar die ene toon van hem!

[3] ZINKA zegt: "Waar komt hij dan vandaan, en wie is dat meisje?"

[4] EBAHL antwoordt: "De jongen woont bij mij in Genezareth en het meisje is mijn eigen dochter. Zij is pas vijftien jaar; maar zij heeft de hele Schrift in hoofd en hart, - en de jongen ook, die is voorlopig onderwijzer in mijn huis. Ik ken hem dus erg goed! Maar dat hij zo'n buitengewoon zanger zou zijn, daar was mij tot op dit ogenblik niets van bekend, daarom ben ik zelf nu ook erg nieuwsgierig naar zijn toon .

[5] Toen Ebahl dit had gezegd, zei RAPHAËL: "Luister nu en Iet goed op!"

[6] Daarop hoorden allen als van heel ver komend een weliswaar zeer zwakke, maar zo onbeschrijflijk zuivere toon, dat ze allen in vervoering raakten en ZINKA heel geestdriftig uitriep: "Nee, zo zingt geen aards zanger! Zo kan slechts een God zingen of minstens een engel van God!"

[7] De toon werd echter geleidelijk aan sterker, levendiger en krachtiger. Op zijn grootste sterkte als van duizend bazuinen klonk hij als een kwartsext akkoord van des-mol, van het kleine tot in het een gestreepte octaaf, met een herhaling een octaaf hoger reikend, nam daarna weer af en verloor zich aan het eind in een allerzwakste as van ongekende zuiverheid.

[8] Allen waren zo betoverd door deze ene toon, dat zij in een soort zintuiglijke verdoving raakten en in zekere zin bezwijmd waren. De engel moest hen op een teken van Mij eerst allemaal weer bijbrengen.

[9] Allen ontwaakten daarop als uit een heerlijke droom en ZINKA kwam geestdriftig op Raphaël af, omarmde hem krachtdadig en zei: "Jongen! Jij bent geen sterveling! Je bent óf een God, óf een engel! Ja, met die stem moet je ook de doden kunnen opwekken en alle stenen levend kunnen maken! Nee, nee, nee! Zo'n meer dan hemels geluid heeft nog nooit een sterveling op de gehele aarde gehoord! O, jij hemelse jongen! Wie leerde je dan om zulke tonen uit je keel te laten opklinken? !

[10] O, ik ben er helemaal weg van! Al mijn levensvezels sidderen nog door de onbeschrijfelijke schoonheid en zuiverheid van deze ene toon! Ik dacht geen moment dat jij zo'n ongehoord zuivere toon met je keel produceerde, maar het leek mij toe alsof alle hemelen open waren gegaan en er een harmonie uit Gods mond over de dode aarde uitstroomde !

[11] O God, o God van Abraham, Isaäk en Jacob, - U bent geen lege uitgespro­ken klank! U bent alleen de waarheid en de zuiverste, eeuwige harmonie! Ach, deze toon, deze toon! Ja, deze toon gaf mij al het verlorene, hij gaf mij mijn God, mijn heilige Schepper en Vader terug; hij was voor mijn hart een zuiver evangelie uit de hemelen! Wat misschien duizend en nogmaals duizend woor­den niet gekund zouden hebben, deed deze toon uit de hemelen; hij heeft mij mens gemaakt! Mijn hart, dat van steen was, is nu als was in de zon en zo teergevoelig als een hangende dauwdruppel!

[12] O Johannes, wiens doodsaanzegger ik met een gebroken hart moest zijn! Als jij die toon in het laatste moment van je aardse bestaan gehoord zou hebben, waarlijk, dan zou de dood van je lichaam een lichtomstraalde poort tot Gods hemelen zijn geworden! Maar in de donkere kerker waarin jij, geheiligde van God, verbleef, hoorde men alleen tonen van weeklagen, nood en verdriet!

[13] O mensen, mensen, mensen! Hoe vreselijk moet het in jullie harten en hoe duister moet het in jullie zielen zijn, omdat jullie niet datgene hebben gehoord, wat ik nu heb gehoord en omdat jullie ook niet kunnen voelen, wat ik nu voel en mijn verdere leven zal voelen! 0, grote, heilige Vader in de hemel, U die een levensecht smeken ook van een zondaar nooit onverhoord hebt gelaten, -als ik eenmaal scheid van deze wereld van verdriet en dood, laat mij dan enige ogenblikken daarvoor nog eenmaal zo'n toon horen, dan zal ik gelukzalig deze aarde verlaten en mijn ziel zal daarop eeuwig Uw allerheiligste naam loven!"

 

23 Omgang met God door het innerlijke woord

 

[1] Na deze lovende uitroepen van Zinka, die voor alle aanwezigen hartverhef­fend waren, zei JARAH: "O Raphaël, Raphaël! Wat ben je nu een geheel ander wezen dan eerst! Nu heb je mijn hart helemaal gebroken! Ach, had je die toon toch maar liever niet gezongen!"

[2] RAPHAËL zegt: "Waarom heb je het mij dan gevraagd?! Ik wilde het eigenlijk toch al niet, maar nu ik de toon niet meer terughalen kan, maakt dat niets uit! Bedenk, dat in Gods hemelen alles moet lijken op deze toon, dan zul je je in het vervolg des te ernstiger inspannen om je leven zo in te richten dat het in al zijn uitingen, gevolgen en instellingen op deze toon lijkt. Wiens leven echter niet op deze toon zal lijken, zal niet in het rijk van de eeuwige en zuivere liefde binnengaan.

[3] Want de gehoorde toon is een toon van de liefde en een toon van de hoogste wijsheid in God! Besef dat goed en handel zodanig dat je gelijk wordt aan de gehoorde toon, dan zul je in alle liefde en wijsheid gerechtvaardigd zijn voor God, die je uitverkoren heeft als een echte hemelse bruid en die mij daarom als jouw gids heeft aangesteld!

[4] Wat hier nu gebeurt, gebeurt voor God en voor Zijn hemelen. Het gebeurt niet voor deze wereld, want die zou zoiets nooit begrijpen. Daarom zal de wereld daar ook weinig of niets van merken en ook van deze toon niets ondervinden. Kijk maar eens naar de mensen aan de andere tafels hoe ze oordelen en onderling twisten. Laat ze maar oordelen en onder elkaar twisten! Zij zullen toch met z'n allen niets te weten komen, want een werelds verstand begrijpt dit nooit!

[5] De Heer verblijft hier al een aantal dagen; morgen zal het echter de laatste dag zijn! Wat daarna zal gebeuren, weet niemand dan alleen de Heer, Vervul jij je hart daarom met alle liefde en deemoed en verberg in je hart wat je hier aan bijzondere en buitengewone dingen hebt gehoord en gezien, want het doorvertellen daarvan aan de wereldse mensen zou betekenen dat je de edelste en grootste paarlen voor de zwijnen zou werpen, hetgeen de wereldse mensen niet zou helpen. Dat alles moet je goed beseffen en toepassen, dan zul je een nuttig werktuig worden in de hand des Heren in de hemel en op aarde. -Heb je dat alles goed onthouden?"

[6] JARAH zegt: "O liefste Raphaël, onthouden heb ik alles, maar aangenaam is dat wat je mij nu hebt verteld nu juist met, - met name het aangekondigde vertrek van de Heer, dat je mij voor morgen hebt aangekondigd! Je weet hoe zeer en boven alles ik Hem liefheb! Hoe zal het met mij gaan als ik Hem niet meer kan zien en horen, en niet meer met Hem zal kunnen spreken?!"

[7] RAPHAËL zegt: 'Het zal heel goed met je gaan, want al zie je Hem ook niet, je zult Hem toch altijd kunnen horen en spreken, Want als je Hem in je hart vragen zult stellen, zal Hij, je ook door je hart antwoord geven.

[8] Kijk eens naar wat wij moeten doen!? Ik ben nu hier, zoals je ziet. Als de Heer dat echter wil, moet ik op stel en sprong naar een wereld zeer ver hier vandaan en daar zolang blijven als volgens de orde van de Heer noodzake­lijk is. Geloof mij, wij zijn daar echt vaak heel ver verwijderd van de persoonlijke tegenwoordigheid van de Heer, -maar in het geheel niet van de geestelijke, want wij zijn daar steeds in God, zoals God ook in ons is en Zijn onmetelijk grote daden doet.

[9} Wie God de Heer waarachtig liefheeft, is steeds bij God en in God. En als hij iets van God wil horen of weten behoeft hij Hem in zijn hart maar te vragen en hij zal door de gedachten van zijn hart ook meteen een volledig antwoord krijgen. Op die wijze kan ieder mens door God altijd en in alle dingen beleerd en geleerd worden, Daaruit kun je opmaken dat je niet altijd ook behoeft te zien om gelukzalig in de Heer te zijn. Je behoeft Hem slechts te horen en te voelen -en dan heb je werkelijk alles wat, voor de ware zaligheid in God nodig is.

{10] Kijk! Ook ik zal met steeds zichtbaar om je heen zijn, Maar je zult mij in je hart slechts behoeven te roepen en dan zal ik bij je zijn en je antwoorden door de weliswaar zeer zachte, maar toch overduidelijk verneembare gedachten in je hart. Als je die hebt gehoord, bedenk dan dat ik die in je hart heb gelegd! Je zult ook onderkennen, dat het met je eigen gedachten zijn. Zijn ze je eenmaal duidelijk geworden, handel dan daarnaar!

[11] Want alleen het. weten van wat rechtvaardig en goed is en wat God de Heer welgevallig is, is niet voldoende, in de verste verte niet -ook dan niet als men een overduidelijk en groot welgevallen zou hebben aan de hemelse leer maar toch nooit ernstig zou besluiten te handelen naar alles wat de heilige uit de hemel komende leer voorschrijft.

[12] Daarom is het zaak.om de leer goed te beluisteren, te begrijpen en uit te voeren! Als men niet strikt doet wat de leer zegt, is het, blijft het en wordt het niets!"

 

24 De verzorging van het hart

 

[I] (Raphaël:) "'Liefelijke jonge dochter Jarah, je weet toch, dat toen de Heer Zich in Genezareth ophield, Hij Zelf je onderwees in allerlei tuinbouwzaken! Hij leerde je allerlei nuttige planten kennen en toonde hoe ze bewerkt en gebruikt moeten worden. Hij legde een kleine tuin voor je aan, beplantte die met allerlei nuttige planten en vertelde je van iedere plant in het bijzonder hoe de vorm zou zijn, hoe de groei, wanneer en hoe de bloei zou zijn, welke vruchten er zouden komen, waarvoor deze geschikt waren, hoe men ze kon eten en hoe men daarvan een rijke oogst zou kunnen bewaren zonder dat deze zou bederven. ­Kortom, de Heer Zelf gaf je in alles het nodige onderricht voor het bebouwen van je tuintje.

[2] Wel, daarover wasje zeer verheugd! Maar was de vreugde daarover alleen voldoende? Zou je tuintje met vruchten gezegend zijn zonder daadwerkelijke, vlijtige verzorging? Jouw grote plezier en vreugde voor het persoonlijke onder­wijs van de Heer zou toch niets in je tuintje hebben laten groeien -behalve wat onkruid! Omdat je echter ijverig volgens de aanwijzingen werkte, bloeide je tuintje weldra op tot een klein aards paradijs en je kunt er verzekerd van zijn dat je een rijke oogst uit het tuintje zult krijgen!

[3] En Iet nu op! Het menselijke hart kun je ook vergelijken met een tuintje. Het is wel wat klein, maar als je het volgens de leer van de Heer heel vlijtig bewerkt en geen moeite spaart om alles wat je gehoord hebt in daden om te zetten, dan zul je ook weldra zoveel zegen en genade uit de hemelen inje eigen hart bezitten dat je tenslotte wat ziel en geest betreft reeds geheel uit eigen middelen zult kunnen leven en niet doorlopend onze raad en hulp nodig hebt!

[4] Want de Heer wil juist dat de mens helemaal een zelfstandig hemelburger wordt volgens de eeuwig onveranderlijke ordening van God. Wie dat bereikt heeft, heeft dan echter ook alles bereikt. - Heb jij, lieve Jarah, dit alles nu helemaal goed begrepen? Ben je nu zo'n beetje op de hoogte met de zuivere toon die ik je heb voorgezongen?"  

[5] JARAH zegt: "O, nu helemaal, en zo helder en zuiver als de zon op het heldere, wolkeloze middaguur! Jouw woorden gaven mijn hart een geweldige troost.en ik zal ze ook volledig in praktijk brengen opdat zij in mij de heuglijkste en zaligste levenswaarheid worden. Mij les te geven en de les toe te laten passen, kan voor jou toch nauwelijks de zwaarste levensopgave zijn! Maar zullen ook alle andere mensen dat doen, wat je mij zo getrouwen waarachtig hebt aangeraden?"

[6] RAPHAËL zegt: "Zorg eerst maar voor jezelf, de Heer zal wel voor de anderen zorgen!"

 

25 Zinka vraagt verder

 

[I] Natuurlijk had ook ZINKA van deze les niet slechts een deel, maar alles gehoord en hij vroeg aan Ebahl, in wie hij nog het meeste vertrouwen had: "Vriend, die merkwaardige jongen die ons daarnet een hemelse toon liet horen en nu je dochter zo'n vreemde, mystieke les gaf zoals ik die - eerlijk gezegd ­nog nooit heb gehoord, lijkt toch niet helemaal, zoals wij, tot deze aarde te behoren. Zeg mij eens, of achter hem soms diegene schuilgaat, waarvoor Johannes zich te gering achtte om zijn schoenriemen los te maken! Hij lijkt mij alleen te jong, want dan zou hij al in de dertig moeten zijn!"

[2] EBAHL zegt: "Beste vriend, dat is de jongeman weliswaar niet, - maar hij is wel een belangrijk leerling van hem! Want ik moet je nu heel eerlijk bekennen dat die profeet uit Nazareth een zodanige macht en wijsheid bezit, dat er zelfs, naar men zegt, engelen uit de hemelen naar de aarde komen om zijn leer te horen en zijn daden te bewonderen en in hem de almacht van God te loven!

[3] Als bewijs van wat ik zeg, dient nu juist die jongen waarvan je niet weet wat je van hem moet denken! Als aards mens ziet hij er toch wel wat te hemels, en als engel misschien toch nog wat te aards uit! Hij woont al ongeveer een maand bij mij en is de onderwijzer van mijn dochter. Dat hij op aarde geen vader of moeder heeft en in alles een macht bezit die gewoonweg fabelachtig is, kun je zonder meer van mij aannemen! Meer weet ik niet van zijn afkomst. Je kunt hem trouwens zelf om meer informatie vragen, hij zal op geen enkele vraag het antwoord schuldig blijven. Er zit geen greintje hoogmoed in hem!"

[4] ZINKA zegt: "Ik weet nu genoeg en ook wat ik in deze buitengewone tijd van de jongen moet denken! Maar nu zou ik toch wel eens willen weten of ook die grote profeet uit Nazareth zich soms niet hier bij ons bevindt! ? Want zonder hem begrijp ik absoluut niet wat een engel hier zogezegd te doen zou hebben! Als hij hier is, zeg het mij dan, opdat ook ik hem mijn diepste eerbied kan betuigen! Want volgens jouw verhaal moet hij een volstrekt zuiver, goddelijk wezen zijn. Geef me daarom een kleine aanwijzing of hij er is, en wie het is !"

[5] Daarop zegt EBAHL: "Beste vriend, heb nog enig geduld. Je zult hem nog welleren kennen! Tot je geruststelling kan ik echter wel zoveel zeggen -omdat je geen gerechtsdienaar of achtervolgermeer bent -dat hij zich bij ons bevindt en werkelijk hier is, anders zouden al die Romeinse hoge heren hier echt niet zijn!"

[6] ZINKA zegt: "Dat is ook genoeg, ik heb niet meer nodig! Nu zal ik hem wel ontdekken!"

[7] Dat bracht onze Zinka tot rust, maar hij lette nu overal op en hield zijn ogen en oren op Cyrenius, Cornelius en de engel gericht omdat hij dacht dat zij Mij het eerst zouden kunnen verraden. Daarin vergiste hij zich evenwel, want Ik had hun meteen in hun hart gelegd wat zij moesten zeggen en waarheen zij de aandacht van Zinka moesten afleiden. Ook werd nu de zitting opgeheven en werden de tafels weer afgeruimd. Wij gingen naar de oever en hadden het daar over heel onbelangrijke zaken. Natuurlijk verloren Zinka en zijn metgezellen ons niet zo gemakkelijk uit het oog.

 

26 De opwekking van de twee verdronken meisjes

 

[I] Bij het heen en weer wandelen langs de oever van de zee kwamen wij bij de plaats waar onze Risa de beide verdronken meisjes verzorgde en wachtte tot zij weer levend zouden worden.

[2] CYRENIUS zei tegen hem: "Wel, vriend Risa, beginnen de beiden reeds zo zoetjes aan tekenen van leven te geven?"

[3] RISA zegt: "Verheven heer, het is allemaal moeite voor niets! Deze beiden worden eigenlijk steeds doder in plaats van levend, bij hen is echt alle moeite en verdere behandeling tevergeefs! Alleen Gods almacht kan hun het leven teruggeven! Daar baat neerleggen en wijn in de mond gieten absoluut niet meer!"

[4] IK zeg: "Daar ben je dus van overtuigd?"

[5] RISA zegt: "Heer, kijk maar eens naar die blauwe vlekken en let eens op het reeds vergevorderde ontbindingsproces, dan zult zelfs U het met mij eens zijn dat deze beiden alleen op de jongste dag van Daniël door de almacht van God weer tot leven zullen komen!"

[6] Daarop drong ZINKA zich ook naar voren, omdat hij veel verstand had van gestorven mensen, en hij bestudeerde de beide drenkelingen. Na een minutieus onderzoek zei ook hij: "Onze vriend heeft de waarheid gesproken! Deze beiden zullen tot de jongste dag dood moeten blijven, gesteld dat er op deze aarde ooit een zal komen, - wat ik moeilijk geloven kan! Want ik weet waarin zo'n vleesklomp verandert: in motten, wormen, vliegen, kevers, in allerlei gras en andere planten! Hoeveel worden er niet door de wilde beesten verscheurd en opgegeten! Hoeveel komen er niet om in het vuur! Als dat op de jongste dag zomaar vanzelf weer bij elkaar zou komen en één geheel worden zoals het nu is, dan doe ik voor eeuwig volledig afstand van mijn menszijn! Ik, Zinka uit Jeruzalem, in vele zaken ter zake kundig, beweer hier dat op die jongste dag, die zo gezegd eenmaal zal komen, ook zelfs Gods almacht er de tijd voor zal moeten nemen om deze vrouwelijke vleesklompen weer tot leven te brengen! Hun zielen zullen wel een nieuw geestelijk lichaam krijgen, maar in deze lichamen zal geen ziel meer door hoofdpijn geplaagd worden!"

[7] IK zeg tegen Zinka: "Vriend! Je weet veel en je slaat niet zelden de spijker op de kop, maar strikt genomen heb je er hier toch wat naast geslagen! Je hebt weliswaar volkomen gelijk dat een ziel in het hiernamaals nooit in dit lichaam zal rondlopen, maar juist deze beide lichamen zullen toch nog een tijdlang heel bruikbare dragers van hun zielen worden! Als Ik het wil, moeten deze beiden ontwaken! Eén daarvan zal nog jouw vruchtbare vrouw worden en jij zult haar uitermate liefhebben, de andere zal de vrouw van de ook nog ongehuwde Risa worden, -maar hij zal geen kind bij haar verwekken!"

[8] Daarna roep Ik de beide drenkelingen en zij richten zich ogenblikkelijk op en kijken vol verbazing om zich heen, totaal niet beseffend waar ze zich bevinden en wat er met hen was voorgevallen.

[9] Maar Risa en Zinka vallen voor Mij neer en ZINKA roept: "U bent degene waarover Johannes sprak! U bent echter geen profeet, maar U bent Jehova Zelf!"

[10] Ook de nog aanwezige Perzen kwamen bij dit opwekkingstafereel, en de ons met name bekende SCHABBI zei tegen Zinka: "Ik voel dat je deze keer een juist oordeel hebt uitgesproken! Het is zo, vriend, - het is Jehova! En de jongen die ons daarnet een hemelse toon heeft laten horen, is een aartsengel, en wel dezelfde die reeds eenmaal op deze aarde de jonge Tobias heeft geleid. Zo staan de zaken: "dit is de door alle profeten en zieners voorspelde grote Messias, en met Hem begint een nieuw, geestelijk rijk op deze aarde !

[11] Hij is het aan wie velen zich zullen ergeren en die zij te lijf zullen gaan, en waarmee zij zullen willen doen wat Herodes met Johannes heeft gedaan. Maar allen die dat zullen proberen, zullen zich te pletter lopen op Zijn macht en dom worden tegenover Zijn wijsheid en blind als de duisterste nacht! Want nooit heeft de aarde Zijnsgelijke in haar vlees gedragen!

[12] Wat ik je uit naam van mijn twintig metgezellen zeg, zeg ik je zonder angst­. Van nu af aan vrees ik de wereld niet meer, omdat ik Hem heb leren kennen. Angst moeten alleen zij hebben die zich tegen Hem willen en zullen verheffen! O, Hij zal al de boosdoeners heel krachtig aan de tand voelen, - en duizend maal wee hen! Hij zal tegen niemand met het zwaard in de hand ten strijde trekken, -maar de macht van Zijn woord zal hen oordelen en te gronde richten!

[13] Welke macht Zijn woord heeft, daarvan heb je nu de nog naakte bewijzen voor je! Deze beide meisjes waren toch zo volkomen dood dat wel niemand daarover ook maar enige twijfel kon hebben! Hij zei slechts: 'Sta op!', - en de beiden richtten zich op en leven nu als opnieuw geboren, vernieuwd en gezond en zijn volkomen helder bij bewustzijn. Het zou alleen wenselijk zijn als beide lieve kinderen kleren zouden krijgen! -Maar ik weet wat ik doen zal! Bij ons Perzen zijn een paar vrouwen die drie stel kleren bij zich hebben. Daarvan kan elk er een ter beschikking stellen en dan zijn deze beiden geholpen!"

 

27 De levensgeschiedenis van de beide meisjes

 

[1] Hierop richtte Schabbi zich tot Mij en vroeg of hij dat mocht doen.

[2] IK zei: "O, doe dat in ieder geval, want door een weldaad heeft nog nooit iemand tegenover Mij een zonde begaan! Ga, en laat de beiden aankleden!"

[3] En Schabbi ging en binnen enkele ogenblikken was hij terug met twee kostelijke, helder witte, zijden hemden en met twee hemelsblauwe, kostelijke Kaschmir overkleden en daarbij twee paar van de duurste feestsandalen met lange, met zijde gevoerde banden. Ook twee diadeem-vormige kammen en gouden voorhoofdsspangen, versierd met kostbare edelstenen, werden aan de beide nieuw opgewekten overhandigd. Zij wilden echter de sieraden, die hun te kostbaar toeschenen, niet aanvaarden­

[4] IK zei echter: " Als Ik het wil, kun je aannemen wat jullie gegeven wordt, want het past bruiden om prachtig getooid te zijn!"

[5] Toen namen de beiden ook de sieraden aan, en toen zij zo helemaal aangekleed en getooid waren en er bij stonden als twee koningsdochters, toonden zij grote en dankbare vreugde.

[6] Maar toen zij zo voor ons stonden en van schoonheid gewoonweg straalden­ zei ZINKA: "Nee, nee, dat is alweer een wonder! Toen ik de beiden daarnet bekeek toen ze dood waren, kwamen ze mij voor als een paar vrouwen van in de veertig, en hun verschrompelde vormen vertoonden geen bijzondere gratie. Zelfs toen zij daarna op wonderbaarlijke wijze opgewekt werden, was er niets bijzonders aan te zien, en nu zijn het twee schoonheden zoals mijn ogen nog nooit eerder hebben aanschouwd! Nu zijn het twee meisjes van nog geen twintig! Ja, dat is toch ook een wonder boven wonder! De jonge Herodias verzinkt daarbij in het niet! Nou, als Herodes een van deze twee te zien zou krijgen, zou hij voor haar, als zij dat zou eisen, meteen alle Joden laten onthoofden! Zou ik, arme zondaar, werkelijk de genade waardig bevonden worden een van deze beide engelen tot vrouw te krijgen, dan ziet Jeruzalem mij nooit meer terug, want dat zou een te groot lokaas voor Herodes en ook voor de vele andere heiligen van de Godsstad zijn!"

[7] Toen zei Cyrenius: "Als deze beide wonderkinderen geen eigen ouders meer hebben, of als de eigen ouders, doordat de dood daartussen gekomen is, ieder recht op hen verloren hebben, dan zijn zij mijn dochters en krijgen van mij een toereikende bruidsschat!"

[8] Dan zegt de oudste van de twee, die GAMIËLA heette: "Wij zijn beiden ­strikt genomen - ouderloos, en degenen die wij vader en moeder noemden, zijn eigenlijk helemaal geen familie van ons. Wij kwamen als kinderen van twee en drie jaar in het huis van een koopman die eigenlijk Grieks was en pas later zo half en half tot het Jodendom is overgegaan. Volgens de verklaring van een oude, ongetrouwde vrouw werden wij door een slavenhandelaar van Sidon naar Kapérnaum gebracht en daar door de betreffende koopman, die wij vader noemden, voor vijf varkens, drie kalveren en acht schapen gekocht.

[9] De verkoper moet daarbij papieren aan de koopman gegeven hebben waarop onze namen en die van onze oorspronkelijke ouders vermeld zouden staan! Onze echte ouders moeten Romeinen van zeer hoge afkomst zijn, maar wat daarvan waar is, weten wij niet. Met de reis waarop wij zijn verongelukt, hadden wij echter ook het geheime doel om bij een in een andere plaats wonend familielid van onze schijn ouders de volle waarheid te horen, of wij echte of werkelijk slechts gekochte dochters van onze ouders zijn.

[10] Wij vielen evenwel in handen van brute zeerovers, werden van alle meegenomen bezittingen beroofd, van onze kleding ontdaan, daarna ondanks al ons smeken met onze haren vast aan elkaar gebonden en zo levend in de diepe zee gegooid. Wat later met ons is gebeurd, weten wij niet, en wij weten ook niet hoe wij op deze ons geheel onbekende plaats zijn gekomen en wie ons het leven heeft teruggegeven; want wij moeten toch wel dood geweest zijn toen men ons, waarschijnlijk door de zee aan land aangespoeld, ergens langs de oever of op het strand heeft gevonden! -Waar zijn wij dan nu, en goede verheven mensen, wie bent u?"

 

28 Cyrenius herkent zijn dochters

 

[I] CYRENIUS zegt: "Even geduld, beste kinderen en dochters! - Jij heet Gamiëla, en hoe heet je jongere zuster dan?"

[2] De JONGERE zegt: "Ik heet Ida, want zo noemde men mij steeds."

[3] Toen omhelsde CYRENIUS Mij en zei: "Heer, hoe kan ik U danken? O God, o Vader! Op deze wijze heeft U mij nu mijn twee eigen dochters teruggegeven die mij zeventien jaar geleden zo brutaal ontstolen zijn! Hoe dat mogelijk was terwijl mijn huis zo goed bewaakt werd, is mij nog steeds een raadsel!

[4] Ik zond direkt in alle richtingen verkenners uit om naar de verdwenen meisjes te zoeken en navraag naar hen te doen, en een moedig hoofdman zei: "'Zelfs als Pluto ze geroofd mocht hebben, breng ik hen bij u terug! Als zij echter door de zee of een vraatzuchtig roofdier zijn verzwolgen, zal alle moeite vergeefs zijn! ' Hij ging en sloofde zich drie jaar tevergeefs af.

[5] Ik zond ook onderzoekers naar U, o Heer, naar Nazareth. Zij stelden u wel vragen, maar kwamen met de jobstijding naar huis dat van U niets meer te verwachten was. U was een weliswaar rustige, maar overigens erg verlegen jongen van dertien of veertien jaar, en er was geen sprake van dat u iets voorspelde!

[6] Uw eigen ouders spraken heel treurig over U en zeiden dat op Uw twaalfde jaar ieder spoor van wijsheid helemaal vervlogen was en dat U nu wat verstand en inzicht betreft achter stond bij elke heel gewone jongen. Terwille van mij moeten zij er bij U toen nog op aangedrongen hebben om voor deze ene maal nog voor mijn boden een voorspelling te doen, maar U bleef zwijgen. Tenslotte zei U zelfs dat U niet in de wereld was gekomen om voorspellingen te doen, maar om te werken net als ieder ander mens!

[7] Toen men U vroeg of U Zich niet herinnerde wat U allemaal vanaf de wieg tot en met Uw twaalfde jaar gedaan had, zei U, dat wat er geweest was nu verdwenen was! En toen men U vroeg waarom, zei U niets meer, U verliet de kamer en ging naar buiten, -en mijn afgezanten kwamen onverrichter zake naar huis!

[8] En zo was destijds al mijn zoeken tevergeefs. Zeven volle jaren treurde ik om mijn twee allerliefste dochtertjes, - en kijk, hier zijn ze! U heeft ze mij toentertijd onthouden, om ze mij nu dubbel zo wonderbaarlijk terug te geven! Ja, Heer, hoe moet ik U daar nu eigenlijk voor danken?"

[9] IK zeg: "Dat heb je al gedaan doordat je allen die hier werden verzameld, hebt opgenomen en hebt gezorgd voor hun huisvesting en voor een toekomstige, betere bestemming dan zij tot op heden hadden! Kortom, - jij, Mijn beste vriend Cyrenius, hebt al zoveel voor Mij gedaan, dat Ik jou op deze aarde met onbeloond kan laten! Eens in Mijn rijk in de hemel zul je daarvoor echter nog een groter loon krijgen!

[10] Maar omdat je nu je dochters weer volkomen gezond terug hebt, denk er dan aan, aan wie Ik hen als bruid heb beloofd! De beide mannen Zijn weliswaar niet van koninklijke afkomst, maar in zekere zin zijn zij nu Mijn zoons, -en dat moet toch ook voldoende voor je zijn!"

[11] CYRENIUS zegt: "Heer, Uw wil is voor mij een zeer welkom gebod, en ik zal voor mijn beide schoonzoons wel middelen en wegen vinden waardoor zij zo'n plaats krijgen, dat zij voor de arme mensen zowel geestelijk als lichamelijk zoveel mogelijk van nut kunnen zijn!

[12] Maar, liefste dochters, kom nu bij mij en laat je aan mijn hart drukken, want ik ben nu toch een van de gelukkigste vaders op de gehele aarde! Hoe gelukkig zal je moeder wel zijn jullie weer terug te hebben, want zij was ontroostbaar over jullie! Als zij jullie ook nog zou kunnen zien, zou haar geluk nog groter zijn, maar zij is bij al haar liefelijkheid toch blind. Als blinde werd zij mijn vrouw, kreeg een tijdlang wel weer het licht in haar ogen terug, maar werd later toch weer blind! Maar zij heeft zo'n ontwikkeld gevoel, dat ik erom kan wedden dat zij jullie meteen zal herkennen! O, wat ben ik nu eindeloos gelukkig! Kom hier, arme kinderen, ik zal jullie zoveel ik kan weer gelukkig maken!

[13] Als ik er nu aan denk hoe wij jullie op zee vonden drijven met de haren aan elkaar gebonden! Als ik toen ook maar in de verste verte had kunnen denken dat jullie mijn dochters waren, wat zou die aanblik mij dan ontzettend ongeluk­kig gemaakt hebben! Nu pas, nu jullie weer leven, stelde de Heer mij aan jullie voor om mij zo gelukkig mogelijk te maken! En nu ben ik het en daarvoor o Heer, zij U alle lof en al mijn liefde!"

 

29 De bescheiden Zinka

 

[I] ZINKA komt er bij staan en zegt: "Verheven heer en gebieder! Onder deze omstandigheden, die ik van tevoren niet in het minst kon voorzien, komen de zaken er ook wel heel anders voor te staan. Dat zijn nu geen koopmansdochters uit Kapérnaum meer, maar dat zijn dochters uit het Romeinse keizerlijke huis. Aan die boom groeien voor ons soort geen appels! Want voor zulke kinderen moeten er ook weer kinderen zijn die van koninklijke ouders afstammen. Ik ben slechts de gewone zoon van een Jood. Ik stam wel van Juda af, maar wat is dat nu vergeleken bij u, een broer van de grote keizer Augustus, die dus behoort tot de stam van de oudste patriciërs?! Bovendien bent u onmetelijk rijk en ik heb slechts mijn karig toegemeten beloning voor heel veel werk.

[2] Ook al zou Gamiëla mij oneindig gelukkig gemaakt hebben als ik haar nu als een hemels wonder tot vrouw zou hebben gekregen, - toch kan en mag ik haar nooit tot vrouw nemen nu zij als uw dochter zo hoog boven mijn onbedui­dendheid staat! Verheven heer, vandaag in uw zuivere geestelijke gestemdheid zou u haar wel aan mij geven, maar morgen zou het u erg kunnen berouwen! En zou ik het u kunnen beletten als u haar weer van mij af zou nemen Wat een woede en droefheid zou ik dan ondervinden! Maar als ik haar tot vrouw kan nemen onder de volledige verzekering dat zij van mij blijft, dan neem ik haar ook beslist en zal ik de gelukkigste mens zijn. Maar eisen zal ik haar nooit, want ik ken mijn plaats en ook de uwe.

[3] Bezorg mij echter op Romeins gebied het een of andere kleine stukje grond, dan zal Ik dat door de vlijt van mijn handen bewerken en daar met mijn medewerkers van leven! Laat mij echter niet meer naar Jeruzalem gaan en niet meer in het Joodse land blijven! Want met Herodes en met de tempel wil ik niets meer te doen hebben!"

[4] CYRENIUS zegt:. "Praat er maar niet meer over! Ik kan mijn Gamiëla Immers met meer van je afnemen, want de Heer heeft haar in zekere zin eerder aan jou dan aan mij geschonken, - en Zijn woord en uitspraken zijn mij heilig, meer dan. heilig! Het minste wat de Heer ook maar wenst moeten wij doen, als wij op Zijn heilige engelen willen lijken! Hier op deze wereld beteken ik nu wel wat zolang Hij mij Iaat leven, maar aan de overzijde in het grote hiernamaals zijn wij allen gelijk en onze huidige schatten blijven op de dode aardkorst achter en worden voedsel voor de alles verslindende tijd.

[5] Laat mijn hoge afkomst je daarom niet hinderen, want die heb ik slechts voor het welzijn van de mensheid, voor zover dat in mijn vermogen ligt. En zou jij, die door de Heer der oneindigheid, des levens en des doods speciaal aan mij bent toevertrouwd, daarvan uitgesloten zijn? Nee, nee en nooit! Jij bent en blijft mijn zoon!"

[6] Als ZINKA deze woorden hoort, zegt hij: "Ja, waarlijk, zo kan slechts een hart spreken dat God de Heer boven alles liefheeft! Wat de Heer wil dat wil ook ik heel zeker, want Hij die de beiden heeft opgewekt, is de Heer Zelf daarvan ben ik nu volledig overtuigd. En al zouden miljarden daar tegenin gaan: dan zal Zinkas geloof nooit wankelen!  Hem alleen zij van nu af aan al mijn liefde en al mijn ware aanbidding! Hem zij alle eer van eeuwigheid tot eeuwig­heid!"

[7] Met deze woorden valt Zinka voor Mij neer en zegt: "O Heer, vergeef mij al mijn zonden, opdat ik als een gereinigd mens tot U kan bidden!"

[8] IK zeg: "Sta.op, Mijn broeder! Je zonden zijn reeds lang door Mij ongedaan gemaakt, want je hart kende Ik allang en Ik liet het tenslotte ook nog tot Mij komen. Je was weliswaar uitgezonden om Mij gevangen te nemen en Ik liet Mij door jou gevangennemen, -maar alleen voor je hart en tot je heil! Sta nu op en wees in Mijn naam vol goede moed en word voor Mij een goed bruikbaar werktuig!"

[9] Zinka staat op en begint dan pas goed na te denken over de grootte en de betekenis van deze gebeurtenis. Pas nadat hij naast Mij plaats genomen zal hebben, zullen we hem weer horen spreken. Want na Mathaël is het wel de grootste geest in ons gezelschap.

 

30 Praten en doen

 

[I] Nadat wij Zinka op deze wijze wat tot rust hadden gebracht, kwam Risa als tweede schoonzoon van Cyrenius en begon zich op dezelfde manier te veront­schuldigen.

[2] Maar RAPHAËL klopte hem op de schouder en zei: "Vriend! Houd jij je maar aan de waarheid in je hart, want je bent nog lang geen Zinka! Jij bent weliswaar goed en eerlijk, maar zeggen moetje alleen maar dat, watje in je hart voelt! - Begrijp je dat?"

[3] RISA zegt: "Ja, hemelse vriend, ik begrijp watje mij hebt gezegd en ik zal­ als ik ooit spreek, zeggen wat ik in mijn hart voel en er zal geen onwaarheid over mijn lippen komen! Ik ben weliswaar nog jong en heb minder ervaring dan zoveel anderen. Vooral met het vrouwelijk geslacht heb ik vrijwel geen ervaring en ik was nog nooit verliefd op een meisje. Maar het trekt mij in mijn hart erg aan en ik voel dat ik uitermate gelukkig zal zijn als de hemels mooie Ida mijn vrouw zou worden. Ik voel echterook, dat ik bij dit geluk een ontzettend domme indruk zal maken. Om die reden zou ik zelf het liever zonder dit geluk willen stellen!

[4] Thans is mijn liefde voor Ida nog lang geen hartstocht en ik zou nog met gemak van dit toekomstige geluk kunnen afzien. Als ik echter later vuriger lief zal hebben en het geluk mij dan toch niet ten deel zou vallen, zou mij dat buitengewoon veel hartzeer geven, waar ik mij heel moeilijk overheen zou kunnen zetten. Daarom zou ik willen dat de Heer en Cyrenius mij alle hoop op zo'n geluk zouden ontnemen!

[5] Kijk, hemelse vriend Raphaël, zo voel ik dat en dat heb ik nu ook gezegd! Als je mij wat kunt helpen, doe dat dan voor het te Iaat is! Want juiste hulp moet ook op het juiste moment verleend worden, -anders heeft zij weinig nut!"

[6] RAPHAËL zegt: "Vriend, daarbij zul je van mij weinig of helemaal geen hulp nodig hebben. Laat het dus maar zo zoals de Heer heeft bepaald! Je kunt weliswaar overal van afzien - want tegen de menselijke vrije wil in bepaalt de Heer nooit iets, behalve de maat en de vorm van het lichaam -; maar het schenkt de mens nu juist niet zo bijzonder veel zegen als hij te weinig aandacht schenkt aan dat wat de Heer, ook als is het maar met de geringste aanduiding, heeft aangeraden. - Begrijp je dat ook?"

[7] RISA zegt: "Ja, dat begrijp ik ook en daarom zeg ik alleen maar: "Des Heren wil geschiede altijd, want wie Gods wil doet, kan onmogelijk ooit falen. God de Heer moet toch wel het best weten waar wij mensen het meest baat bij hebben.

Daarom zal ik dan ook van nu af aan alles steeds met de grootste dank in mijn hart aannemen en dat doen wat de Heer zal voorschrijven! Wat de mens gemakkelijk kan doen, omdat zijn hart hem daartoe aanzet, dat moet hij altijd doen en niet naast zich neerleggen. Er is genoeg strijd bij andere zaken, waarbij de zwakke wil van de mens moeilijk overwint. Als hij nu bij gemakkelijke en prettige zaken ook weinig wil toont, zal hij in de ware deugd zeker weinig vooruitgang boeken! -Heb ik juist geredeneerd of niet?"

[8] RAPHAËL zegt: "Ongetwijfeld, maar laat je ook nog gezegd zijn dat het beter is veel en goed te doen, dan veel en goed te spreken! Als de mensen je veel goede dingen zien doen, zullen velen het je ook nadoen. Maar als zij je veel en goed horen spreken, zullen zij je dat ook na willen doen. Omdat echter velen de ware wijsheid niet hebben om werkelijk goed te kunnen spreken, zullen zij zeker onzin uitkramen en daardoor veel zwakke harten schaden en ook zichzelf, omdat zij daardoor hoogmoedig en ingebeeld worden. Door onnodige lust tot spreken worden mettertijd allerlei valse leren verspreid en wordt de arme mensheid verblind en in diepe duisternis gedompeld, zodat het later moeilijk is hen weer te verlichten. Maar door veel goeds te doen, krijgt de mensheid edele en open harten. Een edel en open hart is zonder meer de beste kweekplaats voor de ware wijsheid en zal ook daar goed en juist weten te spreken waar dat nodig zal zijn.

[9] Ik heb je dit gezegd omdat je vaak te veel wilt zeggen terwijl je nog lang niet alles bezit wat voor een echt goede toespraak nodig is. Spreek daarom weinig, maar luister en doe daarentegen des te meer, dan zul je ook een echte leerling van de Heer zijn, geheel volgens Zijn wil en naar Zijn welgevallen!

[10] Zij die eens spreken en prediken moeten, zal de Heer daarvoor Zelf wel uitkiezen. Degenen die Hij echter niet Zelf zal uitverkiezen om te spreken en te leren, zijn door Hem alleen bestemd voor de toepassing van Zijn woord en Zijn leer, en die moeten daarom altijd slechts dat doen waartoe zij door de Heer zonder meer bestemd zijn. Dan zullen zij zich altijd kunnen verheugen in het welgevallen van God en in de een of andere bijzondere genade. Zeg dat ook tegen je vrienden en ambtsbroeders, want ook onder hen zijn er die er zich nog veel op laten voorstaan dat ze ordelijk en vlot kunnen spreken! Ook zij zijn door de Heer niet voor het spreken, maar alleen voor het doen bestemd.

[11] De Heer laat je nu aards gelukkig worden, opdat je eens heel veel goeds kunt doen. Zou de Heer je echter geroepen hebben om redenaar of leraar te worden, dan zou Hij tegen je zeggen: 'Kom en volg Mij waarheen Ik ga en leer alle wijsheid van het rijk van God kennen! ' Want kijk, voor het spreken en leren wordt meer verlangd dan voor het doen, en toch is het doen de hoofdzaak -en zijn woord en leer slechts de wegwijzer daarheen!

[12] Zie eens hoeveel de Heer met Cyrenius opheeft. Dat is echter beslist niet vanwege het goede spreken, maar vanwege het goede en veelvuldige, onbaat­zuchtige doen! Wie echter veel goeds en edels doet, kan als dat ergens nodig is, ook wel goed en juist spreken; want een open en edel hart is nooit zonder licht uit de hemelen. Wie dat echter heeft vanwege zijn vele goede en edele daden, zal ook altijd weten waar, wanneer en hoeveel hij moet spreken. - Beste Risa, is het je nu ook voldoende duidelijk wat ik tegen je heb gezegd?"

[13] RISA zegt: "Hoe zou ik dat niet hebben kunnen begrijpen. Je hebt toch de zuivere waarheid gesproken, en die is altijd voor iedereen goed te begrijpen! Ik zal mij altijd strikt aan deze woorden van jou houden. Wat ik nu echter van je gehoord heb, zal ik direkt ook aan al mijn metgezellen doorgeven. Ik zou alleen nog willen weten of Zinka ook alleen maar voor het doen of daarnaast ook voor het leren is geroepen!"

[14] RAPHAËL zegt: "Vriend Risa, tussen jouw en Zinka's ervaringen bestaat een heel groot verschil! Hij is een grote ziel die van boven komt en die vele en belangrijke ervaringen heeft opgedaan hoewel hij slechts ongeveer tien jaar ouder is dan jij. Daarom zal hij door de Heer ook aangesteld worden om te doen en te spreken. Zodra jij echter ook veel ervaring opgedaan zult hebben, zul je ook goed gaan spreken en lesgeven. Maar doe eerst ervaring op en wordt rijk aan goede en onbaatzuchtige daden!"

 

31 Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa

 

[1] Risa grift dat diep in zijn hart en gaat naar zijn metgezellen, die hem met zijn geluk feliciteren. Hij spreekt hen echter toe en deelt hun woord voor woord mee wat hij van Raphaël heeft gehoord.

[2] Aan het einde zei Hebram tegen hem: "Dat is een heerlijke toespraak, die van God afkomstig lijkt. Maar er is wel wat op aan te merken, zoal niet op de toespraak zelf, dan wel op degene die haar hield. De toespraak bevatte veel gedenkwaardige, ware woorden, die in de goede opeenvolging na elkaar gezegd werden, maar de spreker heeft daarmee echter het woord voor de daad laten gaan! Ondanks dat ben ik het er wel mee eens, want iedere goede daad moet toch altijd vooraf worden gegaan door een goede leer, omdat degene die handelt anders onmogelijk de een of andere richting kan krijgen voor zijn doen en laten.

[3] Maar in de grond van de zaak heeft Raphaël toch gelijk, want de mens weet al gauw voldoende om te bepalen wat goed en juist is. Eenvoudige wetten zeggen hem dat! Als zijn wil maar goed is, blijft het juiste handelen niet achterwege. Maar het weten alleen schijnt mij toch een te geringe beweegreden voor het goede handelen te zijn, vooral bij zeer op het materiële gerichte mensen die zich maar al te gemakkelijk door een onbeduidend materieel voordeel bij de neus laten nemen en tot kwade handelingen worden verleid. Daarom is het nodig de beginleer zo ver uit te breiden dat de leerlingen door heldere, overtui­gende en onomstotelijke bewijzen motieven krijgen om het goede te doen. Tevens moet het de leerlingen vrijwel net zo onmogelijk voorkomen om daartegen te zondigen, als zonder schip de zee te willen oversteken.

[4] Als men dat bij een leerling eenmaal bereikt heeft, is het echte goede handelen een vrij eenvoudige zaak. Maar zonder de daarbij gegeven overtui­gende en juist gebleken beweegredenen zal het altijd een probleem blijven. Men ziet het goede er wel van in, maar omdat het handelen ernaar veel moeilijkheden en zelfverloochening met zich meebrengt, leeft men een gemakkelijk leventje in gezapige luiheid en noodlottige zelfzucht, en het vele en goede doen laat men voor wat het is. Men volgt onbekommerd zijn dierlijke lusten en is na dertig jaar nog dezelfde dierlijke mens die men eigenlijk in de wieg al was. Daarom behoren volgens mijn bescheiden mening bij de leer van het goeddoen, ook de hierboven aangegeven bewijzen, en die vereisen veel meer dan alleen maar te zeggen: 'Dit en dat moet je doen omdat het goed is, en dit en dat moet je laten omdat het slecht en kwaad is!"'

[5] RISA zegt: "Je hebt helemaal gelijk. In de aard van de zaak zeg je toch niets anders dan wat Raphaël ook al overduidelijk heeft uitgelegd, namelijk dat slechts diegene moet lesgeven en spreken, die door de Heer daartoe geestelijk is geroepen. Zo'n leraar zal zijn leerlingen bij de leer wel de nodige bewijzen leveren en hen daardoor tot handelen aanzetten, zoals ook mij de toespraak van de engelonverbiddelijk tot handelen heeft aangezet. Als wij beiden echter nu als leraar op zouden treden, zouden wij zeker veelonzin uitkramen, en wanneer er dan een scherpzinnige en goed van de tongriem gesneden spreker zou komen en met ons zou beginnen te argumenteren, zou hij ons tenslotte in de war brengen, en misschien dansten wij op 't laatst nog naar zijn pijpen! Als wij echter goed handelen, dan kan hij daar met alle verstandelijke beredeneringen ter wereld niets tegenin brengen. Daarom is voor velen het doen beter dan het lesgeven. -Is je dat soms nog niet geheel duidelijk?"

[6] HEBRAM zegt: "O ja, nu wel en eerder ook al, en zo is het goed! Wat is de mens toch vreemd, - dat merk ik aan mijzelf! Denk je eens in: "Wat vonden wij, die toch vaak genoeg de Schrift lazen en bestudeerden, al die wonderbaarlijke vertellingen, gebeurtenissen en hier en daar aangetroffen lessen onbegrijpelijk verheven, en wat boezemden zij ons een grote, diepe eerbied in! Over de hier en daar beschreven, werkende geest van God durfden wij uit blinde, grote eerbied tenslotte helemaal niet meer te spreken! Als wij iets lazen over een verschenen engel ging het ons door merg en been! Mozes was zo groot voor ons, dat bijna alle bergen zich voor zijn naam schenen te buigen!

[7] Nu staan wij hier voor dezelfde God die donderend op Sinaï Zijn wetten gaf! Dezelfde engel die de jonge Tobias heeft geleid, bevindt zich temidden van ons als een heel gewoon mens en leert ons met vriendelijke woorden de wil van de Heer beter kennen! Daarbij gebeuren er nog onophoudelijk de ongelofelijkste wonderen, - maar ons komt dat alles al zo gewoon voor, alsof wij al van kind af aan daarmee zouden zijn opgegroeid! Zeg mij eens wat de reden daarvan kan zijn!

[8] Van pure verbazing en aanbidding zouden wij nu zo'n beetje uit ons vel moeten springen, - maar in plaats daarvan zijn wij al zo bot als een verroest zwaard van een oude soldaat! Waar komt dat door, wat is de reden daarvan? Als ik daaraan denk, zou ik mij van ergernis het hoofd van de romp kunnen scheuren!"

[9] RISA zegt: "Maak je daarover niet druk, vriend! De Heer zal het zo willen; want als wij steeds in alle staten zouden zijn, zou ons erg veel ontgaan wat hier plaats vindt en gezegd wordt. De Heer weet echter hoe Hij onze gemoederen binnen de perken moet houden en daarom kunnen wij alles wat hier gebeurt en in ons bijzijn wordt gesproken -ook als is de aard daarvan nog zo onbegrijpelijk en verheven -, heel koelbloedig aanzien en aanhoren en het ons ook des te dieper m de ziel inprenten. Als dit allemaal voorbij zal zijn, zal het onze harten beslist reusachtig in beroering brengen! O, dat zal niet uitblijven! Maar voor nu is het zo beslist veel beter! - Heb jij daar soms een andere mening over?"

[10] HEBRAM zegt: "Totaal niet, - jouw mening is weer volkomen juist en het is wel zeker dat het zo is! Maar het is toch ook niet slecht om jezelf ervoor te berispen dat je je bij deze unieke, buitengewoon heilige gelegenheid maar nauwelijks en veel te weinig gesticht voelt, terwijl de gelezen bijzondere dingen van eertijds je juist zo diep hebben gegrepen en vaak in verrukking hebben gebracht. Als deze geestelijke vervlakking alleen aan ons zou liggen, zou ik dat als een grote en uiterst grove levenszonde moeten zien. Als echter volgens jouw mening de Heer door Zijn almachtige wil in ons alles zo regelt, moeten wij Hem daarvoor dankbaar zijn en alles wat Hij zegt en doet des te serieuzer en dieper in ons zelf overwegen, en er goed over nadenken hoe wij Zijn woord volledig in praktijk kunnen brengen. Maar dat Zinka zo'n grote geest is -hij was en is toch slechts een opperdienaar van Herodes! -, is mij een raadsel! Waar heeft hij dan zijn meerdere wijsheid opgedaan en zich de vele ervaringen eigen ge­maakt?"

[11] RISA zegt: "Dat zou ik niet weten, maar zo'n hoge heer als Herodes zal zijn dienaar zeker uit en te na getest hebben aleer hij hem tot eerste en hoogste van zijn dienaren benoemd heeft. Bovendien was Zinka volgens eigen getuige­nis een speciale vriend van de profeet Johannes en heeft hij beslist veel van hem gehoord wat ook van groot levensbelang was, en daarom is het niet zo verwon­derlijk dat hij wijzer is dan één van ons. Hij zal echter over nog iets een toespraak houden, waarnaar ik erg benieuwd ben. - Maar nu schijnt de Heer wat te willen zeggen, laten we daarom stil zijn, want uit ons gepraat komt toch al niet zo veel verstandigs te voorschijn!"

 

32 Een gebeurtenis uit Jezus' jongelingsjaren

 

[1] Tijdens het gesprek tussen de twee geef Ik de beide tot leven gewekte meisjes de gelegenheid om Mij als degene te leren kennen die enige maanden geleden ook in Kapérnaum een paar doden had opgewekt. De beiden herkenden Mij weldra als zodanig en zij kenden ook Maria en de anderen uit het huis van Jozef. Gamiëla vertelde ook, dat zij zich nog heel goed konden herinneren dat de oude meestertimmerman Jozef met zijn zes zoons bij hun pleegvader in Kapérnaum een geheel nieuwe schaapstal had gebouwd. Zij herinnerde zich nog dat zij Mij Zelf als jongste van de zonen van Jozef bij het werk had gezien. Destijds had zij natuurlijk met vermoed dat in Mij de geest van de Allerhoogste verborgen lag.

[2] Maar IDA zei daarop: "Toch wel, lieve zuster! Op de laatste avond, toen de bouw gereed was en onze pleegvader de oude Jozef het werk betaalde maar op zijn koopmansmanier daarbij ettelijke groschen aftrok, ging deze heilige naar de koopman toe en zei: 'Doe dat niet, want dat zal u geen zegen brengen! U bent weliswaar heiden, maar u gelooft aan de God der Joden. En weet, deze machtige God woont in Mijn hart en als Ik het Hem vraag, geeft Hij Mij dat wat Ik heb gevraagd! Hij woont ook in het hart van allen die rechtvaardig voor Hem zijn, en verhoort gaarne hun vragen. Als u hardvochtig zou zijn tegen Jozef, die zwaar werk bij u moest verrichten, dan zou Ik Mijn God en Vader vragen om het u te vergelden en u zou daarvoor weldra heel slecht beloond worden! Bedenk dat het niet goed is diegenen te beledigen waar God één mee is!' Maar mijn pleegvader had daar geen oren naar en hield vast aan zijn korting. De oude timmerman zei echter: 'Luister, ik ben eerlijk en zeg het u eerlijk: Die paar groschen maakten juist mijn hele winst uit bij dit zware werk en daarmee zou ik mijn huishuur hebben kunnen betalen! Maar omdat u, een rijk mens, daar zoveel waarde aan hecht, mag u ze houden, u behoudt ze echter onrechtmatig en dat is nooit goed!'

[3] Ik, Ida, huilde echter van verontwaardiging over de verstokte hardheid van mijn vader. Ik ging naar mijn kamer en haalde al mijn spaargeld en Gamiëla deed daarna hetzelfde en wij stopten zo bij de oude Jozef heimelijk ongeveer honderd groschen in zijn gereedschapsmand. Niemand merkte dat behalve U, o Heer! En U zei toen: 'Maar, jullie beide meisjes zal eens rijkelijk vergolden worden wat je nu aan goeds aan ons hebt bewezen! ' Bij deze woorden zag U er verheerlijkt uit. Toen stonden jullie op en verlieten ons huis. Het was laat in de avond en jullie hadden te voet nog ettelijke uren te gaan naar Nazareth. Ik zei toen tegen U: 'Zou U vannacht niet liever hier blijven in plaats van de onveilige, verre weg te gaan, vooral nu de nacht zo duister is omdat dikke onweerswolken de hemel bedekken en er ook onweer op komst is?' Toen zei U iets wat ik nooit heb vergeten: 'Wie de dag heeft gemaakt, beheerst die en wie de nacht heeft gemaakt, beheerst die ook, daarom heeft de Heer van dag en nacht, noch de dag noch de nacht te vrezen! Ook het onweer valt onder de macht van dezelfde Heer, die de wereld niet kent. Noch de nacht, noch het onweer zullen ons schade kunnen berokkenen! Vaarwel, engeltjes!' Toen verlieten jullie ons huis en de hemel mag het weten, -maar jullie waren nauwelijks over de drempel of er was al geen spoor meer van jullie te ontdekken!

[4] O, ik heb vaak aan U, o Heer, gedacht, - maar daarna kon ik U tot nu toe nergens meer ontmoeten! Maar Uw woorden met betrekking tot onze pleegva­der zijn in dezelfde nacht nog op verschrikkelijke wijze uitgekomen! Er kwam een ontzettend onweer, de bliksem sloeg driemaal in de nieuwe schaapstal, waarin zich reeds op de dag van gereedkomen zeventienhonderd prachtige schapen bevonden. Alles verbrandde binnen een paar uur en ondanks alle moeite kon er niets worden gered! Toen betreurde onze pleegvader het dat hij de trouwe timmerman zo'n onrecht had aangedaan, want hij zei zelf: 'Deze straf wordt mij van boven opgelegd omdat ik haar verdiend heb. Ik zal nooit weer in mijn huis een trouw arbeider ook maar een stater van de welverdiende, aange­nomen som inhouden! ' Hij hield ook woord. De stal liet hij evenwel op dezelfde plaats niet weer opbouwen, maar op een andere plaats liet hij een stuk grond van honderd morgen stevig omheinen en daarop slechts een hut zetten voor tien herders en schapewachters. De oude timmerman uit Nazareth zagen wij nooit meer terug. Hij moet al vlug daarna gestorven zijn, want hij zag er destijds al erg zwak uit.

[5] ongeveer een half jaar daarna kwamen wij op de grote markt van Nazareth en deden ons uiterste best om iets over de oude timmerman en zijn zoons te weten te komen, maar men zei dat men hen ver weg ontboden had om een aantal huizen te komen bouwen, -en wij gingen dus geheel onverrichter zake weer naar Kapérnaum terug. Later hoorden wij echter niets meer van de timmermansfa­milie. Onze pleegvader moet op een keer, ongeveer drie jaar later, achterhaald hebben dat Jozef voor een groot werk naar Hoognazareth gegaan moet zijn, dat in de richting van Samaria in het gebergte ligt. Wij kregen echter niemand van zijn familie meer te zien! En toch zou ik met de jonge timmerman, die naar mijn weten Jezus heette, zo erg graag nader kennis gemaakt hebben!

[6] Maar, - wat ons toentertijd niet meer vergund was, dat heeft U, o Heer, wonderbaarlijk tot nu voor ons bewaard! Nu pas is ons ook een licht opgegaan over de door U zo geheimzinnig gesproken woorden op de avond waarop jullie in die stikdonkere nacht ons huis verlieten! Nu weten wij wie de Heer van de dag, van de nacht en van het onweer was en is! Maar nu brengen wij U nog eenmaal met hart en mond onze dank voor al de onnoemelijke genadegaven en weldaden die U, o liefste Heer Jezus, ons zonder enige verdienste onzerzijds heeft bewezen!"

[7] IK zeg: "O, zo helemaal zonder verdienste zijn jullie volstrekt niet. Denk maar eens aan wat je voor de oude Jozef hebt gedaan! Hoe zeer kwamen jullie honderd groschen hem te pas, toen hij die de volgende morgen in zijn gereed­schapsmand vond! Hij dacht eerst dat jullie pleegvader dat heimelijk had gedaan, maar hij werd door Mij al gauw uit de droom geholpen. Hij prees jullie goede hart zeer en Ik beloofde hem dat Ik jullie Zelf die goedheid veelvoudig zou vergelden. Daarom deed het Mij erg veel genoegen jullie nu het leven en je ware ouders terug te geven. Ga nu vooral naar hem toe en maak hem blij, want zijn vreugde is ook Mijn vreugde!"

[8] Toen gingen de meisjes naar Cyrenius en omarmden hem, en van vreugde huilde hij als een kind. ­

 

33 De belofte van Cyrenius

 

[I] Pas toen CYRENIUS zijn vreugdetranen na een poosje had uitgehuild, daarbij krachtig bijgestaan door de beide dochters en Zinka en de ook naderbij gekomen Risa, kwam hij weer naar Mij toe, omarmde Mij en zei snikkend: "O eeuwige, zuivere liefde! Wie zal U dan niet boven alles liefhebben?! O Heer, o Vader, hoe goed en hoe heilig bent U eigenlijk! O Heer, laat mij in mijn liefde sterven!

[2] Heer en Vader! Reeds zolang ik de onmetelijk grote genade geniet U vanaf Uw aardse geboorte te kennen, heb ik U ook steeds liefgehad en U was steeds het punt waar al mijn gedachten om draaiden! Maar ik was niet altijd even sterk meester over mijn innerlijke wereld en over de wereld buiten mij. Maar nu geloof ik echter door Uw genade en liefde de nodige kracht gekregen te hebben om onder alle omstandigheden volgens Uw heilige wil, als mens de hele rest van mijn levensdagen te kunnen doorlopen.

[3] Ik heers weliswaar merendeels over heidenen, waarvan ik jammer genoeg ook nog hier en daar de godenleer moet beschermen -hetgeen een groot kwaad is; maar een boom valt niet met de eerste slag. Ik zal er echter mijn uiterste best voor doen en trachten, tenminste binnen mijn gezagsgebied, de kennis van de enig ware en levende God onder de betere heidenen zoveel als maar mogelijk is te verbreiden!

[4] Met de priesters zullen we wel de grootste moeite hebben, want deze kaste leeft al verscheidene eeuwen van hun volksmisleiding. De ouden zullen wel bliksem en donder van de hemel afroepen en de jongeren zullen daarbij grimmige gezichten trekken, maar tenslotte zullen zij wel gedwongen zijn hun oude gewoonte te laten varen en op ons nieuwe terrein aan het werk te gaan. ­Het verdrietigste voor de eerlijke mensen op deze aarde is echter dat men de leugen snel en zonder enige moeite vindt, maar de waarheid slechts kan bereiken door zeer moeitevol te zoeken, dat niet zelden gepaard gaat met vele en grote gevaren.

[5] De oude Egyptenaren hadden hun scholen zeer voorbeeldig ingericht. Wie alleen maar iets voor zijn uiterlijke levensomstandigheden wilde leren, moest zijn tarief betalen en kreeg dan de vele voordelen te zien. Wie echter kwam om de waarheid die de voorwaarde is voor het innerlijke leven, te zoeken en te vinden, werd in zijn verdachte zoeken op een haast ongelooflijke wijze het vuur aan de schenen gelegd. En als hij de grote levenswaarheid gevonden had, moest hij priester blijven en dure eden zweren dat hij van dat wat hij ontdekt had, geen enkele leek ook maar een woord zou vertellen !

[6] Zodoende was de heilige waarheid altijd moeilijk te bereiken, terwijl het regiment der leugen gratis over de gehele wereld een hoge borst opzette. Omdat de oude leugen steeds de scepter over de mensen heeft gezwaaid, zijn de mensen aan de leugen gewend geraakt. Zij is hun tot een tweede natuur geworden, hetgeen des te gemakkelijker ging omdat heel velen, hoewel niet allen, zich daar heel wel bij hebben bevonden en nog bevinden. Nu, het opgeven van de leugen zou naar mijn mening, op zich niet zoveel bezwaren opleveren; maar het opgeven van de tot dusverre genoten voordelen des te meer!

[7] Maar heb geduld, -alles komt nog in orde! Beloof en geef de priesters andere voordelen. Toon deze kaste, die toch al geen geloof heeft, vriendelijk onder vier ogen de waarheid en maak dan met h~n een overeenkomst -tenminste met het betere deel -voor de verspreiding van de waarheid. Dan geloof ik dat op deze manier het voorheen grootste probleem tot minimale proporties teruggebracht kan worden. Of men echter ooit op aarde de leugen geheel uit zal kunnen bannen is een heel andere vraag! Goede en rechtschapen mensen met van waarheid vervulde zielen zullen er zeker alles aan doen om in ieder geval hun buren een beter inzicht te geven. Kortom, om zulke lichtgevers zal het altijd behoorlijk licht zijn. Maar verder van de lichtbron verwijderd zal het dan al weer duisterder worden. En heel ver weg, zowel in ruimte als tijd, zal zoals thans, het diepst van de nacht haar scepter zwaaien!

[8] Zo denk ik er over. U, o Heer, zou het misschien wel kunnen veranderen, maar U weet ook waarom het op deze aarde zo moet zijn! Daarom geschiede ook altijd slechts Uw alleen heilige wil!"

 

34 De wet van 'gij moet' en 'gij zult'*

(* De wet van het 'moeten' als oorzakelijk gevolg en de wet van het 'gij zult', het moeten uit ethische gronden.)

 

[1] IK zeg: "Beste vriend! Jouw opvattingen bevallen Mij erg goed en de heilige Vader in de hemel beleeft steeds een ware vreugde als Zijn kinderen wijs overleg met Hem plegen. Er zijn echter bepaalde zaken die nu eenmaal zijn moeten zoals ze zijn, en om een bepaald doel te bereiken moet iets gebeuren zoals het gebeurt, omdat anders dat doel onmogelijk bereikt zou kunnen worden.

[2] Daarom heeft God een tweevoudige wet gegeven. De ene is puur mechanisch en heet 'Het moet!'. Volgens deze wet ontstaan alle vormen en hun structuren waaruit vervolgens de deugdelijkheid van de vorm blijkt. Aan deze mechani­sche wet kan eeuwig niets veranderd worden. De andere wet heet echter 'Gij zult!'. En alleen daarop heeft de levensleer betrekking!

[3] Volgens de wet van het leven kun je alle deeltjes van een geheel verdelgen, verwoesten of zelfs vernietigen zonder dat het veel uitmaakt. Wat vrij moet worden, moet ook reeds in zijn eerste ontwikkeling vrij zijn! Ook al misvormt het zich in zijn vrije innerlijke bestaan geheel en al, dan kan het toch 'de wet van het moeten' waaronder het valt niet opheffen. Want binnen de vorm blijft steeds de kiem bewaard, die weer opnieuw in de juiste orde uitbot, dat wat in de vrije levenssfeer bedorven is weer vastpakt en in de juiste orde terugbrengt.

[4] Zo zie je volkeren op aarde die wat hun ziel betreft geheel verdorven zijn maar uiterlijk onveranderd gebleven zijn, en als je naar hen kijkt moet je toegeven dat het mensen zijn. Hun zielen zijn echter vervormd door allerlei leugens, valsheid en verdorvenheden. Op het juiste tijdstip laat Ik iets meer warmte in de levenskiem doordringen en deze begint te groeien, verteert de oude wanorde van de ziel zoals de graswortel de reeds vervuilde waterdruppel, en dan ontstaat hieruit een heel gezonde, levenskrachtige en in alle delen zuivere grashalm met bloem en zaad.

[5] Om die reden moeten jullie nooit een te hard oordeel over een verdorven volk vellen! Want zolang de vorm blijft, blijft ook de reine kiem in de mens en als die blijft, kan ook een duivel nog een engel worden!

[6] Gewoonlijk zijn verkeerde leraren, of heers­ en hebzucht van een kleine groep die meer macht heeft, of een tijdelijke inbezitneming door boze geesten die het lichaam en de zenuwgeest van de mensen besluipen, meestal de oorzaak van het verderf van de mensen en hun zielen. Maar dat de binnenste levenskiem mogelijkerwijze totaal verdorven zou kunnen worden, daarvan kan geen sprake zijn.   

[7] Kijk naar Mathaël en zijn vier metgezellen; hoe waren die door de boze

geesten toegetakeld! Ik verloste de vijf daarvan en wekte de levenskiem in hen op, en zie eens wat een volmaakte mensen het nu zijn!

[8] Natuurlijk zijn er verschillen onder de mensen! Sommige zielen zijn van boven afkomstig. Die zijn sterker en de kwade geesten van deze aarde kunnen hen minder of ook wel niet deren. Die zielen kunnen dan ook een zwaardere beproeving tijdens het leven in het vlees verduren zonder ook maar enige schade van betekenis te lijden. Wordt bij hen de geest, dat is de verborgen kiem van het oerleven, gewekt en doordringt deze dan met zijn eeuwige levenswortels de ziel door en door, dan wordt het slechts geringe verdorvene aan zo' n ziel meteen genezen en de gehele mens is dan volmaakt, -zoals je dat bij Mathaël, Philopold en nog ettelijke anderen kunt zien.

[9] Sommige mensenzielen zijn zelfs voormalige, hemelse engelen geweest. Wel, bij die kan niet zo gemakkelijk iets bedorven worden! Johannes de doper en verscheidene profeten zoals Mozes, Elia, Jesaja en nog een aantal anderen kunnen je als voorbeeld dienen, en er zijn er thans nog een aantal op aarde die uit de hemelen zijn gekomen om hier met Mij de smalle weg van het vlees te volgen. Zulke mensen zijn in staat een behoorlijk zware beproeving in het vlees te doorstaan en verdragen deze ook altijd met de grootste opoffering."

 

35 Verschillen tussen de zielen op aarde

 

[I] (De Heer:) "Bovendien bestaan er tussen de zielen die van boven komen ook nog verschillen doordat sommige van hen uit de volmaakte zonnewerelden komen. Zij zijn sterker dan degenen, die van de kleine, op deze aarde gelijkende planeten hierheen komen om op deze aarde het kindschap van God te bereiken.

[2] Hoe onvolmaakter een planeet is, des te zwakker zijn ook zijn emigranten. Deze hebben weliswaar een minder zware levensproef af te leggen, maar kunnen toch aan hun ziel meer schade lijden. Zij hebben evenwel een sterke oerlevenskern in zich, en als die op de juiste wijze gewekt wordt, zijn de zielen daarna toch ook weer snel helemaal levenskrachtig.

[3] Tenslotte, en dat komt het meest voor, zijn er zielen die vanaf hun oerbegin uit deze aarde stammen. Zij zijn oorspronkelijk geroepen tot het kindschap van God. Zij zijn de zwaksten en lopen de meeste kans geheel te gronde gericht te worden. Dat zal echter niet zo gemakkelijk gebeuren, omdat er zich altijd op iedere honderd wel één of twee sterken van boven bevinden, waardoor de zwakke zielen beschermd en ervoor bewaard worden om totaal onder te gaan­. Ook al zijn daarbij zeer afgedwaalde schapen dan worden zij te gelegener tijd toch weer teruggevonden.

[4] Maar iedere ziel­ hoe zwak, onmachtig, geschonden en bedorven ook - heeft de oerlevenskern in zich die nooit verloren kan gaan. Als de ziel binnen de juiste tijdsduur maar zover is gebracht dat haar innerlijke oerlevenskern in haar kan worden gewekt, dan is zij vanaf dat moment ook zalig en in alle dingen sterk in de liefde en de wijsheid. Dan is zij net zo goed een kind van de Allerhoogste, als een mens geworden engelgeest, of een ziel uit een centrale zon, of uit een geringere planetaire zon, of uit het één of andere, buitenaardse, elders gelegen, donkere en op zichzelf lichtloze aardbol, waarvan er in de wijde schepping meer zijn dan het zand in de zee en al het gras op de aarde.

[5] Wie van jullie bijvoorbeeld al een meer volmaakt mens is, kan een zondaar en echt dierlijk mens, hoe dom en bijgelovig deze ook is, zijn handen opleggen, of hem zacht van de neuswortel over de slapen naar beneden strijken tot in de maagholte, dan wordt die mens daardoor in een magnetische slaap gebracht. In deze slaap wordt zijn ziel, ook al is zij nog zo verward, bevrijd van lichamelijke kwelgeesten en de oerlevenskiem oefent dan meteen gedurende korte tijd haar invloed uit in de ziel.

[6] Als je dan vragen stelt aan degene, die op die wijze in slaap is gebracht, zul je antwoorden krijgen waar je wijsheid zich buitengewoon over zal verbazen!

[7] Als na korte tijd zo'n mens op eigen wens, die men op dient te volgen, weer in het aardse leven is teruggebracht, is de oerlevenskiem weer in zijn oude rust teruggekeerd en de ziel valt dan weer terug in haar oude banden met het lichaam en herinnert zich niets van wat er met haar tijdens de magnetische slaap van haar lichaam is gebeurd. Zij weet geen jota van alle wijsheden die zij met haar lichamelijke mond heeft uitgesproken en is dan zelf weer net zo onverstandig en bijgelovig als zij voordien was.

[8] Laat dit een bewijs voor jullie zijn, dat eigenlijk geen enkele ziel zo te gronde kan gaan dat zij nooit te genezen zou zijn.

[9] Weliswaar zal voor menige ziel een geruime tijd hier, en nog langere tijd in het hiernamaals nodig zijn voor zij die zelfstandige, gezonde stevigheid zal bereiken die nodig is om de levenskiem geheel in zich op te wekken en zich daardoor in alle delen te laten doordringen. Maar dit levensproces voor onmo­gelijk of ondenkbaar te houden bij een ziel die grondig bedorven lijkt te zijn, zou een even grote zonde tegen Gods liefde en wijsheid zijn, als te menen dat een als verdoemd beschouwde ziel op zichzelf een produkt van de hel zou zijn, en haar met veroordelende, wereldse ogen te zien als een reusachtige, ondoor­dringbare kluwen van zonden."

 

36 Zielsziekten en hun behandeling

 

[1] (De Heer: ) "Veroordeel de mensen daarom niet, opdat je tenslotte niet een oordeel over jezelf afroept!

[2] Zou het geen onmenselijke dwaasheid zijn om een lichamelijk ziek mens te veroordelen en een gewetenloze straf over hem uit te spreken omdat hij ziek en ellendig is geworden? Maar de dwaasheid is nog veel groter en nog veel onmenselijker als jullie een zielsziek mens veroordelen en verdoemen omdat zijn zielom de genoemde redenen zwak en ziek is geworden!

[3] Volgens jullie wetten en bepalingen noemen jullie zulke mensen misdadi­gers en je onderwerpt ze aan onverbiddelijke, harde straffen. Maar wat doen jullie op die manier? Jullie straffen een ziel omdat zij eigenlijk buiten haar schuld ziek is geworden! Vraag jezelf dan eens af, wat voor indruk jullie rechtspraak op God moet maken.

[4] Vraag jezelf eens af, Mijn mensvriendelijke Cyrenius, wat je zonder Mij, als Romeins opperrechter en als machthebber over leven en dood met de vijf voornaamste misdadigers gedaan zou hebben? Wel, je zou je hebben laten vertellen dat zij gewetenloos en verdorven gehandeld hadden en vervolgens alle vijf aan de kruisdood hebben overgegeven! Zou het ooit in je zijn opgekomen dat achter deze vijf zulke geesten konden wonen? O nee! Daar zou je nooit opgekomen zijn!

[5] Je zou hen, ten zeerste verbolgen over hun misdaden, heel koelbloedig ter dood hebben veroordeeld en daarbij zou je nog de geruststellende mening zijn toegedaan, dat je God en de mensheid een goede dienst had bewezen! Maar wat een schade zou je de mensheid hebben aangedaan door zulke geesten van de aarde te verdelgen, die nu volkomen genezen -naar ziel en lichaam -als voorjaarszonnen de mensen van de aarde beschijnen en vele duizendmaal duizend mensenharten tot het goede en ware zullen verwarmen en tot leven wekken! Van nu af aan zul je natuurlijk wel anders handelen, maar vroeger zou je onverbiddelijk zijn geweest!

[6] En weet je, zo staat het er met alle wereldse rechtspraak op de lieve aarde voor! Voor de lichamelijke ziekten en gebreken zijn er dokters te vinden die allerlei medicijnen bereiden. Alleen voor de ziekten der arme zielen zijn er geen andere doktoren en geneesmiddelen dan eerst een heel zwaar boek vol wetten die vaak zeer moeilijk te houden zijn -en achter de wetten het rechtsprekende zwaard!

[7] Zou het dan niet mooier, verstandiger en menselijker zijn om meer doktoren en medicijnen voor ziek geworden zielen beschikbaar te stellen dan voor hun lichamen, die in korte tijd voedsel voor de wormen worden?!

[8] Dat een ver gevorderde zielsziekte moeilijker te genezen is dan menige lichamelijke ziekte, weet Ik wel het best. Maar er is er niet één helemaal ongeneeslijk, terwijl er toch voor ieder lichaam tenslotte een laatste ziekte is waartegen op de hele aarde geen kruid is gewassen! En toch doen jullie mensen zoveel verkeerde dingen!

[9] Voor het broze, geheel sterfelijke lichaam stichten jullie het ene herstellings­oord na het andere, vestigen jullie apotheken en baden, bedenken jullie zalven en pleisters en heilzame dranken, maar voor de onsterfelijke ziel hebben jullie nog niet één herstellingsoord gesticht!

[10] In je hart zegje nu natuurlijk wel: 'Hoe zou dat zonder U, o Heer, mogelijk zijn geweest! Waar zouden we het vandaan hebben moeten halen en van wie zouden we het hebben moeten Ieren?' Dat is ongetwijfeld waar. Deze kennis vereist natuurlijk wel een dieper onderzoek van de totale menselijke natuur dan dat men alleen maar uit jarenlange ervaring weet welk kruidenaftreksel de klachten van een overladen maag het snelst opheft. Maar de onsterfelijke mensenziel is het ook waard dat men zich wat meer bekommert om haar veelzijdige geaardheid dan om de toestand van een uit vraatzucht overladen maag!

[11] Wel zijn er in alle tijden ook echte met Gods geest vervulde zieleartsen in deze wereld gezonden, die de juiste weg voor de genezing van de zielen verkondigd hebben. Velen hebben zich daarnaar gericht en werden ook zonder mankeren genezen. Maar de zogenaamde groten en machtigen der aarde meen­den zonder meer al een gezonde ziel te hebben, keken neer op de door Mij op aarde gezonden zieleartsen en vervolgden ze tenslotte. Zij verboden hun het genezingswerk voor zieke zielen uit te voeren en zo waren de aardse machtheb­bers er steeds de oorzaak van, dat de genadeleer voor de genezing van de zieke zielen nooit zodanig wortel kon schieten bij de mensen, dat deze uit kon groeien tot een krachtige boom der genezing.

[12] En ook als er ergens een heel gezond en krachtig zaad was gelegd, wisten de zelfzuchtige en heerszuchtige mensenkinderen van deze aarde de boom zolang te snoeien, hem van de hun overbodig lijkende takken en twijgen te ontdoen en aan zijn onontbeerlijke bast te schaven, tot de hele boom uiteindelijk moest verdorren. Zodoende is er dan ook voor de genezing van de zieke zielen tot dusverre geen ander genezingsinstituut opgericht en geschikt gemaakt dan de strengste wetten, gevangenschappen, onderzoeksgevangenissen, verschrik­kelijke strafkerkers, het scherpe, onbarmhartige zwaard en allerlei kwel­ en martelinstrumenten om mee terecht te stellen en te doden. Dat zijn echter produkten van ook louter zieke, maar sterke zielen. Die moeten vóór alles geholpen worden, wil de genezing van de kleine, zwakke en mindere zielen ook nog maar enig gunstig resultaat op deze aarde hebben."

 

37 Over herstellingsoorden voor zielszieken en over zieleartsen

 

[1] (De Heer:) "Juist daarom moest Ik Zelf op deze aarde komen om voor alle zieke zielen een blijvend en voor alle tijden doeltreffend herstellingsoord op te richten, omdat de mensen dat nooit zouden hebben gekund.

[2] Maar ondanks dat zal het nog altijd moeitevol gaan met de blijvende vestiging van zo'n herstellingsoord voor zieke zielen, omdat zekere mensen zich daardoor in hun wereldse schijnrechten benadeeld zullen gaan voelen.

[3] De eigen­ en wereldliefde, die de adem van de hel in de borst van de mens is, zal zich daar altijd tegen verzetten en niet genezen willen worden van haar kwaadaardige ziekte, en zij zal haar wereldse middelen, zoals de moeilijk na te komen harde wetten, hun veroordelingen en straffen, niet los willen laten.

[4] Maar toch zullen er na Mij overal nog steeds velen zijn bij wie dit door Mij nu opgerichte herstellingsoord voor zielen zal blijven bestaan voor de velen die er gebruik van willen maken. Wel zullen terwille van Mijn ware en levende naam zulke echte herstellingsoorden vaak veel te verduren krijgen van de weliswaar werelds machtige, maar innerlijk doodzieke zielen; maar Ik Zelf zal ze weten te beschermen!

[5] Mochten evenwel wereldse mensenzielen die door eigen schuld zwaar ziek geworden zijn, uit pure waanzin het een of andere herstellingsoord voor zielen proberen te gronde te richten, dan zal Ik hen wel door een doeltreffend buiten­gewoon gericht weten aan te pakken, en de genezing van hun ziel in herstel­lingsoorden in het hiernamaals weten voor te schrijven. Daar zal tot aan hun genezing, die slechts zeer langzaam tot stand komt, veel gehuil en tandenge­knars worden gehoord!

[6] Reeds op deze wereld smaakt een krachtig werkend medicijn voor het lichaam meestal erg bitter. Nog bitterder zullen de medicijnen voor het genezen van de ziel in het hiernamaals smaken, omdat zij erg sterk moeten zijn teneinde een zwaar zieke ziel daar nog te genezen, omdat hier geen genezing meer mogelijk was. Ja, genezen zullen ze wel worden, maar het zal lang duren en er uiterst bitter toegaan! Daarom gelukkig degene die zijn ziel in deze aardse herstellingsoorden gezond zal maken!

[7] Zorg dus om al de genoemde redenen dat jullie, machtige rechters, in alle toekomende tijden ware zieleartsen zijn. Gebruik bij iedere zieke ziel daarom je rechtspraak om te genezen en niet om te vernietigen!

[8] Waarlijk, naarmate jullie een ziel die toch al erg ziek is, zieker hebben gemaakt door een als zodanig uitsluitend zielsziek oordeel, evenzeer zullen jullie zielen zelf ellendiger en zieker worden. In het hiernamaals zal jullie genezing dan ook een veel bitterder zijn dan die van de ziel die door jullie kwade oordeel nog ellendiger geworden is! Want zo'n ziel is en blijft ondanks jullie kwade en onzinnige oordeel toch maar enkelvoudig ziek en zal ook in het hiernamaals door een enkelvoudige genezing genezen kunnen worden. Een dwaze rechterziel echter zal na ieder ontaard en slecht oordeel steeds dubbel zo erg die zielsziekte moeten doormaken waarover zij zelf dat kwade oordeel heeft geveld. Daardoor verdubbelt zij onvermijdelijk ook haar eigen oorspronkelijke zielsziekte. Dat het dan in het hiernamaals met de genezing van zo'n ellendige, ziek geworden ziel van een rechter ook een bittere en heel langdurige zaak moet worden, is bij enig nadenken gemakkelijk te begrijpen!

[9] Als jij als onbekwaam arts bij een zeer gevaarlijk zieke ontboden wordt terwijl je zelf ziek bent, en je gaat er vanwege het gewin heen en je geeft hem, omdat je kennis niet toereikend is, een geneesmiddel dat hem niet helpt maar in zekere zin nog zieker maakt, -wat win je daar dan mee?! Als je hem niet hebt geholpen, krijg je ook geen loon -zoals dat bij jullie gebruikelijk is -; bovendien ben je dan ook nog besmet door de gevaarlijk zieke. Ten eerste heb je dus geen loon, en ten tweede moet je nu zelf in plaats van één, twee ziekten doorstaan!

[10] Als er in jouw plaats dan een bekwaam arts komt, zal hij jouw vroegere zieke toch nog met een eenvoudig, deugdelijk middel genezen, terwijl hij bij jou, omdat jij nu aan twee ziekten lijdt, beslist een dubbel geneesmiddel zal moeten gebruiken om je indien mogelijk te helpen! En dat dubbele geneesmid­del zal in jouw zieke lichaam ook zeker op z'n minst een dubbel zo grote revolutie teweegbrengen dan het enkele bij je eerder behandelde zieke, die slechts aan één ziekte leed."

 

38 Ware gerechtigheid

 

[I] "Ik neem aan dat dit jullie nu wel duidelijk zal zijn en daarom ga Ik nu weer verder: "Wat Ik heb gezegd, betekent niet dat jullie daarom alle gevangenissen en huizen van bewaring, die toch een noodzakelijk kwaad zijn tegen het grote kwaad van erg zieke zielen, thans moeten afbreken en alle boeien en alle zwaarden moeten breken. O, nee, dat wil dit helemaal niet zeggen! Want erg besmettelijke, zieke zielen moeten juist zorgvuldig worden afgezonderd van de gezonde, en zolang afgezonderd worden gehouden tot zij door en door genezen zullen zijn.

[2] Maar niet jullie toorn en jullie wraakgevoelens moeten hen opgesloten houden, maar jullie grote naastenliefde en de daarmee zeer nauw verbonden, diepgevoelde zorg voor hun eventuele, volledige genezing! Als de ware geest van de liefde jullie in zal geven dat bij de een of andere zwaar zieke een bitter smakend geneesmiddel nodig is, bespaar het hem dan niet, omdat dat een erg onrijp en misplaatst medelijden zou zijn! Maar slechts uit ware liefde moeten jullie de zwaar zieke een bitter geneesmiddel toedienen, dan zal het hem ook zeker de gewenste genezing brengen, en jullie zullen dan rijk gezegend worden!

[3] Het geneesmiddel dat Ik aan het begin van de avond voorschreef voor de vijf, was beslist niet zoet en fijn van smaak, maar Mijn grote liefde voor hen zag het als een onvermijdelijke noodzaak voor hun algehele genezing en daarom was dat bittere geneesmiddel ook een uiting van Mijn grote liefde voor hen. Zij werden daardoor 's morgens des te gemakkelijker genezen van al hun kwalen; en laten zij maar eens zeggen of een van hen vanwege het toegediende bittere medicijn boos op Mij kan zijn!

[4] Maar als iemand slechts door toorn en wraaklust geleid een vermeend misdadiger op de onbarmhartigste wijze kwelt en martelt, dan is hijzelf daardoor een veel groter misdadiger en zal later ook des te meer bitterheid te proeven krijgen.

[5] Met de maat waarmee je meet, met die maat zal het jullie eens vergolden worden! Wie met ware liefde meet, zal ook zelf met ware liefde gemeten worden, maar wie toorn en wraak als maatstaf gebruikt, zal eens voor zijn eigen genezing precies ditzelfde geneesmiddel in zeer versterkte mate terugontvan­gen, en hij zal geen seconde eerder uit de pijnlijke inrichting in het hiernamaals komen dan dat iedere harde vezel van zijn ziel zo wit en zacht gemaakt is als wol!

[6] Ik heb jullie nu de doorgaans ware aard en gesteldheid van de mens getoond en jullie kunnen nu niet meer zeggen 'Dat hebben wij niet geweten!' Nu jullie dit echter goed kennen en weten, moeten jullie ook daarnaar handelen en het ook onderwijzen aan degenen die aan jullie ondergeschikt zijn en die omdat ze zelf ziek zijn, tot nu toe niet weten wat zij doen. Dan zullen jullie als ware en gezonde medewerkers in de juiste en beste mate aan Mijn rijk op deze aarde bezig zijn, en Mijn welbehagen zal jullie bij al jullie gaan en staan begeleiden. Gaan jullie echter weer volgens je oude geestesgesteldheid te werk, bedenk dan datje ziel.weer aan een ziekte lijdt en vraag dan of Ik haar daarvan wil genezen, opdat jullie met ten prooi vallen aan een dubbel persoonlijk lijden!

[7] O jullie, die oordelen vellen en met jullie oordelen de arme zieke zielen nog zieker maken dan zij voorheen waren, bedenk toch ernstig watje naar waarheid bent en moet zijn, en watje behoort te doen volgens de goddelijke orde! Jullie rechters en hoogste machthebbers over de zwakte van de volkeren die uitein­delijk toch ook al jullie gezag, macht en aanzien vormen, moeten ware vaders van jullie volkeren zijn en als zodanig moeten jullie je veel gelegen laten liggen aan de algehele gezondheid van de jullie toevertrouwde, vele kinderen en je met alle liefde en ware vaderlijke zorgzaamheid om hun zieleheil bekommeren! Artsen voor het lichaam behoeven jullie niet te zijn. -maar des te meer echte zieleartsen!

[8] Als je bij je kinderen ziet dat zij meermalen jullie ouderlijke geboden veronachtzamen en daar zo nu en dan ook erg tegen zondigen, zou het jullie dan wel betamen om daarvoor een kind in zekere zin als afschrikwekkend voorbeeld te laten martelen en tenslotte zelfs aan het kruis te hangen?! Misschien dat een zeer heerszuchtig vader dat ooit wel eens gedaan kan hebben maar veel van dergelijke voorbeelden zullen er in de wereldgeschiedenis niet te vinden zijn! Maar jullie, als betere ouders, zullen jullie zondigende kind in elk geval wel met een ernstig gezicht terechtwijzen en in uiterste noodzaak ook met de heilzame tuchtroede straffen. Beteren de kinderen daarna hun leven dan zal dat jullie zeker veel genoegen doen, want het zal een ware vreugde voor jullie zijn om je kinderen onbedorven en gezond voor je te zien.

[9] Machtige rechters,. wees  ook zo tegenover alle mensen, dan zal je vreugde nooit eindigen! Denk je eens in de plaats van degenen die jullie redelijkerwijs moeten. gehoorzamen en jullie wetten moeten opvolgen en aanvaarden! Zou het jullie niet.aangenaam zijn, wanneer zij als jullie rechters barmhartig voor jullie zouden zijn en jullie zoveel mogelijk zouden ontzien?! Wat jullie in alle redelijkheid zouden kunnen wensen dat zij met jullie zouden doen als jullie met zieke zielen voor hen zouden staan, doe dat ook aan hen als zij met hun zieke zielen voor jullie staan!"

 

39 De eeuwige grondwet van de naastenliefde

 

[1] "Kijk, de praktische toepassing van alle wetten van Mozes en van alle voorspellingen van alle profeten bestaat uit het volgende: Heb God, je eeuwige Vader, boven alles lief en heb Je arme en vaak zieke broeders en zusters onder alle omstandigheden net zo lief als jezelf, dan zullen jullie als ware, geestelijk gezonde kinderen van de eeuwige Vader in de hemel even volmaakt zijn als Hij Zelfvolmaakt is, - en daarvoor zijn jullie eigenlijk voorbestemd! Want wie niet zo volmaakt wordt als de Vader in de hemel volmaakt is, zal niet bij Hem komen en voor eeuwig aan Zijn tafel eten.

[2] Kijk, Mijn Cyrenius, dit omvat alles wat je voorheen als een moeilijk te overwinnen, werelds kwaad zag! Weliswaar is de leugen in de wereld onder de mensen ingeworteld en moeilijk te bestrijden, omdat deze een erge, fundamen­tele ziekte van de ziel is, maar door de waarheid te gebruiken, die uit de liefde voortkomt zoals het licht uit de vlam, kan men met de leugen gemakkelijk afrekenen. Wanneer je echter licht nodig hebt voor het verlichten van een duister vertrek, zal men jouw wijsheid dan prijzen als je het vertrek meteen maar liever in brand steekt en het daardoor verwoest? Daarom moeten Mijn woord en Mijn leer niet door het zwaard verbreid worden!

[3] Als je iemand die een pijnlijke wond heeft, wilt genezen, moet je hem naast de te genezen wond niet een nieuwe en nog tienmaal zo erge toebrengen. Als Je dat zou doen, zou het beter geweest zijn wanneer je de eerste wond ongenezen gelaten zou hebben!

[4] Waarlijk, wie Mijn woord en Mijn leer met het zwaard in de hand wil verbreiden, zal voor zijn ijver geen zegen van Mij ontvangen, maar zal zelf in de grootste duisternis uitgestoten worden! Als je een vertrek' s nachts met zuivere olielampen verlicht, zullen allen die daarin zijn een aangenaam licht hebben; steek je echter het hele vertrek in brand, dan zullen allen je beginnen te vervloeken en je als een gevaarlijke gek ontvluchten.

[5] Wie preekt om zielen te genezen, moet wel verstaanbaar maar tevens toch zachtzinnig spreken, en niet als een razende, die van woede en razernij schuim­bekt. Want een van woede schuimbekkend mens verbetert niemand met zijn woeste geschreeuw! Hij maakt dat de toehoorders hem bespotten en uitlachen, of .hem, als hij nog harder gaat schreeuwen, tenslotte zelfs met knuppels en vuisten uit de gemeente stoten.

[6] Laat ook niemand verzoenende woorden tegen zijn broeder spreken als hij zelf inwendig nog geërgerd is, want uiteindelijk geeft hij zijn ergernis in zijn geestdrift te veellucht en wordt kwaad. Daardoor heeft hij zijn broeder niet alleen niet vergevingsgezind gemaakt, maar alleen nog meer tot het tegendeel geprikkeld en daarmee het goede doel dat hij zich had voorgesteld ver naar de achtergrond weggedrukt!

[7] Ja, jullie.moeten bij de verbreiding van Mijn leer altijd vriendelijk kijken, want met Mijn leer komen jullie toch met het aangenaamste en verheugendste bericht uit de hemelen bij de mensen en jullie moeten hun dat ook met blij en vriendelijk gedrag meedelen!

[8] Wat zou iemand wel tegen je zeggen als je naar hem toekwam en hem uitnodigde voor een feestmaal, maar de uitnodiging als volgt inkleedde: 'Luis­ter, onwaardige, door God vervloekte zondaar! Ik haat je weliswaar vanwege je zonden en Gods gerechtigheid, maar toch ben ik gekomen om je met al de mij ten dienste staande middelen te dwingen naar mijn feestmaal te komen, omdat ik je anders voor altijd zal vervloeken en verdoemen. Maar als je komt, kun je, tenminste zolang als de feestdag duurt, verzekerd zijn van mijn genade en welwillendheid!'

[9] Zeg eens, wat voor gezicht de genodigde bij zo'n uitnodiging zou zetten en of de belegde feestmaaltijd voor hem ook wel een feestmaal zou zijn! Ik denk dat ieder mens, hoe dom ook, voor zo'n uitnodiging zou bedanken! Als hij niet sterk in zijn schoenen staat zal hij wel komen om daarmee onder de bedreiging van de kwade gevolgen uit te komen, maar als hij zich sterk genoeg voelt, zal hij de brute uitnodiger oppakken en hem uit zijn huis gooien. Dat hij zo'n uitnodiging zeker niet zal aannemen, is vanzelfsprekend.

[10] Juist daarom moet er bij de uitbreiding van Mijn leer, die ook een ware uitnodiging is voor een hemelse feestmaaltijd, vóór alles op gelet worden dat al degenen die Mijn leer onder de mensen van de aarde zullen verbreiden, als echte hemelse boden vervuld van vriendelijkheid en liefde, temidden van de mensen rondgaan en zo het evangelie verkondigen. Want men kan bij het verkondigen van iets buitengewoon heugelijks en goeds toch geen gezicht trekken als een plotseling opgekomen donderwolk. En als iemand dat toch zou doen, zou hij óf een dwaas, óf een grappenmaker zijn en als zodanig geheel ongeschikt voor de verbreiding van Mijn woord. - Heb jij en hebben ook jullie anderen allen dat wat Ik nu heb gezegd wel goed begrepen?"

[11] CYRENIUS zegt, berouwvol geworden door de waarheid van Mijn waar­schuwing: "Heer, enige Waarachtige, ik heb het allemaal goed begrepen en ik voor mij zal mij in alles streng daaraan houden! Natuurlijk kan ik niet voor alle anderen instaan, maar ik geloof dat zij U allemaal net zo goed hebben begrepen als ik. Ik zie nu tevens in hoe erg en hoe vaak ik mij bezondigd heb aan de mensheid, terwijl ik naar beste weten, geweten, wil en willen dacht te handelen! Wie zal die zonden van mij weer ongedaan maken bij degenen, tegen wie ik heb gezondigd?"

[12] IK zeg: "Maak je daar nooit zorgen over, maar wees bezorgd over het toekomstige! - Maar nu zal er direkt iets anders aan de orde zijn!"

 

40 Het toepassen van de magnetische slaap

 

[1] CORNELIUS komt naar Mij toe en vraagt: "Heer, tijdens Uw meer dan goddelijke toespraak en lering heeft U aangeduid, dat een geestelijk volmaakt mens een ander de handen zou kunnen opleggen, waarop deze andere dan meteen in een magnetische slaap zou vallen en vanuit zijn innerlijk weten wijsheden ten beste zou geven, - ook al zou hij anders een nog zo'n blind en volslagen dom mens zijn! Als ik nu maar eens kon zien hoe zo'n behandeling in z'n werk gaat, dan zou ik weten hoe zo'n heilzame proefneming bij iemand uitgevoerd moet worden voor het geval dat ergens nodig zou zijn. Maar als leek ten aanzien van de behandelingswijze kun je zelfs met de beste wil niets beginnen en bijgevolg ook niets tot stand brengen. - Zou U mij daarover iets naders willen vertellen?"

[2] IK zeg: "O ja, heel graag, omdat deze handeling beslist noodzakelijk is om de verloren gegane lichamelijke en ook geestelijke gezondheid te herstellen! Want enerzijds verzacht het pure opleggen van de handen op zichzelf reeds de hevigste lichamelijke pijn, en bovendien veroorzaakt het meestal dat de mens die je met een onwrikbaar geloof de handen hebt opgelegd in de vaste wil hem te helpen, helderziend wordt en dan voor zichzelf de juiste medicijn kan vaststellen die, volgens zijn voorschrift toegepast, hem volledig zal genezen. Natuurlijk zal de volledige genezing niet intreden als er ergens tegen zijn voorschrift wordt gezondigd; maar als het voorschrift volledig is nageleefd volgt ongetwijfeld de algehele genezing.

[3] Als bij deze genezingsbehandeling een bepaald mens in de helderziende slaap is gekomen, mag deze persoon niet door allerlei nutteloze vragen gestoord en uitgeput worden, maar men mag slechts datgene vragen wat nodig is.

[4] Wie echter iemand de handen oplegt, moet dat in Mijn naam doen, omdat zijn behandeling anders geen nut en geen uitwerking zou hebben.

[5] Er is een vast, onwankelbaar geloof en een even onwankelbare, vaste wil voor nodig.

[6] De wens daartoe moet uit het diepst van het hart komen en gevoed worden door ware naastenliefde, dan vervult die liefdekracht de handen van de hand­oplegger, dringt door zijn vingertoppen en stroomt als zachte dauw in de zenuwen van de zieke en geneest de vaak stekende en dikwijls brandende pijn.

[7] Men moet er echter rekening mee houden dat het moeilijker is een man in de magnetische slaap te brengen, dan een vrouw! In zekere gevallen zou ook een man door een vrouw in de magnetische slaap gebracht kunnen worden, maar dat zou de gelovige vrouw slechts lukken met de hulp van een haar terzijde staande, onzichtbare engel, die haar hielp terwille van haar gebed en haar reine hart.

[8] Zulke vrome vrouwen zouden vooral veel verlichting kunnen brengen bij

bevallingen, die vaak moeilijk en met veel pijn gepaard gaan. Zo'n hulp zou beter zijn dan de hulp van de vroedvrouwen die meestal naar Bethlehem reizen om daar de kunst te leren hoe zij bij een bevalling moeten helpen, waarbij heel veel dwaze middelen worden toegepast die op puur bijgeloof berusten en veel meer schaden dan baten.

[9] Vooral bij de geboorte van het eerste kind worden er vaak vreselijk domme en belachelijke ceremoniën gehouden! Als het eerste kind een meisje is, moeten er allerlei dwaze klaagliederen aangeheven worden en moet er drie dagen lang erbarmelijk gezucht en gejammerd worden. Wordt er een jongetje geboren dan  moeten er kalveren en lammeren geslacht en broodjes gebakken worden, en moeten alle zangers, fluiters en strijkers bij elkaar komen om de gehele dag een oorverdovend lawaai maken, wat de geboorteweeën van de kraamvrouw moet verzachten! Daarom­ in plaats van zulke domheden, zou de hiervoor genoemde verloskundige hulp toch beslist beter op haar plaats zijn!"

[10] CORNELIUS zegt: "Wis en zeker! Maar kan een vrouw zo godvrezend worden ?"

[11] IK zeg: "Zeer zeker! Vooreerst is daar een goede opvoeding voor nodig, en vervolgens een gedegen onderwijs voor volwassen meisjes! Maar het onder­wijs mag, ook al is het meisje nog zo volwassen, niet eerder gegeven worden dan nadat de ware godvrezendheid is bewezen.

[12] Maar ook mannen kunnen een barende door handoplegging bijstaan en haar veel verlichting geven!"

 

41 Lichamelijke en geestelijke reinheid Genezing op afstand

 

[1] STAHAR, die ernaast staat en overal op let, zegt: "Zou een man daardoor, volgens de voorschriften van Mozes, niet voor een hele dag verontreinigd worden?"

[2] IK zeg: "Van nu af aan kun je alleen maar verontreinigd worden door slechte en onzuivere gedachten, begeerten en wensen, lasterpraat, leugen en eerroof, minachting en kwaadsprekerij. Dat zijn zaken die de mens verontreinigen. Al het andere verontreinigt de mens óf helemaal niet, óf hoogstens uitwendig, en hij heeft water genoeg om zich te reinigen van uitwendig vuil.

[3] Mozes heeft de Joden die voorschriften ook slechts voornamelijk gegeven vanwege hun grote neiging tot onreinheid in alle uiterlijke zaken; want als mensen reeds uitwendig regelrechte zwijnen worden, worden zij dat in hun hart ook des te gemakkelijker. Vooral daarom had Mozes de Joden de uiterlijke reinigingen heel speciaal aanbevolen.

[4] Maar de eigenlijke reiniging van de mensen vindt pas plaats door een echte boetedoening, door het berouw over een aan zijn naaste begane zonde, door het ernstige voornemen om niet meer te zondigen, en door de daaropvolgende volledige levensverbetering.

[5] Als dat niet gebeurt, kunnen jullie honderdduizend bokken met bloed bespren­kelen, vervloeken, en in plaats van jullie zonden in de Jordaan werpen, maar dan blijven jullie harten en zielen voor God nog net zo onrein en onzuiver als zij eerst waren! Met het water reinigt men het lichaam, en met een vaste, goede en God in alles toegewijde wil reinigt men hart en ziel. En zoals het zuivere, frisse water de ledematen van het lichaam sterkt, zo sterkt een aan God toegewijde, vaste wil het hart en de ziel.

[6] Zulke gesterkte zielen kunnen dan een zieke in Mijn naam ook geestelijk, tot op verre afstand, de handen opleggen en het zal beter met hem gaan.

[7] Wie echter nog niet zo volmaakt is naar hart en ziel, kan zijn toevlucht nemen tot het eerder in Mijn toespraak aangeduide strijken met de handen, dan zal hij een lichamelijk zieke ook grote verzachting van zijn lijden geven. Hij zal hem ook in de magnetische slaap brengen, en de behandelde zal in de slaap voor­spellen wat hem kan helpen. Het voorzegde moet dan zorgvuldig toegepast worden en na verloop van tijd zal het dan ook beter met de zieke gaan, ­weliswaar niet zo vlug als wanneer een geestelijk volgroeid mens hem de zegenrijke handen zou hebben opgelegd, waarbij de genezing ogenblikkelijk kan en mag plaatsvinden.

[8] Zo kan ieder zich ervan overtuigen dat in de magnetische slaap ook de minst ontwikkelde ziel, zelfs die van een kind, kan voorspellen, omdat zij op dat ogenblik met haar geestelijke levenskiem in verbinding wordt gebracht. Wordt na de magnetische slaap de innerlijke levenskiem weer in de toestand van rust gebracht, dan ontwaakt de ziel weer in haar lichaam en weet helemaal niets meer van alles wat er gebeurd is en wat zij heeft gesproken. Dat bewijst nu juist dat geen enkele ziel zo erg verdorven kan zijn dat zij niet meer te genezen zou zijn."

 

42 Aankondiging van een voorbeeld van de magnetische slaap

 

[1] (De Heer:) "Opdat jullie het echter ook in de praktijk zullen zien, zal Ik er nu voor zorgen dat uit Caesarea Philippi zo'n echt dom en door en door slecht mens zal komen opdagen. Die zal door één van jullie op deze wijze behandeld worden en jullie zullen zien en horen hoe verbazingwekkend wijs deze stomp­zinnige en slechte man in de extatische slaap wordt. Als hij daarna weer zal ontwaken, zal hij meteen weer dezelfde slechte en botte man zijn van voorheen, en het zal ons moeite kosten hem langs natuurlijke weg ook maar enigermate betere begrippen over God en de mens bij te brengen."

[2] CYRENIUS zegt: "Heer! Daar verheug ik mij al weer bijzonder op, want daar zal weer veel ervaring mee opgedaan en veellering uit getrokken kunnen worden! Is de genoemde persoon soms al op weg hierheen?"

[3] IK zeg: "Jawel, hij is op zoek naar jou en zal je heel onbehouwen om ondersteuning vragen, omdat hij door de brand een hut, twee schapen, een geit en een ezel heeft verloren. Hij hoorde echter dat jij je hier ophoudt en de slachtoffers hulp biedt. Deze man, die altijd al slecht en dom was, is daarom onderweg, om van jou zijn geleden schade vergoed te krijgen. Maar eigenlijk heeft hij, ook al is hij een arme drommel, niet zoveel schade geleden, want de twee schapen heeft hij twee dagen tevoren, vóór de brand uitbrak, van een ander gestolen, en de ezel en de geit heeft hij zich al een jaar geleden op dezelfde wijze toegeëigend.

[4] Uit hetgeen Ik je nu heb verteld kun je dus wel concluderen, dat onze nieuw aangekomene een tamelijk slechte deugniet is, die bovendien ook nog echt oliedom is, hetgeen bij zulke mensen komt door de dierlijk blinde hebzucht. Hij zou zijn hut inclusief zijn eigendommen heel gemakkelijk hebben kunnen redden, maar tijdens de brand sloop hij steeds overal rond om langs onwettige weg zich het een en ander toe te eigenen. Wel, hij vond echter niets en toen hij heel slecht gehumeurd naar huis kwam, vond hij zijn hut branden als een fakkel en zijn vier dieren waren reeds tot op het bot verbrand.

[5] Tot nu toe jammerde hij over zijn hut, maar toen hij een uur geleden te weten kwam dat jij wegens genoemde redenen hier verblijft, heeft hij na niet zo erg lang nadenken besloten te komen kijken of je hier werkelijk bent, en of je ook werkelijk de geleden schade vergoedt.

[6] Opdat je nu vooraf weet met wat voor mens wij hier heel binnenkort te doen zullen krijgen en welke houding je althans in het begin moet aannemen, heb ik je hem vooraf wat beschreven; de finesses zul je hierna wel van hem zelf te weten komen."

[7] CYRENIUS vroeg: "Moet ik hem wel de een of andere vergoeding laten geven?"

[8] IK zeg: "Voorlopig niet, want eerst moetje hem op echt Romeinse manier aan de tand voelen. Pas nadat je hem onder handen hebt genomen, als hij wat menselijker zal zijn, zal het andere wel in orde komen! Zinka moet hem echter behandelen, want hij heeft daar de meeste kracht voor. Ik zal Zinka vooraf Mijn handen opleggen zodat hij meer kracht krijgt en hem de behandeling beter zal lukken."

[9] Maar ZINKA, die de hele tijd in Mijn buurt was om maar geen woord te missen, deed een stap naar voren en zei: "Heer, hoe zal ik dat nu kunnen, terwijl ik met de manier van behandelen veel te weinig vertrouwd ben?"

[10] IK zeg: "Leg de rechterhand op zijn voorhoofd en de linker op de maagholte, en hij zal direkt in de genoemde slaap vallen en ook meteen beginnen te spreken, maar met een zwakkere stem dan normaal! Als je hem dan weer wilt wekken, behoef je slechts gedurende enige ogenblikken je handen andersom op te leggen. Maar zodra hij ontwaakt,' trek je je handen terug en dan is de behandeling beëindigd! "

[11] Zinka is het nu met alles eens en er ook rotsvast van overtuigd dat hem alles zo zal lukken. Hij wacht nu zelf verlangend op zijn man, - vraagt Mij echter toch of hij de behandeling direkt bij zijn aankomst moet uitvoeren of op een aanwijzing moet wachten.

[12] IK zeg: "Ik zal je wel een teken geven wanneer het moet gebeuren. Eerst moeten jullie toch nog zijn domheid en grofheid leren kennen, dat wil zeggen, hoe ziek zijn ziel wel is. Pas als jullie hem daarin voldoende hebben leren kennen, wordt het tijd om zijn ziel in gezonde toestand te beschouwen en daaruit te zien, dat geen van jullie mensen een ander mens, ook al lijkt hij nog zo verdorven, mag veroordelen en in het complete verderf mag verdoemen, omdat iedere ziel nog een gezonde levenskiem in zich draagt. - Maar bereid jullie voor en neem je in acht, hij zal nu meteen hier zijn!"

 

43 Zorel vraagt om schadevergoeding

 

[1] Nog maar net heb Ik dat gezegd of daar verschijnt onze man, Zorel genaamd. Hij ziet er erg toegetakeld uit, is gehuld in halfverbrande lompen, en maakt veel misbaar.

[2] Ik wenk Julius om hem te gaan vragen wat hij wil. En Julius stapt met een ernstig gezicht naar hem toe en doet wat Ik hem gezegd heb.

[3] ZOREL blijft staan en zegt met vaste stem: "Ik ben een burger uit de stad, waar al mijn bezittingen verbrand zijn en ik heb vandaag pas gehoord dat de hoge Cyrenius zich hier bevindt om de slachtoffers van de brand vorstelijk te helpen. Ik vatte dan ook moed en kwam voornamelijk hierheen om te zien of Cyrenius hier wel is, en of hij werkelijk iets doet voor de slachtoffers. Als hij, wat bij nobele Romeinen gebruikelijk is, iets doet, dan zal ook ik beslist niet voor niets hierheen zijn gekomen. Doet hij echter om wat voor reden dan ook niets, wel, dan zal hij op dat nietsdoen voor mij zeker geen uitzondering maken! Zeg mij daarom, nobele Romein, of Cyrenius hier is en of hij inderdaad zoals men verteld heeft, weldadigheid beoefent, opdat ik naar hem toe ga en hem daarom smeek!"

[4] JULIUS zegt: "Ja, hij is hier en bewijst uitzonderlijke weldaden, -maar alleen aan hen waarvan hem bekend is dat zij van onbesproken gedrag zijn! Als daar bij jou ook geen twijfel over bestaat, zul je niet met lege handen naar huis teruggaan! Hij zit nu ginds aan die lange tafel in de schaduw van de hoge cipressen en ceders, en verleent iedereen audiëntie. Ga er heen en stel je aan hem voor! Maar weet je goed te beheersen, want hij ziet zo scherp als een adelaar en herkent het karakter van een mens vaak op het eerste gezicht! Wat hij waarneemt is zoveel als een beëdigde waarheid en wee degene, die hem tegenspreekt! Hij is nooit kritischer dan wanneer hij weldaden uitdeelt!"

[5] ZOREL denkt na deze inleiding diep na over wat hij onder deze omstandig­heden zal doen. Na een poosje besluit hij echter toch om naar Cyrenius te hinken, - wat eigenlijk maar domme aanstellerij van hem is. Bij Cyrenius aangekomen buigt hij driemaal met zijn hoofd tot de grond. Als hij met zijn derde buiging klaar is, zegt hij met een bevende, krijsende stem: "Geëerde heer en zeer gestrenge gebieder! Ik, Zorel, voormalig eenvoudig burger van het afgebrande Caesarea Philippi, verzoek Uwe allerhoogste Romeinse gestrengheid mij, arme sater van een verongelukt mens, te helpen met enig, op zichzelf ordinair geld en met wat kleding, omdat ik alleen maar deze lompen bezit.

[6] Ik was de rechtschapen bezitter van een kleine hut met een stukje schraal akkerland ter grootte van twee morgen. Ik had ook een vrouw, die de goden twee jaar geleden bij mij hebben weggehaald en direkt in het paradijs hebben opgenomen. Kinderen bezit ik niet, wel een dienstmaagd waarmee ik nog samenwoon, maar ook zonder kinderen. Mijn roerende bezit bestond uit twee schapen, een geit en een ezel, en enige slechte akkerwerktuigen en wat kleding. Alles werd een prooi der vlammen terwijl ik bezig was met het blussen van andere huizen.

[7] Ik ben nu, net als honderden met mij, een complete bedelaar. Zelfs mijn maagd, die mijn enige steun en toeverlaat was, verliet mij omdat ik haar niets meer kon geven, -wat ik echter niet vergeten zal! Want mocht ik het buitenge­wone geluk hebben weer in het bezit van een hut en andere zaken te komen, dan hoeft ze maar te komen en dan zal ik de lichtzinnige de deur wel weten te wijzen!

[8] Ik zal trouwens tijdens de rest van mijn leven alles wat vrouw heet ontlopen en verachten, want geen vrouw is iets waard! Men vertelt wel dat ik een onnozel rund ben en helemaal niet weet hoe ik met een vrouw om moet gaan, en dat mijn vrouw van verdriet is gestorven. Maar als dat het geval geweest zou zijn, zou ik niet bijna een jaar om haar getreurd hebben en dan zou mijn maagd niet tot aan mijn ongeluk zo graag bij mij zijn gebleven, terwijl ik haar toch geen hoog loon kon geven.

[9] Het is trouwens gewoonweg een schande dat ook de man uit een vrouw geboren moet worden; soms denk je wel eens dat het bijna eerbaarder zou zijn als mijn echte moeder een berin geweest was!

[10] Als de goden alles wijs geregeld hebben, dan hebben zij zich toch met de vrouwen behoorlijk geblameerd, wat hun helemaal niet tot eer strekt! Maar Zeus heeft het volkomen verdiend dat Juno ieder ogenblik haar boze buien over hem laat losbarsten! De hele godenfamilie schijnt trouwens nog niet goed doorbak­ken te zijn, anders kon zij onmogelijk soms zulke oerdommé streken uithalen, die nog te dom zijn voor mensen!

[11] Wel ben ik een gelovig mens en ik eer de goden voor zo menige wijze, wereldse voorziening, maar de vele keren dat zij gewoonweg stinken van domheid ben ik geen vriend van hen. Zou onze stad soms afgebrand zijn als Apollo weer niet ergens een domme streek uitgehaald zou hebben?! Ook onze wijze priesters beweren met zekerheid dat hij verliefd is geraakt op zo'n slanke aardnymf en haar misschien zelfs een obsceen bezoek heeft gebracht, terwijl hij intussen de hemelwagen met de dappere paarden onbeheerd liet staan. Juno of Diana hebben hem intussen een poets gebakken en wij arme faunen moeten daarom het mooie godenbad betalen!

[12] Dat een mens zo nu en dan zwak wordt, gewoonlijk uit gebrek aan voldoende ervaring, is begrijpelijk. Wat kan het zwakke riet eraan doen dat het door de winden heen en weer bewogen wordt?! Maar wanneer de geweldige ceders, symbolen van onze brave goden, zich óók door de armzalige aardse winde.n als riet naar alle kanten, vaak zelfs naar de obsceenste, laten buigen en verbuigen, dan is dat onbegrijpelijk. Een mens die ook maar een beetje nuchter nadenkt, moet zoiets toch onvermijdelijk erg dom vinden!

[13] Wat moeten we met een god! Handelt hij wijs, zoals zich dat voor een God betaamt, dan is hij alle verering waard. Is hij echter af en toe ook zo zwak als een sterfelijk mens, en lijden wij arme mensen door een lichtzinnige goden­streek onverdiend schade, dan is dat ook voor een god dom en daar kan ik hem niet voor eren of prijzen.

[14] U, geëerde gebieder en eigenlijk zelf ook zoiets als een halfgod, zult nu toch wel inzien dat mijn ongeluk zuiver aan de goden ligt - en met name aan de verliefde Apollo!? Ik smeek u daarom mij de schade te vergoeden!"

 

44 Het eigendomsbegrip van Zorel

 

[1] CYRENIUS zegt: "Hoeveel zou ik je dan moeten geven?"

[2] ZOREL zegt: "Niet al te weinig, maar ook niet al te veel. Als ik slechts het verloren gegane kan herstellen, ben ik al tevreden!"

[3] CYRENIUS zegt: "Ken je ook de Romeinse wetten die aan de volkeren gegeven zijn ter bescherming van hun verkregen eigendom?"

[4] ZOREL zegt: "O ja, - weliswaar niet alle, zoals een rechtsgeleerde, maar enige ken ik er toch! Tegen de wetten die ik ken, heb ik nog nooit gezondigd. Een zonde tegen onbekende wetten is echter zonder meer van nul en generlei waarde!

[5] Ik ben trouwens een Griek en wij Grieken hebben het met de wetten betreffende het strikt gescheiden mijn en dijn nog nooit al te ernstig en precies genomen, omdat wij meer voelen voor algemeen­ dan voor privaatbezit. Want gemeenschappelijk bezit kweekt vriendelijkheid, broederschap, ware en duur­zame eerlijkheid, en gaat in tegen de heerszucht onder de mensen, wat beslist een heel goede zaak is! Het privé-bezit kweekt echter altijd hebzucht, nijd, gierigheid, armoede, diefstal, roof, moord en buitengewone heerszucht, waaruit tenslotte alle aardse kwellingen als uit een doos van Pandora voor de mensheid te voorschijn komen!

[6] Als er geen overdreven strenge wetten ten gunste van het privé-bezit zouden zijn, zou er ook veel minder diefstal en allerlei bedrog zijn. Ik zeg en beweer, dat de wetten die het privé-bezit beschermen, voor het bezit de goed bemeste akker zijn waarop alle denkbare zonden gedijen en rijpen, terwijl bij het gemeenschappelijk bezit geen nijd, hebzucht, jalousie, laster, bedrog, diefstal, roof, moord noch de één of andere oorlog en andere ellende ooit voor kan komen!

[7] Omdat ik echter de wetten ter bescherming van het privé-bezit altijd als een gruwel ten opzichte van het vriendelijke en broederlijke samenleven heb gezien en nog steeds zie, heb ik mij -in ieder geval bij kleine zaken - er nooit een gewetenskwestie van gemaakt als ik deze op een illegale manier in mijn bezit kon krijgen. Als iemand echter bij mij op dezelfde manier iets leende, heb ik hem daarvoor ook beslist nooit vervolgd.

[8] Mijn hut en mijn akker zijn mijn legale eigendom. Wel, -met datgene wat zich als levende have op mijn bezit bevond, heb ik het om de reeds genoemde, ware beweegredenen nooit zo heel nauw genomen omdat ik een Spartaan ben. ­Wie Sparta en diens oude en zeer wijze wetten kent, zal het duidelijk zijn waarom ik het met kleine, zogenaamde diefstallen nooit zo nauw nam. De beide schapen, de geit en mijn ezel waren geen gekocht, maar eigenlijk ook geen gestolen bezit, want ik heb ze in het bos, zeg maar in het wild grazend gevonden, weliswaar niet in één keer, maar toch in verloop van tijd. De eigenaar van die grote bosweiden is ook eigenaar van vele duizenden van die dieren. Hem zal het geringe verlies zeker geen pijn gedaan hebben, - en mij kwam het zeer goed van pas!

[9] Daarmee heb ik mij zeker niet al te erg aan de Romeinse wetten ter bescherming van het bezit bezondigd, vooral omdat ik de genoemde dieren in het grote uitgestrekte bos in hun eentje dwalend heb aangetroffen en zij toch al verloren waren voor hun wettige eigenaar! Het nalezen van de oogst is zelfs bij de Joden geoorloofd, die beweren daarvoor van de hoogste God Zelf een wet te hebben gekregen. Waarom zou dat dan bij ons, Romeinen, een misdaad zijn?!

[10] Slechts met het zwaard in de handen van de machtigen der aarde, dus door het wilde beren­ en leeuwengeweld, laat zich zo'n onzinnige wet voor de bescherming van het privé-bezit verdedigen, maar met het verstand nooit! Ook al zouden alle tienduizend goden er vóór zijn, dan ben ik er toch tegen zolang ik leven zal en in staat zal zijn zo zuiver te denken als ik nu en altijd heb gedaan!

[11] U, geëerde gebieder, heeft wel de macht van het zwaard, en kunt mij arme faun tuchtigen zoals u dat wilt, maar de rechte lijnen van mijn levensbeginselen zult u met alle wapens van Rome nooit krom kunnen buigen. Als u echter soms andere en steekhoudender, verstandelijke overwegingen heeft voor strikt legaal bezit, dan wil ik die aanhoren en mijn toekomstige levenswijze daaraan aanpas­sen!"

 

45 De waarheid over Zorel

 

[I] CYRENIUS, die grote ogen opzet, zegt heimelijk tegen Mij: "Heer! U heeft voorheen opgemerkt dat deze persoon erg dom en slecht was, en nu redeneert hij even logisch als een van de beste, heidense advocaten! Weliswaar heeft hij van het Jodendom weinig aangenomen, maar hij is in onze wetten en die van het oude Griekse rijk net zo thuis als een van ons. Er is beslist niet veel tegen hem in te brengen! Ik wachtte nu op iets heel doms, maar tevergeefs, -hij praat alleen maar steeds verstandiger en verdedigt zijn diefstal op een manier waar­tegen bijna niets is in te brengen! Wat kunnen we onder die omstandigheden dan met hem aanvangen?"

[2] IK zeg: "Maak je daar maar niet druk over. Hij zal zelf alles, wat hij nu volgens zijn beperkte begrippen voor heel verstandig en juist houdt, op een overtuigende wijze weerleggen! Ondervraag hem nu nog maar verder, want Ik vind het erg belangrijk dat jullie de ondergrond van wat de mens de gevatheid noemt heel duidelijk en helder leren onderscheiden van die van het verstand!"

[3] CYRENIUS zegt: "Nou, dan ben ik toch wel erg benieuwd naar wat dat tenslotte op zal leveren !"

[4] ZOREL vraagt: "Geëerde gebieder van Rome! Wat staat mij te wachten en wat heb ik te verwachten? Bent u het met mij eens, of moet ik mij bij uw mening aansluiten, die u weliswaar nog niet heeft uitgesproken?"

[5] CYRENIUS zegt: "Voor het zover is dat ik je wens wel of niet zal inwilligen, zullen wij nog het een en ander te bespreken hebben! Jij schijnt mij een gevatte snuiter te zijn en je eerlijkheid schijnt niet veel om het lijf te hebben! Of je nu de genoemde vier dieren werkelijk ronddwalend in het grote bos gevonden hebt terwijl ze voor hun wettige eigenaar verloren waren, of misschien ook ergens anders hebt gevonden, en of je ook je andere huisgereedschappen alleen maar gevonden hebt, laten wij voorlopig buiten beschouwing. Maar laat ik je eerst eens iets anders vertellen, namelijk, dat er zich hier in mijn gezelschap, evenals op andere plaatsen, helderziende mensen bevinden die reeds talloze bewijzen van hun helderziende gave hebben afgelegd, en dat ik zoveel geloof aan hun nuchtere mening hecht, dat deze door honderd duizend tegenbewijzen niet weer­legd kan worden!

[6] Wel, zo'n man zei mij, toen jij nog maar nauwelijks de stad uit kon zijn, dat je zou komen en wat je aan mij zou vragen. Ik wist reeds voor ik je zag, dat je tegenslag hebt gehad. Je zou die echter gemakkelijk hebben kunnen verhinderen als je thuis was gebleven, maar jouw onwettige opvattingen over het bescherm­de bezit dreven je naar de straten van de brandende stad om ergens weer iets langs illegale weg in bezit te nemen. Intussen vatte je strohut vlam en zo gingen je onwettige bezittingen snel in vlammen op. Dat jouw dienstmaagd je bij deze gelegenheid in je vuil achterliet, is te begrijpen, omdat zij je kent en weet datje iemand bent die bij zo'n gelegenheid absoluut niet te vertrouwen is.

[7] Want hoezeer je bij anderen ook tegen het wettige privé-bezit bent, in je eigen huis wil je daar toch helemaal ongestoord van verzekerd zijn! Wel, nu heeft het vuur jouw bezit illegaal verteerd en je kunt dat element niet ter verantwoording roepen omdat het je zeker geen rekenschap zou afleggen. Maar je dienstmaagd zou je heel hard hebben aangepakt en zij zou je, onder allerlei mishandelingen, de schade op leven en dood hebben moeten vergoeden, omdat jij bij hoog en bij laag beweerd zou hebben dat het vuur alleen maar door haar nalatigheid alles verteerd had.

[8] Kijk, dat en nog andere zaken zeiden die mensen vooraf over jou en ik schenk hun, meer dan aan alle goden van Rome en Athene, het volste geloof! Maar in onze wetten staat een gezegde dat luidt: " Audiatur et altera pars! *) (* Ook de andere partij worde gehoord!) En daarom kun je mij een tegenbewijs leveren. Om je te verdedigen mag je zoveel je weet en kunt naar voren brengen, ik zal alles met het grootste geduld aanhoren!"

 

46 Zorel vraagt om vrije aftocht

 

[I] Wat peinzend zegt ZOREL: "Geëerde gebieder! Als u bij voorbaat al zegt dat u één van uw beproefde waarzeggers meer geloof schenkt dan honderddui­zend andere getuigen, zou ik wel eens willen weten waarvoor dan een tegenbe­wijs van mijn kant goed zou zijn, want dat zou in ieder geval toch zinloos zijn! Tegen uw onwankelbare geloof, op wat voor gronden dat ook maar gebaseerd is, is het onmogelijk nog het een of andere tegenbewijs te leveren. Bovendien heeft u alle macht in handen! Wie zou u tegen kunnen spreken?!

[2] Wat baat het mij al zeg ik u nog zo vastberaden dat het toch niet waar is? U zult de waarzegger erbij halen die mij dat, wat u mij reeds gezegd heeft, nog een keer rechtstreeks zal zeggen en dan zit ik met mijn weerwoord helemaal in de diepste put. Kortom, met uw' meer dan honderdduizend mensen geloof' is verder niets aan te vangen dan het heel gemoedelijk te accepteren, want u zult de waarzegger toch meer geloven dan honderdduizend door mij aangevoerde tegenbewijzen! Ik zeg bij zo'n vooraf vaststaande bewering niets anders meer dan: "Geëerde gebieder, vergeef mij dat ik tot u ben gekomen!

[3] Overigens blijf ik toch wel bij mijn principe, dat een door strenge wetten beschermd privé-bezit duizendmaal slechter is voor de menselijke samenleving, dan een vrij, gemeenschappelijk bezit! Mijn motieven tegen deze echte doos van Pandora heb ik reeds kenbaar gemaakt en daarom hoef ik ze niet meer te herhalen. Alleen dit voeg ik nu daaraan toe, dat ik in het vervolg, terwille van de ellendige dwang van het uiterlijke, ruwe geweld het in praktijk brengen van mijn principe zal laten varen!

[4] Ik zie weliswaar in de wetten tot bescherming van het bezit geen heil voor de arme mensheid, ik vind het eigenlijk de grootste dwaasheid; maar wat kan één enkel, in de armzaligste lompen gehuld mens tegen honderdduizend maal honderdduizenden?! Het is mogelijk, dat er door het wettige bezit kleine, hier of daar in het gemeenschappelijke bezit voorkomende ongerechtigheden tegen­gehouden worden op grond van het feit, dat iets slechts ook een beetje goeds met zich meebrengt, maar het tegenhouden van kleine euveltjes staat in geen enkele verhouding tot de verschrikkingen die uit het ondermijnde privé-bezit ontstaan en moeten ontstaan!

[5] Ik ben derhalve uitgesproken. Iets goeds heb ik onder de huidige omstan­digheden beslist niet te verwachten, en daarom zal het beter zijn dat ik, met uw welwillende toestemming, weer vertrek. Maar natuurlijk alleen als u het goed vindt! Want volgens de -de goden weten het -schijnbaar ware getuigenissen tegen mij, waarmee uw waarzeggers u overladen hebben, sta ik als een misda­diger voor u, en misdadigers moeten immers eerst gestraft worden, voor men ze weer vrijlaat. De wet moet eerst met het bloed van een arme faun verzadigd worden, eer hem de vrijheid wordt teruggegeven!

[6] Sta ik volgens uw begrippen als een te bestraffen misdadiger voor u, straf mij dan meteen en geef mij daarna de vrijheid weer - of de dood! Mij maakt het niets meer uit, want ik sta nu volkomen weerloos voor u. Romeinen zijn en blijven echter dorre toepassers van de wet, en niemand kan zijn verstand en zijn nood beschermen tegen de wraak van uw wetten! Zeg mij, geëerde gebieder, mag ik weer vertrekken zoals ik ben gekomen, of moet ik hier blijven vanwege een mij op te leggen straf?"

 

47 De voorbereiding tot de magnetische slaap

 

[I] CYRENIUS zegt op weliswaar ernstige, maar toch menselijk warme toon: "Weggaan mag je niet, maar voor een te verwachten straf hoef je hier ook niet te blijven, veeleer ten behoeve van je eigen heil! Het straffen van zondaars verschafte ons Romeinen nog nooit enig genoegen, maar wel hun echte en volledige genezing. Als dat zonder de strenge tuchtroede bereikt kan worden, is ons dat altijd veelliever! De tuchtroede nemen wij pas dan ter hand als alle andere middelen niets uitrichten. Daarom wordt ook niemand vanwege een éénmaal begane zonde tegen de bestaande heilzame wet streng ter verantwoor­ding geroepen. Dat gebeurt pas als hij herhaaldelijk dezelfde zonde heeft begaan, hetzij uit grote lichtzinnigheid of zelfs uit noodlottige moedwil. Wie herhaaldelijk moedwillig een zonde begaat, moet ook moedwillig bestraft worden!

[2] Wel, jij hebt volgens je oude Spartaanse principes slechts uit nood gezondigd en nu sta je voor de eerste maal voor een rechter! Alleen om deze reden zul je ook niet vervloekt en veroordeeld worden, maar je moet hier nu je slechtheid en domheid bekennen en afleggen! Jouw erg zieke ziel zal worden genezen en je moet de zegen van de wijze wetten inzien en je er daarna terdege naar gaan gedragen. Daarna zul je dan als een geheel bevrijd mens hier vandaan naar huis gaan en jezelf erover verheugen datje een waarachtig rein en vrij mens zult zijn.

[3] Om te trachten dit doel te bereiken zal een reine, fysiek en geestelijk sterke man uit ons gezelschap je zijn heilbrengende handen op hoofd en borst leggen. Deze heel zachte behandeling zal bij jou de in jezelf sluimerende denkbeelden opwekken en tot leven brengen, die maken dat je het heil van de geordende en streng gesanctioneerde wetten van Rome zult erkennen en dat je je daarover zelfs zult verheugen! – Ben je het daar mee eens?"

[4] ZOREL antwoordt iets opgewekter dan daarvoor: "Geëerde heer en verhe­ven gebieder! Ik ben het eens met alles wat anders heet dan slagen, onthoofding of zelfs kruisiging! Of me zo'n behandeling echter tot betere en verstandiger principes zal brengen, daar kan ik niet voor instaan, want een bejaarde boom Iaat zich zo gemakkelijk niet meer buigen! Maar aan de mogelijkheid daarvan wil ik ook niet helemaal twijfelen! - Maar waar is de man die zijn krachtige handen op mij zal leggen?

[5] Cyrenius vraagt Mij zijdelings of nu de tijd gekomen was.

[6] IK zeg: "Nog even geduld, gun de ziel nog enige tijd om het te verwerken! Deze man zit nu vol met opgewonden gedachten en zou niet goed in de magnetische slaap te brengen zijn. Ook Zinka mag niet eerder aan hem voor­gesteld worden als de daarvoor uitgekozene, dan wanneer het juiste moment daarvoor zal zijn aangebroken! Ik zal jullie daar wel het teken voor geven."

[7] Na Mijn woorden en Mijn aanwijzing blijft alles een tijdje stil en onze Zinka wacht met angstige vreugde op Mijn teken om Zorel te behandelen. Die wordt nu echter bestormd door allerlei gedachten over het misschien werkelijk goede maar ook het eventueel kwade, dat men hem zou kunnen aandoen. Maar hij monstert onze gezichten en zegt dan bij zichzelf: 'Nee, deze mensen zien er niet te kwader trouw uit, die kan men vertrouwen! Die kunnen alleen goeds, maar nooit iets slechts doen!'

[8] Wel, deze voorbereiding was op zichzelf noodzakelijk voor de toe te passen behandeling; zonder die voorbereiding zou het opleggen van de handen door onze Zinka vergeefse moeite zijn geweest. Want bij deze behandelingen moet de te behandelen persoon zelf in een zeker stadium van geloof en vertrouwen worden gebracht. Anders zou het niet zo gemakkelijk zijn hem ondanks alle menselijk mogelijke, substantiële zielekracht, ook al is deze nog zo overvloedig aanwezig, in de heilzame slaap te brengen.

[9] Ja, dat is bij volledig uit en in de geest wedergeboren mensen heel wat anders! Die behoeven, net als Ik, slechts te willen, -en de genezing is een feit! Maar bij een mens die nog niet volledig is wedergeboren en die een zieke zo wil behandelen, moet ook de opwekking en het tot leven brengen van de te behandelen mens vooraf gebeuren, omdat anders - zoals gezegd - de gehele behandeling moeite en werk voor niets zou zijn.

[10] Nu is Zorel rijp en Ik geef Zinka meteen het afgesproken teken om Zorel de handen op te leggen.

 

48 Zorel komt tot zelfkennis

 

[1] Ik wenk ZINKA nu en hij gaat meteen naar Zorel en zegt: "Broeder, de Heer, die almachtig en vol erbarming, goedheid en liefde en wijsheid is, wil dat ik je, enkel door het opleggen van mijn levenskrachtige handen, zal genezen. Vrees niet, maar vertrouwen wordt dan een ander mens, en daarna zal niets je onthouden worden wat je maar enigszins lichamelijk en geestelijk tot wezenlijk heil kan strekken! Wil je het en vertrouw je mij, je ware vriend en broeder, sta mij dan toe dat ik je mijn handen opleg!"

[2] ZOREL zegt: "Vriend, met zulke trouwhartige woorden kun je mij naar de Tartarus sturen en dan zal ik gaan! Leg daarom in ieder geval je ware broederhanden op mij, waar en hoe je ze maar leggen wilt, en ik zal mij niet tegen je verzetten !"

[3] ZINKA zegt: "Nu goed dan, - ga op deze bank zitten, dan zal ik je vervullen met de kracht van God!"

[4] ZOREL zegt: "Van welke God dan? Soms van Zeus, Apollo, Mars, Mercu­rius of Vulcanus, Pluto of Neptunus? Ik verzoek je, laat Pluto er alsjeblieft buiten, want met diens stormachtige kracht zou ik echt niet vervuld willen zijn!"

[5] ZINKA zegt: "Vergeet die goden, die alleen maar in de fantasie van de sinds lange tijd blinde mensen bestaan! Er is maar één echte God, en dat is de jullie onbekende, grote God, voor wie jullie heidenen weliswaar ook overal een tempel hebben gebouwd, maar Die jullie nog nooit hebben gekend! Maar nu is de tijd gekomen dat jullie ook deze enige echte God zullen Ieren kennen! En kijk, met de genade en kracht van déze God zul jij nu tot je heil vervuld worden, als ik je mijn handen zal opleggen!"

[6] ZOREL zegt: "Ah, leg in dat geval je handen maar meteen op mij op de manier, die jou het best bekend zal zijn!"

[7] Dan legt Zinka zijn handen op de voorgeschreven wijze op Zorel en meteen valt Zorel in een magnetische slaap.

[8] Na verloop van ruim een kwartier begint ZOREL, die overigens vast en met dichtgeknepen ogen slaapt, als volgt te spreken: "O God, o God, wat ben ik toch werkelijk een miserabel, slecht mens en wat een eerlijk, rechtschapen mens zou ik kunnen zijn, als ik het maar zijn wilde. Maar de vloek van de zonde, en van de leugen en de hoogmoed, die beide de eigenlijke hoofdzonden zijn, ligt nu juist daarin, dat zij zichzelf steeds weer opnieuw verwekt en zich vermeerdert als het gras op de aarde en het zand van de zee!

[9] O God! Ik heb zoveel zonden en gebreken aan mijn ziel, dat ik van louter zonden mijn huid niet zie, ja, ik bevind mij nu door het drukkende gewicht van mijn talloze zonden als in dikke wolken rook en nevel!

[10] O God, o God, wie zal mij ooit van mijn zonden kunnen bevrijden! Ik ben een grote dief, ik ben een leugenaar en als ik lieg, lieg ik steeds maar door, om door een nieuwe leugen de oude meer kracht bij te zetten en deze als de een of andere waarheid geldigheid te geven. O, wat ben ik toch een afschuwelijke aartsleugenaar! Alles wat ik heb, heb ik door leugen en bedrog en door heimelijke en openlijke diefstal verkregen!

[11] Weliswaar vond ik dat allemaal in mijn grote blindheid geen zonde, maar ik kreeg ook vaak de gelegenheid mij te laten overtuigen van de waarheid. Maar ik wilde mij niet laten overtuigen! Ik gebruikte steeds Sparta en Lycurgus als excuus en verachtte altijd de Romeinse, wijze, rechtvaardigheidswetten! O wat ben ik toch een ontzettende ellendeling !

[12] Wel, ik heb nog één troost en dat is dat ik nog niemand heb vermoord, maar dat scheelde niet veel! Als mijn dienstmaagd er niet voor ik naar huis kwam vandoor was gegaan, zou zij een droevig offer van mijn helse woede zijn geworden!

[13] O, ik ben een verschrikkelijk monster! Ik ben erger dan een beer, erger dan een leeuw, erger dan een tijger, erger dan een hyena, veel erger dan een wolf en nog veel erger dan een wild varken! Want ik ben ook zo sluw als een vos en dat stempelt mij tot een echte, vermomde duivel!

[14] O, mijn ziel is erg ziek en jij, broeder Zinka, zult mij moeilijk of helemaal niet kunnen genezen!

[15] Het wordt nu wel wat lichter in mij en de erg dikke rook en nevel om mij heen verdwijnen! Kijk, ze worden dunner en het lijkt wel of ik gemakkelijker ademhaal. Maar in dit meerdere licht zie ik pas goed mijn ware wanstaltigheid, vol met allerlei uitslag, vol met bulten en weerzinwekkende gezwellen! Ach, ach, ik zie er uit als een echt gedrocht! Waar vind je een dokter die mij zou kunnen genezen?! Mijn slechte lichaam is wel gezond, maar dat lichaam kan me niets schelen als ik, de ziel, maar gezond zou zijn!

[16] O God, als iemand mijn ziel zou kunnen zien, zou hij ontzet zijn door haar overgrote lelijkheid! Hoe lichter het om mij heen wordt, des te meer wordt zichtbaar hoe afschuwelijk mijn ziel er uit ziet! Broeder Zinka, is er dan niets waardoor mijn ziel er wat beter uit zou kunnen gaan zien?!"

 

49 De reiniging van de slapende ziel

 

[1] Dan begint Zorel in zijn slaap te zuchten en sommigen menen dat hij nu ontwaken zal.

[2] Maar IK zeg tegen hen allen: "O zeker niet! Dit was nog maar het eerste stadium van zijn slaap. Hij zal nog langer dan een uur slapen en al gauw weer in een ander en hoger stadium van zijn zieleleven beginnen te spreken. Dit stadium bestond uit het zich los wikkelen van de ziel van haar lichamelijke en op de wereld gerichte, - innerlijke hartstochten, die hij moest zien als echte ziekten aan de lichamelijke vorm van zijn ziel, die hem met diepe afschuw moesten vervullen. Voor zulke ziekten van de ziel is er geen andere medicijn dan eerst het herkennen daarvan, vervolgens het krijgen van de grootste afschuw daarvoor en tenslotte de onwrikbare wil om er zo vlug mogelijk helemaal vanaf te kome~. Als die wil er eenmaal is, maakt de genezing gemakkelijk vorderin­gen.

[3] Let nu op, hij begint direkt weer te spreken.'Vriend Zinka, als hij nu weer om iets vraagt, antwoord hem dan alleen maar in gedachten, en hij zal je horen en duidelijk verstaan !"

[4] Nog maar nauwelijks had Ik Zinka deze aanwijzing gegeven.of ZOREL begon al te spreken en zei: "Kijk, ik huilde om mijn.grote ellende! Uit die tranen ontstond een vijver zoals Siloam in Jeruzalem, en ik baad mij nu in deze vijver en zie het water van deze vijver geneest de vele wonden, zweren en bullen op het lichaam van mijn ziel! O, o, dat is een echt genezend bad! De lidtekens zie ik nu nog wel, maar de wonden, builen en zweren zijn verdwenen van het lichaam van mijn o zo arme ziel. Maar hoe was het mogelijk dat zich uit mijn tranen kennelijk een hele vijver heeft gevormd?

[5] om de vijver ligt een heerlijk landschap, dat is het gebied van troost en lieflijke hoop. Mijn gevoel zegt mij ook, dat ik op een algehele genezing mag hopen. - O, wat is deze streek lieflijk, ik zou er wel altijd willen blijven! Het water in mijn vijver is nu erg helder, terwijl het eerst troebel was, en hoe helderder het wordt, des te heilzamer werkt het op mij in!

[6] Ah, maar nu merk ik ook, dat er iets in mij wakker wordt dat op een sterke wil lijkt, en achter die sterke wil merk ik iets als woorden die in mij opborrelen en die luid roepen: "Ik wil, ik moet, - ik moet omdat ik wil! Wie kan dat, wat ik wil, in mij tegenhouden? Ik ben vrij om te willen. Ik mag niet willen wat ik behoor te willen, maar ik wil wat ik zélf wil! Wat waar en goed is, dat wil Ik, omdat ik het zélf wil willen en niemand kan mij daartoe dwingen!

[7] Ik herken nu de waarheid. Zij is een goddelijk licht uit de hemel! Onze goden zijn allemaal schimmen, niets, helemaal niets zijn ze. Wie in hen gelooft is meer dan een echte dwaas, want een echte dwaas gelooft nooit aan zulke waardeloze goden. Ik zie de goden nergens, maar ik zie het goddelijke licht en hoor het goddelijke woord. Maar God Zelf kan ik niet zien, want Hij is te heilig voor mij.

[8] Maar nu is het water van mijn vijver rondom mij al een meer geworden! Het meer is niet diep, het water staat mij slechts tot aan de lendenen. En het is helder, onvoorstelbaar helder, maar er zijn nog geen visjes in! Ja, er zullen ook. nooit visjes in komen, want de visjes zijn ontstaan door Gods adem en dat is een volstrekt almachtige adem! Ik ben slechts een zeer zwakke mensenziel uit wiens adem geen visjes van God ontstaan.

[9] O, daar is veel voor nodig, daarvoor moet men zeer almachtig zijn wil men met zijn adem visjes creëren! O, een mens kan dat nooit, want een mens is daarvoor veel te zwak! Helemaal onmogelijk zou het nu juist voor de mens met zijn, maar dan zou hij vol goddelijke wil en goddelijke geest moeten zijn! Voor een echt mens is dat weliswaar niets onmogelijks, maar ik ben geen echt mens en daarom is dat voor mij toch helemaal onmogelijk!

[10] Maar het water is zuiver en de bodem is ook rein, louter mooi gras. Dat is toch echt wel wonderlijk: onder het water zulk mooi sappig gras! En kijk, het gras groeit zienderogen en begint het mooie water te verdringen! Ja,ja, de hoop wordt sterker dan de kennis en de haar begeleidende vrees!

[11] Ah, ah, nu zie ik een mens aan de tamelijk ververwijderde oever. Hij wenkt mij! Ja, ik zou wel naar hem toe willen, maar ik weet niet hoe diep het meer overal is! Gesteld dat er zeer diepe plaatsen zijn, dan zou Ik daar in verdwijnen en verloren zijn!                .

[12] Maar er klinkt een stem uit het water: "'Ik ben overal even diep! Je kunt zonder angst of vrees door mij heen waden. Ga naar hem die je roept, die je zal leiden en oordelen!' Dat is toch merkwaardig, hier spreekt zelfs het water en het gras! Nee, dat is nog nooit gebeurd!

[13] Ik ga nu naar de vriend aan de oever. Een vriend moet het toch wel zijn, anders zou hij mij niet gewenkt hebben om te komen! Zinka, jij bent het niet, ­het is een ander! Jou zie ik nu ook achter hem, maar je bent lang met zo vriendelijk als hij! Wie kan dat toch zijn? Maar ik schaam me erg voor hem, want ik ben helemaal naakt. Mijn lichaam ziet er nu weliswaar al heel goed uit, ik ontdek er bijna geen sporen van ziekte meer aan. O, had ik maar een hemd. Maar ik ben zo naakt als iemand in het bad. Maar ik moet er toch heen, Zijn wenken heeft een geweldige aantrekkingskracht op mij! Nu ga ik, - kijk eens, het gaat heel goed!"

 

50 De bekleding van de gereinigde ziel

 

[1] Dan zwijgt Zorel een poosje en ZINKA vraagt: 'Hoe ziet hij dat dan allemaal en hoe kan hij nu door het water gaan, terwijl hij er zo onbeweeglijk bij ligt alsof hij dood is!"

[2] IK zeg: "Zijn ziel ziet nu slechts de omstandigheden die haar in de goede richting sturen. Daaruit vormt zich in de ziel een eigen wereld, en dat wat je hier een gedachtengang noemt, wordt in het zielenrijk zichtbaar als een gang van de ene plaats naar de andere.

[3] De vijver die uit zijn tranen ontstond en waarvan het water zijn ziel genas, stelt zijn berouw voor over de begane zonden en het baden daarin betekent oprechte boetedoening, die uit het berouw voortkomt. Het zuivere water bete­kent het terechte erkennen van zijn schulden en gebreken; en als de vijver een meer wordt, is dat de uitdrukking van het toenemen van de wil om uit zichzelf gereinigd en genezen te worden. Het mooie gras onder het water betekent de hoop op het bereiken van volledige gezondheid en hogere, vrije genade van God, die zich reeds zichtbaar opstelt aan de nog wat verwijderde oever; dat ben Ik Zelf naar geest en wil. De beweging in Mijn richting door de wateren van oprecht berouwen ware boetedoening, betekent als zodanig het voortschrijden van de ziel naar de ware beterschap.

[4] Dat alles is echter voor zijn ziel slechts een passend beeld waaraan de ziel ziet hoe haar aard is en wat zij zich, om zichzelf te verbeteren, in haar hart voorneemt en doet, -in deze toestand weliswaar alleen als uiting van haar wil, zonder een uitwendige, werkelijke daad. Die moet pas volgen als hij in wakende toestand weer helemaal met zijn lichaam verenigd zal zijn.

[5] Nu zal hij weldra bij Mij zijn en meteen weer gaan spreken. Let maar goed op, alles wat hij nu onder woorden brengt, komt overeen met zijn innerlijke zieletoestand! Er zal nog heel wat verwarring zichtbaar worden voor hij in het derde stadium, dat wil zeggen, voor hij in voorlopige verbinding met zijn zuivere levenskiem zal komen.

[6] In het derde stadium zullen jullie dan wel merken hoe samenhangend en hoe wijs hij daar spreekt! Nu spreekt slechts zijn voor dit ogenblik gelouterde ziel, maar in het derde stadium zal zijn geest het woord nemen! En dan zullen jullie helemaal geen leemtes meer in hem ontdekken, dan zal hij woorden gebruiken waarbij het jullie allemaal warm om het hart wordt!

[7] Daar komt hij reeds aan de oever en zegt: 'Ah, dat was toch wel een moeilijke tocht! Ik heb u nu toch bereikt, edele vriend! Heeft u geen hemd bij u? Kijk, ik schaam me vreselijk voor mijn naaktheid!'

[8] Ik antwoord vanuit Mijn geest en wil, die nu voor hem zichtbaar zijn: 'Kom uit het water, je daden zullen bepalen hoe je gekleed wordt!’

[9] Zorels ziel zegt: 'O vriend, praat niet over mijn daden, want die zijn louter slecht en kwaad! Als mijn kleed daarop moet lijken, zal het er ontzettend zwart en voddig uitzien!'

[10] Ik zeg: 'In dat geval is er hier toch water genoeg om het wit te wassen!'

[11] Zorel zegt: 'O vriend, dat is onbegonnen werk! Dat zal niet lukken! Maar iets is altijd beter dan helemaal niets. Daarom kom ik uit het water!'

[12] Aan Mijn voeten ligt een toga met veel plooien, maar erg vuil, hoewel de oorspronkelijke kleur witgrijs is, - de kenmerkende kleur van de kleding van heidenen in het geestenrijk. Hij neemt het kleed en walgt van het vuil, hetgeen een goed teken is. Maar hij neemt het toch, gaat er echter snel mee naar het water en begint het te wrijven en uit te spoelen en tenslotte uit te wringen.

[13] Nu is hij klaar en het kleed is schoon. Omdat het echter nog vochtig is, mist hij de moed om het zo maar aan te trekken. Ik maak hem echter duidelijk, dat hij het toch aan moet trekken. Hij was voorheen toch ook niet bang voor het water, waarom zou hij dan nu een hekel hebben aan een kleed dat nog wat vochtig is?! Dan zegt hij - luister maar, want dat zal hij hardop zeggen! -:

[14] ZOREL: "Dat is ook zo! Dat hele meer deed mij daarnet niets en zal dit vochtige hemd mij dan nu wel wat uitmaken? Aantrekken maar! - Ah, dat doet goed!"

 

51 Het etherische lichaam van de ziel en haar zintuigen

 

[1] Dan stelt ZINKA in gedachten de vraag: "Heeft de ziel dan ook een lichaam?"

[2] Zinka vroeg zich dat af, omdat hij zelf geen flauw idee had van het uiterlijk en de aard van een ziel. Want volgens het normale Joodse denkbeeld was de ziel een soort nevelig niets en zij zeiden: "de ziel is een pure geest, die een verstand en een wil, maar doorgaans geen gestalte en nog minder een soort lichaam heeft.

[3} Zinka zette daarom grote ogen op, toen ZOREL hem op de gedachte vraag antwoordde: "Och kom, natuurlijk heeft de zielook een lichaam, het is welis­waar etherisch, maar voor de ziel is dat lichaam net zo volmaakt als het vleselijke lichaam voor een stoffelijk mens. Het zielelichaam heeft ook alles wat een vleselijk lichaam heeft. Met je stoffelijke ogen zie je het weliswaar niet, maar ik kan alles zien, horen, voelen, ruiken en proeven. Want ook de ziel heeft dezelfde zintuigen die het lichaam heeft voor de communicatie tussen zichzelf en zijn ziel.

[4] De lichamelijke zintuigen zijn de leidsels in de handen van de zielom haar lichaam te besturen in de buitenwereld. Als het lichaam die zintuigen niet zou hebben, zou het voor de ziel totaalonbruikbaar en een ondraaglijke last zijn.

[5] Stel je maar eens een mens voor die volledig blind en doof zou zijn, niets zou voelen, geen pijn, noch het aangename van de gezondheid en die ook geen reuk en geen smaak zou hebben, zeg dan zelf eens of de ziel met zo'n lichaam iets aan zou kunnen vangen! Zou zij, als haar bewustzijn verder volledig en helder is, niet totaal vertwijfelen?

[6] Maar evenzeer zouden de gevoeligste, lichamelijke zintuigen voor de ziel geen nut hebben als zij niet zelf in haar etherisch lichaam precies dezelfde zintuigen zou hebben! Omdat de ziel dezelfde zintuigen heeft als het lichaam, neemt zij ook gemakkelijk en zeker met haar fijne zintuigen waar wat eerst door de lichamelijke zintuigen in de buitenwereld wordt waargenomen. -Nu weet je dat de ziel ook een lichamelijke vorm is.

[7] Je weet het nu omdat ik je heb verteld hoe ik het nu zie, voel en als lichamelijk ondervind. Als ik echter weer ontwaak, zul jij het nog weten, maar ik zal er niets van weten, omdat ik het nu alleen maar met mijn fijne ziele zintuigen zie en voel en ondervind - en niet ook met mijn lichamelijke zintuigen.

[8] Zou ik dat allemaal nu ook met mijn lichamelijke zintuigen waarnemen, dan zouden die op mijn geheugenzenuwen en dienovereenkomstig op de levensze­nuwen van het lichamelijke hart zekere tekens graveren en ik, als ziel, zou ze dan in mijn stoffelijke lichaam terugvinden en geheel en al herkennen. Maar omdat ik nu bijna helemaal vrij ben, zonder enige samenhang met mijn lichaam en geen contact heb met de zintuigen van mijn lichaam, zal ik na de terugkeer in mijn lichaam niets van alles weten wat ik nu zie, hoor en voel en spreek, en van alles wat er nu met mij gebeurt.

[9] De ziel heeft echter ook zelf wel een herinneringsvermogen en kan zich daarom ook het minste of geringste herinneren wat er ooit met haar is gebeurd, maar dat kan zij alleen in vrije toestand. Bevindt zij zich echter in het lichaam, dat haar helemaal van het licht afschermt, dan ziet, hoort en voelt zij slechts de grove en allesoverheersende, luidruchtige, ruwe indrukken, die al het geestelij­ke overstemmen. Haar eigen aanwezigheid neemt zij vaak nauwelijks voldoen­de waar om zich bewust te worden dat zij bestaat, laat staan dat zij van de in haar aanwezige hogere en diepere geestelijke indrukken iets zou waarnemen.

[10] Jij hebt ook een ziel, zoals ik zelf nu een volslagen vrije ziel ben; maar jij wist ook weinig of niets van jezelf. De reden daarvoor ligt in het duistere vlees waarmee iedere ziel een tijdlang omhuld is. Pas nu, omdat ik bij jou door de stem van mijn nog actieve, lichamelijke mond enige indrukken maakte in de zenuwen van je achterhoofd, en jij, als ziel, nu door die indrukken dezelfde oertekens in jezelf leest, weet jij nu ook als ziel en niet als lichaam, dat je een ziel hebt en op grond van je denken en willen zelf een ziel bent waarvan het etherische lichaam dezelfde vorm heeft als je stoffelijke lichaam.

[11] Verwonder je er dus niet over als ik nu tegen je zeg, dat ik straks bij mijn ontwaken in het aardse leven niets meer zal weten van alles wat ik je nu heb gezegd, want ik heb je de reden daarvan uitgelegd!"

 

52 Zorels ziel op de weg van de zelfverloochening

 

[I] (Zorel:) "Nu zegt de vriend tegen mij: 'Kom, Zorel, verlaat deze plaats, ik zal je naar een andere streek brengen! ,

[2] Ik ga nu met de goede vriend weg, ver weg, en weg van het meer. Wij wandelen nu door een heerlijke laan en de bomen buigen zich voor degene die ik volg. Hij moet belangrijk zijn in het rijk van de geesten! O, een paar bomen buigen zo diep dat ze haast afknappen !

[3] Zinka, jij gaat ook wel mee, maar je ziet er zeer wazig uit en schijnt niet te merken dat de bomen zich voor mijn vriend buigen! Uit werelds oogpunt is het wel wat raar, maar toch is het waar!

[4] Merkwaardig, merkwaardig! Nu beginnen de bomen zelfs te spreken! Zij roepen op een luide en goed verstaanbare fluistertoon: 'Heil aan de Heilige der heiligen, heil aan de Koning der koningen van eeuwigheid tot eeuwigheid!'

[5] Vind je dat niet erg merkwaardig? Je doet echter, en dat ergert mij, alsof je daar niets van merkt, alsof dat net zo'n gewoon verschijnsel zou zijn als het een of andere milde regenbuitje op aarde!

[6] Ja, ja, de vriend voor wie de bomen buigen en wiens lof zij verkondigen, zegt mij dat, dat, wat op jou lijkt en ons volgt, niet jijzelf bent maar slechts een schaduwachtige vorm van je ziel is, die zich pas in onze atmosfeer heeft gevormd. Jouw ziel zond net als een lamp bepaalde levensstralen uit. Zodra deze onze atmosfeer raakten, vormden zij een beeld op bijna gelijke wijze als waarop de stralen die overdag van een mens uitgaan, op de oppervlakte van een spiegel ook het beeld van diegene vormen waarvan zij uitgaan.

[7] Laat ik eens naar je voeten kijken om mij te overtuigen dat je niet meeloopt, maar alleen mee zweeft. Ja werkelijk, je beweegt noch je voeten noch je handen en volgt ons toch op een afstand van ruim zeven passen! Ja, nu begrijp ik waarom je de bomen niet ziet buigen en hun wonderbaarlijke gefluister niet hoort!

[8] Maar de laan wordt nu steeds smaller en de bomen worden lager, maar staan in plaats daarvan dichter bij elkaar, het buigen en fluisteren houdt evenwel niet op. De weg wordt ook steeds moeilijker. Nu is de laan reeds zo smal en de weg zo doornig en begroeid met struikgewas, dat we er slechts met veel moeite doorheen kunnen komen! Nog is het einde niet in zicht, hoewel de vriend zegt, dat de weg nu weldra zal ophouden en wij het doel bereikt zullen hebben. O, nu worden de takken van het struikgewas erg dicht en de bodem wordt bijna steenachtig en tussen de stenen staan allemaal doorns en distels, daar is haast geen doorkomen aan!

[9] Ik vraag de vriend waarom wij toch zo'n vreselijk slechte weg zijn ingesla­gen. Maar de vriend zegt: 'Kijk eens naar rechts en links, dan zul je aan beide kanten een zee ontdekken die bodemloos diep is! Dit is de enige, aan het eind weliswaar zeer smalle en doornige, maar vaste landtong, die tussen de beide oneindig grote zeeën doorloopt. Zij verbindt de gehele aardse wereld met het grote paradijselijke land van de zaligen in het hiernamaals. Wie daar wil komen, moet met deze weg wel genoegen nemen, omdat het de enige is!'

[10] Zie je, Zinka, dat merkwaardige antwoord kreeg ik nu van de vriend en leider van mijn onbeduidende persoontje! Ik stel hem nu echter weer een vraag en zeg: 'Op de wereld zijn er ook heel veel slechte wegen, maar daar doen de mensen wat aan. Zij nemen hakken, pikhouwelen en scheppen en maken de weg begaanbaar.Waarom gebeurt dan hier zoiets niet?'

[11] Maar de vriend zegt: 'Omdat juist dit geweldige struikgewas deze landtong beschermt tegen de vaak ontzettende stormwind van zee! Als deze enige, vaste landtong niet zo dicht en zo duchtig door dit struikgewas beschermd werd, zouden de machtige golven van de aan weerskanten liggende zee haar door hun hevige branding reeds lang helemaal weggespoeld. hebben. Maar omdat dit doornige struikgewas zo dicht in elkaar is gegroeid, vooral tegen de belde oevers, breken de zware golven daarop en laten tussen het dichte struweel hun schuim achter, dat langzaam maar zeker versteent en zo deze erg belangrijke landtong alsmaar meer verstevigt. Deze landtong draagt de naam deemoed en 'vaste fundamentele waarheid'. Beide, 'deemoed' en 'waarheid', zijn voor de mensen nog altijd vol doornen geweest!'

[12] Kijk, Zinka, zo heeft de vriend gesproken en in mij wordt het nu merk­waardig licht, en het lijkt mij toe alsof er zich in mijn hart iets beweegt. Dat wat zich beweegt, is een licht en dat licht heeft binnen in zich een vorm als die van een embryo in het moederlichaam. Het is heel zuiver, -ik zie het. Het wordt nu echter steeds groter en machtiger! Ah, wat is dat toch een heerlijk en volkomen zuiver licht! Dat is beslist de eigenlijke levensvlam uit God in het ware hart van de mens! Ja, ja, dat is het! Het groeit nu steeds maar door en ach, hoe goed doet mij dat!

[13] Wij lopen nog steeds op het smalle pad, maar nu brengt het struikgewas en het doornbos mij niet meer van mijn stuk. Ook voel Ik niets pijnlijks meer als mij de een of andere doorn steekt en krast! -Nu wordt het struikgewas dunner, de bomen worden weer groter, er vormt zich weer een prachtige laan. Het struikgewas houdt helemaal op, de landtong verbreedt zich en de oevers van de zee verwijderen zich steeds verder van ons, en reeds zie ik, ofschoon nog erg ver weg, een wondermooi land met de prachtigste bergen en boven de bergen straalt een schitterend morgenrood! Wij zijn echter nog steeds met uit de nu steeds groter en breder wordende laan gekomen, en de nu zeer grote en hoge bomen zijn nog niet opgehouden hun majesteitelijke kronen voor mijn vriend en leider te buigen, en hun gefluister klinkt nu als heerlijke, zuiver gestemde harpen! ..

[14] O Zinka! Daar, ja daar, daar is het onbeschrijflijk prachtig. Maar je zweeft nog steeds achter ons aan en je zegt nog steeds niets, maar daar kun jij niets aan doen, want je bent het niet zelf, maar het is slechts een vluchtig spiegelbeeld van jou. Ach, kon jij zoiets ook maar zien, maar dan ook daarvan levendig de juiste indrukken meenemen naar het aardse leven, -wat zou je dan een gedenk ­waardig mens zijn! Ik zou dat ook kunnen zijn als ik mij dat alles zou kunnen herinneren, maar er zal mij helemaal niets bij blijven! Maar de vriend zegt, dat mij in de loop van de tijd alles weer levendig voor de geest zal komen, maar vooraf zal ik ook lichamelijk deze doornige weg, die zich nog wel aan zal dienen, moeten volgen"

 

53 Zorel in het paradijs

 

[I] "Ah, mijn innerlijke levenslicht wordt nu toch wel ontzettend sterk, het doordringt nu reeds mijn hele binnenste! O, wat doet dit licht mijn hele wezen goed! Maar het licht vertoont zich nu aan mij als een vierjarig kind met een buitengewoon vriendelijk uiterlijk! Het moet zeer wijs zijn, want het ziet er uit als een kleine god, zoals je je die zo zuiver mogelijk voorstelt. Niet als een fantasiegod van de Egyptenaren, Grieken of Romeinen, maar als een wonder­baarlijk spiegelbeeld van de ware God der Joden! Het is een spiegelbeeld van de ware God!

[2] O, nu erken ik wel dat er maar één ware God is, maar slechts zij zullen Zijn heilig aangezicht zien, die een volkomen rein hart hebben! Ik zal dat wel niet gemakkelijk te zien krijgen, want mijn hart was reeds heel erg onrein! Jou zal dat wel lukken, vriend Zinka, want aan jouw hart ontdek ik vrijwel niets onreins, behalve de plaats en de draad waardoor jij noodzakelijkerwijs nog enige tijd met de wereld verbonden moet blijven!

[3] Maar nu pas zie ik, nog wel wat veraf, het brede einde van de laan. Nu is er geen spoor meer van een zee, overal zie ik weelderig begroeid, wondermooi land, tuin na tuin. Overal staan de prachtigste huizen en paleizen! Ach, dat is me toch een onbeschrijflijke pracht!

[4] Mijn vriend zegt dat dit nog lang geen hemel is, maar dat het het paradijs is. In de hemel is nog geen sterveling gekomen, want daarheen is tot op heden nog geen brug gebouwd. Alle goede mensen die vanaf het begin der schepping op aarde hebben geleefd, verblijven hier met Adam, Noach, Abraham, Isaäk en Jacob. Die hoge bergen daar begrenzen dit buitengewone, wonderbaarlijk heerlijke land. Wie die bergen zou beklimmen, zou wel de hemel zien met Gods grote engelenscharen, maar zolang er over de grote bodemloze kloof niet voor eeuwig een vaste brug zal zijn gebouwd, kan daar niemand binnenkomen.

[5] Wij gaan nu zo snel als de wind. De lichtmens in mij heeft reeds de grootte van een achtjarige jongen en het lijkt me toe, dat zijn gedachten als bliksems door mijn gehele wezen flitsen. Ik voel hun onbegrijpelijke verhevenheid en diepte wel, maar hun vormen begrijp ik nog niet. Daarin moet iets buitengewoon wonderbaarlijks gelegd zijn! Iedere uitgaande gedachtebliksem verschaft mij een onbeschrijflijk gelukzalig gevoel! Zo'n zaligheid kent de gehele aarde niet, -kan zij ook niet kennen! Want de gehele aarde is toch slechts een genade oordeel van God, - maar toch een oordeel, en in het beste oordeel vind je altijd maar weinig zaligheden.

[6] Nu komen wij al heel dicht bij de hoge bergen en het wordt steeds prachtiger! Wat een onbeschrijflijke, afwisselende veelheid van wonderen! Duizend men­senleeftijden zouden niet voldoende zijn om ze allemaal te beschrijven!

[7] En kijk daar eens, bij de bergen wonen ontelbare, beeldschone mensen! Maar ons beiden, dat wil zeggen mij en mijn goede vriend, schijnen zij niet op te merken, want zij passeren ons snel en onbekommerd, zonder te laten blijken dat zij ons zien, terwijl alle bomen mijn vriend toch duidelijk zichtbaar begroe­ten! Een wonderlijk geestenvolk is dat maar!

[8] Aha, aha, intussen hebben wij ook de top van een hoge berg bestegen! O God, o God, daar staan we nu, en ik vooral, helemaal.ten einde raad! Heel ver weg zie ik steeds duidelijker een grote horizon, die helderder is dan het zonnelicht. Daar moet het begin van Gods hemel zijn, die daarachter steeds verder gaat, hoger en eeuwig door hoger!

[9] Maar tussen hier en daar gaapt een kloof, groter dan de ruimte tussen de aarde en de zon! Daarover zal nu een brug gebouwd worden! Bij God zal dat ongetwijfeld allemaal wel mogelijk zijn!

[10] Maar nu is mijn innerlijke lichtmens reeds zo groot als Ikzelf, en vreemd, ik wordt nu slaperig en de vriend zegt, dat Ik op de groene en geurende welde moet uitrusten! Dat zal ik ook doen!"

 

54 De verhouding tussen lichaam, ziel en geest

 

[1] IK zeg: "Kijk, nu zal hij pas in het derde stadium komen, let goed op wat hij zegt!"

[2] CYRENIUS zegt: "Heer, als Zorel nu op de voor ons onzichtbare weide inslaapt, wat is daar dan de bedoeling van? Is dat nodig of zou hij, zonder op een bepaalde manier in te slapen, niet in het derde stadium kunnen over gaan?"

[3] IK zeg: "Als zijn ziel zuiver zou zijn, zou het ook zonder zo'n slaap kunnen, maar zolang zijn ziel nog door bepaalde banden met het lichaam in verbinding staat moet voor het verwisselen van stadium een zekere verdoving intreden waarin de zielongemerkt in een ander stadium overgaat. Wat Zorels ziel nu in het tweede stadium gezien en gesproken heeft, was behalve hijzelf slechts een schijnwerkelijkheid. In het derde stadium gaat zij pas werkelijk helderzien, en wat zij dan zal zeggen, zal ook volledig werkelijkheid zijn."

[4] CYRENIUS vraagt: "Maar wat is de slaap dan eigenlijk? Hoe en waardoor ontstaat die?"

[5] IK zeg: "Moet je dat dan ook weten? Nu goed dan, als je het met alle geweld wilt weten dan moet Ik het je toch vertellen, luister dus!  .

[6] Als je een overkleed draagt en volgens de Griekse mode een broek aan je benen hebt leven het kleed en de broek door de beweging van je lichaam, dat wil zeggen: zij moeten zich zo voegen naar jouw wil, zoals jouw ledematen zich voegen naar de wil van je ziel. Als je echter 's zomers een bad neemt, trek je de kleren uit, omdat je deze in het bad niet kunt gebruiken. Overkleed en broek nemen nu, terwijl jij aan het baden bent, noodzakelijkerwijs rust en verwikken of verwegen niet. Kom je weer uit het bad, dan zullen jouw overkleed en de broek meteen weer, zoals eerder, in beweging gebracht worden en in zekere zin met jou leven. Waarom trok je echter om te gaan baden je kleding uit? Kijk, omdat deze je belemmerde en begon te knellen! In het bad ben je echter verkwikt en jouw kleding, waar je last van kreeg, zal je na het bad zo licht als een veertje voorkomen.

[7] Als je ziel door de dagelijkse ongemakken moe en zwak is geworden, ontwaakt in haar de behoefte aan een verkwikkende en versterkende rust. De moede ziel trekt dan weldra haar van ledematen voorziene, vleselijke kleed uit en stapt in een versterkend bad van geestelijk water en baadt, reinigt en versterkt zich daarin. Als zij weer fit is geworden, trekt zij haar lichamelijke mantel weer aan en beweegt diens logge ledematen weer met groot gemak.

[8] Je hebt nu door het verhaal van Zorel beslist gezien of veeleer levendig waargenomen, dat er in zijn ziel nog een innerlijke lichtmens uit het hart van zijn ziel is gaan ontkiemen, die zich ten opzichte van het wezen van de ziel bijna zo verhoudt als het materiële lichaam ten opzichte van de ziel. Wel, deze lichtmens had voordien in zijn ziel, als zijn van ledematen voorziene gewaad, nog nooit wat voor impuls dan ook gekregen. Hij lag in het hart van de ziel als het ei in de vrouw, zonder een manlijke stimulans, prikkel of opwekking. Door deze speciale behandeling is de eigenlijke oerlevenskern door het woord van Mij en van Zinka tijdelijk gestimuleerd, geprikkeld en opgewekt, en daardoor begon hij te groeien totdat hij zijn gehele ziel, dat is zijn mantel, gevuld had met zijn zuiver geestelijke wezen.

[9] Toch heeft de ziel, hoewel zij voor het moment zoveel mogelijk gereinigd is, nog zekere materiële delen in zich die voor de zuivere geest te bezwaarlijk zijn, omdat hij voordien nooit getraind werd om zo'n last te dragen. Deze geestmens, die in zekere zin slechts kunstmatig geestelijk is opgewekt en tot een snelle groei is genoodzaakt, is voor het dragen van de onbeholpen ziel nog veel te zwak en verlangt naar rust en versterking. Deze schijnslaap van de ziel op de bergwei is derhalve niets anders dan het door de geest afleggen van de meest stoffelijke delen van de ziel. Slechts het hem verwante in de ziel behoudt hij. Het andere moet ondertussen rusten, zoals het lichaam stil rust terwijl de ziel krachten opdoet, of zoals jouw kleding rust als jij je lichaam in een bad een verkwikkende versterking gunt.

[10] Maar er bestaat tijdens de rust van de buitenste grovere en onedelere delen terwille van de versterking van de edeler mensdelen toch altijd een onderlinge verbinding. Kwam er iemand, terwijl jij je in het bad verkwikte, die jouw uitgetrokken kleding nam en ging vernielen, dan zou jouw natuurlijke en noodzakelijke liefde voor je kleding meteen een heel krachtig en woedend veto uitspreken. Een nog hechtere verbinding bestaat er tussen het lichaam en de ziel. Wie voortijdig de lichamelijke mantel zou willen nemen en vernielen, zou een heel merkwaardige behandeling krijgen.

[11] Maar tussen ziel en geest bestaat de meest hechte verbinding. Een ziel, vooral een heel reine, is namelijk zelf een geestelijk oerelement en de geest zou vreselijk opspelen als men hem zijn lichaam en zijn kleed afhandig zou willen maken. Hij zou dan meteen laaiend zijn en alles vernietigen wat in zijn buurt kwam.

[12] Maar de ziel moet toch eerst het materiële geheel afleggen voordat de geest het aan hem verwante in de ziel tot zich kan trekken als het hem eigene en daarmee een volmaakte eenheid kan vormen. Het materiële van de ziel is voor de geest zichtbaar aan datgene, waarmee de ziel bekleed is. Je hebt gehoord hoe Zorel over een vuil hemd sprak dat hijzelf in het meer reinigde, daarna uitwrong en nog vochtig aantrok. Kijk, dit kledingstuk vormt nu de nog materiële buitenkant van de ziel, die eerst afgelegd moet worden en moet gaan. rusten voordat de innerlijke, goddelijke geestmens volledig over kan gaan in zijn ziel, die hem nu zeer verwant is en waarmee hij dan één geheel kan vormen.

[13] Het moment van overgang neemt steeds enige tijd in beslag, omdat alles wat binnen het eigenlijke bereik van het vrije leven behoort, zich eerst ten volle met het nieuwe en meer edele wezen moet verbinden (geestelijk huwelijk). Daarna kan het nieuwe wezen of de nieuwe, hemelse mens die nu zelf alles voelt, denkt, ziet, hoort, ruikt en proeft, zelfstandig optreden. In die bepaalde slaap vindt deze noodzakelijke geestelijke verhuizing plaats. Als de verhuizing heeft plaatsgevonden, is de nieuwe mens klaar en behoeft voor zijn geheel zuivere, geestelijke bestaan voor eeuwig geen verdere verandering meer. ..

[14] Maar in die toestand is de mens dan ook geheel volmaakt en kan hij als wezen niet nog verder vervolmaakt worden. Alleen in het gestadig meer volmaakt worden in de zuivere hemelse liefde en wijsheid en haar macht die de gehele oneindigheid regelt, bestuurt en leidt, en in de kennis daarvan, kan men in eeuwigheid een gestadig toenemen verwachten, en ten gevolge van de steeds hogere liefde, wijsheid en macht daardoor ook het bereiken van een steeds hogere zaligheid.

[15] Zorel zal nu aanstonds als zo'n volmaakt geestmens optreden en hij zal - steeds nog door zijn lichamelijke mond - vertellen over de voltooiing van zijn wezenlijke, volmaakte, menselijke natuur. - Let nu op, hij zal direkt weer gaan spreken!"

 

55 Zorels blik in de schepping

 

[1] Nadat Mijn uitleg aan Cyrenius beëindigd was, begon Zorel, die er gedu­rende al die tijd stil als een dode bijlag, zich te bewegen en kreeg zo'n bovenaardse uitdrukking op zijn gezicht, dat zijn uiterlijk zelfs de aanwezige Romeinse soldaten veel eerbied inboezemde en EEN van hen zei: "Die man ziet er uit als een slapende god!"

[2] Ook CYRENIUS zei: "Waarlijk, een onbeschrijflijk verheven mensbeeld"

[3] Tenslotte opende ZOREL zijn mond en zei: "Zo staan nu diegene in zijn volmaakte wezen voor God, die Hem nu pas herkent, liefheeft en aanbidt.  Daarop volgde een pauze.

[4] Daarna spreekt Zorel verder en zegt: "Mijn hele wezen is nu licht en ik zie geen schaduw, in noch buiten mij. Want ook om mij heen is alles licht. Binnen dit alom aanwezige licht zie ik echter nog een allerheiligst licht; het straalt als een zeer krachtige zon, en daarin is de Heer!

[5] Eerst dacht ik van mijn vriend en gids dat hij slechts een mensenziel was zoals wij, maar in mijn vorige toestand zag ik alles nog niet zoals het werkelijk is. Nu herken ik de Gids pas! Hij is nu niet meer bij mij, maar in die zon zie ik Hem, die nog heiliger dan heilig is! Oneindige scharen volmaakte lichtgeesten zweven aan alle kanten om deze zon, in kleinere, grotere en zeer grote kringen. Wat ziet dat er oneindig majestueus uit! O mensen! God te zien en Hem boven alles lief te hebben is het hoogste genot, de hoogste zaligheid!

[6] Maar ik zie nu niet alleen alle hemelen, maar mijn blik dringt nu ook door in de diepten van de scheppingen van de almachtige, ene, grote God. Ik zie onze schrale aarde door en door en ik zie alle eilanden en vastelanden op de gehele aarde. Ik zie de bodem der zeeën en alles wat daaronder is en bestaat, al die vele schepselen in de zee, van de kleinste tot de grootste. Wat een oneindige verscheidenheid is er toch!

[7] Ik zie ook, hoe het gras gevormd wordt door allerlei kleine geesten, die erg vlug en ijverig zijn. Ik zie hoe de wil van de Almachtige hen aanzet om ijverig te zijn en ik zie van ieder der talloze, kleine geesten het doel en de taak, die precies zijn afgemeten. Zoals de bijen aan hun wascellen werken, zo werken de kleine geesten aan en in de bomen en struiken, grassen en planten. Dat alles doen zij wanneer zij gegrepen en doordrongen worden door de wil van Degene, die mijn Vriend en Gids was op het smalle en doornige pad van mijn zelfbe­proeving van het leven tot hiertoe, en Die nu in die onbereikbare zon, in Zijn oerheilige licht woont en Zijn wil in alle oneindigheden laat uitstromen.

[8] Ja, Hij is alleen de Heer, niemand is aan Hem gelijk! Groot en klein moet zich voegen naar Zijn wil. Er is niets in de gehele oneindigheid dat zich tegen Hem zou kunnen verzetten. Zijn macht gaat alles te boven en Zijn wijsheid is onnaspeurlijk. Al het bestaande is uit Hem en er is niets in de eindeloze ruimten van Zijn scheppingen, dat niet uit Hem zou zijn ontstaan.

[9] Ik zie de krachten Hem verlaten, zoals men 's morgens de stralen van de opgaande zon sneller dan de bliksem naar alle kanten ziet schieten, en waar een straal iets raakt en omvat, wordt iets wakker gemaakt, het begint te leven en te bewegen en weldra duiken nieuwe vormen en nieuwe gestalten op. Maar de menselijke vorm is de grens­ en sluitsteen van alle vormen, en zijn gestalte is een echte, hemelse gestalte; want de gehele hemel, waarvan God alleen de grenzen kent, is ook een mens, en iedere vereniging van engelen is eveneens een geheel volmaakt mens.

[10] Dat is een groot geheim van God, en wie niet op de plaats staat waar ik nu sta, kan dat onmogelijk geloven en begrijpen. Alleen de reinste geest uit God in de mens kan geloven en begrijpen en zien wat tot de geest behoort, en wat hij in zich heeft en wat buiten hem is, en hoe het bestaat en ontstaat, en waarom en waarvoor! Er is niets in de oneindigheid dat niet voor de mens bestemd zou zijn; alles is gericht op de mens en zijn behoeften in alle tijden en onder alle omstandigheden."

 

56 Het wezen van de mens en zijn creatieve roeping

 

[I] (Zorel:) "God Zelf is de hoogste en meest volmaakte, eeuwige Oermens uit Zichzelf. Dat wil zeggen, deze Mens is in wezen een vuur, waarvan het gevoel liefde is; een licht, waarvan het gevoel verstand en wijsheid is; en een warmte ­waarvan het gevoel het leven zelf is in het volste bewustzijn van Zichzelf. Als het vuur heviger wordt, wordt het licht ook intenser en de alles scheppende warmte ook heviger, zodat deze tenslotte ver naar buiten uitstraalt. Deze straling is zelf licht, heeft de warmte reeds in zich, en deze warmte heeft ver weg dezelfde uitwerking als in zichzelve. Het geschapene neemt steeds meer licht en warmte op, het verlicht en verwarmt zo steeds verder en verder en werkt daar waar het komt, ook weer. En zo plant zich alles eeuwig verder voort uit het oervuur, het oerlicht en uit de oerwarmte en vult steeds verder en steeds meer de oneindige scheppingsruimte.

[2] Alles komt dus oorspronkelijk uit het ene oerbestaan van God voort en blijft zich ontwikkelen tot het gelijk wordt aan het oerwezen van de Oermens. Eenmaal daaraan gelijk, blijft het dan ook in volledig zelfstandige vrijheid in de menselijke vorm uit God bestaan, als een god op zichzelf, in innige verbon­denheid met de Oergod, omdat het datgene is wat de Oergod Zelf is.

[3] Waar jullie licht, vuur en warmte zien, daar is ook de mens, hetzij al gereed of in een beginstadium. Miljarden licht-, vuur­ en warmteatomen verpoppen zich en brengen vormen voort. De afzonderlijke vormen gaan opnieuw samen en verpoppen zich in een grotere vorm, die de menselijke vorm al meer benaderden ontwikkelen zich daarin tot een wezen. Dit wezen produceert nu al meer vuur, licht en warmte, waardoor echter een grotere behoefte aan een hogere en meer volmaakte vorm ontstaat. De vele vormen die op zichzelf reeds volmaakter zijn, verscheuren eveneens hun omhullingen, voegen zich samen en verpoppen zich door de substantie van hun wil wederom in een hogere en volmaakter vorm. Dat gaat zo door totdat de mens voltooid is, en daarna ontpopt de mens zichzelf tot de toestand waarin ik mij nu bevind en waarin hij dan volledig gelijk is aan het Oervuur, het Oerlicht en de Oerwarmte. Dat alles nu is God, die ik nu onafgebroken zie in Zijn Oerlicht, met in Zichzelf het volle vuur en de volle warmte, en dat alleen is het wat van eeuwigheid tot eeuwigheid het wezen van God uitmaakt.

[4] Daarom is de mens éérst mens uit God en dán pas mens uit zichzelf. Zolang hij alleen uit God is, lijkt hij op een embryo in het moederlichaam. Pas wanneer hij uit zichzelf een mens wordt volgens Gods ordening, is hij een voltooid mens, omdat hij daardoor pas tot een waar evenbeeld van God kan worden. Als hij dat heeft bereikt, blijft hij eeuwig als een god en is zelf een schepper van de verdere werelden en wezens en mensen geworden. Want het is wonderlijk dat ik nu al mijn gedachten, gevoelens en wensen kan zien en mijn wil vormt het omhulsel van hetgeen ik gedacht en gevoeld heb! Kijk, zo gaat het scheppen steeds opnieuw door!

[5] Het gevoel als warmte, en dus liefde, heeft de behoefte aan realisatie; hoe sterker dat gevoel wordt, des te meer vlammen en warmte wekt het daardoor in zich op en des te krachtiger wordt ook het licht van de vlammen.

[6] De behoefte van de liefde drukt zich uit in vormen van licht. Maar de vormen ontstaan en vergaan meteen weer, zoals bij een mens de beelden achter de oogleden van de gesloten ogen tijdens een verhitte fantasie. Er komen steeds weer andere beelden, zij worden groter en nemen langzaam maar zeker meer blijvende en herkenbare vormen aan. Maar bij de voltooide mensen, zoals dat bij mij nu natuurlijk maar voor korte tijd het geval is, blijft de gedachte in zijn vorm bestaan omdat hij, door de wil gegrepen, meteen door een snelle omhulling in de opgetreden vorm wordt vastgehouden en deze niet meer kan veranderen. Omdat de omhulling echter oorspronkelijk slechts heel etherisch teer en daarom ook doorschijnend is, dringt er van de schepper van de nu vastgelegde gedachte voortdurend meer licht en warmte naar binnen. Dit vergroot het eigen licht en de eigen warmte van de vastgelegde gedachte, die oorspronkelijk uit deze beide geestelijke elementen ontstond. De zo gevormde gedachte begint zich al gauw meer en meer te ontwikkelen en wordt volgens het licht van de wijsheid en de volmaakte kennis, waarvoor iedere constructie, ook al is die nog zo kunstig­ helderder dan de helderste dag is, in al haar noodzakelijke delen, verbindingen en opbouw, doelmatig en als een zinvol geheel ingericht. Als de gedachte eenmaal de organische inrichting heeft, begint in haar zich hierin ook al een eigen leven van zichzelf bewust te worden en zich voor te bereiden.

[7] Je kunt je wel voorstellen, dat een voltooid mens reeds in enkele ogenblikken een eindeloze hoeveelheid verschillende gedachten en ideeën, volkomen orga­nisch ingericht, zal kunnen denken en samenvatten. Als hij deze wil omhullen met zijn wil, zullen zij blijven bestaan en zich ontwikkelen. Uiteindelijk zullen zij bij het bereiken van hun natuurlijke, hoogste, voltooide vorm zelf gelijk worden aan hun schepper en zij zullen hun soortgenoten voortbrengen en scheppen en zo uit zichzelf, op gelijke wijze als waarop zij zelf ontstaan zijn, een eindeloze vermeerdering van hun eigen soort tot stand brengen. Daarvan vind je reeds duidelijk aantoonbare voorbeelden in de materiële wereld.

[8] Voortplanting vind je bij planten, dieren, mensen voor wat het lichaam betreft, en bij de hemellichamen, die zich ook vermeerderen. Er zijn echter grenzen gesteld aan hun vermeerdering. Zo kan een zaadkorrel van een bepaald soort en geslacht ook slechts een bepaald aantal gelijke zaadkorrels produceren, welk aantal niet overschreden kan worden. Ook bij de dieren is dat zo -en wel: hoe groter het dier, des te beperkter is de voortplanting! Ook bij de mensen is dat zo, en nog veel meer bij de hemellichamen. Maar in het geestenrijk van de voltooide mensen gaat, net als bij God, het voelen en denken eeuwig door. Omdat op de hiervoor beschreven wijze iedere gedachte en ieder idee door de wil van de scheppende geest kan worden omhuld en tenslotte helemaal zelfstan­dig kan worden, is het begrijpelijk, dat de eeuwige vermeerdering van de wezens nooit kan ophouden.

[9] Zinka, jij vraagt je nu bij jezelf af waar tenslotte al die eindeloze aantallen geschapen wezens moeten blijven, als het scheppen eeuwig op enorme steeds grotere schaal zal toenemen. O, vriend, bedenk slechts dat de fysieke ruimte zelf oneindig is en al zou je eeuwig, ieder ogenblik, zonder ophouden, tienmaal honderdduizend zonnen willen scheppen, dan zouden deze, terwijl zij zich heel snel voortbewegen, in de oneindige ruimte toch eeuw na eeuw net zo verdwijnen alsof er nooit een zon was geschapen! Niemand buiten God begrijpt de onein­digheid van de eeuwige ruimte; zelfs de hoogste en meest volmaakte engelen begrijpen de eeuwige diepten van de ruimte niet. Wel huiveren zij voor de té eindeloze diepte van de eeuwige ruimte!

[10] O vriend, ik zie nu met de ogen van mijn hart de totale materiële schepping! Deze aarde, haar maan, de grote zon en de talloze sterren die je ziet, en waarvan sommige er voor je oog uitzien als een zwakke, wazige punt, maar die elk een onmetelijk groot zonnen­ en wereldgebied vormen van miljarden maal miljar­den zonnen en nog meer planeten, zijn, vergeleken met de totale aanwezige schepping, nog niet wat het kleinste en fijnste zonnestofje is ten opzichte van deze hele voor jou zichtbare sterrenhemel! En toch kan ik je zeggen, dat er onder de vele sterren die je oog ontwaart, ettelijke zijn, waarvan de doorsnede nog vele duizenden malen groter is dan de lijn tussen de voor jou nauwelijks zichtbare, verst verwijderde ster en de van deze ster even ver verwijderde tegenpool, -een afstand, waarvoor je zelfs met de snelheid van de bliksem meer dan een miljard maal miljarden aardse jaren nodig zou hebben om die te overbruggen!

[11] Hoewel zulke afzonderlijke lichamen dus raadselachtig groot zijn, lijken ze toch voor het oog nauwelijks zichtbare puntjes, omdat zij te ver van hier verwijderd staan! Maar toch zijn zij, vergeleken bij de totaliteit van het geza­menlijke scheppingsheelal, zoals gezegd niet meer dan het kleinste stofje, dat moeiteloos door de zonnestralen gedragen kan worden! Ik zeg je: Je kunt een miljard zonnen met al hun planeten en manen en kometen scheppen en ze alle onderbrengen binnen de globe van dit zonnengebied, dan zal dat binnen de ruimte van deze ene globe net zo weinig merkbaar zijn als één druppel water die de zee vergroot en de ruimte van haar uitgestrekte bedding beïnvloedt; en miljarden maal miljarden globen zouden in het gehele gebied van de nu bestaande totaliteit van de schepping even weinig merkbaar zijn als miljarden regendruppels in de zee.

[12] Kijk naar de aarde! Hoeveel duizenden beken, rivieren en stromen er ook in zee uitmonden, toch wordt deze daardoor geen streep groter. Ook al bedenk je ieder ogenblik nóg zo veel scheppingen, zij zullen zich in de oneindige ruimte steeds op gelijke wijze verliezen als de myriaden maal myriaden waterdruppels die ieder ogenblik in zee vallen en daarin verdwijnen. Wees dus maar niet bang dat er te veel geschapen zou worden, want in de oneindigheid is eeuwig ruimte en plaats genoeg voor het oneindige, en God is machtig genoeg om alles eeuwig te bewaren en naar een uiteindelijk hoofddoel te leiden!"

 

57 De ontwikkelingsgang van de natuur

 

[1] (Zorel:) "Ik zal je nu nog meer vertellen, Zinka! Alles wat je ooit vanaf je jeugd op deze aarde gedacht, gesproken en gedaan hebt, en ook dat wat je in je vooraardse zielebestaan hebt gedacht, gesproken en gedaan, is opgeschreven in het boek des levens; een exemplaar daarvan draag je in het hoofd van je ziel, maar het voornaamste exemplaar ligt steeds open en wijd opengeslagen voor God. Als je volmaakt zult zijn zoals ik nu volmaakt voor God sta, zul je al je gedachten, woorden en daden nauwkeurig terugvinden. Dat wat goed was, zal je natuurlijk veel plezier doen, dat wat niet goed was, zal je weliswaar geen genoegen doen, maar als volmaakt mens zal het je ook geen verdriet doen. Want je zult daarin de grote ontferming en wijze leiding van God zien, en dat zal je sterken in de reine liefde tot God en in het betrachten van veel geduld ten opzichte van al die arme, nog onvolmaakte broeders die God aan jouw leiding zal toevertrouwen, hetzij in deze of ook in een andere wereld.

[2] Eens zullen uit jouw opgeschreven gedachten ook nog nieuwe scheppingen ontstaan. Gewoonlijk ontstaan uit zulke opgeschreven gedachten, woorden en daden eerst grotere of kleinere hemellichamen in de komende tijd. Zij worden in het vuur der zonnen gebracht om daar tot een bepaalde rijpheid te komen; hebben zij die bereikt, dan worden zij met geweldige kracht in de scheppings­ruimte geslingerd en daar langzaam maar zeker steeds meer overgelaten aan hun eigen ontwikkeling. Stukje bij beetje vormen zich in zo'n nieuwgeboren wereld de vele duizendmaal duizenden afzonderlijke gedachten en ideeën - als zaden die in de aarde gezaaid zijn - door het daarin aanwezige van een levenskiem voorziene vuur en licht, en dienen dan de nieuwe wereld als basis voor het latere ontstaan van allerlei wezens, zoals mineralen, planten en dieren, waarvan de zielen zich in de loop der tijd tot mensenzielen ontwikkelen.

[3] Zulke nieuwe werelden zie je zo nu en dan als nevelsterren, die voor het grootste deel erg wazig zijn en ook wel als staartsterren door het heelal trekken. ­Hun oeroorsprong ligt in de in het boek van God opgeschreven gedachten, ideeën, woorden en daden.

[4] Daaruit zie je dat ook de geringste gedachte die een mens ooit had, hetzij op deze of ook op een andere aarde, eeuwig onmogelijk ooit verloren gaat of kan gaan. De geesten, waarvan de gedachten, woorden en ideeën en daden door Gods wil zo'n nieuwe wereld vormen, beseffen in hun volmaakte toestand al gauw dat die wereld een gevolg is van hun gedachten, ideeën, woorden en daden, en zij belasten zich dan erg graag en met een groot gevoel van zaligheid met de besturing, leiding, vorming en het algehele levend maken en de doelma­tige, inwendige organisatie van het hemellichaam en uiteindelijk ook van alle dingen en wezens, die op zo'n hemellichaam moeten bestaan.

[5] Kijk nu eens naar deze aarde, dan zie je ogenschijnlijk niets dan een er als dood uitziende materie. Weliswaar zie ook ik nu die dood lijkende vormen van de materie, maar ik zie daarin nog veel meer dat jij nooit met je ogen kunt zien. Ik zie daarin de in de materie gebonden verbannen geestelijke dingen en wezens en voel hun streven, en zie hoe zij steeds verder voortschrijden met hun innerlijke ontwikkeling en de betere en gerichtere vormgeving en ontploo11ng van hun doelmatige vormen, en ik zie eveneens talloze geesten en kleine geesten die onophoudelijk in de weer zijn, als het zand in een Romeinse uurmeter. Van rust is geen sprake en uit hun onophoudelijke bezigheid ontstaat de gehele doelmatige ontwikkeling van al het leven in de natuur .

[6] Ik zeg je: In iedere dauwdruppel, hoe helder die ook trilt aan de punt van een grasspriet, zie ik als in een zee reeds myriaden wezens die in alle richtingen rondzwermen! Het water van de druppel is slechts een eerste en algemene omhulling van een gedachte van God. Daaruit halen de daarin gevangen geestjes hun afzonderlijke omhulling en dan bestaan zij al meteen in een wat meer bepaalde vorm, die al sterk afwijkt van de algemene uiterlijke vorm. Daardoor verdwijnt de druppel als waterparel, en de vormen die zich daarin nieuw gevormd hebben tot larfjes die reeds leven bezitten, kruipen dan over de planten of andere dingen, waaraan de waterdruppel zich heeft gevormd. Daar gaan deze larfjes, doordat zij zich verenigen, weldra over in een andere vorm, en honderdduizenden vormen er één. Een nieuw omhulsel wordt om de nieuwe vorm gevormd, daarin worden de vele kleine vormen door de invloed van licht en warmte tot een doelmatig organisme van de nieuwe en grotere vorm getrans­formeerd. Het zo ontstane nieuwe wezen begint zich daarna opnieuw voor te bereiden voor een volgende overgang naar een meer volmaakte vorm, waarin het weer actie gaat ondernemen voor een nog hogere en nog meer volmaakte vorm. En zo is de bezigheid van ieder wezen dat reeds in een bepaalde vorm is opgenomen, kennelijk niets anders dan een goede voorbereiding voor een hogere en meer volmaakte vorm om het zieleleven steeds meer te stabiliseren en uiteindelijk in de menselijke vorm van het zuiver geestelijke leven over te doen gaan.

[7] Wat ik hier zeg is geen fantasie, maar de zuivere en eeuwige waarheid. Ik zou je nog heel wat over de Goddelijke orde kunnen vertellen, zoals ik dat nu zie en heel duidelijk besef! Maar ik besef nu ook, dat het einde nadert van de tijd van mijn huidige volmaaktheid. Daarom moet ik je nu nog verzoeken om met mij, als ik weer een heel dom en zo nu dan vervelend mens zal zijn, geduld te hebben en mij te leiden in de jou nu bekende orde van God en voor te gaan op de ware weg. Je zult, als ik in de wereld ontwaak, je er nog zeer over verbazen dat ik weer erg dom en somber zal zijn en van alles wat er met mij is voorgevallen geen woord meer zal weten; maar toch zal dat alles mij wel van pas komen.

[8] Gedurende enige tijd zal mijn geest, die nu genoopt werd rijp te worden, zich wel helemaal slapend en stil houden, vermoeid door deze ongewone en ongeoefende toestand; maar hij zal door de nu nog nodige rust weldra gesterkt wakker worden en de drang voelen naar de werkelijke levensvervolmaking, waarvan hij nu de zalige lieflijkheid te proeven kreeg. Hij zal daarom zeer veel bij gaan dragen aan de snellere, algehele ontwikkeling van zijn ziel, opdat deze zo spoedig mogelijk in hem in alle waarheid en rechtvaardigheid zal rijpen teneinde geheel over te gaan in de haar doordringende geest.

[9] Ik zal nu gedurende een half uur weer gaan slapen, waarna je mij moet wekken door je handen tegengesteld op mij te leggen. Maar laat mij als ik weer wakker wordt, niet eerder gaan voor ik de Mens der mensen aan deze tafel volkomen herkend zal hebben! Want Hij is één met Hem, die ik nu nog zie in de zon van de eeuwig grote geestenwereld.

[10] Ook bedank ik je nog voor het opleggen van je handen!"

 

58 Oordeel niet!

 

[1] Na deze woorden sliep Zorel weer rustig en ZINKA zei: "Nee, wat heeft deze man ons nu veel geopenbaard! Als dat allemaal werkelijk waar is, hebben wij dingen gehoord waarvan geen profeet waarschijnlijk ooit heeft gedroomd! Nee, ik ben diep onder de indruk van de grote wijsheid van deze man! Waarlijk! Geen engel kan grotere wijsheid bezitten!"

[2] Ook CYRENIUS zegt: "Ja, die man moet geholpen worden, want zoveel buitengewoon wonderbaarlijke zaken uit Uw goddelijke orde zijn hier nog niet eerder onthuld! De onthullingen van Mathaël waren groot en brachten mij tot diep nadenken, maar wat deze Zorel nu allemaal heeft onthuld, is ongehoord! Het is nauwelijks te geloven en haast niet denkbaar dat zulke diepe innerlijke wijsheden zich nog in menselijke woorden laten vatten en zich vervolgens in klare taal begrijpelijk laten beschrijven! Kortom, ik ben helemaal buiten mijzelf door deze Zorel! Als hij dat hierna, wanneer hij lichamelijk weer ontwaakt is, ook zou kunnen vertellen, 0, dan zou ik hem op een troon zetten om van daaraf de mensen de grote waarheid te prediken, opdat zij allen met meer zekerheid de ware en volmaakte bestemming van hun bestaan en leven zouden bereiken!"

[3] IK zeg: "Heel goed, vriend Cyrenius! Voorlopig is het minder belangrijk wat hij in zijn derde stadium geprofeteerd heeft - hoewel het zonder meer waar is -dan dat jullie in het vervolg geen mens zullen veroordelen vanwege zijn zieke ziel. Want jullie hebben nu allen gehoord en ondervonden dat ook in een nog zo zieke ziel een volkomen gezonde levenskiem rust. Als die ziel door jullie broederlijke inspanning gezond gemaakt wordt, heb je iets gewonnen dat geen enkele wereld je ooit kan betalen! Van hoeveel nut kan zo'n volmaakt mens daarna zijn! Wie kan de draagwijdte daarvan meten?! Jullie mensen weten het niet, maar Ik weet hoe zeer het de moeite loont om die moeite te doen!

[4] Daarom zeg Ik jullie: "Wees altijd barmhartig, ook jegens de grote zondaars en misdadigers tegen jullie wetten en tegen de goddelijke wetten! Want alleen een zieke ziel kan een zonde begaan, een gezonde beslist nooit, omdat een gezonde ziel helemaal niet tot zondigen in staat is, daar de zonde altijd alleen een gevolg is van een zieke ziel.

[5] Welk mens kan een ziel vanwege een inbreuk op een van Mijn geboden berechten en straffen, terwijl de mensen toch allen onder dezelfde wet vallen? Een wet van Mij bestaat juist daarin, dat je niemand zult veroordelen! Als jullie je naasten die tegen Mijn wetten gezondigd hebben, veroordelen, zondigen jullie zelf toch net zo erg tegen Mijn wet! Want hoe kunnen jullie, die zelf zondaars zijn, een andere zondaar berechten en verdoemen?! Weet je dan niet dat, wanneer jullie je zielszieke broeder veroordelen tot een harde straf, je daarmee tevens voor jezelf een dubbele veroordeling hebt uitgesproken die eens in het hiernamaals, of naar gelang van de omstandigheden ook reeds hier voltrokken wordt? !

[6] Als een van jullie een zondaar is, moet hij zijn ambt als rechter neerleggen, want als hij oordeelt, roept hij een dubbeloordeel over zichzelf af, waaruit hij zich moeilijker zal kunnen bevrijden dan degene die hij berecht en verdoemd heeft. Kan een blinde ooit een ander leiden of hem de juiste weg wijzen?! Of kan een dove een andere dove iets vertellen over het effect van de harmonieën in de muziek zoals die het zuiverst beoefend werd door David? Of kan de ene lamme tegen de andere zeggen: "'Kom hier, ongelukkige, ik zal je naar de herberg brengen!'? Zullen beiden niet al gauw uitglijden en in een greppel vallen? !

[7] Onthouden jullie dus vooral dat je niemand veroordeelt, en druk dat ook al diegenen op het hart die eens jullie leerlingen worden! Want bij het navolgen van Mijn leer zullen jullie uit mensen engelen kweken, -bij het niet navolgen van Mijn leer echter duivels en rechters over jullie zelf.

[8] Weliswaar is op deze wereld niemand helemaal volmaakt, maar de volmaak ­tere in verstand en hart moet leider zijn en geneesheer voor zijn zieke broeders en zusters. Alleen wie zelf sterk is moet de zwakken dragen, anders gaat hij samen met de zwakke ten onder en zullen zij beiden niet meer van hun plaats komen!

[9] Om jullie allen dat terdege, juist en waarachtig in te laten zien, heb Ik nu met deze Zorel een duidelijk voorbeeld gegeven. Laat het daardoor goed tot jullie doordringen, hoe erg en hoe fout het is om een misdadiger op jullie wijze te berechten! Wel zal jullie manier van rechtspraak altijd een werelds attribuut blijven en het harde, diamanten hoofd van de draak der tirannie zal wel nooit helemaal vermorzeld worden, want de aarde is nu eenmaal juist daarom een proefwereld voor Mijn wordende kinderen. Bij jullie moet dat echter niet zo blijven, want temidden van jullie strooien de hemelen rijk van zaden voorziene vruchten.

[10] Als.jullie nu eten van de vruchten van Mijn inspanning, vergeet dan niet de daaruit vallende zaadkorrels zo rijkelijk mogelijk in de harten van je broeders en zusters.te strooien, opdat deze daarin zullen ontkiemen en een rijke en gezonde, nieuwe vrucht mogen dragen! Hoe uit de in het hart gezaaide zaad­korrel een nieuwe, wonderbare vrucht verwekt wordt, heeft Zorel jullie vrijwel tot in de details helder en duidelijk getoond. Handel daarnaar, dan zullen jullie uit jezelf reeds leven doen ontkiemen en juist daardoor zelf het eeuwige leven in al de jullie nu bekende volmaaktheid ontvangen! Dat is met deze handopleggingscène voor jullie ter lering en navolging gedemonstreerd.

[11] Maar nu is het moment aangebroken waarop jij, Zinka, Zorel je handen tegengesteld moet opleggen zodat hij wakker wordt. Als hij wakker wordt, geef jij, Marcus, hem wijn met wat water, opdat zijn lichaam zijn vroegere kracht terugkrijgt! Maar als hij na het ontwaken dezelfde taal uitslaat als eerst, erger je dan niet en herinner hem helemaal niet aan wat hij tijdens zijn extase heeft gesproken, want dat zou hem lichamelijk kwaad kunnen doen. Lach hem echter ook niet uit als hij met de een of andere domheid aan komt! Heel geleidelijk kunnen jullie zijn aandacht meer en meer op Mij richten, maar niet te snel, omdat daardoor voor hem veel voor lange tijd bedorven zou kunnen worden! Zinka, doe jij nu je werk, want Marcus is er al met de wijn en het water!"

 

59 Zorels materialistische geloof

 

[1] Zinka legde zijn handen nu op tegengestelde wijze op Zorel, die al gauw zijn ogen opsloeg en ontwaakte. Toen Zorel helemaal ontwaakt was, wenkte Ik de oude gastheer Marcus om hem de enigszins met water aangelengde wijn te geven, omdat hij erge dorst had. Marcus deed dat meteen en de zeer dorstige Zorel ledigde een behoorlijk grote beker in één teug en vroeg om nog een volle beker, omdat hij nog meer dorst had. Marcus vroeg Mij of hij dat wel zou doen. En Ik gaf toestemming, met de opmerking de tweede maal meer water dan wijn te geven. En Marcus deed dat en het bekwam Zorel goed. Nu hij zich zo echter gesterkt had, keek hij om zich heen en monsterde de omgeving, die hij nog duidelijk kon waarnemen hoewel de zon al bijna onderging.

[2] Na een poosje zei hij, terwijl hij zijn ogen strak op Mij gericht hield: "Zinka, die man daar komt mij erg bekend voor! Ik moet hem al ergens gezien hebben! Wie is dat toch, en hoe heet hij? Hoe langer ik naar hem kijk, des te meer raak ik ervan overtuigd dat ik hem ergens heb gezien! Zinka, ik voel nu veel sympathie voor jou, - vertel mij daarom, wie die man is!

[3] ZINKA zegt: "Die man is een timmermanszoon uit Nazareth, dat boven Kapérnaum ligt, - maar niet uit het gehucht met diezelfde naam dat achter het gebergte ligt en grotendeels door de smerige Grieken bewoond wordt. Hij beoefent het ambt van heiland en hij is buitengewoon bekwaam in zijn kunde, want wie hij helpt, is genezen. Zijn naam komt overeen met zijn karakter, daarom heet hij 'Jezus', wat betekent heiland van zowel zielen als zieke ledematen. Nog groter is de kracht van zijn wil en handen, en bovendien is hij zo goed en zo wijs als een engel. Nu weet je alles waarom je gevraagd hebt. Als je soms nog iets te vragen hebt, doe dat dan, - anders konden de hoge heren wel eens iets gaan doen en dan zou ons weinig tijd overblijven nog veel met elkaar te bepraten!"

[4] Dan zegt ZOREL wat halfluid tegen Zinka: "Ik dank je voor wat je mij vertelde, hoewel ik nu nog niet weet waar ik zo heel precies aan toe ben. Het wil me maar niet te binnen schieten waarom die man mij toch zo bekend voorkomt! Het lijkt wel alsof ik ooit eens een grote reis met hem heb gemaakt! Ik heb veel gereisd, over water en over land, en heb medereizigers gehad, maar ik kan mij op geen enkele manier herinneren ooit zo' n man gezien en gesproken te hebben. Toch komt het mij, zoals ik al zei, heel bepaald voor alsof ik op een reis heel veel met hem te maken heb gehad! - Leg me eens uit, hoe dat mogelijk is."

[5] ZINKA zegt: "Op de gewoonste manier van de wereld! Je hebt ooit eens een heel levendige droom gehad, die je je nu nog wat vaag herinnert en dat zal bepaald de reden zijn van je huidige gevoelens!"

[6] ZOREL zegt: "Je kunt gelijk hebben! Ik heb vaak dromen, die ik mij pas na een aantal dagen herinner wanneer ik door een overeenkomstig voorwerp in de buitenwereld in zekere zin daaraan herinnerd word; anders gaat alles verloren en dan herinner ik mij geen enkele droom, ook al zou ik nog zo levendig gedroomd hebben! Maar het zal wel zo zijn, want in werkelijkheid heb ik die Nazareeër waarschijnlijk nog nooit gezien.

[7] Maar nu nog iets, beste vriend! Kijk, ik ben hierheen gekomen om van de verheven stadhouder die bepaalde aalmoes te krijgen. Wat denk je, zal hij daarvoor open staan? Als er niets te verwachten is, dan zou jij er in ieder geval wel bij hem je best voor kunnen doen dat ik weer naar huis mag gaan. Want wat moet ik hier verder? Ik geef niets om al die theosofische en ook filosofische, wijze ophef. Mijn theosofie en filosofie bestaan in het kort hieruit: Ik geloof aan dat wat ik zie, dus aan de natuur, die zich de eeuwen door steeds weer vernieuwt. Verder geloof ik ook dat eten en drinken de twee allernoodzakelijk­ste voorwaarden zijn om te leven; maar aan nog meer geloof ik niet zo gemakkelijk.

[8] Er is wel genoeg vreemds in de wereld, zoals alle soorten magie en andere kunsten en wetenschappen. Maar tussen die dingen en mij bestaat dezelfde betrekking als tussen vuur en mij: "zolang het mij niet brandt, blaas ik niet! Ik voel geen behoefte meer te weten en te begrijpen dan wat ik nu weet en begrijp. Het zou dus erg dom van mij zijn nog langer te willen blijven om eventueel de een of andere moeilijk begrijpbare wijsheidsleer op te vangen, waarmee ik dan ergens tegenover domme mensen zou kunnen opscheppen.

[9] In mij zie je een natuurmens, die een hekel heeft aan al de zogenaamd wijze, menselijke instellingen en wetten, omdat die zijn aangeboren vrijheid vaak op te harde wijze beknotten en dat alleen maar, opdat er enkelen zeer rijk en machtig kunnen worden en een hoog aanzien kunnen krijgen, terwijl daarvoor natuurlijk miljoenen vaak in de diepste ellende mogen versmachten. Als ik er nog meer van begreep dan nu, zou ik nog dieper tot op de bodem van zulke ongerechtigheden kunnen zien, maar dat zou mij zeker niet gelukkiger maken. Maar zoals het nu is, wordt mij in mijn domheid waarschijnlijk veel ellende bespaard, omdat ik geen grondig inzicht heb in de oorzaak van al de menselijke gemeenheden.

[10] Waar de slechte, zogenaamd wijze mensen zelf niet genoeg wetten hebben kunnen bedenken om de mensheid onder druk te zetten, stelden zij denkende en zeer spitsvondige leiders aan, die, rondgaande met in extase vertrokken gezichten, met veel zelf verzonnen godenwetten te voorschijn kwamen om daarmee de arme en zwakke mensheid opnieuw te plagen. Daarbij bedreigden zij hen op de belachelijkste manier met verschrikkelijke, eeuwige straffen en beloofden zij hoge beloningen, natuurlijk pas na de lichamelijke dood, waar je goed kunt belonen omdat de doden niets meer nodig hebben.

[11] Maar wat de straffen aangaat, die stelden die mensen niet uit tot na de dood. Daarmee liepen zij vooruit op de daden van hun bedachte, loze goden en zij straften de misdadigers tegen de goddelijke wetten liever meteen maar hier, opdat in het hiernamaals niemand voor wat betreft de straf waarmee gedreigd was, te kort zou komen. Alleen op de beloning lieten zij de vromen wachten tot na de dood. In dit lieve leven krijg je vooraf nooit iets voor niets, behalve wanneer je je voor een belangrijk persoon letterlijk dood zou hebben laten slaan! Alles wat in de menselijke maatschappij een rol speelt, is zo sporadisch op het werkelijke belang van de mens gericht, dat iedere nuchtere denker direkt al ziet waarop het gebaseerd is: het element van de goddelijke wet en de menselijke maatschappij!

[12] Vriend! Zodra er iemand is die in z'n eentje volkomen vrij wil leven en alle heerlijkheden der aarde wil bezitten, dan moet natuurlijk de overige mensheid, die willoos en krachteloos is, huilen en ook de aardbodem waarop zij staat! Natuurlijk zou voor de onderdrukkers van de mensheid, voor de meest harteloze tirannen, in het hiernamaals een passende vergelding wel goed zijn, maar wie zal die kunnen uitvoeren?! Kortom, het lijkt nergens naar! Een zuiver, nutteloos poppenspel!

[13] Wie de anderen, de naasten, aan zich dienstbaar kan maken, doet juist en goed, want een dom mens is niet meer waard dan een domme hond! Laat de sterkere en slimmere hem maar doodslaan, zijn goederen in bezit nemen en deze dan op iedere mogelijke manier op leven en dood proberen te beschermen tegen aanvallen van buitenaf! Als hem dat lukt, wordt hij weldra een groot en vrij heer; kan hij dat niet dan geschiedt hem ook recht, omdat hij met iets begonnen is waarvan hij, als wijs man, lang genoeg vooruit had moeten zien dat het hem niet zou lukken. Kortom, voor de dommen is er niets beter dan de vernietiging. Als zij er niet meer zijn, hebben voor hen alle wetten, alle vervolgingen en alle onmenselijke straffen voor eeuwig opgehouden! Liever niet bestaan dan ellen­dig bestaan; tienduizend jaar van grote gelukzaligheid weegt niet op tegen één uur ware ellende!

[14] Kijk, beste vriend Zinka, dat is zo'n beetje mijn eenvoudige geloofsbelij­denis, waartegen op deze wereld moeilijk iets in te brengen is. Het is een waarheid die men nu nergens wil horen. leder wiegt zijn bestaan in louter leugenachtige fantasieën en bevindt zich daar heel gelukkig bij! Ga zo door! Laat ieder maar in het rijk der leugen wroeten en in de meest fantastische fantasieën troost zoeken als de ellende hem met ijzeren hiel de nek begint te vermorzelen!

[15] Ellendigen, verdoof je met de opium der leugen en slaap zolang je leeft onder de zoete druk van de waanzin, dan geschiedt iedereen recht als dat hem gelukkig maakt. Alleen mij geschiedt onrecht, omdat ik mij onder de adelaars­vleugels van de waarheid buitengewoon ongelukkig moet voelen wanneer ik vanuit de heldere hoogten steeds dezelfde dodelijke val moet zien, voelen en zelf berekenen, die wacht op mij en de anderen die op mij lijken! Wie zal mijn val breken als de losse band breekt waarmee mijn dwaasheid mij met de machtige vleugels van de adelaar heeft verbonden?!

[16] Mensen, Iaat mij toch in alle rust mijn prooi verteren, ik doe jullie toch niets. Geef mij van jullie overvloed slechts zo veel dat ik mij datgene weer aan kan schaffen wat het kwade toeval mij ontnomen heeft, dan zullen jullie aan mij geen ondankbare bedelaar hebben! Als jullie mij echter zoals gebruikelijk helemaal niets willen geven, laat mij dan tenminste ongehinderd naar huis gaan ­opdat ik als een arme sater, natuurlijk via onwettige wegen, zoveel hout verzamelen kan dat ik mij een zeer gebrekkige hut kan bouwen, die in ieder geval niet slechter zal zijn dan die van een bever! Jullie zullen mij óf het een óf het ander hopelijk toestaan. Mij echter nog ellendiger maken dan ik al ben, zullen jullie toch wel niet doen! Maar als jullie zoiets met mij van plan zijn, dood mij dan liever meteen! Want ellendiger dan ik nu al ben, wil ik zeker niet worden en zijn! Want doden jullie mij niet, dan weet ik wat mij te doen staat! Ik zal mij zelf weten te doden!"

[17] Dan zegt ZINKA tenslotte: "Daar is geen sprake van! Ook zul jij, met je bijzonder goede kennis en ervaring, niet genoodzaakt worden om zo'n krank­zinnige daad uit te voeren want terwijl je sliep heeft Cyrenius al gezegd dat hij het beste met je voor had, -maar pas wanneer je zult inzien dat juist dat, wat je nu als waarheid ziet, de grootste onwaarheid is! Wees dus onbezorgd en aanvaard een betere leer, en dan zul je pas waarachtig en geheel en al gelukkig worden!"

 

60 Zorels kritiek op moraal en opvoeding

 

[I] ZOREL zegt: "Je woorden klinken heel vriendelijk, goed en gevoelig en ik ben ervan overtuigd, dat je datgene zegt wat je hart je ingeeft en wat jij voor waar houdt. Het is echter maar de vraag welke leer ik moet aannemen die mij met haar licht dat, wat ik nu als volkomen waar zie, als geheelonwaar zal laten zien! Twee en twee zijn samen vier, dat is een mathematische waarheid waartegen alle hemelen niets in kunnen brengen, en er kan onmogelijk een andere leer zijn die deze eeuwige waarheid zou kunnen logenstraffen! Ik moest al een bijgelovige nar zijn om aan te kunnen nemen dat twee en twee ook zeven zou kunnen zijn, dan zou een geloofsverandering bij mij natuurlijk wel mogelijk zijn, maar naar mijn huidige begrippen is dat helemaal onmogelijk!

[2] Dat er een of andere intelligente, eeuwige oerkracht moet zijn, waarvan op z'n minst de oerkiemen of in ieder geval hun eerste principes afkomstig zijn, kan door geen verstand, hoe puur ook, geloochend worden, want als er eenmaal een twee is, moet er eerder een één geweest zijn. Maar hoe belachelijk en buitengewoon dom is het van de dwaze, blinde mensen, wanneer zij zich een oerkracht -die toch in de gehele, eeuwige oneindigheid gelijkelijk verdeeld en verspreid moet zijn, omdat haar basiswerking door de gehele oneindigheid op gelijke wijze merkbaar moet zijn -in een vorm en zelfs een menselijke, voorstellen, ja soms zelfs in een dierlijke!

[3] De Joden zouden, als zij bij hun oorspronkelijke leer waren gebleven, eigenlijk nog de meest verstandige voorstelling hebben van een algemene oerkracht, die zij' Jehova' noemen; want zij hebben een leerstelling die luidt: ‘Je mag je God onder geen enkele vorm voorstellen en je mag absoluut geen gesneden beeld van Hem maken!' Maar daar zijn zij helemaal van afgeweken en nu hebben zij hun synagogen en tempels vol met beelden en sieraden. Bovendien geloven zij aan de meest dwaze zaken en de priesters straffen al degenen onder hun aanhangers, die niet geloven wat zij leren. Zij noemen zich Gods dienaren en laten zich daarvoor enorm eren, maar als tegenprestatie kwellen zij de arme mensheid met alles wat zij maar kunnen bedenken. Moet ik soms onder zulke omstandigheden Jood worden? Nee, in der eeuwigheid niet!

[4] Men zegt wel, dat zij wetten van God Zelf hebben, die Hij hun door hun eerste leraar Mozes op de berg Sinaï gegeven zou hebben. Die wetten zijn weliswaar op zichzelf heel goed als iedereen ze als een absoluut noodzakelijke leefregel zou opvolgen. Wat heeft het echter voor zin als men de arme mens ten strengste verbiedt te stelen en te bedriegen, maar zelf, omdat men op de heersersstoel zit, de gehele hem slaafs onderworpen mensheid bij iedere gele­genheid zoveel als maar mogelijk is leegrooft, besteelt en bedriegt en zich om haar, in weerwil van de goddelijke wet, niet in het minst bekommert! Zeg mij eens wat iemand die het eerlijk meent, van zo'n wet en de bewaarders daarvan moet denken!

[5] Als de nood een arme sater gedwongen heeft om iets voor zijn dringende behoefte weg te nemen van een plaats waar overvloed was, dan wordt hij met alle onverbiddelijke strengheid ter verantwoording geroepen en meteen uit ~n te na bestraft. Maar de wetbewaarder die iedere dag en bij iedere gelegenheid rooft, moordt, steelt en bedriegt, staat boven de wet, houdt er helemaal geen rekening mee en gelooft zelf ook nergens aan, behalve aan zijn veeleisend~, tijdelijke voordelen! Kan men wel van een goddelijke instelling spreken, als die zelfs met de geringste eisen van de arme mensheid in zo'n schrille tegenstelling staat?! Welk normaal denkend verstand kan zoiets rechtvaardigen?

[6] Omdat er bepaalde dingen zijn die ik prettig vind wanneer men die voor mij doet, moet ik ook van mijn naaste veronderstellen, dat hij het ook niet onprettig zal vinden wanneer ik iets voor hem doe wat hij op z'n minst prettig en aangenaam vindt! Als ik tot over mijn oren in de nood en de armoede zit, geen geld heb om mij ook maar het noodzakelijkste aan te schaffen, en op zoek ga en vraag, en op die vraag van niemand wat ontvang en pas ten langen leste ze!f neem wat ik nodig heb, -kan een wet mij dan daarvoor veroordelen?! Heb ik dan helemaal geen recht mij iets wat ik broodnodig heb toe te eigenen, terwijl onze sterke voorouders beslist geen zonde begingen door zich hele landen toe te eigenen?!

[7] Ja, als ik uit luiheid zou stelen en blijven stelen, zou geen verstandig mens het erg vinden als ik daarvoor ter verantwoording geroepen zou worden. Maar wanneer ik mij in uiterste noodzaak iets wat ik dringend nodig heb, in zekere zin onwettig zou toeëigenen, dan kan en zal toch geen God mij daarvoor ter verantwoording kunnen roepen, -laat staan een zelfzuchtig, zwak mens, die in veelopzichten op één dag meer onrechtvaardigheden begaat dan ik in een heel jaar! Ik wil mij weliswaar niet smalend uitlaten over de wet ter bescherming van het bezit, die men voor goddelijk houdt; door haar algemeen geldende onverbiddelijkheid maakt deze de mensheid echter niet beter en menselijker, maar slechts harder en liefdelozer!

[8] Evenzo is de wet die toeziet op de kuisheid en zedelijkheid zeer grof en ruw in elkaar gezet, zonder enige consideratie ten opzichte van de natuur, de tijd en de kracht van de mensen. Bedenk eens waaraan de mens -hetzij man of vrouw -staat blootgesteld! Vaak helemaal geen opvoeding, vaak één die nog slechter is dan helemaal geen! Hij gebruikt vaak spijzen en dranken die zijn bloed erg opwinden; vaak vindt hij gemakkelijk gelegenheid zijn sterke natuurlijke drift te bevredigen en bevredigt die ook. Maar de zaak komt uit en hij wordt als zondaar zonder enige consideratie bestraft, want hij heeft zo maar een ­goddelijk -voorschrift overtreden.

[9] O jullie narren met je goddelijke wetten! Waarom hebben jullie dan niet een goddelijke, voorafgaande wet uitgevaardigd, die voorschrijft dat er in de eerste plaats voor een juiste en goede opvoeding gezorgd moet worden, waarna je dan pas had kunnen kijken of er nog een andere volgende wet nodig geweest zou zijn? Is het niet onvoorstelbaar dom van een tuinman die leibomen plant om daarvan een boog te maken, dat hij deze pas dan uit alle macht en kracht begint te buigen als de bomen al gedurende een aantaljaren groot, hard en onbuigzaam zijn geworden? Waarom is de domme tuinman dan niet met het buigen van zijn bomen begonnen op een tijdstip dat ze nog heel gemakkelijk en zonder gevaar gebogen hadden kunnen worden?! Laat een God of anders een mens, door wiens mond de godheid spreekt, eerst eens zorgen voor een rechtvaardige, aan de zedelijke natuur van de mens aangepaste, wijze opvoeding en laat hij pas dan wijze wetten geven als de goed opgevoede mens deze op de een of andere manier nog nodig mocht hebben!

[10] O vriend Zinka, jij bent Jood en je zult je leer beter kennen dan ik, maar over datgene wat mij daarvan toevalligerwijs bekend is, kan ik je niets anders zeggen dan wat ik je reeds heb gezegd. En daaruit zul je wel op kunnen maken dat ik, terwille van de verzorging door de geëerde Cyrenius, mijn op het zuivere verstand en op de mathematische grondslagen gebaseerde kennis beslist niet af kan zweren. Onder die ruilvoorwaarden wijs ik iedere verzorging af, ook al is die nog zo aantrekkelijk. Ik neem liever de bedelstaf en breng zo de armzalige rest van mijn dagen op deze aarde door. Wat dan daarna de natuur met mij zal doen, zal mij als dode die in het oude niets is teruggekeerd, wel helemaal onverschillig laten! -Zinka, zeg jij nu of ik naar jouw mening gelijk of ongelijk heb!"

[11] ZINKA zegt: "Vriend en broeder Zorel! Diep in mijn hart kan ik je geen ongelijk geven, maar ik moet je er wel bij zeggen, dat er nog heel bijzondere zaken zijn waarvan jij je nog helemaal geen voorstelling kunt maken. Pas als je daarachter zult komen, zul je zelf beseffen hoeveel goeds en waarachtigs er in je huidige voornaamste beweringen zit!"

[12] ZOREL zegt: "Ja, ja, dat is best, maar als je soms wat beters weet, zeg dat dan, dan ben ik bereid je rekenschap te geven!"

[13] ZINKA zegt: "Dat zou jou en mij weinig baten, maar richt je tot die man daar, van wie je zei, dat hij jou zo bijzonder bekend voorkwam! Hij zal je wel goed voorlichten en je zult daarop. de waarheid of hel het tegendeel van je beweringen, meteen duidelijker beginnen in te zien.

[14] ZOREL zegt: "Goed dan, dat zal ik doen, want Ik ben niet bang voor hem. Hij zal echter een harde noot aan mij te kraken krijgen!"

 

61 Materialistische dwalingen

 

[1] Met deze woorden gaat de in voddige lompen gehulde ZOREL bij Zinka weg, stapt op Mij toe en zegt: "Geëerde heer en meester der geneeskunde. Deze kleren die mijn armzalige lichaam bedekken, bestaan uit erbarmelijke lompen, maar zij bedekken in ieder geval de schaamte van een mens die het werkelijk betreurt onder deze vele mensen die dat willen of moeten zijn, ook een mens te zijn! Wij lijken weliswaar op elkaar, de kleding niet meegerekend, maar tussen onze bestaanswerelden schijnt een hemelsbreed verschil te liggen. .

[2] Ik ben een mens die goed onderkent dat twee en twee samen met zeven, maar vier is! Zinka zei mij, dat u de man was die mij meer kennis zou kunnen bijbrengen dan die ik mij zelf heb eigen gemaakt en die mij, tenminste onder mijn geloofsgenoten, toch wel het stempel van het menszijn opdrukte. Ik heb mij echter nooit daarop voor laten staan en zal dat nog minder doen als u mij Op andere wijze wilt voorlichten. Zinka vertelde mij, dat alleen u daartoe rn staat zou zijn.       

[3] U heeft mijn principes gehoord, die beslist met zomaar lilt de lucht gegrepen zijn. Jammer genoeg waren zij voor mij een te concrete waarheld, maar als u mij daarvoor in de plaats iets beters kunt geven, doet u dat dan, dan laat ik graag mijn hele waarheidsrommeltje meteen van ganser harte varen! Ik weet weliswaar niet met welke eretitel ik u moet aanspreken, -maar Ik denk dat ook u een man der waarheid bent, en voor zulke mensen maakt het niets. Uit welke titel men hun geeft. Ik noem u 'Geëerde meester' en eer u als zodanig, hoewel ik U alleen maar van horen zeggen ken. Voldoet u echter daadwerkelijk aan mijn verwachtingen, dan zult u door mij aanbeden worden!

[4] Zeg mij dan, als u dat schikt, in hoeverre mijn principes over de waarheld goed of verkeerd zijn! Zijn wij nu meer of minder mens dan de eerste met verstand begaafde wezens die deze aarde bewoond hebben? Omdat de mensen eens, ter bescherming van hun bezit, een wet bedacht hebben waarvan zij zeggen dat God die gegeven heeft, mag ik daarom nu als arme sater, die al vaak drie dagen lang geen hap te eten had en door er om te vragen ook niets kon krijgen, niet van de overvloed van een ander mens voldoende nemen om mij voor de hongerdood te bewaren? Iedere aardworm heeft toch wel het recht zich met. het bezit van anderen te verzadigen zonder daarvoor te moeten betalen, want hij is óók bewoner van deze aardbodem en moet dat helaas zijn omdat de machtige natuur dat nu eenmaal zo heeft ingesteld. Of heeft een mens soms, omdat hij geen goed stuk grond kon kopen, minder recht zich te verzadigen met de vruchten van de aarde die voor hem geschikt zijn, dan de vogels in de lucht, die toch allemaal uitgesproken dieven zijn? Ik vraag u, om mij hierop een goed antwoord te willen geven!"

[5] IK zeg: "Vriend, zolang je jouw mensenrechten gelijk stelt met die van de dieren, heb je volkomen gelijk met je principiële, natuurlijke rechten, daar kan Ik beslist niets tegen in brengen, en iedere wet die in dat geval de eigendom beschermt, of iedere andere moralistische wet, is dwaas en belachelijk! Hoe dom moet diegene wel zijn die aan de vogels in de lucht, de dieren op de aarde en de vissen in het water, wetten ter bescherming van de eigendom en andere zedelijke voorschriften zou willen geven. leder met enige rede begaafd mens, of ook zelfs een god, moet toch weten dat deze wezens hun natuur als enige wetgever hebben! Jij hebt derhalve helemaal gelijk met je opvattingen als een mens niets anders is en te verwachten heeft dan - een willekeurig dier binnen zijn natuurlijke omstandigheden.

[6] Maar als de mens er is of mag zijn terwille van een of ander hoger doel, wat heel goed denkbaar is, konden jouw mathematische principes wel eens op een zeer zwakke en wankele basis staan! Kennelijk is dat echter tot op heden nog niet in je opgekomen, wat maar al te duidelijk blijkt uit je wijsheid, die zich alleen maar druk maakt over de eerste levensbehoeften.

[7] Dat echter ieder mens voor een hoger doel op deze aarde werd geplaatst, zou je toch al kunnen zien aan het feit, dat de mens als pasgeboren wezen ver achter staat bij ieder dier, en pas na een aantaljaren van goede verzorging mens begint te worden. Hij moet zich aan bepaalde regels gaan houden en ten koste van veel moeite en eerlijke strijd zijn brood gaan verdienen. Hij heeft dan ook wetten gekregen om die als een eerste wegwijzer naar een hoger doel te beschouwen en uit eigen vrije wil te volgen terwille van de verdere zelfontwik­keling en zelfbeschikking, die voorwaarde voor hem zijn om tenslotte zijn hoge bestemming te bereiken, -maar nooit als dierlijk mens, hoe scherp zijn verstand ook mag zijn, maar als een volmaakt menselijk mens.

[8] Zolang je je alleen maar bekommert om wat het vlees vraagt, zul je het als mens niet ver brengen. Echter, zodra je zult ontdekken dat binnen in je nóg een mens woont, die geheel andere behoeften heeft dan jouw lichaam en ook voor geheel iets anders bestemd is, zal het je nooit moeilijk vallen te onderkennen hoe zeer je met jouw principes alleen maar los zand omwoelt!

[9] Kijk, Ik ken je wil, die overigens wel goed is, en je zoeken naar de waarheid en naar de oorzaak van al het kwade, waar de mensheid op aarde nu werkelijk tot over de oren in zit! Omdat je altijd al veel plezier beleefde aan het stelen, hebben jouw gedachten de wet ter bescherming van eigendom en rechtmatig bezit bestempeld tot jouw doos van Pandora; en omdat je in je jonge jaren tevens een groot en genotzuchtig vriend van de vrouwen was, heb je je ook steeds gestoord aan een morele wet die het misbruik van de bijslaap bij jou en iedereen als zonde bestempelde.

[10] Ja, als diermens heb je ook daarin volkomen gelijk met je principes, en ook dat er daarom vóór alle andere wetten een eerste wet zou moeten zijn, die bepaalt dat alle kinderen een opvoeding zouden moeten krijgen die hun de maatschap­pelijke orde zó zou moeten inprenten dat het hun op mannelijke leeftijd finaal onmogelijk zou worden ooit de een of andere wet te overtreden, hetgeen dan een latere wetgeving natuurlijk overbodig zou maken.

[11] Ja, kijk, deze orde heeft de Schepper van de werelden en van alle wezens ook bij de dieren ingevoerd! leder dier krijgt reeds in het moederlijf jouw gevraagde vooropvoeding netjes in zijn gehele natuurlijke aard mee en het heeft voor later helemaal geen wet meer nodig, want het brengt door de vooropvoe­ding in het moederlijf reeds alles met zich mee wat het voor het gehele leven nodig heeft! Maar Hij, Die de engelgeesten, de hemelen, de werelden en de mensen schiep, wist heel goed wat ervoor nodig is om de mens als een vrij mens en niet als een onder het oordeel vallend dier te scheppen en daarna op te voeden.

[12] Als je je mathematisch zuivere levensprincipes nog wat preciezer onder­zoekt, zul je weldra ook vinden dat de taal voor de mensen een groot kwaad is, omdat de mensen elkaar daardoor in alle slechte dingen en zaken kunnen onderwijzen. Ook zou de leugen nooit onder de mensen gekomen zijn als ze niet, hetzij door tekens, hetzij door woorden, konden spreken. Ja, zelfs het denken is gevaarlijk, omdat de mensen daardoor op allerlei slechtheid en sluwe streken zouden kunnen komen! Uiteindelijk zouden zij ook niet duidelijk mogen zien, goed mogen horen, geen smaak mogen hebben en niet mogen ruiken, want een heldere en zuivere toestand van al deze zintuigen zou de mensen toch wel erg gemakkelijk begerig en belust kunnen maken op iets, dat toevalligerwijs slecht zou zijn! Kijk nu eens met je mathematische principes naar jouw mens en vraag jezelf eens af of er tussen hem en een zeeoctopus, behalve dan uiterlijk, enig verschil bestaat!

[13] Wat wil je dan gezien het hoge doel waarvoor ieder mens is geschapen, met zo'n mens doen? Wat voor ontwikkeling zul je hem kunnen geven? Wanneer zal zo' n mens komen tot de kennis van zichzelf en tot de kennis van de ware God, de Oergrond van alle dingen en al het licht en alle zaligheden? Bestudeer het lichaam van een gezond mens, bekijk en onderzoek het secuur met je kritische verstand en je zult vinden dat een zo wijs en buitengewoon kunstig samengesteld lichaam toch ook nog een andere bestemming moet hebben dan alleen maar het dagelijks vullen van zijn buik, om vervolgens behoorlijk wat afval te kunnen produceren!"

 

62 Over de terechte bescherming van eigendom

 

[I] (DE HEER:) " Als excuus voer je hier weliswaar je armoede en die van veel andere mensen aan en wil je voor jezelf ten opzichte van de goddelijke wet ter bescherming van eigendom voldoende gerechtigd zijn om in noodgevallen bij honger en dorst, in weerwil van de genoemde wet, voldoende te mogen nemen om je te verzadigen. Ik kan je uit betrouwbare bron meedelen dat Jehova, toen Hij door Mozes aan het Israëlitische volk de wetten gaf, wel rekening hield met deze behoefte en dit de mensen eveneens als een formele wet inprentte door te zeggen: ‘De ezel die op je akker werkt,. zul je niet verhinderen zelf zijn eten te zoeken en de os die de ploeg trekt, zul Je de bek met dichtbinden! Wanneer je de gebonden garven in je schuren brengt, laat dan de op de akker achterge­bleven aren liggen, zodat de armen kunnen verzamelen wat zij nodig hebben! Laat een ieder altijd klaar staan om de arme te helpen, en laat degene die zegt: 'Ik heb honger!', niet verder trekken alvorens hij genoeg heeft gegeten!' Kijk dat is óók een wet van Jehova, en Ik vind dat daarin ook voldoende met de armoede rekening werd gehouden.                                                                                           .

[2] Dat echter niet ieder mens die op deze aarde geboren wordt, grondbezitter kan worden en kan zijn, ligt wel duidelijk in de aard der dingen. De weinige eerste mensen konden natuurlijk gemakkelijk delen in het bezit van de lande­rijen want de gehele aarde was toen nog vrij. Maar nu wordt de aarde, vooral op haar vruchtbare gronden, bewoond door een haast niet te tellen aantal mensen en men kan onder hen toch die families, die de aarde al sinds lang in het zweet huns aanschijns bewerkt hebben en deze met veellevensgevaar gezuiverd en vruchtbaar gemaakt hebben, het hun toegemeten grondbezit niet meer betwisten. Men moet het juist vanwege het algemene welzijn zo krachtig mogelijk beschermen, opdat de mensen die eens door hun vlijt de aardbodem gezegend hebben hun deel niet kwijtraken. Zij hebben het namelijk niet helemaal alleen voor zichzelf, maar daarnaast nog voor honderd andere mensen die geen grond en bodem kunnen bezitten, ieder jaar moeten bewerken.

[3] Wie een groot stuk grond bezit moet zeer veel arbeiders hebben, en die leven allen, evenals de bezitter, van dezelfde grond en bodem. Zou het voor de arbeiders goed zijn als men ieder van hen een even groot stuk grond zou geven? Zou één mens dat wel kunnen bewerken? En ook al zou hij dat een tijdlang kunnen, -wat zou er dan gebeuren als hij ziek en hulpbehoevend zou worden? Is het dan niet veel beter en verstandiger dat er weinigen bezit, opslagruimte en voorraden hebben, dan dat alle mensen, ja zelfs de pasgeboren kinderen, allemaal aparte grondbezitters zouden zijn, in welk geval tenslotte, zeker in tijden van nood, zo goed als niemand voorraad zou hebben?! ...

[4] Verder vraag Ik jouw mathematische verstand: Als er in de menselijke maatschappij geen wet tot eigendomsbescherming zou zijn, wat voor een gezicht zou jij dan trekken wanneer er anderen zouden komen die nooit erg veel zin hadden gehad om te werken, en jouw kleine voorraad weg zouden nemen om hun buiken mee te vullen! Zou je hun dan niet toeschreeuwen: 'Waarom hebben jullie dan niet gewerkt en voorraden aangelegd?'? En als zij zouden antwoorden: 'Omdat wij daar geen zin in hadden en wisten dat onze buren werken' !, zou jij dan een beschermende wet niet heel zinvol vinden en wensen dat zulke lichtzinnige boosdoeners door een rechtbank gestraft zouden worden en uiteindelijk aangespoord zouden worden om te dienen en te werken, en zou je verder niet wensen dat de bij jou weggehaalde voorraden weer teruggegeven zouden worden? Kijk, ook dat zijn allemaal puur verstandelijke, menselijke verlangens!

[5] Als jij echter je mathematische principes toch met alle geweld voor de beste van de wereld houdt, loop dan vanaf hier duizend veldwegen* (* Een veldweg is ca. 120 mtr). gaans in ooste­lijke richting, daar zul je in de hoge, uitgestrekte bergen veel grond vinden die nog helemaal van niemand is! Daar kun je meteen, helemaal ongehinderd, grondstukken met een omtrek van vele uren gaans in bezit nemen en geen mens zal je het bezit betwisten. Je mag zelfs een paar vrouwen en nog genoeg knechten meenemen en in die vrij afgelegen bergstreek een echte staat inrichten, en in geen duizend jaar zal een mens je bezit verstoren. Alleen zul je eerst enige beren wolven en hyena's uit de weg moeten ruimen, omdat zij je anders ‘s nachts wat zouden kunnen verontrusten. Op die manier zou je ten minste de niet geringe moeilijkheden geheel en al leren kennen, waarmee de bezitters van deze gronden te karnpen hadden aleer de bodem in de tegenwoordige staat van ontwikkeling gebracht kon worden! Als je dat allemaal zelf geprobeerd zou hebben, zou je ook inzien hoe onrechtvaardig het zou zijn om nu het bezit van de oorspronkelijke bezitters weg te nemen ter wille van de trage en arbeidsschu­we gauwdieven, en het aan hen te geven.        .

[6] Kijk, omdat jijzelf geen speciale vriend van werken en nog minder van vragen bent, heeft de oude wet ter bescherming van de eigendom je steeds gestoord, en nam jij zelf het recht in handen om te nemen als dat ongezien en ongestraft mogelijk was! Alleen de ongeveer twee morgen. grote akker en de hut heb je gekocht, hoewel dat ook met geld gebeurde dat Je niet met werken hebt verdiend, maar in Sparta op sluwe manier aan een rijke koopman hebt ontfutseld. Wel, vroeger was in Sparta stelen geoorloofd als het slim gedaan werd, maar thans bestaan ook in Sparta al sinds vele jaren dezelfde wetten ter bescherming van de eigendom als hier, en daarom heb je die koopman toen geheelonwettig bestolen en hem een paar pond goud afhandig gemaakt. Daarmee heb je als vluchteling hier de bewuste akker en de hut gekocht; maar al het andere wat je bezat heb je in Caesarea Philippi en omgeving bij elkaar gestolen! ..

[7] Maar wee degene die iets van jóuw gestolen zou hebben; die zou je de wet tot eigendomsbescherming, die jou zo tegen de borst stuit, op zo'n manier ingeprent hebben, dat een Romeinse beulsknecht zich daarvoor niet geschaamd zou hebben! Of zou je het goedgevonden hebben dat iemand, omdat hij. een arme drommel was, de rijpe vruchten van je akker geoogst zou hebben? Zie je, wat jij niet goed zou vinden, zal ook een ander niet goed vinden als jij met je mathematisch ware en juiste levens­ en opvoedingsprincipes zijn oogst zou roven! Wanneer de praktijk nu uitwijst wat Ik je nu heb uitgelegd, beschouw jij jouw levensprincipes dan nu nog als de enig ware en onaantastbaar juiste?" .

[8] Zorel kijkt hier erg raar van op, omdat hij inziet dat hij volkomen schuldig bevonden en verslagen is.

 

63 Zorels afkomst en verwantschap

 

[1] Maar ZINKA komt van achteren naar hem toe, tikt hem op zijn schouder en zegt: "Wel, vriend Zorel, wil je nu de ondersteuning van Cyrenius aannemen of niet? Want het lijkt mij toe dat jouw levensnormen, hoe goed die ook mij eerst toe leken, allen zonder uitzondering in de put gevallen zijn!"

[2] Na een poosje antwoordt ZOREL: "Ja, ja, de heiland heeft helemaal gelijk! Ik zie mijn onzin nu heel helder en duidelijk in, en alles is zoals hij van mij gezegd heeft. Maar ik vraag me af hoe hij dat allemaal te weten is gekomen. Ja, het is allemaal waar, en jammer genoeg maar al te waar! Maar wat zal ik nu beginnen, wat zal ik nu doen?"

[3] ZINKA zegt: "Niets dan nogmaals vragen om een juist onderricht, daarnaar luisteren en daarnaar handelen. Laat al het andere maar over aan degenen die je een goed hart toedragen en die je kunnen en ook zullen helpen als jij dat doet wat ik je nu heb aangeraden!"

[4] Dan valt Zorel meteen voor Mij op zijn knieën en vraagt Mij om voorlichting en Ik verwijs hem daarvoor naar apostel Johannes. Zorel vraagt Mij dan heel eerbiedig waarom Ik hem niet wat meer onderricht zou willen geven.

[5] Maar IK zeg: "Als een Heer allerlei dienaren en knechten om zich heen heeft, doet hij dan onrecht als hij hun ook, afhankelijk van hun bekwaamheid, werk geeft? Het is niet nodig dat hij zelf zijn handen uit de mouwen steekt om iets gereed te maken; de geest van de heer is voldoende om het werk ook door de bekwame handen van de knechten te laten voltooien. Ga jij dus maar naar degene die ik gezegd heb, dan zul je wel merken dat hij de juiste man voor je is! Het is die daar aan de hoek van de tafel, die een lichtblauwe mantel om zijn lendenen draagt!"

[6] Nadat Ik dit gezegd heb, staat ZOREL op en gaat vlug naar Johannes. Bij Johannes gekomen, zegt hij tegen hem: "Trouwe knecht van die buitengewoon wijze heer daar! Als je ook gehoord hebt wie ik ben en wat voor inborst ik heb, geef mij dan om mij volledig te genezen, het onderricht dat mij waardig moet maken om te worden opgenomen in de groep van hen die zich terecht mensen mogen noemen! Omdat ik een echt mens word, vraag ik nu geen ondersteuning meer, maar alleen terwille van de waarheid zou ik van jou graag de volle waarheid willen horen!"

[7] JOHANNES zegt: "Die zul je in de naam van die Heer ook krijgen! Maar vooraf moet je mij de verzekering geven dat je jouw leven in de toekomst geheel zult veranderen en iedere schade zult herstellen die je ooit iemand tegen zijn wil hebt berokkend; ook de nog levende koopman in Sparta moeten zijn twee ponden goud weer terug betaald worden! Tevens moet je ook je heidense geloof helemaal afzweren en een bekeerde Jood worden, want je grootvader was een Jood van de stam van Levi. Hij trok veertig jaar geleden naar Sparta om daar aan de Grieken de enig ware God te verkondigen en hen naar de geest Joods te maken; maar hij liet zich uiteindelijk zelf ompraten en werd met zijn hele gezin een domme en erg blinde heiden en jij werd dat ook, omdat je in Sparta pas ter wereld kwam. Je beide broers, die zich nu in Athene ophouden, werden door hun welbespraaktheid zelfs heidense priesters en wijden nog steeds hun nutte­loze diensten aan Apollo en Minerva, en je enige zuster is de vrouw van een koopman, die lichtzinnig handel drijft in afgodsbeelden van de Efezen en die daarnaast ook met het verhandelen van alle soorten meisjes van plezier nogal wat geld verdient, ten dele door verkoop en grotendeels door koppelpraktijken. Zo staat het er met je zwager voor, die eens ook Jood was en nu is wat Ik Je zoëven vertelde."

[8] Zorel was er erg van onder de indruk dat Johannes alles wist wat hij zelf om gegronde redenen nooit aan iemand had verteld. Hij kon er echter met onder uit, nu hem dat verteld werd door een man waarvan hij zonder meer aan moest nemen dat deze in Griekenland was geweest en geheel op de hoogte was met de bestaande en de vroegere situatie.

[9] ZOREL vroeg daarom nogal haastig aan Johannes: "Maar waarom nu dit hele verhaal waar alle mensen bij zijn? Is het dan niet genoeg dat jij en ik het weten?! Waarom moeten alle omstanders dat dan horen?"

[10] JOHANNES zegt: "Laat je dat niet verontrusten, vriend! Als ik dat zou doen om je naar ziel en lichaam schade toe te brengen, zou ik een slecht mens zijn en er voor God erger aan toe zijn dan je lichtzinnige zwager in Athene. Maar ik moet nu terwille van je heil de mensen helemaal laten zien wie je bent, opdat niemand je anders ziet dan je bent! Als je volmaakt wilt worden, moet je jezelf ontdekken, en mag er geen geheim in je ziel zijn. Pas als al. het verkeerde uit je verdwenen is, kun je beginnen aan de vervolmaking. Ook in stilte kun je weliswaar in jezelf je ontelbaar vele zonden geheel afleggen en een beter mens worden, zodat de mensen je daarna zouden achten en eren omdat zij van jou dan alleen maar goeds en niets slechts zouden weten, en velen zouden dan Je goede voorbeeld volgen! Maar als zij daarna van een geloofwaardig getuige zouden horen wat voor een grove en grote zondaar jij heel in het verborgene bent geweest, zouden al diegenen die je tevoren eerden als rein mens en jouw voorbeeld volgden, je dan niet met bedenkelijke ogen aan gaan zien?! Al je deugd zou een schaapsvel worden waaronder men een verscheurende wolf zou gaan vermoeden en men zou je dan ondanks al je aanwijsbare, smetteloze deugd, ontwijken en je anders zo leerrijke gezelschap mijden.

[11] Daaraan zie je dat men om volmaakt te zijn, niet slechts het wezen, maar ook de schijn van het kwade moet vermijden, omdat het anders moeilijk wordt werkelijk van nut te zijn voor de naaste, hetgeen toch uiteindelijk de voornaamste bezigheid van ieder mens is en moet zijn, omdat zonder dat geen waarachtig gelukkige maatschappij op deze aarde denkbaar is!     .

[12] Want wat zou het een menselijke maatschappij baten als Ieder mens op zichzelf helemaal volmaakt zou zijn, maar zich steeds voor zijn buurman verborgen zou houden? Dan zou de een de ander gaan wantrouwen, en als er ook maar een mug om het hoofd van een totaalonschuldige buurman zou zoemen, zou men louter draken en olifanten zien! Maar als allen je nu leren kennen, wie je was en hoe je was, wat je gedaan en hoe je geleefd hebt, en als je je leven nu verbetert en iedereen ziet en hoort dat je een ander mens bent geworden, die volkomen inzicht heeft in zijn eerdere dwalingen en deze waarachtig en oprecht verafschuwt, dan zal ieder mens je ook met oprecht vertrouwen goedgunstig omarmen en je liefhebben, zoals de ene reine broeder de andere reine broeder liefheeft. Daarom moet hier tevoren alles over je bekend gemaakt worden aleer je effectief in een betere leer opgenomen kunt worden.

[13] Weliswaar is er nu al veel openbaar geworden, maar nog niet alles, en omdat het bekennen je wat zwaar valt, zal ik dat wat gemakkelijker voor je maken door in jouw plaats volkomen naar waarheid te vertellen wat mij uit jouw leven zonneklaar bekend is!"

[14] ZOREL vraagt: "Maar hoe is het mogelijk dat je dat kunt weten? Wie heeft je dat verteld? Ik heb je nog nooit eerder gezien of gesproken!"

 

64 Zorels verleden als slavenhandelaar

 

[1] JOHANNES zegt: "Maak je daar nu maar niet druk over; als je volmaakt wordt, zal je alles duidelijk worden, maar nu ter zake!

[2] Het ergste aan jouw persoon is dat je heimelijk slavenhandelaar bent geweest, de laatste tijd met twaalf­ tot veertienjarige meisjes uit Klein-Azië. Je verhandelde hen naar Egypte en naar Perzië, en die waardevolle meisjes kwamen vaak in heel slechte handen terecht en slechts zelden in goede. Dat zulke meisjes door degene die hen gekocht had, terstond op de snoodste wijze verkracht werden, kun je je wel voorstellen. Als het bij de natuurlijke geslachts­gemeenschap gebleven was, zou de schuld nog niet zo bijzonder groot zijn; maar op wat voor manier zijn er sommigen in Alexandrië, in Cairo, in Thebe en in Memphis toegetakeld! En hoe worden zij nog steeds toegetakeld! Als je kon zien hoe zo'n arm meisje voor het genot van een grotere zinnenprikkeling door haar duivelachtige heer met roeden en zwepen gemarteld wordt, dan zou je jezelf, ondanks je geringe medegevoel, vervloeken omdat je uit lage hebzucht een mens in zo'n onbeschrijfelijke ellende hebt gestort!

[3] Hoe vele duizenden vloeken en ontzettende verwensingen zijn er al over je uitgesproken, hoeveel honderdduizend maal honderdduizend tranen zijn er door de te grote pijn bij duivelachtige mishandelingen geweend en gekermd! Hoeveel van zulke tere meisjes zijn tengevolge van ondraaglijke pijnen in de allergroot­ste vertwijfeling gestorven! En weet, dat jij al degenen die jou vervloeken op je geweten hebt! Want weet je, jij dreef je geheime, kwade zaken in het groot, vooral ongeveer drie jaar geleden, en het aantal van hen die jij zo vreselijk ongelukkig hebt gemaakt, is groot geworden en beloopt nu al achtduizend hoofden! Ik vraag je: "Hoe zul je dat ook maar ooit weer goed kunnen maken? Wat hebben deze meisjes je gedaan, dat je hen zo vreselijk ongelukkig gemaakt hebt? Spreek nu en leg rekenschap af!"

 

65 Zorels verontschuldigingen

 

[1] Zorel staat er helemaal ontsteld en verbijsterd bij en pas na vrij lang zwijgen zegt hij: "Vriend, je kunt van mij aannemen dat als ik toen beseft en geweten zou hebben wat ik nu weet, ik alles eerder gedaan zou hebben dan slavenhandel drijven! Ik ben een staatsburger van Rome en naar mijn weten verbood nooit enige wet de slavenhandel. Deze is en was van oudsher toegestaan, en wat honderden wettig mochten doen, zou ik dat dan niet mogen? Zelfs Joden mogen kinderen kopen, vooral als zij kinderloos zijn, waarom andere beschaafde volken dan niet, waartoe de Egyptenaren toch zonder enige twijfel reeds sinds mensenheugenis behoorden, evenals de Perzen?! Men verkocht dus de meisjes niet aan een wild en ruw volk, maar aan het in ieder opzicht meest beschaafde van de nu bekende grote aarde, zodat men volkomen terecht kon verwachten dat daardoor het lot van zulke kinderen, die thuis een treurig bestaan hadden, niet verergerde, maar alleen maar zichtbaar verbeterde!

[2] Ga maar eens naar het gebied van Klein-Azië, dan zul je daar zulke massa's mensen en vooral kinderen aantreffen, dat jij, als heel wijs mens, je tenslotte toch zou moeten gaan afvragen hoe deze mensen zich moeten voeden en onderhouden zonder elkaar op te eten! Ik kan je verzekeren dat ik iedere keer dat ik in de streken van Klein-Azië kwam, gewoonweg met kinderen bestormd werd door de bewoners. Voor een paar broden kreeg ik meisjes en ook jongens te kust en te keur. De kinderen renden juichend naar mij toe en wilden helemaal niet meer bij mij vandaan. Als ik er honderd kocht, kreeg ik nog veertig tot vijftig meisjes extra. De Essenen kochten er veel van mij, haast al de jongens, ongeacht de leeftijd; ook meisjes kochten zij herhaaldelijk. De Egyptenaren kochten alleen de reeds meer volwassen meisjes, ten dele voor het werk, ten dele waarschijnlijk ook voor hun plezier. Er zullen best enige geile bokken bij geweest zijn die een slavin uit wellust pijnigen, maar dat zullen er toch niet veel zijn.

[3] Naar Perzië zijn er bij mijn weten niet veel gegaan, en die werden merendeels door Perzische kooplieden en allerlei kunstenaars opgekocht, waar zij bij mijn weten voor allerlei nuttig en goed werk gebruikt worden. Bovendien bestaat er in Perzië reeds lang een wijze wet waardoor alle slaven en slavinnen na tien jaar, als zij zich goed gedragen hebben, de volledige vrijheid krijgen en daarna kunnen doen wat zij willen. Zij kunnen daar blijven, zelf een beroep kiezen of ook naar huis gaan. Dus de naar Perzië verkochten kunnen werkelijk over weinig ongeluk spreken! Wel, dat het juist in Egypte met enigen wel eens niet zo best zou kunnen gaan, wil ik helemaal niet bestrijden, maar als we naar hun vaderland gaan zullen we er daar velen aantreffen die het als vrij mens beslist geen haar beter gaat dan die ongelukkigen in Egypte! Want in de eerste plaats hebben zij bijna niets te eten, zodat velen zich voeden met rauwe wortels die zij in de bossen zoeken, en velen zijn er die 's zomers en 's winters bij gebrek aan enige kleding geheel naakt rondtrekken en bedelen, stelen en waarzeggen. Sommigen van hen weten zich door bedelen of stelen een paar lompen te verschaffen; de meesten lukt dat niet en zij trekken daarom geheel naakt rond, steeds met een troep kinderen bij zich.

[4] Van deze rond trekkenden hebben ik en mijn kameraden dan ook steeds het grootste aantal van de overtollige kinderen opgekocht en hen op deze manier geholpen. De vaste Pontusbewoners noemen hen 'Zagani', wat zoveel betekent als' de verdrevenen' Het wemelt er van deze mensen; grote horden trekken er rond en hebben huis noch haard. Holen, gaten in de grond en holle bomen zijn gewoonlijk hun woning. Nu vraag ik je of men deze mensen niet reeds een grote weldaad bewijst door hun kinderen voor niets over te nemen en hen enigszins te verzorgen, Iaat staan wanneer men hen van de naakte en uitgehongerde ouders voor baargeld, kleding en brood afkoopt?

[5] Als je volgens mijn tot nu toe geldende manier van denken met elkaar vergelijkt hoe enige van deze mensen vroeger ellendige slaven van de grootste armoede waren en later door mijn toedoen goed verzorgde slaven van mensen werden, dan zul je gemakkelijk zien dat het ongeluk, dat ik volgens jouw uiteenzetting deze mensen aandeed, niet zo enorm groot is als jij het je voorstelt. Maar ook dat zou ik hun niet hebben aangedaan, wanneer ik voorheen zo gedacht zou hebben als nu.

[6] Overigens zeg ik je in vertrouwen, hoewel ik verbaasd ben over jouw vrome en godgewijde wijsheid, dat het van een algoede God, als Hij ook maar enigszins ingrijpt in het lot van de mens, het toch ook wel wat vreemd is om een zo groot aantal welgevormde mensen als wilde dieren op aarde rond te laten kruipen! Een almachtig God zou toch wel zoveel kunnen doen, dat zulke mensen een beter onderdak op de lieve aarde zouden kunnen vinden!

[7] Het is toch voor een denkend mens een beetje vreemd wanneer hij honderd­duizenden overigens welgevormde mensen uitermate onverzorgd, hongerig en naakt ziet rondtrekken en hen zelfs met de beste wil ter wereld niet kan helpen! Is het dan een wonder, vriend, als men bij de aanblik van die mensen aan het bestaan van een alwijze en zeer goede God een beetje begint te twijfelen?! En mijn eerdere opmerking over een wet die te nadrukkelijk de eigendom be­schermt, zou bij de aanblik van zoveel ellende toch wel eens niet van alle grond ontbloot kunnen zijn!

[8] Vriend, nu ken je mijn verantwoording en rechtvaardiging ten opzichte van het grootste verwijt dat je mij gemaakt hebt. Doe nu wat je wilt, maar vergeet met dat er een Zorel die de wereld heel goed kent, met gespannen boog voor je staat en ondanks de lompen die hem nu bedekken, voor geen enkele wijsheid te zeer terugschrikt! Maar verschaf mij nu betere redenen voor het feit dat alles wat bestaat volgens Gods wijsheid zo moet zijn als het is, dan zal ik verlicht ademhalen en je zeer dankbaar zijn! Want jij moet net zo goed als ik inzien dat er menselijk beschouwd op aarde veel onnodige ellende heerst met daarnaast vaak enkele mensen die in grote welstand leven! Waarom heeft nu juist de een alles - en honderdduizenden naast hem niets? Kortom, leg mij de ellende eens uit van al de Zaganen in Klein-Azië! Wie zijn zij, waar komen zij vandaan, en waarom moeten zij in zo'n eeuwige nood smachten?"

 

66 Zorels ontuchtige misdaden

 

[I] JOHANNES zegt: "Als je de ware wijsheid uit God meet met de el van het enigszins ontwikkelde verstand, dan heb je gelijk dat je voor geen enkele wijsheid terugschrikt. Maar omdat de ware wijsheid uit God nooit met de korte ellestok van het verstand gemeten wordt, maar, zoals alles uit God, met de maat der eeuwigheid en oneindigheid, daarom kon je met je verstand wel eens iets te kort komen! Maar dat terzijde, laten we bij ons eigenlijke onderwerp blijven.

[2] Je vertelde mij als terzake kundige, hoe slecht het met de Zaganen in Klein-Azië gaat en hoe ellendig zij er aan toe zijn en dat het voor hun kinderen een echte weldaad zou zijn, en af en toe ook is, door de slavenhandelaren opgekocht en vervolgens ergens verder verkocht te worden. Laten we daar dus maar over ophouden, want jij wendt een soort van goede wil van jouw kant voor en ik wil je een tiende deel daarvan ten goede rekenen! Maar ik heb uit jouw gewetenskamer nog iets in petto, en dat vreemde iets verbruikt dat tiende deel dat jou ten goede moest komen vrijwel geheel, zodat je uiteindelijk alleen maar puur slechte zaken aangerekend kunnen worden! Ik betwijfel of je verstand je daarbij enige rechtvaardiging zal geven.

[3] Vertel mij eens hoe je, zeg maar alleen voor jezelf, rechtvaardigt, dat je heel vaak meisjes hebt verkracht! Kun je daarvoor soms ook een bepaald verstande­lijk principe aanvoeren, dat zich in dit geval niet verzet tegen de Mozaïsche wet van God maar tegen de Romeinse staatswet, die zware straffen zet op het verkrachten van onvolwassen meisjes? Heeft het ontzettende angst­ en pijnge­huil van een meisje dat jouw grote zinnelijkheid ten prooi viel, je ooit geroerd? En zijn er niet, hoewel wat langer geleden, ongeveer vijf door jou erbarmelijk verkrachte, overigens zeer welgeschapen meisjes op de meest ellendige manier van de wereld gestorven?! Je compagnon wees je nog op de financiële schade die jullie daardoor leden, want jullie zouden de vijf tien­ tot twaalfjarige meisjes vanwege hun mooie en weelderige figuur gemakkelijk voor vijfhonderd ponden zilver in Cairo hebben kunnen verkopen. Het aanzienlijke verlies vond je weliswaar pijnlijk en daarom verwenste je ook meermalen je grote geilheid, maar die heb je nog nooit verwenst vanwege het feit, dat je een blinde moorde­naar van vijf heel lieftallige meisjes bent geworden!

[4] Vat dat alles eens tesamen en zeg me dan hoe jij jezelf nu als mens onder de mensen ziet, en of de maatstaf van je verstand hier ook nog een reden vindt om jezelf te verontschuldigen! Je kunt je niet verontschuldigen door te zeggen dat je een totaal verwilderd, ruw natuurmens bent die nauwelijks verschil zou kunnen zien tussen het slechte en het goede; want voorheen heb je mij heel goed aangetoond hoe betreurenswaardig ellendig de Zaganen leven en dat zo'n verwaarlozing van een geheel volk geen bijzondere eer was voor God de Heer en voor Zijn liefde en wijsheid. Ja, je verzocht mij zelfs dringend jou te tonen vanuit welk goddelijk wijsheidsprincipe een god een groot volk zo ellendig gebrek laat lijden! Daaruit blijkt dus dat je een heel respectabel rechtsgevoel hebt en een volmaakte kennis van goed en kwaad. Hoe kon je dan met die meisjes zo onmenselijk handelen? Naderhand heb je ze wel zelf volgens je ondeugdelijke kennis geneeskundig behandeld, maar daardoor deed je hun nog meer kwaad dan daarvoor door je geilheid! - Spreek nu, en rechtvaardig je voor God en de mensen!"

 

67 Cyrenius' verontwaardiging over Zorels misdaden

 

[I] Nu is onze Zorel eindelijk helemaal verslagen en weet hij niets meer tot redding van zijn eer naar voren te brengen. Hij begint bij zichzelf diep na te denken over wat hij nog ter rechtvaardiging van zichzelf uit zijn brein te voorschijn zou kunnen brengen, maar hij vindt alle uitwegen afgesloten en er vertoont zich geen enkel nog zo klein gaatje waardoor hij zou kunnen ontsnap­pen.

[2] Johannes maant hem aan om te spreken en van zijn gespannen boog gebruik te maken, maar Zorel wil nog steeds zijn mond niet opendoen.

[3] Cyrenius echter, wat verbaasd over Zorels slechtheid, vraagt aan Mij: "Heer, wat moet daar nu aan gedaan worden? Al die omstandigheden maken dat de man strafbaar is! Want onze wetten met betrekking tot de slavenhandel staan wel toe om slaven met hun kinderen, als zij die hebben, aan iedereen te verkopen, maar kinderen van vrije mensen, speciaal van het vrouwelijk ge­slacht, mogen nergens op de markt gebracht worden onder de leeftijd van veertien jaar, daar staat een zware straf op. Het is een misdaad!

[4] Verder moet ieder die slavenhandel wil drijven, daarvoor een eigen, wette­lijk geregelde bevoegdheid hebben en aan de staat een aanzienlijke koopsom voor die bevoegdheid betalen en tevens een jaarlijkse, speciale, hoge belasting­. Bij hem en zijn kameraden is daarvan in de verste verte geen spoor te bekennen, dus hebben zij clandestien handel gedreven, hetgeen nogmaals een grote misdaad tegen de bestaande wetten betekent, waarop onder zulke verzwarende omstandigheden tien jaar kerkerstraf staat.

[5] Daarbij komt dan nog een vijfvoudige zeer gewetenloze verkrachting, die zo ernstig was dat de dood daarop volgde! Dat is alweer een misdaad, waarop onder zulke verzwarende omstandigheden minstens vijftien jaar kerkerstraf staat, of zelfs de doodstraf!

[6] En van recentere datum komen er nog allerlei diefstallen, bedriegerijen en doortrapte leugens bij !

[7] Heer, U kent mijn plichten ten opzichte van de staat en mijn eed op alles wat mij heilig en dierbaar is! Wat moet ik in dit geval doen? Bij Mathaël en zijn vier gezellen was hun absolute bezetenheid een zekere bescherming tegen mijn harde plichten als opperrechter van de staat. Maar hier is helemaal niets dat de man beschermt tegen mijn plicht als rechter. Hij is een volmaakte booswicht! Ben ik hier niet verplicht mijn strenge taak te handhaven?"

[8] IK zeg: "Luister, - omdat Ik toevalligerwijs hier de Heer ben en jij welbe­schouwd alleen aan Mij je eed verschuldigd bent en Ik je daarvan kan ontslaan hoe en wanneer Ik wil, heb ook Ik intussen alleen te bepalen wat hier achter­eenvolgens voor de genezing van een zieke ziel gedaan moet worden! Boven­dien heb je je eed aan goden gezworen die eeuwig nergens bestaan, en omdat die beschermers van je eed zo weinig voorstellen, zal je eed ook niet veel meer voorstellen. Je goden en je eed zijn daarom op zichzelf één grote nul. Slechts in zoverre Ik je eed als teken van trouw beschouw, heeft deze ook waarde; maar voor zover Ik je eed als nul zie, heeft deze voor Mij ook niet de minste waarde en ben je in ieder geval voor dit ogenblik geheel daarvan ontheven.

[9] Ik zeg je, dat het onderzoek van deze man nog niet geheel is afgelopen, er zal nog wel wat te voorschijn komen datje nog meer zal aangrijpen!

[10] Dit is een heel merkwaardige man, die je eigenlijk al daardoor beter had moeten kennen, omdat hij in zijn magnetische slaap al grotendeels, zij het wat algemener dan nu, zijn innerlijk heeft blootgelegd, vooral in zijn eerste berouw­volle stadium. De nu plaatsvindende, openlijke onthulling gaat weliswaar specifieker te werk, omdat deze op die wijze te werk moet gaan, maar je moet daar geen aanstoot aan nemen, want Ik laat het juist daarom plaats vinden om jullie een door en door zieke ziel helemaal te laten zien en vervolgens ook de medicijn voor de mogelijke genezing. Eerder heb Ik je reeds verteld hoe ontactisch en dom het zou zijn een mens met een ziek lichaam met roede en kerker te straffen, omdat hij ziek is geworden; hoeveel ontactischer en dommer wordt het dan wel om een mens vanwege zijn door en door zieke ziellichamelijk en moreel met de dodelijkste slagen te straffen! - Zeg Mij eens, vriend Cyrenius, ben je in je ijver die les van Mij nu al helemaal vergeten?"

[11] CYRENIUS zegt: "Dat niet, o Heer en hoogste Meester van eeuwigheid, maar weet U, ouder gewoonte steekt er bij mij af en toe een klein stormpje op, als er ergens zo'n doortrapte booswicht opduikt! Maar U ziet wel hoe snel ik mij laat vermanen en daarbij mijn oude domheid ook meteen inzie! Nu verheug ik mij alweer op het verdere onderzoek, waar onze Johannes zeer bekwaam in schijnt te zijn! Maar daartoe behoort ook Johannes' wijsheid en zijn innerlijke doorzicht, natuurlijk geleid door Uw geest. Het mooiste is echter dat Zorel eigenlijk nog niets merkt van iets wonderbaarlijks, terwijl het hem toch zou moeten opvallen dat de wijze Johannes hem zijn gruwelijkste doodzonden uit alle landen waarin hij deze begaan heeft zo goed beschrijft, alsof hij overal oog­ en oorgetuige zou zijn geweest!"

[12] IK zeg: "Luister jij nu maar weer goed, want Johannes zal meteen weer met hem verder gaan!"

[13] Cyrenius wordt weer een en al aandacht; Ik zeg echter tegen alle aanwezige vrouwen en meisjes dat zij zich in de tenten terug moeten trekken, omdat de verdere behandeling alleen voor rijpere mannen van belang is. Alle vrouwen gehoorzamen, inclusief Jarah en de twee tot leven geroepen dochters van Cyrenius, Gamiëla en Ida.

 

68 Zorels verontschuldigingen

 

[I] De nieuwsgierigheid van de vrouwen was weliswaar groot, maar de uitwer­king van Mijn woord was toch sterker en allen gingen in de tenten van Ouran, waar zij zolang moesten blijven tot men hen weer riep.

[2] Toen de vrouwen zo ondergebracht waren, zei JOHANNES tegen Zorel: "Wel, hoe staat het nu met het afschieten van je gespannen boog? Ik geloof, dat je al je puntige pijlen in de lucht hebt geschoten zonder ergens iets getroffen te hebben. En toch wilde je eerst zelfs een gevecht aangaan met de oneindige wijsheid van God! Ik raad je aan nu te spreken, als je nog iets zeggen kunt!"

[3] ZOREL antwoordt tenslotte: "Wat moet ik dan nog zeggen? De goden mogen weten hoe, maar jij weet toch al alles wat ik vanaf de wieg heb gedaan, waarom moet ik jou dan nog meer vertellen? Ik zou best wat kunnen zeggen, maar waarom zou ik mij nog verder verdedigen? Zoals ik was en voor het grootste deel nog ben, zo gedroeg ik mij ook; want ik kon toch niet anders handelen dan mijn hart mij ingaf! Kunnen leeuwen of tijgers er iets aan doen dat zij wilde dieren zijn? Dat is nu eenmaal hun natuur, en zij zijn toch beslist niet door en door verkeerd, omdat zij zijn zoals zij zijn! Als zij slecht zijn, heeft alleen diegene schuld die hen zo geschapen en gemaakt heeft!

[4] Waarom kunnen er duizenden mensen makker dan lammeren zijn en waarom ben ik dat dan niet?! Heb ik soms mijzelf geschapen en zo gemaakt? Als ik echter alleen maar slecht zou willen zijn, dan zou ik nu alles wat je ook maar door je wijsheid over mij hebt gezegd, nog helemaal kunnen ontkennen, want de wijze uitspraken van één enkel mens gelden bij ons voor het forum van het wereldse recht nooit als bewijs zolang zij niet door uitspraken van andere getuigen geheel en al bevestigd zijn. Maar ik erken je wijsheid en denk dat je een mens bent die mij nu niet wil schaden, maar alleen wil helpen en daarom beken ik, dat wat je over mij vertelde waar is. Ik loochen de waarheid van dat alles niet in het minst, maar ik zal me toch altijd nog wel mogen rechtvaardigen!

[5] Het staat je echter zonder meer vrij alles hardop te vertellen wat ik tengevolge van mijn daartoe neigende aard gedaan heb; want meer dan doden kunnen jullie mij daarvoor niet, en de dood kan ik moedig in de holle, duistere ogen kijken, want daar ben ik niet bang voor! Daaruit kun je reeds opmaken dat ik geen groentje meer ben. Als je uit mijn ploertige leven soms nog een paar spectaculaire dingen bekend mochten zijn, kom daarmee dan maar voor de draad, want mij stoort nu allang niets ter wereld meer!

[6] Overigens heb je met betrekking tot de vijf meisjes wat overdreven toen je er mij van beschuldigde alleen maar spijt om hen te gehad te hebben vanwege de aanmerkelijke winst die mij ontging door hun dood, die trouwens niet alleen maar te wijten was aan een geringe verkrachting, maar aan het weer optreden van een gevaarlijke kwaal. Ik zou zelfs ettelijke geloofwaardige getuigen op kunnen roepen die gehoord hebben dat ik Zeus vurig bad om de vijf meisjes voor mij te bewaren, en ik legde voor de goden een eed af dat ik de meisjes voor altijd als dochters bij mij zou houden als ze gezond zouden worden en in leven zouden blijven. Toen echter ondanks alle zorg, alle vijf in het verloop van dertig dagen toch stierven, was ik ontroostbaar en legde nogmaals een eed af geen meisjes meer aan te raken en geen slavenhandel meer te drijven. Daar hield ik mij tot op heden aan en juist daarom ben ik ook hierheen getrokken en heb ik mijn bezitting gekocht, waarmee ik door het vuur nu alles verloor wat ik mij ooit ergens verworven had. - Zeg jij nu eens of ik ook ditmaal onwaarheid heb gesproken!"

 

69 Zorel als moordenaar van zijn moeder

 

[I] JOHANNES zegt: "Ja, ja, later heb je dat gedaan, maar in het begin gedroeg je je zoals ik het je vertelde! Dat je echter slechts in geringe mate de meisjes misbruikt zou hebben, is ook nu nog een grove onwaarheid! Slechts één van hen heb je wat zachtzinniger aangepakt en dat was de laatste, toen je ellendige geilheid reeds te kort schoot; de eerste vier heb je niet in het minst ontzien, maar ontzettend misbruikt! Kun je dat tegenspreken? - Kijk, je zwijgt en beeft! De meisjes kregen daarna een zeer gevaarlijke uitslag die maakte dat zij eerder stierven, maar ook daarvan was jouw geilheid de eigenlijke en enige oorzaak! Maar dit hoofdstuk is uit en nu gaan we naar een volgend!

[2] Weetje, watje nog meer op je geweten hebt is weliswaar iets waarvoor je wil weer niet aansprakelijk is, maar de daad is er en haar gevolgen! Daarom moet een mens nooit iets in toorn doen, want de daden die in toorn gebeuren, worden steeds door de kwade gevolgen als een schaduw op de hielen gezeten. Kun je je nog herinneren wat je reactie was toen je moeder Agla, die een heel verstandige vrouw was, je ernstig de les las over je liederlijke streken en je gewetenloze vrienden?"

[3] ZOREL zegt: "O goden! Ik herinner me nog wel iets vaags als uit een droom, maar veel kan ik daar niet meer over vertellen! Zeg jij het dus maar, je bent toch al aan het woord! Ik weet wel dat ik nooit met een vooropgezet plan iets kwaads deed, maar voor wat ik echter in drift doe, kan ik niet instaan, evenmin als een tijger er iets aan kan doen dat hij een bloeddorstig, verscheurend dier is! - Zeg jij het nu maar!"

[4] JOHANNES zegt: "Daar zullen we het pas later over hebben; maar tóen heb jij een pot, die op een bank stond, gegrepen en met geweld naar het hoofd van je moeder geslingerd, zodat zij bewusteloos op de grond viel. Je hebt toen, in plaats van je moeder bij te staan en hulp te verlenen, de bewuste ponden goud weggenomen en je bent op een zeeroversschip hierheen gevlucht. Daarop maakte je een paar jaar lang het schone zeerovershandwerk mee, hetgeen ook de aanleiding voor je was om slavenhandelaar te worden. Je moeder stierf echter niet lang daarna, ten dele aan de gevolgen van een zware hoofdwond en ten dele uit verdriet over je onverbeterlijkheid. En zo heb je naast vele andere zonden ook die van moedermoordenaar op je geweten en als kroon op je vele slechte daden rust er op je hoofd een zeer bittere vloek van je vader, evenals van je broers en zusters! -Nu ben je helemaal ontmaskerd; wat zeg je nu als zuiver verstandsmens van dit alles?"

[5] ZOREL zegt: "Wat moet ik daarover zeggen? Gebeurd is gebeurd en dat kan niet meer ongedaan worden gemaakt! Nu zie ik van veel van mijn vroegere daden in dat ze erg verkeerd waren; maar wat heb ik aan dit inzicht? Je kunt het vergelijken met een tijger die men veranderd heeft in een verstandig mens, zodat hij kan zien wat voor bloedige gruweldaden hij heeft gepleegd; wat baat hem dat? Als hij het gebeurde ongedaan zou kunnen maken, zou hij zich daarvoor beslist alle mogelijke moeite getroosten; maar wat kon hij tijdens zijn bestaan als tijger eraan doen dat hij nu juist een tijger en geen lam was?! Op dat punt is ook het berouw over een kwade daad, en de beste wil om die weer volledig goed te maken, net zo nutteloos als de dwaze inspanning om van een vergane dag weer een komende dag te maken. Ik kan wel vanaf heden een heel ander en beter mens worden, maar daar waar ik een slecht mens was, kan ik mij onmogelijk beter maken dan ik was. Moet ik soms bittere tranen van smart plengen, omdat ik zoveel slechte daden heb begaan? Dat zou toch net zo belachelijk zijn als wanneer een mens geworden tijger de bitterste tranen van berouw zou willen vergieten, omdat hij vroeger een tijger was!"

 

70 Zorel rechtvaardigt zijn karakter

 

[1] Ik bezat vanaf mijn geboorte een opvliegend karakter. In plaats van met een zachte en verstandige opvoeding verbetering daarin te brengen en mijn verstand zoveel mogelijk te ontwikkelen, trachtte men mij met alle straffen die er maar zijn te verbeteren. Mijn ouders waren steeds mijn grootste kwelgeesten! Als zij verstand met goede wil hadden laten samengaan dan zouden zij van mij een engel der Joden hebben kunnen maken; maar met die vele straffen werd ik een tijger! En bij wie ligt de schuld dat ik een tijger werd? Ten eerste kreeg ik voordat ik verwekt en geboren werd geen gelegenheid om wijzere ouders uit te zoeken, en ten tweede was ik na mijn geboorte zeker nog lange tijd geen Plato of Frygius en helemaal geen Socrates, en daarom kon ik mijzelf niet opvoeden! Maar wat had er dan moeten gebeuren om van mij een goed mens en geen tijger te maken?

[2] Ik houd je voor wijs genoeg om op deze vraag zonder meer een goed antwoord te kunnen vinden. Bij jullie Joden vind je altijd plaatsen waar mensen leven die door boze geesten bezeten worden. Pas enige weken geleden zag ik er een bij de Gadarenen en dat moet nog de beste geweest zijn, want de andere, die in de donkerste nachten kwalijk huishoudt, moet haast wel bezeten zijn door jullie joodse duivel! De dagduivel was echter voor geen kleintje vervaard, want hele horden mensen konden niets met hem uitrichten. De dingen die hij deed waren huiveringwekkend en om kippenvel van te krijgen. Als deze genoemde bezetene nu mogelijkerwijs van zijn kwaal genezen zou kunnen worden, vertel mij dan eens welke os van een menselijke rechter dan zo blind en dom zou kunnen zijn om de genezen mens alle ontzettende gruwelen te tonen die hij tijdens zijn bezetenheid gepleegd had en hem aan te manen tot tranen van berouwen het beloven van beterschap? Kon die mens er dan wat aan doen dat hij tijdens zijn bezetenheid die gruweldaden had gepleegd?!

[3] Zeg mij, wijze vriend: Van grote hoogte valt een zwaar stuk rots en doodt beneden waar het neerviel toevallig twintig daar aanwezige mensen. Waarom moest dat gebeuren? Wie is schuldig aan dit ongeluk? -Stel nu het denkbeeldige geval dat daar een machtig tovenaar voorbij kwam die uit het rotsblok op de wijze van Deucalion en Pyrrha een mens maakte, begiftigd met alle begrip en verstand. Terwijl die nieuwe mens daar zo gezond en wel staat, komt er een wijze en barmhartige rechter voorbij en zegt tegen deze nieuwe mens: 'Kijk nu toch eens, snoodaard! Dat is jouw boosaardige werk! Waarom viel je als rotsblok zo gewelddadig op deze twintig mensen? Bewijs je onschuld, of je kunt voor deze daad de vreselijkste straf verwachten!' Wat zou de nieuwe mens dan wel tegen de domme rechter zeggen? Niets anders dan: 'Kon ik als zwaar rotsblok dat geen bewustzijn heeft, er iets aan doen dat ik ten eerste ergens op een bepaalde hoogte door een onbekende kracht gescheiden werd van de rest van mijzelf, en ten tweede dat ik zo ontzettend zwaar was, en heb ik ten derde op enigerlei wijze deze verpletterde mensen soms geroepen om hier te wachten tot ik naar beneden zou vallen en hen allen zou doden?!'

[4] Je zult nu hopelijk oog hebben voor het hoogst onverstandige beschuldigen van deze nieuwe mens door een superslimme rechter, maar tevens misschien ook daarvoor dat ik, die nu pas uit een onbehouwen blok een nieuw mens aan het worden ben, voor al mijn slechte daden evenmin schuldig ben als de zoëven beschreven rotsblokmens! Als je geen domme rechter wilt zijn, berecht mij dan volgens de gerechtigheid van het zuivere verstand en niet volgens de wijze pretenties van je humeur! Wees een mens, zoals ook ik nu een mens ben!"

 

71 Cyrenius' verwondering over Zorels scherpzinnigheid

 

[I] Johannes begint over deze treffende woorden van Zorel dieper na te denken en vindt dat zij niet ongegrond zijn en hij richt zich stil, in zijn hart, met de vraag tot Mij wat hij nu hierna nog verder met de man moet beginnen, omdat deze hem duidelijk boven het hoofd begint te groeien.

[2] Maar IK zeg tegen Johannes: "Gun hem nu wat tijd, dan zal Ik net als tot nu toe, wel in je hart en op je tong leggen watje verder met hem moet bespreken!" -Dat doet Johannes.

[3] CYRENIUS die het verweer van Zorel met grote aandacht heeft aangehoord, zei tegen Mij: "Heer, ik moet hier openlijk toegeven dat deze man een heel merkwaardig wezen is! Het lijkt wel of hij nu zelfs de wijze Johannes behoorlijk aan het nadenken heeft gezet. Kortom, ik bijvoorbeeld zou nu helemaal aan het eind van mijn Latijn zijn en als rechter hem van al zijn schuld moeten vrijpleiten.

[4] Het is mij echter welonbegrijpelijk waar deze man, die in zijn daden zo’n grote ellendeling was, zo'n overtuigende scherpzinnigheid heeft opgedaan.. Dat mensen, zoals bijvoorbeeld overste Stahar en ook Zinka: heel scherpzinnig  hun voordeel konden spreken voor zij nader met U kennis hadden gemaakt, is begrijpelijk, want dat zijn echt geleerde mensen en zij hebben in veel andere zaken grote ervaring; maar deze mens was altijd ~ een boef.van.het zuiverste water, -en dan toch deze scherpzinnigheid! Ah, zoiets heb ik in mijn hele leven nog niet meegemaakt! O Heer, zeg mij toch hoe deze mens daaraan gekomen kan zijn.”

[5] Ik zeg; “Zo onderontwikkeld is hij nooit geweest, want Grieken zijn toch altijd nog de beste advocaten van Rome! Zij kennen der meedogenloze scherpte van de Romeinse wetten en bestuderen deze daarom ongelofelijk precies, om wanneer zij voor een rechter voor het een of andere vergrijp ter verantwoording geroepen mochten worden, steeds met een gedegen weerwoord klaar te staan. En zij die van plan zijn de staat op grove wijze te bedriegen, hebben zich de staats - en mensenrechten al helemaal goed ingeprent en ook de geschriften van verschillende wijsgeren uitermate intensief bestudeerd; en tot die soort behoort ook deze Zorel.

[6] Vóór de extatische slaap zou hij echter ook niet met zo'n gerichte scherp­zinnigheid gesproken hebben, maar door deze slaap heeft zijn geest een zekere nawerking in zijn ziel achtergelaten en daarom geeft deze nu zo’n scherpe kritiek. Die scherpzinnigheid zou echter al gauw weer verloren gaan als hij hierna weer terug zou vallen in de oude levenssfeer. Deze behandeling maakt hem echter steeds scherper van oordeel, hetgeen Ik ook speciaal terwille van Mijn leerlingen toelaat opdat zij bij deze gelegenheid i.ets kunnen proeven van de grootst denkbare scherpzinnigheid van het menselijke, wereldse verstand, hetgeen zeer heilzaam voor hen is. Want hoewel zij zeer deemoedige mensen zijn en een hart bezitten dat al erg verstandig is, hebben zij toch zo nu en dan wat zelfgenoegzame gedachten, en ten opzichte daarvan is zo'n mens een voortreffelijke steen des aanstoots.

[7] Johannes heeft mij reeds in zijn hart gezegd dat zijn wijsheid hier te kort schiet en de andere leerlingen peinzen en peinzen nu wat dat mag betekenen, maar Ik laat hen nog een klein poosje nadenken, opdat zij zichzelf beter leren kennen. Als zij wat dieper in zichzelf hebben gegraven, zal Ik hen wel weer vooruit helpen. Maar hij zal hun nog wel zoveel moeite bezorgen dat zij zich allemaal geweldig achter de oren zullen beginnen te krabben! Daarna zullen zij weer een stap verder kunnen doen. - Nu zal Ik echter Johannes' tong weer losmaken, en dan zal hij opnieuw gaan spreken. Let daarom nu maar goed op.

 

72 Johannes geeft Zorel advies

 

[I] Na een korte pauze zegt JOHANNES tegen Zorel; “Ik kan niet direct ontkennen, dat je nu met je verstand dingen hebt gezegd die stellig niet helemaal ongegrond zijn; maar ze slaan vrijwel niet of helemaal niet op jóuw leven, want jouw ziel was zelf altijd al ver genoeg ontwikkeld om het onechte van het echte te kunnen onderscheiden. Als een ziel echter, met een scherpte zoals dat bij jou het geval is, daartoe in staat is dan ziet zij ook het verschil tussen het goede en het kwade, en als zij dat kan, zondigt zij tegen haar eigen kennis en haar geweten. Wie echter tegen zijn kennis en tegen zijn geweten zondigt, kan slechts door echt berouwen boete van het oude vuil van zijn zonden worden gereinigd en in Gods gunst komen.

[2] Jij wilt en zult een beter mens worden! Wil je dat, dan moetje ook erkennen dat je aan al die erge daden zelf schuldig was; maar als je dat was, dan ligt het nu ook aan jezelf om in te zien, dat het niet juist is de schuld op een ander te schuiven. Je moet de schuld daarentegen bij jezelf zoeken en erkennen dat deze geheel bij jezelf ligt en daarover echt berouw voelen, omdat je in alle opzichten heel goed beseft wat het ware en goede is, maar met je daden voor het tegengestelde hebt gekozen.

[3] Ja, als je helemaal geen enkel idee van enige zuivere waarheid, en dus van het goede, in jezelf gevonden zou hebben, je daarentegen slechts in een duister bijgeloof bevond, gestaafd door je gehele levenssfeer, dan zouden je daden ­ook al waren zij op zichzelf voor de rechterstoel van het zuivere verstand nog zo slecht -je niet als schuld aangerekend worden. Dan zou je dus net zo vrij van zonden zijn als jouw mens geworden tijger en rotsblok, en niemand zou het recht hebben tegen je te zeggen: 'Verbeter je, heb berouw over je misdaden en doe oprecht boete opdat je voor de ware God aangenaam wordt!

[4] Dan zou men je eerst zorgvuldig al het ware bij moeten brengen, je de ware weg wijzen en je gedurende enige tijd daarop leiden! Als iemand, die in deze waarheid volmaakt onderwezen zou zijn, toch weer in zijn oude fouten zou terugvallen en net zo slecht zou handelen als voorheen, zou hij wél zondigen, omdat hij dan tegen zijn vaste overtuiging in zou handelen en zijn geweten in grote onrust zou brengen. De beelden die jij gebruikte, deugen daarom alleen voor mensen die net als de dieren nog nooit enige waarheid hebben gekend. Maar jij bent geen leek in de echte waarheid, jij kent die daarentegen bijna net zo goed als ik die ken en je hebt deze als zodanig ook allang gekend. En je geweten heeft je ook altijd bij elke slechte daad van je aangeklaagd, maar jij schonk daar weinig aandacht aan en probeerde het door allerlei valse, verstan­delijke overwegingen te overstemmen. Je voelde ook altijd berouw als je iets slechts had gedaan tegen je overtuiging en je geweten in, maar tot boete en werkelijke verbetering kwam het bij jou tot op heden nog niet.

[5] God de Heer heeft je daarom nu in grote ellende terecht laten komen. Nu heb je niets; ook je voormalige compagnon in de slavenhandel heeft je in de steek gelaten en bevindt zich nu al in Europa, waar hij zijn aanzienlijke winsten verteert. Jij staat hier nu naakt en zoekt hulp.. Die zul je ook krijgen; maar je moet je deze eerst waardig maken door zelf vrijwillig het alleen ware en goede in je dagelijks leven toe te passen. Dan zul je ook waarachtig geholpen worden,zowel voor het tijdelijke als het eeuwige.

[6] Blijf je in je daden echter bij datgene waarvan wij beiden weten dat het fout en slecht is, dan blijf je je leven lang ellendig. Hoe het er daarna in het hiernamaals zal uitzien, waar na het afleggen van het lichaam een.rein leven volgt, dat kan je eigen zuivere verstand je goed duidelijk maken als je bedenkt, dat dit tijdelijke leven het zaad is en het leven in.het.hiernamaals de vrucht. .

[7] Zaai je een edel, goed zaad in de grond van je eigen levenstuin, dan zul je ook edele vruchten oogsten. Stop je echter distel­ en doornzaden in de grond van je levenstuin; dan zul je eens ook oogsten watje nu hebt gezaaid. Want je zult ook wel weten dat aan distels geen vijgen en aan dorens geen druiven groeien!

[8] Kijk, ik heb je nu niet geoordeeld, maar je alleen maar getoond wat je hierna moet doen, en mijn woord oordeelde niet hard over je en mijn manier van spreken was mild! Neem mijn woorden ter harte, dan sta ik als vriend met mijn leven ervoor in dat je daar beslist nooit in der eeuwigheid berouw over zult hebben!"

 

73 De zucht naar kennis en de zucht naar genot

 

[1] ZOREL zegt: "Ah, op die manier kan er met mij gepraat worden. Dat klonk echt menselijk, en ik zal mij alle moeite getroosten datgene te doen wat je mij als mens, maar niet als rechter, zult zeggen. Beste vriend! Ik ken mijzelf nu precies, mijn binnenste levenskern schijnt nu juist niet de slechtste te zijn, maar mijn buitenkant is over het algemeen slecht! Als het mogelijk zou zijn dit lichaam met zijn slechte ziele­ aanhangsels helemaal uit te trekken en de inwendige levenskern met een betere vleesmassa te omhullen, dan zou ik een prima mens zijn, maar met mijn huidige lichaamsgesteldheid is niets aan te vangen! Ik ben nu natuurlijk niet meer zo'n erge booswicht als ik was, maar mijn vlees is nooit te vertrouwen. Het blijft toch merkwaardig dat al mijn daden, ook al zagen ze er nog zo boosaardig uit, buiten mijn wil om gebeuren! Ik werd er steeds als toevallig met de haren bijgesleept; wat ik eigenlijk wilde was het tegendeel van wat gebeurde! Hoe komt dat?"

[2] JOHANNES zegt: "Ja kijk, de wil van de mens is tweevoudig: enerzijds heeft de wil een trek­ of voertouw van de kennis der waarheid, dat altijd nogal zwak is en een trektouw van de zinnelijke wereld met haar verlokkende eisen, dat door allerlei gewoontes erg sterk en krachtig is geworden. Als de wereld je een aantrekkelijk hapje voorhoudt met de mogelijkheid het zonder veel moeite te bemachtigen, dan begint het sterke touw meteen aan de wils impulsen van het hart te trekken; als er dan tegelijkertijd ook getrokken wordt door het minder sterke touw van de kennis der waarheid, dan heeft dat weinig of geen uitwerking, omdat van oudsher de sterke nog altijd wint van de zwakke.

[3] Een wil die iets tot stand wil brengen, moet vastbesloten en ernstig optreden en nergens bang voor zijn. Met stoïcijnse onverschilligheid moeten hem alle wereldse voordelen volkomen koud laten en zelfs ten koste van zijn lichamelijke lichaam moet hij de lichte weg van de waarheid blijven volgen. Dan is de anders zo zwakke waarheidsliefde sterk en krachtig geworden en heeft deze de puur wereldse wil van het gevoel en het genot volledig onderworpen. Die gaat uiteindelijk zelfs geheel over in het licht van de waarheidsliefde en dan is de mens in zichzelf tenslotte één geworden, hetgeen van het grootste belang is voor de innerlijke vervolmaking van het onsterfelijke wezen van de mens.

[4] Want als je in het denken en in je zelf niet één kunt worden, hoe kun je dan zeggen: 'Ik heb de waarheid in al haar diepte en volheid onderkend!', - terwijl je in jezelf nog volkomen verdeeld bent en dus voor jezelf niets dan een pure leugen bent? De leugen is echter vergeleken bij de waarheid niets, zoals de donkerste nacht niets is vergeleken bij de klaarlichte dag. Zo'n nacht kent geen licht en de mens die in zichzelf een leugen is, kan geen lichte waarheid onderkennen, en daarom is bij alle wereldse mensen die nog vol innerlijke tweespalt zijn, het trek­ en voertouw van de waarheidsliefde zo zwak dat het reeds bij het geringste tegenovergestelde trekje door het wereldse genot buiten spel wordt gezet en dus overwonnen wordt.

[5] Als de waarheidsliefde bij de mensen door de drang naar het wereldse genot voor altijd is overwonnen en onderdrukt, zodat daardoor ook een soort eenheid in de duisternis van de innerlijke mens is ingetreden, dan is de mens geestelijk gestorven en zodoende een in zich zelf verdoemde. Hij kan eeuwig geen licht meer krijgen behalve door het vuur van zijn grove materie wanneer die door de druk van de begeerten ontvlamd is. Maar de materie van de ziel is veel vasthoudender dan die van het lichaam en er is een heel krachtig vuur voor nodig om alle materie van de ziel te verteren en te vernietigen.

[6] Omdat een ziel zich echter zo'n buitengewoon pijnlijke loutering niet uit liefde tot de waarheid of tot het licht zal laten welgevallen, maar zich uit oude genot­ en duistere heerszucht daaraan als een Proteus zal trachten te onttrekken, daarom is een mens die in deze wereld in zichzelf één is geworden in zijn levensnacht, ook zo goed als voor eeuwig verloren.

[7] Alleen de mens die door zijn energieke, verlichte wil der waarheidsliefde de wereldse wil der genotzucht geheel heeft overwonnen en zo in het licht en in alle waarheid in zichzelf een eenheid vormt, is daardoor geheel licht en waarheid en dus ook het leven zelf. Daarvoor is echter, zoals ik je al eerder zei, een waarachtig stoïcijnse zelfverloochening nodig, - maar niet de op zichzelf hoogmoedige verloochening van jullie Diogenes, die zich meer en hoger acht dan een van goud blinkende koning Alexander, maar de deemoedige van een Henoch, een Abraham, Isaäk en Jacob. Als je dat kunt, dan zul je in het tijdelijke en voor eeuwig gered zijn; kun je dat echter niet, en niet uit je eigen kracht der waarheidsliefde, dan is het gedaan met je en dan kun je noch aan deze, noch aan gene zijde geholpen worden. Ik ben echter van mening dat je daartoe bij jezelf in staat bent; want aan inzicht en kennis ontbreekt het je niet. Wat zegt je innerlijk gevoel daar nu over?"

 

74 Het wezen van God en Zijn menswording

 

[1] ZOREL zegt: "Dat zegt: 'Zorel kan alles als hij het als de echte Zorel wil', en die wil het nu, dus zal het ook zeker gebeuren! Kon ik maar een paar weken bij jou blijven, dan zou het wezenlijk gemakkelijker en sneller gaan!"

[2] JOHANNES zegt: "Als het je maar volkomen ernst is een beter mens te willen worden, dan zul je wel in het gezelschap van mannen verblijven die even sterk zijn als wij in de onmiddellijke omgeving van het grote en levende Licht uit God!"

[3] ZOREL zegt: "Wat en wie is dan eigenlijk jullie God, die jullie Joden 'de God van Abraham, Isaäk en Jacob' noemen?"

[4] JOHANNES zegt: "Die vraag zul je, als je één bent geworden in je innerlijke licht, helder en duidelijk beantwoord vinden, net zoals wij die gevonden hebben. Als wij nu echter zouden proberen je dat nader uit te leggen, zou je ons van je levensdagen niet begrijpen. Vooraf mag je echter wel weten welk begrip een waar mens zich van God moet maken, luister dus !

[5] De waarachtige en enige God is in Zichzelf de eeuwige, zuiverste Geest, die de hoogste graad van zelfbewustzijn bezit en de hoogste en verlichtste wijsheid heeft en zo'n onwrikbare wil, dat daaraan niets onmogelijk is.

[6] God is het Woord en het Woord zelf is God. Dit eeuwige Woord is nu vlees geworden en kwam in de wereld tot de Zijnen, maar deze herkennen niet het Licht dat daardoor in de wereld is gekomen. Daarom zal dit Licht van de kinderen weggenomen en aan de heidenen gegeven worden. Want de heidenen zoeken nu de waarheid, de kinderen van het licht ontvluchten deze echter zoals erge misdadigers het gericht. Daarom zal het van de kinderen worden afgeno­men en aan de heidenen worden gegeven, hetgeen juist nu het geval is en gebeurt.

[7] Want de kinderen van de oerstam van het licht wonen in Jeruzalem, zij verwerpen de waarheid uit God en hechten zich steeds meer aan de nacht, de leugen en hun lichtzinnige werken. Maar de heidenen trekken door de wereld en zoeken de waarheid en als zij deze gevonden hebben, verheugen zij zich zeer en prijzen de gever van het licht uitermate en waarachtig in hun hart en door hun daden.

[8] Als je hier om je heen kijkt, zie je een grote groep mensen. Voor het grootste deel bestaat deze uit heidenen die het licht uit de hemelen hebben gezocht. Zij hebben het gevonden en verheugen zich daarover. Maar Jeruzalem, de stad des Heren, zond alleen maar gerechtsdienaars en achtervolgers om het licht te vernietigen! Zij die uitgezonden werden, waren echter verstandiger dan die hen gezonden hadden. Ze kwamen uit hun grote duisternis in het licht, verheugden zich zeer daarover en bleven daarin. Zij hebben het licht wel gevangengenomen, maar niet voor de kerkers van Jeruzalem maar voor zichzelf, voor hun harten ­en zij zijn nu onze broeders in het licht uit God, en verheugen zich daarover en over Hem van wie het grote licht uitgaat.

[9] Jij kwam als heiden hierheen, weliswaar niet om het licht voor je levensnacht te vinden, maar goud en zilver. Maar wie uit de kerkers in het zonlicht komt zal niet gemakkelijk kunnen voorkomen dat hij beschenen wordt. En zo vergaat het jou hier. Ook al zocht je het licht niet, toch wordt je nu beschenen omdat je in het zonlicht kwam, dat wil zeggen niet in het licht van de natuurlijke zon die nu net bij het ondergaan de horizon raakt, maar in het licht van de geestelijke zon, dat de oneindigheid verlicht met alle wijsheid, opdat alle wezens die tot denken in staat zijn vanuit dit licht kunnen denken en willen, zowel op deze aarde als ook op talloze andere werelden waarmee uit God de eindeloze ruimte vervuld is.

[10] Laat daarom dit licht door je heen schijnen, waarvan je nu een beetje begint te voelen dat het door je binnenste schijnt, dan zul je door het kleinste vonkje van dit licht al gelukkiger worden dan wanneer je alle schatten der aarde zou bezitten. Zoek nu zelf het ware rijk der waarheid en al het andere zal je voor niets daarbij gegeven worden en je zult nergens gebrek aan hebben!"

 

75 Cyrenius ontfermt zich over Zorel

 

[1] ZOREL zegt: "Vriend, je hebt gelijk: "Wat de mens in duisternis geniet, heeft geen waarde! Dat ik in een diepe geestelijke nacht leef, merk ik nu zelf; want jouw woorden hebben mij ondanks hun geheimzinnige klank een echte, grote verlichting gegeven en dat schenkt mij nu reeds veel vreugde. Maar, als jij bij Cyrenius ook wat in te brengen hebt, vraag hem dan of hij mij tenminste een wat betere mantel wil geven; want in jullie gezelschap kan ik mij in deze vodden niet meer vertonen. Cyrenius zal toch wel de een of andere oude, afgedragen bediendenmantel hebben!"

[2] CYRENIUS roept een van zijn dienaars en zegt: "Loop eens naar onze bagage en haal een goed hemd, een toga en een Griekse mantel!"

[3] De dienaar gaat en brengt het gevraagde.

[4] CYRENIUS roept vervolgens Zorel en zegt: "Hier, neem het gewaad, ga ergens achter het huis en kleed je om!"

[5] Zorel aanvaardt dankbaar het gewaad, gaat daarmee achter het huis van Marcus, kleedt zich om en ziet er dan heel voornaam uit.

[6] Binnen enige ogenblikken is ZOREL weer bij ons en zegt tegen Cyrenius: ’Geëerde heer! Niet meer onze waardeloze goden, maar de ene, ware en eeuwig levende God lone het u! U heeft nu een naakt, arm mens bekleed en dat is een edel werk, dat ik helemaal niet waard ben! Maar als er een waarachtig, almachtig en wijs God is wiens kinderen, of op z'n minst wiens werken wij allen zijn, Die ons ook met weldaden overlaadt die wij niet waard zijn, en waarvoor wij Hem ook alleen maar kunnen danken en verder niets, zo sta ik nu ook voor u, geëerde heer en gebieder: "uit het diepst van mijn hart kan ik u slechts danken en verder niets doen! Als u mij echter als één van uw minste dienaars wilt aannemen, dan schenk ik u daarvoor mijn akker!"

[7] CYRENIUS zegt: "Jouw akker is niet van jou, maar van degene, voor wiens geld je deze gekocht hebt. Daarom zullen wij hem verkopen, de bezitter of zijn kinderen het geld overhandigen en pas dan kun je mijn dienaar zijn!"

[8] ZOREL zegt: "Geëerde heer en gebieder! Uw wil is wet! Alles van u is genade voor mij, maar laat mij alstublieft niet alleen en neem mij in uw dienst! Zoals ik mijn oude lompen voor altijd heb uitgetrokken, zo zal ik ook mijn slechte, oude mens afdanken en een heel ander mens worden! Dat kunt u van mij aannemen! Zo slecht als ik was, zo goed wil ik weer worden, om tijdens de mij eventueel nog resterende tijd van mijn leven dat, wat ik allemaal aan kwaad heb aangericht, enigszins goed te maken.

[9] Als ik ooit een mens had kunnen ontmoeten die mij over recht en onrecht zo goed voorgelicht zou hebben als die Johannes daar, dan zou ik nooit zo diep in alle zonde gezonken zijn; maar nu moest ik altijd met mijn eigen verstand te rade gaan! Hoe ver ik het echter met mijn grote intelligentie gebracht heb, weet u, en ik hoef voor u mijn grote schande niet meer te herhalen. Wees mij daarom van nu af aan genadig en barmhartig, want in het vervolg zult u geen gelegenheid meer krijgen ontevreden over mij te zijn. Ik bezit verscheidene vaardigheden en ik ben zeer ervaren in schrijven en rekenen, en de geschiedenis der volkeren tot op heden is mij niet onbekend. Alles van Herodotus * (*een Griekse geschiedschrijver) is mij vertrouwd; ook de kroniek van de Joden, Perzen en de oude Babyloniërs is mij niet onbekend. Daarom zult u mij wel ergens kunnen gebruiken""

[10] CYRENIUS zegt: "Daarover zullen we later wel spreken. Ga nu echter weer naar je vriend Johannes terug en laatje door hem de ware weg tonen! Als je die hebt, - dan zal al het andere niet lang op zich laten wachten!"

 

76 Het geheim van het innerlijke geestesleven

 

[I] Na deze woorden van Cyrenius boog Zorel zich zo diep mogelijk voor ons en ging daarna meteen weer naar Johannes, die hem opnieuw vriendelijk ontving en hem vroeg, hoe het nu met hem gegaan was.

[2] ZOREL zegt: "Het is met mij buitengewoon goed gegaan, wat je aan mijn kleding wel kunt zien, want als je eenmaal in het bezit bent van een behoorlijk hemd en toga en een Griekse mantel van blauwe merinos om je schouders draagt, dan gaat het je aards gezien toch zeker uitstekend! Wat evenwel het  geestelijke welzijn en welbevinden betreft, zeg ik je dat dat nog heel onbehaaglijk aanvoelt! Als God zou willen dat ik er geestelijk net zo in het nieuw gekleed bij zou lopen als nu lichamelijk, dan zou het mij zeker beter gaan, maar dat zal zijn tijd nog wel nodig hebben!

[3] Vriend, één vraag zul je mij echter wel toestaan en die luidt: "Jullie zijn mensen zoals ik, jullie zijn van vlees en bloed en hebben dezelfde zintuigen als wij allemaal. Jij hebt mij echter bewijzen gegeven van een geestkracht, die alles wat ik tot op heden heb meegemaakt, hemelhoog en ver overtreft! Nu is mijn vraag, hoe je daaraan kwam. Wie heeft jou en je vrienden dat geleerd? Hoe kwamen jullie daartoe?"

[4] JOHANNES zegt: "Je zou er weinig aan hebben als ik je dat uitlegde; als je echter doet wat ik je nu zal zeggen, zul je de weg daartoe in jezelf vinden en je ontwikkelde geest zal je, gesterkt door Gods geest, in alle waarheid en wijsheid leiden. Als je een bepaalde kunst wilt leren, moet je naar een kunstenaar gaan en je door hem in laten wijden in die kunst; dan volgt het vlijtige oefenen teneinde je de handgrepen zodanig eigen te maken dat zij volkomen overeen­stemmen met die van de meester, en dan ben je net zo'n kunstenaar als je meester.

[5] Als je wilt leren denken, moet je naar een filosoof gaan. Hij zal je opmerk­zaam maken op oorzaken en gevolgen, en daardoor zul je beginnen te denken en conclusies te trekken en je zult zeggen: "Omdat water vloeibaar is, kan het gemakkelijk bewogen worden. Door zijn zwaarte moet het naar beneden in het dal stromen, omdat volgens de algemene ervaring tot op heden alles wat gewicht heeft, tengevolge van een aantrekkende kracht uit het binnenste der aarde, zich ook steeds op het binnenste der aarde heeft gericht en dat zonder ophouden zal blijven doen volgens de onveranderlijke wil van de Schepper, die alles in de gehele natuur beheerst.

[6] Als het water in de zee de diepst mogelijke bedding heeft bereikt, treedt er voor wat betreft het verder stromen wel een rust in, -maar op zichzelf blijft het toch altijd een vloeibaar lichaam; en als er een stormwind over het wijde oppervlak waait, brengt dat de overigens rustige oppervlakte van het water in een golvende beweging, en dit golven van het water is op zichzelf weer niets anders dan een streven naar rust van het vloeibare waterlichaam. Maar omdat niets anders zo'n drang naar rust heeft als het water, kan het ook het gemakke­lijkst en snelst uit het evenwicht van zijn rust gebracht worden.

[7] Daaruit volgt tenslotte de gevolgtrekking: "hoe vloeibaarder een lichaam is, des te meer rust het zoekt; en hoe meer zijn lichamelijke wezen naar rust streeft, des te gemakkelijker kan zijn rust verstoord worden. Maar hoe gemakkelijker de rust van een elementair lichaam verstoord kan worden, des te vloeibaarder moet het zijn. Uit dit voorbeeld zie je hoe men in een filosofenschool begint met te leren denken en hoe men gevolgtrekkingen gaat maken van oorzaak naar gevolg en ook omgekeerd.

[8] Al dergelijk denken beweegt zich echter in een kring waar het niet uitkomt en ook niet uit kan komen. Zulke gedachten baten de mens dan ook weinig of niets met betrekking tot zijn innerlijke, geestelijke zijn, willen en denken. Maar zoals je je de één of andere kunst alleen bij een kunstenaar, en een ordelijk, rationeel denken alleen bij een filosoof eigen kunt maken, zo zul je het innerlijke, geestelijke denken alleen bij een geest, en wel bij de alles doordrin­gende geest van God in jezelf kunnen leren. Dat betekent: alleen een geest kan een geest leren; want een geest ziet en herkent de andere geest, zoals het ene oog het andere ziet en beseft dat het een oog is en hoe het geaard is.

[9] De geest is het innerlijke gezichtsvermogen van de ziel, dat met haar licht alles doordringt omdat het een innerlijk en daarom zuiver licht is. Daaruit zie je nu hoe het toegaat met het leren van de verschillende dingen, en hoe men voor alles wat men wil leren steeds de geëigende leraar moet hebben omdat men anders een eeuwige knoeier blijft. Maar het komt er dan ook erg op aan om, ook al heeft men de allerbeste leraar gevonden, alles precies en vlijtig te doen wat de meester bevolen of aangeraden heeft om te doen en te oefenen.

[10] Als de geest in je ontwaakt, zul je zijn stem waarnemen als heldere gedachten in je hart. Daar moet je goed naar luisteren en je in je gehele levenssfeer naar richten, dan zul je daardoor je eigen geest een steeds groter werkgebied verschaffen; zo zal de geest in je groeien tot de grootte van een man en je gehele ziel doordringen en daardoor je gehele materiële wezen.

[11] Ben je in jezelf op dit punt aangeland, dan ben je ook net als een van ons in staat niet alleen dat te zien en te herkennen wat alle natuurlijke mensen met hun zintuigen kunnen zien en waarnemen, maar ook die dingen, die voor de gewone mens onnaspeurlijk zijn, zoals je dat bij mij ontdekt hebt. Ik kon, zonder je vroeger gezien of gekend te hebben, alles wat je ooit ergens op deze aarde hebt uitgehaald en wat je nóg zo verborgen hield, haarfijn vertellen.

[12] Nu heb ik je slechts een klein voorproefje gegeven van de feiten, opdat je zien en beseffen kunt hoe het gesteld is met de geestelijke dingen. Maar aan dat alles heb je nog weinig of niets; je moet nu vernemen wat je moet doen om je geest te ontwikkelen. Ik ben echter nog lang niet gerechtigd om dat voor je uit te stippelen, maar dat is wel een ander die ook bij ons is en wiens gehele wezen volkomen doordrongen is van Gods geest. Hij zal je eerst de weg der waarheid wijzen en omdat Hij Zelf geest der geesten is zal Hij door je vlees tegen je geest roepen: ' Ontwaak in de liefde tot God en daaruit tot je broeders, in de naam van Hem die eeuwig was, is, en ook eeuwig zijn zal!' - En zeg mij nu, watje vindt van alles wat ik je nu verteld heb!"

 

77 Zorels besluit om zich te verbeteren

 

[I] ZOREL zegt: "Ik vind de les die je mij nu hebt gegeven heel wijs, waarachtig en goed. Het moet allemaal wel zo zijn, anders zou je mij niet mijn meest verborgen daden als uit een boek hebben kunnen voorlezen. Het is dus zeker dat men als mens een nauwelijks voor te stellen volmaaktheid kan verwachten, en deze overtuiging geeft mij thans de meeste voldoening. Ik verlang ook helemaal met naar een volmaaktheid zoals ik die nu bij jou heb waargenomen, om bij andere soortgelijke gelegenheden arme zondaars hun begane zonden voor te schotelen, maar ik zou die toestand willen bereiken terwille van de menselijke volmaaktheid zelf, om daardoor mijzelf een ware troost voor het leven te bezorgen en mij zo in stilte over mijzelf te verheugen! Ik wil nooit leraar of de een of andere rechter zijn, ook al is die nog zo zachtzinnig; als volmaakt mens wil ik slechts dienstbaar zijn, opdat in het vervolg geen mens door mijn domheid enig nadeel zal ondervinden.

[2] Dit is de enige beweegreden waarom ik wens jouw volmaaktheid te bereiken. Laten de eisen die daardoor aan mijn leven gesteld worden, zijn wat zij willen, ik zal ze zeker nakomen, want als ik wat wil is geen offer mij te zwaar! Het wordt gebracht, zelfs ten koste van mijn lichamelijke leven! Want welke waarde kan een leven hebben als het uit enkelonvolmaaktheden is opgebouwd?! Met de onvolmaaktheid kan men niets volmaakts bereiken, -waarlijk, naar iets onvolmaakts verlang ik beslist niet meer!

[3] Je zei echter dat een ander mens, vol van de geest van God, mij over datgene wat ik doen moet zal leren; jij kent hem, -wijs hem aan, opdat ik naar hem toe kan gaan en de middelen kan vragen voor het opwekken van mijn geest!"

[4] JOHANNES zegt: "Het is degene, die je eerder naar mij verwees! Ga naar Hem, Hij zal je leren!

[5] ZOREL zegt: "Sinds mijn ontwaken had ik reeds bij mijzelf het vermoeden dat deze timmermanszoon uit Nazareth, waarover men mij eerder vertelde, wat meer moet zijn dan alleen maar een mens. Uiteindelijk blijkt dus waar te zijn wat ik tot nu toe slechts vaag vermoedde! Het is trouwens uiterst merkwaardig, dat juist deze mens mij zo erg bekend voorkomt! Hoe werd hij toch zo volmaakt? Kun jij mij daar iets over vertellen?"

[6] JOHANNES zegt: "Daarover kan ik je niets anders zeggen dan dat zo'n vraag je wel te vergeven is; maar eigenlijk zou dat net zoiets zijn, alsof je zou vragen hoe en op welke wijze Gods wijsheid en macht zo oneindig volmaakt zijn geworden. God Zelf heeft Hem uitgekozen als Zijn lichamelijke woon­plaats! Dat is de grote genade die door deze Gekozene tot alle volkeren is gekomen. Het menselijke dat je aan Hem ziet, is in zekere zin de Zoon van God, maar in Hem woont de Geest van God in Zijn volheid!

[7] In dat geval kan men toch niet vragen hoe hij aan zo'n oneindige volmaakt­heid kwam! Dat wat Hij nu is en eeuwig zal zijn, was Hij reeds in het moederlichaam. Hij maakte wel al het puur menselijke mee, behalve de zonde die de mensen altijd in meer of mindere mate begaan, maar tot Zijn geestelijke volmaaktheid droeg dat niets bij omdat Hij reeds van eeuwigheid volmaakt was. Hij deed en doet alles echter enkel en alleen opdat alle mensen een volmaakt voorbeeld aan Hem zullen hebben om Hem, die de oergrond en oermeester van al het zijn en leven is, daarin na te volgen.

[8] Nu weet jij ook, met Wie je te doen hebt. Ga daarom naar Hem toe, opdat Hij je de ware weg zal tonen naar je geest, die zich in je bevindt als de zuivere liefde tot God, en door je geest of door je liefde de weg tot Hem, die temidden van ons verblijft als het ware Heil van alle mensen die ooit op deze aarde hebben geleefd, nu leven en in de toekomst zullen leven.

[9] Als je echter naar Hem toegaat, ga dan in de liefde van je hart naar Hem toe en niet puur verstandelijk! Want alleen door de liefde kun en zul je Hem winnen en Hem in Zijn goddelijkheid ook begrijpen; maar met het verstand zul je eeuwig niets bereiken! Want slechts de reine liefde is in staat om steeds toe te nemen, terwijl het verstand grenzen heeft die het nooit zal kunnen overschrij­den. Maar de liefde van de mens tot God is, zoals gezegd, in staat om eeuwig toe te nemen, en hoe krachtiger de liefde tot Hem in je zal worden, des te lichter wordt het ook in je gehele wezen! Want de reine liefde tot God is een levend vuur en een stralend licht. Wie in dit licht wandelt, zal de dood in eeuwigheid met zien, zoals HIJ Zelf gezegd heeft. -En nu weet je al behoorlijk veel. wek jezelf op in je hart en ga naar Hem toe!"

[10] Hierna weet ZOREL echter van eerbied nauwelijks wat hij moet denken en doen. Want deze laatste mededeling laat hem geen twijfel over de volkomen aanwezigheid van God in Mij en daarom wordt hij door de steeds groeiende eerbied steeds moedelozer en banger. Na enige tijd diep nagedacht te hebben zegt hij: "Vriend! Hoe meer ik jouw woorden overdenk en bedenk, des te moeilijker wordt het mij naar Hem toe te gaan om Hem, terwijl ik Zijn genade het minst waardig ben, te vragen of Hij Zelf mij de lichte weg wil wijzen naar het leven! Het is op de man af gezegd, voor mij nu bijna onmogelijk naar Hem toe te gaan, want er stroomt mij uit Hem een bepaalde heiligheid tegemoet die steeds maar tegen mij zegt: "'Ga terug, onwaardige! Doe eerst jarenlang boete en.kom dan pas om te zien of je de zoom van Mijn kleed kunt aanraken! ' Zeg mij waar die bultengewone vrees vandaan komt die mijn gehele wezen door­dringt!"

[11] JOHANNES zegt: "Zo is het goed; de ware liefde tot God de Heer moet steeds voorafgegaan worden door de deemoed van het hart! Als dat niet het geval is, komt de liefde nooit of te nimmer waarachtig en levend te voorschijn. behoud nog even die.echte rouwmoedigheid voor Hem in je hart! Maar als Hij je roept, aarzel dan met langer om zo snel mogelijk naar Hem toe te gaan!"

[12] Na deze woorden wordt Zorel innerlijk wat rustiger, maar denkt er toch diep over na hoe goed en zalig het nu zou zijn om zonder zonde voor de Heiligste te komen.

 

78 De weg naar het eeuwige leven

 

[1] Maar tot grote verrassing en verbazing van Zorel zeg IK tegen hem: "Wie zijn gebreken berouwvol erkent en boete doet in de ware, levende deemoed van zijn hart: is Mij liever dan negenennegentig rechtvaardigen die de boetedoening nog nooit nodig hebben gehad. Kom daarom nu bij Mij, boetvaardige vriend, want in jou heerst nu het juiste deemoedige gevoel, dat Mij liever is dan dat van hen die vanaf het oerbegin rechtvaardig zijn en in hun harten roepen: 'Hosianna, God in de hoge, dat wij Uw heilige naam nooit ontheiligd hebben door een willens en wetens begane zonde!' Dat mogen zij roepen en daar hebben zij ook het recht toe, maar dat maakt ook dat zij met veroordelende ogen naar een zondaar kijken en zijn nabijheid mijden als de pest.

[2] Zij lijken op geneesheren die zelf blaken van gezondheid, maar daarom bang zijn daarheen te gaan waar een zieke om hun hulp roept, uit vrees eventueel zelf ziek te worden. Is dan die geneesheer niet beter en achtbaarder, die geen ziekte schuwt en zich haast naar iedere zieke die hem heeft geroepen?! Ook al wordt hij soms besmet, dan ergert hij zich niet daarover, maar helpt de zieke en ook zichzelf. En zo is het goed!

[3] Kom daarom nu bij Mij, dan zal Ik je tonen wat Mijn leerling je niet kon tonen, namelijk de enige ware weg van het leven en de liefde en de ware wijsheid uit de liefde!"

[4] Door deze woorden van Mij kreeg Zorel moed en kwam schoorvoetend naar Mij toe.

[5] Toen hij bij Mij was, zei IK: "Vriend, de weg die tot het leven van de geest voert is doornig en smal! Dat betekent zo ongeveer: "Al het bittere, erge en onaangename wat je in dit leven van de kant van de mensen ondervindt, moet je met alle geduld en zachtmoedigheid bestrijden, en wie je kwaad doet, zul je niet hetzelfde terug doen maar het tegendeel, dan zul je gloeiende kolen op zijn hoofd stapelen! Wie je slaat, moet je niet met gelijke munt terugbetalen, incasseer liever nóg een klap van hem, om vrede en eenheid tussen jullie te bewaren; want slechts vrede is bevorderlijk voor de groei van hart en ziel in de geest.

[6] Wijs niemand af die je om een dienst vraagt of om een gave, vooropgesteld dat de van jou verlangde dienst niet tegen de geboden van God en de staatswet­ten ingaat, hetgeen je heel goed zult kunnen bepalen.

[7] Vraagt iemand je om een rok, geef hem dan ook nog de mantel erbij, opdat hij zal beseffen dat je een leerling uit Gods school bent! Als hij dat beseft, zal hij de mantel niet van je aannemen; neemt hij hem echter, dan is zijn besef nog uiterst zwak en treur dan niet om de mantel, maar omdat een broeder de nabijheid van het rijk van God nog niet heeft onderkend.

[8] Wie je vraagt om één uur met hem mee te gaan, ga daar twee uur mee, opdat jouw bereidwilligheid hem zal tonen uit welke school diegene moet zijn, die tot zo'n hoge graad van zelfverloochening in staat is! Op die manier zullen zelfs de doven en blinden de juiste aanwijzingen krijgen dat het rijk van God nabij is gekomen.

[9] Aan jullie werken en daden zal men herkennen dat jullie allen Mijn leerlingen zijn! Want het is gemakkelijker juist te prediken, dan juist te doen. Wat voor nut heeft het woord als zodanig, als het niet levend wordt door de daad? Wat heb je aan de mooiste gedachten en ideeën, als de kracht je ontbreekt deze ooit in praktijk te brengen?! Ook heb je niets aan mooie en ware woorden als je ze zelf niet eens vóór alles uit wilt voeren. Alleen het werk heeft waarde; gedachten, ideeën en woorden zijn waardeloos als zij niet hoe dan ook ten uitvoer worden gebracht. Daarom moet ieder die goed preekt, zelf ook goed handelen, -anders is zijn prediking niet meer waard dan een lege dop!"

 

79 Over armoede en naastenliefde

 

[I] (DE HEER:) "Er bestaan in de wereld een groot aantal gevaren voor de ziel. Aan de ene kant is daar de armoede; haar begrippen van mijn en dijn worden des te zwakker naarmate de mens er meer onder gebukt gaat. Laat daarom onder de mensen de armoede nooit te groot worden als je een veilige weg wilt gaan!

[2] Maar Iaat degene die reeds arm is, zijn meer welgestelde broeders vragen om hetgeen hij nodig heeft; stuit hij op harde harten, Iaat hij zich dan tot Mij wenden en dan zal hij geholpen worden! Armoede en nood zijn geen veront­schuldiging voor diefstal en roof en nog minder voor het doden van een beroofde! Wie arm is, weet nu tot wie hij zich moet wenden.

[3] Armoede is weliswaar een grote plaag voor de mensen, maar zij draagt in zich de edele kiem van de deemoed en van de ware bescheidenheid en zal daarom ook steeds onder de mensen voorkomen. Maar toch moeten de rijken haar niet te groot laten worden, omdat zij anders veel gevaar lopen, hier en eens ook in het hiernamaals.

[4] Als er armen onder jullie zijn, zeg Ik jullie allen: Je behoeft hun niet zoveel te geven dat ook zij rijk worden, maar je mag hen geen nood laten lijden! Die je ziet en kent moet je naar recht en billijkheid helpen! Er zullen er echter nog heel veel zijn op deze grote aarde, die werkelijk ontzettend arm zijn en zeer grote nood lijden. Jullie kennen hen echter niet en horen ook hun jammerge­schrei niet; daarom beveel ik hen ook niet in jullie hoede aan, maar alleen hen, die jullie kennen en die waar dan ook tot jullie komen.

[5] Wie van jullie met zijn gehele hart een vriend zal zijn van de armen, voor hem zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn in het tijdelijke en het eeuwige, en hij zal de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze behoeven te Ieren, maar Ik zal hem die in alle volheid in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal liefhebben als zichzelf en een arme zuster niet zal wegjagen, van welke stam of welke leeftijd zij ook mag zijn, tot hem zal Ik altijd Zelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. Ik zal het zijn geest, die de liefde is, zeggen en die zal daarmee de gehele ziel en haar mond vervullen. Wat hij dan spreken of schrijven zal, zal door Mij voor alle tijden der tijden gesproken en geschreven zijn.

[6] De ziel van de hardvochtige zal echter door slechte geesten gegrepen worden en deze zullen haar te gronde richten en gelijk maken aan de ziel van een dier, en zo zal deze dan ook in het hiernamaals zichtbaar worden.

[7] Geef graag en geef rijkelijk, want zoals je geeft zo zul je ook weer ontvangen! Wie een hardvochtig hart heeft, kan door Mijn genadelicht niet doordrongen worden en in hem zal de duisternis wonen en de dood met al zijn verschrikking!

[8] Maar een zacht en week hart zal door Mijn genadelicht, dat in wezen heel zacht is, vrij snel en gemakkelijk doorbroken worden, en Ik Zelf zal dan in zo'n hart binnengaan met alle volheid van Mijn liefde en wijsheid.

[9] Geloof dit! Want de woorden die Ik nu tegen jullie spreek, zijn leven, licht en waarheid en volbrachte daad, waarvan ieder die deze zal opvolgen, de werkelijkheid zal ervaren."

 

80 De lichamelijke lust

 

[1] (DE HEER:) "Zo, de armoede hebben wij nu besproken en tevens hebben wij de gevaren gezien die uit haar sterke toeneming te voorschijn kunnen komen. Wij hebben echter ook gezien hoe dat verholpen kan worden en om welke reden, en welke voordelen er voor de mens voort kunnen vloeien uit het opvolgen van deze les van Mij, die voor jullie allen bestemd was. Daarmee zijn wij met deze plaag en ergernis gereed en vervolgens komen wij nu op een ander terrein, dat weliswaar heel weinig lijkt op het zojuist behandelde, maar daarmee toch heel nauw verbonden is. Dit terrein heet: vleselijke lust.

[2] Meer of minder ligt daar eigenlijk het voornaamste kwaad bij alle mensen. Uit deze lust komen bijna alle lichamelijke ziekten voort en de zielsziekten kunnen zeker zonder enige twijfel daaraan toegeschreven worden.

[3] De mens bevrijdt zich van iedere andere zonde gemakkelijker dan van deze, want de andere hebben alleen uitwendige beweegredenen, maar deze zonde vindt haar beweegreden in zichzelf en in het zondige vlees. Daarom moeten jullie je ogen afwenden van de verlokkende gevaren van het vlees, totdat jullie meester zijn geworden over je lichaam!

[4] Behoed de kinderen ervoor dat zij die drempel niet overschrijden en behoud hun kuisheid, dan zullen zij als zij volwassen zijn hun lichaam gemakkelijk kunnen beheersen en niet zo licht ten val komen; maar eenmaal onachtzaam, ­en de kwade geest van het vlees heeft bezit genomen van het lichaam! Geen duivel is moeilijker uit de mens te verdrijven dan de vleesduivel; deze kan slechts door veel vasten en bidden uit de mens verdreven worden.

[5] Zorg er dus voor om de kinderen niet te bederven of hen door overmatige opschik en door uitdagende kleding lichamelijk te prikkelen! Wee degene, die zo tegen de natuur van de kleinen zondigt! Waarlijk, voor hem zou het beter zijn als hij nooit geboren was!

[6] Ik zal Zelf degenen die zich bezondigen aan de heilige natuur van de jeugd met al de kracht van Mijn toorn tuchtigen! Want als het vlees eenmaal is geschonden, heeft de ziel geen vaste ondergrond meer en verloopt haar vervol­making moeilijk.

[7] Wat een werk is het voor een zwakke ziel het voze vlees weer te genezen, tot een geheel te maken en alle littekens te laten verdwijnen! Welk een angst staat zij vaak uit wanneer zij merkt hoe voos en zwak haar lichaam, haar aardse huis, is! Wat is de oorzaak daarvan? De slechte begeleiding van de kinderen en de vele narigheid die zij door allerhande dingen te verduren krijgen!

[8] Met name in de steden is het zedelijk bederf groter dan op het platteland; maak daarom, als jullie eenmaal leerlingen van Mij zijn, de mensen daarop attent en wijs hen op de zeer vele kwade gevolgen van een op jeugdige leeftijd toegeven aan het vlees. Velen zullen daar dan rekening mee houden en daaruit zullen gezonde zielen te voorschijn komen, waarin de geest gemakkelijker op te wekken zal zijn dan nu bij zeer velen het geval is!

[9] Kijk eens naar alle blinden, doven, kreupelen, melaatsen, jichtlijders; kijk verder eens naar alle soorten gebrekkige en met allerlei lichamelijke kwalen behepte kinderen en volwassenen! Allemaal gevolgen van een voortijdige schending van het vlees!

[10] De man moet vóór zijn vierentwintigste jaar geen meisje aanraken -jullie weten wel, op welke manier Ik dat vooral bedoel -, en het meisje moet zeker achttien jaar zijn of minstens voluit zeventien; vóór die tijd kan zij niet rijp zijn en mag zij geen man bekennen, want een enkele maal komt het voor dat een meisje al vóór die leeftijd schijnbaar rijp is. Komt zij echter te vroeg in aanraking met een wellustige man, dan is haar lichaam reeds geschonden en zij wordt een zwakke en door hartstochten beheerste ziel.

[11] Het is moeilijk het geschonden vlees van een man te genezen, -maar bij een jonge vrouw waarvan het vlees voortijdig is gebroken, is dat nog veel moeilijker! Want ten eerste zal zij niet zo gemakkelijk volkomen gezonde kinderen ter wereld brengen, ten tweede wordt zij van week tot week wellustiger en tenslotte wordt zij zelfs een hoer, wat een vreselijke schandvlek is voor het mensengeslacht, niet zo zeer voor haar, maar veeleer voor diegene door wiens onverschilligheid zij zo gemaakt werd.

[12] Wee degene echter, die misbruik maakt van de armoede van een jong meisje en haar lichaam schendt! Waarlijk, voor die zou het ook beter geweest zijn als hij nooit geboren zou zijn! Maar wie met een reeds bedorven hoer gemeenschap heeft, in plaats van haar met de juiste middelen van de verderfe­lijke weg af te brengen en haar op de goede weg te helpen, die zal eens voor Mij een meervoudig, streng gericht moeten ondergaan; want wie een gezonde slaat, heeft niet zo'n grote zonde begaan als iemand, die een kreupele heeft mishandeld.

[13] Wie gemeenschap heeft gehad met een volkomen rijpe en gezonde jonge vrouw, heeft weliswaar ook gezondigd, maar omdat het daardoor aangerichte kwaad geen speciale, schadelijke gevolgen heeft, vooral als beiden helemaal gezond zijn, heeft dat slechts een geringer gericht tengevolge. Wie echter uit pure, reeds bestaande wellust een jonge vrouw, ook al is deze nog zo rijp, datgene aandoet wat hij bij een hoer zou doen, zonder een levende vrucht in de schoot van de jonge vrouw te verwekken, zal een dubbel gericht te wachten staan; als hij datzelfde echter bij een hoer doet, zal hem een tienvoudig gericht wachten!

[14] Want een hoer is een jonge vrouw waarvan het vlees en de ziel volkomen ontwricht en zwak is. Wie haar met een eerlijk en Mij getrouw hart uit haar grote nood helpt, zal eens in Mijn rijk hoog aangeschreven staan. Wie tegen smadelijke betaling gemeenschap met een hoer heeft en haar nog slechter maakt dan zij al was, zal eens beloond worden met het loon dat iedere kwaadwillige doodslager krijgt in de poel die voor alle duivels en hun helpers klaar staat.

[15] Wee het land en wee de stad waar ontucht bedreven wordt en wee de aarde wanneer dit grote kwaad op haar bodem de overhand krijgt! Over zulke landen en steden zal Ik tirannen aanstellen, die zullen de mensen niet op te brengen lasten moeten opleggen opdat al het vlees zal hongeren en op zal houden met de misdadigste handeling die een mens ooit aan zijn arme medemens kan begaan!

[16] Maar een hoer zal alle eer en achting, zelfs bij degenen die haar voor smaadgeld gebruikt hebben, verliezen en haar vlees zal vervolgens ook nog te lijden hebben onder allerlei ongeneeslijke of op z'n minst moeilijk te genezen besmettelijke ziekten. Zodra er echter een is die zich behoorlijk verbetert, zal zij door Mij weer in genade worden aangezien!

[17] Als een wellustig iemand echter naar andere bevredigingsmiddelen grijpt dan de door Mij daarvoor bestemde schoot van de vrouw, zal hij moeilijk ooit Mijn aanschijn zien! Mozes heeft weliswaar de steniging daarvoor gelast, die Ik daarom niet geheel ophef omdat het een harde straf is voor dergelijke reeds geheel duivelse misdaden en misdadigers, maar Ik geef jullie slechts de vader­lijke raad geef zulke zondaars uit de gemeenten te verwijderen, hen eerst in een verbanningsoord grote nood te laten lijden en pas wanneer zij bijna naakt bij de grenzen van het vaderland aankomen, weer aan te nemen, in een instituut voor geestelijke verzorging onder te brengen en hen daar niet eerder uit te laten tot zulke mensen zich geheel en al verbeterd hebben. Als zij na grondige controle ­gedurende langere tijd duidelijk bewezen hebben dat zij genezen zijn, kunnen zij weer in de gemeenschap terugkeren. Wanneer zich echter ook nog maar het geringste spoortje vertoont van zinnelijke aanvechtingen kunnen zij beter hun leven lang opgesloten blijven, wat veel beter en heilzamer is dan dat de onbedorven mensen van een gemeenschap door hen verpest worden.

[18] Jij, Zorel, was in dat opzicht ook niet helemaal zuiver, want reeds als knaap was je behept met allerlei onzuiverheid en een ergerlijk voorbeeld voor je medejongeren. Maar dat kan je toch niet als zonde aangerekend worden omdat je opvoeding niet zodanig was, dat je daaruit tot enige zuivere waarheid had kunnen komen waaraan je had kunnen zien wat volgens Gods orde geheel juist is. Het betere ben je pas in gaan zien toen je bij een advocaat de rechten van de Romeinse burgers hebt leren kennen. Vanaf die tijd was je weliswaar geen diermens meer, maar toch wel een wetsverdraaier eerste klas en je bedroog je naasten waar het maar mogelijk was. Maar dat is allemaal voorbij en je staat nu naar je huidige inzicht als een beter mens voor Mij!

[19] Maar ondanks dat alles merk Ik toch, dat er in jou nog veellichamelijke wellust aanwezig is. Ik maak je daar speciaal opmerkzaam op en raad je aan je op dit punt zeer in acht te nemen; want zodra je een wat beter leven zult leiden, zal je vlees, dat nog veel gaten vertoont en nog lang niet van zijn voosheid is genezen, zich beginnen te roeren en dan zal het je veel moeite kunnen kosten om het tot rust te brengen en uiteindelijk de daarin aanwezige oude voosheid volledig te genezen. Hoed je daarom voor alle onmatigheid; want in de on­ en overmatigheid rust het zaad van de vleselijke wellust! Wees dus in alles matig en laat je nooit, zowel met het eten als met het drinken, tot onmatigheid verleiden, omdat je je vlees anders moeilijk zult kunnen beheersen!

[20] En zo hebben wij nu dan ook het terrein van het vlees enigszins doorgeno­men, voor zover het thans voor jou nodig is. En nu begeven wij ons op een ander terrein, dat bij jou ook als zwaarwegend betiteld kan worden!"

 

81 Over het echte geven, dat God welgevallig is

 

[1] (DE HEER:) "Dit terrein bestrijkt het zuivere begrip ten aanzien van mijn en dijn. Mozes zegt: 'Je zult niet stelen!' en ook: 'Je zult niets begeren wat van je naaste is, behalve dat strookt met hetgeen rechtvaardig is!'

[2] Je kunt wel op rechtschapen wijze iets van je naaste kopen en het daarna rechtmatig en naar ieders mening eerlijk bezitten; maar als je iemand iets tegen zijn wil heimelijk afneemt, is dat zonde tegen de van God door Mozes aan de mensen gegeven wet, omdat zo'n handelwijze duidelijk in strijd is met elke naastenliefde. Want wat voor jóuw rechtsgevoelonaangenaam moet zijn als een ander je dat aandoet of aan zou doen, dat moet je ook je naaste niet aandoen!!

[3] Diefstal heeft meestal zijn oorsprong in eigenliefde, omdat daaruit traagheid, de hang naar een goed, luxueus leven en nietsdoen voortkomt. Dat veroorzaakt een zekere moedeloosheid die omgeven is door een hoogmoedige vrees, waar­door men er weliswaar niet toe overgaat om iets te vragen, wat enigszins lastig is, maar eerder heimelijk gaat stelen en ontvreemden. De diefstal vindt dus zijn oorsprong in een aantal gebreken, waarbij de te veelontwikkelde eigenliefde de duidelijkste oorzaak van al de andere is. Door een echte, levende naasten­liefde kan men deze kwaal van de ziel te allen tijde het best te lijf gaan.

[4] Begrijpelijkerwijze zeggen je hersenen je nu: 'Het beoefenen van naasten­liefde zou gemakkelijk zijn als je maar steeds de middelen daarvoor zou bezitten! Op de honderd mensen zijn er altijd echter maar een stuk of tien die zo welgesteld zijn, dat zij deze heerlijke deugd kunnen beoefenen; de andere negentig behoren meestal tot degenen op wie deze deugd door de tien rijken toegepast moet worden. Als men echter slechts door de uitoefening van de naastenliefde het kwaad van het stelen het best kan bestrijden, dan zullen de negentig armen zichzelf daar wel heel moeilijk geheel van kunnen vrijwaren; want zij missen de middelen om deze deugd zo krachtdadig mogelijk te beoefenen.

[5] Verstandelijk gezien heb je juist gedacht en niemand kan daar met zijn wereldse verstand iets tegen inbrengen. Maar het verstand van je hart spreekt een andere taal, namelijk: "Niet door giften alleen worden de werken der naastenliefde beoefend, maar veeleer door allerlei goede daden en eerlijke en rechtschapen hulp, waarbij het aan goede wil natuurlijk niet mag ontbreken.

[6] Want goede wil is de ziel en het leven van een goede daad; waar deze mankeert, heeft zelfs het beste werk totaal geen waarde voor de rechterstoel van God. Als je echter ook zonder enig middel de levende, goede wil hebt om je naaste op de een of andere wijze te helpen wanneer je hem in een bepaalde nood ziet of aantreft, en het doet je verdriet wanneer je dat niet kunt, dan hecht God aan die goede wil van jou veel meer waarde dan aan het werk van een ander die men eerst door wat dan ook daartoe heeft moeten overhalen.

[7] En als iemand die rijk is, een geheel verarmde gemeente weer op de been heeft geholpen omdat de gemeente hem heeft beloofd om, zodra zij weer welvarend wordt, de tiende te geven en bepaalde diensten te verlenen, dan is zijn hele goede werk voor God niets waard, want hij heeft zijn loon al opgeëist. Wat hij gedaan heeft, zou ook iedere woekerzuchtige vrek terwille van het voordeel gedaan hebben.

[8] Hieraan zie je dat voor God en ten gunste van het eigen innerlijke, geestelijke leven, ieder mens, of hij nu rijk of arm is, de naastenliefde kan beoefenen. Het komt slechts aan op een waarachtig levende, goede wil waarmee iedereen graag en vol toewijding doet wat hij maar kan.

[9] Natuurlijk heeft de goede wil als zodanig ook geen waarde als je een bepaald vermogen zou bezitten en het je ook niet aan goede wil zou ontbreken, maar als je daarbij toch met het oog op jezelf, je kinderen, je verwanten en nog heel wat andere zaken bepaalde overwegingen zou laten gelden, en je degene die behoeftig voor je staat, hetzij maar een klein beetje of misschien zelfs helemaal niet zou helpen, met de gedachte dat je nooit kunt weten of de hulpzoeker toch niet een luie schooier is die de gevraagde hulp niet waardig is. Zo zou men alleen maar een schooier steunen in zijn luiheid en daardoor aan iemand die dat meer waard was, hulp onttrekken! Maar als er dan iemand komt die het meer waard is, zijn er weer dezelfde bedenkingen; want men kan immers niet met volkomen zekerheid weten of déze het geheel en al waard is!

[10] Ja, vriend, wie zich bij het bewijzen van weldaden, ook al is het met de beste wil van de wereld, afvraagt of hetgeen hij zal doen belangrijk is of niet, diens goede wil is en heeft nog lang niet het juiste leven, daarom hebben noch zijn goede wil, noch zijn goede daden een bijzondere waarde voor God. Bij iemand die het geld ervoor heeft, moeten wil en daad gelijk zijn, anders ontneemt het één aan het ander de waarde en de levensgeldigheid voor God.

[11] Wat je doet of geeft, doe en geef dat met veel vreugde, want een vriendelijk gever en helper heeft een dubbele waarde voor God en is ook dubbel zo dicht bij de geestelijke volkomenheid!

[12] Want het hart van de vriendelijke gever lijkt op een vrucht die gemakkelijk en snel rijp wordt omdat zij een overvloed aan echte warmte in zich heeft, die hoogst noodzakelijk is voor de rijping van een vrucht omdat in de warmte het overeenkomstige levenselement, de liefde, heerst.

[13] Zo is de vreugde en vriendelijkheid van de gever en helper juist die overvloed aan echte, innerlijke, geestelijke levenswarmte, die niet genoeg aanbevolen kan worden. Daardoor wordt de ziel meer dan tweemaal zo snel rijp voor de volledige opname van de geest in haar gehele wezen, en dat moet ook zo zijn omdat juist deze warmte een overgang is van de eeuwige geest in de ziel, die daardoor steeds meer op de geest gaat lijken.

[14] Maar een gever en wetdoener is, ook al is hij nog zo actief, des te verder verwijderd van het doet van de ware innerlijke, geestelijke levensvervolmaking naarmate hij zuurder en onvriendelijker is bij het geven en helpen. Want onvriendelijk en zuur gedrag bij het geven bevat nog materiële, wereldse elementen en is daarom veel verder verwijderd van het zuiver hemelse element dan blij en vriendelijk gedrag.

[15] Daarom moet je bij het geven en helpen ook geen ernstige en vaak bittere vermaningen meegeven, want die veroorzaken bij de arme broeder vaak veel droefheid die maakt dat hij er in zijn hart sterk naar gaat verlangen om van de weldoener, die hem steeds zo ernstig vermaant, toch maar niets meer te hoeven aannemen. De weldoener zelf wordt door die niet te pas komende vermaningen echter niet zelden wat trots, en degene die de weldaden aanvaardt, voelt zich daardoor teveel vernederd en voelt dan pas goed zijn nood naast de welstand van de weldoener, en dat maakt dan dat het nemen veel moeilijker wordt dan het geven.

[16] Wie geld en een goede wil heeft, kan gemakkelijk geven. Maar de arme ontvanger ziet er ook bij de vriendelijkste gever tegenop om door armoede gedwongen de weldoener, ook al is hij nog zo vriendelijk, te moeten lastig vallen. Hoe zwaar moet het hem dan wel vallen als de weldoener hem met een stuurs gezicht tegemoet komt en hem, vooruitlopend op de weldaad, een aantal wijze lessen doet toekomen die later als hij in nood zit, voor degene die om hulp vraagt té pijnlijke hinderpalen worden om nog eens aan de deur van de boetprediker te komen. De tweede maal verwacht hij namelijk een nog wijzere, langere en dus indringender preek, die volgens zijn begrippen mogelijkerwijs zoveel zegt als: 'Kom bij mij niet zo vlug - of ook nooit meer, terug!', hoewel de gever daar beslist in de verste verte niet en nooit aan heeft gedacht.

[17] De reden waarom een blijmoedige en vriendelijke gever zoveel voor heeft op een stuurse boetprediker is, dat hij het hart van de ontvanger troost en verheft en dankbaar stemt. Ook wordt de ontvanger daardoor met een liefdevol en vruchtbaar vertrouwen tot God en de mensen vervuld, en zijn anders zo zware juk wordt hem tot een lichtere last, die hij dan met meer geduld en overgave draagt dan tevoren.

[18] Een blijmoedige en vriendelijke weldoener is voor een arme, noodlijdende broeder hetzelfde als een zekere en veilige haven voor een schipper op de stormachtige zee. Maar een stuurse weldoener in de nood lijkt slechts op een baai, die minder te lijden heeft van de storm en die de schipper wel vrijwaart voor een algehele stranding, maar die hem tevens voortdurend angstig in spanning laat zitten of er niet na de storm, zoals dat vaker gebeurt, een enorme, vernietigende springvloed de baai zal overvallen, die hem dan grotere schade zou berokkenen dan tevoren de storm op volle zee.

[19] Nu weet je ook geheel wat God wil met betrekking tot de ware en geestelijke voltooiing van een naastenliefde die gemakkelijk en snel uit te voeren is. Handel hiernaar, dan zul je ook gemakkelijk en zo snel mogelijk het enig ware levensdoel bereiken!"

 

82 Deemoed en hoogmoed

 

[1] (DE HEER:) "Maar nu volgt nog een bijzonder belangrijk levensterrein. Pas daarop kan men in de ziel de volledige, geestelijke wedergeboorte bereiken hetgeen de waarachtigste triomf en het hoogste doel van het leven is. Dit terrein staat lijnrecht in tegenstelling tot trots en hoogmoed en heet -deemoed.

[2] In iedere ziel bevindt zich steeds een gevoel van eigenwaarde en eerzucht

dat bij de minste gelegenheid en aanleiding maar al te gauw ontvlamt tot een alles vernietigende, onbeheerste toorn, die niet eerder te doven of volledig te blussen is voordat hij de slachtoffers die hem beledigd hebben, verteerd heeft. Door deze vreselijke drift wordt de ziel echter zo ontwricht en vol materie dat zij nog veel ongeschikter wordt voor een innerlijke, geestelijke vervolmaking, dan het gloeiende zand van de grote Afrikaanse woestijn geschikt is voor het stillen van de dorst!

[3] Door de drift van de miserabele hoogmoed wordt de ziel tenslotte zelf als gloeiend woestijnzand, waarop zelfs het armzaligste mosplantje niet groeien kan, laat staan een sappiger en gezegender plant. Zo vergaat het ook de ziel van een hoogmoedige! Haar wilde vuur verzengt en verbrandt en vernietigt grondig al het edele, goede en ware van het leven en duizendmaal duizenden jaren zullen verstrijken aleer Afrika's zandwoestijn zich zal herscheppen in vriendelijke en van zegen overvloeiende velden. Daar zullen nog vele malen alle wateren van de zee overheen moeten spoelen!

[4] Kijk eens naar een trotse koning die vanwege een kleinigheid door zijn buurman beledigd werd! Zijn ziel raakt daardoor in vuur en vlam; zijn ogen sproeien toornige, laaiende vlammen en onherroepelijk klinkt het: 'De ver­schrikkelijkste wraak aan de eervergeten belediger!' En het vanouds bekende, treurige gevolg daarvan is een verwoestende oorlog, waarin zich honderddui­zenden voor hun trotse en overmoedige koning op de ellendigste wijze moeten laten.verscheuren. Met groot welgevallen kijkt de in toorn ontstoken koning dan vanuit zijn tent toe bij de ontzettendste veldslagen en moorden, en iedere woeste krijgsman die de bevochten tegenstander een groot, gevoelig verlies heeft kunnen toebrengen, beloont hij trots met goud en edelstenen.

[5] Wanneer zo'n koning door zijn overweldigende macht al nagenoeg alles aan zijn belediger heeft ontnomen, vindt hij dat nog lang niet genoeg! Hij wil hem zelf ook nog voor zijn ogen gruwelijk gemarteld zien! Daartegen helpt geen bidden en smeken. En wanneer de belediger voor de ogen van de trotse koning onder de vreselijkste en pijnlijkste martelingen is gestorven, wordt zijn lichaam bovendien nog afschuwelijk vervloekt en als voer voor de raven uitgestrooid, en nooit keert in het diamanten hart van zo'n koning iets van berouw terug. Integendeel, de toorn of de gloeiende woestijn van Afrika blijft, aan ieder de vreselijkste dood brengend die het ooit zou wagen ook maar de plaats waar de trotse koning stond niet de hoogste eer te betonen.

[6] Zo'n koning heeft natuurlijk ook nog wel een ziel, maar hoe ziet die er uit? Ik zeg je: erger dan de gloeiendste plaats van de grote Afrikaanse zandwoestijn!

Denk je, dat zo’n ziel ooit veranderd zal kunnen worden in een boomgaard van Gods hemelen? Ik zeg je: Afrika's woestijn zal duizendmaal eerder de heerlijk­ste dadels, vijgen en druiven voortbrengen, dan dat zo’n ziel ook maar het kleinste druppeltje van de hemelse liefde zal kennen !

[7] Mijd daarom allen vóór alles de hoogmoed, want niets ter wereld verwoest de ziel meer dan de schuimbekkende hoogmoed en trots! De begeleider daarvan is een voortdurende dorst naar wraak, zoals de eeuwige en onstilbare dorst naar regen de voortdurende begeleider is van Afrika' s grote, gloeiende zandwoestijn, en ook alle dieren die voet op deze bodem zetten worden maar al te snel door dezelfde plaag geteisterd, zoals de bedienden van iemand die trots is, tenslotte ook zelf verschrikkelijk trots en wraakzuchtig worden. Want wie diensten verleent aan een trots persoon, moet tenslotte ook zelf trots worden; hoe zou hij anders degene die trots is kunnen dienen?!"

 

83 Opvoeding tot deemoed

 

[1] (DE HEER:) "Maar hoe kan een mens zich dan beschermen tegen deze allergrootste ondeugd, terwijl toch in iedere ziel de kiem daarvoor aanwezig is en heel vaak bij kinderen reeds ver is doorgewoekerd? Dat is alleen door deemoed mogelijk!

[2] En juist ter voortdurende beteugeling van de hoogmoed is er op deze aarde onder de mensen zoveel meer armoede dan rijkdom. Zet bij wijze van proef een arme bedelaar maar eens een koningskroon op, dan zul je al gauw merken dat zijn vroegere deemoed en geduld sneller dan de bliksem verdwenen zijn. Daarom is het goed dat er maar weinig koningen en veel deemoedige bedelaars zijn.

[3] Iedere ziel heeft een hoogheidsgevoel, dat naar Gods idee en wil uit Hem is geërfd. Het bestaan van dit hoogheidsgevoel kan men goed afleiden uit het schaamtegevoel van kinderen.

[4] Het schaamtegevoel van kinderen is een gewaarwording van de ziel, een gevoel dat op een gegeven moment bij haar opkomt. Dit gevoel manifesteert woordeloos de ontevredenheid van de ziel die toch iets geestelijks is, over het feit dat zij zich bekleed ziet met een plomp en onhandelbaar lichaam waar zij zonder pijn niet vanaf kan komen. Hoe teerder en gevoeliger het lichaam van een ziel is, des te sterker zal ook haar schaamtegevoel zijn. Als nu een goede opvoeder van de kleinen de kunst verstaat dit onuitroeibare gevoel om te vormen tot ware deemoed, dan wordt dit gevoel voor het kind een beschermgeest en plaatst hij het kind op de weg waarop het, als het daarop verder gaat, gemakke­lijk al vroeg tot geestelijke volmaaktheid kan komen. Maar als de leiding van dit aangeboren gevoel ook maar enigszins van de juiste richting afwijkt, kan dat meteen aanleiding zijn tot hoogmoed en trots.

[5] Het schaamtegevoel omvormen tot zogenaamde kinderlijke eerzucht is al helemaal fout, want dan begint een kind meteen te denken dat het beter is dan een ander. Het is gauw beledigd en geraakt en weent daarvoor bittere tranen; met dit huilen geeft het klaar en duidelijk te kennen, dat het door iemand in zijn trots is gekrenkt.

[6] Als zwakke en kortzichtige ouders dan trachten het beledigde kind te kalmeren door de belediger van het kind, ook al is dat slechts schijnbaar, ter verantwoording te roepen en straf te geven, is door hen bij het kind reeds de eerste kiem gelegd van het stillen van de dorst naar wraak. Als de ouders hun kind steeds op deze wijze kalmeren, heeft dat niet zelden tot gevolg dat het zowel voor hen als voor veel andere mensen een duivel wordt. Maar als de ouders verstandig zijn en het kind al vroegtijdig voortdurend wijzen op de grotere waarde in andere mensen en kinderen, en zo het schaamtegevoel ombuigen tot ware deemoed, zullen zij van hun kinderen engelen maken, die later als echte levensvoorbeelden de anderen met hun licht zullen voorgaan als stralende sterren in de nacht van het aardse leven, en die hen zullen verkwikken met hun zachtmoedigheid en geduld.

[7] Maar omdat kinderen slechts zelden zo'n opvoeding krijgen waardoor hun geest in hun ziel gewekt zou worden, moet de volwassen, en tot zuiverder inzicht gekomen mens er vóór alles voor zorgen, dat hij zijn uiterste best doet om tot ware en juiste deemoed te komen. Zolang hij niet de laatste rest van hoogmoe­digheid in zichzelf heeft uitgeroeid, kan hij noch hier, noch in het hiernamaals overgaan tot een volledige voltooiing van het puur geestelijke, hemelse leven.

[8] Wie bij zichzelf wil vaststellen of hij volkomen deemoedig is, moet zich innerlijk afvragen of er nog iets is wat hem beledigen kan, of hij zijn ergste beledigers en vervolgers gemakkelijk van ganser harte kan vergeven en diege­nen goed kan doen die hem kwaad hebben gedaan, of hij zo nu en dan niet enig verlangen voelt naar wereldse luister en of hij het zelfs aangenaam vindt zich de minste onder de minsten te voelen om iedereen in alles te kunnen dienen! Wie dat alles zonder verdriet en weemoed kan, is reeds hier iemand die thuis hoort in de hoogste hemelen van God en hij zal het eeuwig blijven, want door zo'n ware deemoed wordt niet alleen zijn ziel geheel één met haar geest, maar ook het grootste deel van zijn lichaam.

[9] Daarom zal zo'n mens ook nooit de dood van het lichaam voelen en smaken, omdat het hele etherische deel van het lichaam -het deel dat eigenlijk het natuurlijk levende is -reeds hier met de ziel en haar geest onsterfelijk is geworden.

[10] Door de fysieke dood wordt slechts het gevoel­ en levenloze schaduwge­deelte van de ziel losgemaakt. Daar kan de ziel geen angst en verder geen pijn van ondervinden omdat alles wat in het lichaam gevoel heeft en dus levend is, zich reeds lang verenigd heeft met de ziel. Daarom kan zo'n volledig gevormd mens van het afvallen van het toch al gevoelloze en dus dode, uiterlijke schaduwleven dan ook net zo weinig voelen als wanneer men tijdens zijn volle natuurlijke leven zijn haren knipt of de nagels waar die te lang geworden zijn, of wanneer een huidschilfer afvalt, die zich hier en daar van de toch al gevoelloze opperhuid van het lichaam losmaakt. Want wat aan het lichaam nooit enig gevoel had, kan ook geen gevoel hebben wanneer de ziel het lichaam volledig verlaat, omdat al het gevoelige en levende van het lichaam zich tevoren reeds geheel met de ziel heeft verenigd en daar nu één wezen mee vormt, dat er nooit van gescheiden wordt.           ..

[11] Nu zag je wat de ware deemoed is en wat deze doet; leg je in het vervolg dus op deze deugd toe! Wie dit, wat Ik nu tegen je heb gezegd, getrouw opvolgt, zal bij zichzelf constateren dat deze eenvoudig te begrijpen woorden, hoewel ze alle gegeven zijn zonder enige oratorische, nietszeggende verfraaiing, met afkomstig zijn van een mens, maar van God. En wie daarnaar leeft en handelt, wandelt op de goede weg naar de ware, innerlijke, geestelijke voltooiing van het leven. - Maar zeg jij Mij nu ook of dit alles je wel helemaal duidelijk en begrijpelijk is geworden!"

 

84 Zorels goede voornemens

 

[I] ZOREL zegt, geheel bevangen door zijn verbazing over de grote waarach­tigheid en zuiverheid van Mijn tamelijk uitvoerige, praktische levensles: "Heer en eeuwige Meester van het hele bestaan en leven! Ik heb, wat mij betreft, U ook zonder de voorafgaande, praktische levensles herkend en beseft, dat wat U zegt geen mens, maar alleen een God, die de hemel en deze aarde en de mensen schiep, heeft gesproken. Maar daarom zal ik met des te meer kracht ook alles in de praktijk van mijn leven toepassen wat U, o Liefde der liefde, mij nu vol genade hebt geleerd!

[2] Ik heb alles begrepen, want het kwam mij merkwaardig genoeg voor alsof ik dergelijke woorden al ergens een keer eerder had gehoord en ook toegepast. Maar dat kan alleen maar in een droom geweest zijn, want in het werkelijke leven zou ik echt niet weten waar en wanneer mij ooit zo'n genade ten deel gevallen zou zijn! Maar het blijft toch altijd vreemd dat ieder woord uit Uw heilige mond mij zo bekend voorkwam en zo bijzonder vriendelijk heeft bewogen! Daardoor was het voor mij ook allemaal zo bijzonder begrijpelijk! Maar hoe het ook zij, -zulke woorden en zulke lessen, die alles wat in de mens ook maar leven heet zo diep, waar en getrouw raken, zijn door de mond van een sterfelijk mens nog nooit uitgesproken!

[3] Wie na deze woorden de juiste weg naar de innerlijke, geestelijke voltooiing van zijn leven nog niet zou vinden en niet de sterke aandrang in zich zou krijgen nauwkeurig al zijn doen en laten daarnaar te richten, moet werkelijk óf helemaal geen mens zijn óf hij moet zich heel erg gewend hebben aan de domme, dode wereld, en zijn ziel moet helemaal diamanthard zijn geworden. Anders zou het toch absoluut niet denkbaar zijn dat een mens die deze les gehoord en begrepen heeft, ook niet zijn gehele leven daarnaar zou inrichten, daar hij .toch het daardoor te bereiken einddoel zo helder en duidelijk als de zon op het middaguur voor zich zou moeten zien! Daarmee wil ik mij er echter niet op voor laten staan dat ik al iets bereikt zou hebben; maar een diep in het levensbesef doordringend, en volkomen duidelijk inzicht in de zuivere waarheid van die les is toch ook al iets dat -tenminste voor mij -heel belangrijk en waardevol voor mijn leven is.

[4] Maar wie deze heilige zaak eenmaal zo duidelijk inziet als ik, zal toch evenals ik geen dwaas meer zijn en zich ondanks dat duidelijke inzicht en die kennis, liever in alle modderpoelen en putten van de wereld storten om de stinkende modder op te vissen waarin hij uiteindelijk zou moeten stikken, dan de verheven hoogten van de Horeb en de Libanon te beklimmen en daar de heilzame kruiden te verzamelen die de zieke ziel genezen en volledig gezond maken voor het eeuwige leven. Ik bedoel met de heilzame kruiden op de verheven hoogten van de Horeb en de Libanon: "de daden, die men slechts op de verhevenste hoogte van het besef der waarheid van Uw leer, o Heer, verricht, dat wil zeggen, door te handelen volgens het woord dat men uit Uw mond vernomen heeft. Met 'de Horeb' en 'de Libanon' bedoel ik het goddelijk ware en het goddelijk goede, - dat is zo volgens mijn begrip de betekenis.

[5] Groot, heilig en boven alles verheven bent U, o Heer, Die hiervoor mij staat, - maar nooit groter, heiliger en verhevener dan in de mensen die Uw liefde en wijsheid omgevormd heeft tot Uw kinderen!

[6] Zie Heer, het moet toch ook voor U de grootste vreugde zijn als een schepsel, dat tevoren alleen maar de menselijke vorm had, Uw vaderwoord begint te horen en te begrijpen, ja zich tenslotte zelfs uit vrije wil vast voorneemt zijn handel en wandel zo in te richten, dat hij die geheiligde voltooiing bereikt, die U als God, Schepper, Vader en Leraar als heiligste doel hebt gesteld!

[7] Hoe groot moet Uw vreugde als Vader dan wel zijn, als een mens de voltooiing binnen Uw heilige orde heeft bereikt! Maar hoe groot moet dan ook de vreugde van een kind zijn, dat in en uit zijn nietigheid als schepsel, in de volheid van zijn ware deemoed in zijn innerlijke vervolmaking eindelijk U Zelf als de ware en enige Vader heeft herkend! Ik zou de hemelse engelengeest wel willen ontmoeten die mij die vreugde met dagheldere verbeeldingskracht zou kunnen beschrijven, - en degene die nu in zijn huidige, geestelijke verarming de diepte van zo'n fantasie zó zou kunnen begrijpen dat de werkelijke betekenis daarvan ook maar enigszins tot hem doordrong! Ik heb wel zo'n vaag voorge­voel, - ja, het lijkt nu net weer alsof ik ooit in een droom eens iets dergelijks gevoeld heb, maar dat schijnt toch allemaal slechts een prettige reactie te zijn op datgene wat Uw leer, o Heer, in mijn hart en in mijn wil heeft veroorzaakt!

[8] Het is de vreugde van een zaaier die zich er blij van bewust is dat zijn akker geheel van alle onkruid is gereinigd en in de voren een zuiver zaad werd gelegd, dat zeker grote verwachtingen wekt ten aanzien van een zegenrijke oogst.

[9] O Heer, mijn akker is nu gereed, hetgeen U beslist gezien hebt omdat U er anders niet zo overdadig het zuiverste zaad in gezaaid zou hebben. Laat deze wetenschap het onbeschrijflijke gevoel van geluk maar in mij doen ontstaan, want ik ben zeker van het goede resultaat omdat ik zo goed als zeker ben van de mogelijkheid Uw heilig woord in mij volledig tot werkelijkheid te brengen. En als de oorzaak er eenmaal geheel en al is, dan kan het grote, heilige gevolg niet achterwege blijven. Ik wil echter niet het halfslachtige, maar het volledig hele; daarom moet bij mij uit mijn daden ook nooit een half, maar een volledig werk, zoals Uw woord, te voorschijn komen!

[10] Zelfs toen ik nog een laagdenkend mens was heb ik de dingen nooit half gedaan, hoewel ik totaal geen zekerheid had over het verkrijgen van enig gezegend resultaat; slechts één kwaad zuchtje en al mijn hoopvolle verwach­tingen lagen op de bodem van de zee! En toch kan niemand mij ooit van enige lauwheid betichten en mij enige halfheid verwijten. Als ik dus als laagdenkend mens mij helemaal kon inzetten, vaak ook zonder enig uitzicht op een goede uitkomst ook al was het maar voor de helft, hoeveel te meer zal ik nu op déze weg iedere halfheid weten te vermijden en mijn gedachten, woorden en daden afwenden van wat de wereld eist; want zij heeft mij lang genoeg bij de neus genomen.

[11] Geen kiem van een wereldse gedachte en geen spoor van een wereldse daad zal nog in mij voorkomen, dat wil zeggen, na mijn eenmaal genomen besluit beslist nooit meer! Voor datgene echter waar ik geen greep op heb, zoals de normale behoeften van mijn lichaam, kan ik natuurlijk niet instaan; want die liggen o Heer, in de hand van Uw almachtige wil. Maar mijn gedachten, mijn ideeën, mijn woorden en mijn daden zullen eens van mij getuigen dat ook een Griek zijn woord en zijn eenmaal gemaakte voornemen kan houden!

[12] Het kan ook zijn dat ik in deze gelukzalige gemoedstoestand veel zaken te overhaast heb gezegd, maar dat geeft niet! Zorel zal niet vergeten wat hij nu gesproken heeft en als hij het niet vergeet, dan volgt hij dat strikt op -ook al zou hem dat zijn aardse leven kosten! Sinds ik nu heel duidelijk weet en heel levendig voel dat er na het afleggen van dit lichamelijke leven met volkomen zekerheid nog een ander, onvergelijkbaar volmaakter leven is en moet zijn, is mij dit lichamelijke leven net zo veel waard als een lege notedop! Ik heb mijn leven immers al zo vaak voor waardeloos, aards gewin op het spel moeten zetten, -waarom dan nu niet, nu ik zekerder ben van de winst dan van wat ik nu denk, voel en spreek?!

[13] O, ik redeneer nu niet als de een of andere dronken dwaas, maar volkomen nuchter getuig ik met deze woorden dat ik de waarheid van Gods woord volkomen heb begrepen en verstaan! En dat ik het volkomen begrepen heb, volgt daaruit, dat ik mijn aardse leven voor deze heilige waarheid in de waagschaal wil stellen, -wat ik nu niet zo maar zeg om mijn woorden bij jullie een zekere oratorische kracht bij te zetten, maar omdat mijn hart mij dat nu werkelijk ingeeft.

[14] Er zijn wel mensen die, door een buitengewone situatie gegrepen en meegesleept, ook zo spreken alsof zij reeds de volgende dag de gehele aarde in een tuin willen veranderen; als dat moment dan echter voorbij is, denken zij over al het geziene en gehoorde wel na, maar het besluit om het uit te voeren wordt van dag tot dag zwakker en de oude, domme gewoonten nemen weldra weer de plaats in van de nieuwe besluiten. Maar dat is bij mij nog nooit het geval geweest; want als ik eenmaal iets als waarheid had aangenomen, dan hield ik mij daar ook net zo lang strikt aan, tot ik volledig overtuigd was van iets beters.

[15] Mijn vroegere daden vormden geen enkel contrast met mijn levensopvat­tingen, die zelfs voor het oog van het zuiverste en merendeels filantropisch ingestelde, wereldse verstand volstrekt niet verwerpelijk waren. Maar hoe kon ik ook maar vermoeden, dat ik ooit op deze wereld in levende lijve in aanraking zou komen met de eeuwige Meester van al het bestaande en levende, voor wiens zuiverste wijsheid en waarachtigste levensaanschouwing en -bestemming mijn verstandelijke opvattingen als was voor de zon wegsmolten! Maar het onge­looflijkste is gebeurd: "God staat in de volheid van Zijn eeuwige, volmaakte macht en wijsheid voor ons allen en leert ons over de niet alleen tijdelijke, maar ook eeuwige bestemming van de mens en zijn leven met zulke concrete, heldere woorden, dat men deze zelfs ook al was men bijna blind en doof, door en door moet begrijpen! En dan kan men er toch niet omheen een besluit voor het leven te nemen, waarvan ook een totaal verwoeste wereld mij eeuwig niet zou afbrengen!

[16] Ja, mensen die slechts laf en bang zijn, zullen zich altijd meer naar de wereld richten dan naar de heilige waarheid uit de mond van de enig ware God; want de wereld heeft immers ook tijdelijke voordelen en goud, zilver en edelstenen! Voor dat vuil laten de zwakke mensen Gods water over Gods akker lopen, want Hij Iaat voor hen geen goud en geen zilver uit de wolken regenen. Maar ik heb nu het zuiverste goud uit de ware hemelen van God Ieren kennen, en veracht daarom reeds nu uit de diepste grond van mijn leven dit verleidelijke vuil der aarde! Almachtige Heer der eeuwigheid, straf mij nu als er één woord onwaar is van wat ik nu heb gezegd!

[17] U, geëerde Cyrenius, heb ik echter slechts in mijn domheid en geestelijke armoede gevraagd om ondersteuning; nu neem ik echter mijn ontijdige vraag terug! Want nu ik de hemelse schatten in zo rijke mate heb gevonden, heb ik de aardse niet meer nodig; ook mijn akker en mijn verbrande hut heb ik niet meer nodig, omdat ik Gods hut in mijn hart herkend en gezien heb. Verkoop alles en betaal hun, die ik hier op aarde iets schuldig ben! Ik zal echter werken en de mensen in alles wat in Gods ogen juist is, dienen. Want ik kan immers werken, ik heb gedurende mijn leven heel wat vaardigheden verworven en daarom ben ik een bruikbaar mens. Men zal mij toch overal wel voldoende tijd gunnen om door mijn daden te laten zien waarvoor ik nu voor altijd en voor eeuwig gekozen heb?!"

[18] IK zeg: "Omdat Ik je ziel goed kende, heb Ik je in de geest ook geroepen, anders zou je niet hierheen zijn gekomen. Omdat je nu echter zo grondig veranderd bent, is verder ook reeds voor je gezorgd. Je zult voor Mij ook een goed werktuig zijn bij de Grieken aan de kusten van Klein-Azië en ook bij die in Europa. Daar zijn er heel veel die smachten naar het licht en het op geen enkele plaats kunnen vinden. Voorlopig word je echter in de huishouding van Cornelius opgenomen, die een broer van Cyrenius is. Daar zul je alles krijgen wat je nodig hebt. Ik zal je op het juiste moment meedelen wanneer de tijd gekomen is dat je erop uit moet trekken en de volkeren met Mijn naam bekend moet maken. Nu heb je echter alles wat je nodig hebt; wat je verder nog nodig zult.hebben zal de geest der waarheid je Ieren. Als je zult moeten spreken, zul je met hoeven na te denken, maar op dat moment zal het je in je hart en in je mond gelegd worden, en de volkeren zullen je horen en zullen Hem prijzen die jou zulke wijsheid en macht heeft gegeven."

 

85 Zorel wordt onder de hoede gesteld van Cornelius

 

[1] (DE HEER:) "Het is intussen reeds avond geworden en onze gastheer Marcus heeft het avondmaal gereed, en omdat wij met jou nu toch nog een goede vangst gedaan hebben, zullen wij ons het avondmaal nu ook zo goed als op deze aarde mogelijk is laten smaken; in Mijn rijk aan gene zijde zal het eens wel beter gaan! Maar na het avondmaal zullen wij ons niet overgeven aan de slaap, maar aan iets geheel anders, en morgen, nog vóór de zon zal opgaan, zullen wij voor enige tijd uit elkaar gaan, want Ik moet nog veel plaatsen bezoeken. Raphaël, ga jij nu naar de vrouwen en laat hen weer hier komen, want de bespreking, die hun weinig of niets aanging, is voorbij, en de tijd van het avondmaal is aangebroken!"

[2] Raphaël gaat en haalt alle vrouwen, en JARAH komt op mij toegelopen en zegt: "O Heer! U, mijn liefde! Het leek mij nu een eeuwigheid te duren tot wij weer geroepen werden; maar nu zij U alle dank dat ik weer bij U mag zijn! Maar mochten wij vrouwelijke wezens helemaal niet horen wat U o Heer, allemaal met Zorel hebt besproken?"

[3] IK zeg: "Nee, omdat het voor jullie vrouwelijke wezens nog lang niet het goede moment geweest zou zijn; overigens heb je er helemaal niets aan gemist, -want op het juiste tijdstip zal je dat allemaal wel duidelijk worden. Maar nu komt het avondmaal en daarbij kun je je goed vermaken met Josoë en met Raphaël, die Ik pas na het avondmaal aan Zorel zal voorstellen, want van hem vermoedt hij nog niets.

[4] Vandaag na de maaltijd zullen wij echter tot aan de ochtend wakker blijven en jullie allen zullen de laatste nacht die Ik lichamelijk bij jullie zal doorbrengen, zo'n geweldige hoeveelheid wonderbaarlijke dingen te zien en te horen krijgen als nog nooit eerder, want in deze nacht zullen jullie Diegene helemaal leren kennen Die dat nu tegen je heeft gezegd. Maar daarvan mag aan niemand voortijdig iets verteld worden! -Mijn beste Zorel, sluit jij je nu aan bij Cornelius, want hij en niet Cyrenius zal van nu af aan je verzorger zijn!"

[5] CYRENIUS zegt: "Heer! Ik gun mijn broeder beslist niets dan goeds; maar ik zou Zorel ook bijzonder graag bij mij gehad hebben!"

[6] IK zeg: "Je wens doet Mijn hart veel plezier en heeft net zoveel waarde als de daad zelf; maar jij hebt van al degenen die hier bekeerd werden er toch al reeds een groot aantal voor je rekening genomen! In Zinka en zijn metgezellen bezit je een schat, je hebt Stahar , Murel en Floran, Hebram en Risa, Suetal, Ribar en Baël, Herme met vrouwen dochters, en je hebt nu ook je beide dochters Gamiëla en Ida, met degenen die Ik voorbestemd heb om je schoonzoons te worden, en je hebt de wonderjongen Josoë; en vanzelfsprekend is al hun aanhang ook aan je gegeven en daarmee kun je volkomen tevreden zijn! Je broer Cornelius neemt alleen Zorel voor zijn rekening, en die zal vooreerst zijn huis goede diensten verlenen en later ook aan de vreemden voor wie Ik hem heb opgewekt. Je zult echter toch nog vaak genoeg naar je broer gaan en hij naar jou, en dan zul je nog wel heel veel met onze Zorel kunnen bespreken. -Treur je nu nog omdat Ik Zorel niet aan jou heb toevertrouwd?"

[7] CYRENIUS zegt: "O Heer! Hoe kunt U mij dat nu vragen?! U weet dat Uw enig heilige wil mijn hoogste zaligheid is, hoe die ook zijn mag! Bovendien gaat er toch al geen maand voorbij dat ik niet bij mijn broer op bezoek kom, of mijn broer bij mij, hetzij zakelijk of uit oude broederliefde en dan zal er best gelegenheid zijn met de man een paar woordjes te spreken!

[8] Maar zojuist heeft U tegen de lieve Jarah gezegd dat U in de loop van deze nacht nog veel wonderbaarlijk dingen zult doen, omdat wij nu allemaal vol­doende ingewijd zijn in Uw wezen; wel, waaruit zal dat wonderbaarlijke hoogtepunt dan bestaan?"

[9] IK zeg: "Beste vriend! Dat zul je samen met alle anderen op het juiste ogenblik zien en vernemen! Maar nu zie je toch wel dat de oude Marcus zijn uiterste best doet om de tafels te voorzien van spijzen en wijn, zout en brood, en vooral je dochters hebben voedsel nodig; daarom zal nu voordat wij met het avondmaal gereed zijn, niets meer ondernomen, gesproken en besproken wor­den!"

 

86 Overdreven en ware deemoed

 

[1] Marcus geeft nu het teken dat iedereen op de klaargezette, lange banken kan gaan zitten en Cornelius vraagt Zorel om aan zijn rechterzijde plaats te nemen.

[2] ZOREL bedankt daarvoor door te zeggen: "Geëerde heer en gebieder! Doe mij dat toch niet aan! Zie toch, mijn plaats is daar aan die kantdicht bij de houten hut, aan de laatste en eenvoudigste tafel, waar uw laagste en minste dienaren zitten, - maar niet hier en zelfs aan uw rechterzijde, waar de voornaamste plaats aan tafel is! Dat zou een mooie oefening in deemoed zijn, die de Heer van al het leven mij toch vóór alles heeft aanbevolen!"

[3] IK zeg: "Vriend Zorel, je wil is hier voldoende! Doe Cornelius dus dat plezier! De ware deemoed ligt toch immers niet in uiterlijke, zichtbare dingen, maar geheel naar waarheid in het hart. Ga naar Jeruzalem en zie daar hoe de Farizeeën en alle schriftgeleerden met deemoedige gezichten en kleren rond­stappen terwijl hun harten vervuld zijn van stinkende hoogmoed en diepste hellehaat ten opzichte van iedereen die niet naar hun pijpen wil dansen, -maar een koning kan, wanneer hij zijn kroon en scepter niet hoger stelt dan de waarde van een mens, in zijn hart zo deemoedig zijn als de minste bedelaar langs de weg! Als je daar eens goed over nadenkt, kun je wel aan de rechterzijde van Cornelius aan onze tafel zitten."

[4] ZOREL zegt: "Ah, in dat geval kan het natuurlijk wel!" -Hij loopt er nu heen en gaat zitten zoals Cornelius dat gevraagd heeft.

[5] CORNELIUS zegt dan tegen hem: "Zo, beste vriend, dat doet mij van ganser harte genoegen! In het vervolg zullen wij immers in de naam van Hem die ons verlicht heeft, samen leven en werken! Wat betreft de ware deemoed, geloof ik dat men in het hart vol ware deemoed en naastenliefde moet zijn, maar daar uiterlijk juist niet mee moet pronken; want door uiterlijk te onderdanig dieper dan de andere mensen te buigen, maak ik hen hoogmoedig en ontneem mijzelf de gelegenheid hen in alles wat nuttig zou zijn, te kunnen dienen.

[6] Een zekere achting, die ik alleen al als mens van mijn medemensen kan verwachten, mag ik nooit geheel weggeven, omdat ik zonder die achting niets kan doen wat bevorderlijk is voor het goede! Laten wij daarom beiden welis­waar in ons hart zo deemoedig zijn als maar mogelijk is, maar van ons noodzakelijke, uiterlijke aanzien kunnen en willen wij niets laten vallen!

[7] Wij zullen heel vaak de gelegenheid krijgen om te zien hoe arme mensen zich voor hun levensonderhoud in moeten laten met de minste en alleronzien­lijkste bezigheden. Moeten wij dan, om zeg maar de kroon op onze deemoed te zetten, ook de poelen en riolen leeg gaan scheppen?! Ik geloof niet dat dat metterdaad gedaan hoeft te worden; het is voldoende als wij zulke mensen, die zich met dat werk bezighouden, in ons hart daarvoor niet minder achten dan onszelf, die door de Heer een geheel ander ambt te vervullen hebben gekregen.

[8] Wijzelf moeten op de eerste plaats het ambt eren, maar natuurlijk niet terwille van onszelf maar voor het volk, alleen terwille van het ambt. Als dat echter een vereiste is, mogen wij niet zelf de poelen en riolen gaan schoonma­ken, maar moeten wij dat werk opdragen aan hen die daar door de Heer en door de natuur voor bestemd zijn. Wij zouden er ook niet tegen bestand zijn, omdat wij niet van jongs af aan daaraan gewend zijn. En de Heer zal zoiets beslist ook niet van ons verlangen; maar als Vader van alle mensen verlangt Hij dat wij in ons hart geen mens, zelfs niet de grootste zondaar, zullen verachten, maar alles in het werk zullen stellen om zijn ziel te redden! En ik geloof dat wij op die manier juist zullen handelen voor God en alle mensen."

[9] IK zeg: "Ja, zo is het goed! De ware deemoed en de ware naastenliefde wonen in waarheid in jullie hart - en niet in de uiterlijke schijn zoals bij de Farizeeën!

[10] Wie zich zonder noodzaak mengt tussen de zemelen en de draf, moet het zich uiteindelijk laten welgevallen om door de zwijnen opgevreten te worden!

[11] Zo verlangt de ware deemoed ook niet dat jullie de parels van Mijn leer juist voor de zwijnen moeten werpen. Want er zijn mensen die erger zijn dan zwijnen, en voor hen deugt Mijn leer niet; dit soort mensen kunnen jullie heel terecht eerst gebruiken voor het schoonmaken van poelen en riolen, alvorens hen met Mijn woord en Mijn naam bekend te maken!

[12] Maar kijk dan niet bijvoorbeeld naar kleding of naar uiterlijke waardigheid­maar alleen naar hoe een mens zijn hart en gemoed laat spreken! Gedraagt hij zich edel, zachtmoedig en geduldig, verkondig hem dan het evangelie en zeg: 'Vrede zij met u in de naam des Heren en met alle mensen op aarde die van goede wil zijn!' Zijn wil en hart van de op deze wijze vooraf gezegende mens werkelijk goed, dan zal de zegenrijke vrede in hem blijven en het aan hem verkondigde evangelie zal heel snel de mooiste hemelse vruchten gaan dragen. En op jullie menselijke manier geloof en vertrouw Ik nu Zelf dat jullie allen nu helemaal weten wat ware deemoed is!

[13] En laten wij, omdat de spijzen zich reeds overvloedig op tafel bevinden nu allen naar hartelust opgewekt eten en drinken, want nu Ik als een ware bruidegom van jullie zielen temidden van jullie zit, mogen jullie toch wel erg opgewekt en blij van zin dit goed toebereide maal samen met Mij gebruiken! Zodra Ik binnenkort echter niet zoals nu in jullie midden zal zijn, kunnen jullie altijd nog met minder zin en opgewektheid aan de eettafel zitten!"

 

87 Cornelius en Zorel spreken samen over wonderen

 

[I] Allen tasten nu toe en eten er flink en vrolijk op los; vooral Raphaël trok weer sterk de aandacht door een aantal grote vissen te nemen en deze wonderlijk snel te verteren, wat Zorel en Zinka nogal opviel; vooral Zorel, die nog helemaal niet wist wie de jongeman was. Hij vroeg daarom aan Cyrenius hoe het mogelijk was dat die jongen zo verschrikkelijk gulzig de grootste vissen kon opeten, terwijl hij er toch helemaal met als een veelvraat uitzag.

[2] Daarop antwoordt CYRENIUS hem: "Die jongen is een wonderbaarlijk wezen; hij is mens en geest tegelijk, in hem leven een kracht en een macht waarvan jij nog nooit gedroomd hebt. Mijn broeder Cornelius, die naast je zit, kan dat beamen!"

[3] Daarop vraagt Zorel aan Cornelius, wat er dan voor bijzonders met de jongen aan de hand is.

[4] CORNELIUS zegt: "Kijk, beste Zorel, het is zoals mijn broeder het je al gezegd heeft; meer kan ik je over zijn wonderbaarlijke wezen niet vertellen om de eenvoudige reden dat ik het, heel eerlijk gezegd, werkelijk zelf niet begrijp. Hij moet dezelfde engel zijn die volgens de Joodse mythe eertijds een zekere Jonge Tobias reeds als gids heeft gediend. Daar was ik beslist niet bij om je in deze zaak als levende getuige te kunnen dienen, maar ik geloof dat het zo was, -en waarom zou men zoiets niet geloven?!

[5] Hier gebeuren opnieuw zulke wonderlijke zaken die onze latere nakomelin­gen moeilijk zullen geloven, -en toch zijn ze voor onze ogen en oren waar ­omdat wij ze zien en horen! Er gebeurt nu zoveel goddelijk wonderbaarlijks ­dat men uiteindelijk wel alles moet geloven wat er ook maar in de Schriften en boeken van de Joden aan wonderbaarlijks wordt verteld. Want als je hier gewoonweg met wonderen overladen wordt, waarom dan niet ook in die oude tijden, -en zo kan onze grote eter heel goed enige honderdenjaren geleden een vrome, Jonge Tobias als gids hebben gediend! Wat mij betreft geloof ik dat alles nu rotsvast en ik ben van mening dat jij daar ook geen moeite mee zult hebben!"

[6} ZOREL zegt: "Ik al helemaal niet; want al het wonderbaarlijke is iets bijzonders en heeft met de verschijnselen op het gebied van het natuurlijke niets gemeen. Het treedt de bekende wetten van de natuur met voeten en is op zichzelf de verwezenlijking van de fantasie van een met veel wijsheid begaafde dichter. Want wat een fantasierijk mens maar kan bedenken, wordt op het gebied van het wonderbaarlijke gerealiseerd!

[7] Een God moet immers alles mogelijk zijn, omdat het bestaan van een wereld en van de sterrenhemel daar doorlopend van getuigt! Want als wij het scheppen van een wereld zouden zien zou ons dat toch wel buitengewoon wonderbaarlijk voorkomen! Maar is er eenmaal een wereld geschapen en voorzien van de betreffende bestaanswetten en bevolkt met wezens die onderworpen zijn aan dezelfde bestaanswetten, dan kan zij degenen die haar bewonen natuurlijk niet meer zo erg wonderbaarlijk voorkomen!                                                                                          ...

[8] Maar als, zoals in dit buitengewone geval, op diezelfde wonderbaarlijk geschapen wereld de Schepper van die wereld komt, dan moet de bevolking zich beslist opnieuw buitengewoon gaan verbazen zodra de oude Almachtige voor hun ogen dingen gaat doen die zeker alleen Hem en verder zonder Zijn wil niemand in de gehele oneindigheid mogelijk kunnen zijn.          ..

[9] Daarmee wil ik echter helemaal niet beweren dat de een of andere geestelijk volmaakte mens ook niet in staat zal zijn wonderbaarlijke dingen te doen; misschien zal hij als geheel volmaakte, reine geest zelfs ook een kleine wereld kunnen scheppen, -maar zonder medewerking van de goddelijke wil zeker eeuwig niet! Zo'n geest zal ook beslist heel wijs kunnen spreken en onderwijzen, maar zonder de goddelijke geest in zijn borst ook eeuwig niet!

[10] Ik kan mij nog zo vaag herinneren uit de Joodse geschiedenis dat er eens een ezel tegen een profeet Bileam wijze woorden gesproken moet hebben. Ja, in de heeloude tijd moeten zelfs de wilde en verscheurende dieren de verharde mensen lessen hebben gegeven! Om uw woorden te gebruiken: wij waren er niet bij, maar het kan ondanks dat toch altijd waarheid bevatten. Maar die dieren werden op dat moment beslist door Gods geest gegrepen en moeten Hem als werktuig dienen! En niet veel anders en beter zal het er met de wijsheid van de wijste mensen en geesten voorstaan; het eigenlijke, grote verschil zal slechts hierin bestaan dat deze wijs blijven en steeds wijzer worden!

[11] Zo denk ik erover! Ik wil dit natuurlijk niet als een onomstotelijke, zekere waarheid geponeerd hebben, -want ik heb met mijn verstandelijke overwegin­gen al eenmaal het loodje gelegd en zou zo' n sprong op leven en dood met graag nog een keer meemaken; maar alleen als men op verstandige wijze ergens over spreekt, kan men zonder enig bewijs toch wel verschillende meningen tegen­over elkaar stellen en er tenslotte achter komen of het waarheld bevat en hoeveel!"

[12] CORNELIUS zegt: "Vriend, je praat alsof het geschreven staat, en jouw bescheiden mening bevat zeker ook enige waarheid, maar ik heb nu nog een mening voor jou en die bestaat daarin, dat je nu je vis moet eten en er met zo erg op moet letten hoe de hemelse jongen de ene vis na de andere eet en nog steeds een eetlust vertoont waaraan je gemakkelijk kunt zien dat hij in staat zou zijn nog tien van zulke vissen zonder enige moeite naar binnen te werken! Eet jij nu ook en Iaat zien dat ook jij minstens één vis aan kunt en een beker goede, zeg maar beste wijn!"

[13] Na deze woorden eet en drinkt onze Zorel nu in alle rust funk door en bekommert zich niet meer zo erg om alles wat er om ons heen gebeurt.

 

88 Verschillende meningen over het wezen van de Heer

 

[1] De wijn begon echter aan de tafels de tongen los te maken en de gesprekken werden daardoor al levendiger en levendiger. Er ontstonden zelfs verschillende meningen over Mij en men zou kunnen stellen, dat hier bij het avondmaal een eerste scheuring in de kerk plaats vond. Sommigen beweerden dat Ik direct het allerhoogste, goddelijke wezen was, anderen zeiden echter dat Ik dat niet direct was, maar indirect. Weer anderen zeiden dat Ik eigenlijk slechts naar afkomst een zoon van David was en voorbestemd was tot messias van het rijk van David en daarom met de wonderkracht van David en de wijsheid van Salomo was toegerust. Nog anderen meenden dat Ik als een van de hoogste engelen uit de hemelen nu pro forma lichamelijk op aarde was en nog een adjudant uit de hemelen bij Mij had.

[2] Een deel, waarbij zich zelfs een aantal van Mijn apostelen aansloot, hield Mij voor de Zoon van de Allerhoogste. Ik zou weliswaar dezelfde eigenschap­pen hebben als Mijn Vader, maar toch een geheel andere persoonlijkheid zijn en zo zou ook de vaak genoemde geest van God tenslotte zelfs een derde persoonlijkheid kunnen zijn, die het in bepaalde gevallen geheel voor het zeggen had!

[3] Met deze mening waren het er echter maar heel weinigen eens. Enigen vroegen aan Petrus, wat zijn mening dan was.

[4] Maar PETRUS zei: "Hij, de Heer Zelf, heeft ons toen wij in deze streek rondtrokken, gevraagd wat de mensen van Hem dachten wie Hij was, en tenslotte wat wij zelf van Hem dachten. Toen werd er ook het een en ander beweerd en toen het mij tenslotte gevraagd werd, zei ik ook ronduit, zoals ik het in mijn hart voelde: 'U bent de Zoon van de Allerhoogste!' En Hij stemde helemaal in met dat getuigenis van mij en noemde mij zelfs een rots van geloof waarop Hij Zijn kerk zou bouwen, die niet meer door de poorten der hel overwonnen zou worden. Daarmee werd dus mijn toen uitgesproken mening door Hem Zelf goedgekeurd en bevestigd en dus doe ik er niet verkeerd aan als ik als een rots daaraan vasthoud!"

[5] Maar JOHANNES had toch belangrijke bezwaren tegen deze opvatting van Petrus en zei: "In Hem woont Gods volheid in lichamelijke vorm! Als de zoon, die echter geen andere persoonlijkheid is en kan zijn, zie ik Zijn lichaam slechts in zoverre het een middel tot het doel is; maar als geheel is Hij evenwel identiek met de in alle volheid in Hem wonende Godheid!

[6] Of is mijn lichaam soms een andere persoonlijkheid dan mijn ziel? Zijn zij samen niet een mens, hoewel mijn ziel in de aanvang van mijn bestaan zich eerst dit lichaam moest vormen en men gevoegelijk zou kunnen zeggen: De ziel heeft een tweede, lichamelijke mens over zich heengetrokken en zodoende een tweede persoonlijkheid om zich heen gevormd? Men kan wel zeggen dat het lichaam een zoon is, of iets dat door de ziel gevormd is, maar daarom vormt het daarmee, of zelfs alléén, geen tweede persoonlijkheid! En nog minder kan men dat van de geest in de ziel zeggen; want wat zou dan een ziel zonder de goddelijke geest in haar zijn? Zij wordt toch pas een volledig mens, als zij geheel doordrongen is van de geest! Dan zijn immers geest, ziel en lichaam volkomen één en dezelfde persoonlijkheid!

[7] Bovendien staat er geschreven: 'God schiep de mensen geheel naar Zijn evenbeeld.' Maar als de mens als volkomen evenbeeld van God, met zijn geest, zijn ziel en zijn lichaam slechts één mens is en geen drie, dan zal toch zeker God als de volmaakte Oergeest omgeven met een eveneens volmaakte ziel en nu ook voor onze ogen zichtbaar met een lichaam, ook slechts één God en eeuwig nooit een drievoudig God, eventueel zelfs nog in drie afzonderlijke personen, zijn! -Dat is mijn mening, die ik eeuwig behoud zonder daardoor een rots in het geloof te willen zijn!"

[8] Dan zeggen ALLEN aan Mijn tafel: "Johannes heeft juist gesproken!"

[9] Om die reden wil PETRUS zijn woorden echter rechtzetten en zegt: "Ja, zo bedoel ik het toch ook; alleen ben ik niet welbespraakt genoeg om mijn innerlijk begrip zo snel onder woorden te brengen, hoewel deze zaak altijd wat moeilijk te begrijpen zal zijn!

[10] JOHANNES zegt: "Moeilijk en ook weer niet moeilijk! Op jouw manier zal wel nooit een mens op deze aarde het begrijpen, -op mijn manier, denk ik, zal dat heel gemakkelijk gaan! De Heer alleen moet nu maar tussen ons beiden de juiste scheidsrechter zijn!"

[11] IK zeg: "Het geloof kan veel, maar de liefde kan alles! Jij, Simon Juda, bent wel een rots in het geloof; maar Johannes is een zuivere diamant in de liefde, en daarom gaat zijn inzicht ook dieper dan bij iemand anders van jullie. Hij is daarom ook Mijn eigenlijke lievelingsschrijver; hij zal veel over Mij te schrijven krijgen wat jullie allen nog een raadsel zal zijn! Want in zo'n liefde is ruimte voor veel dingen, het geloof beperkt zich echter alleen maar tot iets bepaalds, omdat er staat: 'Tot hiertoe en dan niet meer verder! ' Houden jullie je maar aan de uitspraak van Mijn lieveling; want hij zal Mij volmaakt aan de wereld overbrengen!"

[12] Daarop wordt Petrus een beetje verlegen en diep in z'n binnenste op Johannes steeds wat jaloers. Dat is ook de reden waarom Petrus zich na Mijn opstanding, toen Ik hem zei dat hij Mij volgen moest en Mijn lammeren moest weiden, ergerde, omdat Johannes Mij zonder dat Ik dat vroeg ook volgde, waarom Ik Petrus toen, zoals bekend, terecht wees en waarbij Ik Johannes ook volledige onsterfelijkheid beloofde, - waardoor de sage onder het volk ontstond dat deze leerling nooit, zelfs niet lichamelijk, zou sterven.

[13] En Petrus vroeg Johannes, hoe het kwam dat hij steeds een veel dieper inzicht en besef aan de dag legde dan hij, Petrus dus.

[14] Maar JOHANNES zei: "Kijk, ik woon niet in jouw hart en jij niet in het mijne en ik heb er geen maatstaf voor om vast te kunnen stellen om welke reden mijn mening zuiverder en beter is! Maar omdat de Heer Zelf ons nu hardop gewezen heeft op het verschil tussen geloof en liefde, moet je dat als antwoord op je vraag aanvaarden! Want alleen de Heer kan nieren en harten onderzoeken en dus zal Hij ook wel haarfijn weten wat voor verschil er bestaat tussen onze harten."

[15] Met dit antwoord was Petrus voorlopig ook tevreden en hij vroeg niet verder. De maaltijd was nu echter ook ten einde en wij stonden op en gingen allen de berg op.

 

89 De lichtgevende steen van de Nijlbron

 

[I] Toen wij allen geleidelijk aan op de ons reeds bekende berg aankwamen en onze plaatsen innamen, kwam de oude Marcus met zijn vrouwen zijn kinderen naar Mij toe en smeekte Mij of Ik toch ook nog de volgende dag bij hem zou willen blijven, omdat het hem te veel aan zijn hart zou gaan als Ik hem reeds voor zonsopgang zou verlaten.

[2] IK zei: “Maak je daar geen zorgen over! Ik kan gaan wanneer Ik wil, de tijd dwingt Mij niet, want Ik ben ook Heer van de tijd en van alle tijden! Mij zal de tijd nooit boven het hoofd groeien. Er zijn echter nog veel plaatsen die Ik moet bezoeken en zal bezoeken; maar daar, waar Ik een ware, levende liefde heb gevonden, komt het er bij Mij niet zo precies op een dag en op een uur op aan."

[3] MARCUS zegt met tranen in zijn ogen: "O Heer en Vader, U zij eeuwig dank voor deze overgrote genade! Uw wil, die alleen heilig is, geschiede! Maar ­Heer, de nacht is erg donker omdat de hemel zwaar bewolkt is, moet ik soms fakkels hier boven laten brengen?';

[4] IK zeg: "Dat hoeft niet, wij zullen ons zelf wellicht bezorgen!"

[5] Daarop roep IK Raphaël en zeg tegen hem: "In het centrum van Afrika, daar waar de hoge Komrahaibergen staan en de belangrijkste bron van de Nijl uit een rots ontspringt, zul je op tien manshoogten onder de losse stenen een steen ter grootte van een mensenhoofd vinden. Breng die hier bij Mij, hij zal deze nacht voldoende voor ons verlichten! Maar als je hem hier gebracht hebt, leg hem. dan op die kale boomstam, opdat zijn licht ver zal schijnen en de omgeving verlicht! Dat Ik nu echter met je gesproken heb als met een mens, gebeurde slechts terwille van de mensen opdat zij zullen weten wat er moet gebeuren en Mijn macht erkennen door jouw uitvoering van Mijn wil."

[6] Daarop verdween Raphaël, maar was echter meteen als een vliegende, lichtende meteoor weer bij ons terug met de als een zon stralende steen.

[7] Nog voor Raphaël echter de steen op de aangeduide holle en kale boomstam legde, vroegen verscheidenen de steen van dichtbij te mogen zien.

[8] Maar toen Raphaël hem heel dichtbij bracht, was zijn licht zo sterk dat niemand hem kon zien. Hij gaf haast net zoveel licht als de zon op aarde tijdens een zeer korte winterdag, dat wil zeggen die indruk maakte het op de menselijke, lichamelijke ogen. Er bleef Raphaël dus niets anders over dan de lichtsteen meteen op de plaats van bestemming te leggen. Vanaf die plaats verlichtte zijn intense licht de omgeving zo sterk, dat men tot in de verre omtrek alles nog heel goed kon waarnemen.

[9] Dat zowel Zinka met zijn mensen, als heel in het bijzonder Zorel, van pure verbazing nauwelijks durfden adem te halen, is gemakkelijk te begrijpen. Zorel spande zich in om er iets heel verstandigs over te zeggen. Hij kon echter geen woord uitbrengen omdat naar zijn begrippen, die nog erg mathematisch stereo­tiep waren, het verschijnsel van het snelle halen van de steen en het geweldige licht daarvan, logische onmogelijkheden waren, waar zijn ervaringen en zijn kennis machteloos tegenover stonden. Meerdere malen was hij met zijn slavin­nen naar Egypte gegaan en eenmaal was hij een paar dagreizen voorbij de watervallen geweest. De afstand tot de Achter-Egyptische gebieden was hem daarom niet geheel onbekend, omdat hij met goede kamelen voor die reis tot aan de watervallen altijd vijf tot zes weken nodig had.

[10] Volgens zijn berekening zou een orkaan deze afstand in drie dagen en een pijl deze reis in een halve dag kunnen afleggen. - Welke snelheid moet de jongen dan gehad hebben om een zeker driemaal zo lange afstand in een paar ogenblik­ken af te leggen! Als de jongen een geest is, -hoe kon hij dan iets stoffelijks dragen en hoe was het mogelijk om materie, zelfs van de hardste soort, te beschermen tegen de vernietigende weerstand van de lucht?! Volgens de natuurwetten kan dat niet! Daar komt dan het licht, dat totaal geen warmte geeft en waarvan de intensiteit op zonlicht lijkt, nog bij; dat bestaat ook niet! Dat is nog nooit door iemand ontdekt behalve bij rottend hout, waarvan het licht echter eigenlijk maar zo'n mat schijnsel is dat het in de nacht, ook bij de grootste intensiteit maar nauwelijks het lichten van de glimwormen evenaart!

[11] Een tijdlang gingen die gedachten door het hoofd van ZOREL en vervol­gens zei hij tegen Cornelius en Zinka: "Dit is naar mijn mening toch wel een echt wonder, want zoiets heeft tot op heden nog nooit op aarde plaatsgevonden! Wat mag dat toch wel voor een steensoort zijn? Van het begin der tijden tot op heden is zo'n steen nog nooit ontdekt! Hoeveel waarde zou zo'n steen voor een keizer of een koning hebben, vooropgesteld dat het licht ervan mettertijd niet minder wordt! Want langs de uitgestrekte kusten van Afrika tot zeer ver achter de Herculeszuilen, tot in de streken waar de uitlopers van het hoge Atlasgebergte de Atlantische oceaan begroeten, ziet men in de nazomer eveneens hier en daar witte en in de nacht op bepaalde uren zeer sterk lichtgevende stenen; maar ze geven niet lang licht en als men zo'n steen in een droog vertrek laat brengen, houdt het licht geven weldra op en daardoor heeft de steen geen waarde meer. Maar met deze steen schijnt echter iets heel merkwaardigs aan de hand te zijn! Die zal zijn licht beslist nooit verliezen en moet daarom onnoemelijk veel waarde hebben!"

[12] CORNELIUS zegt: "Niet alleen vanwege het licht, maar veeleer vanwege Degene die hem hier liet komen! Maar laten we daar nu over ophouden! Morgen zullen we hem bij daglicht wel gemakkelijker kunnen bekijken en beoordelen dan nu; want dan zullen onze ogen door het zonlicht minder gevoelig zijn dan juist vandaag, dat wil zeggen nu in deze donkere nacht, waarin de wolken eruit zien alsof zij een behoorlijke landregen voorspellen. Laat we nu echter stil zijn, want de Heer zal een aanvang maken met wat Hij ons beneden aan tafel heeft beloofd!"

[13] Daar neemt Zorel genoegen mee en hij is nu helemaal oog en oor.

[14] Maar dan komt OURAN naar Mij toe en zegt: "Heer, wat zal er morgen met de steen gebeuren, en zal hij wel steeds licht blijven geven?"

[15] IK zeg:. "Met deze vraag heb je eigenlijk de wens te kennen gegeven dat je hem voor jouw kronen zou willen bezitten! Maar dat gaat niet; want vanwege het bezit van deze steen zouden er grote en rampzalige oorlogen kunnen uitbreken. Daarom zal Mijn engel hem morgen weer op de plaats terugzetten waar hij hem vandaan gehaald heeft en dat maakt dan aan alle strijd voorgoed een eind."

[16] Met dit antwoord is Ouran geheel tevredengesteld en hij gaat weer naar zijn plaats terug.

[17] Maar CYRENIUS zegt toch: "Heer! Als geschenk aan de keizer zou deze lichtsteen beslist een overweldigende indruk maken."

[18] IK zeg: "Dat ongetwijfeld, maar hij zou tenslotte vanwege zijn te grote waarde ook daar zijn licht lenen voor oorlogen, en dat zou heel erg zijn! Enige korreltjes ervan kun je wel krijgen, -maar de hele steen zeker niet!"

[19] CYRENIUS zegt: "Maar hoe en op welke wijze bezit deze steen dan deze lichtgevende kracht? Hoe heet hij eigenlijk?"

[20] IK zeg: "Deze stenen horen eigenlijk niet op deze aarde, maar horen alleen in de grote zonnewereld.thuis. Wel, in de grote zonnewereld vinden van tijd tot tijd reusachtige uitbarstingen plaats, met een kracht die voor jullie begrippen onmetelijk is, waardoor vrij vaak zulke stenen met zeer grote kracht in de wijde scheppingsruimte naar buiten worden geslingerd.