Het grote Johannes evangelie
De
Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 – 21803 - Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Inhoud
hoofdstuknummer
/ omschrijving
Jezus
in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
I Het orakel van Delhi.
2 Over verschijningen van hogere
hemelse wezens.
3 Over de bestemming en ontwikkeling van
de mens.
4 De nieuwsgierigheid der Farizeeën.
5 Julius dreigt de Farizeeën.
6 Gesprek tussen Julius en de
Farizeeën over Jezus.
7 De geloofsdwang van de tempel.
8 De voorwaarden die de Heer aan
leerlingen stelt.
9 De voordelen van zelfverloochening.
10 Behoeften en het kwaad daarvan.
11 De aanleiding tot de zondvloed.
12 Vrijmaking van de ziel en de in de
ziel begraven geest.
13 Noach en de ark.
14 Hoe passen aardse schatten in ons
leven.
15 Over de enige weg naar het
levensdoel van de mensen.
16 Over de verhoging en kroning van
Jezus.
17 De vrijheid van de menselijke ziel.
18 Over het op schrift stellen van
Jezus woorden.
19 Het hooglied van Salomo.
20 Voorbereiding voor de genezing der
misdadigers.
21 De genezing van de vijf bezeten
roofmoordenaars.
22 De wanhoop van de genezen
bezetenen.
23 De nasleep van de demoneninvloed.
24 De helderziendheid van de genezen
bezetenen.
25 Mathaël's opvatting over de natuur.
26 Toespraak over de strijd in de
natuur.
27 Mathaël over het innerlijke leven van
Cyrenius.
28 Het godsbegrip van Mathaël.
29 De wijsheid van Cyrenius tegenover
die van Mathaël.
30 Het protest van Cyrenius.
31 Mathaël over de weg naar het ware
leven.
32 De eenheid van het eeuwige leven.
33 De voorspelling van Mathaël.
34 Uiterlijke overeenkomst.
35 De dood met haar eigen wapens
overwonnen.
36 De ware aanbidding van God.
37 Julius en de twaalf politieke
misdadigers.
38 De ondervraging van Julius.
39 Suetal vertelt over de kennis van
de tempeldienaars.
40 Verdere uitleg van Suetal.
41 De raad van Mathaël.
42 Ziel en geest.
43 Waarheid is leven, leugen de dood.
44 Ik ben de waarheid, de weg en het
leven.
45 De genezing op de gezegende weide.
46 Suetal vertelt over de invloed van
de wonderheiland.
47 De afgrond der leugen.
48 Mathaël spreekt over wet en liefde.
49 Gods beeldspraak bij Mozes.
50 De twijfel der twaalf.
51 Verdere twijfels.
52 De steen die brood werd.
53 Hoofdlijnen van de leer van Jezus.
54 Het wonder van de vis.
55 Vergelijkingen met de wonderen van
magiërs.
56 Het wonder van de ezel.
57 De kennismaking vordert ongemerkt.
58 Raphaël weerlegt de kritiek.
59 Liefde de basis van de echte
vreugde.
60 Het geklets van Suetal.
61 Het leven is een strijd, zowel
uiterlijk als innerlijk.
62 Het gezonde verstand van Risa.
63 Hebram toont de fouten aan in Risa
's gedachtegang.
64 De goddelijke orde en ons aardse
verstand.
65 Levenslessen voor beginners.
66 De geslachtelijke omgang van mannen
en vrouwen.
67 Bepaalde uitzonderingen bij
seksuele omgang.
68 Over zondig geslachtsverkeer.
69 Maatregelen tegen geslachtelijk
losbandig leven.
70 Wanneer echtscheiding geoorloofd
is.
71 Nog meer raadgevingen voor
echtparen en rechters.
72 Onderzoek van toekomstige
echtparen.
73 Raphaël schrijft alles over het
geslachtsleven op.
74 Het onvermogen van Suetal om de
Heer te zien.
75 De twaalf begrijpen het nog steeds
niet.
76 Ribar veronderstelt de aanwezigheid
van de Heer.
77 God laat Zich alleen door de liefde
kennen.
78 Verstand en gevoel.
79 De reden waarom er zoveel
verschillende talenten zijn.
80 Een verstandsmens zoekt de liefde.
81 De Heer kondigt een
zonsverduistering aan.
82 Raphaël redt enige Grieken uit de
verdrukking.
83 De gevolgen van de
zonsverduistering.
84 Goden en mensen.
85 Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als
leraar toegewezen.
86 Helena, de dochter van de wijze
Griek.
87 De schijnzon.
88 De vrees van de Grieken voor de
Heer.
89 Een echte heiden.
90 Ontstaan en verklaring van de
Griekse godennamen.
91 Mathaël als afbreker van de
heidense tempelmuren.
92 De schoonheid van de kinderen van
God.
93 Twee soorten liefde tot de Heer.
94 Mathaël geeft uitleg over de
beweging der sterren.
95 De opvoedingsmethode in het oude
Egypte.
96 Helena 's gedachten over de
wijsheid van de mens.
97 Het materialistische denken der priesters.
98 Ouran's gedachten over de Heer.
99 De uitwerking van het doven van de
schijnzon.
100 Die in Mij geloven zullen de dood
niet smaken.
101 Helena's vragen.
102 Mathaël verklaart de namen van de
eerste drie sterrenbeelden.
103 Uitleg van het vierde tot en met
het zesde teken.
104 Het zevende, achtste en negende
teken van de dierenriem.
105 Verklaring van de drie laatste
tekens van de dierenriem.
106 Helena vraagt naar de herkomst van
Mathaël's kennis.
107 Herkomst van de dierenriem.
108 De voorspelling van Judas.
109 Mathaël de voorloper.
110 Het zoeken naar God.
111 Het één zijn met de Heer.
112 Hoe men God kan en moet danken.
113 De toekomst van de zuivere leer
van God.
114 Opheldering over het geestelijk
ontwaken.
115 De gevolgen van de natuurverschijnselen
in Caesarea Philippi.
116 De vreugde van Marcus over de
bestraffing van de priesters.
117 Berisping van het leedvermaak.
118 Mathaël wordt vicekoning.
119 Helena wordt de vrouw van Mathaël.
120 Helena 's dank en goede
voornemens.
121 Het gebed van de Heer.
122 Het wezen van de engelen.
123 Jarah's wijsheid.
124 De juiste wijsheid verschaft de
juiste middelen.
125 Ouran toont aan dat Helena's vrees
ongegrond is.
126 Mathaël twijfelt aan de
belevenissen van Jarah.
127 Onheimelijke gevoelens.
128 Micha over de lichamelijke
aanwezigheid van de Heer.
129 Mathaël geeft verdere uitleg.
130 Het werken der engelen.
131 Raphaël verjaagt de menselijke
zorgen.
132 Priesters en hun waardigheid.
133 Het zoeken van de Heer.
134 De reden van de verwoesting van
Caesarea Philippi.
135 Gesprek met de orthodoxe
Farizeeën.
136 Marcus klaagt de overste der
Farizeeën aan.
137 Onderlinge beraadslagingen.
138 Cyrenius Iaat getuigen uit
Caesarea halen.
139 Cyrenius geeft uitleg over aarde
en maan.
140 Alarmerende berichten uit
Caesarea.
141 Herme, de boodschapper.
142 Voortzetting van de rechtszaak
tegen de Farizeeën.
143 De mening van de overste der
Farizeeën over Jezus.
144 Nog meer meningen over de Heer.
145 De loze taal van de overste.
146 Het karakter van de overste.
147 De overste valt door de mand.
148 De bekentenis van de overste.
149 De mening van de overste
betreffende engelen.
150 De overste en de engel.
151 De overste fantaseert.
152 De overste vertelt over de moord
op Zacharias.
153 Raphaël geeft uitleg over
Messiasbeloften.
154 De overste bekeert zijn collega’s.
155 De overste en Hebram.
156 Over de verantwoordelijkheid van
de mens.
157 God niet vrezen maar lief hebben.
158 Over deemoed en hoogmoed.
159 Floran bij de Heer.
160 Floran spreekt met Stahar over de
Heer.
161 Het getuigenis van Floran.
162 De wegen van de goddelijke
leiding.
163 Het terugbrengen van het
verlorene.
164 Koningen en dienaars.
165 De gevaren van de hoogmoed.
166 Weerzien en kennismaking.
167 De voorspellingen over de
menswording van de Heer.
168 Leiding van mensen en volkeren.
169 Ernst is beter dan lachen.
170 Het tegenstrijdige tussen willen
en doen.
171 Het geestelijk opnieuw geboren
worden.
172 Cornelius en Jarah's wijsheid.
173 Vraag en beloning.
174 De natuurlijke zon.
175 In de geest van ieder mens
sluimeren talloze wonderen.
176 Het lot van de Goddelijke leer.
177 Het belang van de vrijheid van de
menselijke wil.
178 Aanleg en bestemming van de mens.
179 De herinnering van Cornelius aan
de geboorte van de Heer.
180 De taak van engelen en mensen.
181 Gedachten van Philopold over de
schepping.
182 De vergankelijkheid van alles wat
in de hersenen wordt opgeslagen.
183 Philopold legt uit waarom de Heer
mens werd.
184 De taal van het hart.
185 De verheven luister.
186 Voorbereidingen voor de naderende
storm.
187 De storm.
188 Het oordeel over de landstreek van
Caesarea Philippi.
189 Schip in nood in volle zee.
190 De Joodse kooplieden uit Perzië.
191 Afgevaardigden van de reizigers
spreken met de Heer.
192 Zegen en vloek van de rijkdom.
193 De dierlijke aard van de mens.
194 Opvattingen van de Perzen over de
Heer.
195 Het suizen van de wind bij Elia en
bij ons.
196 De Heer vraagt de Perzen over de
Messias.
197 De Perzische vrees voor de Romeinen.
198 Schabbi blijft achterdochtig.
199 Het betere inzicht van Jurah.
200 Misplaatst vertrouwen.
201 De opwekking van drie doden.
202 De uitwerking van het wonder op de
Perzen.
203 Het nut van werk en het kwade
gevolg van nietsdoen.
204 Indirecte en directe openbaringen.
205 De uitdaging van het niet
begrijpen.
206 Schabbi en de Messias.
207 Een wijs en deemoedig hart om God
te aanbidden.
208 De eerbied van de Perzen voor de
heiligheid van de Heer.
209 Over het gebed.
210 De toekomst van Jarah.
211 Uitleg van het vierde gebod.
212 Het vierde gebod volgens de
Farizeeën.
213 De Heer legt het voorschrift van
de Farizeeën uit.
214 Wat is onkuisheid.
215 De zonde tegen de kuisheid.
216 Strijd van de Farizeeën over de
goddelijkheid van de Heer.
217 Wie zwijgt en luistert, verzamelt
voortdurend.
218 Reiservaringen van Murel.
219 Waar men de waarheid moet zoeken.
220 Het verval van de Egyptische en de
Indische wijsheid.
221 Onze aarde de school voor de
kinderen Gods.
222 Philopolds terugblik op zijn vroegere
leven.
223 De natuurlijke ordening van de
werelden.
224 Het dankwoord van Murel.
225 Vervulling van de belofte van
Jesaja.
226 De belofte van de Heer.
227 Het wezen van de Heer.
228 De toekomst van Jezus' leer
volgens Mathaël.
229 Zorgen over de verspreiding van de
leer.
230 De Heer zorgt.
231 Over de dood des Heren.
232 Het geweten en de invloed van de
engelen.
233 De meteoor.
234 De wezen van de materie.
235 De ontmoeting van Mathaël met de
geest van Abraham.
236 De omgang met de Heer in het hart.
237 De oorzaak van het lijden van
Mathaël.
238 De reden voor het mens worden van
de Heer.
239 De gedachte dat God Zich verveelt.
240 Rafaëls vraag over de vervulling
van de belofte.
241 Het rijk van God in het hart van
de mens.
242 Echt geestelijk leven.
243 Hinderpalen voor de vervulling der
beloften.
244 De vrije wil van de engel.
245 Op Venus.
246 Voordelen van de Venus orde.
Geliefden, geloof niet iedere geest.
Onderzoek de geesten of ze uit God zijn, want er zijn veel valse profeten de
wereld ingetrokken.
De geest van God is op de volgende
manier te herkennen: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees
is gekomen, is uit God, en iedere geest die niet belijdt dat Jezus Christus in
het vlees is gekomen, is niet uit God, maar dat is de geest van de antichrist,
waarvan jullie gehoord hebben dat hij zal komen en die nu reeds in de wereld
is.
(.Joh.4:
1-3)
Jezus in
de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
1
Het orakel van Delphi
[I] (JULIUS:) "Bij de Grieken en
de Romeinen zijn altijd al mannen geweest, die, hoewel geen Jood zijnde en ook
niet in hun profetenscholen opgeleid, toch goddelijke inspiratie ontvingen en
die als zodanig ook hebben aanvaard.
[2] Eertijds toen Croesus, de koning
der Lydiërs, oorlog tegen de Perzen wilde gaan voeren, was er hem veel aan
gelegen vooraf te weten of de oorlog voor hem gunstig of ongunstig zou
uitvallen. Wie moest hem daar echter uitsluitsel over geven? In gedachten zei
hij bij zichzelf: 'Orakels zijn er genoeg; één ervan vertelt misschien wel de
waarheid! Maar wie zal mij daarna kunnen vertellen welk orakel mij de waarheid
heeft gezegd? Ha!' dacht hij verder bij zichzelf en hij zei: 'Ik zal de orakels
vooraf aan de tand voelen en dan zal wel blijken welk orakel bruikbaar is!' [3]
Toen nam hij een lam en een schildpad, sneed beide in kleine stukken, deed ze
bij elkaar in een ijzeren pot, legde er nog een ijzeren deksel op en liet het
mengsel op het vuur koken. Maar tevoren zond hij onderzoekers naar Delphi, naar
Abae in het land van Phookos, naar het oude Dodone, en ook naar Amphiaraos en
Trophonios, om op de honderdste dag na hun vertrek uit Sardis aan de orakels te
vragen, waar hij op dat moment mee bezig was; want dan zou hij bezig zijn om op
de voornoemde wijze zijn lam en zijn schildpad te koken.
[4] De meeste orakels gaven zulke
verwarde antwoorden, dat daar zeker niemand uit wijs had kunnen worden; maar
het orakel van Delphi zei, zoals gewoonlijk in zesvoetige verzen:
[5] 'Zie, ik tel het zand en ken de
uitgestrektheid van de zee, hoor zelfs de stomme spreken en de zwijgende versta
ik! Nu prikkelt mijn zinnen een geur, alsof lamsvlees gemengd met schildpad in
ijzer wordt gekookt; ijzer bevindt zich eronder, ijzer ligt er bovenop. ,
[6] Na deze proef vroeg hij het orakel
van Delphi of hij tegen de Perzen op moest trekken, maar kreeg het bekende
antwoord, dat, als hij over de Halys zou gaan, een groot rijk vernietigd zou
worden! Toen vroeg hij het orakel of zijn heerschappij lang zou blijven
bestaan. En de Pythia antwoordde:
[7] “Als eens een muildier, als
koning, de Mediër zal gebieden, dan, lichtvoetige Lydiërs, vlucht naar de
steenachtige Hermos! Treuzel niet, noch vrees voor de smaad van lafhartige
haast!'
[8] Volgens de eigen uitleg van het
orakel, die het na de gevangenname van Croesus gaf, moest men Cyrus, zijn
overwinnaar, zien als het muildier, omdat hij een kind was van een voorname
vrouw van de Meden, een dochter van Astyages, en een Perzische vader, een van
haar bedienden.
[9] Het was ook deze Croesus, die eens
aan het orakel vroeg of zijn zoon, die stom was, niet zou kunnen genezen en hij
kreeg ten antwoord:
[10] 'Lydiër, hoewel een machtig
vorst, toch dwaas van harte, verlang er niet naar de afgesmeekte stem der
sprekende zoon in je paleis te horen! Daar zul je voorzeker meer baat bij
hebben! Weet, dat hij pas op de meest ongelukzalige dag spreekt!'
[11] En zie! Op de dag dat Sardis werd
veroverd, stormde een woedende Pers op Croesus af om hem neer te slaan. Toen maakten
vrees en angst de tong van de zoon los en de zoon sprak: 'Mens, dood Croesus
niet!' Dat was het eerste wat de stomme zoon zei en hij kon verder zijn leven
lang spreken.
[12] Kijk, dit orakel was, zoals reeds
eerder gezegd, geen wijsheidstempel uit de Joodse profetenschool! Maar wie zou
na het horen van deze geciteerde, waar gebeurde voorbeelden willen beweren dat
daar van geen bepaalde, goddelijke inspiratie sprake was?!"
2
Over verschijningen van hogere, hemelse wezens
[1] Zo zijn ons, Romeinen, uit de
geschiedenis genoeg overleveringen bekend, waarin vermeld wordt dat
bijvoorbeeld Socrates, Plato, Aristides en nog veel andere wijzen steeds een
beschermgeest bij zich hadden, die hen informeerde en hen altijd, afhankelijk
van hun intelligentie, wijze lessen en in noodgevallen een betrouwbare raad
gaf. Wie van hen die raad niet opvolgde, kon verzekerd zijn van de kwade
gevolgen.
[2] Wel, als men dat weet, deels uit
de historie en deels uit persoonlijke ervaring, dan komt je zo'n verschijning,
zoals jullie die hier hebben ontmoet, toch niet zo onmogelijk voor. Kortom, wij
weten uit de vele overleveringen en uit hedendaagse ervaringen, dat hogere
wezens helemaal niet zo zelden als velen menen bij ons mensen komen, zich op
allerlei wijzen kenbaar maken en ons nu eens hierover en dan weer daarover
opheldering geven. Onder die omstandigheden is onze engel beslist niet zo'n
ongewone verschijning als men op het eerste gezicht geneigd is te denken!
[3] Dat zo'n volmaakte geest krachten
bezit die voor ons verstand onbegrijpelijk zijn en daarom ook wonderen kan doen
die wij heel bijzonder vinden, vind ik ook niet buitengewoon.
[4] Eens was ik in de gelegenheid om
mensen uit Achter-Egypte te ontmoeten en door middel van een tolk met hen te
spreken. Zij waren geheel naakt en bedekten zelfs hun schaamte niet. Zij
hielden ons, Romeinen, voor hogere, hemelse wezens en verwonderden zich buitengewoon
over de grote en schitterende gebouwen van Rome, over de mooie kleren en onze
uitzonderlijke pracht. Zij hielden al onze menselijke produkten voor werken der
goden en dachten ook dat wij dat waren. Zij vroegen mij of wij ook voortdurend
de zon en de sterren, evenals de maan, beheersten en naar ons goeddunken
bestuurden, of dat er voor dat werk soms nog andere goden waren.
[5] Natuurlijk gaven wij hen
onderricht en voor er een jaar voorbij was, wisten zij al heel goed dat ook wij
slechts mensen waren. Zij leerden veel van ons, gingen zich tenslotte zelf
kleden en het gaf hen veel vreugde toen zij hadden geleerd om zelf kledingstoffen
te maken en daaruit allerlei mannen en vrouwenkleding te vervaardigen. Na een
paar jaar keerden zij toegerust met alle mogelijke kennis naar hun vaderland
terug en hebben daar zeker scholen opgericht en zó een beetje licht in hun
natuurlijke wildernis gebracht.
[6] Wel, als wij, met onze nog zeer
geringe geestelijke ontwikkeling, een volmaakte geest zien handelen, moeten wij
natuurlijk erg verwonderd zijn dat zoiets mogelijk is. Maar als onze geest even
volmaakt zal zijn, zullen wij beslist ook hogere dingen kunnen doen en dan
zullen wij ons zeker niet zoals nu verwonderen wanneer een geest, door middel
van de aan ons bekende kracht, een steen in zijn oerelementen ontleedt.
[7] Maar dat wij in ons geestelijk
deel in staat zijn tot een volmaaktheid die onbegrensd is, bewijzen ons vele
voorbeelden. En aan deze tafel zitten mensen die misschien wel haast op
dezelfde hoogte als de engel staan, en één van hen zou zelfs de engel al veruit
de baas kunnen zijn, zoals jullie al eerder van de arts uit Nazareth hebben
gehoord.
[8] Wijd je daarom van nu af aan
vooral aan de grootst mogelijke ontwikkeling van jullie geest, dan zullen
jullie niet slechts zo'n steen, maar een gehele berg in zijn oerelementen
kunnen uiteen laten vallen!"
[9] Toen richtte Julius zich tot de
engel en zei: "En, Raphaël, zeg jij nu eens of ik tijdens mijn wat lange
toespraak ook maar één verkeerd of onwaar woord heb gezegd?!"
[I] De ENGEL zegt: "Zeker niet,
alles is zoals je het nu zo voortreffelijk hebt belicht. Daarom moeten de
dertig er alles aan doen om te leven zoals deze broeders hun dat straks zullen
uitleggen, dan zullen zij al gauw in alles onze broeders worden.
[2] God geeft geen engel en geen mens,
die eigenlijk ook een aankomende engel is, méér dan een volmaakt eigenleven en
tijdens dat leven de gaven om dit leven zelfstandig in alles zo dicht mogelijk
bij Gods evenbeeld te brengen. Maar als een pasgeschapen engel of een mens de
juiste wegen kent om geheel aan God gelijk te worden en ze toch niet wil volgen
moet hij per slot van rekening. zijn hand in eigen boezem steken als hij steeds
in de dodelijk zwakke, met op God gelijkende, staat blijft.
[3] Natuurlijk kan zelfs de nog zo
volmaakte geest nooit in alle eeuwigheid zo eindeloos volmaakt worden als God,
maar dat is geen belemmering, want hij kan toch wat dat betreft alles aanpakken
-natuurlijk binnen de door God vastgestelde orde wat hij maar wil. Uiteindelijk
kan hij ook zelf, net als God, zelfstandige wezens scheppen en hun een eeuwig
vrij bestaan geven en dan met zulke wezens de hoogste vreugde en zaligheid
beleven, net zoals op aarde een vader dat heeft aan zijn goed ontwikkelde
kinderen, -en dat is een meer dan voldoende gelijkenis met God!
[4] Zelf heb ik reeds verscheidene
werelden met kleine zonnen geschapen en ze zelf geheel bevolkt. En al deze
werelden zijn meestal beter van alles voorzien dan deze aarde van jullie. Alles
plant zich daar net zo voort als hier en de geesten kunnen daar net als hier
een grote volmaaktheid bereiken. En waar.om zouden zij dat ook niet kunnen?
Uiteindelijk komt toch iedere geest uit God, evenals de kiemen van de
toekomstige gewassen nu al verscheidene miljarden malen uit de kiemen der
eerdere zaden gereproduceerd zijn.
[5] En als jullie, als nakomelingen
van de satan, Gods geest nog in jullie dragen, hoeveel temeer dan de
nakomelingen van onze scheppingskracht die als die van God is!
[6] En zie, dat alles kunnen ook
jullie bereiken als je de wegen zult volgen die jullie getoond worden! Wie van
jullie die niet wil volgen, zal het welbeschouwd aan zichzelf te wijten hebben
als hij gedurende ondenkbaar lange tijden in zijn dodelijk zwakke, niet op God
gelijkende staat, blijft.
[7] Laat daarom niemand van jullie het
wereldse en zijn lichaam méér liefhebben dan Zijn geest! Ieder moet zich vóór
alles slechts inzetten voor het geestelijke, dan zal hij ook het snelst dat
ontvangen wat des geestes is, namelijk de algehele gelijkheid aan God!
[8] Wie zich echter meer bezig houdt
met het wereldse en het lichamelijke, heeft het helemaal aan zichzelf te Wijten
dat hij steeds in het duistere gebied van de dood blijft.
[9] Al het leven kan voortdurend in
een steeds volmaakter leven overgaan als het de moeite neemt om verder te gaan op
de weg van de vastgestelde, goddelijke orde. Blijft het leven echter in een
bepaald opzicht achter , speciaal aan het begin van de grote levensweg, wel,
dan komt het ook vanzelfsprekend niet verder, maar blijft staan en verkommert
uiteindelijk als een halm in de winter wanneer die, volgens Gods orde, zijn
levensvrucht eenmaal heeft verloren.
[10] Wees daarom geestelijk actief en
doe daarvoor je uiterste best! Laat geen stap die je doet je berouwen! Want dan
wordt iedere daad en iedere stap steeds begeleid door Gods grootste zegen.
[11] Denk vooral niet dat ik, als
engel, al zo volmaakt ben dat ik mij nu aan een volledig nietsdoen over zou
kunnen geven! Ik win nu, door mijn aanwezigheid hier, oneindig veel en zal
voortaan mijn eigen scheppingen nog volmaakter kunnen afleveren. Als ik, als
zuivere en volmaakte geest, hier nog zo onschatbaar veel kan winnen, hoeveel te
meer geldt dat dan voor jullie, die in volmaaktheid nog zo ver bij mij
achterstaan!
[12] Dank God de Heer daarom dat Hij
jullie deze heilige genadevolle kans heeft gegeven, waardoor jullie in één uur
meer kunnen bereiken voor je geest, dan anders met jullie wereldse onderwijs in
tienduizend jaar!
[13] Kijk, zulke bijzonder genadevolle
kansen geeft God maar hoogst zelden aan een wereld. Iedereen, die het grote
geluk heeft deelgenoot van zo'n gelegenheid te zijn, moet deze dan ook met
inzet van al zijn krachten voor zijn geest ten nutte maken.
[14] Als God ergens een profeet zendt
of opwekt, moeten allen zich om hem heen verdringen om voor hun eigen bestwil
het heilige woord van God te horen, want God wekt met diepe, ware, hemelse
wijsheid dergelijke mannen slechts eenmaal in de honderd jaar .
[15] Gróte profeten echter, door wie
God de mensen van de aarde zeer vele en belangrijke dingen meedeelt, worden
hoogstens iedere duizend tot tweeduizend jaar naar de mensen van deze aarde
gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo ruim en uitgebreid mogelijk de
verdere, nieuwe wegen van God tot nog grotere volmaaktheid te wijzen en
anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen die zij voor zichzelf hebben
gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg.
[16] Want zie, in Gods grote schepping
staat niets stil, net als de tijd op aarde die ook nooit stil staat! De geesten
maken steeds zichtbaar grote vorderingen en omdat in het rijk van de zuivere
geesten voortdurend zo'n grote vooruitgang wordt geboekt, mogen de
onsterfelijke schepsels op de hemellichamen niet achterblijven, om niet te ver
bij het rijk der geesten achterop te raken.
[17] Na het verschijnen van zulke
grote profeten gaan de mensen door eigen activiteiten ook weer in de goede
richting, zoal niet in algemene zin dan toch wel op het persoonlijke vlak. Maar
als de geestenwereld dan weer een grote voorsprong neemt, is het steeds wat
afgeschermde licht van een voormalige, grote profeet niet meer zo werkzaam; een
nieuwe profeet wordt opgewekt en uitgezonden en de mensheid gaat dan weer, al
is het aanvankelijk individueel, achter de grote voorsprong van de
geestenwereld aan.
[18] Zo wordt de menselijke natuur
toch in een paar eeuwen vindingrijker en presteert tenslotte dingen, waarvan de
vorige generaties nooit gedroomd hadden.
[19] Maar als op deze wijze na
ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een hoogtepunt is bereikt, wordt de
menselijke aard van binnen uit toch traag en blijft stil staan, hetgeen God op
deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor zullen er steeds alle denkbare
ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de meer actieve re mensen daaruit
zullen concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd verschijnende openbaringen,
de mensheid uit zichzelf duizenden jaren op dezelfde plaats blijft staan en
geen stap vooruit komt, wat jullie allen in de praktijk kunnen zien bij de
huidige Indiërs en Achter-Indiërs.
[20] De Heer laat dat toe opdat de mensen
die daar te eniger tijd komen, zichzelf ervan kunnen overtuigen dat het precies
zo is als ik jullie heb voorspeld. Maar die mensen zullen jullie uiteindelijk
zelf, door middel van jullie nakomelingen, op moeten voeden. Want voor volken
die op een lage trap van de geestelijke ontwikkeling staan, wekt de Heer nooit
een eigen grote profeet op. Hij laat hen, dat wil zeggen de onontwikkelde
volken, door de voornaamste volken van deze aarde, die eigenlijk alleen maar
door de openbaringen het eerst zijn ontwikkeld, in zekere zin verder opvoeden,
waarvoor de Heer Zijn zeer wijze redenen heeft.
[21] Maar de mensen die op een
hemellichaam het dichtst bij God staan, moeten zich van zo'n hoge roeping
altijd wel diep en dankbaar bewust zijn en zich daarvoor onvermoeibaar
inspannen, anders is het hun eigen schuld als hun nakomelingen later ver zullen
zinken onder het niveau van de Achter-Indiërs, die wij Chinezen noemen, en
uiteindelijk, gelijk de dieren, volkomen dom worden! -Zeg mij nu, dertig
broeders, of jullie dit alles wel duidelijk hebben begrepen!"
4
De nieuwsgierigheid der Farizeeën
[I] De jonge FARIZEEËR zegt:
"Hoge, verheven, machtige geest! Wel veel, maar nog lang niet alles!
Daarvoor danken wij je allen uit de grond van ons hart, want je hebt echt met
de grote hemelsleutel geheimen ontsloten, waarvan wij eerder niet het minste
vermoeden hadden. Wij zullen ons van nu af aan ook alle denkbare moeite"
getroosten om op de juiste levensweg verder te gaan, alleen zouden wij die nog
nader willen leren kennen. Maar voor vandaag hebben we al meer dan voldoende,
want aleer onze geestelijke maag dit zal verteren, hebben wij enige tijd nodig.
Morgen zullen wij wel voor hogere en diepzinniger zaken ontvankelijker zijn
dan nu.
[2] Nu zouden wij alleen nog enige
wijze woorden willen horen van de zeer wijs uitziende man, die naast de
verheven stadhouder zit en heel onopvallend met hem spreekt. Want, ook zonder
engel te zijn, schijnt hij jullie allen ver te overtreffen, -zijn
gelaatsuitdrukking en zijn enigszins stoïcijnse kalmte tijdens jouw
engelachtige toespraak geven blijk van het verborgenste en het
machtigste!"
[3]
JULIUS zegt: "Dat is wel zo, maar de Man is nu eenmaal niet zo gemakkelijk
tot spreken geneigd als jullie wel denken. Als HIJ wil, spreekt Hij vaak veel
en dan is ieder woord als een hele schepping vol wijsheid. Maar als Hij
volstrekt niet wil spreken, kan iemand Hem niet gemakkelijk daartoe brengen.
Proberen jullie het zelf, spreek Hem aan, dan zal Hij jullie wel een antwoord
geven!"
[4] De jonge FARIZEEËR zegt:
"Nee, dat durf Ik met, want Hij zou ons wel eens een antwoord kunnen geven
waar je je leven lang genoeg aan had! Daarom onderdrukken wij nu ook graag onze
waarschijnlijk erg ongelegen komende nieuwsgierigheid!"
[5] JULIUS zegt: "Daar doen
jullie echt heel wijs aan! Morgen komt er nog een dag, dan zal zich misschien
eerder en gemakkelijker dan nu een gelegenheid voordoen om met Hem te spreken.
Misschien regelt Hij vandaag nog het een of ander, dan kunnen jullie Hem het
gemakkelijkst en rustigst beluisteren."
[6] Daarmee stellen onze jonge
Farizeeën zich tevreden en zij wachten op een gelegenheid om Mij te horen
spreken.
[7] Meteen daarna komt een
WACHTMEESTER uit de richting van de zee, waar de bekende misdadigers werden
gevangen gehouden, en zegt tegen Julius: "Heer en gebieder! Het is niet
meer uit te houden met de vijf roofmoordenaars. Zij slaan zulke
verschrikkelijke taal uit en gaan daarbij zo ontzettend te keer, dat alle
soldaten daarover ontzet zijn en enigen van hen, vanwege de verschrikkelijke en
zeer brutale lasteringen, nauwelijks er vanaf gehouden kunnen worden om zich
onverhoeds aan de misdadigers te vergrijpen. Want zij zeggen: 'Wij willen
liever sterven dan zulke ontzettend boosaardige en brutale laster nog langer
geduldig aan te horen!"'
[8] JULIUS vraagt Mij: "Heer, wat
moeten we daaraan doen?"
[9] IK zeg: "Het duurt nog vijf
uur tot de morgen en zo lang moeten de vijf hoofdmisdadigers het uithouden! Men
kan en mag hen geen ogenblik kwijtschelden! Als de bewakers de laster echter niet
kunnen verdragen, moeten zij zich terugtrekken zodat zij die niet horen; want
geen van de misdadigers zal daardoor ontsnappen en zijn stevige boeien los
kunnen maken. Daarvoor sta Ik in! De zeven politieke gevangenen hebben het niet
zo moeilijk en zijn rustig, die kunnen met de bewakers wat meer hierheen
gehaald worden en morgen zullen we met hen geen moeilijkheden hebben. Maar de
roofmoordenaars zullen ons allen nog genoeg te doen geven. Laat het zo
gebeuren, want slechts door de grote kwelling kan de ziel van de slechte
roofmoordenaars meer en meer bevrijd worden van haar satanslichaam en diens
zeer kwade geesten. Zonder die vrijmaking
valt er aan genezing helemaal niet te denken." ..
[10] Na Mijn woorden verwijdert de
wachtmeester zich en brengt Mijn advies meteen tot uitvoering.
[I] Maar de jonge FARIZEEËR had bij
deze gelegenheid iets over de genezing van de vijf roofmoordenaars gehoord en
omdat hem dat nogal opviel, vroeg hij meteen heel bedeesd aan de hoofdman:
"Verheven gebieder! Is dat dan soms toch de beroemde heiland uit Nazareth,
of anders zijn voornaamste afgezant? Want wij hebben gehoord dat hij leerlingen
aanneemt en hen, tenminste als zij er enig begrip voor hebben, als afgezanten
naar alle plaatsen zendt om volgelingen voor zijn nieuwe leer te winnen, waar
zij meestal ook in slagen. Mocht dat de heiland uit Nazareth zijn dan zitten
wij in de moeilijkheden!"
[2] JULIUS zegt vrij ernstig en de
jonge Farizeeër streng aankijkend: "Waarom dan? Waarom raken jullie in
moeilijkheden als die Man eventueel de beroemde Heiland uit Nazareth Zelf zou
zijn? Heus, die vraag komt mij van jullie kant wat verdacht voor! Ik eis een
goede verklaring voor die verlegenheid van jullie, anders kon het jullie wel
eens niet zo goed vergaan!"
[3] Deze wat strenge tegenvraag van
Julius vervulde de jonge mensen met een behoorlijke portie vrees en de jonge
Farizeeër die anders het woord voerde, werd nu ook erg verlegen en wist niet
meteen wat hij de nu zo streng geworden Julius moest antwoorden.
[4] Maar JULIUS zei: "Als je mij
de waarheid kunt en wilt zeggen, hoef je helemaal niet erover na te denken hoe
en wat je zult zeggen. Probeer je me echter met schijnbare waarheden te sussen,
dan vergis je je erg, want ik onderken maar al te goed het verschil tussen een
sluw verdichtsel en de zuivere waarheid. Ik wil jullie daarom waarschuwen: Pas
op, dat jullie niet door de mand vallen! Op de een of andere manier krijg ik
nog steeds de indruk dat men jullie nog lang niet volledig kan vertrouwen, want
jullie zijn, lijkt mij, eens en voor al gezalfd met alle satanszalven. Wie op
jullie woorden vertrouwt, maakt gemakkelijk zichzelf tot verrader van eigen
zaak. Alles wat jullie gezegd hebben, kan, gezien jullie door en door slechte
inborst, alleen maar een maskerade zijn. Maar wee jullie dan, want van er
vandoor gaan zal geen sprake meer zijn nu ik zelf alles scherp in de gaten
houd! Spreek nu dus de zuivere waarheid, of het vergaat jullie slechter dan die
vijf roofmoordenaars, die buiten aan de oever van de zee aan stevige palen zijn
vastgebonden! Kom dus zonder dralen met de volle waarheid voor de dag!"
[5] Bij dit bevel van Julius om
antwoord te geven, worden alle dertig bleek en beven van angst, want hoewel zij
eigenlijk wel ernstig van plan waren om te breken met de tempel, waren zij er
daarbij toch ook op bedacht om zich zo nodig voor de tempel schoon te kunnen
wassen. Want de jonge Farizeeën verstonden buitengewoon goed de kunst om zich
in geval van nood van alle schuld vrij te pleiten. Als hen het vuur na aan de
schenen werd gelegd omdat ze bij de tempel hoorden, belasterden zij de tempel
als geen ander. Kwamen zij echter weer in.de tempel terug en hield men hen
voor, dat zij over en tegen de tempel uitgevaren waren, dan hadden zij direkt
een aantal steekhoudende redenen bij de hand om aan te geven dat zij slechts
voor de schijn tegen de tempel te keer waren gegaan.
[6] Daarom zei Ik dan ook reeds in het
begin, dat men hen met te veel moest vertrouwen, want zulke mensenzielen lijken
op getemde wilde dieren, die men ook nooit helemaal mag vertrouwen omdat de
wildheid, zodra de gelegenheid zich voordoet, graag weer de kop opsteekt. ..
[7] Toen na een .poosje van angstig
stilzwijgen. Julius wat nadrukkelijker begon aan te dringen, zei IK tegen hem:
Vriend, geef hen gelegenheid om tot zichzelf te komen en dan te spreken! Want
met leugens kunnen zij ons toch onmogelijk afschepen, ook al zou.den zij dat
misschien willen. Want Ik ben toch hier en Mij kan men niet beliegen en Raphaël
is ook hier die kan men ook niet beliegen. Wat zouden de dertig bevreesde
mensen dus aan een leugen hebben tegen ons, die ten eerste niet belogen kunnen
worden en ten tweede alle macht en kracht in handen hebben?!"
[8] JULIUS zegt: "Ik zie wel dat
U, o Heer, zoals altijd, ook ditmaal weer volkomen gelijk hebt en dus zal ik
met alle geduld het antwoord van deze dertig afwachten. Alleen wil ik er nog
aan toevoegen, dat ik, als het antwoord te lang op zich Iaat wachten, zou
willen vernemen wat mij dan te doen staat!"
[9] Meteen daarop opent de jonge
FARIZEEËR ietwat moediger zijn mond en zegt: "U bracht ons tot wanhoop
omdat u zo hardnekkig een antwoord op uw vraag eiste. Maar wij vroegen u
voordien heel vriendelijk, hoewel wat opgewonden, naar de verheven man daar,
wie hij was, of hij soms zelfs niet de heiland uit Nazareth was. En wij zeiden
dat als hij het was, wij daardoor in grote moeilijkheden zouden komen. Dat viel
u op; u vatte gelijk achterdocht tegen ons op en u wilde meteen met het
dreigendste gezicht van de wereld van ons weten wat de reden daarvan was. Dat
wij toen bang werden is licht te begrijpen, omdat wij uw strengheid al
ondervonden hebben.
[10] Maar nu wij in die geweldige man,
die wij eigenlijk heimelijk het meest vreesden omdat steeds de gedachte in ons
opkwam dat hij w.el eens de heiland uit Nazareth kon zijn, een verdediger van
onze verlegenheid hebben gevonden, kunnen wij ook goed spreken; want nu zijn
wij niet meer bang en kunnen vrij en openlijk ons woord doen.
[11] Dat wij voor de heiland uit
Nazareth een gegronde vrees moeten hebben, vindt heel eenvoudig zijn oorzaak
daarin, dat wij in feite hier staan als door de tempel uitgezonden, openlijke
vervolgers, al waren Wij dat in onze harten eigenlijk nooit. Wij hebben voor de
wereld ook al veel schijnmaatregelen tegen hem moeten treffen die zeker niet
prettig Voor hem waren, ook al konden ze hem tot op heden zo direkt geen
verdere schade toebrengen.
[12] Wij hebben echter hier nu al heel
wat staaltjes gezien en gemerkt dat het een vervolger van de heiland nu niet
bepaald zo best vergaat. Daarom vroegen wij u dan ook, toen wij iets gehoord
hadden over de voor morgen vastgestelde genezing van de vijf roofmoordenaars,
of hij soms met zelf de beroemde helland uit Nazareth was.
[13] Als hij het werkelijk zou zijn,
bleef ons toch zeker niets anders over dan ons voor hem in het stof te werpen
en om vergeving te smeken voor alles wat wij in opdracht van de tempel allemaal
tegen hem hebben moeten doen. En zie, dat is de benarde situatie waarin wij ons
bevinden als hij echt de helland uit Nazareth zou zijn! Maar omdat wij nu het
edelmoedige hart van deze man hebben gezien, mag hij nu best de heiland uit
Nazareth zijn, want door hem zullen wij zeker niet in moeilijkheden komen! Hier
heeft u nu het eerlijke antwoord dat u zo dreigend van ons verlangd heeft; maar
geef u ons nu ook het juiste antwoord op onze vraag!"
[14] JULIUS zegt: "Nu, weet dan,
dat Hij het is aan wie de gehele natuur en alle machten van de hemel dienstbaar
zijn, - Hij is de beroemde Heiland uit Nazareth! Over Hem getuigde voorheen dat
meisje en de engel gehoorzaamde op Zijn wenken toen hij jullie dat proefje van
zijn macht toonde. Maar nu jullie dat weten, moet je mij eens zeggen wat jullie
nu willen en zullen doen!"
6
Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus
[1] De jonge FARIZEEËR zegt, tesamen
met alle anderen: "God in den hoge zij geloofd dat Hij de mens deze macht
heeft gegeven, die slechts tot heil van de zwakke sterveling kan dienen! Er
staat in de profeten dat God het volk Israël eens een Messias zal zenden. Nu
wat is er op tegen, als wij hem als zodanig zouden aannemen? Een Messias kan
volgens de profetieën weliswaar niet uit Galiléa geboortig en afkomstig zijn,
maar dat is ook een profetische uitspraak die men eigenlijk, geestelijk gezien
toch niet volledig begrijpt! Wij hebben nooit zo goed begrepen waarom er uit
Galiléa geen profeet of ander groot man op zou kunnen staan, omdat de
Galileeërs er toch niets aan kunnen doen dat zij Galileeërs zijn. Maar het
staat nu eenmaal geschreven! Wie het geloven wil, die gelove het; wie het
echter niet geloven wil, die late het Zo, -en tot de laatsten konden wij allen
wel eens behoren, zodat het ons ook helemaal niet in verwarring brengt deze
Heiland uit Nazareth als een Messias in de volle zin van het woord aan te
nemen.
[2] Maar het is dan in zekere zin toch
iets buitengewoon wonderlijks en dat blijft een grote vraag, hoe deze mens aan
zulke uitzonderlijke, goddelijk lijkende eigenschappen is gekomen! Want voor
zover wij door ons onderzoek naar hem en zijn afkomst te weten zijn gekomen,
moet hij de zoon van een timmerman zijn, die ongeveer tot zijn dertigste jaar
steeds thuis IS gebleven en met zijn vader en mogelijke andere broers nu eens
hier, dan weer daar, timmerwerk heeft verricht. Niemand heeft daarbij ooit iets
buitengewoons aan hem ontdekt. Men heeft hem ook nooit zien lezen, schrijven of
rekenen. Ook in zijn omgang met mensen moet hij zeer weinig spraakzaam en
allerminst een spiritueel mens zijn geweest!
[3] Ja, men vertelde ons in Nazareth
zelfs dat zijn vader en moeder hem heel vaak berispt hebben, omdat hij ten
eerste niet gemakkelijk in de synagoge te krijgen was en ten tweede zich nooit
de Schrift wilde laten voorlezen en weinig of niets om de sabbat gaf. Het meest
moet hij van de natuur hebben gehouden en van het stilzwijgend aanschouwen van
de dingen van deze aarde.
[4] Zo moet ook het vissen een van
zijn lievelingsbezigheden geweest zijn en hij viste altijd met succes, waarom
de vissers hem ook graag bij zich hadden.
[5] Kortom, alles wat wij ooit over
hem te weten zijn gekomen, gaf met zekerheid aan, dat hij ten eerste nergens
een school heeft bezocht en ten tweede bij iedereen bekend stond als een mens
die slechts een zeer geringe graad van ontwikkeling vertoonde.
[6] Maar opeens moet hij ontwaakt zijn
en zo wijs geworden, dat men met zekerheid kan zeggen dat de wereld nog nooit
een wijzer mens heeft gedragen!
[7] Nu, dat en natuurlijk nog veel
meer zijn wij naar waarheid over hem
te weten gekomen en wij vinden hem nu
hier en stellen vast dat hij een zeer bijzondere man is. Daarom kan het ons
zeker niet kwalijk worden genomen dat wij vragen: Hoe kwam hij aan zulke
ongehoorde eigenschappen, die vóór hem geen mens ooit bezat en die zeker
hierna niemand meer zal bezitten?"
[8] JULIUS zegt: "Wie kent dan
ook het doel en de kracht van Gods geest en de mate waarin deze zich effectief
wil verbinden met de geest van een mens?! Is het niet mogelijk dat de
almachtige geest van God zich met zijn gehele macht verbindt met een mensengeest
en op die wijze dingen doet die een gewoon mens natuurlijk nooit kan doen,
omdat hij geen God is?!
[9] Maar als God Zelf door de
onnoemelijk versterkte geest van een daarvoor uitgelezen mens spreekt, handelt
eli werkzaam is, moeten er voor ons zwakke stervelingen natuurlijk wel
buitengewone wonderen aan de dag treden. Woord en daad zijn één, -wij kunnen
noch het een noch het ander nabootsen, want wij zijn met ons lichaam en onze
beperkte geest slechts mensen. Hij is echter met Zijn lichaam een mens zoals
wij, maar met Zijn geest een God van de hoogste rang en Hij beheerst de gehele
oneindigheid!
[10] Omdat echter -dat wil zeggen
volgens onze Romeins theosofische begrippen -het erkende zuiver goddelijke,
hoe en waar het zich ook maar uit, vereerd en aanbeden moet worden, is het ook
hier duidelijk wat wij moeten doen. Wij moeten deze mens, door wie zichtbaar en
tastbaar de totale, almachtige geest van God werkzaam is, heel anders
behandelen dan wij onderling van elkaar gewend zijn, dat zal jullie toch zeker
wel volkomen duidelijk zijn!?
[11] En daaruit kunnen jullie dan wel
opmaken, waarom wij, hooggeplaatste Romeinen, Hem uit het diepst van ons hart
de hoogst mogelijke verering, liefde en achting bewijzen en Hem volkomen
erkennen en roemen als de Heer van de gehele wereld. -Zeg mij eens of dat
jullie niet als noodzakelijk en volkomen begrijpelijk voorkomt!"
[12] De jonge FARIZEEËR zegt: "O
ja, ongetwijfeld; want in veelopzichten bevalt uw theosofie ons heel goed en
zij is hier in deze omstandigheden ook volkomen op haar plaats. Maar het is
natuurlijk wel zo, dat het volgens de oorspronkelijke leer van Mozes zeker niet
goed en in de haak zou zijn om dat aan te nemen. Er staat namelijk heel streng
en nadrukkelijk: 'Ik alleen ben de Heer en je zult geen vreemde goden naast Mij
hebben!"
[13] JULIUS zegt: "Heel juist,
maar men moet Mozes ook niet woordelijk, maar veeleer met het juiste begrip in
zich opnemen. Dan zal men al gauw en zonder veel moeite ontdekken dat ik
eigenlijk helemaal niet in tegenspraak ben met de strenge leer van Mozes, als
ik nu de volgende grondregel opstel: De mens moet iedere uitspraak
-vooropgesteld dat die van dezelfde goddelijke geest afkomstig is die met Mozes
heeft gesproken -ook steeds als zodanig erkennen en buitengewoon vereren.
Daarom bewezen de Egyptenaren, Grieken en wij Romeinen, hoewel thans in een
soort blind bijgeloof wat te ver gaand, alle mensen en schepsels waarbij een
bijzondere, ongewone kracht en werking werd ontdekt goddelijke verering.
[14] Wel, nu dachten wij: Voor de
reine is alles rein! Als de wat bijgelovige mensheld door haar verering van het
goddelijke in de vorm van allerlei maaksels maar niet slecht wordt en dan de
vertoornde goden tracht te sussen met gruwelijke mensenoffers, kan men haar een
zeker vroom bijgeloof niet eens als een grof geestelijk gebrek aanrekenen.
Jammer genoeg wordt zij bijna altijd door de honger en door de steeds groeiende
heers en hebzucht van de priesters daartoe verleid. Want naar mijn mening is
het uiteindelijk altijd nog beter dat de mens iets gelooft waar dan toch een
goede reden voor is, dan. dat hij helemaal niets gelooft en zich op die manier
verlaagt tot het dier, dat ook geen geloof of bijgeloof kan hebben.
[15] Een mens, die helemaal geen
geloof wil en kan aannemen, kan ook nooit enige echte, verstandelijke
ontwikkeling bereiken. Want wie een huis wil bouwen, moet eerst zorgen voor het
nodige bouwmateriaal. Hoe kan iemand zelfs maar een simpele vissershut bouwen
zonder enig materiaal? Ook al is het ruwe materiaal aanvankelijk ongeordend,
dan is die orde toch al gauw aan te brengen zodra er enig materiaal is; maar
als er helemaal geen materiaal is, dan is er ook niets te ordenen.
[16] Daarom zeg ik dat bijgeloof voor
de mens toch altijd nog nuttiger is dan helemaal geen geloof; want uiteindelijk
is stro ook nog beter dan helemaal niets! Van stro kun je nog wat maken; maar
van niets kan nooit iets anders dan niets gemaakt worden. Om deze reden dulden
de Romeinen ook het vaak zeer grote bijgeloof van jullie volk, omdat wij daarin
nog altijd een bepaald nut voor de mensheid zien.
[17] Maar de eigenlijke tempeldienaars
zijn ons een gruwel, omdat wij heel zeker weten dat zij totaal niets geloven en
daarom het volk in plaats van de waarheid, de meest zinloze zaken als goddelijk
aanprijzen. Zij leggen zelfs de ondragelijkste straffen op aan die mensen die
door hun natuurlijke intelligentie ondanks alle morele dwang toch met kunnen
geloven dat schoonheid afzichtelijk is, de zon zwart in plaats van wit licht
geeft en dat in de beek Kidron bloed stroomt! Dat vind ik buitengewoon
schandelijk en slecht, maar het een of andere persoonlijke menselijke bijgeloof
absoluut niet!
[18] Ja, als men in staat is en een
goede gelegenheid heeft om de blinde mens op de juiste wijze voor te lichten,
dan is dat zeker van onschatbare waarde, maar zolang men dat niet kan, moet men
het volk zijn vrome opvatting laten houden! Want als men het volk niets beters
kan geven, moet men het minstens dat, wat het heeft, laten behouden!"
7
De geloofsdwang van de tempel
[I] De FARIZEEËR zegt: "Hoge
gebieder, alles wat u zegt is zo overtuigend goed en waar, dat wij niets anders
kunnen zeggen dan dat Ieder mens met een beetje geest, door één uur met u te
verkeren, zichtbaar meer voor zijn hoofd en voor zijn hart wint, dan wanneer
hij honderd jaar lang de domheden van de tempel aan zou kunnen horen, die uit
niets anders bestaan dan loze kreten.
[2] Er wordt daar wel veel gekletst en
nog meer geblèrd, maar dat is net zo zinvol als dat men tegen iemand zou
zeggen: 'Vriend, was mijn handen en voeten maar Iet wel goed op datje ze
absoluut niet nat maakt!' -En bij onze lessen die in de tempel gegeven worden,
wordt uitdrukkelijk geëist dat men ze heel aandachtig aanhoort en doet wat
daarin gezegd wordt. Maar waarom het moet en welke betekenis achter de gegeven
les schuilt, daarmee mag niemand zich bezighouden, -want dat zijn geheimen van
God waar niemand, behalve de hogepriester slechts onder het zegel van strenge
geheimhouding, iets naders over mag weten.
[3] Wat heeft de mens aan een leer
waarvan hij de tekst kan aanhoren, zelfs moet aanhoren, maar waarvan hij nooit
ook maar één lettergreep mag begrijpen?! Als je niets van zo'n leer hoort ben
je net zo ver!
[4] Bij God, als men de godsdienstige
zaken bij de mensen eens goed bekijkt, stoot men vaak op zaken die iedere
struisvogel te zwaar op de maag zouden liggen! Want ook al zijn de mensen
meestal in hun overige doen en laten bepaald niet zo dom en duister als een
maanloze, zwaarbewolkte herfstnacht, toch zijn zij dat beslist honderdvoudig
in hun godsdiensten! Zij hechten ofwel vaak geloof aan alle soorten
boerenbedrog zodat zelfs een hond daarvan zou gaan walgen -laat staan een
eerlijk mens -of zij geloven helemaal niets.
[5] O Heer en gebieder, u kunt zich
niet voorstellen hoe het mij vaak te moede was als ik op die manier de mensen
iets als goed en waar moest voorhouden, dat naar mijn vaste overtuiging een
grote leugen was. Ik had mijzelf vaak bijna van pure ergernis kunnen wurgen.
Maar wat hielp dat? Als de os eenmaal het juk draagt, moet hij trekken -of het
nu licht of zwaar gaat -anders vallen er klappen in overvloed! Tijdens mijn
toespraken heb ik vaak bij mijzelf gedacht: 'Wie van ons is nu de
beklagenswaardigste os, ik, de prediker, of degene voor wie ik preek?' En ik
kon mij nooit aan de gedachte onttrekken, dat ik toch wel steeds de grootste
en, eigenlijk noodgedwongen, de domste os was! Want mijn toehoorder kon, als
hij een verstandig mens was, mij achteraf naar hartelust uitlachen en zich in
gezelschap van zijn vrienden over mij vrolijk maken; maar ik mocht dat, in
ieder geval in de tempel, op straffe van het vervloekte water niet doen.
[6] Daarom, hoge gebieder, zeg ik: Weg
uit ons midden met alles, wat in alle ernst puur van de duivel is! Van nu af
aan worden wij echt verstandige mensen en zullen in der eeuwigheid aan geen
enkele menselijke domheid meer meewerken, want het is iets ontzettends om
dienaar te zijn van de domheid der mensen! Van nu af aan de wapens en het
gezonde verstand! Al het andere behoort tussen de horens van de oude zondebok,
die men moet doden en verbranden met het vuur van rechtvaardige ergernis. Maar
nu over iets anders!
[7] Hoge gebieder, weet u soms wat
deze goede Godmens eventueel zou verlangen, als hij ons voor de korte duur van
enige dagen bij zijn leerlingen op zou nemen? Want van hem zou in de kortst
mogelijke tijd bijzonder veel te leren zijn! Denkt u dat wij hem dat zo zonder
enig gevaar zouden kunnen vragen?"
[8] JULIUS zegt: "Ongetwijfeld,
maar ik weet ook heel zeker dat Hij nergens enig stoffelijk loon aanneemt, maar
altijd slechts een zuiver geestelijk! O, Hij heeft nooit ook maar enig geld bij
Zich en blijft toch nooit iemand iets schuldig! Wie iets voor Hem doet,
vergeldt Hij het op een andere wijze duizendvoudig. Want Zijn woord en Zijn wil
zijn meer waard dan de gehele wereld. Meer behoeven jullie niet te weten en
jullie kunnen nu doen wat je wilt!"
[9] De jonge FARIZEEËR zegt: "Dat
verheugt ons, en u, hoge gebieder , danken wij zeer voor het licht dat u in ons
hart hebt laten schijnen, want nu weet ik heel zeker wat wij allen zullen doen
en in zekere zin moeten doen! Nu pas zullen wij ons allen oprecht tot hem
wenden en wat hij zal zeggen, zullen wij ook doen!"
[1] Na die woorden staat de jonge
FARIZEEËR op, komt naar Mij toe en zegt: "Heer, meester en weergaloze
heiland! Wie ik en mijn 29 broeders zijn, weet u vast en zeker, en wie u bent,
hebben wij ook van de grote machthebber Julius gehoord. Veel hoeft er over en
weer dus met gevraagd te worden. Maar omdat wij gehoord hebben dat u af en toe
ook leerlingen aanneemt, zouden ook wij -slechts voor kort, tenzij het ook
langer zou mogen -uw leerlingen willen zijn!"
[2] IK
zeg: "Alles goed en wel, maar besef wel: De vogels hebben hun nesten en de
vossen hun holen, maar Ik heb geen rustplaats voor Mijn hoofd!
[3]
Wie Mijn leerling wil zijn of worden, moet een zware ast op zijn schouders
nemen en Mij zo navolgen! Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen zij
moeten daarentegen terwille van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregen
aardse voordelen en bezittingen niet alleen gedurende enige tijd, maar voor
altijd ontberen. Zelfs vrouwen. en kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij
geheel en al ware leerlingen van Gods Rijk willen worden. .
[4]
Geld of andere wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo mm als twee
opperkleden of reserveschoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstaf om
zich te verdedigen tegen een eventuele vijand.
[5] Zij mogen op aarde alleen maar het
verborgen geheim van God.s rijk hebben. Als jullie je daarnaar kunnen voegen,
mogen jullie Mijn leerlingen zijn!
[6]
Ook moet ieder van Mijn leerlingen;. net als Ik, tegenover iedereen vol liefde,
zachtmoedigheid en geduld zijn. Hij moet zijn ergste.vijand net Zo zegenen als
zijn beste vriend en moet, als de gelegenheid zich voordoet, degene die hem
heeft benadeeld, goed doen en bidden voor degene, die hem vervolgt.
[7] Toorn en wraak moeten verre zijn
van het hart van Ieder die Mijn leerling wil zijn; over de bittere
gebeurtenissen op deze aarde mag hij niet klagen of daarover zelfs geërgerd
beginnen te morren.
[8] Hij moet alle leven van vermaak
vermijden als de pest; maar daarentegen alles inzetten om door Mijn levende
woord In zijn eigen hart letterlijk een nieuwe geest te vormen en om vervolgens
eeuwig geheel in deze geest verder te leven in de overvloed van alle
geestelijke kracht.
[9]
Denk daarom over deze voorwaarden na en zeg Mij of je daarmee instemt en of je
je aan dat alles geheel wilt onderwerpen!"
[10] De jonge Farizeeën beginnen zich
naar aanleiding van deze Introductie van Mij behoorlijk achter de oren te
krabben en geen van hen weet daar een passend antwoord op. De jonge FARIZEEËR,
die voorheen steeds met Julius had gesproken maar nu nog bij Mij stond, zegt
echter toch na een poosje zo half en half schertsend: "Beste, goede en
onovertrefbare meester! De aan ons gestelde voorwaarden kunnen op zichzelf heel
goed zijn om misschien enige van uw buitengewone, goddelijk lijkende eigenschappen
te verkrijgen. Maar, heel weinig mensen zullen zich daarvoor uitspreken en
daartoe overgaan! En een algemeen belang kan die wens ook al niet hebben, want
stel dat alle mensen uw voorwaarden om u te volgen zouden aanvaarden, dan zou
de aarde er weldra zo uitzien als zij..er volgens Mozes op de tweede of derde
scheppingsdag uitzag, namelijk verlaten, woest en ledig! Weet u, bekeerlingen
zult u op deze manier weinig krijgen! Kleine aantallen, die zich willen
onderwerpen aan het zogenaamde bespiegelende leven en in zekere zin op aarde
reeds bereiken willen wat hen pas in het hiernamaals te wachten staat, zullen
daartoe wel overgaan; maar alle mensen!? O God, wat zou er van de wereld
terechtkomen?
[11] Dan is en blijft de oude leer van
Mozes voor het fysieke en zedelijke leven van de mens toch wel voor alle
schepsels steeds de meest uitgebreide en in ieder opzicht de meest nuttige! Bij
die leer kan men voor God en wereld, net als David, een geacht mens zijn, iets
wat heel nodig is voor het handhaven der orde op aarde. Maak alle mensen maar
eens gelijk, dan zul je al gauw merken waar het met de mensheid in korte tijd
naar toe gaat! Een gering aantal moet wel in het bezit zijn van de geheimen van
het Godsrijk op aarde; maar voor alle mensen zou dat net zoveel nut hebben, als
wanneer er bij een leger alleen maar veldheren van gelijke rang zouden zijn of
alleen maar gewone, ruwe soldaten zonder enige kennis van het leiden van een
oorlog, dus zonder een veldheer . Heus, tegen zo'n leger zouden dan ook wat redelijk
goed aangevoerde groepen oude vrouwen het op kunnen nemen!
[12] Ik voor mij wil ongetwijfeld heel
graag uw leerling worden, ook al zou u mij nog zwaardere voorwaarden gesteld
hebben; maar of al mijn metgezellen daartoe zullen overgaan is een heel andere
vraag! Want kijk, de témpel eist echt heel veel, maar U wilt meteen alles
hebben en daartoe, vriend, zullen er maar heel weinig bereid zijn!"
9
De voordelen van zelfverloochening
[1] IK zeg: "Dat geeft niets; Ik dwing
niemand! Wie Mij volgen wil die volge; wie echter niet wil en niet kan, die
blijve thuis!
[2] Maar in deze dagen wordt het rijk
van God geweld aangedaan; en die het niet met geweld naar zich toe trekken,
zullen het niet bezitten.
[3] Ik zeg echter naar aanleiding van
Mijn aan jullie gestelde voorwaarden, die echt niet zo gemakkelijk zijn: Als je
een oud en al erg versleten overkleed hebt, waarmee het schande zou zijn om nog
onder de mensen te komen, en er komt een mens bij je met een nieuw, goed overkleed,
die tegen je zegt: 'Vriend, trek je oude kleed uit en vernietig het omdat het
niet langer meer te gebruiken is en ik geef je daarvoor een nieuw, dat nooit
zal slijten omdat het uit een stof is geweven die de stormen der tijden kan
doorstaan!' - zul je je dan bij zo'n aanbod ook nog als een dwaas gedragen en
het oude, verteerde, tot lompen vergane kleed behouden.
[4] Verder weet jij, net zoals je
metgezellen, dat dit aardse scholings en proefleven slechts een heel korte
tijd duurt en dat daarachter meteen de eindeloze eeuwigheid begint. Weet je
wel, hoe en of je na de lichamelijke dood nog een verder leven zult hebben?
-Alleen Ik ben in staat om jou, net als iedereen, in ruil voor dit korte en
armzalige leven, met volkomen zekerheid het eeuwige, volmaakte leven van een
engel te geven.
[5] Zul je dan ook nog aarzelen om
Mijn aanbod aan te nemen, terwijl Ik de enige ben die jou het eeuwige leven kan
bezorgen en helemaal kan schenken? Heus, Ik vraag maar heel weinig -en geef
daarvoor buitengewoon veel!
[6] Denk je dat de aarde woest en leeg
zou worden als alle mensen, wat eenmaal ook zal gebeuren, zouden voldoen aan de
eisen van Mijn leer? O kortzichtige Farizeeër!
[7] Kijk naar deze engel van Mij! Hij
alleen al heeft uit Mij zoveel macht en kracht, dat hij, als Ik dat zou willen,
deze hele aarde, de grote zon, de maan en al de andere voor jou zichtbare
sterren in een oogwenk net zo snel zou kunnen vernietigen als de steen die hij
zoëven vernietigde. En bedenk daarbij dat, als je deze grote aarde vergelijkt
met de grootte van die werelden, de aarde nauwelijks de grootte zou hebben van
het kleinste zandkorreltje. Als je echter gelooft dat de cultuur van de
aardbodem alleen maar van de mensen afhankelijk is dan vergis je je deerlijk!
[8] Ik wil je een stuk land geven,
maar het eerst vervloeken, en dan kun je daarop werken zoveel je wilt en het
zal je zelfs geen doornen en distels als voedsel voor de wormen opleveren! De
zaaier zaait wel het koren in de voren der aarde, maar bij het uitzaaien moeten
ook Mijn engelen meewerken en zo de akker zegenen, anders zal hij eeuwig geen
vruchten voor je dragen! -Begrijp je dat?
[9] Als nu de voornaamste bewerkers
van de aardbodem voor het dragen van eetbare vruchten steeds Mijn engelen zijn,
zouden zij als gunstige uitzondering ook wel het uitzaaien op zich kunnen
nemen, zoals zij dat ook op plaatsen van deze aarde doen die nog door geen
mensenvoet betreden zijn.
[10] Maar omdat de mensen onder de
oude vloek lijden en zelf met alle geweld willen werken voor hun lichaam, -
wel, daarom kunnen Mijn engelen ook nog steeds dezelfde oude rust in acht
nemen!"
10
Behoeften en het kwaad daarvan
[1] Hebben jullie niet gelezen over
het vroegere aardse paradijs, waar de eerste mens geschapen werd? Dit paradijs
was een grote tuin en goed voorzien van de heerlijkste vruchten van de gehele
aarde; en toch had vooraf de hand van een mens onmogelijk deze tuin kunnen
bewerken! Ook hadden de eerste mensen geen huizen en geen steden; zij hadden
maar zeer weinig behoeften die gemakkelijk te bevredigen waren, maar zij bleven
daar gezond bij. Zij bereikten altijd een zeer hoge leeftijd en hadden daarom
veel tijd om zich met de geestelijke vorming van hun ziel bezig te houden en
zij stonden bijna doorlopend in zichtbare verbinding met de hemelse machten.
[2] Kaïn bouwde echter al, door
influistering van de satan, voor zijn zoon Hanoch een stad met diezelfde naam;
en hij heeft daardoor de basis gelegd voor alle kwaad op aarde.
[3] Ik zeg jullie: De mens heeft voor
het leven op deze aarde helemaal niet veel nodig; maar de trots van de mens,
zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht en heerszucht vragen
onbeschrijflijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!
[4] Daarop is de zorg van de mensen
het meest gericht en zij hebben dan natuurlijk geen tijd meer om zich bezig te
houden met datgene, waarmee zij zich eigenlijk bezig moesten houden omdat God
hen slechts daarvoor op deze wereld heeft geplaatst.
[5] Vanaf Adam tot Noach voerden de
mensen van de hoogten nooit oorlog, omdat zij slechts zeer geringe behoeften
hadden en niemand méér wilde zijn dan zijn broeder en de ouders hun aanzien
tegenover hun kinderen steeds zeer hoog hielden doordat zij steeds de wijze
leiders en leraars en raadgevers van hun kinderen bleven.
[6] Maar in de laagten, waar de in hun
hart en verstand blinde mensen hun leraars en leiders en raadgevers schitterend
begonnen op te smukken, hun hoofden zalfden en met kronen sierden en hen
vanwege het grotere aanzien ook allerlei macht en gezag verleenden, was het uit
met het eenvoudige leven en de geringe behoeften!
[7] Pracht heeft een grote maag, die
nooit te verzadigen is. De aarde kon op een beperkte oppervlakte niet meer
voldoende voedsel produceren en de moeilijk te verzadigen pracht lievende
mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden, noemden de in beslag
genomen grond hun eigendom, zorgden meteen voor hun luister en wekten daardoor
nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst, twist, onvrede en oorlog.
De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd heerser over de zwakkeren en
dwong hen voor hem te werken en hem in alles onderdanig te zijn. De
weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder bedreiging met de dood tot
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen!
[8] En zie, dat was allemaal het
gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de liefde voor pracht en praal
en de daaruit voortkomende hoogmoed!
[9] Als Ik nu, door met Mijn geest uit
de hemel te komen, jullie weer terug wil brengen in de gelukkige oertoestand
van de eerste mensen en jullie de reeds lang geheel verloren wegen naar Gods
rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen dat de door Mij gestelde voorwaarden om
Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen vrijwel onuitvoerbaar zijn!
[10] Ik zeg jullie: Het juk, dat Ik op
jullie schouders leg, is zacht en de last, die ik jullie wil laten dragen, is
licht als een veertje vergeleken bij datgene, wat je nu dag aan dag draagt.
[11] Hoe ver richten jullie zorgen
zich over de gehele wereld! Jullie hebben dag en nacht rust noch duur; en dat
alleen maar vanwege de wereld en opdat je vooral maar niet beknot zult worden
in je ingebeelde pracht en in je luxueuze leventje, ten koste van het vaak
bloedige zweet van je zwakke broeders en zusters!
[12] Hoe moet bij al dit zorgen de
ziel nog tijd vinden om ook nog iets te doen voor de opwekking van Gods geest
in haar!?
[13] Ja, jullie zielen en de zielen
van miljoenen weten niet eens meer, dat zij dragers van de geest van God zijn.
Laat staan dat zij bij hun eindeloze, wereldse zorgen ook maar iets ten bate
van het vrij en zelfstandig worden van hun geest zouden kunnen en willen doen.
Daarbij wordt de arme en zwakke mensheid door jullie te veel tot bloedige en
rusteloze knechtenarbeid opgejaagd terwille van jullie liefde voor pracht en
luxe en kan daarom óók niets doen voor het vrij en zelfstandig worden van haar
geest. En zo zijn jullie samen met jullie onderdanen dood en waarachtige
kinderen van satan en willen Mijn woord niet horen dat je oprecht en waarachtig
naar het leven voert. Daarentegen verdedigen jullie je éigen woord dat jullie
en al jullie ondergeschikten onvermijdelijk de eeuwige dood zal brengen!"
11
De aanleiding tot de zondvloed
[1] "Men klaagt God nog steeds
aan en zegt: 'Hoe kon God een alles verstikkende zondvloed over de aarde laten komen
en hoe kon Hij de mensen uit Sodom en Gomorra vernietigen?' O, dat was erg
eenvoudig! Want waarom zou Hij van leven voorziene, opgetuigde vleesklompen nog
langer op de aardbodem rond laten darren, als hun zielen zich zo ver van de
oude orde van God verwijderd hebben dat bij hen zelfs het laatste spoor van
bewustzijn van hun eigenlijke ik, door pure zorgen voor het vlees, is
verdwenen!?
[2] Kan de ziel van de mens zich nog
sterker met het vlees verbinden dan bij mensen, waarvan de ziel niet alleen
geen enkel besef meer heeft van de goddelijke geest, maar zichzelf tenslotte zo
zeer verliest dat zij zelfs in volle ernst haar eigen bestaan begint te
ontkennen en er niet meer van te overtuigen is dat zij bestaat!?
[3] Ja, als die toestand eenmaal
intreedt bij de wereldse mensheid, is een mens ook geheel opgehouden mens te
zijn. Hij is dan slechts een instinctmatig, verstandig dier en voorlopig
helemaal niet in staat tot enige verdere ontwikkeling van de ziel en de geest.
Daarom moet dat vlees gedood worden en vergaan, samen met de te vast met het
vlees verbonden ziel, opdat misschien na vele duizenden jaren een geheel vrij
van het vlees geworden ziel weer de weg van haar eigen ontwikkeling en
zelfstandig wording kan volgen, hetzij nog op deze aarde of op een andere.
[4] Dat er nu echter al weer veel
mensen zijn die door hun overgrote zorg voor de wereld en hun lichaam niets
meer weten van hun eigen ziel, dat kunnen jullie voor een deel bij je zelf,
voor een deel bij de Sadduceeën en voor het grootste deel bij alle mensen zien.
Want niemand weet meer te vertellen wie en wat de ziel is! Men gebruikt het
woord wel en zegt: 'Bij mijn ziel', en 'in mijn ziel', maar als men iemand dan
daarnaar vraagt en zegt: 'Vriend, wie en wat is toch de ziel?', dan is de
gevraagde ten einde raad!
[5] Maar als de ziel zichzelf eenmaal
niet meer kent en tenslotte geheel vergeet wat en hoe zij is, dan houdt alles
op! Voor God blijft er dan niets over dan de aardbodem opnieuw bloot te stellen
aan de oude mensen verdelgings handeling, nu eens in sterkere, dan weer in
minder sterke mate, afhankelijk van de stand van zaken bij de mensen of ze nog
iets of helemaal niets meer van hun geest en hun ziel afweten.
[6] Deze pure wereldse en vleselijke
mensen zien er uiterlijk weliswaar vaak heel mooi en aantrekkelijk uit, vooral
het vrouwelijk geslacht, hetgeen heel begrijpelijk is door de steeds grotere
eenwording van hun ziel met het vlees. Maar zulke mensen worden daardoor ook
zwak en heel ontvankelijk voor alle slechte, fysieke indrukken. Hun lichamen
worden gemakkelijk ziek en het geringste contact met een besmettelijke ziekte
is dodelijk voor hen, terwijl mensen die een vrije ziel en daarin een vrije
geest hebben, alle vergiften van de aarde over zich heen kunnen laten komen
zonder ook maar de geringste schade te lijden. Want een vrije ziel en daarin
een vrije geest hebben kracht en middelen in overvloed om iedere zwakke vijand
krachtdadig te bestrijden, terwijl een ziel die in alle levensuitingen aan haar
vervloekte lichaam zit vastgeketend, op een aan handen en voeten gebonden reus
lijkt die zich zelfs niet tegen een lastige vlieg teweer kan stellen en moet
dulden dat een zwakke dwerg hem heel op z'n gemak, maar des te pijnlijker, met
een mes het hoofd van de romp scheidt."
12
Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest
[1] "Let op! Als je in een plaats
komt met fraai gevormde en sierlijk uitgedoste mensen van beiderlei kunne, ga
dan direkt verder want daar krijgt het rijk van God geen voet aan de grond
omdat daar op z'n minst het halve Sodom en Gomorra te vinden is! Van zo'n
plaats is het strafgericht van God ook nooit ver verwijderd, want zulke met het
lichaam verstrengelde zielen, die tijdens het, grootste deel van hun bestaan
bijna alle bewustzijn hebben begraven in hun lichaam, zijn te ingrijpend
gebonden. En als hun schone lichaam ook maar heel even door de slechte, ruwe en
nog helemaal onbeschaafde natuurgeesten van de lucht wordt beslopen, kunnen
zulke gebonden zielen zich niet verweren en bezwijken ze spoedig samen met hun
lichaam, dat door de innige verstrengeling met de ziel veel vatbaarder en
gevoeliger is dan het vlees van een lichaam met een vrije ziel.
[2] Pak zelf eens zo'n teergebouwd
stadsmeisje stevig bij de arm of een ander lichaamsdeel en zij zal een kreet
slaken van pijn. Ga echter naar buiten naar een werkende boer, die naast zijn
werk ook nog oprecht zorgt voor zijn ziel en de zielen van zijn kinderen, dan
kun je de handen van de boer en zijn kinderen zo stevig als je maar wilt,
beetpakken en schudden en zij zullen echt niet zulke kreten van pijn slaken!
[3] Jullie denken zeker dat die
ongevoeligheid ontstaat door het zware werk en de daardoor verkregen
gehardheid? O nee, zeg Ik je! De grotere ongevoeligheid is alleen maar een
gevolg van de door allerlei zelfverloochening vrijer van het lichaam geworden
ziel, waardoor dan ook de juiste harding van het lichaam tot stand komt.
[4] Als echter alle zorg op de
teerheid van het lichaam is gericht en er zelfs speciale scholen bestaan waar
het lichaam door allerlei gymnastiek zo harmonisch mogelijk en zelfs door
allerlei zalven en oliën zo teer mogelijk wordt gemaakt, dan is er geen vrije
en sterke ziel meer; en komt er ook maar een zweem van ziekte over zulke
walgelijk zwakke lichamen, dan houdt de dood zonder moeite zijn rijkste
oogstfeest.
[5] Daar wordt dan weer gejammerd en
geklaagd en de ene halfgelovige mens na de andere doet zijn mond open en zegt:
'Wat kan God er toch voor genoegen in scheppen om de mensen aan één stuk door
steeds maar met allerlei plagen te kastijden?!' Ofwel God bestaat helemaal
niet, of God is te verheven en bekommert Zich niet meer om de aardwormen, of
God wil meer offers en wierook zodat men Hem weer moet sussen met rijke offers,
magische spreuken en wierook! Of God is in toorn ontstoken en wreekt zich nu op
de onschuldige, zwakke mensheid; men zou daarom in zak en as boete moeten doen
en minstens twaalf zondebokken de Jordaan in moeten werpen!
[6] Maar niemand denkt eraan dat al
het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle dure tijden, honger en pest
alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van alles naar Gods orde voor
hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun lichaam doen!
[7] Men predikt wel voor dode zielen
over de vrees voor God, maar door zijn eigen dode ziel gelooft de prediker dat
zelf allang niet meer Hij gelooft alleen
maar aan dat wat hij voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien een door
studie goed ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de ene blinde
de andere en zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De eerste preekt
voor zijn lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege zijn lichaam.
Maar wat heeft een doodzieke ziel daaraan?
[8] Ik ben een genezer. Hoe kan Ik
dat, vragen de dode en daarom geheel blinde mensen zich af. En Ik zeg jullie
dat ik van geen mens het lichaam genees, maar als een ziel nog niet te sterk
met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij en Ik wek, voor
zover mogelijk, de in de ziel begraven geest. Deze versterkt meteen de vrij
geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in een
oogwenk weer in de normale orde terugbrengen.
[9] Dat noemt men dan een
wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de gewoonste en natuurlijkste,
lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand heeft, kan hij ook geven; wat
hij echter niet heeft, kan hij ook niet geven!
[10] Wie een levende ziel heeft
overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije geest, kan ook de ziel van zijn
broeder vrij maken als deze nog niet te veel met het vlees is vergroeid en die
helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de zieledokter echter zelf
een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoe zou hij dan dat wat
hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?! Denk er daarom over na!
[11] De voorwaarden om Mijn leerling
te worden heb ik je nu voorgelegd en de werkelijke, eigenlijke oorzaak van de
kwalen van de wereld. Doe nu wat je wilt! Ik neem jullie niet als leerling aan,
noch houd ik jullie tegen om dat te worden. Als jullie echter toch Mijn
leerlingen willen worden, moeten jullie ook vóór alles jullie zielen vrij en
sterk maken, omdat jullie anders niets zouden hebben aan het volgen van Mijn
leer!"
13
Noach en de ark
[1] Na deze toespraak is iedereen erg onder
de indruk en denkt in stilte: 'Eigen schuld!' En de jonge Farizeeër weet niet
wat hij Mij daarop moet antwoorden. Ook Cyrenius en Julius trekken nu wat
zorgelijke gezichten en ook Ebahl en zelfs Jarah, die haar vrouwelijke
schoonheid bedenkelijk begint te vinden!
[2] En CYRENIUS zegt na een poosje
diep nagedacht te hebben: "Heer en Meester, ik heb zo hier en daar al wat
dagen en nachten met U doorgebracht en heb U veel wonderbaarlijks zien doen en
U ook heel streng horen spreken, maar ik ben nog nooit zo van mijn stuk
gebracht als bij deze toespraak van U! Want volgens Uw huidige uitlating is het
met ons niet veel beter gesteld dan ten tijde van Abraham met Sodom en Gomorra.
En al ons zorgen, doen en laten is helemaal des duivels. Vriend, dat is een zeer
harde les! Jammer genoeg is het voor geen geld ter wereld te verhelen dat U ons
hier de naakte waarheid hebt voorgelegd. Maar hoe kun je het nu zover brengen
dat je helemaal ermee instemt om al het wereldse de rug toe te keren, om dan
vervolgens alle tijd te gaan besteden aan de beschaving van de ziel en de
geest?"
[3] IK zeg: "Vriend, niets
gemakkelijker dan dat! Je blijft, wat en wie je bent en geeft leiding aan wat
je is toevertrouwd, maar niet vanwege jouw positie, maar voor het welzijn van
de mensen!
[4] Want kijk, toen in Noach's tijd
het water de aardbodem bedekte, die bewoond werd door een eigenlijk geheel
verdorven mensheid, doodde de vloed alles in de verre omtrek behalve Noach en
zijn kleine familie en de dieren die Noach in de ark kon opnemen, natuurlijk
met uitzondering van de vissen in het water .
[5] Hoe bleef Noach echter met zijn
familie in leven, hoog boven de dood brengende golven van de grote vloed? Wel,
hij bevond zich in een stevig bouwsel dat de wilde vloed heel gehoorzaam op
haar rug moest dragen. Die vloed kon nergens in het bouwsel binnen dringen waar
zij ook voor Noach's leven gevaarlijk had kunnen worden!
[6] Deze
dodelijke vloed bestaat echter. geestelijk nog steeds op deze aardbodem en Ik
zeg je dat deze geestelijke en blijvende zondvloed van Noach voor het leven van
de wereldmensen minstens zo gevaarlijk is als de natuurlijke van toen ten tijde
van Noach.
[7] Hoe kan men zich echter beschermen
tegen de verdrinkingsdood in de geestelijke zondvloed? Ik zeg je: Wat Noach
lichamelijk deed, dat moet men nu geestelijk doen en dan is men voor altijd
beschermd tegen de verdrinkingsdood in de grote en voortdurende, geestelijke
zondvloed!
[8] Met andere woorden: Men moet
volgens de orde van God ook de wereld geven wat van de wereld is, -maar vóór
alles aan God wat van God is!
[9] Voor een mens is de' Ark van
Noach' de ware deemoed, naastenliefde en
liefde tot God.
[10] Wie echt deemoedig en vol
zuivere, onbaatzuchtige liefde is tot God de Vader en alle mensen en wie steeds
actief tracht om alle mensen, indien mogelijk, te dienen in Gods orde, die
drijft behouden en goed bewaard over de anders zo snel de dood brengende
wateren van alle wereldse zonden en aan het eind van zijn aardse
levensloopbaan, als de vloed voor hem zal zakken en weg zal ebben in de
duistere diepten, zal zijn ark op de grote Ararat van het van leven
overvloeiende rijk van God een goed verzorgde rust krijgen en voor hem die zij
gedragen heeft zal zij een eeuwig woonhuis worden."
14
Hoe passen aardse schatten in ons leven
[1] "Kijk naar Mij! Moet Ik nu
niet met de wereld omgaan? Ik eet en drink en de wereld dient Mij, zoals eens
de vloed het bouwsel van Noach heeft gediend! Zij gaat wel hevig te keer onder
de stevige wanden van Mijn bouwsel, -maar verzwelgen kan zij het in der
eeuwigheid niet!
[2] Je kunt er niets aan doen dat er
op een gegeven ogenblik een Romeins rijk is ontstaan. Het is er nu eenmaal en
je kunt het niet laten verdwijnen! Het rijk heeft evenwel goede wetten, die
heel goed deugen voor de instandhouding van de orde en voor de deemoediging van
de mensen. Als je denkt dat je een heer bent die boven de wet verheven is en
daarom een kroon kunt dragen, ben je voor jezelf op de verkeerde weg, ofschoon
niet ten opzichte van de mensen die de eenmaal uitgevaardigde wet zonder meer
moeten houden, met alle voor en nadelen daaraan verbonden. Stel je je echter
ook onder de wet en zie je jezelf slechts als de officiële en noodzakelijke
leider en tussenpersoon daarvan, dan neem je het juiste standpunt in. Dan
timmer je voor jezelf uit het geestelijke materiaal van de wet een ark die je
over al de nog zo door de storm bewogen wateren van de wereldzonden heen moet
dragen!
[3] Als je daarbij ook nog in al je
daden de eenvoudige grondbeginselen van Mijn leer toepast, die met jullie
wetten heel goed in overeenstemming te brengen zijn, doe je, gezien je
mogelijkheden, voldoende voor je ziel en je geest. En als Ik zeg dat Ik dat
voldoende vind, noem Mij dan eens iemand die dat onvoldoende zou kunnen
vinden!"
[4] CYRENIUS zegt: "Maar denk
eens, o Heer, aan de pracht en de luxe waarin ik vanwege mijn ambt moet leven
en denk eens aan wat U zoëven over de pracht en de luxe van de wereld hebt
gezegd!"
[5] IK zeg: "Houd je in je hart
dan van de wereldse pracht en luxe?"
[6] CYRENIUS antwoordt: "0, niet
in het minst; voor mij is dat allemaal een echte kwelling!"
[7] IK zeg: "Wel, waarom brengt
die voorgeschreven pracht en luxe je dan in de war? Als je er in je hart geen
liefde voor voelt, kan geen pracht of praal nadelig zijn voor ziel en geest!
Maar als je hart aan iets stoffelijks hangt, ook al zou dat op zichzelf nóg zo
gering zijn, dan kan het net zo schadelijk voor ziel en geest zijn als de
zwaarste kroon van het zuiverste goud met de kostbaarste edelstenen.
[8] Daarom komt alles slechts aan op
de gesteldheid van het hart; want anders moesten belachelijk genoeg ook zon,
maan en al de sterren de mensen van deze aarde als zonden aangerekend worden,
omdat zij schitterend stralen en glanzen en omdat de mens toch echt plezier
daaraan beleeft. Zo kan ook jij, Mijn beste Cyrenius, ware vreugde beleven aan
jouw luister voor de mensen, als het maar geen ijdele en daarom domme vreugde
is, want daardoor wordt de ziel bedorven en tenslotte gedood!
[9] Het werd Salomo toch ook
toegestaan en zelfs bevolen, om zich met zo'n pracht te bekleden als vóór hem
geen koning had gedragen en ná hem ook geen koning ooit meer zal dragen. Zolang
hij daar geen domme, ijdele vreugde aan verbond, maar een juiste op wijsheid
berustende, was de vreugde verheffend voor zijn ziel en zijn geest. Toen hij
echter later vanwege de grote luister ijdel werd en de hoogmoed zich van hem
meester maakte, verdween al zijn luister voor God en alle betere mensen en hij
verviel in alle zonden van de wereld des overvloeds en zijn werken en daden
werden door de betere mensen gezien als dwaasheden en voor het aangezicht van
God waren het ware gruwelen.
[10] Ik zeg jou en ook alle anderen,
dat het zelfs goed en nuttig voor de mens is wanneer hij, als een gerijpte naar
ziel en geest, reeds op deze aarde de pracht van de hemelen nabootst en zijn
hart daaraan op de juiste wijze warmt. Want het is loffelijker te bouwen dan te
vernietigen. Maar alleen naar ziel en geest geheel gerijpte mensen zouden
zoiets moeten doen, opdat de onrijpen zouden ontdekken wat een rijp mens
allemaal tot stand kan brengen.
[11] Maar wie voor eigen eer en roem
een paleis voor zichzelf bouwt en uiteindelijk zichzelf in zijn pracht op een
voetstuk plaatst, begaat een grote zonde tegen zijn eigen ziel en zijn goddelijke
geest en bederft zichzelf en al zijn nakomelingen, die zich dan al vanaf de
geboorte veel hoger achten dan de andere mensen.
[12] Wanneer echter door de pracht van
de paleizen de harten van de bewoners van de paleizen worden bedorven en daarbij
vervuld worden van hoogmoed en verachting voor die mensen, die geen paleizen
kunnen bewonen, dan is het weer beter om de paleizen meteen te verwoesten.
[13] Zo is het ook helemaal niet tegen
de goddelijke orde om een stad te bouwen waarin de mensen in vrede en eendracht
als één familie in één huis tesamen leven, werken en handelen en elkaar zo bij
alles gemakkelijker kunnen ondersteunen dan wanneer zij urenver van elkaar
verwijderd zouden wonen. Komt er dan echter in een stad hoogmoed, luxe, de zucht
naar pracht, nijd, haat, vervolging en zelfs doodslag, en zwelgzucht, ontucht
en traagheid, dan moet zo'n stad meteen weer in een puin en stofhoop veranderd
worden, anders wordt zij een broedplaats van allerlei duivels kwaad dat na
verloop van tijd de gehele aarde door en door zou verpesten, net als Hanoch van
voor de zondvloed, en Babylon, en de grote stad Ninevé van na de zondvloed! Hoe
groot waren deze steden eens en nu staan er in hun plaats slechts een paar
armelijke hutten! Waar eens Hanoch stond, is nu een zee, net als op de plaats
van het oude Sodom en Gomorra en de tien kleinere steden in de omtrek van de
twee grote, die elk groter waren dan het huidige Jeruzalem dat ook niet meer zo
groot is als in de tijd van David.
[14] Wat echter met die steden is
gebeurd, zal ook met Jeruzalem gebeuren en er zijn er hier die de gruwel van de
verwoesting mee zullen aanzien en mee zullen maken! Want, zoals gezegd, het is
beter dat zulke steden er niet zijn en daarvoor in de plaats des te meer geheel
levende zielen, dan dat er een stad is waarin de mensenzielen voor het
tijdelijke en de eeuwigheid geheel te gronde gericht worden!
[15] Dus, beste Cyrenius, je mag alles
hebben wat de aarde ook maar aan prachtigs en wonderbaarlijk schoons op haar
uitgestrekte bodem draagt en je kunt je daarin, God lovend en prijzend,
verlustigen. Maar verpand je hart er nooit aan; want al deze aardse pracht moet
eens, zowel voor zichzelf als voor jou, vergaan als je het tijdelijke met het
eeuwige zult verwisselen! Want alle materie is in de aard van de zaak niets dan
alleen maar dat, wat ik je al eerder helder en duidelijk genoeg heb
uiteengezet. -Zeg eens, voldoet je dit en heb je het zo begrepen zoals het voor
God en de hele wereld begrepen moet worden?"
15
Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, nu is
alles mij weer helemaal duidelijk; zo is het nu eenmaal. Zoals er voor iedere
grashalm één wet is waaronder en volgens welke hij zich kan ontwikkelen, zo is
er ook maar één psychisch morele wet die aan het wezen van de mens is
aangepast, waaronder de mens uit zichzelf zijn volle ongebonden vrije
zelfstandigheid kan verkrijgen. Ofwel, er is dus altijd maar één
onveranderlijke, altijd gelijke weg, waarover men zijn ware en eeuwige
bestemming kan bereiken. Langs iedere andere van de talloos vele vrijheidswegen
waarover de mensen moreel ook goed kunnen gaan, is het grote, alleen ware en
door God vastgestelde doel onmogelijk te bereiken!
[2] Daarbij zie ik ook zonneklaar, o
Heer, dat de weg die U ons hebt gewezen, de enige goede en ware is. Ook besef
ik dat ieder mens, hoog of laag, onverstoorbaar de juiste weg kan gaan als hij
dat maar serieus wil; maar ik zie ook wel in dat geen mens ooit uit zichzelf
deze weg had kunnen vinden, die zo waarachtig is en zo volkomen aan alle
levensomstandigheden beantwoordt. Zoiets moet rechtstreeks door Gods geest
geopenbaard worden aan de mensen die dit verstaan!
[3] Maar hoewel de weg nu heel
duidelijk is omschreven, zal hij naar mijn mening toch zelden helemaal
bewandeld worden, want daartoe hebben de teveel op het materiële gerichte,
wereldse gewoontes op deze enige ware en goede weg een versperring aangebracht
die dat verhindert. En velen die deze weg betreden, zullen daar tegenop lopen
en halverwege omkeren, vooral als ze niet al gauw een wonderbaarlijke
uitwerking bij zichzelf ge waar worden voor de moeite die ze doen. Dat gebeurt
namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt, zeker als men
voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.
[4] Ik hoop door Uw bijzondere genade
het heilige, grote doel wel te bereiken; maar ik ben er maar één en de grote
Romeinse staat telt er nu vele miljoenen. Hoe en wanneer zullen die echter
allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op deze weg geraken?!"
[5] De jonge FARIZEEËR voegt daar aan
toe: "Hoogste gebieder! Dat dacht ik zoëven ook! Wij kunnen nu wel de weg
van al het heil gerust en blij betreden, maar hoe moet het met de vele
miljoenen die niet de gelegenheid hebben uit de bron te putten en iedere vraag
met de grote meester des levens zelf te bespreken?"
[6] IK zeg: "Ook daar is voor
gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds open staan en dat wat wij hier
nu bespreken, zal over meer dan duizend jaar ook woordelijk gehoord en opgeschreven
worden, alsof het voor de ogen plaats vond van degenen die bijna tweeduizend
jaar na ons de aarde betreden zullen. En een ieder die in de toekomst ergens
over zal twijfelen, zal uit de hemelen heel duidelijk ingelicht kunnen worden.
Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht moeten worden en degene die
zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het vreugdevolle rijk der waarheid
binnengaan. "
16
Over de verhoging en kroning van Jezus
[1] Maar Ik zeg jullie dat .het toch
altijd moeilijk zal zijn om alleen .bij de zuivere, naakte waarheld te blijven.
Het wereldse verstand, dat zich op verscheidene plaatsen buitengewoon zal
ontwikkelen, zal niet inzien dat Ik Degene kan zijn, geestelijk gezien, die
eens op de Sinaï aan Mozes tijdens donder en bliksem de wetten gaf en hem de
vijf boeken dicteerde en die met Zijn wijsheid, macht en sterkte de gehele
oneindigheid onderhoudt en regeert! Zelfs een aantal van jullie gelooft dat nu
nog niet helemaal, terwijl je toch uit de eerste hand getuige bent van wat hier
gebeurt en ook wat op andere plaatsen is gebeurd, dat Ik geheel één ben met de
Vader in de hemel. Wat zullen de grote, wereldse geleerden er dan van zeggen
als dat getuigenis hun oren uit de duizendste hand zal bereiken?!
[2] Daarom wordt het ook alleen maar
aan de eenvoudigen verkondigd en niet aan de wereldse geleerden; want wat groot
is voor de wereld, is voor God een gruwel!
[3] De eenvoudige, bescheiden mens
wiens hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft blijkbaar ook een vrijere ziel en
in de ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug en gemakkelijk dat wat tot de
geest behoort aan. Maar een wereldwijze, wiens zielontoegankelijk is geworden
door de vele puur materiële bindingen en waarin in het geheel geen besef meer
is van een goddelijke geest, zal niet aannemen en niet begrijpen wat jullie
voor het grootste deel nu al gemakkelijk begrijpen en waarvan jullie de juiste
diepgang nu vrij goed aanvoelen. Maar toch begrijpen ook jullie nu nog veel
niet; maar na Mijn verhoging zullen jullie het volkomen begrijpen!"
[4] Daarop vraagt CYRENIUS meteen:
"Wat voor verhoging bedoelt U dan? Wordt U soms op aarde tot koning der
koningen verhoogd en gekroond?"
[5] IK zeg: "Ja, maar niet tot
werelds koning en ook zonder gouden kroon! Zou Ik dan niet de macht hebben om
Mij een aards koninkrijk te nemen dat zich nog ver over alle einden van deze
aarde uit zou strekken? Wie zou Mij dat kunnen verhinderen?
[6] Ligt het bestaan van alle dingen
en ook het leven van alle mensen niet in de hand van Mijn Vader, die in Mij is
zoals Ik in Hem ben? Hoeveel maal zou je adem kunnen halen zonder de wil van
Mijn geest, die de enige is die alles leven geeft en alles onderhoudt?!
[7] Wat hadden de mensen ten tijde van
Noach aan al hun macht en uitgekiende krijgskunde?! Mijn geest liet de
watervloed over alle koningen en hun volken komen en zij werden allen begraven!
[8] Wat had de machtige Farao aan zijn
geweldig grote leger? Mijn geest liet de Israëlieten droog door de Rode zee
trekken en het hen achtervolgende leger van de Farao verdrinken!
[9] Als Ik dus koning van deze aarde
zou willen zijn, welke macht zou Mij dat dan kunnen verhinderen?
[10] Maar dat ligt helemaal niet op
Mijn weg en op die van hen, die waarachtig Mijn volgelingen willen zijn. Op Mij
wacht een geheel andere verhoging en kroning, waarover je pas dan nader zult
horen als zij plaats heeft gevonden. Een paar aanwijzingen heb Ik je toch al
meteen aan het begin van ons samenkomen gegeven, als je je dat herinnert zul je
de rest zelf wel kunnen bedenken!"
[11] CYRENIUS zegt: "Maar Heer,
ik weet nu heel zeker wie en wat U bent en wat U allemaal kunt, -maar daarom
begrijp ik nog steeds niet echt de reden waarom U Zich ondanks al Uw almacht
toch nog verschuilt voor de achtervolging van Herodes en de tempel!?"
[12] IK zeg: "Vriend, deze vraag
had je je nu toch wel gevoeglijk kunnen besparen! Ten eerste, omdat Ik je dat
in Nazareth al meer dan voldoende heb uitgelegd en ten tweede moest je nu toch
eindelijk uit alles wat Ik gezegd heb, opgemaakt hebben dat Ik niet in deze
wereld ben gekomen om de doden nog doder te maken dan ze toch al zijn,' maar om
hen in alles opnieuw levend te maken; daarom zal Ik nu met niemand afrekenen.
Want Ik ben nu hier om het gehele oordeel dat over deze aarde was uitgesproken,
op Mij te nemen en alle mensen zullen door het oordeel dat Ik op Mij heb
genomen, de volledige verlossing van de eeuwige dood vinden.
[13] Daarom ben Ik nu niet hier om er
op los te slaan, maar alleen om alle mogelijke wonden van de met velerlei
kwalen behepte mensheid te helen en niet om hen nog diepere en ergere te slaan.
[14] Denk je soms dat Ik uit
beduchtheid voor Mijn achtervolgers in zekere zin op de vlucht blijf? O, als je
dat zou denken dan vergis je je zeer! Kijk eens naar dat stel erge misdadigers!
Heus, volgens Mozes en volgens jullie wetten hebben ze honderdvoudig de dood
verdiend, maar toch Iaat Ik nu niet toe dat zij gedood worden, maar ook hen zal
de genade van de hemelen ten deel vallen. Als zij zich die genade ten nutte
maken, zullen ook zij deel hebben aan Mijn rijk; vervallen zij daarna echter
weer in het kwade dan zullen zij het aan zichzelf te wijten hebben als de vloek
en de hardheid van de wet hen zal doden! Want weet, de wet is er altijd, maar
de genade komt slechts zo nu en dan de in het nauw zittenden te hulp; als de
genade echter niet wordt geëerbiedigd, moet men de wet weer voor lief
nemen."
17
De vrijheid van de menselijke ziel
[1] "Kijk, jij bent de
verantwoordelijke persoon voor alle wetten; alle macht en alle gezag van Rome
in geheel Azië en een deel van Afrika en toch bepaalt hier Mijn wil of de
misdadigers veroordeeld of vrijgelaten worden en tegen Mijn wil kun je niets
doen.
[2] Zo zou Ik ook alle mensen van de
wereld door Mijn wil kunnen dwingen om goed te doen, maar dat zou tevens een
oordeel zijn waardoor de vrije mens een machine zou worden.
[3] Toch ben jij geen machine, omdat
je inziet dat hetgeen je op Mijn aanraden doet alleen maar geheel volgens de
orde van God en dus juist is; en begrijp je iets nog niet, dan vraag je het en
dan handel je naar eigen inzicht. Dat is dan geen dwang van buitenaf, maar van
binnen uit en behoort helemaal tot de vrije levensorde.
[4]
Want als Mijn wil je dwingt, ben je een gebonden slaaf, als je eigen wil je
echter dwingt, ben je vrij; want je wil doet voortaan dat wat je verstand, het
licht van de ogen van je ziel, slechts als waar en goed ziet! Maar met de
wereld zou het anders zijn als zij gedwongen werd om Mijn wil op te volgen; zij
zou vooraf niet beseffen wat alleen maar goed en waar is en haar manier van
doen zou dan op dat van de dieren blijken en eigenlijk nog minder zijn dan dat.
Want het dier staat op een dusdanige trap dat een dwang die in zijn aard is
ingeprent, geen verdere morele schade kan veroorzaken aan zijn ziel, omdat de
ziel van een dier nog lang niet toe is een vrije morele wet. Maar de ziel van
de vrije mens zou door een innerlijke, mechanische dwang in haar wezen zeer
grote schade lijden, omdat het onder het oordeel staande dierlijke geheel in
tegenstelling tot haar vrije zedelijke natuur zou zijn.
[5] Hieruit, mijn beste Cyrenius, kun
je nu hopelijk wel heel duidelijk zien waarom Ik steeds uitwijk voor degenen
die Mij vervolgen en hen waar en hoe maar mogelijk uit de weg ga, niet om Mij
voor hun onmachtige woede te beschermen, maar om hen, die ook Mijn blinde en
dwaze kinderen zijn, voor de eeuwige ondergang te bewaren.
[6] Als Ik echter ergens mensen zie
die Mij vervolgen, maar zelf toch wel een betere aard hebben en door een juist
geesteslicht de waarheld en het zuiver goede kunnen herkennen, dan loop Ik niet
voor hen weg maar Iaat ze tot Mij komen, waar zij dan voorlichting krijgen, hun
nacht en oordeel inzien en mensen worden volgens Gods orde. Een sprekend
voorbeeld daarvan gaven je zoëven de dertig jonge, maar lichamelijk sterke
achtervolgers van Mijn gevreesde persoon. Ik zou ze zeker niet hierheen hebben
laten brengen als Ik hun harten niet deugdelijk voor Mij had bevonden toen zij
hier nog ver vandaan waren,
[7] Wel
werden de natuurkrachten door Mijn wil gedwongen om hen hierheen te brengen,
maar daardoor werd hun ziel niet gedwongen. Nu ze echter hier zijn krijgen ze
onderricht, hun verstand wordt helderder en zij zullen dan zeker in vrijheid
datgene kiezen waar hun ziel baat bij heeft.
[8] Kijk, het is nu bijna zover dat de
stralen van de zon over de horizon zullen komen en nog niemand van jullie heeft
er aan gedacht om te zeggen dat hij nachtrust nodig had! Hoe komt dat? Wel,
omdat Ik het nu zo wens! Maar ook dat is geen dwang van de ziel, maar alleen
van de materie, die nu langer dan normaal diensten aan de ziel moet verlenen.
Deze dwang heb Ik, hoofdzakelijk terwille van deze dertig, jullie en Mijzelf
opgelegd en niemand van jullie zal kunnen zeggen dat hij slaperig en moe is.
Door ons waken hebben we echter dertig broeders op tweeërlei wijze gered:
lichamelijk en geestelijk. Onze moeite en ons waken is daarom rijkelijk beloond
en zal later nog meer beloond worden; een uiterlijke dwang is daarom zeker voor
geen enkele ziel schadelijk. Als Ik de zielen echter met geweld in het juiste
licht gezet zou hebben, zouden ze er nu als zuivere machines bijstaan en geen
van hun handelingen zou méér waarde voor hen hebben dan de gebruikswaarde die
een machine of een werktuig voor zichzelf heeft.
[9] Wat heeft bijvoorbeeld een hak eraan
dat zij goed snijdt en een zaag, dat zij goed scheidt? Dat heeft alleen maar
waarde voor de mens, die een vrij en kundig bewustzijn heeft en kan
onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is. -Wat heeft een blinde aan licht
en een lamme aan een baan om hard te lopen? Alleen diegene heeft ergens nut
van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft en vervolgens alles weet over de
behoefte, het gebruik, de toepassing en het daaruit voortvloeiende, nuttige
gebruik.
[10] Zo staat het ook met het
geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de heilige wilsvrijheid van de mensen
niemand heimelijk met geweld worden ingegeven, maar het licht moet vrij ergens
worden neergezet waar iedereen het kan zien. Wie het wil gebruiken, kan het
ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil, kan het, zonder zijn vrije wil te
schaden, laten staan, zoals dat ook het geval is met het licht van de zon dat
de dag aankondigt. Wie het wil gebruiken, gebruikt het voor een of ander werk,
wie tijdens al het heldere daglicht van de zon echter niet wil werken, mag dat
ook en niets ter wereld zal daar schade van ondervinden. Want het licht dwingt
geen met een vrije wil begiftigde zielom iets te doen.
[11] Ik heb macht genoeg om jullie
inzichten te veranderen en van jullie vrije wil een aan alle kanten gebonden
lastdier te maken en dat lastdier zal heel deemoedig rondlopen volgens de
besturing van Mijn almachtsleidsel; maar inwendig zal het dood zijn. Als Ik
jullie echter onderricht geef en het juiste licht laat zien en geef, dan hebben
jullie daarbij de vrijheid en je kunt het licht aannemen of negeren. -Begrijp
je dat, Mijn beste Cyrenius?"
[12] CYRENIUS zegt: " Ja, nu
begrijp ik ook dat en ik geloof nu de reden te zien waarom U, o Heer, de
eenvoudige staat hebt gekozen om de mensen te leren over hun ware bestemming en
hoe zij die kunnen bereiken. Opdat men daarnaast echter speciaal voor deze
zaken een krachtiger geloof en een helderder inzicht en overtuiging krijgt,
doet U ook nog dingen die U alleen mogelijk zijn, waardoor Uw woorden nog meer
gewicht en een intensiever licht krijgen. En zo geschiedt alles wat U doet voor
de ware levensheiliging van de mensen volgens vaste lijnen en Uw handelen en
gedrag komt mij bijna voor, als had U het al van eeuwigheid her zo voorzien.
Wat dit betreft kan ik Mij ook vergissen, maar dat geloof ik eigenlijk
amper."
[13] IK zeg: "Nee, nee, je
vergist je helemaal niet; want een goddelijke orde moet eeuwig zijn! Als zij
niet eeuwig zou zijn, was zij ook geen orde en geen waarheid; want een waarheid
moet eeuwig waarheid zijn en blijven en moet daarom ook van eeuwigheid her zo
voorzien zijn. -Maar nu over iets heel anders!"
18
Over het op schrift stellen van Jezus woorden
[I] "Marcus, het morgenrood begint
reeds .de toppen van de bergen te kleuren, zorg jij er nu voor dat we een
morgenmaaltijd krijgen, want met een nuchtere maag kunnen we niet naar de vijf
misdadigers gaan! Die zullen wel erg tegen ons te keer gaan eer ze genezen
worden! Zodra ze genezen worden moet er zout, brood en wijn klaar staan om hen
te versterken, want zij zullen na de genezing zeer zwak zijn. Zout, brood en
wijn zullen hen weldra op krachten brengen!"
[2] MARCUS zegt: "Heer, het zal
direkt gehaald worden!" -Dan geeft hij meteen opdracht aan zijn vrouwen
kinderen om alle handen in de keuken aan het werk te zetten om tijdig alles
gereed te hebben. Onmiddellijk verdwijnen de vrouw, de twee zoons en de vier
dochters naar de keuken en ontplooien een grote bedrijvigheid; ook enige van
Mijn leerlingen bieden hun diensten aan en helpen vis schoonmaken, waarin ze
als vissers zeer bedreven zijn.
[3] Matthéus en Johannes lezen nu
nogmaals wat ze deze nacht allemaal hebben opgeschreven van Mijn woorden,
waarbij ze echter tot de vervelende conclusie komen dat zij ondanks hun
vlijtig opschrijven toch nog grote stukken missen.
[4] Johannes vraagt Mij dan of Ik hun
het ontbrekende wil dikteren. Maar op Mijn wenk stelt Raphaël zich beschikbaar
en completeert in een oogwenk alles. En als de beiden daarna hun aantekeningen
nog een keer doornemen, vinden zij geen hiaten meer en is alles helemaal in
orde.
[5] Ook Simon Juda bekijkt het
opgeschrevene en constateert dat er volgens hem niets verloren is gegaan van
alle gesprekken en lessen die in deze nacht zo royaal als haast nog nooit
eerder hebben plaatsgevonden. Ook het redden van de dertig is uitgebreid
vermeld en dat doet de leerlingen veel genoegen.
[6] Cyrenius vraagt of hij een
afschrift zou kunnen krijgen; hij wil degene die het voor hem overschrijft een
goede beloning geven!
[7] Dan staat Judas Iskariot meteen
vooraan en biedt Cyrenius zijn diensten aan.
[8] IK verbied Judas die egoïstische
hebzucht en zeg tegen Cyrenius: "Daar staat Raphaël; laat hem maar wat
schrijfmateriaal geven, dan zal hij dat heel snel voor je doen!"
[9] Cyrenius roept daarop zijn
bedienden, laat hen vlug een behoorlijke hoeveelheid onbeschreven
perkamentrollen brengen en geeft die voor het bovengenoemde doel aan RAPHAËL,
die de rollen maar nauwelijks aanraakt en dan tegen Cyrenius zegt, terwijl hij
hem de rollen teruggeeft: "Uw wens is al vervuld; u kunt de rollen nu
laten vergelijken met de geschriften van de beide leerlingen om te zien of er
iets aan ontbreekt!"
[10] Cyrenius bekijkt de rollen en
ziet dat ze werkelijk helemaal beschreven zijn en hij verwondert zich
natuurlijk, omdat hij ondanks zijn wijsheid toch niet begrijpen kan dat het zo
snel gebeurde.
[11] Ook de dertig Farizeeën en
levieten bekijken nu de rollen en de eerdere woordvoerder, die Hebram heette,
zegt: "Ja, wat ik nu heb gezien en gelezen is woordelijk wat hier
besproken werd. Maar hoe het de engel mogelijk is in een oogwenk verscheidene
rollen correct en goed leesbaar geheel te beschrijven, gaat ons helemaal niets
aan en daar zou ik dan ook mijn hoofd niet over willen breken, omdat ik bij
voorbaat er van overtuigd ben dat dat niets op zal leveren. Want wij
stervelingen zullen de onsterfelijkheid pas dan geheel begrijpen als wij eens
geheelonsterfelijk zullen zijn. En daarom zullen wij de handelingen van de
geesten ook dan pas geheel begrijpen als wij eenmaal zelf geheel zuivere
geesten zullen zijn; maar in ons lichaam zullen wij dat nooit kunnen.
[12] Daarom is het beter over zo'n
fenomeen helemaal niet na te denken! Er zijn toch zaken en verschijnselen in de
natuurwereld die geen sterveling ooit geheel zal begrijpen. En als de dwaze
mens daarover zou gaan nadenken, zou hij al gauw gek worden! Voor de hemelse
geesten zal het zeker zonder meer duidelijk zijn en ons kan het op den duur ook
duidelijker worden dan nu. Maar zouden wij het nu meteen willen begrijpen, dan
raakten wij stellig met onze gedachten in de knoop. Daarom kijk ik graag naar
een wonder, maar ik heb er helemaal geen behoefte aan om er verder over na te
denken. Ook al zou men er echt iets van begrijpen, dan zou men het toch niet na
kunnen doen en als men dat niet kan, heeft men aan een half inzicht toch nog
niets!"
[13] CYRENIUS zegt: "In een
bepaald stoffelijk opzicht heb je wel gelijk, maar voor het nadoen heb ik zeker
geen belangstelling. Omdat er in mij echter toch ook een onsterfelijke geest
woont, zou ik juist in verband met mijn geest graag iets meer van de
geestelijke zaken willen zien dan met zwaar geblinddoekte ogen. Mijn gehele
wezen hunkert er naar om uit de mond van een wijze onder ons iets meer te weten
te komen over dit snelle schrijven van de engel! Ik zal daarom proberen de mond
van een wijze daarover iets te laten zeggen, want wat wij daarover zeggen is
niets dan het dorsen van leeg stro. Wij kunnen er zeker niets verstandigs over
zeggen, terwijl de mond van de wijze ons daarover meteen versteld zal doen
staan."
[14] HEBRAM zegt, wat humeurig:
"Dat zeker, maar dat versteld staan zal uiteindelijk waarschijnlijk wel
zijn oorzaak vinden in het feit dat wij hetgeen de wijze erover zegt, net zo
min zullen begrijpen als dit wonder zelf, zónder de verhelderende uitleg van
een wijze! Want om de wijsheid te begrijpen, moet je zelf een soort wijze zijn.
Al heb je nog zo’n gezond verstand, dan is dat op zich toch niet voldoende om
de wijsheid tot in de kern te begrijpen. Je krijgt er wel enig idee van, maar
niet veel meer. Het hooglied van Salomo, die een wijze was, staat zogezegd nog
het dichtst bij het gezonde, menselijke verstand. Als je het leest denk je het
ook te begrijpen. Ga je er naderhand goed over nadenken, dan kom je al gauw tot
de vervelende overtuiging dat je eigenlijk toch niets hebt begrepen! Een
voorbeeld zal je laten zien wat ik bedoel!"
19
Het hooglied van Salomo
[I] In het vierde hoofdstuk zegt
Salomo: 'Kijk, mijn vriendin, je bent mooi, kijk, mooi ben je! Tussen je
vlechten lijken je ogen op de ogen van een duif. Je haar doet denken aan de
geitenkudden die op de berg Gilead zijn geschoren. Je tanden zijn als de
geschoren wol van de kudden wanneer zij van de drinkplaats komen, zij, die
allemaal tweelingen dragen en waarvan er geen onvruchtbaar is. Je lippen lijken
een koord met de kleur van rozijnen en je woorden zijn liefelijk. Je wangen
tussen je vlechten kleuren als de insnijding van de granaatappel. Je hals is
als de toren van David, voorzien van een borstwering waaraan vele schilden
hangen met allerhande wapens van helden. Je twee borsten zijn als een reeëntweeling,
die onder de rozen weiden tot de dag koel wordt en de schaduw wijkt. Ik zal
naar de mirreberg gaan en naar de wierookheuvel. Je bent ongetwijfeld mooi en
je bent smetteloos. Kom, mijn bruid van de Libanon, kom van de Libanon! Treed
binnen, kom van de berg Amana, van de berg Senir en Hermon waar de holen der
leeuwen zijn en waar de luipaarden huizen! Je hebt mijn hart gestolen, mijn
zuster, lieve bruid, met een van je ogen en met een van je halssnoeren. Hoe
mooi zijn je borsten, zuster van mij, lieve bruid! Je borsten zijn lieflijker
dan wijn en de geur van je zalven overtreft alle bekoring. Je lippen, mijn
bruid, zijn als overlopende honingzeem, onder je tong is honing en melk en de
geur van je klederen is als de geur van de Libanon. Zuster, lieve bruid, je
bent een gesloten tuin, een gesloten bron, een verzegelde put. Jij bent als een
lusthof van granaatbomen met kostelijke vruchten, cyprus en nardus, nardus en
saffraan, kalmoes en kaneel en van wierookbomen, mirre en heerlijk geurende
aloës; als een fontein in een tuin, als een bron van levend water dat van de
Libanon stroomt. Verhef u, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin
opdat de geuren haar overstromen!'
[2] Zie, hoge Cyrenius, zo luidt
vrijwel woordelijk het vierde hoofdstuk, dat nog het eenvoudigst te begrijpen
schijnt te zijn, van het Hooglied van Salomo die een wijze was. En ik geef u
alle schatten van de wereld als u met uw ongetwijfeld gezonde mensenverstand in
staat bent om daarvan ook maar één zin te ontraadselen!
[3] Wie is die steeds genoemde zuster,
de lieve bruid, die, als zij er zo uitziet als Salomo haar zo prijzenswaardig
beschrijft, een schrikbeeld zou zijn voor alle mensen, waarbij vergeleken een
heidense Medusa nog een Venus zou zijn! Kortom, voor het verstand van een mens
is dat toch de onzin ten top; wat er echter voor betekenis achter schuilt, lost
geen mensenverstand op maar alleen weer de wijsheid! Wie dus de wijsheid bezit,
zal het begrijpen, wie die echter niet bezit, moet zoiets maar niet lezen en
heeft hij het wel gelezen, dan moet hij er verder niet over nadenken. Want hoe
meer hij erover nadenkt, des te minder zal hij ervan begrijpen. Ik heb het hele
hooglied van Salomo zelfs helemaal uit het hoofd geleerd om het daardoor beter
te kunnen begrijpen, -maar voor niets; pas langzaam maar zeker is het tot mij
doorgedrongen dat het niet voor mij weggelegd was.
[4] Doe dus liever een beroep op het
heldere verstand van onze metgezellen dan op hun grote wijsheid! Want als zij
hun wijsheid gebruiken om uitleg te geven over het snelle schrijven van onze
engel, zul je daar net zoveel van begrijpen als van het vierde hoofdstuk van
het hooglied van Salomo. Als iemand het echter met zijn gezonde verstand
uitlegt, vooropgesteld dat dat mogelijk is, wel dan zul je het in zoverre
begrijpen als iets, dat zuiver geestelijk is, ook maar stoffelijk begrepen kan
worden. Maar volgens mijn mening zal men ook daarmee niet zo erg veel
bereiken!"
[5] CYRENIUS zegt: "Ik zie wel
dat je zeker niet dom bent, want het is een hele prestatie om stoffelijk gezien
zulke Salomo's onzinnigheden, woord voor woord te onthouden. Want zij bevatten
zoveel onsamenhangende onzin, als mij nog nooit eerder ter ore is gekomen!
Maar desondanks begint deze pure onzin mij nu toch meer te verontrusten dan het
eerdere snelschrijven van de engel. Wat wilde deze bekende Croesus van de Joden
daar toch mee zeggen? Was het serieus een liefdesverklaring aan een mooi Joods
meisje, dat er volgens zijn vergelijking heel vreemd moet hebben uitgezien? Of
wordt daar iets heel anders mee bedoeld? Maar wat, - dat is een andere vraag!
Is daar een sleutel voor? Als er één is, zal onze Heer en Meester dat zeker in
de eerste plaats weten! Daarom kunnen we beter meteen naar de grote smid in
plaats van naar de knecht van de smid gaan!"
[6] HEBRAM zegt: "Dat denk ik
ook, doe dat dus! Ik ben daar nog nieuwsgieriger naar dan naar mijn toekomstige
leven in het hiernamaals."
[7] Dan richt CYRENIUS zich tot Mij en
zegt: "Heer, heeft U dat bepaalde, vierde hoofdstuk van het hooglied van
Salomo gehoord? Kunt U mij ook zeggen of er iets zinvols in staat of is het wat
het lijkt, namelijk totale onzin?"
[8] IK zeg: "Mijn vriend, het
heeft, hoewel zeer verborgen, een diepe betekenis! Salomo schreef het op zoals
het hem door de geest werd gedicteerd maar zelf begreep hij er eigenlijk ook
niet veel meer van dan jij nu. Want hij had wel de gave om wijs te spreken,
maar hij had niet tevens de gave om het te begrijpen. Ook voor hem was
veelonbegrijpelijk, want wat hij schreef waren woorden voor deze tijd, gevat in
passende beelden.
[9] De oplossing en de sleutel is Hij,
die nu met je spreekt. Het woord, een woord van altijd durende, eeuwige liefde,
dus de zuivere liefde van God voor jullie mensen, is de mooie bruid, de ware
zuster van de mens en zijn lieve vriendin! Lees met deze sleutel het hooglied
en je zult het begrijpen en de zuivere betekenis daarin vinden! Snap je,
begrijp je nu iets van Salomo's wijsheid?"
[10] CYRENIUS zegt, terwijl hij Hebram
aanziet: "Voel je, jonge Salomo kenner, waar de wind vandaan begint te
komen? Dat is heel andere muziek dan die in de tempel te Jeruzalem wordt
gezongen! Kortom, nu ik de sleutel heb, zal Salomo thuis woordelijk worden
bestudeerd!"
[11] HEBRAM zegt: "De sleutel
schijnt waar en volkomen juist te zijn, maar alles is daar toch niet mee te
openen! De sterren zien wij ook en incidenteel heeft de Meester daarover in
zijn gesprekken ook veel wat op sleutels leek te berde gebracht, -ook de engel
deed daarover een zeer belangrijke mededeling; maar wat weten wij er nu verder
van? Leg me nu eens uit wat de mooie morgenster, die vanmorgen zo fel
schitterde, nu precies is! Kijk, zo min als je in staat bent met de sleutel van
de engel de ochtendster voldoende te verklaren, net zo min zul je met de
sleutel van de geheimzinnige meester achter de gehele wijsheid van Salomo
kommen! Daar vind je ook een heleboel verschillende beelden waarvan alleen de
geest zelf de juiste sleutel draagt. Maar dat de sleutel die de Meester je gaf,
in algemene zin gesproken de juiste is, daaraan twijfel ik vanaf dit ogenblik
niet in het minst en ik zal voor mijzelf daar het een en ander mee trachten te
ontraadselen."
[12] Dan vraagt CYRENIUS Mij weer:
"Heer, wat voor waarde moet ik hechten aan dat wat Hebram zegt?"
[13] IK zeg: "Wat hij zegt is
goed en waarachtig, dus weet je nu wat je er van moet denken. Maar nu houden
wij erover op want de ochtendmaaltijd staat gereed! Onze ledermaten hebben
voedsel nodig, daarom gaan wij deze nu eerst versterken en daarna gaan wij naar
de misdadigers buiten, want ze zullen nu spoedig rijp zijn voor de
genezing!" -Daarna werden vissen, brood en wijn op de tafels gebracht.
20
Voorbereiding voor de genezing van de misdadigers
[1] Als de jonge Farizeeërs en
levieten de tafels zo rijkelijk beladen zien met heerlijk toebereide vissen,
met brood en met wijn, zegt HEBRAM: "Nou, erg behoeftig leven de
leerlingen van de Meester uit Nazareth ook niet! Nu is er helemaal geen reden
om ons nog langer er van af te houden in de eerste plaats Romeinse soldaten te
zijn en daarbij met hart en ziel Zijn leerlingen! Hoe vaak hebben we niet in de
tempel ter meerdere ere van Jehova moeten vasten en hier wordt niet gevast,
hoewel het voor de Joden vandaag op de voorsabbat voorgeschreven is om streng
te vasten! En toch wordt God daardoor zeker niet onteerd, want anders zou de
goddelijke geest door de mond van onze Heer en Meester dat niet hebben gezegd!
Kortom, wat Hij nu ook zegt of wil, wij zullen het altijd doen of wij het nu
zoet of zuur vinden! Want de geest die op de sabbat zijn zon net zo op laat
gaan als op een werkdag en die zijn winden geen rustdag geeft, staat zeker
hoger dan de domme geest van onze tempel die eens voor de juiste heiliging van
de sabbat drie voor en drie na rustdagen voorschreef. Omdat de week echter
inclusief de sabbat maar zeven dagen telt, vroeg men zich af, wanneer er onder
die omstandigheden dan gewerkt moest worden! De domme wetgever zag het
onzinnige ervan in en deed daarna veel water in de wijn! Vrede zij met zijn as!
[2] Kortom, onze nieuwe Meester en
Heer toont in alles de echte geest van God en daarom willen en zullen wij ook
op leven en dood en door dik en dun zijn leerlingen zijn. Maar de tempel keren
wij voor eeuwig de rug toe! Amen. Zo zij het en zo zal het gebeuren! Gevast
hebben wij al vaak genoeg en we hebben daarmee niets bereikt. Tijdens onze
reizen namen we een loopje met het domme, overdreven vasten, wij aten ook op de
voorsabbat en de dagen van de nieuwe maan en wij hebben op die nieuwe,
menselijk verstandige manier nu het hoogste bereikt wat een mens ooit kan
bereiken. Laten we dus opgewekt en vol goede moed zijn! Wij hebben de beloofde
Messias al en de tempel zal Hem onder de tegenwoordige omstandigheden
waarschijnlijk nog heel lang niet te zien krijgen en als hij Hem te zien
krijgt, zal hij Hem toch zeker niet herkennen. Wij echter hebben Hem en kennen
Hem, en daarom jubelen wij en zeggen: Hosianna Hem, die wij gevonden hebben!
Hem alleen zij onze achting en liefde!"
[3] JULIUS zegt: "Dat is juist,
daar stem ik ook mee in en voeg daar nog aan toe: Heil en zegen aan alle mensen
die van goede wil zijn!"
[4] CYRENIUS zegt: "Ja, heil aan
de gehele wereld en genade van boven en de naam van onze Heiland, die Jezus
heet, zij hoog geprezen! Voor deze naam moeten in de toekomst alle volkeren der
aarde, alle engelen in de hemelen en alle, alle geesten onder en boven de aarde
hun knieën buigen!"
[5] Daarop zeggen de engelen, Jarah,
Josoë, Ebahl en alle leerlingen hardop " Amen!".
[6] Maar na dit amen zeg IK: "En
nu, Mijn vrienden en broeders, eten en drinken wij, want het moment nadert
waarop de vijf misdadigers genezen moeten worden!" -Toen grepen allen
gretig naar de vissen, het brood en vervolgens naar de wijn.
[7] De morgenmaaltijd werd zo in korte
tijd genuttigd en dat gebeurde zichtbaar met zeer grote eetlust, want de vissen
waren zo smakelijk toebereid dat de heerlijke smaak meer dan normaal tot eten
aanspoorde. Ook Mijn Jarah tastte gretig toe en haar Raphaël niet minder, wat
verscheidene jonge levieten en Farizeeën zo zeer opviel dat zij zich onderling
af gingen vragen, waarom de engel, die toch een echte geest moest zijn, de
vissen en het brood en de wijn met een soort onbedwingbare trek opat en ook
zijn lieflijke leerlinge flink aanzette om te eten, die zich er ook helemaal
niet voor geneerde om behoorlijk met haar hemelse meester te wedijveren.
[8] Maar HEBRAM zegt tegen zijn
makkers: "Hoe kunnen jullie je daar nu over verwonderen? De goede engel,
die daarnet met zo'n enorm gemak die ongeveer dertig pond zware steen met zijn
tere vingers beheerste, zal met de gare vis, het brood en de wijn nog veel
gemakkelijker om kunnen springen! En dat zijn lieve leerlinge bij dit
eetfestijn zo weinig voor hem onderdoet, komt omdat ze volop in de groei is.
Want zo gezien zal het meisje nog geen vijftien lentes tellen maar is toch al
zo sterk als een jonge vrouw van twintig zomers en dat komt door de goede
voeding. Cyrenius' zoon, die tussen de eetlustige en de nog meer etende engel
zit, heeft ook wel veel trek, maar het meisje en de engel overtreffen hem toch
behoorlijk! Maar voor het meisje is het jammer dat zij zo veel eet! Ze heeft
toch een heel mooi figuur en spreekt heel geestdriftig, maar door dat vele eten
verliest zij veel van haar bekoorlijkheid. -Ook onze Meester eet en drinkt heel
vaardig. Dat is overigens geen ongewoon beeld bij grote geesten. Allen, die ik
tot nog toe heb Ieren kennen, waren eerder grote dan kleine eters en ook
drinkers! Overigens wordt hier nauwelijks te veel gegeten en gedronken, behalve
dan door de engel, die waarachtig reeds zoveel heeft gegeten als wij allen bij
elkaar! Daarbij is het opmerkelijk, dat een reine geest de stoffelijke spijzen
net zo eet als een van ons! Ik zou eigenlijk wel eens willen weten of hij
daarna het genotene ook op de natuurlijke manier door de zogenoemde stoelgang
verwijdert, of zou hij al het genotene totaal in zich opnemen?"
[9] De in de buurt van Hebram zittende
JULIUS, aan wie deze praatjes niet .ontgaan zijn, zegt: "Wat zitten jullie
nu weer voor geweldige onzin te verzinnen omdat je de aard der dingen niet
kent! Kijk, Raphaël is een geest, die jullie in zijn oorspronkelijke toestand
onmogelijk zouden kunnen zien en spreken. Om zich met buitengewone toestemming
van de Heer onder ons mensen als een medemens te kunnen manifesteren, moet hij
zijn puur geestelijke wezen omgeven met een soort licht stoffelijk omhulsel en daarvoor
heeft hij als een van de machtigste aartsgeesten steeds veel lichte materie
nodig, die hij meteen omvormt om voor ons zichtbaar te kunnen bestaan. Er is
geen sprake van het afzonderen van de genoten spijzen in zijn eventuele
ingewanden, omdat hij al het genotene al in zijn mond enkel en alleen omzet in
zijn menselijke figuur. Kijk, zo werkt dat! Kraam daarom onder elkaar niet
zulke onzin uit!
[10] En dat de lieflijke Jarah, een
heel wijze dochter van de waard Ebahl in Genezareth, die vlak naast de engel
zit, vanmorgen wat meer eet dan gewoonlijk, komt omdat de Heer haar dat zeker
heel in 't geheim heeft aangeraden in verband met de genezing van de vijf
voornaamste misdadigers. Deze genezing zal vast heel gedenkwaardig worden omdat
Hij, die toch al doden heeft opgewekt, Zichzelf daarop heel grondig heeft
voorbereid, wat Hij bij mijn weten nog nooit eerder heeft gedaan. Gisteren
heeft Hij er ons ook al op gewezen dat het een moeilijke genezing zal worden,
die, om te kunnen slagen, heel bekwaam en doelmatig voorbereid moet worden!
Daarom eet ook Hij hoogstwaarschijnlijk vanmorgen meer dan op andere dagen. -Is
het jullie nu weer duidelijk?"
[11] HEBRAM zegt: "Goddank, ja,
beste hoge vriend en beschermer! Als een verschijnsel maar belicht en verlicht
wordt, wordt het wonderbaarlijke ervan tenslotte iets geheel natuurlijks! Als
wij ons in het vervolg soms weer over een wonderbaarlijke omstandigheid te zeer
zouden verbazen, moet die verbazing op rekening van onze domheid geschreven
worden! Want slechts domheid kan zich over iets verwonderen dat zij onmogelijk
kan begrijpen. Ware wijsheid verwondert zich zelfs in de verste verte niet,
omdat zij precies weet waar het om gaat. Maar wij met z'n dertigen zijn nog erg
dom en er kon ons dus nog wel eens veel verwondering te wachten staan aan de
zijde van onze grote Meester, Heiland en met recht onze beloofde Messias! -Maar
nu maakt Hij aanstalten om op te staan en te gaan en dus zullen wij ons ook
daartoe gaan klaarmaken!"
[12] IK zeg: " Ja, het is nu tijd
om naar buiten te gaan, daarom staan wij op en gaan allemaal naar buiten naar
de oever waar men de vijf voor ons heeft vastgehouden!"
[13] Op Mijn woorden staat iedereen op
van de plaatsen waar men zo lang heeft gezeten en gaat vlug met Mij naar de
oever.
21
De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars
[I] Als wij bij de vijf aankomen,
heffen deze een afschuwelijk gehuil en gebrul aan en beginnen alles te
vervloeken wat bij hen in de buurt komt.
[2] Dan laat Ik de soldaten, Julius en
Cyrenius wat meer achteruitgaan en zeg tegen de groep soldaten: "Maak ze
nu los, want in die toestand is er niets met hen te beginnen!"
[3] De soldaten merken echter op dat
dat hier niet vertrouwd zou kunnen zijn, omdat de vijf te sterk en te woest waren.
Als men ze vrij zou laten kon dat wel eens erger zijn dan wanneer men twintig
tijgers tussen de mensen losliet!
[4] Maar Ik zeg nu bevelend: "Ik
gebied jullie direkt te doen wat Ik jullie opdraag, door het niet te doen zou
jullie wel eens heel snel een groot ongeluk kunnen overkomen!"
[5] Na Mijn bedreiging doen de
soldaten dan toch, maar heel voorzichtig, wat Ik hen heb opgedragen.
[6] Wanneer de VIJF vrij zijn, werpen
zij zich voor Mij op de grond en roepen: "O, almachtige zoon van David, nu
U ons al zover gered heeft, red ons dan helemaal van de eeuwige ondergang! De
lichamelijke dood vrezen wij niet, maar wel de eeuwige ondergang! Want in deze
nacht leden we niet alleen lichamelijk verschrikkelijke pijnen, maar wij werden
ook nog gekweld door visioenen van de verdoemde geesten in de hel! Wij smeken U
daarom, ons voor onze misdaden honderd jaar lang op deze aarde in onze slechte
lichamen te kwellen, -maar ons te bewaren voor de verschrikkelijke, eeuwige
kwellingen en pijnen van de hel die te verschrikkelijk zijn om te
beschrijven!"
[7] 'Deze woorden waren van de echte
zielen van deze vijf tijdens de pauze waarin de duivels, die hun lichamen in
bezit genomen hadden, moesten uitrustten en hen daardoor ook hun hel in haar
gruwelijkste naaktheid moesten laten zien. Maar meteen daarop nemen de
BOOSAARDIGEN in de lichamen van de vijf het heft weer in handen en laten als
met vele stemmen de monden der vijf spreken: "Wat wil jij hier, ellendige
muggentemmer? Wil je je soms inlaten met een gevecht tegen ons, almachtige
goden? Probeer het maar, dan zul je wel voor het laatst gevochten hebben! Ga
weg, ellendeling, anders verscheuren wij je tot kleine stofdeeltjes en geven je
dan prijs aan alle winden!"
[8] Daarop zeg IK: "Met welk
recht kwellen jullie deze vijf mensen al vele jaren? Wie gaf jullie daartoe het
recht? Weet, dat jullie laatste uur nu geslagen is! De muggentemmer gebiedt
jullie nu ogenblikkelijk deze vijf mensen voor altijd te verlaten en meteen in
jullie allerdiepste hel te gaan!"
[9] Maar de DUIVELS brullen en roepen
onder verschrikkelijk gehuil: " Als uw macht ons kan dwingen, geef ons dan
liever de witte mieren in Afrika als woonplaats, want bij hen is het beter dan
in onze hel!"
[10] "Nee" zeg IK,
"voor jullie en jullie soort heb Ik in Mi)n. hart geen medelijden, omdat
jullie dat niet hebben gehad met degenen, die je ondanks hun vurige smeken op
de pijnlijkste manier om het leven hebt gebracht; maak daarom zonder genade of
medelijden dat je weg komt!"
[11] Op dit krachtige bevel van Mij
verlaten de kwade geesten hun lichamen en smijten de vijf op een
verschrikkelijke wijze op de grond.
[12] Maar IK zeg: "Verdwijn,
ellendelingen! Naar beneden, naar de hel met jullie, daar zal de vergelding
jullie grijpen!"
[13] Maar de geesten treuzelen nog en
smeken om genade en medelijden, met de verontschuldiging dat het in hun aard
lag om slecht te zijn.
[14] IK zeg: "Maar het ligt ook
in jullie aard om goed te zijn, want jullie kennen goed en kwaad; maar jullie
hoogmoedige wil is slecht en ontembaar en jullie kan dus geen genade en
mededogen ten deel vallen! Jullie willen zelf lijden en gepijnigd worden,
daarom worden jullie uit vrije wil eeuwig gepijnigd! Want Mijn orde duurt
eeuwig en is onveranderlijk, dat weten jullie heel goed. Maar jullie weten
ook, wat je moet doen om een goed gebruik te maken van de eeuwige orde. Omdat
je haar echter in je nadeel verandert, draag dan ook je verlies en verdwijn dus
uit Mijn ogen!"
[15] Dan klinkt er een daverende knal,
rook en vuur komen uit de aarde en een in een oogwenk ontstane spleet verslindt
het ellendige ongedierte. Want de uitgedreven geesten zagen er voor de
aanwezigen uit als koolzwarte slangen, die nu gezamenlijk door de vurige scheur
in de aard.~ werden verslonden, hetgeen de aanwezigen zo deed schrikken dat Zij
begonnen te rillen.
[16] IK richtte Mij nu tot Marcus, die
al met brood, wijn en zout klaar stond en zei tegen hem: "Geef de vijf nu
vlug wat wijn, daarna wat brood met zout!"
[17] De zonen van Marcus tilden toen
de vijf op de grond liggende mensen op en goten hen wat wijn in de openstaande
mond. Daarop kwamen deze snel tot bewustzijn en wisten niet wat er met hen was
gebeurd.
[18] IK zei tegen hen: "Neem nu
wat brood met zout en dan nog wat wijn, dan zullen jullie weer op krachten
komen en je bezinning weer helemaal terug krijgen!"
[19] Zij nemen nu brood en zout en,
zoals opgedragen, na een poosje nog wat wijn en zitten dan binnen enkele
ogenblikken weer rechtop, alleen zien zij er natuurlijk nog erg slecht, bleek
en mager uit.
[20] Cyrenius vraagt Mij heel
aarzelend wat er nu verder met de vijf gedaan moet worden, of ze vrijgelaten of
in een openbaar verpleeghuis ondergebracht moeten worden.
[21] IK zeg: "Dat is van later
zorg, morgen zien we wel wat er verder met hen gedaan moet worden! Als ze nu
goed door ons worden verzorgd, zullen ze er ook al gauw beter uitzien. Maar nu
moeten we hen hier een poosje laten rusten en Marcus laat jij nog wat olie
brengen! De strakke kettingen en touwen hebben hun wonden en builen bezorgd,
die moeten met olie en wijn worden ingewreven, dan genezen ze vlug!"
[22] Marcus zorgt nu meteen ook voor
olie en zijn zoons wrijven hen met die zalf in, wat de vijf heel goed bekomt;
want na deze behandeling beamen zij dat deze hen goed van pas kwam en daarna
probeert de een na de ander te gaan staan, wat aanvankelijk nog veel inspanning
kost, maar langzaam maar zeker steeds beter gaat.
[23] Wanneer de vijf geredden zich na
een uurtje al wat beter voelen, beginnen ze eerst te vragen waar ze zijn en wat
er met hen is gebeurd.
[24] En MARCUS, die zich nu met zijn
zoons natuurlijk het dichtst bij de vijf herstelden bevindt, zegt tegen hen:
" Jullie waren erg ziek en werden in die toestand gistermiddag hierheen
gebracht. Hier bevindt zich juist de beroemde Heiland uit Nazareth, die alle
mensen, wat voor ziekten zij ook hebben, feilloos hulp brengt en geeft en deze
Heiland heeft ook jullie nu hier geholpen. Jullie zullen Hem later nog beter
leren kennen."
22
De wanhoop van de genezen bezetenen
[1] EEN van de vijf zegt: "Ja, er
gaat mij nu een licht op! Het lijkt wel alsof Ik een boze droom heb gehad en
uit deze droom herinner ik mij nu, dat ik door een roversbende gevangen werd
met nog vier anderen. Wij werden in een donker hol gebracht en daar in handen
van duivels overgeleverd. Die bewerkten ons eerst van buiten, om
roofmoordenaars van ons te maken, wat zij ook waren. Omdat wij ons daar erg
tegen verzetten, namen de duivels bezit van onze lichamen. Toen verloren wij zo
goed als geheelons eigen bewustzijn en een duivelse hunkering en aandrift
maakte zich van onze harten meester en wij waren voor ons zelf zo goed als
verloren. Wat wij toen in die verschrikkelijke toestand allemaal uitgevoerd en
ondernomen hebben, daar weten wij niets van. Ik kan mij alleen nog herinneren
dat wij pas kort geleden door Romeinse krijgslieden zijn gevangen genomen. Wat
er echter daarna met ons gebeurd mag zijn, is mij in ieder geval geheel niet
beken.d en ik weet beslist met hoe wij hier zijn gekomen en waarom eigenlijk!
Men moet ons erg mishandeld hebben, want we zitten nog vol wonden en builen,
die zover ik voel nu in ieder geval geen pijn meer doen. Ach, God, het moet ons
toch wel erg slecht zijn vergaan!?"
[2] De TWEEDE zegt: "Weet je wat wij
oorspronkelijk waren? Wel, wij behoorden eigenlijk bij de tempel en werden als
apostelen naar de Samaritanen gezonden om deze weer tot Jeruzalem te bekeren.
Wij werden echter bij de Samaritanen tot andere gedachten gebracht en gingen
toen terug en wilden in Judéa mensen bekeren voor Garizim. Pas daarna werden
wij op de grens door die duivels gevangen genomen, die ons vervolgens behekst
hebben zodat wij niet meer wisten wat en wie wij waren en wat er met ons
gebeurde. Maar hoe wij zo zonder meer hier zijn gekomen, is mij totaalonbekend!
Ja, ja, wat er van ons terecht is gekomen, hebben we allemaal aan de tempel te
danken! Die verstaat de kunst om de mensen zo ongelukkig mogelijk te maken,
maar er is zover wij weten geen enkel geval bekend waarbij de tempel iemand
gelukkig gemaakt zou hebben! Alleen de oversten en de hoge Farizeeën en de
oudsten der schriftgeleerden zijn de gelukkigen in de tempel, maar alle anderen
zijn armzalige knechten en hongerige handlangers van de tempel!"
[3] De DERDE zegt: "Ja, nu kan
ook ik mij herinneren, hoe wij in de tempel met vasten en allerlei andere
boetedoeningen zijn geplaagd! O God, al ons ongeluk hebben we toch wel aan onze
ouders te danken! In de wet van Mozes staat: 'Eer vader en moeder, opdat je
lang moge leven en het je goed moge gaan op aarde!' Wij hebben toch altijd onze
ouders geëerd door alles wat zij van ons verlangden stipt op te volgen; op hun
wens werden wij ingelijfd bij de tempel, hoewel wij helemaal niet uit de stam
van Levi geboortig waren. Maar dat maakte niets uit, want met geld kun je nu
eenmaal alles worden wat je maar wilt, maar dan wel voor véél geld! Maar door
ons bij de tempel te voegen werden wij van dag tot dag door allerlei oefeningen
en proeven ongelukkiger, tot wij als apostelen naar Samaria werden uitgezonden
en daar allen door boze tovenaars zijn behekst! Wat er vanaf dat moment tot op
heden met ons is gebeurd en wat wij gedaan en uitgevoerd hebben, hoe wij hier
in deze onbekende streek over deze zee zijn gekomen en wie ons zo kwalijk heeft
toegetakeld, daarvan is in ieder geval mij niets bekend. Slechts heel vaag kan
ik mij herinneren, dat wij, toen wij geen roofmoordenaars wilden worden, door
de boze tovenaars overgeleverd zijn aan een heel verdorven en duister
gezelschap, dat ons zo behandelde dat wij allen al gauw onze bezinning
kwijtraakten en tot op dit uur niet meer terugkregen! Maar nu is deze, goddank,
weer teruggekomen! Wij weten nu weer dat wij bestaan en wie wij zijn! Maar wat
moeten we nu? Moeten we weer naar de tempel terug, of moeten we iets anders
gaan doen? Het liefst was ik nu dood, want deze slechte wereld heeft voor mij
alles verloren wat het voor mij waard maakte om op haar bodem verder te leven!
Wie kan ervoor instaan dat wij niet al gauw wéér in handen vallen van zulke duivels
als de laatste keer?! Wie zal ons dan uit hun klauwen redden?"
[4] De VIERDE en de VIJFDE zeggen:
"Dat zijn wij helemaal met je eens! Geef ons maar een goede, snelle dood
en dan eeuwig geen leven meer! O, hoe goed is het niet-zijn vergeleken bij een
zijn zoals wij dat hebben meegemaakt! Dus, alleen maar ophouden met te bestaan!
Maar wel helemaal ophouden! Want onze ervaring heeft ons het bestaan voor
eeuwig onverdraaglijk gemaakt! Waarom moeten wij eigenlijk bestaan? Wij hebben
tijdens ons niet-zijn vóór de geboorte toch nooit om het zijn kunnen vragen! Of
kan een wijze schepper er ooit plezier in scheppen om zulke ontzettend
ongelukkige wezens te zien rondwandelen onder zijn ongetwijfeld zalige almacht?
Maar wat kunnen wij machteloze wormen?
[5] Ieder dier is beter af dan de
mens, de zich verheven wanende heer der schepping! Jullie Romeinen kunnen met
jullie scherpe zwaarden wel de woede van de leeuw bestrijden en tijgers,
luipaarden en hyena 's moeten vluchten voor het luide gekletter van jullie schilden
en lansen maar als jullie ergens door kwade demonen worden overvallen, met wat
voor wapens kunnen jullie dan deze onzichtbare vijanden te lijf gaan? Jullie
kunnen daar misschien weinig over verhalen, hoewel een Delfische spreuk vaak
meer kracht had dan een heelleger! Maar wij kregen te maken met zo'n geheime
kracht en macht en konden ons daar niet tegen verdedigen! Wij moesten duivels
worden en omdat wij dat niet wilden, ontnamen de slechte demonen ons ons gehele
bewustzijn, lieten het lichaam wel voortbestaan als een machine en gebruikten
deze machine toen God weet waarvoor! Dat deze beslist niet v.oor iets goeds is
gebruikt, zie je wel aan het ellendige uiterlijk van onze huid! Daarom willen
we alleen maar dood, maar wel de totale dood! Na het graf geen leven meer in
welke vorm dan ook!"
[6] De EERSTE zegt weer: " Ja,
als dat mogelijk zou zijn, zou degene die ons met zekerheid zo'n dood kon geven
en zou geven, ons wel de grootste weldaad bewijzen! Want waarom zullen wij ons
op deze ellendige wereld nog meer laten martelen! Om als duivels een nog groter
plaag voor de mensen te zijn, willen wij in ieder geval niet! Maar wie dat nu
op de een of andere manier niet wil, heeft steeds een vervloekt ellendig
bestaan op deze beroerde wereld! Daar kun je niet omheen! Verberg je maar eens
voor de mensen die nu voor het merendeel uit louter satansknechten bestaan!
Wat schiet je daar mee op?! De duivels vinden de verborgene al gauw en die kan
zich niet tegen hen verweren. Doet hij wat zij willen dan is hij zonder meer
van de duivel; volgt hij hen echter niet vrijwillig dan doen ze hem de meest
verschrikkelijke gewelddadigheden aan en daarna is hij nog meer des duivels!
[7] Ga en verdwijn met zo'n vervloekte
wereld en met zo'n vervloekt ellendig bestaan! Dat is zelfs voor de ergste
duivels te slecht, Iaat staan voor een naïeve, onschuldige mensenziel! Een God
boven alle sterren kan wel lachen, maar de arme, onmachtig geschapen mens moet
lijden, huilen vloeken en vertwijfelen! Waar is dan de Heiland die ons dit
ellendig.e bewustzijn, vrije mensen te zijn, teruggaf? Heus, hij hoeft daarvoor
nooit op onze dank te rekenen, want hij heeft ons daarmee alleen maar aan een
nieuwe ellende prijs gegeven! Voor zo'n weldaad zullen wij hem in der
eeuwigheid nooit dankbaar zijn, tenminste, als wij dit vervloekte leven eeuwig
moeten doormaken! Maar als hij ons met zekerheld de eeuwige, totale dood kan
geven, dan zullen wij bij voorbaat zo dankbaar zijn als maar enigszins mogelijk
is!
[8] Wie zijn jullie, mooi uitgedoste
Romeinen, eigenlijk? Het gaat jullie op deze wereld zeker beter dan.ons! Jullie
zien er goed uit! Ja, ja, wie de satan in luister en alle mogelijke pronk goed
weet te dienen, die gaat het goed op de wereld! Wie niet door. duivels gekweld
wil worden, die moet zelf een duivel worden, dan heeft hij geen last van de
duivels! Dienaren van God zijn, is wel het meest absurde van alles wat
belachelijk is! Gods hulp moet men wensen en God uit al zijn kracht liefhebben!
0, mooie woorden en toch geen vonkje waarheid daarin! Wij waren toch dienaren
Gods met lichaam en ziel en riepen net als de vogels van kindsbeen af: 'Heer
God Zebaoth, help ons en alle mensen die van goede wil zijn!' En zie ons aan,
hoe de lieve Heer God Zebaoth ons heeft geholpen! Ook jullie hebben macht in
handen, namelijk die van de duivel en je kunt nu met ons doen wat je wilt; maar
dit ene smeken wij jullie, ga toch een beetje menselijker met ons om dan de
vorige duivels, die ons aan één stuk door hebben gekweld! Als ook jullie weer
duivels van ons willen maken, maak dan meteen maar liever hele dan halve
duivels van ons! Wij zullen dan zien of wij als hele duivels beter kunnen leven
dan als gedwongen halve!"
23
De nasleep van de demoneninvloed
[I] CYRENIUS zegt: "Heer, zulke
woorden heb ik nog nooit gehoord! Ze zijn slecht en jammer genoeg toch in
veelopzichten waar. Wat kunnen we met deze mensen aan vangen? Waarlijk,
iedereen is verbaasd; zelfs Jarah schijnt nu niet meer zo precies te weten wat
ze daarmee aan moet en de engel heb ik een paar keer zien huilen! Dat vind ik
toch wel heel vreemd! Zeg mij, wat ik nu met hen moet beginnen!"
[2] IK zeg: "Wel, Ik heb het je
immers vooraf gezegd dat zij heel wat beroering zouden veroorzaken. Maar dat is
niet zo erg, er is nog iets van de verdreven kwade demonen als een avondschemer
in hun harten achtergebleven en zij moeten zich daarvan helemaal ontdoen, dan
kunnen zij pas geholpen worden, maar geen moment eerder. Ook moeten wij hen
hier nog enige tijd laten rusten en na een poosje zal de mooie dag hun zielen
wat harmonieuzer stemmen. Je zult nog veel horen en dat zal jou noch iemand
anders schaden. Want hun zielen zijn geen gewone zielen en behoren tot de
betere werelden, daarom moeten wij ook veel geduld met hen hebben! Als zij meer
tot zichzelf zullen komen, reken maar dat er dan nog heel wat loskomt! Maar
geef hun nu meer brood en wijn; want nu worden ze pas echt hongerig en
dorstig!"
[3] MARCUS geeft hun heel vriendelijk
brood en wijn en zegt: "Drink, broeders, en eet dit lekkere brood naar
hartelust! Want van nu af aan zal het jullie nooit meer slecht vergaan op deze
aarde, hoewel het hier echt geen paradijs is!"
[4] Alle VIJF zeggen: " Jij
schijnt een goede duivel te zijn; want anders zou je ons, die eigenlijk niet zo
geaard zijn als jij, zeker niet zo'n uitstekende wijn en dat buitengewoon
lekkere brood in zo'n hoeveelheid geven! Wij kunnen het je niet vergoeden, maar
wij zijn je ook niet ondankbaar! Kijk, goede duivel, het schijnt dat wij met
jou goed kunnen praten! Als er op deze aarde louter mensen woonden, dan zou het
leven op deze aarde heus zo slecht niet zijn. Maar op iedere vijf mensen zijn
er altijd duizend duivels en dan moet op de duur toch alles wel puur duivels
worden! Dat geringe aantal mensen wordt door de duivels te veel en te sterk
overheerst en het kan daardoor nooit vrij ademhalen!
[5] Kijk, alle macht komt tot op heden
van de duivel der duivels en zijn huis is vergoten mensenbloed, vermengd met
het bloed van arme en goede duivels, zoals jij er één bent, -en noemt men dat
hier de heerschappij van God?! Jawel, ook een heerschappij van God, maar niet
van zijn liefde, maar van zijn toorn! Waarom een God echter vertoornd is, weet
geen schepsel! Veel dieren behoren tot de enige gelukkige schepsels van deze
aarde, maar de in wezen zeldzame mens is het lastdier van alle kwaad op deze
miserabele wereld! Hij kan niet hard genoeg lopen om als een gazelle voor al
het kwade op de vlucht te gaan! Zijn handen zijn breekbaar als was, hij is
naakt en heeft van nature nog niet eens zoveel wapens als een bij of een mier om
zich tegen een vijand te weer te stellen. Als je een groep tijgers ziet, dan
zijn het allemaal tijgers en zie je een groep leeuwen, dan zijn dat allemaal
leeuwen, dus met dezelfde aard en deze roofdieren leven heel goed met elkaar;
maar als je een groep mensen ziet, dan zijn die menselijk uitziende wezens niet
allemaal mensen, maar voor het grootste deel duivels! En daarom is er steeds
ruzie, onvrede en oorlog onder hen! Al het slechte zit in de duivels en in de
mensen alleen de aanleg voor het goede, die erg bedorven kan worden temidden
van zoveel duivels en de mens wordt dan minstens een halve duivel óf hij moet
verdragen wat wij hebben verdragen! Maar er zijn verschillende duivels onder de
duivels van deze schandelijke wereld, grote en kleine; maar zij zijn allemaal
goed te herkennen aan het feit dat zij allemaal zonder arbeid en
krachtsinspanning zo goed en gemakkelijk mogelijk willen leven. Zij willen ook
overal de eersten zijn en veel respekt en aanzien genieten; zij weten zich
overal aardse goederen te vergaren, kleden zich voortreffelijk en degene, die
hen niet altijd heel nederig groet, achtervolgen zij tot de dood!
[6] Dus, goede duivel, je kunt zeggen
wat je wilt, alleen jouw soort voert de heerschappij op de wereld en die paar
mensen bevinden zich in de diepste slavernij en zijn totaal afhankelijk; en dat
moeten dan volgens de schrift de eigenlijke 'Kinderen van God' zijn?! Waarlijk,
als een God zó voor zijn kinderen zorgt, zoals hij bijvoorbeeld voor ons vijf
mensen heeft gezorgd, en wanneer het lot van de arme Godskinderen steeds
inhoudt dat zij de duivels met de grootste nederigheid moeten dienen, dan
bedanken wij voor zo'n kindschap van God!"
[7] MARCUS, die de titel 'goede
duivel' toch niet zo erg aanstaat, zegt: "Het is wel waar, dat de Godskinderen
op deze wereld vaak veel moeten doorstaan, maar wat staat hen later aan de
andere zijde van het graf te wachten? Wat een onvoorstelbare overvloed van
steeds groeiende en zich steeds maar vermeerderende zaligheden! Als een
Godskind daar goed over nadenkt, kan het zich tijdens dit korte leven best door
een kleine vernedering op de proef laten stellen. "
[8] De SPREKER van de vijf zegt
daarop: "Wie geeft je daarvoor dan de garantie? Denk je soms dat de
Schrift dat doet? Loop heen met die garantie! Kijk en zeg eens wie het zijn die
de mensen die mooie Schrift verkondigen en zich als dienaren Gods het hoogst
laten eren! Kijk, dat zijn nu juist de ergste duivels!
[9] Laat God zelf maar eens in
mensengedaante naar beneden komen en hun al hun onuitsprekelijke
schandelijkheden voorhouden en hen oproepen om boete te doen. Waarlijk, als hij
zich niet met zijn gehele almacht tegenover hen stelt, vergaat het hem nog veel
slechter dan het in Sodom de twee engelen verging, die Lot het dringende
verzoek brachten om zich met zijn familie ver van deze plaatsen te verwijderen
omdat deze geoordeeld zouden worden!
[10] Maar als de uitdelers van de
beloften van God maar al te duidelijk en onloochenbaar de ergste duivels zijn,
zeg ons dan eens, goede, oude, wat blinde duivel, wat een mens of
respectievelijk een verondersteld Godskind van zulke beloften uiteindelijk kan
verwachten! Ik zeg je aan de hand van onze veelzijdige ervaringen, die wij
treurig genoeg hebben moeten opdoen: niets, helemaal niets!
[11] Of er is geen God en alles wat
bestaat is het werk van de ruwe, blinde natuurkrachten die door de eeuwen heen
al het bestaande hebben doen ontstaan, óf er is een allerhoogst, goddelijk
wezen, dat wel de grote aarde, de zon, de maan en de sterren bestuurt, maar op
zichzelf te groot en te verheven is om zich met ons, vergankelijke
schimmelluizen van deze aarde, te bemoeien. De gehele Schrift is dus alleen
maar van mensen afkomstig en er staat eigenlijk ook meer kwaads in dan goeds.
En wat er nog aan goeds in staat, daar let geen duivel en geen mens op; alleen
het kwade daaruit wordt door de duivels op de brede rug van de mens gelegd!
[12] 'Gij zult niet doden!' moet God
tegen Mozes hebben gezegd, maar aan David gaf diezelfde God opdracht om tegen
de Filistijnen en Ammonieten op te trekken en ze met hun hele hebben en houden,
vrouwen en kinderen, te vernietigen! Een mooi leven is dat en een logica zonder
weerga! Had een almachtige God dan geen middelen genoeg om de volkeren die hij
haat, van de aardbodem te verdelgen? Waarom moest dan tegen het aan Mozes voor
alle mensen gegeven gebod in, een mens met vele duizenden krijgsknechten
opgeroepen worden er op uit te trekken en niet slechts één, maar vele
honderdduizenden alleen maar dáárom te doden, omdat zij volgens het woord van
een ziener, aanstoot gaven tegenover God. Wat de bedoeling is van zulke zieners
en van zulke koningen, die God aanstelde om hele volkeren gewoonweg van de
aarde te verdelgen, zal hij wel het beste weten en dat zullen waarschijnlijk de
zieners en de koningen heimelijk óók wel!
[13] Ik ben evenwel van mening dat een
God van liefde nooit mensen, die hij tot liefde opgevoed wil hebben, als
kwaadaardige honden op moet hitsen tegen andere mensen, terwijl hij toch zelf
middelen genoeg ter beschikking heeft om de hem lastige en afvallige duivels in
mensengedaante op de vlucht te jagen! Dat is toch wel een heel merkwaardige
God! Aan de ene kant gebiedt hij liefde, geduld en deemoed, aan de andere kant
echter haat, vervolging, oorlog en vernietiging! Waarlijk, wie zo'n handelwijze
begrijpt, moet meer verstand hebben dan een gewoon mens!"
24
De helderziendheid van de genezen bezetenen
[I] Dan zegt MARCUS weer, die zijn
geduld wat begint te verliezen: "Ik weet waarachtig niet wat ik met jullie
aan moet. Ik kan er wel niet zoveel tegen inbrengen, maar helemaal gelijk geven
kan ik jullie ook niet. Jullie klachten zijn wel niet helemaal ongegrond, maar
jullie schijnen het geheel toch in jullie ongelukkige opwinding zwarter te zien
dan het in werkelijkheid is. Als je zelfs mij echter voor een duivel aanziet,
zeg me dan eens of dit hele gezelschap soms uit enkel duivels bestaat!"
[2] De spreker van de VIJF zegt:
"O zeker niet! Kijk maar naar die man (op Mij wijzend) naast je, dat is
een volmaakt mens, een echte Godszoon! Het zal echter niet zo lang duren of de
duivels zullen hem vernietigen! Verder naar achteren staan nog twee jongemannen
en een meisje, die komen ook van boven maar zullen nog danig vervolgd worden
als zij geen duivels willen worden. Dan zie ik nog een paar arme mensen, dat
schijnen vissers te zijn; alle anderen, inclusief jij en je hele huis zijn
echter redelijk goede duivels, op weg om mens te worden, wat echter nog
behoorlijk veel moeite en zorgen zal opleveren! Weet je nu, waar je aan toe
bent?"
[3] MARCUS zegt: "Maar zeg jij me
nu eens, nu je toch al aan het woord bent, hoe je dat allemaal zo precies kunt
weten, want ik zie om mij heen slechts mensen die minder, meer of zeer volmaakt
zijn, maar duivels zie ik er niet bij. Waarop baseer jij dan je bewering, die
ergens toch waarheid schijnt te bevatten?"
[4] De SPREKER van de vijf zegt:
"Op dat wat ik zie. De lichamen lijken wel op elkaar, maar de zielen
verschillen enorm! Het verschil zit in de kleur en de vorm. De zielen van
degenen die ik je heb aangeduld zijn wit als pasgevallen sneeuw op. de hoge
bergen en..zij hebben een wonderbaarlijk lieflijke gedaante, die er nog veel
menselijker uitziet dan hun uiterlijke, lichamelijke vorm. Maar jullie zielen
hebben een nog donkerder kleur dan jullie lichaam en zien er lang met zo
menselijk uit als jullie lichaam, want aan jullie zielen zijn nog duidelijke
sporen van een dierlijke vorm zichtbaar!
[5]
Maar ik ontdek in jullie dierenzielen nog een kleine.lichte gedaante, die
helemaal op een mens lijkt. Misschien zal zij, als zij in jullie groeit, jullie
dierenziel in een menselijke vorm als een huid om zich heen trekken! Dat kan ik
je echter niet verder beschrijven en bij de volmaakte mensen kun je je daarover
in laten lichten.”
[6] MARCUS zegt verder: "Maar zeg
mij nog hoe het komt dat jij dat allemaal zo kunt zien en ik niet!"
[7] De ONDERVRAAGDE zegt:
"Tijdens mijn grote lijden, waarbij het lichaam vaak horen en zien
verging, openden zich de ogen van mijn ziel en daarmee kan ik nu ook de zielen van
andere mensen zien en heel duidelijk het grote verschil zien tussen mensen en
mensen, tussen Godskinderen en wereldse kinderen, of, wat hetzelfde is, tussen
engelen en duivels!
[8] Maar ook wereldse duivels kunnen
engelen worden, - maar dat kost ze veel moeite en zelfverloochening; evenzo
kunnen engelen duivels worden. Dat kost echter nog meer moeite en is haast
onmogelijk, omdat in de engelenzielen een te sterke zelfstandigheidkracht
aanwezig is. De hel heeft bij ons vijven geprobeerd om ons in te lijven. Tot op
heden zijn al haar vreselijke pogingen op ons stukgelopen; maar hoe het ons
verder nog zal vergaan, weten niet wij, maar alleen een God die ons schiep en
liet bestaan, maar die zich nu verder weinig of helemaal met meer om ons
bekommert. Daarom zijn wij reeds gezamenlijk op de gedachte gekomen, dat er
ofwel helemaal geen God is, of dat de te verheven God zich niet om ons kan en
wil bekommeren!"
25
Mathaël's opvatting over de natuur
[1] Enerzijds heerst er op aarde wel
een bepaalde orde en harmonie, waardoor men al gauw tot de overtuiging kan
komen dat er een zeer wijs God moet zijn, die alles eens zo heeft geschapen als
nu nog steeds te zien en te begrijpen is. Anderzijds ziet men echter weer een
vaak grenzeloze wanorde en een hoegenaamd niet te overziene willekeur bij
alles, zodat men dan bij zichzelf moet zeggen: Ja, dat kan toch niet van onze
lieve Heer afkomstig zijn!
[2] Neem nu de wisselvalligheid van
het weer! In welk opzicht kun je daar een bepaalde orde of gelijkmatigheid in
ontdekken? Kijk eens naar de verschillende soorten bomen zoals ze onderling
dooreen staan in een bos, of evenzo het gras op het veld; kijk eens verder en
zie de grote verschillen in grootte van de bergen, meren, stromen, rivieren,
beken en bronnen! Daar is toch absoluut geen gelijkmatigheid en geen orde in te
ontdekken, tenminste niet naar onze begrippen. De zee creëert haar ongelijke
oevers geheel afhankelijk van de toevallige, meer of minder krachtige golfslag
en dat doen ook de meren, de stromen, rivieren, beken en bronnen. Alleen de
mens kan ze hier en daar binnen de perken houden, maar de zeer wijze God doet
daar nooit iets aan.
[3] Het is ook alleen de mens die
enigszins geordende tuinen aanlegt en wijngaarden en akkers bebouwt. En alleen
hij kent de edele vruchten, zondert ze van de onedele af, verzorgt ze en benut
ze zo veel mogelijk. Maar waar bevindt zich op aarde een op enigerlei wijze
geordende tuin die God zelf heeft aangelegd en waar een door Hem aan banden
gelegde stroom? De aardlagen liggen ook dusdanig chaotisch door elkaar dat men
daarin nooit iets anders dan de blinde macht van het dierbare toeval kan
ontdekken. Er is dus bitter weinig van de een of andere heersende, goddelijke
wijsheid te vinden en men kan doen wat men wil en ook denken wat men ooit maar
kan en wil en toch komt daarbij nooit iets naar voren dat ons eventueel zou
zeggen: 'Kijk, daar zie je toch weer duidelijk een goddelijke orde!'
[4] Ja, ieder ding op zichzelf
vertoont wel degelijk heel belangrijke sporen van een oergoddelijke macht en
een zeer ordelijke wijsheid, maar kijkt men dan naar de door het toeval
bepaalde wanorde van de geschapen dingen, dan krijg ik de indruk: Ofwel God
heeft genoeg gekregen van het ordenen en bekommert zich weinig of niet meer om
de eenmaal geschapen dingen, zoals dat bij sommige zaken opvallend duidelijk
het geval schijnt te zijn, óf hij bestaat helemaal niet. In dat laatste geval
vormden de na eeuwigheden in de eindeloze ruimte uit zichzelf ontstane
toevallige zaken zich op den duur -volgens de door hun toevallig bestaan
ontstane natuurwet -tot dingen met enig gewicht, werden langzaam maar zeker
groter en werden in de loop der tijden werelden, zonnen en manen. De werelden
ontwikkelden zelf al naar gelang van hun grootte en gewicht onvermijdelijk weer
nieuwe wetten, die dan vanzelf weer de basis vormden voor nieuwe vormen.
[5] Hoe veelsoortiger de dingen op een
zich allengs steeds meer ontwikkelend hemellichaam werden, des te
uiteenlopender, hoewel kleiner, moesten de daarop volgende dingen zijn.
Tenslotte veroorzaakten de zeer grote aantallen dingen op de werelden en de
ontzettende uitbreiding van de werelden zelf, wetten en activiteiten, waaruit
de eerste sporen van een bewust leven begonnen te ontstaan. Toen er echter
eenmaal één levensvonk was ontstaan volgens de hiervoor beschreven,
onvermijdelijke loop der dingen, moest daar een tweede op volgen en op den duur
miljarden, die met elkaar opnieuw nieuwe wetten deden ontstaan die de
aanleiding werden voor de ontwikkeling van een meer volkomen leven. En zo zal
het leven zich door de in zichzelf gevonden levenswetten tot een zeer hoge
levens potentie hebben ontwikkeld, zodat nu pas de meest intelligente levenskracht
die zichzelf en haar hele omgeving goed kent, met terugwerkende kracht' de
voorafgegane stomme natuur gaat ordenen en aan zichzelf gaat onderwerpen!
[6] Als echter alles langs deze
natuurlijke weg is ontstaan, dan zijn er dus alleen maar levenspotenties in
alle soorten levensgradaties, van de kleinste bladluis tot aan dat volmaakte
leven dat de meer volmaakte mens het goddelijke noemt. Op deze wijze heeft zich
waarschijnlijk sinds ondenkbaar lange tijden een goede, maar daartegenover ook
een slechte godheid ontwikkeld. Als de beide godheden zich ooit ontwikkeld
hebben, moeten zij als tegengestelde krachten ook zólang ongenaakbaar tegenover
elkaar staan, tot zeer waarschijnlijk de, volgens onze morele begrippen, kwade
kracht door de sterkere, goede kracht als een binnen haar orde vallende
tegenstelling in zich wordt opgenomen. Uit dit samengaan zal dan na ondenkbaar
lange wereldtijden alles wat nu nog stom, zonder bewustzijn en dood is,
overgaan in een volkomen leven met een vrije wil en een vrij inzicht!
[7] Dat in deze tijd alles zich nog in
zo'n wanordelijke toestand bevindt als ware het een onoverzichtelijke strijd,
schijnt door het volgende te komen: De nu goede en hoogste levenspotentie, die
wij God noemen, is met de slechte levenskracht, die wij satan noemen, nog lang
niet in de gewenste orde, maar nog in een voortdurende onderdrukkingsstrijd, waaruit
de hoogste levenspotentie tenslotte als overwinnaar tevoorschijn moet komen.
Want de naar onze begrippen kwade kracht zou niet voortdurend tegen de goede
strijden, als zij geen reden had om deze aan haar kant te willen krijgen.
[8] Satan moet derhalve toch een
latent genoegen scheppen in het goede en wil daarom de gehele goede
levenskracht aan zich ondergeschikt maken. Maar juist door dit voortdurend
pogen neemt hij steeds meer van het goede in zich op en maakt daardoor, zonder
het te willen, zijn slechtheid steeds minder slecht. Daardoor komt er in zijn
levenswezen steeds meer orde, meer kennis en zuiver inzicht en hij zal er op 't
laatst niet meer omheen kunnen zichzelf geheel over te geven, omdat hij door
zijn aard en door zijn neiging onmogelijk kan verhinderen dat hij voor een deel
voortdurend overwonnen wordt.
[9] Ook nadat hij zich volledig
gewonnen heeft gegeven zal hij weliswaar nog steeds een tegenstelling tot het
goede blijven vormen, maar nu binnen de orde zoals het zout ook een
tegenstelling van de zuivere, zoete olie is. Maar als de olijfboom niet in de
juiste mate zout in de wortels, in de stam, in de takken, twijgen en bladeren
had, dan zou zijn vrucht nooit een zoete olie geven!
[10] Ik verlies me zelf nu wel in
uiteenzettingen die door jou beslist niet op die wijze begrepen worden waarop
ze verdienen begrepen te worden. Maar dat is niet zo belangrijk, want het zij
verre van mij je dit als een waarheidsleer voor te schotelen, maar enkel en
alleen als een hypothese, waartoe een ziel door veel en onverdraaglijk lijden
gebracht wordt als zij daarbij, ondanks alle smeken tot God, helemaal geen
leniging in de nood ontvangt.
[11] De helderheid van de ziel, of de
eigenlijke primitieve, intelligente levenskracht, neemt door zwaar lijden en
pijn van haar lichaam aanmerkelijk toe. Zij ziet en hoort alles wat voor de
ogen en oren van de natuurmensen vaak nog erg ver weg is en je behoeft je er
helemaal niet over te verbazen dat ik je daarnet vertelde over meer
hemellichamen
want mijn ziel heeft ze beter en
duidelijker gezien dan jij ooit deze aard~ gezien hebt en ook ooit in dit leven
van jou zult zien. Daarom kan ik terecht melding maken van alles wat mijn ziel
heeft gezien in de eindeloze ruimte! Maar nu houd ik erover op en zeg jij ons
wat we nu moeten doen! Want hier kunnen wij toch onmogelijk blijven!"
[12] MARCUS zegt: "Wacht nog even
tot de Heiland, die jullie hier voor onze ogen van jullie verschrikkelijke
lijden heeft genezen, het zal zeggen!"
26
Toespraak over de strijd in de natuur
[1] De SPREKER zegt: "Wie van de
vele ons omringende toeschouwers is het dan, zodat wij Hem onze dank kunnen
betuigen? Want iets anders kunnen wij Hem, in de toestand waarin wij ons nu
bevinden toch niet aanbieden!" ,
[2] MARCUS zegt: "Hij heeft ons
in jullie belang verboden om Hem voortijdig aan jullie bekend te maken, daarom
zeggen wij het nu ook nog; met, maar vandaag zal het goede moment nog wel
aanbreken waarop jullie met een blij hart Hem, en door Hem veel van jullie
dwalingen, zullen leren kennen!"
[3) De SPREKER zegt: "Vriend, met
dat blije hart zal het op deze aarde wijselijk nog wel eeuwig duren! Want
zielen, zoals die van ons kunnen doordat het doorstane leed te groot was, op
deze domme wereld wel nooit meer blij worden! Misschien eens in een andere meer
volmaakte levensgraad, maar in deze vrijwel gebroken lichamen nooit!"
[4] Dan zegt de vlakbij staande
CYRENIUS: "Kijk, ik ben de Romeinse opperstadhouder van geheel Azië en een
deel van Afrika, evenals van Griekenland! Ik heb jullie nu leren kennen en ik
heb vastgesteld dat jullie geen gewone mensen zijn. Ik neem jullie onder mijn
hoede en het zal jullie nooit aan iets ontbreken en er zal ook wel een voor
jullie geestkracht passende bezigheid gevonden worden.
[5] Maar je moet in 't vervolg wat
redelijker zijn, zodat je ons Romeinen met zo zonder meer voor duivels aanziet,
zij het dan van de wat betere soort en meteen goede duivels noemt zoals je mijn
oude, rechtschapen Marcus deed! Wij zijn toch net zo goed mensen als jullie.
Dat jullie, weliswaar om ons nog onbekende redenen van het goddelijk
raadsbesluit grote beproevingen hebben moeten doorstaan en daardoor ook
ongehoorde pijnen hebben geleden, waardoor jullie zielen echter, naar het mij
toeschijnt, zeer zijn gelouterd, dat kunnen wij, die door jullie voor duivels
worden aangezien, niet helpen. Maar je genezing hebben jullie nu aan ons te
danken en in het bijzonder aan één van ons, die een zogezegd almachtige Heiland
is en je ziet dus wel dat wij ons absoluut niet duivels tegenovér jullie hebben
gedragen!?
[6] Zoals gezegd, moeten jullie daarom
wat redelijker zijn in jullie uiteraard heus niet geheel onjuiste opvatting.
Dan is het wel zeker dat je binnenkort heel blij zult worden."
[7] De SPREKER zegt, terwijl hij nu,
reeds behoorlijk gesterkt, opstaat: "Vriend, kijk eens naar de bodem van
deze aarde; je ziet slechte goede en hartverheffende dingen. De kruiden en het
gras verkwikken je ogen en de zachte golving van de zee stemt je blij, want je
ziet niet hoe onder al deze mooie dingen talloze, zich ontwikkelende duiveltjes
hun kwade, dood en verderf brengende koppen opsteken en laten opduiken!
[8] Je ziet wel de mooie golving van
de zee, maar de.dood brengende monsters onder de lieflijk spelende golfjes zie
je niet! Jij ziet overal een verheven leven aan het werk, wij zien niets dan de
dood en een onophoudelijke achtervolging van al het goede en betere leven. Jij
ziet alleen maar vriendschap en ten opzichte van het geringe aantal vijanden
dat je ziet, heb je ook macht genoeg om te denken dat zij voor jou geheel
onschadelijk zijn; wij zien daarentegen niets anders dan vrijwel zuivere, voor
het grootste deelonoverwinnelijke vijanden!
[9] O vriend, met zo'n onfeilbaar
gezichtsvermogen is het echt wel moeilijk ooit vrolijk te zijn! Ontneem ons dit
treurige vermogen of geef ons een juiste verklaring van al datgene wat we zien
en dan zullen wij even vrolijk en opgewekt worden als jij!
[10] Na onvoorstelbaar lange
wereldtijden kan er voor een ziel die alle levensgraden heeft doorworsteld
misschien wel eens een beter lot zijn, maar wie kan ons daarover zekerheid
geven? Welke ongehoorde gevechten en stormen zal de arme ziel echter nog moeten
doorstaan voor het zover is?! Zal zij daar wel als overwinnaar uit te
voorschijn komen of zal zij voor eeuwig ten onder gaan? Welke zekerheid heb jij
voor a.l..die dingen?
[11] Kijk, wij zien zeker dingen en
omstandigheden waar jij. nog nooit enig besef van hebt gehad, maar van een
bepaalde zekerheld over de eenmaal komende, zalige toestand na de dood van het
lichaam zien wij nergens iets, -maar wel een voortdurend waken, zorgen en
strijden! Wij zeggen het je zoals wij het zien.
[12] leder leven is steeds een strijd
met de dood, net zoals iedere beweging een voortdurende strijd is met de rust
die steeds probeert te storen. De rust zelf echter strijdt steeds met de
beweging omdat in haar de doorlopende drang naar beweging steeds strijdvaardig
klaar staat.
[13] Wie zal er tenslotte winnen? De
rust, die steeds de beweging zoekt of de beweging, die op gelijke wijze steeds
de rust zoekt?
[14] Sinds jouw oereerste levenskiem
heb je tot nu toe steeds maar gestreden en verder zul je eeuwig steeds opnieuw
weer strijden; en zolang je zult strijden, zul je ook een leven hebben, maar
geen ander dan alleen maar één dat voortdurend strijdt, dat slechts zeer
spaarzame momenten van zaligheid zal kenen! Maar wanneer zal uit deze eeuwige
strijd eindelijk de volle overwinning te voorschijn komen in de vorm van een
echte zaligheid, waarin geen strijd meer wordt gevoerd?
[15] Het is daarom makkelijk gezegd om
opgewekt van gemoed en blij van hart te zijn, maar het gemoed van de ziel
vraagt daarbij net als jullie Romeinen: Cur, quomodo, quando et quibus
auxiliis? (Waarom, hoe wanneer en waardoor krijgen wij hulp?) Heb je ons nu
enigszins begrepen?':
27
Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius
[1] CYRENIUS is erg verwonderd en
terwijl hij de spreker de hand drukt, zegt hij tegen Mij: "Heer, die heeft
een heel eigenaardige levensbeschouwing! Eigenlijk kan men hem niets
tegenwerpen, helaas is het in alle opzichten werkelijk de naakte waarheid! Maar
wat zegt U ervan?"
[2] IK zeg: "Waarom ben je daar
nu zo verbaasd over? Ik heb jullie toch van tevoren gezegd, dat deze vijf het
jullie allen heel moeilijk zullen maken! O luister toch naar hen, daardoor
zullen jullie Mij stellig heel wat gemakkelijker en beter begrijpen!"
[3] CYRENIUS zegt dan tegen de spreker
van de vijf, die Mathaël heette: "Maar zou je ook in gelijke trant kunnen
beredeneren dat het waarschijnlijker is dat God er toch eerder was dan jouw
hemellichamen, die ik mij nog niet zo goed kan voorstellen? Want mij is in
ieder geval geen volk op aarde bekend, dat niet veronderstelt dat er vóór het
bestaan van alle dingen een verstandig en machtig God was, die het vereert en
aanbidt en jij bewees nu juist het tegendeel. Wel, dat vervult mijn hart met
grote angst, lever jij daarom nu ook het bewijs voor het tegendeel, ik, de
opperstadhouder, smeek je dat zelfs!"
[4] MATHAËL zegt: "Zwakke, aardse
zuigeling, ik heb medelijden met je! Je hebt, zoals ik nu in mijn ziel zie,
toch al zóveel wijze woorden vol kracht, vol leven en vol waarheid gehoord en
je hebt met je ogen gezien waartoe Gods woord in staat is en kunt in je hart
nog steeds de diepten van veel gedachten niet peilen!
[5] Ja, ja, vriend, kijk, je houdt nog
teveel van je leven en bevindt je er midden in. Maar vanuit dat standpunt is
het leven juist het slechtst te herkennen.
[6] Vriend, men moet het leven, d.w.z
dit aardse leven, volslagen verloren hebben, dan weet men pas wat het leven is!
[7] Neem een pot en vul hem met water.
Het water zal rustig in de pot blijven staan en je zult de dampgeesten in het
rustige water niet ontdekken. Ook al roer je nog zo ijverig in het water en
breng je het in beweging, dan zullen ook daarbij de machtige dampgeesten zich
niet aan je vertonen. Zet je het water echter op het vuur dan zal het weldra
gaan koken en zodra het kookt zullen de machtige dampgeesten zich boven de heet
borrelende oppervlakte van het water gaan verheffen. De nog in het kokende
water rustende geesten zullen nu pas de machtige dampgeesten herkennen, die
toen het water koud was heel rustig en zonder een.spoor van bestaan in het
water rustten en die nu met vele ogen eerst zichzelf bekijken en vervolgens
bekijken zij onder zich het door de hitte bewogen water dat hen heeft gedragen.
En de nog in het kokende water rustende geesten zullen beseffen dat de
dampgeesten voorheen geen andere gewaarwording hadden dan een volkomen een
zijn met het koude water.
[8] Op die wijze merkt het water
tijdens het koken echter tevens dat het afzonderlijke geesten in zich had en
tot de laatste druppel in zich heeft. Ja, ja, het kokende water beseft dat het
zelf doorgaans uit geest en kracht bestaat, maar tijdens zijn koudé rust kon
het zichzelf met waarnemen en begrijpen!
[9] Vind je dit geen treffend beeld?
Jouw leven is nu ook nog weliswaar rein, maar overigens heel rustig, koud water
in de pot van je lichaam. Jouw pot kan wel behoorlijk naar alle kanten heen .en
weer worden bewogen, maar daaruit zul je toch je levenskracht met leren kennen.
Integendeel, hoe meer het water in zijn koude rusttoestand. wordt bewogen,
zoals dat bij alle belangrijke wereldse mensen het geval is, des te minder
herkent het levenswater in de sterk bewogen mensenpot zichzelf en zijn omgeving,
want een bewogen spiegelend watervlak laat geen zuiver beeld meer zien, maar
een erg vertekend.
[10]
Wordt echter je levenswaterpot op het ware vuur van de liefde, van grote
deemoediging en veel lijden en pijnen gezet, O, dan begint het in de pot geweldig
te koken en daardoor zullen al heel gauw de vrij gekomen levensdampgeesten
zichzelf, hun eerdere koude, trage toestand, dat wil zeggen de zinnelijke ziel
en de ondeugdelijke pot, herkennen. Het. zich nog in de pot bevindende, heet
borrelende levenswater zal dan met duizend lichte oogjes de boven zich
opstijgende levensgeesten zien en beseffen, dat het niet alleen een luie drager
daarvan was, maar dat het daarmee één geheel vormt! Maar begrijp wel, vriend,
de pot zullen de opstijgende vrije levensgeesten niet als een deel van zichzelf
zien, maar slechts als een onplezierig uitwendig omhulsel dat later in scherven
wordt gebroken en op straat gegooid. -Heb je nu enig idee van wat ik je
eigenlijk heb willen duidelijk maken?" ..
[11] CYRENIUS zegt: "Ik geloof,
dat ik jouw vergelijking ongeveer begrijp, dat wil zeggen, als vergelijking met
ons innerlijke zieleleven, maar welke diepere betekenis je daarmee hebt willen
blootleggen kon ik wel eens nog lang niet hebben begrepen! Moet daarin soms ook
beredeneerd zijn dat er dan tóch een God moet zijn geweest voordat alle dingen
er waren?"
[12] MATHAËL zegt: "Ongetwijfeld,
maar daar kun jij nog geen idee van hebben omdat er uit jouw pot nog lang geen
damp opstijgt!"
28
Het godsbegrip van Mathaël
[1] "Kijk, wat jij God noemt,
noem ik het levende water, maar het water ziet zelf niet dat het leven in zich
heeft. Als het echter door de machtige liefdesgloed, die zich manifesteert als
een zware druk op het centrum van het bestaan, tot koken wordt gebracht,
verheft zich de levensgeest bevrijd boven het hem voordien gevangen houdende
water en dan zweeft daar de geest van God boven de wateren, waarvan ook Mozes
spreekt. En de geest krijgt weet van zichzelf en van het water en komt tot de
erkenning dat hij en het water altijd al één zijn; en deze eeuwigheidskennis
wordt ook bedoeld met 'Er zij licht!'
[2] Pas als jouw geest, vriend, ook
boven jouw kokende levenswater zal zweven, zul jij ook werkelijk jouw leven en
het leven van God in je beginnen te ontdekken.
[3] Kijk, al het bestaande moet eens
worden, het moet een begin hebben, omdat het er anders ook onmogelijk kan zijn!
Als er een zichzelf en al het andere kennend leven nooit expliciet met zijn
zelfbewuste kracht begonnen zou zijn, zou die kracht er ook nog lang niet geweest
zijn. Maar omdat deze eens is begonnen, is dat de reden dat zij er is, net
zoals wij specifiek aanwezig zijn omdat wij eens begonnen zijn als datgene wat
wij nu zijn.
[4] Ook vóór dit bestaan waren wij er
al, maar toen in de vorm van de nog onontwikkelde, koude levensdampen in het
koude, rustige water . Zo heeft ook de hoogste levenskracht in God een dubbel
bestaan, ten eerste een stil bestaan dat zich alleen maar bewust is van het
bestaan en ten tweede een vrij bestaan dat lijkt af te stammen van een
innerlijk bezigheidsprincipe dat zich volkomen bewust geheel en al doorgrondt!
[5] Daarom staat er ook in Mozes: 'In
den beginne schiep God hemel en aarde en de aarde was woest en ledig en duister
in haar diepten.' Wie of wat is dan nu precies de hemel en wat of wie is de
aarde? Denk je soms dat het deze aarde is die jou nu draagt, of deze hemel die
je lucht en licht geeft? Dan zou je toch wel ver van de waarheid af zijn! Waar
was dan indertijd deze aarde en waar deze hemel?
[6] Kijk, daarmee is slechts globaal
aangegeven hoe de eeuwige levenskracht van God in haar bestaan begonnen is de
verschillen te onderzoeken en te kennen! En daarbij stelt de 'hemel', de
persoonlijke wijsheid voor, die zichzelf onderkent; maar in het van liefde
gloeiende zwaartepunt van zijn centrum, in het centrum van de gloeiende liefde,
dat bedoeld wordt met het woord 'aarde', was het nog duister en woest en ledig,
dus nog zonder diepere kennis van het eigen ik.
[7] Maar het centrum werd heter en
heter naarmate de massa van het uiterlijke zelfbewustzijn er meer op begon te
drukken. En het centrum bereikte het toppunt van hitte en uit het kokende
levenswater steeg de damp op, zweefde nu vrij op en boven de wateren van het
stille en rustige, eeuwige voorbestaan en leerde zichzelf volledig kennen. En
dit kennen is nu juist het licht dat de God van Mozes ter verdrijving van de
duisternis meteen na het scheppen van hemel en aarde laat ontstaan.
[8] Pas vanaf dat ogenblik wordt God,
als ware Hij een uitgesproken woord, Zelf het 'Woord' en dit woord 'Daar zij!'
is een vrije wil die zichzelf door en door kent, een Zijn in het Zijn, een
Woord in het Woord, een Alles nu in Alles!
[9] En vanaf dat moment begint pas de
zich nu door en door kennende oerlevensbron van al het andere leven uit vrije wil
te voorschijn te komen. -Begrijp je er nu al wat van?"
29
De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël
[I] CYRENIUS zegt: "O, ja, ik
begrijp het nu al heel aardig, en dat des te beter omdat ik vannacht juist een
soortgelijke uitleg over de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis heb gehoord. Het
zal best zo zijn, maar voor mij is die wijsheid te diep en ik kan en wil mij
niet te veel inspannen om iets tot en met te begrijpen. Het moet bij mij niet
veel moeite kosten, wil ik er wat aan hebben. Gaat het te diep en is het te
wijs, dan houdt mijn begrip vaak opeens op!
[2] Kort en goed, het blijft zoals ik
heb gezegd, ik neem jullie verzorging op mij en er zal jullie alle gelegenheid
worden gegeven om zo diep mogelijk in jullie wijsheid door te dringen en de
arme mensheid, waar maar mogelijk, op de goede weg te brengen, -hoewel ik
jullie openlijk beken dat het in het algemeen eerder nadelig dan voordelig is
om zo diep in het wezenlijke van het leven door te dringen.
[3] Neem jezelf nu eens en vraag je eens
af of jullie waarlijk buitengewone kennis en wijsheid jullie gelukkig maakt!
Ja, de menselijke geest kan doordringen in oneindige diepten der wijsheid en
dan de wonderbaarlijkste zaken aan het licht brengen. Maar volgens mij is toch
slechts die mens gelukkig, die heel eenvoudig is, en God, zijn Schepper, in
alle liefde is toegewijd en Zijn geboden houdt. Als God hem dan, net als
Salomo, wijsheid wil geven, dan moet hij deze heel dankbaar aanvaarden en met
een opgewekt gemoed wijs gebruiken. Maar als de geschonken wijsheid de mens
juist alleen maar ongelukkig maakt, dan prefereer ik liever iedere domheid
waardoor het hart van de mens blij wordt.
[4] Ik leef nu eenmaal en weet nu dat
ik eeuwig zal leven en de wegen om een gelukzalig, eeuwig leven te bereiken
zijn mij bekend; wat zou ik daarbij dan nog meer verlangen?!
[5] Delen ook jullie mijn opvatting,
dan zullen jullie ook, net als ik, nog op déze aarde werkelijk gelukkig zijn,
maar met jullie gepeins over de allerdiepste wijsheden zullen jullie nauwelijks
de waarde en het geluk van het menszijn voelen!
[6] Volg daarom mijn raad op, ook al
komt die niet uit het gebied van de diepste wijsheid; hij komt echter uit een
vriendelijk hart dat zeker niet zonder liefde is en dat heeft zelfs bij Gód
veel waarde! Waarom zouden jullie er dan geen waarde aan hechten?
[7] Het is niet de wijsheid die ons
het leven geeft, maar de liefde. Laten we daarom bij de liefde blijven, dan zal
het ons niet aan leven ontbreken en aan diens gelukzalige gevoel! Kijk, dat is
nu mijn wijsheid en ik zou haast willen beweren dat deze voor het leven van de
mensen veel nuttiger is dan al jullie wijsheid, ook al is die nog zo
diep!"
[8] MATHAËL zegt: "O ja, o ja, je
hebt helemaal gelijk! Kijk, zolang het water in de pot niet verhit wordt, heeft
het ook een goed en rustig bestaan, maar komt het vervolgens op het vuur, dan
ziet het er echter al gauw heel anders uit. Eenmaal moet de rust verbroken
worden!
[9] Als je iets wilt worden, mag de
nodige kennis je beslist niet ontbreken. Als je veldheer wilt worden, moet je
met alle kennis voor dat ambt toegerust zijn, omdat je anders als veldheer een
slecht figuur zult slaan. Als je apotheker en geneesheer wilt zijn, moet je wel
alle daarvoor nodige kennis bezitten!
[10] Wel, nu wil jij het eeuwige leven
verkrijgen, maar het leven zelf beslist niet nader onderzoeken en leren kennen,
hoe denk je dat dat mogelijk zal zijn?
[11] Kijk, als ik een vrouw zou willen
nemen, maar iedere gelegenheid ontliep om ook maar op een afstand een meisje te
ontmoeten, dan weet ik echt niet hoe ik en een vrouw bij elkaar konden komen!
[12] Maar jij verlangt zelfs
uiteindelijk een eeuwig leven, terwijl je nu al de geringe moeite ontloopt om
dit aardse leven ook maar iets dieper te leren kennen en op zoek te gaan naar
zijn aardse wortels!
[13] Ja, beste vriend, als het eeuwige
leven er alleen maar vanaf hing of een God het mij zou kunnen geven, zoals jij
mij een stuk brood geeft, dan zou jouw levensopvatting duidelijk te prefereren
zijn boven die van ons. Maar het bezorgen en bereiken van het toekomstige,
eeuwige leven hangt helemaal van onszelf af!
[14] Wij moeten doen en daden stellen
en wij moeten echt door het water met ons levenswater en door het vuur met ons
liefdelevensvuur. Dan pas begint ons levenswater op het vuur van de innerlijke
liefde tot God, tot de naaste en tenslotte tot onszelf, te koken en te
borrelen, en dáárdoor bemerken wij pas dat er een onverwoestbare levenskracht
in ons schuilt, die zich dan pas van zichzelf bewust wordt en de juiste
middelen aangrijpt en aanwendt om zich zo voor eeuwig in stand te houden!
[15] Voorlopig is er dus nog helemaal
geen sprake van een zogenaamd gemoedelijk leven dat net een zoete droom lijkt,
maar er moet zonder ophouden gewerkt, gestreden en onderzocht worden!
[16] Pas als men over het steeds maar
zo graag inslapende, stervende leven een volledige waakzame, levende
overwinning heeft behaald, pas dan kan er sprake zijn van een bepaalde
zaligheid!
[17] Jij lijkt op een mens die 's
morgens nog lekker slaapt en door zijn reeds lang wakker zijnde vrienden gewekt
wordt, waarop hij eerst heel geërgerd reageert; pas als hij met wat moeite
helemaal wakker wordt, ziet hij de weldaad van het geheel wakker zijn en
vervolgens verblijdt hij zich over zijn lichte en vrije leven.
[18] Wij hebben het volste recht met
onze wijsheid, maar jij nog lang; niet!
Pas wanneer je wakker bent geworden, zul Je ook m zien dat wij het volle recht
aan onze zijde hebben. "
30
Het protest van Cyrenius
[I] CYRENIUS zegt tegen Mij:
"Heer en Meester, wat vindt U daar nu van? Wat moeten we daarmee? Spreekt
Mathaël de volle waarheid? U kunt dat toch het makkelijkst tot in de kern
beoordelen; zeg er nu ook wat over .”
[2] IK zeg: "Heb Ik je dan al
niet eerder gezegd, dat je er naar moet luisteren? Als Ik zou merken dat zij
onjuistheden verkondigden, zou Ik jullie zeker niet aanbevolen hebben om hen
aan te horen. Luister daarom nog maar verder naar Mathaël! Hij laat weliswaar
een harde, maar een goede wind waaien; ook al golft de zee daardoor sterk, men
komt met zo'n wind toch veel sneller vooruit dan met de krachtigste roeiers!
[3] Luister nog maar verder naar hem,
want tot nu toe heeft hij jullie nog zachtjes aangepakt, maar als hij nog wat
meer in vuur raakt, zal hij nog met heel andere bewijzen aan komen
dragen!"
[4] CYRENIUS zegt: "Daarvoor
bedank ik hem bij voorbaat! We zijn toch al uitgemaakt voor duivels! Bestaat er
nog iets ergers waarvoor hij ons uit kan maken? Is het niet te prijzen in mij,
dat ik deze vijf arme duivels voor hun gehele aardse toekomst wil verzorgen en
als dank geven ze ons er van langs zoals U Zelf dat nog nooit hebt gedaan!
[5] Ah, ik heb eigenlijk helemaal geen
zin meer om naar deze Mathaël te luisteren. Zijn kijk op het leven kan op
zichzelf nóg zo juist zijn, maar zij deugt niet voor de aardse
levensomstandigheden en geen mens kan daarbij iets voor zijn lichamelijke
behoeften doen!
[6] Ja, mensen zoals de profeten en de
oude priesters konden natuurlijk best enkel en alleen voor het eeuwige leven
zorgen, want voor hun lichaamsbehoeften zorgden anderen, voor wie het
uiteindelijk niets uitmaakte of er een eeuwig leven voor de ziel is, of niet!
Zij kregen slechts wetten die zij moesten naleven zonder ooit de werkelijke
reden daarvoor te vernemen en wat zij daarmee nu eigenlijk moesten bereiken.
[7] Voor miljoenen moest dat, met of
zonder uitzicht op een eeuwig leven, voldoende zijn en zal dat voor ons dan
niet meer zo zijn?!
[8] Als het voor ons echter niet meer
voldoende is, dan rijst bij ieder mens die ook maar een vonkje ware naastenliefde
in zich heeft, de vraag: Wie stelt uiteindelijk de vele miljoenen arme duivels
ervoor schadeloos dat zij allen, ondanks het houden van uiterlijke
voorschriften, toch ten prooi vallen aan de eeuwige dood? Als de mensen
toevallig zijn ontstaan, dan kan die leer wel terecht zijn; maar als zij
allemaal, hetgeen wel te zien is aan hun zeer wijze bouw, het werk zijn van een
zeer wijze en goede God, dan moet er een andere en voor alle mensen praktischer
weg zijn om het eeuwige leven te bereiken. Als die er niet is, dan is al het
leven het verachtelijkste wat het menselijk verstand ooit als verachtelijk en
afschuwwekkend kan waarnemen!
[9] Want als een eeuwig leven alleen
maar is weggelegd voor diegene, die het in zekere zin bereikt ten koste van
vele andere mensen, die voor zo'n hoofdpersoon van het eeuwige leven moeten
werken om alleen hém het eeuwige leven te bezorgen, -dan wil ik zelf nooit van
het eeuwige leven ook maar het kleinste vonkje hebben en een algehele, eeuwige
dood is me dan liever! Zo denk ik er nu over .
[10] Uw leer, Heer en Meester, vind ik
aangenaam, goed en waardevol, want die geeft mij, als ik zwak mocht worden, de
hulp van een almachtige helper. Maar volgens de leer van Mathaël heb ik niemand
anders dan mijzelf. Slechts ikzelf kan mij het eeuwige leven geven of ontnemen
en een God zou daarbij helemaal geen rol spelen, behalve dan door met geërgerde
of welwillende blikken te kijken hoe een arme duivel zich loswerkt uit de
klauwen van de dood en zeg maar over de onherbergzaamste wegen, die bezaaid
zijn met dorens, rotsen en giftig gebroed, naar het eeuwige leven opklimt!
[11] Nee, nee, dat is niet mogelijk;
jullie zijn dwazen met die hele leer van jullie over het eeuwige leven! Ja, als
ik mij een schenker van het eeuwige leven kan voorstellen, die als hij dat wil,
net als U, o Heer, iemand ook reeds op aarde het leven terug kan geven, dan doe
ik alles opdat hij mij te eniger tijd ook het eeuwige leven zal geven. Maar als
ik het mijzelf uit alle verborgen wijsheden der profeten op de een of andere
wijze eerst bij elkaar moet zoeken, dan heb ik, zoals gezegd, niets van een
eeuwig leven nodig! -Zo spreekt en sprak Cyrenius, de Romeinse opperstadhouder
over Syrië en over alle landen van Azië, Afrika en een groot deel van
Griekenland!"
[12] IK zeg: "Vriend, dit keer
heb je jezelf waarlijk onnodig overtroffen in allerlei nietszeggend gepraat.
Wat deze vijf waren, weet je; waarom ze dat waren weet je nu hopelijk ook!
[13] Ik heb ze thans echter geheel
gezuiverd en in hen het enig ware, onbedrieglijke levenslicht ontstoken en
daarmee de weg versperd waarover mogelijkerwijs de uitgedreven, slechte gasten
hen nog eens een nadelig bezoek zouden kunnen brengen.
[14] Deze vijf zijn daarom nu
voorlopig geheel rein en doorzien in zichzelf de dunste draden van al het
leven, zoals het eigenlijk was vanaf het oerbegin. Zij delen nu aan iedereen
openlijk mee wat in oude tijden maar weinigen voor weinigen was gegeven: hoe
kun je daarover dan kwaad op hen worden?!
[15] Want weet, wat zij zeggen is
precies hetzelfde als wat Ik Zelf tegen jullie heb gezegd. Zij vertellen de
waarheid echter wat minder verhuld.
[16] Besef eerst eens de juiste waarde
van wat zij zeggen en wordt dan pas boos, als je dat kunt. Maar nu, omdat dat
wat zij zeggen je wat ongemakkelijk voorkomt, heb je duidelijk ongelijk met
boos te worden. Laat Mathaël verder spreken en dan blijkt wel of dat, wat hij
zegt, praktisch is of niet en of het tegen Mijn leer indruist!"
31
Mathaël over de weg naar het ware leven
[1] CYRENIUS zegt: "Goed dan, laat
maar horen, hoewel ik streng zal oordelen!
[2] Zeg mij dan, wijze Mathaël, als
het met het leven in het algemeen zo staat als jij voorheen met zulke scherpe
argumenten hebt uiteengezet, wat staat dan al die miljoenen te wachten die van
dat alles niets weten en de vele miljoenen die in de toekomst na ons ergens op
de grote aarde geboren worden en er ook niets van zullen vernemen; hoe staat
het bij al die mensen met hun eeuwige leven?"
[3] MATHAËL zegt: "Heel goed! Die
hadden ook allemaal een leer die voldoende was om de fantasie van de ziel
actief te houden. Mettertijd wortelt de ziel in zo'n fantasie en leeft daar
vervolgens in als in een droom en in die droom kan zij duizenden jaren leven.
[4] Maar dat is nog lang geen echt
eeuwig leven. Dergelijke zielen moeten tenslotte, als zij tot een echt eeuwig
leven willen komen, in de zogenaamde geestenwereld veel groter strijd leveren
en grotere beproevingen doorstaan dan qe strijd, waar ik voorheen slechts
zijdelings gewag van maakte.
[5] Wie hier echter deze weg gaat,
weliswaar onder de nodige inspanningen en met ware wijze levensernst, bereikt
al in weinig jaren in alle waarheid, duidelijkheid en met volle zekerheid het
eeuwige leven, hetgeen hij elders door de slaperige instelling van de ziel pas
na enige honderden, of zelfs na vele duizenden jaren pas kan bereiken, als het
goed gaat. Maar als er ook maar iets fout gaat, kan een hier of elders geheel
bedorven ziel ook aeonen na aeonen genieten van een zeer miserabel droomleven,
waarin zij behalve zichzelf en haar zeer miserabele fantasiebeelden niets waars
of reëels, of iets buiten zichzelf te zien krijgt. Ondanks dat doet zij toch
bittere ervaringen op, die haar leren dat zij omringd is door louter vijanden
waartegen zij zich niet kan verweren, omdat zij die net zo min kan zien als op
deze wereld een stekeblinde kan zien waarvandaan de vijand komt of waar andere
gevaren hem wachten!
[6] Maar een stekeblind mens is
ondanks al zijn blindheid toch niet geheel zonder licht, want de fantasie van
zijn ziel vormt voor hem toch steeds een bron van licht en de blinde ziet
dingen die, doordat ze enigszins verlicht zijn, er als natuurlijke dingen
uitzien, maar zij zijn niet blijvend en het licht daarvan ook niet. Soms is het
helder, dan weer erg wazig en vaak verdwijnt het ook helemaal, zodat zo'n
blinde dan echt gedurende enige tijd geheel zonder licht en werkelijkheid is.
[7] Wel, bijna net eender vergaat het
een ziel als zij volledig is afgezonderd. Zij heeft dan weer licht en dan weer
duisternis. Licht noch duisternis ziet de ziel echter als een realiteit, maar
slechts als een tijdelijke afschaduwing van datgene wat de ziel, zonder het te
weten of te willen, opneemt uit de sfeer rondom haar, zo ongeveer als waarop
een aan het gras hangende dauwdruppel het beeld van de zon in zich opneemt. De
druppel is nu wel verlicht, maar zijn bewustzijn gaat niet zo ver dat hij met
inzicht zou kunnen waarnemen waar vandaan het licht zijn lichaam is binnengedrongen.
[8] Wat ik je hier uit naam van mijn
vier broeders zei, heeft te maken met onze ervaring, die gepaard gegaan is met
veel lijden, en die al het schijnbare leven scheidt van het werkelijke, echt
vrije, zelfstandige leven.
[9] Jij hebt hier een passief en
onvrij en een actief en daarom geheel vrij, goddelijk leven voor je. Het hangt
nu van je wil af of je het ene of het andere wilt. Zo staan de zaken er nu
eenmaal voor en geen god kan andere, geldige levensomstandigheden voor je
opstellen.
[10] Ik wil je nog wat zeggen: Mijn
ziel, waarvan de innerlijke waarneming steeds helderder wordt, is nu zelf in
staat om de Heiland te zien en te herkennen die haar pas kortgeleden door de
macht van Zijn vrije, goddelijke leven heeft vrijgemaakt van een
aantalonzichtbare vijanden van het hogere, vrije leven. Kijk, in Hem is méér
dan in het hele zichtbare, geschapen heelal.
[11] Maar Hij, het eeuwig al Zichzelf
bewuste middelpunt van al het bestaan en al het leven, wil nu Zijn leven en
daardoor het leven van alle mensen, door Zijn leven nog meer bevestigen. Dat
zal Hij echter slechts bereiken door een ongelooflijke zelfverloochening. Hij
zal Zijn huidige leven geven om daardoor de eeuwige heerlijkheid van al het
leven voor Zichzelf en zodoende ook voor alle mensen binnen te gaan. Dan pas
zullen alle schepselen als het ware een ander gezicht en een andere innerlijke
orde krijgen. Maar toch zal de regel blijven gelden: leder neme de last van de
uiterlijke ellende op de eigen schouders en volge Mij na! -Begrijp je dat
nu?"
[12] CYRENIUS zegt nog wat mismoedig:
" Ja, ik begrijp je goed en kan er niet omheen, toe te geven dat je de
waarheid hebt gesproken, maar desondanks is het moeilijk om zulke
levensvoorwaarden aan te horen!"
32
De eenheid van het eeuwige leven
[1] MATHAËL zegt: "Deze levensvoorwaarden
laten zich ongetwijfeld minder prettig aanhoren dan de mooie verhalen over een
lenteleven fantasie, waarin het leven rondfladdert als vogels in de lucht of
als vlinders en gouden eendagsvliegen, die van bloem naar bloem dwarrelen en
uit hun kelken de zoete dauw opzuigen. Daarom kan men zo'n wellustig leven
alleen maar een vergankelijk dagleven noemen, dat zich ten eerste nauwelijks
van zichzelf bewust is en daarom ten tweede eigenlijk ook helemaal geen leven
is. Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n vlinderbestaan voor de mens hebben? Denk
eens aan de duur van dit leven! Zeventig, tachtig, negentig jaar is reeds een
hoge ouderdom, dan wordt het lichaam al zwak en hulpbehoevend; slechts één wat
kwade windvlaag en het is ten einde!
[2] Vraag echter: Wat komt er dan? Wie
kan je daarover het juiste antwoord geven, als je tevoren gedurende je aardse
leven niet alles gedaan hebt om je hele bestaan een volledig antwoord te laten
zijn, vóór die kwade windvlaag komt?! Als je dit heilige antwoord echter in
jezelf hebt gevonden, zul je zeker ook aan niemand meer angstig vragen: Wat zal
er volgen, als er aan dit korte leven een einde is gekomen?
[3] Het is daarom zaak, je levenswater
niet steeds maar in de voor het lichaam behaaglijke koelte te laten staan, máar
naar het vuur te brengen om het te koken, opdat het in machtige dampwolken
opstijgt en zich vormt tot een nieuw leven. Anders is alles voor niets. Laat
mijn woord nóg zo onaangenaam voor je zijn, toch blijft de waarheid eeuwig
waarheid, -en alle~n door haar kan men de ware en volle levensvrijheid
bereiken, zonder welke geen echt, eeuwig leven denkbaar is!"
[4] Nu zegt CYRENIUS op een veel
mildere toon: "Ja, ja, beste vriend Mathaël. Ik zie nu wel dat je de volle
waarheid bezit over de gehele samenhang van het leven en er is redelijkerwijs
niets tegen in te brengen!
Jij bent in jouw sfeer al volledig
thuis in het leven, maar wij zijn daar nog lang niet aan toe!
[5] Men zou slechts wensen dat je jouw
levensleer samengevat zou hebben in een zeker systeem, waarmee men de kinderen
kon opvoeden, zodat zij langs die weg des te gemakkelijker kunnen bereiken wat
voor de volwassen man tenslotte toch nog iets te moeilijk is!"
[6] MATHAËL zegt: "Wat je wenst
is voor een deel al gebeurd en zal nog veel vaker gebeuren! Kijk, de grote en
machtige Heiland die ons heeft genezen, heeft daarvoor al alle mogelijke
voorzorgsmaatregelen genomen. Wij vijf weten nu ook wel de weg, maar het zou
toch erg moeilijk zijn alles onder te brengen in een systeem voor algemeen
onderricht, maar voor mensen zoals jij zouden wij in geval van nood ook dat nog
wel kunnen klaren! Want voor een mens, die zich eenmaal bij al wat hij doet op
de weg van de waarheid bevindt, is bepaald niets geheelonmogelijk omdat het
eigenlijke, vrije leven één geheel is, of het zich nu in God, in een engel of
in een mens bevindt.
[7] Maar natuurlijk heb je zelfs in
het reeds volmaakt vrije leven nog buitengewoon grote verschillen. Want een
leven, dat zich nog maar pas van zichzelf bewust is geworden, heeft natuurlijk
lang niet zoveel kracht als een leven dat zichzelf al eeuwen geleden waarachtig
in zijn gehele volheid en diepte herkend en begrepen heeft. Zo'n leven is nu
een heer der oneindigheid geworden en alle hemellichamen met alles wat zij
dragen, worden door dit leven geregeerd.
[8] Zover, vriend, zullen wij het uit
eigen kracht ook wel in der eeuwigheid niet brengen, maar door het één worden
met dit leven zullen wij tenslotte ook dat als uit eigen kracht kunnen, wat het
grote eeuwige leven van God kan. Ook zijn er bepaalde, volmaakte
levenskrachten, die blijkbaar direct volgen op de eeuwige levenskracht van God.
[9] Die krachten staan ver boven onze
nog zo vrije en zelfstandige, zelfbewuste levenskrachten; wij noemen hen
'engelen' (boden). Zij zijn bijzondere vertegenwoordigers van de algemene
levenskracht van God. Toch kunnen wij, door één te worden met Gods algemene
levenskracht, op gelijke hoogte met hen komen.
[10] Maar zoveel als wij doorgemaakt
hebben om datgene te bezitten wat wij nu bezitten, zul jij niet doormaken en
toch zul je bezitten wat wij bezitten, want de zielen van deze aarde hebben,
omdat zij reeds op eigen grond zijn, het in alles veel gemakkelijker dan
diegenen die van een volmaaktere wereld hierheen zijn gebracht.
[11] Het is echter nu eenmaal voor
alle eeuwigheden door Gods oerleven besloten dat juist deze nietige aarde het
toneel van Zijn mededogen zal worden en dat in zekere zin nu reeds dadelijk de
gehele oneindigheid in de nieuwe orde zal binnengaan en zich daarin zal moeten
voegen, als zij gemeenschappelijk deel zal willen nemen aan de eindeloze
zaligheid van het ene leven van God. Daarom moet men ook gehoorzamen, koste wat
kost!
[12] Heus, als ons lijden hier niet
was geëindigd, wat wij echter pas stukje bij beetje begonnen te beseffen, zou
een totale dood ons ook veel en veel liever zijn geweest dan een nog maar
enkele dagen langer durend leven waarvan de kwellingen alle beschrijvingen te
boven gaan, ook al zouden wij daarna meteen binnen hebben kunnen gaan in
algehele godzaligheid!
[13] Maar, zoals ons nu steeds
duidelijker wordt, heeft de grote levensheiland ons lijden nog vóór de
vastgestelde tijd beëindigd en nu pas beginnen wij ons daar meer en meer over
te verblijden en wij zien nu in dat de grote geest van God thans werkelijk deze
aarde tot toneel van Zijn erbarmen wil maken en ook zal maken. Maar helaas ook
tot een toneel van de grootste vervolgingen, van hoogmoed, van pronkzucht en de
grootst mogelijke vijandigheid tegen al datgene, wat geestelijk zuiver en het
enige goede en ware is!"
33
Een voorspelling van Mathaël
[ 1] "O vriend, het zal op deze
aarde nog zo erg worden en er zal zoveel kwaad rondwaren dat zelfs de satan, in
welke gestalte dan ook, de menselijke maatschappij niet meer zal durven
bezoeken. Maar er zullen steeds weer mensen zijn die als blinden meer zien en
als doven meer zullen horen dan wij nu met wijd open ogen en oren.
[2] Er zal eens een tijd komen dat de
mensen de levenskracht van de dampen van het water in graden zullen meten en
z.ij zullen deze beteugelen, zoals de Arabieren hun paarden beteugelen en zij
zullen deze kracht voor alle ongelooflijk zware werkzaamheden gebruiken. Ook
voor de zwaarste wagen zullen zij de in het water verborgen levenskracht
spannen en daarmee met de snelheid van een afgeschoten pijl wegrijden.
[3] Zij zullen ook voor de grote
schepen de levenskracht van het water spannen en zij zal de schepen sneller dan
de stormwind over de watergolven jagen, ja, tenslotte zelfs aan iedere storm
het hoofd bieden en door zijn vergramde gezicht varen zonder enige schade van
betekenis op te lopen. Slechts rotsen en zandbanken zullen voor zulke snelle
schepen altijd nog gevaar en schade kunnen opleveren.
[4] Maar al snel na die tijd zal het
er voor het leven van de mensen heel slecht uit gaan zien. De aarde zal
onvruchtbaarder worden, grote duurte, oorlog en hongersnood zal ontstaan en het
licht van het geloof in de eeuwige waarheid zal op vele plaatsen verflauwen en
het vuur van de liefde zal uitdoven en bekoelen en dan zal het laatste
vuurgericht over de aarde komen!
[5] Gelukkig dan degenen die hun
levenswater nog niet ten behoeve van het aardse gewin hebben laten verdampen.
Want als het grote vuur van het oordeel uit de hemel zal komen, zal het hen
niet kunnen deren omdat hun eigen levenswater hen daarvoor zal beschermen.
[6] Pas daarna zullen de echte
levensvrede en Gods orde elkaar voor altijd de hand reiken en tweedracht en
twist zullen niet meer voorkomen onder hen die de gezuiverde aarde zullen
bewonen in gezelschap van Gods engelen. Hoewel onze vergane en gebrekkige
lichamen het niet zullen zien, zullen onze innerlijk waarnemende en alles
begrijpende zielen des te meer getuige zijn van alles wat ik nu heb gezegd.
[7] Zie, ik zou je dat eigenlijk niet
gezegd hebben, maar ik voelde daartoe een drang in het hart van mijn ziel, of
liever gezegd, van mijn innerlijke ik. En deze drang is daarvandaan afkomstig,
vanwaar voor ons vijven de genezing is gekomen! -Begrijp je mij nu al beter?
[8]
CYRENIUS zegt: "O, nu begrijpen wij elkaar weer heel goed, nu hoop ik echt
veel van jullie te horen en ik heb met jullie een goede vangst gedaan! Ik blijf
bij wat ik heb gezegd, voor jullie aardse behoeften. zal ik zorgen, jullie
zullen echter voor de geestelijke behoeften van mij en allen in mijn grote huis
zorgdragen. ..
[9] Dat is weliswaar een slechte
vergoeding voor het grote, dat Jullie voor mij en mijn huis zullen doen, maar
wie kan er wat aan doen dat men op deze wereld aan de gever van de hoogste en eeuwigdurende
levensgave voorlopig niets beters kan aanbieden?! Gaan jullie daarmee
akkoord?"
[10] MATHAËL zegt: "O, hoe kunt u
dat nog vragen? Als wij iemand kunnen dienen en ons nuttig kunnen maken, zijn
wij meer dan tevreden! Want men mag ook een aardse gave, als die uit een
waarachtig goed hart komt terwille van het goede en het ware, nooit
onderschatten. Want de gever en de reden van het geven maken dat het ook een
geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel waard wordt als een
zuiver geestelijke gave.
[11] Want waar het materiële het
geestelijke ondersteunt, zoals het geestelijke het materiële, wordt tenslotte
alles geestelijk en dan kan het ene in het andere een overvloedig rijke zegen
van God verwachten.
[12] Als echter iets wat geestelijk
moet zijn, zoals in de tempel te Jeruzalem, slechts terwille van het materiële
wordt gegeven en het materiële alleen maar terwille van een verwachte materiële
zegen voor iets geestelijks wordt gegeven, wordt tenslotte alles materieel en
het heeft niet de minste geestelijke waarde meer en God kan daar nooit
zegenrijke gevolgen aan verbinden!
[13] Maak jij je er dus maar helemaal
niet druk over of jouw materiële gave voor het geestelijke dat wij jou hebben
gegeven, niet voldoende zou zijn. Zij krijgt juist door de gever en door de
ware reden van het geven ook geestelijke waarde en de zegen van boven zal daar
geestelijk en ook materieel rijkelijk op volgen. Want de geest is ook eeuwig
meester van alle materie, die in de aard niets anders is dan een veroordeelde,
geheel onderworpen geest, die altijd blind de vrije levensgeest van God moet
gehoorzamen. Van de eindeloze kracht van God gaat in wezen het gericht van alle
materie uit en Hij alleen kan haar het leven weer geven, zoals en wanneer Hij
dat wil!"
[14] CYRENIUS zegt: "O, hoe
buitengewoon en zonder weerga! Nu wil ik jullie voor geen koninkrijk op aarde
meer onder mijn zorgzame handen weg laten gaan! Hopelijk zullen wij elkaar
steeds beter begrijpen en elkaar ook steeds minder kunnen missen! Maar nu moeten
wij de ene Heer alleen alle lof en al onze liefde brengen, omdat Hij Zich over
jullie heeft ontfermd en jullie daardoor bij mij heeft gebracht. Want zonder
Hem zouden wij allen zo goed als voor eeuwig verloren zijn!"
[15] Alle VIJF zeggen daarop: "
Amen, Hem alleen behoort alle eer, alle lof en alle liefde, niet slechts van
deze aarde maar van de gehele oneindigheid! Want Hij alleen is het, die nu de
gehele oneindigheid opnieuw vormt! Eindeloos groot en heilig is Zijn
naam!"
34
Uiterlijke overeenkomst
[1] Dan zegt MATHAËL weer: "Hij
is bij ons. Maar er zijn er twee die erg veel op elkaar lijken, zodat het
uiterlijk erg moeilijk is om vast te stellen, wie van hen de ware is. Ik geloof
dat het degene is, die nu meermalen met Cyrenius heeft gesproken. Maar het kan
ook de andere zijn, want beide gezichten stralen in zekere zin een hoge graad
van wijsheid uit! Deze hebben wij al gehoord en zijn woord was machtig,
verstandig, ernstig en wijs, maar een wijs mens zou óók zo kunnen spreken. De
ander heeft echter nog niets gezegd, misschien omdat hij niet voortijdig
herkend wil worden. Wie van ons durft het woord te richten tot de nog steeds
zwijgende?"
[2] Deze zwijgende was Jacobus de
oudere, die, zoals bekend, uiterlijk veel op Mij leek en ook net zulke kleding
droeg als Ik gewoonlijk droeg.
[3] Na die vraag van Mathaël gingen de
vier anderen tenslotte ook staan en bespraken onderling, wie van hen de
zwijgende zou aanspreken en wat hij moest zeggen. Geen van de vijf durfde
echter en Mathaël richtte zich daarop weer tot de vriendelijke Cyrenius en
vroeg hem onopvallend of die zwijgende man soms de verheven, machtige heiland
was, of dat Ik het toch was. Want zij wilden dit toch ook graag met zekerheid
uiterlijk vaststellen, om door de aandrang van hun hart niet aan de verkeerde
persoon uiterlijke eer te bewijzen!
[4] CYRENIUS zegt: "Ik heb nog
geen bepaalde aanwijzing van Hem gekregen om Hem nader te beschrijven.
Voorlopig is dat niet het belangrijkste, want Hij ziet vóór alles alleen maar
het hart van de mens aan. Jullie harten zijn nu duidelijk in de beste orde van
de wereld en voorlopig hoeft daar niets aan toegevoegd te worden. Als het
echter Zijn wil is en belangrijk is voor jullie heil, zal Hij Zich wel nader
aan jullie bekend maken. Ik denk echter dat, als jullie ons gedurende deze dag
van dichterbij zullen gadeslaan, het aan de scherpe blik van jullie
buitengewone wijsheid toch wel niet zal ontgaan wie van ons de waarachtige en
alleen machtige is. "
[5] Dat was voorlopig voldoende voor
de vijf en nu pas begonnen zij de omgeving wat beter in zich op te nemen en
zich af te vragen waar ze zich bevonden. Zoveel begrepen ze er wel van, dat zij
zich aan de Galilese zee bevonden, alleen konden ze niet ontdekken, waar
precies.
[6] Toen zei CYRENIUS tegen hen, omdat
hij het meest naar hen had geluisterd: " Jullie zijn nu in de buurt van de
stad Caesarea Philippi op het bezit van de oude Romeinse soldaat Marcus, die
jullie voorzien heeft van wijn, brood en zout. Op het ogenblik is hij hier
niet, omdat hij in zijn huis bezig is voor vanmiddag. Als hij terugkomt zullen
jullie hem in jullie tegenwoordige meer heldere toestand wel nader Ieren
kennen, want toen hij jullie brood, wijn en zout gaf, vertoefden jullie meer in
het hiernamaals dan hier en hebben jullie beslist weinig oog gehad voor zijn
zeer achtenswaardige persoonlijkheid."
[7] MATHAËL zegt: " Ja, ja, je
hebt helemaal gelijk! Wel bezitten we nog de innerlijke, heldere toestand die
wij meteen na ons ontwaken hadden, maar toen zag alles er verschrikkelijk en
heel vreemd en onheilspellend uit. Nu alles er echter langzaam maar zeker
vriendelijker is uit gaan zien en deze hele omgeving veel lichter en
vriendelijker is geworden, zijn wij ook vriendelijker, helderder en in zekere
zin opgewekter geworden, hoewel wij daardoor onze innerlijke, ware zienswijze
niet kunnen wijzigen.
[8] De waarheid, vriend, blijft eeuwig
waarheid! Maar deze wereld is van vandaag op morgen zeer veranderlijk en haar
kinderen ook. Men kan zich op niemand helemaal verlaten, want vandaag is iemand
nog je vriend of morgen is hij het niet meer, of een kwade tong heeft je bij
hem verdacht gemaakt waarop hij al opgehouden is je vriend te zijn en heimelijk
reeds een slecht oordeel over je heeft geveld!
[9] Zodoende is er op deze wereld geen
bestendigheid, niet bij dingen en ook niet bij de mensen! Maar de Heer zal toch
alles ten goede van de mensen keren!"
35
De dood met haar eigen wapens overwonnen
[I] Een TWEEDE uit de groep van vijf
zegt: "Ja, broeder, daarop alleen zij nu al onze hoop gevestigd! Hij Zelf
moet weliswaar met de macht van de dood een grote strijd strijden, maar nu is
er geen twijfel meer aan een zekere overwinning! Want Hij kent de onmacht van
de dood en kent al zijn grenzen en Hij weet ook dat de enige macht die de dood
nog heeft, niets anders is dan een reeds gebonden drang om te leven en deze
enige macht kan niet tégen Hem, maar alleen vóór en met Hem tegen zichzelf
strijden als zij zichzelf niet volledig krachteloos en daardoor helemaal dood
wil maken!
[2] Het strijdende leven, dat Hij Zelf
is, blijft eeuwig in het voordeel tegen alle macht van de dood, omdat de
eigenlijke, totale dood in het geheel geen macht heeft en gelijk is aan een
zwijgende slingersteen in de hand van een levenskrachtige slingeraar, die
daarmee kan doen wat hij wil.
[3] Als er zich echter in de dood, net
als in het fysieke lichaam van een mens, een macht bevindt, dan is dat ook
leven, ook al staat het op een zeer lage trap. Dit leven zal zeker niet met het
echte leven gaan strijden om zichzelf te vernietigen, maar het zal zich aan het
leven vastklampen en, daarmee vereend, worstelen tegen de veronderstelde macht
van de dood zoals een doodziek lichaam begerig de beker der gezondheid vastpakt
en naar de mond brengt om daaruit nog langere tijd met het eigenlijke leven te leven
en er tenslotte geheel door opgenomen te worden.
[4] Als het leven zichzelf eenmaal zo
heeft gevonden, zoals in onze Heiland, Die wij tot op heden persoonlijk nog
niet met zekerheid hebben herkend, dan is het al volkomen goddelijk en
daarbuiten bestaat er dan geen macht die het zou kunnen overwinnen, omdat er
buiten deze macht geen andere meer kan zijn!
[5] Wij weten wat deze aarde is, wat
zon, maan en al de talloze sterren zijn. Het zijn merendeels ontzettend grote
hemellichamen, vele zijn zelfs onuitsprekelijk groter dan deze aarde van ons.
Op zichzelf zijn zij wel dood, dat wil zeggen wat betreft hun grote lichaam,
maar de macht van het goddelijke leven dwingt al die ontelbare lichamen tot een
noodzakelijke beweging en niet zomaar een simpele beweging, maar een zeer
ingewikkelde.
[6] Wat kunnen al die ontelbare
wereldreuzen tegen de steeds dwingende macht van het vrije, goddelijke leven?
Niets! Als stof door de storm worden zij door de goddelijke levenskracht in
onmetelijke, grote banen voortgedreven en al die oneindig vele kunnen zich
eeuwig nooit verzetten tegen de vrije levenskracht. Zij kunnen zich net zo min
verzetten als de myriaden stofkorreltjes tegen de storm, die hen van een woeste
heide opheft en door de lucht naar verre verten voortstuwt!
[7] Daarom zal Hij overwinnen en heeft
Hij eigenlijk allang overwonnen! Maar opdat de mensen deel zullen hebben aan de
overwinning van het leven op de dood, zal nu een nieuwe en laatste strijd
gevoerd worden!
[8] Ik zie dan ook boven de gehele
oneindigheid met eeuwig stralende letters het volgende geschreven: 'Hij, het
eeuwige leven Zelf, heeft voor eeuwig de dood met haar eigen wapens overwonnen
en de dood moest zichzelf vernietigen, opdat al het leven alleen door Hem, de
eeuwige strijder , vrij zal worden! Daarom zij U, de eeuwige, verheven Ene, al
het heil!"'
[9] Deze woorden troffen alle
AANWEZIGEN zodanig, dat zij zich voor Mij ter aarde wierpen en uit alle macht
nepen: Ja, ja, ja, U, eeuwige, verheven Ene, zij al het heil!"
[10] Pas hierdoor herkenden de vijf
Mij en MATHAËL zei tenslotte zeer ontroerd, terwijl tranen van dankbaarheid
over zijn wangen rolden: "Dus U - U -bent de eeuwige, verheven Ene! O, wat
een schouwspel voor ons doden, om de enige Levende te zien!" -Daarna zweeg
hij en was net als alle aanwezigen in diepe beschouwing verzonken.
36
De ware aanbidding van God
[1] Maar IK zei tegen al diegenen, die
nog voor Mij op de grond lagen: "Sta op, vrienden en broeders! De verering
die jullie Mij nu geven, is wel terecht, want zij betreft Degene, Die in Mij
is, de eeuwige heilige Vader! Maar Die is altijd in Mij, zoals Ik en ook jullie
allemaal in Hem zijn. Eigenlijk zouden jullie dus steeds uit grote eerbied voor
Mij in het stof moeten liggen. Dat zou voor jullie en voor Mij echter beslist niet
prettig zijn en jullie zomin als Ik zouden daar uiteindelijk iets aan hebben.
[2] Kijk, het is meer dan voldoende
als jullie in Mij geloven, Mij liefhebben als een van jullie beste broeders en
vrienden en Mijn woorden navolgen. Méér dan dat heeft geen nut, omdat ik
absoluut niet in de wereld ben gekomen om Mij door de mensen als een afgod te
laten vereren, zoals bijvoorbeeld Mercurius of Apollo, -maar omdat Ik ben
gekomen om al de zieken naar ziel en lichaam gezond te maken en de mensen van
deze wereld de juiste weg naar het eeuwige leven te wijzen!. Dat is het enige
wat ik van jullie verlang, al het meerdere is ijdel, dom, heidens en leidt tot
niets.
[3] Wel is het zo dat de mens God,
zijn Schepper, ononderbroken moet aanbidden, omdat God Zelf heilig en daarom
waardig is om door ieder aanbeden te worden. Maar God is een geest en kan
daarom slechts in geest en in waarheid aanbeden worden.
[4] Maar wat betekent: God in geest en
waarheid aanbidden? -Wel, dat betekent zo veel als: altijd in de ene ware God geloven,
Hem met alle kracht boven alles liefhebben en Zijn lichte geboden houden!
[5] Wie dat doet, bidt in de eerste
plaats zonder ophouden en in de tweede plaats bidt hij zo in geest en waarheid
tot God. Want zonder daden is ieder lippengebed een pure leugen, waarmee God
als de eeuwige waarheid niet vereerd wordt, maar alleen oneer wordt aangedaan!
[6] Sta dus als vrije mensen op, als
Mijn broeders, als Mijn vrienden, bedrijf in de toekomst geen afgoderij met Mij
en verraad Mij niet voortijdig aan de wereld, want dat zou de wereld veel meer
kwaad doen dan goed!"
[7] Na deze woorden van Mij gaan allen
weer staan en MATHAËL zegt: " Ja waarlijk, alleen een God vol wijsheid en
liefde kan zo spreken! O, hoe geheel anders denk en voel ik nu dan ik voorheen
heb gedacht en gevoeld! - O Heer, laat echter dit ene verzoek van mij niet
onverhoord: Laat het nooit meer toe dat onze ziel nogmaals in zo'n beproeving
terechtkomt als die, waaruit Uw liefde, mededogen en macht ons zojuist heeft
verlost!"
[8] IK zeg: "Blijf in Mij, door
naar Mijn woord te luisteren, door het te behouden en daarnaar te leven, dan
zal Mijn kracht en Mijn liefde daardoor in jullie zijn en jullie beschermen
tegen iedere verdere harde beproeving!
[9] Mijn leerlingen hebben reeds het
allernoodzakelijkste opgeschreven wat de mensen vóór alles nodig hebben. Lees
dat, begrijp het en handel daarnaar en meer hebben jullie niet nodig vóór de
tijd van Mijn verhoging aanbreekt!" -Daarmee stellen de vijf zich
tevreden.
[10] Dan wend IK Mij tot Cyrenius en
zeg: "Vriend, hier zijn wij klaar, laten wij dus nu nog naar de anderen
gaan en zien hoe zwaar zij tegen de Romeinse wetten hebben gezondigd. Maar pas
op, -er zal met hen niet zo gemakkelijk te praten zijn, want het zijn door de
wol geverfde, wereldse mensen! -Maar laten we nu gaan!"
37
Julius en de twaalf politieke misdadigers
[1] Dan vraagt CYRENIUS: "Heer,
wat moet er nu verder met de vijf gebeuren? Ze hebben haast geen kleren aan!
Zal ik ze kleding geven? Ik heb wel kleren bij mij, maar dat zijn staatskleren,
die alleen door Romeinse staatslieden gedragen mogen worden. Dat gaat dus niet.
Romeinse bedienden kleding heb ik ook, maar ik vind deze vijf door hun
indrukwekkend grote wijsheid daarvoor toch te verheven. Wat kunnen wij hier dan
aan doen?"
[2] IK zeg: "Een kledingstuk
heeft alleen maar tot doel de naaktheid van het lichaam te bedekken, of dat nu
een staatsmantel is of een bediendenkleed. Voorlopig blijft het dus gelijk, of
je de vijf een staatsmantel of bediendenkleding geeft. De kleding van een dienaar
acht Ik veel hoger dan die van de staatsman, geef hen daarom bediendenkleding.
In een staatsmantel zouden zij vanwege de mantel het mikpunt van spot worden
voor de wereld en daar zijn zij te goed voor, hoewel op de wereld eigenlijk
niemand goed is! In de loop van de tijd zullen zij terwille van Mijn naam nog
genoeg spot te doorstaan hebben en daarom wil Ik niet dat zij vóór die tijd ook
om wereldse redenen door de wereld bespot zullen worden."
[3] Als Cyrenius dat hoort, stuurt hij
meteen een aantal dienaren om de beste bediendenmantels te halen. Binnen een
paar ogenblikken zijn deze gehaald en Cyrenius laat ze meteen aan de vijf
uitdelen.
[4] De VIJF bedanken hem heel
vriendelijk en zeggen: "De Verhevene uit ons midden zal het u vergelden!
Want met onze totaal verscheurde lompen waren wij toch wel nauwelijks meer in
staat onze schaamte voor de ogen van de wereld te verbergen, daarom zeggen wij
u nogmaals daarvoor heel hartelijk dank!"
[5] Vervolgens trekken de vijf achter
het nabijgelegen struikgewas hun oude vodden uit en komen daarna als uitstekend
geklede, Romeinse hofdienaren te voorschijn. Terwijl zij zich heel tevreden bij
ons aansluiten, gaan wij meteen naar de andere politieke misdadigers, die al
verlangend naar ons uitkijken.
[6] Als wij hen bereiken, vallen zij
direkt met hun gezichten ter aarde en smeken om genade. In totaal zijn het er
eigenlijk acht, maar onder hen zijn er een paar die alleen met hen meereisden
en daarom ook mee zijn opgepakt.
[7] IK zeg tegen Julius: "Vriend,
het is jouw taak hen te ondervragen en op de juiste manier ter verantwoording
te roepen!"
[8] Als JULIUS dat hoort zegt hij:
"Heer, hoewel ik anders van dat werk geen hoofdpijn zou krijgen, begint
het mij hier toch een beetje te duizelen. U hier, een engel hier, Cyrenius
hier, Uw nu al uitermate wijze leerlingen hier, die dertig jonge Farizeeën en
levieten ook hier, -en nu die vijf hier; om over de wijze Jarah nog maar te
zwijgen! En, Heer , die vijf, O, die vijf! En voor al die mensen moet ik de voor
ons staande, politieke misdadigers vragen stellen en hen aanhoren? O, dat zal
geen eenvoudig karwei worden! Het mooiste van de hele geschiedenis is, dat ik
zelf eigenlijk niet Ex fundamento weet, waarom ze zijn gegrepen en geboeid
hierheen werden gebracht! Het geheel komt eigenlijk hier op neer , dat zij door
de tempel zijn uitgezonden en in opdracht van de tempel kwade geruchten over
Rome hebben moeten rondstrooien. Maar wettige getuigen zijn er niet! Hoe kan
man hen dan laten bekennen?
[9] De achter Julius staande MATHAËL
zegt: "Daarover hoeft u zich niet bezorgd te maken! Wat de getuigen
betreft, zijn wij vijven beschikbaar, echter niet om tegen hen, maar om voor
hen te getuigen. Kijk, wij waren er zelf oog en oorgetuigen van, hoe zij, om
te voorkomen dat zij het vervloekte water moesten drinken, deze opdracht
moesten aanvaarden. Wij kennen hen nogal goed, uiterlijk gezien althans, omdat
wij vrijwel gelijktijdig met hen zijn uitgezonden om de Samaritanen te bekeren.
Zo onschuldig wij vijven zijn aan alles wat er met ons is gebeurd, zo
onschuldig zijn zij waarschijnlijk ook.
Nu weet u voorlopig voldoende en u kunt in alle rust met uw ondervraging
beginnen, zonder dat u zich in het minst behoeft te generen voor onze innerlijk
wijsheid."
38
De ondervraging van Julius
[1] Bij deze woorden van Mathaël werd
het JULIUS wat lichter om het hart en hij richtte zich dan ook meteen tot de
nog op de grond liggende, politieke misdadigers en zei: "Sta op en heb
geen angst of vrees, want mannen zoals jullie moeten ook de naakte dood zonder
vrees en beven kalm onder ogen kunnen zien! Wij Romeinen zijn geen tijgers en
geen luipaarden, maar mensen die er eerder op uit zijn om het ongeluk van de
mensen te verzachten, dan op enigerlei wijze te verergeren! Maar bedenk ook dat
wij geen enkele misdaad zo zwaar plegen te straffen als de leugen! Op een vals
getuigenis en op een onbeschaamd leugenachtige verklaring staat bij ons de
doodstraf! Geef daarom op ieder van mijn vragen naar waarheid antwoord, dan zal
ik, als de door God boven jullie gestelde rechter, mij eerder moeite geven om
jullie van alle ongemakken te bevrijden, dan om jullie nadeel te berokkenen!
Maar alleen als jullie mij aantoonbaar zo eerlijk mogelijk antwoord geven! Ga
nu dus staan en spreek openhartig met mij!"
[2] Heel mistroostig staan de
politieke misdadigers na de woorden van Julius op en IK zeg zachtjes in het
Romeins: "Laat eerst hun boeien losmaken, want iemand die aan handen en
voeten geboeid is, heeft ook een zwaar geboeide tong!"
[3] Daarop beval Julius de soldaten om
de geboeiden de boeien af te nemen.
[4] Dat gebeurde meteen en toen de
groep van in totaal twaalf personen van alle boeien was verlost, vroeg JULIUS
hun: "Wie zijn jullie en waar zijn jullie geboren?"
[5] EEN antwoordde uit naam van de
anderen: "Heer, wij hebben geen papieren bij ons! Als u mij echter op mijn
woord wilt geloven, dan zijn wij door toedoen van de tempel alsmede door de
afschuwelijke, vrome instelling van onze domme ouders, verwenste tempeldienaars
en allemaal kinderen van Jeruzalem. Wat betreft de verhouding van kinderen tot
hun ouders zou, als men zijn gezonde verstand gebruikte, de wet van Mozes ook
wel eens zo gewijzigd kunnen worden, dat kinderen, die toevallig of door
tijdelijke omgang met echt wijze mensen verstandig zijn geworden, niet steeds
behoeven te doen wat hun ouders zeggen. Want heel veel geestelijk en
lichamelijk ongeluk van kinderen wordt veroorzaakt door hun vaak
onbeschrijflijk domme, trotse en met alle kwade zalven gezalfde ouders !
[6] Waarlijk, geen boven alle wijsheid
verheven God kan Mozes dit gebod voor de arme mensheid hebben gegeven!
Waarlijk, dit gebod is, als men daar geen enkele uitzondering op mag maken,
voor het dierenrijk te slecht, laat staan voor het mensenrijk! Door de strikte
navolging van dit gebod, waarvan God waarschijnlijk niet eens de bron was, maar
alleen Mozes of een opvolger van Mozes, staan wij nu als misdadigers voor u,
dat wil zeggen voor de rechter over leven en dood! Toch wel een heel aangename
beloning voor onze trouwe gehoorzaamheid aan onze oliedomme ouders! Deze zeer
aangename beloning zal waarschijnlijk gevolgd worden door het eervolle kruis of
de ketenen van een roeier onder in een schip! Want als wij met de volle
waarheid voor de dag moeten komen over onze weliswaar drievoudig gedwongen
handelingen, dan redt geen God ons meer voor de onverbiddelijke strengheid van
uw wetten! En toch zegt dit prachtige gebod van Mozes: 'Eert uw vader en uw
moeder , opdat het u wel ga en u lang zult leven op aarde!' Mooi! Daar staan
wij nu! Hoe goed het met ons, arme duivels, gaat, ziet iedereen en hoe lang wij
nog te leven hebben, hangt alleen van u af! De goddelijke belofte bij het
houden van het vierde gebod van God gaat bij ons zo heerlijk in vervulling, dat
alle duivels ons daarvoor in ons gezicht uitlachen en ons uiteindelijk nog diep
moeten verachten!"
[7] JULIUS zegt: "Maar beste
mensen, dat doet niet ter zake, jullie moeten alleen antwoord te geven op wat
jullie gevraagd wordt!"
[8] Daarop antwoordt SUETAL (dat was
de naam van de spreker) uit naam van de twaalf: "Heer, als iemand een
zekere dood te wachten staat, doet alles ter zake! Dat wij klaarblijkelijk
misdadigers tegen Rome zijn, kunnen wij onmogelijk ontkennen en wat daarop
volgt zult u niet kunnen loochenen, want daarvoor draagt u uw scherpe zwaard en
heeft u de wet en de macht, -zaken, waartegen de arme worm in het stof niets
kan doen!
[9] Maar omdat de heren Romeinen af en
toe, ondanks alle strengheid van hun wetten, toch nog menselijker zijn dan de
zwarte heren in de tempel, die nu zelfs onze lieve Heer naar hun pijpen laten
dansen, proberen wij u als gestrenge, maar tevens toch nog menselijke heren,
niet alleen onze misdaad Anti Romam (tegen Rome), maar ook de aanleiding
daartoe duidelijk te maken. Misschien zult u daardoor wat menselijker met ons
arme duivels omspringen, want mensen zijn wij al lang niet meer. Dat hield op
toen wij het duivelswater ruilden voor de opruiings opdracht tegen u,
Romeinen."
[10] Dan vraagt JULIUS: "Waarom
moesten jullie toen eigenlijk het vervloekte water drinken? Wat hebben jullie
dan voor strafbaars tegen de tempel en zijn wetten gedaan?"
[11] SUETAL zegt: "Het
tegenovergestelde van datgene waarvoor wij hier nu terecht staan! Wij werden
aangebracht als geheime vrienden van de Romeinen en daar staat het duivelswater
op! Om als jonge mensen aan het duivelswater te ontkomen, moesten wij juist uw
vijanden worden en onze domme ouders hebben daarnaast nog een hoge boete van
verscheidene honderden ponden zilver aan de tempel moeten betalen en duizend
vette zondebokken moeten leveren, waarvan er waarschijnlijk niet één gepoogd
heeft om te zwemmen in de Jordaan. Die zijn, net als Jozef, voor veel zilveren
munten feilloos en goed beschermd naar Egypte getrokken, waar ze zijn
opgegeten.
[12] Dat is de reden voor de straf van
het duivelswater en langs de weg van de tempelgenade is het de reden voor uw
vijandschap! Het verschil ligt alleen maar daarin: Als wij het duivelswater
genomen zouden hebben, zouden wij ook al lang in de schoot van vader Abraham
terecht zijn gekomen; maar omdat de tempelons genade schonk, zullen wij waarschijnlijk
nu pas uitgenodigd worden om de goede vader Abraham voor eeuwig op te zoeken.
Zo meteen zullen wij uit uw fijngevoelige mond het bekende 'I lictor' (Ga,
scherprechter!) horen. De beloofde vrucht voor het houden van het vierde gebod
van God zullen wij dan geoogst hebben onder het opschrift: 'Een goed en lang
leven op aarde!' Mochten wij werkelijk aan het kruis komen, dan smeken wij u om
dat opschrift boven onze kruisen te laten bevestigen. "
[13] JULIUS, die inwendig plezier
heeft, maar zich uiterlijk als de strenge rechter voordoet, zegt: "Het
lijkt mij toe, dat jullie alle schuld nu alleen maar wijten aan het vierde
gebod van Mozes, maar ik merk, dat jullie dit gebod hetzij echt, maar misschien
ook met opzet niet begrijpen of willen begrijpen. Want in de wet staat alleen
dat men zijn ouders moet eren, maar niet dat men hen in alles, als bij een
heerser, moet gehoorzamen. Want als ik als hun kind een man ben geworden en
daarbij een wijs mens met veel ervaring, dan zie ik toch wel in dat een juiste
liefde tot mijn nog levende ouders de juiste eer is die God door Mozes heeft
geboden.
[14] Als dus wat zwakke ouders iets
van hun kinderen verlangen waardoor zij en de kinderen in grote moeilijkheden
kunnen komen, is het de plicht van de kinderen om de ouders met alle liefde en
geduld zo duidelijk mogelijk uit te leggen dat hun wens schadelijk is en de
ouders zullen er dan zeker van afzien. Houden zij er echter aan vast, dan is
ongehoorzaamheid uit ware liefde voor de ouders echt geen zonde, niet voor
Gods grote wijsheid en ook niet voor alle rechtvaardig denkende mensen.
[15] Bovendien heeft Mozes immers zelf
in zijn theocratische wetgeschriften een toelichting bijgevoegd over de
gehoorzaamheid van de kinderen ten opzichte van hun ouders, waarin heel
duidelijk staat dat de kinderen hun ouders in alles moeten gehoorzamen als dat
niet in strijd is met de wet.
[16] Daarmee is de wet van Mozes meer
dan voldoende van schuld vrijgesproken en de schuld ligt dus, als het zo is als
jullie het mij verteld hebben, werkelijk bij de domheid van jullie ouders en in
hun niet begrijpen van de wet, of in jullie nu aan het daglicht gekomen
onjuiste interpretatie van het goddelijke gebod door Mozes!
[ 17] Maar de schuld kan ook bij
jullie grote sluwheid liggen, die hier echter zeker aan het licht zal komen.
Want onvoorzichtig genoeg hebben jullie je sluwheid bloot gegeven door je op
een humoristisch nabootsende manier te verontschuldigen voor het gebod van God
en jullie schijnen een kwalijk gevoel voor humor te hebben. Zulke dubbelzinnige
verontschuldigingen accepteren wij Romeinen nooit zo gemakkelijk voor klinkende
munt! Daarom zullen jullie met serieuzere en dichter bij de waarheid liggende
verontschuldigingen bij mij voor de dag moeten komen, als je geen slecht
oordeel van mij wilt verwachten!"
39
Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars
[I] De overtuigende, andere kijk die
Julius had op de zaak, maakte dat de verhoorden versteld stonden en SUETAL wist
eerst niet wat voor commentaar hij daarop kon geven. Maar na een poosje zei hij
toch heel ernstig: "U heeft volkomen gelijk, maar daarom staan wij niet
minder in ons volste recht! Kijk, als u een kind al vanaf de wieg steeds voorhoudt
dat twee noten en twee noten samen vijf noten zijn, dan zal het kind dat
geloven en het u nazeggen en tenslotte zal het moeilijk zijn om de reeds
volwassen geworden jongeling uit de droom te helpen. Wie heeft ons tot op heden
de wet van Mozes zo uitgelegd als u nu? Wat bleef er voor ons over, dan de wet
zo op te vatten als deze ons vanaf de wieg is uitgelegd? Onze ouden begrepen
hem zelf niet beter en de gehele tempel begrijpt hem waarschijnlijk ook niet,
of wil hem niet begrijpen. Waar zouden wij dan het juiste begrip vandaan hebben
moeten halen? Bovendien hebben wij, leerlingen in de tempel, Mozes als zodanig
nooit te zien gekregen, omdat dat alleen maar is toegestaan aan de oudsten en
de schriftgeleerden! En zegt u ons nu dan eens waar wij de juiste betekenis van
de wet vandaan hadden moeten halen! Wie zou hem ons, zoals u, op de juiste
manier uit hebben moeten leggen?"
[2] JULIUS antwoordt: "Men zou
toch gevoeglijk mogen veronderstellen dat mensen, zodra zij als dienaar in de
tempel het priesterkleed dragen, minstens zoveel van hun godsdienst zouden
begrijpen als een heiden! Voor mij is de godsdienst van ieder volk steeds erg
belangrijk geweest, omdat men daardoor een volk in al zijn doen en laten het
snelst door en door leert kennen. Ik denk dan ook met enig recht te kunnen
veronderstellen dat ieder mens er zelf alles op moet zetten om de godsdienst
van zijn vaderen zo secuur mogelijk te leren kennen. Want juist zo'n godsdienst
kan alleen maar het richtsnoer van de maatschappelijke samenleving zijn! Bovendien
zijn jullie geen jongemannen meer, maar mannen, waarvan men wel zou kunnen
verwachten dat zij -omdat zij ook nog priesters zijn -hun godsdienst minstens
zo goed zouden begrijpen als een vreemde zoals ik! Wat onderwijst men dan
eigenlijk bij jullie op de scholen?
[3] SUETAL zegt: "Daar leert men
lezen, schrijven en rekenen, verder ook allerlei vreemde talen en ook een
zekere samenvatting van het grote geschrift, waarbij als belangrijkste punt
wordt geëist alles wat de tempel wil en leert, voor waarheid aan te nemen alsof
het rechtstreeks van God kwam. In dat geval is het erg onduidelijk hoe wij dan
verder aan een diepere kennis van onze godsdienst zouden kunnen komen! U heeft
het gemakkelijk, want u bent in alle opzichten een machtig en sterk heer. U
kunt een hoofdsynagoge binnengaan en eisen stellen. Iedere daaraan verbonden
overste zal u zeker toestaan alles te controleren, -en wee hem als hij iets
voor u geheim zou houden! Hij weet, dat u dan alles zult laten doorzoeken en
wat hem te wachten zou staan als er iets geheims gevonden zou worden! O, dat
weet zo'n overste van een synagoge heel goed en hij zal u daarom alles laten
zien en onthullen. Zoals zelfs de hogepriester te Jeruzalem het zogenaamde
allerheiligste, dat hij voor het aangezicht van het volk en volgens het geloof
van het volk zelf maar tweemaal mag betreden, iedere dag aan hoge en machtige
vreemdelingen moet laten zien en zelfs voor geld ook aan andere vreemdelingen
laat zien. Iemand van ons moest eens proberen om dat te verlangen, dan stond het
duivelswater al klaar!
[4] Een aantal tempeldienaars, de
zogenaamde geheimbewaarders, weten weliswaar hoe het er in het allerheiligste
uitziet. Maar zij hebben ten eerste een goede baan en ten tweede worden zij
voor het minste verraad met honderd doodstraffen bedreigd en daarom weten zij
dan ook hun mond te houden. Maar dat geeft nog meer aanleiding tot de vraag,
waar wij dan de ware kennis over onze hoogst mysterieuze godsdienst vandaan
zouden kunnen halen!
[5] Onder deze omstandigheden, die wij
u nu voor onze noodzakelijke verontschuldiging hebben uitgelegd, zult u als
rechter en mens toch hopelijk geen ander dan een volledig rechtvaardig oordeel
over ons uit kunnen spreken!
[6] Waarin wij tekort schieten, zult u
vast allang weten. Hoeveel schuld wij daaraan hebben, zult u hopelijk wel
duidelijk af kunnen lezen uit alles wat wij zonder vrees en zonder iets achter
te houden over onszelf hebben verteld! Als u echter nog meer andere zaken over
ons bekend zijn, beschuldig ons dan, dan zullen wij u onbevreesd rekenschap
geven, want wie moedig kan sterven, kan ook moedig spreken!"
[7] JULIUS zegt heel bedaard:
"Het zij verre van mij om jullie woorden nog verder te wantrouwen, omdat
ik er maar al te zeer van overtuigd ben, dat het in de tempel zo toegaat als
jullie het nu verteld hebben en daarom spreek ik jullie van iedere verdere
schuld vrij. Want wie van het dak valt en door zijn val een onder het dak
spelend kind zwaar verwondt, kan daar totaal niets aan doen. In dit opzicht is
ons verhoor dus klaar en jullie zijn wat dit betreft vrijgesproken van iedere
schuld of straf.
[8] Maar er is nog iets! Daarover zal
ik jullie nog een vraag stellen; van de beantwoording van deze vraag is het
sterk afhankelijk of ik jullie vriend of vijand zal zijn, -let dus op!
[9] Jullie zullen in deze tijd zeker
wel gehoord hebben dat er bij Nazareth een zekere Jezus, een zoon van de
timmerman aldaar, als heiland schijnt rond te trekken en hij schijnt grote,
ongehoorde dingen zichtbaar voor iedereen uit te voeren en een nieuwe leer van God
onder het volk te verspreiden! Als jullie daar iets van afweten, zeg mij dat
dan openhartig, want ik vind het erg belangrijk!"
[10] SUETAL zegt: "Op een afstand
hebben wij daarover wel iets horen fluisteren maar dat zal nauwelijks een
honderdste deel zijn van wat u waarschijnlijk allang weet. In eerste instantie
waren wij steeds meer in de zuidelijke streken bezig met de uitvoering van onze
fijne opdracht en pas een paar dagen geleden zijn wij in deze Galilese
landstreek gekomen. Wij werden toen al gauw opgepakt en kunnen u daarom vrijwel
niets over uw genoemde heiland vertellen, maar dat Zijn naam al tot Damascus en
Babylon bekendheid heeft gekregen, is zeker. Wat hij verder voor mens is, wat
hij doet en hoe hij zieken geneest, daar weten wij nog niets van. Daarom zijn
wij zelf erg verlangend om daar Iets meer over te horen! Ja als er ergens nog
een God is, dan kan hij het kwaad van de tempel immers niet langer meer aanzien
en moet hij het volk een verlosser sturen!
[11] Wij willen u wel vertellen dat alles
-wat de mens in zijn. grote verdorvenheid, in zijn meer dan satanische fantasie
ook maar uit kan denken binnen de uitgestrekte muren van de tempel
daadwerkelijk wordt gedaan. Mateloze en talloze zonden worden daar tegen de
mensheld begaan en wel zo onverschillig brutaal, dat u zich dat niet voor kunt
stellen! De hoge heren van de tempel schijnen de mensen niet meer waarde toe te
kennen dan een nutteloze mus. Ik wil met geen woord spreken over het zeer
lichtvaardige overtreden van alle geboden van God, maar er worden daar nieuwe
gruwelen bedacht en begaan, waar Mozes kennelijk nooit van heeft gedroomd, want
anders zou hij op zulke gruwelen zeker een honderdvoudige dood en een
tienvoudige hel als straf hebben gezet! In het belang van de mensen is het echter
beter dat wij daar met geen woord meer over spreken!
[12] Men zou de mensheid echter zeker
een grote dienst bewijzen als men op een nacht de tempel met zijn bewoners in
één klap zou kunnen vernietigen. De mensheid heeft daarom allang een verlosser
nodig, maar die moet de mensheid verlossen van de helse drakenheerschappij van
de tempel en niet speciaal ons Joden van u Romeinen - want u hoort ook bij onze
verlossers! Dan, heer, zal de arme mensheid van vreugde in luid gejuich
losbarsten, omdat zij van haar ergste vijanden is verlost!
[13] Vriend, is er iets brutalers
denkbaar dan de gedachte dat God de Almachtige aan een zeer kwaadaardige
stofworm al Zijn macht over alle mensen en over alle andere schepselen zo
gegeven zou hebben, dat deze worm nu naar zijn eigen kwaadaardige willekeur met
God Zelf en met alle mensen en met alle schepselen ongestraft zijn meer dan
satanische boze opzet uit kan leven?! Nee, nee, heer! Dan is er óf geen God, óf
God laat zulke duivels als in de tijden van Noach en Lot hun helse maat
volmaken! Grote, heilige God, waar bent
U, waar blijft U toch? Waarlijk, wat de tempel nu uitvoert, gaat alle
menselijke begrip te boven! Uiterlijk vertoont hij weliswaar nog hetzelfde
troost en hulpfluisterende gezicht zoals in het gunstigste geval in de tijd
van Salomo, maar inwendig is hij een onderste hel geworden! Maar het is beter
er geen woord meer over te spreken en daarom zullen wij zwijgen en verwachten
wij van u meer over de heiland uit Nazareth te horen!"
40
Verdere uitleg van Suetal
[I] Dan zegt Julius: "Wat betreft
de boosaardigheid van de tempel, daarover zijn wij Romeinen al zo geïnformeerd,
dat jullie ons niets nieuws en opzienbarends meer kunnen vertellen en daarom
zal het moment van de straf niet lang meer op zich laten wachten, daar kunnen
jullie van verzekerd zijn.
[2] Dat wij de tempel nog geen
rekenschap hebben gevraagd, is terwille van het domme en nog zeer eenvoudige
volk, dat de tempel nog altijd als een heiligdom ziet en zijn heil daarin
zoekt. Als wij de tempel nu aan zouden pakken, zouden wij op een enkele
uitzondering na het gehele volk nog tegen ons hebben. Als binnenkort echter het
merendeel van het volk zal weten wat de eigenlijke aard van de tempel is, dan
zullen wij met weinig moeite de tempel helemaal op kunnen ruimen. Daar zal
juist de nieuwe, zuivere waarheidsleer van de grote heiland uit Nazareth ten
stelligste toe bijdragen zodra die ook maar een beetje onder het volk verspreid
zal zijn. Deze leer is zo zuiver als de zon op klaarlichte dag en zal door
iedereen gemakkelijk begrepen worden als het hart door een goede wil wordt
geleid. Natuurlijk zal daar waar de harten van de mensen grondig bedorven zijn
deze leer niet worden aangenomen, ook al is ze nog zo goddelijk zuiver! Maar
daar zal dan het Romeinse zwaard rechtspreken zoals de wereld het nog niet op
zo'n uitgebreide schaal heeft meegemaakt, want Gods arm zal dan met de Romeinen
zijn. -Dit om jullie gerust te stellen!
[3] Maar nu nog over iets anders!
Jullie hebben eerder verteld dat jullie je praktijken tegen Rome voornamelijk
in het zuiden van het Joodse land hebben uitgeoefend en pas kortgeleden hier in
het Galilese gebied zijn gekomen. Ik wil daarom weten wat voor resultaat jullie
met je gestook tegen Rome hebben geboekt en wat jullie heeft bewogen om naar
Galiléa te gaan?"
[4] SUETAL zegt: "Heer, in de
zuidelijke streken hebben wij alleen maar gegeten en gedronken en wij durfden
geen woord tegen Rome te laten horen omdat ons bleek dat de meeste mensen zeer
Romeins gezind waren! Wel hebben wij niet nagelaten om, waar dat maar mogelijk
was, belangrijke aanwijzingen over de misdaden van de tempel rond te strooien.
Maar bij die meer anti-tempelse dan anti-Romeinse bezigheid hebben wij ons kort
geleden in een orthodox tempels gezind gehucht behoorlijk in de nesten
gestoken. Heimelijk begon men een onderzoek naar ons in te stellen en er bleef
ons niets anders over dan ons snel uit de voeten te maken.
[5] Bij nacht en ontij trokken wij
door Samaria en kwamen na enige dagen over de bergen hier naar dit land. Daar
troffen wij weldra mensen die óf om gegronde redenen zich niet erg lovend over
de Romeinse heerschappij uitlieten, óf dat alleen maar deden om ons,
kortzichtige onnozelen, op glad ijs te brengen, kortom het ontbrak ons aan mensenkennis
om dat te ontdekken. Onnadenkend stemden wij met hen in en lieten ook zo het
een en ander Propter formam (voor de vorm) los. Maar dat duurde geen drie
dagen. Plotseling werden wij door Romeinse soldaten aangehouden en opgebracht,
samen met vier of vijf van degenen waarbij wij ons hadden aangesloten. En zoals
WIJ daar opgepakt zijn, zo zijn wij hierheen gebracht. Nu weet u alles wat u
van ons te weten kunt komen en nu kunt u uw complete oordeel over ons vellen.
[6] JULIUS zegt: "Het blijft bij
mijn eerste uitspraak waarbij ik jullie geheel van straf heb vrijgesproken,
maar nu gaat het over iets geheel anders en dat laat zich heel kort in de
volgende vraag tot uitdrukking brengen: Wat gaan jullie nu doen? Naar de tempel
kunnen jullie onmogelijk meer terug, naar jullie familie in Jeruzalem
gevoeglijk ook nauwelijks meer, daar zou het jullie bepaald met zo goed
vergaan! -Wat zijn jullie daarom van plan?"
[7] SUETAL antwoordt: "Heer, dat
is een zeer penibele zaak! Gun ons wat tijd om daar grondig over na te
denken!"
[8] Maar MATHAËL, die bij hen staat,
zegt tegen Suetal: “Luister eens naar mij, ik zal je raad geven en als je die
opvolgt zal het je niet slecht vergaan.”
[9] SUETAL zegt: "Ben jij er niet
één van de vijf die samen met ons hierheen zijn gebracht? (Mathaël bevestigt
dit).
[10] Als dat zo is, hoe kun je dan,
terwijl je in ieder geval slechts tijdelijk een boosaardige dwaas was, ons bij
deze uiterst moeilijke zaak een verstandig advies geven?! Want jullie vijven
zijn als boosaardige en gevaarlijke gekken, respectievelijk als bezetenen,
zwaar geketend hierheen gebracht! Wie heeft jullie genezen? Want je spreekt nu
heel heldere taal en moet daarom genezen zijn! Op het schip heb je alleen maar
gebruld, nu eens als een stier, dan weer als een leeuwen dan weer gehuild als
een wolf, en als je met de meest krijsende stem ter wereld woorden uitsprak
waren dat slechts scheldwoorden, vloeken en verwensingen! Kortom, jij bent
helemaal dezelfde, ook al draag je nu een Romeinse mantel en ik heb er geen
woorden voor dat je nu zo helder van geest bent geworden. Iemand uit dit grote
gezelschap moet jou en je metgezellen hebben genezen! Maar wie? Waar bevind
zich zo'n wonderheiland?
[11] Maar wacht eens! Nu schiet me wat
te binnen! De heer die ons het verhoor afnam, vroeg ons naar een heiland uit
Nazareth. Hij wilde van ons weten, of en wat wij allemaal al over deze man
gehoord hadden. Wij vertelden datgene wat wij van horen zeggen wisten.
[12] Daarna vroegen wij om meer
informatie over zo'n zeldzaam mens, maar kregen geen antwoord dat ons beviel.
Jij brengt ons nu zelf op het spoor! Dat je samen met je vrienden genezen bent,
daar valt niet meer aan te twijfelen. Maar het lijkt ook aan geen twijfel meer
onderhevig te zijn, dat die door de hoge Romeinse heer zo toevallig genoemde heiland
uit Nazareth hier is! Hij moet hier zijn, want geen sterfelijk mens op deze
aarde had jullie anders genezen! Zeg ons of onze vraag terecht is, pas dan
willen wij jouw raad met betrekking tot onze toekomst horen!"
41
De raad van Mathaël
[1] MATHAËL zegt: "Kijk, broeder,
wij allen behoorden tot de tempel en moesten hetzelfde lot delen, alleen gingen
jullie naar het zuiden en wij moesten naar het oosten trekken. Wij vielen
echter in handen van een troep belichaamde duivels en daardoor werden onze lichamen
een woonplaats van vele duivels. Maar hier was een heiland, de grootste die de
aarde ooit droeg, en die heeft ons, enkel door zijn almachtige woord, om met
genezen.
[2] Hij is hier!. Dezelfde, waarvan de
Romeinse hoofdman Julius in zijn vraag aan jullie melding maakte. Maar voor
jullie is het nu nog niet het moment om nader kennis met hem te maken. Hij zal
zelf bepalen wanneer jullie hem beter zullen Ieren kennen! Vraag dus niet
verder en luister naar wat ik je nu zal zeggen!
[3] Jullie zijn nog wel kinderen van
deze wereld, maar als je wilt, kunnen jullie ook het ware, vrije en levensechte
kindschap Gods krijgen. Deze Romeinse machthebbers zullen jullie graag daartoe
de middelen verschaffen. De heer die jullie ondervraagd heeft, zal zeker geen
moment aarzelen om jullie op de goede weg te brengen en nu zelfs nog
gemakkelijker omdat ook de opperstadhouder Cyrenius uit Sidon hier is.
[4] Kijk, daar achter jullie staan ook
dertig tempeldienaren! Zij behoren reeds tot het vreemdelingenlegioen en zij
zijn nu op en top Romeinen. Als jullie dat ook worden, zijn jullie voor altijd
en eeuwig geholpen! In Jeruzalem zullen wij nooit meer enig geluk vinden, want
jullie kennen de aard v:an de tempel en hopelijk ook die van bijna geheel
Jeruzalem, evenals die van het vervloekte water! Welk mens kan dan ook maar
ooit de wens hebben het hoofdnest van alle duivels en zonden ooit weer op te
zoeken? Willen jullie sterven, ga dan naar Jeruzalem. Willen jullie echter
leven en ook het eeuwige leven vinden, wordt dan lichamelijk Romeinen en
geestelijk waarachtige Joden volgens Mozes! -Begrijpen jullie dat?"
[5] SUETAL antwoordt: " Ja, ja,
ja, dat snappen wij. Maar het is alleen ongelooflijk merkwaardig dat jij nu zo
enorm helder van geest bent geworden! Nu herken ik je ook als mijn collega uit
de tempel en weet, dat Je een bekwaam spreker was en meermalen de hoge heren
flink in hun gezicht de waarheid hebt gezegd. Dat had dan ook tot gevolg dat je
-ik meen met nog vier van jouw soort -naar Samaria moest gaan! Ja, ja, jij bent
het en het doet ons allen genoegen je hier helemaal gezond en wel weer te zien!
Jouw raad, vriend, is op zichzelf wel goed, maar de vele goden van de Romeinen
-"
[6] MATHAËL valt Suetal in de rede: -
“zijn altijd nog vele malen beter dan het duistere monotheïsme en de eigenlijk
algehele afgoderij van de tempel! Zeg me, welke priester in de tempel gelooft
er nog in een god? Ik zeg je: Hun buik en hun wellust is nu de ware god van de
tempel! De dood, de zonde en alle duivels dienen zij! De geboden van Mozes kun
je voor een paar zilverlingen krijgen zoals je ze wilt, maar van hun vreet en
wellustvoorschriften laten ze geen komma vallen! Zij bezitten geen leven meer
en geven zich toch uit voor heren des levens en willen als zodanig hoog geëerd
worden!
[7] Zij hebben geen flauw benul meer
van datgene, wat leven is. Zij begrijpen geen van allen een jota meer van de
schrift en de profeten begrijpen zij -zoals jij het einde der wereld. Zij
hebben allemaal allang ieder zieleleven verloren en verzorgen daarom zo ijverig
het leven van hun mottenzak. Hoe hadden zij dan uit hun volledig dood zijn het
eeuwige leven van de ziel kunnen tonen en geven?
[8] De diepte van het leven moet
ontdekt worden door de strijd van het leven met het leven en met de dood. Door
dat inzicht moet het steeds meer door daden versterkt worden, wil het als echt
leven bestaan. Maar hoe kan de dood je laten zien wat het door hem nog nooit
ontdekte leven in en buiten zichzelf is? Ik zeg jullie: In de tempel huist
allang de eeuwige dood, maar hier woont waarlijk het eeuwige leven! Kijk, de
Romeinen begrijpen het en worden met leven vervuld, terwijl de tempel het nooit
zal begrijpen omdat hij al voor eeuwig dood is. Wat is derhalve beter: het
veelgodendom van de Romeinen of het één godendom van de tempel?!"
[9] Na deze woorden van Mathaël
bekomen de twaalf haast niet van hun verbazing over de ware inzichten van
Mathaël en over zijn overduidelijke wijsheid.
[10] SUETAL zegt daarop
verontschuldigend tegen Julius: "Hoge heer, vergeef ons dat wij u zo lang
op een antwoord laten wachten, maar u hoorde zelf de wijze woorden van Mathaël
en die vervulden ons zo, dat wij u het gevraagde antwoord nog niet konden
geven. Maar als u nog enig geduld met ons wilt hebben, zullen wij u beslist een
degelijk antwoord geven!"
[11] JULIUS zegt: "Laat Mathaël
maar niet met rust, want hij begrijpt meer dan ik en nog vele duizenden zoals
ik! Als hij spreekt, wil ik graag duizend jaar lang zwijgen en naar hem
luisteren! Overleg dus alleen maar met hem, hij zal in staat zijn om jullie
vrijwel het beste advies te geven!"
[12] SUETAL zegt: "Ja, hij heeft
ons al een raad gegeven en het hangt nu alleen maar van u af of u ons in het
vreemdelingenlegioen opneemt!"
[13] JULIUS zegt: "Best! Dat is
al zo goed als gebeurd, maar ondanks dat zal de wijze Mathaël jullie voor dat
doel nog menige uiterst wijze les kunnen geven!"
[14] SUETAL antwoordt: " Ja, dat
merken wij, hoewel ons die eigenschap van hem nog onbegrijpelijker voorkomt dan
de lucht! Hoe hij die wijsheid heeft gekregen is totaalonverklaarbaar! De
wonderbaarlijke genezing van zijn bezetenheid is te begrijpen, maar waar hij nu
deze wijsheid vandaan heeft, moet degene maar begrijpen, die het begrijpen
kan!"
42
Ziel en geest
[I] MATHAËL, die deze woorden wel had
gehoord, zegt: "Bevrijd je ziel zoveel mogelijk van alle wereldse banden,
dan zul je spoedig zonder veel moeite begrijpen hoe een ziel op de snelste
wijze aan die grote wijsheid kan komen! Maar zolang de ziel nog te diep in de
oude modderpoel van de dood vastzit, waarbij die modderpoel bestaat uit haar
lichaam, kan er nog lang geen sprake zijn van -en geen zicht zijn op -een
speciale, goddelijke wijsheid!
[2] Daar, een paar passen voor ons,
zie je een boomstronk die stevig in de grond geworteld schijnt te zijn. Ga erop
zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet van die plaats wegkomt,
ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en helemaal vermolmd is,
zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog niet van je
lievelingszitplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen vergaan.
Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken wil het weer over
kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee gaat,
je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem vastpakt, zul
je niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land bereiken waarin je
veel nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je ervaringen zult
verrijken. Kijk, zolang je bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en
gemakkelijke leventje, zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder
komen. Als je echter de overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en
alleen maar bezorgd bent om datgene, wat te maken heeft met het leven van de
ziel en haar geest, dan stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang
maken. -Begrijp je deze vergelijking?"
[3] SUETAL zegt: "Wat heb je nu
over een geest in de ziel gezegd? De ziel is toch datgene, wat men geest
noemt!"
[4] MATHAËL antwoordt: "Ja,
vriend, als je nog niet weet dat in iedere ziel een geest van al het leven
woont, dan kun je zeker nog lang niet begrijpen waarvandaan dat beetje wijsheid
van mij komt! Weet je, op die manier is er met jou ook moeilijk te praten, want
dan hoor je met open oren niets en zie je ook met open ogen niets!
[5] De ziel is toch slechts een vat
voor het goddelijke leven, maar nog lang niet het leven zelf. Als de ziel zelf
het leven zou zijn, welke oerdomme profeet zou haar dan ooit met het gezwets
over het bereiken van het eeuwige leven, of tegengesteld daaraan over een
mogelijke, eeuwige dood hebben kunnen vervelen? Maar omdat de ziel pas langs de
weg van de ware goddelijke deugd het eeuwige leven kan bereiken, zoals dat met
heel veel voorbeelden aangetoond kan worden, kan zij toch onmogelijk zelf het
leven, maar veeleer een vat voor de opname daarvan zijn.
[6] Slechts een vonkje in het centrum
van de ziel is datgene, wat men de geest van God en het eigenlijke leven noemt.
Dit vonkje moet gevoed worden met geestelijke voeding, namelijk het zuivere
woord van God. Door deze voeding wordt het vonkje in de ziel groter en sterker,
neemt tenslotte zelf de menselijke vorm van de ziel aan, doordringt daarna de
ziel volledig en transformeert tenslotte de gehele ziel in zijn eigen essentie.
Ja dan wordt de ziel zelf helemaal leven, dat zich als zodanig in zijn diepste
innerlijk herkent.
[7] Pas als het leven zich in die vorm
volledig herkent en zich van zichzelf geheel bewust wordt, herkent het de
fundamentele wijsheid. Maar zolang dat helaas niet het geval is, kan van
wijsheld geen sprake zijn!
[8] De ware wijsheid is het geestelijk
licht in het oog van de ziel. Wanneer een ziel echter haar geest nog met kent
-waar moet ze dan het geestelijke en levende licht vandaan krijgen in haar nog
blinde ogen?"
[9] SUETAL zegt: "Vriend, ik
smeek je, houd op met op die manier te spreken en wacht daarmee zolang tot ik
daarvoor ontvankelijker ben. Want ik zie nu al wel in, dat ik daarvoor nog veel
te dom en te blind ben! Maar wij zullen allen aan deze les van jou zo veel
mogelijk aandacht schenken! Want ik zie nu in, dat je volkomen gelijk hebt. Om
jouw grote wijsheid echter goed te begrijpen heeft men vee! voorbereiding
nodig, waar wij tot op heden absoluut geen gelegenheid voor hadden! Maar zoals
gezegd, wij zullen energieke leerlingen van je worden!"
43
Waarheid is leven, leugen de dood
[I] MATHAËL
zegt: "Een redelijk goede wil is al gelijk aan het halve werk. De mens mag
het echter niet te lang alleen maar bij de goede wil laten maar moet die zo
gauw mogelijk aan het werk zetten, omdat de wil anders in de loop van tijd
afkoelt, zijn spankracht verliest en uiteindelijk te zwak en machteloos wordt
om een goed werk te volbrengen.
[2] Kijk,
zolang het water in de pot kookt, kan men verschillende vruchten gaar koken en
veranderen in licht verteerbare spijzen. Maar als het water in de pot lauw en
tenslotte zelfs koud is geworden, lukt het met meer met het gaarkoken van de
vruchten! ,
[3] De wil van een mens lijkt daarom
op het kokende water in de pot. De liefde tot God en tot al het goede van het
leven uit God is het ware vuur dat het levenswater in de pot aan het koken
brengt. De gaar te koken vruchten zijn die werken en daden waar wij mee
instemden, maar die wij nog niet hebben uitgevoerd. Vandaar dat wij ze juist in
het water moeten doen zolang dat nog hard kookt, omdat ze anders rauw en
onverteerbaar blijven en zo voor het leven geen nut hebben.
[4] Dus wat
men wil, moet men ook doen. Anders blijft de, wil. Steeds een leugen tegenover
het leven en uit de leugen komt in eeuwigheid geen waarheid voort!
[5] Waarheid is leven en de leugen de
dood. Zoek daarom in alles de waarheid, zij is het leven en mijd de leugen in
en buiten jezelf, want zij is de ware dood!
[6] Want wat heb je, als je je
inbeeldt dat je iets hebt? Niets dan het onbeduidende van je verbeelding! En
wat is dat? Kijk, het is niets en dit niets is de ware dood!
[7] Als je wilt bouwen en geen
materiaal en geen bouwlieden hebt, hoe zal het huis dat je wilt bouwen er dan
uitzien? Wel, het zal nooit vorm krijgen! Het materiaal zijn de daden en werken
van een levende wil. De energieke wil zijn de bouwlieden. Die trekken uit jouw
goede werken dan een echt huis op en dit huis is je ware leven in God, dat
eeuwig en onverwoestbaar zal blijven staan. Maar met weinig moeite wordt geen
huis gebouwd en zeker niet het levenshuis. Daarom moeten wij met alle ons
verleende kracht bezig zijn, anders zou de bouw wel eens slecht kunnen
vorderen.
[8] Toen Noach de ark bouwde, moet hij
in het begin erg traag met het hem opgedragen werk begonnen zijn. Toen zijn
tegenstanders dat merkten, vernielden zij 's nachts steeds wat hij overdag tot
stand had gebracht. Pas vele jaren later begon hij dag en nacht aan de ark te
werken en stelde daarbij wachters aan. Toen pas naderde de bouw met rasse
schreden de voltooiing en zoals bekend, bood deze ten tijde van de grote vloed
aan hen, die daarin waren, beschutting en redde hen van een zekere ondergang.
[9] Ik zeg je, dat wij nu eigenlijk
allemaal zijn zoals Noach. De wereld met haar leugens en bedrog en al de
daaruit voortkomende verleidingen is de eeuwigdurende vloed. Om daardoor niet
verslonden te worden, moeten wij zo vlijtig mogelijk de opdracht voor het
bouwen van de ark uitvoeren. Deze ark is de consolidatie van het leven van onze
zielom daardoor het goddelijke, geestelijke leven in de ziel te behouden en
uiteindelijk volledig te vormen.
[10] Als dan tenslotte de vloed van de
lokkende, wereldse verleidingen zal verzinken in de diepte van haar leegheid,
dan zal het goddelijke leven zich met alle kracht in en buiten de ziel
manifesteren en in de zuivere en nieuwe levenssfeer in een vrijheid zonder
weerga, zonder enige vijandige belager, een nieuw werk beginnen en daarmee in
en met God de gehele oneindigheid van eeuwigheid tot eeuwigheid zegenen!
-Begrijp je deze vergelijking?"
44
Ik ben de waarheid, de weg en het leven
[1] SUETAL is helemaal stom van
verbazing en hij vraagt aan Julius: "Heer, het is niet te begrijpen waar deze
mens die wijsheid vandaan heeft! Ik ken hem toch nog goed van de tempel en daar
liet hij allerminst iets van wijsheid merken! Toen wij tesamen met hem uit
Genezareth per schip hierheen zijn gebracht, was hij ten prooi aan een
ontzettende razernij en zag hij er over 't algemeen niet menselijk uit. Sinds
die tijd zijn er maar nauwelijks vier en twintig uur voorbij en nu is het
niveau van zijn wijsheid zo hoog dat geen Salomo in al zijn wijsheid daarvan
ooit ook maar gedroomd zou hebben! Vertelons toch, wat er met hem is gebeurd.
Hoe werd hij zo verlicht van geest?" Hoe werd hij zo verlicht van
geest?"
[2] JULIUS zegt: "Weten jullie
dan niet dat bij God alle dingen mogelijk zijn? Pas datgene, wat hij jullie nu
heeft gezegd, in de praktijk toe, dan zullen jullie zelf wel ondervinden hoe
een mens in zo korte tijd zo'n graad van wijsheid kan bereiken! Ex trunco non
fit Mercurius (Een boomstronk zal nooit een Mercurius worden) zegt reeds een
Romeins spreekwoord; een stronk is onbeweeglijk en er is geen activiteit aan te
bekennen, terwijl in de figuratieve godenleer van de Romeinen geen god zo druk
bezig was als Mercurius. Met Mercurius wordt hier dus zeer druk bezig zijn
bedoeld en met een boomstronk de grootst mogelijke passiviteit; daarom zal een
boomstronk nooit een Mercurius worden. Het wijze woord zegt dan ook, dat je
geheel en al bezig moet zijn om tot de ware wijsheid te komen, een andere
bekende weg daarheen is er niet. Zij is niet net als een andere wetenschap te
leren, maar is alleen maar te verkrijgen door het ware bezig zijn volgens de
leer der wijsheid.
[3] Als jullie dus precies te weten
willen komen, hoe Mathaël tot die wijsheid is gekomen waarover jullie je nu zo
verbaast, dan moeten jullie zelf eerst in jezelf diezelfde weg vol inspanningen
naar de wijsheid inslaan, anders is al jullie vragen tevergeefs en ook ieder
antwoord op jullie vraag."
[4] SUETAL zegt: "Dat is allemaal
goed en best, maar waar staat die weg goed herkenbaar aangegeven?"
[5] JULIUS antwoordt: "Het is nog
geen middag en tot de avond is er nog ruimschoots tijd, in die tijd zullen
jullie nog heel wat horen en meemaken en de weg zal jullie duidelijk worden
uitgelegd. Overdenk nu echter wat je hebt gehoord, dan zal alles wat er nog
volgt goed te begrijpen zijn. Hiermee zijn jullie nu ook vrij en zonder straf
verklaard, maar heb nooit weer de neiging om je ooit tegen ons te keren, want
dan zou het jullie wel eens slechter kunnen vergaan dan nu!"
[6] Na deze woorden doet Julius enige
passen in onze, namelijk Mijn en Cyrenius', richting en vraagt Mij of de
behandeling en het oordeel helemaal in orde was.
[7] En IK zeg: "Is je hart er
tevreden over, dat wil zeggen, de innerlijke stem van de liefde in je hart? Wat
zegt die?"
[8] JULIUS antwoordt: "Er heerst
daarover de grootste tevredenheid en tevens echte zorg om deze mensen op de
goede levensweg te brengen!"
[9] IK zeg: "Nu, in dat geval is
alles helemaal in orde en zal er met deze mensen zeker veel goeds bereikt
kunnen worden. Maar natuurlijk zullen zij nog menige kleine proef moeten ondergaan.
Dat jullie hen in het vreemdelingenlegioen opnemen is goed, maar jullie moeten
hun voldoende gelegenheid geven om op de onderkende heilsweg verder te kunnen
gaan. De vijf, met Mathaël aan het hoofd, moeten jullie over het legioen
verdelen. Zij zullen jullie allen in Mijn naam goede diensten bewijzen en in
korte tijd hun innerlijke wijsheid op de juiste wijze toepassen. Maar voorlopig
mogen zij zich niet in Galiléa ophouden, want het zal niet zo erg lang duren
voor de tempel er lucht van krijgt dat zo'n zeven en veertig leden hem de rug
hebben toegekeerd en door Herodes zal de tempel jacht op hen laten maken. Als
ze echter niet in Galiléa en ook nergens anders gevonden worden, zullen de
speurders onverrichter zake weer terugkeren. Men zal dan de zeven en veertig
als verongelukt en verloren beschouwen en zich verder niet meer om hen
bekommeren. Zo blijven jullie Romeinen buiten schot en door jullie de zeven en
veertig ook en iedereen is zonder een leugen om bestwil geholpen!"
[10] CYRENIUS vraagt: "In Tyrus
en Sidon zullen zij toch wel veilig zijn? Want daar zijn maar heel weinig
Joden."
[11] IK zeg: "O ja, daar zijn ze
veiliger dan in Galiléa, maar ze zouden nog veiliger zijn in Afrika of in een
stad aan de Pontus Euxinus (Gastvrije zee, bijnaam voor de Zwarte Zee)."
[12] CYRENIUS zegt: "Prima, ik
zal voor hen wel een deugdelijke plaats opsporen waar zij ongehinderd door de
Joden kunnen blijven en mochten deze speurneuzen ook die kant uitkomen, dan
hebben we nog wel middelen om hun neuzen ongevoelig te maken voor alle
geuren!"
[13] JULIUS zegt: "Ik vind het
echt jammer, vooral van die vijf, want het is werkelijk verbazingwekkend zo
wijs als die zijn. Men zou door hen veel sneller het ware levensdoel kunnen
bereiken dan wanneer men aan zichzelf wordt overgelaten."
[14] IK zeg: "Vriend, de enige
wegwijzer, de enige weg en het enige doel ben Ik! Wie gaf aan de vijf, wat ze
hebben? Ik alleen! Als Ik echter van vijf erg bezetenen in een oogwenk zeer
grote wijzen kan maken, zal ik dat met jou, die niet zo bezeten bent, ook wel
kunnen!
[15] Ik alleen immers ben de waarheid,
de weg en het leven! Als je Mij hebt, waarvoor heb je dan deze vijf nog nodig?!
Ja, zij moeten en zullen door Mij en slechts in Mijn naam de mensheid ook vele
goede diensten bewijzen. Maar jij hebt hen niet nodig, temeer omdat er in het
stadje Genezareth een Ebahl, een Jarah en zelfs een Raphaël is! Waar op aarde
bestaat er op dit ogenblik een plaats die in geestelijk opzicht nog beter
verzorgd is?
[16] Heb je de vraag van Suetal niet
gehoord, die wilde weten, hoe en door wie of wat de vijf zo snel de grootste
wijsheid bereikt hebben? Kijk, jij weet dat wel, maar voor de twaalf is dat nog
een raadsel en voor jou beslist niet! Nu je echter weet wat de twaalf nog niet
weten, hoe kun je de vijf dan voor bijna zo wijs houden als dat Ik ben?"
[17] JULIUS zegt een beetje
bedremmeld: "Heer, de reden is, dat ik een beetje dom was. Maar nu is
alles helemaal in orde en nu pas doet Uw voorschrift mij veel genoegen voor de
zeven en veertig mensen en alles zal punctueel opgevolgd worden! Maar wilt U, o
Heer, in Uw goddelijke genade mijn dommigheid door de vingers zien!"
[18] IK zeg: "Ik kan van jou
niets door de vingers zien. Als je echter met en in jezelf weer in het reine
bent, dan is wat Mij betreft ook alles in orde en zijn al je zonden
kwijtgescholden.
[19] Maar ga nu en Iaat de twaalf
mensen brood, wijn en zout brengen, want ook zij hebben al twee dagen lang
nauwelijks meer gegeten dan een mug! Tot nu toe heeft alleen Mijn wil hen op de
been gehouden, maar nu de gelegenheid daar is, moeten ze ook op natuurlijke
wijze met spijs en drank gesterkt worden en zo gebeure het!"
45
De genezing op de gezegende weide
[I] Als Julius Mij dat hoort zeggen
gaat hij eerst snel naar onze gastheer Marcus die met de zijnen druk bezig is
een goed middagmaal klaar te maken en legt hem Mijn opdracht voor. Daarop gaat
Marcus snel naar de provisiekamer, die nu niet leger wilde worden, neemt een
groot heel brood en een beker zout en Iaat door zijn beide zonen twee grote
kruiken wijn halen, waarop alles zo sne1 mogelijk naar de twaalf gebracht
wordt.
[2] Zodra die het brood en de wijn
zien, krijgen ze ook meteen een geweldige honger en JULIUS zegt tegen hen als
hl] hun geeuwhonger. bemerkt: "Dat jullie erge honger hebben, weet Ik,
maar .als je gezond wilt blijven, eet dan nu niet te schielijk, maar neem er de
tijd voor, dan zal het Jullie goed bekomen!"
[3] De TWAALF zeggen: " Ja, ja,
vriendelijke heer, wij zullen ons wel met mate beheersen!" Maar
desalniettemin laten ze in een oogwenk een groot brood en ook de wijn en het
zout verdwijnen en vragen dan om meer.
[4] Maar JULIUS zegt: "Vrienden,
dit is voldoende als voorgerecht het
uitgebreide middagmaal komt toch al gauw, waarbij Jullie ook met overgeslagen
zullen worden."
[5] SUETAL zegt: "Ja, ja, heel
goed, voor de ergste honger voldoet het; pas bij het middagmaal zullen wij onze
honger stillen! Maar, heer en edele mensenvriend, wij hebben niets om het de
gastheer te kunnen vergoeden!"
[6] JULIUS zegt: "Jullie zijn nu
Romeins burger en behoeft Je er met meer om te bekommeren wie de rekening voor
jullie zal betalen! Want een Romein is nog nooit iemand een rekening schuldig
gebleven en de gastheer is door ons vooraf voor vele jaren schadeloos gesteld.
Wij kunnen hier nog een vol jaar te gast blijven en.dan heeft hij er nog groot
voordeel aan. Maak je er dus nu niet druk over wie tenslotte de rekening zal
betalen.
[7] De TWAALF zeggen: "Broeder,
dat is andere taal dan in onze tempel, waar men haast niets te eten krijgt maar
des te meer moet vast.en en bidden. Maar de hoge heren vasten en bidden weinig
en verteren Iedere dag een hoeveelheid aalmoezen en offers ter meerdere ere van
Jehova, terwijl de jonge tempeldienaars Pro populo (voor het volk) vasten
moeten tot de botten in hun ledematen haast beginnen te knorren! O, waarom zijn
wij al niet veel eerder Romeinen geworden?! Daar. vindt je alles: Wijsheid,
goedheid, rechtvaardigheid, strengheid waar nodig, en aan brood en wijn schijnt
geen gebrek te zijn! Met huid en haar en lijf en ziel willen wij Romeinen zijn!
Lang leve Rome en al zijn gezagsdragers!"
[8] JULIUS zegt: "Heel goed,
huidige vrienden! Jullie zijn goed van zin, hoewel daar nog begrijpelijk veel
eigenliefde in schuilt. Dat zal hopelijk met de tijd wel verdwijnen. Maar
vandaag zullen jullie nog bijzondere dingen zien en horen, daar zullen jullie
veel aan hebben! -Maar vraag niet te veel, jullie moeten luisteren en kijken,
de uitleg krijgen jullie vanzelf wel!"
[9] De twaalf zijn daardoor nieuwsgierig
geworden en vragen zich onder elkaar af wat de hoge Romein toch wel bedoeld
mocht hebben met te zeggen, dat zij op die dag nog heel veel buitengewoons
zouden horen en zien, waarvan zij veel zouden kunnen leren, en dat alles in
zekere zin vanzelf duidelijk zou worden! Wat zou dat kunnen zijn?
[10] De praatgrage SUETAL zegt:
"Nou, wat zal dat dan wel zijn? Hebben jullie nooit over de Olympische
spelen van de Romeinen gehoord? Waarschijnlijk gaan ze hier zoiets op touw
zetten. Omdat wij nu zelf Romeinen zijn, mogen wij daar aan deelnemen en
daarbij waarschijnlijk veel zien en horen, wat ons goed van pas zal komen. Dat
zal het zijn en iets anders zeker niet."
[11] Een ANDER van de twaalf zegt:
"Dat denk ik niet. Jullie acht weten nog lang niet wat ik weet, want
jullie komen uit het zuiden en weten weinig van wat zich allemaal in korte tijd
bij de Galileeërs heeft voorgedaan. Jullie weten, dat ik en nog drie anderen
uit de bergachtige omgeving van Genezareth samen met jullie zijn opgepakt
wegens deelname aan jullie pogingen tot opruiing en hiernaartoe zijn gebracht.
Nauwelijks drie dagen voor jullie aankomst hebben in Genezareth ongehoorde
gebeurtenissen plaatsgevonden. Daar kwam de door de Romeinse hoofdman eerder
genoemde wonderheiland uit Nazareth en genas slechts door zijn goddelijk,
almachtige woord alle zieken, die, met wat voor kwalen dan ook behept, daarheen
waren gebracht!
[12] Ik heb zelf een broer, die nu de
erfgenaam thuis is. Hij was door de jicht als een soort knol kromgetrokken, hij
kon niet liggen of zitten, en van staan was natuurlijk helemaal geen sprake.
Wij hielden hem in een hangende korf die met zacht stro was opgevuld. Vaak
huilde hij dagenlang, door de ergste pijnen gefolterd, waarna hij dan meestal
zo volkomen zijn bewustzijn verloor, dat hij er als een dode uitzag. Alles wat
je maar kunt bedenken werd geprobeerd om hem te genezen, zelfs het water van de
bron van Siloam -alles echter tevergeefs.
[13] Toen wij ook bij ons in de bergen
hoorden dat de beroemde heiland uit Nazareth zich in Genezareth ophield en alle
zieken genas, bracht ook ik met mijn knechten en muildieren mijn broer met
onvoorstelbare moeite naar Genezareth. Toen wij daar na al die inspanning
aankwamen, zei men echter dat de heiland een bergtocht had ondernomen en dat
men niet wist wanneer en of hij nog terug zou komen. Daar stond ik nu als een
pilaar naast mijn jammerende broer, begon van droefheid zelf te huilen en bad
God uit de grond van mijn hart of Hij een einde zou willen maken aan het
bittere lijden van mijn arme broer, omdat ik niet het geluk had gehad de
wonderheiland nog aan te treffen. Ik, als eerstgeborene, legde de gelofte af
hem al mijn erfrechten af te staan en hem zonder eerstgeboorterecht mijn leven
lang te dienen, als hij genezen kon worden.
[14] Wel, al gauw daarna kwamen
knechten uit de grote herberg de straat op naar mij toe en zeiden dat de
genoemde heiland alle kreupelen, waaronder er veel waren zoals mijn broer, in
een oogwenk op een dergelijke wijze had genezen, dat zij er daarna uitzagen alsof
hen nooit wat had gemankeerd! Maar deze heiland was met zijn leerlingen, de
heer des huizes en nog anderen uit het huls en uit deze plaats, de hoge berg
opgegaan, die nog nooit eerder door een stervel mg was beklommen omdat deze
veel te steil was. Hij zou wel terugkomen, maar wanneer, dat wisten zij niet. Dat was nu ook niet belangrijk,
want deze helland had een weide gezegend en ik hoefde mijn broer slechts
gelovig op deze gezegende welde neer te leggen en dan zou het beter met hem
gaan.
[15]
Ik vroeg meteen waar die gezegende weide was. De knechten wezen haar aan en
direkt droeg ik mijn broer naar de genoemde welde en legde hem daar op het
gras. Wel, op het moment dat mijn zieke broer in aanraking kwam met de weide,
begon hij zich heel behaaglijk uit te rekken, Alle pijn was als in een zucht
verdwenen en in een paar tellen was .mijn broer net zo gezond als ik! Voorheen
was hij slechts vel over been en ik verzeker jullie, hij stond zo goed doorvoed
naast mij, dat ik ml] nu nog verbaas over die onvoorstelbare verandering!
[16] Maar
ik hield toen ook mijn gedane gelofte en gaf mijn broer, die nu zeer gelukkig
en godvrezend is, alles en deed graag al het werk voor hem ook dat van de
minste van mijn vroegere knechten, hoewel mijn goede en dankbare broer mij daar
steeds van afhield."
[17] Maar ik was zo nog maar enige
dagen knecht bij mijn broer, die jullie hebben gezien en gesproken, toen jullie
bij ons kwamen en er eigenlijk de oorzaak van waren dat ik en nog drie knechten
van mijn broer ons nu hier bevinden, gelukkigerwijs als onschuldigen.
[18] Hiermee wilde ik jullie eigenlijk
alleen maar opmerkzaam maken op de beroemde, wonderbaarlijke heiland uit
Nazareth, waarover jullie, volgens jullie eigen mededelingen, toch ook hier en
daar al wat hebben gehoord!
[19] Wel, te oordelen naar de vraag
van de hoofdman uit Genezareth, die ik heel goed ken, denk ik -wat ook
duidelijk. blijkt uit de genezing van de vijf bezetenen -dat die wonderheiland
uit Nazareth nu hier is en zijn werk doet.
[20] De hoofdman heeft ons dus met
dat, wat wij zullen zien en horen, zeker opmerkzaam willen maken op daden en
gesprekken van de wonderbaarlijke heiland en geenszins op de ruwe Romeinse
Olympische spelen, waaruit zeker geen bijzondere wijsheid.te halen is en
waarvan.de hoofdman zelf geen al te grote vriend schijnt te zijn! - Hoe denken
jullie daarover?
46
Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland
[1] SUETAL zegt: "Daar zou je wel
eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Zo zal het beslist in elkaar zitten en ik
begin nu razend nieuwsgierig te worden naar de persoonlijke kennismaking met
deze beroemdste van alle genezers. Ik wilde weliswaar zoëven tegen de hoofdman
niet te veel zeggen toen hij ons vroeg naar deze wonderbaarlijke man, maar
geloof me, heel Samaria en heel Sichar zijn er vol van! In Sichar houdt men hem
zonder meer voor een mens waardoor de goddelijke geest volledig werkzaam is! En
dat, sta me toe dat ik het zeg, is toch werkelijk ook niet gering te noemen!
[2] En wat denk je van de tempel! De
hoge heren breken zich het hoofd erover hoe zij zo'n heiland uit de wereld
zouden kunnen helpen. Maar als hij zulke krachten tot zijn beschikking heeft
met daarbij de zichtbare vriendschap van de hoogste Romeinse machthebbers,
kunnen alle tempeldienaars etter en bloed zweten maar uiteindelijk toch nog
minder tegen hem uitrichten dan een mug tegen een olifant!
[3] In het voorjaar moet hij al een
keer in de tempel zijn geweest en deze met touwen en gesels gezuiverd hebben
van alle wisselaars en duivenverkopers. En het moet nog maar nauwelijks een
kwart jaar geleden zijn dat deze heiland begonnen is naam te maken!
[4] O, men vertelt in heel Judéa al de
wonderlijkste dingen over hem! Het gewone volk, dat door de tempel erg dom
wordt gehouden, gelooft dat hij dat doet door de kracht van Beëlzebub, zoals
men de overste der duivels noemt. De meer ontwikkelden houden hem voor een
groot profeet; Grieken en Romeinen houden hem voor een magiër .
[5] De mensen uit Sichar vereren hem
zelfs al als een God, wat ook al met sommige Grieken en Romeinen het geval is!
En ik durf te wedden dat ook deze Romeinen hem daarvoor aanzien, want zij
hechten nog steeds veel waarde aan het oude gezegde Non exsistit vir magnus
sine afflatu divino (Er bestaat geen groot man zonder een vleugje van het
goddelijke). Dat heeft in ieder geval het voordeel dat zij ten opzichte van
mensen die blijk geven hoogstaand en intelligent te zijn, beslist niet vijandig
zijn en hen altijd met raad en daad ter zijde staan en dat schijnt ook hier
duidelijk het geval te zijn.
[6] Maar als hij alleen maar
bijzondere, menselijke kracht mocht hebben, kan hij maar beter niet te vaak
naar Jeruzalem gaan om de tempel te reinigen! Want dan zou hij daar wel eens
het onderspit kunnen delven. Hij kan dan nog zo'n groot profeet of tovenaar
zijn, lang kan hij zich toch niet tegen al die helse intriges en voortdurende
vervolgingsplannen blijven beschermen en hij zal hen tenslotte ellendig ten
prooi vallen.
[7] Kortom, wie de tempel niet
rechtstreeks met bliksem, donder en zwavelregen uit de hemel aanvalt, richt
weinig of niets tegen de tempel uit!"
[8] De VORIGE SPREKER uit de bergen
van Genezareth zegt: "De tempel zal tegen hem niet veel doen! Want nu de
hoge heren hem de tempelreiniging niet hebben aangerekend en hem niet hebben gegrepen,
zou dat een tweede maal ook wel eens moeilijk kunnen gaan, want toen moet zijn
wil toch wel geheel vervuld geweest zijn van een waarlijk goddelijke kracht! En
waar dat het geval is heeft iedere menselijke kracht zo goed als niets in te
brengen!"
[9] SUETAL zegt: "Vriend, dat
begrijp je niet helemaal! Weet je, toen hij omstreeks Pasen de tempel op de
beschreven manier reinigde, werd de tempel door dat voorval verscheidene
honderden ponden zuiver zilver en goud rijker. Wel, op die manier mag hij best
iedere dag de tempel moreel schoonmaken, dan zullen de hoge tempelheren hem
geen noemenswaardige hindernissen in de weg leggen! Maar als hij ook maar één
keer de tempel zelf en zijn ongehoorde bedriegerijen aanpakt, zul je wel eens
zien wat hem te wachten staat! Heus, ik zou dan niet graag in zijn schoenen
staan!
[10] Hoe lang is het nu geleden dat
men de beroemde profeet Johannes, die een tijdlang aan de Jordaan doopte en
zijn boetepreken hield, zo vlug aan zijn eind hielp, terwijl hij zelfs onder
bescherming van Herodes stond! De tempel stookte ongemerkt de slechte moeder
van de schone Herodias op en Herodes werd daarop zelf moordenaar van zijn
beroemde beschermeling. De tempel heeft de beschikking over ontelbare middelen
om een gevaarlijk geacht mens te vervolgen en maar zelden hebben die geen
succes.
[11] De geheime intriges van de tempel
gaan zo ver, dat zelfs de Romeinen daar een zeker respect voor hebben. Er is al
wel veel van uitgelekt, maar wat heb je daaraan als men deze kerels niets
aantoonbaars ten laste kan leggen?"
47
De afgrond der leugen
[1] Nu stapt MATHAËL, die dit gesprek
van enige afstand heeft beluisterd, naar de twaalf toe en zegt: " Jullie
zijn nog erg aan de aarde gebonden mensen en vooral jij, Suetal, met je zeven
collega’s. Jullie hebben nog niet het geringste vermoeden van wat hier aan de
hand is!
[2] De heiland uit Nazareth is hier.
Ja, hier is Hij, - maar wie Hij is, daarvan hebben jullie helemaal geen idee en
daarom vertellen jullie irritant domme dingen over Hem en Zijn daden!
[3] Een betrouwbaar mens behoort
echter slechts de waarheid te spreken. Als hij deze niet kent, moet hij
zwijgen, zoeken en onderzoeken. En als hij de waarheid heeft gevonden, moet hij
spreken! Want, wie spreekt zonder de waarheid te kennen, liegt, ook al spreekt
hij toevallig de waarheid!
[4] Er
behoort nooit een leugen over de tong van een waar mens te komen, want door de
leugen getuigt de ziel van zichzelf dat zij nog in de dood en niet in het leven
wandelt!
[5] Wie dus geniet van een leugen,
kent nog lang niet de waarde van h.et leven, want leven en waarheid zijn éen!
Pas de waarheid maakt de ziel vrij en opent voor haar wezen, bestaan en werken
de oneindigheid van God.
[6]
Maar als je denkt en spreekt zoals ik dat nu hoorde, getuig je openlijk
van jezelf dat je ziel in plaats van in de grote tempel van licht en waarheid
slechts in een varkensstal woont!
[7] Wat is het nut van
veronderstellingen als men geen kennis van zaken heef~? Hoofdman Julius uit
Genezareth gaf jullie toch zo wijs te kennen dat jullie va~daag nog van alles
zullen zien en horen, en zelfs dat jullie daar beter met zoveel over moeten
vragen, maar alles liefdevol in jullie harten op moeten nemen en ernaar moeten
handelen, dan zou de uitleg wel vanzelf komen! En de hoofdman heeft daarmee
juist en waarachtig gesproken!
[8] Houd daarom op met al dat
overbodige, onwaarachtige heen en weer praten, let weloveral goed op en neem
het op in je hart, dan zullen jullie daar in korte tijd meer, aan hebben dan
wanneer jullie jarenlang leugens tegen elkaar vertellen in de mening de
waarheid te spreken!
[9] Vragen is weliswaar beter dan iets
uitleggen wat men zelf niet kent maar als men vraagt, moet men weten aan wie
men vraagt en waarom men vraagt. Anders is iedere vraag net zo goed onzin als
een uit de lucht gegrepen, leugenachtig antwoord.
[10] Want door de ervaring moet ik in
mijzelf de volle overtuiging hebben dat degene aan wie ik een vraag stel, mij
de waarheid kan vertellen. Tevens moet Ik vooraf zelf nauwgezet doordacht
hebben of dat, wat ik iemand vraag, geen onzin is, anders verraad ik door de
vraag ófwel mijn grote domheld of mijn, geheime, kwade zin! Onthoudt deze
levensregel goed, dan zullen jullie in Ieder geval als bescheiden mensen met
beide voeten op de grond staan!"
[11] SUETAL zegt een beetje
.kwaad:,,"Maar beste vriend Mathaël, je geeft ons hier een soort standje,
terwijl er naar onze mening niemand is die je daarom heeft gevraagd! Je raad is
wel goed en waar maar er ontbreekt een zekere vriendelijkheid aan en hij maakt
daarom op ons absoluut net die indruk, die hij gemaakt zou hebben als hij wat
vriendelijker was geweest. Wij zullen hem wel opvolgen, omdat wij het
waarachtige ervan inzien, maar ondanks dat zijn wij toch van mening dat de
waarheld, als ze wat vriendelijker wordt gebracht net zo waar blijft!
[12] Kijk, twee en twee is samen vier!
Dat is een waarheid en dat blijft het toch ook wel als het met een vriendelijk
gezicht wordt gezegd!? Stel dat Ik een blinde leid, is het dan hetzelfde of ik
hem op pijnlijke wijze vasthoud, of da ik de arme drommel op zachtzinnige wijze
op de goede weg begeleid? Mij lijkt de zachtzinnige begeleiding van een blinde
beter Want als ik hem te pijnlijk vasthoud, zal hij zich trachten los te
worstelen uit mijn handen en wie weet of hij niet juist op dat ogenblik, waarop
hij zich aan mijn te sterk drukkende handen ontworstelt, valt en zich ernstig
verwondt!? Als ik hem echter op een zachte manier heb vastgehouden en geleid,
zullen wij opgewekt en vrolijk het doel bereiken. - Heb ik gelijk of
niet?"
[13] MATHAËL zegt: "O ja, als de
omstandigheden het veroorloven, maar als je een blinde aan de rand van een
afgrond ziet staan en tevens ziet dat je hem kunt redden door hem met een
stevige greep te pakken en weg te rukken, zul je dan ook vooraf eerst met
jezelf overleggen hoe hard of hoe voorzichtig en zacht je hem zult
aanpakken?"
[14] SUETAL zegt: "Ja, waren wij
hier dan geestelijk al zo dicht bij een dreigende afgrond?"
[15] MATHAËL antwoordt: "Beslist,
anders zou ik jullie niet zo stevig hebben vastgepakt! Want kijk, alles wat een
leugen uitlokt en daarom zelf al leugen is, ook al is dat voor de lichamelijke
mens nog zo gering, is voor de ziel al een afgrond naar de dood!
[16] Ben klein, haast onmerkbaar
leugentje is voor de ziel veel gevaarlijker dan een grove en er dik bovenop
liggende leugen! Want op een grove leugen zul je zeker niet ingaan, maar zo'n
heel klein en onmerkbaar leugentje zal als een waarheid je aanzetten om wat te
doen en je heel gemakkelijk aan de rand van het verderf brengen. Maar dat ziet
alleen degene wiens geestelijke oog is geopend! Daarom hoef je niet kwaad te
zijn omdat ik je wat steviger heb aangepakt, want er sloop zo'n klein leugentje
als een giftige adder bij jullie rond. Ik en mijn vier broeders zagen dat zeer
duidelijk en daarin kun je de oorzaak van mijn wat onzachte ruk nu zoeken. -Is
dat nu duidelijk?"
[17] SUETAL zegt: "Ja, als dat
het geval is, dan ziet jouw wat onzachte optreden tegen ons er natuurlijk heel
anders uit en daar kan ik verder niets meer tegenin brengen. Natuurlijk,
geestelijke omstandigheden zien wij weliswaar niet en wij moeten van jou
geloven dat het zo is, maar wij erkennen dat jij heel overtuigende argumenten
hebt en geloven daarom wat je zegt. Maar waar moeten wij twaalf dan over spreken?
Niets zeggen is toch wel verdraaid vervelend en aan onze waarheid mankeert nog
wel het nodige."
[18] MATHAËL zegt: "Vriend, als
je in een stikdonkere nacht door een dicht bos in de bergen moest gaan en je
wist dat dit bos rijk aan steile hellingen en gapende afgronden was, zou het
dan niet beter voor je zijn om te blijven staan en het daglicht af te wachten,
dan bijvoorbeeld een dwaallicht te volgen en daarmee in een afgrond te storten?
Het is natuurlijk ook niet prettig om in een dicht bos in de bergen te
overnachten, maar zeker toch veel beter dan verder te wandelen over een bodem
die je bij iedere volgende stap de dood kan brengen! -Wat denk je
daarvan?"
[19] SUETAL zegt: "Weet je, met
jou is eigenlijk helemaal niet verder te praten, want je hebt altijd gelijk en
daar is niets tegen in te brengen. Daarom zullen wij ons wel aan je raad houden
en dan zul je zeker niets meer op ons aan te merken hebben."
48
Mathaël spreekt over wet en liefde
[1] MATHAËL zegt: "O, er is nog
iets, en dat is tamelijk belangrijk!
[2] Als je jezelf ergens toe moet
dwingen en het bepaald niet alleen uit liefde doet, laat het dan en doe
intussen wat je uit liefde wilt doen. Want wat een mens niet geheel uit liefde
doet, heeft voor zijn leven weinig waarde, want de liefde is de eigenlijke
bouwsteen van het leven, zij is het oorspronkelijke leven zelf.
[3] Daarom is wat de liefde grijpt,
door het leven gegrepen en wordt een deel van het leven. Wat de liefde echter
niet grijpt, en wat de mens alleen doet omdat hij vreest voor eventuele kwade
gevolgen, of vanwege het beetje hoogmoed dat hij heeft om bij de andere mensen
voor wijs aangezien te worden, dat wordt geen deel van het leven maar van de
dood, omdat het geen bouwsteen van het leven in zich had maar een bouwsteen van
de dood!
[4] Ik zeg je: leder nóg zo wijs
voorschrift heeft niet het leven, maar de dood tengevolge als de mens het niet
uit liefde opvolgt. En de meest wijze raad lijkt op een zaadje, dat in plaats
van op de goede aarde op een rots viel, waar het verdort en vervolgens
onmogelijk een vrucht kan opleveren.
[5] Ik zeg jullie dit, omdat ik het zó
zie: Alles in de mens is dood, behalve de liefde! Laat jullie liefde daarom
volledig over jullie gehele wezen heersen en voel de liefde in iedere vezel van
je wezen, dan bezit je in jezelf de overwinning over de dood en wat dood in
jullie was, is door je toegevoegde liefde overgegaan in het onvernietigbare
leven. Want de liefde, die zichzelf voelt en zich door dit gevoel ook herkent,
is het leven zelf, en wat in haar overgaat, gaat ook in het leven over!
[6] Al zou je mijn raad nóg zo precies
opvolgen, dan zou je daar weinig aan hebben als je dat alleen maar terwille van
de daarin aanwezige waarheid zou doen en omdat je voor kwade gevolgen zou
moeten vrezen als je er geen rekening mee hield. Dat alles zou op deze manier
voor jullie zielen niets opleveren. Het is echter heel wat anders als liefde en
waarheid zich verbinden en dan samenwerken. Dan schept de liefde, uit en in het
licht der waarheid, steeds een nieuw en volkomener leven in en uit zichzelf,
totdat het volkomen gelijk is aan dat van God!
[7] De liefde of de geest van God in
de mensen is wel in principe een evenbeeld van God, maar naar de volledige,
daadwerkelijke gelijkheid aan God moet zij pas toegroeien op de manier die ik
jullie nu heb verteld. - Begrijpen jullie dit?"
[8] SUETAL antwoordt nu met een
opgewekt gezicht: "Bij God, de almachtige! Jij bent waarlijk een van de
grootste profeten, want zo waarachtig, zo verstandig en zo wijs heeft nog geen
profeet tot zijn volk gesproken! In jouw pink heb je meer volmaakt leven dan
wij allen bij elkaar in ons hele lichaam, of liever gezegd in al onze zielen
bij elkaar. Ja, ja, zo is het, broeders! Door Mathaël spreekt waarlijk een
goddelijke geest en wij kunnen God nooit genoeg danken dat Hij ons zo wonderbaarlijk,
mag men wel zeggen, bij elkaar heeft gebracht! O, als jouw wijsheid al zo
aanzienlijk groter is dan de onze, hoe groot moet die van de ons nog onbekende
heiland uit Nazareth dan wel zijn?!"
[9] MATHAËL zegt: "Wat schittert
zo helder in een aan een grassprietje hangende dauwdruppel?
[10] Zie, het is het beeld van de zon
dat in de doorzichtige druppel zo wonderbaarlijk helder glanst! Maar het beeld
van de zon glanst met alleen, het werkt ook! In het midden van de druppel
concentreert zich het licht van het beeld van de zon, de druppel krijgt in zijn
centrum een grote levenswarmte, lost zichzelf tenslotte in deze levenswarmte
helemaal op in het levenselement en geeft het met de dood worstelende plantje
op die manier leven. Daarom is het beeld in de druppel echter nog lang niet de
zon zelf, maar slechts een afbeelding daarvan voorzien van een deeltje met
dezelfde kracht en uitwerking als die van de werkelijke, grote zon!
[11] Kijk, zo'n verschil bestaat er
ook tussen mij en de heiland uit Nazareth! Hij is de levenszon zelf en in mij,
als dauwdruppel, heerst nu wonderbaarlijk helder de kleine afbeelding van die
eeuwig werkelijke, grote zon waaruit talloze myriaden van zulke druppeltjes,
zoals wij, hun heilige levensvoedsel opzuigen. -Begrijp je dat?"
[12] SUETAL zegt: "O God, dat is
een heilig verheven taal! Vriend, je bent al meer dan een druppel, je bent een
hele zee! O, zo ver zullen wij allen het nooit brengen, het is te aangrijpend
groot, heilig en verheven! Maar onder zulke omstandigheden en te zeer
goddelijke verhoudingen, wagen wij het als nog veel te grote zondaars niet,
hier te blijven, want deze plaats begint steeds heiliger en heiliger te
worden!"
[13] Dan beginnen ook de andere elf
heel deemoedig te spreken en willen zich ook steeds verder terugtrekken, maar
Julius laat dat niet toe.
[14] Maar SUETAL zegt: "Heer toen
eertijds Mozes op de berg naar het brandende braambos ging om te zien wat
daarmee was, sprak een heldere stem uit de vlam: 'Mozes, trek je schoenen uit,
want de plaats waar je staat is heilig!' Volgens wat er nu zo overduidelijk
gezegd is, is datgene nu hier, wat Mozes op de berg aantrof. Daarom is ook déze
plaats heilig en wij zondaars zijn niet waard deze te betreden!"
49
Gods beeldspraak bij Mozes
[1] MATHAËL, die er naast staat, zegt
nu op verzoek van Julius, die Suetal geen antwoord wist te geven: "Wie
zegt er dan tegen jullie of je het waard bent deze plaats te betreden, of dat
je het niet waard bent? In welk wijsgerig boek staat dan geschreven, dat er
ooit een zieke geen dokter waard is? Luister, die gedachte van jullie is
afkomstig van de schaapswijsheid van de tempel, die ook iemand die met een
ongewijde hand de drempel van het allerheiligste aanraakt, straft door zijn
handen in het vuur te laten branden! Maar als de hoge Farizeeën tegen
rijkelijke betaling heimelijk in datzelfde allerheiligste elke dag
vreemdelingen rondleiden en hun alles laten zien en geschiedkundig uitleggen,
dan worden de handen van die vreemden heus niet in het vuur gehouden!
[2] Wat wilde God eigenlijk aan Mozes
duidelijk maken, toen Hij hem zijn schoenen uit liet trekken?
[3] Wel, God zei daardoor tegen Mozes:
'Maak je los van het lichamelijke en zinnelijke, gebruik je wil om je te
distantiëren van de oude vleselijke Adam en sta als een zuiver geestelijk mens
voor Mij, anders kun je Mijn stem niet horen en Ik kan je niet tot leider van
Mijn volk maken!'
[4] Maar wat betekende dan het
beklimmen van de berg?
[5] Kijk, Mozes vluchtte voor de
vervolging van de Farao omdat hij een hoge beambte van de koning had vermoord,
die voor de koning haast een zoon was.
[6] Mozes stond hoog aangeschreven bij
de Farao, zodat het zelfs zeer de vraag was of hij niet net als Jozef de
heerschappij over Egypte zou krijgen en zo zijn volk zou verheffen.
[7] Dit omhoog streven toonde God hem
in de woestijn door het beklimmen van de berg, waarvan hij de top echter niet
bereiken mocht, want dat verhinderde hem het brandende braambos.
[8] En in onze woorden werd er verder
gezegd: 'Je zult wel de redder van Mijn volk worden, maar niet op de wijze
zoals jij dat denkt, maar zoals Ik, jouw God en jouw Heer, het voor je zal
uitstippelen!
[9] Jij zult geen koning van Egypte
worden en Mijn volk dat Ik tot nu toe in deemoed voor Mij heb opgevoed,
zinnelijk, zelfingenomen en arrogant maken, maar het volk moet het land
verlaten en met jou deze woestijn intrekken! Daar zal Ik het volk wetten geven
en Ik Zelf zal heer en leider van dit volk zijn en als het trouw aan Mij zal
blijken te zijn, zal Ik het land van Salem geven, waar in de beken melk en
honing stroomt!'
[10] Kijk, in de zin van de
beeldspraak van toen, wilde God tegen Mozes zeker niet zeggen dat hij zijn
voetbekleding werkelijk af moest leggen, maar dat hij de oude Adam ofwel de
begeerlijkheid van de uiterlijke, zinnelijke mens af moest leggen. Want die
staat in dezelfde verhouding tot de eigenlijke levensmens net zo, als de
schoenen aan de voeten van een mens, die ook het onderste, uiterste, laatste
zijn en het eerste zijn wat men kan missen.
[11] De plaats die God heilig noemt,
slaat op de toestand van de ziel, die zeer deemoedig moet zijn omdat deze
anders niet kan bestaan voor het aangezicht van de eeuwige liefde, want dat is
een waar vuur der levenselementen.
[12] De brandende doornstruik is een
teken dat de weg van de profeet met veel dorens bezaaid zal zijn. Maar zijn
grote liefde tot God en zijn broeders, die zich als een vlam boven en door de
gehele doornstruik laat zien, zal de punten van de dorens verzengen en daarna
het gehele, stekelige struikgewas verteren en een pad zonder dorens banen.
[13] Kijk, dat is de betekenis van
dat, wat je daarnet geciteerd hebt! Als je dit weet, hoe kun je dan een aardse
plaats meer of minder heilig noemen?
[14] Trekken jullie ook je wereldse
schoenen geheel uit en deemoedig je in alle levensopzichten, dan zullen jullie
ook net zo waardig hier staan als wij. Want wij allen zijn hier als mensen
geheel gelijk voor God en voor de Ene die hier is, en niemand wordt
voorgetrokken boven de anderen!"
[15] Nadat SUETAL deze woorden van
Mathaël heeft gehoord, zegt hij: " Ja, als je eenmaal zo boordevol
wijsheid zit, kun je wel heel makkelijk zonder vrees zijn. Een ziende kan nu
eenmaal gemakkelijk voorwaarts gaan, maar een blinde moet vooraf steeds
uitzoeken of zijn volgende stap wel veilig is en ondanks alle voorzichtigheid
en onophoudelijk onderzoekende behoedzaamheid, stoot men toch altijd ergens
tegenaan. Maar als je een wegwijzer hebt, zoals jij, beste broeder Mathaël, er
een bent, dan kan men als stekeblinde ook nog vooruitkomen! 0, nu blijven we
wel, en verheugen ons buitengewoon zo spoedig mogelijk nader kennis te maken
met hem, waarover jij om voor de hand liggende redenen zo'n uitstekend
getuigenis hebt gegeven!"
[16] JULIUS zegt, terwijl hij Mathaël
vriendelijk de hand drukt: "De Heer zij eeuwig dank, die jou en je vier
broeders zo geweldig heeft genezen! Wat heb ik nu al niet allemaal van je
geleerd en zo helder en goed begrijpelijk, en ik merk bij mijzelf dat het in
mijn ziel nu behoorlijk begint te dagen en als dat zo door gaat, hoop ik
binnenkort ook in jouw voetspoor te treden!"
[17} MATHAËL zegt: "Iets anders
zou ook helemaal niet kunnen! Want er is maar één God, één leven, één licht,
één liefde en maar één eeuwige waarheid; ons leven hier op aarde is de weg
erheen. Uit de liefde en uit het licht zijn wij door de wil van de eeuwige
liefde in God voortgekomen om een zelfstandige liefde en een zelfstandig licht
te worden; dat kunnen wij, dat moeten wij!
[18] Maar hoe? Kijk, geëerde broeder:
alleen door de liefde tot God en door haar nooit aflatende werkzaamheid! Want
onze liefde tot God is de liefde van God Zelf in ons en deze leidt onze ziel in
de steeds verhoogde bedrijvigheid van het ware, eeuwige leven, dat op zichzelf
de algehele waarheid en het helderste licht is. Als het dus in een mensenziel
begint te dagen, dan is zij al dicht bij het eeuwige levensdoel en kan
onmogelijk meer anders dan het doel van het eeuwige leven bereiken en dat is
alles wat het volmaakte leven in alle vrijheid en totale zelfstandigheid ooit
kan bereiken!
[19] Wees daarom blij en opgewekt,
geëerde broeder, weldra zal ook uw ziel datgene te zien krijgen, wat de mijne
nu in steeds helderder licht ziet! Pas als het volledig dag is in uw ziel, zult
u de grootte beseffen van Diegene, die u nu nog met enige schroom de 'Heiland
van Nazareth' noemt.
[20] Als mens is Hij u en mij gelijk
-maar Zijn geest1 Die doordringt met Zijn kracht en met Zijn licht de eeuwige
oneindigheid! -Heeft u, geëerde broeder, mij begrepen?"
[21] JULIUS zegt, tot tranen bewogen:
"Ja, beste en eigenlijk veel hoger dan ik staande broeder. Waarlijk, van
liefde zou ik je haast dooddrukken en de Heiland Jezus uit Nazareth kan ik nu
zonder tranen van liefde helemaal niet meer aankijken en ik begrijp nu pas de
grote liefde van dat meisje, dat bijna niet meer bij Hem is weg te slaan!"
[22] SUETAL zegt: "Goddank, nu
zal het niet zo moeilijk meer zijn hem te herkennen! Wij hoeven alleen maar te
kijken bij wie dat bepaalde meisje zich bevindt, die zal het zijn!" -Daar
letten zij op.
50
De twijfel der twaalf
[I] Maar op Mijn verzoek liep Jarah nu
bij Raphaël en Josoë en sprak met hen over de plotseling tot uiting gekomen
wijsheid van Mathaël, en dat verdubbelde de onzekerheid van de twaalf over Mijn
identiteit. Daarbij stelden zij zich de heiland voor als een man, terwijl er
zich met Jarah zo gezien slechts twee knapen van ongeveer 12 - 14 jaar oud
bezig hielden, en daardoor begrepen de twaalf er niets van. EEN van de hen zegt
daarom tegen Suetal: "Vriend, wat ons betreft heb je dit keer wat te vroeg
gejuicht! Het meisje is waarschijnlijk een dochtertje van de bekende waard
Ebahl uit Genezareth, want wij bergbewoners uit dat gebied hebben haar, als wij
in die plaats wat te doen hadden, al vaker in de herberg gezien. Zij loopt nu
tussen twee knapen die waarschijnlijk zonen zijn van de opperstadhouder. Geen
van deze twee knapen zal de heiland uit Nazareth zijn. Maar nu is de vraag: Wie
is het dan? Ik zeg je, broeder , met onze wijsheid komen we daar zeker niet
uit. Voorlopig kunnen we dus maar beter zwijgen!"
[2] SUETAL zegt: "Ik ben het
helemaal met je eens. Volgens mij heeft de edele heer Julius ons hier strikt
genomen maar wat laten betijen, wat ook wel zeer terecht was. Waarom willen we
ook altijd meepraten! Horen, zien en zwijgen is heus het beste, en in zekere
zin het begin van alle wijsheid!" Na die woorden zeggen de twaalf niets
meer en hun zielen zijn vervuld van allerlei gedachten.
[3] IK ga nu naar hen toe en vraag
Suetal: "Ik heb jullie eerdere gesprekken helemaal gevolgd, want Mijn oren
horen zeer scherp. Maar omdat jullie gezamenlijk zo veel over die heiland uit
Nazareth met de wijze Mathaël en de hoofdman Julius besproken hebben, waarbij
echter jullie eigen mening steeds verborgen is gebleven, zou Ik nu eens zonder
omwegen van jullie willen horen wat jullie eigenlijk zelf van de bewuste
persoon denken. Wees niet bang om het openlijk te zeggen, want Ik sta er borg
voor dat je er geen last mee zult krijgen! Ik ken de heiland goed genoeg om te
weten dat hij jullie geen kwaad zal doen als je Mij, als één van zijn naaste en
beste vrienden, onverbloemd je persoonlijke mening kenbaar maakt!"
[4] SUETAL antwoordt, terwijl hij zich
wat achter de oren krabt: "Naar uw kleding gezien lijkt u een Griek, maar
naar uw haren en uw baard te oordelen bent u een Jood. De Romeinen zeggen over
de Grieken niet zo erg lovend: Graeca fides, nulla fides (Griekse trouw is geen
trouw), maar daarvoor ziet u er te eerlijk uit en omdat u beslist wel enige
levenservaring zult hebben, zult u wel begrijpen dat zo'n buitengewone
verschijning ons wel tot nadenken moet brengen!
[5] Om alles wat de wijsheid van
Mathaël ons over de heiland meedeelde helemaal voetstoots aan te nemen, is voor
mensen zoals wij toch altijd nog geen kleinigheid, en onze meningen over hem
zullen eveneens erg veel te kort schieten, want tot nu toe hebben wij nog
steeds alleen maar over hem horen spreken. De vier bergbewoners uit de streek
van Genezareth hebben verteld over een buitengewone kracht en macht die zij
ondergingen, maar gezien en gesproken hebben zij hem ook niet.
[6] Wij waren hier aanwezig bij de
buitengewone genezing van de vijf kwaadaardig bezetenen en men heeft ons erover
verteld. Ook hier waren wij echter zelf geen oog en oorgetuigen, maar hebben
wij ons slechts door het zien van de genezen mensen en door het verhaal van de
hoofdman, de meest tastbare en juiste informatie verschaft.
[7] De buitengewone gebeurtenissen en
daarbij de duidelijke beoordelingen en uiteenzettingen, vooral van de kant van
de wijze Mathaël, konden niet nalaten in ons een voorstelling van de bewuste
heiland op te roepen die op z'n minst voor onze, van alle hogere wijsheid
gespeende, aardse begrippen duidelijk goddelijke trekken vertoont!
[8] Of wij echter als mensen zonder
kennis en meer nog, zonder wijsheid, met onze voorstelling toch nog op de
verkeerde weg zijn, daarover verschillen wij nog enigszins van gedachten en
begrippen! Maar wie kan en wil dat voor ons, blinden in kennis en wijsheid, zó
beschrijven dat ons óf het een, óf het ander zo duidelijk wordt als de zon op
klaarlichte dag?
[9] Kijk, de wetenschap van de mensen
is in onze tijd al heel ver gevorderd, en aan de menselijke wijsheid heeft nog
nooit iemand paal en perk kunnen stellen. Daarom is het best mogelijk dat een
mens in Nazareth, door buitengewone, geestelijke gaven gesteund, een steen der
wijzen heeft gevonden waarvan de wereld tot op heden geen weet had! Hij kan
daarom welongelooflijke dingen doen die ons verstand te boven gaan, zoals
bergen verplaatsen en in hartje zomer de zee laten bevriezen, ja, doden
opwekken en duizenden, slechts door het te willen, laten vergaan; maar dat zijn
allemaal dingen die reeds lang vóór zijn tijd door mensen zijn gedaan!
[10] In Egypte behoort zoiets zeker
niet tot de ongehoorde dingen. Hier bij ons zal dat weliswaar zeldzamer
voorkomen, omdat vooral bij ons Joden alle toverij streng verboden is. Daardoor
wordt ieder buitengewoon verschijnsel, dat een mens zelf misschien wel met heel
natuurlijke middelen tot stand brengt, als toverij verdoemd. De tovenaar wordt,
als hij een Jood is, gestenigd of zelfs levend verbrand, terwijl een vreemde
naar ver over de grens wordt verbannen. Alleen als hij een behoorlijke
afkoopsom betaalt, staat men hem toe zijn kunsten en toverijen alleen voor de
Grieken en de Romeinen in het geheim te demonstreren. Mensen zoals wij krijgen
daarvan in Jeruzalem niets te zien, maar als apostel van de tempel reizend naar
een vreemd land om vreemden tot het jodendom te bekeren, kreeg je toch ook wel
het een en ander te zien dat voor ons onverklaarbaar moest blijven.
[11] Zo doet de bewuste heiland uit
Nazareth nu ook ongelofelijke dingen ten aanzien van het genezen van allerlei
zieken, ja, hij moet zelfs doden kunnen opwekken! Maar ik zeg zowel van het ene
als het andere, dat dat allemaal nog lang geen geldig bewijs voor zijn
bijzondere, goddelijke aard is en geen onweerlegbaar getuigenis oplevert.
[12] Om voor mensen zoals wij, met
woorden en daden wonderen te verrichten is voor de begaafden niet zo'n grote
kunst. Tegen de blinden kun je gemakkelijk over kleuren preken, de ziende heeft
daar toch al geen behoefte aan omdat hij de kleuren ook zonder preek kan zien.
[13] De Nazareese heiland kan
overigens heel goed en serieus een door de geest van God gezalfde, buitengewone
profeet zijn - zoals Mozes, Jozua, Samuël en Elia -en hetgeen hij doet,
verrichten door de zuiver goddelijke kracht in hem. Dat houden wij ook voor het
waarschijnlijkste, omdat hij toch een Jood is en als zodanig nooit in de
gelegenheid kan zijn geweest om bij de Essenen, of bij de Egyptenaren in de
grootste geheimen ingewijd te worden.
[14] Als dat bij hem bewezen kon
worden, zou het natuurlijk niet zo moeilijk zijn te raden waar hij al zijn
geheime kennis vandaan heeft, want de Essenen wekken de dode kinderen meestal
bij tientallen tegelijk op, daarvan heb ik mijzelf terdege overtuigd! En God
weet welke ziekten zij allemaal kunnen genezen!
[15] Uit dit alles zal een Griek, die
er zo verstandig uitziet als jij, wel in staat zijn te beoordelen, waarom
ondanks al het buitengewone dat wij hier hebben gehoord, in ons binnenste
noodgedwongen allerlei gedachten om de overhand strijden.
[16] Alles meteen zonder meer
aannemen, zou toch net zo gek zijn, als alles meteen bij voorbaat verwerpen.
Afwachten, luisteren, kijken en goed testen is alles wat men kan doen. Dan zal
wel blijken of men zich bij de voor of tegenstanders moet voegen, want wij
kopen nooit de duiven in een zak, omdat men ons anders wel eens gieren voor
duiven zou kunnen verkopen! - Zegt u ons nu, of wij gelijk hebben of
niet!"
51
Verdere twijfels
[1] IK zeg: " Aan de ene kant
wel, maar aan de andere kant zeker niet! Ja, als de Essenen de doden op
dezelfde wijze opwekken als de Nazareeër, heb je in ieder opzicht gelijk. Maar
er is een echte Esseen hier onder de leerlingen van de Nazareeër. Hij is
uitgezonden om óf de Nazareeër te winnen voor hun grote bedroginstituut, óf
minstens het geheim van hem te weten te komen hoe hij zijn zieken geneest en
zijn doden opwekt.
[2] Toen hij zich er echter al gauw
van overtuigde dat bij de Nazareeër alles openlijk ten aanschouwe van iedereen
en zonder enige bedrieglijke kunstgreep verricht werd, maar alleen door het
aloude woord 'Er zij', nam hij afscheid van zijn Esseeërschap, dat zo vol
bedrog was, maakte alle bedriegerijen bekend en werd zelf leerling van de
Nazareeër. Daar staat hij, helemaal alleen onder een boom; ga naar hem toe en
laat je door hem voorlichten!"
[3] Een ANDER van de acht antwoordt:
"Vriend, voor ons hoeft dat niet, want ik ken de Essenen door en door. Het
is een buitengewoon, maar in de aard prijzenswaardig bedrog, en de Nazareeër
heeft die trieste school nooit doorlopen! Ik denk eerder aan Egypte, want de
Nazareeër moet belangrijke vrienden bij de Romeinen hebben en daardoor kan men
wel in Egypte komen!"
[4] IK zeg tegen de tweede spreker,
die Ribar heette: "Hoe kwam jij dan achter de geheimen van de Essenen?
Want Ik heb gehoord dat dat zonder levensgevaar vrijwel onmogelijk is!"
[5] RIBAR antwoordt: "Vriend, met
veel geld en slimme streken komt men overal achter. Natuurlijk moet je van huis
uit niet op je achterhoofd zijn gevallen, zodat je achter dat wat getoond wordt
ook het andere ziet, wat niet getoond wordt! Daar heb je duidelijk een hoge
graad van geslepenheid voor nodig, en daarom zou ik ook wel eens een keer de
goede heiland uit Nazareth aan de tand willen voelen en reken maar dat hij me
geen zand in de ogen zal strooien.
[6] Maar als hij werkelijk dat is wat
men van hem vertelt en wat de wijze Mathaël over hem uit de doeken heeft gedaan,
nu, dan zal men hem ook net als Mathaël alle eer geven! Slechts één ding brengt
mij van de wijs en dat is, dat hij leerlingen aanneemt. Ik zeg: Als dat wat hij
doet puur goddelijk is, zal geen leerling hem dat ooit na kunnen doen, ook al
zou deze een volle eeuwigheid bij hem in de leer gaan. Is het echter menselijk,
dan is het heel normaal dat hij leerlingen heeft. Want wat de ene mens doet,
kan een ander mens ook doen als hij daarvoor de kennis en voldoende middelen
bezit. Gaat het echter, zoals gezegd, om iets zuiver goddelijks, dan zal het
nadoen wel nooit lukken! Want daar zou de gehele almacht en wijsheid van God
voor nodig zijn!"
[7] IK zeg: "Vriend Ribar, je
redeneert weliswaar niet slecht, maar in de kern van de zaak heb je ongelijk.
Een God kan toch ook wel uit alle mensen er een aantal speciaal opvoeden en
opleiden, zoals Hij Henoch, Mozes en nog veel andere profeten heeft opgeleid,
opdat zij vervolgens leraren van de mensheid zouden worden en verkondigers van
de goddelijke wil aan de mensen van deze aarde. Met deze veronderstelling lijk
je er dus behoorlijk naast te zitten en daarmee zul je op de heiland van
Nazareth geen vat krijgen!
[8] Wat slimheid betreft zul je in de
Nazareeër een zeer machtige en onoverwinlijke tegenstander vinden! Ik ken hem
en weet, dat van menselijke zijde helemaal geen vat op hem is te krijgen, want
het is heel moeilijk één op de duizendmaal iets tegen hem in te brengen!"
[9] RIBAR zegt: "Dat wil ik nog
wel eens zien! I.k heb al vaak zulke wisselzangen en voorspelen gehoord, maar
uiteindelijk liep het bijna altijd uit op de spreuk van de Romeinen: Si
tacuisses, philosophus mansisses (Spreken is zilver, zwijgen is goud!). Daarom
hecht ik vóóraf nergens waarde aan maar alleen maar áchteraf. Ik loop nergens
op vooruit en geef geen oordeel over iets wat ik niet zelf heb beproefd. Maar
als ik eenmaal iets heb beproefd, vel ik maar zelden een verkeerd oordeel, maar
sla bijna altijd de spijker op de kop. - Bent u soms ook zo'n leerling van
hem?"
[10] IK zeg: "Dat nu niet bepaald,
maar wel een van zijn beste vrienden en ik ken hem nagenoeg het beste!" -
Bij dit tweegesprek kunnen verscheidenen een heimelijke glimlach nauwelijks
onderdrukken en er ontgaat niemand ook maar een enkel woord.
52
De steen die brood werd
[1] Na een poosje zegt RIBAR weer:
"Op z'n minst zou ik toch wel van een leerling willen horen wat hij
allemaal al heeft geleerd bij de wonderheiland!"
[2] IK zeg: "O, dat is niet zo
moeilijk! Het is weliswaar tijd voor het middagmaal, en de gastheer zal daar
wel gauw mee klaar zijn, maar er is nog wel tijd voor een kleine proef met een
leerling. Juist de jongste zal dat doen en jou, als strenge examinator, tonen
wat hij al kan! -Wil je zoiets?"
[3] RIBAR zegt: "Inderdaad, want
zonder onderzoek kan er over niemand geoordeeld worden!"
[4] Dan roep Ik Raphaël, die in feite
strikt genomen toch ook een leerling van Mij is, ook al is hij een geest die nu
lichte materie draagt. Nauwelijks geroepen, staat RAPHAËL al bliksemsnel voor
Ribar en zegt: "Wat voor proef verlangt u van een leerling van de
Heer?" - Ribar denkt na over deze vraag en peinst of hij iets kan bedenken
wat voor een mens zo onmogelijk zou zijn, dat niemand dat zou kunnen.
[5] IK voeg daar nog aan toe:
"Nou, Ik geloof dat je slimheid hiermee al wat op de proef wordt
gesteld!?"
[6] RIBAR zegt: "O, wacht maar
af! 'Festina lente' (haast je langzaam) zeggen de Romeinen! Hostis cum patienta
nostra victus (Geduld overwint alles )! Ik zal de jongen een noot te kraken
geven waar zijn kiezen behoorlijk moeite mee zullen hebben!
[7] Dan bukt RIBAR zich, tilt een
steen van enige ponden van de grond op en zegt glimlachend tegen Raphaël:
"Beste leerling van de goddelijke meester, die dingen schijnt te doen die
alleen aan God mogelijk kunnen zijn! Als je al iets almachtigs van hem hebt
geleerd, maak dan van deze steen een lekker, zoet brood!"
[8] RAPHAËL zegt: "Probeer of de
steen nog steen is!"
[9] RIBAR probeert het en zegt:
"Nou en of!"
[10] RAPHAËL zegt: "Probeer het
nu nog een keer!" .
[11] Ribar probeert het nog een keer,
breekt de steen in stukken en merkt dat de steen werkelijk brood is geworden.
Een dergelijk wonder in zijn handen doet hem versteld staan, ja, hij werd
zichtbaar bang en wist niet wat hij daarop moest zeggen.
[12] Maar RAPHAËL zegt tegen hem:
"Proef het ook, want het oog is gemakkelijker te bedriegen dan het
gehemelte! Geef het ook aan je vrienden om te proeven, zodat wij getuigen van
de echtheid van deze transformatie hebben!"
[13] Ribar proeft eerst wat
voorzichtig van liet wonderbrood. Omdat het hem echter erg goed smaakt, neemt
hij van de ene helft een behoorlijk grote hap en geeft de andere helft aan zijn
vrienden. Allen vinden zij het brood buitengewoon smakelijk, zoet en heerlijk
geurend.
[14] Dan vraag IK aan Ribar:
"Wel, beste vriend, laat mij je oordeel horen. Wat zeg je over deze daad,
door een leerling uitgevoerd?"
[15] RIBAR zegt tegen Suetal:
"Broeder, zeg jij het maar, jij bent wat knapper dan ik! Ik kan daar met
mijn verstand niet bij!"
[16] SUETAL zegt: "Zulke mensen
zoals jij, die zich eerst met hun beetje verstand graag aanmatigend opstellen,
zijn er nu maar al te veel op de wereld. Als er dan echter iets gebeurt dat hun
begrip ver te boven gaat, staan ze erbij als een op overspel betrapte vrouw!
-Wat kun je daar nu anders op zeggen dan: Mathaël heeft gelijk met ieder woord
waarmee hij op zo'n waarachtige manier over de grote meester getuigde!
[17] Als zijn leerlingen al in staat
zijn tot zulke dingen, wat zal de goddelijke meester dan wel allemaal
kunnen?!"
[18]
RIBAR zegt: "Het is helemaal waar en niemand van ons kan er ooit aan
twijfelen. Toch zegt en leert men in de tempel als onomstreden waarheid, dat
bepaalde, buitengewone magiërs heel zeldzame dingen schijnen te kunnen doen
door de hen ten dienste staande macht van Beëlzebub. Zelfs de Romeinen zeggen:
In doctrina aliena cauti, felices (Het geluk is met de voorzichtige leerling)
en Sapienta non incipit cum odio deorum (De wijsheid begint niet met het haten
der goden)!
[19] SUETAL zegt: "Houd maar op met
je domme Latijnse spreuken, en met je ezelachtige Beëlzebub mag je voor eeuwig
wel uit mijn buurt blijven! Heb je dan zoëven de goddelijk wijze Mathaël niet
horen spreken en bleek daar niet duidelijk uit dat de leer van de grote meester
leder mens door de waarheid, de liefde en de daad tot God brengt? En zou de
grote meester zich daartoe bedienen van de leider van alle leugen en bedrog?
Blinde ezel die je altijd al was, was dat brood een leugen, of was het echt
brood?
[20] Als Beëlzebub het voor je gemaakt
had, wat hij onmogelijk zou kunnen, dan zou je nu in plaats van goed brood een
steen in je maag hebben. Maar omdat het echt brood was, dat als het ware uit de
hemel kwam, voel je net zoals ik het voel nu nog de heerlijke uitwerking van de
waarlijk goddelijke, aangename smaak in je hele lichaam!
[21] Waar heb je ergens in de gehele
Schrift gelezen, dat het de satan ooit lukte een wonder zoals dit te
volbrengen? Kijk eens naar de wonderen van Beëlzebub in de tempel! Wat zijn
het? Niets anders dan gemene en welbekende bedriegerijen, om daarmee bij de
mensheid, die net zo blind is als jij, het goud en het zilver los te peuteren
en het dan voor verdere, schandelijke doeleinden te gebruiken!
[22] Kijk, dat zijn wonderen van
satan, en die zijn overduidelijk te herkennen!
[23] Maar hier is geen sprake van een
mogelijk bedrog, hier gaat het om de goed herkenbare, almachtige wil van Jehova
alleen! Hoe kun je dan nog vragen of zoiets niet ook door de macht van satan
mogelijk zou zijn?! Waar heeft satan dan ooit kunnen bewijzen dat hij iets van
waarachtige macht in zich heeft?"
[24] RIBAR antwoordt heel bedremmeld:
"Nou, heeft hij dan niet bij de Sinaï gewonnen, toen hij drie dagen met
Michaël om het lichaam van Mozes heeft gestreden?"
[25] SUETAL zegt: "Ja, daar heeft
hij de stoffelijke resten van Mozes veroverd! Een mooie overwinning! Wat weet
je nog meer?"
[26] RIBAR zegt: "Wel, is de
verleiding van Eva en Adam niets?"
[27] SUETAL zegt: "Kun je dat net
zo'n wonder noemen als dit?! Als een wulpse deerne je al haar lichamelijke
aantrekkelijkheden toont en je met wellustige ogen uitnodigt, is het dan een
wonder als je uit zuiver lichamelijke wellust in haar mooie, zachte armen
zinkt? Zulke Adam en Eva wonderen vinden er helaas heden ten dage maar al te
veel plaats. Die behoren echter altijd bij de laagste en grofste, natuurlijke
eigenschappen en daarin bevindt zich echt geen spoor van een wonder, tenzij je
alles vanaf het oerbegin der schepping een wonder wilt noemen! -Weet je soms
nog zo'n satanswonder?"
[28] RIBAR zegt: "Met jou is het
moeilijk praten! Maar wat zijn dan de ons bekende wonderen van de afgodsbeelden
van Babel en Ninevé? Zijn die soms niet door satan tot stand gebracht?"
[29] SUETAL zegt: "wel voor
blinde ezels zoals jij, maar voor ziende mensen niet. Die wisten namelijk wel
dat de buik van de bekende afgod in Babel 's nachts door vuur gloeiend werd
gemaakt en de offers, die door zijn wijde muil in zijn buik werden geworpen,
dus eenvoudig door die natuurlijke gloed verteerd moeten zijn. Zulke wonderen
kun je iedere dag door een flink vuur tot stand brengen en daar heb je niet in
het minst een satan voor nodig! Ik wil zelf wel met medewerking van wat
omgekochte helpers een aantal verschillende satanswonderen laten zien, zonder
daarbij de hulp van een satan nodig te hebben. Iedere kwade en op winst beluste
wil van een slecht mens voldoet daarvoor méér dan satan.
[30] Een satan kent en kan in der
eeuwigheid niets -behalve het te gronde richten van vlees dat toch al geen
waarde heeft, en daarvoor krijgt hij zijn stinkend loon. Maar voor ziel en
geest kan hij nooit wonderen doen, omdat zijn wezen zelf uit de meest
geoordeelde materie bestaat! Ja, door de satan kun je nog meer aan de materie
gebonden worden dan je al bent, maar onstoffelijk wordt je door hem ook geen
moment! -En ga nu maar verder, als je nog meer satanswonderen te binnen
schieten!"
[31] RIBAR zegt, helemaal
terneergeslagen: "In dat geval ken ik natuurlijk geen andere
satanswonderen meer, en dan erken ik dit zuivere wonder dat de jonge en
lieflijke leerling van de grote meester tot stand heeft gebracht. Maar je zou
best wat aardiger tegen mij hebben kunnen spreken, dan zou ik je ook wel
begrepen hebben!"
[32] SUETAL zegt: "Daar heb je
wel gelijk in, maar je weet reeds lang dat ik mij altijd opwind als een mens,
vooral van enige ontwikkeling, bij mij aankomt met het oude sprookje over een
Beëlzebub, alsof de wereldse mensen al niet genoeg Beëlzebubs waren! En bij
zo'n zuiver goddelijke aangelegenheid doe ik dat zeker! Dan zou ik echt van
ergernis uit mijn vel kunnen springen!"
[33] RIBAR zegt: "Nou, nou, alles
is al weer goed! In medio beati (het geluk ligt in het midden) zeggen de
Romeinen. 'Nooit te opgewonden en nooit te lauw' is de kern van alle wijsheid
en de hele levenskennis. De waarheid is, als je mij begrijpt, broeder, ook
zonder ezel en stoffelijk overschot te begrijpen!"
[34] SUETAL zegt: " Jawel, jawel,
maar in rechtvaardige ijver weegt men de woorden waarmee men iemand
terechtwijst die met te domme bezwaren aan komt dragen, niet op een goudschaaltje!
Maar omdat jij de waarheid nu wat beter begint in te zien, zul je dergelijke
uitdrukkingen van mij ook niet zo licht meer horen!"
[35] Dan zeg IK: "Wel, is alles
bij jullie nu weer in orde?"
[36] Beiden zeggen:
"Helemaal!"
53
Hoofdlijnen van de leer van Jezus
[1] IK zeg tegen Ribar: "Hoe
staat het nu met jouw oordeel over dat, wat je nu hebt gezien?"
[2] RIBAR zegt: "Dat heb ik al
tegen Suetal gezegd en ik erken nu, dat de wijze Mathaël in alles gelijk heeft.
De proef is gedaan, en verder is er nu niets meer nodig! Het is nu geen kwestie
van geloven meer, maar ik heb het met mijn eigen ogen gezien en zou nu de grote
meester zelf willen leren kennen!"
[3] SUETAL zegt: " Ja, dat zou ik
ook willen als dat eenvoudig te realiseren zou zijn, hoewel ik er nu niet meer
zo veel haast mee heb. Want wat ik nu heb gezien, is genoeg voor mijn hele
leven! Méér dan God kan hij niet zijn, maar naar wat ik heb gezien ook niet
veel minder! En dat is voldoende voor mij, alleen zou ik over zijn nieuwe leer
nog wat willen horen!"
[4] IK zeg: "Daarvan heeft
Mathaël jullie ook al een aantal hoofdlijnen verteld. Voor het verdere kan men
zijn leer heel kort als volgt samenvatten: men moet God boven alles liefhebben
en zijn naaste als zichzelf.
[5] Maar God boven alles liefhebben
betekent natuurlijk: God en Zijn geopenbaarde wil erkennen en vervolgens uit
ware innerlijke liefde tot de erkende God daarnaar handelen en tevens terwille
van God zich tegenover ieder medemens zo gedragen, als ieder verstandig mens
zich ten opzichte van zichzelf gedraagt. Daarbij gaat het hier natuurlijk om de
zuivere en de hoogst mogelijke, onbaatzuchtige liefde, zowel ten opzichte van
God, als tegenover iedere naaste.
[6] Zoals al het goede alleen wil dat
men het liefheeft omdat het goed en daarom waar is, zo wil ook God dat men Hem
liefheeft omdat Hij alleen volmaakt goed en waar is!
[7] Je naaste moet je daarom evenzeer
liefhebben, omdat hij net als jij het evenbeeld is van God en evenals jij een
goddelijke geest in zich draagt.
[8] Kijk, dat is de eigenlijke kern
van zijn leer en die kan men gemakkelijk in acht nemen, veel gemakkelijker dan
de vele wetten van de tempel, die merendeels gevuld zijn met het eigenbelang
van de tempeldienaren.
[9] Door deze nieuwe leer zo precies
mogelijk op te volgen wordt de in de mens aanvankelijk zeer gebonden geest
vrijer en vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en betrekt op
die manier alles bij zijn leven, dat een leven van God is en daarom eeuwig moet
duren en wel zo gelukkig mogelijk!
[10] leder mens die zo, in zekere zin,
geestelijk wordt wedergeboren, zal geen dood ooit zien, noch voelen of smaken,
en het afleggen van zijn lichaam zal voor hem het hoogste geluk betekenen.
[11] Want als de geest van de mens zo
volledig één is met zijn ziel, zal zij lijken op een mens in een stevige
gevangenis, die door het smalle lichtgat over de mooie velden der aarde kan
kijken en kan zien hoe geheel vrije mensen daarop vreugde vinden in allerlei
nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe blij
zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent, hem bevrijdt van
alle boeien en tegen hem zegt: 'Vriend, je bent vrij van iedere verdere straf,
ga en geniet nu van de volle vrijheid!'
[12] Zo l.ijkt de geest van de mens op
de levensvrucht van een vogelembryo in het el. Als het door de broedwarmte rijp
is geworden binnen in de harde, zijn vrije leven gevangen houdende omhulling,
verbreekt het de omhulling en verheugt zich over zijn vrije leven.
[13] Maar dat kan een mens alleen maar
bereiken door het precieze en oprechte volgen van de leer die de heiland uit
Nazareth nu aan de mensen verkondigt.
[14] Dan ontvangt de mens, als hij
geestelijk meer en meer wedergeboren is, ook andere volmaaktheden, waar de alleen
maar natuurlijke, lichamelijke mens zich geen voorstelling van kan maken.
[15] De geest is dan een macht op
zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo'n volmaakte geest in de mens dan
wil, gebeurt en moet gebeuren, omdat er, buiten de levenskracht van de geest,
in de gehele oneindigheid van God geen andere kracht en macht kan bestaan!
[16] Want het ware leven is alleen
Heer en Schepper, Onderhouder, Wetgever en Bestuurder van alle schepsels, en
daarom moet alles zich voegen naar de macht van de eeuwige, levende Geest.
[17] Daar heb je bij de leerling een
proefje van gezien en daarom kun je Mij op voorhand geloven dat het zo is. Het
begrip van het hoe, waardoor en waarom zul je pas krijgen als je de vrijheid
bereikt zult hebben van je innerlijke geestesleven.
[18] Mathaël heeft je echter al
voldoende getoond welk inzicht een geest kan krijgen als hij slechts voor de
helft wedergeboren is. Je hebt dus nu voor alles de duidelijkste bewijzen in
handen en kunt dus met het grootste vertrouwen je leven daarnaar gaan
inrichten. -Ben je met deze uitleg tevreden?"
[19] SUETAL zegt: "Vriend, veel
tevredener dan met die van de ontzettend wijze Mathaël! Wat u mij nu heeft
gezegd is wel net zo bijzonder wijs als wat Mathaël heeft gezegd, en in zeker
opzicht nog wijzer, maar bij Mathaël wordt het iemand angstig en bang te moede
omdat je daar het overzicht verliest. U heeft echter met uw heel eenvoudige
woorden mij de zaak tenminste zó duidelijk gemaakt dat ik me niets duidelijkers
kan indenken. Ik weet nu precies wat ik moet doen en wat daar noodzakelijkerwijs
op volgt. Ik ben dan ook geheel tevreden, omdat mij geen verdere vraag meer
overblijft."
54
Het wonder van de vis
[1] IK zeg: "Goed dan, maar zeg
me nu eens zonder omwegen, of je nu ook niet persoonlijk kennis zou willen
maken met de grote meester uit Nazareth! Als je wilt kan Ik hem aan je
voorstellen."
[2] SUETAL zegt: "Eerlijk gezegd,
deze man waarin Gods gehele geest aanwezig is, is voor iemand zoals wij in
alles té verheven, en ik ben werkelijk bang om hem ook maar op een afstand te
zien laat staan met hem in nader kontakt te treden! Daarom vind ik het nu
prettiger hem persoonlijk helemaal niet te leren kennen. Kijk, mij hindert
reeds de aanwezigheid van deze jonge leerling van hem, en eerlijk gezegd zou ik
het op prijs stellen als hij weer naar zijn groep terugkeerde. De proef heeft
hij voor ons afgelegd en die is voldoende! Een tweede maal zou hij dat toch
niet meer doen en dat zou ook onnodig zijn, want wie door dat ene wonder niet
voldoende overtuigd raakt, zal ook door duizend Wonderen niet overtuigd worden.
Daarom zou het me liever zijn als hij weer terugging naar zijn eigen
gezelschap. We kunnen hem er niet voor belonen omdat we, behalve dat wat we aan
hebben, niets bezitten. Vraag hem daarom, beste vriend, of hij nu weer naar
zijn eigen gezelschap terug wil gaan!"
[3] IK zeg: " Ah, waarom dan?!
Hij is vrij en kan gaan wanneer hij wil, en hij zal ook wel gaan als hij hier
niets meer te doen heeft! Jij bent nu wel helemaal tevredengesteld, maar al je
metgezellen nog niet, zelfs Ribar niet die het nu toch helemaal met je eens is.
Hij is nog steeds met het eerste wonder bezig en komt er nog lang niet helemaal
uit. En daarom, omdat er nog tijd is, zullen wij zo nodig nog een teken van hem
vragen!"
[4] SUETAL zegt: " Alles goed en
wel en ik zou zelf ook nog wel wat van hem willen zien, maar het is de vraag of
zijn heilige, grote meester het daarmee eens is, want de meesters zien meestal
niet graag dat hun leerlingen te veel de aandacht trekken!
[5] IK zeg: "Wees daar maar niet
bang voor, want daar sta Ik wel voor in en Ik zal het te zijner tijd wel weten
te verantwoorden als Ik daarvoor onderhanden genomen mocht worden. Maar Ribar
en de anderen moeten we toch vragen wat voor soort teken zij wensen, omdat
anders één van hen al gauw zou kunnen zeggen dat men het teken al lang van
tevoren heeft voorbereid en precies heeft afgesproken. Als zij echter zelf
zeggen wat het teken moet zijn, kan er van een eerdere afspraak geen sprake
zijn. -Ben je het daarmee eens of niet?"
[6] SUETAL zegt: "Dat is zo wijs
gedacht en gesproken als Salomo deed en daar moet men het wel mee eens
zijn!"
[7] IK zeg: "Nu dan, laten we het
aan Ribar vragen! -Ribar, zeg jij ons wat voor teken de leerling nog moet
doen!"
[8] RIBAR zegt: "Vriend, als hij
er nog een wil doen, laat hij dan van de steen die ik nu in mijn handen houd,
één van de edelste vissen maken die hier in deze zee leven!"
[9] Ik zeg voor de vorm tegen Raphaël:
"Zul je deze opgave wel uit kunnen voeren?"
[10] RAPHAËL zegt: "Wij zullen
het proberen, maar de steller van de vraag moet eerst stevig op zijn benen gaan
staan, anders zal de vis maken dat hij omvalt. De edelste vissen uit dit water
zijn groot en sterk, zodat een mens ze niet de baas kan. Als Ribar dus goed stevig
gaat staan zal direkt een vis van tachtig pond de plaats innemen van zijn
nauwelijks tien pond zware steen.
[11] RIBAR zegt: "O, maak je
daarover maar geen zorgen! Ik heb een beetje van Simson weg en ben al vissen
van honderd pond de baas gebleven! En verder sta ik nu al heel stevig op mijn
benen."
[12] Dan zegt RAPHAËL: "Het zij
zoals je gewenst hebt!" -Raphaël had deze woorden nauwelijks uitgesproken,
toen een edelvis van ruim tachtig pond in de handen van Ribar, tot schrik en
overgrote verbazing van alle aanwezigen, een dermate heftige sprong deed, dat
Ribar languit op zijn rug viel. Omdat de vis met geweldige klappen in het rond
sprong en zich met zijn staart heftig om en om gooide, vluchtten de
toeschouwers naar alle kanten, en ook Ribar, die al gauw weer was gaan staan,
toonde geen lust meer om de grote vis vast te grijpen. Maar een zoon van Marcus
stond ook dichtbij, kwam vlug met een sterk klein handnet aanlopen, wierp dit
over de nog wild rondspartelende vis, omwikkelde hem en droeg hem naar een kuip
die vol water stond.
[13] Toen de vis zich in zijn element
bevond, werd hij natuurlijk rustig en allen gingen nu naar de kuip en keken vol
verwondering naar de grote vis, en RIBAR zei: "Nu ben ik met al mijn
onbetekenende wijsheid verslagen en ik geloof nu beslist al hetgeen ik over de
grote meester heb gehoord! Hier houdt alle wijsheid van de mensen op en de
heerlijkheid van God openbaart zich op een maar al te letterlijke, werkelijk
tastbare wijze! Mathaël heeft met ieder woord gelijk en de vriend ook, aan
wiens goedheid wij de twee nooit eerder vertoonde wonderen te danken hebben.
Daarom zeg ik: Groot, groot is God en eeuwig geprezen zij Zijn heerlijke naam,
omdat Hij ook aan mensen op deze wereld zo'n macht heeft gegeven! Wij zijn
weliswaar helemaal niet waard om zulke zuivere godswonderen met onze zondige
ogen te zien, maar omdat God Zelf ons daartoe waardig heeft geacht, zij Zijn
heerlijke naam eeuwig geprezen!"
55
Vergelijkingen met de wonderen van magiërs
[1] SUETAL zegt: "Amen! Dat vind
ik ook! Want zoiets heeft nog nooit een sterfelijk oog gezien! De magiërs ten
tijde van de Farao hebben ook wel stokken op de grond geworpen, die slangen
werden, maar daar waren wij niet bij! En zouden wij daarbij zijn geweest, dan
zouden wij waarschijnlijk hetzelfde kunststuk gezien hebben dat wij eens, net
eender, in Damascus hebben gezien. Een Perzisch tovenaar gooide een knuppel op
een wijd uitgestrekte, voor hem liggende vlakte van stuifzand. En wanneer de op
een speciale manier geworpen knuppel in het stuifzand verdween, zodat men er
niets meer van zag -wat natuurlijk heel snel gebeurde -kwam er uit het zand een
rat of een muis tevoorschijn die haastig wegvluchtte! Deze tovenaar deed het
voorkomen alsof hij uit de in het zand geworpen knuppels ratten en muizen toverde.
Maar ik onderzocht daarna het zand en vond de gegooide knuppels onveranderd
terug, daarbij vond ik ook duidelijke sporen dat de tovenaar, waarschijnlijk
zonder getuigen, tevoren een bepaald aantal ratten en muizen in het zand
verborgen vasthield door op meerdere plaatsen een speciaal lievelingsvoer in
door hem gemaakte zandholletjes te leggen, waarmee de daar uitgezette ratten en
muizen heel rustig en behaaglijk bezig bleven tot ze door de handig geworpen
knuppel gedwongen werden uit het holletje te springen en weg te lopen.
[2] Het domme volk vereerde de
Perzische magiër als een god en spekte zijn zakken met allerlei kostbare zaken.
Toen ik er een paar waarvan ik dacht dat ze verstandiger waren, wilde
overtuigen, noemden zij mij een lasteraar en ik kreeg maar net de tijd om mij
uit de voeten te maken. Ik kwam daardoor
tot de overtuiging, dat ten eerste zulke magiërs heel scherpzinnige, rare
snuiters zijn, die met hun eventuele kennis en opgedane ervaringen op het
gebied der natuur zich de domheid van de vele andere mensen, die net als vee
vegeteren, ten nutte weten te maken. In de tweede plaats merkte ik dat zulke
oerdomme mensen ook door de beste wil van een wijze mensenvriend nooit helemaal
op de goede weg te brengen zijn.
[3] En zo zullen alle geroemde
wonderwerken van de priesters en magiërs in heel Egypte en Perzië er wel
uitzien, en de wonderdaden van de Essenen zullen wel net eender zijn.
[4] Maar deze twee wonderen hier, die
de leerling van de grote meester deed, en de wonderbaarlijke genezingen waar
wij van gehoord hebben dat zij door de grote heiland verricht zijn, zijn zo
zuiver boven al de magische bedriegerijen verheven, als een zon met haar
heldere en reine licht verheven is boven ieder nietig en bedrieglijk
dwaallicht. Bij deze twee wonderen is, zoals gezegd, iedere menselijke wijsheid
uitgepraat. Daar helpt geen denken en testen meer, daar werkt de almacht van
God aan wie natuurlijk niets onmogelijk kan zijn.
[5] Maar wat voor ons overblijft is de
les daaruit dat wij juist daarom datgene wat de grote heiland leert des te
actiever moeten toepassen, omdat door hem, zoals ik dat nu begin te zien,
misschien juist in onze tijd een oude belofte van Jehova in vervulling zou
kunnen gaan."
[6] IK zeg tegen Suetal, terwijl de
twaalf Mij nog steeds niet persoonlijk herkend hebben: "Ben je wel
enigszins overtuigd van die mening?"
[7] SUETAL zegt: "Vriend, de
mening die nu bij mij heeft postgevat wordt in ieder geval bij mij tot
zekerheid! Want kijk, ik heb een heel eenvoudige, maar beslist steekhoudende
reden om dat aan te nemen! God is te eindeloos goed en wijs om een mens zo
machtig op te wekken en met Zijn almachtige geest te vervullen om alleen maar
een aantal zieken lichamelijk te genezen en uit stenen brood en vissen te
maken. Met zo'n mens, die als een zon ver boven Mozes en alle andere profeten
is verheven, heeft God zeker ook nog een hoger, ons nog geheelonbekend, groot
doel voor ogen! Want voor onbelangrijke doeleinden, om alleen voor de ogen van
de gaaplustige en op wonderen beluste, blinde en domme mensenmenigte allerlei
wonderen te verrichten heeft God, zoals gezegd, zo'n Godmens niet op deze aarde
gezet! Ik ben geneigd in hem bijna de door alle aartsvaders en profeten
verkondigde, grote messias der Joden te zien en daarvan ben ik, beste vriend,
haast geheelovertuigd!
[8] Mocht hij het echter toch niet
zijn, dan zou ik echt niet weten op wie wij dan nog zouden moeten wachten, die
in staat zou zijn nog grotere en voor God waardiger dingen te doen! -Wat denkt
u daar nu van beste vriend, vooropgesteld dat u als Griek enigszins vertrouwd
bent met de Schriften der Joden?!"
[9] IK zeg: " Ja, ik deel
helemaal jouw mening, want met de Schriften van de Joden ben ik heel goed op de
hoogte. Maar nu zou Ik toch nog van je gezellen willen horen hoe zij over onze
goed gefundeerde mening denken! Ribar is zo'n beetje woordvoerder voor alle
tien. Laten we dat aan hem vragen en zien, wat voor mening hij daarover wil
geven. Vraag jij het hem maar!"
[10] SUETAL zegt: "We gaan het
hem meteen vragen, want nu zal hij hopelijk toch wel genoeg naar zijn vis
hebben gekeken!"
56
Het wonder van de ezel
[I] Dan richt SUETAL zich tot Ribar,
terwijl hij hem aan zijn mantel trekt en zegt: "Ribar, de vraag en het
onderwerp waarover het hier gaat, is uiterst belangrijk, vooral voor ons Joden.
Misschien kun jij ons daarover uitsluitsel geven, omdat jij naar mijn weten
geen totale leek bent op het gebied van de Schrift. Kijk, alle grote beloften
vanaf -zeg maar -Adam tot bijna aan onze tijd toe, kennen wij. Volgens deze
zeker niet uit de lucht gegrepen beloften verwachten wij een Messias die met
name de Joden, als het oude volk van God, bevrijden zal van alle mogelijke
lichamelijke en geestelijke kwalen! Wel, de daden van de beroemde heiland
hebben wij met eigen ogen gezien en nog meer hebben wij uit de meest recente
ervaringen van oog en oorgetuigen met onze eigen oren gehoord, wat hij
allemaal doet en heeft gedaan. Mijn vraag is, of God Zelf, neerdalend uit Zijn
hoogste hemelen op de aarde, méér zou doen en wonderbaarlijkers, dan de heiland
uit Nazareth! Het antwoord op deze vraag kan alleen maar 'Nee' zijn.
[2] Ongeveer drie weken geleden toonde
men ons een grondig vernieuwd huis, dat nu ook aan een genezer -ik geloof dat
hij Joab of zoiets heet -toebehoort. Men vond het iets buitengewoons omdat de
Nazareeër het in een oogwenk, slechts door het te willen, uit een letterlijke
steenhoop heeft opgebouwd.
[3] Men vertelde ons tevens over een
koopman uit de omgeving van Sichar, wiens huis ook op soortgelijke wijze is
vergroot en prachtig is aangekleed.
[4] De genezingsverhalen uit
Genezareth kennen wij eveneens. Wij allen hebben de genezen broeder van onze
metgezel uit de bergen in de omgeving van Genezareth persoonlijk gezien en
gesproken. Nu hebben wij de buitengewone genezing van de gisteren met ons
meereizende vijfbezetenen zo goed als mee aangezien. De onbegrijpelijke
wijsheid van Mathaël, die nu met zijn metgezellen met hoofdman Julius en nog
een hoge Romein een gesprek voert, staat ons daarvoor meer dan zeker borg!
[5] Nu komen die twee wonderen door
een - zeg maar - leerling uitgevoerd, daar nog bij. De vraag is dan: Geeft dit
alles ons niet het recht om aan te nemen dat de grote heiland uit Nazareth de
beloofde Messias is? Wat denk jij daarvan?"
[6] RIBAR zegt: " Ja, ja, je zou
best wel eens gelijk kunnen hebben! Weet je, zo heel in het geheim liep ik ook
al met deze gedachte rond, zoals een zwangere vrouw met haar vrucht. Maar dan
wordt het dubbel zo moeilijk, zowel ten opzichte van de tempel als van de
Romeinen, voor wie zo'n echte Messias der Joden, zoals hij voorspeld is, zeker
zeer ongelegen zou komen. De tempel berekent weliswaar de komst van de Messias,
volgens kabbalistische berekening, uit wijze voorzorg pas minstens over een
paar duizend jaar. Die zou, nu het de tempel zo goed gaat, helemaal geen
Messias kunnen gebruiken. Maar de Romeinen zouden hem kennelijk liever aan hun
kant hebben staan dan aan de Joodse kant!
[7] Daarom ben ik nu duidelijk van
mening: In stilte moet men maar geloven wat men wil met betrekking tot de
beloofde, maar men moet zijn mening niet eerder openlijk uitspreken vóór deze
zaak nog duidelijker uit de doeken is gedaan! Nu zou je met dit geloof zowel
van de ene als van de andere zijde aanzienlijke moeilijkheden kunnen krijgen.
Overigens ben je met jouw mening en je beredenering niet op het verkeerde,
maar volgens mijn mening en mijn geheimste gedachten op het goede spoor, maar,
beste vrienden, dat moet in ons eigen belang voorlopig beslist nog strikt onder
ons blijven!
[8] En jij, broeder Suetal! -Iet jij
eens goed op de jonge leerling met zijn wonderen! Wat die nu weer van plan is?
In de eerste plaats gaat hij helemaal niet naar zijn eigen mensen terug en ten
tweede staat hij ons wat kwajongensachtig, fijntjes glimlachend aan te kijken,
alsof wij zo'n stel domme, onnozele halzen zijn. Wat hem toch bezielt? Kijk
maar, nu draait hij zich zelfs om en staat gewoonweg in zijn vuistje te lachen!
Als die jongen maar niet zo ontzettend almachtig was, zou ik hem ter
verantwoording roepen, maar met zo'n mens is niets aan te vangen. Hij zou ons
voor de grap in een gezapige ezel kunnen veranderen, en hoe zou je er dan bij
staan?"
[9] Dan zegt RAPHAËL zich omkerend en
nog meer lachend, terwijl hij met Mijn toestemming een oergezonde ezel naast
Ribar neerzet: "Kijk, net zoals er nu écht één naast je staat!"
[10] RIBAR kijkt om zich heen, schrikt
geweldig en zegt na een ogenblik van toenemende verbazing en schrik: "O,
o, o, wat is dat nou?! Waar komt die goeddoorvoede ezel nu opeens
vandaan?"
[11] RAPHAËL antwoordt: "Daar
waar de vis vandaan is gekomen! Maar nu vraag ik jóu wat de reden is waarom
jullie mij storend vinden? Heb ik jullie dan enig kwaad gedaan?"
[12] RIBAR zegt: "Beste en tevens
mooiste, jonge vriend! Weet je, je bent ons té almachtig en daarbij zie je er
een beetje kwajongensachtig uit. Daarom hebben wij zo'n respect voor jou, en in
je nabijheid voelen we ons erg angstig en bang! Maar omdat je er nu eenmaal
bent en niet naar je eigen groep terug wilt gaan, moet je maar dichterbij komen
en ons eens beschrijven hoe de grote, goddelijke meester uit Nazareth er
uitziet. Want door de onbegrijpelijke wonderen die jij voor ons hebt gedaan,
worden onze zielen niets wijzer! Als jij net zo goed kunt spreken, en daar
twijfelen wij niet aan, als je goddelijke wonderen kunt doen, open dan je mooie
mond en beschrijf zijn uiterlijk!"
[13] RAPHAËL zegt: " Als ik
mocht, zou ik dat ook heel graag doen, maar ik mag ondanks al mijn almachtige
kracht, die de eeuwige meester aller dingen mij geeft, niet vóór de tijd uit de
school klappen.
[14] Het heeft jullie en jou met name,
geërgerd dat ik daar straks noodgedwongen om jullie heb moeten lachen. Ik
verzeker jullie dat daar zeker geen zogenaamde kwajongensachtigheid achter
steekt. Er doen zich namelijk vaak gelegenheden voor bij de sterfelijke mensen,
vooral bij hen die nog in een soort schemering lopen, dat een geheel verlichte
geest, zo ongeveer als ik er een ben, toch wat moet glimlachen. Ik,
bijvoorbeeld, moet nog altijd wat glimlachen als mensen die zich zelf voor heel
wijs en verstandig houden, in een bos bij elkaar staan en tenslotte door de
bomen het bos niet meer zien en ook niet meer herkennen! Ja, vrienden, als ik
zoiets tegenkom, moet ik lachen en daar helpt niets tegen!"
[15] RIBAR zegt wat verbaasd:
"Staan wij dan nu soms ook in een bos en zien wij het bos door de bomen
niet?"
[16] RAPHAËL zegt: "Lichamelijk
niet, maar geestelijk wel en daarom moest ik lachen. Zeg mij eens, waarom zijn
jullie dan zo bang om kennis te maken met de grote meester uit Nazareth?"
[17] SUETAL antwoordt ditmaal:
"Kijk, beste, wijze leerling van de grote meester, wij hebben tegen deze
vriend hier, die jou hierheen heeft geroepen, precies verteld waarom wij het
prettiger vinden om niet persoonlijk kennis met hem te maken en bij deze
helemaal niet zo kwade wens van ons moet het ook blijven!
[18] Jij staat voor ons arme zondaars
al veel te hoog en daarom voelen wij ons bij jou helemaal niet op ons gemak.
Van jouw wijsheid en kennis kunnen wij onmogelijk ook maar een greintje besef
hebben en daarom krijgen wij een heel wonderlijk gevoel in jouw gezelschap.
Maar wat is een leerling vergeleken bij zijn meester? Als jij als jongste
leerling van de grote meester al zulke ongehoorde wonderen kunt verrichten, wat
zal je mééster dan wel niet allemaal kunnen?! Wij voelen ons bij jou al
helemaal niet op ons gemak, wat moet dat dan bij de grote meester worden?! Dat
zouden we helemaal niet uit kunnen houden! Voorlopig houden wij het er dus op
niet persoonlijk met de grote meester kennis te maken.
[19] Helpen kan ons alleen maar zijn
leer, waarvan wij de hoofdlijnen reeds van deze vriend hier hebben gehoord.
Daar zijn wij voorlopig ook heel tevreden mee. Als wij eenmaal, door ons zo
goed mogelijk aan de goddelijk zuivere leer te houden, volmaakter worden dan
wij nu zijn, zal het zeker de grootste zaligheid voor ons zijn ooit ook
persoonlijk met de grote meester kennis te maken. Maar schenk de hierheen
getoverde ezel voor ons aan onze gastheer hier, want wij hebben verder mets om
hem voor het genotene te kunnen betalen.
[20] RAPHAËL zegt: "Wel, schenken
jullie hem maar het kerngezonde lastdier en de vis, want de beide dieren zijn
toch voor jullie geschapen!"
57
De kennismaking vordert ongemerkt
[1] Nu komt Marcus aankondigen dat het
middagmaal klaar is en dat men aan tafel moet gaan.
[2] Dan zegt SUETAL tegen Marcus:
"Luister eens, goede, oude vriend! Kijk, wij twaalven zijn straatarm en
hebben niets om onze rekening mee te betalen. Maar zie, deze jonge leerling van
de grote meester uit Nazareth die hier ergens in je huis verblijft, heeft door
zijn wonderkracht voor ons een zeer edele vis van zeker bijna honderd pond en
vervolgens deze ezel tevoorschijn getoverd! Neem jij deze twee dieren in
eigendom in plaats van de verschuldigde betaling, want wat moeten wij met de
ezel en wat met de vis? Wat zij symbolisch voorstellen als terechtwijzing voor
ons, weten wij intussen wel! Want een vis en een ezel zijn zo ver wij weten nog
nooit als symbolen der wijsheid, maar altijd als symbolen der domheid gebruikt!
Wees daarom zo goed en aanvaard deze beide dieren, die toch ook waarde hebben,
in plaats van het geld dat wij je schuldig zijn!"
[3] MARCUS zegt: "Dat wil ik heel
graag doen, hoewel jullie mij niets schuldig zijn. Want alles wat je hier al
gebruikt hebt en wat je eventueel nog verteren zult, is toch al meer dan
honderdvoudig betaald! Maar ga nu aan tafel want het middagmaal wordt dadelijk
opgediend!"
[4] SUETAL zegt: "Vriend, vertel
ons eens, wie dan zo grootmoedig voor ons de rekening al vooruit heeft betaald,
dan kunnen wij hem daarvoor onze verschuldigde dank betuigen!"
[5] MARCUS zegt: "Het is mij niet
toegestaan dat te vertellen, stel je dus tevreden met dat wat ik jullie nu heb
gezegd" -Met deze woorden gaat Marcus op Mijn geheime aanwijzing weg, neemt
meteen de ezel mee en geeft hem aan een van zijn zoons om er voorlopig voor te
zorgen.
[6] Als Marcus weg is, zegt SUETAL
tegen Mij: "Vriend, is deze oude man niet een voortreffelijk mens?! Weet
u, zulke eerlijke mensen zullen er maar weinig te vinden zijn op deze wereld!
Maar wie heeft volgens u dan zo ongewoon grootmoedig onze rekening
betaald?"
[7] IK zeg: "Wie anders, dan de
grote meester uit Nazareth!? Want die verlangt niets voor niets. Wie hem er één
geeft, betaalt hij er tien terug, en wie hem er tien geeft, betaalt hij er
honderd!"
[8] Dan zegt SUETAL: "Ja, maar
wij hebben hem er niet één en ook geen tien gegeven, en toch heeft hij er al
duizend voor ons betaald!"
[9] IK zeg: "Maar deze meester is
ook alwetend en weet dat jullie nog wat voor hem zullen doen, en daarom betaalt
hij jullie al vooraf!"
[10] SUETAL zegt: "Dat nemen wij
aan en wij willen die goedheid van hem ook gaarne met vlijt en grote ijver
terugbetalen zodra wij weten welke dienst hij van ons verlangt!"
[11] IK zeg: " Ja, kijk eens, dan
zal het uiteindelijk toch nog nodig zijn dat jullie nader met hem kennismaken!
Misschien neemt hij jullie zelfs als leerling aan?!"
[12] SUETAL zegt tegen Ribar:
"Dat zou wat zijn! Dan zouden wij misschien ook al gauw net zoiets tot
stand kunnen brengen als deze mooie jongeman hier!? Heus, met zo'n vooruitzicht
zou ik dan toch wel kennis met hem willen maken, als daar een mogelijkheid voor
is!"
[13] RIBAR zegt: "Ik ook, en wij
allemaal eigenlijk wel! Maar de eerste confrontatie zal waarschijnlijk nog
heftiger zijn dan die van mij met die spartelende vis."
[14] SUETAL zegt: "Wie weet? Het
knechtje van de smid hamert vaak veel harder op zijn aambeeld dan de grote
smid, om te laten zien dat ook hij de hamer weet te hanteren. Als er zich
tijdens het middagmaal soms zo'n goede gelegenheid voordoet, zou dan onze
goede, Griekse vriend ons eventueel door een teken op hem opmerkzaam willen
maken?"
[15] IK zeg: "O ja, dat plezier
kan Ik jullie heel gemakkelijk doen. Maar als jullie hem hebben herkend, moeten
jullie je allen heel rustig houden en geen opzien baren, want daar houdt hij
niet van! Hij kijkt alleen in het hart en is er helemaal tevreden mee als hij
daarin heel stil en oprecht wordt gehuldigd!"
[16] SUETAL zegt: "O, dat kunnen
wij wel en dat is ook veel verstandiger en wijzer. Beste vriend, wees daarom zo
vriendelijk en maak ons op een gunstig moment tijdens het middagmaal op hem
opmerkzaam!"
[17] IK zeg: "Heel goed, heel
goed, dat zal gebeuren! Maar nu staan de spijzen al op de tafels, laten we dus
gaan en meteen de eerste de beste tafel in beslag nemen! Kijk, daar onder de
grote linde staan twee tafels! Ik moet vanwege de hooggeplaatste Romeinen aan
de lange plaatsnemen, gaan jullie aan de tafel daarnaast zitten, dan kunnen we
gemakkelijk contact houden!"
[18] "Ja, ja" zegt SUETAL,
"zo zal het uitstekend gaan! Ik brand nu toch wel van nieuwsgierigheid om
de grote man, de echte Messias van de Joden, voor de eerste keer persoonlijk te
leren kennen."
[19] IK zeg: "Best, maar nu gaan
wij aan tafel!" -Ik ga nu voorop en de twaalf volgen Mij en Raphaël loopt
naast Suetal, wat die niet zo leuk vindt. Hij vraagt hem dan ook of hij soms
zelfs van plan is bij hen aan tafel te gaan zitten.
[20] En Raphaël zegt met het
vriendelijkste gezicht van de wereld, dat dat zo is, wat Suetal echter niet zo
erg aanstaat omdat hij nog steeds voor de almacht van de engel verschrikkelijk
veel ontzag heeft. Maar omdat Raphaël zo vriendelijk met hem praat, begint hij
hem langzaam maar zeker wat aardiger te vinden en maakt hij zich niet druk meer
over zijn aanwezigheid.
58
Raphaël weerlegt de kritiek
[I] Iedereen ging aan de tafels
zitten, waarvan er nu door de vlijt van de oude Marcus en zijn beide zonen, die
ook verstand hadden van timmerwerk, vier extra stonden. Marcus had namelijk een
aardige voorraad eiken planken liggen voor de bouw van zijn vissersboten, en in
een ondeelbaar ogenblik vergrootte Raphaël met Mijn toestemming die voorraad
behoorlijk, Daarom kostte het Marcus niet veel moeite meteen een aantal
eettafels met bijbehorende zitbanken in zijn boomgaard te vervaardigen.
[2] Raphaël ging tussen Suetal en
Ribar in zitten, Aan Mijn tafel, waar wij in dezelfde volgorde naast elkaar
zaten als de vorige dag, werd ook Mathaël met zijn vier metgezellen geplaatst
en hij moest tussen Julius en Cyrenius gaan zitten. Aan Mijn rechterhand zat
Jarah weer, naast haar Josoë, dan Ebahl en naast Ebahl Mijn leerlingen,
respectievelijk apostelen.
[3] Aan de andere tafels zaten
natuurlijk de mensen uit het gevolg van Cyrenius en Julius, en de dertig jonge
Farizeeën met hun woordvoerder Hebram aan het hoofd zaten achter Mijn rug aan
een lange tafel, zodanig dat zij zowel op Mijn tafel als op de kleine tafel van
de twaalf konden kijken.
[4] Een flinke hoeveelheid goed
klaargemaakte vissen werd op iedere tafel gezet en er was geen gebrek aan
lekker brood en goede wijn. Wij begonnen te eten en de twaalf waren vol lof
over de vissen en tastten flink toe, maar Raphaël at het meest. Hij verslond zogezegd
de ene vis na de andere, wat Suetal zodanig opviel, dat hij niet wist wat hij
daarvan moest denken.
[5] Maar toen Raphaël de laatste vis
van de schotel pakte en op zijn bord legde, hem in stukken begon te verdelen en
toen het ene stuk na het andere met zekere haast in zijn mond begon te
schuiven, werd het Suetal en Ribar te bont en Suetal zei uiterlijk heel
vriendelijk tegen Raphaël: "O beste, mooie jonge vriend, wat moet jij een
ongelofelijke maag hebben, dat daar zoveel vis en zoveel brood in kan?! Er
lagen zeker wel twintig vissen op onze schotel, wij hebben er maar twaalf
gegeten en de acht grootste heb jij alleen onder dak gebracht! Zo jong nog en
dan zo veel eten?! Dat kan toch onmogelijk gezond zijn! Nou, ik vind het best
en God de Heer moge je daarbij zegenen! -Is het soms volgens de leer van de
grote meester misschien ook ter verrijking van de wijsheid en de almacht, dat
men zoveel moet eten?"
[6] RAPHAËL antwoordt glimlachend:
"Dat niet! Maar als het mij smaakt en het is er, waarom zou ik dan niet
zoveel eten als ik lust?! Kijk naar de tempel in Jeruzalem hoeveel die in naam
van God aan allerlei offers dagelijks verslindt! Zou men daar niet met meer
reden kunnen zeggen: Jehova is toch wel een echte gulzigaard, iedere dag
verslindt hij een aantal ossen, koeien, kalveren, schapen, lammeren, kippen en
duiven en vissen en varkens en veel grote broden en veel zakken wijn, en bij al
die geweldige vraatzucht heeft hij nog een groot verlangen naar goud, zilver,
parels en allerlei kostbare edelstenen!
[7] Heb je ooit gevraagd of God
werkelijk zo'n veelvraat is?! Nee, dat heb je niet, want je wist dat daar
alleen de dienaren van God de veelvraten zijn! Wat betekenen mijn acht vissen
tegenover de honderd ossen, koeien, kalveren en zo meer?! Als de dienaren van
God in de tempel zich ongestraft het recht mogen toeëigenen zo ontzettend veel
in naam van God te verteren, waarom zou ik dan moeten vasten, terwijl ik toch
meer dienaar van God ben dan de veelvraten in de tempel?"
[8] SUETAL zegt: " Ja, ja, je
hebt gelijk. Ik verwonderde mij er alleen erg over, dat jij, zo'n bijzonder
fijn gebouwde jongeman. ons bij het eten allemaal ver hebt overtroffen en
helemaal geen rekening hield met ons; of wij misschien ook nog graag wat
lekkere vis hadden willen hebben!
[9] RAPHAËL
zegt: "Heb je wel eens meegemaakt dat de dienaren Gods in de tempel ooit
enige rekening ermee hielden, of degenen die offeren, thuis nog iets te eten
hebben? Zonder consideratie .nemen zij de offers en de tiende van hen af ook al
zouden die mensen in het volgende uur van honger sterven! En kijk dat noemt
zich dienaren van God en in de ogen van het blinde volk zijn zij dat ook! Jij
hebt echter deze dienaren Gods nog nooit, al was het maar heel in het geheim bij jezelf, ter verantwoording
geroepen. Waarom maak je je dan nu druk over mijn gezondheid, terwijl ik je
toch door mijn daden heb bewezen een echte dienaar van God te zijn?!"
[10] RIBAR zegt: "Vriend Suetal,
met hem schijn je maar beter niet te kunnen praten! De jongen heeft veel weg van
Mathaël en zou best in staat kunnen zijn onze hele levensgeschiedenis open en
bloot te vertellen!"
[11] RAPHAËL zegt: " Je moet niet
zo zachtjes praten, anders versta ik je haast niet en Suetal kennelijk nog
minder!"
[12] RIBAR zegt: " Ja, ja, ik heb
al veel te luid gesproken!"
[13] RAPHAËL: "En je wilde
eigenlijk toch niet door mij gehoord worden! Wel, ik hoor en zie je gedachten,
hoe zou Ik Je woorden dan met horen?! Kijk, het dier dat ik daarnet naast je
neerzette, lijkt toch wel in veel opzichten op jou! Maar ik zeg je, als je niet
eerst net zo deemoedig, wordt als dat grijze dier, zul je het nauwe poortje tot
de ware wijsheid met vinden!"
[14]
RIBAR zegt: "Zeg me eens vriend, waarom heb je mij nu eigenlijk in het
bijzijn van zoveel mensen zo te kijk gezet!?"
[15] RAPHAËL zegt: "Ik heb je
toch al duidelijk gezegd, dat jullie zielen nog zo blind zijn dat je door alle
bomen het bos niet meer kunt zien. En zo blind als jullie toen waren, zo blind
zijn jullie ook nu nog, ondanks dat je te weinig vissen hebt gegeten! Maar als
je nog vis wilt, zeg het dan, want er zullen er in zee nog wel een paar
voorradig zijn!"
59
Liefde de basis van de echte vreugde
[1] Een derde man uit het gezelschap
van de twaalf, BAËL genaamd, zegt: "Vrienden, laat ook mij eens aan het
woord! Ik zeg weliswaar,meestal weinig en luister liever zonder iets te zeggen
naar iets wat wijs is, maar bij al jullie gepraat was tot nu toe maar heel
weinig wijsheid te ontdekken. De jonge leerling heeft zeker gelijk wanneer hij
jullie flink uitlacht, want ook ik zeg jullie, dat je door de bomen het bos
niet meer ziet. Denk er eens aan wie wij zijn en waaruit het grote gezelschap
bestaat en dank dan God dat wij nog leven! Wij zijn ellendige, zwakke en totaal
waardeloze aardwormen en dit gezelschap bestaat uit machthebbers, waarvoor de
gehele aarde beeft! En dan wagen wij, wormen, het nog zulke oerdomme woorden
met hen te wisselen!? Vriend Suetal, waarom stoorde het je dan dat deze hoge,
wonderendoende en werkelijk almachtige jongeman nu in ons bijzijn acht vissen
op at?! Zijn wij hier dan geen gasten die gratis mee-eten en hebben wij met
genoeg gegeten? Ik vind: Als wij nu meer dan voldoende hebben gegeten, wat
willen we dan nog meer? Als de natuurlijke gesteldheid van deze jongeman
zodanig is dat hij, om daaraan te voldoen, meer moet eten dan wij,
uitgehongerde tempelschooiers, dan is het toch met aan ons om daar kritiek op
te leveren! Want ten eerste heeft hij niet op ónze kosten gegeten en ten tweede
was het van jullie kant erg ongepast hem daarvoor, zeg maar, op het matje te
roepen! Ik vraag je, wordt toch eens verstandiger! Deze jongeman beheerst in
zekere zin alle elementen, en jullie praten met hem alsof hij één van jullie
gelijken was. O jullie oerdomme ezels! Hij verdient, meer nog dan de profeten
van eertijds, onze algehele verering vanwege de geest van God die zich door,
hem uit, en jullie,e behandelen hem als iemand die gelijkwaardig is aan jullie!
Als jullie in de tempel bij de hogepriester moesten komen beefden jullie van
pure eerbied. Hier is miljoen maal meer dan duizend hogepriesters bij elkaar en
jullie gedragen je als een stel eersteklas sukkels! Foei, schaam je! Wees stil,
luister en leer wat; spreek daarna met mensen die minder wijs zij.n dan jullie!
Maar laat de goddelijke jongeman met rust, anders zou ik jullie hard moeten
aanpakken uit naam van alle andere broeders die hier aan deze tafel
zitten!"
[2] RAPHAËL zegt: " Je hebt wel
goed gesproken, beste Baël maar aan zulke harde terechtwijzingen mankeert
altijd iets, omdat de achterliggende reden nooit liefde is maar een verborgen
hoogmoed. Want als je je broeders zo hard terecht, wijst, maakt je eigen
ergernis dat je je opwindt, boos wordt en dat je je boosheid zelf aanwakkert
tot toorn en dan niets goeds tot stand brengt. Want doornen en distels brengen
geen druiven en vijgen voort en op een plaats waar het gebrand heeft, groeit
lange tijd geen gras meer .
[3] Als je je broeder wilt leiden,
moet je hem niet zo vast bij de arm pakken als een leeuw zijn buit. Maar zoals
een hen haar kuikens leidt moet jij ook je broeder leiden, dan zal God je
aanzien, omdat je volgen~ de hemelse orde hebt gehandeld.
[4] Probeer altijd eerst waartoe de
kracht en de macht van de liefde in staat, is en hoever deze reikt! Mocht
blijken dat haar zachtheid weinig of mets uitricht, omhul dan pas de liefde met
het kleed van de volle ernst en leid zo uit grote liefde je broeder, terwijl je
hem stevig vasthoudt tot je hem op de goede weg hebt gebracht! Als hij zich
daar eenmaal bevindt, onthul dan je liefde en dan zal je broeder in
dankbaarheid je eeuwige, hemelse vriend blijven! En dat is beter, omdat het
volgens Gods eeuwige orde is."
[5] Baël is zeer verbaasd over deze
terechtwijzing en Suetal en Ribar drukken Raphaël van louter vreugde de hand,
want het beviel hen best in de vermeende, jongste leerling een
vertegenwoordiger van hun mensenrecht gevonden te hebben.
[6] Maar de jonge. LEERLING zegt tegen
hen: "Vrienden, dankbaarheid voor een goede dienst is goed als daar een
goede reden voor is. Als de reden echter niet helemaal goed is, of liever
eigenlijk meer slecht dan goed, is ook alle nog zo grote dankbaarheid geen haar
beter dan de reden zelf!"
[7] Bij deze opmerking van Raphaël
zetten Suetal en Ribar grote ogen op en SUETAL vraagt aan Raphaël: "Maar,
beste jonge vriend, zeg ons toch hoe je dat bedoelt!? Het lijkt wel of je
helemaal niet tevreden bent over onze dankbaarheid!"
[8] RAPHAËL zegt: "Kijk, bij een
mens volgens Gods orde moet ook alles geheel volgens Gods orde zijn. Net als in
God, moet ook in de mens de zuivere liefde als het fundament van al het leven
uit iedere handeling blijken. Jullie zijn mij nu dankbaar dat ik Baël heb
terechtgewezen omdat zijn terechtwijzing van jullie niet gegrond was op
liefde, maar op ergernis die voortkomt uit toorn en wraak. Baël had kennelijk
jullie gemoed gekwetst en in jullie harten ontwaakte toen heimelijk ergernis en
jullie koesterden meteen de wens dat Baël behoorlijk op z'n nummer gezet zou
worden. En zo'n wens is een kind van de dorst naar wraak, die alleen thuishoort
in de hel! Ik ben jullie wens nu echter vóór geweest en heb hem het kwade van
zijn terechtwijzing duidelijk aangetoond en dat deed jullie genoegen en
daarvoor waren jullie mij dankbaar.
[9] Maar jullie plezier kwam niet in
jullie op omdat ik broeder Baël op de juiste weg van Gods orde bracht, maar
omdat ik hem in jullie plaats en volgens jullie mening een behoorlijke klap heb
uitgedeeld, waardoor jullie dorst naar wraak wat bekoelde en jullie nog een
mogelijkheid hebben om hem dat nogmaals voor te houden teneinde jullie
wraakzucht nog verder te kunnen bekoelen. En kijk, omdat jullie dankbaarheid
déze reden had, die slecht is omdat daarin liefde ontbrak, kan die dankbaarheid
zelf ook niet goed zijn!
[10] Ja, als jullie dankbaarheid
voortkomt uit hemelse vreugde omdat een wat verdwaalde broeder weer op het
rechte pad is gezet, dan is zij ook een vrucht van de hemelse orde die liefde
heet, en is dan daardoor goed.
[11] Als jullie, wat jullie
voorbestemming is, waarachtige kinderen van God willen zijn, dan moet iedere
handeling geheel en al voortkomen uit de zuivere liefde. Van ergernis,
wraakzucht en ook nóg zo gering leedvermaak mag in jullie harten niet het
minste spoor aanwezig zijn, want dat behoort tot de hel en niet tot de hemel,
[12] Kijk, als in jullie huis een
broer lag, die lichamelijk erg ziek. was en groot gevaar liep aan die ziekte te
sterven, door welk verlies jullie veel verdriet zouden ondervinden, zouden
jullie er zeker alles aan doen om de broer van zijn pijn te verlossen en hem
van het doodsgevaar te redden! Wat een vreugde zal het jullie geven als door
jullie inspanning je broer van uur tot uur meer geneest!
[13] Maar als je al zo'n vreugde
ondervindt bij de lichamelijke genezing van je broer, -hoeveel meer moet je dan,
omdat jullie allen kinderen zijn van een en dezelfde goede vader in de hemel,
je verheugen als een zielszieke broeder, die zich op de weg van een mogelijk
eeuwig verderf bevond, weer genezen en op de weg naar het eeuwige leven
gebracht wordt!? - Zien jullie dat in of niet?"
60
Het geklets van Suetal
[1] SUETAL zegt: "Vriend, zoals
jij spreekt geen mens van deze wereld! Je moet een hoger wezen uit de hemelen
van God zijn! Misschien ben je zelf wel de grote heiland uit Nazareth?"
[2] RAPHAËL zegt: "O, volstrekt
niet! Ik ben eeuwig onwaardig om ook maar zijn schoenriemen los te maken! Naar
de geest kom ik wel van boven, maar in dit eveneens aardse lichaam ben ik
alleen maar dat en diegene, die jullie in mij hebben leren kennen!"
[3] SUETAL zegt: "Maar, omdat wij
nu net als de andere gasten al klaar zijn met de maaltijd, zou ik toch wel de
hemelse meester willen leren kennen om hem mijn grote verering te
betonen!"
[4] RAPHAËL zegt: "Daar ben ik
nog niet toe gemachtigd. Op het juiste moment zullen jij en je broeders Hem wel
herkennen! Maar kijk, er is nu nog veel onreins in jullie harten! Dat moeten
jullie inzien en als zodanig verafschuwen en uit jullie verwijderen door in het
vervolg en vanaf het moment dat jullie het onzuivere ontdekken, het nooit meer,
bij wat voor gelegenheid dan ook, te willen toepassen. Dan zijn jullie klaar om
de grote meester geheel te leren kennen!
[5] Maar let nu allen goed op! De
vriend, die eerder met jullie heeft gesproken, gaat nu, naar zijn gezicht te
oordelen, spreken, want ik heb gemerkt dat de naast hem zittende
opperstadhouder Cyrenius hem om iets heeft gevraagd, -en als de groten spreken,
moeten de kleinen zwijgen en luisteren, als hen dat toegestaan is! Daarom
zullen wij nu zwijgen en onze hoge buren laten spreken!"
[6] SUETAL vraagt nog een keer aan
Raphaël: "Kun jij, beste jonge vriend, mij dan niet vertellen wie de goede
vriend eigenlijk is, die nu gaat spreken?"
[7] RAPHAËL zegt: "Nee, nu niet,
want nu moeten we zwijgen en luisteren! -want als hij over wat dan ook gaat
spreken, is het steeds van het hoogste belang naar hem te luisteren! Zeg daarom
vanaf nu tot hij klaar is met spreken, niets meer hardop aan deze tafel!"
[8] Daar stellen Suetal en ook alle
anderen zich mee tevreden en zij wachten volongeduld op het begin van Mijn
woorden. Maar Ik kon niet eerder beginnen dan dat Cyrenius klaar was met zijn
inderdaad zeer belangrijke vraag over huwelijk, echtbreuk, echtscheiding en
geslachtsgemeenschap met ongehuwde maagden.
[9] Na een paar minuten zwijgend
gewacht te hebben vraagt SUETAL: "Nou wanneer zal hij nu eens
beginnen?"
[10]
RAPHAËL zegt: " Jij, blind en doof mens,' zie je dan niet dat Cyrenius nog
niet klaar is met zijn vraag!? Of kun je soms al gaan spreken en een vraag
beantwoorden, als de vraag nog niet helemaal gesteld is?! Heb geduld, het
antwoord zal niet op zich laten wachten!" ,
[11] Met deze opmerking is Suetal
voorlopig weer tevreden. Maar Cyrenius weidt met zijn vraag erg uit en Ik
kom daardoor nog steeds met aan het antwoord toe. Cyrenius spreekt terwille van
de naast hem zittende Jarah niet zo hard, zodat onze buren van zijp vraag
natuurlijk niet veel verstaan en zich daardoor erg gaan vervelen omdat zij nu
van geen enkele kant meer een woord horen. Bij de Romeinen gold namelijk als
een voorname leefregel, dat velen moesten zwijgen als één hooggeplaatste ook
maar aanstalten maakte om te gaan spreken.
[12] Er verlopen nu nogmaals
enige minuten en Ik spreek nog steeds niet. Dan zegt SUETAL tegen Raphaël:
"Vriendje, de beide heren spreken heel zachtjes met elkaar! Van dit
misschien zeer wijze gesprek zullen wij niet veel wijzer worden en daarom
zouden wij best onder elkaar ergens over kunnen gaan praten. Misschien stellen
onze buren dat zelfs erg op prijs! Want als zulke heren zachtjes onder elkaar
praten, geven zij aan de hen omringende, kleine mensen te verstaan, dat ze met
gehoord willen worden! Wij doen er daarom helemaal geen goed aan als wij nu
onze mond houden en daarmee maar al te duidelijk onvriendelijk jegens hen zijn,
laten we daarom ook ergens over gaan praten!"
[13] Zegt RAPHAËL: "Wel, wel, wat
ben jij toch een slimme kerel! Kijk daar eens, er komt nog een tweede lading
lekkere vissen ,met brood en een aantal bekers heerlijke wijn op deze tafel,
omdat jullie allemaal vanwege mijn grote eetlust wat te kort zijn
gekomen!"
[14] SUETAL zegt: "God zij
daarvoor geprezen, want, ik in ieder geval ontwaar nog enige lege plekken in
mijn maag! De vis die ik daarnet at behoorde niet tot de grootste en brood was
er eigenlijk ook met zo overvloedig op onze tafel en daarom kan zo'n aanvulling
alleen maar zeer gelegen komen."
[15] Nu was
MARCUS al met de gewenste aanvulling bij de tafel en zei: "Onze
verontschuldigingen, beste vrienden! Deze tafel is daarnet wat minder voorzien
dan de andere, daarom heb ik uit mijn grote voorraad nog een kleine aanvulling
laten klaar maken. God de Heer zegene deze voor jullie allen!" ,
[16] Dan tasten allen, behalve de
engel, flink toe en eten haastig de lekker klaargemaakte vissen, sparen daarbij
het brood niet en weten ook met de wijn goed raad. Het duurt niet lang of de
tafel is weer helemaal leeg.
[17] Nadat zij de tafel zo zonder hulp
van de engel geleegd hebben, zegt SUETAL: "God de Heer, de enig goede
Vader van engelen en mensen, zij alle lof! Nu ben ik eindelijk weer eens zo
verzadigd als ik in geen half jaar ben geweest! Nu is het niet moeilijk te
zwijgen en met alle geduld te wachten op de beloofde woorden van de wijze
Griek, die waarschijnlijk zo'n geheim raadsman is van de hoge stadhouder van
Syrië, respectievelijk opperstadhouder van geheel Azië. Maar de woorden die
onze jonge vriend voorspeld heeft, laten aardig lang op zich wachten!
[18] De opperstadhouder is nog steeds
niet klaar met zijn zeer uitvoerige vraag en de ander kan hem niet eerder
antwoord geven dan nadat de opperstadhouder met zijn vraag, die beslist erg
belangrijk moet zijn, klaar is! Dat zal nog wel een aardig tijdje doorgaan! Ook
de dertig jonge Farizeeërtjes en levietjes spitsen al flink hun oren! Maar er
is nog steeds niets te horen!
[19] Dat jonge meisje bevalt me
werkelijk helemaal niet slecht, maar zij schijnt tot over haar oren verliefd te
zijn op de Griek! Zij houdt geen oog van hem af en lijkt in zijn ogen van alles
te lezen. Voor de jonge zoon van de stadhouder schijnt zij geen oog te hebben,
hoewel hij zo rijk gekleed naast haar zit en zich, zo te zien, wat begint te
vervelen! Oho, nu komen er nog vier heel lieve meisjes uit het huis! Dat zullen
waarschijnlijk de dochters van de gastheer zijn! Wat gaan die nu doen?!"
[20] RAPHAËL zegt: "Ik denk,
vriend, dat jij een kletskous bent en helemaal niet stil kunt zijn! Zie je dan
niet dat de meisjes de lege schotels komen ophalen om ze voor de avond schoon
te maken?! Heb je zo'n beperkte geest dat je dat niet meteen begrijpt?
Werkelijk, je wordt nog lang geen Mathaël!
[21] Probeer nu nog eens of je kunt
zwijgen en in stilte alleen maar kunt denken, want een zekere uiterlijke rust
is noodzakelijk voor het wekken van de geest! Zonder rust kan deze uiterst
belangrijke levenshandeling nooit plaats vinden!"
61
Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk
[1] "Kijk, binnen in een huis
heerst al sinds lang een grote wanorde, alle kamers zijn vuil en liggen vol
rommel, Maar de heer des huizes is altijd maar buiten bezig en gunt zich daarom
niet voldoende tijd om zijn huis van binnen schoon te maken. Omdat hij daar 's
nachts echter toch moet slapen en dan de bedompte lucht inademt, wordt hij ziek
en zwak, en het zal hem dus steeds zwaarder vallen zijn huis schoon te maken en
in de onreine lucht te genezen.
[2] Wel, zo is jouw hart ook het huis
van je ziel en vooral van je geest! Als je echter steeds naar buiten gericht
bezig bent, wanneer zul je dan je levenshuis schoonmaken, opdat je geest in de
gezonde lucht van je ziel zich zal ontwikkelen?
[3] Daarom is er voor het groeien van
de ziel en de geest daarin, bij alles wat je doet uiterlijke rust nodig!"
[4]
SUETAL zegt: "Maar Mathaël zei, dat het leven een strijd is en dat men het
niet kan bereiken met behaaglijke, lichamelijke rust. Mathaël zegt dus iets
anders dan jij en jij nu weer iets anders dan hij! Wie van jullie heeft nu
gelijk?!"
[5] RAPHAËL zegt: "Ik én Mathaël!
Natuurlijk is het leven, een strijd, echter niet alleen aan de bultenkant, maar
een hevige strijd van het binnenste tegen het buitenste! De uiterlijke mens
moet tenslotte geheel door de innerlijke mens overwonnen worden, anders sterft
de innerlijke mens samen met de uiterlijke mens! Laat je lichamelijke tong daarom
aan banden leggen door je innerlijke mens, zodat zij rust. Dan kan de
innerlijke gedachten tong van de ziel aan het werk gaan en inzien, hoe smerig
en onzuiver het er in haar levenshuis nog uitziet!
[6] Maak je niet druk over al die
uiterlijke, onbelangrijke verschijnselen, want het is niet zo belangrijk of men
er de oorzaak van kent of met! Maar herken in de ware sabbatsrust de echte
basis van het innerlijke leven van ziel en geest, daar moet jou en ieder mens
alles aan gelegen zijn!
[7]
Wat heb je er aan als je wel weet en voelt dat je bestaat en leeft, maar
daarbij niet weet of je het volgende ogenblik ook zult bestaan en voelen dat
jij het bent?! Wat heb je aan alle kennis en nog zo grote wetenschap, als je je
leven niet kent en geen weet hebt van zijn oorsprong in je?!
[8] Als je je innerlijk wilt kennen,
moet Je daarvoor, Je zintuigen naar binnen richten, net zoals je je ogen
daarheen moet richten waar je iets wilt zien. Hoe denk je de zonsopgang te
kunnen zien, als je ogen op het westen zijn gericht?! Zie jij, die toch zelf al
rabbi was, niet in dat je ten opzichte van je hoogst persoonlijke, eigen
levenssfeer nog zo blind bent als een embryo in het moederlichaam?!"
[9] SUETAL zegt: " Ja, ja, ja,
dat zie ik nu erg goed in en wij zullen allen nu zwijgen als een stenen
standbeeld!"
62
Het gezonde verstand van Risa
[1] Dan wordt het stil aan de tafel.
Maar nu beginnen de dertig jonge Farizeeën en levieten onder elkaar te ruziën,
omdat hen door hun woordvoerder Hebram in zekere zin ook het zwijgen is
opgelegd. Vooral een zekere Risa praat steeds maar door over zijn ouders die
veel landgoederen bezitten, welke hij na hun dood als enige erfgenaam zou
erven. Hij ergert zich buitengewoon als Hebram hem er op wijst, dat hij nu
beter zou kunnen gaan nadenken over de wijze woorden van Mathaël en vooral die
van de heiland uit Nazareth en daarbij zijn mond dichthouden, in plaats van
steeds maar door te blijven kletsen over zijn waardeloze erfenis.
[2] Maar RISA zegt op grove wijze
tegen Hebram: "Arme schooiers worden uiteindelijk altijd vroom en zoeken
het in allerlei wijsheden, omdat ze weten dat zij van de wereld niet veel te
verwachten hebben. En de groten en rijken worden af en toe ook vroom en wijs,
om de woedende, arme duivels gemakkelijker weer tot zachtmoedigheid en geduld
terug te kunnen brengen, zodat deze zich voortaan hun zeer drukkende armoede
laten welgevallen!
[3] De rijke gaat naar de synagoge en
bidt voor het aangezicht van de armen, om deze te laten geloven hoe vroom men
zou moeten zijn om door God zo gezegend te worden. De arme bidt eveneens veel.
Ten eerste om ook door God gezegend te worden en ten tweede opdat de rijke hem
zal zien en hem dan misschien toch een aalmoes geeft. Wat voor verschil is er
dan tussen beiden? Er is helemaal geen verschil! Want de rijke strooit de arme
zand in de ogen en de arme doet datzelfde zoveel mogelijk bij de rijke, om iets
van hem te krijgen. Maar mij bedriegt niemand, ook geen wonderdoener. Want de
wonderdoeners weten heel goed voor wie en waarvoor zij hun schijnwonderen doen!
Als zij zeer grote meesters in hun geheime kunsten zijn weten ze vaak groot en
klein beet te nemen, worden letterlijk als hogere wezens vereerd en daardoor
rijk en machtig!
[4] Om kort te gaan, voor blinden kun je
gemakkelijk een schilder zijn. Je schildert een beer voor hen en zegt: 'Kijk,
dat is een aantrekkelijke jonkvrouw!', en ze geloven het. Maar als iemand voor
mij een wonder zou doen, zal de scherp toeziende Risa zich er niet tussen laten
nemen en de man zou ook geen aalmoes verdienen en krijgen!
[5] Alles in de wereld is bedrog. Wie
het best bedriegen kan, komt het verst! Maar wie wat minder goed kan bedriegen,
zal op de oneffen baan van het geluk niet zulke grote sprongen maken!
[6] Alleen hij is gelukkig, die van
meet af aan in het rijke bezit is van allerlei goederen en daarbij veel inzicht
heeft, zodat men hem geen beer in plaats van een jonkvrouw voor kan schilderen!
Dat is mijn gezonde kijk op de wereld en al haar omstandigheden en die is niet
zo nevelig als die van een arme, slimme drommel! Zo is het altijd geweest en
zal het ook altijd blijven!
[7] Maar kom bij mij niet aan met het
eeuwige leven na de dood! Want wat dat betekent laat ieder graf ons zien, net
als iedere van ouderdom omgevallen boom in een bos. Wat uit de aarde komt,
wordt weer aarde en verder is er niets -behalve de vrome inbeelding van de arme
drommels, die door de rijken natuurlijk graag ondersteund wordt!"
[8] HEBRAM is, zoals al eerder gezegd,
zeer verontrust over zulke opmerkingen en zegt tegen Risa: "Voor jou zijn
dus Mozes en alle grote en kleine profeten niet meer dan echte of gefantaseerde
bedriegers van de blinde mensheid, en de hier aanwezige heiland uit Nazareth
vind je geen haar beter?!"
[9] RISA zegt:"Ik zie ze niet als
opzettelijke bedriegers, maar zeker als bedriegers van de betere soort. Want
allen konden erg goed de blinde mensen zo dan al geen beren, dan toch apen in
plaats van mensen voorschilderen, en knollen voor citroenen verkopen!
[10] Van de heiland uit Nazareth denk
ik dat hij heel goed onderricht is in de geheime krachten. Hij kan ze nu
gebruiken en wij, als oningewijden, staan erbij als een os voor een nieuwe
poort en weten niet waar het allemaal om draait!
[11] Maar zijn leer is goed. Want als
alle mensen zo'n leer zouden hebben en haar navolgden, zou het tenslotte met
alle mensen goed moeten gaan! Wie zal echter die leer nu aan alle mensen op de
uitgestrekte wereld gaan verkondigen? En als daar een mogelijkheid voor zou
zijn, dan vraag ik: Op hoeveel onoverkomelijke moeilijkheden en hindernissen
zou zo'n werk stuiten?!
[12] Want de mensen zijn in niets zo
star als juist in hun verschillende religies en godsdiensten!
[13] De gewone mens is in alles meer
dier dan mens. Het ontbreekt hem aan iedere hogere intelligentie en hij zal
zich daarom niet laten verheffen boven zijn duizendjarige levensopvatting,
ondanks alle duidelijk zichtbare onjuistheid en zoete dwaasheid. De meer
intelligente mens zal echter denken: 'Het leven in de oude dwaasheid is goed,
waarom iets nieuws waarmee men geen ervaring heeft hoe het geaccepteerd zou
worden en hoe daarmee geleefd zou moeten worden?' Daarom zijn zulke verlichte
denkbeelden bedoeld voor bepaalde plaatsen en moeten zoveel mogelijk
geheimgehouden worden om de gelukkig makende waarde tenminste voor een paar
mensen van de grote wereldmassa te behouden. Als zoiets gemeengoed wordt,
verliest het zijn waarde, wordt al gauw belachelijk, en dan kraait er geen haan
meer naar. Wat één - zeg maar - mens kan doen, doen hem dan al gauw duizenden
na, zodra ze maar enigermate in de zaak worden ingewijd!
[14] En zo, denk ik, zal deze
overigens goede meester uit Nazareth ook al gauw het loodje leggen, vooral, als
hij zijn geheime wetenschap ook aan andere mensen zal leren, zoals wij dat
zojuist bij dat jonge, mooie mensenkind hebben gezien die al een meesterlijke
vaardigheid in wonderen doen heeft bereikt!
[15] Als een leerling al zulke
ongehoorde dingen te weeg brengt, wat blijft er voor de meester dan nog over?!
Als de leerlingen goed kunnen zwijgen, kan er in ieder geval een rendabel
instituut mee opgericht worden zolang men de wereldse machthebbers te vriend
houdt. Die steunen wel graag zulke instituten, die vanwege hun buitengewone
uitwerking heel geschikt zijn om er het volk mee in toom te houden door grote
beloften voor het hiernamaals, gewoonlijk bestaande uit loon of oneindige
straf.
[16] Maar als zulke geheime
wetenschappen bij het volk terechtkomen en het volk klare wijn wordt
geschonken, is het uit! Alles gaat men dan bekritiseren en belachelijk maken,
geen mens hecht er dan nog waarde aan en alle eerst zo verheven, bezielende
waarde is onherroepelijk verloren. De mensen gaan vervolgens nadenken over iets
dat nog buitengewoner is, maar vinden gewoonlijk niets meer zolang zij verstandig
blijven. Maar na eeuwen, als de een of andere oude, zoete domheid weer is
ingeburgerd, kan een avontuurlijke slimmerd, als hij het goed aanlegt, weer een
volkje voor een paar eeuwen aan zich binden. Probeert hij het echter op een
domme manier, dan moet hij al snel maken dat hij weg komt wil hij er heelhuids
van afkomen.
[17],
Kijk, ik ben heus geen profeet en daarvan is er waarschijnlijk ook nooit ofte
nimmer een geweest! Maar Ik waag het om nu stellig te beweren, dat de tempel
zich met zijn fantastische oplichterijen nauwelijks nog een eeuw zal staande
houden, ondanks al zijn veronderstelde voorzichtigheid! Want als zo'n
instelling eenmaal te zeer op winst belust wordt verraadt zij zich al gauw,
verliest de verheven stralenkrans en het is afgelopen met haar! Tweeduizend
jaar schijnt wel de langste periode te zijn voor een leer om zich te handhaven.
Dan vervalt zij tot niets en in een kroniek kan men dan nog slechts enkele
brokstukken terugvinden.
[18] Slechts de rekenkunde, die de
oude Phoeniciërs uitgevonden moeten hebben en die door de Egyptenaren en
Grieken sterk is uitgebreid, kan nooit vergaan omdat deze waarheden bevat die
voor iedereen begrijpelijk, nuttig en daarom onverwoestbaar zijn.
[19] Maar iedere andere leer, die van
de mensen allerlei offers vraagt en die, als men zich die heeft eigen gemaakt,
geen ander voordeel oplevert dan het kunnen genezen van een aantal zieken en
daarbij in noodgevallen ook nog een ander wondertje doen, kan geen stand
houden! Want ten eerste berust deze niet op een mathematisch aantoonbare basis
en ten tweede blijft zij, zelfs al doet de stichter daar nog zo zijn best voor,
nooit zo eenvoudig en zuiver als zij oorspronkelijk was.
[20] Gewoonlijk begint men met
allerlei uitleggingen, omdat iedere stichter van een leer altijd min of meer de
oude mystiek aanhangt en zijn overigens vaak zeer gezonde leer opvult met
allerlei onbegrijpelijke, mystieke brokstukken, die hij eerst waarschijnlijk
zelf niet heeft begrepen en waarvan zij die na hem komen nog minder kunnen
begrijpen. Langzaam maar zeker wordt zo'n leer dan steeds meer omvattend, het
oude mystieke daarin wordt steeds mystieker, men bouwt grote zalen en verricht
met doodernstige gezichten allerlei ceremoniële handelingen, om het volk de
oude heiligheid van een eerst heel eenvoudige leer duidelijker en
nadrukkelijker onder ogen te brengen. Maar dat helpt allemaal niets, want in de
loop der tijd worden de mensen door allerlei verschijnselen op het gebied van
de natuur en door het gezonde verstand, de ogen geopend en met de hele oude
leer is het dan zo goed als afgelopen, want de hier en daar nog bewaarde
brokstukken kunnen toch nooit meer tot één geheel worden gemaakt. - Kijk, zo
ziet mijn gezonde mening er uit, die ik echter aan niemand wil en zal
opdringen. "
63
Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtengang
[I] HEBRAM zegt: "Vriend, de
verstandelijke wijze waarop jij het geheel nu hebt voorgesteld, heb ik al vaker
gehoord. Maar in ons geval gaat dat niet op, want hier bevindt zich iemand: die
méér is dan. een gewone, in alle Perzische en Egyptische toverkunsten doorknede
magiër!
[2] Denk alleen maar eens aan wat
Mathaël heeft gezegd en aan de daden, lessen en woorden van de grote meester
zelf, dan moet het je wel duidelijk worden dat jij met al je nog zo gezond
lijkende verstand op het verkeerde spoor zit!
[3] Ik ben ook wel een beetje thuis in
de magie en ik ken de, verschillende soorten Perzische en Egyptische magie,
maar de dingen die hier al allemaal zijn gedaan en al de lessen die wij hier
hebben gehoord, geven duidelijk aan dat er een hogere oorsprong moet zijn dan
wij ons nu voor kunnen stellen.
[4] Die jongeman daar bij de twaalf
heeft voor onze ogen op de tafel een steen in stof veranderd, het stof weer teruggebracht
tot de oorspronkelijke steen en hem daarna helemaal laten verdwijnen. En,
vriend, toen je zag dat hij daarnet ook van een steen brood maakte, daarna een
vis opriep die je nog kunt bekijken en tenslotte nog een complete ezel met
alles erop en eraan te voorschijn bracht, waren dat verschijnselen van een
geheel andere aard dan de smakeloze en nietszeggende wondertjes, die wij bij
een paar Perzische magiërs in Damascus hebben gezien! Wie daar iets verder kon
tellen dan 'één plus één', kon gemakkelijk het bedrog doorzien en de juiste
verklaring vinden. Wie echter weet er een andere verklaring te vinden, dan die
Mathaël ons heeft gegeven over de uitsluitende macht en kracht van het
oorspronkelijke leven in en uit God?!
[5] Je bent daarom helemaal verkeerd
bezig als je dat, wat hier is, in de categorie van miserabel bedrog
onderbrengt, zoals Je er ook heel verkeerd aan doet als je Mozes en alle andere
profeten onder dezelfde noemer brengt, want Mathaël heeft ons toch duidelijk
genoeg getoond wat er schuilgaat achter de grote bevrijder van ons volk van het
harde juk der Egyptenaren.
[6] Mozes was een zo buitengewoon
grote geest voor God en de mensen, dat er op deze aarde tot op heden niets
groters was. Maar, hier, vriend, zit in de gedaante van een mens Diegene, voor
wiens heilig aangezicht de grote Mozes zijn gezicht bedekte. Daarom is het
uiterst dom van je om hier over Hem te spreken als over een natuurlijk mens!
[7] Tel de gasten eens die hier
driemaal per dag gevoed worden met de beste en voortreffelijkste, graatloze
vissen, met brood, wijn en allerlei vruchten, met honing, melk, kaas en boter!
Bedenk daarbij tevens dat onze gastheer in feite eerder een arm dan een
welgesteld mens is. Zijn bezit is ongeveer 170 are, met weinig akkerland en dat
is nog zo gezien erg stenig. Het vissen levert nog het meeste op, maar wat
stelt dat voor bij zoveel gasten? Het zijn nu bij elkaar zo'n vierhonderd man
en allemaal zijn ze geheel verzadigd. Daarbij komen nog de vele lastdieren van
de Romeinen en Grieken en geen daarvan komt maar iets te kort. Maar ga eens in
de voorraadkamer van onze gastheer kijken, dan zul je d!e volgestouwd vinden
met allerlei vruchten en met een grote hoeveelheid van het beste brood, en de
diepe rotskelder bevat zoveel wijn dat wij die in geen jaar op zouden kunnen,
ook al zouden we er nog zo veel van drinken! Vraag dan eens aan de eerlijke en
waarheidslieven de gastheer hoe hij aan dat alles is gekomen, dan zal hij
slechts antwoorden: 'Alleen door wonderen zonder weerga van de grote heiland uit
Nazareth!'
[8] Als dat nu zo is, wie kan er dan
nog op de gedachte komen te beweren dat dit allemaal bedrog is dat de machtigen
der aarde ergens hebben uitgebroed om daarmee de blinde en domme volksmassa
voor de gek te houden en haar onderdaniger en schatplichtiger te maken?! Ik zeg
je: Hier is méér dan wat het verstand van alle wijzen op aarde ooit kan
bevatten. Hier heerst Gods kracht, zoals zij reeds zo nu en dan op aarde heeft
geheerst en ook verder zal heersen! Ook al begrijpt jouw, zich gezond noemend,
verstand dat niet, dan is het toch zo als ik het je nu heb gezegd. Maar ga, en
overtuig jezelf overal van en zeg dan of daar natuurlijke dingen
gebeuren!"
[9] RISA zegt: "Ja, ja, in dat
geval moet ik natuurlijk wel veel van mijn beweringen terugnemen en ik zal ook
niet twisten over de goddelijke waarde van Mozes en de andere profeten, maar
toch blijft dan nog overeind staan dat uiteindelijk geen enkele leer, ook al
heeft die nog zo'n goddelijke oorsprong, haar zuiverheid ook maar een paar
eeuwen bewaart!
[10] Toen Mozes nog op de berg was en
daar de voorschriften van Jehova hoorde, danste het volk in het dal om een
gouden kalf. En hoe veranderde het gezicht van de leer van Mozes toen koning
Saul in de plaats van de richters kwam, en hoe anders begon het er allemaal uit
te zien onder David, en nog anders onder Salomo en zijn opvolgers?!
[11] Steeds viel er iets zuivers en
goddelijks weg en kwamen er wereldse, menselijke voorschriften voor in de
plaats, zodat het enige dat werkelijk voor ons behouden is gebleven, thans
alleen bestaat uit de namen, maar verder is alles van Mozes zo goed als
verdwenen. Alleen datgene wat de tempeldienaars nog een zeker goddelijk aureool
geeft is gebleven. Het strafrechterlijke heeft men in stand gehouden, om
daardoor uit hoofde van een als het ware door God gemachtigde betweterij, de
mensen op duivelse wijze te kunnen kwellen. Maar het eigenlijke goddelijke is
allang volledig uitgebannen. Terwille van de tien geboden van God laat men voor
zichzelf geen grijs haren boetekleed meer maken. Echtbreuk bij mensen van
aanzien, die zeer rijk zijn, vindt nog wel waardering omdat zulke mensen zich
met veel geld vrij moeten kopen van de steniging. Zij krijgen dan alleen maar
een zogenaamd vervloekt water te drinken, waarvan hun buik echter niet barst,
want dat soort zondaren zijn voor de vele behoeften van de tempel nog meermalen
goed te gebruiken! Als daarentegen de hoge dienaars van de tempel echtbreuk
begaan, kraait daar nooit enige haan naar, alleen als een arme duivel eens
echtbreuk zou begaan, dan wordt deze natuurlijk naar behoren gestenigd.
[12] Nu lezen wij echter met wat voor
ongehoorde inzet van goddelijke macht en kracht de tien geboden, onder bliksem
en donder die de einden der aarde deden beven, door God werden gegeven en hoe
die verschrikkelijke, goddelijke ernst gedurende enige eeuwen nog meermalen op
allerlei plaatsen is opgetreden. Hoe vaak is dit volk volgens de geschriften
der grote en kleine profeten door God niet gewaarschuwd! Maar wat heeft dat
voor deze tijd voor nut gehad? Hoe het er nu met ons voor staat weten wij, en
meer hoef ik je niet te vertellen! Heus, als er een hel bestaat dan kan het er
daar onmogelijk nog slechter uitzien!
[13] Maar als openbaringen, die voor
zuiver goddelijk moeten doorgaan, alleen maar zulke bedroevende resultaten
geven zoals wij die nu bij de Farizeeën zien, dan vraag ik toch iedereen met
gezond verstand of het dan nog zo moeilijk is al het geloof, aan wat voor soort
goddelijke openbaring en voorzienigheid dan ook, maar op te geven!?
[14] Wat
jij hier over de grote heiland hebt gezegd is ontegenzeggelijk juist en het is
mogelijk dat zijn leer ook met een beter resultaat bekroond wordt dan alle
godsdiensten tot op heden. Maar ik zou over vijfhonderd jaar met mijn huidige
bewustzijn wel eens willen zien en beleven, hoe deze nieuwe leer er dan over
het geheel genomen uit zal zien, vooropgesteld dat het daadwerkelijke volgen
ervan, net als bij alle eerdere, afhankelijk is van de vrije wil van de mensen! .
[15] Als er in het begin slechts één leider
aan de top staat, zal het over duizend jaar wemelen van zulke leiders, die bij
het brengen van deze zuivere leer hun buik niet zullen vergeten! -Zeg me eens,
of ik er met mijn visie zo erg naast zit als je voorheen meende!"
64
De goddelijke orde en ons aardse verstand
[1] HEBRAM zegt: "Ja en nee!
Volgens de gedachtengang van een mens van deze aarde heb je naar mijn mening
zeker wel gelijk, maar uit zuiver goddelijk standpunt bezien, heb je erg
ongelijk en ben je dus toch op een dwaalspoor, want Gods plannen zien er heel
anders uit dan de onze. Kijk, als wij de sterren aan het firmament geplaatst
zouden hebben, zouden wij ze zeker regelmatiger verdeeld hebben. Maar God, de
Almachtige, heeft ze daarentegen als een warhoop van lichtjes aangebracht! Waarom
heeft hij die manier gekozen?
[2] Bekijk het gras op de velden eens
en zie dan hoe daar de kruiden door elkaar heen staan! Waarom is daar geen orde
waaraan ons symmetrisch gevoel een wiskundig plezier zou kunnen hebben?!
Overal waarheen je je zintuigen kunt en wilt wenden, zul je bij al het
geschapene veel meer chaotische, dan op symmetrische wijze, geordende zaken
aantreffen! En toch moet de Schepper ook een juist begrip van de symmetrie
hebben, want daarvoor vinden we allereerst in onze menselijke vorm al
overtuigende, duidelijk aantoonbare bewijzen. Maar als de goede Schepper zeker
in staat is om in één opzicht de grootste symmetrie te handhaven, daar echter
anderzijds niet de minste rekening mee schijnt te houden, dan moet daarachter
een voor ons, stofwormen, totaal onbekende reden verscholen liggen die maakt
dat de Schepper aan de ene kant de grootste symmetrie en aan de andere kant het
absolute tegendeel daarvan aanhoudt! Waarom is het ene jaar dan niet gelijk aan
het andere, waarom niet de ene dag net als de andere?
[3] Kijk, als je de zaken zo
beschouwt, moet het zogenaamde symmetrisch gezonde mensenverstand veel vinden
dat zij met de behoorlijke scherpte van haar heldere verstand zou kunnen
bekritiseren. Maar dan komt de grote Meester Zelf en zegt: 'Schoenmaker, je
kunt slechts oordelen zover je leest gaat, -maar hoger niet!'
[4] Zoals wij nu in Gods grote
schepping overal zien dat een schijnbaar ongelooflijke, chaotische wanorde
verbonden is met de grootste orde, zo zie ik dat ook bij de verschillende
openbaringen van God aan de mensen van deze aarde. Hij, als de enige Schepper,
wist het best wat in de verschillende tijden en voor de verschillende volken
het meest geschikt was voor hun geestelijke ontwikkeling.
[5] Hij heeft er zeker heel wijze redenen
voor om in de loop der tijd een eens gegeven leer net zo te laten verwelken als
de talloze kruiden en bloemen op aarde. Maar het zaad dat zich uit de bloem
ontwikkelt, net als de zuivere, levende waarheid, verwelkt niet, maar leeft
steeds maar door.
[6] Als wij echter zien dat de
Schepper bij al de ons bekende, levendragende dingen al het tijdelijk nodige,
en mooie uiterlijke na verloop van tijd laat vergaan en tenslotte alle zorg
besteedt aan de ontwikkeling van het innerlijke leven, moeten wij ons dan
verbazen als wij dat ook zien gebeuren met de openbaringen?
[7] Zonder een aards gesproken woord
kan een nog zo zuivere leer ons niet bereiken. Het gesproken woord is echter
stoffelijk en moet tenslotte wegvallen als de innerlijke, zuivere geest zich heeft
ontwikkeld. En zo gaat in de loop der tijden met de uiterlijke godsdiensten ook
de uiterlijke glans altijd in iets bedenkelijkers over, maar daarvoor in de
plaats ontwikkelt zich op de achtergrond langzaam maar zeker een zuivere,
geestelijke kracht en waarheid van een eerdere openbaring van God aan de
mensen. -Is het niet zo, vriend Risa?"
[8] RISA zegt: "Broeder Hebram,
ik bewonder je! Bij God, je hebt nu met je bijzonder wijze woorden mijn hele
manier van denken veranderd, en daarvoor ben ik je echt dankbaar! Het is, zoals
je het me nu hebt uitgelegd. Hoe ik er ook over nadenk, het geheel wordt me nu
steeds duidelijker! Kortom, je hebt het in alle opzichten gewonnen van mijn
verstand! Daar ben ik je veel dank voor verschuldigd."
65
Levenslessen voor beginners
[1] Hier draai IK Mij om en zeg tegen
Hebram: "Wel, wel, je hebt al grote vooruitgang geboekt in de wijsheid,
net als jullie allen. Werkelijk, aan zulke leerlingen kan men veel vreugde
beleven en zij zullen al gauw als goede arbeiders in de wijngaard van God te
gebruiken zijn! Maar op één ding wil Ik jullie allen toch wijzen, en dat ene
bestaat hierin:
[2] Jullie lijken nu op die eerste
bloempjes die in het voorjaar snel hun kopjes zo heerlijk boven de kale grond
verheffen. Als er verder geen vorst komt, gaat het goed met zulke vlijtige
bloempjes, komen er echter, zoals zo vaak in het voorjaar, na warme dagen weer
enige dagen met ijselijke vorst, dan laten zulke vroege bloempjes graag hun
heerlijk getooide kopjes hangen en verdorren dan vaak geheel.
[3] Ik zeg jullie: Een mens beseft
vaak heel goed wat waar is, maar als er zich veel donkere wolken met allerlei
in verzoeking brengende onweders boven het gemoed van de mens beginnen samen te
pakken, wordt het somberder en somberder in het mensenhart en hij ziet dan heel
veel niet meer, wat kort daarvoor nog zo helder zichtbaar was voor zijn ziel.
[4] Bewaar daarom dat wat je nu hebt
beleefd, zorgvuldig in je hart en verhef je mooi getooide kopjes pas dan boven
de aardbodem van jullie uiterlijke menszijn, als de beproevingsdagen met vorst
voorbij zullen zijn. Waarlijk, dan zal jullie kennis door geen rijp meer
vernietigd kunnen worden!
[5] Alles heeft tijd nodig aleer het
gedegen en houdbaar wordt, en dat is ook zo met de kennis van de mensen. Onder
gunstige omstandigheden wordt er het nodige vaak vlug geleerd en ook begrepen,
-maar door andere verschijnselen ook net zo snel weer vergeten! Probeer daarom
alles wat je hoort meer met je hart dan met je hoofd te bevatten, dan behoud je
het ook!
[6] Als je een bloem beschouwt, geniet
je zeker van haar mooie vorm. Maar wat heb je aan die vreugde, want die is toch
net zo vergankelijk als de bloem die haar teweegbracht?! Maar de kracht van de
bloem moet neerslaan in het binnenste van het omhulsel waarin het levende zaad
wordt bewaard en verzorgd, en zo moet ook jullie uitwendige vreugde verwelken,
en haar kracht moet afdalen naar de oerbasis, waar het eeuwige, geestelijke
leven wordt bewaard en verzorgd. Dan zal daaruit tesamen met de geest een eeuwigdurende
vreugde over diens ware, innerlijke schoonheid ontstaan die geen rijp op
enigerlei wijze meer zal kunnen deren.
[7] Maar let nu goed op, want Ik zal
nu wat nader ingaan op de zaken waarover Cyrenius nadere uitleg heeft
gevraagd!"
[8] Toen richtte IK Mij tot Jarah en
Josoë en zei tegen hen: "En jullie, beste kinderen van Mij, kunnen nu een
poosje naar de keuken naar de dochters van onze Marcus gaan, die zullen jullie
heel wat te vertellen hebben over wat zij nu in de laatste paar dagen bij hun
kokerij zoal hebben beleefd, dat zal voor jullie erg nuttig zijn. Want dat wat
Ik verder de gasten ga uitleggen, lijkt op een brood dat zo hard is als steen
en je hebt er heel sterke en goed ontwikkelde tanden voor nodig om zo'n hard
stuk brood goed te kunnen kauwen opdat het daarna de gevoelige maag van de ziel
niet tot last is en pijn en schade veroorzaakt. Later, als de tanden van jullie
gemoed sterker worden, zal dit soort zaken jullie ook worden verteld!"
[9] Jarah verlaat niet zo graag haar
plaats, maar Josoë zegt tegen haar: "Kom, beste Jarah, ga maar opgewekt
met mij mee! Want wat de Heer wil, moet men altijd met een vrolijk hart meteen
doen. Dat begrijp jij toch beter dan ik, sta dus maar vlug van je plaats op en
kom met mij mee zoals de Heer dat wil! Dan staat Jarah op en gaat met Josoë het
huis van Marcus binnen, waar zij volgens huiselijke traditie door diens
dochters heel vriendelijk wordt ontvangen en al gauw wordt er druk gepraat en
de kinderen converseren tot het vallen van de avond heel gezellig, terwijl ze
elkaar van alles op de hoogte brengen.
[11] Maar IK richt Mij nu tot Cyrenius
en zeg: "Nu, beste vriend, kun je luisteren naar wat Ik je als antwoord
zal geven op je tamelijk uitvoerige vraag. Daar moet je je dan aan houden, net
als ieder, die het zal horen!"
[12] Hier wilde Suetal Raphaël nog
toefluisteren dat Ik nu eindelijk wat ging zeggen, maar Raphaël gaf hem ernstig
een teken om zijn mond te houden en daarop zweeg hij dan ook, en Ik sprak als
volgt verder:
66
De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen
[1] "Kijk, het verwekken van een
mens is een bijzondere aangelegenheid! Om een goede en gezonde vrucht te
verwekken, moeten twee volwassen mensen, en wel een man en een vrouw, een
juiste zielsverwantschap hebben, omdat ze anders moeilijk of ook vaak helemaal
niet door de bekende geslachtsdaad tot bevruchting zullen komen.
[2] Als nu een man en een vrouw in
hart en ziel aan elkaar verwant zijn, moeten zij ook een huwelijk aangaan en
volgens de natuurlijke orde alleen maar dan tot de geslachtsdaad overgaan als
zij in goede harmonie een levende vrucht willen verwekken. Alles wat meer
beoogt dan dat, is tegen de orde van God en de natuur en daarom een kwaad, en
een zonde die bijna zo slecht is als die van Sodom en Gomorra!
[3] Als een man veel zaad heeft, laat
hij dat dan in een andere akker zaaien op de goede wijze van de oude vaderen en
patriarchen, dan zondigt hij niet. Maar als hij er alleen maar heimelijk op uit
trekt om zijn lusten bij veile deernen te bevredigen en zich zo te vermaken
zonder een vrucht te verwekken, begaat hij daardoor zeker een grove
Sodomitische zonde, zowel tegen de goddelijke als tegen de natuurlijke orde!
[4] Alleen een jonge man, wiens
geslachtsdrift door de bekoorlijkheden van een meisje zodanig is aangewakkerd
dat hij zichzelf nauwelijks meer meester is, mag gemeenschap hebben met een
maagd, met of zonder verwekking van een vrucht. Maar na de gemeenschap moet hij
naar eer en geweten dat aan haar betalen wat Mozes heeft voorgeschreven. En
ontstaat er na zo'n door de nood veroorzaakte gemeenschap een vrucht, dan moet
hij de maagd het tien tot honderdvoudige geven van datgene wat hij volgens
Mozes aan haar schuldig was als er géén vrucht uit de geslachtsdaad was
voortgekomen. Want een maagd brengt voor zo'n man een grootoffer waar leven en
dood mee gemoeid is! Als een man daarna zo'n maagd kan trouwen, moet hij dat
niet nalaten, want, zoals gezegd, zij heeft hem een groot offer gebracht en hem
van een bedwelmende last bevrijd.
[5] Maar in het vervolg moet zo'n door
zijn geslachtsdrift gedreven man meteen een fatsoenlijke vrouw huwen en in
noodgevallen, in goed overleg met zijn wettige vrouw, ook een bijvrouw, zodanig
dat er geen ruzie en onmin door ontstaat. Als zo'n man zichzelf echter kan
verloochenen, zal hij daardoor al gauw, gemakkelijker dan een ander, een
hogere, geestelijke genade van het innerlijke leven deelachtig worden.
[6] Hoe men aan een wettige vrouw moet
komen, heeft Mozes reeds volgens de hemelse orde voorgeschreven en dat moet ook
zo blijven tot aan het einde der wereld.
[7] Uit wat je nu hebt gehoord kun je
gemakkelijk opmaken wat ontucht is en waarom Mozes dat als een zware zonde
verboden heeft. Want God heeft de mensen alles volgens de goddelijke orde
voorgeschreven. Wie zich aan die orde houdt, zal ook de vruchten van de zegen
van boven oogsten; wie echter in strijd met die orde handelt, zal de vruchten
van de vloek oogsten.
[8] Als een door geslachtsdrift
opgewonden man in zijn grote nood zijn kwellende vuur niet op een natuurlijke
wijze blussen, dan raad Ik hem aan om herhaalde malen in koud water te baden en
innig te bidden om verzachting van deze plaag, dan zal deze spoedig van hem
worden weggenomen. Iedere andere manier is slecht en wordt de bron van verder
kwaad en dat kwaad heet zonde en veroorzaakt ook weer zonden.
[9] Tevens
moet ook alle ouders op het hart gedrukt worden dat zij hun volwassen kinderen
niet bloot moeten stellen aan prikkelende gevaren! Want brandbaar materiaal kan
gemakkelijk ontvlammen, maar als de vlammen er eenmaal aan alle kanten
uitslaan, lukt snel blussen vaak niet meer en iedere vlam vraagt zijn offer! Na
het blussen wordt de schade die zij veroorzaakt heeft al gauw zichtbaar. .
[10] Daarom
moeten vooral de maagden goed gekleed, maar nooit uitdagend gekleed gaan en de
jongemannen moeten niet aan het nietsdoen overgeleverd worden, want nietsdoen
is altijd de verwekker van alle ondeugden en zonden.
[11] Wie
echter eenmaal met een fatsoenlijke vrouw is getrouwd, is tot de dood aan haar
gebonden en de scheidingsoorkonde van Mozes heft voor Gods orde de echtbreuk
niet op als zo'n man dan met een ander zou trouwen. Trouwt de gescheiden vrouw,
dan breekt ook zij het huwelijk. Kortom, wie na de echtscheiding trouwt, is een
echtbreker, wie daarna niet trouwt, is dan ook geen echtbreker.
[12] Geestelijk pleegt ook diegene
overspel, die een reeds getrouwde vrouw aankijkt en daarbij in zijn hart het
plan opvat om haar door allerlei verleidingen tot echtbreuk te verleiden, ook
al heeft het geen resultaat.
[13] Laat je je echter betoveren door
de bekoorlijkheden van de vrouw van je naaste, dan bega je ook echtbreuk, want
daarmee heb je de vrouw van je naaste tot hoer gemaakt en met haar hoererij
bedreven. En dat is een grote en grove zonde voor God en voor de mensen, ook
wanneer je met de andere vrouw een vrucht hebt verwekt. Maar het kwaad is
natuurlijk nog groter als je met de vrouw van je naaste alleen maar terwille
van de blinde en stomme drift der wellust hoererij hebt gepleegd. Zulke
zondaren zullen moeilijk deel krijgen aan het hemelrijk."
67
Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang
[1] "Als de vrouw van een naaste
echter bijvoorbeeld niet door haar wettige man bevrucht kan worden en toch
sterk verlangt naar de verwekking van een vrucht in haar en dat aan jou vraagt,
zeg dat dan tegen haar man! Vindt hij het goed, dan kun je die wens zonder te
zondigen inwilligen. Als de vrouw bevrucht wordt en na de verstreken tijd
nogmaals die wens uit en haar man is het daar mee eens, dan mag je, als je
ongehuwd bent, de vrouw weer net eender ter wille zijn. Ben je echter zelf de
man van een vruchtbare vrouw, dan moet je je kracht niet aan je vrouw
onttrekken, want daarvoor heeft Mozes je toegestaan, naast de ene wettige
vrouw, speciaal als zij onvruchtbaar mocht zijn, één of naar behoefte ook meer
bijvrouwen te hebben, maar altijd alleen als de wettige vrouw daarmee instemt.
Zou dit haar echter veel verdriet doen, dan wordt het tijd de bijvrouwen te
laten gaan, zoals ook Abraham Hagar liet gaan, die hij genomen had omdat zijn
vrouw Sarah zo lang onvruchtbaar was.
[2] Als echter een vrouw, die haar
wettige man verlaten heeft, uit een vreemd land zou komen en zich dan als een
ongetrouwde vrouw bij iemand zou voordoen en zou verzwijgen dat zij al aan een
man toebehoorde, dan begaat hij die haar tot vrouw neemt, geen zonde; ook dan
niet, als hij later zou vernemen dat zij al getrouwd was maar haar man
heimelijk had verlaten vanwege zijn hardvochtigheid en onvruchtbaarheid. Want
toen hij de vreemde tot vrouw nam, wist hij niet dat zij al getrouwd was, en
toen hij dat naderhand vernam, was zij al zijn vrouw, van wie hij dan, zonder
als echtbreker te zondigen, slechts door de dood kan worden gescheiden.
[3] Bij dit soort aangelegenheden zijn
er al vaak heel wrede dingen gebeurd. De nieuwe echtgenoot probeerde dan, als
hij onder de wet van Mozes stond en de vreemde vrouw hem te lastig werd, van
haar af te komen door heimelijk naar haar eerste man te gaan en de ontrouwe, overspelige
vrouw aan hem te verraden. Het gevolg was, dat zo'n vrouw dan werd gestenigd en
de beide mannen weer opnieuw wettig een vrouw konden zoeken. Maar daar zal een
eind aan moeten komen!
[4] Ik zeg jullie: In zo'n geval moet
een ongetrouwde man niet eerder een vreemde trouwen dan dat hij zich precies op
de hoogte heeft gesteld van al haar vroegere omstandigheden! Levert dat niets
op en voelt hij zich erg tot de vreemde vrouw aangetrokken, dan moet hij haar
huwen. Verneemt hij dan later toevalligerwijs haar vroegere, burgerlijke staat,
dan mag hij haar niet verraden, maar hij moet haar op dezelfde goede manier
behouden als waarop hij haar heeft genomen. De vrouw kan door zeer trouw te
zijn aan haar nieuwe gemaal, haar vroegere zonde goedmaken. Want God is geen
onrechtvaardige rechter en weet de zwakheden van het menselijke lichaam precies
af te wegen en er rekening mee te houden. Iemand, die zijn vrouw vermoordt, is
erger dan een vrouw die echtbreuk pleegt!
[5] Stel dat er eens twee buren zijn,
waarvan de ene bij zijn vrouw geen vrucht kan verwekken omdat hij in zijn
jeugd, doordat er niet goed op hem werd gelet, zijn vruchtbaarheid te veel
heeft verzwakt, terwijl de andere buurman, afgaande op zijn grote aantal
gezonde kinderen een sterk voortplantingsvermogen bezit omdat hij overal en
altijd op de juiste manier heeft geleefd en in zijn jeugd goed is opgevoed. Hoe
zou het zijn, als de onvruchtbare buurman naar de vruchtbare ging en hem vroeg
in zijn plaats met zijn grote vermogen bij zijn vrouw een vrucht te verwekken,
en als de vruchtbare buurman dat zou doen uit werkelijke liefde voor zijn goede
en argeloze buurman, zonder daarbij ook maar enige gedachte te hebben om
wellustig met de vrouw van de buurman om te gaan, wat erg zondig zou zijn? Wel,
dat zou dan geen zonde zijn en nog minder een echtbreuk, maar zo'n handeling,
waar met geen woord over gesproken zou worden, zou zelfs een te prijzen geheime
liefdedienst zijn. Het moet geheim zijn, omdat buiten de genoemde personen
niemand daar iets van moet weten, vanwege de eer van de onvruchtbare buurman,
en opdat niemand zich daaraan zou ergeren. "
68
Over zondig geslachtsverkeer
[I] "Als een ongehuwde of een
reeds getrouwde man met de sensuele vrouw van zijn buurman zonder diens
medeweten seksuele omgang heeft, is dat schandelijke hoererij. Zo'n vrouw is
dan een echte hoer en de betreffende mannen zijn dan echte hoerenlopers, die
als zodanig nooit het rijk van God zullen binnengaan omdat deze schandelijke
hoererij alle goede gevoelens in hun ziel sloopt en al het geestelijke doodt.
[2] Dergelijke hoererij is derhalve
geen haar beter dan echtbreuk en vaak zelfs nog veel erger. Want bij echtbreuk
kunnen omstandigheden meespelen die het begaan van deze zonde veel minder erg
maken, en waard zijn dat de rechter deze zwaar mee laat wegen. Maar bij
hoererij kunnen nooit wat voor verzachtende omstandigheden dan ook meespelen,
want daar gaat het enkel en alleen maar om verderfelijke geilheid en daar hoeft
de rechtbank ook geen enkele consideratie mee te hebben.
[3] Een vrouw, die zich zonder enige
aantoonbare noodzaak gemakkelijk daartoe laat verleiden, is slecht en verdient
niet de minste consideratie, want zwakheid verontschuldigt hier niets omdat
iedere vrouw door het juiste vertrouwen op God voldoende kracht kan krijgen.
Maar nog slechter is een vrouw die de mannen zelf in haar overspelige net lokt
om tijdens afwezigheid van haar echtgenoot met hen te hoereren!
[4] Net zo schandelijk misdadig
handelt een vrijgezel, en een getrouwde nog erger, als hij getrouwde vrouwen verleidt,
in het verborgene geslachtelijke omgang met hen heeft en hen daarvoor betaalt.
Want zo'n man verleidt ten eerste de vrouwen tot schandelijke ontrouw, en maakt
ze in de tweede plaats bijna geheelonvruchtbaar , waarmee hij als een kwade
storm de akkers verwoest zodat daar nooit meer met vrucht enig zaad gezaaid kan
worden.
[5] Tot deze zelfde categorie moeten
ook ongehuwde en gehuwde mannen gerekend worden die tegen betaling met
ongehuwde meisjes verkeren, en zo'n veile deern is net zo goed een hoer als de
een of andere getrouwde vrouw die voor geld of andere geschenken te koop is.
[6] Laat de jonge vrouwen maar vlijtig
zijn en hun leven met werk vullen, dan zullen ze nooit behoeven te zeggen dat
zij door armoe gedwongen werden, want iedere behoorlijke man houdt van een
vlijtige en werklustige jonge vrouwen zal haar geen gebrek laten lijden. Als
een werkgever echter een gierig en hard mens is, wel, ga dan uit zijn dienst
weg en zoek een andere. Voor een vlijtige en nijvere jonge vrouw zal het echt niet
zo moeilijk zijn een goede betrekking te vinden waar zij zeker geen gebrek zal
lijden!
[7] Maar het slechtst zal het eens
diegenen vergaan, die er alles op zetten om zulke vlijtige, jonge vrouwen of
zelfs jonge meisjes met allerlei geschenken te verleiden. Heus, zulke mannen,
of ze nu wel of niet getrouwd zijn, lijken op verscheurende wolven in
schaapskleren en zij zullen hun loon oogsten!
[8] Wie echter een meisje of een maagd
of een vrouw met geweld neemt, moet hier al zijn straf ondergaan! Het geweld
mag zijn wat het wil, lichamelijk of het verleiden door kostbare geschenken,
dat maakt voor deze misdaad geen verschil. Ook overredingskracht of het gebruik
van magische, verdovende middelen, waardoor de vrouw zich schijnbaar vrijwillig
ten dienste stelt aan de begeerte van de man, doet niets af aan de grootte van
deze zonde, ook dan niet als werkelijk een vrucht verwekt zou worden, want zo'n
verwekking gebeurt tegen de wil van beide partijen en maakt daarom de misdaad
niet minder erg.
[9] De meest verwerpelijke sexuele
daad bestaat echter uit het schenden van knapen en in het erbij betrekken van
andere ledematen en delen van het vrouwenlichaam dan die welke God daarvoor
bestemd heeft, of zelfs in het schenden van dieren. Deze schenders moeten voor
altijd geheel uit de menselijke maatschappij gebannen worden.
[10] Als men over zulke misdaden
rechtspreekt, moet men er altijd rekening mee houden welk ontwikkelingspeil
zo'n ontspoorde man of vrouw heeft. Ook moet onderzocht worden of zo'n mens
soms door een kwade geest bezeten is, die hem of haar daartoe aandrijft. In het
eerste geval moet de gemeenschap ervoor zorgen dat zo'n zwak begaafd mens in
een goed opvoedingstehuis wordt ondergebracht, waar hem net als een bedorven
kind zolang discipline wordt bijgebracht tot hij een ander mens is geworden.
Want als zo'n mens zijn dierlijke instincten heeft overwonnen, en als zijn
verstand weer helder is, zal hij ook een reiner leven beginnen en niet
gemakkelijk meer in zijn oude, dierlijke natuur terugvallen. In geval van
bezetenheid moet zo iemand achter slot en grendel worden gezet, want zulke
mensen moeten meteen, vanwege hun grote overlast, uit de vrije
mensengemeenschap worden verwijderd.
[11] Als zij eenmaal goed zijn
opgeborgen, moeten zij door vasten en door gebeden in Mijn naam genezen worden.
Als ze weer genezen zijn, en aantoonbaar is dat zij hun onreine bezetenheid
kwijt zijn, kunnen ze weer hun volledige vrijheid terugkrijgen."
69
Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven
[1] CYRENIUS zegt: "Heer, indien
er nog geen mens te vinden zou zijn met een geest die zo sterk is, dat
zulke kwade geesten die het lichaam van een mens in bezit genomen hebben, zich
voor zijn wil en woord moeten buigen, zijn dan mogelijkerwijs soms natuurlijke
middelen te gebruiken? In ieder geval in die mate, dat zo'n mens dan door de
kracht van het woord en de wil van een mens die geestelijk nog niet zo sterk
is, van zijn kwaad bevrijd zou kunnen worden?
[2] IK zeg: "Het eerste middel op
natuurlijk gebied is het vasten. Men geve zo'n mens per dag slechts éénmaal een
stuk roggebrood van een half pond en daarbij slechts één kruik water. Om de
andere dag kan men hem eventueel wat aloësap, afhankelijk van de natuurlijke
aard van de bezetene vermengd met een of twee druppels bilsensap geven. Deze
natuurlijke hulp zal goed werken, maar zal slechts volledig helpen in
combinatie met gebed en het in Mijn naam opleggen der handen. Over het algemeen
moet de rechter in zulke gevallen in zijn hart steeds bedenken, dat de
misdadiger die hij voor zich heeft slechts een erg afgedwaald mens is en geen
complete duivel.
[4] Is een mens echter hardnekkig in
zijn uitspattingen en daarbij noch onontwikkeld of bezeten, dan kan men wel een
harde tucht op hem toepassen.
[5] Betert zo'n mens zijn leven en
begint hij met juist inzicht zijn zonde te verafschuwen, dan kan hij ook met
meer liefde behandeld worden. Betert zo'n mens zijn leven echter helemaal niet
en blijft hij zichtbaar zijn losbandigheid koesteren -wat zo'n geile bok nooit
geheel kan verbergen dan kan hij, als het iemand is die enige opleiding heeft
genoten, uit de gemeente verstoten worden naar een ver woest gebied, waar de
grote ontbering hem wel tot bezinning zal brengen. Als hij zijn leven betert,
zal het hem wel beter vergaan -zo niet, zal het woeste land hem uitputten.
[6] Betreft het een mens van geringere
beschaving en levert het tuchtigen noch het vasten wat op, dan kan hij door een
kundig arts gecastreerd worden en daardoor kan zijn ziel worden gered. Er zijn
mensen die zichzelf hebben verminkt terwille van het rijk van God. Derhalve kan
het - maar alleen in het genoemde geval -nodig zijn dat de plaatselijke
rechtbank tot castratie laat overgaan, want in dit geval is het beter verminkt
in het rijk van God te komen, dan onverminkt in de hel! Nu zul je wel weten,
hoe alles wat het gevolg is van de vleselijke lust, gerechtelijk behandeld moet
worden! Ik voeg er echter nog aan toe, dat in de toekomst alleen zo, zoals
jullie het nu van Mij hebben gehoord, in gelijksoortige gevallen moet worden rechtgesproken.
[7] Mozes heeft voor dergelijke
misdaden steniging en de vuurdood voorgeschreven, maar dat moet slechts in
uitzonderlijke gevallen, als afschrikwekkend voorbeeld, aan totaal verstokte
zondaars voltrokken worden. Ik hef de wet van Mozes niet op, maar geef slechts
de raad zó lang in alles met mildheid te handelen tot een te grote
verdorvenheid noodzaakt tot uiterste gestrengheid.
[8] Wees als rechters zacht en
rechtvaardig door de ware naastenliefde, dan zullen jullie eens ook een
zachtzinnig en mild, rechtvaardig oordeel ondergaan. Want met welke maat jullie
meten, met dezelfde maat zullen jullie ook worden gemeten.
[9] Als jullie barmhartig zijn, zullen
jullie ook barmhartigheid ondervinden; zijn jullie echter streng en
onverbiddelijk in je rechtspraak en oordeel, dan zullen jullie eenmaal strenge
en onverbiddelijke rechters tegenover je vinden.
[10] Bedenk bij zulke rechtszaken, dat
ziel en geest van de mens heel gewillig en kneedbaar zijn, maar het lichaam is
en blijft zwak, en er is niemand die zich beroemen kan op de sterkte van zijn
lichaam.
[II] In de eigenlijke zin van het
woord kunnen er nu nog geen geestelijk wedergeborenen zijn, want de mensen
zullen pas dan tot de ware en algehele, geestelijke wedergeboorte komen, als de
Mensenzoon Zijn opdracht helemaal heeft vervuld.
[12] Onthoud dit dus en handel
daarnaar!"
70
Wanneer echtscheiding geoorloofd is
[I] CYRENIUS zegt: "Hartelijk
dank daarvoor, want nu ben ik helemaal voorgelicht over iets, dat mij altijd
veel hoofdbrekens kostte bij het vellen van een goed oordeel. Ik geloof dat er
nu nauwelijks een geval meer denkbaar is waarbij ik nog zou twijfelen hoe te
moeten oordelen. Maar één vraag houdt mij nog erg bezig en dat is: Is er nu
helemaal geen omstandigheid, waarbij men een eenmaal gesloten huwelijk kan
ontbinden en de beide partijen, zonder zich schuldig te maken aan de
noodlottige zonde van echtbreuk, weer kunnen hertrouwen?"
[2] IK zeg: "O ja, zulke gevallen
kunnen zich zeker voordoen, bijvoorbeeld: Als een man een vrouw trouwt, die er
heel aantrekkelijk vrouwelijk uitziet, maar in de huwelijksnacht tweeslachtig
blijkt te zijn. In zo'n geval kan, als dat geëist wordt, het huwelijk meteen
worden ontbonden. Maar het is natuurlijk wel zo: Zonder klagers zijn er ook
geen rechters op aarde. Voor dit soort gevallen zou er eigenlijk een wet moeten
zijn tengevolge waarvan zo'n huwelijk helemaal niet mogelijk is, en waarbij
degene, die van zichzelf wel weet dat hij niet deugt voor een huwelijk, als
bedrieger ter verantwoording geroepen en tot schadevergoeding veroordeeld kan
worden. Maar wat hier gezegd is van de vrouw, geldt ook als de man niet
volledig man is. Als de vrouw hem verlaat en met een ander trouwt begaat zij
geen echtbreuk.
[3] Bij mannen kunnen er echter ook
zijn die zichzelf gecastreerd hebben terwille van het Rijk van God, of die al
in hun jeugd om de een of andere wereldse reden zijn gecastreerd, terwijl er
ook zijn die zo geboren worden. Al die mannen zijn geheel ongeschikt voor het
huwelijk en hun ongeschiktheid bepaalt van tevoren reeds dat een eventueel
huwelijk verbroken mag worden.
[4] Ook kan één van de beide partijen
een zodanig lichamelijk gebrek hebben, dat de andere partij daarmee onmogelijk
kan leven. Zo'n huwelijk kan ook ontbonden worden -maar alleen als de ene
partij vóór het huwelijk niets heeft kunnen merken van het gebrek. Als hij of
zij ondanks voorkennis toch het huwelijk is aangegaan, is het huwelijk geldig
en kan niet worden ontbonden! Zulke gebreken, die een ontbinding van een reeds
gesloten huwelijk mogelijk maken, zijn bijvoorbeeld: verborgen bezetenheid van
de ene of de andere partij, periodieke waanzin, een verborgen kwaadaardige
huidziekte, kankergezwellen, het hebben van luizen, een ongeneeslijke
longtering, vallende ziekte, het geheel niet functioneren van minstens twee
zintuigen, het lijden aan jicht en een verpestende stank van het lichaam of de
adem.
[5] Als de gezonde partij er vóór het
huwelijk niets van wist dat de andere partij een van de bovengenoemde gebreken
had, kan hij meteen na het voltrekken van het huwelijk weer de algehele
ontbinding eisen en die moet worden verleend! Want in deze gevallen is de
gezonde partij bedrogen, en het bedrog ontbindt iedere overeenkomst en dus ook
het huwelijk.
[6] Als zulke echtgenoten zich in onderling
overleg niet willen laten scheiden, is het huwelijk als geldig te beschouwen en
later kan het behalve van tafel en bed niet meer worden ontbonden, want dan
geldt jullie gezegde: Volenti non fit iniuria (Gewild recht is geen onrecht)!
[7] Behalve deze gevallen zijn er
haast geen andere die als reden voor een geldige echtscheiding geaccepteerd
kunnen worden.
[8] In alle andere onaangename
gevallen moeten de echtelieden tot de dood geduld met elkaar hebben, want als
de jonge echtgenoten de honing van het huwelijk smaakte, dan moeten zij de gal
van het huwelijk ook leren accepteren.
[9] De honing van het huwelijk is toch
al het slechtste deel ervan, want pas bij het bittere deel van het huwelijk
begint de gouden levensernst. Die moet echter overal zijn intrede doen, want
kwam die niet, dan zou het slecht gaan met het zaad voor de hemelen.
[10] Vaak begint pas tijdens bittere
levensernst het zaad tot leven te komen en zich te ontwikkelen, terwijl dit
tijdens een doorlopend honingleven net zo verstikt zou zijn als een vlieg, die
zich gretig in de honingpot stort en door de te grote zoetheid van de honing
het leven Iaat. -Is alles je nu duidelijk?"
71
Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters
[1] CYRENIUS zegt: "Ja,
Heer en Meester van boven! Iets is er echter nog wat ik zou willen weten, en
dan is het huwelijk uitputtend behandeld.
[2] Stel dat een man die geheel
volgens de regels leeft, een vrouw heeft met een zeer zinnelijke natuur -zoals
er zulke nooit tevreden te stellen vrouwen jammer genoeg veel zijn. Die
zinnelijke vrouw verlangt dagelijks van haar man zelfs meerdere malen
bevrediging en kalmering van haar lichamelijke behoeften. De man zegt weliswaar
tegen de vrouw: ' Je bent in verwachting en hebt nu gedurende de tijd die God
daarvoor bestemd heeft, rust nodig, opdat je je in je gezegende toestand geen
kwaad en onnodig lijden op de hals haalt door de nutteloze bevrediging van je
lichaam.'
[3] Maar de zinnelijke vrouw wil niets
horen en weten van deze goede raad en verlangt onstuimig van haar man dat hij
haar wens inwilligt. Als de man doet wat zijn vrouw wil, begaat hij duidelijk
ontucht met haar en zondigt hij volgens uw woord tegen de goddelijke orde.
Wijst hij haar echter af, dan zondigt hij tegen de wil van zijn vrouwen
noodzaakt haar tot allerlei onnatuurlijke bevrediging en of tot overspel en
hoererij met andere mannen.
[4] Anderzijds zijn er echter ook
zulke geile bokken van mannen die hun arme, fatsoenlijke vrouwen vaak zelfs een
paar uur voor de bevalling nog niet met rust laten. Daarover wordt vaak luid
geklaagd, maar hoe moet een wijze rechter nu een uitspraak doen die
rechtsgeldig en zowel voor God als voor ieder weldenkend mens aanvaardbaar is?
[5] Als de nette man of de
fatsoenlijke vrouw terwille van de goede orde en het Rijk van God echtscheiding
aanvraagt, moet die dan gegeven worden of niet?"
[6] IK zeg: "Ja, in dat geval kan
na een verzoek van de ene of de andere partij een echtscheiding worden
uitgesproken. Echter geen volledige, maar toch méér dan alleen van tafel en
bed, namelijk ook van de wederzijdse verzorgingsplicht en van het erfrecht.
Deze twee zaken houden bij een geringere scheidingsreden pas op als de ene
partij langer dan drie jaar zonder deugdelijke reden geheel bij de slechts van
tafel en bed gescheiden andere partij is weggebleven en zich niet meer om de
achtergelaten partij heeft bekommerd, maar alleen eigen plezier heeft gezocht.
[7] Bij de scheiding, die moet volgen
op aanvraag van de goede partij in het door jou genoemde geval, vervalt ook
meteen iedere andere op wat voor gronden dan ook gebaseerde aanspraak op recht.
[8] Maar er moet streng op worden
toegezien dat de scheiding pas dan wordt gegeven, als de goede partij daar om
vraagt en de slechte partij daarin toestemt. Als de laatste niet toestemt, maar
beterschap belooft, moet ook aan de goede partij geen scheiding worden
toegestaan, maar men moet het slechts ambtelijk aantekenen en de klager tot
geduld manen.
[9] Als echtgenoten die zó gescheiden
zijn, weer eendrachtig samen willen leven, behoeven zij niet opnieuw te
trouwen, maar treedt op verlangen van beide partijen de oude verbintenis weer
volledig in werking en een mogelijk nogmaals gevraagde scheiding ka.n hen niet
meer scheiden, behalve in noodgevallen van tafel en bed.
[10] Als een man echter een vrouw
heeft die veel van hem verlangt en hij geeft haar zonder hartstocht, als hij
daartoe in staat is, datgene, wat zij wil, dan begaat hij daar niet zo'n grote
zonde mee tegen de orde van God, want de natuur van zo'n vrouw lijkt op een
droge bodem, die de tuinman in de hete zomer vaker begieten moet als hij zijn
planten wil behouden. Als dan de vochtige herfst komt, is de bodem vochtig
genoeg. Daarbij moet deze man zijn vrouw ijverig geestelijk bewerken en vormen,
en dat zal hem goede vruchten opleveren.
[11] Geduld is echter altijd beter dan
het beste recht.
[12] Een fatsoenlijke vrouw heeft
vanwege de grote geilheid van haar man méér recht om scheiding te eisen, dan
een man vanwege de grote geilheid van zijn vrouw. Want een eenmaal gezegende
vrouw heeft rust nodig gedurende de tijd die God de natuur van de vrouw heeft
voorgeschreven. Voor de man is geen tijd voorgeschreven en hij heeft dus
minder rust nodig voor zijn natuur dan de gezegende vrouw. Daarom moet men in
een rechtszaak eerder naar een gezegende vrouw luisteren dan naar een koele
man.
[13] Ook
moet er bij een man rekening worden gehouden met het leven dat hij vóór het
huwelijk heeft geleid, of soms een losbandige jeugd hem door veel zondigen koel
en onbekwaam heeft gemaakt. Bij een erg veeleisende vrouw doet die vraag echter
vrijwel niet terzake. Want als zij reeds als jonge vrouw zich vanwege het geld
aan een ontuchtig leven zou hebben overgegeven, zou haar natuur daardoor erg
zijn afgestompt, en als ze dan later nog de eerzame vrouw van de een of andere
man wordt, zullen haar lusten erg zijn bekoeld. Maar als een vrouw in haar
jeugd heel ingetogen haar hete bloed in toom heeft moeten houden ligt de
eventueel strafbare reden niet in de tijd van haar ongehuwde jonge
vrouwenstaat, maar alleen in de natuur van de vrouw, waar in dat geval het
gerecht nauwelijks iets mee te maken heeft.
[14] Tegen het geweld van de natuur is
iedere nóg zo wijze rechterlijke uitspraak een loos gebaar. Daarom zouden bij
een ontvlambare vrouw ook passende middelen van natuurlijke oorsprong toegepast
moeten worden en tevens passende lessen voor het hart van de vrouw, en dan zal
het wel beter met haar gaan. -Kijk, zo moet in dit geval gehandeld worden. Heb
je soms nog bedenkingen, zeg het dan!"
72
Onderzoek van toekomstige echtparen
[1] CYRENIUS zegt: "U heeft
zojuist iets over natuurlijke middelen gezegd, waaruit zouden die kunnen
bestaan?"
[2] IK zeg: "Door op een
natuurlijke wijze matig te zijn! Een temperamentvol mens verbruikt altijd meer
energie dan iemand die koel is. Daarom zijn warmbloedige mensen gulziger dan de
koudbloedige en hun zin in veel en lekker eten en drinken groeit steeds.
[3] Als zulke mensen matig worden, of
op rantsoen gesteld, waarbij men hun vriendelijk uitlegt waarom men dat voor
hen doet en matigheid en schraler eten aanbeveelt, zal het bloed weldra
rustiger gaan stromen en de zinnelijke drift zal veel aan kracht beginnen in te
boeten, zonder enig nadeel voor de algemene gezondheid van het lichaam en de
ziel.
[4] Als echter bij een zeer
veeleisende vrouw, ook door langere handhaving van de gouden matigheid de
natuur nog geen merkbare keer heeft genomen, moet zij bij afnemende maan 's
avonds het aftreksel van gekookte sennabladeren met wat aloësap innemen,
ongeveer vier eetlepels vol. Niet iedere dag, maar alleen iedere derde of
vierde dag, en dan zal het er met de verhitte natuur van de vrouw wel beter uit
gaan zien.
[5] Pas als dit alles, aangevuld met
goede lessen, weinig of niets oplevert, kan op aanvraag van de man de vroeger
voor dit geval besproken echtscheiding van tafel en bed begonnen worden.
[6] In ieder geval moet de koele en
door haar wellustige man geplaagde vrouw tien keer eerder aangehoord worden -
vooral als zij zich reeds in gezegende omstandigheden bevindt - dan een door
zijn wellustige vrouw geplaagde man. Want een koele man heeft behalve de
middelen der moraal nog een aantal natuurlijke tuchtmiddelen waarmee hij de
opwinding van zijn vrouw heel heilzaam kan afkoelen, en de warmbloedige vrouw
zal er geen schade van ondervinden als de man, gedreven door zijn geheimgehouden
goede wil, haar zo nu en dan eens ernstig onderhoudt. Dat moet echter nooit
zijn oorsprong vinden in een onderdrukte woede of toorn, maar altijd in ware
naastenliefde, omdat het anders niet alleen geen nut heeft, maar alleen zou
schaden.
[7] Dit is nu de kern van alle dingen
wat betreft het huwelijk en alle mogelijke zonden, en overal ter wereld moet
men zich daarnaar richten.
[8] De staat moet zelfs een wettelijk
voorschrift maken dat de eenmaal gesloten huwelijken moreel zo goed mogelijk
gehouden moeten worden, en dat mensen die op een of andere wijze lichamelijke
of geestelijke gebreken hebben, niet tot het huwelijk toegelaten dienen te
worden, want uit zulke huwelijken kan nooit een volkomen gezegende vrucht voortkomen.
[9] Maar ook bij mensen zonder
gebreken moet onderzocht worden of de jonge bruidegom en de jonge bruid voor
elkaar geschikt.zijn.
[10] Als een gevolmachtigde, wijze
onderzoeker zaken vindt die moeilijkheden kunnen opleveren, moet hij wachten
met de toestemming voor het huwelijk en het toekomstige echtpaar heel duidelijk
op de kwade gevolgen wijzen, en hun vertellen dat de geldige toestemming tot
.het huwelijk niet gegeven kan worden zolang de genoemde zaken voort blijven
bestaan.
[11]
Ook moet zo'n door de staat gevolmachtigde huwelijkssluiter de trouwlustigen de
ernst en het hemelse, hoge doel van het gesloten huwelijk goed duidelijk maken.
[12] De gevolmachtigde moet dan pas
toestemming geven voor de huwelijksvoltrekking, als blijkt dat de trouwlustigen
steeds serieuzer werken aan de oplossing van hun problemen, en alleen maar
willen trouwen uit werkelijke liefde voor elkaar. Als teken van de
onverbreekbare echtverbintenis moet hij de belofte van trouw in een boek opschrijven,
met daarbij het jaar en de dag van de echtvereniging en hij moet steeds op de
hoogte blijven van de latere huwelijksomstandigheden - hoe die zich
ontwikkelen, goed of slecht.
[13] Daarom moeten deze wijze
gevolmachtigden voor het sluiten van huwelijken geen vreemde, in een gemeente
binnen gekomen, maar altijd uit de plaats afkomstige mensen zijn, die de
mensen, jong en oud, bijna zo goed als zichzelf kennen. Dan worden daardoor
.zeker de vele slechte huwelijken verhinderd, en er zal dan veel zegen zijn in
zo’n gereinigde gemeente.
[14] Het zou daarom goed zijn als er
in iedere grotere gemeente een rechterlijke macht voor huwelijkszaken zou
komen, die steeds over alle huwelijkszaken zou waken. Natuurlijk zou deze
rechtsmacht van zeer onbesproken gedrag moeten zijn, en aan het hoofd daarvan
zou overal een man moeten staan zoals Mathaël.
[15] Deze man zou er voor alles bij
huwelijken op toe moeten zien, dat een jonge man nooit onder de vierentwintig
jaar en een jonge vrouw nooit onder de twintig jaar een geldig huwelijk sluit.
Want deze leeftijd hebben zij minstens nodig om voldoende gerijpt te zijn voor
een. goed en ook geestelijk duurzaam huwelijk. Want te jonge echtelieden
richten elkaar door wederzijds zinnelijk genot te gronde, ergeren zich al gauw
aan elkaar en zo ontstaan de huwelijksmoeilijkheden.
[16] Daarom moet voortaan al het ware
geluk in het huwelijk afhangen van de genoemde huwelijksopperrechter. In de
gemeente waar een zeer wijze opperrechter zijn belangrijke ambt zal uitoefenen,
zal het er ook weldra het meest gezegend uit zien.
[17] Zo'n opperrechter zal dan ook de
opvoeding en de juiste tucht.van de kinderen in de hem toevertrouwde gemeente
met oog en hart begeleiden en hij zal alle narigheid met de geëigende middelen
weten te voorkomen. De weerspannigen zal hij tuchtigen en de ijverigen zal hij
prijzen voor al het goede en ware en hij zal ze belonen door hen te wijzen op
de zegen van hun huishouden.
[18] Maar hij moet niet, zoals het
hier en daar al gebeurde, bepaalde premies uitloven, want zulke uiterlijke
motieven deugen niet voor de geestelijke ontwikkeling van een gemeente. Dan
zullen de leden der gemeente alleen vanwege de premie met elkaar wedijveren in
het goede en niet uitsluitend terwille van het goede, dat het enige moet zijn wat
telt.
[19] Afgezien van het feit dat zulke
huwelijken op die wijze zuiverder in de orde van God worden gehouden en zich
altijd zullen kunnen verblijden in hun zegenrijke vruchten van boven, behoeft
het nauwelijks nog vermeld te worden dat daaruit ook voor een nog zo grote
staat en het gezalfde hoofd daarvan, grote zedelijke en natuurlijke voordelen
moeten voortkomen, want als een staat goede onderdanen wil hebben, moet hun
ontwikkeling reeds in de wieg beginnen. Als ouders goede kinderen willen
hebben, moeten zij deze ook al in de wieg beginnen op te voeden, anders
verwilderen zij en worden hun ouders tot last inplaats van tot troost en steun
op hun oude dag.
[20] Blijven de huwelijken echter
goed, dan zullen uit die huwelijken ook goede kinderen voortkomen, en goede
kinderen worden ook goede staatsburgers en die worden dan ook in hun hart
geheel burgers van Gods rijk, en daarmee is dan aan alles voldaan wat de
goddelijke orde ook maar ooit van de aardse mensen kan verlangen! -Is dit alles
je nu klaar en duidelijk?
73
Verwondering over Raphaël's schrijfkunst
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, eeuwige,
geestelijke Heer en Meester! Over dit onderwerp heb ik nu geen verdere vragen
meer. Alleen ware het zeer te wensen dat dit allemaal woordelijk opgeschreven
zou zijn, want het omvat een hele grondwet."
[2] IK zeg: "Kijk, Raphaël zal
dat voor je doen, laat daarom schrijfmateriaal voor hem brengen!"
[3] Cyrenius beveelt meteen zijn
dienaars om voor schrijfmateriaal te zorgen, en deze brengen snel een behoorlijke
hoeveelheid onbeschreven perkamentrollen, en ook enige koperen platen om op te
graveren. Als alles gebracht is, roep Ik Raphaël, die snel bij onze tafel komt
en aan Cyrenius vraagt hoe hij het geschreven wil hebben, op perkament of op
koperen platen.
[4] CYRENIUS zegt: "Voor het
dagelijks gebruik is het beter op perkament, maar voor de latere nakomelingen
is het op koperen platen beter en houdbaarder te bewaren. Maar als ik het
geheel eenmaal op perkament heb, zorg ik wel voor een afschrift op de koperen
platen."
[5] RAPHAËL zegt: "Weet u wat,
omdat het me toch niet meer of minder moeite en werk geeft of ik alles nu één
of tweemaal opschrijf, zal ik in één keer de rollen én de platen
beschrijven!"
[6] De TWAALF aan de belendende tafel
zetten grote ogen op en willen nu erg graag toekijken en zien, hoe de jonge man
met belde handen tegelijk zal schrijven.
[7] SUETAL zegt nog speciaal tegen
Ribar: "Nou, naar die dubbele schrijverij ben ik erg benieuwd! De grote
meester uit Nazareth moet dus ook een bekwaam schoolmeester zijn, want dit
soort schrijfwerk heb ik nog nooit gezien. Maar de zon zal waarschijnlijk al
ondergegaan zijn voor hij alles opgeschreven zal hebben wat de zeer wijze Griek
-die vast ook een oudere leerling van de Nazareeër is -nu heeft
gesproken!"
[8] RIBAR zegt: "Dat is sterk
afhankelijk van zijn snelheid. van schrijven. Misschien kan hij zijn magie ook
bij het schrijven gebruiken, waar wij net zo min wat vanaf weten als van het
tot stand brengen van de vroegere wonderdaden. We hebben ze gezien en ook
ondervonden, maar hoe en waardoor ze tot stand zijn gebracht, daarvan hebben we
niet het minste idee! Daarom moeten wij een voorgenomen daad bij deze mensen,
die in ons bijzijn al zulke grote dingen gedaan hebben, nooit van tevoren in twijfel
trekken, totdat wij van het tegendeelovertuigd worden doordat het een of andere
voornemen mislukt!"
[9] SUETAL zegt; "Ja, ja, die
mening heb ik ook wel, maar je moet toch wat zeggen!"
[10] RIBAR zegt: "Broeder, het is
hier werkelijk beter steeds te zwijgen en verder alleen maar te kijken en te
luisteren! Kijk, de jongen maakt de rollen en de platen klaar! Let dus maar
goed op, want hij zal nu zeker meteen beginnen te schrijven!"
[11] SUETAL staat nu op en observeert
nauwlettend hoe de veronderstelde, jonge leerling zal schrijven, maar als hij
scherper toeziet, ontdekt hij dat alle rollen en de platen al volgeschreven
zijn. Daarover buiten zichzelf van verbazing, roept hij luid: "Nee, iets
groters dan dit wonder bestaat niet! Wij wachtten tot de leerling zou beginnen
met zijn dubbele.schrijverij, en kijk eens, hij heeft alles al klaar! Ah, dat
gaat alle menselijke begrip volkomen te boven en zoiets werd nog nooit
gehoord!"
[12] Op deze uitroep van Suetal staan
nu alle twaalf op, kijken naar de open rollen en naar de dicht beschreven
platen, en allen overtuigen zich ervan dat zowel de rollen alsook de platen
helemaal beschreven zijn met goede, zuivere en goed te lezen schrifttekens, en
zij vragen zich af: "Hoe is dat nu mogelijk?"
[13]
RAPHAËL merkt de verbazing van zijn tafelgenoten wel en zegt tegen Suetal:
"Kijk, dat komt door die acht vissen die ik gegeten heb, waarop jij wat
jaloers was. Men moet eerst wat krachten opdoen, wil men zo'n werk goed
volbrengen! -Of denk jij dat niet?" .
[14] SUETAL zegt: "Beste,
wonderbaarlijke vriend, je wilt me een beetje plagen, maar dat geeft niet, want
ik zie dat je een enorme dosis goddelijke almacht bezit en met jou valt niet te
twisten! De acht vissen hebben je zeker niet zo'n almacht gegeven, maar alleen
de goddelijke, grote meester uit Nazareth heeft je die gegeven! Zorg jij er
daarom voor dat wij hem nu eens vlug te zien krijgen! Ons hart laat ons nu niet
meer met rust, wij moeten hem zien en spreken! -Want nu zouden ook wij hem eens
willen zien en spreken!"
[15] RAPHAËL zegt: "Heb nog wat
geduld tot ik het geschrevene hier helemaal op orde heb, daarna zullen wij pas
gaan zien waar mogelijkerwijs voor de blinden en doven de grote meester
zit!" Daarmee zijn de twaalf tevreden en voorlopig houden ze zich kalm.
[16] Raphaël doet de rollen nu
ordelijk bij elkaar en geeft ze samen met de platen aan de ook niet weinig
verwonderde Cyrenius, die ze meteen doorkijkt en de juistheid ervan
verbazingwekkend vindt.
74
Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien
[I] Terwijl Cyrenius verheugd zijn
rollen zo snel mogelijk doorkijkt en zijn gezicht daarbij steeds meer respect
uitdrukt, zeg Ik tegen Raphaël, dat hij Jarah en Josoë nu weer kan ontheffen
van hun tijdelijke, korte verbanning en ze nu aan tafel moet roepen, De vaardige,
hemelse dienaar doet dat zeer snel en als JARAH arriveert, zegt zij wat
bedroefd: "Maar, o Heer, U Mijn eeuwige, enige liefde, wat was dat toch
een ontzettend lang gesprek waar ik niets van mocht horen! Ik dacht al dat het
voor de nacht nooit op zou houden! Maar U alleen zij alle lof, het is nu weer
voorbij en ik heb U weer terug!"
[2] Intussen ging de engel naar de
twaalf, waarvan SUETAL de eerste is die zich erg over Jarah verwondert en die
zegt: "Luister nu eens, schone jongeman, wat heeft dat meisje, dat
nauwelijks veertien lentes telt, nu met de wijze Griek? Zij schijnt wel tot
over de oren verliefd te zijn op de goede man!? Toen je naar binnen ging, dacht
ik dat je de Meester der Meesters te voorschijn zou halen, maar toen bracht je
dit verliefde meisje! Dat viel erg tegen! Is dat soms ook al een wonderdoende
leerlinge van de grote meester en heeft zij in het huis soms in een geheime
kamer les gekregen? Waarlijk, er duiken bij jullie steeds maar verschijnselen
op waardoor men in plaats van wijzer, alleen maar dommer wordt, hoe meer je er
goed over nadenkt. Aan de ene kant ongelooflijke wonderen, aan de andere kant
meteen weer gewone, menselijke verschijnselen. Zeg jij me nu maar hoe een
eerlijk mens van ons soort dit kan bevatten. Zoals ik nu ook werkelijk niet
begrijp, waarom wij de grote Meester, die zich eerst door middel van de wijze
Griek letterlijk aan ons op wilde dringen terwijl wij hem eigenlijk, naar
waarheid, helemaal niet wilden zien, zich nu helemaal niet Iaat zien! Wat
hebben we dan gedaan dat wij zo lang moeten wachten, of zullen we hem tenslotte
helemaal niet te zien krijgen!"
[3] RAPHAËL zegt: " Ja, vrienden,
als jullie zo blind zijn dat je midden op de dag nog niet eens de zon ziet, dan
zijn jullie niet te helpen! Als iemand te dom is, helpt het niets of men hem
zou zeggen: 'Kijk, deze of gene is het!' Hij zal het toch niet geloven, want om
te geloven heeft men een ontwaakt verstand nodig, dat zich in noodgevallen ook
zelf ka.n redden. Maar als het verstand van een mens nog te vast verbonden is
met de zuivere materie, helpt geen enkele aanwijzing. Zo iemand moet dan eerst
tienmaal zijn neus tot bloedens toe stoten voordat hij er over na gaat denken
waarom hij zijn neus heeft stuk gestoten! En zo zal het bij jullie ook moeten
gaan! Geen God ~al jullie wijzer maken zolang je niet zelf door schade en
schande bent wijs geworden! .
[4] Wat verwachten jullie dan nu van
de grote meester uit Nazareth? Missen jullie wat, dat Hij jullie moet geven, of
willen jullie alleen maar uit pure nieuwsgierigheid kijken, net zoals de domme
mensen zich naar voren dringen om een dansende beer aan te gapen? Heus, de
grote Helland is er niet om zich door domme en ingebeelde mensen uit pure
nieuwsgierigheid aan te laten staren! Waarlijk, als jullie hart Hem hier tussen
al deze mensen niet kan vinden, dan zal jullie ingebeelde, grote verstand Hem
nog veel minder vinden, -dat kan ik jullie verzekeren!
[5]
Wordt eerst nederig in je hart, anders krijg je de heilige, grote Meester niet
te zien, want Zijn wezen is zelfs lichamelijk vervuld van de totale geest van
God!
[6] Hij is Heer over hemel en aarde en
voor Zijn naam moeten alle knieën in de hemel, op aarde en onder de aarde zich
buigen, want Zijn naam is heiliger dan heilig!"
[7] Na deze tamelijk scherpe woorden staat
de engel op, verlaat de tafel van de twaalf en gaat weer aan onze tafel zitten,
waar Cyrenius hem nogmaals in Mijn naam heel vriendelijk dankt voor zijn
bultengewone hulp. Want het geschrevene bevatte woord voor woord wat hij Mij
gevraagd heeft en hoe Ik zijn vragen beantwoord heb,
75
De twaalf begrijpen het nog steeds niet
[I] Wat Raphaël gezegd heeft, bevalt
de twaalf niet en daarom beginnen ze mogelijkheden te bedenken om heimelijk te
vertrekken en toch maar weer, zij het dan onverrichter zake, naar Jeruzalem
terug te keren, “want” zegt SUETAL, "wij hebben tot op heden nog mets
strafbaars tegen de tempel ondernomen. Wat het gezag met ons deed, daar zijn
wij met aansprakelijk voor, en onze diepste gedachten kan geen tempeldienaar
ooit te weten komen, dus moet de tempel ons weer gewoon opnemen. Wij zullen
daarbij zeker in zijn gunst stijgen als wij het een en ander vertellen over de
buitengewone dingen die wij op onze gevaarvolle.reizen hebben meegemaakt! De
leiding zal met veel interesse naar ons luisteren en zeer welwillend tegenover
ons staan en dan is ons kostje gekocht. Misschien zullen wij dan weer in den
vreemde uitgezonden worden, maar dat zal ons niet hinderen want wij zijn
behoorlijk slimme snuiters en weten nu precies wat wij moeten doen en voor wie
wij het volk moeten bewerken!
[2] Maar hier in dit wonderlijke
gezelschap van tovenaars of goden is het echt met om uit te houden! Altijd
wordt er over liefde gesproken, zoals dat ook uit de zeer wijze toespraak van
de Griek viel op te maken, maar vraagt men iets aan zo'n wonderdoener, dan
geeft hij steeds een ontwijkend antwoord en wordt tevens zo grof als een
stoppelveld! Nou die moet nog maar eens tegen mij beginnen over nederigheid
zachtmoedigheid en liefde, dan krijgt hij zo van mij op zijn kop, dat hij niet
veel terug zal zeggen!
[3] Wie zijn broeder tot nederigheid
maant, moet eerst zelf nederig zijn, of hij moet eerst..een ellenlange
prediking over de nederigheid tegen zichzelf houden voor hij een van.
Zijn broeders tot nederigheid maant! Kijk me nu zo’n jonge, welgemanierde
wonderdoener eens aan, hoe grof hij ons tenslotte behandelt! Wat gaat ons zijn
kunst om wonderen te doen aan en wat hebben wij eraan, als wij het hem niet na
kunnen doen?! Moet hij daarom zo grof tegen ons worden?
[4] Dat .ik vanwege het meisje die
heel natuurlijke en zeker niet hatelijke opmerking heb geplaatst over iets wat
toch ieder mens die zijn ogen met in z’n.zak heeft, hier zelf kan zien, dat kan
toch geen verstandig mens beledigen. Want wat ik zei, is in ieder geval in ónze
ogen een heel gewoon menselijk verschijnsel en mist ieder profetisch tintje. Ik
duidde slechts op het duidelijke kontrast, dat hier, wat de daden betreft,
goddelijk wonderlijke dingen gebeuren, maar wat de zedelijke levenssfeer
betreft ieder gewoon mens hier alleen maar gewone en natuurlijke dingen ziet:
En die heel onschuldige opmerking van mij wond dat toonbeeld van deemoed en
zachtmoedigheid zo op, dat hij ons ten eerste erg beledigde en ten tweede de
rug toekeerde, zodat wij niets terug konden zeggen! Heus, zulk gedrag hoort
duidelijk thuis in een gekkenhuis, maar niet onder mensen met enige
ontwikkeling, en het allerminst in het gezelschap van louter liefde-, deemoed
en zachtmoedigheidpredikers! Daarom wil ik echt niet lang bij dit gezelschap
blijven, want er is niets vervelender dan bij mensen te zijn die je nooit
helemaal kunt begrijpen en van wie je ook niet weet waar je met hen aan toe
bent en in hoeverre je ze kunt vertrouwen! Heus, van deze meesters zou ik voor
niets ter wereld een nog zo domme leerling willen zijn! -Heb ik gelijk of niet?
Hoe denk jij daar nu over, broeder Ribar? Wat vind je, -moeten we gaan of nog
blijven, want we zijn nu vrij en kunnen van nu af aan in het
vreemdelingenlegioen gaan of ook naar huis gaan?!"
[5] RIBAR antwoordt: "Ik vind dat
we toch moeten blijven, want we zijn met door een bebaarde man, maar door de
erg baardeloze wonderknaap -waarschijnlijk vanwege jouw aandrang dat wij de
grote meester nu wel eens wilden zien -een beetje terechtgewezen!
[6] Ik denk daar het volgende van: De
jongen heeft van zijn meester zeker nog het verbod meegekregen om onder geen
beding zijn meester voortijdig te verraden. Maar nu heb jij hem daarover het
vuur na aan de schenen gelegd en toen heeft hij zich, omdat jij hem wat lastig
viel, uit die situatie gered door ons allen de rug toe te keren. Daarom vind ik
toch dat wij moeten blijven en moeten zien, of we geen kennis kunnen maken met
de grote meester!
[7] Zeker wordt het je hier heel
wonderbaarlijk te moede als je je aan de ene kant bijna onder louter goden
waant en het er aan de andere kant toch weer heel natuurlijk en menselijk
schijnt toe te gaan! Van vasten voor de sabbat is natuurlijk geen sprake, want
vrijwel de meeste aanwezigen zijn Romeinen en Grieken. Ook wordt er weinig
gebeden. Maar wat er gezegd wordt, stroomt vaak over van wijsheid, groter dan
die van Salomo. Kortom, alles loopt hier wonderlijk door elkaar. Wij bevinden
ons hier bij mensen, die door God geroepen schijnen te zijn om hemel en wereld
dichter bij elkaar te brengen en na verloop van tijd voor de mensen van deze
wereld meer mogelijkheden te verschaffen voor de ontwikkeling van hun
geestelijke krachten en de daartoe vereiste, lichamelijke krachten! Ik kan
daarom ondanks al zijn grofheid niet boos worden op de jongen, want zo'n
opstopper is meestal helemaal niet zo slecht omdat men daardoor vaak sneller
tot inzicht komt dan door honderd bescheiden lessen."
[8] SUETAL vraagt wat peinzend:
"Hoe bedoel je dat nu precies?"
[9] RIBAR zegt: "Dat zal ik je nu
meteen haarfijn uitleggen!"
76
Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer
[1] "Kijk, de jongen heeft ons,
naar mijn mening niet geheel zonder reden - doof, blind en dom genoemd, en ook
de ezel die hij eerder naast ons neerzette, liet ons eigenlijk hetzelfde zien!
[2] Weet je, ik geloof steeds meer, en
nu vooral, dat juist die heel gemoedelijk uitziende Griek de grote Nazareeër
is! Ik heb hem steeds in de gaten gehouden en er is mij aan hem nu zo veel
opgevallen, dat ik er haast geen ogenblik meer aan twijfel dat hij het is! Alle
ogen, oren en harten zijn op hém gericht. De machtige en anders zo
onverbiddelijke opperstadhouder aanbidt hem letterlijk. De jongen doet alles
slechts op zijn wenk en als hij het zegt, en wat hij zegt is helder en vol
wijsheid! Daarnaast merkte ik, dat hij de opperstadhouder ook natuurlijke
geneesmiddelen noemde tegen de te grote vurigheid van jonge vrouwen. Kijk, dat
kan alleen maar een genezer doen! Bovendien moest de voordracht die hij
gehouden heeft, zo snel mogelijk worden opgeschreven en wel op de
wonderbaarlijkste manier ter wereld! Zet dat alles nu eens netjes op een rij,
dan zul je zelf wel ontdekken dat ik niet helemaal ongelijk zou kunnen hebben,
en de jongen ook niet, toen hij ons doof, blind en dom noemde! -Wat vind je
ervan en wat denken jullie allen hierover?"
[3] SUETAL zegt: "Weet je,
helemaal ongelijk kon je echt wel eens met hebben, want nu begint wat dat
betreft bij mij zelf een lichtje te branden! Maar als dat zo is, dan heeft de
jongen ons echt niet onheus behandeld, want dan zouden we werkelijk zo blind
zijn dat we het bos door de ?omen niet zagen! Maar wacht eens, ik zal van nu af
aan de Griek beter in het oog houden en dan zien we gauw genoeg in hoeverre jij
misschien gelijk hebt!"
[4] Vanaf dat ogenblik houdt SUETAL
Mij heel opmerkzaam in de gaten en daarnaast ook het doen en laten van alle
andere gasten, en hij zegt na een. poosje tegen Ribar: "Broeder, ik geloof
dat je werkelijk gelijk hebt: hij moet het ongetwijfeld zijn! Want aan alle
gezichten kun je duidelijk zien, dat zij hem zonder meer als de leider van het
hele, grote gezelschap vereren en dat zelfs de opperstadhouder niets durft te
doen zonder zijn toestemming! Als deze schijnbare Griek in werkelijkheid
slechts de naaste en meest wijze vriend van de grote meester zou zijn, zoals
hij zich eigenlijk ook bij ons heeft geïntroduceerd, zou men hem in dat geval
dan óók zoveel aandacht schenken!? Als hij zich voorheen aan ons maar niet als
een zeer intieme vriend van de grote meester had voorgedaan, dan zou ik hem
allang als de grote meester hebben begroet! Maar het zou toch ook vreemd zijn
geweest, als wij de brave man voor iets anders gehouden zouden hebben dan
waarvoor hij zichzelf heeft uitgegeven. Je kunt toch met recht van de zo van
Gods geest doordrongen man aannemen dat hij met ons, argeloze Joden, geen
verstoppertje zal of wil spelen!?"
[5] RIBAR zegt: "Daar denk ik
weer heel anders over, want door zich tegenover ons als de beste vriend van de
grote meester voor te doen, heeft hij ons beslist geen onwaarheid gezegd, ook
al was hij dan de eigenlijke meester zelf. Want weet je, iedereen kent zichzelf
altijd zeker het best en is daardoor ook zijn allernaaste en allerbeste vriend!
Als iemand nu in een bepaalde, goede bui zoiets van zichzelf zegt, zit daar
beslist geen spoor van onwaarheid in. Bovendien kan zo'n wijze man ook nog wel
een bepaalde, verborgen reden hebben om zich tegenover meerdere mensen niet
meteen helemaal bloot te geven, en later zullen wij dat zeker ontdekken. Kijk
maar eens naar de wijze Mathaël, hoe hij haast iedere keer dat hij de Griek
aanziet, tranen van ontroering in de ogen krijgt! Broeder, daar is zeker een
goede en belangrijke reden voor!
[6] Zo schijnt mij toe dat ook de
grote liefde die het, overigens zeer intelligent uitziende, meisje voor deze
Griek toont, meer vóór, dan tégen mijn mening spreekt. Want neem nu eens de
werkelijk meer dan hemelse schoonheid van onze jonge wonderdoener! Ik denk, dat
er ogenblikkelijk ontelbare vrouwen en meisjes bijna wanhopig verliefd op hem zouden
moeten worden!? En toch kijkt het meisje nauwelijks naar hem om, hoewel hij als
jongen vele malen mooier is dan het meisje. Maar bij de Griek zou zij bepaald
in zijn hart willen wonen! Ik zeg, broeder, dat is ook niet zo maar! Dit meisje
moet dus een heel andere reden hebben om zo verliefd op deze schijnbare Griek
te zijn. Bij nadere beschouwing komt het mij voor dat het meisje alleen in het
goddelijke van hem verliefd is en zijn lichaam vrijwel buiten beschouwing laat!
Kijk maar eens naar haar ogen, die meer van een zekere eerbied stralen dan van
een zinnelijke liefde, dan zie je al gauw dat er bij het meisje geen sprake is
van zinnelijke liefde!"
[7] SUETAL zegt: "Broeder, je
draagt je naam werkelijk niet voor niets, want een visser moet een scherp oog
hebben! Mij vallen nu zelf wel honderd dingen op waar ik eerder niet op lette.
Zij duiden alle op wat jij beweert. Aan onze jongeman valt mij nu ook wat op!
Hij is nu een paar maal door de Griek, die vrijwel zeker de grote meester is,
het huis in gestuurd. Ik zag echter niet hoe hij ging, maar -hij was er
eenvoudig! Zijn gaan is net zoals hij schrijft: waar hij wil zijn, daar is hij
ook al! Broeder, dat lijkt me ook niet normaal! Als hij niet steeds alleen maar
dat zou doen, wat de schijnbare Griek hem in zekere zin opdraagt, dan zou ik
hem haast zelf voor de meester houden. Maar omdat hij steeds alleen maar dat
doet, wat hem door de schijnbare Griek wordt opgedragen, kan men hem toch
alleen maar voor een dienaar houden en niet voor een heer! Maar het is wel
uiterst merkwaardig, hoe ver deze jonge man het in de een of andere, puur
goddelijke magie. heeft gebracht!"
[8] RIBAR zegt: "Wat jij nu bij
de jongeman hebt opgemerkt, is mij al eerder bij hem opgevallen. Maar ik heb, weet
je, persoonlijk ook eerder bij het eten van zijn acht vissen iets heel vreemds
gezien, namelijk dat hij eigenlijk geen vis op de normale manier met de mond
heeft gegeten zoals wij. Hij bracht de vis slechts tot aan de mond, -en dat was
alles! De vis verdween met huid en graat, en zo ging het ook met het brood en
de wijn! Alles verdween op het moment dat hij het aan zijn lippen bracht! Ik
voelde mij naast hem helemaal niet op mijn gemak! Waarlijk ik heb heel
ongemerkt een paar maal onder de tafel naar zijn voeten gekeken, maar die waren
steeds zo gaaf en hemels mooi als ik ze nog nooit in mijn leven bij een jong
meisje, laat staan bij een jongen heb gezien! Dat kalmeerde mij weer en ik zou,
als ik mij daarvoor niet gegeneerd had, zijn wonderbaarlijk aantrekkelijke,
mooie voeten met veel vreugde een eeuw lang steeds maar door hebben kunnen
bekijken en bewonderen! Voorwaar, als er nu een engel uit de hemel zou komen,
kon hij onmogelijk op nog mooiere voeten staan!"
[9] SUETAL
zegt: "Kijk, dat is nu weer iets wat mij niet is opgevallen, maar gezien
zijn verdere, wonderbaarlijke schoonheid, zou men haast zeggen dat hij een
hoger, geestelijk wezen was, -want zijn gestalte en zijn bijzondere wonderen
schijnen dat welhaast rond te bazuinen! Maar daarbij doet zich weer de
omstandigheid voor, dat hij ons als jongste leerling van de grote meester werd
voorgesteld, die het al zo ver in de goddelijke magie gebracht heeft. Dat zegt
dan echter natuurlijk net zo veel als: Wanneer deze jongste al zo veel
presteert, wat zullen dan de oudere leerlingen wel niet allemaal kunnen!? Bij
zo'n logische veronderstelling valt de gedachte aan een hoger wezen in de
jongen vanzelf weg, want als hij het tóch zou zijn, dan zou de echte, grote
meester ons eerder duidelijk belogen hebben, en dat kan men van zo'n man toch
met veronderstellen! -Wat denk je daarvan?" ..
[10] RIBAR zegt: "Ja, het schijnt
wel zo te zijn, maar in deze sfeer lijkt het mij toe dat de oude sluier van
Isis nog niet voor onze ogen is weggehaald! Als de grote meester echter soms
toch dat zou zijn, wat Mathaël eerder over hem zei, dan zou ook een engel uit
de hemelen zijn leerling kunnen zijn! -Heb Ik gelijk of niet?"
77
God laat Zich alleen door de liefde kennen
[1] SUETAL zegt: "Ja,.ja, ,dan
zou alles heel goed bij elkaar passen! Alleen met de uitdrukking jongste zou
het nog niet zo erg kloppen want zo'n engel, die halve eeuwigheden doorleeft
heeft, kan toch ten opzichte van de mensen van deze aarde onmogelijk een
jongste leerling zijn!? Zo'n engel was toch al lang eerder vertrouwd met de
hemelse magie, nog voor er een zon aan het firmament straalde?! -Wat vind jij
daarvan?"
[2] RIBAR zegt: "Dat is zeker een
belangrijk bezwaar waar ik ook geen antwoord op weet. Maar toch schiet me nu
iets te binnen: Kijk, de meester kan de jongen slechts met betrekking tot deze
tijd als de jongste van zijn leerlingen voorgesteld hebben, omdat deze jongen
zich misschien pas een paar dagen in een aards omhulsel in het gezelschap van
mensen bevindt!"
[3] SUETAL zegt: Ja, als dat zo zou zijn,
had je natuurlijk weer gelijk, maar bedenk, dat zo'n veronderstelling wel wat
gewaagd is! Het is dat, of Mozes, want beide kunnen onder zulke omstandigheden
niet naast elkaar bestaan!"
[4] RIBAR zegt: "Dat zie ik niet
in! Een engel kon toch ook, zoals men nu nog mondeling overlevert, zeven jaar
lang een gids voor Tobias zijn. Waarom zou deze het dan niet een paar dagen op
aarde kunnen uithouden?! Deze aarde is toch net zo goed een werk van God, als
hij dat zelf is!"
[5] SUETAL zegt: " Ja, ja, als
jij gelijk hebt en Mathaël ook onweerlegbaar gelijk heeft, dan kan, aards
gezien, deze jongen zeker de jongste leerling van de eeuwig grote meester zijn!
Zijn figuur en zijn daden getuigen duidelijk van een hoger wezen uit de
hemelen, maar als dit wezen van zichzelf getuigt dat het een jongste leerling
van de grote meester uit Nazareth is, dan moet deze meester qua geest toch
zeker een heer over alle hemelen zijn. Maar als hij dat is, dan doemt voor ons
de belangrijke vraag op, wat wij dan, voor het aangezicht van de Allerhoogste
Almachtigste Zelf, kunnen en zullen doen! Want dat zou echt geen kleinigheid
zijn!"
[6] RIBAR zegt: "Ongetwijfeld,
maar zouden wij er iets aan kunnen doen als het, wat mij steeds
waarschijnlijker lijkt, zo zou zijn? Kijk, de Godheid is vrij en doet wat Zij
wil, en de sterfelijken kunnen haar geen beperkingen opleggen! Als Zij als een
rechter tot ons was gekomen, zouden wij er zeker slecht voor staan, maar Zij
kwam als de vriendelijkste weldoener naar ons sterfelijken toe, om ons door de
oude, reeds door vader Henoch gepredikte liefde dichter naar Zich toe te
trekken, en onder zulke omstandigheden is Zij niet te vrezen. Maar naar het mij
toeschijnt, Iaat Zij Zich alleen door de liefde in waarheid kennen, omdat de
liefde beslist de enige reden van Haar komst hier is. Maar door het verstand en
al onze hooggeprezen rede laat Zij Zich zeker niet kennen.
[7] En zie, nu wordt er veel voor mij
begrijpelijker! De vermeende Griek kwam voorheen heel aardig en vriendelijk
naar ons toe en vroeg ons bovendien nog, of wij kennis wilden maken met de
grote meester uit Nazareth. Maar wij wimpelden dat uit een soort angst beslist
af en beredeneerden dat met allerlei onbelangrijke, verstandelijke redenen. Wij
vreesden de meester, omdat de leerling ons al had laten zien hoe ergerlijk
oppervlakkig onze redeneringen waren.
[8] Tot op heden beredeneerden wij
alles nog steeds verstandelijk en zijn nog zeer weinig te weten gekomen, en het
tamelijk sterke vermoeden dat nu in ons hart begint te groeien, hebben we puur
aan de reprimande te danken, die de wijze jongen ons heeft gegeven omdat zijn
geduld kennelijk opraakte. Want, zoals ik nu al vrij duidelijk begin te
beseffen, had hij het er vóór de lange toespraak van de meester al duimendik
opgelegd dat die Griek nu juist de meester moest zijn en niemand anders! Maar
ons echte onverstand hield toen nog steeds een driedubbele doek voor de ogen
van onze ziel, en wij zagen daarom steeds door alle bomen het bos niet.
[9] Omdat wij nu, vanwege de
uitbrander, wat meer gingen voelen voor de Griek, schijnen een paar doeken van
de ogen van onze ziel weggenomen te zijn, en wij beginnen daarom nu ook enige
vermoedens te krijgen. Bn ik ben nu van mening dat wij ons verstand
helemaal over boord moeten gooien en in plaats daarvan puur het gevoel van ons
hart moeten volgen, dan zullen wij zeker eerder een doel bereiken dan door ons
verstand, dat de mens alleen kreeg, zoals men voor het koken van eten een
kooklepel bij de etenspot geeft, namelijk voor het omroeren van het eten. Is
het eten in de pot eenmaal gekookt, dan kan men de roerlepel verder missen!
-Wat is daarover nu jouw mening en de mening van jullie allen?"
[10] Grote ogen opzettend, zegt
SUETAL: "Vriend, ik zie wel, dat jij het steeds meer houdt op de Griek.
Dat is bij mij ook wel het geval en ik deel daarin geheel jouw mening, maar met
het afwijzen van het verstand ben ik het voorlopig nog niet eens. Want als wij
dat vanwege een in ons opwellend gevoel terzijde leggen, wat hebben wij dan nog
vóór op de dieren van het bos, die zonder verstand zijn en daarom hun gevoels
instinkt moeten volgen?
[11] Kijk, de mens wordt heel vaak
door allerlei gevoelens overweldigd. Als hij dan, zonder bij zijn pure verstand
te rade te gaan, meteen maar zijn gevoelens zou volgen, waar zou hij dan terechtkomen!
Daarom is het naar mijn mening slechts vóór alles nodig het verstand zoveel
mogelijk te zuiveren. Want alleen door het gelouterde verstand geleid, kunnen
onze betere gevoelens ons tot een ware zegen worden.
[12]
De gevoelens in de mens zijn als een veelarmige poliep in zee die zijn vele
armen steeds naar voedsel uitstrekt, maar in dit dier is verder beslist geen
andere intelligentie waar te nemen.
[13] Als de mens nu zijn verstand
terzijde zou schuiven, zou hij duidelijk op zo'n dier lijken, want de ruwe
gevoelsmens op zichzelf is vreet en genotzuchtiger dan ieder ander dier.
Alleen het ontwikkelde en gereinigde verstand regelt en ordent de gevoelens van
de mens, verwijdert de slechte, behoudt dan alleen de goede en zuivere en maakt
op deze wijze van de schijnbare mens, een echt mens.
[14] Daarom moetje het goddelijke
verstand niet over boord willen gooien, want zonder het verstand is iedere ezel
of os onze meerdere!"
[15] De tien anderen geven Suetal
hierin volkomen gelijk en delen allen zijn mening. Maar Ribar haalt bedenkelijk
zijn schouders op en SUETAL zegt: "Nou, daar kun je toch echt niets
tegenin brengen?! Want mijn mening staat voor God en de hele wereld zo vast als
de berg Sinaï, waarop Mozes de wetten kreeg voor een volk dat enorm met verstand
begiftigd is!"
78
Verstand en gevoel
[1] Na een poosje zegt RIBAR:
"Vriend, tegen datgene wat je nu hebt gezegd zou nog heel wat in te
brengen zijn! Maar omdat je nog een grote held met je verstand bent, zou je mij
toch weer meteen met iets anders komen aandragen. Ik wil je in werelds opzicht
in geen geval ongelijk geven, en het moet bij de vorming van de wereldse mens
zo gebeuren, zoals je nu hebt gezegd. Deze ontwikkeling moet steeds de
noodzakelijke voorloper zijn van de latere, hogere vorming van de geest, maar
zij moet niet reeds het einde van de vorming zijn en dat kan het ook ondanks
alle nog zo geraffineerde verfijningen nooit worden.
[2] Want als het verstand ons
oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van onze gevoelens om die zo goed
mogelijk te veredelen, dan moet toch in de daardoor rijp geworden gevoelens een
bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de rijp geworden vrucht van een boom.
Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk zonlicht en warmte nodig en ook zo nu
en dan een vruchtbare regen. Maar als de vrucht eenmaal rijp is geworden, zal
men haar van de boom afhalen en in een geschikte voorraadkamer zo goed mogelijk
bewaren, opdat zij uit zichzelf nog rijper en smakelijker wordt. Als je de
rijpe vrucht echter aan de boom Iaat hangen, zal zij daardoor niet alleen niets
beter worden, maar geheel verrotten!
[3] En zo is het zeker ook het geval
met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal de juiste rijpheid bereikt
hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven worden van de zorg daarvoor en
moeten de gevoelens aangezet worden om zelfstandig een hogere levensrijpheid te
bereiken, omdat anders de voorafgaande rijping totaal nutteloos zou zijn.
Daarom zei ik ook dat wij, omdat wij met het verstand niet verder kunnen komen,
nu juist dit uiterlijke verstand overboord moeten zetten en ons dan voor onze
verdere levensleiding aan onze rijp geworden gevoelens moeten overgeven!"
[4] SUETAL zegt: "Broeder, op de
een of andere wijze sta jij onder een goddelijke invloed! Want ik ken je, dat
is niet jouw manier van spreken! Je praat al bijna net zo wijs als Mathaël! Ja,
kijk eens, daar kan Ik beslist niets meer tegenin brengen, want ik ben er
helemaal van doordrongen dat je werkelijk volkomen gelijk, hebt en de
waarheid, spreekt! Ik ben weliswaar nog niet zo ver, maar Ik voel dat het bij
mij nu ook vooruit gaat."
[5] Nu zeggen de andere tien ook, dat
zij hetzelfde bij zichzelf beginnen te voelen.
[6] Na deze gesprekken komt RAPHAËL
weer bij de twaalf terug, tikt beiden goedkeurend op hun schouders en zegt:
"Zo, zo is het goed, vrienden. Zo bevallen jullie mij beter dan voorheen
met jullie benepen verstand, en ik mag jullie nu zeggen, dat je helemaal op de
goede weg bent!"
[7] Na deze woorden van Raphaël staat
RIBAR op, omarmt Raphaël met alle kracht van zijn liefde, drukt hem aan zijn
hart en zegt zeer bewogen: "O hemel en jij, hemelse vriend! Waarom kon ik
je al niet eerder liefhebben met alle gloed van mijn leven!?" -Want sinds
Ribar de voet en de hand en de ogen van de engel beter had bekeken, werd hij
meteen helemaal tot stervens toe verliefd op hem.
[8] Maar RAPHAËL zegt: "Vriend,
dat soort liefde is wel beter dan helemaal geen liefde, maar zij deugt toch
niet voor de ziel en haar innerlijke leven. Jij houdt alleen van mijn gestalte,
die nu mijn natuurlijke uiterlijk is maar de liefde is het eigenlijke
innerlijke van de mens en moet zich nooit aan iets uiterlijks hechten, want
daardoor wordt het innerlijke al gauw gelijk aan het uiterlijke en zo een
weerspiegeling van de hel. Dit verdraait de goddelijke levensorde. De geest der
ziel, die de liefde is, wordt naar buiten gericht en kwijnt daardoor weg, net
zoals een te vroeg geboren baby verkommert die door van buiten komend geweld te
vroeg uit het moederlichaam werd verdreven.
[9] Mijn uiterlijk mag je daarom niet
boeien, maar alleen de waarheid die je uit mijn mond verneemt. Die zal je
behouden en je geheel en, al vrij en in je ziel waarlijk gelukkig maken. Laat
mijn tijdelijke uiterlijk voor jou alleen maar als bewijs dienen, dat je ziet
hoe mooi de volle waarheid gepaard aan de liefde in haar reinheid is! -Begrijp
je dat?"
[10] RIBAR
zegt, terwijl hij zijn geweldige omarming opgeeft: "Ik begrijp het wel,
maar bij jouw aanblik gaat iemands verstand op de loop!"
[11] Dan zegt SUETAL tegen Raphaël:
"Dat is al een oude kwaal bij mijn vriend Ribar. Een mooie gestalte,
manlijk of vrouwelijk, kan hij, zonder hartstochtelijk te worden, niet
verdragen, maar mij is het om het even. Een mooie gestalte bevalt mij ook wel
beter dan een lelijke, maar hartstochtelijk wordt ik daar nooit van! Tot op
heden heb Ik dan ook alle vrouwen en meisjes, hoe mooi ze ook waren, volkomen
met rust gelaten!"
[12] RAPHAËL zegt: "Dat is echter
geen verdienste van jou, maar van je aard! Want het is geen verdienste van een
blinde, dat hij door geen wereldse schoonheid verleid wordt, en het is geen
deugd van een dove, als hij zijn oor niet te luisteren legt bij een
kwaadspreker. Maar mensen zoals jij kunnen in hun ziel dan ook veel moeilijker
gewekt worden dan diegenen, bij wie de geestelijke ontwikkeling van het hart
aan het begin meer open staat dan bij anderen aan het eind.
[13] Kijk, bij Ribar is het
geestelijke, al is het nog ongezuiverd, al met zijn lichaam verweven. Iets
schoons en in zijn aard volkomens trekt hem dan ook meteen aan omdat al het
uiterlijk schone innerlijk blijkbaar zijn oorsprong vindt in een gevorderde,
geestelijke ontwikkeling. Daarom is het in zekere zin uiterlijk verliefd worden
op een mooi voorwerp weliswaar een woordeloos, maar toch geestelijk
wederzijds herkennen en verwarmen. Alleen moet het zo vroeg mogelijk al aan een
goede leiding worden toevertrouwd, waardoor het in zekere zin naar de
eigenlijke levensgrondslag wordt teruggeleid. Dat is niet zo moeilijk, omdat
de werkelijke levensgeest, die zich manifesteert door de liefde, het eigenlijk
intelligente leven in de mens is en zodoende datgene wat met zijn natuur en
orde overeenkomt, gemakkelijk begrijpt en in de praktijk toepast."
79
De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn
[1] Het genoemde, uiterlijke verliefd
worden op een mooi voorwerp is daarom op zichzelf beslist geen zonde, maar kan
zonde -dat wil zeggen een fout in de levensorde -worden, als het stuurloos
steeds meer aan de uiterlijke vormen blijft hangen. Daardoor wordt het dan
natuurlijk moeilijker zo'n geest te scheiden van de schone buitenkant en hem op
zijn eigen plaats terug te brengen.
[2] De Heer Iaat in zulke gevallen
allerlei pijnlijke vermaningen en zelfs geselingen toe, waardoor een geest die
zo verdwaald is, na verloop van tijd toch weer in de oude orde terugkomt en al
het uiterlijke loslaat, het edelere daarvan herleidt tot zijn orde en het
daardoor werkelijk, nieuw leven inblaast.
[3] Daarom is er een groot verschil
tussen mensen zoals jij en mensen zoals Ribar. Wat jij jarenlang probeert, kan
een mens zoals Ribar in een paar dagen, ja vaak in een paar uur bereiken als
hij daarvoor de juiste leiding krijgt en het zelf serieus wil. - Begrijp je
dat?"
[4] SUETAL zegt, terwijl hij wat
knorrig lijkt: "Ja, ik begrijp het wel, maar ik zie aan de andere kant de
reden niet waarom de schepper de ene mens zo rijp en geestelijk ontvankelijk en
de ander zo bot als een stuk hout op de wereld zet!"
[5] De ENGEL zegt: " Ja, mijn
beste vriend, als je zo gaat vragen zijn we nog lang niet klaar, want je geest
ligt nog diep onder de huid van je lichaam verborgen, terwijl de geest van
Ribar al ver buiten zijn huid is doorgedrongen, waardoor met hem gemakkelijk
gepraat kan worden. Je zou net zo goed kunnen vragen, waarom God op aarde
zoveel stenen heeft geschapen en waarom niet alleen maar zachte, vruchtbare
aarde, waarom zoveel water op de wijde vlakten waarop men geen akkers en
wijngaarden kan aanleggen, waarom zoveel doornstruiken en zoveel soorten
distels waaraan echt geen druiven en geen vijgen groeien. Maar ik zeg je, dat
dat allemaal in hoge mate nodig is en dat het ene niet zonder het andere zou
kunnen bestaan. Om je in 't kort en heel oppervlakkig de wijze redenen daarvan
te laten zien zou een periode van vele duizenden jaren vergen, terwijl een
ontwaakte en rijpe geest al dat oneindig vele in enkele ogenblikken helemaal
kan begrijpen, als hij zich daarvoor interesseert. Maar omdat een volmaakte
geest veel hogere en betere levenszaken te doen heeft dan naar de oorzaak van de
stenen, het water, de dorens en distels te zoeken, Iaat hij dat graag over aan
de wijze voorzorg van de Heer der oneindigheid. "
[6] SUETAL zegt: "In dat geval is
het ook niet mijn schuld als ik langzamer van begrip ben dan iemand als Ribar, die
naar mijn weten, ondanks zijn meer openstaande geest, de hemelse wijsheid nog
lang niet in pacht heeft!"
[7] RAPHAËL zegt: "Mensen zoals
jij, moeten een scherp verstand hebben, zodat hun veel ongevoeliger ziel
daardoor een weg naar hun geest heeft, die evenwel veel langer en hobbeliger is
dan die, welke de liefdesgeesten moeten gaan. Want een geest van liefde heeft
al als een geopend levenselement in en voor zich, wat de ongevoeliger ziel pas
Per longum et latum (op de lange duur) door het juiste gebruik van haar opmerkingsgave
kan bereiken.
[8] Kijk eens, wat een moeite het je
nog zal kosten tot je de liefde zult bereiken! Maar Ribar is al helemaal
liefde. Die hoeft maar wat geregeld en geordend te worden en dan is hij klaar.
Jij moet echter pas met behulp van je trage verstand tot de liefde komen, om
haar daarna te bezitten. Want alleen degene die haar bezit kan haar regelen en
ordenen! -Begrijp je dat?"
[9] SUETAL zegt: " Als dat zo is,
is God onrechtvaardig en zeer partijdig!"
[10] De ENGEL zegt: "In een
bepaald opzicht zeker, maar natuurlijk alleen gezien vanuit het gezichtspunt
van het kortzichtige mensenverstand. Maar als je een huis bouwt, waarom graaf
je dan een fundament en leg je daar de grootste, zwaarste en hardste stenen in?
[11] Wat hebben die stenen dan gedaan
dat je ze het eerst in de donkere bouwput schuift en bovendien nog de hele last
op hun rug legt? Heb je dan geen medelijden met die arme stenen? Welke druk
moet het gesteente onder het enorme gewicht van een berg verduren?
[12] Of heb je geen medelijden met de
wortels van een boom omdat ze steeds in de duistere grond van de aarde moeten
zitten, terwijl de takken van de boom zo trots in de etherische lucht en in het
alles verkwikkende licht pronken?
[13] Kijk, zijn dat niet louter 'onrechtvaardigheden',
reeds in de onderste lagen van het geschapen natuurleven?! Hoe kon zo'n wijze
God, als Schepper, daar tegen alle gezonde verstand in, zo onbewogen en
gevoelloos overheen stappen?
[14] Precies zo zouden jouw voeten
zich tegenover je handen ook diep kunnen beklagen en zeggen: 'Waarom zijn juist
wij, die net zo goed als jullie van vlees en bloed zijn, veroordeeld om jullie
rond te dragen, terwijl jullie je zonder moeite zo vrolijk in de vrije lucht
kunnen bewegen?'
[15] En zo zouden nog een aantal
andere lichaamsdelen zich schijnbaar terecht kunnen beklagen ten opzichte van
het hoofd, maar wie zou de domheid van zulke klachten niet onmiddellijk inzien?
[16] Kijk, op gelijke wijze heeft de
Heer nu ook de mensen van deze aarde verschillende gaven gegeven, een aantal
grotere en een aantal minder grote. Ma.ar voor niemand .is de poort van de
grote tempel der voleinding gesloten, integendeel, aan Ieder is de weg gegeven,
en niemand kan zich daarom beklagen en zeggen: 'Heer, waarom gaf U dan ook niet
aan mij de talenten, waarover mijn broeder zich terecht zo buitengewoon verheugt?!'
Want dan zou de Heer tegen hem zeggen: 'Kom je iets te kort ga dan naar je
broeder en hij zal je uit de nood helpen! Als Ik alle mensen hetzelfde gegeven
zou hebben, dan zou er niemand ten opzichte van de ander iets missen, niemand
zou ooit zijn broeder nodig hebben! Hoe zou dan de alles tot leven brengende
naastenliefde in de mens gewekt en versterkt kunnen worden?'
[17] Wat zou de mens echter zijn
zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan zonder de naastenliefde de zuivere
liefde tot God vinden, zonder welke aan een eeuwig leven der ziel helemaal niet
te denken is?!
[18] Kijk, opdat de ene mens de andere
kan dienen en zich daardoor diens liefde kan verwerven, moet hij toch iets
kunnen presteren wat een ander niet zo gemakkelijk kan omdat hem de nodige
talenten daarvoor ontbreken. Daardoor heeft de ene mens de ander nodig, en door
de wederzijds nodige dienst wordt de liefde vooreerst gewekt en door het goede
van zulke wederzijdse diensten steeds meer versterkt.
[19] In de kracht van de naastenliefde
bevindt zich altijd de meest innerlijke openbaring van de zuivere, goddelijke
liefde en daarin het eeuwige leven.
[20] Als jij nu van jezelf kunt
beweren dat in zekere zin niets je liefde kan opwekken, noch een mooie gestalte
noch een bijzonder goede handelwijze, dan zou ik zelf wel eens van je willen
vernemen, door welk derde, mij geheelonbekende middel, de mens liefde in zijn
hart kan opwekken en waarmee hij die kan versterken om tot de kracht van de
openbaring der goddelijke, zuivere liefde in het hart te komen!?
[21] Als deze echter niet in woord en
daad tot uitdrukking komt, ziet het er met het eeuwige leven van de ziel na de
lichamelijke dood toch zeker ook nog heel duister en droef uit!
[22] Kortom, als er in je hart nog
énige twijfel over het voortleven van de ziel na de lichamelijk dood bestaat,
dan heeft de levensopenbaring nog niet plaatsgevonden. Aan wat de mens niet
heeft, twijfelt hij steeds of hij het ooit zal krijgen ook als hij het zou
willen hebben. Maar als je eenmaal het eeuwige leven van de ziel door de
openbaring van de zuivere, goddelijke liefde in je hart zó gevonden hebt als
een verloren geldstuk, dan zul je daarna ook geen twijfel meer hebben aan het volle
bezit van datgene wat je in alle waarheid en werkelijkheid bezit!
[23] Dat kan echter alleen door de
naastenliefde bereikt worden, en daarom is Ribar veel dichter bij het ware
levensdoel dan jij. Want jij hebt je hersenpan wel verlicht met het natuurlijke
licht van deze wereld, maar daarvoor Iaat je je hart zonder vuur en licht
ronddwalen als een wild dier in het duistere kreupelhout van de moerasbossen
van Europa!
[24] Ik raad je daarom aan, goed
rekening te houden met hetgeen ik je nu heb gezegd, anders kom je met al je
verstand tot niets en de gouden vrucht aan je levensboom zal lang voordat ze
rijp is door de wormen worden aangetast. En die wormen heten twijfel, die zich
tenslotte door je gehele hersenpan zullen heen vreten. En je levensvrucht wordt
tot stinkend aas dat als een smadelijk voedsel zal dienen voor de roofvogels! -
Heb je mij begrepen?!"
80
Een verstandsmens zoekt de liefde
[1] SUETAL zegt: "Begrepen wel,
maar ik zou je bijna liever niet hebben begrepen! Hoe kan ik me dan tot liefde
dwingen, als ik daartoe door mijn aard bijna helemaal niet in staat ben? Ik
voel alleen maar een verstandelijke instemming bij verschijnselen en daden,
maar liefde in mijn hart ken ik niet! Zeg me dan toch hoe dat in een mens
aanvoelt, - of waaraan hij herkent dat er liefde in zijn hart is ontwaakt? Er
moet toch wel het een of andere teken van herkenning in het leven van de mens
zijn, anders heeft hij niets aan die hele liefde. Hij kan haar misschien
volledig bezitten, maar weet niet dat zo'n levenstrek 'liefde' heet. Wat helpt
of geeft hem dan die hele liefde!?"
[2] RAPHAËL zegt: "Herinner je je
dan de tijd van vroeger niet meer , toen je nog kind was? Wat voelde je toen
voor je ouders, die veel van je hielden en je als hun lieveling overstelpten
met allerlei weldaden?"
[3] SUETAL zegt: "Het is wel lang
geleden, maar ik kan nog me nog menig voorval herinneren waarbij ik zo ontroerd
was, dat me daarbij de tranen in de ogen kwamen. Moet zo'n kinderlijk gevoel
soms liefde zijn?"
[4] RAPHAËL zegt: "Ja, ja, dat is
liefde. Wie die niet heeft, mist uiteindelijk alles wat tot het leven behoort,
en zo'n mens is dan slechts een werktuig van zijn door de natuur verlichte
hersens en weet nauwelijks iets af van het wezen van zijn eigen ziel!
[5] De kinderliefde moet daarom in de
harten van iedereen zoals jij, weer wakker worden, omdat het anders onmogelijk
is om een puur verstandsmens binnen te voeren in het innerlijke levensrijk.
[6] Wat heb je eraan, als je alles met
het verstand begrijpt en toch niet in staat bent je eigen leven te begrijpen en
niet kunt zien hoe het is, hoe het zich vormt en ontwikkelt?!
[7] Wat heeft een tuinman eraan om in
andermans tuin de weelderige groei van allerlei edele planten te bewonderen,
maar daarbij zijn eigen tuin braak laat liggen en slechts het onkruid daarin
naar believen laat woekeren?! Men moet voor de bedden in de eigen tuin zorgen,
ze van onkruid vrij maken, met de juiste mest mesten en met de zaden van edele
planten bezaaien, opdat men dan op de juiste tijd ook de juiste vreugde zal
kunnen beleven aan de weelderige, edele gewassen van de eigen tuin! -Maar nu
houden we er over op, want de grote meester gaat iets nieuws ondernemen, en
daar moet je met hart en hoofd bij zijn!"
[8] RIBAR zegt: "Maar, hemeling,
zeg ons eens of we niet eerst naar de Meester moeten gaan om Hem te danken voor
al het goede, dat wij hier beslist alleen maar door Zijn grote goedheid en
genade lichamelijk en geestelijk hebben mogen ontvangen!"
[9] RAPHAËL zegt: "Voor Hem telt
slechts het hart, als dat in orde is, is alles in orde. Als Hij jullie rijp zal
vinden, zal Hij jullie wel roepen en jullie de nodige aanwijzingen geven over
wat je in de toekomst zult moeten doen.
[10] Maar nu komt het er op aan om je
in je hart en in je gehele wezen bereid te houden, want als Hij iets doet, is
dat niet alleen bedoeld voor ons hier op deze plaats, ook niet voor dit land of
voor deze uitgestrekte aarde, maar dat geldt tegelijkertijd voor de gehele
oneindigheid en eeuwigheid! Daarom gaat het erom om alles tot op de diepste
grond te begrijpen! Versta dat goed en neem dat goed ter harte! Want ieder
woord uit de mond die door de eeuwige geest van God in beweging wordt gezet, en
iedere daad die daarop volgt, heeft altijd een oneindige draagwijdte! -Maar nu
moet ik jullie gezelschap weer voor een poos verlaten en mij voegen naar de wil
van de grote Meester."
[11] Toen verliet de engel het
gezelschap van de twaalf en begaf zich weer naar zijn Josoë, die nu heel wat
met hem te bespreken had, want de vele gesprekken om hem heen hadden Josoë wat
in verwarring gebracht en Raphaël moest helpen om zijn leerling alles te laten
begrijpen.
81
De Heer kondigt een zonsverduistering aan
[1] IK zei toen: "Vrienden, onze
lichamelijke en geestelijke maaltijd heeft dit keer zo ongeveer vier uur
geduurd, en daarom wordt het tijd om van tafel op te staan! Wij gaan buiten
naar de zee om te kijken of daar niet iets gebeurt wat ons aller aandacht waard
is!
[2] Tevens maak Ik jullie er allemaal
op opmerkzaam dat wij nu over een halfuur een totale zonsverduistering zullen
beleven. Maar laat niemand zich daar druk over maken want het is een heel
natuurlijke gebeurtenis!
[3] De maan, komend uit het westen, op
een hoogte boven de aarde van 98.000 uur gaans, zal als een massief, ondoorzichtig
lichaam in rechte lijn voor de zon langs gaan en daardoor verhinderen dat het
zonlicht op een deel van deze aarde terecht komt. De totale verduistering zal
maar enige ogenblikken duren, daarna zal boven de rand van de maan direkt weer
de zon te zien zijn en dan wordt het gaandeweg weer lichter op aarde. Tijdens
de totale verduistering zullen jullie de mooie wintersterrebeelden te zien
krijgen die anders in de zomer nooit te zien zijn.
[4] Ik zeg dit, om alle dwaze vrees
voor dit soort gebeurtenissen bij jullie weg te nemen en om jullie het geheel
natuurlijke daarvan te laten zien. Wees dus straks niet bang als het
verschijnsel zich zal voordoen!
[5] Maar tevens zullen wij drie
handelsschepen in volle zee ontwaren. Die moeten vóórdat het verschijnsel zich
aandient aan land worden gebracht, omdat anders het kwade bijgeloof de
schippersknechten zou dwingen een zeldzaam mooie en deugdzame dochter van een
eerzame Griek tesamen met de haar begeleidende vader in zee te gooien.
[6] Zij reizen samen naar Jeruzalem om
de tempel te zien en zich aan de bron vertrouwd te maken met de leer der Joden,
en daarvoor nemen zij op de drie schepen een aantal grote schatten mee die dan
als een rijke buit in de roofzuchtige handen van de slechte, Griekse schippersknechten
zouden vallen.
[7] Daarom is er geen tijd te
verliezen, want de hemellichamen volgen onstuitbaar de volgens hun wetten
vastgestelde baan. Als men ze in hun baan zou belemmeren, zou de aarde daardoor
zeer veel schade lijden, die duizend jaren niet zouden uitwissen. Als de drie
schepen echter op wondere manier vlug aan de oever worden gebracht, lijdt
niemand daardoor schade, maar voor veel armen uit deze streek kan het een heel
groot natuurlijk en geestelijk voordeel opleveren. Daarom nu snel aan het werk!"
[8] Iedereen haast zich nu naar de
oever en daar stelt men zich in een lange rij op. Voor Mij levert dat echter
ook moeilijkheden op, want Cyrenius met zijn gevolg, Mijn twaalf leerlingen en
verscheidene anderen die al een tijd bij ons zijn - in totaal ongeveer zestig -
de dertig jonge Farizeeën en levieten aangevoerd door hun sprekers Hebram en
Risa, de vijf onder leiding van de wijze Mathaël en de twaalf met aan het hoofd
Suetal, Ribar en Baël, verdringen zich allen om Mij heen en willen allen, zo goed
en zo kwaad dat gaat, in Mijn buurt zijn, terwijl Ebahl met Jarah en Raphaël
met Josoë zonder meer al vlak bij Mij zijn en Jarah zelfs Mijn mantel helemaal
niet meer loslaat. De oude Marcus met zijn vrouwen kinderen wil ook in Mijn
naaste omgeving zijn en daaruit blijkt wel dat er weinig ruimte voor Mij over
blijft. Maar Raphaël leidt al gauw alles in goede banen door in een oogwenk
alle oevergasten een gerieflijke plaats te bezorgen. Ik en Cyrenius en de oude
Marcus schepen ons in en onder de ogen van de vele gasten varen wij vlak langs
de oever heen en weer, tot tevredenheid van de gasten en Mijn leerlingen.
[9] Maar nu komt de maan al dicht bij
de zon en IK geef Raphaël opdracht door te zeggen: " Je weet wat nu gedaan
moet worden, wacht dus niet langer!"
[10] En RAPHAËL zegt, eigenlijk alleen
vanwege de gasten: "Heer, ineens of vertraagd?"
[11] IK zeg: "Na twaalf tellen
ineens!"
[12] De drie schepen lagen echter nog
zo ver weg dat men ze nauwelijks kon zien; in rechte lijn was het wel zo'n vier
uur gaans.
82
Raphaël redt enige Grieken
[1] Cyrenius spande tevergeefs zijn
ogen in, maar hij zag geen schip. Evenzo verging het Marcus, maar ANDERE zeer
scherp ziende ogen zagen de schepen ter grootte van drie mugjes op zee varen en
zeiden: "Heer! Met gunstige wind zijn die pas in een uur of twee aan deze
oever!"
[2] IK zeg: "Maak je daar maar
geen zorgen over, Mijn schipper zal het geheel op het juiste moment aan de
oever brengen!"
[3] De dertig jonge FARIZEEËN vragen:
"Waar en wie is degene, die dat kan?"
[4] IK zeg: " Jullie kennen toch
de jonge opvoeder van de pleegzoon van Cyrenius? Die is het!"
[5] De DERTIG vragen angstig:
"Waar ligt er dan een scheepje voor hem klaar?"
[6] Dan zegt RAPHAËL: "Dat heb ik
niet nodig!" en op dat ogenblik verdwijnt hij. Allen schrikken, in de
mening dat de jongen in het water is gesprongen en nu, als een vis zo snel,
door het water op de schepen af zal schieten. Want velen wisten nog niet dat
Raphaël eigenlijk een engel en daarom een zuivere geest was. Velen hielden hem
voor de opvoeder van Josoë, terwijl hij alleen maar de opvoeder van Jarah was.
Maar omdat hij zich hier meer met Josoë dan met Jarah bemoeide, zagen velen hem
hier als een jonge opvoeder van Josoë.
[7] Maar nog voor de vragers echt naar
hem omkeken, was Raphaël al bij de oever met de drie tamelijk grote schepen en
hij stond aan boord van het schip waar de vrome Griek zich met zijn nog vromere
dochter vol verbazing en ontzetting bevond. Want in de eerste plaats kwam hem
die onbegrijpelijk snelle landing aan een hem geheelonbekende kust voor als een
droom, en ten tweede wist hij niet wat hij moest denken van de jonge schipper
en hij kon zich over deze wonderbare verschijning ook geen rekenschap geven,
want de verandering gebeurde te snel en te wonderlijk verrassend.
[8] Ook de schippersknechten stonden
vol verbazing als standbeelden bij hun roeispanen en durfden deze niet meer in
het water te steken. Pas na enige ogenblikken van grote verbazing en
verwondering vroeg de GRIEK heel eerbiedig aan de jongen: "Wie ben je,
machtig wezen? Wie beval je om ons zo snel naar de veilige oever te brengen en
waarom?"
[9] RAPHAËL zegt: "Vraag niet,
maar kijk naar de zon, die nu weldra voor een paar ogenblikken haar lichtglans
zal verliezen! Als u in volle zee geweest zou zijn, dan zou het kwade bijgeloof
van de schippersknechten u tesamen met uw dochter over boord in zee geworpen
hebben, waarna zij uw meegenomen schatten onder elkaar verdeeld zouden hebben.
Dat voorzag onze grote, goddelijke Meester en daarom zond Hij mij om u snel te
redden. U bent nu helemaal in veiligheid, maar toch kunnen u nog onaangename
dingen te wachten staan, en daarom moet ik gedurende het duistere gebeuren bij
u op het schip blijven, omdat u anders nog veelongemak van de ruwe
schippersknechten zou kunnen ondervinden. "
[10] De Griek kijkt nu naar de zon en
merkt tot ontzetting van hemzelf en zijn dochter, dat er van de zon alleen nog
maar een heel smalle rand is overgebleven. Hij staat op van zijn zitplaats en
dondert een vloek omhoog naar de draak, die de zon nu geheel dreigt te
verslinden.
[11] Het was bij tamelijk veel
heidenen van Klein-Azië een vroom gebruik, om tijdens een zonsverduistering een
aantal van de grootste vloeken naar de slechte draak omhoog te zenden, opdat
hij daarvan zou schrikken en de verslonden zon weer uit zou spuwen, waarop zij
dan weer verder licht kon geven. Maar nog voor de oude klaar was met zijn vrome
vloeken werd de zon geheel door de maan bedekt.
[12] Toen ontstond er een onverwacht,
wild gehuil onder de schippersknechten, maar ook aan de oever bij de Romeinse
soldaten, en de schippersknechten die van angst bijna buiten zichzelf waren,
stortten zich op de Griek en wilden hem met zijn dochter en Raphaël in zee
gooien, want zij gaven deze drie de schuld van deze verschrikkelijke gesel der
goden en wilden hen daardoor verzoenen. Maar Raphaël hief alle schippersknechten
uit de schepen en zette hen aan land, de ergste wierp hij echter in zee, en die
had als geoefend zwemmer grote moeite om tamelijk ver onder de schepen helemaal
uitgeput het land te bereiken.
83
De gevolgen van de zonsverduistering
[I] Tijdens deze consternatie brak de
zon weer door vanachter de andere kant van de maan, en de oude opgewektheid
kwam weer terug in de harten van alle aanwezigen; slechts Cyrenius en ook
Julius bleven tijdens de gehele verduistering volkomen rustig naast Mij staan.
[2] Zelfs Mijn leerlingen werden wat
onrustig, en Jarah en Josoë sprongen haastig in Mijn aan de oever aanleggende
schip en beefden van angst. Maar hun angst was meer een gevolg van het wilde
gehuil van de schippersknechten, dan van de duisternis. Want Jarah en Josoë
wisten heel goed waardoor een zonsverduistering ontstond, maar op het wilde
gehuil waren ze niet voorbereid en daarom sprongen zij in grote angst op Mijn
schip en drongen zich daar zo dicht mogelijk tegen Mij aan. Maar Cyrenius en
Julius genoten intussen van de mooie winterse sterrenbeelden, die zij nog
nooit 's zomers hadden gezien.
[3] Langzaam maar zeker werd het
steeds lichter, en de oude blijmoedigheid nam weer bezit van de ontstelde
harten der mensen, en de schippersknechten keerden weer terug naar hun drie
schepen en vroegen de jongen om vergeving, omdat zij hem voorheen zo hard
hadden aangepakt.
[4] Ook de Griek vroegen zij om
vergeving en de GRIEK zei: "Wat het geloof voorschrijft moet iemand doen,
als hij voor zichzelf geen wijzere tegenargumenten heeft. Maar vanaf nu moet
jullie geloof zich meer ontwikkelen, dan zullen jullie inzien dat de verheven
goden zeker geen mensenoffers uit onze handen verlangen, omdat zij zelf talloze
middelen in handen hebben om naar believen honderdduizenden mensen van deze
aarde weg te nemen."
[5] De scheepslieden accepteren deze
les van onze Griek en beloven dat zij in de toekomst bij een soortgelijk
verschijnsel zijn wijze les volledig indachtig zullen zijn en blijven. Dan
vragen de schippersknechten aan de Griek of hij nu zijn reis verder wil
voortzetten of dat hij hier denkt te blijven.
[6] Maar de GRIEK zegt: "Zien
jullie hier die machtige jongeman niet?! Hij heeft mij geholpen en gered uit
jullie blinde geloofswoede; het leven van mij en van mijn enige dochter ben ik
hem schuldig. Hij alleen is nu mijn gebieder, en wat hij zal zeggen, zal ik ook
doen. Zonder zijn woord en zijn wil zal ik, ook al duurt het tien jaar, geen stap
verder reizen!
[7] Bovendien zegt een goede,
innerlijke stem mij, dat ik op deze onaanzienlijke plaats nu reeds meer heb
gevonden dan in geheel Jeruzalem. Daarom blijf ik hier. Ik zal nu met de waard
van deze plaats bespreken of ik hier kan blijven. Als dat hier te doen is, laat
ik meteen mijn lastdieren aan de oever brengen en vervolgens al mijn
meegebrachte schatten, en jullie kunnen dan jullie schepen weer vlot
maken"
[8] Tijdens dit gesprek komen ook Ik,
Cyrenius, Julius, Marcus, de oude waard en Jarah en Josoë al op het schip waar
de Griek zich bevond, en MARCUS spreekt hem meteen aan en zegt: "Vriend!
Je ziet, dat een eerlijk gastheer nooit gebrek heeft aan gasten. Kijk, ik ben
de gastheer van deze plaats en huisvest in mijn kleine hut en in mijn tenten
alle goede gasten die je hier ziet, maar voor jou is er ook nog plaats als je
hier wilt blijven!"
[9] De GRIEK zegt heel vriendelijk:
"Vriend, ik heb slechts een rechthoekig plaatsje van dertig passen in de
lengte en tien in de breedte nodig. Daar laat ik meteen mijn drie goede en
kostbare tenten door mijn meegenomen bedienden overeind zetten, en meer heb ik
niet nodig. Want spijzen en dranken heb ik in grote hoeveelheden bij mij en ik
bezit veel goud en zilver om nog meer te kopen, als het meegenomene op mocht
raken. Ook heb ik voer voor mijn lastdieren en op die wijze ben ik dus goed
voorzien van al het mogelijke. Alleen een plaats om dat allemaal onder te
brengen heb ik niet en die zal ik dus voor enige tijd van je huren. Wat verlang
je per dag voor die gevraagde ruimte?"
[10] MARCUS antwoordt heel
vriendelijk: "Ik weet dat bij jullie Grieken steeds alles precies wordt
berekend, maar bij ons Romeinen en bij de betere Joden is dat geen gewoonte. Je
blijft hier zolang je maar wilt, en er zal niets anders van je gevraagd worden
dan jouw echte en oprechte vriendschap. Als je daarnaast iets wilt doen voor
een arm, hierheen verdwaald mens, dan zal dat zonder rekening aan jouw
goeddunken worden overgelaten. Laat dus maar uitpakken en maak het je zo geriefelijk
als in een huis in jouw eigen stad, want zolang je hier wilt blijven, staat je
niet alleen het door jou gevraagde. stukje grond, maar mijn gehele niet zo
geringe stuk grond ter beschikking en op mijn tafels zal ook voor jou gedekt
zijn! -Zeg mij, of je daarmee tevreden bent!"
[II] De GRIEK zegt: " Ja, vriend,
Daarmee beschaam je mij, en ik bevind mij nu in grote verlegenheid als ik je
jouw grote, zeer onbaatzuchtige vriendschap in zekere zin met niets kan
vergelden, en ik waag het nauwelijks gebruik te maken van je waarachtige
grootmoedigheid!"
[12] MARCUS zegt: "Vriend, je
vriendschap zal toch meer waard zijn dan alle grote, aardse schatten die je bij
je hebt en die ik niet nodig heb, omdat ik nu misschien nog grotere heb dan
jij, maar niet zozeer stoffelijk, dan wel geestelijk!"
[13] De GRIEK zegt: "Dan heb jij
dus allang datgene, wat ik en mijn dochter reeds lang tevergeefs in alle hoeken
der aarde zoeken?"
[14] MARCUS zegt: "Wat thans de gehele
aarde en alle sterren en de zon en de maan je niet kunnen geven en ook geen
tempel en geen orakel, dat vind je hier op dit plekje. Laat dus maar meteen
uitpakken, want je bent nu al op de goede plaats!"
[15] De Griek beveelt nu meteen zijn
veertien dienaren aan het werk te gaan.
84
Goden en mensen
[1] Maar IK zeg tegen de Griek:
"Luister, beste vriend! Die veertien bedienden van jou kunnen best
ijverige en vaardige mensen zijn, maar je hebt zóveel bij je dat het hun toch
een behoorlijke tijd zou kosten voor ze alles op orde zouden hebben.
[2] Kijk, deze schijnbare knaap is één
van Mijn vele dienaren en doet in een oogwenk meer dan al jouw veertien
dienaren in ruim honderd jaar. Laat je dienaren daarom voor deze keer rusten,
dan zal deze enige hier aanwezige dienaar van Mij in een oogwenk alles zo op de
jouw vanouds bekende manier hebben ingericht, als jouw veertien dienaren
nauwelijks in drie dagen zouden kunnen!
[3] Als je daarmee instemt, zal Ik hem
daar opdracht toe geven!"
[4] De GRIEK zegt: "Vriend, als
op aarde zoiets mogelijk is, dan vraag ik je dat! Want mijn dienaren zijn toch
al erg vermoeid van de reis en konden dus met het uitpakken en opzetten van de
tenten best wel eens erg lang bezig zijn!"
[5] IK zeg tegen Raphaël: "Laat
zien wat een zuivere geest in een oogwenk kan doen!"
[6] RAPHAËL boog diep en zei:
"Heer, U heeft bevolen en zie, alles is reeds kant en klaar!"
[7] Daarop zeg IK tegen de Griek:
"Wel, vriend, sta op en onderzoek of het werk naar wens is gedaan!"
[8] De Griek gaat staan, slaat
driemaal zijn handen ineen en zegt stomverbaasd: "Ja, alle goden nog aan
toe! Wat is dat nou?! De jongen is nog helemaal niet weggeweest en mijn tenten
staan er al kant en klaar en alles ziet er piekfijn uit! Nee, nee, nee! Dat is
niet natuurlijk meer! Nu moet ik toch eens zien of het in de tenten ook
allemaal in orde is!"
[9] Dan verlaat hij het schip en gaat,
begeleid door ons en zijn dochter , zijn tenten in en vindt tot zijn grote
verbazing werkelijk alles helemaal op orde.
[10] Nu is hij echter pas goed van
zijn stuk gebracht. Als in een soort verbazingsroes zegt hij na een poosje,
terwijl zijn verwondering maar niet ophoudt: "Ik ben óf bij de
aartsmagiërs van Egypte terecht gekomen, óf bij louter goden, want wat ik hier
meemaak is ongehoord en sinds mensenheugenis niet voorgekomen! En jij, vriend,
(zich tot Mij wendend) schijnt temidden van deze velen de meester, of Zeus zelf
te zijn!? Je bent niet uit een mens geboren en deze jongen ook niet, je moet
van eeuwen her uit de geest zijn geboren! O goden, o goden, welke kracht moeten
jullie bezitten om dit te kunnen doen en hoe ellendig is de arme mens, de
blinde worm in het stof, vergeleken bij jullie?! Jullie kunnen alles, maar de
sterfelijke worm in het stof van zijn vergankelijkheid kan niets! Vriend, u die
een god bent en aan wie alles gehoorzaamt, wat kan ik, een sterfelijk mens,
voor u, onsterfelijke god, doen? Wat kan ik u geven, u, die over de gehele
aarde, over zon, maan en alle sterren gebiedt?"
[11] IK zeg: "Vriend, je bezit
veel natuurlijk inzicht en beoordeelt het gebeurde, dat voor jou een wonder
lijkt, wel met een juiste instelling, maar je moet de mensen niet te ver
beneden jouw goden stellen, want Ik zeg je: Alle goden, die je als zodanig kent
en vereert, zijn eigenlijk helemaal niets vergeleken bij een mens die met de
ware Geest van God is vervuld.
[12] Kijk, die vele mensen die je hier
ziet zijn merendeels al net zo machtig als deze jongen hier en zijn toch
slechts mensen van vlees en bloed!
[13] Raak Mij aan en je zult merken,
dat ook Ik, wat betreft Mijn uiterlijke lichaam, uit vlees en bloed besta, maar
dit vlees en bloed is vervuld van de Geest van God, de enige Almachtige, naar
Wie alles zich moet voegen door de macht van Zijn wil.
[14] Daaraan zie je dus, dat wij hier
alleen maar handelen door de kracht van de Geest van God, die in ons is, in ons
denkt en wil wat Zijn alziende en alvoelende, hoogste wijsheid nodig en goed
acht.
[15] Wel, op dit ogenblik bezit Ik
Zelf alleen deze eigenschap volkomen en daarom ben Ik daarin een meester, maar
Ik kan ook ieder mens die van goede wil is, daartoe in staat stellen.
[16] Maar natuurlijk kan aan een mens
die een kwade, opstandige wil heeft, dat vermogen niet en nooit worden gegeven,
want het is noodzakelijk dat hij eerst volledig ingewijd is in de heilige orde
van de Geest van God, voordat hem het vermogen van de macht van de eeuwige
Geest van God wordt gegeven, en die kan alleen maar daarin bestaan, dat de
zuivere mens in zijn ziel geheel wordt doordrongen van de Geest van God. De van
Gods Geest doordrongen ziel wil slechts datgene, wat de Geest van God wil, en
wat Die wil, moet gebeuren omdat Hij alleen de eeuwige oerkracht en macht van
de gehele oneindigheid is!
[17] Want
alles wat in de eindeloze ruimte is, leeft en denkt, is voor wat betreft het
geestelijk levende deel de onwrikbaar vastgehouden gedachte van deze eeuwige
Geest in de door Hem Zelf bepaalde orde en het daaruit onder woorden gebrachte
Idee, hetgeen echter geheel volgens zijn aard eveneens zelfstandig geestelijk
kan worden.
[18] Kijk,
vriend, in het kort aangegeven is het zo met de dingen gesteld! Jij bent een
bekwaam denker en zult weldra veel begrijpen, maar op dit ogenblik moet dit
voldoende voor je zijn!
[19] Ik zal je echter een zekere Mathaël,
een zeer wijs man, als gezelschap geven. Hij zal je veel vertellen en je zult
Mij Zelf daarna beter begrijpen dan nu!"
[20] Daarmee is de Griek, die zich
zeer over mijn wijsheid verbaast, geheel tevreden en hij is erg verlangend de
man te zien.
[21] IK roep meteen Mathaël en zeg:
"Vriend, daar vind je een wat bouwvallig huis. Jij bent een goed timmerman
en zult wel weten, wat er aan gedaan moet worden!"
[22] MATHAËL zegt: "Heer, met Uw
hulp zal het huis goed en stevig worden!"
85
Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als leraar toegewezen
[1] Hierna zweeg Ouran (zo heette de
Griek, en zijn dochter heette Helena) en hij probeerde tot rust te komen om als
een man met veellevenservaring van gedachten te kunnen wisselen met de aan hem
voorgestelde Mathaël, die hem door een paar woorden al liet merken dat hij veel
wijsheid bezat. Daarbij wilde hij ook rekening houden met Sapienti pauca (een
wijs man heeft weinig woorden nodig), om zich niet als iemand te gedragen die
geen hogere kennis heeft. Toen Ouran zich enigermate hersteld en zijn kalmte
weer terug had, vroeg hij na een tamelijk lange stilte aan Mathaël of deze hem
overal op zijn wereldreizen wilde begeleiden en wat hij daarvoor verlangde.
[2] MATHAËL zegt, terwijl hij naar Mij
wijst: "Kijk naar Hem, Hij is een genezer van lichaam, ziel en geest! Ik
was nog maar twaalf uur geleden het miserabelste wezen op deze aarde. Mijn
binnenste was dermate bezeten door de kwaadaardigste geesten, dat mijn gehele
wezen daardoor een aardse duivel werd. Bij een bende vreselijke straatrovers
was ik de schrik van de gehele omgeving, want al mijn ledematen werden door
duivels bestuurd. Maar mijn ziel was verlamd en wist niet wat er met haar arme
lichaam gebeurde. Vriend, je begrijpt wel hoe ellendig ik was! Wie zou mij echter
hebben kunnen helpen?! Voor ieder die mij nabij kwam, was ik de grootste
verschrikking. Je kon beter met tien hongerige tijgers te doen hebben, dan met
mij alleen. Slechts een cohorte dappere, Romeinse krijgers kon mij en mijn
gezellen overmeesteren. Aan handen en voeten gebonden en geketend, werd ik met
mijn vier erge gezellen hierheen gebracht om ter dood veroordeeld te worden.
[3] Maar daar staat de grote
Heelmeester, die uit de hemelen tot ons ellendige wormen van deze harde en van
duivels wemelende aarde kwam, om ook ons, levende duivels, door woord en daad
te genezen. Hij heeft mij en mijn gezellen genezen en voor die genezing
verlangde Hij niet alleen helemaal niets van ons vijven, maar Hij bewees ons
ook nog overgrote lichamelijke en vooral geestelijke weldaden!
[4] Nu heeft mijn goddelijke Heiland
voor het eerst een dienst van mij verlangd, waarvoor jij mij nu gevraagd hebt
welk loon ik daarvoor wil hebben. O vriend, ik ben onmogelijk in staat iets van
jou te verlangen voordat ik mijn schuld aan deze grote Ene betaald zal hebben,
want ik dien daarmee alleen Hem die mij geroepen heeft en niet jou!
[5] Ik zal echter eeuwig diep bij hem
in de schuld staan en nu door te dienen mijn grote schuld iets verminderen.
Daarom, vriend, zul jij mij voor een bewezen dienst ook nooit iets schuldig
zijn -behalve je ware vriendschap en broederliefde!
[6] Want ik heb het voor niets
gekregen en voor dezelfde prijs zal ik het ook aan jou geven! Goud, zilver en
edelstenen zul je weliswaar niet van mij krijgen, maar wat ik heb, zal je ook
zo kosteloos worden gegeven als ik het heb ontvangen. Vraag mij zoiets dus in
het vervolg niet meer!"
[7] OURAN zegt: "Vriend je bent
een van de edelste mensen die ik ooit heb ontmoet! Daarom moet je de wijze
leidsman van mij en mijn dochter worden en mijn hele leven blijven!
[8] Ik zal je weliswaar,
overeenkomstig jouw wil, nooit meer vragen: 'Wat vraag je daarvoor?', maar dat
je bij mij niets te kort zult komen als vriend en als een ware broeder, dat zul
je toch wel van mij aannemen?!"
[9] MATHAËL zegt: "Het is nog
maar de vraag of jij van mij iets of alles of tenslotte helemaal niets aan zult
nemen! Want mijn gaven smaken de smaakzin, zoals ik al enigszins ondervonden
heb, nu juist niet zo zoet als een met zuivere honing gezoete wijn zoals de
Grieken die hier en daar genieten, maar vaak bitterder dan gal en het verse sap
van een oude aloë! En daarvan genieten aan zoet gewende smaakzintuigen niet
graag! Daarom zullen wij eerst wel zien hoe onze wederzijdse gaven uitgewisseld
kunnen worden!"
[10] IK onderbreek hen en zeg:
"Weten jullie wat, laten wij, omdat we nog een vol uur zon hebben en de
avond veel goeds belooft, nu gezamenlijk de heuvel van Marcus opgaan, daar
zullen wij dan wat nader kennismaken! Laat je tenten voorlopig door je dienaren
bewaken, want je zult deze pas na middernacht weer terugzien en
gebruiken!"
[11] OURAN zegt: "Er bevinden
zich echter vele en grote kostbaarheden in! Maar ik denk, dat deze vriend
betrouwbaar is!"
[12] IK zeg: "Vriend, toen je pas
een uur geleden in groot gevaar was en je op het punt stond je leven en alles
te verliezen, wie redde je toen?"
[13] Daar schrok OURAN van. Pas na een
poosje zei hij: " Ja, ja, grote meester! U heeft gelijk, ik zit nog wat
vast in mijn oude gewoonten en zie nu ook in, hoe dom het van mij is om ergens
voor te vrezen. Dat zal me een tweede keer niet meer gebeuren en ik ga nu
zonder bedenken meteen met u mee, waarheen u maar wilt!"
86
Helena, de dochter van de wijze Griek
[1] Dan komt wat schuchter de dochter
HELENA naar mij toe en zegt smekend: "Heer, onbegrijpelijk grote meester
en heiland! O neem het mijn oude vader niet kwalijk. Heus, als zijn dochter ken
ik hem toch al mijn hele leven en ik kan u naar waarheid getuigen, dat hij een
goede, zachte en zeer meegaande man is. Ik kan mij niet herinneren dat hij
zelfs ooit een gelijk, dat hij zeker aan zijn kant had, vóór heeft laten gaan
op het recht van iemand anders, ook al was dit eerder onrecht dan recht. Hij
heeft er nog nooit met iemand om gestreden of zich geërgerd en gemopperd over
een hem aangedaan onrecht! Maar de hoge goden lieten hem daarom ook nooit
vallen, en de schone godin van het geluk was hem steeds vriendelijk gezind.
[2] Daarom moet ook u, die ook zo'n beetje
een god schijnt te zijn, de bezorgdheid die mijn vader uitsprak, niet als
beledigend voor uw hoogheid beschouwen! Maar mocht u toch zo streng zijn, neem
dan mijn leven ter verzoening van mijn vader, die ik boven alles liefheb!"
[3] IK zeg tegen alle omstanders:
"Hebben jullie wel eens zo'n voorbeeld van kinderliefde in Israël
meegemaakt? Waarlijk! Zij is weliswaar een heiden, maar zij beschaamt heel
Israël, dat toch door Mozes van God de wet heeft ontvangen om vader en moeder
te eerbiedigen, te eren en lief te hebben!-"
[4] ALLEN zeggen: "Nee, heer en
meester! Zoiets is in Israël iets ongekends!"
[5] IK zeg tegen Helena: "Wees
niet bang Mijn dochter, want Ik ken je vader al zeer lang en jou ook, en kende
Ik hem en jou niet, dan zouden jullie in deze kwade zee zijn begraven!"
[6] HELENA zegt: "Maar
buitengewoon wijze, machtige en toch zeer vriendelijke meester! Hoe kunt u mijn
vader en mij al zo lang kennen? Wij kennen u pas nauwelijks een uur?"
[7] IK zeg: "O Helena, kijk om je
heen, de zee en de gehele aarde zijn al zeer oud, en toch was Ik er eerder dan
dat allemaal!"
[8] Nu schrikt HELENA en vraagt Mij
angstig en eerbiedig: "Bent u soms oppergod Zeus zelf?"
[9] IK zeg: " Aanvallig duifje,
beangstig je hart niet met loze zaken! Zeus ben Ik niet, omdat er in
werkelijkheid nooit een Zeus is geweest. Maar Ik ben de Waarheid en het Leven.
Die aan Mij geloven, zullen de dood in eeuwigheid niet zien, voelen en kennen!
-Weet je nu, wie en wat Ik ben?"
[10] HELENA zegt: "Maar als u
alleen de koude waarheid bent en daaruit het zuivere leven, hoe komt het dan
dat ik nu zoveel liefde voor u in mij begin te voelen?"
[11] IK zeg: "Duifje! Dat zal je
pas op de berg bekend gemaakt worden! Maar nu gaan wij, want anders is de zon
ons nog voor!"
[12] Toen verlieten wij de werkelijk
koninklijke statietenten en gingen de berg op, die wij vanwege zijn geringe
hoogte in korte tijd bestegen.
[13] Toen wij boven waren, merkte
Cyrenius op hoe heerlijk en mooi de hele, uitgestrekte omgeving er uit zag, en
dat hij zo iets prachtigs wel urenlang zou kunnen bekijken zonder ook maar
enigszins moe te worden. Het was alleen maar eeuwig jammer dat de dag nu al
bijna om was.
[14] Na een poosje kwam SIMON JUDA bij
Mij en zei: "Heer, nu zou U ook best, net als Jozua, tegen de zon kunnen
zeggen: 'Sta stil, zon!', zodat de kinderen hier langer kunnen genieten van
deze heerlijke avond, en Hem verheerlijken die haar heeft geschapen!"
[15] CYRENIUS zegt: "O Simon,
oude, trouwe visser en nu leerling van onze grote Meester en Heer, dat was een
goede gedachte van je, en onze Heer en Meester zou dat om welbekende redenen
nog veel makkelijker kunnen dan Jozua!" Daarop wendde ook Cyrenius zich
met dit verzoek tot Mij en Jarah ondersteunde dat.
87
De schijnzon
[1] Maar IK zei: "Jullie zijn
toch nog zeer onervaren kinderen, en vragen om iets dat beslist niet mag
gebeuren op de manier zoals jullie je dat voorstellen. Want kijk, de zon
beweegt niet, maar staat altijd stil ten opzichte van de aarde! Wel maakt de
zon ook een grote beweging, maar daar heeft de aarde net zo weinig mee te maken
als een stofje op jullie kleding te maken heeft met jullie gaan van de ene
plaats naar de andere.
[2] Dat het bij jullie dag en nacht
wordt, komt door de snelle omwenteling van de aarde om haar eigen as. Bij
gelegenheid heb Ik jullie toch uitgelegd dat de aarde een grote bol is, die van
het westen naar het oosten draait en daarom steeds deel na deel naar de zon
toekeert. Op de hele aarde is het daarom altijd op een bepaalde plaats morgen,
op een eerdere plaats tezelfder tijd middag, op een nog verder naar het oosten
liggende plaats tezelfder tijd avond en nog verder naar het oosten middernacht,
en die genoemde vier punten schuiven steeds onophoudelijk voorwaarts, zodanig,
dat het binnen ongeveer 24 uur op ieder punt van de aarde een keer morgen, een
keer middag, een keer avond en een keer middernacht wordt. Dit is een
wetmatigheid die, op gevaar van volledige vernietiging van alles wat er op
aarde is, voor wat betreft de beweging nooit een haarbreed veranderd mag
worden!
[3] Want zou Ik de zon nu in
werkelijkheid nog een uur lang over deze streek laten schijnen, dan moest Ik de
hele aarde in haar draaiing - die door de grote cirkel van haar omtrek zo snel
is dat een paar ogenblikken al een afstand van hier naar Jeruzalem betekenen
-natuurlijk op slag stoppen. Daardoor zouden alle vrije lichamen die niet te
vast met de aarde verbonden zijn, een zodanig heftige schok krijgen, dat
daardoor niet alleen alle levende wezens, zoals mensen en dieren, met hun
huizen en hutten en paleizen urenver met ontzettende kracht naar het oosten
geslingerd zouden worden, maar zo'n schok zou ook de zeeën uit hun diepten over
de bergen heen jagen en de bergen zouden als mussen door elkaar vliegen!
[4] Om deze heel natuurlijke reden,
die Ik jullie nu heb meegedeeld, kan Ik overeenkomstig de waarheid op jullie
verzoek niet ingaan, maar ik kan, zoals in de tijd van Jozua, voor jullie een
paar uur lang een schijnzon plaatsen, die net zo schijnen zal als de echte
natuurlijke. Deze zon zal dan natuurlijk na een paar uur weer geheel in het
niets verdwijnen, omdat zij slechts een zuivere luchtspiegeling zal zijn.
[5] Let nu dus allen goed op! Als de
echte zon ondergaat, zal tevens de onechte in het westen opgaan en daarna twee
volle uren boven de horizon blijven schijnen.
[6] Maar ook voor het verschijnen van
deze schijnzon zullen geen bovenaardse, maar heel natuurlijke middelen worden
aangewend, hoewel deze door Mijn innerlijke wil daartoe worden opgewekt en
bevestigd worden door buitengewone krachten uit de sferen van de hemelen. Begrijpen
jullie nu zo'n beetje deze uitleg?"
[7] CYRENIUS zegt: "Ik voor mij
begrijp het volkomen, want ik heb nog steeds de wonderbare pomerans uit
Ostracine! Heer, U begrijpt mij wel!? Maar of alle hier aanwezigen het zullen
begrijpen, lijkt mij twijfelachtig!?"
[8] IK zeg: "Dat geeft ook niets!
Wie het nu nog niet helemaal begrijpt, zal het later wel een keer begrijpen,
want daar hangt het heil der mensenzielen zeker niet van af. Mensen, die de
aarde te goed kennen, krijgen dan teveel zin de gehele aarde -wat mettertijd
toch niet zal uitblijven -op ieder plekje te doorzoeken en daardoor trekken zij
hun zielen teveel naar buiten, die dan zeer materialistisch en hebzuchtig
worden.
[9] Daarom is iets minder kennis over
de aard van de materie -aarde, maar in plaats daarvan meer zelfkennis, beter.
[10] Want wie eenmaal zijn innerlijk
geheel en al kent, zal ook vroeg genoeg niet alleen kennis vergaren over de
gehele aarde, maar ook over alle andere hemellichamen in de eindeloze scheppingsruimte,
zowel stoffelijk als geestelijk, en dat laatste is alleen van belang en van
het grootste gewicht. De uitwendige kennis over de natuur van deze aarde zal
voor geen ziel de weg banen naar onsterflijkheid.
[11] Maar, let nu op, de natuurlijke
zon verdwijnt bijna onder de horizon en de schijnzon zal op dat ogenblik haar
plaats innemen!"
88
De vrees van de Grieken voor de Heer
[1] Nu richten allen hun ogen op de
natuurlijke zon, die reeds haar halve schijf achter de bergen had laten zakken.
Op het moment dat de zon ondergaat, verheft zich de schijnzon en straalt met
een even helder licht over deze omgeving en ook nog over de volgende,
aangrenzende landerijen en streken. Natuurlijk reikt zo'n licht niet tot aan de
sterren, daarom konden enigen der aanwezige gasten vooral in oostelijke
richting, waar het firmament wat donker bleef omdat het licht van de schijnzon
slechts zwak tot aan de verre, oostelijke streken door kon dringen, een aantal
sterren van de eerste grootte zien en zij verwonderden zich daar zeer over.
[2] Nu kwam dan ook OURAN met zijn
dochter Helena in diepe eerbied naar Mij toe en zei met een van pure eerbied
wat stotterende stem: " Als alles hier om mij heen geen bedrog is en ik
zelf ook geen drogbeeld ben, dan bent U een God der goden, der geesten en van
alle mensen, alle dieren, alle landen, alle zeeën, alle meren, alle rivieren,
beken en bronnen, en alles wat daarin is en leeft! Ook de winden, de bliksems
en de verschrikkelijk rollende donder schijnen U onderdanig te zijn; ook zon,
maan en sterren luisteren naar Uw wil.
[3] Maar als U, hoewel uiterlijk een
mens zoals ik, tot dat alles alleen door Uw woord en Uw almachtige wil in staat
bent, dan vraag ik toch aan alle wijzen ter wereld wat U nog mist om eerste en
volmaakte God der goden te zijn!?
[4] Ik, Ouran, een kleine vorst uit de
streek van de grote Pontus, erken U als zodanig. En zelfs als Zeus en Apollo nu
hierheen zouden komen en een belachelijk 'neen' zouden laten horen, zou ik hen
persoonlijk van erge domheid beschuldigen!
[5] Geliefde dochter Helena, kom nu
dichterbij en aanschouw de God der goden, -aanschouw, wat eerder nog nooit een
sterfelijk oog heeft gezien!
[6] Kijk, bij ons Grieken en ook bij
andere volken is een heilige tempel gebouwd voor een hoogste, onbekende god.
Deze tempel wordt echter nooit geopend! Men noemde bij tijden deze onbekende
god ook het ondoorgrondelijke noodlot, waarvoor zelfs de grote Zeus volgens
onze leer beeft als een espenblad in de storm.
[7] En kijk, deze schrikwekkende god
staat nu voor ons en gebood zoëven Apollo met de zonnewagen stil te houden, op
wens van deze eerbiedwaardige, grijze Romein, die waarschijnlijk ook zo'n
kleine vorst van de een of andere gelukkige provincie is!
[8] En zie, dochter, Apollo wacht, tot
hij weer een geheim teken zal krijgen van de hoge onbekende god, waarvan men
zegt dat alleen de dienaren van de tempel te Jeruzalem hem beter kennen, -wat
echter ook best helemaal niet waar kan zijn. Want als zij Deze niet als de enig
Ware erkennen, zijn zij op de schandelijkste dwaalweg ter wereld!"
[9] De mooie HELENA zegt: "Zij
zullen waarschijnlijk wel iets naders over Hem weten, maar dan alleen in
symbolische beelden. Maar dat zij deze wonderdoener heel zeker niet daarvoor
houden, waarvoor u Hem houdt, en wat Hij ook naar alle waarschijnlijkheid
schijnt te zijn, daarvoor zou ik veel op het spel willen zetten! Het enige wat
ik nog niet zo precies begrijp is, dat mijn hart steeds meer vervuld wordt met
ware, oprechte liefde voor Hem, terwijl toch ieder mens een god slechts mag
vrezen, vereren en offers brengen!
[10] U weet hoe streng onze priester,
die Apollo moest dienen, mij verboden heeft een god lief te hebben. Want zo'n
liefde was ten eerste te onheilig voor een oppergod zoals Apollo, en ten tweede
zou men, als die liefde erg zou toenemen en werkelijk een oppergod aan zou
trekken, meteen de bestraffende jaloezie van de godinnen opwekken en dan
ongetwijfeld voor eeuwig moeten delen in het harde lot van Europa, Dido,
Daphne, Eurydice en Prosperina -en dat zou iets heel verschrikkelijks zijn.
[11] Ik heb het - zoals u weet - na de
werkelijk wijze lessen van onze Apollo priester, in mijn hart zover gebracht
dat ik van een eventuele verschijning van zelfs de allermooiste god net zo
ontsteld zou zijn als van het zien van het verschrikkelijkste hoofd van een
Medusa, Gorgo of Megaera!
[12] Van liefde voor een god kon dus
in die omstandigheden geen sprake meer zijn! En zie, ik beken u openlijk, dat
ik ondanks al mijn innerlijke strijd en ondanks de vreselijkste voorstellingen
die ik vanwege de ontwaakte liefde voor een god steeds maar in mijn geheugen
oproep, deze God toch steeds meer liefheb! Ja, ik zou uit liefde voor Hem de
bitterste dood ondergaan, als Hij mij daarvoor slechts één vriendelijke blik
zou waardig keuren!
[13] O hemel der hemelen! Hoe
onuitsprekelijk vriendelijk is Hij ondanks Zijn ernst! O, daar hebben de goden
geen goed aan gedaan, dat zij ons mensen verboden hebben hen lief te
hebben!"
[14] OURAN zegt: " Ja, mijn
dochter! De goden zijn zeer wijs en weten wat zij de mensen kunnen toestaan!
Wij moeten ons door ons leven op deze aarde eerst zo zuiver maken dat er aan
onze ziel geen tekortkoming meer te vinden is, ook niet bij het scherpste
onderzoek van de drie onverbiddelijke rechters Aakus, Minos en Rhadamanthys. Als
deze drie ons voor de oren en ogen van alle goden geheel rein verklaard hebben,
wordt ons pas in het eeuwige Elysium als hoogste aller zaligheden toegestaan de
oppergoden tenminste heel geheim lief te hebben!
[15] Maar hier op de wereld in het
onreine vlees moet je je er vóór alles voor hoeden juist op deze allerhoogste
en allereerste God zelfs maar verliefd te worden! Dat zou toch wel het
verschrikkelijkste van het allerverschrikkelijkste zijn! Als je werkelijk al
een soort liefde voor Hem voelt, dan is het ons geraden zo vlug als maar
mogelijk is hier vandaan te gaan!"
[16] HELENA zegt: "Dat zal mij
erg weinig meer helpen, want mijn hart is al te veel van Hem vervuld en ik kan
Hem er niet meer uit krijgen! Maar kijk eens naar dat heel jonge meisje, dat
schijnt Hem ook erg lief te hebben, en toch gebeurt er met haar, uiterlijk
gezien, niets kwaads!"
[17] OURAN zegt: "Liefje, weet je
dan of dat niet de een of andere godin is? Dan zou je niet zo zeer voor Hem,
maar des te meer voor haar moeten vrezen! Wie weet of zij niet minstens tien
maal zo erg is als Juno?!"
[18] HELENA zegt, heel bedroefd en met
tranen in de ogen: "Ja, ja, u kon wel eens helemaal gelijk hebben! O, hoe
gelukkig zijn toch de goden en hoe ongelukkig zijn daarentegen de mensen! Een
hart dat niet mag liefhebben, is wel het ongelukkigste van wat een mens in de
wereld ook maar ooit ongelukkig kan noemen! Als mijn oog mij ergert, kan men
het blind maken, als mijn hand mij ergert, kan ik die af laten hakken, zo ook
een voet, en ergert mijn zachte en blanke huid mij, dan kan ik haar met roeden
laten kastijden en vervolgens met modder besmeren. Maar wat kan ik met mijn
hart beginnen als het mij te zeer gaat ergeren? Als men een drukkend gevoel in
de maag heeft, dan heeft Aesculapius daarvoor aangeraden om het sap van de aloë
in te nemen en dan wordt het al gauw beter met de maag, maar tegen een drukkend
gevoel in het hart heeft hij bij mijn weten geen middel aanbevolen!
[19] Maar nu schiet me iets te binnen:
Weet u, deze God is toch ook een Genezer van alle genezers! Als wij Hem daarom
zouden smeken, zou Hij mij misschien wel helpen?! Want Hij hielp ons immers,
toen wij Hem onmogelijk daarom konden vragen omdat wij Hem niet kenden. Dan zou
Hij me nu ook kunnen helpen, nu wij Hem kennen en Hem daarom vragen en zeker
bereid zijn Hem ieder gevraagd offer te brengen!?"
[20] OURAN zegt: "Kijk, dat was
een goede inval van jou, en die zal ons misschien ook goede vruchten opleveren!
Maar omdat de hoogste God Zelf ons de wijze Mathaël heeft toegewezen om ons te
onderwijzen, kunnen wij ons alleen maar via hem tot deze God wenden! Maar
Mathaël schijnt zelf ook op z'n minst een zeer machtige halfoppergod te zijn,
net als die jongeman, die ik, weet je Helena, weliswaar heimelijk, toch zonder
meer voor de god Mercurius houd."
[21] HELENA zegt: "Ja, ja, ja,
dat zal wel zo zijn, die jongen is Mercurius! Maar, nu schiet me weer wat te
binnen! Misschien zijn wij op aarde reeds gestorven, goed door het grote
gericht heen gekomen en hebben wij uit de Lethe gedronken en daardoor de
herinnering verloren dat wij op aarde geleefd hebben en misschien eerst kort
geleden gestorven zijn?! Wij zijn misschien al in het Elysium, maar de goden
willen ons dat niet meteen openbaren en laten ons dat door allerlei
omstandigheden zelf ontdekken!?
[22] Kijk maar eens naar deze
onbeschrijflijk mooie omgeving! Ik vraag u, kan het Elysium nog mooier zijn?!
De ene zon gaat onder en een andere komt op dezelfde plaats op, en ook de
sterren ontbreken niet op de heerlijke, eeuwige ochtend! In dat geval, vader,
-zou mijn liefde geen zonde meer zijn!"
[23] OURAN zegt: "Kind! Er is
veel voor jouw opmerking te zeggen, hoewel ik dat nog niet meteen als een volle
waarheid zou willen onderschrijven! Kortom, Mathaël is ons niet voor niets ter
beschikking gesteld, hij zal ons wel de juiste opheldering geven!
[24] Mochten wij reeds in het Elysium
zijn, dan zijn wij daar als nieuwkomers en in deze nieuwe wereld nog niet
bekend, maar onze begeleider Mathaël zal ons beiden wel helpen! Nu ziet het er
hier beslist erg elyseeïsch uit, maar voorheen tijdens de algehele
zonsverduistering zag het er niet bepaald erg elyseeïsch uit, maar eerder wat
orkisch (Orkus is het dodenrijk in de Griekse sage ). Maar nu zou ik het beamen,
hoewel, zoals ik gehoord heb, deze elyseese verlichting nauwelijks nog twee uur
zal duren, -en dan, hoewel je dat niet kunt weten, zou het er hier wel weer
eens heel gewoon aards uit kunnen zien!? Maar laten we ophouden, we hebben toch
Mathaël, -die zal ons wel van alles de juiste en waarheidsgetrouwe uitleg
geven! Maar Helena, vraag jij het aan hem, want ik durf dat nog niet aan!
Jullie vrouwen gaat dat altijd beter af dan ons mannen!
[25] Hij is nu echter diepgaand in
gesprek met de oude vorst, en de God spreekt ook met een Romeins hoofdman!
Zoals gezegd, op dit moment durf ik dat nog niet aan en men zou het mij
tenslotte toch wat kwalijk kunnen nemen, maar jij bent een vrouw, men zal jou
een geringe opdringerigheid helemaal niet kwalijk nemen, -beproef jij dus nu
maar eerst je geluk!"
[26] HELENA zegt: "Het wordt mij
nu ook wel wat angstig te moede en ik weet niet hoe ik het zo verstandig
mogelijk in zal kleden. Maar gun me nu maar even de tijd, dan zal het wel
lukken!"
[27] OURAN antwoordt: "Haast je
langzaam! is een oude spreuk van het orakel van Dodona, en de wijze Plotinius,
die nog vóór Homerus geleefd moet hebben, schijnt dat bedacht te hebben, daarom
moet je je bij alles de tijd gunnen!
[28] Wat een mens ook doet, moet hij
met verstand doen en daarbij steeds bedenken welke gevolgen het kan hebben.
ledere overhaaste stap moet men daarom vermijden, dan ontloop je het best de
valkuilen! Een werk langzaam maar zeker volbrengen is altijd beter dan in
overmoedige haast over een diepe sloot springen waarvan men de breedte vooraf
niet goed heeft ingeschat, waardoor men in de diepte stort! O, de oude Ouran is
op zijn manier ook verstandig en wijs en heeft tot op heden nog geen stap
hoeven te betreuren. Misschien zullen de goede beschermgeesten hem ook in de
toekomst daarvoor bewaren!"
89
Een echte heiden
[1] Na dit, volgens heidense normen,
verstandige tweegesprek zwijgen beiden, Ouran en Helena, en wachten tot in
ieder geval Helena genoeg moed heeft verzameld om Mathaël volgens plan te
vragen voorspraak te zijn bij Mij, Maar hoe langer zij wachten, des te meer
bezwaren steken in hun harten de kop op en hun moed wordt daardoor eerder
verzwakt dan versterkt, Beiden zijn wel onder de indruk van de heerlijke avond,
maar niet zonder enige vrees, want het wat fantastische licht van de schijnzon,
de vreemde, nogal woeste plaats, de buitengewone gebeurtenissen en Mijn
tegenwoordigheid, maken dat de beide harten niet die rust over zich voelen
komen, waarbij zij geheel op hun gemak van de avondrust hadden kunnen genieten,
[2] Zodra MATHAËL dit merkt, gaat hij
bij Ouran staan en zegt: "Vriend, je bent niet opgewekt en je mooie
dochter ziet er wat lijdend uit! Vertel mij eens of jullie wat mankeert!"
[3] OURAN zegt dan heel zachtjes tegen
Helena: "Hij heeft ons al door! Nu moeten we wijs, goed, waar en passend
reageren, anders gaan we nog zonder meer op een verschrikkelijke manier naar de
plaats die Cerberus bewaakt en waar de onverbiddelijke Pluto heerst! Spreek
weinig en langzaam, overdenk ieder woord goed, anders is het met ons
gedaan!"
[4] Nu tikt MATHAËL de erg vreesachtig
geworden Ouran op de schouder en zegt: "Vriend, waarom zeg je niets?
Voorheen was je toch niet te bang om met mij te praten!? Wat is er dan nu
opeens in je gevaren?"
[5] OURAN beeft en zegt na enige
ogenblikken: " Ah -ah -ahahah -dat kwam aan! Eerlijk - gezegd, is er niets
met mij aan de hand, maar ik en deze
dochter van mij, beseffen nu pas dat wij als sterfelijke nietswaardig en
bij u onsterfelijke goden zijn gekomen, en kennelijk op de echte Olympus, de
voornaamste woonplaats van de eeuwige, onsterfelijke goden!
[6] De omstandigheden zijn hier te
onmenselijk wonderbaarlijk! De té grote heiligheid van deze plaats vervult ons
met angst en schrik, te meer nog omdat het hart van mijn dochter zelfs van
liefde vervuld raakt voor de grote God der goden, zoals zij zegt en betreurt,
[7] Volgens onze Griekse godenwetten
is zo'n liefde één van de zwaarste misdaden tegen de onbeperkte heiligheid der
goden, vooral tegen de onbekende, allerhoogste God aller goden! Mijn arme
dochter kan zich nu echter niet meer tegen deze verschrikkelijke liefde
verweren! Zij wil niet, en haar hart zegt onverbiddelijk: ' Je moet!'
[8] Het arme, oprechte kind vertrouwde
mij dat toe, en daarom heb ik besloten om via u de grote God te smeken om
genadig het hart van mijn arme dochter van die liefde te willen bevrijden, want
haar wil is niet de oorzaak van deze liefde, maar het komt beslist alleen door
de vreemde, ons totaalonbekende omstandigheden! Zou u, omdat u beslist ook een eerste
halfgod bent, ons die genade willen bewijzen? Zou u de grote god om genezing
van het ziek geworden hart van mijn dochter willen vragen en mij tevens willen
zeggen wat ik voor die genade moet offeren?
[9] Dit maakt dat onze MATHAËL voor het eerst
sinds zijn genezing welwillend en medelijdend glimlacht, en vervolgens zegt hij
.tegen Ouran. " Jij bent een echte heiden en daarbij ook nog een van het
zuiverste water! In de halve wereld zoek je waarheld en het juiste licht en als
je het vindt herken je het door pure, heidense domheld met! .
[10]
ik zeg je, dat ik veel medelijden met je heb en uit de grond va.n mijn hart je
kortzichtigheid betreur, maar ik hoop dat er hier aan je oude dwaasheid gauw
een einde zal komen!
[11]
Kijk, wat je dochter als liefde voor onze grote, heilige Meester in haar hart
voelt, is nu juist het enige, echte levensteken. van het eigen, goddelijke,
geestelijke vonkje in haar ziel! Als dit vonkje in .haar borst een vlam wordt,
zal zij pas de absolute nietigheid van jullie oude veelgodendom volledig
inzien, maar ook de enig ware, eeuwige. goddelijkheid van Degene, die nu dit
vonkje in haar overigens zeer reine hart heeft aangeblazen en tot leven
gebracht.
[12]
Ik zeg je: De liefde is immers de enige band waarmee God Zijn schepselen aan
Zijn almachtige vaderhart trekt en hen tenslotte tot Zijn kinderen maakt, -en
jij, oude, blinde, heiden, smeekt nu om de bevrijding van die hoogste,
goddelijke genade, die God Zelf in Zijn grote erbarm mg hier in jullie harten
giet om het innerlijke leven op te wekken!? ..
[13] Laat je oude domheid varen en
wordt een mens aan wie het mogelijk wordt het eeuwige leven in zichzelf door de
hem door God daartoe verleende kracht te verwerven, zichzelf en God waarachtig
te herkennen en daardoor pas in te gaan in de ware, eeuwige
gelukzaligheid!"
90
Ontstaan en verklaring van de Griekse godennamen
[1] "Opdat je weet, waar jouw
goden vandaan komen, en waarom zij op zichzelf helemaal niets voorstellen, zeg ik
je in naam van de Heer , die hier temidden van ons is, dat het nu slechts lege
en voor jullie betekenisloze namen zijn. Vroeger duiden zij echter op
kenmerkende eigenschappen van de Ene, alleen ware God, wiens geest thans in al
Zijn rijkdom heerst in deze Meester, die nu voor jullie staat.
[2] 'Ceus' is de aanduiding, die ten
tijde van de aartsvaders, steeds voor een gegeven wet gebruikt werd die
afkomstig was van de in de harten van de vaders binnenstromende geest van God
en zoveel betekende als: 'De Vader wil het!' Want met 'Ce', ook wel 'Ze' duidde
men het begrip aan van de vaste, onwrikbare wil, en met 'us', of liever 'uoz'
of 'ouza', het begrip van de steeds scheppende en alles regerende Vader in de
hemel.
[3] ’Jupiter' of liever' Je u pitar'
was ook zo'n begrip, waarmee de oude vaderen voor het nageslacht een
overeenkomstig vat uitbeeldden ter opname van de liefde en de wijsheid van God.
Want 'Je u pitar' betekent zoveel als: de 'u', het teken dat de lijn schetste
van de omtrek van een open hart, is de ware levenskelk. Want 'pit' betekent
drinken, 'pitaz' is iemand die drinkt, en 'pitar', ook wel 'pitara', een heilig
vat om uit te drinken, en 'pitza', ook wel 'piutza' een gewoon drinkglas.
[4] Zoals echter jullie Ceuz of
Jeupitar alleen maar een naam zonder betekenis voor je is omdat jullie geen
kennis hebben van de oorspronkelijke betekenis van deze benaming, evenzo en
vaak eigenlijk nog nietszeggender en zodoende nog meer betekenislozer zijn de
loze namen van al jullie andere goden en godinnen.
[5] Bijvoorbeeld jullie Venus of
Aphrodite, die bij jullie een godin der vrouwelijke schoonheid is, duidde
volgens de zeer betekenisvolle begrippen der oude vaderen wel op een zeer mooi
vrouwspersoon, maar dat was niet bepaald in haar geestelijk voordeel. Want de
ervaring had ook de ouden al geleerd, dat op enkele uitzonderingen na een zeer
mooie vrouw meestal dom is en wat kennis betreft niet veel bezit, omdat zij
ijdel is en steeds bezig is met het bewonderen van haar eigen schoonheid en
daarom weinig tijd vindt om andere nuttige kennis te verwerven. Daarom noemden
de oude vaderen zo'n vrouwelijke schoonheid een echte 'Ve nuz', ook wel 'Ve
niz', wat zo ongeveer betekent: 'Die weet niets!' of 'Zij kent niets!'
[6] De
uitdrukking' A v rodite' betekende vrijwel hetzelfde. Als ergens '0 v rodite'
stond, dan betekende dat zo veel als: de reine, goddelijke wijsheid baren, en
'slou rodit': de menselijke wijsheid baren. A v rodit betekent echter: de
aardse domheid baren en' A vrodite' betekende dan zoiets als een mooie,
opgedirkte vrouw, die steeds domheden baart, omdat zij meestal zelf dom is.
[7] 'V' was bij de ouden steeds het
teken voor een vat. Als er nu een heilige 'O' voor de 'V' stond, waarbij deze
'O' de omtrek van de zon en overeenkomstig dan ook God in Zijn oerlicht
voorstelde, dan betekende de 'V' de opname van het licht der wijsheid. Stond er
echter een' A " waarmee de ouden alles wat geheel en al aards was
aangaven, voor de 'V', dan betekende dit vatteken de opname van de nutteloze,
aardse domheid. 'Rodit' betekent echter: baren, en' A v rodit' betekent dus
niets anders dan: de domheid baren.
[8] Zeg me eens, of je nu het
eigenlijke wezen van je goden niet langzaam begint duidelijk te worden!"
[9] De gezichten van Ouran en Helena
beginnen erg op te klaren en Helena heeft nu geen angst meer voor haar liefde
voor Mij.
[10] Dan zegt OURAN tegen Mathaël:
"Vriend! Jouw wijsheid is groot! Want wat je nu in zo weinig woorden bij
mij teweeggebracht hebt, zou aan alle scholen van Egypte, Griekenland en Perzië
in geen honderd jaar gelukt zijn! Je hebt nu in één veeg alle goden van Egypte,
Griekenland en Perzië uitgewist, behalve de ene, onbekende God, die ik echter,
zoals me nu steeds duidelijker wordt, hier gevonden heb en hopelijk nog steeds
meer en meer zal vinden. Kortom, je bent voor mij nu een man die met geen goud
te betalen is! Voorlopig dank ik je als mens en vriend uit mijn gehele hart -
al het andere zal nog volgen. " -ook Helena dankt Mathaël voor deze wijze
les.
91
Mathaël als afbreker van de heidense tempelmuren
[1] Mathaël gaat dan weer naar Mij en
vraagt of hij met zijn uit zichzelf gegeven uitleg van de namen der heidense
goden wel goed heeft gedaan, -of dat het misschien te vroeg is gebeurd.
[2] IK zeg: "O, helemaal niet!
Dat is je naar waarheid heel goed gelukt en je hebt daardoor nu werkelijk met
weinig woorden meer gedaan voor het laten verdwijnen van het duistere
heidendom, dan menig wijze leraar in vele jaren! Want wie een mens verstandig
en wijs op wil voeden, moet eerst alle oude domheden bij hem laten verdwijnen.
Als de mens daardoor een weliswaar nu nog leeg, maar schoon vat is geworden, is
het niet moeilijk zo'n goed bruikbaar vat te vullen met allerlei wijsheid uit
de hemelen, en dat zal bij deze twee ook gebeuren.
[3] Ik zeg je, deze twee zullen nu in
korte tijd zonder moeite mensen worden waarover Mijn hart meer vreugde zal
hebben dan over tienduizend Joden, die zich volgens Mozes voor zeer
rechtvaardig houden, maar als mensen onbekender voor Mijn hart zijn dan zij,
die pas over duizend jaar op aarde geboren worden.
[4] En verder zeg Ik je: Als je ooit
een vrouw zou willen nemen op aarde, neem dan Helena! Maar het zij verre van
Mij om je dat voor te willen schrijven, je eigen hart zal je dat wel zeggen en
dat zul je dan ook volgen.
[5] Maar ga er nu weer heen en wees
vriendelijk. De oude, die overigens veel kennis bezit, zal, evenals zijn
werkelijk verbazingwekkend mooie dochter, nog veel uitleg van je willen hebben
over de namen van de oudheid. Jij bent nu een eerste der wijzen, en het zal je
niet moeilijk vallen de beiden op iedere vraag een overtuigend antwoord te
geven.
[6] Tevens zal zo'n gesprek ook op de
Romeinen een goede indruk maken en daardoor zullen de eerste werktuigen
geleverd worden voor het afbreken van de muren van de vele heidense tempels, en
daardoor zullen, hoewel nog altijd met veel inspanning, binnen enige tientallen
jaren grotere resultaten onder het heidendom tot stand worden gebracht, dan
anders nauwelijks in duizend jaar beoogd zou kunnen worden.
[7] In de nacht blijft het altijd
moeilijk om over het licht te prediken. Heeft men echter de dag bereikt, dan is
toch al vrijwel iedere leer over het daglicht onnodig, want de dag geeft dan
het licht al vanzelf. De oude zal echter met heel gewichtige vragen bij je
komen, en daarom zij het jou gegeven ook zeer belangrijke antwoorden te geven.
Ga dan nu in Mijn naam en doe je werk goed!
[8] Wij zullen allen heel aandachtig
je bespreking volgen en Ik zal er voor zorgen dat ook de verder weg staanden je
kunnen verstaan!
[9] Ik zal de schijnzon nu nog een
paar uur laten schijnen, waardoor veel mensen uit de stad naar buiten zullen
trekken, ten dele uit verwondering en deels uit angst over zo'n dag die maar
niet wil eindigen, Maar binnen dit tijdbestek zul je met deze beiden veel bereikt
hebben.
[10] Nadat Ik de schijnzon zal hebben
gedoofd, zullen wij allen hier boven een goed avondmaal gebruiken, waarbij dan
nog veel behandeld en besproken zal worden, Nu weet je voor dit moment alles
wat er gedaan moet worden, het vervolg zal later aan de orde komen!"
[11] Mathaël bedankt Mij voor deze
opdracht -en in zijn hart ook voor het voorstel betreffende de mooie Helena,
die reeds bij de eerste aanblik zijn hart beroerd had zodat hij heimelijk bij
zichzelf had gedacht: 'Bij alle hemelen, - zo’n schoonheid is in heel Israël
nog niet eerder gezien!'
[12] Maar ook alle Romeinen, zelfs
Cyrenius niet uitgezonderd, hadden veel aandacht aan de mooie"Griekse
besteed, en het kostte hun behoorlijk moeite naar iets anders te kijken dan
naar de mooie Helena, wier lichaam scheen te zijn gevormd uit zuiver etherisch
licht en daardoor nu haast meer aantrekkingskracht bezat dan de hele wonderbare
schijnzon.
[13] Mathaël gebruikte hier dan ook al
zijn zelfbeheersing; maar wat hij heel heimelijk voelde, merkte niemand behalve
Ik.
92
De schoonheid van de kinderen van God
[1] Hij ging daarom ernstig naar Ouran
en de mooie Helena en vroeg hun, of zij nu al goed nagedacht hadden over wat
hij hun had gezegd.
[2] Helena zegt daarop met een heel
vriendelijk gezicht: "Maar hoor nu eens, men zegt, dat ook ik een mooi
meisje ben, men noemde mij immers al vaak een tweede Venus, vindt u dan dat
deze naam voor mij ook de betekenis heeft waarvan u sprak? Zeg het mij, beste,
wijze vriend!"
[3] Deze vraag bracht onze MATHAËL
eerst wat in verlegenheid, omdat hij meteen aanvoelde dat Helena wat beledigd
was, maar hij vermande zich snel en zei: Lieve zuster in God! Wat ik je
vertelde, geldt alleen voor de kinderen van de wereld. De echte kinderen van
God hebben altijd een wijs hart ook al zijn ze uiterlijk nog zo mooi.
{4] Bij hen is de uiterlijke
schoonheid slechts het uithangbord van hun innerlijke, geestelijke schoonheid,
maar bij de kinderen der wereld is zij een bedrieglijke, witte laag over de
graven, die als zij gekalkt worden er mooi en uitnodigend uitzien, maar die van
binnen gevuld zijn met verrotting en afschuwelijke stank.
[5] Maar jij zoekt God, -daarom ben je
ook een kind van God. De kinderen van de wereld zoeken slechts de wereld en
zijn daarom ook kinderen van de wereld. Zij mijden het goddelijke en zoeken
slechts de eer en het aanzien van de wereld.
[6] Als zij de wereld groot, heerlijk
en mooi noemen dan is dat hun hele gelukzaligheid. Als men echter met hen over
goddelijke dingen begint te spreken, weten zij niets en om hun schande te
verbergen omhullen zij zich met allerlei werelds klatergoud, met arrogantie en
met hoogmoed en vervolgen met toorn, haat en hoon alle wijsheid die uit God in
de harten der kinderen Gods wordt gegoten.
[7] Daarom is er een groot onderscheid
tussen de schoonheid van de kinderen van God en de kinderen van de wereld. De
eerste is, zoals gezegd, een uithangbord van de innerlijke schoonheid der ziel
en de tweede is een bedekking van het graf, en dat stelt de schoonheid van
Venus voor, - maar niet de jouwe, want jij zoekt God en hebt Hem ook reeds
gevonden, Daarom behoef je mijn eerdere verklaring over Venus ook zeker niet op
jou te betrekken. - Heb je mij nu goed begrepen?"
[8] HELENA zegt: "O ja, maar dat
ik een kind van God zou zijn, lijkt mij wel een erg gewaagde veronderstelling!
Wij zijn allen wel schepsels van één en dezelfde God, maar van de beslist
eindeloze verhevenheid van de ware kinderen van God kan bij ons toch geen
sprake zijn, daar wij als grove en trage materiemensen toch zichtbaar behept
zijn met allerlei zwakheden en daaruit voortkomende, ontelbare gebreken!
Daarmee hebt u, beste en overigens zeer wijze vriend, toch wel een beetje te
veel gezegd!"
[9] MATHAËL zegt: "O, helemaal
niet, want kijk, dat wat ik je heb gezegd, komt van de grote Ene! Wat Hij mij
heeft geleerd, is en blijft eeuwige waarheid!
[10] Kijk, stel dat je een duif hebt,
die wel kan vliegen, maar waarvan je, opdat zij niet steeds bij je weg zal
vliegen en gezellig tam en huiselijk zal worden, de vleugels hebt ingekort. Zo
kan de duif dan niet meer naar believen op en wegvliegen, maar moet bij je
blijven en zich door jou tam laten maken.
[11] Zeg nu eens, of de duif zolang
zij gekortwiekt is minder duif is, dan daarvoor, toen haar vleugels nog niet
gekortwiekt waren! Zullen de vleugels van het lieve duifje soms niet in korte
tijd weer aangroeien? Ja, in korte tijd zal de duif haar vleugels weer terug
hebben en net zo goed als vóór die tijd kunnen vliegen. Maar ze zal tam zijn en
graag bij je blijven. En als zij zo nu en dan uit zal vliegen, behoef je haar
maar te roepen, dan zal zij je in het hoge luchtruim horen en in duikvlucht
naar je toekomen en zich door jou laten liefkozen.
[12] De kinderen Gods hebben op deze
wereld ook veel zwakheden, die hen erg belemmeren om zich tot God, hun Vader op
te heffen. Maar deze zwakheden heeft de heilige Vader hen gedurende het leven
in deze wereld alleen maar om dezelfde reden gegeven, als waarom jij jouw duif
kortwiekte.
[13] Juist door die zwakheid moeten de
kinderen hun Vader herkennen, zij moeten zachtmoedig en deemoedig worden en de
Vader vragen om de juiste kracht en sterkte, en Hij zal hun deze dan wel geven
als het voor hen de juiste tijd zal zijn.
[14] Maar om de zwakheden, die ook de
kinderen van God in zich hebben, zijn ze niet minder Zijn kinderen, evenals de
duif toch een duif blijft ook al zijn voor een korte tijd haar vleugels
gekortwiekt om tam te worden. -Begrijp je dit nu, lieftallige Helena?"
93
Twee soorten liefde tot de Heer
[I] HELENA zegt: "Ja, ja, het is
weliswaar nog steeds wat schemerig, maar het geheel wordt toch al
begrijpelijker en ik hoop dat het mij mettertijd nog steeds duidelijker zal
worden. Maar vertelons eens, beste vriend, hoe het nu toch komt dat ik uw grote
Ene nu nog steeds sterker liefheb, terwijl mijn hart geen pijn voelt? Want
sinds ik, door u, zeker weet dat zulke liefde geen zonde is, maar slechts een
bovenal noodzakelijke deugd van ieder mens tegenover God, veroorzaakt de nu
veel sterkere liefde beslist geen pijn meer in mijn hart, en alle benauwdheid
op mijn borst is als weggeblazen! O zeg mij, wat daar toch de oorzaak van kan
zijn!"
[2] MATHAËL zegt: "Maar liefje,
dat is toch overduidelijk! Vroeger leefde je met een grote angst, omdat je hart
liefde voor een god voelde, wat volgens jullie dwaze godsdienst als zeer
verwerpelijk wordt voorgesteld. Maar nu heb je jullie oude dwaasheid duidelijk
leren inzien en aan de bron de wil van God herkend en nu zie je dat zo'n liefde
de eerste en grootste deugd van een mens moet zijn. Dan kun je toch gemakkelijk
begrijpen waarom je liefde geen pijn meer veroorzaakt in je hart, maar
noodzakelijkerwijs slechts het volslagen tegendeel! - Kun je dat dan zelf niet
begrijpen?"
[3] HELENA zegt: "O ja, nu begrijp
ik het wel, maar zonder deze uitleg was het mij nog lang niet helemaal
duidelijk geworden! Ah, nu is alles goed!"
[4] MATHAËL zegt: "Wel, als alles
in orde is, dan zul je ook wel niet veel meer te vragen hebben. De juiste groei
van de liefde in je hart zal het resterende wel doen. Maar geniet dan nu ook
van deze heerlijke dag, die de Heer door Zijn eindeloze liefde, wijsheid en
macht ons extra geeft. Want er zullen later na ons weer duizenden ijdele jaren
vergaan, zonder dat de mensen de heerlijkheid van zo'n dag zullen zien!"
[5] OURAN zegt: "Dat is een waar
woord, edele vriend. Zo'n avondlijke verlenging van de dag is buitengewoon
wonderbaarlijk en in hoge mate gedenkwaardig! 's Morgens zou zo iets minder
opvallen, omdat vooral in de omgeving van de Pontus door mensen al meermalen is
waargenomen, dat niet zelden een, twee of drie zonnen na elkaar vóór de echte
zon opkwamen en daardoor de ochtend aanmerkelijk vervroegden. Zo'n ochtendlijk
verschijnsel was ook erg interessant en merkwaardig, maar toch in de verste
verte niet zo als nu het avondlijk verlengen van de dag door het aan het
firmament blijven staan van een stralende zon, die geheel lijkt op de
natuurlijke zon. Ja, ja, zoiets is bij mijn weten nog nooit voorgekomen en zal
waarschijnlijk ook nooit weer voorkomen!
[6] Maar het merkwaardigste bij dit
verschijnsel zijn toch eigenlijk de zichtbare sterren in het oosten, terwijl
deze in zekere zin goddelijk kunstmatige zon toch niets zwakker schijnt dan de
natuurlijke. Zeg mij eens, beste vriend, zijn dat werkelijk de natuurlijke
sterren, of zijn dat soms ook schijnsterren!? Het is weliswaar allang tijd dat
de sterren aan de hemel zouden moeten staan, maar waarom alleen in het oosten,
en waarom niet aan het gehele firmament?"
[7] MATHAËL zegt: "Vriend! Daar
is eigenlijk vandaag al een keer over gesproken, maar dat zul je wel niet
gehoord hebben, daarom zal ik het je, zo goed ik dat kan, wel uitleggen."
94
Mathaël geeft uitleg over de beweging der sterren
[I] "Kijk, de zon die nu aan de
hemel schijnt is in rechte lijn nauwelijks zover van ons verwijderd, als de
afstand, die een ervaren ruiter in een halve dag af kan leggen. De echte zon
staat in rechte lijn echter zover van de aarde verwijderd, dat, als dat
mogelijk zou zijn, een ervaren ruiter , als hij zonder te rusten dag en nacht
door zou rijden, die ontzettend lange weg nauwelijks in tienduizend jaar zou
kunnen afleggen. Hoe ver reiken de stralen van de natuurlijke zon en hoe
onmeetbaar is de ruimte die zij vullen en hoe kort zijn daarentegen de stralen
van deze schijnzon! Naar het oosten komen ze niet erg ver, wat ook goed te zien
is aan de grotere duisternis in het oosten, en daarom is de lucht daar niet zo
oogverblindend van licht doorzeefd als bij de natuurlijke zon. Het
oogverblindende, doordringende licht in de lucht, die deze aarde naar alle
kanten omgeeft, maakt echter juist dat wij overdag nooit een ster kunnen zien.
[2] Als het licht van de zon niet zo
sterk zou zijn, zouden wij ook overdag zeker de grote sterren kunnen zien, maar
tengevolge van het te sterke en onmetelijk ver verstrooide zonnelicht is het
zien ook van de grootste sterren overdag niet mogelijk. -Begrijp je dat zo'n
beetje?"
[3] OURAN zegt: "Jawel, ik
begrijp dat nu wel zo half en half, maar totaal begrijpen is er bij mij voorlopig
nog niet bij, want van sterren en hun bewegingen heb ik altijd al het minst
begrepen. Zo kan ik het bijvoorbeeld nooit rijmen, hoe het komt dat vlak na de
ondergang van de zon aan het gehele firmament een aantal bekende sterren
zichtbaar wordt. Maar later komen er vanuit het oosten nog steeds meer te
voorschijn, en die er waren verdwijnen dan weer in het westen. Een paar blijven
er echter 's winters en 's zomers, steeds met een kleine verandering van hun
eerste standplaats aan het firmament. Dat gebeurt vooral bij de sterren die aan
de noordelijke hemel prijken, maar daar staat tegenover dat de sterren in het
zuiden zeer veranderlijk zijn, en ieder jaargetijde zijn er andere te zien.
Daartussen zijn ook nog bepaalde dwaalsterren, die de overigens welbekende en
niet veranderende sterrenbeelden nooit trouw blijven, maar heel willekeurig van
het ene vaste sterrenbeeld naar het andere dwalen.
[4] Ook schijnt de maan in het opkomen
en ondergaan geen regel te hebben, nu eens gaat zij ver in het noorden en dan
weer ver in het zuiden op. Wel, vriend, daar je er zeker wat meer van begrijpt
dan ik en mijn dochter, moet je ons deze hemelraadsels eens uitleggen!"
[5] MATHAËL zeg!.: "Weet je, om
dat voor jou allemaal goed begrijpelijk te maken zou de tijd hier wel wat te
kort zijn, en je zou zeker niet het geduld ?P kunnen brengen om tot het eind
naar mij te luisteren. Daarom verschuiven we dat naar een geschiktere tijd.
Maar iets daarvan kan ik je wel voor je gemoedsrust meedelen, luister daarom
goed naar mij.
[6] Kijk, het zijn met de sterren, de
zon en de maan die op en onder gaan. Alleen de aarde, waarvan de oppervlakte
geen cirkel is maar een zeer grote bol met een omtrek van enkele duizenden uren
gaans, draait volgens de uren op onze zandlopers in ongeveer 25 uur om haar
centrale as, zoals de Heer Zelf al eerder heeft uitgelegd. Door deze draaiing
wordt dat alles, wat je mij zoëven hebt gevraagd, teweeggebracht. Dat is nu de
hele verklaring in een notendop.
[7] Sterren, die je steeds als vaste
beelden ziet, zijn zelf zonnen en staan volgens de uitleg van de Heer Zelf en
volgens mijn eigen verkregen aanschouwing, zo oneindig ver van de aarde
verwijderd, dat wij noch van hun grootte, noch van hun afstand en evenmin van
hun beweging iets kunnen gewaarworden. Pas vele duizenden jaren kunnen een
beweging bij de vaste sterren zichtbaar maken, maar in een paar honderd jaar is
niet te merken dat zij van plaats veranderen.
[8] De sterren echter die steeds van
plaats veranderen, staan veel dichter bij deze aarde, en zijn ook kleinere
hemellichamen dan een zon. Zij bewegen om onze zon en daardoor is hun beweging
goed zichtbaar. Dit is de kern van de zaak, al het andere zul je bij een
volgende gelegenheid van mij horen! - Ben je daarmee tevreden?"
[9] OURAN zegt: "Tevreden ongetwijfeld,
maar ik ben alleen maar al een tamelijk oude boom geworden, die echt moeilijk
meebuigt, en daar moet Je steeds wat rekening mee houden.
[10] Kijk, ik heb mij vanaf mijn
prille jeugd tot aan mijn nu al tamelijk gevorderde leeftijd eerlijk en gewetensvol
ingeleefd in de oude domheden en vond, omdat je nooit iets beters hoorde,
daarin vaak heel gedenkwaardige bevestigingen van dat wat men geloofde. Maar
hier is alles zo volkomén nieuw en al het oude moet gewoon overboord in de zee
der vergetelheid geworpen worden, -en daar heb ik toch wel wat moeite mee.
[11] Daarom kost het mij, als ik hier
nu over wat dan ook een nieuwe, vroeger nooit vermoede, uitleg hoor, steeds
toch nog wat moeite aleer het mij geheel duidelijk wordt dat het oude geen
waarde heeft en het nieuwe de waarheid is. Daarom moet je vooral met mij wat
geduld hebben. Langzaam maar zeker zal ik nog wel een redelijk goede leerling
van je worden ondanks mijn tamelijk hoge leeftijd.
[12] Met mijn dochter zul je
daarentegen veel minder moeite hebben, want dit meisje heeft een goed
bevattingsvermogen. Maar met mij zal het ook wel gaan, alleen natuurlijk wat
langzamer. Ik zal wel geen hert meer inhalen, maar een heel bescheiden os zal
ik nog wel bij kunnen benen.
[13] Ja, de sterren, de sterren, beste
vriend, de sterren, de zon en die wispelturige maan! Dat zijn heel vreemde
zaken, en ook onze aarde. Wie daar alles over zou weten, zou wel de hoogste
graad van menselijke wijsheid bereikt hebben! Maar voor men daarvan alle
ondoorgrondelijke geheimen en verborgenheden aan het daglicht zal brengen,
vooral voor iemand als wij, o vriend, zal de brave maan nog vaak heel
gemoedelijk boven de horizon moeten opstijgen! Ik voel dat die zaken, die ik nu
van jou heb gehoord, algehele waarheden zijn. Maar ze liggen nog zo los en
zonder verband in mijn hoofd als de eerste bouwstenen van een nieuw, groot
paleis dat nog gebouwd moet worden. Iedere steen op zich is vast en goed en dus
een solide waarheid, maar hoe deze eerste, onderste bouwstenen door de
bouwmeester later tot een fundament van het paleis samengevoegd zullen worden,
dat, vriend, ligt voor mij nog zeer veraf, en ik denk dat dit zelfs voor jou
geen makkelijk karwei zal worden!"
95
De opvoedingsmethode in het oude Egypte
[1] MATHAËL zegt opgelucht, omdat de
steekhoudende opmerking van de oude hem erg heeft aangesproken: "Beste
vriend Ouran! Je hebt nu als mens volgens je natuurlijke verstand zo wijs en zo
waar mogelijk gesproken. Het begrijpen van nieuwe waarheden, die er nooit
eerder waren, gaat precies zoals je dat vertelde. Maar daarop moet ik het
volgende commentaar geven: Kijk, in Egypte, en wel in de oude scholen van dat
rijk, gebruikte men bij de kinderen die tot de priesterkaste behoorden, een
heel eigenaardige manier van opvoeden, die eigenlijk helemaal niet zo slecht
was.
[2] De
pasgeboren kinderen werden meteen in onderaardse, zeer ruime vertrekken
ondergebracht, waar het daglicht niet in door kon dringen. Zij werden daar goed
verzorgd en zagen geen ander licht dan het kunstlicht van een goed ontworpen
naftalamp, in het maken waarvan de oude Egyptenaren, zoals bekend, onnavolgbaar
grote meesters waren. In die onderaardse vertrekken moest de mens dan tot zijn
twintigste blijven en men gaf hem daar onderricht over de mooie boven of
eigenlijk buitenwereld, die hij nog nooit had gezien. .
[3] In zijn fantasie maakte hij zich,
zo goed en zo kwaad als dat ging, daarvan voorstellingen. Maar van de grote
uitgestrektheid van de landstreken, van het grote licht dat zich in een onmetelijk
diepe en vrije ruimte bevond, namelijk van de zon, de maan en de talloze
sterren, evenals van de sterkte van het licht en zijn warmte kon hij zich toch
onmogelijk een juist begrip vormen.
[4] Zo'n heel gevoelige leerling uit
de onderaardse, donkere schoollokalen had daarom ook slechts brokstukken van
waarheden over de bovenwereld en de daar heersende omstandigheden in zijn
hoofd, maar kon die ondanks al zijn vlijt en al zijn oplettendheid toch niet,
zoals men pleegt te zeggen, onder een noemer brengen.
[5] Dat waren dus ook louter
afzonderlijke, solide en echte bouwstenen waarvan de samenvoeging tot één groot
paleis nog erg lang op zich liet wachten en natuurlijk in de onderaardse
lokalen helemaal onmogelijk was.
[6] Als dan zo'n leerling uit de onderwereld
naar het oordeel van zijn leraren de gewenste graad van ontwikkeling had
bereikt werd hem meegedeeld dat hij nu weldra door de genade van God
onverwachts naar de lichte bovenwereld zou gaan, in het licht waarvan hij in
één moment meer zou ondervinden en leren dan in vele uren in de donkere
onderwereld.
[7] De leerling ui~ de onderwereld
verheugde zich daar natuurlijk bijzonder op, hoewel hij eigenlijk eerst nog op
een heel merkwaardige manier zou moeten sterven. Dat sterven bestond uit een
heel diepe slaap, gedurende welke men de leerling in een prachtig paleis in de
bovenwereld bracht.
[8] Hoe groot was de verbazing van
zo'n leerling als hij daarna voor de eerste maal uit zijn slaap ontwaakte en
zich in het goddelijke licht van de zon bevond! Toen hij zichzelf zag in witte
kleren, die met rode en blauwe stroken waren afgezet! Toen hij de vriendelijke,
eveneens prachtig geklede mensen van beiderlei kunne zag! Hoe smaakten hem de
heerlijk toebereide, nieuwe spijzen! Maar wat moest zijn ziel wel voelen toen
hij door heel vriendelijke mensen naar buiten werd gebracht, daar door de
heerlijke turnen wandelde en hun hemelse geuren inademde, en met zijn, boven
alle menselijke begrippen uitgaande van geluk dronken ogen voor de eerste maal
de hele natuur in al haar uitbundigheid door de zon beschenen voor zich zag!
[9] Kijk, uit deze schildering, die je
in je fantasie zelf nog verder kunt aanvullen, zie je hoe je eigen,
tegenwoordige begrip zich verhoudt tot al de nieuwe waarheden die je hier
werden ontsluierd!
[10] Wat je nu verneemt in de duistere
lokalen waarin je ziel zich nog bevindt, zijn natuurlijk maar brokstukken en
die kunnen geen geheel vormen en op zichzelf compleet zijn. Maar als je geest
door de ware liefde tot God de Heer, en uit deze liefde ook door de liefde tot
de naaste
in je ziel zal zijn opgewekt, zul je
in het helderste levenslicht van je geest dat alles als één samenhangend geheel
zien en daar een onmetelijke lichtzee aanschouwen, waar je nu nauwelijks enkele
druppels kunt zien.
[11] Ons eerste en beste werk zal
daarom zijn, de geest in de ziel vrij te maken en de ziel in zijn licht te
brengen. Als we dat bereikt hebben
vriend, zullen wij geen druppeltjes meer hoeven te verzamelen maar staan we meteen
in verbinding met onmetelijke zeeën vol van Gods hoogste wijsheidslicht.
[12] Dan, vriend, zul je mij zeker
niet meer naar de gesteldheid van de maan, onze aarde, de zon en al de sterren
vragen, want dat allemaal zal je vanzelf bij de eerste blik duidelijker worden
dan de zon op het midden van de dag.
[13] Maar dan begint er voor ons een
andere school, waar je nu natuurlijk nog geen idee van kunt hebben. - Zeg eens,
vriend, of je deze vergelijking nu zo ongeveer hebt begrepen! Wat vond je
ervan?"
96
Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens
[1] OURAN zegt: "Weet je, beste
vriend, zeer goed, en zo moet het met ons mensen ook zijn en gebeuren. Als het
zo niet was en het zou anders moeten gebeuren, dan zou jij niet die mate van
wijsheid hebben verworven!
[2] Ook jij bent stellig eerst
opgevoed in de duistere onderwereld van je lichaam, vervolgens ben je ook in je
ziel lichamelijk gestorven en nu in het lichtpaleis van je geest en in diens
Elyseeïsch velden gaan wandelen. Bij jou zijn de enkelvoudige druppels van
vroeger een zee geworden, maar bij mij is dat zeker nog lang niet te
verwachten. En ik begrijp daarom de zin van ieder van je afzonderlijke woorden,
maar de grote samenhang zal mij ook dan pas duidelijk worden, als mijn ziel de
duistere catacomben van het lichaam zal verlaten en wordt binnengevoerd in het
lichtpaleis van haar geest en in zijn tuinen, waar de hemels geurende vruchten
in het licht en de warmte van de eeuwige levenszon rijpen.
[3] Kijk, een zeker, zoet vermoeden
van hoe het kan zijn en zeker ook zal worden, begin ik wel in mij te voelen,
maar voor het 'wanneer' staat er geen bepaalde termijn en men heeft ook geen
herkenningsteken in zichzelf, waardoor men ook maar een paar dagen van tevoren
zou kunnen weten wanneer de arme ziel uit de duistere catacomben zal worden geleid!
[4] Maar wat kan een mens daaraan
doen? Niets, dan zich heel geduldig overgeven aan de wil van die almachtige
leider, die ook je ziel, zonder het vooraf aan het lichaam meegedeeld te
hebben, heeft opgewekt in het lichtpaleis van je machtige geest.
[5] Maar nu zou ik ook van mijn Helena
willen horen, hoe jouw gelijkenis haar is bevallen en wat voor overwegingen zij
daarbij had!"
[6] Meteen zegt HELENA: "O, de
beste van de wereld! De gelijkenis was schitterend en heel treffend, en als de
Egyptenaren zulke opvoedkundige scholen hadden, dan waren het zeker geen domme
mensen, daarvan leggen in dit opzicht hun geweldige werken een zeer sprekend
getuigenis af. Het zou alleen zeer te wensen zijn geweest, dat zij dergelijke
wijze scholen verder voor het gehele volk zouden hebben uitgebreid. Ik kan me
namelijk niet voorstellen dat het het plan van de grote, wijze schepper kan
zijn, om een deel van de mensheid, en wel het grootste, gedurende het leven dom
en totaal blind te houden. Maar het is in de wereld nu eenmaal zo, op één wijze
vind je altijd meer dan tienduizend dommen en blinden; overal is dat zo. Maar
waarom dat zo moet zijn, is natuurlijk een andere en beslist zeer moeilijk te
beantwoorden vraag.
[7] Wij zijn hier op deze brede
heuveltop nu zeker met ongeveer vierhonderd mensen bijeen, maar daarbij zullen
nauwelijks vijftig werkelijk wijzen zijn, alle anderen kunnen mm of meer
aankomende leerlingen der wijsheid genoemd worden! De Romeinse soldaten en de
talrijke dienaren van de opperstadhouder zullen zelfs niet bij de
allergeringste leerlingen geteld kunnen worden!
[8] Hiervandaan kan men heel goed tot
de dichtbijgelegen stad kijken en het oog ontdekt massa 's mensen, die naar de
steeds op één plaats blijvende, schitterend schijnende schijnzon staren en
beslist niet weten wat ze van dit verschijnsel moeten denken. Onder deze massa
mensen is zeker niet één wijze, hoewel misschien menigeen van hen zich
verbeeldt dat te zijn, en dat is eigenlijk nog slechter dan wanneer zo iemand
zich heel deemoedig in zijn hart inbeeldde, dat hij van al zijn metgezellen de
allerdomste zou zijn. Wat moeten die mensen van zo'n ongewoon verschijnsel
denken!? Wat zullen ze links en rechts in het rond nu vragen: 'Wat is dat?! Wat
betekent dat?! Wat zal dat voor gevolgen hebben?!'
[9] Maar wie zal al deze vragen
beantwoorden? Dom en blind kwamen zij uit hun huizen, en nog dommer en blinder
zullen zij er weer in terugkeren! Moet dat nu zo zijn, moeten die mensen dan
werkelijk dom en blind blijven?!
[10] De hier aanwezige mensen, ook al
zijn het geen leerlingen, hebben tenminste de wetenschap dat dit niet de echte,
maar slechts een door de hun reeds bekende macht van de grote Meester
opgeroepen schijnzon is en zij trekken bij dit verschijnsel, zoals men ziet,
heel vrolijke en opgewekte gezichten. Zij begrijpen het verschijnsel weliswaar
ook net zo min als ik, maar zij weten dat het een gevolg is van de
wonderbaarlijke macht van de wil van de hun bekende, grote Meester. En als Hij
over ongeveer een uur dit grote licht dooft, zal niemand zich daar druk over
maken, want iedereen zal weten wie dit licht heeft gedoofd.
[11] Maar als de andere mensen, die
van dit alles niets weten, deze zon over ongeveer een uur plotseling zien doven
op de plaats waar zij nu staat, zal grote schrik, vrees en vertwijfelde angst
hen aangrijpen, en allen zullen er vast van overtuigd zijn dat de goden heel
kwaad zijn geworden en de aarde verschrikkelijk zullen straffen!
[12] Het lijkt mij daarom zelfs
aanbevelenswaardig om ter geruststelling van de mensen, hiervandaan boden te
zenden die de opgewonden gemoederen heel beknopt uitleggen wat er zal
gebeuren, en dat dit slechts een schijnzon is. -Wat denkt u daarvan, goede,
beste vriend?"
97
Het materialistische denken der priesters
[1] MATHAËL zegt: "O liefje! Dat
zou nu erg ongelegen komen. Later wel, maar nu, nu de opwinding ten top is
gestegen, zou dat in de levenssfeer van de ziel hetzelfde te weeg brengen als
bijvoorbeeld het gieten van koud water in kokend hete olie. De vlammen zouden
hoog oplaaien!
[2] Maar een paar dagen na dit
verschijnsel zullen de mensen uit de hele, wijde omtrek wel open staan voor het
opnemen van iets hogers. Niet allemaal natuurlijk, maar het merendeel zeker .
[3] De
Joodse priesters zullen het meest onder de indruk zijn van het verschijnsel. De
totale, natuurlijke zonsverduistering van vandaag heeft ze toch al erg
aangegrepen, omdat deze mensen alles stoffelijk opvatten. Van een innerlijke,
geestelijk zin hebben zij helemaal geen vermoeden, omdat zij zelfs niet eens
meer de overeenkomstige beeldspraak begrijpen die Mozes en nog een aantal
andere zieners en wijze mannen in hun tijd hebben gebruikt. .
[4] In één der profeten, Daniël
geheten, wordt immers gesproken over een gruwel der verwoesting, Waarbij tevens
over zonsverduistering en nog een aantal verschrikkingen wordt gesproken, wat
echter allemaal op geestelijke wijze is bedoeld.
[5] Maar omdat, zoals reeds gezegd,
juist nu de Joodse priesters alleen maar stoffelijk denken en zodoende de
Schrift ook alleen maar letterlijk nemen, brengt iedere zonsverduistering hen
in een meer dan panische schrik vanwege de veronderstelde ondergang van de
stoffelijke wereld. Hoewel de oude wijsgeer daarmee alleen maar de zeer
wenselijke ondergang van het zedelijk stoffelijke in het mensenhart bedoelt,
denken zij aan de ondergang van de werkelijk stoffelijke wereld en zijn daarom
verschrikkelijk bang als er een zonsverduistering op komst is!
[6] Als nu dus over een uurtje deze
zon zo plotseling zal doven, zal hen een grote angst overvallen. Want de maan
zullen zij vandaag ook niet te zien krijgen, omdat zij al is ondergegaan. De
grote angst zal hun ogen beïnvloeden zoals bij het gezichtsvermogen van dronken
mensen.het geval is, en zij zullen door hun duizeligheid de sterren zien
verschuiven. Dat zal hen doen denken dat volgens de voorspelling de sterren van
de hemel op de aarde zullen vallen en de vele blinde domkoppen zien de dag des
oordeels dan al aangebroken. Je zult helemaal hier kunnen horen hoe na het
plotselinge doven van de schijnzon de menigte voor. die stad in een ontzettend
gehuil zal losbarsten. Dat zal hun echter met in het minst schaden want
daardoor worden ze weker en zachter en ontvankelijker gemaakt voor de zuivere
waarheid.
[7] De heldere dag van morgen zal hen
wel weer tot rustiger bezinning brengen en dan kan er veel met hen gedaan
worden! Want morgen zullen zij groepsgewijs naar zee gaan en kijken of het
zeewater soms veranderd is in bloed, en bij die gelegenheid zijn zij veel meer
voor rede vatbaar.
[8] Onze heilige Heer en Meester heeft
dit verschijnsel namelijk vooral laten plaatsvinden ten behoeve van deze stad,
die nu juist niet zo goed staat aangeschreven! Wat Hij doet, heeft altijd een
oneindig veelzijdig, goed doel, maar wat de mensen zonder Hem doen, deugt niet
en heeft geen nut."
98
Ouran 's gedachten over de Heer
[1] Na deze woorden van Mathaël zegt
OURAN: "Mijn steeds achtenswaardiger vriend, ik moet je nu toch ook eerlijk
bekennen, dat bij de gedachte aan het plotseling verdwijnen van deze zon mij
toch zelf ook een bepaalde vrees bevangt. Want dat herinnert mij aan de totale,
menselijke onmacht in vergelijking tot de onbegrensde almacht van Hem, die
weliswaar in ons midden is, maar eigenlijk toch te heilig en te oneindig
verheven is dan dat mensen zoals wij, die weten wie Hij is, Hem zouden kunnen
benaderen! Of dat ik met Hem, net als met u of andere mensen, als vrienden
onder elkaar zou durven praten!
[2] Het is een heel vreemde gedachte
en het gaat je door merg en been als je bedenkt, dat Hij alles in alles is en
dat wij bij Hem vergeleken niets zijn!
[3] Dan troost het ons natuurlijk wel
weer dat Hij Zelf de hoogste en zuiverste liefde is en daarom met ons armzalige,
sterfelijke mensen het grootste geduld, begrip en medelijden heeft.
[4] Maar Hij is nu eenmaal God en voor
altijd onveranderlijk en volkomen onsterfelijk, en de hele oneindigheid hangt
met haar bestaan aan Zijn wil als een dauwdruppel aan een enkel grassprietje.
De geringste zucht uit Zijn mond zou de gehele oneindigheid kunnen vernietigen,
zoals slechts het lichtste zuchtje van de wind de loshangende dauwdruppel van
de punt van de grashalm afblaast.
[5] Weet je, als je dat met een
nuchter hart heel rustig bij jezelf overdenkt, kun je onmogelijk de gedachte
van je afzetten dat je in de zichtbare aanwezigheid van de Almachtige enerzijds
de hoogste zaligheid ondervindt, maar dat je anderzijds toch liever niet zo
dicht bij Hem zou willen staan. Hem op een zekere afstand aanbidden, zou voor
ziel en geest een groot genot zijn en zou de gehele mens zeer stichten, maar
hier zo vlakbij kun je dat toch alleen maar wat heimelijk in je hart doen.
[6] Zo zou ik nu bijvoorbeeld ook
graag met Hem willen spreken. Daar verlang ik erg naar, maar door Zijn
onvoorstelbare, geestelijke grootte kun je daarvoor geen moed opbrengen, hoewel
Hij er uiterlijk als een heel bescheiden en gemoedelijk mens uitziet! Zijn
uiterlijk behoudt evenwel dat bepaalde, puur goddelijk almachtige, en het is
duidelijk aan Zijn ogen en Zijn voorhoofd te zien, dat hemel en aarde voor Zijn
wil moeten buigen. Uit Zijn ogen schieten letterlijk lichtstralen en doorlopend
roept Zijn voorhoofd dat wat nooit was, tot leven.
[7] Ja, vriend, het verplettert je,
als je de Schepper der werelden en hemelen in de persoon van een eenvoudig en
heel bescheiden mens voor je ziet staan! Heus, dan valt er niet meer te
schertsen! Maar, het is nu eenmaal zo, en de Heer alleen zij alle lof dat het
nu zo is, want zonder Hem zouden wij onder de huidige omstandigheden er erg
slecht aan toe zijn!"
[8] MATHAËL zegt: "Dat is zeker,
en voor mij en jou heel speciaal, want mij zouden de duivels hebben gewurgd, en
de zonsverduistering zou jouw dood zijn geweest! Maar nu weer opgelet, want nu
zal het echt niet zo lang meer duren met de schijnzon, en als deze zeldzame zon
plotseling dooft, zal er een spektakel losbreken!"
[9] Dan wordt iedereen stil en kijkt
naar de schijnzon.
99
De uitwerking van het doven van de schijnzon
[1] Vlak voor het doven zeg IK luid
tegen allen: "Bereid je voor op het verdwijnen van het licht. Marcus,
steek nu eerst alle olielampen en pekfakkels aan, anders zou de plotseling op
dit heldere licht volgende, dikke duisternis jullie ogen schaden en pijn
doen!"
[2] Marcus en zijn dienaars steken nu
zo snel mogelijk alle soorten lichten aan, en Cyrenius en Julius bevelen de
soldaten takkenbossen aan te steken. Als alles goed brandt, zeg IK luid: "Doof,
schijnlicht der lucht, en wordt rustig, geesten die daarmee bezig waren!"
[3] Na Mijn opdracht doofde de
schijnzon abrupt en een inktzwarte duisternis daalde ogenblikkelijk over de
gehele streek, en men hoorde duidelijk het luide angstgehuil uit de nabijgelegen
stad.
[4] Hoewel de mensen de vele lichten
op de berg waar wij gezellig zaten, goed konden zien, dorst geen van de
duizenden ook maar één stap te verzetten. De Joden zagen in hun grote angst de
sterren al echt van de hemel vallen en op onze berg liggen. De heidenen dachten
dat Pluto door zijn furiën de zon had laten stelen van Apollo, die
waarschijnlijk te veel aandacht had gehad voor de een of andere vrouwelijke
schoonheid, en dat er nu weer een godenoorlog op aarde zou losbarsten.
[5] Een godenoorlog was volgens de
heidense sagen niet zo'n wenselijk verschijnsel op aarde, omdat die van
eertijds verschrikkelijk moest zijn geweest. De reusachtige goden der
onderwereld moeten toen met grote kracht maar liefst hele brandende bergen naar
de Olympus hebben geslingerd, waarbij Zeus zich natuurlijk behoorlijk verdedigd
had met talloze bliksems en hagelstenen zo groot als bergen, waardoor hij de
kwade machten der onderwereld had overwonnen.
[6] Omdat van de stad uit gezien het
licht van de schijnzon zich boven onze berg bevond, die echter, na het doven,
door al de lichten en wachtvuren scheen te gloeien, dachten de heidenen dat de
furiën de zon in onze berg hadden verstopt en dat de vorsten der onderwereld
daar nu wachten bij hadden opgesteld met brandende onderwereldfakkels. Wee
degene, die deze berg zou naderen, die aan alle kanten ook werkelijk een aantal
meer of minder diepe grotten had, zoals die ene, waar het huis van Marcus
tegenaan gebouwd was en die hem als royale kelder en ook als opslagplaats diende.
[7] De Joden gingen daarom niet naar
de berg uit angst door de op de berg vallende sterren geraakt of verbrand te
worden en de heidenen gingen niet uit angst voor de furiën, en trokken zich,
toen hun ogen wat meer aan de duisternis gewend waren, langzaam maar zeker in
hun huizen terug. Sommigen sliepen al gauw in, maar anderen bleven de gehele
nacht in angst en vrees wakker vanwege de verwachte, verschrikkelijke dingen
die nu, volgens de profetie van Daniël, op aarde stonden te gebeuren. De
heidenen wachtten op de eerste bliksems en donderslagen van Zeus en op het
verschrikkelijke, wereldomvattende spektakel dat Apollo tegen de rover Pluto
zou ontketenen.
[8] Kortom, er heerste in de gehele,
vrij grote stad een verwarring, die het grote Babylon van eertijds niet zou
hebben misstaan. Bij ons op de berg was het daarentegen prettig toeven, want
wij lieten ons het goed toebereide avondmaal op de berg brengen. Raphaël zorgde
er in een oogwenk voor dat alle eettafels op de berg stonden, met inbegrip van
de spijzen, zodat het Marcus en zijn familie, die aan het klaarmaken van de
spijzen genoeg werk hadden, geen extra inspanning kostte. Ook de Romeinse
soldaten kregen ruimschoots te eten, en hadden het al gauw best naar hun zin.
100
Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken
[I] Toen wij het avondmaal gebruikt
hadden, kwam OURAN, die ook boven gegeten had, naar Mij toe en zei: "Heer,
voor wiens grootheld en verhevenheid de sterfelijke tong geen naam kent die U
waardig zou zijn, hoe kan ik, ellendige stofworm, U danken voor de nooit genoeg
te waarderen gaven die Uw goddelijke genade mij hier heeft geschonken en hoe
moet ik U, eeuwig Verhevene, loven, prijzen en eren!?
[2] O Heer,
waarom schenkt U ons, sterfelijken, zoveel aandacht?! Wat kunnen wij nu doen om
Uw welgevallen op te wekken?"
[3] IK zeg: "Kom nou, vriend,
maak niet zoveel ophef! Bedenk, dat Je bent wat je bent, een mens, wel met een
sterfelijk lichaam, maar met daarin toch een onsterfelijke ziel met een nog
onsterfelijker geest uit God, En Ik ben ook een mens, eveneens met een
goddelijk onsterfelijke ziel waarin de geest van God in al Zijn volheid woont
voor zover dat voor deze aarde nodig is, en dat is de Vader in de hemel, wiens
zoon Ik ben en wiens kinderen ook jullie zijn.
[4]
Maar jullie waren allen blind en zijn het in veelopzichten nog. Ik kwam echter
ziende in de wereld om jullie allen de Vader te tonen en jullie, net als Mij,
ziende te maken. , ,
[5] Ik heb de volheid van het leven
van de Vader en Ik kan Ieder, dIe het leven wil hebben, ook het leven geven.
Want de Vader heeft reeds vóór de schepping Mij voorbestemd als Degene waarin
de volheid van het leven zal wonen en dat door Mij alle mensen zullen leven. En
deze voorbestemde ben Ik naar ziel, maar naar geest ben Ik één met Degene, Die
Mij heeft voorbestemd.
[6] Zie, daarom ben Ik de weg, de
waarheid en het leven! Die in Mij geloven, zullen de dood niet zien, noch
voelen of smaken, ook al zouden zij meer dan één keer lichamelijk kunnen
sterven. Die Mij echter niet zullen geloven, zullen sterven, ook al zouden zij
duizend levens hebben!
[7] Want ieder mens heeft een lichaam
dat eens moet sterven -dat zal ook voor Mijn lichaam niet uitblijven. De ziel
wordt echter door het afleggen van het lichaam alleen maar vrijer, lichter en vitaler,
en volledig één met Hem, die haar vóór de gehele schepping had voorbestemd tot
heil van allen, die in de Zoon der mensen zullen geloven en Zijn geboden zullen
houden.
[8] Denk dus goed na, en volg de
eenvoudige geboden op die je meegedeeld zullen worden. Meer heb je niet nodig,
want Ik ben niet gekomen om roem en eer van de mensen te verlangen! Het is
voldoende als de Ene Mij prijst, die boven allen is in de hemel en op aarde.
Als iemand Mij toch wil eren, loven en prijzen, laat hij dan dqor zijn daden
laten blijken dat hij Mij liefheeft en laat hij Mijn geboden onderhouden, dan
zal zijn loon eens in de hemel groot zijn.
[9] Wees dus maar blij van zin,
overschat Mij niet en onderschat jezelf niet teveel, dan zul je op de goede weg
zijn en jezelf en Mij langzaam maar zeker beter leren kennen.
[10] Maar richt je voorlopig
voornamelijk op Mathaël. Hij zal je samen met je dochter het snelst een goed
stuk op de juiste weg vooruithelpen! Als jij of Helena echter een speciaal
verzoek hebben, kom dan gerust naar Mij, dan zal Ik altijd naar je luisteren.
Maar dat overdreven eerbetoon moeten jullie weglaten.
[11] We moeten hier namelijk slechts
als mensen, vrienden en broeders tegen elkaar spreken en met elkaar omgaan,
want iéder mens heeft een goddelijke geest in zich, anders zou hij niet leven,
en die geest is niet minder goddelijk dan het oergoddelijke zelf.
[12] Wees jij dus een goede leerling
van Mathaël, dan zul je voor Mij in jouw land een heel bekwaam apostel kunnen
zijn! -Begrijp je Mij?"
[13] OURAN zegt: "Ja, Heer, ik
begreep U. Pas nu werd mij duidelijk wat men mij en mijn dochter over de ware
God heeft verteld. Voorheen heb ik daar nooit aan durven denken!" Toen
zweeg de Griek, want zijn gevoelens overmanden hem en hij weende uit liefde voor
Mij.
[14] Maar IK greep zacht zijn hand en
vroeg hem: "Wat heeft Mathaël dan precies over God gezegd?"
[15] OURAN snikte nog, maar zei toch,
terwijl hij Mij volliefde en eerbied in de ogen keek: "O, dat God bestaat
uit de zuivere liefde! O, Heiligste, Iaat mij in deze liefde voor U
sterven!"
[16] "Nee" zei Ik, "dat
zul je nog lang niet, want je moet nog een bekwaam werktuig voor Mij worden op
deze aarde! En als eens ook voor jouw lichaam het einde komt, zul je niet
sterven, maar nog in je lichaam door Mij opgewekt worden. Troost je dus maar,
want je hebt de goede weg al gevonden!
[17] Wie zoekt, zoals jij allang hebt
gezocht, die vindt. Wie vraagt, zoals jij, die zal gegeven worden, en wie aan
de juiste deur klopt, zoals jij nu hebt aangeklopt, zal opengedaan worden. Maar
ga nu naar Mathaël en vertel hem alles wat Ik je nu heb gezegd!"
[18] Van pure liefde en overgrote
dankbaarheid tot Mij huilde Ouran nu nog meer. Hij haastte zich terug naar
Mathaël en vertelde hem, terwijl hij nog lang nasnikte, hoe Ik hem had opgenomen,
hoe vriendelijk Ik tegen hem was, en wat Ik allemaal tegen hem had gezegd.
[19] Mathaël en Helena werden door de
plechtige vertelling van de oude Ouran zo ontroerd, dat ze hun tranen niet
konden bedwingen, en MATHAËL zei aan het eind van Ouran's verhaal: "Dat is
toch wel het meest onbegrijpelijke van het onbegrijpelijke, dat Hij, die
geestelijk het hoogste goddelijke wezen is, met ons mensen spreekt en omgaat
alsof Hij niet de Heer der oneindigheid is, maar een mens zoals wij, als een
beste vriend met zijn beste, vertrouwdste vriend, ja, als een echte broeder met
zijn broeder. Kortom, Hij laat letterlijk met Zich spelen, en toch is iedere
beweging van Zijn handen, iedere stap van zijn voeten en ieder heel
onbelangrijk klinkend woord uit Zijn mond een overgrote les in wijsheid. Zijn
daden getuigen van Zijn onbetwistbare goddelijkheid, en alles wat Hij doet,
lijkt al eeuwen van te voren bepaald te zijn om het beste resultaat te
bereiken. O, je zult binnenkort nog veel zien, horen en beleven!"
101
Helena 's vragen
[1] HELENA zegt, terwijl zij van
liefde voor Mij nog wat nasnikt: "Maar zeg mij nu toch eens wie die twaalf
eerbiedwaardige mannen zijn, die haast niets zeggen, maar toch steeds bij Hem
zijn! Dat moeten heel wijze mannen zijn! Eén lijkt erg veel op Hem, maar één is
nog een leerling en luistert steeds heel aandachtig naar Hem en schrijft veel
op. Wie zijn zij?"
[2] MATHAËL zegt: "Dat zijn,
zover ik weet, Zijn oudste leerlingen en het zijn, op één na, allen zeer wijze
en machtige meesters over hun lichaam en over de natuur! Maar die ene daar
lijkt mij een sluw, laaghartig mens! Heus, die zou ik nooit tot mijn vrienden
willen rekenen. Het lijkt wel een arme duivel die te vroeg mens is geworden! De
Heer zal wel weten waarom Hij hem duldt! Duivels zijn immers ook schepsels
waarover Hij regeert en ook afhankelijk van het fluisteren van Zijn wil, daarom
past het ons niet te vragen waarom Zijn liefde in het bijzijn van een duivel
ook wonderen doet! Maar een vreemd wezen is het! Ik zou hem wel eens aan de tand
willen voelen om vast te stellen wiens geesteskind hij is! -Maar laten we daar
niet verder over spreken! Het is voldoende dat de Ene hem kent! Met de anderen
zou ik echter, als het moment daar gunstig voor was, zelf wel eens een paar
woorden willen wisselen. Zij moeten al zeer ver in de leer zijn ingewijd!"
[3] HELENA zegt: "Ja, natuurlijk,
dat moeten heel wijze mannen zijn, die reeds vanaf het begin veel aanleg voor
wijsheid aan de dag hebben gelegd, anders zou Hij ze zeker niet als leerling
hebben aangenomen! Ik zou er ook niets op tegen hebben om met hen van gedachten
te wisselen, maar het zal wel niet zo gemakkelijk zijn een goede manier te
vinden hen te benaderen! -Wat denkt u daarvan, beste vriend Mathaël?"
[4] MATHAËL haalt de schouders op en
zegt: "God de Heer heeft mij weliswaar geheel laten ontwaken, waardoor ik
één ben met mijn geest. Daardoor ken ik mijzelf en God in zoverre als mij
gegeven is dat als diepste levenswaarheid te beseffen. Maar in de verborgenste
levensroerselen van het mensenhart lezen als in een open boek en daarin haar
diepste, innerlijke levenswetten onderkennen, dat kan slechts de Ene, en degene
aan wie Hij het wil openbaren.
[5] Ah, bij een zuiver werelds mens,
wiens innerlijke leven nog helemaal als het ware levenloos en volledig
opgesloten ligt in de dood en wiens gehele denken en willen bestuurd wordt door
de hersenen en de uiterlijke zintuigen, kan men haarfijn vaststellen hoe en wat
hij denkt, voelt en wil. Maar dat is niet mogelijk bij mensen die hun
geheelontwaakte geest gebruiken om te denken, te voelen en te willen vanuit het
centrum van hun levensbron, want die mensen hebben reeds deel aan de
oneindigheid en slechts door God kan de waarheid die daarachter verscholen ligt
doorgrond worden.
[6] Daarom kan men met zulke mensen
ook niet als met gewone, alledaagse mensen een gesprek aanknopen. Maar mocht
dat voor ons nodig zijn, dan zal de Heer daar zeker voor zorgen en het
toestaan, maar zo niet, dan kunnen wij dat genoegen ook maar beter niet hebben.
-Maar, lieve Helena, hoe vind je de sterren, die nu zo prachtig staan te
flonkeren aan het uitspansel!"
[7] HELENA zegt: " Al vanaf mijn
prilste jeugd hebben de sterren mij heel erg geïnteresseerd, en ik herkende al
vroeg een aantal van de zogeheten sterrenbeelden. Die van de dierenriem werden
mij als de belangrijkste het eerst aangewezen. In het verloop van een jaar
leerde ik ze allemaal kennen en later leerde ik ook de andere, wondermooie
sterrenbeelden en zelfs de afzonderlijke, grote sterren. Ik ken al de namen van
de sterren, ik weet waar ze staan en wanneer ze in iedere maand op en
ondergaan. Maar wat heb je eraan? Hoe meer ik mij met deze prachtige
hemellichtjes bezighield, hoe meer het onwrikbare vraagtekens werden voor mijn
hart, waarop tot op heden nog geen sterveling een bevredigend antwoord heeft
gevonden. Omdat ik echter de brave sterren niets kon ontlokken, hielden hun
namen, die natuurlijk al oeroud moeten zijn, mij des te meer bezig.
[8] Wie ontdekte het eerst de zodiak
en gaf de twaalf sterrenbeelden hun naam? Waarom kregen ze juist de naam die
wij kennen, en waarom niet een wat minder wonderlijke? Wat heeft de leeuw te
maken met een maagd, wat een kreeft met de tweelingen, wat een schorpioen met
een weegschaal, wat een steenbok met de schutter? Hoe kwamen een stier en een
ram aan het firmament, hoe een waterman met de vissen?
[9] Merkwaardig is trouwens dat er in
de dierenriem ook vier mensen en een voorwerp voorkomen. -Als u mij hierover
een verklaring kunt geven, zou ik u zeer erkentelijk zijn!"
[10] MATHAËL zegt: "O lieve
Helena, niets gemakkelijker dan dat! Heb maar enig geduld tijdens mijn uitleg,
dan is alles je daarna wel duidelijk!"
102
Mathaël verklaart de namen van de eerste drie sterren beelden
[1] "De uitdenkers van de zodiak waren
kennelijk de oorspronkelijke bewoners van Egypte, die in de eerste plaats veel
ouder werden dan wij en in de tweede plaats altijd een heel heldere hemel
hadden en de sterren dus veel gemakkelijker en langduriger konden bestuderen
dan wij onder onze vaak zwaar bewolkte hemel. Ten derde sliepen bijna de meeste
mensen tijdens de hete dag en gingen pas 's avonds naar buiten om gedurende de
koele nacht te werken, waarbij zij altijd de sterrenbeelden zagen. Zo merkten
zij al gauw de steeds weerkerende figuren daarin op, waaraan zij namen gaven
die te maken hadden met een natuurverschijnsel of een bij dit land behorend
werk dat in een bepaalde periode de aandacht opeiste.
[2] Herhaaldelijk bestuderen van de
zodiak leidde de waarnemers weldra tot de conclusie dat de zodiak een grote
kring is, die, wanneer men deze in twaalf vrijwel gelijke delen verdeelt, in
ieder van de delen een afzonderlijk sterrenbeeld bevat.
[3] Reeds de oudste mensen
veronderstelden dat de sterren verder van de aarde verwijderd waren dan zon en
maan, en daarom lieten zij de zon en de maan binnen de grote dierenriem hun
banen trekken.
[4] Maar de dierenriem bewoog zich ook
zo dat de zon, die weliswaar iedere dag om de aarde ging, door de beweging van
de dierenriem na dertig dagen onder een ander teken kwam te staan. Dat de maan
echter binnen een aantal dagen ook steeds onder een ander teken kwam te staan,
verklaarden zij door zijn langzamere dagelijkse omloop om de aarde, waardoor
hij nooit tegelijk met de zon op dezelfde plaats terugkwam. -Daarom noemde men
de maan ook vaak 'het langzame gesternte'.
[5] Hoewel er enige geleerden waren
die juist het tegendeel van de maan beweerden, kreeg de theorie van de langzame
maan toch meer ingang.
[6] Wel, zo ontstond de oude zodiak,
en nu zul je ook nog heel in 't kort horen, hoe de bekende twaalf
sterrenbeelden aan hun wonderlijke namen kwamen!
[7] In het jaargetijde met de kortste
dagen, dat vooral in Egypte altijd vergezeld gaat van regen (en met deze
gemakkelijk te herkennen periode van dertig dagen liet men ook steeds een nieuw
jaar beginnen), bevond de zon zich volgens de berekening van de ouden juist
onder het sterrenbeeld, dat wij als 'Waterman' kennen. De vorm van het
sterrenbeeld ontleende men aan de herder, die met zijn wateremmer naar de drinkwaterbak
van de huisdieren loopt en de volle emmer daarin leeggiet. De ouden noemen zo
iemand een waterman (Uodan). Zij noemden het sterrenbeeld daarnaar en ook deze
periode. De domme fantasie van de mensen maakte al gauw een god van dit op
zichzelf goed gekozen zinnebeeld en bewees daaraan goddelijke verering, omdat
men deze god aanzag voor degene die de verdorde natuur weer tot leven bracht.
-Kijk, lieve Helena, zo kregen het bewuste, eerste sterrenbeeld en de eerste,
dertigdaagse regenperiode hun namen. Stappen we nu over op het tweede teken,
dat men de 'Vissen , noemt.
[8] Toen Mathaël begon met de uitleg
van het tweede teken, zei SIMON JUDA tegen de andere leerlingen:
"Mathaël's uitleg is heel leerzaam, laten wij eens wat dichterbij gaan
luisteren!"
[9] IK zeg: "Ga erheen en
luister, want Mathaël is één van de eerste geschiedkundigen van deze
tijd!"
[10] Dan verdringen zich alle
leerlingen om Mathaël, wat Mathaël eerst wat verlegen maakte, maar SIMON JUDA
zei tegen hem: Beste vriend, ga rustig verder! Wij kwamen alleen maar dichter
bij je staan om iets heel nuttigs van je te leren!"
[11] MATHAËL antwoordt heel
bescheiden: "Beste wijze vrienden, voor jullie kon mijn wijsheid wel eens
niet zo veel voorstellen, want jullie zijn al oudere leerlingen van de Heer, en
ik ben nauwelijks zestien uur bij jullie!"
[12] SIMON JUDA zegt: "Laat dat
je niet van de wijs brengen, want je hebt al proeven afgelegd waardoor wij in
menig opzicht al behoorlijk op de achtergrond zijn geschoven. Maar zo is de wil
van de Heer. Wat Hij de een vaak in een jaar geeft, kan Hij de ander in een dag
geven. Ga dus maar door met je uitleg van de dierenriem!"
[13] MATHAËL zegt: " Als jullie
zoveel geduld en consideratie met mij hebben, zal ik maar doorgaan. Luister dus
verder naar mij, lieve dochter van de Pontus!
[14] Na dertig dagen houdt de hevige
regenval in Egypte gewoonlijk op en in de nog sterk gezwollen Nijl zit dan, net
als in de zijarmen, steeds een grote hoeveelheid vis, die men in deze periode
moet vangen. Een groot deel ervan wordt meteen gegeten, maar een nog groter
deel wordt gezouten en in de wind, die in deze periode in Egypte altijd hard
waait, gedroogd en zo voor het gehele jaar geconserveerd.
[15] In het genoemde land maakt de
natuur deze handelwijze met de vissen noodzakelijk vóórdat de Nijl te veel zakt
en de vele, grote zijarmen uitdrogen, waardoor een massale sterfte onder de
vissen zou optreden, hetgeen een ontzettende stank zou veroorzaken.
[16] Wat in Egypte nu nog gebruikelijk
is, zagen de oudste wijze bewoners van dit gezegende, grote land al als een
noodzaak. Omdat men dus rn het begin van de bewoning van dit land in deze
periode vis moest vangen, en de zon net aan het begin van deze vistijd in een
nieuw sterrenbeeld kwam te staan noemde men dit sterrenbeeld het teken der
'Vissen', en men noemde daarna deze periode ook zo, en wel met de naam Ribar,
ook wel Ribuze
[17] Omdat de mensen gedurende die
tijd vrij vaak koorts kregen, ten dele door het genot van de zeer vette vis en
ten dele door de met veel onzuivere dampen bezwangerde lucht, noemde men deze
tijd later ook wel 'de koortstijd'. De menselijke fantasie veranderde dit
kenmerk al gauw in een godin en men bewees haar, om gevrijwaard te zijn van
deze maagaandoening, meteen ook weer een soort goddelijke verering. -Nu weet je
ook de natuur en waarheidsgetrouwe geschiedenis van de naamgeving van het
tweede teken uit de dierenriem, dus gaan we met het derde verder!
[18] Dit teken heet 'Ram'. Na de
vistijd gingen de oerbewoners van dit land voor de schapen zorgen. De mannetjes
werden actief en het was tijd om de schapen te scheren en men verzamelde de
wol. Het grootste deel van dit werk duurde bij elkaar zo'n dertig dagen.
Natuurlijk verrichtte men daar tussendoor ook veel andere, dagelijkse
bezigheden, maar het eerstgenoemde was gedurende die tijd het voornaamste werk,
en omdat de zon ook weer onder een nieuw teken kwam te staan, noemde men dit
teken de 'Ram' (Kostron).
[19] Later wijdde men deze periode aan
de strijd, vanwege de in die tijd veel voorkomende stormen. In deze tijd is
alles in een gevecht verwikkeld: het ene element tegen het andere en de hitte
tegen de kou of liever de koelte van dit land. De heftigheid van deze strijd
leverde de menselijke fantasie al gauw een zinnebeeld, waaraan men later ook
goddelijke eer bewees en dat men nog later, in tijden van oorlog, zelfs tot
oppergod verhief. Als men echter de naam 'Mars' ontleedt, krijgt men het
oeroude Mar iza, ook wel Maor' iza. En wat betekent dat? Niets anders dan: De
zee verwarmen.
[20] In de twee voorafgaande perioden
koelt de zee, duidelijk merkbaar voor de kustbewoners, af. Maar door de grotere
kracht van de zon, door de strijd van de warme lucht uit het zuiden met de
koude lucht uit het noorden en tevens door de in deze tijd meestal actiever
wordende vulkanen en onderzeese lavastromen, wordt de zee langzaam maar zeker
warmer. Omdat men dit zag als een gevolg van de in deze tijd optredende
stormen, betekent de uitdrukking 'maor izat' zoiets als 'vechten'. Deze tijd
werd daarom dan ook zinnebeeldig voorgesteld door een geharnast krijger, die
men later zelfs tot een god verhief. - Dat is dan je derde hemelteken en het
zal je nu wel duidelijk zijn welke betekenis je aan jullie oorlogsgod Mars moet
hechten.
103
Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken
[I] "Nu is het vierde teken aan
de beurt! We zien weer een dier, namelijk een heel moedige 'Stier'. Na het
verzorgen der schapen richtten de oude herdersvolken hun aandacht vooral op het
rundvee. In deze periode begonnen de koeien merendeels tochtig te worden en men
scheidde de sterken af van de zwakken en de voornaamste zorg was gericht op
goede fokprestaties.
[2] De stier, die bij de Egyptenaren
hoog in aanzien stond, ja hun zelfs schrijfles gaf door zijn aangeboren
eigenschap om met zijn neusgaten verschillende figuren in het losse zand te
blazen, werd in een zeer dappere houding, bijna op de achterpoten staande,
uitgebeeld. Wat was er dan vanzelfsprekender dan dat men het sterrenbeeld waarin
de zon in deze periode kwam, en dat daarbij ook nog ongeveer de buitenomtrek
van een stier vertoonde, 'Stier' noemde!?
[3] Zelfs het Romeinse 'Taurus' stamt
daarvan af en is in de loop van de tijd als een afkorting ontstaan van het
oeroude Ta our sat of Ti a our sat, wat ongeveer betekent: De tijd van de
stier, (sat) = om op de achterpoten te staan.
[4] Bij de Romeinen noemde men later
deze tijd ook Aprilis, wat echter in de oud Egyptische taal weer niets anders
betekent dan: A (de stier) uperi (opent) liz of lizu (het uitzicht), ook wei
'Stier open de doorgang!' -namelijk naar de open weide. Dat mettertijd de oude
stier van de Egyptenaren ook een god werd, behoeft nauwelijks nog nader
uitgelegd te worden. -Dit was dan het natuurgetrouwe en waarachtige verhaal
over het ontstaan van het vierde teken van de dierenriem en nu zullen we eens
kijken hoe dan het vijfde teken met de naam en de figuur van de 'Tweelingen'
Castor en Pollux is ontstaan!
[5] Daar zullen we niet zoveel moeite
mee hebben als we bedenken dat het oude herdersvolk van Egypte na de zorg voor
de runderen het voornaamste deel van de jaarlijkse zorg en moeite achter de rug
had. Na deze periode kwamen de hoofden der gemeenten bij elkaar en kozen één of
twee competente en zo mogelijk zeer bezonnen beoordelaars, die tevens tijdens
deze periode rechtspraken. Zij moesten rondgaan en controleren of iedereen
genoeg moeite had gedaan om een goed en gezegend resultaat te behalen. Deze
onderzoekers gaf men de naam van de functie die zij uitoefenden. 'Kai i e
stor?' werd er aan de mensen gevraagd, wat vertaald betekent: 'Wat heeft hij
gedaan?'. Vervolgens sommeerde men ernstig, door bevelend te zeggen: 'Po luxe
men!' -ook wel 'Poluzce men!' -'Leg het mij eens uit, licht dat eens toe!'
[6] Daaruit zijn de latere
'Tweelingen' ontstaan. Oorspronkelijk waren de tweelingen slechts twee zinnen,
namelijk een vraag en vervolgens een bevel. Als twee van zulke ambtenaren de
gemeenten moesten doorlichten, moest de een vragen en de ander sommeren,
natuurlijk niet alleen met woorden, maar ook met daden.
[7] Omdat tijdens deze beoordelings -
en controletijd de zon juist in het bekende dubbelstergebied kwam te staan,
noemde men dat ook 'Tweelingen', in het Romeins was dat Gemini of ook wel
Castor en Pollux. Later maakte de menselijke fantasie daar eveneens goden van.
[8] Daarmee is het vijfde beeld uit de
dierenriem net als de eerdere beelden naar waarheid beschreven. Maar nu komen
wij bij het zesde teken en wij zien opeens de 'Kreeft'! Hoe kwam die dan in de
grote dierenriem terecht? Ik zeg jullie, net zo eenvoudig en natuurlijk als de
eerdere!
[9] Weet je, in deze periode valt de
langste dag, daarna worden de dagen weer korter. De ouden vergeleken deze
teruglopende daglengte met de gang van een kreeft. Ook dauwde het in deze zesde
periode van dertig dagen in dit land 's nachts zeer zwaar, vooral in de
nabijheid van de rivier. Dat maakte dat de kreeften in deze tijd 's nachts uit
hun moeraspoelen klommen en de nabijgelegen grazige, bedauwde weiden een bezoek
brachten, wat hen erg verkwikte en voedde. De oude inwoners van het land langs
de Nijl kregen dat natuurlijk al gauw in de gaten en deden in het begin heel
veel moeite om de ongenode gasten van de vette weiden te verjagen. Voor de
eerste bewoners van dit land was dat zeker geen gemakkelijk karwei, omdat er in
hun tijd ontelbaar veel van deze grote moerasinsecten waren. Eerst ging men ze
met vuur te lijf, men verzamelde ze op hopen en verbrandde ze, wat echter op
dit grote aantal dieren weinig uitwerking had. Bij het verbranden verspreidde
zich echter steeds een heel aangename en uitnodigende geur, waardoor de ouden
al op het idee kwamen dat de dieren misschien eetbaar zouden zijn. Maar geen
van hen wilde de eerste zijn met het eten van zulk gebraad.
[10] Later kookte men ze in grote
potten, hetgeen een voortreffelijke bouillon opleverde, maar toch wilde niemand
zich daaraan wagen. Men voerde het aan de varkens, die de ouden ook reeds
hielden. Die deden zich daaraan te goed en werden erg vet, wat voor de oude
Egyptenaren heel welkom was, want het vet, de huid en de darmen van deze dieren
werden intensief door hen gebruikt. Het vlees aten zij echter niet, dat
gebruikten zij weer opnieuw als voer voor de varkens.
[11] Toen er echter na verloop van
tijd arbeidsschuwe mensen begonnen te ontaarden en te zondigen tegen oude en
wijze voorschriften, nog afkomstig van Henoch, de leraar van God van vóór de
zondvloed, bouwde men al gauw grote gevangenissen, waarin men de misdadigers
opsloot. Zij werden gevoed met gekookte kreeften en afwisselend gezouten of
gebraden varkensvlees met daarnaast slechts een geringe hoeveelheid brood. Het
viel echter op dat de misdadigers heel gezond bleven bij deze kost, en in een
slecht jaar probeerden later de vrije mensen ook de verschrikkelijk gewaande
gevangenenkost en vonden dat die beter smaakte dan hun reeds van oudsher
gebruikelijke huiskost. Deze ontdekking maakte toen al gauw dat het eerst zo
ontzettend grote aantal grote en vette Nijlkreeften sterk verminderde, omdat
men er te veeljacht op maakte.
[12] Later aten ook de Grieken en de
Romeinen dit moerasinsekt, wat hen heel goed beviel. Alleen de Joden eten het
tot op heden nog niet, hoewel Mozes het hun niet heeft verboden.
[13] Uit dit alles blijkt nu wel heel
duidelijk dat de oude Egyptenaren als teken aan de hemel voor deze zesde
periode zeker geen beter zinnebeeld konden kiezen dan het dier, dat hun
gedurende deze tijd zo veel te doen gaf. Ook bij dit beeld spreekt het wel
vanzelf dat men het in de loop der tijd een soort goddelijke verering ging
geven. Grieken en Romeinen droegen later deze tijdsperiode op aan de godin Juno
en noemden deze ook naar haar.
[14] De vraag is nu, hoe men dan aan
deze godin is gekomen en hoe zij aan haar goddelijke persoonlijkheid kwam. De
meningen van de geleerden daarover lopen uiteen, hoewel ze wel enige waarheid
bevatten. Maar de oorsprong ligt toch in datgene wat, net als bij de
persoonlijkheden van Castor en Pollux, in de loop der tijd werd verzonnen.
[15] In de tijd van de kreeften werd
het al te heet voor lichamelijke arbeid en daarom gebruikte men deze tijd voor
het doen van geestelijk onderzoek in grote schaduwrijke tempels, waarvan de
oerbewoners van dit land er al een aantal hadden gebouwd.
[16] Een sleutelvraag voor het begin
van alle geestelijk onderzoek had betrekking op de mogelijkheid om de zuivere
godheid ook ergens in de materie te kunnen vinden.
[17] Zoals alle vragen van de wijzen
zeer kort waren maar een erg uitgebreid antwoord opriepen, was ook deze
sleutelvraag erg kort. Zij luidde: 'Je un (un) O?' Hetgeen betekent: ' Als het
goddelijke zich verdeeld heeft, kan het dan door het bij elkaar te brengen weer
een goddelijk geheel worden?'
[18] Jullie denken nu: 'Hoe kunnen die
paar letters zo'n hele zin voorstellen?' Dat zal je zo wel duidelijk worden!
-De u werd bij de oude Egyptenaren voorgesteld door een half-kringvormige lijn,
die van boven open was en waarvan de einden gestrekt waren (U) en stelde een
vat voor om al het goddelijke dat van boven naar de mensen op aarde komt in op
te nemen. Het spreekt vanzelf dat de ouden daar voornamelijk geestelijke gaven
van het licht voor de ziel der mensen mee bedoelden.
[19] De N werd door een soortgelijke
naar beneden gekeerde halve cirkel voorgesteld {n) en was het teken voor de
dode, geheel geest en lichtloze materie. De ronde daken van vele huizen en
vooral van de tempel kregen daarom de vorm van de omgekeerde halve boog om aan
te geven, dat op die plaatsen het goddelijke zich met de materie verbindt,
daarin een tijdelijk leven schept en zich op bepaalde ogenblikken aan de mens
openbaart. Daar kwam dan ook de oude sleutelvraag uit voort: ' Je u n o ?',
omdat de o stond voor de gehele zuivere godheid.
[20] Het antwoord op deze oude
sleutelvraag luidde, dat alle geschapen materie zich tot God verhoudt als een
vrouw tot haar man en gebieder. God verwekte in en door de materie, altijd maar
door, Zijn myriaden veelsoortige kinderen. Hij bevruchtte de materie zonder
ophouden met Zijn goddelijke, geestelijke invloed, en de materie baart Hem
zonder ophouden de talloze in haar verwekte kinderen. -Dat was toch heus wel
een heel verheven gedachte die de oude wijzen op de genoemde hoofdvraag als
antwoord hadden opgesteld!
[21] In de loop der tijd, vooral
tijdens de latere helemaal zinnelijk geworden nakomelingen, bleef nauwelijks
een afschaduwing over van de oude Egyptische wijsheid en men maakte van de
vraag Je un o en van het vrouwelijke van alle materie meteen maar een eigen
godin. Zonder enig begrip voor wat dan ook, gaf men die godin eerst de naam Jeu
no, later alleen maar Juno, en huwde haar uit aan de net zo min bestaande god
Zeus.
[22] Op wijze .en natuurlijke.gronden
baseerden de oude wijzen hun mening dat de materie hard, onbuigzaam en met
meegaand was, en zij dachten haar slechts met grote vlijt en veel moeite iets
te kunnen ontfutselen. Deze oude, door de oude geleerden bij de materie
ontdekte onvolkomenheden, dichtten de latere nakomelingen toe aan de godin
Juno. Dat was dan ook de reden waarom Zeus altijd moeilijkheden met haar had. Begrijpen
jullie nu je godin Juno?"
[23] HELENA zegt: "Ik verzoek u,
beste Mathaël, ga toch verder. Ik zou zo wel ononderbroken, dagenlang naar u
kunnen luisteren! Uw verhaal is weliswaar niet zo vol beelden en zo opgesmukt
als bij Homerus, maar het is wijs en waarachtig, en dat is meer waard en vele
malen aantrekkelijker dan alle betoverende, bloemrijke taal van de grote
minstreels! Ga dus alstublieft ongestoord verder met uw verhaal!"
[24] MATHAËL zegt: "Je wilt me
toch niet vleien! Want zie, de waarheid moet begrijpelijk, maar nooit vleiend
zijn! Maar ik weet dat je niet mij maar slechts de waarheid vleit, die niet van
mij maar van God komt, en daarom kan ik verder gaan"
104
Het zevende, achtste en negende teken van de dierenriem
[I] "Luister dan! Na de Kreeft zien
wij de 'Leeuw' in de grote zodiak. Hoe komt dat wilde beest nu bij de
hemeltekens? Net zo vanzelfsprekend als al het andere dat wij tot nu toe hebben
leren kennen!
[2] Na de kreeftenjacht, die dertig
dagen duurde en soms ook één of twee dagen langer -omdat bij de oude
Egyptenaren niet de maand van de vissen (februari), maar de maand van de kreeft
Guni) als schrikkelmaand was aangewezen -begon er een andere plaag, die de
ouden zeer veel zorg en moeite baarde. Omstreeks deze tijd werpen de leeuwen
gewoonlijk hun jongen en zijn dan erg hongerig en het meest op jacht en trekken
her en der door woestijnen, bergen en dalen naar streken waar zij ergens vette
kudden koeien vermoeden.
[3] Omdat het hete Afrika eigenlijk
het vaderland van de leeuw is en omdat ook Achter-Egypte al vaak door deze
koning der dieren werd overheerst, is het te begrijpen dat het helemaal niet zo
moeilijk voor hem was om tot Midden en Onder Egypte door te dringen en daar
onder de vredig weidende kudden verwoestend huis te houden. Zoals de strenge
kou de wolven naar de door de mensen bewoonde streken drijft, zo drijft de
grote hitte van Juli de leeuw naar de wat koelere, noordelijker streken waar
hij kans heeft op buit.
[4] In deze maand wordt in
Boven-Egypte de hitte het hevigst en ondraaglijkst en dat drijft de leeuw vaak
noordwaarts tot aan de Middellandse zee, waar het aanmerkelijk koeler is dan
in de omgeving van de gloeiend hete zandwoestijnen. De bewoners van Egypte
krijgen kort na het begin van deze periode altijd bezoek van deze gevreesde
gasten en zij moeten zich behoorlijk wapenen om ze van de kudden weg te houden.
Omdat de zon in deze tijd juist onder een sterrenbeeld ging staan dat net als
bij de Stier, met zijn sterren iets uitbeeldt, namelijk zo ongeveer de vorm van
een woedende leeuw, noemden de ouden dit gesternte de 'Leeuw', en men noemde in
Egypte deze tijd ook de 'Leeuw' (LEOW A), LE = de boze of de afstammeling van
de boze, in tegenstelling tot EL = de goede of de zoon van de goede, O = Gods
zon, W A, of ook wel W AI = vlucht. LE OW AI betekent dus: De boze vlucht voor
de zon.
[5] Pas enige tientallen jaren geleden
noemden de Romeinen, ter ere van hun held Julius Caesar, deze periode naar hem,
omdat hij zo sluw en moedig als een leeuw wist te strijden. -Dat is dan het zevende
hemel of dierenriemteken, dat door latere nakomelingen eveneens op een
bepaalde wijze werd vergoddelijkt. .
[6] Maar na de Leeuw zien wij de
'Maagd' komen, dat lijkt toch niet zo erg bij het vorige te passen?! O ja, het
hoort er vanzelfsprekend helemaal bij! Als de leeuwentijd voorbij was, waren de
voornaamste jaarlijkse ongemakken in zekere zin ten einde en men liet de
teugels wat vieren. Men organiseerde feesten, die vooral gericht waren op het
geven van geschenken aan rechtschapen, zedelijk reine maagden, om ze daardoor
aan te sporen op deze weg verder te gaan. Ook werden in deze tijd de huwelijken
gesloten, waarbij slechts rein bevonden maagden als vrouw genomen konden
worden. Een jonge vrouw, die haar maagdelijkheid niet goed bewaard had, werd van
het huwelijk uitgesloten en kon in het gunstigste geval slechts een concubine
worden van een man, die al één of meer wettige vrouwen had, -anders bleef er
voor haar slechts de verachte en nederige slavenstand over. Daardoor kreeg deze
periode ook weer een belangrijke betekenis, en omdat er omstreeks deze tijd
weer een aardig sterrenbeeld van de zodiak boven de zon kwam te staan, noemde
men dat de 'Maagd'. Maar een paar jaar geleden gaven de ijdele Romeinen ter ere
van hun keizer Augustus deze periode ook de naam van de keizer. -En zo weet je,
lieve Helena, nu ook hoe er na de Leeuw een Maagd tussen de sterren terecht
kwam. -Maar nu verder!
[7] We zagen hoe een Maagd tussen de
sterrenbeelden van de zodiak belandde, maar nu komt er zelfs een voorwerp in,
zoals wij direkt zullen zien. Een 'Weegschaal' zien wij, zoals de handelaars en
apothekers gebruiken voor het afwegen van hun waren en artsenijen. Hoe kwam dit
instrument voor het vaststellen van het gewicht tussen de sterren? Ik zeg
jullie: Heel eenvoudig en weer net zo vanzelfsprekend als alle andere hiervoor
genoemde!
[8] Kijk, na de tijd van de
maagdentest en de huwelijken, waardoor de voorgaande periode voornamelijk en
volgens de gewoonte werd gekenmerkt, kwam de tijd van het afwegen van het
grootste deel van de oogst, van het koren -dat de oudste inwoners van dit land
al veel verbouwd hebben, natuurlijk naast het fokken van het vee -en van de
vruchten zoals vijgen, dadels, olijven, granaatappels, sinaasappels en
dergelijke.
[9] Iedere gemeente had haar oudste
als bestuurder en leider van alle werkzaamheden. Daarnaast was een priester de
geestelijke leider, die het volk op bepaalde dagen onderricht moest geven en
die bij gewichtige aangelegenheden moest profeteren. Dat het aantal van deze
priesters al gauw erg vermeerderde, behoeft nauwelijks enig betoog, en ook, dat
deze stand zich vrijwel niet bezig hield met het grove, lichamelijke werk, maar
wel met nieuwe probeersels en verbeteringen aller aard.
[10] Het was dan ook de priesterstand,
die de aardse metalen bestudeerde, verzamelde en voor gebruik geschikt maakte.
Voor al deze technische zaken waren veel helpers nodig en ook goed opgeleide
werkleiders, die allen geen tijd hadden om zich met de landbouw en de veeteelt
bezig te houden. Daarom moesten zulke mensen door de gemeenten onderhouden
worden. Maar hoe moest men nu vaststellen wat ieder lid van een gemeente in
overeenstemming met zijn oogst aan de priesters en hun helpers moest afdragen?
[11] Men wees daarvoor de tiende aan,
en ieder gemeentelid moest het tiende deel van al wat geoogst werd aan de
priesterstand afstaan. Hoe mat men de tiende aft Heel eenvoudig: met de
weegschaal! Men beschikte over grote en kleine weegschalen van de soort die
eerder al werd genoemd. Iedere gemeente bezat enkele van zulke weegschalen en
onder het toeziend oog van de gemeentebestuurder werden alle oogsten precies
gewogen. Men woog dan steeds twee gevulde schalen tegen elkaar af. Negenmaal
werden de gevulde schalen in de bak van het gemeentelid geleegd, de tiende maal
echter in de bak van de priesters. De opperpriester was tevens ook de hoeder of
herder van het gehele volk en werd aangeduid met Vara on ('hij hoedt' of 'hij
is de beste'). Later werden deze 'Varaonen' echte koningen van het land,
waarbij ook het priesterdom onder hun heerschappij stond.
[12] Uit deze ware geschiedkundige
beschrijving zien we nu wel dat de periode volgend op die van de Maagd,
hoofdzakelijk bestemd was voor het afwegen van de tiende gaven voor het
priesterdom. Omdat in deze periode de zon weer onder een nieuw teken ging
staan, noemde men dit teken in de zodiak de 'Weegschaal'. Iedereen, die maar
enigermate met de zeden en gewoonten van de oude Egyptenaren vertrouwd is, zal
dat begrijpen.
[13] Dat men in de loop der tijden de
weegschaal allerlei overeenkomstige betekenissen toekende, haar ook als symbool
van zowel de goddelijke als de wereldlijke gerechtigheid gebruikte, ja, dat men
haar bij enige nog zeer onontwikkelde volken zelfs aanbad, zoals de Indiërs dat
hier en daar deden met de ploeg, behoeft wel nauwelijks verder belicht te
worden. De fantasie van de mensen aan de ene kant en de steeds groeiende
hebzucht van de zich al maar vermeerderende priesters en volksvoorlichters aan
de andere kant vergoddelijkte mettertijd alles wat haar ook maar eerbiedwaardig
en voor de gehele mensheid nuttig voorkwam.
[14] Zo hebben we nu gezien, hoe ook
een menselijk werktuig in de grote zodiak terechtkwam, en wij zullen daarom
maar eens verder kijken hoe het zeer onaanzienlijke insect 'Schorpioen' in de
grote zodiak kwam!"
105
Verklaring van de drie laatste tekens van de dierenriem
[I] "Na de tijd van de Weegschaal
kwam er een, zeg maar, heel inactieve periode. De kudden gingen meer en meer
rusten, dat wil zeggen, ze weidden wel, maar sprongen op de weideplaatsen niet
meer zo dartel rond als in het voorjaar. Ook de vruchtbomen vertoonden niet
zo'n groei meer als in het voorjaar het geval was. De akkers lagen braak, en
dus hadden de mensen ook een zekere rustperiode. Zij zouden nog meer van het
prettige nietsdoen genoten hebben, als de Heer van hemel en aarde hen niet
juist in deze rusttijd wat geprikkeld had met een uiterst lastig insect, dat
voornamelijk in Egypte leeft.
[2] Direkt als deze periode begon, zag
men overal de schorpioenen te voorschijn komen en tegen het midden van deze
gezapige tijd vermeerderden zij zich als vliegen in een eetzaal. Zoals bekend
is een steek van de staart van dit insekt niet alleen heel pijnlijk, maar ook
erg gevaarlijk als men niet di rekt na de steek het juiste tegengif bij de hand
heeft.
[3] Omdat de oude Egyptenaren zowel de
schadelijkheid als de lastigheid van dit diertje maar al te gauw hebben moeten
Ieren kennen, kon het niet uitblijven dat men naar middelen zocht om dit wezen
tenminste enigermate de baas te kunnen worden. Allerlei bestrijdingsmiddelen
werden geprobeerd, maar die hielpen alle weinig. Tenslotte ontdekte men dat de
bast van struikgewas langs de Nijl, als deze gekookt werd, door haar damp de
kamers bevrijdde van deze stekende parasiet. Ook natgemaakte bast van het
genoemde struikgewas hield het stekende ongedierte op afstand van de bedden en
de vloer, en doodde het zelfs.
[4] Het insect, dat eerder geen naam
had, noemde men toen naar dit insekten verdrijvende middel SCORO (bast) Plof
PIE (drinkt) ON (hij).
[5] Met deze naam maakte men de
nakomelingen als met een recept erop attent met welk middel men deze plaag het
best bestrijdt. Nog heden ten dage krijgen wij zowel uit Egypte, als uit Arabië
en uit Perzië een poeder, waarmee men zonder de menselijke gezondheid ook maar
op enigerlei wijze te schaden, niet alleen schorpioenen, maar vrijwel alle
andere lastige insecten kan verdelgen. Dit poeder wordt, afgezien van enige
toevoegingen, hoofdzakelijk gemaakt van de bovenvermelde bast. -En nu maar weer
verder met ons onderwerp!
[6] Zodra de schorpioen zich tijdens
deze rustperiode begon te manifesteren, kwam de zon onder een nieuw
sterrenbeeld van de grote kring te staan, en men gaf het de naam van het
lastige insect dat zich juist in die tijd het meest vermeerderde en mens en
dier het leven zuur maakte. Dit teken werd tot op heden nog het minst vereerd,
behalve dat men het in zekere zin eer gaf vanwege de werkzaamheid van dit oude
recept tegen dit lastige insect.
[7] Als de schorpioenen verdelgd waren
liep de periode van nietsdoen ten einde en daarbij kwam ook een eind aan de in
deze tijd in Egypte veel voorkomende onweders, waarvoor de Egyptenaren altijd
veel respect hadden. Zij zeiden dan ook: 'De pijl van Zeus is sneller en treft
zekerder dan de miserabele pijlen der mensen!'
[8] Na de schorpioenentijd begon er
allerlei wild van de bergen naar de dalen af te zakken, waaronder ook allerlei
soorten roofdieren, hoewel niet de gevaarlijkste soorten.
[9] Dit verschijnsel noopte de mensen,
en met name de mannen, de bogen te spannen en op jacht te gaan op wild.
Konijntjes, hazen, gazellen, kleine beren, dassen, vossen, panters, een aantal
gieren en adelaars, ook de krokodil en het nijlpaard (Hippopotamus;
oud-Egyptisch: Je pa opata moz = het nijlpaard begint zijn kracht te
ontplooien) begonnen zich te roeren en daarom moest men noodzakelijk op jacht.
Er werd ook een aanzienlijke premie gezet op het verdelgen van zoveel mogelijk
krokodillen.
[10] Het doet hier verder helemaal
niet ter zake om te weten hoe al die jachtpartijen verliepen, maar het is
voldoende te weten dat omstreeks die tijd in Egypte alle soorten jacht bedreven
werden, meer is voor ons niet belangrijk.
[11] Omstreeks deze jachtperiode kwam
de zon weer onder een nieuw sterrenbeeld in de grote zodiak en dat noemde men
de 'Boogschutter', omdat deze tijd de schutters het meeste werk verschafte. De
Boogschutter kreeg in de loop van de tijd ook een soort goddelijke verering,
maar die stelde niet veel voor, tenminste als men Apollo niet daarbij betrekt,
die ook als god van de jacht vereerd werd.
[12] Zo hebben we de Boogschutter nu
dus ook gehad en komen we aan het hemelteken dat eigenlijk het zeldzaamste van
de grote zodiak is! Kijk eens, een 'Steenbok', de bewoner van de hoogste rotspunten,
glinstert in het zuidelijkste deel van de grote kring! Hoe kwam deze bewoner
van het hooggebergte in de grote sterrenkring? Ik zeg jullie, net als alle
eerdere op een heel gewone manier!
[13] In deze laatste periode van het
jaar zoekt al het wild een keer de dalen op om daar een bepaald soort voedsel
te zoeken waar zijn natuur behoefte aan heeft.
[14] De steenbok was voor de
Egyptenaren te kostbaar om hem zo zonder meer zijn stoutmoedige bezoek aan het
dal toe te staan! Kortom, er werden allerlei wachten uitgezet tegen de tijd dat
men het dier in eerdere jaren vaak op de eenzame weiden grazend en
rondspringend had waargenomen. Zodra er ergens ook maar één werd ontdekt, kwam
na het ontvangen signaal alles wat maar lopen kon op de been.
[15] Het was echter geen gemakkelijk
karwei zo'n steenbok te vangen en vaak ging er een steenbokseizoen voorbij
zonder dat men er één te pakken kreeg. Als in een gunstig seizoen echter een
aantal steenbokken gevangen werd, was dat letterlijk een triomf voor heel
Egypte! Want van zo'n steenbok gebruikte men alles als een wonderbaarlijk
geneesmiddel, en een minimale hoeveelheid was al voldoende om alle ziekten te
genezen. De koning van Egypte beschouwde de horens als de grootste en
kostbaarste sieraden, nog waardevoller dan goud en edelgesteente. Ja, in de
oertijd werd de rijkdom van een Varaon zelfs afgemeten aan het aantal steenbokhorens.
Later droegen ook de opperpriesters vergulde horens als teken van hun
buitengewone wijsheid.
[16] Omdat de steenbok dus bij de
Egyptenaren in zo'n groot aanzien stond, waarvan men zich in dit land nog heden
ten dage kan overtuigen, is het erg begrijpelijk dat de oude Egyptenaren deze
periode waarin zij bezoek van de steenbok kregen, in de eerste plaats opdroegen
aan dit kostbare dier en ook daarnaar noemden, evenals het sterrenbeeld waaronder
de zon in die periode kwam te staan.
[17] Zo hebben we dus nu alle twaalf
tekens van de grote zodiak doorgenomen en nergens iets anders dan natuurlijke
gegevens gevonden. Daarnaast hebben we ook gezien, hoe en op welke wijze al die
heidense goden zijn ontstaan, en dat daarachter alleen maar heel natuurlijke
zaken steken, die we nu kennen.
[18] Hopelijk zal het verder geen
moeite meer kosten om de echte God alleen in het juiste en ware licht te
herkennen. Nooit heeft de een of andere aan de fantasie ontsproten god iets van
al de wonderen gedaan die men hem toedichtte. De weinige, wijs lijkende woorden
die de goden bij tijd en wijle tegen de mensen gesproken zouden hebben, zijn
door de oude wijzen de niet bestaande goden in de mond gelegd omdat zij dat
belangrijk vonden.
[19] Hiér zijn echter daden te zien en
woorden te horen, die niemand eerder heeft beleefd, -en daarmee hebben wij
eindelijk een plaats gevonden waar wij de ware God door en door kunnen leren
kennen. Helena en ook u, oude Ouran, zeg mij nu eens of mijn uitleg over de
zodiak duidelijk was of niet!"
106
Helena vraagt naar de herkomst van Mathaël's kennis
[I] HELENA zegt: "O lieve
Mathaël! Nog nooit heeft men mij op deze aarde alleen maar met woorden iets zó
duidelijk gemaakt! Ik was tengevolge van uw levendige manier van uitleggen als
het ware zelf bij al het doen en laten van de oude Egyptenaren ter plaatse
aanwezig en het werd me allemaal overduidelijk voor ogen gesteld.
[2] Maar één ding wilde ik nog weten:
op welke manier of in welke school heeft u zoveel kennis opgedaan! Want m'n
hemel, zoiets kan men toch niet zo maar uit de mouw schudden, als een paar
verborgen tarwekorrels uit een zak! Hoe bent u aan zo'n grondige kennis
gekomen?"
[3] MATHAËL zegt: "O Helena!
Gisteren was ik nog veel blinder en onwetender dan één van je minste en domste
bedienden en daarbij was ik ook nog zo ziek, dat alleen God mij kon genezen van
die onvoorstelbare ziekte. Geen menselijke kunde zou ooit die genezing tot
stand hebben kunnen brengen!
[4] Maar na mijn genezing kreeg ik
niet alleen al mijn lichamelijke krachten vrijwel direkt terug, maar de Heer
van hemel en aarde wekte ook nog mijn geest op in mijn zeer bedroefde ziel. En
zie deze geest geeft mij nu een diepgaand inzicht in alle dingen die waren en
nu zijn, en in veel dingen die nog komen moeten!
[5] Kijk, het is dus allemaal een pure
genadegave van de Heer, aan Wie jij en jullie allen lof, eer, dank, liefde en
prijs zijn verschuldigd, en ik heb al die zaken nooit ergens in welke school
dan ook geleerd!
[6] Alleen de Heer is daarom mijn
alles, mijn school en al mijn wijsheid. Wat ik weet en ken, weet en ken ik
alleen door de Heer!
[7] En ik zeg jullie: Wie kennis heeft
van wat dan ook, en die kennis komt niet daar vandaan, weet niets. Want al zijn
kennis is dan nutteloos, volledig waardeloos en onbruikbaar stukwerk.
[8] Doe allemaal daarom jullie best in
de enige school van de Heer, die nu in al Zijn goddelijke volheid lichamelijk
bij ons is, dan zullen jullie nooit enige andere school nodig hebben! -Begrijp
je dat, lieve Helena?"
[9] HELENA zegt: "O ja, ik
begrijp u wel, maar hoe kan een zwak sterfelijk mens, zoals bijvoorbeeld ik en
mijn vader, in Gods school komen?"
[10] Dan zegt MATHAËL diep getroffen: "O
Helena! Lieftalligste van de hele, grote Pontus, waar haal je dan nu toch zo'n
blinde, domme vraag vandaan? Vergeef me maar, dat ik je op zo'n erg
ondoordachte vraag een wat hard antwoord geef! Jij en je vader zijn nu toch al
in die school, hoe is het dan mogelijk dat je mij vraagt, hoe en wanneer je in
die school kunt komen? Ja, zie je dat dan nu nog niet in, terwijl de Heer toch
juist ter wille van jullie hier zulke grote tekens heeft gedaan?!"
[11] HELENA antwoordt wat verlegen:
"Maar beste Mathaël, ik smeek u, wordt daarover alstublieft niet boos op
mij! Ik zie mijn domheid nu wel in en met zo'n vraag zal ik heus nooit meer bij
u aankomen, maar wees alstublieft geduldig met ons en bedenk steeds dat er nog
nooit een grote boom met één slag is omgehouwen! Langzaam maar zeker zal het
wel in orde komen! Ook al is mijn vader oud, ik ben nog jong. En weet dat ik
een heel volgzaam meisje ben; daarvan waren al mijn leraren overtuigd en mijn
vader weet dat ook! O beste Mathaël, ik zal u zeker niet tot schande zijn, maar
zo nu en dan moet u er wat meer geduld voor over hebben! Ik smeek u dat!"
[12] Helemaal vertederd door de grote
zachtmoedigheid van Helena, zegt MATHAËL: "O lieve, zachtaardige Helena,
nooit zul je mij nog om geduld behoeven te vragen! Ik bedoel het nooit onaardig
ook al trek ik vaak een nogal ernstig gezicht, en met een ernstig woord wil ik
iemand alleen maar nog vlugger naar het doel brengen dan met mildheid mogelijk
is. Maar ik zie dat je in je hart zachter bent dan het makste duifje en daarom is
het bij jou ook in het vervolg niet nodig je met ernstig klinkende woorden te
wekken."
[13] HELENA antwoordt: "U hoeft
mij daarom heus niet te ontzien! Als u mij met ernstige woorden soms sneller op
weg kunt helpen, wees dan maar steeds zo ernstig als de grote Pontus wanneer
zijn huizenhoge golven als razenden vechten met de orkanen. Maar als u mij en
mijn vader met vriendelijke woorden en lessen in dezelfde tijd even ver kunt
brengen, zou mij dat veelliever zijn. -Maar nu eens over iets anders! Een heel
korte vraag nog en dan heb ik voorlopig genoeg stof tot nadenken!
[14] Ik wilde nog graag weten wie al
de ontelbare andere sterrenbeelden een naam heeft gegeven, en naar aanleiding
waarvan!"
107
Herkomst van de dierenriem
[1] MATHAËL zegt: "O liefste
Helena! Jouw vraag is echt heel kort, maar een volledig antwoord zou op z'n
minst wel een jaar duren! Daarom zullen we de beantwoording van je korte vraag
maar naar later verschuiven en voor nu alleen maar dit ervan zeggen, dat de
namen van alle sterrenbeelden precies dezelfde oorsprong hebben als de twaalf
van de grote 'Zodiakos'. Deze kring met de Grieks klinkende naam wordt heel
onjuist ook wel 'Dierenriem' genoemd, hoewel er ook namen van mensen en voorwerpen
in voorkomen.
[2] Volgens de Oud-Egyptische taal
betekent Zo of Za ongeveer hetzelfde als 'voor', dia of ook wel diaia 'werk' en
kos 'een deel' of ook wel 'de deling'. Juist vertaald betekent Za diaia kos
(ook wel kose) letterlijk: voor het werk de deling of: Indeling van het werk.
[3] Je ziet nu wel dat de
oorspronkelijke naamgeving alleen maar zo kan zijn gegaan als ik je vertelde en
dat mijn verklaring van de Zodiakos (Zodiak) de juiste is! In het begin
deelden de ouden de grote kring in volgens hun periodiek optredende werk. Bij
de latere nakomelingen bepaalde de reeds ingedeelde kring het werk, want ieder
daarin voorkomend sterrenbeeld gaf de Egyptenaren reeds van te voren aan welk
werk hen in de komende periode wachtte. En in die geest was de naamgeving ook
helemaal logisch, -maar niet volgens de onjuiste uitleg van de Grieken en
Romeinen.
[4] Zoals de wijzen deze kring en zijn
beelden op juiste wijze benoemden, zo benoemden zij ook vele andere
sterrenbeelden, hoewel niet alle, en zij waren ook de eerste ontdekkers van de
jou bekende planeten, uitgezonderd de maan en de zon. Deze laatste is, zeker
voor onze aarde, natuurlijk geen planeet, omdat de zon niet om de aarde, maar
de andere planeten en de aarde zich in verschillende tijdsbestekken om de zon
bewegen. Dat heeft echter niets te maken met de dagelijkse, schijnbare
omlooptijd, die ontstaat door de eigen draaiing van de aarde om haar as maar
het heeft te maken met de omlooptijd van de aarde om de zon in een jaar,
terwijl Venus en de zelden zichtbare Mercurius kortere en Mars, Jupiter en
Saturnus langere omlooptijden hebben dan de aarde.
[5] De maan behoort geheel bij de
aarde en beweegt zich met haar in een jaar eenmaal om de zon, terwijl zij als
vaste begeleidster van onze aarde bovendien iedere 27 tot 28 dagen eenmaal om
de aarde draait op een afstand van honderdduizend uur gaans.
[6] Maar dat zijn nu nog zaken, die je
zo zonder meer niet in één keer kunt begrijpen. Als de geest van God in je ziel
ontwaakt, zul je dat allemaal en nog veel meer vanzelf weten, zonder enig
moeilijk onderricht van anderen.
[7] Daarom is vooral één ding nodig:
besef hebben van jezelf en God en Hem boven alles liefhebben. Al het andere
komt dan wel vanzelf.
[8] Het lijkt mij overigens toe dat
wij beiden nu wel genoeg hebben gepraat en het zou goed zijn als we nu eens wat
zouden uitrusten, zodat de andere vrienden, die veel wijzer zijn dan wij,
misschien ook iets goeds in kunnen brengen.
[9] Men moet zelf nooit teveel over
een bepaald onderwerp zeggen, maar ook anderen aan het woord laten en naar ze
luisteren. Want geen mens op de hele wereld is zo wijs, dat hij niet zo nu en
dan ook zelfs van een minder wijze wat kan leren, laat staan van iemand die
wijzer is dan hij! En daarom, liefste Helena, zul je me wel vergeven dat ik nu
een poosje zelf niets zeg, maar naar de anderen luister, -vooropgesteld
natuurlijk, dat ze iets willen zeggen."
[10] HELENA antwoordt daarop: "O
dat is best! Rust u maar wat uit, want u bent nu toch al bijna een paar uur
achter elkaar alleen aan het woord geweest.
[11] Misschien vertelt bij deze
gelegenheid iemand iets naders over de grote Meester, die nu in ons midden is
en daarbij nauwelijks laat blijken dat Hij diegene is, die Hij is!"
108
De voorspelling van Judas
[I] Dan zegt SIMON JUDA: "Ik
bewonder de werkelijk grote wijsheid van Mathaël en de daarin verborgen kennis
van de oudheid! Ja, die wijsheid is in deze tijd net zo nodig als het diepe
inzicht in de uit Gods mond komende levenswaarheden! Heus wij zouden onze tong
wel kunnen verslijten voor de hardhorende oren van een volk dat al sinds meer
dan duizend jaar kwijnt, terwijl het begraven ligt onder de meest zinloze
bedenksels van het duistere bijgeloof! Elk woord hoe mooi ook is aan hen
verspild. De eigen domheid en blindheid herkent het niet en de gepredikte
heerlijke en zuivere waarheid nog minder.
[2] Wat moet men met zo'n volk dan nog
verder beginnen? Wonderen doen? Daardoor wordt het volk nog dommer en
bijgeloviger! -Straffen? 0, zo'n volk is toch al genoeg gestraft!
[3] Nee, men moet de mensen uit het
volk, die er wat meer voor openstaan, benaderen en Mathaël's manier gebruiken
om tegen het heidendom te prediken en dan bestaat er, met Gods genade, binnen
hoogstens honderd jaar geen afgodentempel meer!
[4] Broeders, zeggen jullie nu maar.
eens of ik juist gesproken heb of niet! De eenvoudige logica van een kind is
meer waard dan het verstand van alle geleerden der aarde, maar hier is het
verstand toch ook geheel op zijn plaats. -Wat is jullie mening daarover, beste
broeders?"
[5] ALLEN behalve Judas zeggen:
"Daar zijn wij het helemaal mee eens en daar is niets tegen in te
brengen!"
[6] Dan stapt JUDAS naar voren en
zegt: "Toch, toch, nog genoeg!"
[7] SIMON zegt: "Wat dan? Spreek!
Ik zou echt met weten wat daartegenin te brengen zou zijn!"
[8] JUDAS zegt: "Win eerst de
machtigen, dan kun je met de onmachtigen ook zónder die kennis heel goed
resultaten bereiken!
[9] MATHAËL zegt dan, terwijl hij zich
wat verontwaardigd tot Judas wendt: " Aha, je zou dus graag de mensen die aan
geestelijke en aardse goederen arm zijn de hemelse vredesboodschap te vuur en
te zwaard. willen verkondigen! Jij bent werkelijk een zeldzaam mens! Je komt.
mij toch al voor als een vreemd wezen uit de onderwereld, vandaar ook die
mening van je, die een duivel niet zou misstaan! Je bent een heel vreemde
duivel!
[10] Hoe is het mogelijk dat je dit zo
hemelse gezelschap binnen kon dringen! .
[11]
Ik zeg je echter: Als jij als duivel met mensen wilt spreken en omgaan, moet je
je toch beter in schaapskleren vermommen, zodat men daaronder niet in één
oogopslag de verscheurende wolf ontdekt
[12] Zorg dat je uit mijn ogen
verdwijnt, anders zou ik in de verleiding kunnen komen dingen over je te
vertellen, die je nu juist met zo graag aan zou willen horen want mijn geest
kent je nu door en door!"
[13] Wanneer JUDAS Mathaël dat hoort
zeggen, zet hij grote ogen op en zegt: "Je vergist je in mij, Mathaël,
want ook ik behoor bij het aantal uitverkorenen. Ik ben in de naam van de Heer
al uitgezonden en ben net als mijn broeders pas een paar weken geleden door de
engelen door de lucht gedragen!" .
[14]
MATHAËL zegt: "O, dat weet ik allemaal, en toch neem ik geen syllabe terug
van mijn eenmaal uitgesproken woorden! Je hoort wel bij de twaalf, maar mijn
geest zegt mij: 'Eén ervan is een duivel!' -en weet wel: die duivel ben jij!
[15] Met
dit getuigenis, dat mijn geest mij over jou gaf, kun je het voorlopig doen,
-als je echter nog meer wilt, kan daar voor gezorgd worden, want ik ontdek
zojuist een grote ruimte vol kwalijke informatie over jou, en je hoeft maar te
kikken, dan krijg je alles te horen! Want je bent ook een dief! -Begrijp je
mij?!" .
[16] Toen Judas die dondertoespraak
van de wijze Mathaël hoorde, ging er een geweldige huivering door hem heen en
hij trok zich heel bescheiden terug en kreeg bij het teruggaan ook van THOMAS
nog enige zachte porren met de woorden: "Heeft je hel je weer eens
opgestookt?! Ga zo maar door, dan zul je nog wel meer te horen krijgen! Tegen
Mathaël die door de Heer naar lichaam, ziel en geest zo wonderbaarlijk is
genezen: zul jij arme stakker nooit iets kunnen inbrengen!
[17] Kijk, zelfs de engel des Heren
waagt het niet in zijn buurt te komen en jij wilt hem datgene bestrijden wat
hij in zijn grote wijsheid, een wijsheid zoals die na Mozes nooit meer is
voorgekomen, naar voren heeft gebracht?!
[18] Zie je zo'n ten hemel schreiende
domheid van je ezelachtige hart nog niet in?! Kun je dan niet rustig zijn,
luisteren en alleen maar leren?!
[19] Hier is alle wijsheid van alle
hemelen en alle aarden op één plaats bijeen. Wij zitten hier in het centrum van
het goddelijke hart bij elkaar. Woorden en daden gaan aan ons voorbij die zelfs
de engelen buitengewoon verbazen, en jij de grootste ezel van ons allemaal kunt
de lust niet weerstaan om niet alleen mee te praten, maar ook nog tegen te
spreken en daarmee je eigen domheid aan het nu zo goddelijke daglicht te
brengen! O ezel der ezels!"
[20] JUDAS zegt koppig: "Ei -laat
me toch! Als ik al een ezel ben, dan ben ik het voor mezelf en niet voor jou! En
ook al heeft Mathaël me er nu ook nog zo van langs gegeven, ik verwed toch wat
je maar wilt, dat deze op zichzelf nog zo zuivere, goddelijke leer niet met
zachte, vredelievende woorden, maar met het zwaard en allerlei dodelijke
projectielen aan de arme heidenen verkondigd zal worden!
[21] Men zal niemand vragen of hij het
begrepen heeft, maar men zal hem laten zweren aan het nieuwe geloof! En als hij
later van het nooit begrepen geloof af zal vallen, wordt hij schuldig verklaard
aan schandelijke meineed en daarvoor op z'n minst levend verbrand!
[22] Als men bij de verdere
verbreiding van deze op zichzelf nog zo goddelijke leer niet vóór alles er op
toeziet eerst de machthebbers daarvoor te winnen, dan zou ik echt, ondanks dat
ik een duivel ben, het aantal martelaren niet graag willen tellen dat onder het
zwaard van de hoge, heidense machthebbers dood zal bloeden! Goddelijk hier,
goddelijk daar! De duivel is ook goddelijk! Mettertijd wordt zelfs het
zuiverste en verhevenste goddelijke ook duivels!
[23] Kijk bijvoorbeeld maar eens naar
de goddelijke leer van Mozes! Wat is er nu nog van over in de tempel van de
eens zo hemels wijze Salomo?! Daarom zeg ik als Mathaël's duivel en als
jouwezel der ezels nog een keer: Mathaël heeft gelijk en ik waardeer zijn wijsheid
net zo goed als jij, maar zo goed als Mathaël gelijk heeft, heb ik het ook!
[24] Ik zeg je: Deze hemelse
vredesleer zal binnen niet al te lange tijd over de gehele aardbodem de
grootste onvrede zaaien en volkeren onderling in de grootste, onverzoenlijkste
ruzie, onenigheid en oorlog storten!
[25] Lichamelijk zul je dat nog niet
zo beleven, maar je geest zal eens een des te zekerder getuige zijn van alles
wat ik je nu heb gezegd, en dan zul je pas toegeven, dat de duivel en dief
Judas óók eens geprofeteerd heeft! -Nu vraag ik je of je mij goed begrepen
hebt!?"
109
Mathaël de voorloper
[I] THOMAS zegt: "Je denkt nu
zeker dat je een grote profetie gedaan hebt en dat wij dat zonder jou niet zouden
weten?! Je bent toch wel, ondanks alle grote, wijze woorden die je nu al meer
dan een half jaar gehoord hebt, een arme, domme sukkel!
[2] Sinds wanneer staan licht en
duisternis niet vijandig tegenover elkaar? Wanneer zijn ooit leven en dood in
broederlijke eendracht samen met elkaar opgetrokken? Wanneer hebben de razende
honger en de volledige verzadiging elkaar in paradijselijke vrede de hand
gereikt? Dwaas! Het spreekt toch wel vanzelf dat als van hieruit het grootste
en helderste licht uit de hemel in de dikke, aardse duisternis zal dringen, dat
niet zonder tegenwerking zal gaan!
[3] Kijk naar de onmetelijke ijsvelden
van de geweldig hoge Ararat! Bij hun huidige geringe graad van warmte, die de
wijze Egyptenaren aan de hand van kleur en vastheid van het ijs hebben
vastgesteld, smelten die niet. Maar laat de zomerhitte van Achter-Egypte eens
op zulke ijsvelden los, dan zal al gauw al het ijs in water veranderen! Maar
wee dan de dalen die door dat smeltwater overstroomd zullen worden!
[4] En zie, wat voor de materie
onvermijdelijk is, zal voortaan in het geestelijke zeker nog minder uitblijven!
[5] Als we echter al beginnen met het
zwaard in de hand het evangelie van God te verkondigen, dan zullen wij des te
eerder het zwaard van de wereld tegen ons oproepen. Beginnen wij echter met het
wapen van de vrede, dat liefde heet, dan zullen wij ook veelvuldig de vrede
vinden.
[6] Dat zo'n hemelse gave naderhand
oorlogen en allerlei strijd zal teweegbrengen zolang de stoffelijke wereld
tengevolge van de goddelijke orde moet blijven wat zij altijd was, nog is en
ook zal zijn en blijven, is iets vanzelfsprekends en dat behoeft niet
geprofeteerd te worden. Maar juist doordat op de manier van Mathaël aan wat
begrijpender mensen het heidendom getoond wordt als iets dat in oorsprong
belachelijk en dom en absoluut zonder enige inhoud is, zullen in ieder geval
geen te grote en verderfelijke weerstanden als een alles vernietigende kracht
tegen ons worden opgeroepen!
[7]
Als je dat, wat ik je nu heb aangetoond, ook maar een beetje naar waarde hebt geschat, moet je de totale onzin
van jouw tegen mij uitgesproken profetie wel duidelijk inzien!"
[8] JUDAS zegt: " Ja, ja, jij
bent altijd de wijze Thomas en alles wat ik zeg moet dom zijn! Je hebt
natuurlijk gelijk, maar het ergert mij dat ik nooit gelijk kan hebben! Ik kan
iets nog zo goed overdenken voor ik het uitspreek, -en als ik dan mijn mond
maar open doe, valt iedereen mij over de uitgesproken domheid aan, als de leeuw
een lam! Ja daar zou je dan toch van ergernis als een opgeblazen boomkikker van
uit je vel kunnen springen! Maar van nu af aan zal ik geen woord m.eer zeggen,
maar stom zijn als een stuk hout, dan zullen jullie toch wel niets op mij aan
te merken hebben?!"
[9] THOMAS zegt: " Ja, doe dat,
dan ben je een wijs man!"
[10] Dan roept MATHAËL Thomas en zegt
tegen hem: "Ik dank je in naam van de goede zaak, dat Je broeder Judas
zo'n gematigd standje hebt gegeven. Want dat heeft hem geen kwaad gedaan en
misschien zal hem dat, wat hij hier als een belediging van zijn verstand
beschouwt in de andere wereld wel ten goede komen, want van innerlijke wijsheid
is bij hem nog lang geen spoor te bekennen en die zal er heel waarschijnlijk in
zijn huidige leven ook nooit komen.
[11] Maar Iaat hem in 't vervolg maar
met rust, want zijn ziel komt niet van boven en zijn geest is te iel en te zwak
om zijn harde, wereldse ziel te verzachten en net als die van jullie tot leven
te brengen!"
[12] Dan voeg IK Mij bij hen en zeg
tegen Mathaël: "Heus, een werktuig zoals jij, voor Mij bent, is zeldzaam
en daarvoor moet Ik je nu lof toezwaaien! Ga zo maar door, dan zul je voor een
andere apostel die Ik pas later uit Mijn vijanden zal opwekken, bij de heidenen
een bekwaam voorloper, zijn! En nu geef Ik je pas de uitdrukkelijke verzekering
dat jij en je vier broeders nooit meer de ziekte, waaronder jullie zo geleden
hebben, terug zullen krijgen! Jij moet echter je vier broeders hun plaats
aanwijzen en hun de juiste weg tonen.
[13] Wij zullen nu nog een paar dagen
hier doorbrengen en morgen op de sabbat zal er nog heel wat gebeuren waarbij je
Mij goed van dienst kunt zijn; want jij bent er een, die voor de wereld of de
dood niet bang is en daarom ben je ook voor Mij zo'n bekwaam werktuig.
[14] Breng Mij nu naar Helena, want
zij verlangt erg naar Mij en daarom gaan wij naar haar toe om haar te
sterken!"
[15] MATHAËL zegt: "O Heer, wat
is dat een oneindige genade voor mij!. U, mijn Schepper, Iaat U door mij naar
haar brengen, die net zo als ik Uw schepsel is! Maar het meisje is rein en vol
goede wil, het weet beslist van geen zonde en dan loont het wel de moeite zo'n
hart te sterken, waardoor later vele duizenden gesterkt kunnen worden!"
110
Het zoeken naar God
[1] Na deze woorden gaan Ik, Mathaël
en Jarah, die steeds bij Mij blijft, naar Helena en haar vader Ouran.
[2] Als HELENA Mij naar zich toe ziet
komen, barst zij in vreugdetranen uit en zegt na een poosje: "Ik twijfelde
er al erg aan of mij de genade ten deel zou vallen om U, de Heer van mijn
leven, bij mij te zien en met U te spreken! Maar nu is alles goed! Want U, die
mijn hart en mijn verstand pas hier zo oneindig wonderbaarlijk heeft Ieren
kennen bent Zelf naar mij toegekomen! O, jubel nu luid mijn arme hart, want HIJ
wiens geest jouw polsslagen van de wieg tot het graf vooraf heeft geteld, staat
voor Je en brengt je die heilige kracht waardoor eens je dood zoeter zal smaken
dan honingzeem!"
[3] Dan zwijgt zij weer en Ik zeg
tegen haar: "Helena! Harten, die zo liefhebben als dat van jou, behoeven
eeuwig geen dood te vrezen en zullen die nooit smaken, niet zoet en niet
bitter!
[4] Want zie, Ik Zelf ben het leven en
de opstanding en die in Mij geloven en Mij liefhebben zoals jij, zullen eeuwig
de dood niet zien, niet voelen en niet smaken!
[5] Wel zal eenmaal het zware lichaam van
je worden afgenomen, maar het zal niet pijnlijk voor je zijn en je niet
wezenlijk raken, maar door Mijn geest der liefde, die in je is en groeit tot
een volkomen gelijkheid met Mijn eeuwige geest, zul je in een moment overgaan
van dit zware, onvrije leven naar het stralendste zieleleven! -Lieve Helena,
begrijp je dat nu al?"
[6] Maar Helena kan door ontroering
geen woord uitbrengen en schreit terwijl haar hart zich in een staat van
hoogste verrukking bevindt. Dat duurt geruime tijd en nog steeds is Helena
zo-ontroerd van vreugde omdat Ik bij haar kwam, dat tranen van vreugde haar het
spreken beletten zodra zij verder wil gaan met Mij te bedanken.
[7] Ik zeg dan weer tegen haar:
"Lieve dochter, zeg maar niets, want de taal van je hart is Mij veelliever
dan de mooiste woorden!
[8] Want zie, er zijn er nu reeds op
aarde, en dat zullen er in de toekomst meer worden, die tegen Mij zullen
zeggen: 'Heer, Heer!' En Ik zal hen dan antwoorden: 'Waarom roepen jullie,
vreemdelingen?! Ik ken jullie niet en heb je nog nooit gekend! Want jullie zijn
nog steeds kinderen van de vorst van leugen, hoogmoed, boosheid, nacht en van
alle duisternis! Ga daarom bij Mij vandaan, jullie onverbeterlijke
boosdoeners!' En Ik zeg je dat bij hen dan veel gehuil en tandengeknars zal zijn!
[9] Zij zullen hun God in de
eindeloze, onbereikbare verten en diepten zoeken en Hem niet vinden omdat het
voor hen te eenvoudig was om Mij bij zichzelf te zoeken, namelijk in hun hart!
[10] Heus, wie God niet zoekt zoals
jij Hem hebt gezocht, die zal Hem niet vinden, ook in geen eeuwigheid!
[11] God is Zelf de reinste en
eindeloos machtigste liefde en kan daarom slechts door de liefde worden
gevonden!
[12] Jij werd meteen al door de liefde
gedreven, hoewel je meende te zondigen door Mij lief te hebben, en zie, je vond
Mij. -Ik kwam jou en ook je vader Ouran meer dan halverwege tegemoet. Op
gelijke wijze zullen in de toekomst allen die Mij willen vinden, Mij óók moeten
zoeken en zij zullen Mij vinden zoals jij Mij hebt gevonden.
[13] Maar die Mij met hun hoogmoedige
verstand zullen zoeken, zullen Mij in eeuwigheid niet vinden!
[14] Want die Mij met het verstand
zoeken, lijken op een mens die een huis kocht waarvan hij hoorde dat er een
grote schat onder verborgen lag. Toen het huis van hem was, begon hij daaronder
nu eens hier, dan weer daar te graven, maar hij spande zich niet echt in, groef
slechts oppervlakkig en vond daarom de schat, die diep begraven lag, niet. Toen
dacht hij: ' Aha, ik weet wat ik ga doen, ik ga buiten om het huis heen graven
en op die wijze zal ik zeker sneller op het spoor van de begraven schat komen!'
[15] Dus begon hij buiten het huis te
graven en vond de schat natuurlijk met omdat die midden onder het laagste deel
van zijn huis lag, en hoe verder van het huls hij nieuwe gaten groef om de
schat te vinden des te minder vond hij de schat, die toch de reden was waarom
hij het hele huls had gekocht. Want wie daar iets zoekt waar het niet is en
nooit kan zijn, kan het gezochte ook onmogelijk vinden.
[16] Wie vis wil vangen, moet met het
net het water in, want in de lucht zwemmen geen vissen. Wie goud wil delven,
moet niet met een net in zee zoeken, maar naar de diepten der bergen gaan.
[17] Met de oren kan men niet zien en
met de ogen niet horen. Ieder zintuig heeft zijn kenmerkende bouwen is daardoor
voor een bepaald soort werk bestemd.
[18] Zo is het hart van de mens, dat
het meest aan God verwant is alleen bestemd voor het zoeken en ook het vinden
van God om daarna bij de gevonden God een nieuw, onverwoestbaar leven te
krijgen. Wie God echter met een ander zintuig zoekt, kan Hem net zo min vinden
als een mens met zijn oren, neus of ogen de zon kan vinden of zien wanneer hij
zichzelf stevig heeft geblinddoekt.
[19] Het ware en levende zintuig van
het hart is de liefde. Wie dit innerlijke levenszintuig op de juiste manier
opwekt en daarmee God gaat zoeken, zal God net zo zeker en zichtbaar vinden als
dat ieder mens, tenzij hij volledig blind is, met zijn oog de zon vindt en haar
lichtende vorm ziet.
[20] Wie een wijs woord wil horen moet
zijn oren niet dichtstoppen en met zijn ogen willen horen. Want het oog ziet
wel het licht en al de verlichte vormen, maar de meer geestelijke vorm van het
woord is niet zichtbaar en is alleen maar met de oren te horen. -Begrijp je dat
allemaal goed?"
111
Het één zijn met de Heer
[1] Dan zegt HELENA, die wat hersteld
was van de overgrote vreugde in haar hart: 'O ja, ik heb alles goed begrepen,
want Uw woorden zijn woorden van licht, kracht en leven en vloeien zo helder en
klaar uit Uw heilige mond als een heldere weidebron in het hooggebergte, die
door de zon verlicht wordt. Maar wat moet ik doen om mijn hart wat rustiger te
maken? Heer, dood mij indien ik zondig, maar mijn liefde voor U overschrijdt nu
al mijn levensgrenzen! O, sta mij slechts toe dat ik Uw hand aanraak!"
[2] IK zeg: "O, doe dat maar! Wat
uit het diepst van je hart komt, moet Je doen en dat zal nooit verkeerd zijn,
daar kun je volledig verzekerd van zijn!"
[3] Toen greep HELENA Mijn linkerhand
en drukte die zo stevig mogelijk aan haar hart, weende weer van nog grotere
blijdschap en zei snikkend: "O, hoe gelukkig moeten diegenen zijn, die
steeds bij U kunnen zijn, o Heer! O, kon ik toch ook maar altijd bij U
zijn!"
[4] IK zeg: "Wie in zijn hart bij
Mij is, heeft Mij altijd bij zich en hij is altijd bij Mij, en dat is eigenlijk
de hoofdzaak! Want wat baat het iemand die thans lichamelijk op deze aarde
voortdurend bij Mij is, maar zijn hart toch steeds ver van Mij weg houdt en het
liever aan de dwaze wereld geeft?! Waarlijk, die is nog verder van Mij
verwijderd dan alles wat je je ook maar als het verste weg kunt bedenken!
[5] Wie echter in zijn hart zo dicht
bij Mij is als jij, Mijn lieve Helena, die is en blijft ook dan altijd even
dicht bij Mij, als er schijnbaar een vele duizenden malen grotere afstand
tussen hem en Mij ligt dan die van hier tot aan de verste en kleinste ster, die
je oog slechts zo nu en dan vaag ontdekt in de eindeloze verte.
[6] Ja, Ik zeg je, wie Mij liefheeft
zoals jij en oprecht gelooft dat Ik het ben op wiens komst de vaderen vurig
hoopten, die is net zo volledig één met Mij, als Ik, die jij hier nu voelt,
geheel één ben met Mijn Vader in de hemel! Want de liefde brengt alles tesamen,
God en schepsel worden door haar één en geen ruimte kan scheiden wat de ware en
zuivere, uit de diepste hemelse diepte komende liefde heeft verenigd.
[7] Door jouw liefde zul je dus steeds
vlak bij Mij zijn, ook al zal je voor korte tijd in deze wereld ruimtelijk van
Mijn persoon worden gescheiden. Maar eens, aan de andere zijde, in Mijn Rijk van
de zuivere geest en algehele waarheid zul je nooit meer van Mij gescheiden
worden! - Lieflijke Helena, heb je het gesprokene nu zo ongeveer
begrepen?"
[8] HELENA zegt: "Hoe zou dat
mogelijk zijn!? Het is in mij nu zo licht en helder alsof er een echte zon in
mij is opgegaan en daarom ziet alles wat U, o Heer, tot mij spreekt er zo
duidelijk uit, en begrijpt mijn hart de diepste betekenis van Uw woord.
[9] Maar nu heb ik nog een andere,
heel belangrijke vraag uit een nog niet helemaal verlichte hoek van mijn hart
en die luidt: "Hoe kun je Hem ooit danken, die je zo overvloedig, zo
buiten alle proporties, met Zijn genade heeft overladen? Liefde, hoe groot ook,
kan toch niet als dank gelden, want zij is zelf toch, net als het gehele leven,
een geschenk van Uw genade. Wat voor offer en wat voor gave U waardig, kan~ ik,
schepsel, aan U mijn Schepper aanbieden als passende dank voor zo oneindig veel
genade? Kijk, o Heer, op dat punt is het ondanks alle zonnelicht in mijn hart
toch duister en op die belangrijke vraag komt maar geen antwoord! O Heer, zou U
mijn hart in dat opzicht niet met een vriendelijk woord uit de verlegenheid
willen helpen?"
112
Hoe men God kan en moet danken
[I] IK zeg: "O lieve Helena! Wat
ter wereld zou je Mij kunnen offeren dat toch al niet van Mij zou zijn en dat
Ik al niet eerder aan de wereld had geschonken?!
[2] Kijk, dat zou dan toch een heel
overbodige eis van Mij zijn volledig in tegenspraak met Mijzelf en Mijn eeuwige
orde.
[3] De liefde doet alles! Wie Mij
boven alles liefheeft, brengt Mij ook het grootste offer en de dank die Ik het
meest waardeer want daarmee offert hij Mij de gehele wereld.
[4] Maar samen met de liefde voor Mij
is er nog een andere liefde, namelijk de naastenliefde. De armen van geest en
zij die arm zijn aan tijdelijk noodzakelijke, aardse goederen, zijn de ware
naasten. Wat iemand in Mijn naam voor hen doet, doet hij voor Mij.
[5] Wie een arme opneemt in Mijn naam,
neemt Mij op en het zal hem op de jongste dag vergolden worden. Wie een wijze
opneemt terwille van de wijsheid, zal ook het loon van een wijze oogsten. Wie
een dorstige ook maar een beker water geeft, zal in Mijn rijk met wijn
vergolden worden.
{6] Als je echter de armen wel doet,
doe dat dan in alle vriendelijkheid in het verborgene en laat de wereld het
niet weten, want de Vader in de hemel ziet het en de gave van de vriendelijke
gever zal Hem welkom zijn en Hij zal het de gever honderdvoudig vergelden.
[7] Maar wie met zijn weldadigheid
slechts wil pronken voor de wereld heeft zijn wereldse loon ook al genomen en
hoeft verder geen loon mee; te verwachten.
[8] Kijk, dat is de enige manier van
offeren en danken die Ik waardeer en, andere manieren zijn er niet. Want al de
brand en overige offers ruiken weerzinwekkend voor Gods neusgaten en alle gebeden
met de lippen zijn een gruwel voor God, omdat de harten daarbij ver verwijderd
zijn van de ware liefde tot God en de naaste, arme broeders!
[9] Wie kan er enig nut hebben van het
onzinnige geblèr in de tempels, als men mets doet voor de vele arme en hongerige
broeders buiten de tempel?!
[10] Ga en help eerst de
noodlijdenden, voed de hongerigen geef de dorstigen te drinken, de naakten
kleding, troost de treurenden, verlos de gevangenen en predik de geestelijk
armen het evangelie, dan zul je iets veel beters doen dan wanneer je dag en
nacht met je mond zou staan te jammeren in de tempels, terwijl jullie harten
daarbij koud en ongevoelig zouden blijven ten opzichte van je arme broeders!
[11] Kijk naar de lucht, de aarde, de
zee; kijk naar de maan, de zon de sterren; kijk naar de bloemen op de velden en
de bomen en bekijk de vogel~,in de lucht, de vissen in het water en alle dieren
op de uitgestrekte aarde; kijk naar de hoge bergen en al de wolken en de
winden. En zie, dat alles verkondigt luid de eer van God en toch kijkt God er
niet met menselijke ijdelheid naar. Hij kijkt slechts naar een mensenhart dat
Hem erkent en lief heeft als de enig ware, goede, heilige Vader. Hoe zal Hij
dan genoegen scheppen in een verkeerd hart of een zinloze ceremonie met allerlei
lippendiensten, waarachter niets anders schuil gaat dan de schreeuwendste
zelfzucht, eerzucht, heerszucht en allerlei hoererij en leugen en bedrog?!
[12] Nu weetje dus dat God het
vooreerst niet nodig heeft eer te aanvaarden van de misbaarmakende mensen, want
de gehele oneindigheid is vol van Zijn eer.
[13] Welke eer wil de domme, blinde
mens dan aan God geven als hij toch geen andere heeft dan die, welke hij eerder
zelf van God heeft ontvangen door de genade van het mens zijn?! of kan er voor
God enige eer in liggen als de mensen Hem een os offeren, maar hun ongeslachte
harten behouden en na het gebrachte offer nog tienmaal erger zijn dan vóór het
offer?!
[14] O, Ik aanvaard geen eer van
mensen, want de Vader in de hemel eert Mij meer dan genoeg! Als de mensen
echter Mijn geboden houden en Mij daardoor boven alles liefhebben, eren zij
daarmee Mij en Mijn Vader, en Ik en de Vader zijn volkomen Eén.
[15] Als het dus volgens de totale en
eeuwige waarheid zo is, kan niemand Mij oneer aandoen als hij de wil van God
doet zoals Mozes en al de profeten die verkondigd hebben en die Ik Zelf jullie
allen luid verkondig.
[16] Begrijp je nu hoe God gedankt en
geprezen moet worden voor al het ontvangen goede?"
113
De toekomst van de zuivere leer van God
[I] HELENA antwoordt geheelovertuigd
van de waarheid van wat Ik heb gezegd: "O Heer, ieder heilig woord van U
heeft in mijn hart een veelvoudige weerklank gevonden en als één toon klonk het
in mijn ziel: Dat is de zuivere, goddelijke waarheid!
[2] Maar zo kan ook slechts een God de
mensen onderwijzen, want geen menselijk zintuig reikt zo ver! Ja, nu bezit ik
kennis en weet ik precies wat mij in de toekomst te doen staat!
[3] O, hoe heerlijk is het de wil van
de enig ware God te vernemen en met alle levenskrachten op te volgen, maar hoe
bitter is het als men moet handelen volgens de wetten van de menselijke
hoogmoed waaronder staat: Dit is Gods wil!
[4] Ik vermoedde altijd al dat een
echte God ook alleen maar een volmaakt ware wil kan hebben, die nooit in
tegenspraak kan zijn met zichzelf zoals de menselijke wetten, waarvan vaak het
ene fundamenteel in tegenspraak is met het andere. Als men zich aan het ene
houdt is men strafbaar volgens een eerder bekrachtigde wet en houdt men het
niet, dan straft de nieuwe wet! De vraag is dan: Wie kan zo mens zijn en
leven?!
[5] Neem nu eens onze oude
godenwetten! De sluwe priesters zeiden: .Als je aan Pluto offert, vertoorn je
Zeus en offer je aan Zeus, vertoorn je Pluto, maar als je aan hun priesters
offert, die alleen weten hoe ze de toorn der goden moeten sussen, dan doe je
het goed!' Want zij beweerden dat zij alleen de succesrijke tussenpersonen
waren tussen de goden en de mensen. Zo hebben de priesters alle offers naar
zich toegetrokken en zich tevens nog door het arme, blinde volk, dat zonder
genade door hen werd uitgezogen, goddelijke eer laten bewijzen en al het volk
moest beven voor hun macht. O, dat kan, dat zal deze zuivere leer zeker in der
eeuwigheid niet toestaan!"
[6] IK zeg:
"Bekommer je daar maar niet om! Uiteindelijk gaat het met alles wat van
boven nóg zo zuiver gegeven wordt, of het nu geestelijk of stoffelijk is,
dezelfde weg. Zodra het de aardse bodem aanraakt wordt het onrein en onzuiver.
[7] Kijk naar een regendruppel! Geen
diamant kan zuiverder zijn dan zo'n druppel, zodra hij echter de aardse bodem
beroert is het met zijn zuiverheidgedaan!
[8] Bestijg een berg en je zult je
niet genoeg kunnen verbazen over de zuiverheid van de lucht, kijk echter naar
beneden in het dal en je zult een groot verschil in zuiverheid ontdekken tussen
boven en beneden!
[9] Hoe zuiver vallen de sneeuwvlokken
uit de wolken! Maar kijk twee maanden later eens naar de eerst zo verblindend
witte sneeuwen je zult haar al erg smerig vinden!
[10] Kijk eens naar de wind als hij
van de hoogten naar de dalen in de diepte suist, hoe sterk hij meteen door het
hinderlijke stof vertroebeld wordt, en zelfs de zon en de maan verliezen veel
van hun glans als zij de horizon naderen. Ja zelfs het licht van de middagzon
wordt maar al te vaak en te veel door de dampen van de aarde vertroebeld, zodat
men tenslotte van de hele zon ondanks haar sterke licht niet meer kan bepalen
waar zij precies staat!
[11] En zo gaat het ook steeds met
alle geestelijke gaven uit de hemelen, ook al zijn zij bij het ontstaan nog zo
zuiver, ze worden mettertijd door de lage, wereldse belangen net zo vertroebeld
als alles wat Ik je zoëven noemde.
[12] En zo zal het deze reine leer van
Mij ook vergaan, daarvan zal geen jota onbekritiseerd en onaangevreten blijven!
[13] De tempel die ik nu opbouw,
zullen zij precies zo vernietigen als de Romeinen de tempel te Jeruzalem binnen
niet al te lange tijd zullen vernietigen, waarbij geen steen op de andere zal
blijven!
[14] Maar Mijn tempel zal Ik weer
opbouwen, de stenen tempel in Jeruzalem echter nooit! Bekommer jij je daar
echter niet om, want Ik ben daarvan helemaal op de hoogte en weet de reden
waarom het zo moet gebeuren!
[15] Want zie, de mens heeft maar
weinig waardering voor het licht op de dag en de warmte in de zomer, als echter
de nacht komt wordt het licht waardevol en de warmte leert men pas in de koude
winter 'waarderen.
[16] Zo gaat het ook met het
geestelijke licht en met de geestelijke warmte. Wie vrij rondloopt waardeert de
vrijheid nauwelijks, maar als hij geboeid in de kerker wegkwijnt weet hij pas
wat een groot goed de vrijheid is!
[17] En kijk, liefste Helena, daarom
wordt toegelaten dat al het zuivere wordt vertroebeld, opdat de mens pas in de
grootste droefenis de waarde van het zuivere licht leert kennen!
[18] Als in de grote nacht het reine
licht weer te voorschijn komt, zal alles wat ademt en leeft zich direkt naar
het licht keren, zoals in de winter van de menselijke liefdeloosheid zich
weldra alles om een warm hart zal scharen gelijk de door de winterse koude
verkleumde, arme mensen om het ontstoken vuur van een open haard.
[19] Dit zeg Ik alleen tegen jou en
nog enkele anderen. Ieder moet dit echter voor zich houden en niet verder
vertellen, want dit is niet de essentie van Mijn leer! Ik heb het jou,
lieflijke Helena, alleen maar voor je eigen geruststelling gezegd, maar een
ander gaat dat weinig of niets aan! Ik zorg wel voor het noodzakelijke
uitwendige en het is voor ieder mens voldoende als hij slechts zorgt voor de
reiniging van het eigen hart. Als dat in orde is, zal ook al het uiterlijke als
vanzelf helemaal in orde komen. -Helena. heb je nu ook dit goed en juist
begrepen?"
[20] HELENA zegt: "O ja Heer! Het
is echter jammer genoeg niet zo opwekkend zoiets vooraf te weten te komen. Maar
er is toch voor alles een goede en wijze reden en U zorgt zeker altijd voor het
geestelijk heil van de mensen en daarom moet het wel zo gaan zoals U, o Heer,
het mij nu in Uw oneindig genadige vriendelijkheid heeft geopenbaard! Uw wil
geschiede altijd zoals ook in eeuwigheid!"
[21] Na deze woorden viel Helena
letterlijk in een liefdessluimer en hield Mijn hand vast aan haar borst
gedrukt, hetgeen Jarah haast wat pijn begon te doen, omdat Ik tijdens het
gesprek met Helena niets tegen haar had gezegd. Maar toen Ik haar vriendelijk
aanzag, ging de pijn meteen weer over .
114
Opheldering over het geestelijk ontwaken
[1] Na een poosje zei JARAH, die door
Mijn vriendelijke blik meer in zichzelf gekeerd was: "Heer, U mijn enige
liefde! Was ik soms toch wat te vrijpostig met mijn schijnbare jaloersheid op
deze heerlijke Helena en beledigde ik U daarmee? Als dat zo was, vergeef het
mij dan, U mijn enige liefde!"
[2] IK zeg: "Wees gerust, Mijn
dochter! Zelfs een slecht mens kan door de liefde niet beledigd worden, Iaat staan
Ik! Als je Mij minder zou liefhebben, zou je niet bang zijn dat Mijn liefde
voor jou zwakker zou kunnen worden als Ik ook deze Helena Mijn gehele liefde
zou geven. Maar omdat je Mij werkelijk boven alles liefhebt, werd je enige
ogenblikken door die angst bevangen en dat overkwam je alleen maar omdat je een
paar momenten de ogen van je ziel hebt afgewend van Mijn eigenlijke Ik. Nu je
echter weer goed ziet en zeker weet wie Ik ben, brengt Helena je niet meer van
de wijs.
[3] Kijk naar de zon aan de hemel, hoe
zij de veldbloemen beschijnt! Zeg eens: zou het niet dwaas zijn als een bloem
boos zou worden op de zon omdat die ook haar buurvrouw zoveel licht schenkt?
[4] Kijk naar de grote sterren,
waarvan het je vergund was er een paar van dichtbij te zien en te bestuderen!
Zie, al die sterren en nog oneindig veel meer, die geen menselijk oog ooit zal
zien, bestaan en leven uit Mijn liefde! Als Mijn liefde nu voor deze ontelbaar
vele en grote kostgangers voldoende is voor eeuwigheden der eeuwigheden, hoe
kun jij, lief dochtertje, dan ooit enigszins vrezen dat jij of Helena bij Mij
liefde te kort zouden kunnen komen?! Zie je nu het ongegronde in van dat korte
moment van angst om beknot te kunnen worden in Mijn liefde?
[5] JARAH zegt: "Ja Heer, U mijn
liefde en mijn leven, ik zal van nu af aan een echte vriendin voor de lieve
Helena zijn en mij veel van haar deugden eigen maken. Ach, waren mijn zusters
maar net zo geaard als deze Helena, wat zou mij dat een vreugde schenken! Maar
die zijn wereldsgezind en over geestelijke zaken kun je met hen vrijwel niet
spreken. Dan zijn de dochters van de oude Marcus toch wel veel geschikter dan
mijn zusters! Was er maar een middel om mijn zusters geestelijk actiever te
maken!"
[6] IK zeg: "Ei, Iaat dat, als je
thuis komt zul je je zusters geestelijk ook veelontvankelijker aantreffen dan
zij eerst waren! Bovendien blijft Raphaël bij je en samen met hem zul je je
zusters en broeders ook nog wel op de goede weg brengen.
[7] Dat gaat overigens bij meer
werelds gezinde mensen niet zo vlug als men denkt. Vaak is er veel tijd en
geduld voor nodig om een ziel te reinigen van alle ballast.
[8] Aleer zo'n algehele reiniging
echter heeft plaatsgevonden, is er met de geestelijke basis weinig aan te
vangen en een aanpak door middel van het verstand is hetzelfde als een huis op
zand bouwen.
[9] Het hart moet het doen, maar als
dit nog vol met materie zit, kan het zuiver geestelijke daarin geen
aangrijpingspunt vinden! Daarom moet je bij je zusters er ook vooral voor
zorgen dat hun harten geheel vrij worden van al het materiële, dan zul je niet
veel moeite hebben met de zusters waarover je je nu zo bezorgd maakt. Maar Ik
prijs je bezorgdheid en zeg je dat deze niet zo lang meer zal duren! -Liefste
Jarah, heb je dat nu ook goed genoeg begrepen?!
[10] JARAH zegt: "O ja, voor
zover een meisje van veertien jaar zulke geestelijke zaken kan begrijpen!
Achter dat, wat U nu tegen mij hebt gezegd, kunnen nog best eindeloze diepten
verborgen liggen die mijn hart nog lang niet kan doorgronden. Maar wat voor de
korte tijdsduur van het aardse leven zinvol kan worden begrepen, denk ik wel
begrepen te hebben en U, o Heer, zal het begrip van mijn hart zeker niet te
schande laten worden. Maar onze lieve Helena is nu vast ingeslapen en ik zal
dus niet veel met haar kunnen spreken!"
[11] IK zeg: "Dat geeft niet,
want er zijn nog genoeg mensen om ons heen waarmee we kunnen praten, gesteld
dat we met alle geweld met iemand moeten spreken! Er zal echter spoedig wat
gebeuren dat weer al onze aandacht op zal eisen en dan zal er weinig tijd
overblijven voor loze praatjes!"
[12] JARAH vraagt snel; "O Heer,
wat zal er dan gebeuren?"
[13] IK zeg: "Wel, dat hoef je
vooraf toch helemaal niet te weten. Als het gebeurt, is het nog altijd meer dan
vroeg genoeg!"
[14] Dan vraagt ook Ouran, die
tegenover Mij samen met Mathaël op een zodenbank rust, meteen: "Heer,
bedreigt ons soms allen een mogelijk gevaar?"
[15] IK zeg: "Ons nauwelijks,
maar wel andere mensen, die niet bij Mij op de heuvel zijn! Kijk maar eens naar
Caesarea Philippi, dan zullen jullie al gauw ontdekken uit welke hoek de wind
gaat waaien!"
115
De gevolgen van de natuurverschijnselen in Caesarea Philippi
[1] De Caesareeërs waren erg bang want
zij verwachtten verschrikkelijke dingen, die naar hun mening over de hele wereld
zouden komen. De Joden verwachtten het door Daniël voorspelde gericht en de
heidenen de oorlog der goden, en het gewone volk kwam in opstand tegen de
leidinggevende figuren door hun alle verdere gehoorzaamheid op te zeggen en het
begon zelfs alles te vernielen wat het maar tegenkwam. Kortom na een paar uur
ontstond er in de stad een grote chaos, waaraan echter de domme priesters het
meest schuldig waren.
[2] Want een aantal van hen, die
opgeleid waren in de Egyptische wijsheid en kennis, maakten zich echt niet zo
druk over de plotseling verdwenen schijnzon, omdat zij uit de oude Egyptische
sagen wisten dat zulke verschijnselen al meermalen plaatsgevonden hadden zonder
verdere nadelige gevolgen voor de aarde. Enige Farizeeën veronderstelden
echter dat er waarschijnlijk een tweede Jozua was opgestaan, die terwille van
de een of andere belangrijke bezigheid de zon nogmaals bevolen had om langer
dan normaal te schijnen!
[3] Ook geloofde een bepaalde sekte
van de Joden dat de zon, ter eeuwige nagedachtenis van de dag der algehele
verovering van Jericho, iedere honderd jaar op die dag langer aan de hemel
bleef staan zonder enige verdere, nadelige gevolgen voor de aarde. Die
Farizeeën waren dus ook vrijwel niet bang voor de gebeurtenis die had
plaatsgevonden.
[4] Een
aantal magiërs uit het morgenland, die als reizigers ook in de stad aanwezig
waren, zeiden dat de zon altijd als zij overdag volledig verduisterd werd,
daarvoor later op de avond langer scheen om de aarde schadeloos te stellen. Die
hadden dus ook geen angst voor wat er was gebeurd. Maar allen wilden zij het
verschijnsel gebruiken om het volk een echt helse angst aan te jagen. .
[5] Na het doven van de schijnzon
plengde het volk wel alle zoenoffers die door de priesters werden aangeraden,
maar voor de bodemloze hebzucht van de priesters was dat allemaal nog veel te
weinig, want het volk offerde nog niet alles wat het aan kostbaarheden en
andere waardevolle zaken bezat.
[6] Een oude, eerzame GRIEK, die ook
veel van de natuur afwist, bemerkte die gemene streken. Hij verzamelde snel een
aantal meer kalme, beraden mensen in zijn huis en legde hen zo goed en zo kwaad
als dat ging, heel in het kort uit dat zo'n verschijnsel heel natuurlijk en
totaal onschadelijk was. Tevens maakte hij hen opmerkzaam op de gewetenloze
schurkenstreken van de priesters door eraan toe te voegen: "Kijk, als er
gevaar zou dreigen vanwege het zeldzame verschijnsel, zouden de sluwe priesters
niet zo ijverig met hun zakken in de straten rondrennen om zulke ongehoorde
offers af te persen! Wanneer over een paar uur de zon gewoon weer net als
altijd in volle glorie op zal komen, zullen deze mensenbedriegers wéér door de
straten rennen om dankoffers van de mensen te eisen! Ga en zeg tegen het arme,
bedrogen volk dat de oude, wijze Griek hen dat laat weten!"
[7] Wel, deze oude, Griekse
natuurkundige stond goed bekend bij het gewone volk en zijn mededeling ging als
een lopend vuurtje door de stad. In nauwelijks een uur nam het jongste gericht
een keer en moesten de priesters alle offers teruggeven en daarna zo snel
mogelijk de benen nemen, want het volk werd steeds kwader en geen gezalfde
dienaar der goden was zijn leven nog zeker .
[8] Dat zag Ik natuurlijk vooraf al en
daarom maakte Ik Ouran daar enige ogenblikken voordat de onmiskenbare sporen
van de volksopstand tegen het priesterdom zichtbaar werden, op attent -hoewel
er toch nog velen waren, die in grote angst buiten de stad op verschrikkelijke
gebeurtenissen wachtten.
[9] Spoedig na Mijn aankondiging
merkte men hoe opeens verschillende gebouwen begonnen te branden en een luid
gehuil begon zelfs tot onze oren door te dringen.
[10] Daarop kwam Cyrenius met Julius
in aller ijl naar Mij toe en vroeg Mij angstig wat er in de stad aan de hand
mocht zijn, want het leek wel op een volksopstand! Ik vertelde hem en Julius
echter heel in 't kort de gehele toedracht van de zaak, zoals Ik die zojuist
uit de doeken deed.
[11] Toen Cyrenius en Julius dat
hoorden, werden zij weer helemaal kalm en vroegen Mij alleen of daarvan toch
geen andere, erge gevolgen te verwachten waren.
[12] En IK zei: "Voor jullie niet
in het minst, maar wel voor die priesters daar, want nu verzoent het slimme,
gewone volk de goden met de brandoffers van de woonhuizen van de priesters en
de tempel van de goden! Met deze priesters zullen jullie toch wel geen
medelijden hebben, want dit meer dan slechte slangengebroed moet eens
uitgeroeid worden! De schijnzon gaf goed licht, want het maakte voor het blinde
volk de schanddaden zichtbaar van zijn priesters, die nu hun welverdiende loon
krijgen!"
116
De vreugde van Marcus over de bestraffing van de priesters
[1] Toen ontwaakte Helena uit haar
zachte en gelukzalige liefdessluimer en schrok behoorlijk toen zij de drukte
bij de mensen op de berg opmerkte en tevens de brandende stad zag. Maar Jarah
pakte haar meteen bij de hand en legde haar de gehele toedracht uit, waarna
HELENA al gauw rustig werd en zei: "In mijn hart voelde ik een uur geleden
al dat deze stad direkt na het abrupte verdwijnen van de schijnzon haast
onvermijdelijk zo'n lot te wachten stond, en zie nu eens, daar voltrekt zich
reeds zichtbaar en hoorbaar mijn vage verwachting! U, Heer, was dat beslist al
van plan met de schijnzon en pas nu komt de ware reden te voorschijn waarom U
haar hebt laten schijnen!"
[2] IK zeg: " Ja, ja, lieve kind,
dat zou wel eens zo kunnen zijn! Een licht, dat Ik aan de hemel heb geplaatst,
is daar steeds om een aantal goede redenen en niet alleen om te schijnen, wat
eigenlijk slechts een zeer ondergeschikt nevendoel is.
[3] Kijk maar eens naar het licht van
de zon! Het licht op zichzelf heeft een heelondergeschikte betekenis, maar als
je het uiterlijk van alle vrije en onvrije schepsels der aarde bekijkt, zul je
gevolgen van het licht en de warmte der zon ontdekken waarvan nog geen
natuurgeleerde op aarde ooit heeft gedroomd! Allemaal gevolgen van het
zonlicht!
[4] Alleen deze aarde al zou je zoveel
verschillende wonderen als gevolg van het zonlicht kunnen laten zien, dat je die
in duizenden jaren met de lichamelijke ogen niet zou kunnen overzien en nog
minder zou kunnen tellen!
[5] Maar om deze zon, waarvan het
licht op deze aarde al zulke grote wonderen te weeg brengt, cirkelen nog vele
andere en nog grotere aarden. Hetzelfde licht brengt daar geheel nieuwe en voor
deze aarde onvoorstelbare wonderen te weeg en wel op ieder hemellichaam dat
door deze zon verlicht wordt geheel nieuwe, die op geen ander hemellichaam
voorkomen! En dat alles ontstaat door de uitwerking van één en hetzelfde licht!
[6] En zo kun je wel met zekerheid
aannemen dat Ik de schijnzon ook niet alleen maar liet schijnen vanwege het wat
langer blijvende licht! Wat denk je daarvan, lieflijke dochter?"
[7] HELENA zegt: "O Heer, U
Machtige, U alleen Heilige, daarbij schiet elke menselijke mening te kort! Want
U bent zo eindeloos groot en wijs en wie kan de diepten van Uw almacht
doorgronden?!
[8] Het is al iets oneindig verhevens
dat ik U boven alles kan liefhebben en mij gelukkig kan voelen in die liefde,
die mijn hart nooit helemaal waardig kan zijn! Maar ik zou het voor een
menselijk hart de dwaasheid ten top vinden om Uw heilig, goddelijk
onnaspeurbare wezen nader te willen onderzoeken! Dat is mijn mening, o Heer!
[9] Men kan U wel boven alles
liefhebben en dat vind ik al de hoogste zaligheid, maar U bent eeuwig door geen
geest te doorgronden!"
[10] Na deze van grote liefde tot Mij
nog natrillende woorden van de mooie Helena, komt de oude MARCUS en zegt:
"Heer, door dat vuur zullen waarschijnlijk al die mooie vissen, die ik aan
de Joodse priesters als tiende moest afstaan, ook flink gekookt en gebraden
worden!? U weet, o Heer, dat ik van ganser harte voor iedereen zoveel als in
mijn vermogen ligt gastvrij ben. Heus, wanneer ik iemand wat kon geven, deed
mij dat waarschijnlijk altijd meer plezier dan degene, die wat van mij kreeg,
maar de tiende voor de Farizeeën heeft mij tot in mijn hart geërgerd! En zoals
ik zie, staan voor het merendeel de huizen van de Joodse priesters nu prachtig
te branden! Dat is een beste betaaldag voor deze gewetenloze leeglopers en
volksverlakkers! Dat bevalt mij nu beter dan wanneer iemand mij tien van de
mooiste huizen in de stad geschonken zou hebben! Ik ben nooit een mens geweest
die leedvermaak had, maar dit keer - vergeef mij o Heer, - zit ik er vol mee!
[11] Een behoeftige wat geven, is een
genot voor een goed mensenhart, en een arbeider het verdiende loon en iets
extra's geven, is de heiligste plicht van een mens. Een landheer de
vastgestelde, wettelijke belasting betalen, is ook een heilige plicht voor
ieder rechtschapen staatsburger, want de vorst heeft grote zorgen en kosten
voor de orde en zekerheid in zijn landen en de onderdanen zijn door
naastenliefde verplicht alles te doen wat de landvoogd heilzaam vindt voor de
gehele staat en wat hij van de onderdanen eist.
[12] Er kunnen onder de vorsten ook
wel zelfzuchtige tirannen voorkomen, die het volk volledig uitzuigen, maar na
een tiran volgt gewoonlijk weer een goed vorst en dan komt het volk weer snel
op krachten.
[13] Maar het priesterdom verandert
niet. Het tiranniseert als een vampier vele jaren lang een volk, heft vaak op
een ongehoorde, schandelijke wijze belastingen en geeft het volk daarvoor niets
terug dan het grofste bedrog en dat zo mogelijk op alle denkbare manieren! Ja,
dan moet een man van eer God de Heer toch loven en prijzen als Hij eens een
oordeel over deze zevenvoudige mensenhaters en mensenbedriegers Iaat komen! En
daarom is het nu echte balsem voor mijn ziel dat ik vooral de mooie woonhuizen
en synagogen van de Joodse Farizeeën overdekt zie met de prachtigste vlammen en
dat nog wel op een voorsabbat. Morgen is het sabbat en die kerels mogen niets
inzamelen of iets anders doen. O, zo'n goede les hebben deze oude,
onverzadigbare booswichten allang verdiend!"
[14] IK zeg: "Maar hoe weet je
dan dat deze stadsverlichting juist gericht is tegen de Farizeeën en ook tegen
de heidense priesters?"
[15] "O" zegt MARCUS,
"Ik was net beneden in huis om voor morgen wat aanwijzingen te geven ten
behoeve van de armen die mij morgen zouden kunnen opzoeken. Toen kwamen er drie
jonge Grieken voor u, die ik brood en wijn liet geven en die mij vliegensvlug
vertelden hoe het er nu in de stad aan toe gaat. Ik had ieder van hun woorden
wel met een grote parel willen vergoeden, zo'n genoegen deed mij dat! De
schijnzon heeft dit prachtige resultaat veroorzaakt!"
[16] IK zeg: "Maar morgen zul je
toch voor je vreugde moeten boeten, want van de Farizeeën zullen er veel bij je
komen eten."
[17] MARCUS antwoordt: "Heel
graag, voor dit plezier wil ik de kerels wel acht dagen lang te eten geven,
misschien wordt daardoor één van hen nog eens mens; -bij U, o Heer, zijn alle
dingen mogelijk!"
117
Berisping van het leedvermaak
[1] Na deze en nog andere bijvalsbetuigingen
van Marcus en van enkele anderen, die naar de oude Marcus geluisterd hadden,
ontdekt Helena een buitengewoon witlichte vlam, die hoog oplaait zodat de hele
omgeving helder verlicht werd. Ook Cyrenius ziet deze vlam uit het stadscentrum
oplaaien en steeds feller en hoger worden.
[2] 's Nachts bedriegt ieder licht het
gezichtsvermogen van mensen die geen ervaring hebben in het 's nachts kijken.
Hoe sterker, groter en helderder de lichtbron wordt, des te meer schijnt deze
de toeschouwer te naderen terwijl zij toch op gelijke afstand blijft. Het
bewijs hiervoor leveren de kleine, onmondige kinderen, die heel vaak hun handen
uitstrekken naar de volle maan omdat hij voor hen door zijn helderheid vlak bij
lijkt en dat is vaak voor honden dezelfde reden om ertegen te blaffen.
[3] Ook Helena kreeg de indruk dat de
steeds groter en helderder wordende vlam ons naderde en zij vroeg Mij daarom,
de kwade vlam te gebieden niet dichterbij te komen, omdat wij anders gevaar
zouden lopen.
[4] Toen zei IK: "Wees toch niet
zo kinderachtig! Het naderen van de vlam is een heel gewoon gezichtsbedrog. De
vlam is zo helder geworden omdat het vuur de ruime voorraadkamer van het grote
woonpaleis van de Joodse overste der Farizeeën is binnengedrongen. Daar lag
ongeveer 10.000 liter zuivere, beste olie in houten vaten opgeslagen en ook een
aantal vaten met zuivere nafta voor de verlichting van zijn paleis, en daar
vlakbij lag ook nog een grote voorraad boter, melk en honing. Die zaken hebben
vlam gevat en branden nu zo prachtig en helder. Oude Marcus, bij deze
gelegenheid worden, zoals jij daarnet heimelijk hebt gewenst, ook je
tiendenvissen voortreffelijk gebraden, want in de grote voorraadkamer lagen er
al een heleboel klaargemaakt voor morgen te wachten. -Wat zeg jij daar nu van,
Marcus?"
[5] MARCUS zegt: "Heer, U die net
zo zuiver en goed in mijn hart kunt kijken als in de grote voorraadkamer van de
overste der Farizeeën, U weet, dat ik nu en nooit behagen schep in het leed van
anderen. Als soldaat was ik in dienst wel erg streng, maar ik heb nooit gewild
dat iemand schade berokkend werd, behalve degene, die door de wet eerst was
veroordeeld, -en daar kon ik niets aan veranderen. Toch gaf het mij nooit enig
plezier als de strengheid van de wet iemand had vernietigd. Daarom heb ik ook
hier niet zo zeer plezier over het ongeluk zelf en dat mijn mooie, lekkere
vissen daar nu alleen voor de luchtgeesten gebraden worden, maar omdat deze
oude mensenkwellers nu eindelijk weer eens een zeer royale, veelzijdige les
krijgen!
[6] Want de vernietiging van de
schatten door het vuur is het minste. Het daardoor geheel mee vernietigde
geloof in hun leer is de eigenlijke, onvervangbare schade die zij daardoor
lijden, wat tevens bijzonder nuttig is voor het bedrogen volk. Want dat zal nu voor
het opnemen van de zuivere, goddelijke waarheid zeker een zeer gewillig oor en
hart hebben en dat is het waarover ik mij nu eigenlijk verheug. Het kan
misschien zelfs mogelijk zijn dat de door het ongeluk getroffen priesters, als
zij in hoofd en hart niet te bekrompen zijn, nu méér open zullen staan voor de
waarheid dan toen zij rijk waren. Ik geloof dat de dag van morgen ons nog
menige gedenkwaardige gebeurtenis zal opleveren! -Heer, zeg mij of ik gelijk
heb, of dat misschien ook deze vreugde van mij in Uw ogen verwerpelijk
is!"
[7] IK zeg: "O, helemaal niet.
Want als voor Mij niet dezelfde reden gegolden had om dit, waarover jij je in
wezen verheugt, te laten gebeuren, dan zou je de schijnzon niet hebben gezien
en deze vuurscène zou achterwege zijn gebleven. Maar eerst had je in je hart
toch wel een zeker leedvermaak, omdat je je kwaad maakte over de Farizeeën
vanwege hun gevoel en gewetenloze tiende. En kijk, daar had Ik eerst wat op
aan te merken en daarom moet je morgen een aantal door de brand verjaagde
priesters voedsel geven, maar ook dat zal je geen nadeel berokkenen!
[8] "Weet je, een goed en
volmaakt mens moet in al zijn voelen, denken en handelen volmaakt zijn, anders
is hij nog lang niet geschikt voor het hemelrijk van God!
[9] Kijk bijvoorbeeld eens naar een
hardnekkige, moedwillige overtreder van de goede menselijke rechtsorde, een
echte uitgeworpene van iedere hogere beschaving, kortom, een kerel die best een
broer van de satan zou kunnen zijn. Lange tijd voert die mens ongestraft zijn
grove kwade streken uit. Niemand kan hem te pakken krijgen omdat zijn duivelse
sluwheid hem daarvoor bewaart. Hoeveel mensen wensen dan niet hartstochtelijk
dat de booswicht zo gauw mogelijk door de straffende arm van het gerecht
gegrepen zal worden!
[10] Eindelijk ziet het recht kans de
brutale misdadiger met vaste hand te grijpen en hem te veroordelen tot de lang
verdiende strenge en pijnlijke straf en verantwoording! Groot en klein heeft nu
leedvermaak omdat de booswicht eindelijk toch de lang verdiende straf krijgt,
ja, er zullen zelfs heel rechtschapen mensen zijn, die het jammer vinden dat
zij bij dit strafproces niet de wettelijke bevoegdheid hebben bij deze algemeen
gehate misdadiger zelf scherprechter te kunnen zijn, om dit misdadige uitschot
zelf met alle mogelijke plezier te kunnen pijnigen!
[11] Vraag je nu eens met een zuiver
hart en een net zo zuiver verstand af of dat plezier past voor een volmaakt
mens! Een zuiver hart en een zuiver verstand zal dan zeker antwoorden: 'Ik kan
mij wel verheugen over het feit dat de mensheid, die door deze booswicht jaren
achtereen werd geplaagd, eindelijk van deze onverlaat wordt verlost en nu weer
rustig kan leven. Maar het zou mij nog meer plezier doen als de onverlaat zijn
slechtheid zou inzien, er berouw over had, zich zo verbeterd en in een nuttig
mens veranderd zou hebben en zoveel mogelijk had getracht de eventueel
aangebrachte schade weer goed te maken!'
[12] Zeg Mij eens, welke instelling
bevalt je nu beter: De eerste waarbij je er plezier in schept om te straffen of
de tweede, die vergezeld gaat van een zuivere en echt menslievende wens?"
[13] MARCUS antwoordt: "Daar
blijft helemaal geen keus over, want het tweede past de mens en het eerste is
volgens mij nog erg onbeschaafd, zelfzuchtig en dierlijk!"
118
Mathaël wordt vicekoning
[1] OURAN zegt: "Zo'n heerlijke
en bijzonder menslievende instelling heb ik nog nooit meegemaakt! Zelf ben ik
mens, en heerser over vele honderdduizenden mensen en men zegt in de wijde
omtrek dat mijn onderdanen de gelukkigste aan de Pontus zijn. Toch moest ik de
wet toepassen zoals Rome die voorschreef. Rome gaf mij als regerend leenheer
wel toestemming om enige matiging te betrachten, maar ik vond alle door mij
sterk verzachte wetten toch nog altijd hard!
[2] Hoe weinig wordt daarbij aandacht
geschonken aan de aard van de mensen en er wordt helemaal geen rekening mee
gehouden of een mens naar aard en karakter wel in staat is een wet te houden!
Hoe dwaas zou het zijn om te beweren dat één schoen voor iedereen past en
hoeveel dwazer lijkt dan een wet die helemaal geen rekening houdt met de
menselijke aard en eigenschappen!
[3] Maar ieder mens kan, ongeacht zijn
aanleg, zich gemakkelijk richten naar de levenswetten die U, o Heer en Meester,
nu heeft meegedeeld, en die zeer menslievende wet ook heel gemakkelijk houden!
Als ik nu weer thuis zal komen, zal het er gauw anders uitzien in mijn land!
[4] Mathaël en zijn vier metgezellen,
zullen, hoewel ze allen nu helemaal Romeins gekleed zijn, Griekse staatskleding
van mij krijgen en helpen mijn kleine staat zo goed mogelijk in te richten, en
Mathaël benoem ik hier reeds tot eerste raadsman en, omdat ik geen zoon heb,
tevens tot vicekoning."
[5] Dan stapt CYRENIUS naar voren en
zegt: "En ik, als Romeins opperstadhouder over geheel Azië en een deel van
Afrika, voorzien van alle volmachten uit de hand van keizer caesar Augustus,
die mijn broer was, en nu ook van zijn zoon, bevestig deze uitstekende keus!
Ouran jij zou nergens ter wereld een betere hebben kunnen vinden! DIXI! (Ik heb
gezegd) - Cyrenius."
[6] Dan zeg IK: "Ook Ik bevestig
hem nu, want Mijn geestelijke zalving daarvoor kreeg hij al eerder. Maar jij,
Ouran, kunt hem thuis ook nog met nardusolie zalven voor het volk en voor alle
groten van jouw rijk, opdat zij weten met wie zij te doen hebben en wat zij hem
schuldig zijn. Hij zal jouw rijk beter beschermen tegen de invallen van de
Scythen dan een groot leger met de meest uitgelezen soldaten. Ik zal hem
daarvoor ook een buitengewone macht geven zodra hij zijn ambt gaat uitoefenen.
Nu heeft hij die nog niet nodig en heeft hij voldoende aan zijn wijsheid!"
[7] OURAN zegt: "Heer, zou
het dan nog geen tijd worden en zou het niet mogelijk zijn om de zo gevaarlijke
Scythen tot beter inzicht in Uw wezen te brengen? Het is immers erg
jammer dat dit overigens zo prachtig slag mensen in zo'n onbeschaafde toestand
blijft. Men ziet onder hen zulke heerlijk gevormde mensen als waarschijnlijk
nergens anders op aarde, maar hun geestelijke ontwikkeling staat nog op het
nulpunt.
[8] Het is vaak verbazingwekkend zo'n
majesteitelijke mannengestalte of een meer dan paradijselijk mooie vrouw te
zien die beiden meestal geen taal kennen, maar net als varkens slechts
grommende geluiden laten horen, die noch zijzelf noch iemand anders verstaat.
Ik zou deze Scythen onder mij willen hebben, niet uit veroveringszucht, maar
wel om mensen van hen te maken. Zou zo iets, natuurlijk zonder geweld, niet
mogelijk zijn?"
[9] IK zeg: "Mathaël's
metgezellen zullen je daarbij goede diensten verlenen en je wens zal nog vele malen
in vervulling gaan, maar alle Scythen zul je moeilijk onder je bestuur kunnen
brengen, want hun rijk is erg uitgestrekt. Maar die om de Pontus (Zwarte Zee)
wonen, mag je hebben en naar je goeddunken opvoeden."
[10] OURAN zegt: "Heer, U
zij daarvoor eeuwig dank uit naam van mij en alle mensen die door Uw leer
geestelijk gewekt worden! Waarlijk, aan mijn inspanningen en aan mijn
standvastige wil zal het nooit ontbreken.
Wilt U daaraan slechts Uw genade
verbinden!"
[11] CYRENIUS zegt: "En ik zeg
je, dat je de Scythen die je onderdanen worden tot je eigen volk kunt rekenen!
Als je dat in het geheim aan Rome wilt meedelen, zal je daarvoor gedurende tien
opeenvolgende jaren het betalen van de leengelden voor je gehele, grote land
kwijtgescholden worden en aan je nakomelingen zal het algehele erfrecht worden
gegeven. Verder zal na beëindiging van de volle dertig jaar je land niet aan de
meestbiedende overgedaan worden. De bevestiging van alles wat ik je nu heb
gezegd, zul je morgen al op perkament voor altijd van mij ontvangen. Slechts
een vreemde, van buiten komende vijand zou het je nog kunnen ontnemen, maar wat
Rome betreft is het voor altijd je eigendom."
[12] IK zeg tegen Cyrenius: "Geef
hem dat vandaag nog schriftelijk, want morgen is het sabbat en wij willen de
geestelijk zwakken geen ergernis bezorgen!"
[13]
CYRENIUS zegt: "Heer! Hoe kan ik hier nu midden in de nacht de gemaakte
afspraak opschrijven? Maar morgen wil Ik het wel voor zonsopgang doen, dat zal
toch niemand storen!" .
[14] IK zeg: "Kijk eens, Raphaël
is er al mee klaar. Hier neem deze oorkonde en lees haar na of zij voldoet aan
wat je wilde!"
[15] CYRENIUS pakt de oorkonde, loopt
naar een fakkel en leest haar en vindt haar woord voor woord in orde en zegt
dan: Als dit de eerste keer zou zijn, dan zou ik mij ontzettend verbazen, maar
ik heb al meer dan één bewijs van Raphaël en dus verbaast het mij ook helemaal
met meer. Voor hem is dat net zo gemakkelijk als het voor een mens is om met
zijn blik plotsklaps tot aan de verst verwijderde sterren door te dringen. Wel,
nu de oorkonde klaar is, moet Ouran haar ook maar meteen ontvangen.
[16] Hierop overhandigde Cyrenius de.
oorkonde aan .Ouran met de woorden: "Aanvaard deze ter bescherming van jou
en je opvolgers en probeer de mensen te winnen voor het rijk van. God, voor het
rijk van de Liefde, voor het rijk van de eeuwige Waarheld, dat in Jezus, de
Heer uit Nazareth, zo heerlijk uit de hemelen is neergedaald naar ons stervelingen!
Wij zijn in Hem en wij leven nu en eeuwig in Hem!"
119
Helena wordt de vrouw van Mathaël
[1] Ouran bedankt Mij en Cyrenius heel
hartelijk en ook HELENA, die daarop echter vraagt: "Maar mijn vader heeft
geen mannelijke nakomeling! Wie zal hem opvolgen om te regeren?"
[2] IK zeg: "Maar allerliefste
Helena, heb Ik jullie dan niet een buitengewoon wijze nakomeling gegeven, die
je vader tot vicekoning benoemd heeft!? Is die niet naar je zin?"
[3] HELENA
antwoordt bijna huilend van vreugde: "Natuurlijk is hij naar ons zin! Maar
ik moest het toch vragen om met zekerheid Uw wil, die voor mij alleen
heilig is, te vernemen! Heer, vergeef mij dus als ik U soms door die
vraag heb beledigd!"
[4] IK zeg:
"Maak je maar geen zorgen, want geen mens kan Mij ooit beledigen en jij
wel het minst! Maar omdat je Mij nu ergens om hebt gevraagd dat je heel goed
ook zonder te vragen had kunnen weten, daarom vraag Ik jou nu ook iets, dat Ik
zonder meer ook vóór jouw antwoord al weet!
[5]
Kijk eens naar Mathaël! Hij is nu door jouw vader benoemd tot vicekoning en als
zodanig door Cyrenius en Mij bevestigd. Hij is een nog jonge man van nauwelijks
achtentwintig jaar, zou je hem wel als echtgenoot willen hebben?"
[6]
Wat bedeesd slaat HELENA nu haar ogen neer en zegt na een poosje: "Maar
Heer voor U is er toch ook niets veilig, al houd je het nog zo in je
hart verborgen! U heeft in mijn hart gekeken en beslist daarin ontdekt
dat ik Mathaël buitengewoon aardig vind, en nu heeft U mij verraden nog voor ik
dat eigenlijk gewild had. Maar omdat mijn hart nu toch reeds verraden is, kan
ik Uw heilige vraag niet anders dan oprecht met ja beantwoorden. Ik houd heel
veel van Mathaël, maar het is natuurlijk zeer de vraag of hij van mij
houdt!"
[7] IK zeg tegen Mathaël: "Vanaf
dit punt, vriend, kun jij nu rustig verder praten!"
[8] MATHAËL zegt: "O Heer,
hoogverhevene! U bent het grootst in mijn hart als U zo menselijk met ons
mensen spreekt! Zou ik deze reine maagd, die met haar hele wezen U toegenegen
is, zo intens kunnen liefhebben als ik U, o Heer, liefheb!? Zij is echter een
verheven koningsdochter en ik een arme burgerzoon. Ik kom eigenlijk niet eens
uit Jeruzalem, deze grote stad die honderd poorten heeft en meer dan tienmaal
honderdduizend inwoners telt. Ik kom slechts uit de omgeving en men rekent mij
en mijn familie nog niet eens tot de inwoners van de stad! - Daar, daar zit
voor mij de moeilijkheid!"
[9] IK zeg: "Wel -wat dan nog?
Wie was David dan van huis uit? Wie was Saul? Wie heeft hen dan tot koningen
van Israël gezalfd?
[10] Als Ik nu met jou doe wat Ik eens
met hen heb gedaan, hoe kun je dan niet van gelijke afkomst zijn als Helena?
Denk je dan dat Ik geen macht genoeg zou bezitten om jou direkt op de
keizerstroon in Rome te zetten?
[11] De macht en kracht van de ene ons
hier ten dienste staande aanwezige engel Raphaël ken je, en ieder moment staan
Mij duizend legioenen van zulke engelen ten dienste. Wie zal zich met hen
durven meten?! Raphaël alleen is al voldoende om deze aarde in een moment in
stof te veranderen, laat staan een keizer van Rome te onttronen en een ander
welgemoed op de troon te zetten. Maar zoiets gebeurt nu niet, hoewel het Mij
aan macht daartoe nooit zou ontbreken, want Ik weet waarom Ik ook de
tegenwoordige keizer op de troon van Rome laat. Maar op gelijke wijze heb Ik
ook de onbeperkte macht om jou te geven wat Ik wil en je te maken tot wat Ik
wil; wie zal ons dat betwisten?!
[12] Kijk, Gods macht gaat verder dan
de macht van een aardse koning! Of ligt het leven van een koning niet evengoed
in Mijn hand als dat van een bedelaar? Eén zuchtje van de wil van Mijn geest,
en de gehele schepping bestaat niet meer! Vriend, maak je dus maar geen zorgen!
Wat Ik zeg, is voor de eeuwigheid gezegd, en waarvoor Ik iemand uitkies, dat is
en blijft hij onbetwist en onaantastbaar. Ik alleen ben de Heer en doe alles
volgens Mijn geheel eigen liefde en wijsheid, en niemand kan met enig recht
tegen Mij zeggen: 'Heer, waarom doet U dit of dat?' Ja, wie Mij in de liefde
van zijn hart vraagt, die zal Ik in zijn hart wel een bevredigend antwoord
geven, maar wie met Mij zou willen redetwisten, krijgt geen antwoord, maar
alleen een oordeel! Wees jij dus maar rustig. Als Ik je koning maak, ben je ook
werkelijk een koning en wie tegen je te velde zou trekken, zal vermorzeld
worden! Neem daarom de hand van Helena en besef dat zij je lieve vrouw is en
blijft!"
[13] Dan staat OURAN op en zegt,
vervuld van grote dank: "O Heer, Eeuwige Almachtige, hoe zal ik arm,
zondig mens mij U ook maar enigermate ooit op waardige wijze dankbaar kunnen
betonen? U overlaadt mij met de grootste genade en weldaden! Wat een grote en
voortdurende zorg heeft U van mijn hart afgewenteld!
[14] Hoe moeilijk is het voor een
meelevend vader om voor zijn enige, lieve dochter een man te kiezen waarvan men
met enige zekerheid vooruit zou kunnen beweren dat hij voor zijn dochter
helemaal deugt en dat zij met hem gelukkig zal zijn! Hoe vaak hebben ouders in
de huwelijkstempels geofferd voor het welzijn van hun gehuwde dochters en
gedacht dat zij daardoor een gelukkig huwelijk zouden verkrijgen, echter maar
al te vaak waren alle offers voor niets! De huwelijken werden toch ongelukkig
en de getrouwde dochter werd maar al te gauw een echte slavin in plaats van een
vriendin en trouwe metgezellin van haar man.
[15] Maar hier gebeurt wat ik van de
ouden heb gehoord, namelijk dat de echte huwelijken door de goden in de hemelen
gesloten worden. Het spreekt wel vanzelf dat het onjuiste begrip 'goden'
helemaal weggelaten moet worden, want als men eenmaal de ene en alleen ware God
heeft gevonden, bestaan de gefantaseerde goden niet meer .
[16] Dit huwelijk is dus hier door U,
o Heer, Zelf bepaald en bevestigd en ik kan nu met een gerust hart verwachten
dat het ook Uw zegen, o Heer, niet zal ontberen, hoewel die natuurlijk door het
juiste opvolgen van Uw heilige wil moet worden verdiend, omdat hij anders niet
zou worden gegeven.
[17] Helena, lieflijke dochter, had je
gedacht, toen wij onze verre reis begonnen met het doel de ware wijsheid en de
onbekende god aller goden te zoeken en dan dat alles onze volken te leren en ze
daardoor zo gelukkig mogelijk te maken, dat wij beiden hier op dit verlaten,
woeste en zeer onaanzienlijke plekje zo onuitsprekelijk gelukkig gemaakt zouden
worden?
[18] Zie je, dochter, hoe nu mijn
spreuk die ik je zo vaak heb laten horen: 'Wie alles wil vinden, zoeke slechts
God alleen!' heerlijk in vervulling is gegaan! Jij zuchtte, toen wij onze stad
verlieten met de geheime bedoeling in het hart niet eerder terug te gaan dan
wanneer wij de waarheid en de alleen ware God zouden hebben gevonden, en je zei
weemoedig: 'Vader, we zullen onze stad en dit mooie land wel nooit meer
terugzien!' En ik zei tegen jou: 'Wees gerust, mijn dochter, we gaan toch niet
op roof uit en ook niet om een van onze buren met oorlog te dreigen, maar wij
gaan om voor ons en ons land het hoogste geluk te zoeken! Geen god en geen
macht ter wereld kan dit plan van ons slecht noemen!' Toen werd jij rustiger en
wij gingen vol goede moed op reis. Maar ik vraag je of je vanaf dat moment ook
maar het geringste vermoeden had van al dat overweldigend goede en dat grote
geluk dat wij hier hebben gevonden!"
120
Helena 's dank en goede voornemens
[1] HELENA zegt: "O vader, welk
mens zou daar ooit maar het geringste vermoeden van gehad kunnen hebben!
Bovendien zaten we ondanks al ons verlichte opvattingen nog te veel vast aan
het heidendom en waren daardoor niet in staat om zo'n zuivere gedachte te
krijgen, dat we met behulp daarvan ook maar een flauwe voorstelling hadden
kunnen vormen van wat wij hier enkel door de genade van God de Heer direkt van
Hem Zelf ontvangen!
[2] Wij kunnen Hem echter ook nu en
eeuwig niets anders daarvoor terugdoen dan Hem zonder ophouden boven alles
liefhebben. En onze onderdanen, die onze broeders en zusters zijn, zullen wij
als ons eigen leven liefhebben door hen waarachtig en getrouw de naam van de
verhevenste en heiligste, enig ware God te verkondigen en hun een zo zorgvuldig
mogelijke grondwet te geven waardoor ze op de weg van de ware liefde en deemoed
pas tot echte, God de Heer welgevallige mensen worden. En Mathaël, nu mijn
liefste echtgenoot, zal ons met zijn broeders zijn sterke arm en zijn machtige,
wijze hart schenken en zo zal in de naam des Heren ons welzijn ook het zijne en
zijn welzijn het welzijn van al onze vele onderdanen zijn en worden.
[3] Dat is alles wat ik hier oprecht
en waar voor God de Allerheiligste uit de dankbaarste diepte van mijn nu geheel
berouwvolle hart kan bekennen. O Heer, wees U mij arme zondares steeds genadig
en barmhartig, want U alleen weet het best hoeveel aardse levenslast ik kan
verdragen! Ik wil niet zonder last door dit leven gaan en ik wil dragen in
evenredigheid met de kracht die U, o Heer, mij hebt verleend, maar Heer, ik
smeek U mij niet meer dan dat te dragen te geven!"
[4] IK zeg: "Mijn juk is zacht en
Mijn last is licht, maar af en toe een beetje extra gewicht erbij zal je nooit
schaden, maar alleen maar van groot voordeel voor je zijn voor ziel en geest.
[5] Je echtgenoot Mathaël zal het je
wel op het juiste moment meedelen, welke lasten hij te dragen kreeg om alles
wat wereld heet uit hem te verwijderen opdat zijn hart zo'n kracht kon krijgen.
Wat hij nu heeft kan geen macht en geen eeuwigheid hem meer afnemen, maar wat
jij nu slechts zo van buitenaf in je hebt opgenomen, lijkt nog erg op een zaad
dat pas in de aarde is gezaaid, en dat moet nog veel doormaken aleer het een
ware, gezegende, rijpe vrucht wordt.
[6] Vrees dus maar niet voor de
veelvuldige levenslasten die je hier en daar op je aardse levensweg zult
ontmoeten, want Ik zal ze ter versterking van je ziel en je geest op je weg
brengen!
[7] Als je dus zo nu en dan iets zal
overkomen, bedenk dan dat Ik het ben die je zo'n versterking doe toekomen! Want
hoe meer Ik een mens liefheb des te meer zal Ik hem ook verzoeken. Want een
ieder moet net als Ik volmaakt worden, maar daarvoor zal veel
zelfverloochening, geduld, zachtmoedigheid en algehele overgave aan Mijn wil
nodig zijn.
[8] Wie dan echter volkomen één wordt
met Mijn wil, zal in zijn geest ook zo volmaakt zijn als Ik Zelf ben, omdat
zo'n geest daardoor geheel één wordt met Mij. -Zeg Mij nu eens, of je dit
allemaal wel helemaal duidelijk en goed begrijpt!"
[9] HELENA zegt: "O ja, voor
zover het een sterfelijk mens in zijn tijdelijke, grote beperktheid mogelijk is
Gods woorden te doorgronden!"
[10] IK zeg: "Welnu dan, laten we
dan nu na gedane arbeid wat gaan rusten! Wie wat wil slapen, doe dat; wie
echter met Mij wil waken en bidden, die wake en bidde!"
[11] VELEN roepen daarop: "Heer,
wij willen met U waken en bidden!"
[12] IK zeg: "Doe wat je wilt! Je
moet je echter goed voorbereiden op de dag van morgen, want het zal een hete
dag worden. - (Mij tot Cyrenius wendend:) Morgen zullen ook je broer Cornelius
en hoofdman Faustus hierheen komen, om te zien wat hier wel gebeurd mag zijn.
Zij vermoeden niet dat jij hier bent en nog minder dat Ik. Mij hier ophoud.
Maar er moet toch voor gezorgd worden dat zij met hun gevolg hier een onderkomen
vinden. In de stad zal dit keer geen woning te vinden zijn, want het vuur zal
de stad erg beschadigen, omdat er bij deze tempel- en synagogenbrand behalve
de tempels en synagogen ook enige andere gebouwen en burgerwoonhuizen
behoorlijk beschadigd worden. Morgen moeten we daarom het hoofd koel houden en
het is dus nodig dat men zich aan alle kanten daarop voorbereidt. Maar wie
slaap heeft, laat die slapen; Ik moet echter waken en bidden!"
[13] Met deze woorden verliet Ik het
gezelschap en ging verder de berg op, om alleen te zijn en om Mijn eeuwige
Vadergeest inniger te verenigen met Mijn gehele wezen.
121
Het gebed van de Heer
[1] Bij VELEN, die op de berg waren en
gehoord hadden wat Ik zei, riep dat vragen op en ook Helena en Ouran waren wat
verbaasd en vroegen net als veel anderen: "Vreemd! Nu gaat Hij weg om te
bidden en Zich op morgen voor te bereiden! Wie kan Hij dan nog aanroepen en tot
wie kan Hij bidden? Is Hij dan misschien, in weerwil van Zijn ondoorgrondelijk
diepe weten, toch niet het hoogste, goddelijke wezen? Zich Zelf zal Hij toch
wel niet aanbidden!? En als Hij dat deed, dan zou je je toch wel sterk af gaan
vragen: Waarom? Vreemd! Hij gaat bidden en Zich op morgen voorbereiden alsof
Hij als hoogste God-wezen al niet eeuwenlang tot in de finesses daarop
voorbereid zou zijn geweest! Vreemd, vreemd! Hm, hm, hm, wat betekent dat nu
opeens!? Eerst heeft Hij toch gesproken zoals alleen maar een echte God kan
spreken! Het hangt slechts van het geringste vleugje van Zijn wil af of de
wereld bestaat of niet, en nu gaat Hij Zelf bidden en zegt tegen ons dat we
moeten slapen en rusten of ook bidden en ons voorbereiden op de dag van morgen!
Nou, als Hij Zelf een goddelijk wezen gaat aanbidden dat alleen Hij maar kent,
wie moeten wij dan aanbidden? Hem of het ons volkomen onbekende goddelijke
wezen dat Hij nu aanbidt?! Nee, dat overtreft toch alles wat je maar in een
dwaze droom zou kunnen verzinnen!"
[2] Dan staat MATHAËL plotseling wat
boos op en zegt zo hard dat velen hem kunnen horen: "Wat oordelen jullie
hier nu als blinden over de kleuren! O jullie blinden, allemaal die hier zijn,
behalve engel Raphaël, en ook jullie, Zijn oudste leerlingen, jullie zijn ook
nog erg blind en daarom dom!
[3] Draagt Hij hier op aarde niet, net
als wij allen, vlees en bloed, waaruit Zijn ziel zich evenals de onze heeft
ontwikkeld om in staat te zijn een volledige verbinding met de eeuwige,
oergoddelijke geest aan te gaan?
[4] Slechts de geest in Hem is God, al
het andere is mens, zoals bij ons mensen. Als Hij bidt, betekent dat met andere
woorden: Hij laat Zijn mens geheel doordringen door Zijn oereeuwige, Goddelijke
geest, waaruit ook alle andere geesten op gelijke wijze afkomstig zijn, zoals
de kleine afbeelding van de zon in een dauwdruppel afkomstig is van de
werkelijke zon.
[5] Wat Zijn geest betreft is Hij de
werkelijke zon; wij en alle geesten zijn echter slechts levende afbeeldingen
van God, deze eeuwige oerzon. -Begrijpen jullie nu goed wat het betekent als
Hij zegt dat Hij bidt?"
[6] Jarah en Helena begrepen het het
eerst, maar de anderen konden zich nog niet geheel oriënteren, omdat zij nog
steeds geen orde konden scheppen tussen ziel en geest! Maar toen legde Mathaël
het hen precies uit en vervolgens begrepen velen het. Allen prezen de zeer
grote wijsheid van de moedige Mathaël, en HELENA greep Mathaël's hand, drukte
hem aan haar borst en zei: "Ja, voortreffelijke en mij door God gegeven
echtgenoot, als je wijsheid steeds zo blijft toenemen, zou ik toch wel eens
willen weten hoeveel ik tenslotte van je zal houden! Als je ons allen nu niet
met je wijsheid te hulp was gekomen, waren we uiteindelijk allen aan de goddelijkheid
van de grote Meester gaan twijfelen, ondanks al de ongehoorde, wondervolle
daden die hij ons heeft laten zien. Maar nu is alles weer helemaal in orde en
wij weten nu allen voldoende wie wij moeten aanbidden en in het volste
vertrouwen moeten aanroepen!"
[7] CYRENIUS zegt: "Beste vriend
en nu broeder Mathaël, hoe zeer het mij voor jou ook verheugt te weten dat je
op de best mogelijke manier bent ondergebracht, het zou mij toch nog meer
verheugd hebben als je steeds in mijn omgeving was gebleven! Want van ons allen
is er niet één die alle dingen zo grondig kent als jij, uitgezonderd de engel,
die nu met Suetal in gesprek is! Wat zal een volk gezegend zijn met zo'n regent
als jij, iets wat je in wezen eigenlijk al bent! Maar we zullen elkaar toch nog
wel meermalen zien, want ik kom naar jou toe of jij komt naar mij!"
[8] MATHAËL grijpt de hand van de oude
en grijze Cyrenius en zegt: "Nobele Cyrenius, wij zullen hand in hand
werken met maar één gedachte: het volk in de naam des Heren zo wijs en gelukkig
mogelijk te maken! Wel zullen wij steeds hoofdzakelijk onze aandacht richten op
het geestelijk welzijn van de door God aan ons toevertrouwde te leiden volken,
maar ook in lichamelijk opzicht mag niemand zich kunnen beklagen over
mogelijke, kwellende zorgen, vooral niet als hij geestelijk op het goede spoor
zit.
[9] In het grote, Romeinse rijk zou
het op deze manier leiden van het volk wel met grote moeilijkheden gepaard
gaan, maar in een klein land is dat heel gemakkelijk uit te voeren, en
gelukkige, kleine staten worden dan gewoonlijk een spiegel waarin de groten
zien of zij geen vuil op hun gezicht hebben en of hun haren goed zitten.
[10] Meestal is een spiegel slechts zo
groot als een hand en toch kan de mens, als hij dat wil, zich stukje bij beetje
helemaal van top tot teen bekijken en op die wijze kan dan ook een klein land
gemakkelijk de spiegel zijn van een groot rijk. Maar als een klein land een
groot rijk als voorbeeld zou willen nemen, zou het zich lelijk vergissen en al
zijn onderdanen in het ongeluk storten! Daarom zijn wij liever een kleine
spiegel, dan een reus die zich daarin bekijkt! -Heb ik gelijk of niet geëerde
Cyrenius?"
[II] CYRENIUS zegt: "Ik zou
diegene wel eens willen zien, die je ongelijk zou kunnen geven! Je hebt altijd
gelijk, want uit jou spreekt steeds de gewekte geest van God.
[12] Maar kijk nu toch eens naar de
stad! Ik geloof dat het steeds feller gaat branden. Straks brandt de gehele,
grote stad nog af? Onze Raphaël zou daar wel kunnen helpen als hij dat zou
willen!?"
122
Het wezen van de engelen
[1] JARAH zegt: "O, hij wel! Als
de Heer hem op een voor ons onzichtbare wijze een aanwijzing geeft, -maar
anders doet hij niets! Hij is mij gegeven als leraar en beschermer, maar als ik
hem vraag om het een of ander te doen, doet hij het zeker niet! En als ik iets
van hem wil weten, geeft hij niet alleen geen antwoord, maar vraagt het meteen
aan mij, en ik moet hem dan antwoord geven op wat ik aan hem vroeg. Daarom is
iedere vraag aan hem verloren moeite. Ik mag hem wel erg graag, maar ik zou hem
nog duizend maal liever hebben, - als hij maar een beetje meegaander zou zijn!
Hij is wel steeds uitermate vriendelijk, maar men mag hem niets vragen, want
dat heeft helemaal geen zin."
[2] MATHAËL zegt: "Maar ik wil
toch wel eens zien of hij niet ertoe te brengen is tenminste enige burgerhuizen
voor de vlammen te behoeden! Ik zal hem hier roepen en eens zien of de lieve
Jarah helemaal gelijk heeft!"
[3] Dan roept MATHAËL Raphaël en zegt
tegen hem: "Vriend, kijk eens naar de stad! Ik geloof dat er nu ook wat
armelijke hutten in brand staan; als dat zo is zou je dat toch wel kunnen
voorkomen!?"
[4] De ENGEL zegt: "Ongetwijfeld,
als ik dat mocht. Maar mijn wil is die van de Heer en ik kan slechts willen,
wat Hij wil. Als de Heer het wil, kun je je niet voorstellen hoe snel ik de
brand zou blussen! Maar zonder de wil van de Heer kan ik net zo weinig als jij,
want al de door mij uitgevoerde wonderen heb niet ik, maar heeft slechts de wil
van de Heer door middel van mij tot stand gebracht.
[5] Wij engelen zijn in wezen slechts
het uitvoerende orgaan van de goddelijke wil, ofwel de gepersonifieerde wil van
de Heer, en uit ons zelf kunnen wij niets, omdat wij zonder de goddelijke wil
als zelfstandige wezens helemaal niet kunnen bestaan, net zoals jouw ogen in de
spiegel zich geen waarachtig spiegelbeeld van de zon voor kunnen stellen als er
niet eerst van de echte zon een straal op het oppervlak van de spiegel valt.
[6] Om mijn wezen echter nog beter te
begrijpen, wijs ik je op een soort holle of brandspiegel, die de van oudsher
beroemde werktuigkundige Archimedes bij toeval heeft uitgevonden. Deze spiegels
hebben de natuurlijke eigenschap een aantal op hun vlak vallende zonnestralen
in één punt op een bepaalde afstand te concentreren. De op één punt geconcentreerde
zonnestralen hebben dan zowel wat licht en warmte betreft een zoveel maal
grotere kracht dan de enkelvoudige straal, als het verhoudinggetal tussen het
kwadraat van de doorsnede van het brandpunt en de doorsnede van het
spiegelvlak, waarbij de doorsnede van het brandpunt vaak bij de grootste
concentratie nauwelijks twee duimbreedtes meet en de doorsnede van het
spiegelvlak vaak manshoog is.
[7] Zo'n brandpunt heeft dan zeker een
meer dan duizendvoudig grotere kracht zowel wat licht als warmte betreft dan de
natuurlijke, enkelvoudige straal, maar is toch niet denkbaar zonder de zon.
[8] De spiegel verenigt namelijk
slechts de zonnestralen tot een sterk en snel werkend brandpunt, maar zonder de
zon bezit hij geen kracht en blijft hem alleen maar de eigenschap over om de
stralen van de zon te concentreren als die op zijn vlak vallen; maar zonder de
zon is de werking van de brandspiegel gelijk aan nul.
[9] Wij, engelen, zijn dus zoals
gezegd slechts brandspiegels voor de opname en de concentratie van de
goddelijke wil, en als wij iets doen, doen wij dat door het brandpunt van de in
ons geconcentreerde, goddelijke wil en dan zie jij niets dan wonderen. -Begrijp
je dat?"
[10] MATHAËL zegt: "O, dat begrijp
ik nu best, alleen wist ik niet dat Archimedes de uitvinder van de brandspiegel
was, want men schrijft die toch oorspronkelijk aan een zekere Hamerod en
vervolgens aan de bekende Thales toe, die ook een bliksemmachine vervaardigd
moet hebben!"
[II] RAPHAËL zegt: "Heel juist,
maar Archimedes was een draaier en ontdekte uit zichzelf zowel de
grondbeginselen van de zeer bruikbare brandspiegel, van de cilinder en schijven
die de bliksem veroorzaakten, als vooral van de hefmachine, door het fortuinlijke
gebruik van zijn speciaal daarvoor uitgevonden en precies berekende schroef, na
welke uitvinding hij zei: 'Geef mij buiten de aarde een vast punt en dan hef ik
de gehele wereld uit haar voegen!'
[12] Uit dit alles blijkt wel dat ik
uit mijzelf jouw goede wens niet kan uitvoeren. Maar als de Heer mij daarvoor
uitkiest, zal alles snel afgelopen zijn. Vraag het daarom alleen aan de
Heer!"
[13] JARAH zegt: "De Heer kan men
nu niet lastig vallen, want Hij heeft aanbevolen te rusten of, als wij wakker
blijven, te bidden. En dat moeten wij doen, want Hij zegt niets voor niets. Wat
gaat het ons aan of de gehele stad afbrandt?! De Heer zal Zijn reden wel hebben
waarom Hij dit over deze stad heeft laten komen, en die reden kan best een heel
goede zijn en vol van goddelijke liefde en erbarmen. Als wij daar nu iets aan
zouden veranderen, zouden wij de zaak niet beter, maar eerder slechter maken.
De Heer zal op het juiste ogenblik, zonder onze voorspraak, het Zijne wel
doen. Met mijn Raphaël is en blijft echter niets aan te vangen, want zonder de
wil van de Heer is hij een leeg omhulsel."
123
Jarah's wijsheid
[1] MATHAËL zegt: "O jij kleine
Jarah! Kijk toch eens aan, die wijsheid had ik achter jouw persoontje werkelijk
niet gezocht! Het is al goed, mijn liefste Genezarethse, maar nu zou ik wel
eens van je willen weten hoe jij eigenlijk bidt!"
[2] JARAH zegt: "Ik verplaats mij
met al mijn gedachten en gevoelens in het diepst van mijn hart, waar Gods
liefde woont. Daardoor wordt deze heilige liefde net zo gevoed als wanneer men
op een zwakke vuurgloed die niet meer vlamt, goed, dor en zeer licht brandbaar
hout legt.
[3] Het hout zal de zwakke gloed heel
vlug zover brengen dat het kleine vlammetjes zal doen ontstaan. Deze vlammetjes
zullen dan weldra op het hout overspringen en dan ontvlamt het geheel tot een
helder vuur en het hart wordt helder verlicht en helemaal warm van leven. Dan
pas spreekt de daardoor gewekte, op God gelijkende geest in het hart:
[4] 'O heilige Vader in de hemelen! Uw
naam worde geheiligd! Dat Uw Vaderliefde kome naar ons arme zondaars, die vol
dood en nacht zijn! Uw enig heilige wil geschiede hier op deze aarde zoals in
al Uw hemelen! Als wij tegen Uw eeuwige, heilige orde gezondigd hebben, vergeef
ons dan die dwaasheid en wees geduldig en begrijpend voor ons, zoals ook wij
voor diegenen geduld en begrip tonen, die ons op de een of andere wijze onrecht
hebben aangedaan! Laat niet toe, dat onze lichamelijke zwakheid hoe dan ook
boven ons vermogen door de wereld en door de duivel wordt verzocht, maar verlos
ons door Uw grote genade, liefde en mededogen van de duizendvoudige soorten
kwaad waardoor onze liefde tot U, o heilige, grote, goede Vader, vertroebeld en
verzwakt zou kunnen worden! Maar als wij hongerig zijn en dorstig, zowel
geestelijk als lichamelijk, geef ons dan, goede, lieve Vader, datgene wat U
vindt dat wij dagelijks nodig hebben! U alleen zij al mijn liefde, alle eer en
alle lof eeuwig, eeuwig!'
[5] Kijk, dat noem ik bidden. Maar dit
bidden heeft voor God zeker slechts dan pas waarde, als eerst in het diepst van
het hart op de hiervoor beschreven wijze de liefde tot God helder en vurig is
gaan branden door de eenwording van alle gedachten en gevoelens in het
goddelijke centrum van het hart. Als dat vooraf niet gebeurt, is ieder gebed
van nog zulke mooie woorden, voor God een gruwel en het wordt niet aangezien en
niet aangehoord.
[6] Want God Zelf is een geest en moet
daarom in de geest der liefde en in het helderste vlammenlicht der waarheid
aanbeden worden. -Begrijp je nu wat waarachtig bidden is naar mijn gevoel en
mijn begrip?"
[7] MATHAËL zegt: "O lieftallig
meisje! Wie zou er nu ooit bij jou zo'n diepe wijsheid gezocht hebben!?
Werkelijk waar, ik zou nog best jouw leerling kunnen zijn, en ik schaam me niet
in het minst om dat hier voor iedereen hardop en openlijk te bekennen! Ja, nu
begrijp ik pas jouw onweerstaanbare aanhankelijkheid aan de Heer en vice versa
(omgekeerd), zoals de Romeinen zeggen! Jij schijnt net als ik ook heel snel
door de Heer te zijn gewekt?!"
[8] JARAH zegt: "Wie God de Heer
boven alles liefheeft, wordt weldra en gemakkelijk gewekt, wie Hem echter met
het verstand zoekt, om Hem te gaan liefhebben als hij Hem met het verstand
bewijsbaar heeft gevonden, die heeft een groot en vergeefs werk op zich genomen
waarmee hij nooit op deze wereld aan het gewenste doel zal komen. Daarom hebt u
ook zo snel Gods krachtigste genadelicht bereikt, want in het hart van uw ziel
moeten de vlammen toch steeds hoog opgelaaid zijn, ofschoon u lichamelijk een
hele tijd belegerd was door de kwade, helse geesten!"
[9] MATHAËL zegt: "Ja, goddelijk
kind, daar kon je wel eens groot gelijk in hebben! Ik had God reeds vanaf mijn
kinderjaren boven alles lief en daarom lieten mijn ouders mij ook wijden voor
de dienst in de tempel, waar mijn lichaam eerst omgevormd werd tot een ware
helse machine, maar waar mijn ziel ondanks dat toch bleef wat zij vanaf het
oerbegin van haar bestaan was. Maar daar wil ik verder met geen woord meer over
spreken, want dat roep ik niet graag in mijn gedachten terug. -En zeg jij nu
eens, liefste Helena, hoe dit wijze meisje jou bevalt! Is het niet
verbazingwekkend dat dit kind zo wijs is?"
[10] HELENA zegt: "Waar en wie
zijn toch haar ouders?"
[11] MATHAËL antwoordt: "Wel,
wel, daar weten we alles van en jij hebt haar vader Ebahl, die hier ook
aanwezig is, een herbergier uit Genezareth, al gisteravond beneden bij jullie
drie tenten gezien en gesproken! Ben je dat dan al vergeten? Zeg me liever wat
je van de buitengewoon kernachtige wijsheid van dit meisje vindt en of je niet
ook zoals ik een levendig verlangen voelt om net zo wijs te zijn als zij, deze
allerliefste, bevallige kleine! Heus, ik weet veel, -maar dit kind weet meer!
In mijn hart zie ik dat haar reine borst dingen bewaart waar wij nog geen flauw
idee van hebben. Maar Raphaël schijnt door haar niet zo hoog aangeslagen te
worden! Wat denk jij daar nu van, liefste echtgenote Helena?"
[12] HELENA zegt, in plaats van
opgewekt en vrolijk, heel weemoedig: "O lieve Mathaël, zover zal de arme
Helena het wel nooit brengen! Het lijkt wel of het hart van de Almachtige
zonder meer in het hart van dit meisje zit, want zo'n ervaring in de sfeer van
het meest innerlijke leven met God kan men slechts uit de mond van de Schepper
Zelf vernemen! En dan is het heel begrijpelijk dat zij de engel niet zo hoog
aanslaat, want wat echte wijsheid betreft zijn zij aan elkaar gelijk. Dat de
engel daarbij door de Heer een oneindige macht en kracht ontvangt, daaraan valt
niet te twijfelen, maar of hij uit liefde tot de Heer meer wijsheid heeft dan dit
meisje, zou ik bijna in twijfel willen trekken.
[13] Ik zou met haar wel willen
spreken als ik niet zo'n bijzonder groot ontzag voor haar wijsheid had! Want
wij zouden haar met een enkel dom woord wel eens gemakkelijk zo'n
terechtwijzing kunnen ontlokken, dat we ons leven lang geen woord meer zouden
durven zeggen.
[14] Als het meisje arm zou. zijn, zou
ik het alle schatten willen geven die ik bij mij heb. Maar gezien de tamelijk
kostbare kleding schijnt het een kind van welvarende ouders te zijn en een geschenk
van mij zou bij haar zeker niet in goede aarde vallen. Haar ongelofelijke
wijsheid veracht iedere wereldse pracht nog veel meer dan wij, terwijl ik die
al zo veracht, hoewel ik haar zelfs nog niet eens een wijsheid ter grootte van
het kleinste waterdruppeltje aan zou kunnen reiken!
[15] Ik heb het meisje onbeschrijflijk
lief, maar haar nabijheid bezorgt mij toch behoorlijk wat angst en vrees.
[16] Maar voor het antwoord, hoe men
tot God op de juiste manier moet bidden, ben ik haar toch grote dank verschuldigd,
hoe zal Ik dit kind nu.echter daar passend voor kunnen danken?" .
[17] JARAH, die intussen met Raphaël
in gesprek was, zegt.: "Lieve, geëerde koningin, houd van mij zoals ik van
u houd, - meer is met nodig! En hoe ik over alle wereldse schatten denk, weet u
wel en dat heeft u ook al heel wijs aangegeven. Als het werkelijk nodig was dat
wij elkaar door middel van grofstoffelijke schatten tegemoet moesten komen, dan
zou ik u beslist veel grotere kunnen geven dan u mij. Maar wat is al deze
wereldse pracht vergeleken bij het kleinste vonkje van de ware, levende liefde
tot God in ons hart!? Vriendin, dit juweel moeten wij zuinig in ons hart
bewaren, behoeden en verzorgen, opdat het niet van ons vervreemdt! Als de
pracht, de reinheid en de levensintensiviteit daarvan steeds in ons toeneemt,
bezitten wij meer dan wat alle hemelen kunnen bevatten! -Begrijpt u dat?"
124
De juiste wijsheid verschaft de juiste middelen
[1] HELENA zegt: "Dat was een waar
woord en ik heb het goed begrepen, maar ik begrijp alleen niet hoe je zo wijs
bent geworden!"
[2] JARAH zegt: "Denk daar maar
niet aan, want dat is een zaak van de Heer, die de mensen afhankelijk van hun
mogelijkheden verschillende genadegaven.geeft en net als een zaaier de tarwe
bij hen op een geploegde akker uitzaait. Daar waar het zaad op een goede bodem
valt, brengt het ook gemakkelijk en snel, veel vrucht voort. Ik geloof dat jouw
hart ook een goede akker is!?"
[3] HELENA zegt: "Dat zou wel zo
moeten zijn, maar ik leefde te lang in het blinde heldendom, dat nog steeds in
mij nagalmt als een slecht gestemde snaar op een windharp! Ik ken nu wel de
waarheid en die is nu mijn leven geworden, maar denk eens aan mijn grote volk
thuis, dat nog muurvast verbonden is met het heidendom en zijn afgoden! Hoeveel
moeite zal het ons kosten het volk op een andere wijze voor te lichten en van
het bijgeloof te bevrijden! Als de almachtige wil van de Heer ons daarbij niet
geweldig ondersteunt, zullen we weinig of niets kunnen bereiken!"
[4] JARAH zegt: "Maar jij en je
vader waren toch ook heiden en ondanks dat kostte het echt niet zoveel moeite
en werk om je tot de zuivere waarheid over te halen!"
[5] HELENA antwoordt: "Weliswaar
kan ik het bij puur geestelijke zaken niet tegen jouw wijsheid opnemen, maar er
zijn op de wereld ook nog heel andere zaken en wel vooral in samenhang met de
verschillende religies van de mensen, die veel moeilijker uit de weg te ruimen
zijn dan de fouten van een dwaalleer zelf.
[6] Eerst krijg je met de priesters te
maken, die de godsdienst zo ingericht hebben dat zij daar het meeste profijt
van trekken en er goed van kunnen leven. De tempels vragen veel aandacht en
geven werk aan veel kunstenaars en handwerkers en verder zijn er nog dienaren en
knechten. Al deze mensen leven van de tempels en verliezen bij het opheffen
daarvan hun inkomen en hun brood. Wat zullen die wel zeggen!?
[7] Als men deze mensen mogelijk een
ander inkomen zou kunnen geven, zou een en ander misschien beter en gemakkelijker
gaan, maar waar moet je in een land dat niet zo groot is, zo snel voor
duizenden een nieuwe bron van inkomsten vinden, en waar voor zoveel mensen
brood vandaan halen!? Voor een paar dagen zouden wij dat nog wel kunnen, maar
voor jaren achtereen! Waar moet je het vandaan halen, als je ook nog goed en
redelijk wilt blijven!?
[8] Bovendien bezit het priesterdom
het grootste vertrouwen van het volk en staat daarbij hoog in aanzien. Boze
priesters hoeven daarom het volk alleen maar te zeggen dat de goden ons
vervloekt hebben en dan staat het maar te bezien of we nog heelhuids uit ons
land kunnen komen. -Kijk, vriendin, dat zijn zo zaken die ons erg aan het
denken zetten! Zoals gezegd, slechts de wonderbaarlijke hulp van de Heer kan
raad schaffen!
[9] Het zal moeilijk zijn om hier in
het Joodse rijk dit zuivere licht uit de hemelen te verbreiden, omdat de oude
leer van Mozes al te veel ondergesneeuwd is met onwaarheden en bedriegerijen,
waardoor het priesterdom te rijk is geworden en nu te goed leeft. Tevens speelt
het priesterdom het altijd heel goed klaar om gemene zaak met de machthebbers
te maken en zich vanwege allerlei politieke redenen onontbeerlijk te maken.
[10] De machthebbers geven de
priesters daarvoor gewoonlijk teveel vrijheden en privileges, waarmee zij dan
het blinde volk door allerlei trucjes al gauw voor zich innemen en waardoor de
machthebbers uiteindelijk het spel mee moeten spelen om niet alles te
verliezen. Onder deze omstandigheden is het moeilijk om hoofd van een volk te
zijn. Uiteindelijk moet men zelfs blij zijn dat men nog voor hoofd kan en mag
spelen, hoewel men het in werkelijkheid allang niet meer is.
[11] Geloof mij maar, reeds lang zijn
de priesters de eigenlijke gebieders van het volk en van de volkeren, en de
keizers, de koningen en vorsten zijn slechts hun heimelijk zeer geërgerde
handlangers. Velen van hen zouden alles anders en beter willen ordenen en al de
vette en doorvoede godsdienaren de laan uitsturen, als dat mogelijk was! Maar
het is niet mogelijk en zeker niet op een humane manier. Wel, als ik daar nu
aan denk, rijzen me de haren ten berge! -Begrijp je die moeilijkheden
wel?"
[12] JARAH antwoordt: "Zeker, en
ik weet ook dat men niets forceren kan. Maar waar je ook terdege rekening mee
moet houden is, dat ons mensen heel veelonmogelijk is, wat bij God en met Zijn
hulp heel goed mogelijk kan zijn!
[13] Doe jij daarom maar zoveel als je
kunt en laat al het andere over aan de Heer, dan zal alles wel het gewenste
goede doel bereiken!
[14] Daarbij heb je Mathaël, die door
de Heer voorzien is van veel wijsheid, kracht en macht, en zijn bijna even
wijze en machtige metgezellen. Zij allen zullen mettertijd ook wel wat bereiken
en daarom kun je nu ook wel gerust zijn!
[15] En als Mathaël zijn lessen in je
land net zo begint als bij jou, zal het hem echt niet zo moeilijk vallen zelfs
de priesters als eersten aan zijn kant te krijgen, die hij dan hun nieuwe
opdracht kan geven. En zij zullen het volk op dat wat daarop volgt weten voor
te bereiden. En wat dan verder de kunstenaars en handwerkers betreft, die
zullen door de totaal veranderde priesters wel voor andere doelen gebruikt
kunnen worden!
[16] Maar als jij, liefste vriendin,
als je nu weer thuiskomt, al het oude omver zou willen werpen, dan is het wel
duidelijk dat die inspanning en dat werk beslist zeer slecht beloond zou
worden.
[17] De ware wijsheid uit God moet ook
overal de juiste middelen weten te gebruiken. Als zij dat niet weet, is zij nog
lang geen ware wijsheid uit God. Wat bij één mens mogelijk is, moet ook bij
duizenden mogelijk zijn, alleen vraagt dat natuurlijk meer tijd en geduld, maar
alles gaat, als je de tijd en de daarvoor geëigende middelen gebruikt. Met één
slag wordt geen boom geveld en met één emmer water is de bron niet droog. En zo
gaat het overal: goede wil, tijd en de juiste middelen kunnen bergen verzetten
en een zee droogleggen!
[18] Niets is bij God onmogelijk; waar
Hij geestelijk en natuurlijk helpt gaat alles! Maak je dus helemaal geen zorgen
en vertrouw vast op de Heer en dan zal alles wel veel beter gaan dan jij het je
nu voorstelt! -Beste Mathaël, heb ik nu gelijk of niet!"
125
Ouran toont aan dat Helena 's vrees ongegrond is
[I] MATHAËL zegt: "Zeker, wie zal
dat willen ontkennen, maar mijn zeer geliefde echtgenote tilt er veel te zwaar
aan! Ja, het zal echt niet zo gemakkelijk zijn, -maar nog lang geen Augiasstal
die de reus Hercules binnen een bepaalde korte tijd moest schoonmaken! Ik heb
helemaal geen angst en ik denk dat alles met hulp van de Heer heel gemakkelijk
zal gaan!"
[2] HELENA zegt: "Dat hoop ik
ook, maar ik ken mijn volk en alle traditionele gewoonten van het land en ik
zeg je dat het temidden van hen, dat wil zeggen temidden van de mensen van mijn
rijk, heel moeilijk is om mens te zijn en te blijven!
[3] Veel menselijke misverstanden
kunnen eenvoudig bestreden worden, maar het is een reuzenwerk om tegen het
fanatisme van het bijgeloof te vechten dat diamanthard is geworden en dat het
priesterdom met allerlei schijnwonderen aanmerkelijk heeft weten aan te
wakkeren.
[4] Misschien zou het lukken door
ontzaglijke tegenwonderen te doen, maar dan ga je je afvragen of je het volk
daarmee wel helpt! Je zou het zo slechts het ene bijgeloof ontnemen om het
andere daarvoor in de plaats te stellen, als je het tevens niet ook het juiste
inzicht zou geven om een echt wonder te onderscheiden van een schijnwonder.
Maar hoe kun je dat, als je de wezenlijke aard van de schijnwonderen nog veel
te weinig kent?!
[5] De oude priesters, die ter bekrachtiging
van hun bedriegerijen ten aanschouwe van het volk al zo veel schijnwonderen
hebben verricht, zullen nooit bereid zijn om die te herroepen! Want als zij dat
doen, zal het hele volk zich op hen storten en hen in stukken scheuren, want
een heel, groot volk laat zich nooit en te nimmer -zo vlug scholen als een
enkel mens.
[6] Met het oude priesterdom moet dus
heel anders te werk worden gegaan en het volk moet op zo'n geweldige
verandering voorbereid worden zonder dat het er erg in heeft en wij kunnen van
veel geluk spreken als wij over tien jaar het zover hebben gebracht, dat het
volk over geestelijke zaken wil spreken!
[7] Weet je, liefste echtgenoot
Mathaël, ik twijfel geen ogenblik aan je grote wijsheid en ook niet aan de
nodige, buitengewone hulp van de Heer, maar ik ken ook al de moeilijkheden die
zich als reuzen tegen ons zullen verheffen en het is maar zeer de vraag of we
niet op zekere dag in den vreemde moeten vluchten!
[8] Hoe goddelijk zuiver en heerlijk
deze leer ook is en hoe oneindig zaligmakend daarbij, de wereld is te slecht en
het zal daarom naar mijn mening altijd een zeer zware taak zijn het
vredesevangelie aan de duivels in het dodenrijk te prediken!"
[9] MATHAËL zegt: "O, het zal
zeker geen gemakkelijk werk zijn, maar wij zullen des te meer vreugde beleven
als het ons met hulp van de Heer zal lukken! Maar het móet ons lukken ook al
zou daardoor de gehele wereld in puin storten! Want wat dat betreft ben ik een
heel eigenzinnig mens, wat ik me eenmaal voorneem, moet ook gedaan worden! -En
nu een ander onderwerp!"
[10] OURAN zegt: "Je hebt gelijk
als je eens over wat anders begint! Ik heb intussen wel een klein, mij zeer
versterkend slaapje gedaan en in mijn droom heel wonderlijke dingen gezien,
maar ondertussen heb ik toch van jullie gesprek het een en ander opgevangen en
ik zeg jullie dat de kleine helemaal gelijk heeft en jij, Mathaël mijn zoon,
hebt ook gelijk. Maar de vrees van mijn lieve dochter, ook al is die niet
geheel ongegrond, is toch wat te overdreven!
[11] Ik ken
mijn volk toch zo goed als mijzelf! Voor het grootste deel drijft het handel,
leert allerlei volken kennen en komt dan ook in aanraking met hun zeden,
gebruiken en religies. In het binnenland vind je wel gemeenten die nog heel
trouw aan hun orakels hangen, maar aan de kusten kun je het hele godendom voor
een paar dubbeltjes van ze kopen. Het priesterdom staat bij de meesten al heel
lang in de slechtste reuk en de filosofie heeft allang het eigenlijke godendom
uit het zadel geworpen.
[12] In
Taurië, waarvan de zuidelijke kant ook onder mijn beheer staat, is het godendom
allang ten einde, waaraan de Romeinse dichter OVIDIUS, die zich daar enige tijd
heeft opgehouden, door zijn 'Metamorphosen' waarin hij het godendom op een
nette en dichterlijke wijze belachelijk maakte - niet weinig bijdroeg. Plato,
Socrates en Aristoteles zijn de goden van deze tijd en deze leer past daar heel
wel bij, want deze drie geleerden prediken ook maar één God en verwerpen
helemaal dat het veelgodendom iets reëels zou zijn en zij zien daarin slechts
bepaalde eigenschappen van de ene en enig ware God. .
[13] Wij
zouden waarschijnlijk toch nooit hier naar het Joodse land gereisd zijn als wij
niet hadden gehoord dat in de tempel te Jeruzalem de enig ware God haast
zichtbaar aanwezig was, waarvan speciaal Plato in zijn dialoog 'Symposion'
beschrijft hoe men zich geestelijk met deze enig ware God kan verenigen! Mijn
gehele volk weet daarvan en daarop kan best iets goeds gebouwd worden!
[14] Ik zou mij natuurlijk in
Jeruzalem in alles hebben laten inwijden en als ik daar iets bevredigends had
gevonden, zou ik het van daar meteen naar mijn volk hebben gebracht. Dat wij
hierheen zijn gekomen, meteen naar de smid zelf in plaats van naar de leerling
smid -wat.nu door alles wat wij beleefd, gehoord en gezien hebben wel aan geen
twijfel meer onderhevig is - dat is een vrije en uitzonderlijke genadedaad van
God de Heer, waarschijnlijk omdat wij in alle ernst het goede wilden, waarvan
wij nooit willen en zullen zeggen dat wij dat verdiend hebben. Maar daardoor
zullen wij thuis des te gemakkelijker kunnen werken, omdat wij daarbij blij
Iedere gelegenheid geheel op de hier ondervonden, goddelijke hulp kunnen
rekenen!
[15] Wij hebben, liefste dochter, lang
niet zoveel gezocht als wij gevonden hebben. Als wij maar iets meer gevonden
zouden hebben dan in Plato's
'Symposion', waren wij al buitengewoon tevreden naar huis gegaan. Maar
hoe gaan we nu., nu wij iets hebben gevonden, waarvan Plato in zijn Symposion
nooit had kunnen dromen?! Nu zullen wij onder groot gejubel naar huls trekken
en de verbaasde volken luidkeels verkondigen wat wij tijdens ons zoeken
allemaal hebben beleefd, gehoord en gezien! Ik moet jullie zeggen dat ik mij er
nu al echt van ganser harte op verheug!
[16] Helena, ik begrijp daarom nog
niet waarom jij daar zo vol angst tegenop kunt zien!
[17] Ik zal weliswaar niet ontkennen
dat jij daarvoor een reden hebt, maar voor ons land gaat die niet op, misschien
veel eerder voor het Jodendom, dat, zoals ik nu wel heb gemerkt vol bedrog, vol
heerszucht en vol kwaadwilligheid zit. Daar, daar zou je angst veel meer een
gegronde reden hebben dan bij mijn mensen, die ware lammeren zijn! -Wat is jouw
mening, geliefde en geëerde zoon Mathaël?"
[18] MATHAËL zegt: "Ik ben het
helemaal met u eens, want in de tempel te Jeruzalem gebeuren heel ontzettende
dingen en het zou erg gewaagd zijn daar met deze leer aan te komen! In de
tempel waar eens Jehova's geest zichtbaar aanwezig was in het allerheiligste,
heerst alles wat men maar slecht en kwaadaardig kan noemen. Maar van iets
goddelijks is In werkelijkheid geen spoor meer aanwezig, alleen maar namen
zonder inhoud! De priesters zijn wolven en hyena's in schaapskleren. In
besloten kring zal ik jullie nog heel veel daarover kunnen vertellen omdat ik
zelf tempeldienaar was! Maar nu houden we daarover op, want hier kan over iets
veel beters gesproken worden dan over de nu geheel goddeloze tempel te
Jeruzalem!
[19] Nu moet ik eens mijn liefste
Jarah wat meer lastig vallen, want zij bewaart In haar binnenste nog geheimen
waarvan wij allen geen idee hebben! Jarah, vertelons toch eens iets over je
belevenissen!"
126
Mathaël twijfelt aan de belevenissen van Jarah
[1] JARAH zegt: "O, heel graag, -
maar jullie zouden me misschien nauwelijks willen geloven! U, beste Mathaël, weet
veel van de sterren, maar ik misschien nog wel meer. Dat is echter niet mijn
verdienste, het is slechts een zuivere, buitengewone gift van de Heer. Wacht,
ik zal u Iets vragen! Als u daar een bevredigend antwoord op kunt geven, weet u
net zoveel als Ik, maar heeft u daar geen antwoord op dan zal ik zo vrij zijn u
veel van wat ik weet te vertellen. -Wat denkt u dat die kleine sterren aan het
firmament zijn?"
[2] MATHAËL antwoordt: "Liefste
Jarah, die vraag is wel wat erg vreemd! over de zon, de maan en nog enige
planeten zou ik je misschien wel een voor jou bevredigend antwoord kunnen
geven, maar het oog van mijn ziel is nog nooit tot aan de vaste sterren
doorgedrongen. Ik vermoed dat het ook verre werelden zijn, zoals de Heer daar
ook al eens op heeft gewezen, maar hoe ze er nu zo precies uitzien en wat hun
natuur en wezen is, dat kan ik je natuurlijk niet vertellen en dat zou ik
daarom graag van jou horen, als je mij daar iets over zou willen
vertellen!"
[3] JARAH zegt: "Beste Mathaël,
als u niet kunt geloven dat ik een paar van deze sterren in levenden lijve heb
bezocht, helpt mijn relaas u weinig of niets! Maar als u het kunt geloven, kan
ik u er wel wat over vertellen!"
[4] MATHAËL zegt: "Mijn
allerliefste kind, daarmee stel je het geloof wel erg hard op de proef, want
fysiek is er -geen mogelijkheid denkbaar . In de geest, in een soort
geestelijke vervoering is zoiets wel mogelijk, en ik ben graag bereid te
geloven wat je mij over de ver verwijderde, vaste sterren zeggen en vertellen
wilt. Maar als je zegt 'in levenden lijve' dan kan ik dat al niet geloven en
het verhaal, dat misschien op zichzelf helemaal waar en juist is, verliest veel
van zijn waarheidsgehalte als de inleidende zin een pure onmogelijkheid
inhoudt."
[5] JARAH zegt: "Waarom moet het dan
onmogelijk zijn dat ik met huid en haar en met mijn vlees en bloed op een paar
van deze sterren ben geweest? Zijn bij God dan niet alle dingen mogelijk?"
[6] MATHAËL zegt: "O, zeker, bij
God is geen ding onmogelijk, maar God heeft een bepaalde orde vastgesteld en
deze orde is een wet die Hij Zelf uitermate gewetensvol houdt en ook moet
houden omdat de gehele schepping anders in het volgende ogenblik niet meer zou
bestaan. De Heer doet hier veel wonderen, maar voor de oplettende toeschouwer
allemaal steeds binnen Zijn eeuwige, heilige orde.
[7] Toen men vanavond een langere dag
wenste, liet Hij niet de aarde of schijnbaar de werkelijke zon stilstaan -wat
volgens Zijn hoogst eigen woorden tegen Zijn orde zou zijn -want als Hij zoiets
zou doen, dan zou al het leven op aarde ten dode zijn opgeschreven. Wat niet
door de verschrikkelijk krachtige, centrifugale kracht vernietigd zou worden,
zou een nog zekerder dood vinden in de golven, die al het vaste land zouden
overspoelen.
[8] Kijk, met mijn huidige kennis van
de aarde en haar luchtregionen weet ik dat op een hoogte van slechts tien uur
boven ons geen levend wezen zou kunnen bestaan, net als een vis niet zonder
water kan, hoewel een vis toch nog langer buiten het water in leven zou kunnen
blijven dan een mens op tien uur gaans hoog boven de aardbodem. Maar denk je nu
eens de eindeloze afstand in van deze aarde tot een van die vaste sterren!
[9] De afstand van ons tot de zon, die
mijn vrije ziel precies kan afmeten, is al iets ontzettends. Een afgeschoten
pijl zou bij gelijkblijvende snelheid meer dan vijftig jaar moeten vliegen eer
hij de zon bereikte. Maar naar het gevoel van mijn ziel, dat weliswaar niet
volkomen betrouwbaar is, is de dichtstbijzijnde vaste ster al tienmaal
honderdduizend maal verder van ons verwijderd dan de zon en een afgeschoten
pijl zou daar tienhonderdduizend maal vijftig jaar over doen! Als een mens
echter zo snel zou gaan als een pas afgeschoten pijl, zou de weerstand van de
lucht hem ogenblikkelijk verscheuren, maar wat zou er dan wel met hem gebeuren
als hij in een paar ogenblikken die ontzettende afstand aflegde?! Wat zou er
dan van zijn vlees en bloed overblijven?!
[10] Kijk, de natuurwetten zijn ook
door God gegeven en kunnen slechts samen met de natuur worden opgeheven. Maar
zolang er een natuur bestaat, zolang blijft ook de onveranderlijke natuurwet.
Daar kunnen geen uitzonderingen op zijn, want een nog zo kleine uitzondering
zou een onberekenbare storing teweegbrengen in de gehele aard der dingen, die
allemaal als schakels van een ketting aan elkaar vast zitten. Als er ook maar
één schakel stukgaat is de ketting haar bindende werking kwijt! Dit zijn nu
mijn redenen waarom het mij voorshands niet zo goed mogelijk is om te geloven
dat jij werkelijk lichamelijk naar een paar vaste sterren bent gereisd.
[11] Bij God kan wel heel veel nog
mogelijk zijn wat ik nu ondanks al mijn wijsheid nog lang niet kan begrijpen,
maar jouw bewering, liefste Jarah, verliest zich toch een beetje al te ver in
het buitengewone. Dat kan ik niet eerder voor waar aannemen dan dat je mij
begrijpelijk hebt uiteengezet hoe dat mogelijk is en met de eeuwige goddelijke
orde in overeenstemming kan 2ijn.
[12] Je moet daar echter niet boos om
worden, want ik wijs het toch nog niet volledig af. Alleen kan ik het naar
aanleiding van de genoemde redenen, die toch ook niet uit de lucht zijn
gegrepen, niet als overtuigend voor mij aannemen. Maar misschien heb je
doorslaggevende, ware bewijsgronden voor datgene wat mij nog niet helemaal
duidelijk is! Als je die hebt, zeg ze mij dan en ik zal in het vervolg aan
niets van wat je zegt meer twijfelen!"
[13] JARAH zegt: "Ja, ja, u bent
echt wel een zeer wijs en uitermate verstandig man, maar in alles heeft ook u
toch nog lang geen inzicht! Kijk, als Raphaël iets zou willen doen, zou hij mij
gemakkelijk in een oogwenk een paar bewijsstukken uit de natuur kunnen bezorgen
die ik van deze sterren als aandenken en als bewijs, dat ik daar werkelijk was,
mee naar deze aarde nam. Maar er is met hem niets te beginnen en daarom kan ik
u dat tastbare bewijs niet geven. Ook zou u als natuurlijk mens ook dan nog aan
de echtheid kunnen twijfelen, maar uw ziel, die met de goddelijke geest vervuld
is, zou daaraan toch zeker gemakkelijk zien dat de meegenomen herinneringen
niet aards zijn. Want zij zijn zo prachtig en kostbaar dat alles wat de aarde
aan kostbaars heeft daarbij vergeleken waardeloos is. Het zou een keizerlijk
sieraad van onschatbare waarde zijn! -Maar laten we er maar over ophouden, het
begint in het oosten te schemeren! De sabbat gaat komen en we moeten ons op
deze dag des Heren voorbereiden!"
[14] MATHAËL zegt: "Daar heb je
helemaal gelijk in, maar we krijgen vandaag dus niet als nader bewijs van je
lichamelijke bezoeken aan verscheidene vaste sterren nog wat te horen!?"
[15] JARAH zegt: "Hoe dan? Uw
tegenbewijzen liggen te vast verankerd in de bestaande, onveranderlijke,
goddelijke orde, en ik kan u voor mijn werkelijke bezoek aan de vaste sterren
geen ander bewijs geven dan te zeggen dat bij God alle dingen, die voor het menselijke
verstand nóg zo onmogelijk lijken, tóch mogelijk zijn.
[16] Heeft u de tijd berekend en
gemeten waarin de Heer door mijn Raphaël de schepen van Ouran vanaf het midden
der zee naar de oever liet verplaatsen? Wie heeft bij die zeer snelle
verplaatsing ook maar één schrammetje opgelopen? Hoeveel tijd had Raphaël nodig
om Ouran's grote woontenten en al zijn meegenomen, voor een deel zelfs zeer
breekbare bezittingen uit de schepen heel ordelijk op de oever te brengen?
[17] Heeft u het snelschrijven van
Raphaël niet gezien?! Is dat, als u dat ook maar een beetje serieus neemt, niet
in tegenspraak met de gewone natuurwetten, terwijl u het toch met eigen ogen
heeft gezien?! Kunt u beredeneren dat dat onmogelijk is?!
[18] Kijk, ik kan het u zeggen omdat
ik, zoals eerder geen levend wezen op deze aarde, het aan den lijve heb
ondervonden dat er in het eindeloze wereldruim zulke verschrikkelijk grote
zonnewerelden zijn dat zij, als ze hol zouden zijn, van binnen een grotere
ruimte zouden hebben dan de hele wereldruimte die u hier ziet tot aan de vaste
sterren van de eerste, tweede en derde grootte! Deze reusachtige
zonnewereldlichamen, waaromheen zich hele melkwegstelsels met talloos vele
centrale en planetaire zonnen bewegen, bewegen zich voor het verkrijgen van
energie eveneens weer om een nog eindeloos groter centraalzonlichaam, en die
beweging is zo snel dat uw gedachten niet eens snel genoeg zijn om haar in te
halen!
[19] Vanaf hier tot iedere vaste ster
van de eerste, tweede, derde en zelfs vierde grootte zou de vlucht nauwelijks
zeven seconden lang duren en wij maken met onze zon en met onze
planeetcentraalzon, die met het hiervoor genoemde en omschreven
centraalzonlichaam dezelfde snelle, wijde, omcirkeling meemaakt, precies
diezelfde beweging onafgebroken mee, en dat is beslist zo volgens de
natuurwetten en volgens alle hogere berekeningen! Voelt u daar wat van of
brengt dat het een of andere wereldlichaam of ons zelf in de war, nu wij zo
vliegensvlug zo'n onmetelijke afstand van de oneindige scheppingsruimte afleggen?
[20] Als echter zulke enorme
wereldlichamen ongeacht hun aard met zo'n ondenkbare snelheid voort kunnen
snellen, hoeveel makkelijker zal dat dan bij een lichaam als het mijne gaan,
als de Heer dat wil!?
[21] Heeft u nu een wat duidelijker
inzicht in de mogelijkheid dat ik werkelijk met mijn lichaam naar een paar van
de dichtstbijzijnde, vaste sterren ben gereisd?"
[22]
MATHAËL zegt: "O meisje, een hele hemel vol wijsheid woont in je en ik
begin nu werkelijk aan de mogelijkheid te geloven van dat merkwaardige, wat je
over jezelf hebt verteld! Maar vertel er nu niets meer over, want onze zielen
staan nog niet voldoende open om die groottes te begrijpen, Daar heb ik zelf
nog een aantal jaren voor nodig alhoewel mijn ziel toch al aardig verlicht is,"
127
Onheimelijke gevoelens
[1] Dan zwijgt Mathaël en denkt in
stilte na over wat Jarah heeft gezegd, en Helena en Ouran staren, in opperste
verbazing, zonder een woord te zeggen naar Jarah; maar Jarah kijkt naar de nog
fel brandende stad en wacht met groot verlangen op Mijn terugkomst. Het is nu
volkomen stil op de berg, slechts in het huis van Marcus is men in de weer voor
de aangekondigde gasten, namelijk voor Cornelius en Faustus, en de ochtend
wordt steeds lichter .
[2] Bijna een uur lang bleef het zo heel
rustig op de berg, afgezien van de reeds genoemde geluiden uit Marcus' huis
waar men druk bezig was in verband met de aangekondigde, nieuwe gasten, maar
ook voor de stellig te verwachten nieuwkomers uit de verwoeste stad.
[3] In die stilte vielen er ook een
aantal tegen de morgen in slaap. Zelfs Cyrenius, Julius, Josoë en meerdere met
Cyrenius hier aanwezige, hoge staatsdienaars sliepen in. Maar de dertig jonge
Farizeeën, die opmerkzaam de brand van de stad gadesloegen, bleven wakker en
spraken onderling veel over het geziene en gehoorde, en dat deden ook de twaalf
waarbij Suetal, Ribar en Baël behoorden.
[4] Mathaël, Helena, Jarah, Ouran en
Mathaël met zijn vier metgezellen Rob, Boz, Micha en Zahr bleven ook wakker en
waren vol diepzinnige gedachten, maar zij zwegen allen en dachten na over
datgene, wat Jarah allemaal tegen hen had gezegd en zij durfden haar niet nog
meer vragen te stellen. Maar Jarah dacht er ook over na of zij deze mensen soms
niet teveel ineens had verteld.
[5] Pas na een hele tijd, toen de
horizon al rood kleurde, opende de anders zeer zwijgzame ROB zijn mond en zei:
"Beste vrienden, ik kan ondanks al dat nadenken nog geen rust vinden.
Alles is hier zo buitengewoon merkwaardig dat je steeds bij jezelf denkt dat
je droomt en je kunt doen wat je wilt, maar je kunt je met al het geziene en
gehoorde toch nooit zo vereenzelvigen dat je je daarbij thuis voelt! En dat je
steeds meer vreemd voelen is op zichzelf nog het gewoonste waarmee de gedachten
van een denker zich kunnen bezighouden. We beleven niets dan een opeenvolging
van wonderen van de kolossaalste orde!"
[6] Broeder Mathaël, jij bent hier
koning van een groot land geworden en wij je consuls! De grote, heilige meester
hoeft slechts over de grote aarde te kijken en zij beeft als een kind voor de
roede! Daarbij komt nog de jonge hoofdmagiër uit de hemelen en doet dingen,
waarvan ons werkelijk de haren ten berge rijzen! Nu komt nog dit meisje en
vertelt ons weer dingen, waarvan je met het grootste gemak van de wereld
volkomen in de war zou kunnen raken! Zeg mij eens of het wel mogelijk is met
deze dingen op enigerlei wijze vertrouwd te raken!
[7] Maar waar Hij nu eigenlijk zo lang
blijft? Het zal nu toch wel drie uur geleden zijn dat Hij ons verliet en nog komt
Hij niet terug!"
[8] Een ander van de vier metgezellen
van Mathaël, die BOZ heette en ook nooit veel zei, antwoordde Rob: "Wat
jij voelt, voel ik ook en ik kan mij voor wat ter wereld ook, hier niet meer
thuis voelen! Alles wat gebeurt, komt zo onverwacht mogelijk en het is op
zichzelf dan altijd zo buitenissig fantastisch, dat je je niets fantastischer
voor kunt stellen. Iedere daad, ieder woord en iedere vertelling maakt alles
wat het menselijk oor tot op heden heeft gehoord en het oog ooit heeft gezien,
zo totaal onbeduidend, dat daarvan, evenals van Mozes en al zijn wonderdaden
niets overblijft.
[9] Er is geen twijfel aan, dat de
hele rijkdom van de goddelijke oergeest werkzaam is door de zeer merkwaardige,
goede en grote Meester, die geboortig is uit Nazareth en lichamelijk een zoon
is van de plaatselijke timmerman. Maar welk mens kan zich thuis voelen naast
zo'n grootheid? Als Hij spreekt, spreekt niet Hij, maar de eeuwige geest van
God in Hem en als Hij wat doet, zou ik van de grootste geleerde wel eens willen
horen wat God meer zou kunnen doen dan Hem mogelijk is! Hij is volmaakt God in
woord en daad, Zijn wil beheerst actief de gehele oneindigheid en toch loopt
Hij slechts als mens voor ons en naast ons, en eet en drinkt net als wij!
[10] Waar blijven nu al die wijze
woorden van Salomo, die bij de inwijding van de tempel. sprak: 'Heer, ik weet
dat hemel en aarde U niet kunnen omspannen -waar iedere schepping heeft
opgehouden, bent U nog eeuwig en oneindig machtig -maar toch hebben wij, o
Heer, een huis gebouwd om ons met zuivere en berouwvolle harten te verzamelen
om U, o Heer, voor al Uw weldaden en zegeningen te danken en U in tegenspoed
onze nood en onze ellende voor te leggen!' (I.Kon.8:12 e.v.)
[11] Misschien is dit niet woordelijk
wat daar staat, maar dan is het toch wel in het kort de inhoud van wat de wijze
bouwer van de tempel bij de inwijding met grootse, wijze woorden heeft gezegd.
Zou hij ook zo gesproken hebben als hij onze uit Nazareth geboortige Meester
gezien en gesproken had en Hem net als wij had leren kennen?
[12] Voor Zijn persoon is de tempel
wel enige duizenden malen te groot en de overal aanwezige, almachtige wil van
onze Meester is niet God de Meester Zelf, maar slechts een onbegrijpelijke
kracht van die ene Meester, die wij zien, horen en spreken kunnen, maar waarbij
wij toch Zijn persoonlijke grootte net zo goed kennen als die van ons. Hoe is
het mogelijk dat Zijn wil de gehele oneindigheid en eeuwigheid beheerst en Zijn
oog en Zijn oor overal in optima forma tegenwoordig is? Kijk, dat alles zijn
zaken, waar geen geest helemaal wijs uit kan worden, en het gevolg is dat men
zich daarin ook niet thuis kan voelen!
[13] Ja, als de persoon van de
geestelijk grote, goddelijke Meester op die..van een Simson of Goliath zou
lijken, was het allemaal wat begrijpelijker, want dan kon men zeggen: zo'n
almachtige geest moet ook een daarmee overeenstemmend lichaam hebben. Maar onze
Meester is, wat persoon betreft, eerder klein dan groot te noemen, en toch
speelt Zijn geest met de oneindigheid als een knaap met een appel! Dat is het
onbegrijpelijke, en alle wijzen met hun theorieën over het wezen van God,
lijden hier op een geweldige manier schipbreuk, maar toch kunnen wij ons nu,
hoewel wij hier in de praktijk iets anders hebben geleerd, niet meteen op ons
gemak voelen!
[14] Kortom, ik droom eigenlijk ook
nog meer dan dat ik mij geheel wakker en thuis voel. Mijn ziel beseft nu wel
veel, ja, ik overzie de gehele vorm van de aarde, mijn blik dringt tot in haar
diepste diepten; ik overzie de maan als een heel treurige, armzalige, kleine
wereld, bestemd voor nog kleinere en armzaliger mensen en andere schepsels; ik
zie Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus en ik zie daarboven nog
soortgelijke, kleine en grote hemellichamen. Saturnus ziet er zeer wonderlijk
uit, hij is zeer veel groter dan onze aarde en zweeft precies in het midden van
een reusachtige ring, waarboven zo'n zeven manen, groter dan die van ons,
ronddartelen als bijen om hun korf; ik zie ook de wonderbaarlijk schone, ver
uitgestrekte streken van de grote zon; maar bij al die dingen voel ik me bij
lange na niet zo vreemd als hier in de merkwaardige, vreemdsoortige nabijheid
van de Schepper van al de talloze werelden en hun wonderen!
[15] Misschien voelen jullie je meer
thuis, omdat jullie waarschijnlijk deze situatie niet zo rustig en diep
aanvoelen als ik en broeder Rob. Wanneer je echter begint dit alles heel rustig
en zo diepgaand mogelijk te beschouwen, het vergelijkend met alles wat men in
deze wereld ooit heeft gezien, gehoord en in oude boeken heeft gelezen, dan
wordt het iemand steeds onheilspellender en vreemdsoortiger te moede. Ja, je
verliest op het laatst zo geheel het kontakt met je eigen bestaan, dat het je
als een voelbare leegte voorkomt! -Zeg me, of ik het juist heb of niet!"
[16] MICHA zegt dan: " Jullie
hebben beiden gelijk en ook ik heb datzelfde gevoel, maar mij stemt het juist
heel gelukkig."
[17] ROB en BOZ zeggen: " Ja,
daar hebben wij het niet over! Wij voelen ons er ook erg en zelfs buitengewoon
gelukkig bij, maar dat heft het 'zich volledig vreemd voelen' in deze situatie
beslist niet op! God is en blijft God en wij kunnen denken en voelen wat wij
maar willen, maar die kloof kunnen wij nooit overbruggen!"
128
Micha over de lichamelijke aanwezigheid van de Heer
[1] MICHA zegt: "Dat is ook
helemaal niet nodig! Laten we blij zijn dat we zijn wat wij zijn en dat wij
eindelijk eens datgene in al zijn oneindige werkingsbereik lichamelijk bij ons
hebben, waarvoor de ouden tevergeefs een of ander houdbaar begrip probeerden te
bedenken, maar daarmee ook steeds de mist ingingen!
[2] Kijk naar Mozes en al de profeten,
neem de geleerden van Egypte en Griekenland daar nog bij, maak een samenvatting
van hun ongekend mystieke, geestelijke begrippen over het wezen van God, en dan
heb je nog niets ter grootte van een zandkorreltje van datgene wat wij hier
meer dan tastbaar lichamelijk voor ons hebben!
[3] Mozes, de grootste profeet, wilde
op de berg Sinaï God zien, maar kreeg uit een vurige wolk met donderende stem,
waardoor de aarde beefde, te horen: 'Niemand kan God zien en blijven leven!'
Maar wij zien nu diezelfde God, wij praten met Hem, zijn onbekommerde getuigen
van Zijn wijsheid en almacht, en leven toch heel prettig en aangenaam! Als het
de brave Mozes vaak wat angstig te moede geworden is op de berg, vooral toen er
om zijn hoofd duizendmaal duizend geweldig krakende bliksems onophoudelijk hun
spel speelden, is dat heel goed te begrijpen. Maar als wij hier over een
speciale, onheilspellende sfeer praten in tegenwoordigheid van de buitengewoon
goede en zeer gemoedelijke God, dan zijn wij waard om eens flink uitgelachen te
worden!
[4] Dweepten onze vaderen niet met een
heilige Vader in de hemel, terwijl zij zich hem toch nooit konden voorstellen!?
Wij hebben nu diezelfde heilige Vader als een tastbare waarheid bij ons op deze
aarde, die nu de hemel van alle hemelen is, en wij voelen ons niet op ons
gemak!
[5] Het is waar dat men zich hier heel
vreemd en anders moet voelen dan een kind thuis bij zijn loze speelgoed, maar
daar staat tegenover dat we ons nu ook in een heel merkwaardige levensschool
bevinden! Wanneer een kind voor het eerst op school komt, zal het zich ook
zeker niet zo op zijn gemak voelen als bij zijn speelgoed in het ouderlijk
huis, maar als het de school een jaar lang bezoekt, zal het zich daarin ook net
zo vertrouwd voelen als thuis bij zijn speelgoed.
[6] Maar hoe Hij, onze God, Meester,
Heer en Vader met Zijn almachtige wil in de gehele oneindigheid alles van het
grootste tot het kleinste doeltreffend doordringt en Zich tevens duidelijk
aanwezig bewust is van al Zijn eindeloos en talloos vele schepsels van de
grootste tot de kleinste, dat, broeders gaat ons verder helemaal niets aan. Wij
behoeven beslist niet meer te weten dan dat wat wij weten en waarvan wij beseffen
dat het zo is en moet zijn, omdat anders alle dingen zeker ogenblikkelijk hun
objectieve bestaan zouden verliezen.
[7] Laten we maar geduld hebben!
Vandaag weten we dit, morgen zullen we zeker meer weten en binnen een jaar
zouden we wel eens veel meer kunnen weten dan nu aan het begin van onze
geestelijke ontwikkeling, waarin we echter toch al veel verder gevorderd zijn
dan Mozes en alle beroemde profeten vóór ons. Die hebben in hun heiligste
visioenen nauwelijks geestelijk vermoed en vervolgens in heel mystieke woorden
en tekens opgeschreven, wat wij zonder enige mystiek kunnen betasten. Als we
ons dat nu levendig voor ogen houden, zullen wij ons meteen veel minder
ongemakkelijk voelen dan Saul zich eens bij de profeten voelde!"
[8] De ANDEREN zeggen: " Ja, ja,
je hebt volkomen gelijk en wij voelen ons allen al veel meer op ons gemak! Wat
een verstandig woord toch allemaal tot stand kan brengen!"
[9] ZAHR, die tot nu toe nog steeds
had gezwegen, maar overigens innerlijk erg blijmoedig was, zegt: "Het is
om te lachen wat voor doms de pienterste mannen vaak uitkramen! Hoewel Micha de
minste van ons is, heeft hij niettegenstaande dat, toch de verstandigste mening
te berde gebracht! Hoe kan het iemand hier nu ook maar enigermate vreemd en
beangstigend voorkomen? Het tegendeel is waar! Nu zijn wij pas op de plek waar
wij wezen moeten! Wij zijn bij God, onze eeuwige Schepper en Vader. Daar zijn
wij vandaan gekomen en nu zijn we er weer zo dicht mogelijk bij teruggekeerd;
wat is dat dan voor gepraat over 'zich-vreemd-voelen'? Juist hier voelen wij
ons pas helemaal thuis! Nee, wat broeder Rob en Boz nu toch voor rare
opvattingen hebben! -Mathaël, hoe denk jij daarover!"
129
Mathaël geeft verdere uitleg
[1] MATHAËL zegt: "Jij hebt gelijk,
maar de beide anderen ook, want het is een heel persoonlijke kwestie! Jij en
Micha komen wat jullie zielen betreft van een lichte ster. De beide anderen
zijn kinderen van deze aarde, maar met dezelfde rechten op de liefde en genade
van de Heer als jullie! Jullie zielen stonden reeds vanaf het oerbegin dichter
bij het zuiver geestelijke dan de zielen van Rob en Boz en daarom valt het niet
te verwonderen dat zij hier, waar zij zich zo dicht bij het zuiver geestelijke
bevinden, zich vreemder en onprettiger voelen dan wij, die al vanaf het
oerbegin dichter bij het geestelijke stonden dan zij. Langzaam maar zeker
zullen zij zich ook meer thuis gaan voelen en dat gebeurt nu al, maar een dag
kan niet hetzelfde te weeg brengen als een jaar. Over een jaar als hun geest
meer en meer één wordt met hun ziel, zullen zij zich heel anders voelen en
zullen zij heel anders praten dan nu. -Begrijp je die wijsheid?
[2] ZAHR zegt: "O, dat begrijp ik
nu best, want mijn ziel is toch ook door het grote leed dat wij ondergaan
hebben, erg verlicht geworden, en ik begrijp alles nu gemakkelijk. Alleen het
meisje met haar reis langs de vaste sterren wil er bij mij nog niet zo optimaal
in, hoewel ik het kind geloof en haar in zekere zin ook móet geloven. Maar de
manier waarop, is een andere zaak!
[3] Wel, wij zijn nu echter in zekere
zin in het centrum van het allerhoogste, goddelijke handelen. Waarom zouden er
zo dicht bij de allerhoogste God geen dingen kunnen gebeuren, die anders
nergens in de gehele oneindigheid te zien zijn?!"
[4] MATHAËL zegt: "Jij brengt met
je opgewektheid vaak zaken naar voren, die een mens meer zeggen dan een hele
tempel van Salomo vol met de zuiverste wijsheid! Ook onze Micha heeft daarnet
heel bruikbare dingen gezegd en daar mogen we hem best erkentelijk voor zijn.
En zo, broeder Zahr, heb jij nu de mogelijkheid van een lichamelijke reis van
dit meisje naar een aantal vaste sterren op zó'n manier duidelijk gemaakt, dat
ik nu helemaal niet meer kan twijfelen aan diezelfde mogelijkheid. Het is
werkelijk helemaal waar; wij behoeven alleen maar te bedenken waar wij nu
eigenlijk zijn en alles wat maar mogelijk is, ligt duidelijk zichtbaar voor
onze ogen, oren, handen en voeten!
[5] Maar de opmerking die één van
jullie maakte, dat men zich de oneindige macht van de goddelijke geest
gemakkelijker in een lichamelijke reus kan voorstellen, dan in de wat kleine,
mannelijke gestalte van de Heer, geldt weliswaar voor de zintuiglijke
waarneming, omdat iets kolossaals altijd een grotere indruk maakt op de
menselijke zintuigen dan iets kleins, maar geestelijk genomen is dat de reinste
onzin. -Want de goddelijke kracht heeft het stoffelijke niet nodig om daarmee
mogelijkerwijs naar de mate van de hoeveelheid materie meer of minder
uitwerking te kunnen hebben. De materie is op zichzelf namelijk slechts iets
dat getuigt van de geestelijke kracht van de goddelijke wil, voor wie het niets
uitmaakt of hij nu een gehele wereld of een zandkorreltje creëert. Wat zou dan
het nut zijn van een lichamelijke reuzengestalte? De goddelijke wil heeft toch
slechts in zichzelf een eeuwig onveranderlijk steunpunt nodig om van daaruit
via eindeloze stralen overal in de eindeloze werelden en wezensruimte met
gelijke kracht en sterkte te werken, en om plaats te bieden aan dit heilige,
eeuwigdurende almachtige steunpunt heeft hij echt geen reuzenlichaam nodig.
[6] De Egyptenaren hebben wel vrijwel
alles wat enigszins betrekking had op de godheid vaak door verschrikkelijk
grote vormen afgebeeld om het slavenvolk, dat blind moest blijven, te imponeren.
Het moest de godheid ontzettend vrezen en voor de uitspraken van de priesters
heel berouwvol beven als bladeren voor de storm! Maar hebben deze reusachtige
god figuren het gewone volk verbeterd? O nee, in de loop van de tijd was het
volk aan de 'verschrikkelijke gestalten gewend geraakt en een dertig
manshoogten boven de aardbodem uitstekende sfynxkop deed het helemaal niets
meer. Het had meer bewondering voor het geduld van de een of andere oude
beeldhouwer, die in één keer een kop had gehakt uit een enkel stuk graniet.
[7] Laten we daarom maar blij zijn dat
de Heer Zelf nu in de volle en naakte waarheid als een heel eenvoudig mens, die
door geen enkele bijzondere, uiterlijke hoedanigheid opvalt, ons heeft bezocht
en ons allemaal op de eenvoudigste wijze ter wereld onze bestemming, ons zelf
en Hem heel waarachtig leert kennen! Dat alleen is slechts voor ons belangrijk
en over al het andere kan nog eeuwig beraadslaagd worden."
[8] ZAHR
zegt: "Dank je wel, broeder, dat is heel waar en goed! We hebben ons nu
wederzijds in naam van de eeuwige Heer en Meester heel nuttig gesterkt en in de
tussentijd is het al aardig licht geworden. Maar ik zie dat nu tegen zonsopgang
iedereen is ingeslapen behalve wij, -en ik moet toegeven dat ik ook niet het
minste spoortje van vermoeidheid voel en jullie zullen ook wel allen helemaal
fit zijn!"
[9] ALLEN zeggen: "Volmaakt! Zo
fit hebben wij ons eigenlijk nog nooit gevoeld!"
130
Het werken der engelen
[1] Dan stapt RAPHAËL naar voren en
zegt: "Ik slaap ook niet en toch hebben jullie gezegd dat behalve jullie
nu iedereen slaapt!"
[2] ZAHR zegt: "Vriend, dat jij
niet slaapt en ook helemaal niet en nooit slapen kunt, dat zal wel ieder mens
duidelijk zijn die jou zo goed kent als wij! Je had je die opmerking dus
gevoeglijk kunnen besparen. Kijk, beste engel, het is voldoende dat wij mensen
nog vaak wat dom zijn, en wij behoeven van jouw kant echt niet geholpen te
worden om nog dommer te worden dan wij van nature reeds zijn. Je kunt ons
echter gezien je immense wijsheid en ervaring, die ouder is dan het heelal, in
menig opzicht uitstekend onderwijzen!"
[3] RAPHAËL vraagt: "Wie ben ik
dan, dat ik geen slaap zou hebben?"
[4] ZAHR zegt: " Alsjeblieft,
hemelse vriend, gebruik niet zulke hoogdravende taal! Je bent een engel des
Heren uit de hemelen, die hier tijdelijk van de Heer een licht lichaam hebt
gekregen! Dat lichaam kun je bliksemsnel afwerpen en vernietigen!
[5] Je bent een heel ander wezen dan
wij, die lichamelijk nog. steeds sterfelijke mensen van deze aarde zijn. Je
bent nooit geboren, je hebt buiten God de Heer nooit zoals wij een vader en een
moeder gehad waardoor je verwekt bent. Jij kent sinds ondenkbare tijden alleen
maar onmetelijke zaligheid. Smart, leed en droefheid en het bittere berouw ken
jij alleen maar van naam, maar niet uit de eigen ervaring. van je wezen en met
mensen kun je daarom in alle waarheid helemaal met over aardse, menselijke
zaken spreken. Je kunt met ons alleen maar over zuiver geestelijke dingen
spreken, die wij van jou ook heel dankbaar zullen aanvaarden, want jij bent
daarin thuis, maar over lichamelijke dingen kun jij niet spreken, omdat je nog
nooit in een lichaam gejammerd hebt!"
[6] RAPHAËL zegt: "Kijk, kijk,
wat jij niet allemaal weet! Ook al zou ik nooit een lichaam hebben gehad, dan
ken ik toch beter het lichaam en ieder vezeltje daarin, dan jij ondanks alle
ijver in duizend jaar zou kunnen leren!
[7]
Moeten wij, engelen, niet voor alles zorgen wat ook maar enigszins te maken
heeft met het wezen van een mens, vanaf zijn ontstaan tot aan zijn heengaan van
deze aarde?!
[8] Zijn wij het niet die jullie
zielen louteren, door in jullie lichaam pijn en lijden te veroorzaken, en het
gereedmaken voor de opname van de geest uit God, en zouden wij dan niets
afweten van jullie uiteenlopende ziektes en pijnen?! Wat moet er wel in je
hoofd omgaan om mij zoiets te kunnen verwijten!?
[9] Neem van mij aan dat ook wij,
engelen, verdriet en smart kunnen voelen! En ik zeg je dat wij vaak meer
verdriet en smart doorstaan dan jullie, wanneer wij steeds maar moeten
ondervinden dat de hardnekkige mensen al onze grote inspanningen onder spot en
hoon met smerige voeten vertrappen en ons steeds de rug toekeren.
[10] Vriend, zou jij wel zoveel geduld
hebben met een mens die helemaal aan je zorgen was toevertrouwd en die je
steeds met de grootste weldaden overlaadde, maar die je daarvoor uitermate
verachtte en niets van je wilde horen of weten en bovendien altijd zijn gehele
denken en doen erop richtte om van jou, als zijn grootste weldoener en vriend,
af te komen, je voor al jouw zorgen en moeite voor zijn heil zo mogelijk nog
nadeel te berokkenen, je goede naam in diskrediet te brengen en je voor te
stellen als een sluwe verrader!? Zeg me eens, wat -je met zo'n mens zou doen
als je zo iemand als Cyrenius zou zijn! Zou je wel geduld genoeg hebben om zo'n
booswicht tot aan zijn dood met veel geduld, kalmte en zachtheid te
behandelen?"
[11] ZAHR, die grote ogen opzet bij
deze woorden van de engel, zegt: "Nee, vriend! Zo'n geduld zou ik van mijn
leven niet hebben! Zonder kracht zou ik er al geen geduld voor hebben, laat
staan met kracht!"
[12] RAPHAËL zegt: "Zie je, en ik
heb zoveel ongelimiteerde macht en kracht dat ik in m 'n eentje deze hele
aarde, de maan, de zon en al de voor jouw ogen zichtbare sterren, allemaal
verschrikkelijk grote hemellichamen, in een oogwenk zou kunnen verwoesten en
geheel zou kunnen vernietigen, en .toch heb ik uit eigen vrije wil altijd zo'n
geduld met de onhandelbare mensen van deze aarde!
[13] Maar dat is nog niets en een
gemakkelijk te verdragen kwaad; denk je echter het voortdurende, recalcitrante
gedrag van satan en zijn engelen eens in, die, terwijl ze zelf heel machtige
geestelijke wezens zijn, steeds het loffelijke plan koesteren niet alleen ons,
maar ook God te vernietigen en Hem al Zijn macht te ontnemen!
[14] Dat kan natuurlijk in eeuwigheid
niet gebeuren! Maar hoe het ook zij, het onuitroeibare, kwade plan is er nu
eenmaal en zij houden niet op het ten uitvoer te brengen. Zij lijden daarvoor
wel steeds de ergste smart en pijn, die zij zich zelf door hun kwaadwilligheid
op de hals halen, maar dat brengt hen niet zo van hun stuk dat zij voor goed
hun slechtheid de rug toekeren.
[15] Kijk, wij zien dat alles en
hebben de macht hen niet alleen heel gevoelig te straffen, maar ze ook voor
eeuwig geheel te vernietigen, zonder dat wij daarover aan God verantwoording
behoeven af te leggen!
[16] En toch behandelen wij hen, als
onze gevallen broeders, met alle geduld en begrip en leiden alles alleen maar
zo, dat hun vrije wil door ons nergens wordt belemmerd, maar altijd vrij is en
blijft. Wel verhinderen wij altijd heel zorgvuldig de verdere invloed daarvan.
Vriend, wat zou jij dan wel doen onder zulke omstandigheden?"
[17] ZAHR zegt: "Ik zou er als
een beer op los slaan en dan zou ik wel eens zien of zulke geestelijke beesten
mij niet zouden gehoorzamen, vooral als ik met jouw macht en kracht zou kunnen
doen wat ik wilde!"
[18] RAPHAËL zegt: Maar begrijp je nu,
dat het bestaan van een engel van God niet zo gemakkelijk is als jij je hebt
voorgesteld, en dat ik best enig besef heb van het strikt menselijke en dat ook
ken en er daarom met jullie ook over kan praten?!"
[19] ZAHR zegt: "O ja, dat zie ik
nu heel goed in. Maar zeg me alleen nu nog of je verplicht bent om hier te zijn
of dat dat ook je eigen vrije wil is?"
[20] RAPHAËL zegt: "O ja, ik ben
helemaal vrij om jullie meteen te verlaten, maar ik wil bij jullie blijven
omdat dat de Heer welgevallig is. Wat de Heer aangenaam is, dat wil ik en daar
kan ook God Zelf nooit iets tegen doen, want daarop berust de instandhouding
van al het geschapene, waarvan jij ondanks al de voor jou zichtbare, talloos
vele sterren nog niet eens het eonste (*) deel ziet, om nog maar niet te
spreken van de eindeloze totaliteit en het wezen daarvan!
[21] Maar nu zal de zon weldra opkomen
en de Heer komt terug, dus moet ik thans al mijn aandacht weer richten op wat
Hij wenst!"
*) opm. v. J.Lorber : Een eon is de
derde macht van een één met zestig nullen.
131
Raphaël verjaagt de menselijke zorgen
[1] ZAHR zegt: "Moeten we de
slapenden niet wakker maken?"
[2] RAPHAËL antwoordt: "Zij
zullen wel wakker worden zodra de Heer persoonlijk weer bij ons is!"
[3] JARAH springt vlug op en vraagt
met een hartstochtelijk liefdevolle heftigheid: "Waar, waar komt Hij
vandaan, de liefde van alle liefde!? Mijn ogen zien nog niets!"
[4] RAPHAËL zegt glimlachend:
"Dat is niet erg, als je hart Hem maar ziet, zullen je ogen al gauw daarna
ook niets te kort komen! Als de zon op is zal Hij hier zijn!"
[5] HELENA, die ook wakker gebleven
was, zegt: "Jarah, laten we Hem snel tegemoet gaan! O, wat is dat zalig om
Hem tegemoet te gaan!"
[6] JARAH zegt: "Ja, ja,
vriendin, ga maar mee! O, wat zal dat fijn zijn als we Hem zullen zien terwijl
hij ergens uit de verte naar ons toekomt!"
[7] Dan gaan de beiden vlug in de
richting van het bos in het westen en verdwijnen al spoedig daarin.
[8] OURAN, die ook wakker was, keek de
twee na en zei toen zij in het bos verdwenen: "Zullen ze straks niet
verdwalen? Het gebergte gaat daar naar het schijnt in zuidelijke richting
tamelijk steil omhoog en kon zich wel eens over een paar uur gaans
uitstrekken!? Zij zullen in hun haast verkeerd lopen en de Meester kan van een
andere kant komen en zij zullen Hem zoeken en tenslotte toch niet vinden!"
[9] RAPHAËL zegt: "Maak je daar
maar niet druk over! Die beiden zullen net zo min verdwalen als ik zou of zou
kunnen verdwalen. Als het hart door de liefde zo geweldig verlicht is, is van
verdwalen nooit enige sprake! Ze zullen best behoorlijk diep het bos ingaan,
maar zij zullen de Meester vinden!"
[10] Dat stelt OURAN gerust, hij kijkt
nogmaals naar de nog hevig brandende en ook erg rokende stad en ontdekt met
zijn verziende, scherpe blik, dat men uit de stad in alle richtingen op pad
gaat. Ook hier naar onze berg ziet hij hele optochten komen en hij zegt:
"Nou, wel bekome het iedereen! -Als die allemaal hierheen komen, waar zal
dan al het brood vandaan moeten komen? Die eten de oude Marcus met zijn huis
helemaal met huid en haar op!"
[11] RAPHAËL zegt: "Maak je ook
dáár maar geen zorgen over! De gehele aarde en alle schepsels daarop hebben
toch zeker elk moment ook veel van alles nodig, en toch verzadigt de Heer Zelf
de grote aarde en alle daarop aanwezige wezens! En wat is de aarde vergeleken
bij de zon, die meer dan tienmaal honderdduizend maal groter is dan deze aarde
en altijd onmetelijk veel voedsel nodig heeft voor de instandhouding van haar
machtige licht en voor het behoud van de talloze schepselen op haar
uitgestrekte lichtgebieden. De Heer zorgt zowel voor hen als voor jou, edele
vriend!
[12] Stel je dan eens de in eeuwigheid
nooit te meten, eindeloze scheppingsruimte vol zonnen en aarden voor, die nog
veel groter zijn dan deze aarde en haar stralende zon! Alle worden door één en
dezelfde Heer altijd op dezelfde wijze rijkelijk van alles voorzien wat nodig
is voor hun bestaan. Nergens gebrek, maar overal de grootste overvloed! Als dit
nu zo en eeuwig onmogelijk anders is, wat maak je je dan zorgen over het brood
voor die velen die nu vanuit de stad naar ons hier onderweg zijn?"
[13] OURAN zegt: "Ja, ja, je hebt
gelijk! Ik ben immers geen wijze, maar een mens, en vergeet vaak even waar ik
me bevind, maar nu zit ik al weer op het goede spoor!"
[14] HEBRAM, die als enige van zijn
dertig metgezellen ook wakker is gebleven, komt er nu ook bij en zegt:
"Dat zal me vandaag, nu het strikt genomen sabbat is, een verwarring
geven! Als deze brand op een werkdag had plaatsgevonden, zou men de
slachtoffers die naar ons toe zullen komen met raad en daad terzijde kunnen
staan, maar nu zal het zelfs voor de grote Meester een zware opgave
worden!"
[15] RAPHAËL zegt: "Maak je maar
geen zorgen! Heb je de zon al eens sabbat zien vieren, of de maan, of de
sterren, of de wind, de regen, of het groeien der planten en nog meer van die
zaken? Waarom vieren die schepselen dan geen sabbat? Omdat de ononderbroken
werkzame wil van de Heer nooit en te nimmer een sabbat viert, want Hij is Heer
van de sabbat!
[16] Of hoe kun je God tot het geven
van een hinderlijke wet in staat achten, terwijl God die juist tot heiliging
van de mensen voor zó lang heeft voorgeschreven als Hem dat raadzaam toe leek?!
[17] Als God echter van jou de sabbat
en het vieren daarvan niet eist, wat wil je dan nog bereiken met je dwaze
sabbat? Zou je mij soms ook nog de sabbat willen aanpraten? Moet ik soms ook de
sabbat heiligen door nutteloos, doelloos en zinloos nietsdoen? O, wacht, juist
vandaag op sabbat zal ik jullie eens wat mee laten maken dat horen en zien je
voor maandenlang zal vergaan!"
[18] HEBRAM zegt: "O bovenaardse
vriend, je moet me mijn vraag maar niet kwalijk nemen! Bedenk steeds dat wij
mensen zijn en hoe goed wij ook willen, bij bepaalde gelegenheden toch steeds
nog in de oude gewoonte terugvallen als een varken in de modderpoel! Machtige
dienaar en engel van God, bescherm ons in het vervolg allen daarvoor, want wij
zijn allemaal slechts zwakke en zeer gebrekkige mensen!"
[19] RAPHAËL zegt: "Ga naar je
broeders en stel hen gerust, want dezelfde domme zorg voor de sabbat waarmee
jij hier bent gekomen, houdt hen ook bezig! Toon hun aan hoe dom hun
bezorgdheid is! Ze worden nu gaandeweg wakker." -Hebram gaat en doet met
goed gevolg wat Raphaël hem heeft opgedragen.
[20] Wanneer dat in orde is, ontwaakt
Ebahl uit Genezareth en vraagt meteen aan Ouran waar Jarah is. Deze vertelt hem
wat er is gebeurd en dat Jarah met Helena de Heer in het bos zijn gaan zoeken.
[21] Dan zegt EBAHL: "Ei, ei, dat
hadden ze niet moeten doen! Het bos zal waarschijnlijk reeds vanuit Caesarea
bevolkt zijn met allerlei vreemde snuiters! Er kan hun gemakkelijk iets
overkomen dat voor hen heel onaangenaam zou zijn!"
[22] RAPHAËL zegt: "Maak jij je
nu ook maar over andere zaken druk! De beiden zijn allang op de juiste plaats
en zullen al gauw weer hier zijn. Met zonsopgang komt de Heer en de twee zullen
niet ver van Hem verwijderd zijn!"
[23] OURAN zegt: "Hoe lang duurt
het nog tot de zon helemaal op is?"
[24] RAPHAËL zegt: "Nog ongeveer
een half uur!"
132
Priesters en hun waardigheid
[1] Daar is iedereen mee tevreden en
rust daalt weer neer. op de uitloper van de berg, die door een klein, lager
gedeelte afgescheiden is van het zich verder naar het zuiden uitstrekkende,
hogere gebergte. Maar beneden aan de zee spelen zich al levendige taferelen af,
want er zijn inmiddels bij de oude Marcus reeds verscheidene groepen mensen uit
de stad aangekomen, die daar, zoals te verwachten was, in schrille kleuren hun
nood beschrijven en klagen over het ongeluk dat over hun onschuldige hoofden
kwam.
[2] In de keuken van Marcus is men al
druk in de weer en de beide zonen leggen samen met de oude Marcus een aantal
open vuren aan om voor al die gasten een flinke hoeveelheid eten klaar te
maken.
[3] Een deel van de uit Caesarea
aangekomenen gaat de berg op, omdat ze daar reeds van verre mensen hebben
gezien. Als zij echter Romeinen ontwaren, trekken ze zich meteen weer terug. Ze
veronderstellen namelijk dat die hier op wacht staan om de vluchtelingen op te
vangen en ze weer naar de nog brandende stad terug te sturen om mee te helpen
blussen, wat de orthodoxe joden op deze sabbat heel erg ongelegen zou komen. Er
woonden namelijk in Caesarea nogal wat orthodoxe joden die, hoewel zij geen
Farizeeër waren, heel streng de hand hielden aan de instellingen van Mozes. Het
was nu de sabbat van de nieuwe maan en die werd altijd nog strenger gehouden
dan de gewone! Daarom waren zij door de noodlottige gebeurtenissen van de
vooravond als het ware in hun geloof versterkt en met as op het geschoren hoofd
en verscheurde kleren nog veel fanatieker dan op enige andere sabbat van de
nieuwe maan. Het zou voor deze zeer strenge nalevers van de sabbat beslist
fataal zijn geweest, als zij door de niet sabbathoudende Romeinen teruggestuurd
waren om te blussen. Derhalve bleven zij bij de aanblik van de Romeinen, hoewel
die nog sluimerden, maar heel kort op de berg en verdwenen zoals gezegd met de
noorderzon.
[4] RAPHAËL lachte fijntjes en zei
tegen Mathaël: "Heb je ze gezien, die strenge sabbattisten? Die maakten
zich snel uit de voeten toen zij de Romeinen zagen! Reken maar, die zullen ons
vandaag nog heel wat te stellen geven!"
[5] MATHAËL
zegt: "Vriend, met liefde, wijsheid en geduld komt alles wel in orde en
zeker met de hulp van de Heer! Ik heb medelijden met hen! Blind in hun harten, pure
verstandsmensen, -zitten ze, als oude, verroeste spijkers in een balk, vast in
hun domheid. Arme stakkers! Nou, misschien genezen we ze allemaal! "
[6] RAPHAËL
zegt: "Vriend, zolang een mens alleen maar dom is, is de aanpak
gemakkelijker, maar als domheid zich paart aan hoogmoed, heers en genotzucht,
is verbetering heel moeilijk. En nog moeilijker is het bij het hoogstaande slag
mensen van de priesterstand!
[7] Neem nou eens een willekeurige,
menselijke betrekking, bijvoorbeeld die van een veldheer of een andere hoge,
keizerlijke dienaar! Zolang iemand die waardigheid bekleedt, zal hij ook
aanspraak maken op de hem verschuldigde achting en eer, en hij krijgt die ook.
Na verloop van tijd kan hij echter ongeschikt voor de dienst en gepensioneerd
worden en dan is hij de facto (feitelijk) niets meer en hij maakt zich ook
helemaal niet meer druk over zijn vroegere, zware ambt! Maar de hogepriester
behoudt zijn aanzien tot aan het graf, en na zijn dood laten de levende
priesters ten behoeve hun eigen eer en aanzien een op een tempel gelijkend
gedenkteken op het graf zetten en hem goddelijke eer bewijzen! Het priesterdom
weet op die wijze de waardigheid lange tijd onaantastbaar hoog te houden en in
alle denkbare levensomstandigheden te bewaren.
[8] Ga maar eens naar zo'n
onverbeterlijke priester, aan wie je heel goed kunt merken hoezeer hij
vergroeid is met het onware en leugenachtige, dan zul je merken dat er niets
mee te beginnen is! Hij vindt zichzelf veel waardiger dan een keizer, omdat hij
zich verbeeldt een plaatsvervanger van God op aarde te zijn, en daarom ruilt
hij zijn waardigheid voor niets ter wereld.
[9] Mocht je voor veel goud en zilver
proberen zijn waardigheid te kopen, dan zal hij zeggen: 'Goud en zilver heb ik
toch al, maar mijn waardigheid is meer waard dan alle schatten ter wereld, want
ik ben een ambtenaar van God en geen ambtenaar van een werelds vorst, en mijn
ambt blijft eeuwig!' Na dat commentaar heb je niets meer in handen en moet je
tenslotte nog dansen naar het pijpen van zo'n onverbeterlijke hogepriester!
Daarom denk ik dat met deze orthodoxe joden niet zo heel veel te bereiken zal
zijn! Toch is je instelling zonder meer zeer godvruchtig. God de Heer kan
echter heel veel, wat ons engelen en jullie mensen vaak voor onmogelijk houden."
[10] MATHAËL zegt: "Ik dank je
voor deze woorden, maar nu komt de zon op en wij moeten ons in onze harten
gereed houden voor de komst van de Heer!"
[11] RAPHAËL zegt: "Je hebt
gelijk, want de Heer is de ware zon aller zonnen! Als Hij opgaat in het
mensenhart, is daar de dag der dagen aangebroken. -Zie je Hem al uit het bos
komen, dat je zo ingespannen staat te turen?"
[12] MATHAËL zegt: "De zon staat
nu wel helemaal boven de horizon, maar van de Heer en de twee die Hem tegemoet
gesneld zijn, is nog niets te bekennen. Ik geloof, als ik mij tenminste precies
aanjouw verklaring houd, dat je je ditmaal zelf wat verrekend hebt met je
hemelse voorspelling! De voltooiing van de zonsopgang en de terugkeer van de
Heer vallen dit keer niet zo exact samen! Kijk, de zon staat al aardig hoog
boven de horizon en van de Heer is nog geen spoor te bekennen! Zeg me nu eens
hoe ik je voorspelling moet uitleggen!"
[13] RAPHAËL zegt: "Je moet je
ogen ook daarheen richten, waar Hij vandaan komt en niet daarheen, waar Hij
niet vandaan komt! Kijk eens om, dan kun je je meteen ervan overtuigen dat ik
geen verkeerde voorspelling heb gedaan!"
133
Het zoeken van de Heer
[1] Mathaël, Ouran, Ebahl en de vier
metgezellen van Mathaël kijken allen vliegensvlug om, zien Mij met de oude
Marcus de heuvel opkomen en snellen Mij tegemoet.
[2] Bij Mij aangekomen, groeten zij
Mij weliswaar heel hartelijk en danken zij Mij dat Ik er weer ben, maar omdat
zij Jarah en Helena niet bij Mij zien, bekruipt hen een angstig gevoel. Ebahl,
zeer bezorgd over zijn Jarah, vraagt Mij wat angstig of de twee Mij in het bos
niet gevonden hebben, want volgens de woorden van Raphaël zijn zij Mij in de
ochtend tegemoet gegaan. Omdat ze nu niet bij Mij zijn, zouden ze Mij in het
bos nog aan het zoeken kunnen zijn. Daarom verzoekt hij Mij om Raphaël achter
hen aan te sturen om ze weer veilig bij het gezelschap te brengen!
[3] IK zeg: "Waarom maken jullie
je zorgen over degenen, die Mij zoeken? Veronderstel je dan, dat Ik iemand
alleen dan voor gevaren kan beschermen, als Ik persoonlijk bij hem ben? Wie
zei Mij dan, Ouran, toen jij in groot gevaar was, dat Ik aan je moest denken en
je redden? Denk je dat Ik soms niet weet, waar de twee nu zijn op hun
zoektocht? Laat ze maar, ze komen wel terug!
[4] Zij hebben Mij ook in hun harten
gevonden, iets dat voor niemand moeilijk is. Maar wie Mij uiterlijk gaat
zoeken, hoewel hij weet dat Ik slechts innerlijk gezocht moet worden, heeft
deze les nodig. In dit geval geef Ik deze natuurlijk slechts als voorbeeld om
aan te geven, dat een puur uiterlijk zoeken en Mij tegemoet gaan, niet betekent
dat men dichter bij Mij komt, maar wel dat men Mij steeds meer kwijt raakt! Dit
mogen jullie nu op de morgen van de sabbat wel eens heel goed ter harte nemen!
- Overigens zijn de twee Mij toch op het spoor gekomen en zullen nu al gauw
hier zijn."
[5] EBAHL zegt: "Wel, als het dat
alleen is, dan is alles weer in orde! Als Raphaël hen met zijn opmerkingen niet
zo snel tot een besluit had gebracht, zouden ze zeker hier zijn gebleven! De
brave knaap ziet alles vlak bij, ook al is het nog zo ver weg en dat is erg
misleidend! Hij zal nooit zo snel iemand wat afraden ook al zou het iets kwaads
blijken te zijn, want op die manier wil hij dan iemand door bittere ervaringen
op de goede weg brengen. Dat is de reden waarom hij de twee niet heeft
afgeraden om U tegemoet te gaan, maar ze zelfs nog meer heeft aangespoord en
daarom zijn ze nu ergens vermoeid gaan zitten en hebben geen idee van wat ze
moeten doen! Maar het is Jarah's eigen schuld, want zij kent Raphaël's manier
van doen en weet hoe ze daar op moet reageren. Hij heeft haar er weer in laten
lopen en dat is heel gezond, maar hij kan zich wel vast verheugen op wat hem te
wachten staat! Als zij terugkomt zal hem weer behoorlijk de les worden gelezen
en kan hij zich weer verbazen over Jarah's welbespraaktheid!"
[6] Dan komt Raphaël, die intussen de
slapenden heeft gewekt, net aangelopen en EBAHL zegt tegen hem: "Nu ben je
alweer de oorzaak van een ietwat mislukte onderneming van zowel Jarah als
Helena! Ik moet je eerlijk bekennen, dat de manier waarop jij met de jou
toevertrouwde mensen omgaat en waarop je ze leidt, mij helemaal niet bevalt!
Als een van je leerlingen iets wil doen wat niet helemaal goed is, moet je hem
met raad en daad daarvan afhouden. Het is niet juist hem de verkeerde daad uit
te laten voeren en die in zekere zin nog aan te raden, en hem pas door de kwade
gevolgen die hij daarvan ondervindt, voor een toekomstige zonde te bewaren! Dat
kan misschien voor geesten van jouw soort heel goed en doelmatig zijn, maar
naar mijn mening gaat dat bij mensen nooit op!"
[7] RAPHAËL zegt: "Je bent
beslist een eerlijke en rechtschapen Jood, maar wat de geheime wegen van de
Heer betreft, ben je zo dom als een ezel! Denk je dan dat ik dat, wat ik doe,
uit mijzelf doe?! Ik ben een vinger van de Heer en doe wat de geest van de Heer
mij opdraagt! Had je ook maar iets meer begrip, dan zou je dat wel inzien, maar
ik weet hoe ver jouw begrip in geestelijke zaken gaat en neem je daarom die
tekortkoming niet kwalijk. Dat de twee niet verdwaald zijn, kun je zien aan het
feit dat zij nu gezond en behouden over de berg van Marcus' hut hier naar toe
komen, begeleid door een dochter van Marcus die ons komt zeggen dat het
ochtendmaal voor ons klaar staat!"
[8] EBAHL zegt: " Ja, maar hoe
zijn die twee dan daar naar beneden gekomen, zonder dat wij hen hebben
gezien?"
[9] RAPHAËL antwoordt: "Zei de
Heer niet daarnet, dat zij Hem op het spoor zijn gekomen?"
[10] EBAHL zegt: "Nou, nou, ik
zeg al niets meer. Ze zijn er nu weer en dus is het, wat mij betreft, in ieder
geval weer helemaal in orde!"
134
De reden van de verwoesting van Caesarea Philippi
[1] Na dit gesprek kondigt Marcus aan,
dat het ochtendmaal klaar staat en alle tafels reeds van spijs en drank zijn voorzien.
Wij maken ons gereed om van de berg naar beneden te gaan naar de tafels die op
die ochtend weer in de oude opstelling staan, en niemand ontbreekt.
[2] Dan zegt OURAN tegen Helena:
"Heb je, toen je beneden was, nog gezien of onze tenten er nog staan en in
orde zijn? En hebben onze dienaren ook wel te eten en te drinken, -en zijn onze
lastdieren allemaal verzorgd?"
[3] Nu zegt MATHAËL tegen Ouran:
"Vriend en schoonvader, in het bijzijn van de Heer is iedere zorg onnodig!
Denk nu aan niets anders dan aan de Heer, want Hij denkt voor ons en voor de
gehele oneindigheid!"
[4] Toen wij ons na deze opmerking van
Mathaël van de berg af naar de tafels begaven, vroeg CYRENIUS Mij onderweg:
"Heer, moet ik soms een afdeling van mijn soldaten naar de stad zenden om
te blussen? Want als we de stad niet helpen, is zij nog voor vanavond een
gloeiende puinhoop!"
[5] IK zeg: "Beste vriend, als Ik
dat wilde, zou Ik allang Raphaël erheen hebben gestuurd en dan zou de brandende
stad in een ogenblik geblust zijn, maar Ik wil dat deze stad, die zowel voor
God als de keizer slecht is, gedeemoedigd wordt en daarom laat Ik alles,
behalve de huizen van de armen en eenvoudigen, door het vuur verwoesten. Al het
andere moet tot as vergaan! Hierna zullen er betere mensen gaan wonen en de
nakomelingen van onze oude Marcus zullen met toestemming van de keizer
rechtvaardig over deze stad en omgeving heersen en zij zal hun erfenis blijven
van kind op kind en kleinkind op kleinkind. Als zij echter God zullen vergeten,
zal het hen vergaan, zoals het nu de bewoners van deze stad vergaat.
[6] Als de brand deze stad van
hoererij op een werkdag getroffen zou hebben, zou deze allang zijn geblust.
Maar op de sabbat en speciaal op een sabbat van de nieuwe maan, raakt geen
orthodoxe jood ook maar iets met de top van zijn pink aan, uit angst voor God
verontreinigd te worden.
[7] Op dat punt is het geweten van de
orthodoxe joden zeer gevoelig, maar het nalaten van goede werken verontrust hun
geweten niet in het minst, net zo min als de lichamelijke en geestelijke
echtbreuk en allerlei bedrog.
[8] Zij zijn zelfs van mening, dat op
een werkdag een zonde tegen het gebod van God vrijwel geen zonde is en dat men
zich reeds lang voor de avond weer gezuiverd kan hebben, terwijl men op een
sabbat tot aan de avond onrein blijft. Dan begint de vorst der nacht echter al
te heersen, zodat het best mogelijk is dat er dan een afgezant van satan komt,
iemand onrein aantreft en daardoor in staat is de onreine ziel in bezit te
nemen!
[9] De zonde doet de mens alleen maar
's nachts kwaad en ook alleen nog maar tot na het middernachtelijk uur, omdat
satan gedurende die tijd op jacht mag gaan. Overdag heeft hij geen macht en dan
kan men naar hartelust zondigen, dat geeft niets. Wel moet men er op bedacht
zijn, zich vóór zonsondergang op de door Mozes voorgeschreven wijze te
reinigen, dan "heeft men voor de overdag begane zonden 's nachts niet het
geringste te vrezen.
[10] Aan God storen deze blinden zich
niet in het minst, ook al zouden zij overdag nóg zoveel zonden tegen Zijn
geboden begaan hebben! Alles is hun eraan gelegen, dat de satan hen niet te
pakken krijgt. Omdat dat op een sabbat het gemakkelijkst kan gebeuren, daar zij
dan geen bok, geen lam en geen kalf mogen slachten, ja zich zelfs geen zeven
maal mogen wassen, zorgen zij er angstvallig voor gedurende de sabbat zoveel
mogelijk rein te blijven zodat de duivel hen niet in zijn macht kan krijgen als
de zon is ondergegaan!
[11] Nu weet je de reden waarom deze
duisterlingen hun mooie huizen op een sabbat liever laten afbranden, dan een
hand uit te steken om te blussen. Daarom zal eens een Romeins veldheer, die
niet onbekend zal zijn met deze grove en hardnekkige dwaasheid van dit volk,
weinig moeite hebben om dit geslacht, wanneer het opstandig wordt, speciaal op
een wintersabbat met één slag uit zijn voegen te slaan en zijn grote stad in
een puinhoop te veranderen.
[12] Maar nu moeten wij ontbijten,
anders worden we verrast door een aantal niet zo opwekkende bezoeken, die ons
veel werk zullen verschaffen om er op een beetje goede manier vanaf te
komen!"
[13] Daarop ging iedereen aan tafel en
het smakelijke ochtendmaal werd dit keer met grote eetlust genoten en iedereen
was erg tevreden over de oude Marcus. Ook Ouran en Helena merkten op, dat zij
nog nooit zulke goed toebereide vissen geproefd hadden en zulk smakelijk brood.
Maar MARCUS gaf alle lof aan Mij en zei: "Hij is het zout en de beste
specerij van alle spijzen, geef jullie verdiende lof aan Hém alleen!"
[14] Er was er niet één onder de vele
gasten, die niet begrepen had wat Marcus bedoelde, en allen prezen Mij in
stilte in hun hart. Maar MATHAËL zei hardop: "Ja, ja, oude Marcus, waar de
Heer de keukenmeester van alle leven is en alles in alles is, is het zeer goed
te leven, want daar moeten geest, ziel en lichaam de beste kost krijgen! Je
hebt er heel goed aan gedaan dat je de aan jou gegeven lof terug verwezen hebt
naar de Heer , maar juist daarom zal ook jóuw naam niet worden uitgewist in de
harten van die mensen, die jou als een vriend van de Heer hebben leren
kennen!"
[15] Marcus dankt Mij ervoor, dat Ik
zijn huis zo'n buitengewoon grote eer heb aangedaan. Daarna bedankt hij echter
ook Mathaël voor zijn vriendelijke woorden en zegt dat hij die eer helemaal
niet verdient.
135
Gesprek met de orthodoxe Farizeeën
[1] Na afloop van het ontbijt vragen
Cyrenius en Julius Mij, wat er nu gedaan moet worden.
[2] IK zeg: "Laten we maar even
wachten, er zal zo wel wat op komen dagen! Kijk maar naar de oever! Daar
schuifelen als trage schaduwbeelden een aantaloude, orthodoxe Farizeeën met hun
leerlingen rond. Die weten al, dat je je hier, om redenen die zij niet kennen,
ophoudt. Zij vermoeden, dat je de plaatsen aan de Galilese zee inspecteert,
maar hier een soort kampement hebt. De statietenten van Ouran bevestigen hen in
hun vage vermoedens. Nu wachten zij tot je misschien in een schip over de zee
of misschien uit een tent zult komen, want dan willen zij met een verzoek om
schadevergoeding bij je aankomen, omdat zij denken dat de heidenen hun huizen
in brand hebben gestoken.
[3] Maar nu zullen zij al gauw genoeg
merken dat jij hier bent en dan krijgen we ze op ons dak. Je kunt je wel
voorstellen hoeveel werk ze ons zullen geven! Maar Ik zeg jou en jullie
allemaal, dat Ik niet voortijdig verraden mag worden! Ze moeten eerst
behoorlijk bang gemaakt worden en dan pas moet Mijn naam hen de doodsschrik op
het lijf jagen. Het zal je wel duidelijk worden, wat wij met deze overspelige
soort te doen en te bespreken krijgen!
[4] Mathaël en Raphaël zullen ons
goede diensten verlenen, maar eerder dan na het middaguur zullen wij nauwelijks
van hen af kunnen komen. Laten we dus nog een ogenblik stilte betrachten en
verzamel je krachten, want je weet nu wat er over je heen zal komen!"
[5] Daarop wordt alles stil, alleen de
soldaten en de bedienden zijn wat luidruchtig bezig op de berg.
[6] Na een poosje vraagt Mathaël Mij
of hij met de orthodoxe duisterlingen helemaal zonder enig voorbehoud zou mogen
spreken.
[7] IK zeg: "Zeker, maar je zult
je ook heel speciaal moeten voorbereiden! Denk maar niet dat je zo gemakkelijk
met deze gepantserde helden van de nacht kunt discussiëren, want zij zijn voor
heel veel gevallen tot aan de tanden gewapend!" Daarop begon Mathaël zich
ook geconcentreerd innerlijk voor te bereiden.
[8] Ook een paar leerlingen vragen Mij
hoe zij zich in dit geval moeten gedragen.
[9] IK zeg: "Jullie hoeven
daarbij niets te zeggen en ook mets te doen. Kijk als zwijgende getuigen toe en
als iemand van de Farizeeën jullie wat vraagt, verwijs hem dan naar Cyrenius en
geef toe, dat de zaak jullie helemaal niets aangaat, dan zullen zij jullie met
rust laten. Ik zal Zelf in het begin op gelijke wijze handelen." Qat
stelde de leerlingen ook tevreden en wij wachtten daarna rustig op de komende
lastposten.
[10] Na verloop van een klein half uur
vernamen degenen die aan de oever van de zee op Cyrenius wachtten, van een ons
passerende Jood uit de stad die Cyrenius kende, dat Cyrenius zich in de tuin
van de oude krijger bevond. Op dat bericht keerden alle orthodoxe Farizeeën en
de orthodoxe joden terug op hun schreden en begaven zich zo snel mogelijk in
onze richting.
[11] Toen MATHAËL hen naar zich toe
zag komen, zei hij: "Wel, geëerde vriend Cyrenius, bereid je voor, nu
breekt de storm los! Ik ben erg benieuwd wat deze kerels allemaal naar voren
zullen brengen!"
[12] CYRENIUS zegt: "Ik niet
minder, hoewel ik eerlijk toegeef dat ik met deze mensen het minst graag
onderhandel. Als je ze maar een vinger geeft, nemen ze meteen de hele hand. Dat
kunnen we echt niet gebruikenwant er zijn nog andere, werkelijk arme mensen,
die hard nodig geholpen moeten worden. "
[13] Inmiddels waren de hulpzoekers,
natuurlijk met hun OVERSTE van de synagoge voorop, ook al ter plekke
aangekomen. Deze herkende direkt de opperstadhouder en sprak hem als volgt toe:
"Hooggeplaatste, verlichte en van alle volmachten voorziene heer
opperstadhouder van Coelesyrië, van het gehele Joodse land, van het overige
Klein en Groot-Azië en van een deel van Afrika! Het zal u niet onbekend zijn
wat voor verschrikkelijk ongeluk ons, de altijd aan God en de keizer toegewijde
inwoners van de stad Caesarea Philippi, in deze nacht is overkomen. Als wij
daar ook maar op enigerlei wijze schuld aan zouden hebben, zouden wij nu onze
nalatigheid kunnen verwensen en diep betreuren, en verder met geduld dragen wat
God de Almachtige over ons heeft laten komen. Maar voor zover wij weten hebben
wij niet de minste aanleiding gegeven tot dit ongeluk, maar heeft de boze opzet
van een paar kwaadwillige heidenen ons dat aangedaan! De eigenlijke reden
waarom wij hier zijn is dan ook, u een rechtvaardige schadevergoeding te
vragen!
[14] Deze zult u ons des te eerder
naar recht en billijkheid ten goede laten komen, omdat wij ten eerste geheel en
al Romeinse onderdanen zijn, net als de moedwillige heidenen. Ten tweede echter
omdat wij als priesters en dienaars van de enig ware god, die Rome welgezind
zijn, het volk meer sympathie voor de keizer bij kunnen brengen, dan duizenden
zwaarden en lansen. Zouden wij echter ooit tégen Rome zijn, dan brengen onze
tongen in een paar uur meer tot stand dan honderdduizend soldaten in een jaar.
Hier wast de ene hand de andere.
[15] Willig ons verzoek in, verlos ons
van de huidige bedelstaf en laat ons op kosten van de staat onze verwoeste
gebouwen, onze leer en bedehuizen weer opbouwen, dan zult u in de naam van de
keizer ervaren dat wij u dankbaar zijn voor uw hulp. Ja, als het niet anders
gaat, nemen wij ook de verplichting op ons om de staat een eventueel voorschot
na twintig jaar met interest terug te betalen. Geëerde opperstadhouder, denk
goed na over ons verzoek en willig het in! Het zal zowel u als de keizer geen
nadeel opleveren, want wij weten wie en wat wij zijn, en waartoe wij in staat
zijn! Als wij des keizers vrienden zijn, zal hij moeiteloos zijn grote rijk
regeren. Zijn wij echter, in ons binnenste, vijanden van de keizer, dan zouden
kroon en scepter hem wel eens gauw tot een uiterst onprettige last kunnen
worden! Houd daarom rekening met onze huidige nood, denk als een verstandig man
over ons verzoek na en doe wat u goed dunkt!"
[16] CYRENIUS antwoordt, terwijl hij
nauwelijks zijn verontwaardiging kan verbergen: " Aleer ik ja of nee zeg,
zal ik eerst heel precies laten onderzoeken hoe en door welke oorzaak de stad
en uw huizen in brand zijn geraakt. Het is me nog helemaal niet duidelijk of u
daar wel absoluut onschuldig aan bent, want ik heb juist in deze nacht bepaalde
zaken over u gehoord. Iemand vertelde mij dat u, naar aanleiding van de totale
zonsverduistering van gisteren en later nog meer vanwege het plotselinge
verdwijnen van de avondlijke na-zon, het volk geheel ten overvloede hebt
toegesproken over een door één van uw profeten voorspeld Godsgericht dat nu zou
komen. Ook de priesters der Grieken hebben van hun kant niet nagelaten het
uitzonderlijke spel der natuur in hun voordeel uit te buiten. Beide
priesterlijke groeperingen hebben dat bepaalde natuurverschijnsel misbruikt om
het volk, terwille van schijnbaar doeltreffende en de wil van uw god bereikende
gebeden, de meest ongehoorde offers af te persen. Het door u van kindsbeen af
doof en blindgemaakte volk deed alles wat het maar mogelijkerwijs doen kon, om
het door u aangekondigde jongste gericht af te wenden.
[17] Gelukkig was er een verstandig en
ervaren man, die enige gegoede mensen uit het volk, die hij kende, bij zich
riep en hen vervolgens in alle rust en kalmte het verschijnsel op heel
natuurlijke gronden verklaarde en zei dat hij het al meermalen had meegemaakt.
Ter bekrachtiging van zijn verklaring bracht hij echter ook heel fijntjes onder
hun aandacht, dat de priesters, als hun voorspelling waar zou zijn, zeker de
moeite niet zouden nemen het volk zulke massale offers af te persen wanneer het
verblijf op deze wereld volleugen en bedrog nog maar zo kort zou duren!
De onverzadigbare, hebzuchtige en
harteloze priesters wisten net zo goed als hij dat het hele gebeuren alleen
maar kon betekenen, dat de weersomstandigheden de volgende dag mogelijkerwijs
zouden veranderen. Maar zij kenden het bijgeloof van het volk en namen deze
gelegenheid te baat om er zo gewetenloos mogelijk op los te zondigen!
[18] Kijk, dat heeft een heel
betrouwbare getuige mij vannacht meegedeeld! Wel, hoe ging het verder na dit
wijze en actuele onderricht? De paar mensen, die op deze wijze met weinig woorden
juist waren voorgelicht, haastten zich vervolgens naar het vertwijfelde volk en
riepen opgewekt: 'Troost, troost, troost en nogmaals troost! Wees kalm en
luister voor je bestwil naar ons!' Daarna legden zij alles op een begrijpelijke
manier aan het volk uit. Toen het volk begreep wat er aan de hand was,
ontbrandde het in toorn en woede tegen u en gaf u vervolgens een voorproefje
van een oordeelsdag van Daniël. Omdat ik door deze getrouwe berichtgeving nu
maar al te duidelijk inzie dat in werkelijkheid niet de moedwil van de heidenen
de oorzaak ervan is, maar dat uzelf juist eraan schuldig bent dat in deze nacht
de toch zo mooie en belangrijke stad in de as gelegd wordt als gevolg van de
rechtvaardige woede van het volk over uw bedriegerijen, zult u hopelijk wel
inzien dat ik uw zeer brutaal gestelde verzoek niet alleen niet kan inwilligen,
maar dat ik u daarentegen als vice-regent hier, in het belang van mijn keizer
en in het belang van het volk, streng ter verantwoording zal roepen en tot
volledige schadevergoeding zal veroordelen! -Dit onder voorbehoud dat alles
zich zo toegedragen heeft als ik van een maar al te geloofwaardige getuige heb
vernomen! -Wat heeft u daartegen in te brengen? Spreek, als u daar iets tegen
in kunt brengen!"
[19] Reeds tijdens de toespraak van
Cyrenius verschoten de zwarte aanbieders van het verzoek als kameleons van
kleur en hun inwendige woede was duidelijk aan hun gloeiende wolfsogen te zien.
Maar nu zij de kans kregen om zich te verdedigen, konden ze van pure woede geen
woord meer uitbrengen.
[20] CYRENIUS wachtte een poosje en
toen er nog niemand wat wilde zeggen, werd hij boos om hun woedende gezichten
en hij zei onheilspellend ernstig, helemaal op' de wijze van een echte Romein
die onverbiddelijk is: "Geef vlug antwoord, anders ben ik genoodzaakt uw
kwaadwillige zwijgen te beschouwen als een volledige bekentenis van datgene
waarvan u bent beschuldigd, en daarover meteen, zonder enige verdere
consideratie, het door u welverdiende oordeel uit te spreken en de voltrekking daarvan
aan u uit te laten voeren! Spreek, want u weet dat wij Romeinen niet plegen te
schertsen!"
[21] Dan zegt de OVERSTE tenslotte:
"Heer, de belastering is te groot! In zo'n geval kan men niet zo snel zijn
kalmte herwinnen en weerwoord geven, maar daarbij moet men zich helemaal
beheersen en bedenken hoe zo'n laster mogelijk is, en zinnen op de krachtigste
middelen om deze neer te slaan en tot niets te reduceren. Wie kan bewijzen dat
wij het volk dwongen te offeren?! Wij droegen slechts uit wat wij zelf ondervonden
en vreesden! Wie kan bewijzen dat wij anders handelden dan wij volgens de
profetie moesten aannemen?! Waren de tekenen er niet naar?! Of toont de
geschiedenis ons niet voorbeelden in overvloed, waar Gods geduld ophield en
plotseling een verschrikkelijk gericht over de mensen kwam?! Maar wij hebben
ook genoeg voorbeelden, dat God, ondanks een zeker en onherroepelijk
aangekondigd strafgericht, weer zijn grote genade en erbarming schonk aan de
berouwvollen, als het volk terugkeerde tot ware boete en berouw.
[22] Maar als uw wijze man, die die
paar mensen tegen ons opzette, echt zo eerlijk was, waarom kwam hij dan niet
naar óns en vertelde hij aan óns, wat hij aan een paar ontevredenen die ons
steeds vijandig gezind waren, heeft verteld? Alleen een mens die onze verheven
godsdienst niet kent en geen benul heeft van het goddelijk woord door de mond
van een profeet en van het effect daarvan op een door hemelse tekenen bedreigde
tijd, kan zo schandalig lasterlijk tegen ons te keer gaan! En kan een opperstadhouder
van Rome zo'n mens dan eerder geloven dan ons!? Men kan nu wel zeggen: ' Als
die wijze man naar jullie was toegekomen en jullie dat verteld had, wat hij het
vertwijfelde volk heeft verteld, zouden jullie niet naar hem hebben geluisterd,
maar hem hebben veroordeeld of zelfs gestenigd!' Maar wie kan dat al van ons
zeggen nog voor hij het bij ons heeft uitgeprobeerd!? Wij plegen pas na de daad
te oordelen en recht te spreken, maar nooit vóór de daad, bij vermoedens of bij
kwaadsprekerij! Onze godsdienst rechtvaardigt ons gedrag. Wie staat dan op en
bewijst dat wij anders geloven en handelen?! Kwaadwillige laster of alleen
ernstige vermoedens bewijzen bij ons niets, en uw getuige kan hebben gezegd wat
hij wil, maar wij verklaren zijn aanklacht zólang van nul en gener waarde tot
hij ons kan bewijzen, dat wij werkelijk anders deden dan wij zelf geloofden en
dat wij de man, die het volk met zijn praatjes tegen ons heeft opgehitst,
onaangehoord zouden hebben laten gaan als hij naar ons toe was gekomen!
[23] Wij deelden oprecht in de angst
van het volk. Hadden wij dan de offers niet moeten aannemen, toen het volk ter
verzoening van zijn zonden ons massaal offers bracht in het geloof daardoor God
mild te stemmen?! Waar staat het tegendeel daarvan dan geschreven?!
[24] Edele opperstadhouder, bedenk
toch dat u hier te maken heeft met echte, orthodoxe dienaars van God en niet
met tempeldienaars van de nieuwe soort, die jammer genoeg maar al te goed weten
hoe de huik naar de wind te hangen! Dat zien wij overduidelijk en de tempel is
ons daarom ook niet goedgunstig gezind. Maar bij ons, hoewel we maar met
weinigen zijn, houdt men nog vast aan het oude geloof en dat kunnen de
nachtvliegen die u een verkeerd oordeel in het oor fluisterden, ons niet
afnemen! Vandaag is het een prachtige dag van de Heer en nergens is ook maar
een spoor te zien van een gericht van God, behalve dat onze stad een prooi der
vlammen wordt, -echter niet door een godsgericht, maar door de
betreurenswaardige, duistere manipulaties van een paar ons steeds vijandiger
wordende heidenen. Zou het dan voor God zo onmogelijk zijn geweest met deze
streek hetzelfde te laten gebeuren als eens met Sodom en Gomorra? Wie kan hier
opstaan en zeggen, dat na het voorafgegane teken niet hetzelfde had kunnen gebeuren?!
Wij willen helemaal niet zeggen dat God misschien vanwege onze vele gebeden en
verzuchtingen deze streek heeft gevrijwaard van Zijn bedreiging met het
gericht. God kan het wel terwille van een ons geheelonbekende vrome gedaan
hebben, omdat dan toch ook onze gebeden tesamen met de gebeden van die ene
vrome tot aan de treden van Zijn troon zijn opgeklommen. Maar wie bewijst ons,
tegen ons geloof en onze overtuiging in, dat het niet zo, maar geheel anders
is?! -Ik heb nu uit onze naam gesproken. Edele heer, spreek u nu een voor God
en alle mensen rechtvaardig oordeel uit!"
136
Marcus klaagt de overste der Farizeeën aan
[1] CYRENIUS was natuurlijk niet
bedacht op zo'n reactie en wist niet meteen, wat hij de overste moest
antwoorden. Daarom riep hij Mathaël en zei halfluid tegen hem: "Spreek jij
nu maar verder, want ik ben al aan het eind van mijn Latijn! Deze kerels hebben
meer pijlen op hun boog dan ik mij aanvankelijk had voorgesteld!"
[2] MATHAËL zegt: "Geëerde
vriend! We zullen het nog moeilijk krijgen. Want om te bewijzen wat zij gedaan
zouden hebben als de omstandigheden zich daartoe hadden geleend, is een
moeilijke opgave. Ook al zouden zij, wat ik niet wil ontkennen, heimelijk de
slechtste bedoelingen hebben gehad, dan hebben.zij daartoe toch geen poging
gedaan om die uit te voeren. Dan is er echter ook geen strafbare uitvoering van
de kwade bedoeling, die zij wel, maar ook best helemaal niet zouden kunnen
hebben? Wat kan een mensenhart niet allemaal voor gedachten koesteren als het
van alle kanten onder druk wordt gezet?!
[3] Wanneer er een storm in het hart
woedt, is geen mens zo gemakkelijk in staat zijn snel wisselende gedachten, die
als stormwolken dreigend langs jagen, te beheersen. En als na verloop van tijd
de storm in het hart is geluwd, herinnert de rustig geworden mens zich zelden
nog exact, wat er allemaal tijdens de storm van zijn hartstochten in hem is
opgekomen. Daar kan wel veel doemwaardigs bij zijn geweest, maar zelfs ik zou
mij afvragen welke God dat zal willen veroordelen?! Als zij werkelijk orthodox
gelovige mensen zijn en de vrees van het volk om één en dezelfde reden gedeeld
hebben, en dat is iets wat wij net zo lang moeten aannemen tot wij het
tegendeel kunnen bewijzen, dan moet hun verzoek worden ingewilligd.
Vooropgesteld, dat het inwilligen van dergelijke verzoeken in zulke
buitengewone gevallen, zoals dit er een is, door de keizer is voorgeschreven!
Wij kunnen hier slechts over de aangedragen feiten een oordeel vormen zolang
wij daar niets steekhoudends tegenin kunnen brengen. Wat wij erover denken, kan
echter nooit als een tegenbewijs dienen en al zouden wij de gehele stad
heimelijk afluisteren, dan zullen we daarna ook niet meer weten dan we nu
weten."
[4] Mathaël fluisterde dit wat
halfluid tegen Cyrenius, en daarop zei CYRENIUS tegen Mij, terwijl hij zich
achter zijn oren krabde: "En wat is Uw mening?"
[5] IK zeg: "Het is Mijn tijd nog
niet, bespreken jullie het dus alleen met elkaar en met hen. Betrek de oude
Marcus er echter ook bij. Hij en zijn zonen kennen hen beter dan jullie! Ebahl
uit Genezareth kent ze ook en Julius weet ook tamelijk veel van hen. Laat die
roepen, dan zul je meteen een ander verhaal horen!"
[6] Cyrenius Iaat onmiddellijk Julius halen,
die in de tussentijd met Ebahl op de berg naar de soldaten was gegaan om de
brand gade te slaan die nog steeds zeer hevig woedde. De twee kwamen al gauw,
evenals de oude Marcus. Toen alle geroepenen aanwezig waren, legde Cyrenius hun
heel in het kort het verzoek van de orthodoxe Farizeeën en de toespraak van hun
overste voor, alsook datgene wat de overste als onweerlegbaar bewijs naar voren
had gebracht.
[7] Toen MARCUS dat hoorde,
verwonderde hij zich zeer over de enorme brutaliteit van de overste en zei
tegen hem: "Jij opperfarizeeër, die je zo goudeerlijk en orthodox-vroom
voordoet! Je bent nu, tegen mijn reeds lang gekoesterde verwachting in, als
geroepen in mijn grote net gekomen! Denk eens terug aan nog geen drie jaar
geleden, hoeveel moeite je toen hebt gedaan om mij tot jouw geloof te brengen!
Je vond zelfs dat voor mij de, voor een oud mens altijd wat vervelende en ook
pijnlijke, besnijdenis niet nodig was. Als ik mij maar met mijn huis liet
inschrijven bij jouw geloof, was alles helemaal in orde! Je beloofde me veel
voordeel in het zakenleven toen ik als bezwaar opperde dat ik een gewetensvol
man was en de godsdienst van mijn vaderen niet graag verruilde voor een andere
waarvan ik de grondregels veel te weinig kende en niet wist welke nieuwe verplichtingen
die mij op zou kunnen leggen. Ik zei je heel openlijk dat ik er weliswaar niet
algeheel op tegen was om mijn wat gebrekkige godsdienst te ruilen voor een
betere, maar dat ik eerst helemaal ingewijd zou moeten zijn in de kern van de
nieuw aan te nemen religie.
[8] Toen zei jij echter dat dat bij
jouw godsdienst helemaal niet nodig was. Iedere religie was toch al niets
anders dan een wiegefilosofie voor de kinderen, die ook vanwege de kinderen in
stand gehouden moest worden. Als een man eenmaal zijn ontwikkelde verstand had,
behoefde hij geen wiegefilosofie meer en hield hij zich daar alleen maar
uiterlijk aan, terwille van de kinderen. Men zou hem een blinde dwaas moeten
noemen als hij zich in alle ernst daaraan zou houden! Een man als ik zou toch
ook wel kunnen beoordelen of het niet verstandiger was uiterlijk aanhanger te
zijn van een godsdienst die iemand de minste hindernissen in het zakenleven
opleverde.
[9] Ik ging er op in en liet mij
tesamen met mijn gehele huis overschrijven naar jouw godsdienst. Maar spoedig
daarna werden mij de ogen wijd geopend, toen ik al gauw door jullie werd
veroordeeld tot het betalen van allerlei onaangename belastingen, en ik begon
toen steeds beter in te zien wat voor ellendige ruil ik had gedaan door jouw
religie aan te nemen.
[10] Van alles moest ik jullie de
tiende en van alle vruchten de eerstelingen geven. Ik tekende heel vaak bezwaar
aan bij de Romeinse instanties, maar dat hielp niets, want men wierp me steeds
voor de voeten: 'Volenti non fit iniuria!'(Wie het zelf gewild heeft, lijdt
geen onrecht). Waarom heb jij, als oude, verstandige Romein, je laten vangen?
Boet maar voor je ondoordachte domheid!'
[11] Als ik echter bij jou kwam en je
mijn ellende voorlegde, luisterde je helemaal niet en zei steeds in je grote
hoogmoed: 'Zo staat het geschreven!', en ik kon onverrichter zake met een
treurig en een geërgerd gezicht en gemoed weer afdruipen.
[12] Als ik van jullie meer over de
Schrift wilde horen, werd mij gezegd: 'Wij zijn de Schrift en het levende woord
van God! Daarom behoeft niemand meer ergens naar te vragen, maar ieder moet
doen wat wij leren en eisen! Niemand heeft verder iets nodig!'
[13] Kijk, oud, kwaadaardig Joods
orakel uit Caesarea Philippi, dat zijn je woorden en zo is je gedrag! En wil je
je nu opeens wit wassen?! Ik zweer je bij alles wat mij nu heilig is, dat je
hier niet vandaan komt voordat je althans mij iedere onrechtvaardig
toegebrachte schade vergoed zult hebben! De waardige opperstadhouder kan je op
mijn verantwoording het kruis op de rug vast laten maken en daarmee wordt je
geen onrecht aangedaan! -Begrepen oud, slecht orakel?!"
[14] CYRENIUS zegt: " Aha, staan
de zaken er zo voor?! Wel, wel, iets hebben we al! - Nu, wijze heer overste van
de duistere volksonderdrukkers, wat heeft u daartegen in te brengen?"
[15] De OVERSTE zegt: "Kent u
Mozes helemaal en alle door God verlichte profeten?"
[16] CYRENIUS antwoordt: "Mozes
ken ik zo ongeveer, maar de profeten ken ik slechts van naam."
[17] De OVERSTE zegt: "Best, ga
dan heen en..leer eerst.al mijn bittere verplichtingen daarin te onderkennen en
straf ml], als u ml] kunt bewijzen dat ik één ervan niet' ben nagekomen! Als u
wilt lezen, - wij hebben de Schrift bij ons. Als er gevaar voor vernietiging
bestaat, is dit het enige bezit dat wij op deze hoogtijdag des Heren bij ons
mogen dragen!"
137
Onderlinge beraadslagingen
[1] Zachtjes zegt MATHAËL tegen
Cyrenius: "Die noot is waarschijnlijk ook weer te hard voor ons om te
kraken! Marcus heeft goed werk geleverd, maar wat kunnen we doen als wij hun
aan de hand van hun voorschriften geen schending van hun plicht kunnen
aantonen? Maar laten we eens horen wat Ebahl en Julius te vertellen hebben!
Hoewel ons dat wat zij naar voren zullen brengen ook niet veel zal helpen, want
de oude staat te vast in zijn schoenen en is in staat om elk van zijn snode
daden met de Schrift in de hand te rechtvaardigen. Wat is daar dan tegen te
doen?"
[2] CYRENIUS zegt: "Goed, dan
gebruik ik mijn onbeperkte macht om al die Schriftgedeelten, die tegen het
gezonde, menselijke verstand ingaan, ongeldig te verklaren en dan zitten ze in
de val!"
[3] MATHAËL zegt: "Dat zal niet
baten, want dan kan hij zeggen: 'Het gezonde mensenverstand eist echter ook,
dat een wet eerst gegeven en bekrachtigd moet zijn, vóór men iemand aan de hand
daarvan kan veroordelen.' Wat kunt u dan dáár tegenin brengen? We moeten de
zaak uitzonderlijk goed overdenken, voor we van menselijke kant iets tegen deze
kerels kunnen uitrichten! Cornelius, Faustus, Kisjonah uit Kis en een zekere
Philopold uit dezelfde streek kunnen nu gauw hier zijn, die zullen ons zeker
heel goed van dienst zijn! Ik verheug me zeer op hun komst!"
[4] Na een tijdje nagedacht te hebben,
zowel over het door de overste gezegde, als ook over het meer in het geheim
opgemerkte van Mathaël en over diens vreugde over de aangekondigde komst van
Cornelius met zijn groep, nodigt Cyrenius Ebahl uit om iets steekhoudends over
de orthodoxe priesters naar voren te brengen.
[5] En EBAHL staat op en zegt:
"Geëerde vriend! Vossen en handige mensen zoals uw Proteus zijn moeilijk
te vangen. De vossen omdat ze altijd zorgen voor twee uitgangen en de anderen
omdat die zich in alles kunnen veranderen, zelfs in de elementen. Daarom wil ik
hier het volgende zeggen: Daar u op grond van datgene wat u door de
waarachtigste en betrouwbaarste getuige -die u net zo goed kent als ik -over
deze mensen werd gezegd, zeker geen twijfel kunt hebben of het zo is of niet,
maar anderzijds als wereldlijk rechter tegenover de wereld toch slechts een
oordeel kunt vellen over iets, waarvan uw oor en uw oog zich uiterlijk kunnen
overtuigen, geef ik hier de volgende raad: Laat deze lastige vragers gaan. Doe
dat zonder ook maar iets in te willigen van datgene wat zij hebben gevraagd en
zonder hen door een oordeel tot enigerlei straf te veroordelen! Daarmee heeft u
aan de innerlijke, geestelijke waarheid en aan het wereldse verstand volledig
voldaan! Dat is mijn mening!
[6] Ik zou U over het veelvoudige
volksbedrog en de gewetenloze volksonderdrukking honderden dingen kunnen vertellen
die ik bij veel gelegenheden bij deze namaak godsdienaars heb beleefd, maar wat
voor nut heeft dat? Ze vinden altijd wel een gaatje waardoor ze kunnen
ontsnappen! Ze beschermen zich zorgvuldig met de doeken van Mozes en de mantel
van Aäron en de profeten tegen iedere van buiten komende wind die hen zou
kunnen schaden, en hoe koud de wind ook is, ze worden er niet eens verkouden
van!
[7] Wij weten best waarvoor het
uiterlijke verstand de Schriften der profeten kan gebruiken, want die zijn
overal goed voor zolang men hun innerlijke, geestelijke betekenis niet kent, en
dat is de voornaamste schuilplaats van deze mensen. Daarom zal er niet veel
anders opzitten dan wat ik heb voorgesteld. "
[8] CYRENIUS zegt: " Ja,ja,je
hebt helemaal gelijk, ik erken dat volkomen. Maar toch meen ik dat er misschien
wel iets aantoonbaar strafbaars tegen deze mensen ingebracht zou kunnen worden,
waar zij zich dan tegenover mij niet meer uit zouden kunnen praten!"
[9] EBAHL zegt: "O jee, .alles
eerder dan dat, want deze kerels kennen iedere jota van de Romeinse wet en
weten, beter dan welke advocaat ook de wet zo te ontduiken dat geen satan hen
kan pakken. Zij moeten ontelbare van dergelijke vergrijpen persoonlijk of als
medeplichtige begaan hebben. Voor Gód zullen zij zich natuurlijk niet kunnen
verbergen, maar wij krijgen geen vat op hen als wij hen volgens de wet willen
aanpakken! Misschien dat Kisjonah, Cornelius, Faustus of de Griek Philopold
daartoe in staat zijn? -Van ons komt echter, buiten de Heer en de engel
Raphaël, niemand hen te na!"
[10] CYRENIUS schudt het hoofd en
zegt: "Ik zou ze als verdachte personen kunnen laten bewaken, misschien
zou dan de ernst van de zaak hun geweten toch een beetje wakker schudden!?
[11] EBAHL
zegt: "Probeer het, maar ik sta er voor in dat u na de eerste protesten
van de overste, de bewakers niet snel genoeg zult kunnen laten verdwijnen! Wij
hebben voor de bultenwereld immers helemaal geen spoortje van een Causa
Criminis (strafrechtzaak) Er is geen aanklager, dus kan er ook geen rechter zijn!
Het stille getuigenis van de Heer kunnen wij in dubbelopzicht niet als
aanklacht beschouwen. Ten eerste ontbreekt daaraan ieder werelds kenmerk van
een bewijs van schuld en ten tweede zou de Heer Zelf, in werelds opzicht,
slechts als een halve getuige.gelden. Want zeker nu zou men zich niet op zijn
goddelijkheid en zelfs met eens met volledig wettelijke geldigheid op zijn
voorspellende gave kunnen beroepen Ante forum Romanurn (voor het Romeinse
gerechtshof). Wij weten natuurlijk wel precies wie Hij is, maar de dorre
Romeinse wet kent onze Heer en Meester nog lang niet en dus ook Zijn door Zijn
wijsheid ingegeven verklaring niet. Daarom kunt u nu, ondanks al uw innerlijke
overtuiging, deze mens slechts beoordelen naar wat u van mensen als uiterlijk
bewijs van schuld kunt bijeenbrengen. En daartoe is toch vóór alles een
aanklager nodig en dan komen pas de beëdigde getuigen.: Of heeft de uitspraak
van een profeet of een orakel enige waarde bij u, als beide niet tot uw religie
behoren?"
[12] CYRENIUS zegt: "In bijzondere
gevallen wel, vooral als de profeet eerst voor een fatsoenlijke rechtbank heeft
aangetoond dat hl] helemaal geloofwaardig is! Als de rechtbank niets tegen hem
inbrengt kan hij zelf, evenals een uitspraak van een getest orakel, dienen als
rechtsgeldig, algeheel bewijs! Want alleen de rechter heeft het recht de
geldigheid van de getuige te aanvaarden of te weigeren, of te bekrachtigen en
vast te stellen of hij wel of niet ontvankelijk is!" .
[13] Dan zegt EBAHL: "Goed, maar
wat gebeurt er als een profeet zich niet als aanklager en net zo min als
getuige laat gebruiken! Waarmee kunt u hem dan dwingen?! Als getuige zal dat
misschien nog gaan, maar als aanklager toch zeker nooit! Wij hebben er hier
een, maar waarmee kunt u deze hoge Ene dwingen en waarmee de engel Raphaël, om
óf als aanklager óf als getuige op te treden?"
[14] CYRENIUS zegt: "Van dwang
kan natuurlijk helemaal geen sprake zijn! Laten we dus maar afwachten, want de
aangekondigden zullen toch waarschijnlijk niet zo lang meer op zich laten wachten!
- Het lijkt mij toe dat ik nog tamelijk ver weg op zee roeispanen zie
glinsteren!"
[15] MATHAËL zegt: "Dat zag ik
een half uur geleden ook al, maar het blijft maar steeds op dezelfde plaats! -
Wel, hoe staat het met het verhoor? Zijn jullie nog op hetzelfde punt?"
[16] CYRENIUS zegt: "Geen steek
verder! Jij had gelijk en Ebahl heeft ook gelijk en ik zie wel in dat wij met
al onze onbeperkte macht in wereldse zaken bij hen weinig of niets uitrichten
en de nieuwkomers zullen hoogstwaarschijnlijk ook niet veel helpen."
138
Cyrenius laat getuigen uit Caesarea halen
[1] "Maar daar schiet me iets te
binnen! Ik zal meteen een bode naar de districtsbestuurder laten gaan. Hij moet
mij uit de stad de nodige aanklagers en getuigen sturen. Die zullen over deze
vossen wel het nodige weten en dan drijven we ze wel in het nauw!"
[2] MATHAËL zegt: "Dat lijkt me
een goede gedachte! Op z'n minst bereikt u daarmee, dat u ze dan kunt laten
bewaken. Maar dat moet wel snel gedaan worden!"
[3] Cyrenius laat daarop twee ruiters
komen en legt hun uit wat hij van de districtsbestuurder wil. Deze galopperen
meteen naar de stad.
[4] Maar als de onder elkaar
mompelende, orthodoxe Farizeeën dat merken, komt de OVERSTE weer naar Cyrenius
en zegt: "Heer en gebieder, waarom liet u die ruiters naar de stad gaan?
Zond u ze soms terwille van óns daarheen? Wilt u daardoor soms onze wettige
aanspraken, die zelfs door uw wet gesanctioneerd zijn, vernietigen? Heer, dat
zal moeilijk gaan, want de wet en God staan aan onze kant! Als u denkt dat u
nieuwe wetten kunt geven, dan zullen die u voor het ogenblik net zo min kunnen
helpen als de oude, want een nieuwe wet kan nooit met terugwerkende kracht
gelden!"
[5] CYRENIUS antwoordt wat geërgerd:
"Spreek als u wat gevraagd wordt! Uw verzoek ken ik en uw rekenschap ook!
Nu hangt alles alleen van mij af. Ik moet met mijzelf en met mijn ambtenaren te
rade gaan of uw petitie de keizerlijke goedkeuring kan krijgen!
[6] Als u door het strenge onderzoek
heen komt, zal uw wens worden ingewilligd. Komt u er echter niet doorheen, dan
is er vanzelf van enige vergoeding niet alleen geen sprake, maar volgt er nog
een straf vanwege de brutaliteit dat u het hebt gewaagd om, als strafbare
mensen, van de staat nog een gunst te vragen ter dekking van uw zonden! Denk
daar wel aan! Een opperstadhouder van Rome oordeelt heel anders dan u! Hij gaat
in zijn oordeel nooit af op de gunst en het uiterlijke aanzien van de persoon,
maar oordeelt steeds zonder enig standsonderscheid streng volgens de wetten en
bevoegdheden.
[7] Let er dus goed op hoe het er in
het geheim met uw geweten voor God en de mensen voorstaat! Want van u als
zogenaamde dienaren Gods -hoewel God geen bedienden nodig heeft, daar Zijn
almacht en alwijsheid, Zijn alomtegenwoordigheid en alwetendheid Hem zonder
meer reeds van eeuwigheid her de beste diensten verlenen - en van u als
volksleraren wordt meer rekenschap verlangd dan van het ongeletterde volk, dat
vaak voor de hoogste nood slechts enige heel globale wetten kent en zelfs
daarvan niet beseft welke geest daaruit spreekt.
[8] Maar u kent wet en geest en moet
het kennen en móet.ingewijd zijn in alle waarheid. Daarom zult u ook inzien,
waarom van mijn kant alleen al vanwege het volk veel strenger tegen u wordt
opgetreden dan tegen een particulier! Want als u niet net zo zuiver bent als de
zon, bent u nooit en te nimmer geschikt geweest voor uw ambt! Daarom gaat het u
ook absoluut niets aan wat ik, hetzij voor uw beschuldiging, hetzij voor uw
verdediging uitvoer! Ga dus weg en zet uw verzoek op de een of andere wijze op
perkament en lever dat in opdat ik een bewijsstuk meer, voor of tegen u, in
mijn handen heb!"
[9] De OVERSTE zegt: "Edele heer
en gebieder! Het is vandaag een sabbat van de nieuwe maan, en dan is ieder werk
ons verboden. Op deze geheiligde dag moet de mens zich in alle lichamelijke
rust slechts geestelijk met God bezighouden. Wij mogen wel spreken, maar tot
zonsondergang niet schrijven. Na zonsondergang zullen wij u het verzoek wel
schriftelijk overleggen."
[10] CYRENIUS vraagt: "Heeft
Mozes u dat voorschrift voor het speciaal houden van de sabbat van de nieuwe
maan gegeven?"
[11] De OVERSTE zegt: "Mozes niet
direkt, maar zijn opvolger, door wiens mond de geest van God ook meermalen net
zo gesproken heeft als door de geheiligde mond van Mozes." ..
[12]
CYRENIUS zegt: "Daar twijfel ik toch sterk aan! Want uit de zuivere
Mozaïsche wetten en voorschriften spreekt duidelijk de goddelijke geest, maar
het vieren van uw nieuwe maan geeft slechts blijk van een grof bijgeloof en een
hele scheepslading vol botte, menselijke domheid. Wat is de nieuwe maan? U weet
het niet, maar wij weten het en moeten daarom luidkeels lachen om uw viering
van de nieuwe maan. En onze geleerden, die veel begrijpen, verbazen zich er
over hoe het toch mogelijk is dat in de naaste omgeving van Grieken, Romeinen
en Egyptenaren. zulke domkoppen en ongehoorde duisterlingen kunnen voorkomen,
die met eens weten wat de maan in wezen is en wat een nieuwe maan is! -Vertel
mij eens wat voor idee u over de maan heeft!" .
[13] De OVERSTE zegt: "Edele heer
en gebieder, zegt u ons liever, wat uw mening is over de maan, dan zullen wij u
ook vertellen wat wij er van denken!"
139
Cyrenius geeft uitleg over aarde en maan
[1] CYRENIUS zegt: "Luister dan! De
maan is een hemellichaam dat ongeveer vijftig maal kleiner is dan onze aarde en
de aarde steeds begeleidt op haar grote baan om de zon. In de tijd dat de aarde
eenmaal in de 365 dagen die baan doorloopt, wentelt de naburige maan ongeveer
dertien maal om de aarde.
[2] Tijdens deze omwentelingen
verandert de maan natuurlijk steeds van plaats. Omdat zij een even donker
hemellichaam is als de aarde, komt haar licht ook, net als bij de aarde, van de
zon. Als de aarde bijna tussen de zon en de maan staat, zien wij de maan
helemaal verlicht en is het volle maan. Als de maan echter na ongeveer veertien
dagen, tengevolge van haar snelle beweging, bijna tussen de zon en de aarde
komt te staan, zodat wij daardoor slechts heel weinig van haar verlichte
oppervlak te zien krijgen, is het nieuwe maan.
[3] Komt de maan echter toevallig
precies tussen zon en aarde te staan, wat gisteren het geval was, dan bedekt
zij de zon en houdt het zonlicht voor een bepaald deel van onze aarde tegen.
Dat wil zeggen voor dat deel, van waaruit een rechte lijn te trekken valt door
de maan tot aan de zon. Daar ontstaat dan op heel natuurlijke wijze een
zonsverduistering. Maar die delen van de aarde die niet precies in de eerder
beschreven, rechte lijn liggen, krijgen niets van zo'n verduistering te zien en
met name die niet, welke zich op de ons tegenovergestelde halve bol van de
aarde bevinden. Want deze aarde waarop wij wonen, is net als de zon en de maan
een bol en er ontstaat slechts dag en nacht omdat zij in vierentwintig uur om
haar as draait, gedurende welke tijd zij langzaam maar zeker al haar landen en
zeeën vanaf noord tot zuidpool onder het licht van de zon brengt en Iaat
verlichten en verwarmen.
[4] Volgens de wijzen, die aan de hand
van geheime berekeningen tot deze slotsom zijn gekomen, is dit de waarheid. De
leek weet daar natuurlijk niets van omdat hem de nodige vooropleiding ontbreekt
om het te begrijpen. En met zulke leraren als u móet deze hem ook wel
ontbreken, want wat u zelf niet heeft, kunt u een ander ook niet geven. En al
zou u de kennis hebben, dan zou u deze toch aan geen leek doorgeven, omdat de
domheid van een leek u meer opbrengt dan de meest fundamentele wijsheid! Nu heb
ik u duidelijk aangetoond wat de nieuwe maan is, Iaat u nu maar eens zien wat u
onder nieuwe maan verstaat!"
[5] De OVERSTE zegt: "Edele heer
en gebieder, wat u ons nu hebt verteld, zijn wij langs geheime wegen ook al te
weten gekomen, en ik persoonlijk ben het daar helemaal mee eens. Maar neemt u
daarentegen de scheppingsgeschiedenis van Mozes, dan valt daarin geen spoor te
ontdekken van alles wat u mij nu hebt uitgelegd en wat mij al twintig jaar
bekend was.
[6] Wij zitten echter voor het volk
natuurlijk noodgedwongen als leidende aanhangers en verkondigers van de leer
van Mozes, die tegengesteld is aan deze begrijpelijke en juiste opvatting, op
de stoel van Mozes en Aäron. Wat kunnen wij in dit geval anders doen dan
hoogstens heel in stilte de betere uitleg voor ons zelf te houden en het volk
slechts datgene te vertellen wat Mozes ons heeft nagelaten!?
[7] Gesteld dat vandaag de dag één van
ons zou proberen het volk een andere leer te verkondigen dan de Mozaïsche, het
geeft met in wat voor opzicht, dan garandeer ik u dat hij gestenigd wordt.!
[8] Sommigen zeggen weliswaar: dat,
wat Mozes zei, heeft een heel andere betekenis en slaat op iets geheel anders
dan wat er letterlijk staat. Ook dat geef ik, wat mij betreft, heel graag toe.
Maar hoe zou dat de brede laag van de bevolking, die niet pas door ons, maar
reeds door onze voorouders zo dom mogelijk werd gehouden, zonder nadelige
gevolgen bijgebracht moeten worden?! Ten eerste ligt de geestelijke betekenis
zo diep verborgen dat men die waarschijnlijk zelf met duidelijk genoeg kan
ontdekken en ten tweede is het de vraag, hoe men een erg achtergebleven, dom,
zeer bijgelovig volk, waaraan alle elementen van de hogere wetenschap nog
onbekender zijn dan de noordpool iets moet bijbrengen waarvan men, eerlijk
gezegd, zichzelf nog nooit een heel duidelijke voorstelling heeft kunnen maken!
[9] Daarom is het toch het verstandigst om
niets anders te doen dan het volk bij het oude geloof te laten en zelf als
leider van de oude leer en wetten tenminste ten aanschouwe van het volk, die
leer en wetten streng na te volgen. Als men alleen is, zonder domme getuigen, kan
men zelf datgene aanhouden en geloven wat men als een vaste waarheid zie.t!
Doet men het anders, dan zult u dit mooie land maar al te gauw in een
vreselijke opstand verwikkeld zien! -Nu bent II weer aan het woord en kunt u
mij terechtwijzen, als ik iets verkeerds heb gezegd!"
140
Alarmerende berichten uit Caesarea
[1] CYRENIUS staat verbaasd over de
wijsheid van de overste en zegt tegen Mathaël: "Vriend" met hem is
het niet goed kersen eten! Alle stelen krijg je in je gezicht! Wat een
verborgen kennis ligt er bij hem opgeslagen en hoe schitterend weet hij zijn
tegenwoordige situatie te verdedigen! Ah, dat is ongehoord! Uiteindelijk kun je
nog niet eens kwaad op hem worden! -Maar in ieder geval moeten ze uit de stad
nu zo hier zijn en dan zal wel blijken wat zij allemaal boven water zullen
brengen." .
[2] MATHAËL zegt glimlachend:
"Helemaal mets; denk Ik, want deze orthodoxe zijn te veel door de wol
geverfd en vinden overal wel een gaatje om te ontsnappen! Kortom, als men deze
mensen in een hoek wil drijven, heeft men méér dan alleen menselijke kracht en
menselijk verstand nodig! Ik acht mijzelf in staat om honderden Grieken en
Romeinen in één dag te genezen van hun domheld, want wat Ik hun bij zal brengen
zal nieuw voor hen zijn en zij zullen het zelfs heel dankbaar en graag
aanvaarden. Maar déze mensen kun je niets nieuws vertellen. Meestal zijn zij
ingewijd in alle kennis en weten hun verhaal zo geraffineerd te brengen, dat
daar heel moeilijk wat tegen in te brengen valt.
[3] Ik denk dan ook dat de Heer zich
daarom wat op de achtergrond houdt, omdat Hij al van tevoren heeft gezien dat
met deze Zeloten slecht te onderhandelen en te praten is! En daarom is mijn
opvatting ook, dat de aanklagers en getuigen uit de stad met hun mededelingen
net zo min wat zullen bereiken als wij."
[4] CYRENIUS zegt: "Nou, dan
beleven we nu toch wel een heel gedenkwaardige zitting, die waarschijnlijk
onder zulke omstandigheden geen tweede keer op aarde zal plaatsvinden! Als de
plaatselijke bestuurder nu maar eens kwam!"
[5] Dan arriveert er buiten adem een
BOODSCHAPPER en zegt tegen het gehele gezelschap, zonder rekening te houden met
Cyrenius: "Vrienden, zorg ervoor zo gauw mogelijk weg te komen, want er is
een verschrikkelijk oproer uitgebroken. Iedereen is op zoek naar de gevluchte,
orthodox joodse spitsboeven en Farizeeën, en de Romeinen en Grieken moorden
alles uit wat maar enigszins op een Jood lijkt! Ik ben een arme Griek en heb
uit nood een Joods kleed om mijn naakte lijf gehangen en daarmee heb ik het er
maar ternauwernood levend afgebracht!"
[6] CYRENIUS zegt: "Kerel, ik ben
de ópperstadhouder! Leg het eens beter uit! Hoe en waarom is er een oproer
uitgebroken?"
[7] De BOODSCHAPPER antwoordt wat
verlegen door de onverwachte aanwezigheid van de opperstadhouder: "Vereerde
en almachtige heer der heren! Het zit eenvoudigweg zo: Gisteren verlichtte de
zon, of een andere lichtbron, de avond ongeveer een paar uur langer dan normaal
het geval is, waarna deze echter plotseling van het firmament verdween -een
weliswaar zeldzaam, maar toch geen nieuw verschijnsel op deze grote en
uitgestrekte aarde -.Toen begonnen de Joodse priesters, die dat net zo goed als
wij op grond van menselijke ervaringen en kennis begrepen, in plaats van hun
gelovigen klare wijn te schenken, dit blinde, bijgelovige volk te vertellen
dat, wat nu plaats vond, volgens hun mystieke profetenboeken te maken had met
een reusachtig strafgericht van God. Daardoor ontstond er een vreselijk gehuil
bij de domme Joden. Zij bezwoeren hun priesters, die zij beschouwden als hun
vrienden en dienaren Gods, bij God tot elke prijs gedaan te krijgen dat Hij
Zijn straffende rechterhand genadig terug zou trekken.
[8] Toen de slimme Joden zich zo'n
geweldig aanbod in de schoot geworpen zagen, antwoordden zij in priesterlijk
mystieke, gezwollen woorden: ' Als jullie het harde Laatste Oordeel van God,
dat nu onverbiddelijk werkelijkheid zal worden, van jullie afgewend willen
hebben, moeten jullie nu alles wat je aan goud, zilver, edelstenen en parels
bezit, benevens jullie beste mestossen, de koeien met de rijkste melkgift en de
vetste kalveren, als offer bij ons brengen, zodat wij het dan op waardige wijze
aan God kunnen offeren!'
[9] Nauwelijks hadden de Joodse,
priesterlijke spitsboeven dat gezegd, of er kwam al letterlijk een wolkbreuk
van gevraagde offers! Dat zagen ónze priesters, die eveneens niet op hun
achterhoofd gevallen zijn en zij gingen op zoek, of zij hun volk met een
handige zet óók niet konden bewegen tot zulke royale offers. Ook zij vonden in
de oude leer der goden iets dat hen goede diensten verleende om te laten
offeren. Zij lieten Apollo verliefd worden op de een of andere nieuwe Daphne en
met haar een onderonsje hebben. Dat had zijn vijand, Pluto, meteen in de gaten
en die stal intussen de zon, waardoor Gea, Apollo en zijn nieuwe schone zich
meteen in de vreselijkste narigheid bevonden! Dat daaruit een afschuwelijke
godenoorlog moest ontstaan kon iedere Griek en Romein wel begrijpen! Misschien,
als de machtige Zeus eens goed benaderd werd met offers en smeekbeden, dat hij
dan deze gevaarlijke situatie nog kon bijleggen! Dit idee bracht ónze priesters
ook behoorlijk wat op, maar lang niet zoveel als het goddelijke gericht dat
door de Jóódse priesters aan hun schapen werd verkondigd.
[ 10] Een wijze Griek, die hart en
hoofd op de juiste plaats had, gaf uitleg aan enige nuchter denkenden en die
gaven, zo goed als dat in de grote verwarring mogelijk was, de benauwde Grieken
en Romeinen uitleg over het natuurverschijnsel. Zij wezen hen op de voor de
hand liggende, ordinaire hebzucht van de priesterkasten, die toch echt geen
lust meer zouden hebben om offers te vragen en aan te nemen als er ook maar één
woord waar zou zijn van hun onheilspellende preken. Ze moesten de beide
verkondigingen, namelijk de formeel bezworen Joodse en de Grieks-romeinse maar
eens met elkaar vergelijken, dan zouden ze toch wel inzien dat die twee niet
samen konden gaan! Want ofwel dat, wat de Joodse priesters, of dat, wat de
Grieken hadden aangekondigd, zou moeten gebeuren! De goden zouden toch niet zo
dom zijn om nu voor ieder volk een persoonlijke worst te gaan braden, terwijl
ze anders toch hun hemelse gaven altijd op dezelfde wijze over alle gelovige en
ongelovige mensen verdeelden!
[11] Deze en soortgelijke lessen
brachten het volk meteen tot bezinning. Ook de meer gegoede Joden probeerde men
dat bij te brengen, maar dat was verloren moeite. Deze kalveren van God uitten
integendeel nog bedreigingen en beschuldigden het heidendom ervan dat het de
oorzaak was van het komende kwaad!
[12] Dat leidde al gauw tot
handtastelijkheden. De Grieken en Romeinen staken bij de domme Joden toen een
jongste gericht boven hun hoofden aan en eisten van de priesters de teruggave
van de offers die tijdens deze benarde toestand op zeer onrechtvaardige wijze
waren afgeperst. Toen men aan een heel bescheiden verzoek niet wilde voldoen,
gebruikte men geweld, vooral tegen de Joodse priesters, die zich daarna
terugtrokken voor het geweld en zich in de rook van de op alle Joodse hoeken
brandende stad uit de voeten maakten.
[13] De wijze, Romeinse
stadsbestuurder had daarop meteen nog heel belangrijke, uitgebreide
inlichtingen ingewonnen over de Joodse, priesterlijke, orthodoxe spitsboeven
en het volk vervolgens aangetoond, dat zij de enige oorzaak waren van deze
verwoestende catastrofe. Toen begonnen wij pas met de opstand tegen alles wat
Jood was en dat is intussen een afschuwelijk bedrijf geworden, want de Joden
worden nu stuk voor stuk vermoord en in de stad stroomt al haast meer bloed dan
melk en wijn.
[14] Ik heb de indruk, dat daar onder
de grote cipres die ontsnapte, Joodse priesters staan! Nou, goeie dag, die zal
het straks slecht vergaan als ze niet ogenblikkelijk het hazenpad kiezen, wat
ik die grote schurken zeker niet zal aanraden! Met deze werpspies die men mij,
in de mening dat ik een Jood was, heeft nageworpen toen ik hierheen vluchtte,
maar die mij gelukkig niet trof, zal ik er zelf nog een paar neersteken! De
twee ruiters ontmoette ik aan de stadspoort en zij zullen wel moeite hebben om
bij de stadsbestuurder te komen! Heer der heren, nu weet u alles, en wat ik u
vertelde, is de zuivere, naakte waarheid, waar ik met mijn leven borg voor
sta!"
[15] CYRENIUS zegt: "Ik ben je
zeer erkentelijk voor dit bericht, je hebt goed werk gedaan! Maar blijf nu
hier, en als je honger en dorst hebt, neem dan brood en wijn! Ik zal intussen
een paar cohorten naar de stad sturen om de opstand neer te slaan, daarna zul
je mij als getuige dienen tegen die Joodse priesters!"
[16] De boodschapper neemt dit aanbod
heel graag aan omdat hij al erg hongerig en dorstig was, en Cyrenius wenkt
slechts naar de aanwezige Julius, die al weet wat er moet gebeuren omdat hij
ook het hele relaas van de boodschapper mee heeft aangehoord.
141
Herme, de boodschapper
[1] Als Julius de opdracht van
Cyrenius heeft uitgevoerd en de beide cohorten vertrekken, komen ook de twee
eerder uitgezonden ruiters terug en vertellen hetzelfde wat de boodschapper
zoëven heeft meegedeeld. Tevens brengen zij een bericht van de stadsbestuurder
met de zeer eerbiedige verzekering dat hij zodra de storm wat geluwd is,
hierheen zal komen en de hoog geëerde gebieder over alles zo nauwkeurig en
gewetensvol mogelijk zal berichten. Cyrenius beloont de beide ruiters en geeft
hen opdracht rust te nemen, en zij salueren voor Cyrenius en gaan naar hun
kameraden. Cyrenius richt zich dan weer tot de boodschapper en vraagt hem, wie
hem nu eigenlijk als boodschapper heeft gezonden.
[2] De BOODSCHAPPER zegt, nu wat
moediger dan eerst: "Heer der heren, de nood bracht mij ertoe! Ikzelf, een
burger van de stad, ben bij deze gelegenheid, omdat het vuur tenslotte geen
verschil meer maakte tussen onze huizen en de Joodse, mijn hele hebben en
houden kwijtgeraakt en ik ben nu een bedelaar. Deze mantel, die nu uit nood
mijn lichaam bedekt, trok ik van het lijf van een gedode Jood en gooide hem
over mijn schouders, anders zou ik naakt zijn geweest, net als mijn vrouw en
mijn drie al tamelijk volwassen dochters die zich nu alle vier onder een grote,
linnen doek achter het huis van deze oude Marcus bevinden.
[3] Ik riep echter eventueel hier
aanwezige Joden uit de stad op om te vluchten, zodat ze op de loop zouden gaan
en ik ze daardoor gemakkelijker zou kunnen herkennen. Dan kon ik mij naar
hartelust met deze scherpe spies op deze eersteklas spitsboeven wreken. Als ze
zouden vluchten, konden ze slechts over zee verder komen, want voor het overige
zijn al door de bestuurder vanuit de stad overal wachten uitgezet die de
spitsboeven zouden opvangen en dan kon het wel eens helemaal niet zo goed met
hen gaan!
[4] Heer der heren! Ik ben een Griek
en weet nog wel wat van de krijgslist. Het is nu echter al in orde, daarvandaan
ontsnappen ons die spitsboeven nooit! Het zou trouwens ook helemaal geen kwaad
kunnen een paar wachten aan de oever van de zee te plaatsen, anders zouden die
kerels misschien toch vlug een schip in bezit kunnen nemen en daarmee
wegvaren."
[5] CYRENIUS zegt: "Laat maar,
daar is intussen al uitstekend voor gezorgd!"
[6] Dan wendt CYRENIUS zich tot
Mathaël en zegt: "Wel, wat vind je van het bericht van deze boodschapper?!
Toch zal ik eerst nog de stadsbestuurder afwachten en dan ben ik erg
nieuwsgierig te horen wat deze orthodoxe -- daar tegenin te brengen
hebben."
[7] MATHAËL zegt: "Veel zult u
daarmee niet winnen, want u bent nog te weinig op de hoogte met de ontelbare
gaten waardoor zij zo mooi in vrijheid kunnen komen. Maar u staat er nu wat
beter voor dan eerst!
[8] Maar nu moet eerst gezorgd worden
dat de vrouwen de kinderen van de boodschapper worden verzorgd! Helena, jij
hebt nog wel een paar daagse kleren bij je, ook al zijn het maar hemden, om
voorlopig vast hun naaktheid te bedekken!"
[9] Helena roept meteen een van haar
dienaressen en beveelt haar iets passends te halen. De dienares gaat direkt in
een tent van Ouran en brengt vier mooie hemden en vier kostbare, Griekse
vrouwenrokken. Als zij daarmee bij HELENA komt, zegt deze: "Laat de
boodschapper je naar zijn vrouwen dochters brengen, kleed hen en breng hen hier
aan deze tafel!"
[10] Helena's goedheid maakt dat de BOODSCHAPPER
tranen van dankbaarheid in de ogen krijgt en hij brengt met een vrolijk hart de
dienares daar, waar zijn schreiende vrouwen zijn drie bedroefde dochters op hem
wachten. Wanneer hij echter tegen de nog in het linnen gewikkelde wenenden
zegt: "Huil niet meer, dierbaren, want zie, wij hebben al een zeer
machtige redder gevonden! Opperstadhouder Cyrenius is hier en het is
waarschijnlijk zijn dochter, die jullie voornamer en kostbaarder kleren stuurt
dan jullie ooit gezien hebben!" - springen vrouwen dochters van vreugde te
voorschijn en kleden zich snel aan. De boodschapper vouwt het linnen op en
steekt het onder zijn Joodse mantel. Dan brengt hij hen allen naar Helena en
hun kleren worden nat van hun tranen van dankbaarheid.
[11] Helena laat de vier vrouwtjes
naast zich plaats nemen en onthaalt ze meteen op brood en wijn, want ook zij
waren erg hongerig en dorstig. Helena en Ouran praten met de vier en die
vertellen hun veel over de verdrukking van de gelovigen door de Farizeeën. Dan
zegt CYRENIUS tegen de boodschapper: "Vriend, ik heb je in het begin met
de wat minachtende naam 'kerel' betiteld, maar omdat ik je nu beter ken heb ik
er spijt van je op die wijze ook maar even geminacht te hebben. Daarom krijg je
nu van mij meteen een erekleed!"
[12] Daarop beval Cyrenius zijn
dienaren direkt een prachtig Romeins erekleed te voorschijn te halen, dat
bestond uit een schitterend geplooid hemd van byssus (* Byssus was in de
oudheid een fijn weefsel. Het werd in de tijd van de Farao's ook gebruikt voor
het omwikkelen van de Egyptische mummies.), dat tot aan de knie reikte, dan een
toga, die met goud was afgebiesd en gemaakt van een weefsel van prachtig blauw
gekleurde, Indische zijde, vervolgens een kostbare, Romeinse voetbekleding en
tenslotte een voorname, Egyptische turban, versierd met veren en een
waardevolle broche van smaragd. Bovendien liet Cyrenius de boodschapper nog zes
kostelijke onderhemden en honderd pond zilver geven. Natuurlijk was de man
daardoor buiten zichzelf van vreugde en hij wist nauwelijks hoe hij moest
beginnen om Cyrenius voor al deze weldaden te bedanken.
[13] Maar CYRENIUS glimlachte zelf van
plezier en zei tegen de boodschapper die
Herme heette: "Ga naar het huis van mijn Marcus, was je, kleed je dan aan
en kom als een nobel Romein terug. Dan zal het juist tijd zijn om de Farizeeën
hierheen te halen voor een openbaar verhoor! Want ditmaal ontsnappen ze mij
niet meer, daar sta ik voor in! En jij, mijn edele vriend Herme, zult mij goede
diensten bewijzen!"
[14] HERME zegt: "Ik wil het, en
aan een krijgslist heeft het mij nooit ontbroken! Maar deze mensen zijn nog te
sluw voor de furiën, laat staan voor ons tijdens een wettige rechtszaak! Om
deze mensen te kunnen vangen, moet alleen maar datgene gebruikt worden wat
betrouwbare getuigen over hen verklaren, want als men hen ook aan het woord
laat wordt men in de war gebracht, houdt hen uiteindelijk nog voor onschuldig
en geeft hun waarom ze vragen. Daarom stel ik voor, deze voorname spitsboeven
gezamenlijk op te pakken en als voer voor de vissen in zee te werpen, zodat
geen haan meer naar ze kan kraaien! Als rechter heeft men dan ieder recht
voldoende zijn loop gelaten! Als zich ergens tijgers, hyena 's en wolven
voordoen, waardoor de mensheid veel angst en verlies lijdt, moet men dan soms
deze beesten vooraf nog netjes een verhoor afnemen?! Nee, zeg ik! Hun
schadelijkheid is te duidelijk, daarom weg met hen als zij te gevaarlijk voor
de menselijke maatschappij dreigen te worden! Heer der heren! Deze mensen zijn
Proteussen, die onmogelijk te vangen zijn! Hoe meer wij ons inspannen om ze
langs politieke weg te vangen, des te meer zullen wij zelf door hen gevangen
worden! Ik ken ze, ook al ben ik een Griek! -Maar, genadige heer der heren, sta
mij nu nog één vraag toe!"
[15] CYRENIUS zegt: "Wat is dat
dan? Spreek!"
142
Voortzetting van de rechtszaak tegen de Farizeeën
[I] HERME zegt: "Heer der heren,
daar op ongeveer tien passen van deze tafel staat een man met een wonderlijk vriendelijk
en tevens zeer wijs gelaat, die een meisje bij zich heeft. Het meisje, dat er
erg lief en hartelijk uitziet, is met hem in gesprek en als hij wat zegt, geeft
zij blijk van een onbeschrijfelijke, zalige vreugde daarover! Wie is die
aardige man? Ach, wat een waardigheid straalt er gewoonweg uit zijn héle wezen!
Hoe edel ziet de menselijke vorm er toch uit bij zo'n wonderheerlijke gestalte!
En vrijwel iedereen kijkt naar hem! Naar zijn kleding te oordelen moet hij een
Galileeër zijn! Kunt u mij iets over deze man vertellen? O goden, hoe meer ik
de man bezie, hoe meer ik letterlijk verliefd op hem wordt! Ik neem het mijn
vrouwen mijn drie dochters niet kwalijk als ze nauwelijks hun ogen van hem af
kunnen wenden! Ik wil er wel mijn leven onder verwedden dat deze man een goed,
edel en wijs mens is! Maar wie, wie, wie en wat is hij! Heer der heren, vertel
mij dat en daarna gaan we meteen de spitsboeven onder handen nemen! O, die
ontlopen ons in geen geval meer, we moeten echter vooral niet serieus op hun
getuigenis ingaan!"
[2] CYRENIUS zegt: "Vriend Herme,
wat die man betreft, zeg ik je voorshands alleen maar dat Hij onder ons mensen
zeg maar een God is! Voorlopig is Hij slechts een geneesheer uit Nazareth,
-maar wat voor geneesheer! Zo een heeft deze aarde nog nooit gedragen! Al het
andere zul je later wel ondervinden! -Maar nu gaan we beginnen en zeg jij in
het vervolg niet meer 'Heer der heren' maar 'vriend en broeder' tegen
mij!"
[3] HERME zegt: "Uitstekend, ik
houd mij aan iedere opdracht en voor deze zou ik wel van dank willen sterven
uit hoogste achting en liefde voor u! Maar, geëerde vriend, zeg mij vooraf nog
wie toch die bijzonder mooie jongeman bij de geneesheer is! Is dat soms zijn
zoon en het meisje zijn dochter?"
[4] CYRENIUS zegt: " Ja, ja,
vriend, je hebt het juist beoordeeld, -maar nu aan ons werk!"
[5] Na deze woorden laat Cyrenius de
overste der Farizeeën weer komen en vraagt hem of hij de boodschapper kent.
[6] De OVERSTE zegt: "Wie zou de
beroemde zanger en citherspeler niet kennen?! Reeds vaak hebben wij een
wonderbaarlijk genoegen beleefd aan zijn liederen! Het is alleen erg jammer dat
hij niet over te halen is tot de religie van onze vaderen, waarlijk, hij zou
onze grote David overtreffen! Hij is een uiterst eerlijk, rechtschapen en gevoelig
mens, alleen heeft hij niets met ons op, wat wij hem graag vergeven daar wij
toch niet kunnen verlangen dat hij onze vaak erg onmenselijk schijnende
instellingen met zijn verstand accepteert en begrijpt!"
[7] CYRENIUS zegt: "Deze Herme is
echter jullie belangrijkste aanklager en hij heeft mij nu voor de tweede keer
maar al te duidelijk datgene bevestigd, wat eerder een geloofwaardig getuige
over jullie heeft verklaard! Dat is voor mij reden om u te beschouwen als erge
en gemene misdadigers, terwijl u daarbij nog de schandalige brutaliteit bezit,
mij schadevergoeding te vragen omdat u door uw eigen kwade hebzucht
verachtelijke en geraffineerde moordenaars en brandstichters bent geworden!
-Wat heeft u daarop te zeggen?"
[8] De OVERSTE zegt heel bedaard: "Heer,
wij koesteren ten opzichte van Herme helemaal geen wrok. Wij weten reeds lang
dat een mens, die van een zaak niet in het minst verstand heeft of enige andere
kennis bezit, niet anders kan oordelen dan zijn beperkte beoordelingsvermogen
hem toestaat. Wie zou er ooit wrok kunnen koesteren tegen een mens die van het
dak valt en door zijn val een onder het dak zittend mens doodt?! Als de brave
zanger Herme nu ook onze vijand zijn wil, dan is daar niets aan te doen, toch
zullen wij geen vijand van hem worden! Eigenlijk is ook alles wat hij over ons
heeft gezegd, helemaal juist. Maar in Europa moet bij Sicilië een gevaarlijke
plaats in zee liggen, die men Scylla en Charybdis noemt; wie voorspoedig
voorbij Scylla vaart, wordt vervolgens door de draaikolk bij Charybdis
verzwolgen! Wij bevonden ons vannacht ook in een echt moreel Scylla en
Charybdis en wij vragen u nu: Wat zouden wij dan eigenlijk hebben moeten doen,
dat u, Romeinen, volkomen naar de zin geweest zou zijn?"
[9] CYRENIUS zegt: "U wist toch
heel goed wat de oorzaak was van het verschijnsel dat gisteren plaatsvond.
Waarom legde u uw gelovigen dan niet de ware toedracht uit, waardoor zeker alle
gemoederen gerustgesteld zouden zijn geweest?! Waarom loog u het volk voor,
waardoor u de basis legde voor de grote ontzetting en verwarring en de huidige
opstand tegen u?! Waarom perste u het volk de meest ongehoorde en
tirannieke offers af, terwijl u toch wist wat de oorzaak van het verschijnsel
was en dat het niets te maken had met de voorspelling van David?!
[10] Leg me dat uit en verdedig dat
schandalige gedrag van uw kant tegen het arme, blinde en door u dom en
bijgelovig gemaakte volk!"
[11] De OVERSTE zegt: Ik heb u zoëven
gewezen op uw Scylla en Charybdis, maar u schijnt dat niet te hebben begrepen!
Kijk, toen de zon gisteren, net als ten tijde van Jozua, ongewoon lang de avond
verlichtte, viel dat veel van onze vooraanstaande geloofsgenoten op. Zij kwamen
bij mij in de synagoge, vroegen mij om uitleg en vertelden mij ook dat alle
Joden daardoor erg ontsteld waren. Ik legde hun zo goed mogelijk de zaak al bij
het eerste bezoek uit en verklaarde hun, dat dit verschijnsel heel natuurlijk
was in deze periode waarin de lengte van de dag en de nacht aan elkaar gelijk
worden. Zij gingen, maar wisten het volk niet tot rust te brengen. Men meende
in het oosten vallende sterren gezien te hebben en maakte de rustbrengers
meteen attent op de voorspelling van Daniël. Tevens waarschuwde het volk zoiets
voor hen niet verborgen te houden! Maar na een poosje verdween de zon of het
lichtverschijnsel plotseling en het werd ontzettend donker! Toen was.het echter
ook uit met al het tot rust manen! Nu moest en zou het einde der wereld er
zijn, iedere tegenspraak van onze kant zou ons onmiddellijk het leven hebben
gekost!
[12] Kijk dat was Scylla! Die
omstandigheden noodzaakten ons het verhaal van Daniël als waar te verkondigen
en gezien de grootte van de dreiging ook de zwaarste boetedoening te eisen, om
zodoende het volk in hun hart tenminste enige hoop te laten houden op Gods
mededogen! Wij zagen echter heel goed in dat wij op de huidige, klare ochtend
in de Charybdis terecht zouden komen. Maar als men tussen twee kwaden moet
kiezen, kiest men liever het eerste en kleiner lijkende dan het tweede, dat
meteen de ondergang teweegbrengt. Wij handelden dus gezien de zich voordoende
omstandigheden, die wij niet veroorzaakt hadden, heel juist en rechtvaardig
omdat het onmogelijk was anders te handelen. Hoe kunt u als rechtvaardig Romein
ons daarvoor nu willen oordelen? Legt u ons dat nu eens uit!"
[13] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat
klinkt niet zo gek, maar het is de vraag, wat u met al die ontvangen offers zou
hebben gedaan! Want het einde der wereld, ter voorkoming waarvan u de offers
vroeg en nam, is vandaag nog niet gekomen, zoals nu blijkt! Zou u alles weer
aan het arme volk hebben teruggegeven?"
[14] De OVERSTE zegt:" Geëerde
gebieder! Dat is echt een vreemde en zeer overbodige vraag! Dat spreekt toch
vanzelf, hoewel het met veel wijsheid en voorzichtigheid vanwege de blindheid
van het volk had moeten gebeuren. Maar vraagt u nu ook eens aan het vuur dat
alle offers en al onze voorraden verslonden heeft, wat dat naderhand zal doen!
[15] De door de omstandigheden en nood
vereiste prediking van de voorspelling van David hoefde helemaal niet tot
gevolg te hebben dat onze huizen en synagogen verbrand werden, wat uw wijze
geloofsgenoten uit oude wrok tegen ons bewerkstelligd hebben. Wij kwamen daarom
niet alleen voor ons, maar ook voor ons volk vragen, omdat wij nu buiten onze
schuld bedelaars zijn geworden. Hoe wilt of hoe kunt u ons daarvoor nu, in
plaats van te helpen, willen veroordelen en zelfs straffen?! Kijk nu eens naar
de hele stand van zaken, de oorzaak en het feit, dan moet u toch wel met meer
dan zevenvoudige blindheid geslagen zijn als u ons hier schuldig zou willen
verklaren!"
143
De mening van de overste der Farizeeën over Jezus
[I] CYRENIUS zegt: "Dat is niet
mijn bedoeling; maar ik wil u alleen maar -en daaraan is mij alles gelegen
-grondig verbeteren en echte mensen van u maken! U kunt uw innerlijk wel
uitstekend achter wel doordachte, slimme woorden verbergen, en hier nog des te
gemakkelijker omdat de omstandigheden in zekere zin in uw voordeel werken en
geen van ons met zekerheid kan beweren wat u, als de brand bijvoorbeeld niet
had plaatsgevonden, met de reeds verzamelde offers gedaan zoudt hebben. Maar ik
stel nu een andere vraag en vraag u of u met een zuiver en rustig geweten dat,
wat u mij hier verteld hebt, ook net zo aan een alwetende profeet Elia of een
engel van God, die uw hart en nieren doorproeft, verteld zou hebben?
[2] Ik bezweer u bij mijn keizerlijke
erewoord, dat getrouwen machtig is: er zijn hier in mijn gezelschap een aantal
wijzen -niet van mijn, maar van uw geloof -, voor wie de geheimste gedachten van
de mens even helder en klaar zijn als een openlijk begane daad! Als zij u op de
proef zouden stellen, zou u hen dan met net zo'n onbezwaard geweten te woord
staan als mij? Want van mij weet u dat het mij niet aan verstand en
scherpzinnigheid, maar wel aan alwetendheid ontbreekt?! Ik heb deze mensen
grondig onderzocht en bevonden dat met hen beslist niet te schertsen valt! Ik
zal ook u door hen laten onderzoeken. Als alles zo is als u mij nu hebt
verteld, krijgt u alles en nog veel meer dan waarom u hebt gevraagd. Als de
genoemde wijzen echter iets anders over u getuigen, zal de broeder en oom van
de nu op de troon zittende heerser wel heel goed weten wat hij zal doen!"
[3] De OVERSTE zegt: "Waarmee
kunt u ons ervan overtuigen dat deze door u genoemde wijzen onze vrienden en
niet onze vijanden zijn, en of ze ten opzichte van ons geen misbruik van hun
wijsheid zullen maken? Want wij zijn nu eenmaal Farizeeën en als zodanig gehaat
in Galiléa, omdat wij ons streng houden aan de geboden en slechts Mozes en de profeten
prediken, terwijl al bijna geheel Galiléa aanhanger is van de Egyptisch-Griekse
filosofie. Als daarom uw wijzen Galileeërs zijn, zullen zij hun wijsheid geen
goed woord over ons laten zeggen en daarom wijzen wij vooraf al alle Galilese
wijzen, die ons vijandig gezind zijn, van de hand!
[4] Bovendien staat er ook geschreven
dat uit Galiléa nooit een profeet komt en kan komen omdat juist de Galileeërs
als ketters van het Jodendom te ver van de oude, Mozaïsche wijsheid zijn
verwijderd! Maar als het wijzen uit Judéa zijn, willen wij ze ook
aanhoren!"
[5] CYRENIUS zegt: "De wijzen die
ik noemde, hebben zo'n plaats in mijn geloof en mijn hart, dat ieder woord uit
hun mond voor mij eigenlijk al uit de hemel komt, hoewel ik niet bepaald van
mening ben dat iets wat waar moet zijn, juist daarom uit de hemel zou moeten
komen. Want iedere waarheid blijft op aarde net zo goed waarheid als op de
vleugels van het licht uit alle hemelen! Want een peer en nog een peer moeten
in de hemel net als op aarde twee peren zijn, -zo niet dan is de hemel een
leugen!
[6] Daarbij heb ik nóg een vraag aan
u! U heeft zojuist geprotesteerd tegen de Galileese wijzen en dat gaf mij de
indruk, dat u misschien nog een andere reden hebt dan alleen maar de Griekse
filosofie! Er moet toch in Nazareth een man zijn opgestaan die grote, zeer
wonderbaarlijke dingen doet, de mensen een nieuw geloof leert dat uit de hemel
afkomstig moet zijn en de echtheid daarvan bevestigt door ongekende wonderen!
-Zeg mij of u al van deze mens hebt gehoord en wat uw mening over hem is!"
[7] MATHAËL zegt zachtjes: "Nu
hebt u ze goed te pakken! Nu zullen ze meteen wel kleur bekennen!"
[8] De OVERSTE antwoordt: "Zijn
dan de bedriegerijen van die bij ons zeer beruchte kwakzalver, voor wie de timmermansbijl
te zwaar werd en die liever door lekker luieren vooruitkomt dan door degelijk
werk, ook al tot uw oren doorgedrongen? Kijk, ons als wettige priesters wilt u
nu koste wat kost veroordelen, wat uit ieder van uw woorden en aan uw gezicht
maar al te duidelijk merkbaar is. Maar zo'n bedrieger, zo'n volksverleider met
behulp van wat ingestudeerde toverkunsten uit het morgenland, krijgt van u in
zekere zin vrij spel, kan doen wat hij wil en aan zijn woord zoudt u wel eens
heel wat meer waarde kunnen hechten dan aan dat van ons, waarvan de waarheid
toch door het verstand, de grotere intelligentie en een zich binnen de wettige
orde bevindend, menselijk gevoel duidelijk wordt bevestigd! Ik ken de bedrieger
die u bedoelt, en heb hiermee dan ook alles gezegd!"
[9] CYRENIUS, die zich duidelijk heeft
opgewonden over deze uitlating, zegt: "Best, de mening die u mij nu over
een man heeft gegeven, kon niet erger in uw nadeel uitvallen! Maar dit keer
heeft u tenminste in zoverre de waarheid gesproken, dat u mij uw innerlijk liet
zien zoals het in werkelijkheid is. Ik ken uw bedrieger maar al te goed en weet
hoe het met hem staat, maar ik ken u nu ook helemaal en weet hoe het met u
staat! Dat ik, niet iedereen zonder meer als betrouwbaar aanvaard zonder hem
door en door te kennen, daarvan lever ik u nu het bewijs dat beslist niet te
weerleggen valt!
[10] Hier voor u staat de huidige
koning van Pontus. Gistermorgen stond hij nog als een zwaar geketend misdadiger
voor mij en zou gemakkelijk tot het kruis verdoemd hebben kunnen worden, maar
ik onderzocht alles heel precies, ontdekte zijn onschuld en maakte hem, daar
hij zeer wijs is, tot dat wat hij nu is!
[11] Ik ben strenger dan iedere andere
rechter, maar ik ben zeer rechtvaardig ten opzichte van iedereen. Als iemand
tijdens het noodzakelijke onderzoek leed heeft ondergaan en zijn onschuld
blijkt, tracht ik zoveel in mijn vermogen ligt het geleden leed in vreugde en
geluk om te zetten, waarvoor deze nieuwe koning voor jullie als bewijs kan
dienen.
[12] Maar nog veel scherper dan ieder
ander heb ik nu juist die Nazareeër getest en bevonden dat hij zo'n volmaakt
mens is, als er nog nooit iemand voor hem op aarde is geweest en er ook nooit
weer na hem zal zijn. Hij is derhalve ook geheel vervuld en doordrongen van de ware
geest van God en handelt en spreekt ook alleen maar uit eindeloze, onmeetbare
kracht en almacht. Zo heb ik de Nazareeër leren kennen en de hoogste achting en
liefde tot hem vervullen mij met een gloed, hoewel hij in de eigenlijke zin van
het woord een orthodoxe jood is.
[13] O, ook wij Romeinen weten het
Jodendom te achten als het is zoals het volgens Mozes en alle profeten moet
zijn: vol geest, kracht, liefde, waarheid en wijsheid. Maar een Jodendom, zoals
ti dat onderhoudt, is voor ons Romeinen, die geest en waarheid liefhebben, een
gruwelijke verwoesting van de heilige plaats zoals uw profeet Daniël dat heeft
voorspeld! Dit is dan mijn mening over de door u zo diep verachte Nazareeër.
-Wat kunt u daar nu tegenin brengen?"
144
Nog meer meningen over de Heer
[1] Alle orthodoxe Farizeeën zetten nu
grote ogen op en EEN zegt heel zachtjes: "Nou, het is onze scherpzinnige
overste weer eens gelukt! Dat is toch wel een eersteklas kameel! Nu moeten wij
maar weer zien, hoe we ons uit dit lastige parket kunnen redden! Had die kameel
van een overste de Nazareeër in het bijzijn van de machtige gebieder niet
hemelhoog kunnen prijzen, dan zou alles er toch heel anders hebben uitgezien?!
Die kameel moet toch net als wij duidelijk aan Cyrenius hebben gezien dat hij heel
erg ingenomen is met die wonderdoende Nazareeër en toch trekt hij tegen de
lieveling van de opperstadhouder van leer, alsof hij werkelijk God weet hoe
vast overtuigd is van zijn mogelijke schanddaden, terwijl hij hem nog nooit
gezien, gesproken of onderzocht heeft! Ah, deze stomme overste kunnen we
beslist niet meer gebruiken! Hij moet afgezet worden! Als hij nog langer aan
het woord blijft, komen we allemaal vandaag nog aan het kruis! Met de
opperstadhouder valt niet te spotten!"
[2] Na deze opmerking zeggen de
ANDEREN heimelijk tegen hem: "Ga jij nu en vraag de opperstadhouder om wat
te mogen zeggen, maar laat die ezel van een overste geen woord meer zeggen!
Misschien redden we het nog! En jij wordt onze overste als je ons hier uit deze
val redt!"
[3] De CRITICUS zegt: "Goed, ik
zal het proberen, -ook zonder daarvoor overste te willen worden!"
[4] Dan stapt hij uit de groep naar
Cyrenius toe en vraagt of ook hij iets mag zeggen.
[5] CYRENIUS zegt: "Ik verwacht
van de overste nog een tweede mening over de Nazareeër!"
[6] De CRITICUS, ook een Farizeeër
zoals je er geen tweede zou vinden, zegt: "Geëerde gebieder, die staat al
met zijn mond vol tanden. Zijn verstand heeft schipbreuk geleden en daarom
zwijgt hij als een kameel in de woestijn! Hij heeft zich lelijk vergist en zich
verstrikt en weet nu niet meer hoe hij zich moet bevrijden. De goede Nazareeër
heeft hem waarschijnlijk onzichtbaar een muilpeer verkocht, waarop hij kaakklem
gekregen heeft en nu doet hij, zoals hij altijd nog gedaan heeft!
[7] Geëerde gebieder, met uw scherpe
verstand moet u zich toch allang ervan overtuigd hebben, dat deze overste van
ons een groot rund is! Als ik of een ander van ons de inleiding had mogen
houden, zou het proces allang beëindigd zijn. Geëerde gebieder, luister daarom
niet meer naar hem, maar geef mij het woord!"
[8] CYRENIUS zegt: "Goed, spreek!
Laat ons maar eens horen wat u naar voren weet te brengen!"
[9] De CRITICUS vervolgt:
"Geëerde gebieder! Wat betreft de beschuldiging dat wij de eigenlijke
oorzaak van de brand zouden zijn, kan desnoods wel gelden wat de overste heeft
gezegd. Hoewel ik u toch openlijk moet bekennen dat wij ondanks de zeer
hachelijke omstandigheden niet helemaal zo sneeuwwit en onschuldig zijn, als
onze overste getracht heeft zich wit te wassen, want het eisen van de uiterste
offers was zijn opdracht. Maar of het voor het tot stand brengen van orde en
rust nu juist nodig was om de arme geloofsgenoten alles tot op het hemd van hun
lijf te rukken als zij het niet vrijwillig gaven, is een heel andere vraag! En
zo is ook het teruggeven van de eenmaal van het volk afhandig gemaakte offers
een heel moeilijk te beantwoorden vraag! Misschien zou men hun tegen hoge rente
geld en ook zaken geleend hebben, maar het teruggeven, dat de overste als
vanzelfsprekend betitelde, zou nog maar zeer de vraag geweest zijn! En hoewel
wij allemaal diep verontwaardigd werden bij het aanhoren van onze kameel van
een overste toen hij zo hersenloos er op los zwamde, konden wij er toch niets
tegenin brengen, omdat alleen de overste op een feestsabbat kan en mag spreken.
Maar voor zo'n oerdomme voorspraak, waardoor wij allen heel gemakkelijk aan het
kruis zouden kunnen komen, moet de satan onze overste ook maar op een sabbat
halen!
[10] Ik zeg nu heel openlijk wat mij
en alle anderen op het hart ligt. Als onze met de wijsheid van een kameel
begaafde overste soms een speciale voorliefde heeft voor zo'n verhoging, dan
moet hij die maar aan zijn eigen persoon laten volvoeren, hij is voor het kruis
slecht genoeg! Wij zullen geen zeeën van tranen om hem plengen. Maar zelf
willen wij voorlopig met zo'n speciale Romeinse onderscheiding niets te maken
hebben!
[11] Wel, over de Nazareeër, waarover
wij door u, geëerde gebieder, pas wat meer zijn geïnformeerd, kunnen wij om
Jehova's wil om heel natuurlijke redenen onmogelijk iets pro of contra zeggen.
Wij hebben daar alleen maar uit de verte het nodige over horen fluisteren. Het
ene klonk erg lofwaardig, andere zaken weer, omdat het waarschijnlijk van zijn
vijanden afkomstig was, heel avontuurlijk hoewel niet rechtstreeks slecht. Hij
moet bijvoorbeeld doden weer geheel in het leven teruggeroepen hebben! Nu, wij
zagen het niet en hoorden er slechts over spreken. Als men echter bedenkt wat
het zeggen wil een echte dode weer in het leven terug te roepen, is het, denk
ik, toch wel te vergeven als men om zeer voor de hand liggende, natuurlijke
redenen daaraan twijfelt! Ik wil daarmee echter de mogelijkheid niet in twijfel
trekken, maar alleen de grote moeilijkheid aangeven en aanduiden dat daarvoor
meer nodig is dan zo maar de ontwikkelde en volmaakte, fysieke en geestelijke
levens krachten van een mens.
[12] Van de profeet Elia wordt wel
verteld dat hij eens een aantal doodsbeenderen een lichaam en leven moet hebben
gegeven, maar daar waren wij niet bij. Ook is dit slechts een overgeleverde
sage en het staat in geen enkel boek opgetekend, zelfs niet in de apocriefe
delen van de Schrift! Hoe moeilijk kan een denkend mens dan zoiets geloven!
[13] De Essenen wekken ook doden op
voor geld en meestal voor veel geld. Maar dat geheim heeft men intussen al
ontraadseld en men weet wat het voorstelt.
[14] Maar nu u zelf zo'n gunstig
getuigenis over de Nazareeër geeft, terwijl u toch een zeer ontwikkeld man bent
en veel ervaring heeft, die meer dan veel andere wijzen verdient geloofd te
worden, kan ik en kunnen ook al deze geëerde kollega's van mij er niet omheen
de Nazareeër recht te doen wedervaren.
[15] Dit is mijn antwoord op uw vraag,
geëerde gebieder. Ik schenk klare wijn en alles is zoals ik het u nu getrouwelijk
heb meegedeeld. Deze allen hier, behalve onze overste, zijn mijn getuigen en u,
geëerde gebieder , wil ons genade voor recht laten wedervaren!"
[16] CYRENIUS zegt: "Ik ben met
uw verklaring duidelijk meer tevredengesteld dan met die van de overste, die
een heel slimme vos wilde zijn en mijn vangnet net zolang ontweek als maar
enigszins mogelijk was. Maar omdat ik meer netten uitzette, raakte hij daarin
toch verstrikt en nu staat hij daar als een geraffineerde, grote leugenaar.
Maar echt berouw en een volledige, oprechte bekentenis kan alles weer in orde
brengen, want hij behoort tot die mensen die heimelijk houden van leugen en
bedrog, maar tegenover de mensen toch door hun ambt een hoog en zeer eervol
aanzien willen genieten. Zij willen als een profeet in aanzien staan, maar
daarbij handelen als een roofzuchtige, rondtrekkende Scythe!
[17] Daarom kan echt berouw, algehele
verandering van leven, verbetering en openlijk toegeven van de ware gang van
zaken alles nog goedmaken. Want ik ben hier niet heengetrokken om het in mijn
macht liggende, onverbiddelijke, strenge recht toe te passen op wat voor
zondaars dan ook, maar alleen om hen op de juiste levensweg te helpen. Ze
moeten mij echter bij mijn zeer menslievende bemoeiingen niet hinderen! Maar hoe
kan nu iemand die wijs wil zijn, en daarbij nog overste der priesters is, zo
doortrapt liegen?!
[18] Beste overste, spreek en vertel
nu eens de volle waarheid, want uw metgezellen hebben nog niet alles volgens de
gehele volle waarheid verteld! Zij wilden eigenlijk ten koste van u hun eigen
hachje in zekerheid brengen en dat vind ik helemaal niet in hen te prijzen! Wat
ik weet, weet ik vanuit de oorsprong van alles en dan kunt u liegen zoveel u
maar wilt, dat helpt u dan toch niets, want mij kunt u onmogelijk om de tuin
leiden. -Spreek nu dus de waarheid!"
145
De loze taal van de overste
[1] De OVERSTE piekert en kan niet
besluiten of hij wél met.de waarheid te voorschijn zal komen of niet. Pas na
geruime tijd zegt hij: Geëerde gebieder! Veel honden zijn der hazen dood! Ik
raak er steeds meer van overtuigd, dat de getuigen tegen mij nu uit de grond
schieten als paddestoelen na vochtig weer. Wat zal ik dan nog verdere,
overtuigende bewijzen toevoegen aan datgene wat u weten wilt en volgens uw
zeggen al weet?! Ik kan geen ja zeggen tegen iets, dat tegen mijn overtuiging
ingaat en mijn nee helpt mij niet! Neemt u daarom maar rustig het getuigenis
tegen mij aan, ik zal geen moeite meer doen, wat voor terechte of onterechte
beschuldigingen van de zijde van de vele getuigen tegen te spreken! Als u mij
schuldig vindt, goed dan, u heeft toch alle macht mij daarvoor te tuchtigen en
te straffen zoals u wilt. Ik, ongelukkig mens, kan mij daartegen niet
verweren!"
[2] CYRENIUS zegt: "In uw Boeken
staat: 'Wee hem, die zich vergrijpt aan een gezalfde van God!' Daarom tracht
ook ik, zolang het maar mogelijk is, deze wet van u in ere te houden.
[3] Saul, uw eerste gezalfde koning,
was later iemand die veel kwaad deed en David, die door Samuël als tweede
gezalfd werd over Israël, had de hem naar het leven staande Saul vaak geheel in
zijn macht en had hem kunnen vernietigen. Maar Gods geest sprak in het hart van
David: 'Wee, als je je zou vergrijpen aan het hoofd van Mijn gezalfde!'
[4] En, hoewel ik een Romein en tevens
een heiden ben, hoor ik toch ook de stem van dezelfde geest, die zegt:
"Onderzoek gerust ieder van Mijn gezalfden en leidt hen, als zij op voor
jou duidelijk herkenbare dwaalwegen zijn geraakt, met raad en daad terug op de
juiste weg, maar pas op als je ook maar één van hen oordeelt!'
[5] Als zelfs een aartsengel Michaël
het niet aandurfde om de satan na de verloren driedaagse strijd zelf te
oordelen, maar hem aan het oordeel van de Heer overliet hoe zou ik het dan
aandurven voor het aangezicht van God u te oordelen. Maar ik wil u
welonderzoeken, u wijzen op de grootte van uw gewetenloze en liefdeloze
handeling tegenover uw broeders en u daarna pas op de levensweg plaatsen! Als u
echter weet dat ik alleen maar dat wil, waarom bent u dan niet eerlijk
tegenover mij?" .
[6] De OVERSTE zegt: " Als u
alles toch al weet, zie ik echt niet in waarom u nog een openlijke bekentenis
van mij verwacht! Daarnet zag ik dat u in vuur en vlam raakte omdat ik openlijk
te kennen gaf dat ik niet hetzelfde gunstige getuigenis over de Nazareeër kon
geven als u, die hem al hebt leren kennen. Daarom laat ik het wel uit mijn
hoofd om nog meer dingen openlijk te zeggen! Ik heb u trouwens toch al alles
gezegd en u zegt ook dat u alles weet, waarom zullen we er dan nog meer woorden
aan vuil maken?!
[7] Wat overigens mijn gezegde over de
Nazareeër betreft, die mening is niet van mij, ik kon u slechts datgene zeggen
wat ik zelf van anderen over hem heb gehoord! Nu ik echter van u een andere
mening hoorde, denk ik ook anders over hem! Of wordt er nog iets anders van mij
verwacht?! Wie kan mij dan voorschrijven iets goeds over een mens te zeggen,
als mij tevoren alleen maar kwade en geen goede berichten over hem ter ore zijn
gekomen? Maar omdat u de enige bent die mij nu pas heel goed nieuws over de
Nazareeër hebt verteld, kan ik hem nu zelf ook een even goed getuigenis geven
als u en ofschoon ik met hem nog niet dezelfde ervaring als u heb opgedaan, is
uw getuigenis mij toch voldoende en ik denk nu over de Nazareeër zoals u. -Is
dat nu ook nog niet goed?"
[8] CYRENIUS zegt: " Ja, dat zou
zeker wel goed zijn, als uw hart hetzelfde zei als uw mond, maar uw hart kon
wel eens, als men dat kon horen, een heel andere taal spreken! Want ik ken de
Farizeeën maar al te goed! Ik weet maar al te goed dat u net als de Essenen
eigenlijk helemaal niets gelooft, maar het blinde volk terwille van uw
materiële welvaart alles wilt laten geloven wat u maar kunt bedenken om daarmee
voordeel te behalen.
[9] Als er dan een man komt die een
innerlijk, waarachtig licht uit God heeft en de mensen, die in een stikdonkere
nacht en grote duisternis ronddwalen, de ware en lichte weg des levens wijst,
waarbij het natuurlijk onvermijdelijk is dat uw oude bedriegerijen daarbij
openbaar worden, wordt u woedend op zo'n lichtprofeet van God en tracht u hem
op iedere mogelijke wijze geheel te vernietigen. U bent er namelijk voor
berucht dat u behalve Elia en Samuël zo goed als bijna alle door God aan u
gezonden profeten hebt gestenigd en daarbij aan het volk hebt verkondigd, dat u
God daarmee een goede dienst hebt bewezen.
[10] Pas na honderd jaar hebt u de
profeten -nooit terwille van uzelf, maar alleen omdat u hun uitgekomen
voorspellingen heel goed kon gebruiken om het volk schrik aan te jagen -opgenomen
en bent u begonnen om hun graf, echt of niet dat maakte niets uit, wit te
kalken en te versieren!
[11] Ziet u, dat was altijd uw manier
van doen, die ik maar al te goed ken! Maar als het bij u tot nog toe altijd zó
ging met de waarheid, hoe zou ik dan aan uw woorden ook maar enig geloof kunnen
hechten?! Zeg me maar of u zich soms naar waarheid anders hebt gedragen!
Gelooft u werkelijk ook maar een jota van datgene wat u het volk voorgepredikt
hebt om te geloven?"
[12] NB.: Dat Cyrenius hier zo kon
spreken, kwam omdat Ik hem de woorden in het hart en de mond legde. Wat hij
sprak, waren vrijwel Mijn eigen woorden, aangepast aan Cyrenius' manier van
spreken.
146
Het karakter van de overste
[I] Na een poosje diep nadenken zegt
de OVERSTE: "Hoe kunt u mij nu ten aanschouwe van iedereen bewijzen, dat
ik in mijn hart iets anders denk, dan wat ik met mijn mond zeg en dat ik zelf
niet geloof, wat ik het volk leer?! Als mijn voorouders zich aan de profeten
hebben vergrepen, hetgeen ik niet kan en zal ontkennen, wat kan mij dan
daarvoor als schuld ten laste gelegd worden, terwijl ik alle heilige zieners
van God steeds zeer hoog heb geëerd?! Als mogelijkerwijs duizenden van mijn
collega's datgene wat zij Ieren, niet geloven, wat is dat dan voor bewijs dat ik
dat ook niet zou geloven?!"
[2] CYRENIUS zegt: "Het voor de
hand liggende bewijs ligt daarin, dat u, te oordelen naar wat u zegt, een veel
te verstandig man bent om de grootste onzin te kunnen geloven alsof het een
door God gegeven waarheid zou zijn! U bent rekenkundig onderlegd en
rekenkundigen zien toch echt niet zo gemakkelijk een mug aan voor een olifant,
dat zult u toch wel met mij eens zijn!"
[3] De OVERSTE zegt: "Maar wat is
dan die onzin, die ik als rekenmeester onmogelijk zou kunnen geloven?!"
[4] CYRENIUS zegt: "Gelooft u in
uw hart bijvoorbeeld aan de wonderbaarlijke, bemestende werking van de
tempelmest, die u zover ik weet zelf ieder jaar meestal zo hoog hebt
aangeprezen?! Gelooft u in de genezende werking van iedere nieuwe maan?!
Gelooft u echt, dat Jehova in de nieuw aangemaakte ark des verbonds net zo
aanwezig is, als Hij was in de door u reeds lang verachte oude, Mozaïsche ark?!
Gelooft u dat de naftavlam op uw ark dezelfde is als die vreemde, heilige vuur
of rookzuil boven de ark des verbonds, die Mozes uit Egypte voorging?! Gelooft
u echt dat het voor een mens meer waarde heeft in de tempel te offeren, dan
volgens de geboden van God zijn ouders lief te hebben en hen in alle goede
dingen gehoorzaam te zijn?!
[5] Zeg mij eens openlijk of u dat,
met daarnaast nog vele andere soortgelijke, van ieder menselijk verstand
gespeende stellingen uit uw leer, gelooft! Want als u dat werkelijk zelf
gelooft -wat mij onmogelijk lijkt -dan bent u echt nog dommer dan een kameel en
deugt u overal beter voor dan voor leraar van het volk. Gelooft u het echter
niet, en leert u het arme volk te vuur en te zwaard toch zulke slechte onzin,
waaraan U als een in kennis en wetenschap ontwikkeld man nooit kunt geloven,
dan bent u een verachtelijke volksbedrieger en deugt u reeds uit politiek
staatsoogpunt veel eerder voor gestrafte in een eeuwige strafgevangenis dan
voor leraar van het volk!
[6] Kijk, dan zijn de Scylla en de
Charybdis echt met u klaar! Ik geef u een keizerlijk ereteken, als u in staat
bent om wat voor middenweg dan ook te uwer verontschuldiging aan te
voeren!"
[7] Daarop begint de overste het
Spaans benauwd te krijgen en weet zich geen raad meer .
[8] HERME, de zanger -of liever, de
boodschapper uit Caesarea Philippi -zegt tegen Cyrenius: "Geëerde gebieder!
Nu pas zit hij helemaal verstrikt in het net en ziet hij geen uitweg meer! O,
dat heeft deze vervolger van al het goede en ware volkomen verdiend! Kende ik
hem niet zo goed, zoals ik hem ken, dan zou ik zelfs medelijden met hem kunnen
hebben, want dat heb ik al gauw ook met nog zulke erge zondaars als ze in grote
narigheid zitten. Maar deze kerel zou ik in levenden lijve kunnen zien braden
en dat zou mij rechtstreeks een genoegen zijn! Het is hier niet de tijd en de
plaats om mee te delen, wat er allemaal in vertrouwen onder elkaar verteld
wordt over deze heer overste, maar u kunt ervan verzekerd zijn dat er geen
enkele goede haar aan zijn lijf zit!
[9] Door uw rechtbanken worden velen
tot de kruisdood veroordeeld die als mensen veel en veel beter zijn dan die
gewetenloze ellendeling daar! Ik ben echter geen rechter en mag daarom ook
niemand te veroordelen, maar ik ben toch wel erg blij dat deze kerel zo mooi in
het net verstrikt is geraakt!"
[10] MATHAËL zegt glimlachend:
"Maar er moet wel erg goed opgelet worden of hij het net niet stuk trekt
en ons allemaal dan nog in ons gezicht uitlacht! Tot nu toe heeft hij zich nog
zeer gematigd uitgelaten, maar als hij echt in het nauw wordt gedreven, zult u,
Cyrenius, wel merken hoe hij zich zal verweren! Ik ken hem nu pas door en door,
hoewel ik hem ook al van de tempel ken! Kijk, deze is het die dertig jaar
geleden de hand heeft geslagen aan de hogepriester Zacharias en hem tussen het
offeraltaar en het allerheiligste, gescheiden door de voorhang, heeft vermoord!
-Maar nu niets meer daarover!"
[11] HERME zegt verheugd: "O, ik
ken nog wel een aantal van degelijke streken van hem, maar ze zijn niet
voldoende te bewijzen en daar is dus weinig of niets aan te doen!"
[12] CYRENIUS zegt, stomverbaasd over
de mededeling van Mathaël: " Ah, wat zeg je me nu?! Dus deze kerel moet
die, volgens het getuigenis van alle mensen, zeer vrome en wijze hogepriester
het levenslicht hebben gedoofd? Goed dat ik daar nu iets over weet, al het
andere maak ik dan wel in orde!"
[13] Toen gaf Cyrenius hoofdman Julius
een wenk om wachten uit te zetten, zodat hem van de orthodoxe Farizeeën niemand
kon ontkomen.
[14] Julius gaf meteen een geheim
bevel en het bevel van Cyrenius werd uitgevoerd. Maar de OVERSTE merkte er toch
iets van en vroeg Cyrenius: "Voor wie wordt dat gedaan?"
[15] CYRENIUS antwoordt: "Dat
gaat u noch iemand van uw gespuis wat aan, want menselijke monsters zoals u
geeft Cyrenius geen antwoord meer! Want u bent niet alleen een ellendige
volksbedrieger, maar ook een geestelijke en lichamelijke volksmoordenaar. Ik
wacht nu alleen nog op bericht van de bestuurder uit de stad en op de aankomst
van Cornelius, Faustus en Jonah uit Kis, daarna zal ik u wel zeggen waarom ik
nu die wachten heb latenuitzetten!"
[16] De
OVERSTE zegt: "Goed, dan zal ik u echter ook eerst vertellen waarom ik
hier eigenlijk ben!" .
[17] Dan haalt de overste een
perkamentrol uit zijn opperkleed, toont hem aan Cyrenius en zegt: "Kent u
dit zegel en deze handtekening?!"
[18] CYRENIUS zegt wat verbaasd:
"Dat is het zegel van de keizer en zijn handtekening! -Wat betekent
dat?"
[19] De OVERSTE zegt: " Als het
nodig is, zult u de inhoud leren kennen! Ik raad u daarom aan, ieder verder
onderzoek tegen mij te staken, anders zou deze rol u erg onrustig kunnen maken!
Ik houd u nog steeds voor een rechtschapen man, maar denk er om dat u de zaak
niet op de spits drijft, anders zou ik toch van deze rol, die u net zo goed als
iedereen volledig heeft te eerbiedigen, een voor u heel onaangenaam gebruik
kunnen maken!
[20] Heus, ik zou dit geduchte wapen
niet uit mijn mantelzak gehaald hebben als u mij daartoe niet had gedwongen.
Maar u begon mij als een worm te vertrappen en dan wordt het de hoogste tijd te
tonen, dat u nog lang niet alleen heer bent op dit grondgebied! Ik vind, dat
het nu maar beter is de wachten terug te trekken, omdat ik anders genoodzaakt
zou kunnen worden, ondanks de sabbat, naast uw wachten ook die van mij te
plaatsen!
[21] Mijn nu geheel andere taal stoort
u zeker wel een beetje, he?! Daar kan ik u echter niet bij helpen, want uw taal
heeft mij daarnet ook wat gestoord! Kortom, ik ken u nu en nu kent u mij ook!
Doe nu maar wat u verstandig en goed lijkt, dan doe ik dat ook! -Heeft u mij
wel helemaal begrepen?!"
[22] Na deze woorden draait de overste
als een heerser Cyrenius de rug toe, begeeft zich met de zijnen naar de oever
van de zee en gedraagt zich daar als iemand die voor noodgevallen van de keizer
grote macht heeft gekregen. Maar Cyrenius bevindt zich nu in grote verlegenheid
en weet niet wat hij moet doen.
[23] Nu zegt MATHAËL: "Ziet u,
hooggeëerde, hoe zo'n kerel zich tegenover u met alles; wat hij maar voor zijn
veiligheid nodig heeft, reeds lang fysiek en moreel als in een soort vesting
goed heeft verschanst?! Daarom is het heel moeilijk en haast niet doenlijk
recht te spreken, omdat deze mensen -de Heer weet op wat voor slinkse manieren!
-in staat zijn geweest zich de hoogste, geheime privileges te verschaffen,
waartegen men heel moeilijk ten strijde kan trekken!"
[24] CYRENIUS zegt: "Maar beste,
wijze Mathaël, zeg jij me nu toch eens op welke wijze deze menselijke,
veelkoppige hydra geheel buiten mij om aan een door de keizer ondertekend
veiligheidsdocument kwam?! Ja, we kunnen nu niets anders doen dan op de een of
andere wijze onze kalmte te bewaren! Ik ben toch wel benieuwd, wat de Heer
daarvan zal zeggen!"
[25] MATHAËL zegt:
"Waarschijnlijk zal Hij daar ook niet zo graag het juiste antwoord op
geven, want Hij heeft van te voren wel geweten waarom Hij u deze groep voor
onderzoek heeft gegeven en Hij schijnt voor onze besprekingen weinig aandacht
te hebben gehad!"
[26] CYRENIUS zegt: "Maar we
moeten Hem nu toch wel om raad vragen!"
[27] MATHAËL antwoordt: "Zeker,
daaraan hebben we nu wel dringend behoefte!"
147
De overste valt door de mand
[1] Aan de oever zegt de OVERSTE tegen
zijn collega’s: "Dat hebben jullie goed gedaan, want jullie schijnbare
optreden tegen mij, waarvoor ik jullie met mijn zwijgen het teken gaf, kwam net
op tijd! Nu zijn ze uitgeteld en weten niet meer wat ze moeten doen! Kwamen die
drie aangekondigden nu maar niet; dat zijn de enigen, die het ons nog wat
moeilijk kunnen maken! Stel je voor dat ze ook nog de beroemde Nazareeër bij
zich zouden hebben! Ja, als dat zo zou zijn, vallen we reusachtig door de mand!
Dan helpt ons niets meer!
[2] Naar mijn mening moeten we daarom
nu proberen zo vlug mogelijk op zee te komen en linea recta naar Jeruzalem te
gaan, want als de aangekondigden er eenmaal zijn, kon het wel eens helemaal
niet meer mogelijk zijn! Cyrenius heeft de bewakers teruggetrokken, niets staat
ons in de weg! Laten we dus langs de oever een paar honderd meter hogerop gaan,
dan zullen we daar wel een vaartuig van een Griekse visser aantreffen waarop we
ons in veiligheid kunnen laten brengen!"
[3] De vroegere CRITICUS zegt:
"Maar de volkswachten uit de stad! Hoe zullen we die ontlopen? Want die
zullen wel achter het struikgewas op ons loeren en als die ons pakken zijn we
ook verkocht!"
[4] De OVERSTE zegt: "Ja, dat is
een wanhopige geschiedenis! Wat zou je ervan zeggen als we brutaalweg een
geleide voor onze veiligheid zouden eisen van Cyrenius?! Gezien dat keizerlijke
document kan en mag hij het ons niet weigeren! Ga jij erheen en doe dat!"
[5] De criticus doet dat. Maar
Cyrenius haalde voor die tijd al raad bij Mij en Ik vertelde hem natuurlijk
alles wat de Farizeeën aan de oever gezegd en besloten hadden. Cyrenius wist nu
waar hij aan toe was en wat hij in eerste instantie moest doen en regelen.
[6] Toen de criticus zijn eis zo
brutaal en gebiedend mogelijk aan Cyrenius stelde, zei CYRENIUS: "Vriend,
die oorkonde bracht me eerst wel aan het schrikken, want ik wist toen nog niet
dat deze vals is! Maar omdat ik hierover nu heel andere informatie heb
gekregen, schrik ik nu niet meer en zal ik de eis van uw overste volstrekt niet
inwilligen!
[7] Gaat u overigens de overste
zeggen, dat hij mij de bewuste oorkonde meteen moet uitleveren, anders zal deze
met geweld van hem worden afgenomen. Mocht hij echter proberen het document te
vernietigen, dan kan hij vandaag nog rekenen op de kruisiging! - Ga heen en zeg
hem dat!"
[8] De CRITICUS buigt daarna diep en
verwijdert zich trillend over zijn gehele lijf. Als hij bij de overste komt
stottert hij van angst: "Wij zijn - verloren! Dat vervloekte, valse
document - heeft de kroon - gezet op - onze schurkenstreken! -Als het vandaag -
niet is, dan - toch zeker morgen 't kruis! - Overhandig zonder dralen of
treuzelen dat vervloekte document meteen aan de opperstadhouder, anders hang je
vandaag nog aan het kruis! - Een duivel moet je verraden hebben! - Cyrenius is
met alles op de hoogte!"
[9] Als het zwarte gezelschap
inclusief de overste dat hoort, wordt het hun en hem wat zonderling te moede en
de OVERSTE neemt het document, geeft het aan de spreker en zegt: "Hier,
pak aan en breng het weg. Wij zijn verloren, want hiermee is onze laatste hoop
in rook vervlogen!"
[10] De CRITICUS doet dat, brengt het
document bij Cyrenius en zegt: "Geëerde gebieder, hier is het document!
Wij zijn allen grote en grove misdadigers en doen nu alleen nog een beroep op
uw menselijke hart!"
[11] CYRENIUS pakt het document aan,
leest het door en zegt na een poosje: "Kijk eens aan, dat is nog eens
sluw! Zeg me nu alleen nog bij welke gelegenheid de overste aan deze Charta
alba (* blanco volmacht) is gekomen!"
[12] De CRITICUS zegt: "Geëerde
heer, ik weet veel, maar dat weet ik werkelijk niet! Hij heeft dit document als
overste reeds van Jeruzalem mee hierheen gebracht. Van wie hij het daar heeft
gekregen, weet ik niet!"
[13] CYRENIUS zegt: "Maar weet u
wel zeker dat hij het al van Jeruzalem heeft meegebracht?"
[14] De CRITICUS zegt: "Hij heeft
het aan ons laten zien en er over gesproken en ons toen op de hoogte gesteld
van zijn macht. Dat is alles wat ik weet, meer zal ook niemand van ons
weten!"
[15] CYRENIUS vraagt verder: "Hoe
heeft hij zich dan verder als mens gedragen?"
[16] De CRITICUS antwoordt: "Ik
weet niets slechts over hem. Hij vervulde zijn ambt steeds streng en volgens de
Joodse geest. Dat hij zijn vorderingen vaak op een nu juist niet zeer
barmhartige wijze opeiste, is bekend, maar er is mij nauwelijks een geval
bekend dat hij zich ooit te hard tegenover iemand zou hebben gedragen. Het kan
zijn dat hij van vroeger veel op zijn' geweten heeft, wat hij ons natuurlijk
nooit heeft verteld, maar sinds zijn aanstelling hier is ons niets bekend,
behalve dat hij gisteren tijdens het wonderlijke voorval echt wat te veel
aandrong op offers. Het volk zelf gaf daartoe echter de meeste
aanleiding!"
[17] CYRENIUS vraagt verder:
"Heeft de overste soms al vaker van dit document misbruik gemaakt?"
[18] De CRITICUS antwoordt: "Tot
op heden hebben wij niets daarvan gemerkt."
[19] CYRENIUS vraagt: "Is dat
allemaal de zuivere waarheid, wat u mij nu heeft verteld?"
[20] De CRITICUS zegt: "Geëerde
heer, ik zal sterven als daarvan bij mijn weten ook maar één jota onjuist
is!"
[21] CYRENIUS zegt: "Goed dan! Ga
en zeg tegen de overste, dat ik nu met hem wil spreken en dat hij daarom hier
moet komen, want ik wil eens zien wat er in dit geval nog voor u gedaan kan
worden!"
[22] Dit keer gaat de criticus al met
meer moed en minder koorts naar de overste terug en brengt hem de boodschap
over. De OVERSTE denkt een poosje na en zegt dan: "Welnu, wat kunnen we
hier nog meer doen dan dit spelletje met een vriendelijk gezicht meespelen?!
Het is altijd beter, iets te verliezen dan alles!"
148
De bekentenis van de overste
[1] Dan begeeft de OVERSTE zich naar
Cyrenius en zegt: "Hier staat nu een machteloze voor u. Deze beeldde zich
een tijdlang in, dat hij als mens van deze aarde ook al die rechten, waarvan
zich slechts mensen van deze aarde bedienen, voor zichzelf kon gebruiken. Maar
hij verrekende zich, hoewel hij zelf een rekenkunstenaar was, en kwam tot de
overtuiging dat de verhevenen geen andere verhevenen naast zich dulden! Daarom
wil ik van nu af aan een van de allernederigste zijn, misschien ben ik dan
aanvaardbaarder voor de verhevenen!"
[2] CYRENIUS zegt: "Dat is heel
verstandig van u! Maar zeg me nu alleen maar waarom u zich anders aan mij
voordeed, dan u bent! Ik heb u toch als vriend de hand gereikt en die sloeg u
af! Wat wilde u daarmee dan eigenlijk bereiken?"
[3] De OVERSTE zegt: "Stelt u
zich eens een hoge, menselijke functie voor! Daaraan hangt steeds een geheime
hoogmoedslabel, waarop staat 'eer en macht van de functie'! Dat maakt, dat men
daardoor heel gemakkelijk begint te zondigen. Als men gewend is om zo te
zondigen, wordt men blind en doof en komt steeds hoger door te zondigen. Jammer
genoeg komt men beslist eenmaal op een hoogte waar staat: 'Slechts tot hier en
geen halve stap verder!' Dat punt heb ik nu bereikt en ik zal erg blij zijn om
zo snel mogelijk heel diep beneden te zijn! Acht en zeventig jaar ben ik nu
reeds en ik heb verder weinig meer te verwachten! Van nu af aan wil ik mij
alleen met het zuiver goddelijke bezighouden, als u mij de korte rest van mijn
levenstijd nog wilt schenken!"
[4] CYRENIUS zegt: "Ga, - daar
dicht bij het huis van Marcus zult u aan een tafel brood en wijn vinden!
Versterk u daarmee en dan zullen wij de zaak beslechten nog voordat de
aangekondigden aankomen!"
[5] De overste trekt nu een vrolijk
gezicht, dankt en gaat vlug naar de gedekte tafel. De oude had behoorlijk
honger en dorst en dit voorstel kwam hem zeer van pas.
[6] Maar terwijl de oude zich
versterkt, ga IK naar Cyrenius en zeg tegen hem: "Zo is het goed, je hebt
de zaak heel goed geleid. Ook het getuigenis dat je over de Nazareeër hebt
gegeven, was heel goed. Maar het is nog te vroeg om deze mens aan Mij voor te
stellen. Als de zaak op dezelfde wijze verder geleid wordt als tot nu toe, zou
het wel eens mogelijk kunnen zijn deze mensen helemaal voor ons te winnen. Maar
overhaast handelen kan het helemaal bederven.
[7] Ik zal je nu Raphaël ter
beschikking stellen. Hij zal doen wat je hem opdraagt, maar wees voorzichtig
met wonderen! Laat niets doen voor het herstel van de hier en daar nog
gloeiende stad, ook al is de engel heel goed in staat de gehele stad in één
ogenblik weer te restaureren. Want Ik wil dat deze plaats gedurende enige tijd
gedeemoedigd blijft en dat uiteindelijk Marcus en zijn kinderen degenen zullen
zijn die de plaats weer op de been helpen. Al het andere mag hij voor je doen
maar altijd met een zekere, bepaalde voorzichtigheid!"
[8] CYRENIUS zegt: "Heer, wat
gaat U intussen doen?"
[9] IK zeg: "Ik zal in je buurt
blijven en Mij, net als tot nu toe, als buitenstaander gedragen. Als je nu
tegen de middag een schip zult zien aankomen, ga dan naar de oever en ontvang
de aangekomenen in Mijn naam. Zeg hen echter, dat ook zij Mij niet voortijdig
aan deze mensen moeten verraden opdat de zaak met de Farizeeën niet bedorven
wordt. Laat de boodschapper en zanger Herme naar mijn leerlingen gaan, die
zullen hem voor ons werk het nodige onderricht geven. Ik ga met Ouran over de
toekomstige inrichting van zijn staat spreken en ook met Mathaël en zijn
gemalin. -Nu weet je waar je aan toe bent en wat je te doen hebt!"
[10] CYRENIUS zegt: " Jawel, mijn
Heer en mijn God, maar hoe kan ik zien dat deze groep van vijftig orthodoxe
Joden rijp voor U zal zijn?"
[11] IK zeg: "Dat zul je wel op
het juiste ogenblik gewaarworden na het middagmaal, dat wij vandaag een uur
later zullen gebruiken. Maak je daar maar geen zorgen over en doe alles naar
behoren en volgens Mijn eeuwige, goddelijke orde!"
[12] Cyrenius was met deze opdracht
zeer tevreden en vol vreugde dat Ik geheel instemde met zijn behandeling van de
Farizeeën. Ik riep nu meteen Raphaël en gaf hem opdracht zich ter beschikking
van Cyrenius te stellen.
[13] RAPHAËL kwam snel naderbij en
zei: "Hier sta ik, om God, u en alle mensen die van goeden wille zijn,
door de kracht en de macht en in de naam van de Heer te dienen. Wees echter
voorzichtig met wat u beveelt, want ik voer alles uit!"
[14] CYRENIUS zegt: “Vriend uit de
hemelen! Als ik volgens mijn verstand te werk zou gaan, zou de ene dwaasheid na
de andere te voorschijn komen. Dat ik tot nu toe zo'n succes heb gehad bij de
zeer sluwe Farizeeën, heb ik slechts aan de Heer te danken, want Hij gaf mij de
woorden en de juiste gedachten in het hart. Mijn inbreng daarbij staat gelijk
aan nul. Ik hoop en geloof dat het tot het einde toe zo blijft gaan! Onder deze
leiding, vriend, kunnen wij met elkaar volgens de wil van de Heer , de verdere
uitvoering van het begonnen werk aan de Farizeeën wel wagen! Wat vind jij ervan,
vriend uit de hemelen?
[15] RAPHAËL zegt: "Ah, dat is
heel wat anders. In die geest is een zonde bij de uit te voeren aangelegenheid
helemaal niet denkbaar! Laten we dus, innerlijk vereend met Gods kracht, het
werk weer aanvangen!"
[16] Intussen had overste Stahar zich
gesterkt, hij kwam weer naar Cyrenius terug en dankte hem hartelijk voor de hem
bewezen weldaad.
149
De mening van de overste betreffende engelen
[1] CYRENIUS weerde de dank af en zei:
"Vriend! Alle dank en alle lof komt de Heer van hemel en aarde toe. Maar
omdat u volledig bent ingewijd rn het gehele Jodendom en omdat u een volleerd
schriftgeleerde bent, vraag ik u om uitleg van het begrip 'engel'! Wat zijn nu
precies de engelen van God en hoe dienen zij God en hoe de mensen?"
[2] STAHAR zegt: "Geëerde
gebieder, dat is een zeer netelige vraag, vooral omdat nog nooit onweerlegbaar
aangetoond is dat er werkelijk engelen zijn! De Schrift spreekt bij
verschillende gelegenheden wel over hen, maar nergens staat een syllabe over
wat en wie de engelen zelf eigenlijk zijn en hoe en op welke wijze zij God en
de mensen dienen!
[3] Volgens de Dahalmud (* talmoed:
joods leer en wetboek) moet men hen zien als de van het goddelijke wezen als
vlammenbundels uitstromende krachten, die sneller dan de gedachte in alle
richtingen vanuit het eeuwige, ondoorgrondelijke centrum van God hun werking
hebben, zo ongeveer als de door de zon uitgezonden lichtstralen. Dat lijkt mij
ook het meest aanvaardbaar. Maar of dat een juiste en met de waarheid
overeenstemmende verklaring is, is een andere vraag, waarop waarschijnlijk een
sterfelijk mens nooit het juiste antwoord zal kunnen geven.
[4] Volgens de Schrift heeft men de
engelen ook meermalen als jongemannen van ongemene schoonheid de mensen zien
dienen! Wel, dat is voor verstandige mensen ook wel een moeilijke brok om te
geloven. Ik en al mijn collega's hebben in ieder geval nooit zoiets gezien! Het
is mogelijk! Maar het kan ook net zo goed een oude, lyrische manier van spreken
zijn, die men gebruikte om door een grotere symboliek de geestelijke krachten
te personifiëren, die men dan de hele, jeugdig gezonde, krachtige vorm van een
zeer mooie jongeman gaf. In geen enkel vers is dan ook ooit sprake van een
engelin, waarschijnlijk omdat de bezielde dichters een aantrekkelijk meisje,
hoe volmaakt ook, nooit de grote kracht van een krachtige, gezonde jongeman toe
konden dichten.
[5] Zo ziet u, geëerde gebieder, dat
er zuiver verstandelijk, heel verschillende meningen zijn! Alles heeft wel iets
waars in zich, maar wat dan het eigenlijk ware is, is door ons mensen niet te
bepalen. Het is dan zaak het volk zijn zintuiglijke geloof te laten behouden,
omdat men eigenlijk toch niets beters ervoor in de plaats kan stellen! Maar dat
is dan ook alles wat ik u op uw zeer belangrijke vraag als antwoord kan geven,
want ik kan bij u toch niet met die verhalen aankomen die men het volk daarover
vertelt!"
[6] CYRENIUS zegt: "U gelooft dus
niet volledig aan een lichamelijke, persoonlijke verschijning van een
engel?"
[7] STAHAR zegt: "Niet alleen
niet volledig, maar helemaal niet. Want ik heb nog nooit de eer en het geluk
gehad iets dergelijks zelfs maar in een droom te zien, laat staan in
werkelijkheid. En al mijn collega 's waarmee ik over deze zaak een eerlijk
gesprek heb gehad, konden mij ook niets anders zeggen dan wat ik zelf reeds
lang heb ondervonden.
[8] Daarmee wil ik echter, los van
mijn eigen mening, niet de uiterste mogelijkheid helemaal uitsluiten. Maar één
ding is zeker, dat zo'n engelgeest zich zonder een natuurlijk medium nog veel
minder als iets wezenlijks aan onze zinnen voor kan doen, dan een lichtstraal
zich kan manifesteren zonder een weerkaatsend medium.
[9] Er is geen twijfel aan; dat de
lichtstraal van de zon eerst door de lucht gaat voordat men het resultaat daarvan
op de aardbodem ontdekt. Maar in de lucht kan deze, omdat het medium nog te ijl
is, geen gras worden, terwijl hij op de aardbodem zich net als een Proteus in
alles kan veranderen wat hij in de materie maar aangeboden krijgt.
[10] Daarom denk ik, dat men in de
algemene aard van de dingen overal een zekere dwingende orde ontdekt, maar
nooit iets ziet ontstaan waar niet een deugdelijke reden voor is en waar voor
een bepaald verschijnsel niet altijd eerst een bruikbaar medium aanwezig is.
Omdat men dan ook bij het zorgvuldigste waarnemen van de natuurlijke dingen
nergens onverwachte dingen ontdekt, ben ik tégen alle zogenaamde wonderen en
tégen het in persoon optreden van een geest onder wat voor omschrijving dan
ook, -hetzij een engel of een duivel, een god of zijn tegenpool.
[11] Ja, een hogere geest kan zich
manifesteren, maar nooit anders dan in vlees en bloed. Al het andere is
fantasie van een geestrijk mens of het is een zuivere leugen!
[12] Het is jammer dat juist wij, die
de waarheid al zo lang kennen, mystiek uitziende en mystiek doende verspreiders
en onderhouders van de leugen en het duisterste bijgeloof moeten zijn! Wij
moeten vrome gezichten trekken op het moment dat wij van ergernis over iets
ontzettend doms haast zouden kunnen ontploffen! Maar dan is daar Mozes en daar
zijn de profeten, -puur heerszuchtige mensen, die het volk eerst met allerlei
natuurlijke hokus pokus moesten overreden, opdat dit hen dan voor alle tijden
als zijn meesters kroonde en hen het recht gaf het met alles te tiranniseren
wat maar de naam van 'Kwaad' verdiende!
[13] Als een volk echter eenmaal
meegaand is gemaakt en door niets dan wonderen behoorlijk tot in de diepste
levensgrond verduisterd is, geef dan zo'n volk maar eens licht, maar wel een
echt licht! Dan valt het als een tijger over je heen en scheurt je in stukken!
[14] Daarom is het altijd nog beter
een eenmaal erg domgemaakt volk bij het oeroude, domme geloof te laten en het
met namaakwonderen opnieuw op te frissen en tot leven te brengen, dan moeite te
doen om zo'n volk voor te lichten; omdat een eenmaal zeer domgemaakt volk in
het algemeen helemaal niets meer is bij te brengen!
[15] Ik heb een tijd gehad dat ik
ieder mens die met een wonder de toch al zo domme mensheid blijkbaar nog dommer
probeerde te maken, als een woedende tijger aanviel vanwege zijn schandelijke
daad en hem indien mogelijk zelfs doodde. Maar pas later kwam ik na veel
verheven pogingen tot de overtuiging, dat de eenmaal te dom gemaakte mensheid
helemaal niets bij te brengen is en ik ontdekte toen ook dat ik helemaal
ongelijk had met die mensen aan te vallen, die zoveel mogelijk het volk met
namaakwonderen in het oude bijgeloof trachtten te bevestigen.
[16] Ik geloof dat ik nu openhartig
heb gesproken. Dat ik me tegenover het volk heel anders moest tonen, zult u
hopelijk ook zonder ergernis wel inzien! Maar dat ik zelf daar steeds een heel
andere mening over had, geeft mijn innerlijke, betere overtuiging wel aan, die
ik u nooit had kunnen tonen als ik die al niet had gehad! Wonderdoeners doen me
tegenwoordig niets meer. Ze moeten echter niet, zoals gewoonlijk, uit broodnijd
tegen ontwikkelde mensen zoals ik te keer gaan, maar ze moeten ons daarentegen
helpen, dan zal het ons allen goed gaan.
[17] Want men moet de niets bij te
brengen mensheid nooit laten merken dat wij eigenlijk helemaal niets
voorstellen, maar men moet haar met behulp van kunstmatige wonderen in de
mening en in het blinde geloof laten dat wij ondoorgrondelijke geheimen
bewaren, die slechts door een met Gods geest vervulde priester en een door God
Zelf opgewekte profeet helemaal begrepen kunnen worden.
[18] Het is voldoende dat slechts
weinigen inzien dat alle leringen over het een of andere goddelijke wezen niets
anders zijn dan -onder ons gezegd -loze, oude fabeltjes, die ontsproten zijn
aan de menselijke fantasie en verder geen enkele basis hebben. "
150
De overste en de engel
[1] CYRENIUS zegt: "Daar ben ik
het weer helemaal mee oneens, want ik geloof vast en zeker dat er een God is
die de gehele geesten en zinnenwereld door Zijn eigen machtsvolkomenheid,
namelijk uit Zichzelf, heeft geschapen. Dat gebeurde natuurlijk wel in een wat
groter tijdsbestek dan dat wat Mozes, slecht of helemaal niet begrepen, heeft
aangegeven. Er zijn hier echter mannen, die Mozes beter begrijpen dan u dat
doet!
[2] Daarom geloof ik ook in een eeuwig
leven van alle mensen die van goeden wille zijn om het gebod van God
daadwerkelijk te vervullen, ik geloof ook volkomen aan de formele
persoonlijkheid van alle geesten en daardoor ook van de engelen van God, ik
geloof vast in een werkelijke openbaring van God door de mond van de profeten
en ik geloof zelfs in de persoon van een Godmens!
[3] En ik geloof dit allemaal niet
slechts van horen zeggen, maar uit innerlijke en levende overtuiging en het
verwondert mij daarom zeer, dat u van dat alles helemaal niets gelooft!
[4] Wat zou u dan wel zeggen als ik in
alle ernst tegen u zei: 'Kijk, deze lieftallige jongeman hier is nu juist zo'n
engel van God waaraan u nooit hebt geloofd en hij kan dat ook altijd met daden
bewijzen?' Wat zou u daar tegenin kunnen brengen?"
[5] STAHAR zegt: "Geëerde heer,
daar kan ik niets anders op zeggen dan: U schept er nu genoegen in om mij in
het openbaar wat voor de gek te houden! Deze schone jongeling is beslist een
veelbelovende zoon van u en het is wel zeker dat u hem al van kind af aan in
alle mogelijke kunsten en wetenschappen hebt laten onderwijzen en het zou me al
heel erg verbazen, als de jongen niet over zekere kundigheden beschikt waar wij
nog nooit van hebben gedroomd.
[6] Als ik nu een goedgelovige os was,
zou u mij zo aardig bij de neus kunnen nemen, maar dat zal moeilijk gaan. Want
ik weet wat ik weet en in uw binnenste zal dat wel net eender zijn, -maar u
wilt mij waarschijnlijk weer op de proef stellen."
[7] CYRENIUS zegt: "Wel als u
denkt dat ik u voor de gek houd, stel hem dan in de naam van God de Heer op de
proef, dan blijkt wel of ik de waarheid heb gesproken of niet!"
[8] STAHAR zegt: "Goed, als u mij
dat toestaat, zal ik u met uw engel meteen de driedubbele Mozesdoek voor uw
ogen wegnemen, zodat u meteen duidelijk kunt zien hoe het er met de engel
voorstaat! - Kom dus maar hier, lieftallige, jonge engel!"
[9] RAPHAËL komt naar Stahar en zegt:
"Wat wenst u, ongelovige, dat ik voor u zal doen?"
[10] STAHAR zegt: "Kijk, in deze
zee leven veel vissen. Zou je voor mij uit de diepte een heel mooie vis kunnen
halen en hem dan ook al gebraden en goed klaargemaakt op een schotel kunnen
presenteren?"
[11] Nauwelijks had Stahar dit gezegd
of Raphaël houdt hem de gevraagde vis al voor en nodigt hem uit de vis nu ook
op te eten.
[12] Toen Stahar dit zag gebeuren,
werd hij vreselijk verlegen met zichzelf en hij wist niet wat hij moest zeggen
over dit onbegrijpelijke verschijnsel.
[13] Raphaël nodigt Cyrenius echter
ook uit om van de vis, die heel goed toebereid was, te proeven. De vis werd in
stukken verdeeld. Cyrenius nam meteen een behoorlijk stuk voor zichzelf, at het
en prees de smaak uitbundig. Toen probeerde Stahar ook een stuk, at het en was
het helemaal met Cyrenius eens en vervolgens namen nog meer gasten stukken van
de vis en vonden hem erg lekker .
[14] Pas toen op die manier de gehele
vis was verorberd, richtte STAHAR zich heel deemoedig tot Raphaël en zei:
"Ben je echt een engel van de Heer, of ben je alleen maar zo 'n jonge,
buitengewone tovenaar uit Europa of Afrika of uit het grote Achter-Azië? Wat er
gebeurde is weliswaar onbegrijpelijk en wonderlijk als nooit eerder, maar er
zijn ook toverijen en grote tovenaars onder de mensen, waardoor de leek in
zulke zaken heel gemakkelijk op een dwaalspoor gebracht kan worden. Zeg me
daarom eerlijk of je mogelijkerwijs een engel van de Heer bent -of misschien
toch een tovenaar?!"
[15]
RAPHAËL zegt: "Wat zou u er aan hebben of ik ja of nee zou zeggen?! Een
twijfelaar heeft tastbare bewijzen nodig! Beproef mij en stel aan de hand
daarvan vast of dat wat ik doe, ook door de een of andere tovenaar gedaan kan
worden!"
[16] STAHAR
zegt: "Ja, ja, beproeven is goed als ik maar wist waarmee je nog meer -hm -ja, er schiet me
niets te binnen waarmee ik je nog verder zou kunnen beproeven, aardige jongen,
en bovendien is de verwezenlijking van het eigenlijk belachelijke, eerste
proefstuk al zo buitengewoon, dat iets wat nog onmogelijker uitvoerbaar zou
zijn helemaal niet te bedenken is! Maar door jouw buitengewoon lieflijke
gestalte zou ik nu toch waarlijk eerder aannemen dat je echt een engel van God
bent, dan een tovenaar! Alleen schijn je werkelijk een lichaam te hebben en daar
ziet men toch niet een geest aan af. Laat me eens voelen of je ook botten
hebt!"
[17] De engel laat zich nu door Stahar
betasten en STAHAR vindt alles bij Raphaël degelijk en stevig. Dan haalt hij
zijn schouders op en zegt: "Hm, hm, lichamelijk kan het niet beter, erg
geestelijk ziet het er niet uit! Tegen wat hij gedaan heeft is niets in te
brengen, maar dat heel mooie, gevulde lichaam dat veel weelderiger is dan dat
van welke jonge vrouw dan ook, zo'n wonderlijk aantrekkelijke arm, en zo gevuld
en stevig, ja, dat lijkt toch in de verste verte niet op iets geestelijks! Je
zou zelfs, als ik heel eerlijk wil zijn -afgezien van het feit dat ik al een
oude ezel ben en dat jij een man bent -heel gemakkelijk tot over je oren op je
verliefd kunnen worden en al je zinnen verliezen! Wel, dat lijkt dan toch
helemaal niet op iets wat je met recht rein en hemels geestelijk zou kunnen
noemen! Maar misschien is het zo, dat je net als een jonge Tobias, in het
geheim, onzichtbaar voor ons sterfelijke mensen, ondersteund wordt door een
engel. Dat wil zeggen als je al vanaf je geboorte net als Samuël een zeer vrome
knaap was! Maar als dit niet zo is, dan zou je ook net zo goed een geheim
verbond met de' Jehova-sta-ons-bij' kunnen hebben, wat ik echter niet zo
waarschijnlijk acht omdat je verder zo'n hemels vroom en lieflijk uiterlijk
hebt en omdat ik, eerlijk gezegd, nooit zo helemaal echt aan de'
Jehova-sta-ons-bij' heb geloofd. Helemaal aan God te geloven was al moeilijk
voor mij, Iaat staan dan aan zijn tegendeel!
[18] Daarom ben ik, ondanks mijn
uiterlijke strengheid, innerlijk toch geen Zeloot maar een verstandig
naturalist en ik neem een verschijnsel zó lang niet als geestelijk aan, als er
nog een enigszins natuurlijke verklaring voor te vinden is! Dat wat je nu hebt
gedaan is door mijn verstand beslist niet natuurlijk te verklaren, maar ik heb
me ook nog nooit ingebeeld alles te begrijpen wat ook maar op het grote terrein
van de natuur zichtbaar wordt. Daarom kan jouw kunst om wonderen te doen toch
wel op iets natuurlijks berusten, waar jij, en misschien ook nog wel een aantal
anderen, alles van af weet. Dat kun je aan mij natuurlijk niet vertellen, maar
dat is ook niet zo belangrijk, want er geschiedt in de natuur heel veel dat op
zichzelf ook een wonder is dat wij niet kunnen verklaren. Daarom behoeven we
het toch niet meteen als een wonder in optima forma te zien?!"
151
De overste fantaseert
[I] "Kijk, lieflijke, in de
toverkunst bedreven jongen! Ongeveer drie jaar geleden kwamen enige mensen uit
het morgenland naar de stad. Naar hun zeggen kwamen ze zelfs uit Achter-Indië,
waar zulke hoge.bergen moeten zijn dat hun spitsen bijna de maan aanraken als
hij voorbij komt. Wel, het zij zo. Om heel veel opzien te baren, overdreven
deze vreemden alles en dus ook de hoogte van hun bergen!
[2] Maar daar zullen we het niet over
hebben, want het maakt mets uit of hun bergen in werkelijkheid een paar el
lager waren!, Deze zeer merkwaardig uitziende Achter-Indiërs vroegen mij
toestemming om hun echte wonderen tegen een redelijke prijs voor het volk te
mogen demonstreren.
[3] Met behulp van een tolk zei ik
tegen hen: Ik moet mijzelf eerst, zoals men zegt onder vier ogen hebben
overtuigd van datgene waaruit uw wonderdaden bestaan, om te bepalen of het
geraden is deze aan het blinde volk te vertonen, anders kan ik u - hoewel ik
zelf een groot vriend ben van alles wat buitengewoon is -geen toestemming
verlenen voor het in het openbaar vertonen van welke onschuldige wonderen dan
ook!
[4] De wondermannen waren erg tevreden
met mijn besluit, vooral omdat ik hun voor de voorstelling, die zij alleen voor
mij en een paar geleerde collega's zouden geven, een goed honorarium beloofde,
[5] Zij gingen naar hun herberg in de
stad en kwamen na een uur met allerlei toverrequisieten terug, zoals ik die nog
nooit eerder had gezien. Het waren staven, stenen, vreemd uitziende metalen en
grote en kleine apart gevormde vaten, waarvan er niet één een mij bekende vorm
had.
[6] Ik vroeg hun leider waar
hij"dat allemaal voor nodig had en hij zei: Eigenlijk nergens voor, maar
hij moest iets van thuis bij zich hebben, omdat hij anders niet met alle
zekerheid een gevraagd. wonder tot stand kon brengen. Daarop vroeg hij mij wat
ik van hem wilde zien of weten.
[7] Ik zei: 'Goed, als ik het voor het
zeggen heb, zult u met uw toverijen niet ver komen!' Ik vroeg hem, of hij mij
kon zeggen wat ik op dat ogenblik dacht. Ik dacht aan Rome en de naam. van de keizer. Hij legde toen zijn
beide handen op de borst en zei wat ik dacht. Je kunt je wel voorstellen dat ik
me toen niet veel minder verbaasde dan nu bij jou.
[8] Toen zette ik hem een kruik water
voor en zei: 'Verander dit water voor mij in wijn!' Hij ging erheen, maakte met
zijn handen gebaren boven de kruik en het water en zei toen: 'Proef, heer, of
deze wijn u smaakt. Ik proefde meteen het water en zie, het was klare wijn! Dat
verwonderde mij eigenlijk nog meer .
[9] Daarna nam hij een aarden vat dat
helemaal leeg was, goot de rest van de wijn erin, terwijl hij voorgaf dat het
bedoeld was voor de spoedige, verre thuisreis. Maar toen ik daarna meteen het
vat, dat er overigens heel rein uitzag, bekeek, bleek het niet eens nat te
zijn, Iaat staan dat er iets in zat. Het rook echter wel sterk naar wijn en de
tovenaar vertelde dat hij de wijn, om morsen te voorkomen, liever in een droge
geestelijke vorm meenam.
[10] Ik vroeg hem of hij nu van deze
wijngeur meteen weer, of ooit nog, een vloeibare, drinkbare wijn kon maken;
waarop hij mij en mijn drie collega's vroeg of we nog wat wilden drinken. Wij
antwoordden bevestigend en hij nam het zichtbaar lege vat, dat duidelijk
kleiner was dan mijn waterkruik en goot toen zoveel wijn in mijn kruik dat de
wijn begon over te lopen!
[11] Ja, jonge, lieflijke vriend, toen
rezen onze haren toch ten berge, want dat g mg toch te ver uit boven onze
wijsheidshorizon! Ik wist niet wat ik daar nu van moest zeggen! Wij dronken
toen behoorlijk van de zeer goede wijn, en -weer een nieuw wonder! - de kruik
werd niet aantoonbaar leger!
[12] Toen wij ons, al tamelijk
geestdriftig door de wijn, daar buitengewoon over verwonderden, zei de magiër:
'Maar, mijne heren, wijn zonder brood gaat toch eigenlijk niet! Hier heb ik een
paar stenen. Wat zou u ervan zeggen als ik die in brood veranderde?' Ik zei:
'Doe dat!' Toen streek hij met zijn handen over de stenen en zei: 'Neem een mes
en snijd het brood!' Ik deed dat en zie, het was brood, goed smakelijk brood!
[13] Daarop zei ik: 'Maar vriend, als
u dat kunt, dan zou ik toch wel eens willen weten waarom u voor uw buitengewone
kunst betaald wilt worden?' Antwoordt de magiër: 'Slechts als curiositeit en om
op plaatsen, waar men geen wonderen kan en mag doen, een middel te hebben zich
lichamelijk te verzorgen.'
[14] Dat antwoord voldeed mij en ik
beloonde de magiër met twee ponden zilver, die hij dankbaar aannam. Ik kon hem
echter, omdat het te uitzonderlijk was, geen toestemming geven zijn kunst ook
in het openbaar voor het blinde volk te vertonen, want het volk zou hem meteen
een goddelijke verering bewezen hebben, vooral de Grieken en de vele Romeinen.
[15] Hij vertelde mij dat hij nog heel
veel andere wonderen kon doen, die nog veel merkwaardiger waren dan de reeds
vertoonde! Maar ik had echt geen lust nog meer te vragen en aan te zien. Het
reeds geziene had mijn hoofd al te zeer verhit en ik was blij toen deze
Achter-Indiërs weer voor goed uit de stad verdwenen, want zij zouden het volk
behoorlijk oproerig gemaakt hebben.
[16] Tot slot vroeg ik de magiër, of
hij mij voor geld en goede woorden een van zijn kunsten wilde uitleggen.
Weliswaar zei hij niet zonder meer nee, maar hij vroeg zoveel geld daarvoor,
dat ik op slag kippenvel kreeg en ik liet de artiest toen nog veel
gemakkelijker gaan.
[17] Kijk, buitengewoon lieve jongen!
De magiër uit Achter-Indië was zeker net zo min een engel van Jehova als ik en deed
toch wonderlijke dingen. Waarom zou jij met je echt, zeg maar, hemels mooie
lichaam dan een engel zijn omdat ook jij voor mijn grove mensenverstand
buitengewone dingen kunt doen?!
[18] Daarom moet je mij toch wel meer
zuiver geestelijke bewijzen geven van je goddelijke engelschap, want anders kan
ik je niet aanzien voor een engel van God al deed je nog honderdvoudig grotere
wonderen dan dat wat zojuist werd opgegeten! En ik vind, dat tegen deze zeer
verstandige eis van mij, geen werkelijk nuchter verstandsmens in staat is iets
in te brengen!"
152
De overste vertelt over de moord op Zacharias
[1] RAPHAËL zegt: "Het gaat er
alleen maar om, of u de waarheid hebt gesproken of niet! Ik kan u met zekerheid
zeggen dat u nu, alleen om het geestelijke van mij te testen, met een
ongebreidelde fantasie afschuwelijk en stinkend hebt gelogen en dat van alles
wat u nu zo mooi hebt verteld, geen syllabe waar is!
[2] De gefingeerde magiër zou uw
gedachten hebben geraden, maar ik heb nu geraden dat u ons allen duimendik voor
hebt staan liegen! En zo is dan nu de leugen van de magiër door mij voor u
waarheid geworden!
[3] De gefingeerde magiër moet volgens
uw leugens wijn uit water hebben gemaakt, ook dat kan ik u daadwerkelijk laten
zien! Kijk, daar staat ook een lege kruik, laten we deze met water vullen! (De
kruik wordt met water gevuld.) Kijk, hier staat hij vol met water! Ik heb de
kruik niet aangeraakt en toch is het water uitstekende wijn geworden! - Proef,
of u deze lekker vindt!"
[4] Stahar proeft het water en merkt
nu werkelijk dat het uitstekende wijn is geworden.
[5] De ENGEL gaat verder: "Daarna
liet de magiër de wijn in een ander vat verdwijnen. Kijk, ik raak het vat niet
aan en toch is er nu ook geen druppel wijn meer in! (De kruik was droog en
leeg.) Maar de gefingeerde magiër maakte toen alleen van de geur weer wijn.
Wel, deze kruik ruikt zelfs niet meer naar wijn en toch wil ik dat hij weer vol
is met uitstekende wijn! - Kijk de kruik is vol!
[6] Maar u heeft nog geen brood bij de
wijn en wijn alleen drinkt u niet zo graag! Uw magiër had enige stenen nodig om
ze in broden te veranderen. Ik heb alleen maar mijn wil nodig, - en kijk, daar
ligt reeds een hoeveelheid brood voor u! -Proef het, of het niet beter smaakt
dan uw gelogen brood!
[7] U schonk daarop uw magiër twee
gefingeerde ponden zilver, en ik verschaf u hier uit de lucht tweehonderd pond
echt gedegen zilver als ruime betaling voor uw leugen! -Zeg nu eens of u
daarmee tevreden bent!"
[8] STAHAR staat met opengesperde ogen
van verbazing en zegt na een poosje: "Nee, dat heeft niets meer met
natuurlijke zaken en krachten te maken! Hier werkt duidelijk meer dan een nóg
zo verborgen natuurkracht! Hier steekt een almachtige wil van God achter en
jij, jongen, bent een echte, belichaamde engel, of je bent één van de grootste
profeten van God zoals Samuël of Elia!
[9] Ja, nu geloof ik dat jij een
boodschapper van God uit de hemelen voor ons arme, zondige mensen bent, om ons,
die ver van de rechte weg zijn afgeweken, weer daarop terug te brengen!
[10] Het is waar, grote, lieflijke
boodschapper van de Heer, dat mijn zojuist vertelde verhaal over de magiër uit
Achter-Azië zo goed als geheel door mij werd verzonnen, - maar wel naar de
trant van iemand die het mij eens vertelde. Ik vertelde het slechts om je wat nader
te testen, maar ik ontdekte dat je werkelijk hart en nieren doorziet en dat je
wil echt het onmogelijkste spelenderwijs doet.
[11] Daarom geloof ik nu ook vast, dat
je ondanks je heel mooie lichaam een volmaakte boodschapper van God bent en ik
heb nu een grote vreugde in mijn hart dat ook ik eenmaal dat heb beleefd,
waarvan in het Boek geschreven staat, dat de vrome vaders in oude tijden dat
ook zo nu en dan hebben beleefd!"
[12] De ENGEL zegt: "U beleeft nu
echter niet voor de eerste maal iets, wat ook de oude vaders hebben beleefd!
Dertig jaar geleden hebt u in de tempel ook al iets dergelijks beleefd, waarna
de toenmalige hogepriester, voornamelijk door uw hand, tussen het altaar en het
allerheiligste gedood werd! Waarom geloofde u dan tóen het duidelijke wonder
niet, en waarom werd u zelfs tegen een hogepriester zo meedogenloos?!"
[13] STAHAR zegt: "Geliefde,
almachtige boodschapper des Heren, herinner mij niet aan een tijd waarin ik
beslist slechts door een vloek het wereldse licht aanschouwde, en aan een daad
die ik later vele, vele malen diep heb betreurd! Maar voor mijn denken en mijn
inzicht van toen, bleef er haast geen andere mogelijkheid over!
[14] In het geheim was ik reeds geheel
en al ingevoerd in de Griekse filosofie en ik wist waarom ik een mens werd.
Plato en Socrates waren net als Aristoteles, mij duizend maal liever dan mijn
duistere en zeer mystieke profeten, die ik tot op heden nog niet begrijp en ook
nooit zal begrijpen, omdat ze eigenlijk niet te begrijpen zijn. In het
bijzonder de hoogliederen van Salomo, die eerder gemaakt kunnen zijn door een
waanzinnige dan door een wijze. Daardoor was ik behoorlijk kwaad op alles wat
maar enigszins in tegenspraak was met de zuivere rede van Euclides, door wiens
werken ik eigenlijk rekenmeester werd.
[15] Almachtige, hemelse vriend! Als
iemand tegen mij zegt: 2 en 2 is 4, en dat de dag licht is en de nacht
duisternis, dan heeft hij de volle waarheid gesproken en ik zal hem als vriend
aan mijn borst drukken. Als er echter één komt die met een stalen gezicht
beweert dat 2 en 2 5 is en dat de dag duister en de nacht licht is, dan sla ik
zo'n os meteen met één slag dood, want zo'n moordenaar van de geest vind ik
veel erger dan elke dief en struikrover en moordenaar!
[16] Wel, zo was het toen in de tempel!
Men begon de onzinnigste dingen te beweren en zette er zelfs straffen op als
iemand het aandurfde om tegen een nóg zo duistere en domme spreuk van Salomo
iets in te brengen!
[17] De genoemde hogepriester was zo'n
echte aanhanger van Salomo en hield zich streng aan uiterst mystieke wijsheid.
Hij begon zelfs een zeer helder licht te bezingen dat nu in de wereld zou
komen. Dat zou alle duisternis van de nacht nu zó verlichten, dat zelfs de
duisterste holen onder de aarde lichter zouden zijn dan de helderste middagzon.
Maar de wereldse dag zou veranderen in de duisterste nacht en de duisternis op
de dag zou zo groot worden dat mensen en dieren daaraan zouden sterven. Het
licht van de nacht was al in de wereld en verlichtte reeds de nachtelijke
duisternis, zodat daar de blindgeboren en zelfs konden zien als zienden op
hellichte dag!
[18] Dat was nog maar het begin. Het
was natuurlijk van a tot z gelogen, omdat ik tot op dit uur gedurende dertig
volle jaren behalve bij volle maan geen nachtlicht heb gezien, - behalve dan
ook nog de verlengde avondverlichting van gisteren, die echter veel beter had
kunnen wegblijven, waardoor veelongeluk voorkomen zou zijn. Niemand mocht hem
vragen wat daarmee werd bedoeld en toch eiste hij onwankelbaar geloof.
[19] In Jehova's naam zou ik dat nog
wel verdragen hebben omdat bij veel onzin nog een beetje meer onzin niets
uitmaakt, men kan daarbij nog altijd zelf zuiver en waar denken -, maar op een
keer begon hij te zeggen: 'De 7 wordt nu I en 666 wordt nu 111, en 777 en een
half en een derde en een kwart. Wie rekenen kan, moet nu anders rekenen, want
het oude zal nu geoordeeld en verdoemd worden!'
[20] Dergelijke onzin en nog meer
bezorgde mij en veel leerlingen van Euklides de grootste zorg, angst en woede.
Wij spanden samen en maakten met enige goed gemikte steenworpen een einde aan
deze domheid, die te beledigend voor ons was!
[21] Maar daarmee hebben we echt niet
zo veel gewonnen, want de opvolgers van de gedode waren daarna nog honderd maal
erger: v oor ons was het toen echter ook helemaal met meer uit te houden in de
tempel. Ik bedacht me, speelde de aartshuichelaar en werd daardoor al gauw
hierheen verplaatst als overste met alle rechten van een hogepriester . Hier
liet ik mij niets te kort komen en ik was naar buiten toe streng, maar
innerlijk was ik heel aardig en goedsmoeds. Zo nu weet je ook waarom Zacharias
werd gedood! -Wat vind je daar nu wel van?"
153
Raphaël geeft uitleg over Messiasbeloften
[1] RAPHAËL zegt: "Maar het ligt toch
voor de hand dat het een geestelijke en geen letterlijke betekenis had! Het had
betrekking op de in die tijd komende Messias die reeds door alle profeten, ja
ook al door Adam en Henoch, net als door Kenan tijdens zijn geestvervoering, is
voorspeld!
[2] De tijd is nu gekomen waarin al
die voorspellingen vervuld worden! Zacharias voorspelde als laatste profeet op
geestelijke wijze over de reeds plaatsgevonden komst van de Beloofde en jullie
doodden daarom zijn lichaam en bezegelden daardoor opnieuw een hecht verbond
met de hel, die Kaïn vechtend met de vrome Abel, als eerste voor de blinde,
domme en slechte mensheid heeft geopend.
[3] Maar het kan de te blinde en te
domme mensheid toch. niet te erg aangerekend worden als zij in haar blindheid
alle soorten gruwelijke zonden begaat en daarom zult ook u, vanwege Zacharias,
niet geoordeeld worden
en dat nog des te minder omdat u die
misdaad al heel vaak ernstig berouwd hebt, wat u zeer ten goede gerekend werd.
Maar nu is de vraag, wat ~ zou doen als u van aangezicht tot aangezicht met de
reeds dertig jaar rn deze wereld onder de Joden rondwandelende en lerende
Messias zou komen te staan en wat uw vijftig collega's zouden doen! Zoudt u Hem
de verschuldigde eer geven en Hem in uw hart als diegene aanvaarden die Hij
is?"
[4] STAHAR zegt: "Almachtige
vriend, dat is alweer een vraag waarbij men bij de beantwoording helemaal de
mist in zou kunnen gaan! Wie is die erg mystieke, beloofde Messias? Waar is
Hij? Wat wil Hij en wat leert Hij? Als je dat niet weet, kun je toch om
Jehova's wil geen duidelijk antwoord geven!"
[5] RAPHAËL zegt: "Hij is Dat,
wat David over Hem zong toen hij zei: Maak de poorten hoog en de deuren breed,
opdat de Heer van alle heerlijkheid binnentrekke! Maar wie is de Heer der
heerlijkheid? Het is Jehova Zebaoth!' Kijk, dat getuigenis geeft hij de
Messias, die Zich nu heilig, heilig, heilig in deze wereld bevindt in een
lichaam als het onze!
[6] Maar als David op deze wijze
duidelijk over Hem getuigt, dan zijn daarmee uw vragen beantwoord en weet u nu
wel wat u van de Messias kunt verwachten. Daarom eis ik nu ook een duidelijk
antwoord op de door mij aan u gestelde vraag!"
[7] STAHAR zegt: "Als het zo is,
wat ik binnen mijn persoonlijke sfeer helemaal niet wil betwijfelen, dan vraag
ik echter: Wat doen we dan met Mozes, bij wie toch ook heel nadrukkelijk en
duidelijk staat: 'Geen mens kan Jehova zien en tevens het leven behouden!'?
Tevens vinden we in Mozes een formeel verbod, van Jehova's kant aan de grote
ziener, waarin staat dat men God met geen enkele afbeelding, hoe verheven ook,
mag voorstellen! Maar jij zegt dat de Messias, volgens het gezegde van David,
nu Zelf als een mens In corpore (lichamelijk), dus geheel en al vorm,
rondwandelt!? Hoe staat het dan met het verbod van God bij Mozes, wat moet
daarmee gebeuren?! Eén moet vervallen, hetzij Mozes of jouw Messias, want Mozes
en David kunnen onmogelijk beiden gelijk hebben!"
[8] RAPHAËL zegt: "Mozes niet en
David ook niet! Want beiden verkondigen de mensen het juiste, goede en ware!
Mozes zei niet op bevel van Jehova, dat Deze niet te enigertijd als mens onder
de mensen zou kunnen komen, hij verbood slechts om van God een gesneden beeld
te maken op de manier van het gouden kalf. Zo zei Jehova ook tegen Mozes, dat
niemand Hem als God of Geest zou kunnen zien en leven. Meteen daarop zei Jehova
echter toch tegen Mozes: 'Kijk Mij na, -maar blijf achter de rots!', en Mozes
zag de rug van Jehova.
[9] Wat wil dat nu zeggen? Kijk, de
rug van Jehova die Mozes zag, is nu juist het symbool van het menselijk lichamelijke
van Hem, Die Zelf eens voor de mensen als de volkomen mens zichtbaar zal
worden! Maar als dit nu zo is, hoe kan men dan Mozes verwerpen als men Davids
getuigenis aanvaardt?
[10] U hebt toch ook al reeds dertig
jaar de oude ark des verbonds aan de kant gezet omdat de vuurzuil en rookkolom
was verdwenen en in plaats daarvan hebt u er een nieuwe, geheel materiële
neergezet! Dat is echter ook, zonder dat u het begrijpt, een getuigenis voor
deze tijd. Het betekent dat Jehova nu niet meer alleen als geest boven alle
materie verheven zweeft, zoals eens boven de nachtelijke wateren. Hij verliet
Zelf de plaats waar Hij Zich als Schepper en Vader maar moeilijk en onduidelijk
door middel van de gewekte ziener voor de andere kinderen herkenbaar maakte. Hij
kwam daarom Zelf in het lichaam van een mens en leert nu Zelf de mensen en
onderhoudt Zich met Zijn kinderen!
[11] Ziet u hier ook niet een nieuwe
ark van het nieuwe verbond, waar de dode nieuwe in de tempel slechts een
vermanend symbool van is? Maar het geestelijke leven van Jehova, dat eerst
boven de oude ark zweefde, heeft Jehova Zelf al dertig jaar geleden in de
Godmens gelegd en Die is nu hier in de wereld en leert Zelf de mensen Hem te
herkennen!
[12] Als dit nu zo is, kunt u dan nog
zeggen: om dat te aanvaarden zou men Mozes of David moeten afwijzen? .
[13] Ook staat er geschreven: 'In die
tijd zullen de hemelen wijd open staan en de engelen zullen opstijgen en
neerdalen naar de mensen die van goeden wille zijn en zij zullen voor hen
getuigen van het vleesgeworden, eeuwige woord, dat God Zelf is!' Dat gebeurt op
dit ogenblik voor uw oren en ogen! Wat wilt en kunt u dan nog meer vragen?! Of
denkt u nog steeds dat ik slechts een mens ben?"
[14] STAHAR antwoordt, terwijl hij nu
diep nadenkt over de woorden van de engel: "Hm, dat is een heel vreemde
gewaarwording! Het is zeker waar en de waarheid straalt uit ieder woord van je
hemelse mond. Ik ben nu bekeerd. Het gaat nu echter om mijn collega's, dat ook
zij bekeerd worden, en dan gaat het erom waar wij de grote Messias kunnen
ontmoeten om Hem Zelf te horen!"
[15] RAPHAËL zegt: "Ga heen en
vertel het uw broeders opdat ook zij geloven en zalig kunnen worden. Kom dan
weer terug en verneem waar u de Heiligste zult zien en spreken!"
[16] Dan gaat Stahar meteen naar zijn
nog sombere vrienden.
154
De overste bekeert zijn collega 's
[ 1] Stahar's collega 's hadden zich
intussen voor het grootste deel aan de oever van de zee verspreid, terwijl er
ook een aantal op het erf wandelde. Maar STAHAR riep ze allen aan de oever en
toen ze verzameld waren, zei hij tegen hen: "Vrienden! Hebben jullie die
jongeman horen spreken en gezien wat hij deed?"
[2] De woordvoerder van de COLLEGA'S
zegt: "Een beetje, maar niet alles. Wij meenden dat de Romeinse stadhouder
alles zo netjes in scène gezet had om ons allen in zijn netten te verstrikken
en wij dachten: Ver verwijderd van de boog is men veilig voor de pijl! We
hebben toch alles al verloren, -de bedelstaf is ons deel! De stad brandt nog
steeds! Wat moeten we doen? De Romeinen weten wat wij voor het volk betekenen!
Zonder onze moeilijk te verkrijgen gunst komt hun heerschappij in Azië hen duur
te staan! 0, zo'n Romein als Cyrenius, die de alle middelen van de drie
werelddelen ten dienste staan, kan alles!
[3] Geef mij slechts een massa goud en
zilver en dan wordt ik ook een wonderdoener, misschien niet zo als die
wonderjongen, -maar ik zal toch buitengewone wonderen te weeg brengen!"
[4] STAHAR zegt: "Vriend, je bent
dwaas als je zo praat en nog niet eens het onderscheid weet tussen een echt en
een namaak wonder! Ik heb alle bezwaren naar voren gebracht en alle redelijke
tegenargumenten gebruikt, maar met al mijn geopperde tegenwerpingen ben ik
smadelijk; door de mand gevallen toen die jongen mij mijn geheimste gedachten
begon voor te houden! Daardoor zag ik pas mijn oude, grote vergissing in en
daarom kom ik nu naar jullie om jullie dat over te brengen wat ik heb gezien en
gehoord!
[5] De jongen is ongetwijfeld een engel
van God, en hij getuigde dat de beloofde Messias reeds in de wereld is en de
blinden ziende en de doven horend en begrijpend maakt, en dat het zelfs
mogelijk is dat wij Hem hier nog te zien en te spreken zullen krijgen.
[6] Ik geloof nu alles en jullie allen
moeten het ook geloven! Want ik ben er echt niet een die iets zo gemakkelijk
aanneemt en gelooft. Ik moet eerst haarfijn en grondig van iets overtuigd zijn
voor ik het aanneem, maar als ik eenmaal de overtuiging heb, staat die ook zo
vast als een rots van graniet en kan niemand mij die meer ontnemen!
[7] Omdat dat zo bij mij is, kunnen
jullie het zonder verdere bedenkingen ook wel van mij aannemen! Want allen bij
elkaar zijn jullie niet in staat meer commentaar te leveren dan ik reeds heb
geleverd, maar al mijn bezwaren werden afgestraft als leugens! En omdat
tenslotte alles over de Messias mij net zo duidelijk werd als dat 1 en 1 samen
2 is, daarom kunnen jullie mij nu wel zonder meer geloven!"
[8] De woordvoerder van de COLLEGA'S
zegt: "Dat vinden we allemaal best, maar het is alleen de vraag wat we nu
volgens jou moeten geloven!"
[9] STAHAR zegt: "Zijn jullie dan
doof!! Zei ik jullie dan niet dat die jongeman waarachtig een engel van God is,
dat de Messias in de wereld is en dat wij Hem Zelf zullen zien en horen?! Dat
en niets anders moeten jullie geloven!"
[10] De woordvoerder van de COLLEGA'S
zegt: "Best! Als jij het gelooft en zelfs mathematisch van deze zaak
overtuigd bent, kunnen wij daar niet aan twijfelen. Maar men moet bij die
nieuwe, nooit eerder voorgekomen verschijnselen er ook altijd rekening mee
houden, dat de beste zwemmers vaak het eerst verdrinken, de stoutmoedigste
bergbeklimmers van de berg storten en degenen, die zogenaamd vast in het geloof
staan uiteindelijk eerder gaan twijfelen dan diegenen, die iets onbegrijpelijks
niet zo erg vlug begrepen hebben en niet direkt zeggen dat ze een rotsvast
geloof hebben!
[11] Jij staat bij ons bekend als
iemand die nooit zo snel iets geloofde en daarom nemen we je woord dan ook voor
waar aan, maar een voorzichtige terughoudendheid schaadt nooit! Want we weten
uit de Schrift, dat menig profeet die wonderen deed, tegen het eind van zijn
leven een heel eenvoudig, zwak mens is geworden! Op het laatst bleek pas wiens
geesteskind zo'n profeet was. Daarom moet dat ook hier goed in het oog worden
gehouden. "
[12] STAHAR zegt: "Dat neem ik
allemaal voor mijn verantwoording. Ik besef heel goed dat wij daarmee niet bij
de tempel moeten aankomen, maar dáártegen zullen wij ons ook weten te
beschermen! Uiterlijk blijven wij -maar dan iets verstandiger -wat wij waren en
betalen de tempel de vastgestelde bijdrage, maar in ons binnenste moet het nu
ontzettend veranderen en na verloop van tijd zullen wij ook het volk in iets
beters inwijden.
[13] Als jullie nu allemaal hetzelfde
willen en geloven als ik, gaan we nu gezamenlijk naar de plaats waar de
opperstadhouder en de Jongen zich bevinden, daar zal ons nog meer duidelijk
gemaakt worden!"
[14] De collega's zijn het daarmee
eens en gaan naar Cyrenius, en als ze daar aankomen zegt STAHAR: "Hier
zijn we dan en wij staan nu geheel en al tot uw dienst. Wat u wilt, zullen wij
ook doen en zijn en niemand zal ons ooit meer tegen u opzetten! Laat de goede,
almachtige boodschapper van God echter ook deze broeders van mij nog meer
bevestigen in het geloof aan alles wat ik zelf in het begin moeilijk kon
aanvaarden!"
[15] CYRENIUS zegt: "Nu ziet u
dat wij Romeinen niet zulke onbarmhartige rechters zijn als u zo lang hebt
gedacht. Wij willen echter een streng recht en de volle waarheid! Wie daaraan
voldoet, is onze vriend, krijgt het Romeinse burgerrecht en geen rechtbank
buiten die van Rome mag hem ooit veroordelen.
[16] Daarom is de eerste weldaad die
ik u bewijs, het schenken van een Romeinse burgerbrief! U bent met inbegrip van
de overste met vijftig man, u krijgt hem direkt! Als u die eenmaal hebt, zullen
we wel eens zien wat er allemaal voor u gedaan kan worden!"
[17] Toen beval Cyrenius zijn dienaars
vijftig degelijke perkamentrollen te halen. De dienaars gingen naar de bagagezakken
van Cyrenius en brachten vlug de gevraagde rollen. Toen deze op de tafel lagen,
vroeg STAHAR aan CYRENIUS: "Geëerde heer, we zullen toch wel eerst onze
namen aan u moeten opgeven.
[18] CYRENIUS zegt, terwijl hij naar
de engel wijst: "Kijk, dat is mijn snelschrijver, die weet allang wat hij
moet doen en kent ook uw namen. Hij zal de brieven klaarmaken waar u bij
staat!" Toen vroeg Cyrenius aan Raphaël om dat te doen.
[19] RAPHAËL kwam snel naar de tafel
waarop de vijftig rollen lagen, rolde ze, zo goed mogelijk, op de tafel uit,
nam toen een met zwarte kleurstof gevulde schrijfstift, ging daarmee vervolgens
bliksemsnel over alle rollen en zei toen tegen Cyrenius: "Vriend, hier
heeft u de gevraagde brieven in de Romeinse, Griekse en Joodse taal, deel ze nu
aan de betrokkenen uit!"
[20] Toen Cyrenius daarna de brieven
begon uit te delen werden alle vijftig door grote vrees bevangen. Want dit
wonder was voor de vijftig opeens toch te groot en te geweldig en allen
begonnen bevend in te zien dat zij zich nu in de nabijheid van God bevonden.
Zij bedankten Cyrenius voor deze dubbele genade, maar geen van hen dorst iets
te zeggen of om iets te vragen.
155
De overste en Hebram
[I] De aanwezige dertig jonge
Farizeeën met daarbij Hebram en Risa zagen dat ook en verheugden zich er
bijzonder over dat het Cyrenius gelukte ook de vijftig hardnekkigen om te
vormen voor de goede zaak.
[2] HEBRAM ging daarop naar overste
Stahar en zei: "Kijk, wij zijn hier met dertig man, net als u door de
tempel het land ingestuurd om heidenen voor de tempel te werven; een moeilijke
zaak! In ontwikkeling zijn de heidenen de huidige tempeljoden echter overal
tweehonderd jaar vóór. Moeten wij dan de zienden blind maken en ze in de macht
brengen van het vervloekte water van de tempel!? Dat gaat niet en iets anders
gaat ook niet! Dat zei ons ons verstandige hart en daarom zijn wij allen
Romeinen geworden, en ons getuigenis tégen de tempel zal voor veel mensen erg
verhelderend werken. Maar wij kregen hier nog een groot, heilig getuigenis, dat
een stralender licht geeft dan duizend zonnen tegelijk. Het is een eeuwig
licht, dat reeds vóór de schepping van alle werelden heeft geschenen voor alle
engelen, die levende vlammen waren uit de eeuwige vlam in God die liefde heet.
[3] Dit oerlicht van al het licht,
deze eeuwige liefde, vonden wij hier en jullie hebben het voor een groot deel
ook gevonden en zullen het nog veel meer vinden.
[4] Het schenkt ons echter erg veel
vreugde dat jullie hier ook dat hebben gevonden, wat wij hebben gevonden. Jullie
kostte het weliswaar je uiterlijke, prettige bestaan. AI jullie bezit heeft het
vuur verteerd en het lekt er nog aan. Net als wij bezitten jullie nu niets
meer! Maar de wil van God is eens en voor al deze: Als wij mensen God werkelijk
willen naderen en de oprechte wens en wil in ons hart koesteren in alles
helemaal door God verzorgd te worden, moeten wij eerst uit grote liefde tot en
in het sterkste vertrouwen op -de almachtige Vader, de gehele wereld de rug
toekeren en alles wat ons op de wereld als deel van de wereld lief en dierbaar
was, tot op het laatste atoom verliezen. Dan pas is God de Heer en Vader bereid
ons -die door de wereld verlaten en uitgestoten zijn -als Zijn kinderen aan te
nemen en geheel voor ons te zorgen, zodat we dan pas echt voor eeuwig verzorgd
zijn.
[5] Als God eenmaal voor ons zorgt,
zien we pas goed in hoe ontzettend slecht wij door de wéreld werden verzorgd!
[6] Wat baten de mens alle schatten
der aarde, die hij niet kan meenemen, wanneer hij voor eeuwig van deze aarde
moet scheiden?! Zal hij ze kunnen meenemen? Maar Gods schatten, die Hij
geestelijk voor ziel en geest heeft geschapen, nemen wij ook met ons mee in het
grote hiernamaals en voor ons zullen zij alles in alles zijn: spijs, drank,
woning en kleding en het volkomen eeuwige leven vol klaarheid, vol licht en vol
van het hoogste geluk!
[7] Treur daarom niet om al datgene
wat jullie sinds gisteren tot op dit uur hebben verloren, want de Heer heeft al
voor jullie gezorgd nog voor je Hem, zoals nu, als zodanig herkende. Laat
jullie liefde voor Hem graag dat offer brengen, want Hij zal jullie geestelijk
duizendvoudig vergoeden wat jullie in het stoffelijke hebben verloren!"
[8] STAHAR zegt: "Ik dank je uit
naam van al mijn trouwe collega's en broeders voor deze voortreffelijke troost
en ik zie daar op de tafel de grote en gedegen klomp zilver, die de engel voor
ons uit de lucht heeft getoverd! Dat zou al een kleine vergoeding voor onze
schade zijn, maar ik en wij allen hechten nu al heel weinig waarde aan deze
schadevergoeding. Want dat wat wij waren, zullen wij nooit meer worden, want ik
denk zo bij mijzelf dat de wijze opperstadhouder met ons allen een heel andere
regeling zal treffen. Maar er zal zeker in zoverre voor ons gezorgd worden, dat
wij niet zullen verhongeren en het lichaam desnoods kunnen kleden, al het
andere vinden wij nu niet meer belangrijk! Ook deze tweehonderd pond zware
zilverklomp zullen wij hier voor gastheer Marcus achterlaten, ten dele als
verschuldigde betaling voor de spijzen en de drank die hij ons heeft gegeven en
verder nog zal geven.
[9] Slechts één ding zouden wij hier
te weten willen komen en dat is: of de reeds in de wereld zijnde, lang beloofde
Messias Zich soms hier ergens in de buurt van deze plaats ophoudt! Die te zien
en misschien zelfs een woord van Hem te horen, zou nu voor ons een grote stap
vooruit betekenen!
[10] Onder ons gezegd: Wij hebben enig
vermoeden in de richting van iemand van wie wij al heel veel ongelofelijks
hebben gehoord, dat ons echter nu niet meer ongelooflijk voorkomt sinds wij de
daden van de engel hebben gezien!
[11] Wel, deze mens, eigenlijk God
Zelf in menselijk gewaad, schijnt ons die Nazareeër, Jezus genaamd, te zijn,
waarover zich opeens zulke wonderbaarlijke geruchten van plaats tot plaats
onder het volk hebben verbreid. Reeds lang raakten wij in grote verlegenheid
als de mensen ons om uitleg vroegen van datgene wat zij met eigen ogen gezien
en met eigen oren gehoord hadden.
[12] De opperstadhouder heeft mij zelf
daarover een zeer netelige vraag gesteld die maakte dat ik bij het beantwoorden
daarvan het erg benauw.d kreeg! En daarom vermoed ik nu niets meer of minder
dan dat die wonderbare Jezus uit Nazareth onmiskenbaar de ons door de engel aangeduide
Messias is, die nu op aarde moet zijn. Deze Messias is misschien zelfs een van
de vele aanwezigen hier, die Zich om heel wijze redenen met eerder aan ons
kenbaar wil maken dan wanneer wij Hem wat meer waardig zullen zijn dan tot op
heden helaas het geval was!
[13] Daarom ben ik van mening en dat
zeg ik heel openlijk tegen jullie allen: Als de zaken zó staan, keren wij de
tempel en zijn waardeloze heiligdommen voorgoed de rug toe en sluiten ons met
iedere vezel van ons leven aan bij de Messias der Joden! -Wat is jullie mening
daarover?"
[14] De ANDEREN zeggen: "Zeker,
daar hebben wij niets tegen in te brengen! Wat jij als onze overste doet, doen
wij ook. Wij kennen het wezen van. de tempel en weten dat binnen zijn muren
geen heil meer te vinden is, omdat er geen waarheid, geen liefde en geen trouw,
maar slechts heerszucht, hoogmoed, toorn, wraak, allerlei leugens, vraatzucht
en zwelgzucht en allerlei ontucht en hoererij en echtbreuk heersen! Dat zijn nu
de elementen van het wezen van de tempel! Welk heil kan men van zo'n instelling
verwachten? Vloek en verderf, ja, zoveel wij maar willen, maar van heil kan er
eeuwig geen sprake meer zijn!
[15] Tijdens jouw toespraak hebben wij
alles heel diepgaand doordacht en wij keren met jou de tempel voor eeuwig de
rug toe. Dat gebeurt volkomen terecht, want wij hebben niet goedgelovig iets
nieuws aangenomen. Wij hebben alles van tevoren intensief onderzocht, zelfs de
grootste wonderen konden ons niet als een blad aan een boom doen omkeren.
[16] Nu wij ons echter geheel van de
volle waarheid hebben overtuigd, kunnen wij er ook met meer omheen, de
waarheid, die uit de hemelen kwam, aan te zien voor wat zij is, -en dat des te
meer omdat tijd, omstandigheden en de oppermacht van Rome daarbij gunstiger
voor ons zijn dan wij ooit hadden kunnen verwachten!
[17] Wij zijn nu alleen erg
nieuwsgierig naar de Messias, die vrijwel zeker uit Nazareth afkomstig is! Zou
het misschien diegene zijn uit het grote gezelschap, die een rozekleurig gewaad
draagt met daarover een Griekse lichtblauwe merinosmantel en zeker de mooiste
haren heeft die wij ooit bij een man hebben gezien?!"
[18] STAHAR zegt: "Ja, daar
zouden jullie best eens gelijk in kunnen hebben, want op hem had ik ook allang
mijn oog laten vallen! Ik zag ook, dat zowel de engel als Cyrenius tijdens hun
spreken en handelen steeds naar hem omkeken en hem als het ware vroegen, of het
wel in orde was wat zij zeiden en deden!
[l9] Ook alle anderen geven hem een
zekere verborgen hoogachting, die mij echter niet ontging! Als dat eventueel
geen keizerlijke prins uit Rome is, dan zou ik nu al zweren dat déze mens de
Messias is en geen ander!"
[20] De ANDEREN zeggen: "Ah, met
zulke mooie, blonde haren kan dat nooit een Romein zijn! Maar wat kan ons dan
gebeuren als wij naar hem toegaan en hem het een en ander vragen?!"
[2l] STAHAR zegt: "Dan kunnen wij
ons toch nog eerder tot de engel richten en tot de opperstadhouder. Wij zijn nu
Romeinse burgers en hebben daartoe het volste recht."
156
Over de verantwoordelijkheid van de mens
[I] Dan gaan allen welgemoed naar
Cyrenius en vragen hem wat ze in dit opzicht moeten doen.
[2] En CYRENIUS zegt: "Het is
passender, als u het geheel nog wat afwacht en in plaats daarvan in uw hárten
heel dicht naar Hem toegaat. Dan zal HlJ Zelf wel naar u toekomen en Zelf tegen
u zeggen wie Hij is en wat u moet doen! Voorlopig kan ik u in elk geval zeggen
dat u op het goede spoor zit! Want dat de grote Godmens Zich beslist hier moest
ophouden, kon u reeds uit onze aanwezigheid opmaken! Voor iets onbelangrijks zouden
wij hier niet bijna drie dagen lang blijven!
[3] Hij is dus hier, daarvan kunt u nu
geheel verzekerd zijn. Nader Hem echter eerst in uw hart en neem ook het
ernstige besluit al uw oude gewoontes en zonden grondig af te leggen, dan zal
Hij weldra tot u komen en u de goddelijke opdracht geven wat u in de toekomst
zult moeten doen!
[4] Het is inderdaad degene, waarvan u
zelf dacht dat Hij het was! Kijk naar Hem en bedenk: Dit is Jehova Zelf als
mens onder de mensen! Dat is Hij, die hemel en aarde heeft geschapen en alles
wat daarin en daarop is!
[5] Ik zeg u: Hij is de eeuwige grond
van al het zijn en al het leven! In de ondoorgrondelijke macht van Zijn wil
bestaat de gehele oneindigheid. Alle macht van de engelen is slechts een
zuchtje uit Zijn mond en al het licht is van Hem afkomstig!
[6] Kortom, denk u in, dat Hij
waarachtig Dezelfde is die Mozes op de Smal de wetten gaf voor het volk Israël,
maar dit volk heeft Hem vergeten en viel weer in álle zonde terug! Nu kwam Hij
om Zijn volk weer op te richten en het vrij te maken van alle zielsziekten.
[7] Hij draagt een mooi rozerood
gewaad om te tonen, hoe zeer Hij nog altijd Zijn volk liefheeft. Maar met de
blauwe, wijde mantel geeft Hij aan dat Hij ook tot ons, heidenen, is gekomen,
om ook ons tot Zijn kinderen om te vormen! De mantel omvat de gehele wereld en
daartoe behoren ook alle heidenen.
[8] Denk dan nu alleen maar na over al
datgene wat ik u heb gezegd en dan zal het u weldra duidelijk worden dat ik u
geen onwaarheid heb verteld!"
[9] Stahar en al zijn collega 's
danken hartelijk voor die onverwachte opheldering van de kant van Cyrenius en
trekken zich eerbiedig terug.
[10] Wanneer zij zo op hun gemak de
oever van de zee weer bereiken, zegt STAHAR tegen zijn metgezellen: "Het
is toch merkwaardig, na deze vrijwel algehele opheldering van Cyrenius over de
Messias voel ik mij heel wonderlijk, enorm behaaglijk! Een zeker gevoel van
verzorgdheid komt er over mij, alsof ons allen op deze wereld nu niet het
geringste meer ontbreekt! Tevens overvalt mij toch een zeer eigenaardige
schroom en vrees voor de Heer der eeuwigheid, want wij kunnen nu na datgene wat
wij gezien en gehoord hebben, niet meer verhelen dat Hij waarachtig is, wat
Cyrenius van Hem heeft gezegd! Een gesprek met Hem zal nu een heel aparte
gewaarwording voor ons zijn! Onze anders zeer vlotte tong zal ons zeker de
dienst weigeren!"
[11] Dan zegt een echt MOEDIGE MAN uit
de groep van vijftig: "Ja, ja, je hebt werkelijk heel juist en waar
gesproken, maar ik denk toch het volgende: Wij kunnen er toch niets aan doen
dat wij mensen zijn, want wij hebben ons beslist niet zelf op de wereld gezet!
Ook zijn wij niet aansprakelijk voor al onze levensomstandigheden waardoor wij
datgene geworden zijn, wat wij waren. Onze ouders, onze opvoeding en de
daardoor ontwaakte behoeften van welke soort dan ook hebben daaraan meegewerkt.
[12] Als wij kinderen zouden zijn van
arme dorpelingen, zouden wij zeker datgene zijn geworden wat onze ouders waren,
maar God liet ons kinderen van zeer aanzienlijke en rijke ouders worden. Die
lieten ons in de tempel opvoeden en ons daarna geheel aan de tempel wijden.
Daar kunnen wij toch onmogelijk aansprakelijk voor zijn! Dat wij dat geworden
zijn wat wij waren, is toch zeker ook met enig medeweten van de wil van de
Almachtige gebeurd!
[13] Dat wij ons toen veel
veroorloofden wat volgens de wetten niet geheel in orde was, is natuurlijk ons
eigen werk geweest. Maar daarbij bedenk ik toch nog steeds: Als je ouders een
visser van je gemaakt hadden, die nu kommervol in zijn levensonderhoud had
moeten voorzien, zou er toch heel veel niet gebeurd zijn wat men zich door het
goed verzorgd zijn heeft veroorloofd omdat het goeddoorvoede vlees en bloed
daartoe aandreef! Daarom zijn onze tekortkomingen tegen de wet, voor een deel
een gevolg van de omstandigheden waarin wij door geboorte en opvoeding terecht
zijn gekomen.
[14] Als de grote Messias nu naar ons
toe zou komen, zou ik in zekere zin helemaal zonder angst en speciale schroom
met Hem spreken, want ik kan niet minder zijn dan ik ben en Hij ook zeker niet
méér dan Hij van eeuwigheid tot eeuwigheid is!
[15] Zeg eens openlijk: Kan een boom
er wat aan doen, als hij door de storm geweldig heen en weer wordt geschud?! Of
is het de schuld van de zee, wanneer moedwillige windvlagen haar gladde spiegel
omwoelen en maken dat de ene golf de andere, als een roofdier zijn prooi,
verslindt?! Of kan het zwakke riet het helpen, dat het door de golven naar alle
kanten wordt omgebogen?!
[16] Wij zijn geen oerkracht, en
afhankelijk van allerlei verborgen op ons inwerkende krachten. Wat heb je aan
de goede en ernstige wil om nooit te vallen, als de brug waarover je moet gaan,
zonder dat je het weet, bouwvallig is geworden en instort op het ogenblik dat
jij heel onschuldig daarover loopt?! Wat is het leven, welke steunpunten heeft
het waarop wij met zekerheid zouden kunnen bouwen?! Wie kent de fundamenten van
het denken en het willen?! Door de dierlijk blinde bijslaap, die vrijwel nooit
iets met serieus nadenken te maken heeft, wordt het leven bij dieren en mensen
op één en dezelfde wijze gevormd! Noch het dier, noch de mens heeft ook maar
een sprankje bewustzijn van datgene, dat maakt, dat door de zinnelijk dode
bijslaap een levend organisme wordt gevormd. Alleen al het stoffelijk
technische deel is zo kunstig samengesteld, dat een groot geleerde daarvoor
vele jaren zou moeten studeren om alle afzonderlijke bestanddelen en hun
oorzakelijke verbindingen ook maar oppervlakkig te leren ontdekken en te
kennen! Maar dan had hij pas de machine voor zich, waar is dan echter nog het
principe van het leven zelf, hoe werkt het samen met de machine en hoe bedient
het zich van de talloze onderdelen daarvan?
[17] Wij
weten wel dat wij nu bestaan en dat wij leven en denken en willen. Ook worden
wij de meest verschillende gevoelens en driften in ons gewaar, maar hoe
ontstaan die in ons, wie roept die op en waar gaan ze heen als wij ze hebben
verzadigd met datgene waartoe zij ons hebben gedwongen?
[18] Kijk, dat zijn heel steekhoudende
overdenkingen, waardoor minstens vier vijfde deel van ons bestaan volgens ieder
gezond verstand tegenover iedere God is te verontschuldigen en daarom vrees ik
ook geen geest en geen God! Iets slechts heb ik nooit gedaan, behalve dat ik zo
nu en dan zomaar als mens plezier had aan een dartel meisje, en dat lag toch
ook weer aan mijn aard! Waarom moesten de vormen van een mooi, jong meisje mij
dan zo geweldig bekoren? Heb ik zelf zo'n overheersende begeerte in mijn wezen
gelegd? Daar weet ik niets van! Wie maakte dan dat mijn gevoel voor liefde zo
moeilijk te bevredigen is? Wie heeft in mij de honger en de dorst geschapen?
Waarom moet ik dan eten en drinken? Kijk, dat wordt allemaal in ons veroorzaakt
door hogere krachten, die wij niet kunnen dwingen! .Tot op zekere hoogte kunnen
wij ons zelf wel verloochenen, daarboven houdt het echter op! Maar als dit nu
zo is, welk verstand, reiner dan het mijne, en welke wijsheid kan dan in staat
zijn om mij, vanwege mijn toestand en mijn doen en laten, voor een streng
gericht te dagen? Zeker niet van een mens die net zo helder denkt als ik, -en
nog veel minder van een allerhoogste en stralende God! Waarom zou ik dan zo'n
kinderachtige angst hebben voor een God?"
[19] STAHAR zegt: "Maar er staat
toch geschreven dat de mens God moet vrezen, omdat God almachtig en de mens erg
onmachtig is en zich nooit kan verzetten tegen God.
[20] De SPREKER zegt: "Heel
juist! Hij moet God vrezen! Dat is echter alleen maar een boodschap voor de
morele mens, -maar niet voor de gehele mens in al zijn levensfuncties! Maar zelfs
deze vrees is eigenlijk alleen maar een vrees uit liefde, die voor de in zeker
opzicht vrije wil van de mens dient als levensleidraad, zoals de kinderen hun
ouders uit liefde vrezen. Maar vraag eens aan een God een verbod op het ademen,
of het spijsverteren, of de polsslag, of het ouder worden, of het groeien van
de haren, van de nagels, of het ruiken en het proeven en het ondergaan van lust
en pijn! Welke God met enige wijsheid zou dat doen?! Waar hebben wij dan een
maatstaf om precies af te meten, waar de mens binnen zijn morele perken, los
van alle noodzakelijke levensfuncties, een concreet vastgesteld standpunt heeft
en inneemt ten opzichte van het denken, willen en handelen!
[21] Wie kent de draden waarmee het
natuurlijke leven samenhangt met het op zichzelf geheel vrije, puur geestelijke
leven en wie weet in hoeverre het natuurlijke leven zich, onbelemmerd door deze
draden, als een zelfstandig geheel kan bewegen?! Ja, men ziet wel dat ieder
mens in een bepaald opzicht vrij is -hij kan gaan waarheen hij wil, hij kan
staan of zitten, hij kan naar wens met zijn ogen naar alle kanten kijken -maar
daaraan vooraf gaat toch een noodzaak, uitgaande van het begrensde natuurlijke
leven!
[22] Het is daarom erg de vraag, waar
het eigenlijk vrije, morele standpunt van de mens tussen het noodzakelijke,
natuurlijke leven en de vrije, geestelijke aard van de mens is geplaatst!
Zolang dat niet duidelijk is omschreven, kan niet van zonde of deugd worden
gesproken!"
157
God niet vrezen maar liefhebben
[I] STAHAR zegt: "Vriend, ik weet
dat je een groot filosoof bent en dat men moeilijk wat tegen je in kan brengen,
maar de merkwaardige daden van de engel kunnen je toch onmogelijk zijn ontgaan!
Deed hij die voor ons natuurlijke leven of alleen maar voor onze geest?"
[2] De SPREKER zegt: "Wij zagen
het met onze ogen. Zag men het in Jeruzalem ook? Nee! Omdat zij het met hun
zintuiglijk levende ogen niet zagen en dus ook helemaal niet kunnen geloven als
men het hun zou vertellen, kunnen wij dan als verstandige mensen daarover boos
op hen worden of hen zelfs tot allerlei straffen veroordelen?!
[3] Pas door onze zintuigen zijn wij
gedwongen te geloven. Zonder ogen zouden wij net zo goed verloren zijn geweest
als zij nu in Jeruzalem. Zeg me nu eens, waar hier de eigenlijke, zedelijke
inbreng begint! Vergeet de ogen eens en hun noodzakelijke gezichtsvermogen en
bepaal dan voor mij het absoluut morele standpunt!"
[4] STAHAR zegt: "Vriend, ik zie
wel dat wij niet gemakkelijk ooit tot overeenstemming komen! Dat moet een
hogere geest ons helemaal duidelijk maken! Ik zie de engel nu naar ons
toekomen, praat daar eens mee, dan ben ik erg nieuwsgierig hoe jullie deze zaak
met elkaar zullen regelen!"
[5] De onverstoorbaar nuchtere SPREKER
zegt: "Beste vriend! De engel vind ik niets belangrijker dan jou en ik zal
net als met jou met hem spreken en ik zal hem nog minder iets toegeven dan jou
omdat hij een zalige geest is en geheel volmaakt, terwijl wij nog als wormen in
het stof van de vergankelijkheid over de harde en smerige bodem van deze aarde
moeten kruipen! Er is maar één waarheid en die slaat net zo goed op een engel
als op de smerigste schooier ter wereld!"
[6] Bij deze woorden was de ENGEL ook
al ter plaatse en zei: "Floran, je bent dus helemaal niet bang voor
mij?"
[7] De SPREKER zegt: " Als je
mijn naam kent, zul je ook de redenen weten waarom ik geen vrees voor God kan
hebben, net zo min als voor jou, ook al deed je nog duizend ongelooflijk grote
wonderen! Ik kan me ook wel veel wonderen voorstellen, maar niet verwezenlijken,
maar wat geeft dat?! Als ik ze ook kon realiseren, zouden die van jou mij
beslist niet wonderbaarlijk voorkomen! Ik ben al tevreden met het toekijken,
-de realisatie gaat me niets aan! Of zou ik moeten treuren omdat ik niet zo
schitter als de middagzon, of omdat ik niet als een vogel in het rond kan
vliegen?! Ik ben met datgene tevreden wat ik weet, wat ik ben en wat ik kan en
meer heb ik in ieder geval voor deze wereld niet nodig!
[8] Maar wat ik weet, ben en kan, is een
individuele gave van God aan mij, waarvoor ik de Schepper dankbaar ben. Meer
heb ik niet nodig en ik benijd ook niemand die meer heeft!
[9] Moet ik soms bang voor je zijn,
omdat jij oneindig veel machtiger bent dan ik? O, helemaal niet! Als jij dommer
zou zijn dan ik, zou je óf geen macht hebben, óf deze zou onbeheerst zijn en
die zou ik dan met mijn zuivere verstand net zo het hoofd kunnen bieden als de
kracht van de storm. Maar jouw macht gaat gepaard aan wijsheid en dat geeft mij
het vertrouwen dat je jouw baldadigheid niet op mij zult botvieren, vooral
omdat ik je nergens enige schade heb kunnen en nog minder heb willen
berokkenen. En zou je je met mij soms een grap willen veroorloven, dan zou ik
daarom niet boos op je worden, maar je ook niet prijzen als een leeuw der
wijsheid, die naar men zegt zo ernstig is, dat hij geen muggen vangt. God is
echter nog oneindig veel wijzer en machtiger dan jij, daarom vrees ik Hem nog
minder dan jou."
[10] De ENGEL zegt: "Maar weet je
niet dat God je voor eeuwig kan vernietigen of dat Hij je een eeuwige,
ontzettende kwelling kan opleggen als je Zijn wet niet houdt?! Moet God in dit
opzicht dan ook niet gevreesd worden?!"
[11] FLORAN zegt: "Zonder maar
enige afbreuk aan jouw wijsheid te willen doen, moet ik je openlijk bekennen
dat deze vraag aan mij, jouw wijsheid -op de man af gezegd -geen bijzonder
hemelse eer aan doet! Eraan twijfelen of God, als het almachtige wezen, mij zou
kunnen vernietigen, zou nog groter dwaasheid zijn dan jouw, aan het onnozele
grenzende, memoreren van mijn sub en objectieve nietigheid. Wat dan nog, als
ik weer tot niets wordt, zoals ik ook vóór dit bestaan een eeuwig niets was?!
Het niets is niets, heeft niets nodig en hoeft eeuwig voor niets te zorgen! Kom
dus maar op met je eeuwige vernietiging van mijn niets, dat toch al niets is,
en ik geef je reeds vóóraf de verzekering dat ik als een zuiver niets, je
daarvoor nooit voor het gerecht zal dagen! Mocht het God, het beslist meest
wijze wezen, echter plezier doen mij eeuwig te pijnigen en te martelen, dan is
Zijn wijsheid ook niet veel zaaks, want zo'n verlangen zou men nauwelijks bij
een tijger van een tiran aantreffen.
[12] De geschiedenis geeft ons echter
geen voorbeeld dat er ooit een wijze tiran is geweest. Wat zouden jij en je God
mij antwoorden als ik jullie bewees, dat jullie zeer onwijs in plaats van wijs
waren?! Dat kan echter niemand van God beweren die ook maar ooit een blik heeft
geworpen op de zeer wijze bouw van ieder schepsel! God is daarom zeer wijs en
daarom beslist ook zeer goed.
[13] Met zulke volkomen eigenschappen
kan Hij echter ook onmogelijk ooit ergens in de gehele oneindigheid een
schepsel hebben geschapen voor een eeuwige kwelling! Ja, een wezen door
allerlei bittere en pijnlijke ervaringen reinigen, hier of in het hiernamaals,
is iets heel anders. Want de mens is een werk van God, dat zich volgens de
wijze orde van God zelf in de zedelijke sfeer moet vervolmaken om datgene te
worden waartoe het door de Schepper bestemd is!
[14] Zulke slechts kort durende,
pijnlijke verbeteringsmomenten laat de Schepper alleen maar toe. Hij schept ze
nooit Zelf om voor Zijn genoegen een mens na een misstap een tijdlang te
kwellen. Hij laat deze alleen maar toe om de mens terug te brengen tot het
nuchter herkennen van de orde, om zich daardoor gemakkelijker te kunnen
ontwikkelen. Ik kan zo'n zuiver goddelijke voorzorgsmaatregel, waaruit slechts
liefde en de grootste goedgunstigheid stralen, nooit zien als een dictatoriale
straf!
[15] Je kunt God daarom niet erger
beledigen dan wanneer je Hem aan mij als een eeuwige tiran voorstelt! -Ik
geloof, dat je mij wel begrepen zult hebben!
[16] Ik kan God slechts boven alles
liefhebben en Hem als het beste, heiligste en meest wijze wezen aanbidden, maar
nooit ofte nimmer vrezen!"
[17] Toen klopte de ENGEL Floran op de
schouder en zei glimlachend: "Dat is goed gesproken en denk maar niet dat
ik een woordenstrijd met je wil beginnen, want je hebt gelijk en ik heb ook
gelijk! Ik wilde je alleen met mijn wat onnozele vragen gelegenheid geven jouw
mening ook voor je broeders wat openlijker uit te spreken dan eerder het geval
was en ik zeg je nu dat je al rijp bent de Heer te ontmoeten! Volg mij dus, -ik
zal je zelf naar Hem toebrengen!"
[18] FLORAN zegt: "Het is dus
zuivere ernst, dat hier de oude voorspelling in vervulling is gegaan?"
[19] De ENGEL zegt: " Ja! Het is
de volle waarheid en daar ben ik toch wel een sprekend hemels getuige van. Kom
nu echter alleen met mij mee!"
158
Over deemoed en hoogmoed
[1] FLORAN zegt: "Waarom onze
overste, Stahar, en mijn andere broeders niet? Zijn zij dan soms een minder
soort mensen dan ik? Ga maar alleen! Als mijn broeders niet waard zijn aan de
Heer der eeuwigheden voorgesteld te worden, ben ik het nog minder, want naar
mijn beste weten zijn zij beter dan ik!
[2] Knoop dat in je oren, engel -als
je ook iets in je oren kunt knopen -ik ben tegen iedere voorkeur voor mijn
persoon! Ik zie graag dat mijn broeders de voorkeur krijgen, maar zelf wil ik
altijd de minste onder hen zijn! Ik heb de mensen echt lief. En dat waar men
echt van houdt, geeft men graag alle voorkeur en elk voordeel en daar is men
dan toch heel gelukkig bij! Vraag het maar aan al mijn broeders of ik ooit
anders heb gedacht en gehandeld! En dan zou ik me nu, waar al mijn broeders bij
zijn, voor de eerste keer in mijn leven laten voortrekken?! Nee en eeuwig nee!
Duizend legioenen van zulke machtige geesten als jij er een bent en tien
almachtige Jehova's zullen, zolang ik vrij kan denken en willen, mijn mening
nooit veranderen!
[3] Kijk, almachtige vriend, dat is
ook een standpunt waar geen enkele verleiding mij vanaf krijgt, zelfs geen
duizend open hemelen en geen vrees voor even zo veel open hellen!
[4] Ga maar alleen naar de Heer! Uit
vrije wil volg ik je nooit! En het verwondert mij trouwens da jij, toen je mij
de voorkeur gaf, als alwetende geest vooraf niet hebt gemerkt dat ik deze
rotsvaste overtuiging ben toegedaan! Ik blijf bij mijn uitspraak! Mijn lichaam
kun je weliswaar daarheen brengen, omdat je daarvoor macht en kracht in
overvloed bezit, maar de wil van mijn hart kun je nooit opheffen, tenzij -het
je mogelijk is om deze van mij af te nemen en er een andere voor in de plaats
te stellen! Maar daarmee heb je mijn huidige ik echt niet in het minst
veranderd, maar het alleen vernietigd en in plaats daarvan een ander in deze
wrakke machine geplaatst!"
[5] De ENGEL zegt met een heel
vriendelijk gezicht: "Maar beste vriend en broeder, wie zegt dan dat ik je
op de een of andere wijze de voorkeur geef door je volgens de wil van de Heer,
als degene die het verst gevorderd is, het eerst bij Hem te brengen? Heb je
ooit gezien dat op een nóg zo edele boom alle vruchten tegelijk rijp worden?
Wie zou, als hij zijn verstand gebruikt, ooit bedenken een als eerste rijp
geworden peer de voorkeur te geven omdat deze het eerst is gerijpt?! Men eet
haar wel eerder dan degenen die pas later rijp worden, -maar bij ons in de
hemelen is er toch geen sprake van dat men haar daarom beter vindt dan zij die
later rijp worden! Dan zou Mozes ook beter moeten zijn dan de Heer Zelf, omdat
hij bijna meer dan duizend jaar vóór Hem werd geroepen! O, daardoor krijg je
geen voorkeur, - integendeel! Wie is er bij een weg beter af: degene, die de
weg heeft aangelegd of de legeraanvoerder en zijn gevolg, die de weg daarna
betrad en zijn leger verder leidde?
[6] Kijk, vriend, ondanks je zuivere
verstand heb je dat niet zo erg best bekeken! Ik ken de tamelijk starre
instelling van je hart wel en stelde het daarom slechts uiterlijk op de proef
en toen vond ik op de achtergrond van je overigens fijngevoelige hart ook een
beetje verkapte hoogmoed, die maakte dat je je door de ware deemoed in jezelf
beter achtte dan de anderen. Je wilde namelijk toch in zeker opzicht gelden als
een uniek en niet te overtreffen persoon, die wat betreft deemoed uitsteekt
boven alle anderen! En tenslotte is het maar de vraag, wie van de twee
hoogmoediger is: hij die van alle mensen de laatste en nederigste wil zijn, of
hij die de eerste en hoogste wil zijn!
[7] Ken je de Griekse geschiedenis
niet van koning Alexander uit Macedonië en de beslist onaanzienlijkste mens
Diogenes? Wel, deze leefde jarenlang in een ton die hij aan de zandoever als
woonhuis had neergezet!
[8] Op een dag bezocht de grote held
en koning deze zonderling, die beslist enig in zijn soort was. Alexander ging
voor de ton staan. Deze stoïcijn beviel hem en hij vroeg hem: 'Wat wil je dat
ik voor je doe?' En Diogenes verzocht dringend: 'Wilt u zich alstublieft
verwijderen van de zijde vanwaar de stralen van de weldadige zon mij
verwarmen!'
[9] Deze stoïcijnse kalmte beviel de
grote held wel, maar hij zei toch:’Als ik Alexander al niet was, zou ik
verkiezen Diogenes te zijn!'
[10] Maar wat bedoelde Alexander hier
mee? Kijk, het betekent dit: 'De hele wereld huldigt mij, maar wat een strijd
heeft mij dat gekost! Hij geniet bijna nog meer bekendheid dan ik en maakt zich
ook onsterfelijk, -en al deze onsterfelijke roem kostte hem slechts een oude
ton!'
[II] Vind je ook niet dat er tussen de
hoogmoed van Alexander en Diogenes maar weinig verschil was?! Toch was dat wel
zo, Diogenes was in zijn soort hoogmoediger dan Alexander!
[12] Het is goed de laatste te willen
zijn uit ware liefde en deemoed, maar de ware liefde en deemoed sluit de gehoorzaamheid
niet uit, vooral aan de allerhoogste Heer van hemel en aarde. Doe daarom, als
je niet dwars wilt zijn, wat de Heer wil en dan zal alles goed zijn. Want de
Heer weet het best waarom Hij iets wil!"
[13] Dan zegt FLORAN: "Ja, nu ga
ik met je mee, omdat je mij zo vriendelijk ervan hebt overtuigd dat mijn
instelling duidelijk onterecht was." -En Floran volgde alleen de engel,
die hem bij Mij bracht.
159
Floran bij de Heer
[1] Toen beiden bij Mij kwamen, zei de
ENGEL, terwijl hij diep voor Mij boog: "Heer, hier is een rijpe appel!
Zijn lichaam is net als van alle mensen, maar zijn geest is sterk en vol
onbedorven kracht. U zij daarom alle lof en alle eer van eeuwigheid tot
eeuwigheid!"
[2] IK zeg: "Goed, Raphaël, zulke
vruchten zijn Mij welkom en daar houd Ik van! Het is er weliswaar één van de
zetel van Mozes en Aäron, maar hij heeft zich ook de school van Plato,
Socrates, Pythagoras en Aristoteles eigen gemaakt en daarom is hij geen riet
dat door de wind heen en weer bewogen wordt, maar een dikke ceder van de
Libanon die de stormen weet te trotseren! Hij staat rustig en stil en als de
stormen aan hem rukken, buigt hij niet! Ik zal deze boom laten staan tot aan de
opbouw van het nieuwe Jeruzalem, dan zal hij het dak en de gevel van Mijn huis
vormen!
[3] Floran, zeg Me nu eens: Ben je
blij met Mij?"
[4] FLORAN zegt: "Heer van al het
leven! Wie zal dan niet blij met U zijn?! Maar ik ben een zondig mens en Uw
heiligheid zegt mij: 'Ga weg van Mij!' Ziet u, daarom ben ik niet blij! Ik zou
nu zonder zonde waardig voor U willen staan, maar dat is onmogelijk, want ik
heb gezondigd, ben daarom een zondaar en schaam mij nu erg voor Uw heiligheid.
Maar daarvan beschuldigt mij geen vrolijk hart, maar een bitter berouwen dat is
niet erg geschikt om een hart vrolijk te maken. Toch ben ik ook weer mans
genoeg en bezit een verstand dat mij een verontschuldiging voor mijn zonden ten
opzichte van U geeft en mij ook toont dat ik een mens ben, bestaande uit zeer
veel elementen, die zijn voleinding pas dan bereikt, als de vele elementen door
de zondige gisting zijn gelouterd en een zuivere, kostelijke wijn voor iedereen
zijn geworden, zoals bij jonge wijn in een zak.
[5] U bent de Heer en ieder mens is de
vrucht van Uw eeuwige strijd. De mens beleeft alleen een gevecht met
overwinning en nederlaag om eens daaruit, net als een Phoenix uit de as van
het hem vernietigende vuur, op te staan voor een nieuw leven dat innerlijk wel
in evenwicht komt, maar uiterlijk toch een eeuwige strijd zal en moet blijven!
[6] Heer, vergeef mij daarom niet mijn
zonde, want die was noodzakelijk om in mij de strijd te doen ontbranden om een
nieuw mens te worden, maar vergeef mij de schande van mijn herhaaldelijke
nederlagen, dan zal ik mij in U verheugen, o Heer!"
[7] IK zeg tegen de leerlingen:
"Zie hier een mens in wiens ziel geen bedrog woont! Deze mens had Ik reeds
lang lief!"
[8] SIMON JUDA zegt: "Heer, het
lijkt wel een tweede Mathaël!"
[9] IK zeg: "Denk je, dat iemand
alleen maar op Mathaël's manier wijs kan zijn? Kijk eens, deze Floran is
helemaal het tegengestelde van Mathaël en toch is hij evenals Mathaël een
wijze! Mathaël is een kenner op het gebied van de natuur en de talen der ouden,
Floran is echter een kenner van alle religies en alle wereldse wijsheid en
kennis van de ouden. Daarom kan men moeilijker met hem, dan met Mathaël
spreken, maar omdat hij nu aan onze kant staat, zal hij zo snel mogelijk
optreden als een strijdbaar werktuig tegen alle dwaalleren bij de mensen op
aarde. Hij zal die heel bekwaam bestrijden en zonder extra wonderen te doen een
goed resultaat bereiken. Voor de wereldse kinderen is dat beter, om te
voorkomen dat het hen gevangen houdende gericht nog niet meer greep op hun ziel
zal krijgen! Voor kinderen van boven zijn de wonderen wel een genade -maar niet
voor de kinderen van de wereld.
[10] Omdat jullie in je harten weten
wie Ik ben, kunnen jullie in je ziel vrij blijven wanneer je Mij Gods werken op
deze aarde ziet doen. Dat geldt echter niet voor de wereldse kinderen. Die
worden daardoor gedwongen en gebonden en hebben dan geen vrije gedachten meer
en nog minder een vrij bewustzijn.
[11] Als Floran hen echter met zijn
wereldse wijsheid bewerkt, geeft het woord hen een zeker licht dat voldoende is
om voor hen de treden naar de tempel van hun hart te verlichten. Zijn zij
eenmaal binnen, dan zijn ze ook helemaal gewonnen voor de gehele eeuwigheid!
Maar jullie allen bij elkaar zijn nog lang niet zo verstandig als Floran nu
is!"
[12] Dit hoorde FLORAN echter niet
omdat Ik met de leerlingen daarover alleen in hun harten had gesproken, daarom
vroeg hij Mij wat hij moest doen.
[13] En IK zei: "Ga maar naar je
broeders en vertel hun dat Ik weldra ook bij hen zal komen!"
[14] Floran zegt dan niets meer maar
buigt alleen en gaat vlug naar zijn broeders.
160
Floran spreekt met Stahar over de Heer
[I] Als hij na een paar passen weer
bij de zijnen is, vraagt STAHAR hem meteen: "En hoe staat het er mee? Zijn
we op de goede weg?"
[2] FLORAN antwoordt: "Volkomen!
Daar is geen twijfel meer aan! Hij is wel een mens zoals wij, maar in Zijn
wezen bevindt zich iets, dat zich slechts laat voelen, maar niet met woorden
laat omschrijven. Als Hij spreekt, klinkt dat, alsof ieder woord meteen
eeuwigheidswaarde heeft! Je kunt heel duidelijk aan Zijn woord merken dat het,
aangevuld met 'Er zij!', ogenblikkelijk uit zichzelf of ook uit het niets een
wereld vol wonderen kan oproepen!
[3] Hij kan Zijn goddelijke wezen niet
verbergen en als ik zonder alle eerdere voorbereidingen bij Hem gekomen zou
zijn, zou ik Hem meteen gezegd hebben: 'U bent geen gewoon mens, in Uw hart
moet de goddelijke oergeest geheel en al aanwezig zijn!'
[4] Maar toch was de wijze
voorbereiding erg goed, zodat wij nu gemakkelijk en duidelijk kunnen inzien met
wie wij te doen hebben. Hij zal al gauw volgen beloofde Hij mij. Als Hij er is,
kunnen jullie je zelf ervan overtuigen dat ik gelijk heb!
[5] Maar nu begrijp ik ook wie het
eerst ons gedrag in de stad aan Cyrenius heeft verraden, dat zeker niet zo loffelijk
was, -dat wil zeggen: ons gedrag. Maar nu is alles veranderd! Het toeval,
waarvan onze Messias Jehova vooraf beslist veel voorzien zal hebben -gesteld
dat de nazon van gisteren soms niet helemaal Zijn werk was -heeft ons met één slag vrijgemaakt van het
oude juk der domheid. Daarover kunnen wij nu wel erg blij zijn, want wat voor
hinderlijke en beledigende dwaasheden zal de loze tempel hierna nog allemaal
voor de mensheid uitbroeden, die wij dan weer geheel en al zouden hebben moeten
uitvoeren! Maar laat ze nu maar komen! Wij zullen ons Romeinse burgerrecht
beslist op zo'n manier onder hun neus duwen, dat hun daarop horen en zien in
alle toonaarden zal vergaan!
[6] Aan onze kant staan nu met een
verschrikkelijk grote nummer één, de Messias en een engel uit de hemelen, die
veel machtiger schijnt te zijn dan degene die eens de jonge Tobias heeft
geleid. En wereldlijk hebben wij bij ons een nog belangrijker nummer twee, de
opperstadhouder van geheel Azië en een deel van Afrika, die een natuurlijke oom
is van de tegenwoordige, regerende keizer van Rome. Ook al zouden ze met de
hele hel van Jeruzalem hierheen komen, dan zouden wij hen toch nog net zo de
baas worden als de geprikkelde leeuw iedere nog zo sluwe vos de baas kan
worden! -Wat vinden jullie nu van dit alles?"
[7] STAHAR zegt: "Niets anders,
dan dat het ons nu voor de gehele eeuwigheid goed gaat! Nu ben ik ook voor
niemand meer bang! Het is goed en gemakkelijk voor God te strijden, want Gods
kracht is een schutsmuur die geen vijand in eeuwigheid kan verwoesten! Maar nu
zou ik alleen nog van iemand van jullie willen horen -ook al is het maar zo
ongeveer -wat voor nieuw doel wij ons in de toekomst zullen stellen! Heeft
niemand van jullie een goed idee? -Wat vind jij ervan, Floran?"
[8] FLORAN zegt: "Daar denk ik
nog niet aan en onder de hier gegeven omstandigheden vind ik het niet de moeite
waard ook maar vluchtig daaraan te denken! Wij zijn nu bij God en daar zijn wij
niet alleen voor deze tijd in goede handen, maar voor de gehele eeuwigheid!
Dus, broeder, deze vraag had je je wel kunnen besparen!
[9] Ik maak mij over niets meer
bezorgd in deze wereld, want Hij, die wij hier vonden, is voor mij alles boven
alles! Wat Zijn wil zal zijn, zal voor alle tijden der tijden mijn toekomst
zijn! Want slechts Hij weet precies wat wij zijn, wat wij zullen worden en wat
wij in het vervolg te doen hebben om datgene te worden, wat Hij in ons ziet.
Daarom is nu iedere ijdele voorzorg van onze kant een dwaasheid. Pas als Hij
tegen ons zal zeggen: 'Doe dit of dat!', komt de tijd om ervoor te zorgen dat
wij steeds datgene wat Zijn heilige wil ons als plicht opdraagt, geheel volgens
Zijn wil zullen kunnen volbrengen. - Kijk, broeder Stahar, dát is de kern van
mijn mening!
[10] Maar wees nu stil, want ik zie
dat de Heer en Cyrenius zich gereedmaken om naar ons toe te komen! Zorg er voor
dat je je in je hart flink houdt, anders verdraag je zijn aanwezigheid niet!
Werkelijk, ze komen! Ook de engel en een meisje komen mee; dat meisje zal ook
wel een engel zijn!"
[11] STAHAR zegt: "Ah, dat meisje
kan geen engel zijn. Want er zijn nog nooit vrouwelijke engelen geweest, zij
zullen er ook nooit zijn en kunnen er ook nooit zijn! Daarom kan dit meisje
alleen maar een dochter van de een of andere rijke Jood zijn. Een Romeinse is
zij niet, naar haar kleding te oordelen. De jongen die Cyrenius bij de hand
houdt, is wel een Romein, of misschien wel de jongste zoon van de oude heer.
Maar het meisje moet bij nadere bestudering, ook ontzaglijk wijs zijn, want
haar vaste en sprekende zachte blik levert daarvoor het onmiskenbare
bewijs."
[12] FLORAN zegt: " Ja, ja, ik
geef je gelijk. Maar met je bewering, dat er geen vrouwelijke engelen zouden
zijn, ben ik het niet helemaal eens! Er zullen bij hen wel geen geslachtelijke
verschillen voorkomen, maar verschillen in gemoedsgesteldheid zullen er zeker
zodanig zijn dat zij zich ten opzichte van elkaar zullen verhouden, als op deze
aarde een goede man ten opzichte van zijn liefste vrouw. Kijk maar eens naar de
engel en zeg nu eens zelf of hij er niet eerder als een heel aanvallig meisje
uitziet, dan als de een of andere jongeman! Doe hem vrouwelijke kleding aan en
dan staat er voor je een meisje Non plus ultra (*onovertreffelijk), zoals de
Romeinen zeggen! - Maar houd nu op met dat nutteloze gepraat! Ze zullen meteen
hier zijn!"
161
Het getuigenis van Floran
[1] Wij komen nu langzaam wandelend
bij de vijftig aan, die zich meteen zo diep mogelijk voor ons buigen. Ik zeg
hen als mannen rechtop te staan, hetgeen zij direct doen.
[2] En IK vraag hen: "Geloven
jullie, dat Ik degene ben waarover alle profeten hebben geprofeteerd?"
[3] ALLEN zeggen: "Heer, er
twijfelt niet één van ons. Maar als U Diegene bent, waarom vraagt U ons dat
dan, terwijl U toch onze geheimste gedachten kent nog voor wij begonnen zijn
deze te denken?"
[4] IK zeg: "Laat geen van jullie
daarover aanstoot aan Mij nemen, want het gaat hier niet om datgene wat Mij
natuurlijk al van eeuwigheid her bekend is, maar om dat wat jullie nu zeggen!
Jullie kunnen Mij niet eerder in je opnemen, dan wanneer datgene wat in je zit,
ook naar buiten komt!
[5] Jullie kunnen Mij wel met je ogen
zien en Mijn stem met je oren horen, maar je hart kan Mij dan toch nog niet in
geest en waarheid horen en begrijpen! En daarom stel Ik jullie vragen, en een
antwoord dat jullie Mij geven, heeft een heel andere uitwerking op jullie hele
leven, dan een antwoord dat je aan een van je eigen mensen zou geven.
[6] Daarom vraag Ik jullie nu nog een
keer of je wel helemaal zonder te twijfelen gelooft dat Ik Degene ben, die Mozes
en de profeten hebben geprofeteerd! Zeg nu zonder vrees wat je in je hart
daarvan denkt!"
[7] FLORAN zegt: "Heer, U
begrijpt onze aard beter dan wij! Het is allemaal zo plotseling gebeurd,
gisteren de nazon en haar abrupte verdwijnen. De gevolgen walmen nog en hullen
de gehele omgeving in rook. Ons verlies, -nog kregen we van onze vrouwen en
kinderen geen teken van leven! Wij vluchtten hierheen, werden opgepakt en voor
het gerecht gebracht. Toen de wonderen van de engel en nu U Zelf, -en dat alles
binnen achttien uur! Dat is echt geen grap en daar kun je toch niet zo maar
overheen stappen!
[8] Het komt mijzelf en ook zeker al
mijn gezellen voor als een droom! Het is volkomen realiteit en nooit kan al
datgene wat hier gebeurde, ontkend worden. Maar er gebeurde hier in korte tijd
zoveel buitengewoons dat het niet in één keer is te bevatten. Wij geloven
zonder twijfel alles wat hier is en gebeurt, en dat U de Messias bent waarover
alle profeten hebben geprofeteerd, is net zo zeker als het feit, dat de oude Romein
opperstadhouder is over geheel Azië, tenminste voor zover dit door de Romeinen
is veroverd. Maar aleer wij alles tot ons hebben laten doordringen, zal het
nog wel enige tijd duren!
[9] Met één slag hakt men geen boom
om, en wij kunnen dit alles niet in één keer helemaal verwerken. Maar wij
zullen ons zeker alle moeite geven om al datgene wat hier speciaal ter wille
van ons is gebeurd en wat wij hebben beleefd, beslist volledig tot ons door te
laten dringen! Iets ingrijpenders en verheveners kan toch echt geen mens op
deze aarde beleven!
[10] Dus, wij geloven allen vast en
zeker dat U de beloofde Messias bent ondanks Uw, volgens aardse verhoudingen,
zeer onaanzienlijke afstamming, die ons min of meer bekend is. Uw aardse
ouders zijn arm en Uw vader was, naar wij weten, een timmerman uit Nazareth. De
afkomst van Uw moeder kennen wij niet en daarom is het des te buitengewoner dat
een redder, die reeds aan de eerste mens van deze aarde werd voorspeld, onder
zulke buitengewoon nederige en armoedige omstandigheden op deze wereld wilde
komen, terwijl Hem geestelijk toch al in eeuwigheid alle voordelen van een
mogelijke, vorstelijke geboorte ten dienste gestaan moeten hebben.
[11] Als U uit de schoot van een
keizerin ter wereld gekomen zou zijn en dan deze tekenen zou doen, welk volk op
deze aarde zou zich dan niet geheel aan U onderwerpen!? Maar om als eerste en
grootste mens, ja als de enige God, Zelf in mensengedaante zo nederig ter
wereld te komen, is iets dat velen toch wel veel ergernis zal geven! Voor ons
maakt het natuurlijk niets meer uit en wij hebben er vrede mee, maar alle
mensen zullen niet zo denken als wij nu, -vooral de trotse uit Jeruzalem niet
en nog minder die uit de tempel! Want die kennen wij! Zij kennen op de wereld
maar één mens die zij liefhebben en hoogachten -al het andere is vuil -en die
mens is zonder uitzondering voor iedere tempeldienaar -hijzelf! Die alleen
wordt door ieder van hen boven alles liefgehad en geacht, ieder ander, ook al
zou hij een god zijn, ontzettend veracht. Slechts een buitengewone, uiterlijke
pracht kan hen soms nog wat imponeren.
[12] Als U, o Heer, vandaag naar
Jeruzalem zou gaan en het toe zou staan, doden zij binnen drie dagen Uw
lichaam. Ze kunnen weliswaar elkaars bloed wel drinken, maar omdat ze elkaar
allemaal gebruiken om hun eigen zelfzuchtige doel te bereiken, dulden zij
elkaar onder het mom van gehuichelde vriendschap.
[13] Ze vertrouwen elkaar slechts
zover ze elkaar zien, maar toch huichelen ze dat ze elkaar onvoorwaardelijk
geloven. Als ze elkaar voor een of andere zaak nodig hebben, verlangen ze van
de ander een reeks van borgtochten om hem te verplichten eerlijk te handelen.
Maar zelfs die borgtochten hebben geen zin! Als degene die de zaak moet
afhandelen, bij het zakendoen kans ziet meer te verdienen dan de gegeven
borgtocht bedraagt, dan laat hij de borgtocht rustig varen en steekt hij het
grotere voordeel heel eenvoudig in eigen zak.
[14] Mensen zou ik daar veel over
kunnen vertellen, maar omdat U, o Heer, toch al alles weet, zou ieder verder woord
uit mijn mond ijdel en dwaas zijn en ik zeg U dat wij ook daarom volkomen in U
geloven. Want U moest komen om aan alle oneerlijke gruwelen voor altijd een
einde te maken."
162
De wegen van de goddelijke leiding
[1] IK zeg: "Luister, beste Floran,
je hebt je innerlijk al veel meer voor Mij bloot gelegd dan Ik van je
verlangde. Maar dat geeft niet en zo was het goed!
[2] Ja, Ik zal aan de gruwelen in
Jeruzalem en op andere plaatsen een eind maken, maar dan moeten er velen net zo
over denken als jij! Er zijn er nog steeds veel, die in hun grote blindheid nog
heel erg aan de tempel hangen en al het heil en iedere hulp vandaar verwachten.
Als men deze blinden van vandaag op morgen de tempel zou ontnemen, zouden zij
dat niet zien als een zegen van boven, maar als een verschrikkelijk oordeel en
daardoor in een vreselijke, wilde vertwijfeling geraken, die dan een veel
ergere nasleep zou hebben dan hun tegenwoordige, ontzettende blindheid. Het
volk houdt jullie nu voor vertegenwoordigers van de tempel en het ziet jullie
als de uitdelers van het heil, waarvan de tempel vervuld is.
[3] Wat wil Ik jullie hier nu mee
zeggen? Niets anders dan: Jullie moeten het volk langzaam maar zeker en, als de
gelegenheid gunstig is, ook wat sneller, tonen wat de tempel nu is, wat zijn
dienaars doen en hoe hun onderlinge geaardheid is !
[4] Maar daarnaast moeten jullie de
aandacht van het volk vooral richten op wat je hier hebt gehoord.en gezien, dan
wordt daardoor het kwalijke gedrag der tempel en de tempel zelf op de beste en
doeltreffendste wijze totaal ondermijnd en deze zal dan geheel in het niet
verzinken en zo ophouden te zijn wat hij is. En in zijn plaats zullen de nieuwe
tempels van Gods geest komen, waaruit een geheel nieuw Jeruzalem in de hemel
gebouwd wordt.
[5] Dit goede werk moeten jullie
natuurlijk zo ongemerkt mogelijk aanvangen. Dat kunnen jullie des te
gemakkelijker doen, omdat jullie nu helemaal Romeinse burgers zijn geworden en
de tempel jullie niet kan aanpakken omdat tussen jullie en de tempel het zwaard
van Rome staat en waakt.
[6] Dit is dus al een taak die Ik
jullie opdraag. Oefen die uit en het loon zal niet op zich laten wachten, daar
kunnen jullie volkomen verzekerd van zijn! -Zijn jullie het daarmee eens?"
[7] STAHAR zegt: "Heer, zullen
wij onze oude plaats in Caesarea Philippi weer innemen of zullen wij naar een
andere plaats gaan?"
[8] IK zeg: " Jullie moeten hier
in Caesarea Philippi blijven en onder de leiding staan van onze gastheer
Marcus, die Cyrenius en Ik de macht over deze gehele omgeving zullen verlenen
en die dat voor het grootste deel eigenlijk al heeft. Het district van Caesarea
Philippi is groot en omvat vele honderdduizenden mensen. Wanneer die eenmaal
voorlichting krijgen, zal dat licht zich vanzelf wel verder uitbreiden. Maar het
zal van jullie wijsheid afhangen, dat gedaan te krijgen!"
[9] STAHAR zegt: "Heer, dat is
allemaal wel goed en best, maar nu is de gehele stad nog een puin en ashoop!
We hebben geen huizen en onze synagoge was een van de eerste gebouwen die aan
de vlammen ten prooi vielen. Waar zullen wij gaan wonen?"
[10] IK zeg: "Laat dat jullie
minste zorg zijn! .Als Ik het wil staat er in een ogenblik een kant en klare
wereld voor jullie, Iaat staan zo n stadje! Overigens zal Cyrenius, ondersteund
door Mijn genade, wel alles in het werk stellen en dus ook voor jullie
onderkomen zorgen. Bovendien zullen de hoge gasten die wij al sinds vanmorgen
verwachten, nu weldra hier aankomen en dan zal er nog veel besproken en
besloten worden".
[11] STAHAR
buigt zich zeer diep en zegt daarna met gedempte stem tegen Floran: "De
Almachtige spreekt toch als een mens en dat bevalt mij zeer, maar Hij zou toch
de tempel en het overmoedige Jeruzalem wel met één enkele gedachte voor eeuwig
uit kunnen schakelen! Waarom dat langzame ondermijnen?"
[12] FLORAN
zegt: "Kijk, broeder, dat gebeurt omdat wij beiden nog zo heel nauw
verbonden zijn met het geslacht van de ezels, die van de goddelijke orde nog
lang geen kaas hebben gegeten! ..
[13] Als je
in het voorjaar nog heel groen, onrijp en steenhard fruit ziet hangen, zou je
al graag meteen een beetje almacht willen hebben. Dan zou je kunnen zeggen:
'Fiat!' (Het geschiede), en alle vijgen, appels, peren, pruimen en druiven
moeten dan ogenblikkelijk rijp zijn! Maar de. almachtige Schepper heeft het
heel anders geregeld, hetgeen de dagelijkse en jaarlijkse ervaring Iaat zien.
Moeten we daarbij dan soms ook vragen: 'De Almachtige kent toch de behoeften
van de mensen, waarom wacht Hij dan zo lang met het rijpen der vruchten?' .
[14] Ook moet een mens jarenlang eerst
onvolwassen, dus een dom kind blijven, om pas geleidelijk aan op te groeien tot
een mens, terwij1 de mus veertien dagen na zijn geboorte al een heel volwassen
mus is en heel goed thuis is in zijn luchtige huishouding. Ja, de meeste dieren
zijn meteen bij de geboorte al uitstekend toegerust voor hun. huishouding, -en
de mens heeft wel twintig jaar nodig om zich een beetje in de goede wereld
thuis te gaan voelen! Hij, de kroon der schepping, moet het langst wachten om
dat te zijn waarvoor hij bestemd is! Zou hij dan ook met kunnen zeggen: 'Heer,
Almachtige, waarom heeft U nu juist voor de mens, Uw lieveling, niet beter
gezorgd, -waarom moet nu juist de opgroeiende mens zo lang wachten tot hij een
mens wordt?!'
[15] Kijk, zo gebeurt het reeds in Gods
orde die ons nu zeker nog heel onbegrijpelijk voorkomt, en daarom zal het wel
op overeenkomstige wijze in zijn orde thuishoren dat wij de tempel slechts
geleidelijk moeten ondergraven. Want een plotselinge verwoesting zou de vele
blinden voor wie de tempel nog steeds alles in alles is, in de grootste
vertwijfeling storten, - wat veel erger zou zijn dan het nog enige tijd dulden
van het bedrog van zijn boosaardige dienaars!
[16] Weetje, ik heb wat dat betreft de
wil van de Heer vrij goed onderkend en ik begrijp niet, dat jou dat zo helemaal
is ontgaan! Ik heb ook niet begrepen dat je de Heer dorst te vragen naar ons
wereldse onderkomen! Is het dan niet voldoende dat Hij zei, dat wij die
bepaalde dingen moesten doen?! Het is toch van oudsher bekend dat degene die
mij werk opdraagt, mij ook zal onderhouden! Als zelfzuchtige mensen dat al
doen, hoeveel te meer zal de Heer van hemel en aarde dat doen, zonder dat wij
Hem daarom hoeven te vragen!
[17] Zie je, dat was wel erg menselijk
van jou, beste broeder! Want door zo'n vraag gaf je duidelijk blijk van je nog
veelzijdig ongeloof en met recht kan bij jou niet anders verondersteld worden
dan dat je nog een grote mate van ongeloof bezit, hetgeen je nu voor eens en
altijd moet afzweren!"
163
Het terugbrengen van het verlorene
[1] IK zeg tegen Floran: "Vriend!
Dit zegt niet jouw lichaam, maar de geest die je van boven hebt gekregen! In
Stahar is ook wel een geest, maar die sluimert nog en daarom spreekt zijn
lichaam duidelijker dan zijn geest. leder maakt zich het meest zorgen over wat
hem het naast is. Als uit iemand een ontwaakte geest spreekt, staat zijn geest
hem ook het naast en zal zijn zorg ook vóór alles zijn gericht op dat, wat zijn
geest betreft. Maar degene die meer aan het vlees hangt en lichamelijk denkt en
wil, die vindt het vlees het belangrijkst en zorgt daarom vóór alles voor zijn
lichaam en stelt de zorg voor de geest op de achtergrond.
[2] Zo verhouden zich zaken en mensen
in deze wereld. Maar als onze Stahar een meer ontwaakte geest zal hebben, zal
hij ook vóór alles gaan zorgen voor wat des geestes is.
[3] Kijk, de ware zorg van de geest is
erop gericht dat jullie hart van liefde vervuld wordt voor God en de naaste!
[4] Het is gemakkelijk, goede en
eerlijke mensen lief te hebben en met hen te verkeren, maar naar de zondaars
gaan en hen op de juiste weg te brengen, is een werk dat veel zelfverloochening
eist.
[5] Want als je met een hoer of
overspelige over straat gaat, zullen de mensen met de vinger naar je wijzen en
je datgene aandoen waardoor je geen wereldse eer zult behalen. Als je echter de
hoer en de overspelige op de goede weg hebt gebracht, zal je daarvoor bij God
een grote beloning wachten en het kleinste deeltje daarvan is meer waard dan
een hele wereld vol schitterende eerbewijzen.
[6] Wie Mij het verlorene terugbrengt,
zal meer loon ontvangen dan degene die op een omheinde weide honderd lammeren
voor Mij goed heeft gehoed. Want het is heel gemakkelijk een eerlijk mens
eerlijk en deugdzaam te laten blijven, maar iemand die door iedereen veracht
wordt zijn eer terug te geven en van een verstokte zondaar een voorvechter van
de deugd te maken, kost heel wat meer moeite! En dat vind Ik slechts de moeite
waard, -het eerste zie Ik alleen maar als werk van luie knechten!
[7] Ik ben de Allerhoogste, als je dat
wilt geloven, en slechts het verachte en in de ogen der wereld verlorene zoek
Ik en neem Ik op. Want de gezonden hebben de geneesheer echt niet nodig!
[8] Als jullie dus helemaal Mijn ware
leerlingen en helpers willen zijn, moeten jullie ook in alles zo zijn als Ik nu
Zelf ben.
[9] Als jullie een blinde over straat
zien gaan en merken, dat de weg waarop hij gaat vooral voor een blinde zeer
gevaarlijk is, zullen jullie de blinde wandelaar dan niet meteen bij de arm
grijpen en tegen hem zeggen: 'Luister, vriend, de weg waarop je nu loopt is
zeer gevaarlijk, laat je leiden zodat je niet in een afgrond stort!' En als hij
jullie gelooft en zich aan je toevertrouwt, zou je je dan schamen om de blinde
te leiden? Toch zeker niemand van jullie!
[10] Maar een zondaar is geestelijk
vaak nog veel blinder dan de lichamelijk blinde, wie kan zich er dan voor
schamen een geestelijke blinde te helpen?!
[11] Laat daarom in de toekomst geen
zondaar in jullie ogen zo zondig zijn dat je je ervoor schaamt hem te leiden!
[12] Deze les moeten jullie vóór alles
onthouden en er in je hart diep over nadenken, dan zullen jullie de lichte
levenswegen beginnen te ontdekken en daardoor al het andere goed gaan
waarnemen!
[13] Maar nu naderen er op zee schepen
deze oever, die de aangekondigde gasten brengen. Zij zullen jullie veel
duidelijk maken."
164
Koningen en dienaars
[1] Vanaf het huis zien Marcus en zijn
beide zoons ook, dat de schepen eraan komen. Zij haasten zich als goede loodsen
naar de oever en kijken of men op de schepen niet iets nodig heeft.
[2] Cyrenius en alles wat Romein en
Griek heet, rept zich eveneens naar de oever om te zien wat de drie schepen
brengen. Die liggen echter nog vrij ver op zee en zijn nog ongeveer een uur van
de oever verwijderd en geen van de kijkers kan ontdekken wat zich op de drie
vrij grote schepen bevindt.
[3] Cyrenius vraagt het aan Mij en Ik
zeg: "Degenen, die wij vanmorgen vroeg al verwachtten! Zij hebben te
kampen gehad met tegenwind en hoge zee. Onderweg moesten zij een haven aan de
overzijde zoeken om de wind wat uit te laten razen en dat is de reden van hun
vertraging.
Het is nu al een. vol uur over het
midden van de dag en ze zullen nog een heel uur nodig hebben om hier te komen,
daar zij nog steeds met redelijke tegenwind moeten roeien. Maar wij moeten hen
nu wat helpen dan zal daardoor hun tocht veel korter duren."
[4] CYRENIUS zegt: "Heer! Wilt U
hen niet, net als gisteren bij Ouran Raphaël tegemoet sturen?"
[5] IK zeg: "Dat is hier helemaal
niet nodig. Want het gevaar dat gisteren Ouran bedreigde, bedreigt hen niet!
Met deze drie middelmatige vaartuigen komt Marcus met zijn beide zonen
gemakkelijk klaar en binnen een klein half uur zijn ze hier!"
[6] CYRENIUS zegt: "Maar Heer,
wilt U vandaag dan helemaal geen wonder doen?"
[7] IK zeg: "Heb je dan in Mozes
niet gelezen: 'En op de zevende dag rustte de scheppende geest van God en de
zevende dag werd daarom de sabbat'?!, Als Ik dan ook nu wat rust houd, handel
Ik toch juist, want daarvoor heb Ik eerst zes volle dagen lang veel werk
verricht! Bovendien zijn er nu. toch ook voldoende dienaren om Mij heen, die nu
in Mijn naam en in de totale kracht daarvan bezig zijn en kunnen zijn!"
[8] CYRENIUS zegt: "Heer, dat betekent
alweer iets bijzonders; wat het echter betekent, ontgaat me volkomen!"
[9] IK zeg: "Wel, vraag het dan
aan iemand, dan zal het je wel uitgelegd worden! Maar Ik neem nu een korte
pauze, niet terwille van Mij, maar terwille van jullie, om jullie de gelegenheid
te geven tot handelen over te gaan en op die wijze werk Ik ook in jullie allen.
-Begrijp je dat dan niet?"
[10] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, nu
begrijp ik het! Ik kan me nu ook voorstellen, waarom!
[11] IK zeg: "Dat is dan ook niet
zo erg moeilijk, want Ik heb het jullie allen vanmorgen nog heel duidelijk
uitgelegd! Voor het middageten doe Ik eigenhandig niets, maar na het eten zal
er wel gelegenheid komen om iets te kunnen doen. Maar als Ik spreek, doe Ik
voor het middageten toch ook wat.
[12] Nu moeten we Marcus zeggen, dat
hij zijn beide zoons naar de schepen moet sturen, want de verwachte gasten
zullen zeer uitgeput en hongerig en dorstig aankomen, evenals hun dienaars en
de arme vermoeide schippers. "
[13] Daarop wenkte Ik Marcus en hij
begreep Mijn wenk, liet de beide zoons met volle kracht zee kiezen en zelf ging
hij zo vlug mogelijk naar huis en zette iedereen behoorlijk aan het werk.
[14] Ook in de tenten van Ouran werd
men bedrijvig, want Mathaël en zijn vier metgezellen, zijn jonge vrouw Helena
en koning Ouran zagen de schepen vanuit de tenten. Die hadden zij een uur
daarvoor betrokken, samen met de familie van Herme, de bekende boodschapper uit
Caesarea Philippi, om zich daar om te kleden en Mathaël koninklijke kleding aan
te trekken, zodat het voor de komenden zichtbaar zou zijn wie hij was.
[15] OURAN haast zich naar Mij toe en
vraagt Mij heel deemoedig: "Heer, wat mogen die schepen wel brengen? Zijn
dat soms de verwachte zeer hoge gasten?"
[16] IK zeg: "Vriend, dat was een
erg hoofse vraag! Maar in ons midden zijn geen heel hoge en geen heel lage
gasten, maar van a tot z alleen maar broeders. Als Ik Mij door jullie 'vriend
en broeder' kan laten noemen, waarom zouden er dan bij jullie mensen 'hoge' en
'lage' zijn? Ik zeg je: De Almachtige onder jullie is de enige ware Heer, maar
jullie allen zijn onder elkaar broeders en knechten en dienaars van één Heer!
[17] Of denk je dat koningen door Mij
hoger aangeslagen worden dan hun minste dienaars, alleen maar omdat zij
machtige koningen zijn? O, helemaal niet! Alleen het hart is bepalend. In zijn
hart moet de koning weten waarom hij koning is en de dienaar, waarom hij een
dienaar is, anders staan zowel koning als knecht op dezelfde, lage trap.
[18] Houd er dus rekening mee, vriend
Ouran, dat er voor Mij geen hoge en geen lage gasten bestaan, maar alleen
kinderen, broeders en zusters!"
[19] Ouran had na deze terechtwijzing
niets meer te vragen, boog diep en vroeg niet verder.
165
De gevaren van de hoogmoed
[1] Maar toen hij bij Mathaël kwam,
zei hij: "Vandaag is er met de Heer niet goed te praten! Ik vroeg Hem heel
bescheiden, of de aangekondigde, hoge gasten er aankwamen, maar toen kreeg ik
vanwege het woord 'hoge' een zo stevig lesje, dat me dat beslist erg goed bij
zal blijven omdat het me zo hard en droogweg werd gezegd! Vandaag lijkt de Heer
wel een ander mens! Gisteren was Hij de liefde en gemoedelijkheid Zelf, vandaag
krijgt iedereen die in Zijn buurt komt, een les uitgemeten! Daar begrijp ik
niets van!"
[2] MATHAËL zegt: "Ik echter wel!
Hoe zou ik het in mijn hoofd durven halen om de allerhoogste, almachtige Heer
te vragen, welke 'hoge' gasten ergens vandaan zouden komen?! Wat zijn wij
mensen en Wie is Hij?! Hij verbeeldt Zich tegenover ons helemaal niets, is vol
liefde en deemoed en dan zouden wij tegen Hem over 'hoge' gasten gaan praten?!
Dat, overigens zeer geliefde schoonvader, zat er wel wat erg ver naast en de
Heer kon u op die vraag onmogelijk een ander antwoord geven. Als u het mij
gevraagd zou hebben, weet ik echt niet, of mijn antwoord daarop niet nog iets
ongenuanceerder en harder uitgevallen zou zijn! Maar de Heer, die de
zachtmoedigste is, laakt onbewogen een fout slechts daarom, om ons te laten
erkennen dat wij fout waren. Ga naar Hem toe en beken het, dan zult u meteen
iets anders van Hem horen!"
[3] OURAN zegt: "Nu heb je alweer
gelijk, O, als ik een fout heb gemaakt, moet die fout direkt weer hersteld
worden!"
[4] Met deze woorden verliet OURAN
meteen weer zijn tent, ging naar Mij toe en zei: "Heer, zoëven heb ik
tegenover U met mijn ingebeelde vraag een grote misstap begaan! Vergeef mij
deze, want ik deed het niet met opzet, maar het kwam - ronduit gezegd - door
mijn ingeroeste domheid, hetgeen U, o Heer, zeker overduidelijk zult hebben
bemerkt!"
[5] IK zeg: "Vriend, een fout,
die iemand als zodanig erkent en niet meer maakt, is hem ook al voor altijd
vergeven en wie zich dan tot Mij wendt, die is het dubbel vergeven!
[6] Wie echter zijn fout wel inziet,
maar er mee doorgaat, wordt het niet vergeven ook al kwam hij honderd maal naar
Mij toe!
[7] Want Ik zeg je: "Wie tot Mij
komt en zegt: 'Heer, Heer!, is nog lang geen vriend van Mij. Dat is alleen
diegene, die Mijn wil doet. Mijn wil verlangt echter, dat jullie je vanwege een
ambt niet als persoon boven de andere mensen zult verheffen!
[8] Wel moet je altijd je ambt
getrouw, goed en rechtvaardig uitoefenen, -maar daarbij nooit ook maar één
ogenblik vergeten dat zij over wie je een belangrijk ambt uitoefent, jou
volkomen gelijkwaardig en daardoor je broeders zijn!
[9] De ware naastenliefde leert jullie
dat vanzelf door de ware liefde die jullie als kinderen voor Mij hebt.
[10] Gebruik, als het nodig is, het
aanzien en de eer van je ambt maar wees zelf vol deemoed en liefde, dan zal
jullie rechtspraak over je afgedwaalde broeders en zusters steeds volgens Mijn
orde rechtvaardig zijn!
[11] Dat wat ik je heb gezegd, zei ik
je alleen maar om je ook dáárin Mijn orde en Mijn wil te tonen. Want Ik zeg je:
Wie ook het kleinste deeltje hoogmoed niet Iaat varen, zal later Mijn rijk niet
in de geest geopenbaard worden en hij zal niet eerder binnentreden voor hij het
laatste stofje hoogmoed uit zich heeft laten verdwijnen!
[12] Ga nu en verkondig dit aan allen
bij wie je enige hoogmoed ontdekt!"
[13] Na deze woorden maakte Ouran weer
de bij zijn volk gebruikelijke, diepe buiging en ging snel naar de zijnen. En
Mathaël vroeg hem hoe Ik het had opgenomen.
[14] Dan zegt OURAN: "De Heer was
mij zeer genadig en toonde mij de waarheid en de orde en de gerechtigheid in de
ware deemoed, en ik ben weer net zo gelukkig als eerst."
[15] MATHAËL zegt: "Ja, vader en
broeder in de ware deemoed! Ons ambt is weliswaar een verheven ambt ten
opzichte van miljoenen van onze broeders en zusters, -maar ook een zwaar ambt
voor het aangezicht van de almachtige God! Men moet zich zeer in acht nemen om
niet zelf door de verhevenheid van het hoge ambt te worden meegesleept,
waardoor men dan zeer trots en hoogmoedig wordt en zich inbeeldt meer waard te
zijn dan alleen maar een mens die door God is gezalfd om al zijn broeders zo
goed mogelijk te dienen en zo in zekere zin een knecht der knechten te zijn.
[16] Degene uit ons ambt en onze stand
die zich echter verheft, wordt zeker zeer gedeemoedigd, zoals wij dat heel goed
kunnen..zien in de gehele rij der koningen van Judéa. Zoals het was, zal het
blijven tot aan het einde der wereld! Het is moeilijk goud en edelstenen te
dragen en daarbij toch in het hart deemoediger te zijn dan elke onderdaan!
Alleen de genade van de Heer en grote erbarming kan een koning die temidden van
zijn aardse glans leeft, in staat stellen om de hemelse orde te bewaren!"
[17] OURAN zegt: "Ja, je hebt
gelijk! - Maar nu zijn de drie schepen al bijna aan de oever, laten we er ook
heengaan zodat we de aangekomenen kannen begroeten!"
[18] Dan haasten allen zich naar de
beneden liggende landingsplaats.
166
Weerzien en kennismaking
[1] Als de nieuw aangekomenen aan land
stappen en Mij daar zien staan, breiden ze allen meteen hun armen wijd uit en
plengen tranen van vreugde vanwege het weerzien met Mij.
[2] CORNELIUS begroet ook aanstonds
zijn broer Cyrenius en zegt: "Ja, als jullie er zijn, kan ik mij alleen
maar bultengewoon verheugen weer eens gelukkig bij elkaar te zijn!"
[3] Faustus, Kisjonah en Philopold
kunnen echter vanwege hun vreugdetranen nog geen woord uitbrengen en ook de
dienaren Zijn zeer verbaasd Mij hier weer aan te treffen.
[4]
Cyrenius vraagt aan Cornelius, wanneer hij van het lot van de stad Caesarea
Philippi heeft gehoord. .
[5]
CORNELIUS antwoordt: "Eigenlijk is het mij helemaal met door een
boodschapper verteld, maar had ik alleen maar een sterk vermoeden! Gisteren was
het een in alle opzichten spectaculaire dag: ten eerste al een totale
zonsverduistering, die ons op klaarlichte dag ongeveer dertig tellen lang
volkomen nacht bracht, maar 's avonds, toen het eigenlijk nacht moest worden,
behaagde het de zon nog een paar uur langer boven de horizon te blijven, wat
natuurlijk bij de Joden, Grieken en Romeinen een onbeschrijflijk opzien baarde. .
[6] Als de tegenwoordige overste der Farizeeën,
die nu een groot vriend van onze oude Jaïrus is, niet een zeer wijze en
nuchtere man zou Zijn geweest, evenals zijn buurman in Nazareth, zouden beide
plaatsen ook een prooi der vlammen hebben kunnen worden. De oversten spraken
het zo gezien angstige, opgewonden volk heel verstandig toe, dat hun uitleg
aannam en grotendeels kalmeerde. Degenen, die te opgewonden waren liet ik
opsluiten, gaf hun uitleg en liet hen vanmorgen al weer vrij.
[7] Maar nadat ik in Kapérnaum en
Faustus in Nazareth de goede orde en rust hadden hersteld, kwam Faustus spoedig
buiten adem naar mij toe in Kapérnaum, want hij ontdekte vanuit Nazareth in
deze richting een sterke rode vuurgloed en dacht dat er in Kapérnaum wat uit de
hand gelopen kon zijn. Maar toen hij in Kapérnaum aankwam, trof hij alles
rustig aan. Toch kwam hij naar mij toe en vertelde van de sterke, rode
vuurgloed. Ik ging met hem en een groot aantal bedienden de hoogste heuvel in
de buurt van Kapérnaum op. Daarvandaan zagen wij wel de rode gloed steeds beter
en sterker, maar geen van ons was in staat, vast te stellen welke plaats door
het ongeluk was getroffen. Pas vanmorgen vroeg, toen de zon maakte dat wij de
richting beter konden bepalen en ik, hoewel veraf, aan de hand van de dikke
rook vaststelde dat die afkomstig zou kunnen zijn uit de omgeving van Caesarea
Philippi, besloot ik met Faustus PER MARE (over zee) hierheen te varen en te
onderzoeken wat hier ten prooi was gevallen aan de vlammen.
[8] Toen ik aan zee kwam en een schip
wilde nemen, kwam juist onze Kisjonah er aan met Philopold, die mij de
boodschap bracht dat hij van een aanzienlijke hoogte in zijn bergen duidelijk
Caesarea Philippi in brand had zien staan.
[9] Na dit bericht, dat ook bevestigd
werd door de huidige ziener Philopold, scheepten wij ons snel in op het schip
van vriend Kisjonah en zijn rechtstreeks hierheen gevaren, zo goed als het
ondanks enige tegenwind ging. Onderweg overtuigde ik mij meermalen vanaf de
hoge zee, dat het Caesarea Philippi was en ik zat in grote angst over datgene wat
hier aan de hand moest zijn,
[10] En hier overkomt mij dan deze
onverwachte, heilige ontmoeting met de Heer van alle heerlijkheden, met zijn
leerlingen en met jou, dierbare broeder! Ah, alle angst is verdwenen, want
alles is thans helemaal in orde!
[11] Maar nu kom ik naar U, U mijn
alles, mijn grootste Vriend, mijn heiligste, eeuwige Meester! 0, mijn beste
vriend Jezus! Kijk, hier helpt al Uw almacht niets tegen mijn overgrote liefde
voor U! U moet Zich nu dubbel en dwars door mij laten omarmen! In gedachten heb
ik dat iedere dag wel meermalen gedaan, maar thans doe ik het ook een keer in
de tastbare werkelijkheid!"
[12] Bij deze woorden sloeg Cornelius
zijn armen om Mij heen, drukte Mij haast krampachtig aan zijn hart en bedekte
Mijn hoofd met warme kussen en tranen van diepe vreugde. Nadat hij op deze
wijze lucht had gegeven aan de drang van zijn edele hart, liet hij Mij zachtjes
weer los en zei diep ontroerd: "Heer, Meester, God en Schepper der
geestelijke en materiële oneindigheid! Beveel mij toch wat voor goeds ik nu
moet doen! U kent toch mijn hart!"
[13] IK zeg: " Jij kent Mijn hart
ook! Doe, wat je hart je ook maar in Mijn naam zegt, dan heb je voor jou en
voor Mij genoeg gedaan! omdat je Mij hier echter door de drang van je hart met kracht
tot je hebt getrokken zoals dat nog niemand heeft gedaan, zal ook Ik je nog op
deze aarde kort na Mijn verhoging op andere wijze met kracht tot Mij trekken,
waardoor jij, noch een lid van je huis, de lichamelijke dood zult zien, voelen
of smaken!
[14] Jouw liefdesbetuiging heeft Mij
tot in Mijn diepste innerlijk blij gemaakt en daarmee heb je Mij iets gegeven
waarvan de eeuwigheid tot op dit ogenblik geen tweede voorbeeld kent -behalve
dan van kleine kinderen, die de Vader eerder herkennen dan de volwassenen. Maar
laat je nu ook door Mij omarmen!"
[15] CORNELIUS antwoordt, huilend van
vreugde: ."Heer, Meester en God, zo'n heilige genade is te groot voor mij
en die ben ik in der eeuwigheid niet waardig!"
[16] IK zeg: "Wel, dan maak Ik je
waardig. Kom dus maar bij Mij!"
[17] CORNELIUS kwam naar Mij toe en Ik
omarmde hem. Dat maakte dat hij hard begon te huilen en te snikken en velen
dachten, dat hij wat mankeerde omdat hij zo huilde. Maar hij vermande zich en
zei: Kalm maar! Mij mankeert niets, het overweldigt mij nu alleen en de vreugde
veroorzaakt deze tranen."
[18] Dan komt KISJONAH naar Mij toe en
vraagt mij,heel treurig: "Heer, denkt U ook nog aan mij en bent u met boos
op mij?
[19] IK zeg: "Broeder, hoe kun je
dat nu aan Mij vragen?! Je houdt van Mij boven alles en Ik houd net zoveel van
.Jou, -wat wil Je dan nog meer? Herinner je je dan niet meer dat Ik in
vertrouwen tegen je heb gezegd, dat wij in eeuwigheid vrienden en broeders
blijven?! En zie, dat wat Ik zeg, geldt wat Mij betreft voor eeuwig. Als jij
ook blijft die je bent, zal het wat jou betreft ook voor eeuwig gelden en
daarbij moet het blijven! -Ben je daarmee niet tevreden?"
[20] KISJONAH zegt: "O Heer, daar
ben ik. zeer tevreden mee en ik ben onuitsprekelijk gelukkig weer eens een
geheiligd woord uit Uw heilige mond te horen!"
[21]
IK zeg tegen Kisjonah: "Je zult er nog vele horen! Maar kijk n,u eens naar
die vijftig Farizeeën, dan zul je er een aantal herkennen die aanwezig waren
bij die belangrijke gebeurtenis die zich bij jou afspeelde!"
[22]
Kisjonah, Cornelius en Faustus bekijken de vijftig aandachtig en KISJONAH die
een goed geheugen had, ontdekte direkt al acht mannen die ook bij het grote
transport door het gebergte aanwezig waren en zei toen: "Zo, wat doen die
hier?! Zijn ze hier als gevangenen, omdat ze misschien bij een nieuw transport
of bij een andere schurkenstreek zijn betrapt?"
[23] IK zeg: "Niets van dat
alles! De nazon van gisteren en de daarop volgende brand van de stad, waaraan
ze zeker zelf het meest schuld hadden, heeft hen in onze handen gebracht en ze
staan nu helemaal aan onze kant en zijn wettige, Romeinse burgers,
[24] Want
zie je, Ik ben hier al ongeveer zeven dagen en dat alleen maar omdat het hier
goed vissen is. Hier vangt men de beste vis uit de natuurlijke zee en daarbij
ook de voortreffelijkste, geestelijke vissen uit de geestelijke zee! En wij
hebben hier gedurende deze tijd al werkelijk een zeer beziens- en
gedenkwaardige oogst binnengehaald!
[25] Kijk eens naar deze vijftig. Dat
is de vangst van vandaag en er zijn geen zieke bij! Verderop zie je nog een
groep van dertig, allen kerngezond -de vangst van gisteren! Dan zie je er daar
aan een tafel twaalf, ook helemaal gezond,..ook een vangst van gisteren! Daar
bij de tenten zie je er nog eens vijf van zeer goede kwaliteit, ook van
gisteren! -Zeg Mij, of dat geen goed werk is!"
[26] KISJONAH zegt: " Ja, heus,
als die allemaal gewonnen zijn, is dat een grote hulp voor het door U
verkondigde rijk van God op aarde, vooral omdat het bijna allemaal
tempeldienaars schijnen te zijn, waarvan de ouderen heel moeilijk te hervormen
zijn! Het is natuurlijk wel zo, dat als ze eenmaal hervormd zijn, ze daar ook
rotsvast van overtuigd zijn!
[27] Maar daar zie ik ook de brave
burger Ebahl uit Genezareth met zijn dochter, hoort hij ook bij de
vangst?"
[28] IK zeg: "Zeker, maar hij is
al bij de grote visvangst in Genezareth met zijn gehele huis in ons net gekomen
en het meisje was daarbij één van de waardevolste visjes! Háár leer je nog wel
beter kennen en je zult veel plezier aan haar beleven. Wat betreft
zielewijsheid en zuiverheid van hart zijn er hier maar zeer weinigen die zich
met haar kunnen meten! Dit getuigenis geef Ik het meisje, wil je nog een beter
en geloofwaardiger?"
[29] KISJONAH zegt: "O Heer! Uw
getuigenis is het beste! Maar ik verheug mij erop eens met het meisje een
gesprek te beginnen."
[30] FAUSTUS zegt dan vragend tegen
Mij: "Maar daar staan zowaar koningstenten!? De oude man is helemaal als
koning gekleed, - evenals de jonge man, die zich nu met de jonge vrouw
onderhoudt! Behoren die óók bij de vangst voor de hemel van liefde en
licht?"
[31] IK zeg: "Ongetwijfeld, dat
is een koning uit Pontus! Zijn rijk is groot en hij heeft zijn volk heel wijs
bestuurd door wetten, die wel mild zijn, maar toch uiterst streng gehouden
moeten worden. Hij begreep echter dat men, als men een volk geheel gelukkig wil
maken, eerst zelf de waarheid en de enig ware God moet kennen. Hij ging op weg
en trok zuidwaarts omdat hij had gehoord dat deze kennis alleen in Jeruzalem te
ontdekken zou zijn. Op die reis kwam hij aan deze binnenzee en wilde die
oversteken om Jeruzalem te bereiken.
[32] Door de zonsverduistering van
gisteren kwam hij echter in groot gevaar, waaruit Ik hem door Mijn engel heb
laten redden en hierheen heb laten brengen; daarom is hij nu hier. Hij en zijn
dochter Helena zijn slechts met de noodzakelijkste bedienden hierheen gekomen.
[33] De jonge koning was echter eerst
een aankomend tempeldienaar en moest als zeer talentvol mens in de wereld
missie gaan bedrijven. Op de grens tussen Judéa en Samaria viel hij met nog
vier gezellen in handen van rovers en werd gedwongen, samen met zijn gezellen,
hun medeplichtigen te worden. Dat veroorzaakte zoveel woede en vertwijfeling
bij de vijf, dat zij hun zielen diep in hun geest verborgen. Hun lichamen
werden door de uiterst hardnekkige, uit de hel afkomstige, kwade geesten
volledig en actlef in bezit genomen. Slechts een grote, Romeinse patrouille was
in staat de vijf duivels, zoals het volk hen noemde, te overmeesteren. Slechts onder
zeer sterke bewaking en zwaar geketend konden zij eergisteravond hierheen
worden gebracht. Volgens de strenge, Romeinse wetten wachtte hen in Sidon
alleen maar de pijnlijkste doodstraf.
[34] Ik zag echter hun zielen en hun
geest, zuiverde hun lichaam van de slechte, helse geesten en nu kunnen jullie
met hen spreken om je te overtuigen, met wat voor geesteskinderen je te doen
hebt! Met name Mathaël -thans de echtgenoot van de dochter van de koning en nu
zelf onderkoning -is een mens waarvoor iedere aardbewoner respect moet hebben.
[35] Hij is, voor zover dat tot nu toe
mogelijk was, geheel geestelijk wedergeboren en zal een bekwaam werktuig voor
Mij zijn tegen de heidenen van het uitgestrekte noorden. Als je met hem spreekt
zul je zelf ondervinden, hoe groot zijn geest is."
[36] CORNELIUS vraagt: "Maar
Heer, wie is dan die jongen, -niet Josoë, die wij reeds uit Nazareth kennen,
maar de andere, die juist met het meisje praat?"
[37] IK zeg: "Dat is die engel waarvan
Ik jullie zoëven heb verteld, dat hij gisteren de oude koning en zijn dochter
heeft gered. Hij is nu al bijna drie weken onder de sterfelijke mensen en Ik
heb hem speciaal als opvoeder aan het meisje gegeven, maar nu staat hij ten
dienste van ieder van de Mijnen."
[38] PHILOPOLD vraagt: "Wie is
hier nu onze gastheer en hoe heet hij?
[39] IK zeg: "Dat is een Romeins
veteraan, een zeer trouwe en waarheidslievende ziel. Hij heeft zes kinderen,
twee zoons en vier heel lieve, gehoorzame dochters en ook een voorbeeldige,
brave vrouw, die alleen maar doet wat haar rechtschapen man zegt.
[40] Daarom vond Ik het ook fijn, om
nu bij deze voorheen zeer arme familie Mijn huidige intrek te nemen. Zojuist
kunnen jullie zien, dat die acht mensen voor honderden een middageten hebben
klaargemaakt dat jullie allen heel goed zal smaken. Kijk, de oude waard komt al
naar ons toe om ons aan te kondigen dat het middagmaal gereed is!"
167
De voorspellingen over de menswording van de Heer
[1] Ik had dat nog maar net gezegd, of
Marcus was er al en zei, dat het middagmaal klaar was en of hij het nu op zou
laten dienen, want het was intussen al het negende uur van de dag (drie uur 's
middags ).
[2] En IK zei: "Laat het maar
opdienen want de verwachte gasten zijn er al en iedereen is aanwezig!"
[3] Dan roept CORNELIUS de oude Marcus
en zegt: "En, oude wapenbroeder, ken je me nog? Weet je niet meer, dat je
in Illyrië en Pannonië bij mij was? Wel was ik toen nog meer een knaap dan een
krijgsman, maar sinds die tijd zijn er reeds 45 jaar voorbijgegaan en ik ben al
bijna 60!"
[4] MARCUS zegt: "O, geëerde
gebieder, dat ligt me nog vers in het geheugen! Er moest daar behoorlijk streng
opgetreden worden om die twistzieke en ruziezoekende mensen redelijk in toom te
houden. Aan de Boven-Ister (Donau) in de omgeving van het gehucht Vindobona
(Wenen) ging het in begin ook met zo goed met ons, maar na een paar jaar was de
zaak in orde en wij beleefden daar heel gezellige uurtjes.
[5] De zeden en gebruiken van die
Germanen waren voor ons Romeinen wel wat ruw. Toen wij hun echter langzaam maar
zeker een wat vrijere, geestelijke ontwikkeling bijbrachten, was het er best
uit te houden. De door hen gemaakte wijn was wel waterig en zuur, maar hij was
wel te drinken als je er eenmaal aan gewend was.
[6] Maar niet ver van het gehucht
Vindobona, stroomopwaarts van de Ister, waar wij een everjacht hielden en er
ook, geloof ik, veertig stuks neerlegden, vonden wij een Germaanse ziener en
priester met een lange baard, die gedurende onze everjacht op een eik zat en
toekeek bij ons gevecht met de evers. Deze man sprak een beetje Romeins en zei
tegen ons beiden, toen wij onder zijn eik een ever doodden:
[7] 'Onthoud dit goed, moedige
jongens! In Azië, in het land achter de wateren, wachten grote dingen op jullie!
Daar zullen jullie iets zien dat nog geen sterveling heeft gezien! Hier heerst
slechts de dood. Zoals de machtige ever gedood werd door het scherp van jullie
lansen en zwaarden, zo vergaat hier alles in het land van de dood! Maar in Azië
bloeit het leven, wie daar zal zijn, zal eeuwig geen dood zien!'
[8] Daarna hield hij op en toen wij
verder bij hem aandrongen, gaf hij ons geen antwoord meer en wij gingen verder,
op zoek naar meer evers. -Maar kijk, de oude heeft toen toch werkelijk
geprofeteerd en wij beleven nu, wat de oude Germaan ons heeft voorspeld!"
[9] CORNELIUS zegt: "Kijk eens
aan, die oude Germaan zou ik bijna vergeten zijn! Warempel, je hebt gelijk!
Daarover moeten we met elkaar nog eens verder praten!"
[10] De oude Marcus zette, geholpen
door de bedienden van Cyrenius en Julius, de spijzen op de tafels en Cornelius
zei tegen Mij: "Heer, wat vindt U van de voorspelling van de Germaan die
mij en de oude Marcus, die misschien tien jaar ouder kan zijn dan ik, zo vele
jaren geleden in Europa werd gedaan?"
[ 11] IK zeg: " Alle volken, die
ergens op de wijde aarde wonen, bezitten een reeks aan de eerste mens gedane en
gegeven profetie over Mij en Mijn huidig afdalen naar de mensen van deze aarde.
Hun priesters zagen steeds kans om door sagen en door de innerlijke drang in
hun harten een zekere weg te banen naar een geestelijke aanschouwing en zij
deden voorspellingen in beelden die natuurlijk zeer duister waren en die zij
zelf ook niet begrepen.
[12] Slechts bij herhaalde
geestvervoeringen kwamen sommigen zo nu en dan tot een beter inzicht en
verklaarden dan hun eerder ontvangen gezichten wat nader .
[13] Zo was het ook bij de Germanen.
En de betreffende Germaan bevond zich juist in een helderziende extase op zijn
eik, waarvan de uitwaseming, samen met de angst voor jullie lansen en speren,
hem hielp in extase te komen, -en hij deed jullie een voorspelling. Toen hij na
de voorspelling weer ontwaakte, wist hij niets meer van wat hij tegen jullie
had gezegd en kon daarom op jullie verdere vragen geen antwoord geven.
[14] Kijk, daaruit bestaat het
wezenlijke van zulke voorspellingen! Geloof Mij of niet, maar de heks van Endor
was indertijd óók in een helderziende extase toen Saul haar opdroeg de geest
van Samuël voor hem op te roepen, hoewel zij overigens slechts in kontakt stond
met onnatuurlijke, slechte geesten en daardoor slechts leugens, arglist en
bedrog voorspelde.
[15] Geen mens is zo dood en slecht
dat hij op een bepaald moment niet een juiste voorspelling zou kunnen doen,
maar die staat dan niet meteen borg voor al zijn gedane voorspellingen, maar is
alleen als zodanig waar.
[16] Zo heeft het orakel te Dodona en
dat te Delphi heel vaak een zeer wijze voorspelling gedaan. Maar op één
waarachtige volgden dan vele valse en leugenachtige.
[17] Zo kan ook niet ontkend worden
dat bepaalde helderzienden en profeten zelfs wonderen hebben gedaan. Maar daar
staat tegenover, dat anderen door inblazing van de kwade geesten en door hun
daardoor geprikkelde, wereldse verstand veel namaakwonderen hebben uitgedacht
en daarmee gehele volken jarenlang om de tuin hebben geleid. Zij leefden
daarbij goed en zorgeloos, tot dan door ware zieners een eind gemaakt werd aan
hun lage praktijken.
[18] Maar dat ging niet altijd zo
gemakkelijk. Een eenmaal beetgenomen volk laat zich zonder meer niet zo
gemakkelijk op het goede spoor zetten en diens leugenachtige priesters nog veel
minder, omdat daardoor hun grote, wereldse profijten op het spel komen te
staan.
[19] Jullie allen hebben nu de gelegenheid,
je ervan te overtuigen hoe zwaar dat zelfs Mij afgaat. Toch gebruik Ik een taal
die vóór Mij nog nooit een ziener heeft gebruikt en Ik doe daden, waarvan men
vóór Mijn komst nog nooit had gehoord! De gehele hemel staat open, engelen
dalen af en dienen Mij en getuigen over Mij. Ondanks dat, zijn er zelfs
leerlingen, die nu steeds bij Mij zijn en alles zien, horen en meemaken, bij
wie het geloof nog altijd op een windvaan lijkt en op een zwakke rietstengel
die door de wind, waar die ook vandaan mag komen, in iedere richting wordt
gedraaid! Nu, hoe moet het dan wel met de andere, wereldse mensen staan!"
168
Leiding van mensen en volkeren
[1] Door Mijn almachtig woord zou Ik
weliswaar alle mensen in één ogenblik kunnen herscheppen, maar wat zou er dan
terechtkomen van de door hun geest zelf te veroveren levensbekwaamheid en
vrijheid?!
[2] Jullie zien dus, dat het niet
eenvoudig is doeltreffend op te treden tegen de bij de volken ingeslopen
dwalingen, zonder de vrijheid van hun wil en hun geestelijk noodzakelijke
zelfbestemming aan te tasten.
[3] Maar even zo moeilijk is het te
voorkomen dat zulke dwalingen om zich heen grijpen. Het geestelijke deel van de
mens moet namelijk met echt en onecht en goed en kwaad in aanraking komen om
vrij te kunnen onderzoeken, herkennen en kiezen, daar hij anders nooit aan het
denken gezet zou worden.
[4] Hij moet altijd strijd voeren,
omdat hij anders in zou slapen. En zijn leven moet steeds opnieuw gelegenheid
krijgen om zich in dat leven te oefenen en daardoor ook zichzelf in stand te
houden, te sterken en zo zijn voltooiing te bereiken.
[5] Als Ik niet toe zou laten dat er
ooit dwalingen onder de mensen zouden komen, maar als Ik slechts de waarheid
met haar zekere en geheel noodzakelijke gevolgen zou toelaten, zouden de mensen
lijken op een rijke zwelger en wellusteling, die uiteindelijk totaal afgestompt
voor niets anders meer zorgt dan dat zijn buik op de juiste momenten wordt
gevuld!
[6] Zouden wij alle mensen alleen maar
lichamelijk uitstekend verzorgen, dan kun je er van op aan dat er al gauw geen
priester, geen koning, geen soldaat, maar ook geen burger, geen landman en geen
arbeider en handwerker meer zal zijn. Want waarom zou men werken of ergens mee
bezig zijn, als men toch al voor zijn hele leven meer dan voldoende heeft?!
[7] Daarom moet er nood en ellende
onder de mensen zijn en smart en leed, omdat de mens anders vergaat in zijn
passieve traagheid!
[8] Hier zien jullie nu uit hoe alles
onder de mensen moet zijn opdat ze steeds worden aangespoord tot allerlei
activiteiten. En deze voornaamste grond voor het leven maakt het dan ook net zo
ondoenlijk om het insluipen van dwalingen te verhinderen, als om de insluipsels
tenslotte te elimineren.
[9] En de kwalijke gevolgen, die
altijd op de dwalingen volgen, zijn uiteindelijk ook de geschiktste middelen om
de dwalingen uit te bannen en de waarheid te verbreiden.
[10] De mensheid moet door nood en
ellende, die uit de leugen en uit allerlei bedrog ontstaan, de bittere noodzaak
van de waarheid éérst diep en levendig gaan voelen en deze serieus gaan zoeken,
zoals de oude Ouran uit Pontus die gezocht heeft, dan zal de mensheid de
waarheid ook weldra vinden, zoals Ouran haar heeft gevonden. Dan pas zal de
waarheid, die onder allerlei noodzakelijke ongemakken met veel moeite is
gevonden, de mensheid echt helpen. Als de mens deze echter net zo gemakkelijk
zou vinden als hij met zijn oog de zon aan het firmament vindt, zou deze maar
al te gauw geen waarde meer voor hem hebben en dan zou hij voor zijn vermaak de
leugen narennen, zoals een wandelaar in de hitte van de dag zoveel mogelijk de
schaduw opzoekt en deze meer waardeert naarmate zij dieper is.
[11] De mens van deze aarde is
bijgevolg iemand die de mógelijkheid in zich heeft om eventueel een mens te
worden. Maar dan moeten ook al zijn uiterlijke omstandigheden zo zijn en zich
zo aandienen, dat de mens daardoor wordt gedwongen een echt mens te worden!
[12] De gehele, naakte waarheid kan in
het algemeen ook door Mij nu niet aan de mens worden gegeven. Dat kan slechts versluierd
in gelijkenissen en beelden gedaan worden, opdat de mens pas met behulp van
zulke beelden al zoekende de waarheid kan ontdekken. Alleen met jullie, die
maar met weinigen zijn, spreek Ik nu zonder voorbehoud. Degenen, waaraan jullie
het echter verder vertellen, moet je het ook niet onverhuld vertellen, maar ook
nog wat bedekt, opdat hen de gelegenheid blijft om vrij na te denken en vrij te
handelen. En opdat jullie zelf niet lauw zullen worden, zeg Ik ook tegen
jullie:
[13] Ik zou jullie nog heel veel
hebben mee te delen, maar jullie zouden het nu niet kunnen verdragen. Wanneer
echter de geest der waarheid over jullie en jullie kinderen zal komen, zal hij
jullie in alle waarheid leiden. Zo zullen jullie dan voor deze aarde in
volkomen waarheid zijn en in háár pas de sleutel in handen krijgen tot de
eindeloos vele waarheden van de hemelen, welke door hun steeds verdere en
diepere onthulling, jullie in eeuwigheid ook steeds meer en meer te doen zullen
geven!
[14] Maar nu roept Marcus ons aan
tafel, dat is ook een waarheid en daar willen wij gevolg aan geven!
169
Ernst is beter dan lachen
[I] CORNELIUS valt Mij na deze
toespraak al weer om de hals en zegt diep ontroerd: " Ja, die woorden kan
alleen maar een God en nooit een mens tot de mensen spreken!".
[2] IK zeg: "Ja, je hebt volkomen
gelijk datje over Mij een waar getuigenis geeft en dat zal ook veel vrucht voor
je dragen! Jouw vlees en bloed geeft je dat niet in, maar je geest, die net als
de Mijne uit God is en daarom ben je ook een ware vriend en broeder van Mij.
[3] Maar omdat wij ons in het vlees
bevinden, volgen wij nu de roep die van het vlees uitgaat om te voorzien in de
uiterlijke behoeften!"
[4] Allen gehoorzamen en wij gaan aan
de tafels, waarop goed toebereide vissen van het edelste soort op ons wachten.
[5] Aan de tafel waaraan Ik plaats
neem, zit rechts van Mij Cyrenius, naast hem Cornelius en tegenover ons zitten
Faustus, Kisjonah, Julius en Philopold. Links van Mij zit Jarah, dan Raphaël,
de jongen Josoë en dan Ebahl. De onderste, lange vleugel verder naar links
wordt bezet door Mijn leerlingen en de bovenste rechter door de koninklijke
familie Ouran met Mathaël, Rob, Boz, Micha en Zahr .
[6] Een andere, zeer lange tafel geeft
plaats aan de vijftig Farizeeën. Deze loopt in dezelfde richting als de Mijne
en staat in Mijn gezichtsveld en Stahar en Floran zitten zodanig in het midden
dat zij Mijn gezicht kunnen zien.
[7] Een derde tafel, achter Mij, geeft
plaats aan de dertig jonge Farizeeën en levieten, Hun voornaamste sprekers
Hebram en Risa zitten net achter Mijn rug, maar met de gezichten er naar toe.
[8] Schuin tegenover de linker vleugel
van Mijn tafel, dus achter Mijn leerlingen, staat wat naar onderen een kortere
tafel met de twaalf waaronder hun sprekers Suetal, Ribar en Baël, en aan de
bovenste vleugel vlak achter Ouran is nog een kleine tafel waaraan de arme
Herme zit, de bekend~ boodschapper uit Caesarea Philippi, met zijn nu deftig
geklede vrouw, drie eigen dochters en een vierde pleegdochter. Zo zitten nu
allen die bij Mij behoren, op de juiste plaats.
[9] De
bedienden hebben hun tafels wat meer aan de buitenkant en zijn ook heel goed
verzorgd, evenals de honderden soldaten, die in hun kampement zelf voor hun
onderhoud moesten zorgen zoals dat bij de Romeinen altijd gebruikelijk was.
[10] Allen zorgen wij nu voor de
nodige sterking van ledematen en ingewanden en allen prijzen Mij voor zo'n
uitzonderlijk versterkend onthaal.
[11] De vissen, het brood, allerlei
goede en zoete vruchten -zoals vijgen, peren, appels, pruimen.en zelfs druiven
-vullen de tafels en er is nergens gebrek aan heerlijke wijn. Er is aan geen
enkele tafel ook maar iemand die geen goede eetlust heeft en de oude Marcus,
zijn beide zoons en ook een paar van zijn oudere dochters reppen zich monter
heen en weer en zorgen dat er op geen tafel iets ontbreekt!
[12] De wijn maakt langzaam maar zeker
de tongen los en hier en daar klinken de stemmen luider en luider aan de
tafels. Ook aan Mijn tafel wordt op allerlei manieren verbazing uitgesproken
over spijs en drank, ja zelfs Mijn Jarah wordt levendiger en heeft geen woorden
en bewondering genoeg v,oor de zoete druiven, omdat het nu eigenlijk nog geen
tijd was voor druiven.
[13] Ook Mijn leerlingen begonnen
aardig spraakzaam te worden, wat zelden het geval was. Alleen, Judas Iskariot
zweeg, want hij was nog te druk bezig met een grote vis, en de aanzienlijke
wijnbeker voor hem hield hem ook te veel bezig om tijd te hebben voor een
gesprek. Thomas had hem al wel een paar keer aangestoten, maar Judas Iskariot
merkte mets en dat was maar goed ook, omdat hij anders al gauw iets ongepasts
zou hebben gezegd.
[14] Jarah
aan Mijn linkerkant vlaste echter op een gelegenheid om de haar onwelgevallige
leerling eens goed op zijn nummer te zetten maar Judas Iskariot was dit keer
voor geen prijs van zijn onverstoorbare gulzige eten en drinken af te brengen.
[15] Toen hij, echter klaar was met
zijn grote vis, maakte hij aanstalten een tweede niet minder grote te pakken.
Maar Raphaël was iets vlugger en was Judas Iskariot net voor. Wel dat gaf
natuurlijk aanleiding tot wat onderdrukte hilariteit en Jarah kon maar met
moeite voorkomen hardop te lachen.
[16] Ik vroeg Jarah wat er met haar
was.
[ 17] En het MEISJE zei: "O Heer,
Mijn liefde, waarom vraagt U iets aan een mens, als U zijn innerlijk
duidelijker ziet dan wij de buitenkant van deze drinkbeker?! O Heer, heeft U
dan niet gemerkt dat de leerling Judas Iskariot al eerder de allergrootste,
zeker tien pond zware vis voor zichzelf heeft uitgezocht en ook de grootste
beker?! Tevens zijn er nog wat grote stukken brood in zijn buik afgedaald!
[18] Nu wilde hij nog de tweede grote
vis in de wacht slepen, maar Raphaël, die de terechte ergernis van de
leerlingen merkte, was de gulzige Judas Iskariot voor en redde zo de vis voor
de vraatzucht van Judas Iskariot. Wel, dat is de reden waarom ik mijn lachen
haast niet kon inhouden!
[19] Ik weet nog wel van Genezareth,
dat men eigenlijk nooit moet lachen, behalve uit liefde en vriendelijkheid, maar
dit geval was heus zo komisch dat ik bijna begon te lachen. Ik geloof, dat het
toch niet zo erg is te glimlachen om een gulzige vrek die misgrijpt bij een
egoïstische bezigheid. Want je kunt je daarbij ook voorstellen dat zo'n streek
hem wat zou kunnen verbeteren -en dan moet het toch wel geoorloofd zijn
fijntjes te glimlachen!"
[20] IK zeg: "Mijn liefste Jarah,
zonde is dat niet precies, maar als men het kan nalaten, doet men toch beter.
Kijk, als men zo'n vrek met een zekere ernst aanziet, roept hij zichzelf tot de
orde en laat zijn vrekkige voornemen varen. Glimlacht men echter om hem, dan
wordt hij kwaad en doet er alles aan om zijn voornemen dubbel vrekkig uit te
voeren!
[21] Judas Iskariot is een vrek en
misschien ook een dief, want wie zijn naaste steeds tracht te bedriegen en hem
ook bedriegt is een dief.
[22] Ziet hij bij een egoïstische
handeling glimlachende gezichten, dan denkt hij dat men zijn op een grap
lijkende schurkenstreek leuk vindt en dan gaat hij nog intensiever door met
zijn gemene streken. Als hij echter, zoals Ik hiervoor al opmerkte, bij zijn
streken, en reeds bij de eerste aanzet daartoe, met een zekere ernst van alle
kanten wordt aangezien, dan laat hij zijn slechte voornemen varen en wacht er
mee tot een mogelijke, andere keer. Want op algehele verbetering hoef je bij
een vrek niet zo gauw te hopen! Maar toch is het goed hem zo vaak mogelijk te
hinderen bij de uitvoering van de een of andere zelfzuchtige onderneming. Hij
verliest daardoor steeds meer de euvele moed vanwege de steeds optredende
mislukkingen en laat het kwade na, wel niet uit afschuw daarvoor, maar dan toch
uit ergernis.
[23] Kijk, Mijn allerliefste
dochtertje, om deze redenen die Ik je nu heb verteld is het dus beter niet om
iemand te lachen als hem de een of andere voorgenomen boevenstreek
mislukt!"
170
Het tegenstrijdige tussen willen en doen
[1] JARAH zegt: "Ja, Heer, U mijn
enige liefde, dat zou wel volkomen juist en eigenlijk het allerbeste zijn, als
men maar altijd meteen zo'n zuiver goddelijk advies bij de hand had! Maar wij
mensen zijn vaak reeds zo blind - en dat juist op ogenblikken dat wij het
scherpst moesten zien -dat wij door alle bomen het bos niet zien! En met onze
ware levenswijsheid gaat het op de gewichtigste ogenblikken van ons leven geen haar
beter . Daar, waar wij haar het meest nodig hebben, laat zij ons in de steek en
als wij haar niet zo dringend nodig hebben, zitten wij vol met verheven
gedachten en ideeën! Wat dat betreft is het met ons mensen altijd een vreemde
zaak!
[2] Niets schijnt bij mijzelf goed te
zijn behalve mijn wil. Maar zelfs die is dan ook nog niet zo te prijzen, omdat
hem meestal de kracht ontbreekt om iets helemaal uit te voeren. Want vaak wil
men iets dat echt goed is, maar doet het toch niet, of men doet juist het
tegendeel van het goede dat men eigenlijk wil. Waar dat aan ligt weet ik niet,
maar dat het zo is weet ik uit eigen ervaring.
[3] Heer, U mijn liefde! Door Uw
almachtige genade heb ik een wonderbaarlijke blik mogen werpen in Uw grote
wereldscheppingen en weet wat dat betreft nu meer dan alle geleerden der aarde
bij elkaar. Ik ken datgene wat de eindeloze diepten van Uw hemelen bevatten,
maar waarom ken ik dan ook niet mijzelf?!"
[4] IK zeg: "Omdat jijzelf een
veel wonderbaarlijker wezen bent dan alle grote zonnen en werelden bij elkaar!
In het hart van de mens ligt een veel wonderbaarlijker hemel verborgen dan de
grote, die je met je ogen ziet.
[5] Weet, dat alle materie een oordeel
is en een ijzeren dwang! Je kunt de buitenkant en ook de innerlijke structuur
ervan onderzoeken, en veel apothekers bezitten de kennis om een stof in haar
oerelementen te ontleden. En deze bijzondere wetenschap noemt men de
scheikunde, die in de loop der tijd zich steeds verder zal perfectioneren.
[6] Zoals je daarbij een steen
tamelijk precies van buiten en van binnen kunt Ieren kennen, zo kun je ook een
hele wereld Ieren kennen! Onze Mathaël is in deze vaardigheid heel ver
gevorderd en ook Mijn leerling Andréas, die bij de Essenen was, is een bekwaam
apotheker, waarvoor hij in Egypte heeft geleerd. Deze beiden kunnen je de
materie van een hele wereld heel bekwaam en waarheidsgetrouw duidelijk maken.
Natuurlijk bevat het inwendige van de materie nog heel veel wat een
scheikundige nooit zal ontdekken, maar de eigenlijke elementen waaruit een stof
bestaat kan hij herkennen. De aard der elementen zal hij echter nooit
ontdekken, omdat zij met het geestelijke zijn verbonden en alleen door een
zuivere geest geheel en al waargenomen kunnen worden. Want in de elementen ligt
oneindig veel verborgen!
[7] Maar nog oneindig veel meer bevat
de mensenziel en diens geest! Dat is door geen scheikunde te ontdekken en Ik
Zelf moest juist dáárvoor tot jullie mensen komen om je datgene te Ieren
kennen, wat geen mens uit zichzelf ooit te weten had kunnen komen.
[8] Zo zie je, juist vanwege jouw
moeilijkheid ben Ik Zelf uit de hemel der hemelen gekomen en leer Ik jullie
dat, wat anders niemand je zou kunnen Ieren!
[9] Je begrijpt nu nog wel niet, hoe
je iets kunt willen zonder ernaar te handelen, maar je handelt dan uit andere
motieven die je niet kent, en de latente verlangens van het lichaam bepalen je
handeling niet zelden tégen de wil van je geest in. Want de wil maakt geen deel
uit van het lichaam en het bloed, en ook niet van de ziel, die het lichaam en
het bloed heeft gemaakt en later zelf haar formele ontwikkelingsvoedsel daaruit
heeft gehaald. Maar de wil maakt deel uit van de liefde, die Mijn geest in
jullie is waardoor jullie niet slechts Mijn schepselen, maar Mijn ware kinderen
zijn en eens in Mijn rijk ook met Mij de gehele oneindigheid zullen beheersen.
[10] Maar daartoe moeten jullie eerst
in de geest geheel nieuw worden geboren, omdat dat anders niet mogelijk is!
[11] Mijn lieve dochtertje, begrijp je
dit?"
171
Het geestelijk opnieuw geboren worden
[I] JARAH zegt: "Ik begrijp het
wel zo ongeveer, maar nog lang niet door en door! Het geestelijk opnieuw
geboren worden, hoe vaak ik er ook al over heb gehoord, wil mij nog steeds niet
duidelijk worden! Hoe moet dat nu eigenlijk worden opgevat?"
[2] IK zeg: "Dat is eigenlijk
noch voor jou, noch voor iemand anders nu al helemaal te begrijpen, want als Ik
aardse zaken met jullie bespreek, begrijp je Mij al niet helemaal, -hoe zou je
Mij dan kunnen begrijpen als Ik zuiver hemelse zaken met jullie zou
behandelen?!
[3] Ja, Ik zeg jullie: Als Ik nu begon
op puur hemelse wijze met jullie om te gaan, dan zouden jullié je allemaal
beginnen te ergeren en zeggen: 'Kijk eens, hoe onzinnig die mens zich gedraagt!
Hij zegt dingen die kant nog wal raken! Hoe kun je hem nu geloven?!'
[4] Daarom zullen jullie de
geestelijke nieuw of wedergeboorte pas dan geheel begrijpen, wanneer Ik als de
mensenzoon en zoon der mensen, net als Elia, voor jullie ogen van deze aarde
zal zijn weggevoerd!
[5] Pas dáárna zal Ik Mijn geest vol
waarheid en kracht uit de hemelen over al de Mijnen uitstorten, waardoor dan
pas de volledige wedergeboorte van de geest en in de geest volmaakt mogelijk
is, en ook pas dan en dáárdoor zullen jullie de wedergeboorte van jullie geest begrijpen
en beseffen.
[6] Maar éérder kan niemand in de
geest volledig nieuwgeboren worden en dat is al zo sinds Adam en geldt ook
zelfs voor Mozes en al de profeten.
[7] Maar door Mijn daad, die ik jou en
al de anderen nu heb aangekondigd, zullen allen, die vanaf Adam in de wereld
geboren werden en tijdens hun lichamelijke leven wel goed wilden ofschoon zij
dat niet steeds deden, deel hebben aan de totale wedergeboorte van de geest.
[8] Want er zijn velen die heel graag
iets goeds willen doen en het willen uitvoeren, maar niet de middelen en de
lichamelijke kracht en vaardigheid daartoe hebben, die echter toch net zo nodig
zijn als de ogen voor het zien. Wel, in zulke gevallen geldt bij Mij de goede
wil net zoveel als de daad zelf.
[9] Stel, dat je zag dat er iemand in
het water viel! Je zou de ongelukkige heel graag willen helpen, -maar je weet
dat je niet kunt zwemmen. Als je de drenkeling naspringt, verdrinken jullie
beiden. Als je echter goed zou kunnen zwemmen, zou je zeker zonder meer de
ongelukkige naspringen en hem redden. Maar omdat je helemaal niet kunt zwemmen,
spring je hem ondanks dat je hem heel graag wilt redden toch niet na, maar je
zoekt snel iemand die de ongelukkige nog zou kunnen en willen redden!
[10] Kijk, dochtertje, in zo'n geval
telt de goede wil net zo zwaar als het volbrachte werk zelf en dat geldt
eveneens voor duizenden en nog eens duizenden gevallen, waarbij door Mij alleen
al de goede wil als het uitgevoerde werk beschouwd wordt.
[11] Ik zal je nog een voorbeeld
geven! Stel dat je er alles voor over zou hebben een arme, die bij je kwam, te
helpen. Hoewel je zelf geen cent bezat, zou je de arme toch met alles wat maar
mogelijk was willen helpen! Omdat je zelf geen geld hebt, ga je naar mensen met
geld en vraagt hun met al je overredingskracht om hulp voor jouw arme, maar de
hardheid van hart der rijken maakt dat je niets krijgt en dat je de arme met
tranen in je ogen zonder ondersteuning verder moet laten gaan en hem
toevertrouwt aan God de Heer .
[12] Kijk, je wil telt dan al als de
volbrachte daad!
[13] En vóór ons waren er veel van
zulke mensen. Ze zijn er ook nu en hierna zullen er nog meer komen. Deze zullen
allen de wedergeboorte van hun geest in hun ziel deelachtig worden!
[14] Als jij nu dus net als al de anderen
nog niet precies kunt begrijpen waarin de eigenlijke wedergeboorte des geestes
bestaat, dan heb Ik je nu de reden daarvan zo duidelijk mogelijk uitgelegd. Als
binnenkort echter de tijd zal komen waarin je geestelijk zult worden
wedergeboren, zul je ook dan pas goed inzien wat het is, en waarom je het nu
nog steeds niet kunt begrijpen! -Begrijp je nu de reden, waarom je Mij nog
steeds niet helemaal kunt begrijpen?"
[15] JARAH zegt: "Ja Heer, U mijn
enige liefde! Nu begrijp ik het wel! Maar men móet U wel begrijpen, want U
stelt alles net zo zuiver in het licht als de zon die op de middag van een
wolkeloze dag de aarde beschijnt!"
[16] Na deze woorden bedankte zij Mij
voor deze uitleg en beloofde Mij ook dat zij niet gauw nog ooit weer om
menselijk dom gedrag zou lachen.
172
Cornelius en Jarah's wijsheid
[1] Cornelius vond de wijsheid van het
meisje echter onbegrijpelijk groot. Ook Faustus en Philopold waren erg verbaasd
en Cornelius vroeg Mij of hij nu aan tafel met het meisje over een aantal
dingen mocht spreken. En Ik stond hem dat toe. En dat verheugde zowel Cornelius
als het meisje en ook allen aan tafel en Ik raadde hem aan, wijze vragen te
stellen.
[2] Maar Cornelius begint, nu hij het
meisje een vraag zal stellen, diep na te denken over wat hij nu eigenlijk zal
gaan vragen. Omdat Ik gezegd had, het meisje alleen wijze vragen te stellen,
dacht Cornelius, dat het niet zo maar een doelloos tafelgesprek mocht zijn,
maar een gesprek met een goede inhoud en daarom zocht hij naar iets, dat
geschikt zou zijn voor een gezelschap dat steeds in de gelegenheid was het
hoogste te horen.
[3] Hoe langer en dieper hij daarover
nadacht, des te minder vond hij een onderwerp van gesprek dat hij genoeg de
moeite waard vond om daarover met het meisje van gedachten te wisselen. Hij
peinsde zich suf en vond niets dat hem belangrijk genoeg leek.
[4] Na vrij lang nadenken, zei hij
tegen Mij: "Wel, wel, ik dacht dat het gemakkelijker zou zijn, maar hoe
meer en hoe dieper ik nu nadenk, des te minder vind ik iets dat geschikt is
voor zo'n wijs kind!"
[5] IK zeg: "Wel, als je niets
buitengewoons kunt vinden, vraag het meisje dan het eerste het beste!"
[6] CORNELIUS zegt: "Daar ben ik
het wel mee eens, maar ook daar hapert het! Want iets al te alledaags kan ik
toch niet vragen en van de betere zaken zou ik niet iets weten, dat hier al
niet heel vaak aan de orde is geweest!"
[7] Het MEISJE, dat de verlegenheid
van Cornelius wel merkte, zei: "O geëerde, beste vriend. Als u geen vraag
voor mij weet, sta mij dan toe dat ik u een vraag stel, want vragen heb ik
genoeg, -iedere vraag roept meteen tien andere op!"
[8] CORNELIUS zegt: "Daar heb ik
niets op tegen, mijn lieve kind! Maar als jij mij een vraag stelt, moet ik
natuurlijk ook antwoord geven. Maar als ik dat eens niet zou kunnen -wat niet
zo denkbeeldig is, omdat je een kind schijnt te zijn met een heel helder
verstand -wat dan?"
[9] Het MEISJE antwoordt: "Nu,
wat dan?! Dan beantwoord ik mijn vraag zelf en dan beoordeelt u de vraag én het
antwoord, en dan kunt u mij vertellen of ik mij niet ergens heb vergist! Heus,
het is voor mij hier ook helemaal geen kleinigheid, vragen te stellen en te
beantwoorden, maar de Heer, die mijn enige, eeuwige liefde is, stoort mij
daarbij niet in 't minst, omdat een vergelijking tussen Zijn oneindige en onze
zeer beperkte wijsheid helemaal geen zin heeft.
[10] Of we nu wat meer of minder domme
dingen zeggen, verandert de verhouding tussen ons en de Heer niet in het minst,
want wij zijn zelf in alles helemaal niets vergeleken bij de Heer en dat er in
ons iets voor Hem is, komt omdat Hij door Zijn genade in ons hart is.
[11] Maar er zijn een aantal wijzen
onder ons, en wel hier aan deze tafel, die ik erg hoogacht. Met hen kun je
beter niet de degens kruisen!
[12] Er is wel veel dat, buiten mij en
Raphaël en natuurlijk de Heer, tot op dit ogenblik geen mens kan weten omdat
niemand op dit ongelofelijke terrein ook maar enige ervaring kan hebben. Maar
wat heb ik eraan thuis te zijn op de verre sterren, als ik daartegenover
onbekend ben op onze vaderlandse aarde?! Dan weet je toch nog maar erg
weinig!"
[13] CORNELIUS zegt:.."Wie aan
onze tafel is het dan voornamelijk, voor wie je menselijkerwijs zo'n bijzondere
eerbied hebt?"
[14] JARAH zegt: "Die vicekoning
daar, die nu samen met de oude Ouran over de gehele Pontus zal heersen! Hij
heet Mathaël. Die zou mij het vuur nog wel eens na aan de schenen kunnen
leggen! Ik geloof dat ik op honderd vragen van hem, niet één verstandig
antwoord zou kunnen geven!"
[15] MATHAËL zegt: "O m'n lieve
kindje, je bent nu opeens toch wel heel erg bescheiden! Bij mij kom je nog lang
niet in verlegenheid, want ik ken maar al te goed je scherpe verstand! Als
Raphaël zich bij jou al heel speciaal moet concentreren, hoeveel te meer dan
één van ons! En overste Cornelius doet er erg goed aan, diep na te denken
waarover hij met jou zal gaan praten! Want jij bent er één, zoals maar weinigen
van jouw geslacht! Het is wel waar, dat ook ik veel begrijp en veel weet maar
ondanks dat zou ik me toch nooit met jou in een soort wijsheidswedstrijd willen
meten, wat ook louter dwaasheid zou zijn! Maar veel dingen van je te leren, zal
ik altijd heel prettig, waardevol en dierbaar vinden."
[16] JARAH zegt: "Zo gaat het nu
met een arm meisje; als zij óók iets weet, durft niemand met haar te praten! Daarom
zou het voor haar haast beter zijn wat minder te weten, om niet lastig te
worden voor de wijzere vrienden! Maar wat kan ik nu doen?! Minder gaan weten
dan ik weet is onmogelijk, want ik kan het licht van mijn hart niet zwakker
maken dan het is. Dit licht geeft mij in steeds overvloediger mate de liefde
tot de Heer, de heiligs te Vader der vaderen van alle aardse vaders! Ja, als
het mij mogelijk zou zijn mijn enige en uitsluitende liefde ooit ook maar iets
te doen afnemen, dan zou ik ook zeker meteen dommer worden, maar zoiets is mij
onmogelijk! En wat ik daarom door dit licht weet, is niet mijn, maar des Heren
kennis in mijn hart en niemand hoeft er daarom voor terug te schrikken; zoals
ook ik niemand behoef te vrezen! Daarom moet u, nobele vriend Cornelius en u,
edele Mathaël, ook met mij kunnen spreken! "
[17] CORNELIUS zegt: "Jawel,
jawel! Maar, liefste Jarah, weet je, het is juist dáárom wat moeilijk, omdat,
zoals ik al heel duidelijk begin te voelen, je hart werkelijk te veel zuivere
wijsheid bevat. O, verder ben je uitermate aanvallig en lief en men zou
dagenlang naar je kunnen luisteren, maar vragen aan je stellen of vragen van je
krijgen, is toch wel Iets geheel anders. Het vragen gaat snel genoeg, maar
daarna komt het antwoord en dat ziet er bij mij nog maar povertjes uit!
[18] Ook wat eigendunk is mij nog niet
geheel en al vreemd en ik ben nergens ter wereld banger voor dan voor een of
andere blamage, wat natuurlijk ook niet juist is, maar daar kan ik niets aan
doen. Ik ben van kind af aan zo opgevoed en een oude gewoonte raak je minder
gauw kwijt, dan je zou denken.
[19] Maar heb nog enig geduld, er zal
mij nog best iets zinnigs te binnen schieten en dan zal ik er oprecht vreugde
aan beleven van jou heel wijze dingen te horen!"
173
Vraag en beloning
[1] Jarah gaat daarmee accoord en
CORNELIUS pijnigt zijn hersenen maar kan nog maar steeds niets geschikts
vinden.
[2] Na een poosje valt hem eindelijk
iets in en hij zegt dan tot Jarah: "Ja, nu heb ik toch iets gevonden. Ik
wilde van je weten, wat de zon nu eigenlijk is en uit welke elementen zij
bestaat, omdat zij zo'n zeer sterk licht en zo'n.nauwelijks te geloven hitte op
de aardbodem verspreidt! Lieve Jarah, als je mij daarover Iets kunt vertellen,
zal ik je, als je het wilt aanvaarden, koninklijk belonen!"
[3] JARAH zegt een beetje ironisch:
"Weet u, geëerde gebieder, zo haalt men de rotte vis uit een vijver, die
men probeert te zuiveren omdat de rotte vis het water stinkend en onrein en
daarom ook ongezond maakt! -Is dat duidelijk, geachte overste Cornelius?!
[4] Heeft u teveel schatten, dan zult
u, vooral hier in de door het vuur verwoeste stad, zeer veel armen vinden die u
nu een koninklijke ondersteuning ten deel kunt laten vallen! Maar ik heb van
niemand op deze aarde wat voor loon dan ook nodig, want ik bezit alle liefde
van den Heer en dat is ook mijn enige en grootste loon!
[5] O ja, ik zal uw vraag wel
beantwoorden, ik zal u niets schuldig blijven. Maar daarvoor laat ik mij 4oor u
beslist niet belonen, -en op aardse manier al helemaal niet! Dat zou ik echt
één van de grootste zonden vinden. Ten eerste zou ik het van de werkelijk
hulpbehoevende armen afnemen en ten tweede zou ik u de gelegenheid ontnemen
iets echt goeds te kunnen doen, temeer omdat ik zelf zeker geen arm aards kind
ben. Ik bezit misschien zelfs stoffelijke schatten die u met uw hele keizerrijk
niet zou kunnen betalen! Maar die heb ik eigenlijk net zo min nodig als uw
aangeboden koninklijke beloning.
[6] Geloof
echter niet, dat hier een bepaalde hoogmoed uit mij spreekt, het is de zuivere
en eenvoudige waarheid. Want als ik ook maar het kleinste spoort je trots zou
bezitten, zou ik niet op deze plaats naast de Heer van alle heren en de Meester
van alle meesters zitten! Daarmee, mijn overigens beste vriend Cornelius, zat
je er wat naast!
[7] Kijk, mensen zoals ik, die van de
Heer een bepaalde genade hebben gekregen, ook al is die dan altijd en immer
onverdiend, moeten heel anders dan de eigenlijke natuur en wereldmensen worden
beoordeeld en behandeld!
[8] U dacht, dat ik als jong,
nauwelijks veertienjarig meisje net zo'n ijdele aard zou hebben als de andere
wereldse meisjes en er misschien wel de grootste vreugde in zou scheppen,
koninklijke kleding te mogen dragen. Maar die ijdelheid ligt verder van mij
verwijderd dan de kleinste ster die uw oog vanaf deze aarde ergens aan het
firmament kan ontdekken, en da~ is toch wel behoorlijk ver weg! Neem daarom uw
aan mij gedane beloningsbelofte maar snel terug, anders beantwoord ik uw vraag
zeker niet!"
[9] CORNELIUS zegt: "Nu dan,
omdat ik er met mijn voorstel zo ver naast zit, neem ik het overeenkomstig jouw
wens graag terug en dat wat je mij hebt aangeraden, zal ik doen. Maar geef jij
dan uit vriendschap antwoord op mijn aan jou gestelde vraag!"
[10] Toen concentreerde JARAH zich
eens goed en zei: " U wilt dus nu van mij weten, wat de zon is en uit
welke elementen zij bestaat, omdat zij in staat is zo'n onvoorstelbaar sterk
licht en zo'n geweldige warmte, en hitte op de aardbodem te verspreiden?
[11] Wel, ik kan u dat geheel naar
waarheid uitleggen, maar wat zult u.daaraan hebben?! U kunt mij geloven zoals
een blinde iemand gelooft, die hem van een bloem vertelt dat deze
wonderbaarlijk mooi rood is. Zal de blinde ooit in staat zijn om zich zelf
ervan te overtuigen dat die bloem werkelijk zo wonderbaarlijk rood is? Dat zal
in dit leven wel moeilijk gaan en in het andere leven zal de vrije ziel zich
daar beslist weinig om bekommeren, want daar zal zij zonder meer in één
ogenblik meer kunnen overzien, dan wat hier in vijftig moeitevol doorleefde
jaren met alle vlijt kan worden geleerd. "
[12] CORNELIUS zegt: "Lief
meisje, daarmee heb je volkomen gelijk! Ik zal mij Ad personam meam
(persoonlijk) wel nooit kunnen overtuigen van de waarheid van jouw uitspraken
over de zon en of die wel helemaal kloppen. Maar ik weet nu ook, dat je mij in
feite nooit iets wijs kunt maken, omdat je datgene wat je weet, alleen maar
door de Heer weet en kunt weten. Daarom kan ik toch alles, wat je mij over de
zon ook maar zult en kunt zeggen, als een volkomen en onbetwistbare waarheid
aannemen!"
[13] JARAH zegt: "Wel, goed dan!
Ik ben echter benieuwd, of u niet tóch uw schouders op zult halen! Luister
dan!"
174
De natuurlijke zon
[1] Wel, de zon is ook, net als onze
aarde, een bewoonbare en ook geheel bewoonde wereld. Alleen is zij duizendmaal
duizend keer groter dan onze aarde die, zoals u ziet, toch ook niet klein is.
Maar het licht dat van die grote wereld afkomstig is, ontstaat niet op de
bewoonde zonneaarde, maar op een haar geheelomgevende luchtlaag met een
spiegelgladde oppervlakte. Deze wekt in de eerste plaats, door wrijving met de
haar aan alle kanten omgevende ether, voortdurend een onvoorstelbare hoeveelheid
onnoemelijk krachtige lichtenergie op en neemt in de tweede plaats, op haar
enorme, bolle oppervlak het licht van aeonen zonnen op en zendt dat weer naar
alle zijden uit.
[2] Door die straling van onze zon
wordt deze aarde, net als nog veel andere aarden, die wij planeten noemen,
verlicht en verwarmd. De warmte komt echter niet tegelijk met het licht van de
zon op deze aarde aan, maar wordt pas ter plaatse door het licht opgewekt.
[3] Het licht komt wel van ver, maar
de warmte wordt pas hier opgewekt. Deze ontstaat doordat bepaalde natuurgeesten
in de lucht, in het water en in de aarde door het licht geactiveerd worden.
Deze activiteit veroorzaakt datgene wat wij als warmte, en bij nog grotere
activiteit van de eerder genoemde geesten, als hitte waarnemen en ook zo
noemen. Net zoals het licht oneindig versterkt kan worden, zo kan ook de warmte
en de hitte groter worden.
[4] 'Maar', zult u vragen, 'wie kan
dan op de zon zelf bestaan? Want omdat daar het licht het sterkst moet zijn,
zal de hitte daar ook niet mankeren!' Maar, dat is niet zo. Naar het inwendige
van het eigenlijke zonnehemellichaam dringt nauwelijks het duizendmaal
duizendste deel van de gehele lichtsterkte der zon door en daarom is het
oppervlak van de zon niet veellichter en warmer dan hier op onze aarde en de
schepselen van God kunnen daar daarom evengoed bestaan en leven als op onze
aarde. Nacht wordt het daar echter niet, omdat alles op de zon zich in haar
eigen blijvende licht bevindt.
[5] Nacht bestaat voor de
zonnebewoners dus niet, -maar zij kunnen ondanks hun eeuwige dag toch de
sterren en de planeten, die samen met onze aarde om de zon cirkelen, nog heel
goed zien. Dat komt door de zeer reine lucht, die de zonneaarde over een
afstand van 1200 uur ver naar alle kanten omgeeft. Deze wordt weliswaar zo nu
en dan door dikke en zeer dichte wolken verduisterd, maar heeft daarentegen ook
weer heel wolkeloze tijden en streken, waarbij de buitenwerelden heel goed
gezien en bestudeerd kunnen worden; veel beter dan vanaf enige andere planeet.
[6] De zon draait ook om haar eigen
as, maar niet in ongeveer vijf en twintig uur zoals deze aarde van ons, maar in
negen en twintig dagen. Daardoor kunnen de zonbewoners binnen dat tijdsverloop
de gehele sterrenhemel te zien krijgen. qat geldt vooral voor de bewoners van
de middengordel, die naar mijn mening misschien wel de wijste en mooiste mensen
van de zon zijn. De bewoners van de andere gordels hebben meer overeenkomst met
de onderscheidene planeten.
[7] Over hoe het er binnen in het
verschrikkelijk grote zonnehemellichaam uitziet, geeft mijn gevoel mij aan, dat
daar nog meer hemellichamen als holle kogels in elkaar passen en van elkaar
gescheiden kunnen zijn door afstanden van twee-, drie tot vierduizend uur.
Deze afstanden zijn echter niet constant, omdat deze inwendige zonnelichamen
vaak erg uitzetten en dan weer tot de normale grootte inkrimpen. De holle
ruimten zijn gevuld met water of ook met allerlei soorten lucht.
[8] Wat de reden van dit alles is, kan
ik u niet zeggen, want dat weet slechts de Heer en Meester der oneindigheid,
die nu hier naast mij zit. Als u meer wilt weten, moet u zich maar tot deze
Enige en Enkele wenden!"
[9] CORNELIUS zegt: "Dank je wel,
lief en vriendelijk kind, voor wat je mij nu hebt verteld, hetgeen ik van alfa
tot omega zelfs met mijn verstand heel goed begrijpen kan, want ik ontdek er
niets onzinnigs in. Maar hoever moet dan de zon wel van deze aarde verwijderd
staan dat zij ons, ondanks dat het zo'n ontzettend grote wereld is, zo klein
kan voorkomen?"
[10]
JARAH zegt: "Thans hebben we daar op aarde geen maatstaf voor. De Egyptenaren hadden er echter wel een en de
latere nakomelingen -in Europa en niet in Azië -zullen weer een maatstaf
uitdenken. Maar dit kan ik u wel zeggen, dat een pijl, die vanaf de aarde uit
alle kracht naar de zon zou worden afgeschoten, op hoogste snelheid vliegend
ongeveer twintig jaar onderweg zou zijn voor hij op de zon aan zou komen!
[11] U kunt het zelf uitrekenen. Meet
de tijd, die een afgeschoten pijl. nodig heeft om duizend passen van een man af
te leggen. U zult ontdekken, dat de pijl ondanks al zijn snelheid toch twee
momenten nodig heeft om duizend passen van een man af te leggen. Een uur tijd
bevat echter 1800 van zulke dubbele momenten; een dag telt 24 uur en een jaar
bestaat uit 365 dagen, zoals u wel zult weten. Als u dat nu weet en u weet iets
van rekenen af, zult u er al gauw achter komen hoever de zon van de aarde
afstaat! Meer kan ik u niet zeggen en meedelen, want ook al zou ik het weten,
dan ontbreekt mij toch de maatstaf en het geëigende getal! Stel u 40 maal 1000
maal 1000 uur gaans voor en dan heeft u vrij nauwkeurig de afstand van de aarde
tot de zon!"
[12] CORNELIUS zet grote ogen op en
zegt: "Nee, dat zou ik niet achter dit meisje hebben gezocht! Het berekent
de grootste getallen ter wereld uit het hoofd, zoals wij de kleine getallen op
onze vingers uitrekenen! Zij is Euclides, de grootste rekenmeester, al ver
vooruit! Nee, zoiets is me nog nooit overkomen! Heer, zegt U mij of ik dat
alles nu zo moet geloven! Mij komt het in ieder geval voor, dat het meisje de
spijker aardig op de kop heeft geslagen!"
175
In de geest van ieder mens sluimeren talloze wonderen
[1] IK zeg: "Het is weliswaar
geen evangelie, maar het is op zichzelf een waarheid, die in de loop der tijd
ook haar goede kant zal hebben, om de mensen te genezen van allerlei bijgeloof.
Want niets veroorzaakt bij de mensen zo'n massaal bijgeloof als de lichte sfeer
van de sterrenhemel. Maar het is nu nog niet het moment om de mensen volledig
daarover in te lichten, want het gaat er nu vooral om, van de tegenwoordige
mensenlarven werkelijke en echte mensen te maken.
[2] Dat kan slechts bereikt worden
door de mens zover te brengen dat hij zichzelf en daarna ook God leert kennen
en Hem met al zijn kracht boven alles lief heeft. Als de mens daar eenmaal
geheel van doordrongen is en in staat is de heilige geest uit God te ontvangen,
wordt hij ook voor alle andere, tot nu toe nog onontdekte, waarheden
ontvankelijk en geschikt om deze te begrijpen!
[3] Zou men echter direkt zijn hoofd
daarmee volstoppen, dan zou hij daar niets van begrijpen en het hoofd er zo
over breken dat hij gek zou worden!
[4] Een basisregel is daarom: De
mensen moeten vóór zij enige kennis vergaren, eerst echte mensen worden, omdat
anders iedere kennis hen veel meer schaadt dan baat. Want alle wetenschap houdt
slechts het verstand bezig, dat haar zetel in de hersenen heeft. Maar het hart
als fundament van het leven blijft onbehouwen, ruwen woest, zoals dat van een
roofdier. En het begaat mét behulp van de wetenschap nog meer kwaad dan zónder
die kennis, want bij een goddeloos hart is de wetenschap een ware wegwijzer
naar het kwade in al zijn uitingen!
[5] Geeft daarom, vrienden en
broeders, de blinden eerst een juist levenslicht in het hart en laat pas door
dat licht het verstand van de ziel verlichten, dan zal alle kennis een ware
tegen voor de mens worden! [6] Het is heus wel te prijzen als men veel weet,
omdat men daardoor veel mensen goede raad kan geven. Maar het is beter, veel en
waarachtig lief te hebben! Want de liefde wekt op en brengt leven, de
wetenschap bevredigt slechts en legt zich dan te slapen!
[7] De kennis geeft iemand wel enige
hulp in dit tijdelijke leven, maar brengt hem voor het opwekken van zijn geest
zeer veel schade toe. Zodra de kennis echter in de loop van de tijd zonder meer
uit het licht van de geest ontstaat, bevat zij ook alle levenswarmte en is dan
net zo levend als het licht van de zon, dat niet alleen licht geeft als geen
ander licht, maar ook leven geeft, omdat haar licht de levenswarmte bevat en
die, waar het licht terechtkomt, ook meedeelt en de reeds aanwezige levenswarmte
nog meer leven geeft en tot leven wekt.
[8] Geloof Mij, de talloze wonderen
die in voor jullie onmeetbare ruimten rondwentelen en hun banen volgen, liggen
bij ieder mens in zijn geest verborgen. Probeer daarom allereerst jullie geest
geheel op te wekken, dan zullen jullie dat, wat geen oog ooit heeft gezien en
geen zintuig ooit heeft waargenomen, altijd in jezelf heel duidelijk zien en
ook met alle andere zintuigen zuiver kunnen waarnemen.
[9] Zij, die God in Mij, de
Mensenzoon, waarachtig herkennen en liefhebben, zullen reeds in dit leven
hemelse vreugden genieten waarvan tot op heden geen enkel menselijk zintuig
ooit iets heeft gemerkt of gevoeld! Maar op zuiver wetenschappelijke wijze zal
geen mens ooit zover komen! -Cornelius, begrijp je dat?"
176
Het lot van de Goddelijke leer
[1] CORNELIUS zegt: "Ja, Heer,
wat U zegt is een totale waarheid, die er volgens puur menselijke maatstaven
nog nooit is geweest. Want als die ooit ergens uitgesproken zou zijn en bestaan
zou hebben, zouden er zeker een aantal mensen deze als zodanig hebben
aangenomen en streng daarnaar hebben geleefd, en de uitwerking daarvan zou
zeker niet zijn uitgebleven.
[2] Maar, hoewel ik veel weet, heb ik
er nog nooit van gehoord. Bij ons heidenen was er juist van het tegendeel
sprake en daarom moet men veel bewondering hebben voor grote geesten zoals
Plato, Plotinius en Phrygius, evenals voor een aantal hoogstaande mannen uit
Rome, die slechts met meer dan heroïsche moeite en inspanning, pal tegen de
wetten van het veelgodendom in, het toch zover gebracht hebben om U, de ene en
alleen ware God, behoorlijk op het spoor te komen.
[3] Plato ontdekte, dat de enige en
alleen ware God, ook al was Hij dan onbekend, de zuivere liefde moest zijn. Hoe
meer hij over de onbekende God nadacht, des te warmer werd het in zijn hart en
toen hij merkte dat deze weldoende warmte toenam en een dokter hem zei, dat dat
een ziekte was, lachte Plato en zei: 'Als dat een ziekte is, zou ik nog wel
meer van die ziekte in mijn hart willen hebben, want die doet mij
onvoorstelbaar meer goed dan welke nog zo hoog geroemde gezondheid!'
[4] En Plato begon de onbekende steeds
meer lief te hebben en vertelde zelf, hoe hij tijdens de hoogtepunten van zijn
liefde voor de onbekende God, deze God had gezien en zich volledig met Hem
vereend had gevoeld en wat voor onbeschrijflijke gelukzaligheid hij daarbij had
ondervonden.
[5] Ook de andere grote wijzen
vertellen iets dergelijks en hun leer zou zeker heel heilzaam voor de mensen geweest
zijn, als de bekende dienaren der goden zich niet met alle mogelijke gruwelen
tegen de verbreiding daarvan hadden teweer gesteld.
[6] Maar het was altijd al zo en het
zal ook waarschijnlijk nog altijd zo blijven, dat de zuivere waarheid nooit
algemeen ingang kon vinden omdat in de loop van de tijd haar di rekte dienaars,
door lage belangen geleid, haar zelf de weg afsneden, haar in een labyrint
zetten en de aanvankelijk geheel rechte en open weg in duizend en meer bochten
wrongen, die, omraamd en omgeven door duister metselwerk, de zoeker nooit het
centrum lieten vinden waar de oude tempel van de waarheid stond.
[7] Heer, ook Uw leer zal het eenmaal
niets beter vergaan als er ook maar één priester bij haar opduikt! Leraren
moeten er wel zijn, maar op iedere tien is er zeker één schurftige, die maar al
te gauw de anderen aansteekt, waardoor de waarheid dan weer in het gedrang
komt!
[8] Mozes, de grote wijze van Kahiro,
de in alles ingewijde, aangenomen zoon van de dochter van de Farao, schreef de
goddelijke waarheid op marmeren tafelen en gebood vol goddelijke kracht, op
straffe van zeer strenge straffen, alleen déze te verkondigen en het volk aan
te sporen om volgens die leer te leven en te handelen Na hem zijn er nauwelijks
duizend jaar verstreken en hoe ziet de heilige leer van de marmeren tafelen er
nu uit?! Behalve de naam is er geen spoor meer van te ontdekken! Waar is de
oude ark des verbonds, die zo wonderbaarlijk en zo indrukwekkend en leven
gevend was? Waar zijn de oorspronkelijke tafelen, door Mozes met eigen hand als
voor de eeuwigheid beschreven? Kijk, alles hebben Mozes' opvolgers ten behoeve
van hun ellendige, wereldse belangen vernietigd!
[9] Daarom zeg ik, zonder ook maar een
profeet te zijn: Zoals het altijd was, zo is het nog en zal het altijd zijn,
als U, o Heer, de mensen het beheer van Uw leer in handen geeft. Binnen duizend
jaar zal het er voor die leer beslist heel slecht uitzien en de mensen zullen
daarin, op de manier van Diogenes, op klaarlichte dag de waarheid moeten zoeken
en toch niet geheel vinden.
[10] Ah, de volle waarheid zal heel in
het verborgene wel bij enkelingen bewaard blijven, maar over het geheel genomen
zal er niets méér van over blijven dan wat de kinderen van Abraham in deze tijd
overgehouden hebben van Mozes, namelijk het omhulsel en nietszeggende namen!
Wie begrijpt er nog iéts van de geest der Mozaïsche inzettingen?
[11] Daarom zeg ik en daar blijf ik
bij: "Zo waren de mensen altijd al en met kleine verschillen zullen ze ook
altijd zo blijven.
[12] Iets nieuws zal hen altijd
nieuwsgierig maken en inspireren, maar als de mensen er ook maar even aan
gewend zijn, wordt voor hen ook het verhevenste al gauw alledaags, waardeloos
en onbelangrijk! Wil het nog iets inspirerends voor hen hebben, dan moet het
meerdere malen met allerlei opvallende zaken opgefrist worden, zonder daarbij
de hoofdzaak ingrijpend te veranderen. Anders gaat de mensheid onder voortdurende
bliksem en donder uit pure verveling opnieuw gouden kalveren maken en vrolijk
daaromheen dansen.
[13] Ja, daarom zijn zelfs veel
priesters te verontschuldigen dat zij het volk in plaats van het echte geloof,
de slechtste glitter als iets zuiver goddelijks aanprijzen. Want als de stroom
der duisternis eenmaal uit zichzelf te sterk is geworden, is ook het daar
tegenin zwemmen onmogelijk geworden en de goed willendste priester, ook al
heeft hij in stilte voor zichzelf een juist waarheidslichtje, moet Nolens seu
volens (of hij wil of niet) met de stroom mee zwemmen, anders gaat hij zonder
meer ten onder!
[14] Heer, zo oud de mensheid hier op
aarde is, zolang is ook dit kwaad onafscheidelijk naast haar, dat kan beslist
niet ontkend worden. Zou de mensheid dan nooit of te nimmer geheel en al van
deze oude kwaal genezen kunnen worden? Ik zie namelijk niet in, waarom de
mensheid daaraan steeds en iedere keer weer opnieuw te gronde zou moeten
gaan!"
177
Het belang van de vrijheid van de menselijke wil
[1] IK zeg: "Ja, luister eens
mijn waarde! Op het hemellichaam waarop de mensen voorbestemd zijn om uit
zichzelf ware kinderen Gods te worden, is dit noodzakelijk!
[2] De minste geestelijke, van Mij
uitgaande beperking van de vrije wil zou Mijn bedoeling helemaal te niet doen!
[3] Daarom moet hier steeds volledige
vrijheid heersen, zodat men kan kiezen zowel voor iedere denkbare, tot diep
onder de diepste hel gaande zonde, alsook voor de hoogste boven alle hemelen
uitgaande deugd, anders wordt het niets met het ontstaan van de kinderen Gods
op de daarvoor bestemde aarde!
[4] En dat is nu juist de verborgen
reden waarom zelfs de heerlijkste leer van God na verloop van tijd onder het
smerigste vuil wordt vertrapt!
[5] Niemand zal van Mijn leer kunnen
zeggen dat zij ook maar iets tegennatuurlijks, onrechtvaardigs en onmogelijks
verlangt en toch zullen mettertijd zulke onrechtvaardigheden en
onuitvoerbaarheden binnensluipen, dat geen mens die helemaal zal kunnen
nakomen.
[6] In overdreven ijver zal men de
mensen bij honderdduizenden, erger dan wilde beesten, afslachten en daarbij van
mening zijn God een bijzonder aangename dienst te bewijzen.
[7] Ja, Ik zal Mijzelf door de mensen,
als die dat willen, moeten laten gevangennemen en daarna zelfs lichamelijk
moeten laten doden, om juist dáárdoor de mensen de meest vrije en grootste
speelruimte te geven voor hun wil. Want pas door deze grootste en onbeperkte
vrijheid zijn de mensen van deze aarde geheel in staat zich te verheffen tot
waarachtige en God in alles volkomen gelijk zijnde kinderen en goden.
[8] Want zoals Ik Zelf alleen door
Mijn totaalonbeperkte wilskracht en macht van eeuwigheid tot eeuwigheid God
ben, zo moeten de kinderen van Mijn liefde dat ook voor eeuwig worden!
[9] Maar om dat te worden, is nu juist
die geestelijke ontwikkelingsweg nodig die je nog zo erg tegen staat. Maar denk
maar eens wat na, dan zul je ontdekken dat het onmogelijk anders kan zijn!
[10] Waar het hoogste te bereiken is,
moet ook het laagste voorhanden zijn!"
[11] Dan denkt Cornelius wat na en
zegt na een poosje: " Ja, ja, Heer , het begint in mijn borst wat lichter
te worden! Het zou me nu eigenlijk wel duidelijk moeten zijn, maar het is nog
te bewolkt en mistig, zodat mijn ziel het nog niet zo duidelijk ziet. Op
bepaalde ogenblikken wordt ik echter toch ge waar dat het lichter in mij wordt
en dan begrijp ik heel veel. Op die wijze begrijp ik het nu ook juist zodanig,
dat ik er niet aan kan twijfelen. Maar dat het mij volkomen helder zou zijn in
deze tot nu toe wel niemand bekende wijsheidssfeer, daar is nog lang geen
sprake van!
[12] Misschien zou U, o Heer, op dit
terrein een wat sterker schijnsel in mijn hart kunnen geven!"
[13] IK zeg: "Dat zou Ik wel
kunnen, -maar dan zou dat sterkere licht niet jóuw, maar alleen Mijn werk zijn
en dus iets oneigenlijks in jou. Dan zou je niet meer behoeven te zoeken, te
vragen en nergens meer behoeven aan te kloppen.
[14] Maar Ik wil, en moet het ook
willen, dat ieder mens op de door Mij afgebakende weg voortgaat en zich door
eigen moeite en opoffering datgene verwerft, wat hij voor hier en voor het hiernamaals
nodig heeft, omdat hij anders nooit helemaal zelfwerkzaam en daarom ook nooit
zelfstandig zou kunnen worden.
[15] De volledige zelfstandigheid is
een van de meest noodzakelijke dingen voor de hoogst mogelijke zaligheid.
[16] Kijk eens naar welke dienaar dan
ook die erg goed beloond wordt! Hij heeft vrijwel alles wat zijn schatrijke
heer heeft. Hij kan de beste spijzen genieten en wijn drinken van de gastvrije
tafel van zijn heer. Als zijn heer reizen maakt over water of land, neemt hij
zijn dienaar mee, en waarvan de heer geniet, daarvan geniet zijn dienaar ook.
Maar toch is het genieten van beiden verschillend.
[17] De dienaar denkt vaak: 'Ik heb
een goede heer en hij verlangt niets van mij dat ik onbillijk zou kunnen noemen
en ik wordt zeer gewaardeerd en goed behandeld. Maar indien ik me eens wat te
buiten zou gaan, zou hij toch tegen mij kunnen zeggen: 'Mijn knecht, ik
beschouwde je als mijn eigen zoon en verlangde daarom slechts licht en billijk
werk van je. Maar je overschatte jezelf en begon als heer op te treden, daarom
kan ik je niet meer als dienaar gebruiken. Verlaat daarom mijn huis!' Dan zou
ik moeten gaan en een bedelaar zijn, maar mijn héér bleef heer van zijn vele
bezittingen.'
[18] Kijk, Mijn vriend, die gedachte
vergalt heel vaak het genot van de dienaar! Maar de heer is écht gelukkig
-hoewel hij veel met zijn dienaar op heeft, hoeft hij zich toch nooit zorgen te
maken dat deze hem zal verlaten, want voor deze ene krijgt hij gemakkelijk
honderd andere. Hij blijft de zeer vermogende heer en zelfstandig eigenaar van
zeer veel goederen en onmetelijke andere schatten. Zijn geluk kan daarom niet
verstoord worden, terwijl het slechts op toeval berustende geluk van de dienaar
ieder ogenblik beëindigd kan worden. En zie, zo liggen de verhoudingen hier nu
ook!
[19] Zolang Ik, als de Heer van al het
leven en al het licht, jullie voortdurend leven en licht moet blijven inblazen,
zijn jullie slechts Mijn knechten en dienaars, want deze gave van leven en
licht is geheel afhankelijk van Mijn wil. Waar zouden jullie onder deze
omstandigheden dan licht en leven vandaan willen halen?! Moet niet reeds de
gedachte aan de mogelijkheid die het nu gezegde inhoudt, je erg bang maken?!
[20] Maar zolang in een hart nog enige
angst, vrees en bangheid kan worden opgewekt, is er van een volkomen geluk
onmogelijk enige sprake!"
178
Aanleg en bestemming van de mens
[1] Ik ben juist Zélf op deze aarde
gekomen, die bestemd is voor het verwekken van Mijn echte kinderen, om jullie
te bevrijden van de banden die de schepping met zich meebrengt, en jullie door
woord en daad de weg naar de ware, zelfstandige, eeuwige levensvrijheid te
tonen en deze door het voorbeeld, dat Ik jullie geef, te banen en te effenen.
[2] Slechts op die weg zal het
mogelijk zijn, in te gaan in de onmetelijke heerlijkheid van God, van Mijn en
jullie Vader.
[3] Want als mens ben Ik mens, zoals
jullie mensen zijn, maar in Mij woont de volheid van de goddelijke heerlijkheid
van de Vader, die in Zichzelf pure liefde is. En niet Ik als jullie medemens
zeg dat nu tegen jullie, maar het woord dat Ik nu tot jullie spreek is het
woord van dec Vader, die in Mij is en die Ik goed ken, maar die jullie niet
kennen. Want als jullie Hem zouden kennen, zou Mijn zending niet nodig zijn.
Maar juist omdat jullie Hem niet kennen en nog nooit herkend hebben, ben Ik
Zelf gekomen om Hem aan jullie te tonen en geheel te leren kennen.
[4] Het is de wil van de Vader dat
allen die Mij, de Zoon der mensen,' geloven en dat Ik door de Vader ben
uitgezonden, het eeuwige leven en de heerlijkheid van de Vader in zich zullen
bezitten om echte kinderen van de Allerhoogste te worden en dat voor eeuwig
blijvend te zijn!
[5] Maar om dat te worden, moeten in
deze wereld hemel en hel onder één dak wonen! Zonder strijd is er geen overwinning!
Waar het hoogst bereikbare mogelijk is, moet men daarvoor ook alles geven. Om
een uiterste te bereiken moet men zich eerst van een tegenovergesteld uiterste
losmaken.
[6] Hoe zou er een hoogste uiterste
denkbaar zijn zonder een laagste uiterste?! Of kan iemand van jullie zich
bergen voorstellen zonder daartussen liggende dalen?! Worden de hoogten van de
bergen niet afgemeten aan de grootste diepte van een dal?! Er moeten dus zeer
diepe dalen zijn en wie in de diepte van het dal woont, moet met veel moeilijkheden
worstelend de bergen beklimmen om het meest vrije en verste uitzicht te
verkrijgen. Als er echter geen dalen waren, waren er ook geen bergen en zou
niemand een hoogte kunnen bestijgen die ook maar iets meer dan het normale
vergezicht zou opleveren.
[7] Dit is weliswaar slechts een
stoffelijke gelijkenis, maar zij bevat toch hetzelfde en overeenkomstige van de
eindeloos grote, geestelijke werkelijkheid, -voor degene, die denken kan en
wil, zal dit beeld steeds meer inhoud krijgen.
[8] In de sfeer van het innerlijke
leven zijn jullie geroepen en uitgekozen om het hoogste te bereiken, -dus moet
er ook een laagste binnen jullie bereik liggen, en daarom hebben jullie een
volkomen vrije wil en de kracht, het laagste in jezelf te bestrijden met de jullie
door God voor eeuwig gegeven geheel eigen kracht.
[9] Zie je, beste vriend Cornelius, de
zaken, dingen en levensverhoudingen in deze wereld staan er zó voor, omdat dat
zo moet zijn! En nu zul jij hopelijk nauwelijks nog met een vraag daarover
aankomen!
[10] Ik zou je in de geest naar een
ander hemellichaam kunnen brengen, waar je alles in een staat van volmaaktheid
aan zou treffen, zoals je dat bij de maaksels van dieren zo onnavolgbaar kunt
zien. Maar wat hebben zij aan zo'n steeds terugkerende volmaaktheid? Deze
voorziet slechts in hun kommervolle en eentonige levensbehoefte. Maar iets méér
dan dat is er beslist niet te vinden!
[11] Kunnen onder zulke omstandigheden
wel Godskinderen opgevoed worden?!
[12] In jullie mensen ligt daarentegen
oneindig veel verborgen, maar het is alleen niet ontwikkeld. Daarom kan het
kind, als het ter wereld komt, helemaal niets en staat daarbij ver beneden welk
pasgeboren dier dan ook.
[13] Maar juist omdat het zo naakt, zo
zwak en totaal hulpeloos en met net iets meer bewustzijn dan een zee-inktvis
als een totaal leeg vat erbij staat, kan het opklimmen tot het hoogste,
goddelijke bewustzijn en al het volmaakte verwachten!
[14] Houdt daarom goed rekening met
alles, wat Ik nu heb gezegd en handel daarnaar, dan zullen jullie ook
onfeilbaar dat bereiken, waarvoor jullie allen geroepen en uitgekozen zijn voor
tijd en eeuwigheid! -Zeg Mij nu, vriend Cornelius, hoe je nu over deze aarde en
haar mensen in het licht en in de duisternis bij jezelf denkt!"
179
De herinnering van Cornelius aan de geboorte van de Heer
[1] CORNELIUS dacht een tijdje
daarover na en zei tenslotte vol verwondering: "Heer, Heer, - ja, heel
goed, ja! Maar het verandert eeuwig niets aan het feit, dat ik het nooit waard
zou zijn dat U in mijn huis zou komen! Want alleen U bent Degene, waarvan de
grote Jodenkoning David, wiens psalmen ik reeds in mijn jeugd heb gelezen,
heeft voorspeld toen hij sprak: 'Maak de poorten wijd en de deuren hoog, opdat
de koning der ere binnen kan komen! Wie is de koning der ere! Het is Heer
Zebaoth, machtig in de strijd!' (Psalm 24, 7-8)
[2] Zoals gezegd, heb ik dat reeds in
mijn jeugd geweten en merkwaardig: Het moest zo zijn dat ik getuige was van Uw
geboorte in Bethlehem en tevens degene, die Uw aardse ouders een vluchtweg
aangaf voor de meedogenloze achtervolging van de oude Herodes.
[3] Maar ik was toen pas vijf en
twintig jaar en ik ben nu ruim dertig jaar ouder en ik heb gedurende die tijd
zeer veel door en meegemaakt, ik heb veel gezien, gehoord en ondervonden. Maar
ondanks dat alles, blijven mij de wonderlijke woorden van David en Uw geboorte
en al haar bijverschijnselen nog zo levendig bij, alsof ik die pas gisteren of
eergisteren persoonlijk had meegemaakt. En intussen hoor ik weer: 'Maak de poorten
wijd en de deuren der wereld hoog, opdat de koning der ere binnen kan trekken!
Wie is de koning der ere? Het is de Heer Zebaoth, machtig in de strijd!'
[4] En heimelijk sprak ik die tekst
reeds uit bij Uw geboorte. En toen U mijn knecht genas en ik vervolgens de zeer
grote gunst genoot U te ontmoeten, hield ik mij in mijn hart, dat U boven alles
eert en liefheeft, deze verzen voor! En daarom zeg en getuig ik het ook nu dat
U alleen de grote eeuwige Koning der ere bent waarover de wijze,' grote koning
der Joden op profetische wijze heeft gezongen! En mocht U niet die koning
Zebaoth zijn, hoe zou U dan zó over de mensen der aarde hebben kunnen spreken,
als U zojuist heeft gedaan?!
[5] Ja, bleven Uw heilige woorden ook
maar zo muurvast in ons geheugen! Maar bij mij was mijn geheugen helaas nooit
mijn sterkste kant. De hoofdzaak echter, dat is de kern, onthoud ik wel! Maar
datgene wat U ons nu verteld hebt, ligt ver buiten elk menselijk begrip en
hoewel ik wel vrij aardig begrijp wat daarmee bedoeld wordt, komt het geheel me
toch voor als een heldere droom en het zal me moeite kosten het thuis aan mijn
huisgenoten zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten. Mijn geheugen kan niet alle
punten zo woord voor woord bewaren zoals ze door Uw heilige mond zijn uitgesproken."
[6] IK zeg: "O, dat is vlug en
eenvoudig verholpen! Kijk, daar hebben we toch engel Raphaël, laat hem maar
enige vellen goed perkament aanreiken en hij zal Mijn hele toespraak, die
bijzonder belangrijk is, meteen voor je hebben opgeschreven!"
[7] Met het grootste plezier van de
wereld roept Cornelius direkt zijn bedlenden en laat ongeveer twintig vellen
zeer goed perkament, zwarte kleurstof en een gouden schrijfstift brengen.
[8] De engel raakt slechts met de in
de zwarte kleurstof gedoopte schrijfstift het perkament aan en ogenblikkelijk
zijn alle twintig vellen in de juiste verhoudingen beschreven.
[9] Dan geeft de engel de twintig
vellen aan Cornelius ter inzage, die grenzeloos verbaasd is dat de engel alles
zo onbegrijpelijk snel op het papier heeft gezet. Want Cornelius was er nog
geen getuige van geweest dat Raphaël bij eerdere gelegenheden staaltjes van
zijn snelschrijverij toonde. Daarom was hij dan ook zo buitengewoon verbaasd
dat deze engel zo wonderbaarlijk snel met het uitschrijven van de door Mij
gesproken woorden klaar was en dat nog wel in de Griekse en Latijnse taal en zo
woordelijk, dat er geen lettertje aan ontbrak.
[10.] Dit trok ook zeer de aandacht
van Kisjonah, Faustus en de bekende Philopold en het veroorzaakte bij hen veel
verbazing. De erg weetgierige Philopold begon Raphaël te ondervragen hoe het
mogelijk was om zoiets met zo'n enorme snelheid op te schrijven.
[11] Maar de ENGEL zegt: "Vriend, dat is
ons altijd met des Heren hulp heel goed mogelijk, -maar het hoe daarvan aan u uitleggen,
is helemaal onmogelijk. Iedere volmaakte geest bezit de eigenschap om niet
alleen zo'n geschrift, maar om iedere handeling waar kracht bij aangewend
wordt, ook al is deze nog zo groot, in een oogwenk uit te voeren. Als u een
berg of een heel omvangrijk gebergte verwoest of vernietigd wilt hebben, of een
meer drooggelegd, of een zee tot land gemaakt, of een gehele aarde vernietigd
of de duizendmaal duizend maal grotere zon, of als u mij naar een van de verst
verwijderde sterren zou sturen en een bewijs zou vragen dat ik daar werkelijk
geweest was, dan zou ook dat in een zo kort moment gebeuren, dat u niet met uw
zintuigen zou kunnen waarnemen dat ik ook maar even afwezig zou zijn geweest.
Wel, hoe dat gebeurt en kan gebeuren, kan slechts de zuivere geest begrijpen!
[12] Als u geestelijk geheel
wedergeboren zult zijn, zult u het ook begrijpen, inzien en zelf kunnen, maar
zolang u niet in de geest bent wedergeboren, kunt u die eigenschappen van de
zuivere geesten onmogelijk begrijpen, ook al zou ik ze u nog zo duidelijk laten
zien! Maar vraag u zelf eens af, hoe uw gedachte in een flits van hier naar
Rome of Jeruzalem kan gaan en ook weer hier naar u terug! Vriend Philopold, als
u mij dat kunt verklaren, dan zult u ook al gauw mijn snelheid begrijpen."
[13] PHILOPOLD zegt: "Ja, ja,
heerlijk, wonderbaarlijk engelwezen, de gedachte flitst wel heen en weer, en
niemand kan haar snelheid meten, maar de gedachte schept niets reëels, zij
vormt een zeer vluchtig beeld. Als iemand zijn gedachten gerealiseerd wil
hebben, moet hij dat moeizaam met zijn handen uitvoeren en het duurt dan lang
voor het beeld van de gedachte in de werkelijkheid zichtbaar wordt. Maar bij
jou is op wonderbaarlijke wijze de gedachte ook al een volbracht werk. Kijk,
daar ligt toch wel een geweldig verschil tussen mijn en jouw gedachten!"
180
De taak van engelen en mensen
[1] De ENGEL zegt: "Helemaal geen
verschil! Laat uw geest eerst de wedergeboorte bereiken, en uw gedachte zal in
alles wat op de goddelijke orde is gebaseerd ook als een geheel volmaakt,
goddelijk wonderwerk een realiteit zijn!
[2] Geloof niet, dat ik het ben, die
hier handelt en doet, maar alles doet en wordt bewerkt door de geest van de
Heer, die in feite mijn innerlijke wezen is en vervult. Wij, engelen, zijn van
oorsprong niets anders dan uitstralingspunten van de goddelijke Geest! Wij zijn
in zekere zin de gepersonifieerde, zeer krachtig werkende wil van God. Ons
woord is wat Hij zegt en onze schoonheid is een geringe weerspiegeling van Zijn
oneindige heerlijkheid en niet te meten majesteit.
[3] Maar ook al is God de Heer in Zijn
wijsheids- en machtsmajesteit oneindig, toch is Hij in de liefde des Vaders
hier als een beperkt mens bij en temidden van jullie. En juist deze liefde, die
Hem Zelf tot mens voor jullie maakt, maakt ook ons engelen tot mensen voor
jullie, omdat wij anders alleen licht en vuur zijn, naar buiten flitsend door
al de eindeloze ruimten als grote scheppende gedachten, vervuld met het woord,
de macht en de wil van eeuwigheid tot eeuwigheid!
[4] De Geest echter en nog meer de
eigen liefdesvlam uit het hart van God, die maakt dat jullie in feite echte
kinderen van God worden, krijgen jullie mensen van deze aarde pas heden, en
daardoor zijn jullie onuitsprekelijk bevoorrecht boven ons, en wij zullen jullie
weg hebben te gaan om aan jullie gelijk te worden.
[5] Zolang wij engelen allen zo
blijven zoals wij nu zijn, zijn wij niets dan armen en vingers van de Heer, en
roeren en bewegen ons pas dan om te handelen, als wij door de Heer net zo
bestuurd worden als wanneer u uw handen en vingers aan het werk zet. Alles wat
u aan mij ziet, behoort aan de Heer. Wij hebben mets van ons zelf, -alles aan
ons is eigenlijk de Heer Zelf.
[6] Maar u bent geroepen en
voorbestemd om geheel zelfstandig zo te worden als de Heer Zelf is. Want tegen
u zal de Heer nog zeggen: ' Jullie moeten in alles net zo volmaakt zijn als
jullie Vader in de hemel in Zijn eindeloze volmaaktheid is!
[7] Maar pas als de Heer dat tegen
jullie mensen zal zeggen, zullen jullie volledig beseffen tot wat voor
eindeloos grootse dingen jullie geroepen en voorbestemd zijn, en wat een
oneindig verschil er dan tussen jullie en ons bestaat!
[8] Nu zijn jullie weliswaar nog maar
embryo's in het moederlijf, die met de hun eigen minuscule levenskracht geen
huizen kunnen bouwen. Als je echter uit het ware moederlichaam van de geest
wordt wedergeboren zul je ook dat kunnen doen wat de Heer doet!
[9] Ik zeg jullie nog iets, wat de
Heer Zelf tegen je zal zeggen als je volledig levend in het geloof en in alle liefde
tot Hem zult blijven. Kijk dit zal Hij tegen jullie zeggen: 'Ik doe grote
dingen voor jullie, maar jullie zullen nog grotere dingen doen voor alle
mensen!'
[10] Zegt de Heer dat soms ook tegen
ons? O, beslist niet, want wij zijn toch juist die wil en die daad van de Heer,
tegenover wie de Heer, als het ware tegen Zich Zelf getuigend, jullie dit in
het vooruitzicht stelt.
[11] Maar des Heren eindeloze liefde,
genade en overgrote erbarming zal ook mettertijd voor ons engelen een weg
aanwijzen waarop wij volledig gelijkwaardig aan jullie zullen worden.
[12] De weg, die de Heer nu Zelf gaat,
zal nog de weg van alle oergeschapen geesten van alle hemelen worden. Dat zal
natuurlijk niet van vandaag op morgen gebeuren, maar geleidelijk aan, gedurende
een steeds doorgaand verloop der nooit en te nimmer ergens eindigende
eeuwigheid, waarin wij uit God als in een oneindig grote kring op en neer en
heen en weer gaan, zonder ooit aan de uiterste rand te komen. Maar ook al laat
iets nog zo lang op zich wachten, het gebeurt uiteindelijk toch, omdat het
getrouwen waarachtig thuis hoort in de grote orde des Heren. Wat zich eenmaal
daarin bevindt, gebeurt ook, - het 'wanneer' is echt niet zo belangrijk! Is het
eenmaal gebeurd, dan is het er, alsof het er al altijd was.
[13] U, vriend Philopold, was honderd
jaar geleden nog niet geboren en was er dus niet zoals u er nu bent. Maar komt
het u gevoelsmatig niet voor alsof u hier altijd al was? Alleen de koele
berekening van uw verstand zegt u dat u er niet altijd was, maar uw gevoel en
uw zeer levendige gewaarwording tonen u het volslagen tegendeel.
[14] Ook zegt uw koele verstand, dat u
eens zult sterven en dat daarmee al datgene, wat u nu bent, voor altijd en
eeuwig van deze aarde zal verdwijnen. Maar vraag daarentegen uw gevoel en uw
gewaarwording, die twee zullen van een sterf of vergaanproces op deze aarde
niets weten en daarvan ook niets willen weten.
[15] Wel, wie heeft dan het gelijk en
de waarheid aan zijn kant, - het koele verstand of het warme levensgevoel? Ik
zeg u: beide, zowel het verstand als het warme, zelfbewuste levensgevoel! Het
verstand als geordende hersenbibliotheek van de ziel zal met het verdwijnen van
het lichaam zeker ook verdwijnen. Tesamen met de andere delen van het lichaam
en de ledematen moet zijn stoffelijke waarnemings en berekeningsvermogen,
omdat het vergankelijk is, ook de vergankelijkheid in zich voelen. Maar anders
is het met het levensgevoel en met het zichzelfbewust-zijn, dat, omdat het
geestelijk is en uit God komt, nooit een begin heeft gehad en daarom ook nooit
kan eindigen!
[16] Daarom kan de ziel zich in haar
stoffelijke toestand onmogelijk voorstellen dat zij, als een vergankelijk iets,
eenmaal zal ophouden te bestaan. En daardoor wordt het steeds lichter in de
ziel. Als zij dan geheel één wordt met de in haar wonende geest uit God, wordt
het levensbesef zo helder en machtig, dat het gevoel van vergankelijkheid
voortkomend uit de koele berekening van het verstand iedere betekenis en iedere
kracht verliest.
[17] Dat komt doordat de geest des
Heren, die alle levenskrachten der ziel doordringt, ook de delen van het
lichaam waar de zenuwgeest (*De zenuwgeest verbindt het lichaam met de ziel)
zich bevindt, doordringt en deze daarmee alle vergankelijkheidsgevoel ontneemt.
En dat komt weer, omdat door de geest tenslotte alle eigenlijke, etherische,
lichamelijke levensstoffen, net als de levenskern van de ziel, onsterfelijk
worden.
[18] Philopold, u zult, omdat u ook
van boven afkomstig bent, nu gemakkelijk kunnen begrijpen dat een geest alles
kan verwachten en dat geen enkele tijdsduur voor hem eigenlijk iets betekent.
Eenmaal komt volgens de orde van de Heer toch ook de zegenrijke beurt aan hem
en dan is het maar de vraag, welk deel van de eeuwigheid voor hem het langst
is, -het doorleefde deel waarin men actief was, of het nog te doorleven deel,
waarin men nog actief moet worden?!
[19] Nu ben ik nog wel datgene, wat ik
ben, en dit schijnlichaam is nog lang geen vlees en bloed dat met een
wezenlijke ziel door .verwekking en geboorte is ontstaan. Maar het is toch al
een zekere benadering daarvan en de tijd tot de volle verwerkelijking van die
genade zou wel eens met zo lang op zich kunnen laten wachten en dan ben ik wat
u nu bent!
[20] Prijs mij daarom nu niet omdat u
mij iets wonderbaarlijks hebt zien doen. Want omdat ik eigenlijk nog geen
persoon ben, maar omdat mijn ik alleen maar de wil van de Heer is, moet ook
alleen de Heer Zelf geroemd en geprezen worden voor het wonder, want Hij zou
dat en nog oneindig grotere dingen hebben kunnen doen, zonder mijn verschijning
daarbij te gebruiken.
[21] Maar Hij is nu juist degene die
de heilige-grote toespraak tot Cornelius hield, die ik toen voor hem opschreef.
Je kent Hem wel van Kana bij Kis en zult Hem nu nog beter leren kennen. -Er zal
nu echter meteen iets gebeuren waarbij Hij weer pure levenswoorden zal
spreken."
181
Gedachten van Philopold over de schepping
[I] PHILOPOLD richt zich dan tot de
naast hem zittende Kisjonah en zegt tegen hem: "Heb je, net als ik, nu ten
langen leste een juist begrip van een engel van God? Kijk, ik zei ook altijd al
dat de engelen eigenlijk geen personen, maar met Gods wil vervulde ideeën zijn
en slechts dan een zichtbare, bepaalde vorm aannemen, als God dat noodzakelijk
vindt. Omdat God echter een enorm aantal ideeën van verschillende grootte en zo
nu en dan ook kleinere, aanvullende ideeën zal hebben, is het zeker dat deze
ideeën, op wat voor manier ze ook uitgevoerd moeten worden, vervuld moeten zijn
van de macht en de kracht van de goddelijke onveranderlijke wil, omdat ze
anders nooit in werking gesteld of tot stand gebracht kunnen worden.
[2] Alle duurzame scheppingen, die
voor enige tijd, of ook wel voor altijd, een bepaalde, zichtbare vorm hebben
-zoals bijvoorbeeld een gehele wereld en alles wat erin en erop is en alles
waaruit deze bestaat -zijn van God uitgegane ideeën die zich reeds in een
gerealiseerd bestaan bevinden. Maar om dat tot stand te brengen, moeten er van
God ook voortdurend, merendeels vormloze, geheel vrij werkende ideeën uitgaan,
die ook met Zijn wil vervuld zijn, maar die er alleen zijn om te werken en
vormen te maken. Zij zijn er niet om zelf een vorm te zijn, waarin kracht en
intelligentie zijn samengegaan om zo, op een aan God gelijke wijze, vanuit het
eigen centrum op de objectief uitgezonden ideeën dusdanig in te werken, dat zij
binnen een zekere planmatige orde zinvolle vormen opleveren. Nee, zij blijven
zelf steeds zonder vorm en bevorderen het maken van vormen, zoals de wijze
Plato reeds beweerd heeft over de oorspronkelijkheid van de menselijke ziel.
[3] Deze engel heeft nu natuurlijk wel
een vorm, maar deze vorm is eigenlijk op zichzelf niets, omdat deze niet
blijvend is. Toch staat hij zoals hij is, bijna op het punt om als een
zelfstandige, grote gedachte uit het oorspronkelijke idee van God, vrij en
alleen van zichzelf afhankelijk te bestaan en zelfstandig te werken,
gedeeltelijk met het nu afgescheiden eigen materiaal en ten dele met hetgeen
uit God steeds maar door binnenstroomt.
[4] Ik geloof dat daarin ook het grote
idee ligt voor het eigenlijke, ware kindschap van God. Want zolang een idee
identiek blijft aan de Godheid, omdat het niet afgescheiden is, kan daarbij aan
geen zelfwerkzaamheid en daardoor ook aan geen zelfstandigheid worden gedacht.
Pas dan als het idee helemaal identiek is met ons mensen van deze aarde, kan
het ook dat worden en zijn, waartoe wij mensen zijn geroepen.
[5] Zeg
eens, of mijn mening juist is of niet?!"
[6]
KISJONAH zegt: "Ja, ja, ik vind daar geen onjuist beoordeelde zaken in! Ik
ben weliswaar absoluut geen filosoof, maar toch zegt mijn natuurlijke,
wereldse verstand mij dat je nu heel wijs hebt gesproken en ik ben blij, dat ik
aan jou zo'n wijze vriend en broeder in de leer heb. Thuis zullen we er nog
veel over kunnen praten, maar nu zie ik toch weer uit naar een levenswoord uit
de mond van de Heer!
[7] De
engel heeft al wel iets aangekondigd, maar er gebeurd nog niets en de Heer is,
zoals ik zie, tijdens onze wijsheidsdiscussie wat ingeslapen, en het heeft er dus
nog niet veel van weg dat Hij gauw Zijn heilige mond open zal doen om iets te
zeggen.
[8]
Het wijze meisje dat Cornelius zoveel te denken gaf, is ook ingeslapen en ook
de opperstadhouder, en ik merk nu dat er al meer aan onze tafel slapen, maar
aan de andere tafels gaat het er levendig aan toe! Het lijkt mij dat deze tafel
door de wijsheid die de engel en vooral jij ten beste hebben gegeven, zo
slaperig is geworden!? " .
[9] Weet je, geliefde Philopold, ik
lulster bijzonder graag naar je als jee over bovenzinnelijke dingen begint te
spreken, maar hier in het bijzijn van de allerhoogste Wijsheid gaf je bijna te
veel van het goede! Toegegeven, de engel heeft ook lang tegen ons gesproken,
maar hij sprak zuiver het woord van de Heer en daarom was het in zekere zin
gelijk, of hij, of dat de Heer Zelf sprak, Maar toen jij daarna begon te
spreken, was dat alleen maar jóuw mening na alles wat je van de engel had
gehoord en dat heeft, geloof ik, die slaperigheid aan onze tafel veroorzaakt! –
Geloof je dat zelf ook niet een beetje?"
[10] PHILOPOLD zegt: " Ja,' ja,
je zou wel eens gelijk kunnen hebben. Het spijt me nu ook echt dat ik mij zover
door mijn verstand heb laten verleiden. Maar ik kan het nu niet meer ongedaan
maken, hoewel ik er daarnaast toch ook van overtuigd ben, niets ongerechtigs
begaan te hebben!"
182
De vergankelijkheid van het verstand
[1] Nu kom IK weer helemaal wakker
overeind,en zeg met een heel vriendelijk gezicht tegen Philopold: "O,
helemaal met!
[2] Jouw beschouwing over het verschil
tussen een engel en een waar mens van deze aarde is heel juist. Het is precies
zoals jij het hebt begrepen en zo voortreffelijk hebt uiteengezet. Mijn lichte
sluimer was alleen maar een gevolg van lichamelijke vermoeidheid, want wij
hebben nu bijna twee volle nachten gewerkt!
[3] Maar omdat jij nu toch al zo'n
platonische. wijze bent, geef jij dan nu eens de werkelijke verklaring voor
Mijn afdaling in het vlees van deze aarde!
[4] "Dat Mijn geest is en eeuwig
was, dat weet je. Ik heb echter ook een lichaam van vlees en bloed, net als de
andere mensen, dat zie je en voel je net zo goed als allen hier aan tafel.
[5] Waarom deed Ik een sterfelijk
omhulsel om? Waarom bekleedde de diepste grond van al het bestaan en leven zich
met het omhulsel van de duidelijkste sterfelijkheid?! Moet dat zo zijn, of is
dat alleen maar een of andere gril van die eeuwige, goddelijke geest, die in
Mij is, verblijft en werkt? -Als je Mij dat tot volle tevredenheid kunt
uitleggen, zal je reeds in dit leven een wijsheidsprijs uit de hemelen te beurt
vallen!"
[6] PHILOPOLD zegt: "Heer,
eerlijk gezegd vermoed ik het en in mijn levensnacht zie ik het schemeren als
heel vroeg in de ochtend. Kennelijk schenkt Uw genade mij dat, o Heer! Ja, ik
voel de eindeloze grootheid van hetgeen aanschouwelijk gemaakt moet worden,
maar woorden ontbreken mij daarvoor!
[7] Aeonen aardse wijsheidsvolzinnen
zijn niet in staat dit te omschrijven. Je zou een aparte, geestelijke taal
moeten hebben, die allen zouden moeten begrijpen, anders zou men voor dovemans
oren spreken.
[8] Maar hoe zou je ten eerste aan
zo'n taal moeten komen en hoe zou je ten tweede de mensen een goed begrip
daarvoor kunnen bijbrengen?! Kijk, o Heer, dat zijn naar mijn mening zeer
belangrijke voorwaarden, zonder welke een uitleg op zo'n hoog wijsheidsniveau
volkomen onmogelijk is!
[9] Desondanks voel ik heel levendig
de grote en heilige, wonderbaarlijke waarheld in mij. Daarnaast voel Ik echter
ook de totale onmogelijkheid om met onze armzalige woorden, deze grootste en
heiligste van alle waarheden ten behoeve van een goed begrip behoorlijk te
omschrijven. U zult, o Heer, deze reden goedgunstig willen aanvaarden en mij
daarom willen ontslaan van zo'n buitengewoon moeilijk~ en diepzinnige,
wijsgerige beschouwing!"
[10] IK zeg: " Ah, dat is niets.
Er is heus niet zoveel voor nodig als je denkt! In het verstand, waar de ziel
gewoonlijk haar wijsheid opdoet, zul je hiervoor wel moeilijk de geschikte
woorden vinden, maar in je hart, dat de drager van de geest uit het hart van
God is, des te beter
[11] Zoek daar en je zult vinden dat
ook de grootste wijsheid met de eenvoudigste en bescheidenste woorden van de
wereld veel beter en voor iedereen begrijpelijker uiteengezet kan worden, dan
met de verheven woorden van Salomo's wijsheid! Wat heeft diens Hooglied voor
zin als je het bij de duizendste keer dat je het leest, net zo min begrijpt als
bij de eerste?!
[12] Maar Salomo móest zo schrijven,
omdat het toen nog niet de tijd ervoor was de onbekwame mensen, die in hun hart
nog totaal geen geest hadden, de diepste geheimen van de hemel geheel te
onthullen. In plaats daarvan mocht hij slechts zeer bedekt toespelingen maken,
om de zielen attent te maken op dat wat komen moest. Maar er was geen sprake
van begrip.
[13] Want Salomo begreep van zijn
hooglied net zo veel als jij. Als hij het begrepen zou hebben, zou hij niet
gezondigd hebben en geen volleerd afgodendienaar en duizendvoudig echtbreker
zijn geworden.
[14] Maar wat hij door de geest van
God, die op zekere momenten zijn ziel verhelderde, heeft geschreven, is toch
zuiver Gods woord, -maar niet gegeven om begrepen te worden door de hersenen,
maar door de daartoe in staat zijnde goddelijke geest in het hart. Die werd
echter pas in deze tijd, sinds Mijn komst, bij wijze van uitzondering in het
hart van een beperkt aantal mensen gelegd, opdat zij Mij zouden herkennen,
verstaan en begrijpen terwille van zichzelf en ook van vele andere nog
geestloze mensen.
[15] In
jouw hart is de genoemde geest ook al als een embryo in de moederschoot gelegd.
Je behoeft dus maar wat in je hart rond te kijken, dan zul je de goddelijke
geest al in je vinden en die zal je dan wel woorden lenen waarmee je
gemakkelijk hier aan deze tafel kunt verklaren wat Ik je heb gevraagd."
[16] PHILOPOLD zegt: "Heer! Dat zal
allemaal wel juist zijn en het kan ook wel zo zijn dat ik daarvoor de sleutel
in mijn hart vind, maar voor U, o Heer, zou het toch een heel kleine moeite
zijn, ons dit grote geheim te onthullen en daarbij zouden wij beslist heel
aandachtig toehoren. Voor mij zal het echter een ontzettend zwaar karwei worden
en uiteindelijk kan ik dan nog welverdiend worden uitgelachen!"
[17] IK zeg: "O, helemaal niet.
Ten eerste houdt Mijn orde in, dat, wil iets voor jullie een levensdoel te
hebben, het juist ook door jullie mensen ten opzichte van Mij vrij ontwikkeld
en aanschouwelijk gemaakt moet worden en ten tweede is die zaak zeker niet zo
moeilijk als jij je met je verstand voorstelt. ...
[18] Ik zou het jou en de anderen best
kunnen vertellen en Je zou MIJ desnoods ook begrijpen, maar jullie ziel zou dat
dan, net zoals al het andere, voornamelijk in je hersenpaleis opslaan, waar het
dan door de geest in jullie vrijwel geen nut zou hebben. Want wat de ziel in
haar hersenpaleis bewaart, sterft en vergaat mettertijd samen met de hersens.
Wat voor nut kan de geest dan ontlenen aan datgene wat vergaan is en niet meer
bestaat?!
[19] Als je je hart echter gebruikt om
dat te ontwikkelen, blijft het ook voor eeuwig in diegene die zelf eeuwig is,
namelijk in je geest en door hem ook eveneens voor eeuwig in je ziel. Wat de
hersenen echter in zich opnemen, vergaat en van alle wereldse kennis blijft er
niets in de ziel over als zij eenmaal het lichaam heeft verlaten.
[20] Daarom moeten jullie allen van nu
af aan alles in het hart opnemen en alles ook in het hart ontwikkelen en
uitwerken, want wat de hersenen produceren is alleen geschikt voor het
vergankelijke leven van deze wereld en voor het sterfelijke lichaam.
[21] Ziel en geest hebben dit alles
niet nodig. Zij behoeven geen aardse bekleding, geen woonplaats, geen akker en
geen wijngaard. Alle zorg, voortvloeiend uit de kennis der hersenen, is gericht
op het voldoen aan de lichamelijke behoeften, die bij de mensen jammer genoeg
zo’n hoge graad bereikt hebben, dat zij door het grootste deel der mensheid
nooit geteld en nog minder bereikt kunnen worden.
[22] Het aardse hersenverstand kan
daarom onmogelijk ooit iets zuiver geestelijks opnemen en begrijpen, omdat het
de mens alleen maar gegeven is voor de noodzakelijke verzorging van zijn
lichaam. Slechts de goddelijke geest in het hart kan dat. Hij moet daarom al
vanaf het begin worden geoefend. Als hij maar eenmaal enige vastheid heeft
bereikt, is daarmee de juiste levensorde al zo goed als geheel ingesteld.
Probeer jij nu dus maar dat, wat Ik van je verlang, te ontwikkelen en dan zal
je geest daar veel voordeel van hebben!"
183
Philopold legt uit waarom de Heer mens werd
[1] PHILOPOLD zegt: "Nu dan. Ik
zal in Uw naam, die voor mij de heiligste is, proberen zélf een uitleg te geven.
[2] Ik vind, dat als zelfs de
eenvoudigste mens al een bepaalde reden moet hebben voor welke simpele
handeling dan ook, omdat hij anders geen hand zou uitsteken, men des te meer
mag veronderstellen dat God een heel gegronde reden moet hebben gehad, om Zich
als de eeuwig alleen ware en zuivere, almachtige Geest in de beperkte vorm van
het lichaam op te sluiten, en zo, als Schepper van alle dingen, een
medeschepsel te worden van Zijn schepselen, die wij mensen zijn.
[3] Zoals reeds bij ons mensen alleen
maar de liefde de machtige stimulans is voor alle mogelijke handelingen, zo was
ook juist de liefde bij God beslist de enige, voornaamste beweegreden die Hem
door een innerlijke drang ertoe bracht datgene te doen, waardoor U, o Heer, nu
als heilig resultaat in ons midden bent en ons leert Uw wil vrij in ons te
herkennen, deze tot ons eigen bezit te maken en vervolgens zelfstandig zo te
handelen als U, o Heer, welgevallig is.
[4] In mijn hart zie ik dat heel
natuurlijk en echt menselijk als volgt: Eeuwen her heeft U Uw ideeën omgevormd
tot vaste vormen. Eerst waren die vormen star en stijf, zoals alles wat nu nog
voor onze zintuigen geheel levenloos schijnt te zijn. Uit deze grote en
schijndode vormen ontwikkelde U van tijdperk tot tijdperk steeds minder harde
en meer van zichzelf bewuste levensvormen met meer of minder bewegingsvrijheid
en activiteit. Dat alles is en was slechts een voorbereiding en voorproef voor
het geheel vrije leven in de daarop uit alle ontwikkelingen ontstane geheel
vrije mens, aan wie U, o Heer, de hoofd en basisvorm van Uw eigen fundamentele
Wezen gaf.
[5] De mens was er nu, herkende
zichzelf en zijn goddelijke vrijheid, beleefde veel vreugde aan zijn bestaan,
aan zijn mooie vorm en kon de dingen die hem omringden onderscheiden en tellen.
[6] Maar al gauw begon hij in zichzelf
te zoeken naar de eigen oorsprong en naar die van de hem ten dienste staande
dingen. En toen U o Heer dat zag, ondervond Uw goddelijke hart vreugde en U gaf
hem de gelegenheid U meer en meer te voelen en aan U te denken.
[7] Door innerlijke, stille en geheime
openbaring in het hart van de nu vrije mens, die in alles Uw evenbeeld was
bracht Uw eeuwige Geest hem eerst zover dat hij ging beseffen, dat hij, met
alles wat hem omringde, het werk moest zijn van een almachtig en zeer wijs en
goed wezen. Door dit toenemende en duidelijker wordende inzicht moest de
nieuwe, heerlijke mens niet alleen de grootste hoogachting en eerbied voor de
steeds levendiger gevoelde Schepper van alle dingen krijgen, maar moest zijn
hart ook van een brandend verlangen vervuld worden, Hem slechts eenmaal te zien
en te spreken om daardoor tot de overtuiging te komen, dat zijn vermoeden van
het bestaan van zo'n hoogste wezen dat deze grote eerbied en liefde opwekte,
geen ijdele fantasie was!
[8] Dit grote verlangen groeide en
groeide en het geheiligde verlangen naar U, o Heer, brandde steeds feller in Uw
geest in het nog geheel onbedorven hart van het eerste mensenpaar .
[9] Wel hielden deze mensen van
elkaar, maar zij herkenden el.kaar ?iet en daarom verenigde zich hun liefde tot
U, o Heer, en wekte in belden het steeds grotere en vastere vertrouwen dat er
een grote, heilige en almachtige Schepper moest zijn die de mens als heerser
over de gehele aarde en over alle dingen had gezet, omdat alle andere schepsels
der aarde zich voor zijn wil bogen.
[10] Toen dat verlangen, om U in
zekere zin persoonlijk te leren kennen, het hoogtepunt had bereikt, werd U ook
in Uw goddelijke hart getroffen en U opende het innerlijke gezicht van de mens,
schiep voor Uzelf tijdelijk een etherische mensenvorm en vertoonde U zo aan de
naar U smachtende mens. .
[11] Toen zag de mens pas de
overgrote, heilige waarheid en de volle werkelijkheid van zijn vermoeden en hij
was erg blij met U, maar hij had ook een terechte vrees voor U omdat U hem, net
als alle dingen, had geschapen.
[12] De
mens was toen goed en zuiver als een zon, niets vertroebelde zijn zinnen en
dat, wat men nu hartstocht noemt, kon zijn geheiligde hart zich nog niet
indenken.
[13] Maar U, o Heer, wist heel goed
dat de menselijke vorm slechts door de adem van Uw wil het leven had en nu in
staat was, aan zijn eigen, innerlijke ontwikkeling te gaan werken om de vrije
zelfstandigheid te verwerven.
[14] U gaf hem onderricht en toonde
hem de beide wegen, -de ene, die naar de godgelijke, vrije zelfstandigheid
voerde en de andere die naar het gerichte, en dus volledig onzelfstandige,
bestaan voerde.
[15] Eén gebod was de noodlottige
wegwijzer en tevens de bedoelde, dubbele weg.
[16] Opdat het gebod echter voor de
nieuwe mens datgene zou zijn, wat het moest zijn, moest U de mens een verleider
mee.geven om hem te prikkelen het gebod niet te houden, opdat de mens dan uit
eigen onwrikbare wil het gebod zou houden en getrouw in acht zou nemen.
[17] Dat gebeurde ook een tijdlang.
Maar U zag Zelf, dat de mens door het streng navolgen van dit ene gebod,
tenslotte toch niet die hoge graad van zelfstandigheid zou kunnen bereiken, die
U hem had toegedacht.
[18] Om dat te bereiken, moest de mens
eerst nog dieper en verder van U gescheiden worden, Hij moest falen en vallen
en dan pas in die totale afgezonderdheid van U, heel moeizaam en onder allerlei
verleidingen en moeilijkheden weer helemaal opnieuw tot zichzelf komen en met
een neerslachtig en berouwvol hart naar U op zoek gaan,
[19] Toen de zo gevallen mens zich op
die moeitevolle wijze uit zijn diepste diepte weer tot U had opgericht, kwam U
hem weer tegemoet, vertoonde U opnieuw in een al veel uitgesprokener vorm, en
ook door een uitgebreidere, de mensen onderrichtende, openbaring en gaf hem de
grote belofte van datgene waaraan U nu voor ónze ogen ten volle en grondig bent
begonnen. U bent voor de mens een volmaakt medemens geworden opdat hij in alle
toekomstige eeuwigheden helemaal zelfstandig tegenover U zal kunnen staan en
opdat U Zelf daardoor het grotere en beslist gelukzaliger genot zoudt hebben,
niet langer als een oneindige en daardoor nooit zichtbare en voelbare God, Heer
en Vader tegenover Uw kinderen te staan, maar als een zichtbare, lieve Vader,
die de kinderen kunnen liefhebben en die al de goede kinderen persoonlijk in
Zijn wonderhemel binnenleidt.
[20] Wat voor zaligheid zou het dan
ook voor een oneindige God zijn, als Hij Zijn lieve kinderen wel zou kunnen
zien, maar als zij Hem alleen maar als een oneindige lichtzee te zien zouden
krijgen?! Thans heeft U de mensen wél de hoogste zaligheid bereid en als
waarachtig, enig en liefdevol Vader van Uw kinderen ook U Zelf!
[21] Want welke vreugde zou U Zelf aan
de beste en reinste van harte van al Uw kinderen kunnen beleven als U zeker
weet, dat zij U in eeuwigheid nooit zullen zien of horen spreken?!
[22] Dus, terwille van Uzelf en de
mensen heeft U, o Heer, dat allemaal gedaan, opdat de reinen gelukzalig in U
zouden worden en U door hen ook het hoogste geluk en de hoogste zaligheid zou
kunnen genieten!
[23] En als nu alle engelen uit de
hemelen afdalen en mij een ander hoofdmotief voor Uw huidige, volledige en
zelfs formeel stoffelijke menswording kunnen aangeven, dan geef ik mijn menszijn
voor eeuwig op en wil ik ophouden te bestaan of ik wil voor eeuwig een dier
zijn!
[24] Als U, o Heer, niet de liefde in
U zou hebben, dan zou U nooit in der eeuwigheid ook maar één van Uw heerlijke
ideeën in het zichtbare bestaan een vorm hebben gegeven. Maar omdat U Zelf in
Uw goddelijk hart een groot welgevallen had aan Uw wonderbaarlijk heerlijke en
grote ideeën en daar al van hield nog voor Uw eindeloze wijsheid en macht ze
vormde in de uiterlijk zichtbare en door Uw kracht in stand gehouden wereld,
van de vorm, dwong Uw liefde U, omdat zij ook steeds gloeiender en actlever
werd, Uw ideeën een bestaan buiten U Zelf en daarom ook een daaropvolgend leven
te geven.
[25] Dit leven is echter toch niets
anders dan Uw hoogste, machtigste en zuiverste goddelijke liefde!
[26] Het leven van alle schepsels is
vervuld van deze liefde van U, ja, hun gehele wezen is alleen maar Uw liefde en
alle vormen zijn ook alleen maar Uw liefde! Alles wat wij horen, zien,
waarnemen, ondervinden, voelen en proeven is slechts Uw liefde! Zonder deze
liefde zou nooit een zon een aarde hebben verlicht en haar vlakten bevruchtend
hebben verwarmd!
[27] Maar als slechts Uw liefde alleen
dat alles met Uw heerlijke oerideeën heeft gedaan, zou zij dan daarna niets
voor zichzelf doen om juist in alle door haar ontstane wezens datgene volledig
te bereiken, wat haar in het oerbegin in zichzelf dwong om de gevormde ideeën
een vrij, zelfstandig leven te verschaffen?!
[28] Ik ben nu van mening dat ik de
volle waarheid heb gesproken, die duidelijk aangeeft dat U, eeuwige God, door
een innerlijke dwang ook noodzakelijk in het tijdelijke een mens moest worden
zoals wij!
[29] En ik geloof ook hiermee, voor
zover het de menselijke wijsheid mogelijk is, Uw aan mij gestelde vraag in
algemene zin geheel beantwoord te hebben! - Ik vraag U, o Heer, mij Uw oordeel
daarover nu duidelijk mee te delen."
184
De taal van het hart
[1] Allen verbazen zich over het diepe
inzicht en de wijsheid van Philopold. Kisjonah bekijkt hem van top tot teen en
begrijpt niet hoe het mogelijk is dat deze mens, waarvan iedereen wel weet dat
hij veel ervaring heeft, nu opeens allen door zijn diepgaande wijsheid zo
buitengewoon verbaasd doet staan en zelfs MATHAËL zegt: "Mijn begrip is
ook niet gering, maar in deze diepte is mijn geest nog nooit doorgedrongen!
Zijn geest of ziel moet wel op een andere en hogere wereld onderricht hebben
gekregen!"
[2] Ook Jarah kijkt onderzoekend naar
de wijze man en weet van louter verbazing over zijn wijsheid niet waar zij aan
toe is.
[3] Maar IK zeg tegen hem: "Zie
je nu wel, beste vriend en broeder, hoe goed het je nu is afgegaan. Je hebt met
de beantwoording van Mijn aan jouw hart gestelde vraag de spijker op de kop
geslagen!
[4] Ik zeg je dat je in Mijn naam nu
getrouw, waar en zeer begrijpelijk de volle waarheid aan al Mijn leerlingen,
vrienden en broeders hebt uitgelegd en dat Ik daar nu niets anders aan toe
behoef te voegen dan: Zo is het en met alle zaken, dingen en wezens is het van
eeuwigheid zo gesteld!
[5] Kijk, daarin zit meer wijsheid dan
in het hele hooglied van Salomo, die daar in de aard der zaak net zo weinig van
heeft begrepen als wie dan ook, want als hij het begrepen zou hebben, zou hij
later niet in alle zonden der zonden vervallen en te gronde gegaan zijn!
[6] Zoeken jullie allen daarom slechts
in je hart de wijsheid en de juiste openbaring uit Mij, dan zullen jullie die
gemakkelijk begrijpen en voor je gehele leven en voor eeuwig behouden!"
[7] PETRUS zegt daarop: "Maar
Heer, wij zijn nu ongeveer negen maanden lang steeds bij U en in Uw omgeving,
waarom zien wij dan geen kans om zo te spreken als deze vriend uit Kana bij
Kis?"
[8] IK zeg: "De Romeinen hebben
een spreekwoord, dat zegt: Non statim fit Mercurius! (*Een houten Klaas wordt
niet gauw een koopman.) En zo is het ook ongeveer bij jullie en Ik Zelf zou
jullie zo nu en dan wel eens willen vragen: Hoe lang zal Ik jullie nog moeten
verdragen aleer jullie diep in je hart iets zullen gaan verstaan en begrijpen?
[9] Ik heb toch al zo vaak tegen
jullie gezegd dat je niet in je hoofd, maar alleen in je hart moet gaan denken
om de volle waarheid te bereiken die je werkelijk vrij zou maken! Waarom doen
jullie dat dan niet en blijven jullie liever bij het stoffelijke, dat niets
bevat en niets kan geven?! Doe, wat Ik jullie leer, dan zullen ook jullie, net
als nu Philopold, in ware wijsheid spreken!"
[10] PETRUS zegt: "Heer! Dat
probeerden wij al vaak, maar het lukt maar niet met dat denken in het hart. Zo
nu en dan voel ik -niet zo zeer werkelijke gedachten, maar veeleer heel
feitelijke woorden in mijn hart. Die woorden kan ik toch geen gedachten noemen,
want het komt mij voor alsof zij, nadat zij in het hoofd gedacht worden, pas in
mijn hart te voorschijn komen!"
[11] IK zeg: "Dat is een begin,
oefen jullie daarin, dan zullen jullie weldra zover komen dat je in je hart tot
de diepste en meest vrije gedachten komt!"
[12] PETRUS zegt: "Dank U,
eeuwige, goede Meester, als het zo is, zullen wij al gauw verder komen!"
[13] IK zeg: "Ja, ja, maar niet
geheel en al vóór Mijn thuiskeer, daarna echter wel!"
[14] Dit begreep niemand aan tafel en
men vroeg wat Ik daarmee had willen zeggen.
[15] Maar IK zei: "Denken jullie
dan, dat de Mensenzoon zoals nu tot aan het einde der aarde lichamelijk onder
de mensen zal wandelen en leren en wonderen doen?!
[16] Ja, Ik zal wel tot aan het einde
der aarde onder die mensen die van goede wille zijn, troostend, versterkend,
opwekkend, lerend en ook wonderen doend blijven en Ik zal ook bij allen die Mij
waarachtig liefhebben en Mijn geboden houden, komen en Mij aan hen openbaren,
-maar niet in dit sterfelijke lichaam, maar in het verheerlijkte en eeuwig
onsterfelijke! Wie het begrijpt, moet dit goed onthouden!"
[17] De LEERLINGEN zeggen: "Heer,
we dachten dat we wel begrip hadden, -maar dit kunnen we toch niet
begrijpen!"
[18] IK zeg: "Ik stel jullie
daarvoor ook nog lang niet verantwoordelijk! Iedere leerling heeft een zekere
tijd nodig aleer hij in datgene wat hij leert, thuis is en alles weet. Als hij
zover is, houdt hij op leerling te zijn en is hij vanaf dat moment pas voor
eventuele, latere fouten zelf verantwoordelijk! Daarom zijn jullie niet fout,
als je nu nog veel niet begrijpt, maar later zal dat anders zijn! -Nu moeten we
echter kalm zijn! Dadelijk zal er iets gebeuren, dat ons veel werk zal
geven!"
185
De verheven luister
[I] Dat had Ik luid gezegd, zodat ook
de gasten van de andere tafels het hoorden en onze STAHAR, de overste van
Caesarea Philippi verhief zich heel ernstig van zijn plaats, kwam naar Mij toe
en zei: "Heer! Ik hoorde alles, wat er hier aan deze verheven tafel
gesproken en beoordeeld werd, veel wonderbaarlijks, verhevens, zeer wijze
zaken, heel waarachtige en in iedere opzicht onweerlegbare zaken. Overal
straalde Uw zuivere goddelijkheid als een zon midden op de dag naar buiten en
alle engelen van de hemel zouden niets anders kunnen zeggen.
[2] Maar toch miste ik steeds iets en
dat is die - zekere goddelijk verheven luister, die men ook vandaag nog in de
tempel en vooral in diens heilige der heiligen heel duidelijk waarneemt, zodra
men ook maar een voet daarin zet!
[3] Die bepaalde, heilig mysterieuze
rust, de geheiligde offergeur -die hier helemaal afwezig is -hebben op de
mensen altijd een zeer aangrijpende uitwerking en beslist in hun voordeel! Wat
ligt daar een ontzettende kloof tussen God en mens !
[4] Hoe klein voelt de mens zich daar
tegenover de verschrikkelijke, eeuwige, goddelijke majesteit. Ja, hoe verzinkt
hij in het niet en voelt pas in dat niets het grote, goddelijke alles-in-alles
en zijn absolute nietigheid, hetgeen voor de deemoediging van het mensenhart,
dat zich graag erg opblaast, zeer heilzaam is!
[5] Kort en goed, naar mijn bescheiden
mening moest de mens, vooral in tegenwoordigheid van zijn God, zijn Schepper,
zich toch niet zo prettig en zelfs zo op zijn gemak voelen, alsof hij thuis bij
een linzenschotel zat en die heel behaaglijk zat op te peuzelen!
[6] Deze verheven luister mis ik hier!
Wij zitten als echte vrienden en zelfs broeders bij en door elkaar en wie iets
zegt, spreekt weliswaar ontzettend waar en wijs, maar ook helemaal zonder die
zekere, oeroude, echt profetische luister. Als hij uitgesproken is, is hij
klaar, -maar dat zijn wij jammer genoeg vrijwel ook met alle speciale, hoogste
achting, die de mens steeds aan God verschuldigd is!
[7] Het wordt ons in Uw
tegenwoordigheid zo heel behaaglijk te moede, en zelfs de sabbat, die anders
met al zijn eerbiedige rust het menselijk hart zo heerlijk stemt, maakt op ons
gemoed nu niet veel méér indruk dan iedere andere, heel gewone werkdag.
Bovendien gaat er nu nog iets heel bijzonders gebeuren ook, zodat ons gemoed
beslist in een zo alledaagse stemming zal komen, dat men het zich niet
alledaagser kan voorstellen en dat nog wel op de sabbat van de nieuwe maan!
[8] Zou het door Uw almacht dan niet
zo geregeld kunnen worden, dat tenminste de twee uur die nog over zijn van de
vereiste sabbatsrust, niet al te zeer veralledaagst worden en alle goddelijke
luister zouden verliezen!"
[9] IK zeg: "Een oude boom Iaat
zich moeilijk buigen, en heeft u nooit gehoord dat men zegt: 'Een hond keert
steeds naar zijn braaksel terug en de varkens keren ook steeds terug naar de
poelen, waarin zij zich verontreinigd hebben!'?
[10] Wat wilt u nu toch met uw nietszeggende
en volmaakt goddeloze, verheven geurende tempelluister?! Bij wie heeft die ooit
de ogen der ziel geopend en aan wie de levensweg gewezen?!
[11] Heb Ik de mensen geschapen voor
de luister, of alleen maar voor de alles gelukkig makende liefde?!
[12] Tirannen en onderdrukkers, die
hun medemensen met geweld onderdrukken, plegen zich wel altijd met uw luister
te omhullen en strooien daarnaast alle nog zienden zand in de ogen en wurgen de
armen en zwakken alleen om uw verheven verschrikkings luister te doen toenemen,
- en dat noemt u goed en zelfs nog zeer nuttig voor de menselijke zielook?! O,
oude, blinde dwaas!
[13] Wat zou u wel aan Mij hebben, als
Ik als een alles verterend vuur temidden van u zou zijn?! Zou dat ooit uw
liefde en uw vertrouwen tot Mij verhogen?! Of bent u in staat, diegene lief te
hebben die u onophoudelijk als de machtigste met van toorn gloeiende ogen
dreigt te wurgen, als u maar de minste misstap begaat?!
[14] Weet u en uw duistere tempel dan
beter dan Ik, waarom God de mensen heeft geschapen en hoe de verhouding is
tussen God en mensen?!
[15] Wat is dan uw 'luister'? Wel, het
is de oorspronkelijke, ergste en giftigste walm uit de alleronderste hel,
waarmee de satan zijn op hem lijkende, trouwe dienaars omgeeft opdat zij tegenover
de gehele wereld in een verschrikkelijk hoog aanzien zullen staan, om daardoor
met geringe moeite zeer veel mensenzielen in het rijk van de satan te brengen!
[16] Maar er staat geschreven dat
alles, wat voor de wereld groot schijnt, omdat het omstraald wordt door die
bepaalde luister, voor God een gruwel is!
[17] Heb je ooit gezien, dat twee
mensen die elkaar waarachtig liefhebben, zich ten opzichte van elkaar met een
zekere luister op een voetstuk plaatsen en dat de een de ander nauwelijks een
vriendelijke blik en nog minder een liefdevol woord waardig keurt?!
[18] Of heeft u ooit gezien, dat een
werkelijk teder en hartstochtelijk liefhebbende jonge bruid haar bruidegom
tegemoet gaat met een zo groot mogelijke luister van eigenwaan en de bruidegom
haar met een nog grotere?! Denkt u, dat dat een echtpaar wordt? Ja, door de
macht van de wet kan het dat voor deze wereld wel worden, maar voor de hemel in
der eeuwigheid niet! Want zonder liefde is er ook geen hemel!
[ 19] Ik zeg u: Daar heerst de vloek
der hel en geen licht, geen weg, geen waarheid, geen liefde en daarom ook geen
vrij leven, maar slechts een eeuwig gericht, dat de innerlijk door zichzelf
vervloekten terneer drukt en zwaar geboeid houdt!
[20] Het komt u hier eigenlijk minder
goddelijk en Godswaardig voor omdat u hier niets proeft van de hel en haar
verdorvenheid!
[21] Zie eens, hoe ver de blinde
mensheid het brengen kan! Zij is nu in haar geloof al zo ver, dat zij meent God
met de hel een passende en welgevallige dienst te bewijzen~ Verder had zij het
in blindheid, domheid en boosheid wel niet kunnen brengen!
[22] Maar als het u in de hel zo
stichtelijk en godgevallig voorkomt, ga dan weer naar de hel en dien daar de
God van uw verheven inbeelding en voel u thuis in uw luister!"
[23] Bij deze woorden valt STAHAR op
zijn knieën en smeekt Mij om vergeving en zegt: "Heer, vergeef mij dom.me,
oude, blinde dwaas, ik dank U voor deze terechtwijzing. Nu ben ik pas geheel
genezen!
[24] Kijk, ik ben nu eenmaal zo
grootgebracht en in slaap gewiegd en de indrukken van de jeugd zijn moeilijk
uit het hart te verwijderen! Maar nu lijkt het, of er in mij een nieuwe zon is
opgegaan en ik zie nu de gehele verwordenheid en totale verkeerdheid van de
tempeldienst in. Laat komen wat kome, ik zal als een granietrots in de zee
onwrikbaar blijven staan in deze nieuwe, volwaardige leer van God uit Uw
heilige mond."
[25] IK zeg: "Sta op broeder! Ga
heen en vertel ook uw broeders wat u heeft gehoord, want ook zij steken nog tot
over hun oren in hun domme luister! Leg hen uit wat luister is en leg hen dan
ook uit, wie Ik ben ook zonder die luister, en wat Ik nu precies wil!"
[26] Na deze woorden staat Sta.har op,
buigt zich zo diep mogelijk voor Mij, gaat snel naar zijn broeders en begint
flink zijn mening te verkondigen en al gauw wordt het erg luidruchtig aan die
tafel waaraan het eerst heel rustig was toegegaan, en Stahar had behoorlijk
moeite met zijn door de wijn wat verhitte broeders.
[27] Maar Floran, zijn voornaamste
woordvoerder, ondersteunt hem en zo wordt het conflict al gauw bijgelegd.
[28] PHILOPOLD zegt dan tegen
Cyrenius: "Geëerde gebieder! Het is toch werkelijk wel erg vreemd dat
zoveel mensen het bos door de bomen niet zien!"
[29] CYRENIUS zegt: "Gewoonte is
een machtig bolwerk voor alle domheid. In Europa vind je een volk waar iedere
fout met stokslagen en de gesel bestraft wordt. Voor ieder nog zo gering
vergrijp komt men in pijnlijke aanraking met de stok, de gesel, of een geduchte
roede. Mijn broeder Augustus Caesar wilde de mensen daar vanaf brengen. Hij stelde
opvoeders aan, die zich inzetten om het tegen te gaan en hij liet zelfs mannen
en vrouwen naar Rome brengen, opdat zij daar de zegen der menselijkheid zouden
Ieren kennen en zie: Die mensen kregen een ontzettend heimwee naar het land
waar zij zeker eenmaal per maand blauwen bloedig geslagen werden!
[30] Als een lichamelijke hel al zo
alledaags voor een mens wordt dat hij ernaar terugverlangt zodra hij die mist
bij een humaan opgevoed volk, hoeveel te meer zal hij dan terugverlangen naar
de geestelijke hel, die de mensen zoveel aardse voordelen verschaft!
[31] De uitlatingen van Stahar
verwonderden mij dan ook niet. Die mens voelde zich fysiek vele jaren best
onder zijn luister en wilde nu nog een paar woorden daarover spreken om er zich
daarmee voor altijd van te distantiëren. Maar nu is het dus goed en zijn
luister ruste in vrede!"
186
Voorbereidingen voor de naderende storm
[1] Intussen ging HERME, de
boodschapper en zanger uit Caesarea Philippi, op de berg eens zien, hoe het er
met de afgebrande stad bijstond en hij zag dat hier en daar nog geweldige
branden woedden. Maar hij ontdekte tevens, dat er juist in de richting van de
stad een geweldig onweer snel kwam opzetten dat naar zijn mening niet zo lang
meer op zich zou laten wachten.
[2] Als een weerprofeet kwam hij nu de
berg af en zei tegen de oude Marcus: "Beste buurman, er zijn zo veel
gasten hier en binnen een half uur zitten we allemaal in een razende storm met
onweer! Heb je wel voldoende onderdak om ons allen voor mogelijke ongemakken te
beschermen? Want bij zo'n storm is het niet veilig om buiten te blijven! De
wind en de regen zijn nog niet het ergste, maar hagelstenen en bliksem zijn
niet zo prettig om in de open lucht mee te maken! Als je soms te weinig
onderdak hebt, moeten wij voorzorgsmaatregelen treffen!"
[3] MARCUS zegt: "Zolang de Ene,
die hier is, niets zegt of opdraagt, is er beslist ook geen gevaar! Deze Ene is
onze beste en betrouwbaarste veiligheid. Als Hij echter vindt dat er
voorzorgsmaatregelen getroffen moeten worden, zullen ze ook zo snel mogelijk
getroffen worden! Beste vriend en buurman, maak je dus maar geen zorgen, alles
zal best in orde komen!"
[4] IK roep de beiden en zeg tegen
Marcus: "De storm die ons weldra zal bereiken, zal ons behoorlijk veel
ongemak bezorgen! Daarom vond Herme dat een paar afdakjes geen kwaad zouden
kunnen, maar daar is hier helemaal geen materiaal voor! Waar kun je die in zo'n
korte tijd vandaan halen?"
[5] MARCUS zegt: "Heer, zolang U
bij en met ons bent, zeg ik, zoals ik al eerder tegen vriend Herme heb gezegd:
U bent onze beste bescherming en wij hebben eeuwig geen betere en sterkere
nodig!"
[6] Vele omstanders herhalen deze
woorden van de oude Marcus luid en vol vertrouwen en IK zeg: "Goed dan!
Maar als er nu eens een harde hagelbui zou komen met daarbij bliksem en een
wolkbreuk?"
[7] ALLEN zeggen: "Heer, ook al
zou daarbij een ongehoorde aardbeving alle bergen op een hoop gooien en zouden
alle sterren van de hemel vallen dan zouden wij in Uw tegenwoordigheid toch nog
uitbundig lachen. Wat kan ons deren als Uw machtige hand ons beschermt..
[8] IK zeg: "Zoals nu, moeten
jullie ook in de storm en het gevaar niet alleen met je mond spreken, maar ook
met je hart, dan zul je door je geloof en door je levende vertrouwen Mijn
bescherming genieten. Maar als je in het gevaar zou beginnen te versagen, zou
Mijn bescherming je niet zo erg veel baten!"
[9] ALLEN zeggen: "O Heer, wie
zal er wankelen in het geloof en het vertrouwen op U?! Vóór alles verlaten wij
ons op Uw liefde en Uw almachtige wil, want als U, o Heer, op zou houden te
willen, zou het er voor ons met al ons geloof en vertrouwen slecht uitzien!
Maar U bent zeer goed en rechtvaardig en U zult ons vertrouwen niet te schande
maken!"
[10] IK
zeg: "O, zeker niet, - jullie zullen juist op deze avond Gods macht en
heerlijkheid leren kennen en voelen! Bovendien móet deze storm komen terwille
van de nog brandende stad, omdat zij anders nog een paar dagen zou blijven
branden. Wel zal.die storm ongeveer drie uur duren en het zal een storm zijn
zoals jullie nog nooit beleefd hebben, maar hij zal toch meer baten, dan
schaden.
[11] Maar laten wij nu naar de zee
gaan, want daar zal onze aanwezigheid het meest noodzakelijk zijn! Ook zullen
jullie daar de woedende elementen het best kunnen zien en de heerlijkheid Gods
zullen jullie daar ook beter ondervinden dan onder een dak!"
[12] Na deze woorden trekt iedereen
naar de zee, die heel rustig is. Maar daar ziet men ook al de zwarte wolken
dichterbij komen en ook over de oostelijke en zuidelijke bergen torenen de
wolken massaal omhoog en het wordt allen nu duidelijk dat er een geweldige
storm op komst is. Boven zee zijn een massa stormvogels te zien.
[13] Ouran begint daarom bezorgd te
worden voor zijn mooie kostbare tenten. Hij komt naar Mij toe en vraagt Mij, of
Ik dit reisattribuut ook zou willen beschermen, want bij zo'n reuzestorm zouden
de tenten er wel eens slecht af kunnen komen!
[14] IK zeg: "Zei Ik dan niet
tegen jullie dat de heerlijkheid van God zich juist hier het duidelijkst zou
openbaren? Hoe kun je dan ondanks dat nog zo bezorgd zijn om jouw armzalige
tenten, alsof het heil van de wereld daar maar enigszins van zou afhangen?!
Kijk, de tenten zijn groot en zeer ruim. Laat, als de storm in alle heftigheid.
over ons..los zal barsten, alle vrouwelijke gasten daarin gaan, en ook die
mannelijke, die misschien toch door een te grote vrees bevangen zouden worden!
Want de storm zal zeker niet om mee te spotten zijn, maar met jouw statietenten
zal niets gebeuren, behalve dat ze wat nat zullen worden."
[15] OURAN zegt: "Ik dank U voor
deze belofte, die nu al bijna geheel in vervulling is gegaan. Mijn tenten, die
zelfs bij de grootste wolkbreuk geen druppel water doorlaten, staan nu allen
ten dienste die daarvan gebruik willen maken. Zelf zal ik echter ook bij U, o
Heer, bulten blijven.
[16] IK
zeg: "Ben je dan niet bang voor de hagel?"
[17] OURAN zegt: "Ik heb daarnet
al samen met alle anderen mijn mening gezegd en zeg het nu nog eens met de
wijze spreuk van de Romeinen: Si fractus illabatur orbis, impavidum ferient
ruinae!" (* Als het hemelgewelf instort, zullen de puinhopen een
onversaagde aantreffen; hij zal zich door niets laten afschrikken!)
[18] IK zeg: "Goed zo, maar nu
beginnen de stormwolken van beide zijden elkaar de vochtige handen te reiken en
het zal dus wel gauw losbarsten! Ook op zee vertonen zich al hier en daar grote
rollers en het is dus voor de vreesachtigen tijd om het droge op te
zoeken!"
[19] Vissen springen uit het water om
de laagvliegende muggen te vangen; Ook vermeit zich een steeds groeiende zwerm
zeemeeuwen en zwaluwen boven de wateroppervlakte en helpt de vissen om het
aantal muggen te verminderen. Het water wordt op verschillende plaatsen erg
onrustig en hoog in de lucht dwarrelen de wolken steeds dichter en
wanordelijker door elkaar. In het westen is ononderbroken het rollen van de
donder te horen en de stormvlagen boven de volle zee beginnen met hun
vreesverwekkende razende en loeiende strijd.
187
De storm
[I] Als het lawaai van de snel
naderende storm steeds sterker en dreunender wordt en er zich een vrijwel
volledige duisternis over de zee en over de gehele streek begint uit te
breiden, beginnen de meer angstigen zich in de tenten terug te trekken en
hebben geen zin meer om buiten bij Mij te blijven. Ook de leerlingen beginnen
onder elkaar luid van hun bezorgdheid blijk te geven. Van de vijftig Farizeeën
blijft er niet één buiten zodra zij een paar hagelkorrels van een pond voor
zich op de grond zien vallen.
[2] Ebahl spoort JARAH aan, ook met hem
in een tent van Ouran te gaan, maar zij is niet van haar plaats weg te krijgen
en zegt: "Wie kan er nu zo bang zijn in de nabijheid en in volle
aanwezigheid van de Heer?! Zou zo'n storm tot meer in staat zijn dan de liefde,
de almacht en het eeuwige, hoogste gezag van de Heer?"
[3] EBAHL zegt: "Natuurlijk niet,
maar als er hagelkorrels van een pond vallen, wordt je onwillekeurig toch een
beetje bang, vooral als ze in dichte massa 's uit de wolken naar beneden gaan
vallen. Zo'n ijskogel als er nu net één voor mij op de grond viel, zou
gemakkelijk je hoofd kunnen verpletteren!
[4] Ik geloof, dat zelfs bij de
dichtste hagelbui er niet één mij of mijn dochtertje zal raken of kwaad zal
doen, maar ondanks dat wordt een mens, zoals ik, onwillekeurig door de gebruikelijke
angst overvallen. Maar nu zal ik toch niet bang zijn, want ik kan me door mijn
eigen Jarah toch niet te schande laten maken!"
[5] Nu begint het al wat harder te
hagelen. Hagelstenen ter grootte van twee vuisten vallen met grote kracht op de
grond, op zee beginnen huizenhoge golven zichtbaar te worden, de ene bliksem
volgt op de andere en samen met de dichte hagel begint ook de regen in stromen
neer te vallen.
[6] Nu slaan Hebram en Risa met de
dertig jongeren ook op de vlucht en verschuilen zich onder de tafels. Suetal,
Ribar en Baël, de voornaamsten van de voormalige twaalf misdadigers, blijven en
Mijn leerlingen blijven ook, behalve Judas Iskariot. De Romeinse soldaten
zoeken beschutting in huis en in de vissershutten van Marcus en onder de overhangende
rotsen.
[7] In Mijn direkte omgeving blijven
echter Cyrenius, Cornelius, Faustus, Julius, Philopold, Kisjonah, Ebahl met
Jarah, Raphaël en Josoë, dan de elf leerlingen, de oude Marcus met zijn twee
zonen en ook Mathaël met Ouran, Rob, Boz, Micha en Zahr .
[8] Maar Helena, nu de vrouw van
Mathaël, vluchtte ook met de vrouw en de dochters van Herme in de tenten. Herme
bleef echter bij Mij.
[9] Hoewel we helemaal onbeschut aan
de óever van de zee stonden, werd toch niemand door de massaal vallende hagelstenen
of plensregen geraakt. Ook bleef de plaats waar wij stonden kurkdroog. Bliksems
sloegen voor en achter ons in de grond, maar hinderden merendeels slechts onze
oren door hun krakende inslagen. Maar nu begon ook een orkaan in alle
heftigheid de zee te bewerken en meteen kwamen er golven zo groot als kleine
bergen aangerold, die er voor mensenogen vreesaanjagend uitzagen.
[10] Toen zei MARCUS: "Heer! Ik
ben nu toch al een oude man en ik heb in Calabrië en Sicilië onweersbuien
gezien en meegemaakt, maar zo'n stormweer als uit de tijden van Noach nog
nooit! Heer, deze hagel verwoest de streek voor jaren! D,ie verschrikkelijke
waterstromen spoelen alle kostbare aarde de zee in! Dat zal voor de arme mensen
een chaos worden! En het eind is nog niet in zicht, maar het gaat steeds harder
en erger stormen! Die daar onder de tafels zullen nog verdrinken als ze niet
opstaan! De tafels helpen toch al weinig meer, want die liggen al in stukken! -
Heer, hoe lang zal de storm dan nog duren?"
[11] IK zeg: "Hij is nog niet
eens behoorlijk begonnen en wil jij hem dan al beëindigd zien?! Als hij
omslaat, zul je pas zijn kracht leren kennen! Overigens hoef je je helemaal
niet druk te maken over deze storm! Als hij niet noodzakelijk zou zijn, zou één
teken van Mij voldoende zijn om hem te laten verdwijnen. Hij is nu echter net
zo nodig voor het behoud van de aarde, als jouw ogen voor jou zijn om te zien.
Daarom laten wij hem helemaal uitrazen!
[12] Aan de andere kant moeten die
bepaalde vrienden van de luister toch ook eens iets van zo'n ware luister
ondervinden die zij bij Mij misten! Kijk eens, hoe ze stiekem uit de openingen
van de tenten gluren en niet begrijpen, hoe wij buiten zo opgewekt dat onweer
kunnen doorstaan! Maar om naar buiten te komen hebben ze geen durf genoeg. O,
hoe ontzettend klein is hun geloof nog!"
[13] MARCUS zegt: "Dat is
allemaal mooi en goed, maar waarvan zullen de arme mensen nu moeten leven? Want
U ziet toch wel dat de onophoudelijke hagel alles totaal verplettert en het
stromende water alle aarde in zee spoelt! En duizenden mensen en huisdieren
worden nu gedood en zij die het leven ervan afbrengen, zullen naderhand zeker
aan de hongerdood zijn overgeleverd! Dat is toch een wel wat al te harde en
zware bestraffing met de allerdikste tuchtroede ter wereld!"
188
Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi
[1] IK zeg: "Weet je, beste
Marcus, iedereen spreekt volgens het begrip dat hij ergens van heeft en jij
praat nu ook, zoals jij denkt dat het is! Ik zeg je: De Heer veegt niet vaak,
maar als Hij veegt, veegt Hij schoon!
[2] Ken je deze streek tot in de verre
omtrek? Ja, jij kent haar en weet, dat zij als een van de vruchtbaarste alleen
maar het bezit is van erg rijke Grieken. De arme Joden moeten echter tegen een
waar hongerloontje in het zweet huns aanschijns voor de rijke, Griekse honden
werken en alle vruchten in de schuren van de Grieken brengen. Die drijven
daarmee handel in alle windrichtingen, wat hun zeer veel goud en zilver
oplevert en onze Joden moeten dan in de winter bedelen en vis gaan vangen om in
leven te blijven!
[3] Wel, dat kunnen de Joden altijd
nog wel doen en de zee zal steeds even visrijk blijven!
[4] Maar heeft een Jood, als hij
honger had, ook maar ooit van zo'n Griek een stuk brood gekregen? O nee, hij
moest daarvoor altijd de zee oversteken en aan de andere zijde bij zijn
geloofsgenoten om brood bedelen! Daar staan Kisjonah en Ebahl! Vraag het maar
aan hen en zij zullen je wel vertellen, hoeveel duizenden arme Joden uit deze
streken bij hen alleen al 's winters brood kwamen halen!
[5] Ik heb lang dit schandelijke
misbruik heel geduldig aangezien, maar nu is de maat vol en Ik zal deze
onbarmhartige en onwaarachtige woekerhonden nu tuchtigen, dat horen en zien hen
voor altijd zal vergaan!
[6] Kijk eens naar je tuin en je
kleine akkers. Noch het water noch de hagel beschadigt daar ook maar iets. Maar
kijk dan eens naar de rest van de omgeving en je zult daar zo'n verwoesting
vinden, als je niet zo gauw ooit eerder hebt meegemaakt!
[7] Met deze gesel zullen de Griekse
woekerhonden uit dit land worden verdreven. Want op de naakte stenen zullen zij
geen tarwe, geen koren, geen gerst, geen maïs, geen linzen en geen bonen meer
oogsten. Daarom zullen zij de woeste bodem verlaten en naar Europa trekken.
[8] Om deze reden liet Ik het ook
voornamelijk toe dat bijna de gehele stad in een as en puinhoop werd
veranderd. Want als een mens ergens geen woning en geen bouwgrond meer heeft,
verlaat hij al gauw de lege en woeste plaatsen en trekt verder .
[9] Voor de arme Joden zal er echter
rondom de zee genoeg bouwgrond overblijven en de stad zal voor de echte Joden
wel weer herbouwd worden, -maar in een reinere en betere stijl dan tot op heden
het geval was! Het is weliswaar nog een heel jonge stad, die als stad
nauwelijks zeventig jaar bestaat, omdat er voordien slechts een heel
onbeduidend gehucht op deze plaats stond. Van nu af aan zal het echter geen
stad meer genoemd worden, maar het zal slechts een vissersdorp zijn en blijven.
De pracht van de Grieken moet verdwijnen, maar de heerlijkheid van de hemelen
zal in plaats daarvan hier zichtbaar worden, zoals dat nu op dit ogenblik
gebeurt. -Oude Marcus, ben je het nu eens met Mijn huishouding?"
[10] MARCUS zegt: "Ja, als het zo
zit, o Heer, laat U er dan nog maar tienmaal zo hard op los slaan! Het is dan
ook de zuivere waarheid! Met die rijke Grieken was werkelijk niet meer te
praten en van naastenliefde was allang geen sprake meer. Wat je aan hen vroeg,
moest rijkelijk met goud en zilver betaald worden, maar kochten zij iets van
ons, dan moest je daar altijd ruilartikelen voor aanvaarden. O, daarom is dat
nu heel goed en deze geweldige storm doet mij veel plezier! O, nu kan hij
minstens nog wel tienmaal zo erg worden!"
[11] IK zeg: "Kalm nu maar, de
juiste maat zal wel gegeven worden!"
[12] CYRENIUS zegt: "U bedoelt
dus, dat deze streek helemaal woest zal blijven?"
[13] IK zeg: "Dat niet precies,
maar de rijke Grieken moeten uit deze streek weg. Ik zegje dat deze storm zeker
duizend van de meest welgestelde families ver uit deze streek zal verdrijven,
want Ik was het reeds lang van plan! Wel zullen zij Romeinse onderdanen
blijven."
[14] CYRENIUS zegt: "Is het voor
een streek of een heel land dan niet goed, wanneer er zeer welgestelde inwoners
zijn?"
[15] IK zeg: "O ja, als zij zo
zijn als Mijn vrienden Kisjonah en Ebahl, want dat zijn echte vaders voor alle
arme bewoners van het land en ieder land kan zich gelukkig prijzen als het veel
van zulke vaders bezit.
[16] Maar deze rijke Grieken zijn
echte bloedzuigers van het land en vinden, dat de arme Joden al erg blij mogen
zijn dat ze als loon voor hun zware werk het eten mogen delen met de zwijnen
van de Grieken! Dat zijn bij Mij geen mensen meer, maar pure, onbarmhartige
duivels en Ik heb geen medelijden en erbarmen met hun ellendige, hoogmoedige
lichaam! Laat ze maar na de storm, die over een uur uitgeraasd zal zijn, hun
vele goud en zilver op de naakte stenen leggen en de tarwe daar op zaaien en
dan zullen wij zien, of er ook maar één halm zal opschieten!
[17] Kijk, zo heb Ik nu hier met één
slag een aantal kwade vliegen platgeslagen, de leugenachtige priesters moesten
op de loop en nu zullen ook de woekergrieken hetzelfde doen! Hun paleizen
liggen in puin en hun grote akkers, tuinen en weiden zijn volledig weggespoeld.
Als zij na de storm hun landerijen bekijken en zich ervan zullen overtuigen dat
iedere toekomstige bewerking volkomen zinloos zou zijn, dan zullen zij hun
biezen gaan pakken en zich merendeels naar Europa begeven. Daarna heb Ik altijd
nog middelen genoeg deze streek in korte tijd weer zo veel mogelijk tot bloei
te brengen."
[18] De storm neemt nu echter weer af
en ofschoon de hagel is opgehouden, valt de regen nu zo dicht uit de hemel, dat
het water zich op de vlakke bodem meteen tot halve manshoogte verzamelt en dan
met verschrikkelijk kabaal wegstroomt, zodat zelfs de zee de geweldige toevloed
begint te bespeuren, wat toch echt geen kleinigheid is. Huizen, bomen en duizenderlei
andere zaken spoelen naar zee. Ook veel vee, zoals kippen, alle soorten vogels,
die door de hagel gedood zijn, ontelbare varkens, ezels, koeien, ossen,
schapen, geiten en hazen, reeën en herten krijgt de zee te verwerken en het
zeer grote aantal vissen, dat deze binnenzee herbergt, zal zich daaraan tegoed
doen, er zeer vruchtbaar van worden en zich zeer vermeerderen. Dat zal dan een
goede schadeloosstelling zijn voor de arme Joden, die hier toch al niets
verliezen konden, omdat zij weinig of niets bezaten. De weinige welgestelden
waren in hun hart echter al tamelijk Grieks hard en gevoelloos geworden en het
zal hun ziel zeker niet schaden, zich nu ook net als de anderen te gaan
bezighouden met vissen en bedelen.
[19] Toen het zo ontzettend hard begon
te regenen, kwamen allen die eerder onder de tafels bescherming gezocht hadden,
helemaal doorweekt naar Mij toe en verbaasden zich uitermate dat Ik en allen
die buiten bij Mij vertoefden, kurkdroog waren gebleven, net als de wat hoger
gelegen plaatsen, waar zelfs geen waterdruppel aan een grashalm hing.
[20] HEBRAM vroeg Mij, nadat hij tot
Mij was doorgedrongen: "Heer, hoe is het mogelijk, dat bij zo'n ongehoorde
wolkbreuk deze plaats en u allen droog zijn gebleven, terwijl wij zo doordrenkt
zijn, alsof we in zee hebben gelegen en het nu zo koud hebben als in de winter,
terwijl het hier op deze plaats nog net zo aangenaam warm is als vanmorgen?!
Heer, hoe komt dat?"
[21] IK zeg: "Dat gaat precies
zoals het gaat! Ik kan je op je vraag echt geen ander antwoord geven! Je zou nu
toch wel na alles, wat je gehoord en gezien hebt, moeten weten en zelfs
levendig moeten constateren, wie en wat hier is! En als je dat in je ziel zou
beseffen, hoe zou je Mij dan zo'n vraag kunnen stellen?
[22] De ochtend deed veel goeds van
jullie verwachten, maar de avond schijnt bij jullie weer een zieleavond te
worden! O verschrikkelijk blinde mensheid! Zo nu en dan wordt je weliswaar een
beetje verlicht, maar omdat dat licht niet op de eigen grond ontstaan is, is
het niet blijvend en in weinige ogenblikken neemt de nacht weer de plaats in
van de zielemorgen!"
[23] HEBRAM zegt: "Heer, wat is
er, wat wilt U mij en mijn negenentwintig broeders daarmee zeggen?"
[24] IK zeg: "Niets, dan dat jij
en je broeders allemaal blinde vissen zijn in troebel water! Zeg Mij eens wat
jullie, terwijl Ik zo duidelijk bij jullie was, onder de tafels en banken
gejaagd heeft!"
[25] De DOORNATTEN antwoorden:
"Heer, een heel natuurlijke uit onze jeugd nog overgebleven angst en vrees
voor zulke verschrikkelijke onweders!
[26] In onze blinde angst dachten wij
er niet aan, waar en bij wie wij waren. Nu zien wij onze dwaasheid wel in en
wij beseffen ook hoe blind wij met z'n allen waren en hoe zeer wij gefaald
hebben in Uw heilige bijzijn. We kunnen niets anders doen dan U, o Heer, met
het oprechtste en levendigste berouw van ons hart om vergeving smeken! Heer,
vergeef ons onze grote dwaasheid!"
[27] IK zeg: "Ik heb jullie
allang alles vergeven en ten behoeve van de dwaasheid nog voor niemand een
schuldenboek geopend. Want iedere dwaas heeft het aan zichzelf te wijten als
hij schade oploopt. Maar denk op een andere keer, als je Mij niet zoals nu bij
je zult hebben, met een waar, levendig geloof aan Mijn naam en dan zal deze
jullie beter beschermen dan de een of andere zwakke en breekbare plank!"
[28] De dertig aanvaarden deze
terechtwijzing en vragen of zij op de droge plaats mogen blijven.
[29] IK zeg: "Wel, dat is toch
vanzelfsprekend! Blijf en droog je, want de regen zal nog ruim een half uur
duren!"
[30] De dertig doet dat veel genoegen
en zij blijven en drogen zich en genieten er erg van dat zij tijdens de
hevigste slagregen in korte tijd kurkdroog worden.
189
Schip in nood in volle zee
[1] IK roep echter de engel en
terwille van de gasten en leerlingen zeg Ik hardop tegen hem: "Er bevindt
zich op zee een tamelijk groot gesloten schip met twintig mannen en vrouwen, de
acht schippers niet meegerekend, in grote nood. Het schip lag toen de storm
opstak aan de andere oever niet ver van Genezareth gemeerd, maar toen de storm
draaide en in kracht toenam, sloeg deze het voor de afvaart gereedliggende
schip los van de oever en dreef het met onweerstaanbare kracht naar volle zee.
De schippers en de reizigers deden wat ze konden en gingen daarbij vrijwel tot
het eind van hun krachten om niet ten onder te gaan. Nu staan ze op het punt
door de zee verzwolgen te worden. Sta dus op en red hen, -maar niet op een voor
hen te onbegrijpelijke manier! Maak een boot los en vaar als een bedreven loods
het in nood zijnde schip te hulp en breng het hierheen, want het schip was toch
al voor Caesarea Philippi bestemd!"
[2] Na Mijn woorden verlaat de
engelogenblikkelijk ons gezelschap, maakt een boot los -die vol met water
stond, maar dat had Raphaël al gauw tot de laatste druppel over boord -en voer daarop als een pijl zo snel de
geweldige orkaan tegemoet en bereikte in een paar ogenblikken het in nood
verkerende schip.
[3] Als de erg IN NOOD VERKERENDEN de
loods zien, vallen zij op hun knieën, danken God en zeggen: "O, dit is
geen normale loods! Het is een echte engel, die God in antwoord op ons gebed
gezonden heeft om ons te redden! Hij zal ons allen zeker redden!"
[4] RAPHAËL vraagt hen voor de schijn:
"Waar wilt u heen bij deze storm?"
[5] De IN NOOD VERKERENDEN zeggen:
"Wij wilden naar Caesarea Philippi, maar pas na de storm! De storm sloeg het
schip echter weg van de oever en dreef ons met grote kracht hierheen. Wij weten
niet waar wij ons bevinden, want door de dichte regen zien wij aan geen enkele
kant een oever die ons bekend voorkomt. Moeten we nog ver om ons doel te
bereiken?"
[6] RAPHAËL zegt: "Met deze wind
niet, maar omdat de regen en de storm zeker nog een klein half uur kunnen
aanhouden en u eerst nog de hoge branding doormoet, waar u reddeloos verloren
zou zijn, kwam ik, de ervarenste en moedigste loods, om u en uw schip in veiligheid
te brengen. -Staat er veel water in het schip?"
[7] De SCHIPPERS zeggen:
"Behoorlijk wat!"
[8] Maar na een paar tellen is het in
hun schip binnengedrongen water tot de laatste druppel verdwenen en de
schippers zeggen tegen de vriendelijke loods: "Maar dat is toch wel heel
merkwaardig! Kijk eens, nobele jonge loods, wij vergisten ons zoëven, er is
geen druppel water in ons goed overkapte schip gedrongen! Eerst meenden wij
vreemd genoeg wel water in ons schip te ontdekken, maar dat zal wel een
vergissing geweest zijn ten gevolge van onze begrijpelijke angst, want nu
ontdekken we nergens ook maar een druppel water, wat toch echt wel wat merkwaardig
is. Ja, ja, alles wat de Heer doet, is altijd wel een wonder, maar het is toch
wel wat vreemd dat nu bij deze regenvloed geen druppel water in onze overdekte
boot te vinden is en uw open boot nauwelijks nat is!"
[9] Dan zeggen de REIZIGERS tegen de
groep schippers: "Praat toch niet zoveel voor niets! Dit is toch
overduidelijk Gods genade, waarvoor wij Hém allereerst een zeer welgevallig
dankoffer moeten brengen en de jonge, moedige loods is een hémelse loods! Zie
eens hoe de regen nog bij bakken uit de hemel valt en om ons heen de golven als
bergen oprijzen, terwijl ons schip evenals zijn boot zo rustig voortzweven
alsof de zee zo glad is als een spiegel en noch op ons schip, noch op zijn boot
valt ook maar één regendruppel! Ook de bliksems suizen en knallen als vrolijke
eendagsvliegen om ons heen en geen van de blinkende en krakende brengers van de
dood doet ons wat! Kijk, dat is een genade, een door ons allen
geheelonverdiende genade van boven!"
[10] De SCHIPPERS zeggen tegen de
reizigers: "Ja, ja - dat is zo. Het is een wonder, het is een echte genade
van boven! Wij zijn gered! Kijk daar! Wij zien de oever al heel dichtbij! Een
groot aantal mensen staat ondanks de geweldige regen aan de oever en kijk,
allen zwaaien ons al een heel vriendelijk welkom toe! O God en Heer! Hoe groot
en heerlijk bent U ook in de storm voor diegenen die U steeds hebben geëerd en
geprezen en U steeds met vreugde het voorgeschreven offer hebben gebracht!
Eeuwige eer zij Uw heilige naam alleen!"
[11] Na deze woorden stevenen zij
langzaam naar de oever en Ik gebied nu in 't geheim de storm zich in te houden
en geheel op te houden.
[12] En snel houdt alles op en het
wordt zo rustig alsof er nooit een storm was geweest. Het schip bereikt
gemakkelijk de oever en de reizigers worden aan land gezet.
[13] Als de reizigers aan land komen,
kent hun verbazing geen grenzen bij alles wat ze daar zien.
[14] Van de storm en de wolkbreuk is
niets meer te bekennen, het oppervlak van de zee is zo glad als een spiegel en
de hemel is wolkeloos, slechts heel kleine schapenwolkjes tooien hier en daar
in het roze licht de blauwe achtergrond van de hemel. Want de zon is reeds
achter de bergen verdwenen en heeft op de aarde, daar waar wij ons bevonden,
slechts een heerlijke avondschemering als avondgroet achtergelaten.
[15] De oever waar de reizigers aan
land komen is helemaal kurkdroog. Alle bij Mij aanwezige gasten zien er erg
opgewekt en vriendelijk uit en onze oude Marcus ontvangt hen uitermate
vriendelijk en vraagt ook meteen of ze soms iets willen drinken of eten, omdat
deze stormachtige overtocht hen wel zeer vermoeid zal hebben.
[16] Kortom, dat heeft zo'n weldadige
invloed op de reizigers, dat zij van pure verbazing vrijwel helemaal niets
horen of zien van wat er om hen heen gebeurt.
190
De Joodse kooplieden uit Perzië
[1] Als zij na een poosje van hun
buitengewone verbazing bekomen zijn, vraagt één van de REIZIGERS:."Waar is
onze loods nu, zodat wij hem kunnen vragen, wat wij hem schuldig zijn? Het is
toch beslist geen kleinigheid, zich aan zo'n gevaar bloot te stellen om een
schip met reizigers te redden!"
[2] Maar dan komen de schippers naar
de reizigers toe en vragen hun of zij voor de terugvaart een nacht en een dag
hier moeten wachten, of dat zij nu bij rustige zee terug zullen varen naar de
andere oever, die in rechte lijn altijd nog vijf tot zes uur van deze plaats
verwijderd lag.
[3] De reizigers delen de schippers
echter mee dat ze op hen moeten wachten tot zij hun zaken in Caesarea Philippi
hebben afgehandeld.
[4] MARCUS hoort dat en zegt tegen de
reizigers: "Beste vrienden! Het gaan naar de stad kunnen jullie je
gevoeglijk besparen, want van de hele stad bestaat niets meer dan een paar
hutten van arme Joden en een hoeveelheid uitgebrande, verlaten ruïnes!
Gedurende de afgelopen nacht en deze dag is zij de welverdiende en treurige
prooi van de vlammen geworden en niemand zag kans het vuur meester te worden!
[5] Als jullie iets af te handelen
hebben, moeten jullie dat nu hier maar doen, omdat de hoogste wereldlijke en
ook geestelijke autoriteiten zich nu hier bij mij ophouden!"
[6] Bij dit bericht zetten de
REIZIGERS een heel bedroefd gezicht en zeggen: "Vriend, in dat geval
zullen wij ook hier heel weinig kunnen afhandelen, ondanks de hier aanwezige
allerhoogste wereldlijke en geestelijke heren! Want wij hadden belangrijke
handelsbetrekkingen met de Griekse kooplieden van deze stad en zij hebben veel bij
ons besteld, maar de gehele laatste levering moeten ze nog betalen! Hoe krijgen
we nu ons geld?
[7] Wij zijn gerenommeerde bewerkers
van zijde en kameelhaar, wij hebben ook de fijnste schapenwollen kleding in
alle kleuren geleverd en gebloemde stoffen voor allerlei tempelgewaden. Deze
laatste levering had een waarde van tienduizend pond zilver. Hoewel wij Joden
zijn en aan Jeruzalem schatplichtig, leven wij in Perzië, waar wij grote
bedrijven hebben en wij waren altijd goed en eerlijk.
[8] Wij hielden de wet van Mozes in
ons land strenger en preciezer dan alle Joden in Jeruzalem en wij brachten de
tempel altijd rijke offers. Wij onderhouden bij ons een synagoge die in alles,
wat grootte en pracht aangaat, niet veel onder doet voor de tempel!
[9] Voor alle armen die het Mozaïsche
geloof toegedaan zijn, zijn wij goede en liefdadige mensen en wij hebben, zoals
bekend, altijd de beste discipline gehandhaafd en orde gehouden! Waarom heeft
Jehova ons dan zo hard en gevoelig gestraft?!
[10] Kijk, wij zouden graag de helft
van de tienduizend pond aan de tempel schenken, als wij ons rechtmatige geld
zouden ontvangen. Ja, wij zouden bovendien ook de andere vijfduizend pond aan
de mogelijk zeer arme geloofsgenoten van deze omgeving geven, als wij alleen
maar uit oogpunt van handel en afrekening de gehele betaling van de heidenen
konden ontvangen!"
[11] MARCUS zegt: "Ja, beste
gasten en vrienden, ondanks jullie buitengewone aanbod zal dat toch erg
moeilijk zijn! Maar praat eens met opperstadhouder Cyrenius, die nu hier
aanwezig is met nog drie Romeinse, grote machthebbers! Hij kan misschien wel
iets doen."
[12] De REIZIGERS zeggen: "Waar
is hij, dan kunnen wij naar hem toegaan en hem zeer eerbiedig ons probleem voorleggen.
Misschien gebeurt er dan wel weer een wonder?! Want onze redding door de jonge
loods was zonder meer een wonder en geen gering! Maar onze loods is nu
verdwenen en komt niet te voorschijn. Wij kunnen hem het verschuldigde
reddingsloon daarom niet geven!"
[13] MARCUS zegt: "Daar op de
kleine heuvel aan zee, waar de opperstadhouder en de andere hoogheden zich
bevinden, heeft de loods zich ook teruggetrokken. Daar kunnen jullie zonder
schroom naar toegaan en alles regelen.
[14] Maar er is daar nog een zeker
Iemand, gehuld in een hemelsblauwe mantel met daaronder een rozerood kleed uit
één stuk en zijn blonde haar golft weelderig over zijn schouders. Als jullie
Die voor je winnen kunt, mag je van groot geluk spreken! Want Hij kan werkelijk
alles en Hem is in zekere zin niets onmogelijk! Maar het zal wel moeilijk zijn
om met Hem over jullie aangelegenheid te spreken!"
[15] De REIZIGERS vragen: "Wat en
wie is hij dan? Is hij misschien familie van de keizer uit Rome, of soms ergens
koning van een groot rijk?"
[16] MARCUS zegt: "Noch het een,
noch het ander. Ga dus maar en misschien komen jullie er wel achter wie er
onder de blauwe mantel schuilgaat!"
191
Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer
[1] Dan laat Marcus de reizigers
alleen en gaat in huis om voor het avondmaal te zorgen en het voor te bereiden.
De reizigers overleggen dan onder elkaar of ze allen naar de heuvel zullen
gaan, of dat zij slechts enigen uit hun midden zullen afvaardigen. Zij worden
het er spoedig over eens slechts een paar van de verstandigsten uit hun midden
daarheen af te vaardigen. Alzo geschiedt het en de twee begeven zich meteen
naar de heuvel.
[2] Als zij bij ons aankomen, buigen
zij zeer diep voor ons en als eerste zien zij daar hun loods terug, die zij
meteen heel vriendelijk vragen wat zij hem schuldig zijn.
[3] De LOODS verklaart echter:
"Ik ben slechts een dienaar van mijn Heer, van Wie ik alles krijg wat ik
nodig heb. Daarom neem ik ook absoluut van niemand een beloning aan, want die
komt alleen mijn Heer toe!"
[4] De AFGEVAARDIGDEN vragen dan aan
de loods: "Waar en wie is dan die gelukkige heer van u?"
[5] RAPHAËL wijst met zijn rechter
hand naar Mij en zegt: "Hij is het, ga naar Hem en vraag het Hem en Hij
zal u zeggen wat u Hem schuldig bent!"
[6] De BEIDEN buigen voor de engel en
gaan dan meteen naar Mij toe. Bij Mij gekomen, vallen zij naar Perzisch gebruik
op hun aangezichten en zeggen, op de grond liggend: "Heer, wiens stralende
gelaat wij niet durven aan te zien! U heeft uw heel vaardige en roekeloze loods
in het grootste gevaar naar ons toegezonden, terwijl wij anders zeker verloren
geweest zouden zijn! Wij zijn echter geen armen, die niets hebben om zo'n
dienst naar behoren te belonen. Wij zijn zeer rijke mensen en verlangen van
niemand iets voor niets en zeker niet zo'n onbetaalbare dienst. Wat zijn wij u
schuldig voor onze redding uit het hoogste levensgevaar?
[7] IK zeg: "Ten eerste, dat
jullie als mensen niet blijven liggen, maar zoals ónze zeden dat voorschrijven,
rechtop en oprecht voor ons staan; want wij zijn geen ijdele en hoogmoedige
groten uit het slaafse Perzische rijk. Dan pas zullen wij met elkaar een
woordje spreken over de vergoed mg voor het redden!"
[8] Na die woorden gaan beiden staan
en vragen Mij vriendelijk dankend, hun het loon voor de redding mee te delen.
[9] Maar IK
zeg: "Ik weet, waar u vandaan komt en waarom u hierheen bent gekomen. Ik
weet, dat u zo rijk aan goud, zilver en edelstenen bent als maar weinig Joden
in het grote Jeruzalem. Ik weet, dat u voor uw redding zoveel zoudt willen
betalen als u in deze nu verwoeste stad bij Griekse kooplieden hebt uitstaan en
dus te vorderen hebt, maar waarvan u waarschijnlijk nooit meer iets zult
ontvangen!
[10] Het loon, dat Ik van u zou kunnen
vragen, zou dus, omdat u Perzen bent en onze verwanten, gevoeglijk net zo
extreem hoog kunnen zijn als uw gewisse verlies hier bij deze nu in de
boshutten onderdak zoekende, Griekse handelaars. Wat zou u daarmee bereiken? U
zou het dáár innen en hier weer netjes afgeven! En dan zou u weel' naar huis gaan
zoals u hier bent gekomen!
[11] Ik reken u voor de redding echter
niets en geef u zelfs de verzekering dat het oponthoud hier en zelfs de tocht
hierheen en van hier naar Genezareth terug, vanwaar u per schip hierheen kwam,
u geen stater zal kosten! (Want het schip was van Ebahl en het waren ook zijn
schippers.) Bent u het daarmee eens?"
[12] De beide AFGEVAARDIGDEN zeggen:
"Heer, u, die nog de volle kracht van de bloeiende jeugd bezit, maar
daarnaast ook vol echte Salomonswijsheid schijnt te zijn en dat ook waarachtig
bent, -dat wat u nu als prijs voor onze redding heeft genoemd, wilden wij toch
al voor de ene helft aan de tempel te Jeruzalem en voor de andere helft aan de
arme Joden in deze omgeving schenken, als de kooplieden van deze plaats ons de niet
geringe som hadden kunnen betalen.
[13] Maar omdat hen zo'n hard lot
heeft getroffen, hebben wij helemaal geen moeite met dit verlies en zijn wij
bereid hen met een tweemaal zo groot bedrag zonder tegenprestatie en zonder
rente behulpzaam te zijn. U willen wij daarnaast nog voor onze redding met het
grootste genoegen ter wereld de genoemde tienduizend pond als loon schenken!
Want weet u, heer van deze streek, wij zijn erg rijk. Wij zouden onze aardse
schatten nog op geen honderdduizend kamelen hierheen kunnen brengen ook al
droeg iedere kameel een last van vierduizend pond (Een Perzisch pond zou
tegenwoordig een waarde hebben van 5 tot 6 lot. J.Lorber) Bovendien
bezitten wij veel landerijen en veel grote kudden. Daarom doet het ons nu
eigenlijk niets; verlang maar wat u wilt en het zal ons alleen maar een
genoegen doen uw wil en uw besluit uit te voeren! Want in de steden van Judéa
belopen onze tegoeden nog wel tienmaal zoveel! Wij geven u meteen baar geld of
gedekte wissels.
[14] Wat u, o heer van deze streek,
het beste schikt, zullen wij doen. Want vrekkig en krenterig zijn wij nog nooit
geweest! Wij weten best dat rijkdom zich steeds in de hand van de almachtige
bevindt, die een mens van de ene op de andere dag gegeven, maar ook genomen kan
worden! Wij zijn alleen maar zaakwaarnemers, de enige heer daarvan is de Heer,
God van Abraham, Isaäk en Jacob!
[15] Hieraan kunt u wel zien met wat
voor mensen u te doen heeft. Zegt u dus maar wat u wilt, dan zullen wij uw
wens, die zeker wijs zal zijn, uitvoeren!"
[16] IK zeg: "Het blijft bij wat
Ik eenmaal heb gezegd! Want Ik ken jullie en al jullie omstandigheden, en
jullie doen voldoende als je aan Mijn verlangen voldoet. Als jullie echter de
werkelijk armen nog meer willen helpen, zal niemand jullie wat in de weg leggen.
Maar hier kunnen jullie iets krijgen dat onnoemelijk veel meer waard is dan
jullie haast onmetelijke, aardse schatten! -Daar spreken we echter later verder
over!"
[17] De beide AFGEVAARDIGDEN zeggen:
"U schijnt een vreemde wijze te zijn! De schatten van deze aarde schijnen
u niets te doen en ook schijnt u geen speciale vriend te zijn van een misschien
wat overdreven weldadigheid! Geestelijke schatten zijn u beslist meer waard dan
al het goud van de aarde! In dat opzicht heeft u ook helemaal gelijk, want de
geestelijke schatten duren eeuwig, terwijl de aardse voor ieder mens slechts
duren tot het graf en dan is het daarmee gedaan voor degene die van deze aarde
werd weggenomen!
[18] Ja, wijze heer, geeft u ons maar
de schatten der wijsheid, -die zullen ons liever zijn dan al ons geld, onze
edelstenen en zware zilvermassa's! -Maar nu gaan we weg om onze broeders dit
alles getrouwen precies over te brengen!"
[19] IK zeg: " Ja ja, ga en
vertel alles aan uw broeders en kom met hen weer terug. Zonder de schippers
bent u maar met twintig man en er is hier genoeg plaats voor u!"
[20] "Jawel!" zeggen de verheugde
AFGEVAARDIGDEN, "plaats genoeg voor ons, het is alleen de vraag of u ook
zo vriendelijk wilt zijn ons wijsheid mee te geven. Bij ons in Perzië wordt de
echte wijsheid steeds zeldzamer en in plaats daarvan breidt de toverkunst van
de heidense priesters zich steeds meer uit. Die zal eerstdaags nog zelfs alle
wijsheid van de daar wonende Joden te niet doen, -vooral als de koning de heers
en hebzuchtige priesters en afgodendienaars macht geeft, hetgeen zeer te vrezen
is, omdat zij de koning het vuur na aan de schenen leggen en hem dag en nacht
proberen te overtuigen. Wij hebben hen tot nog toe nog te vriend gehouden door
onze grote rijkdom, maar deze kwaadwillige mensen zijn ook in staat
onmetelijke schatten te vergaren en bij iedere gelegenheid helpen zij daarmee
de verkwistende koning uit de nood. En daarom zullen zij het wel zover brengen
dat de overigens goedhartige koning onverdraagzamer zal worden. -Maar later
daarover meer, nu moeten wij eerst de wachtende broeders vertellen wat wij hier
hebben gehoord!" - Na deze woorden buigen zij en gaan snel naar hun
broeders. Daar aangekomen, brengen zij waarheidsgetrouw verslag uit van al het
gehoorde en praten met hun gezellen en gezellinnen over veel zaken.
192
Zegen en vloek van de rijkdom
[1] CYRENIUS zegt tegen Mij:
"Heer en Meester, werkelijk, zulke vrijgevig gezinde en prettige mensen
ben ik nog nooit tegen gekomen. Deze mensen moet ik bescherming geven tegen de
inmenging van de afgodenpriesters, -het koste wat het wil! De Perzische koning
is ook maar een vazal van Rome en staat ónder mij. O, aan de praktijken van die
slechte booswichten moet snel een eind gemaakt worden! Ook U, o Heer, zou deze
brave mensen een bijzondere gunst moeten verlenen, want ik geloof dat zij die
absoluut waard zijn!"
[2] IK zeg: "Ongetwijfeld, anders
zou Ik hen niet door Mijn engel van de zekere ondergang hebben laten reddén,
want als Ik ergens een wonder Iaat plaats vinden, is er ook alle reden voor. En
hier zijn redenen genoeg!
[3] Een grote aardse rijkdom in handen
van zulke mensen is een echte, hemelse zegen voor een geheel land. Als zulke
mensen bovendien nog wat hogere wijsheid bezitten, kunnen zij daarmee wonderen
verrichten voor het ware welzijn van de mensheid.
[4] Maar een grote rijkdom in handen
van een vrek of woekeraar is een helse vloek voor een geheel koninkrijk, want
hij probeert alleen maar ten koste van alle mensen alles naar zich toe te
trekken! Geen ellende, geen nood en geen traan van arme, verlaten weduwen en
wezen ontroert hem. Voor een woekeraar met zijn kille blik kunnen duizenden met
de hongerdood strijden, zonder dat hij iemand een stuk brood zal geven om de
honger te stillen!
[5] Maar daarom zeg Ik jullie ook dat
eens hoereerders en echtbrekers en dieven en berouwhebbende roofmoordenaars het
rijk van God zullen binnengaan, maar de ziel van een vrek en woekeraar nooit,
want die is onverbeterlijk en die vormt dan ook het materiaal waaruit de
duivels een onderste hel zullen bouwen!
[6] Een woekeraar is een echte helse
machine, gemaakt om alle mensen te gronde te richten en als zodanig zal hij ook
voor eeuwig volledig eigendom blijven van de hel!
[7] Zet een woekeraar een kroon op,
geef hem scepter en zwaard en een sterk leger bovendien en dan heb je een satan
als de grootste tiran over de arme mensen gesteld, die de laatste bloeddroppel
van zijn onderdanen niet zal sparen! Hij zal iemand eerder laten wurgen, dan ook
maar een stater door de vingers te zien of kwijt te schelden! Daarom vervloek
Ik iedere vrek en iedere woekeraar!
[8] Maar die mensen, die door de vlijt
van hun handen zeer rijk zijn geworden onder invloed van de hemelse genade,
zijn een goede en edele vrucht van deze aarde. Zij zijn voortdurende
verzamelaars voor de zwakken en armen, bouwen steeds nieuwe woonplaatsen voor
de daklozen en weven kleding voor de naakte broeders en zusters. Daarom zal hun
loon eens ook groot zijn, want zij dragen de mooiste en hoogste hemel reeds op
deze aarde in zich!
[9] Als eens hun ziel het lichaam zal
verlaten, zal uit hun hart de hemel zich uitbreiden en deze in het midden
plaatsen, zoals de opgaande zon haar eigen licht verspreidt en straalt in het
grote centrum van haar uitgaande en alles tot leven wekkende en scheppende
licht!
[10] Andere, goede mensenzielen zullen
echter slechts zalig zijn zoals de planeten, die genieten van de verwarmende en
leven gevende stralen der zon, maar waar het aan één kant toch altijd nacht is!
[11] Ja, Mijn beste Cyrenius! Rijk te
zijn op deze aarde, en voor zichzelf slechts zoveel uit te geven als men voor
het eigen onderhoud hoogst nodig heeft, dus karig te zijn voor zichzelf om des
te vrijgeviger voor de armen te kunnen zijn, dat, dat evenaart God reeds het
meest in het aardse lichaam! Hoe groter deze echte en alleen ware gelijkenis
met God bij een mens is, des te meer zegen en genade ontvangt hij uit de
hemelen!
[12] Het gaat met zo'n mens als met
een zon! Hoe meer licht zij over de aardbodem uit Iaat stromen, des te sterker
licht gaat zij geven. Maar als zij in de winter kariger wordt met schenken van
haar licht, ook al is dat slechts schijnbaar, heeft zij zelf ook een armelijker
en zwakker licht, ook al is dat natuurlijk ook schijnbaar!
[13] Wie met liefde en vreugde veel
geeft, zal ook zeer veel daarvoor terugontvangen!
[14] Want als je in het midden van een
kamer een groot licht plaatst, zal er van alle wanden ook veel licht
terugkaatsen naar het midden en het grote licht met een machtige glans omgeven,
en daardoor wordt het centrum van licht nog heerlijker, machtiger en werkzamer.
Plaats je echter slechts een zwak, schemerig lampje in het midden van de grote
kamer , dan zullen de zwak verlichte wanden ook alleen maar een zeer spaarzaam
licht terugkaatsen en de glans van het centrale licht zal dan niet veel
voorstellen!
[15] Wees daarom, als je zo rijkelijk
gezegend bent met aardse goederen, vrijgevig, zoals de zon aan de hemel
vrijgevig is met haar licht, dan zullen jullie ook zijn als de zon én oogsten
als de zon!
[16] Want als je in goede aarde een
goed zaad uitzaait, kan je dat alleen maar een honderdvoudige oogst opleveren.
Goede werken van een goed hart zijn wel het beste zaad, en de arme mensheid is
de beste aarde. Laat die nooit braak liggen, maar zaai overvloedig in deze
aarde en altijd zul je hier een honderdvoudige en in het hiernamaals een
duizendvoudige oogst terug ontvangen, waarvoor Ik een betrouwbare borg
ben!"
193
De dierlijke aard van de mens
[1] "Weliswaar zal men hier en
daar zeggen en oordelen: Ja, ja, het is nu wel mooi om over de deugd der
vrijgevigheid te preken en de gierigheid als een afschuwelijke zonde voor te
stellen, maar wie kan er eigenlijk wat aan doen, dat de ene mens in zichzelf een
overwegende drang tot overvloedige vrijgevigheid heeft en een ander daarentegen
ontzettend gierig is?! Bij beiden hangt het af van hun innerlijke liefde, waar
het een uiterlijk verschijnsel van is. Daaruit ontspruit voor elk van hen een
zaligmakend gevoel, dat zowel de een als de ander voor zichzelf houdt. De
eerste zou echter treurig worden als zijn bezit niet overvloedig genoeg is om
zijn arme medemensen gelukkig te maken en de tweede wordt treurig als hij niet
zoveel ontvangt als hij wenst -maar zelfs verliest! Het is toch zo dat dit
alles al oorspronkelijk in de aard van de mens aanwezig is en daarom kan er
toch eigenlijk geen zonde of enige ware deugd zijn. Voor de gierigheid is de
vrijgevigheid een zonde -en voor de vrijgevigheid is dat in gelijke mate de
gierigheid. Kan het water er wat aan doen dat het zo'n zachte en meegaande
natuur heeft en wie zou de steen kunnen verdoemen vanwege zijn hardheid?! Het
water moet zo zijn als het is, en zo moet ook de steen zijn zoals hij is.
[2] Voor een deel is dat wel juist. De
aard van de vrijgevige is vrijgevig te zijn en de aard van de gierigaard is het
volslagen tegendeel. Maar deze zaak zit zo: leder mens komt met een aangeboren
zelfzucht en gierigheid als kind ter wereld en zijn ziel bevat doorgaans nog
het dierlijke element, dat erg grofstoffelijk is. Dat geldt vooral voor die
zielen, die niet van boven, maar van deze aarde afkomstig zijn. Maar ook de
zielen die van de sterren op deze aarde komen, zijn niet helemaal vrij van dit
element.
[3] Als de mens nu in dit dierlijke
element wordt opgevoed, wordt dit steeds meer en meer zijn levensbasis, dat wil
zeggen: zijn liefde. Maar omdat deze basis dierlijk is, blijft de mens dan ook
een verscheurend dier en bezit niets menselijks, behalve de armzalige gestalte,
het vermogen om te spreken en, als gevolg van de bouw van het logische
geheugen, een ordelijk begripsvermogen, dat echter steeds meer door het
dierlijke element wordt aangezet tot lage handelingen. Het kan daardoor slechts
dat als goed en zaligmakend zien, wat het pure, dierlijke element wil.
[4] Als iemand nu dus wil beweren dat
er eigenlijk naar waarheid geen deugd en dus ook geen zonde zou zijn en dat het
erg onrechtvaardig is om de gierigheid tegenover de vrijgevigheid te verdoemen,
dan moet men hem maar eens op deze uitleg van Mij wijzen. Laat hij die eens
bestuderen en goed overwegen!
[5] Als een tuinman twee vruchtbomen
in zijn tuin zet en ze naar behoren verzorgt, -zal het hem dan niets doen, als
alleen de ene boom vruchten draagt, maar de andere, die van hetzelfde ras is en
in dezelfde grond staat, dezelfde regen en dauw, dezelfde lucht en hetzelfde
licht als voedsel heeft, helemaal geen vruchten, ja zelfs geen voldoende blad
draagt om schaduw te geven? Dan zal de oordeelkundige tuinman zeggen: 'Dat is
een ontaarde, zieke boom, die alle sappen voor zichzelf gebruikt. Wij zullen
eens zien of hij niet te helpen is!' Dan probeert de tuinman alle hem bekende,
doeltreffende middelen en als al deze middelen tenslotte niets helpen, zal hij
de onvruchtbare, ontaarde boom rooien en op diens plaats een andere zetten.
[6] Een gierig en zelfzuchtig mens is
derhalve een mens die zichzelf innerlijk heeft ontaard en geen levensvruchten
kan geven, omdat hij alles voor zichzelf gebruikt.
[7] In tegenstelling daarmee is een
vrijgevig mens alleen al dáárom in de juiste levensorde, omdat hij naar buiten
toe rijkelijk vruchten draagt.
[8] Een boom kan er echter niets aan
doen of hij wel of geen vruchten draagt, want hij vormt zichzelf niet, maar de
in zijn organisme opstijgende geesten uit het onder het oordeel liggende rijk
der natuur vormen hem door hun kracht en door de in hén aanwezige zeer
eenvoudige en daardoor ook beperkte intelligentie. De mens staat echter op het
punt zich door de onbeperkte intelligentie van zijn ziel zelf te vormen en zich
te veranderen in een boom die zeer rijkelijk levensvruchten draagt.
[9] Pas wanneer hij dat doet, en daar
heeft hij alle middelen voor, zal hij een waar mens in de echte, eeuwige orde
van God worden. Doet hij dat echter niet, dan blijft hij een dier, dat als
zodanig geen leven in zich heeft en ook geen leven door goede en liefderijke
werken aan een naaste kan overdragen.
[10] Daarom zijn de nu geredde,
Perzische Joden reeds heel goed geordende mensen en het is nu gemakkelijk hun
een hogere wijsheid bij te brengen. Want als een lamp zo vololie is dat hij
rijkelijk begint over te lopen en hij heeft daarbij een goedgeplaatste en
sterke levenspit, behoeft men de pit slechts aan te steken en dan straalt de
gehele lamp van licht en zal alles om zich heen in een grote kring prachtig
helder verlichten!
[11] En deze Perzische Joden met hun
vrouwen, die sommigen van hen hebben meegenomen, zijn reeds zulke goedgevulde
lampen. Daarom zal er niet veel voor nodig zijn aleer zij allen vollicht zijn!"
[12] CYRENIUS zegt dan: "Heer,
dit is voor de mensheid toch weer een heel belangrijke lering, die goed
opgeschreven zou moeten worden en tot aan het einde der wereld zou moeten
blijven bestaan!"
[13] IK zeg: " Je zorg daarvoor
is terecht en Ik heb er daarom voor gezorgd dat het belangrijkste al op je
rollen is opgeschreven. Maar voor het leven heeft zo'n geschrift net zo veel
nut als een dode wegwijzer dat heeft voor de wandelaar op de vele straten en
dwaalwegen van deze wereld. Datgene wat ieder kan helpen en hem wijsheid,
kracht en leven kan geven, wordt ieder mens onuitwisbaar in het hart geschreven
en wel zo, dat dit geschrift over het eeuwige levensrecht en de in en
uitwendige betrekkingen, bij elke handeling die tegen de goddelijke orde
ingaat, vanzelf in het mensenhart hardop wordt voorgelezen en de ziel maant,
terug te keren in de oorspronkelijke, goddelijke orde!
[14] Als de mens deze innerlijke stem
volgt, zal hij meteen op de goede weg zijn. Als hij er echter geen acht op
slaat, maar de razende hartstocht van zijn lichaam volgt, zal hij het ook aan
zichzelf te wijten hebben als hij door het in hem zelf aanwezige, eigen gericht
wordt verzwolgen. Maar nu zie Ik dat onze Perzen zich gereedmaken, daarom
zullen wij hen met blijdschap verwachten!"
194
Opvattingen van de Perzen over de Heer
[1] Terwijl Ik Cyrenius uitleg gaf
over de vrijgevigheid en de gierigheid, overlegden de Perzen onder elkaar, wie
Ik wel zou zijn. Enigen meenden dat Ik een profeet was, anderen hielden Mij
voor iemand die bekend was met alle scholen van Egypte, Griekenland en
Jeruzalem. Een paar dachten zelfs, dat Ik misschien een Romeinse prins was,
alle omstandigheden van het grote rijk kende en daarom veel staatsmanschap
bezat. Men moest zich daarom wel erg voor Mij in acht nemen; anders zou de
trotse Romein Cyrenius, als opperstadhouder van geheel Azië, toch niet zo
eerbiedig met Mij omgaan! Maar EEN van de twee afgevaardigden zei: "Wat
hij ook mag zijn, hij is in ieder geval een voornaam persoon en wij kunnen wat
van hem leren en daar hebben wij allen in deze tijd het meest behoefte
aan!"
[2] Daar waren allen het tenslotte mee
eens. Zij maakten zich gereed en begaven zich naar Mij op de heuvel, hoewel het
al tamelijk donker begon te worden.
[3] Tegelijkertijd kwam ook de oude Marcus
met vragen bij Mij over het avondmaal en over de door de hagel vernielde tafels
en de bodem, die nog erg vochtig was, en wat daaraan gedaan zou kunnen worden.
[4] Ik wees hem echter op de Perzen en
zei: "Kijk daar eens, een uitgebreid en een voor Mij zeer smakelijk
gerecht. Zij moeten nog vóór het avondmaal geheel door mijn liefde zijn
opgenomen! Tot zolang zul je wel tijd hebben om de lichamelijke maaltijd gereed
te maken en de tafels wat op orde te brengen, want er zijn er maar een paar
gebroken en die zullen op het juiste moment wel weer gerepareerd zijn. Maar
steek wel gauw lichten aan, zodat de mensen niet in het donker lopen!"
Marcus ging toen verheugd terug en zette alles aan het werk.
[5] De Perzen naderden Mij, bogen
volgens hun gebruik weer tot op de grond, maar gingen daarna toch weer rechtop
staan en bleven niet op hun gezicht liggen.
[6] De ENE van de vroegere twee
afgevaardigden nam het woord en zei: "Heer, u die zeker een groot vriend
bent van mensen die van goeden wille zijn, kijk, hier zijn wij dan! Onze
problemen kent u en ook de reden die ons naar deze omgeving bracht. Maar wij
zien het als een wonderbare beschikking van boven en zeggen met Job: 'Heer,
alles is van U, hemel en aarde, lucht en water! U geeft en neemt, wanneer en op
de manier die U welgevallig is. U kunt een bedelaar kroon en scepter verlenen
en de hoofden van koningen buigen in het stof van de algehele
vergankelijkheid!' Daarom doet het ons ook geen pijn. Want de mens die de
almachtige wil van God steeds op de voorgrond plaatst en in het hart draagt,
treurt nooit, behalve wanneer hij voor het aangezicht van God heeft gezondigd.
Daarom treuren wij ook niet over het aanzienlijke verlies wat wij hebben
geleden. Want als Gods wil niet de hand in het spel had gehad bij deze treurig
uitziende gebeurtenis, zouden wij nu zoals het anders ieder jaar het geval was,
zonder enige korting ons geld gekregen hebben. Gods wil was hier duidelijk in
het geding en aan Hem offeren wij graag deze kleinigheid -en wij zouden graag
nog groter.~ offers brengen als de Almachtige het van ons zou verlangen. Want
HIJ alleen is de Heer en wij zijn slechts Zijn, Hem altijd alleen dienende en
gehoorzame, knechten.
[7] Slechts God hebben wij lief en wij
vrezen Hem alleen en daarom vrezen wij de mensen niet. Als de Heer van hemel en
aarde ons ook maar op enigerlei wijze voor de mensen te schande heeft gemaakt,
heeft Hij daarvoor heel goede redenen gehad! Want maar al te gemakkelijk en
lichtzinnig begaat de mens voor God een zonde, die de ziel steeds veel nadeel
bezorgt. Dan komt de Heer met de goede tuchtroede en helpt de mens weer op de
juiste weg!
[8] Daaruit ziet U, goede heer en
vriend, dat wij mensen zijn die God nog lang niet hebben vergeten. Misschien
l?ent u wel een wijze helden en zeer vertrouwd met de krachten der natuur. Maar
wij kennen slechts één universele kracht en die is alleen in God de Heer. Een
andere leer is voor ons echt niet aanvaardbaar!
[9] Als u ons dus iets waars wilt leren,
vergeet dan niet dat wij onwankelbaar geloven in de goddelijke leer van Mozes!
Iets wat daarmee in.tegenspraak is nemen wij niet aan, ook al klonk en was het
nog zo wijs. Want wij allen staan liever als dwazen tegenover de wijze wereld
-dan als zondaren voor God!"
[10] IK
zeg: "Dat is heel juist, jullie zijn op de goede.weg! Maar zowel bij
Mozes, als in het bijzonder bij de profeten, vind je zaken die voor jullie nog
wel eens heel duister zouden kunnen zijn. En die zou Ik voor jullie willen
ophelderen, opdat ook jullie voor jezelf, en ook voor je broeders, vrouwen en
kinderen, zouden begrijpen in welke tijd jullie nu leven.
[11] Toen Elia in een grot verborgen
lag, gaf de geest hem aan, dat hij zólang in de grot moest blijven tot Jehova
Zelf voorbij zou komen. En Elia stelde zich vlak bij de uitgang op en
luisterde. Opeens kwam er een geweldige storm, die met zoveel kracht
voorbijraasde dat de gehele berg ervan beefde. Toen veronderstelde Elia dat nu
Jehova wel voorbij was gegaan? De geest antwoordde echter:. 'In de storm was
Jehova niet.
[12] Elia luisterde weer ingespannen
en zie, met lang daarna trok er een loeiend vuur langs de grot! Het raasde en
knetterde geweldig en de buitenzijde van de rots verglaasde door de geweldige
hitte. Toen dacht Elia dat dat toch wel Jehova geweest moest zijn! Maar de
geest sprak weer en zei: 'Ook in dit vuur was Jehova met!'
[13] Toen dacht de grote profeet bij
zichzelf: .'Dus noch in de storm en noch in de almacht van het vuur bevindt
zich Jehova met de kern van Zijn liefde!' .
[14] Maar toen hij daarover.ernstig
aan het nadenken was, rulste heel teer een fluisterend zuchtje wind voorbij
zijn grot en de geest sprak weer en zei: 'Kijk, Elia, in dit tere en zachte
ruisen ging Jehova. voorbij en dit moet voor jou het beloofde teken zijn dat je
nu geheel vrij kunt gaan en deze grot kunt verlaten waarin je verborgen wachten
moest op de verlossing!'
[15] Toen stapte Elia welgemoed uit de
grot in de grote vrije ruimte, en de weg naar het grote vaderland lag zonder
gevaren vrij en open voor hem (I.Kon.19 :9-15)
[16] Als jullie goed thuis zijn in de
Schrift, leg Mij dit vreemde tafereel dan eens uit!"
195
Het suizen van de wind bij Elia en bij ons
[1] Na Mijn vraag en de voorafgaande
schildering stonden allen met grote ogen te kijken en zij waren niet in staat
antwoord te geven. Want hoe meer zij daarover nadachten, des te verwarder werd
het in hun verstand en hart.
[2] EEN van de beide afgevaardigden
zei na een poosje: "Geëerde, wijze vriend! U lijkt mij goed op de hoogte
te zijn met de Schrift, hoewel u misschien wel een Romein of een Griek bent.
Het door u vertelde zeer mystieke verhaal van de profeet Elia is heel juist
weergegeven, maar tot nog toe heeft niemand het ooit begrepen. Het zou
bijzonder vreemd zijn als een heiden ons Joden daar een uitleg van zou kunnen
geven. Wij zouden het echter graag van u horen, want ik heb mij reeds veel
onduidelijkheden van de profeet Jesaja uit laten leggen door een wijze heiden
uit het morgenland en dat gaf mij gegronde redenen om mij zeer over zijn diepe
wijsheid te verbazen. Dat schijnt zich hier te gaan herhalen. Daarom vragen wij
u allen, zoals wij hier aanwezig zijn, om ons uw gedachten over dit beeld te
onthullen!"
[3] IK zeg: "Nu dan, het zij zo!
Maar allereerst moet ik jullie misvatting, Mij voor een heiden te houden, recht
zetten, want Ik ben geen heiden, maar een geboren Jood zoals jullie. Wel ben Ik
met allen één, om allen te winnen voor het rijk van het licht, voor het rijk
van de eeuwige waarheid! Wie oren heeft, die hore en wie ogen heeft, moet nu
zien!
[4] Elia stelt de zuivere ziel van de
mens voor, en de grot waarin hij verborgen was, is de wereld en eigenlijk het
vlees en bloed van de mens. De geest, die tegen Elia, respectievelijk tegen de
mensenziel spreekt, is de geest van God waarmee de ziel één moet worden, maar
nog niet kan worden omdat Jehova nog niet voorbijtrok aan de grot van het
vlees, ofwel de grot der wereld.
[5] De voorbijgaande storm duidt op de
tijd vanaf de oude Adam tot aan Noach. Het vuur duidt op de tijd vanaf Noach
tot op heden.
[6] Nu is echter de tijd gekomen van
het zachte suizen voor de grot van de profeet. Deze tijd zal aan iedere ziel
die het goede wil, algehele verlossing geven in de geest en in alle waarheid,
en, Iet wel, ook jullie staan nu op het punt de vrijheid van Elia te
verkrijgen!
[7] Het schip dat jullie hier bracht,
leek ook op een profetengrot. Het bevond zich eerst in het ruwe geweld van de
storm en jullie zaten. in grote angst en vrees, en toen jullie door de storm
midden op de onbestendige zee gedreven waren, flitste een duizendvoudig vuur
om.jullie kleine, broze wereld van vermolmde planken, maar Jehova was niet in
het vuur, hoewel hij met Zijn arm (een engel) jullie redding en behoud bracht.
[8] Nu bevinden jullie je echter daar,
waar na de storm en het vuur het zachtjes langs jullie heen rulst. Wie bevindt
zich echter voor jullie en bij jullie in dit zachte ruisen?!"
[9] Nu verbazen de Perzen zich
buitengewoon en de AFGEVAARDIGDE zegt "Vreemd, vreemd! Dit o zo juiste
beeld lijkt verrassend veel op dat van de oude profeet Elia! Het ging ook
wonderlijk toe met onze redding en niet zo'n beetje ook, en nu op deze heuvel
neem Ik echt fysiek en moreel dat vreemde, geheimzinnige zachte sulzen waar,
waarvan de geest tegen de profeet zei, dat Jehova daarin voorbij was gegaan.
-Ja, wat vinden jullie dan, broeders en zusters?! Wat denken jullie van deze
geschiedenis?"
[10] De ANDEREN zeggen als uit één
mond.:"Wij vinden het net zo wonderbaarlijk als jij maar zelf kunnen wij
dat met verklaren! Laat daarom deze wijze man maar voor jou en voor ons allen
spreken.
[11] De AFGEVAARDIGDE zegt: " Ja,
dat zou natuurlijk wel het beste zijn maar men kan toch op deze plaats, waar de
hoogste gebieders van Rome en koningen en vorsten verblijven, niet zomaar het
een of ander eisen daar moet men eerst om de genadige toestemming vragen, om
iets te mogen vragen wat men graag zou willen.
[12] IK kom daartussen en zeg:
"Vriend, dat is hier echt met nodig! In Perzië is dat wel gebruikelijk,
maar bij ons moeten we daar nooit aan beginnen! Vriend, voor God is deemoed die
dwaas en vernederend is voor de mensenziel, net zo'n dwaasheid als alle andere
slechts in het heidendom voorkomende dwaasheden, -Iaat staan dan een. te grote
vernedering van de ene mens voor de andere. Zo'n kruiperige uiting van
nederigheid van de ene mens voor de andere maakt beiden slecht. De eerste omdat
hij die nederigheid meestal slechts huichelt en daardoor zijn medemens van nog
meer hoogmoed beticht en de tweede, omdat hij daardoor ook werkelijk nog
hoogmoediger wordt! .
[13] De
deemoed, die voortkomt uit zuivere liefde, is de echte en ware nederigheid,
want zij geeft achting en heeft in de medemens een broeder als broeder lief,
maar maakt zichzelf en de naaste niet tot een God voor wie men op de knieën
moet vallen en die men moet aanbidden.
[14] Wat je ook wilt of verlangt,
verlang dat als mens van de mens als bróeder van de broeder, maar de ene mens
moet nooit in het stof kruipen voor de ander!
[15] Wat Gód van geen mens vraagt, dat
kan een mens nog veel minder van zijn medemens verlangen! Dat is ook een ware
wijsheid, die volledig thuis hoort in Gods orde. Onthoud die daarom goed en
handel daarnaar, dan zullen jullie aangenaam zijn voor God en de mensen!
[16] Maar nu weer over iets anders!
Opdat jullie het zachte sulzen voor de grot van de profeet wat meer met deze
tijd in overeenstemming kunt brengen, zal Ik jullie nu, omdat jullie zo gezegd
nog beginselgetrouwe Joden zijn, een andere vraag stellen."
196
De Heer vraagt de Perzen over de Messias
[1] "Hoe denken jullie nu over de
beloofde Messias, die volgens de voorspelling van alle profeten juist in deze
tijd moet komen voor de verlossing van de Joden? Geloven jullie als verstandige
mensen daar werkelijk iets van, of hechten jullie, zoals thans velen dat doen,
geen waarde aan zulke voor het menselijke verstand te mystiek gehouden
voorspellingen?"
[2] De AFGEVAARDIGDE zegt:
"Verheven vriend! Dat is een uiterst netelige vraag! Er helemaal geen
waarde aan hechten zou voor een echte Jood toch wel te vermetel zijn, -en het
in volle ernst geloven, is zeker ook een heel gewaagde onderneming. Want men
kan daardoor voor het duistere bijgeloof de deur wagenwijd openzetten en
daaraan op die manier vrije toegang verlenen!
[3] Of nu helemaal geen geloof beter is
dan het duistere bijgeloof -of omgekeerd, die beslissing laat ik graag over aan
grotere wijzen dan ik ben. Maar mijn altijd nuchtere verstand zegt mij wel
zoveel, dat helemaal geen geloof aanmerkelijk beter schijnt te zijn dan een
duister bijgeloof.
[4] Want helemaal geen geloof lijkt
naar mijn mening op een pasgeboren kind of op een lege, braakliggende akker,
waar nog niets in gezaaid is. Het kind kan door een goede opvoeding een wijs
man worden en in de braakliggende akker kan elke edele vruchtsoort gezaaid
worden. Als de akker echter door allerlei soorten onkruid is overwoekerd en een
volwassen kind in allerlei domme zaken is onderwezen, dan lukt het met de
ontwikkeling der wijsheid helemaal niet meer, of slechts heel moeizaam. En hoe
moeilijk een akker van alle onkruid gereinigd kan worden, weet iedere eerlijke
landman die ooit is bezig geweest zijn akker van alle onkruid te reinigen en
vervolgens zuiver te houden! - Wel, verheven vriend, dat is zo ongeveer onze
nuchtere mening.
[5] Met betrekking tot de beloofde
Messias zeggen wij ja noch nee. Als er echter een echte, in de Schrift
deskundige, wijze ons deze zaak duidelijk wil maken, dan zal hij ons als Joden
en mensen zeer aan zich verplichten. Mocht u daaromtrent enig houvast kunt
geven, vertel het ons dan, aan onze dankbaarheid daarvoor zal het nooit
ontbreken!"
[6] "Dat is een heel juist
oordeel!" zeg IK tegen de afgevaardigde. "Geen geloof is veel beter
dan een duister bijgeloof. Maar ondanks dat, zitten er toch een paar kwalijke
uitwassen aan, die uiteindelijk, wanneer zij zich maar eenmaal verhard hebben,
net zo moeilijk zijn te genezen als een met onkruid overwoekerde akker is
schoon te maken.
[7] De akker vol met onkruid laat in
ieder geval nog zien dat zijn bodem goed is, want anders zou er geen onkruid op
groeien. Maar aan een geheel braakliggende akker kun je dat niet zien.
[8] Weet je, als het zogeheten
wiskundig bepaalde, wereldse verstand.bij een mens eenmaal een harde kern heeft
gevormd, is een geloof in iets zuiver geestelijks, hoe verheven en wijs ook,
heel moeilijk te verwezenlijken! Zo'n verstandsmens wil uiteindelijk alles
wiskundig bewezen zien. Van dingen die hij niet kan zien en meten, wil hij
helemaal geen nota nemen.
[9] Oordeel nu zelf eens of het
daarbij zo'n mens met betrekking.tot het accepteren van het zuiver geestelijke
ook met een moeilijke zaak is!
[10]
De AFGEVAARDIGDE zegt: "Zeker, verheven en wijze vriend! Maar men mag er
toch wel van uit gaan dat er niet veel van dat soort mensen zijn en deze zeer
sporadisch voorkomende zwaluwen maken nog lang geen zomer. Deze verstandelijke
geleerden zij.n echter uiteindelijk toch veel toegankelijker voor de waarheid
dan al die zwarte helden van het duistere bijgeloof, vooral als dat een geloof
om den brode is geworden! Met zo iemand is helemaal niet te praten en die
probeert alles, wat hem ook maar enigszins zou kunnen benadelen, te vuur en te
zwaard te vervolgen. Dat ondervinden wij van de zijde van onze priesters, voor
wie nu geen middel meer te slecht is om daarmee hun snode bedriegerijen voor
vervolging te beschermen!
[11] Daarmee wil ik niet beweren dat
de priesters ook maar enigszins geloven in datgene, wat zij de anderen met
geweld willen opdringen. Want hun motief is brood, goed brood en veel goud,
zilver en edelstenen. Maar de dikwijls misleide mensheid gelooft het toch en
dat nog vaak met het weerzinwekkendste en gruwelijkste fanatisme!
[12] Wel, op zo'n bezeten groep
geloofsmensen heeft toch zelfs de meest starre verstandsmens enorm veel voor!
Hij is in ieder geval vriend van een waarheid, ook al is dat dan een erg starre
waarheid, terwijl de echt bijgelovige mensheid iedere soort waarheid afwijst en
liever een boomtak aanziet voor een aap dan voor datgene, wat hij is,
[13] Een
vriend van de waarheid is toch altijd op de een of andere verstandige manier
toegankelijk, terwijl bij die zwarte bijgelovigen zelfs niet te denken valt aan
een slechts schijnbaar verstandelijke toegankelijkheid voor de een of andere
waarheid.
[14] Dat te sterk op het mathematische
gerichte mensen moeilijk tot h;t zuiver geloven zijn te brengen, is een heel
bekende zaak. Maar als zo n mens eenmaal iets heeft aanvaard, ook al is het
maar als hypothese, zal hij die ook rotsvast volgen en alles in het werk
stellen om deze als een solide waarheid, indien mogelijk zelfs wiskundig, te
bewijzen.
[15] Zal een duistere bijgelovige dat
ooit doen?! Modder en echt goud zijn voor hem gelijk en ik blijf er dan ook aan
vasthouden, dat helemaal geen geloof veel beter is dan een geloof zoals dat
bijvoorbeeld bij ons gebruikelijk is!
[16] Zoals wij echter hebben gehoord~,
moeten ook de tempelpriesters in Jeruzalem nu niet zo veel beter Zijn dan onze
Perzische. Met de wonderbaarlijke ark des verbonds moet al sinds lang iets aan
de hand zijn, want wij weten maar al te goed wanneer en waar voor de oude een
nieuwe is gemaakt. Natuurlijk niet in Jeruzalem, maar bij ons zo diep mogelijk
in het land der Perzen, opdat het niet verraden zou worden. Dat hielp hen
echter niet zo erg veel, want zij moesten de Perzische kunstenaars voor hun
zwijgen uiteindelijk tienmaal zoveel betalen dan de hele ark waard was, en de
kunstenaars vertelden het later toch aan hun eigen mensen en die weer aan ons,
Joden. Daarom, verheven vriend, houden wij ons rotsvast aan de leer van Mozes,
hoewel daar ook dingen voorkomen die in natuurlijk opzicht toch wel pure onzin
zijn. Maar niemand weet er een redelijke verklaring voor te geven en daarom
breekt niemand zich er verder het hoofd over. Maar de wet en de moraal zijn in
goedheid en wijsheid niet te overtreffen en niemand kan zich, zelfs in zijn
helderste ochtenddroom, iets wijzers en beters bedenken!
[17] Dit deel van de Schrift noemen
wij dan ook alleen het goddelijke. Al het andere, met name het profetische
deel, dat geen mens kan begrijpen, gaat ons weinig of helemaal niets aan.
[18] Het ons door U uitgelegde beeld
van Elia is weliswaar heel treffend en mooi met betrekking tot de te verwachten
Messias, die hoogstwaarschijnlijk alleen maar zuiver geestelijk gezien moet
worden, - maar wat de andere profeten daarover voorspellen is uiterst mystiek,
heeft een goede uitleg nodig en een nog beter geloof, dat gelukkig bij ons
helemaal niet meer te vinden is!
[19] Wij vinden het gewoon
prijzenswaardig dat wij weinig of helemaal geen geloof hechten aan dergelijke
buitengewone zaken. In plaats daarvan geloven wij des te intenser in de enige
ware God, die zonder enige twijfel door Mozes tot de kinderen van deze aarde
heeft gesproken!
[20] Maar zeer veel van ons
overtuigde, vaste geloof in God hebben wij ook aan Plato te danken, wiens
geschriften wij lezen en navolgen. Mozes is praktisch en tekent de levensweg
met scherp gemarkeerde lijnen; Plato is over het algemeen geest en ziel en
toont de ziel aan de ziel en de geest aan de geest. En dat allemaal bij elkaar:
Mozes, Plato, Socrates en een aantal profeten, in het juiste licht bezien wel
te verstaan, noemen wij de eigenlijke Messias. Hij zal van boven komen, vanwaar
al het licht naar de aarde komt, tot de mensen die van goeden wille zijn.
[21] Nu, verheven en wijze vriend, heb
ik u helemaal onthuld hoe wij zijn, denken en voelen. Het is nu aan u, als u
iets beters bekend is, om ons dat mee te delen, als u dat wilt! Wat is dan
bijvoorbeeld uw mening over de profeten en over de beloofde Messias?"
197
De Perzische vrees voor de Romeinen
[1] IK zeg: "Hebben jullie dan in
je land nooit het bericht ontvangen, dat er dertig jaar geleden in een stal te
Bethlehem, de oude stad van David, uit een maagd een koning der Joden werd
geboren?
[2] Drie wijzen uit jullie
morgenlanden zagen een ster en vroegen hun geest, wat deze ster, die zij niet
kenden, betekende. En de geest droeg hen op de ster te volgen. Deze zou hen
leiden naar de pasgeboren koning der Joden, die op aarde een rijk zou vestigen
dat eeuwig geen einde zou hebben.
[3] De wijzen namen goud, wierook en
mirre, bestegen hun lastdieren met een groot en schitterend gevolg en trokken
de ster achterna, die met rustte, aleer de geboorteplaats van de pasgeborene
werd bereikt. Daar zochten de drie toen naar de pásgeborene en kwamen bij
Herodes, die hen ook niet kon inlichten, maar hen weer naar Bethlehem verwees,
waar de wonderbaarlijke ster stil stond. Hij raadde hun aan ijverig te zoeken
en verzocht hun tevens het hem direkt te melden, opdat ook hij er heen zou
kunnen gaan om de pasgeborene eer te bewijzen.
[4] Toen de wijzen vervolgens de
pasgeborene vonden en hem hun offers aanboden, waarschuwde hen terstond een
geest uit de hemelen, hun ontdekking niet aan Herodes te melden, waarop zij
toen langs een andere weg naar hun land terug gingen.
[5] Zeg eens of en wat jullie daarover
hebben gehoord!"
[6] De AFGEVAARDIGDE zegt: "Ja,
ja, u herinnert ons aan een voorval dat in heel Perzië tot aan Indië toe veel
stof op deed waaien. Want de drie wijzen, zoals men er langs de grens van Indië
meer vindt, hebben toen veel ruchtbaarheid aan de zaak gegeven, zodat het zelfs
tot de koning is doorgedrongen. Die schonk er echter niet veel aandacht aan,
omdat hij de wijzen kent en weet, dat zij steeds geneigd zijn van. een mug een
olifant te maken! Zulke zaken maken daarom bij ons nooit veel indruk, zoals nu
ook in hogere kringen alle tovenaarswonderen alle waarde van het vreemde en
buitengewone hebben verloren omdat men in bevoegde kringen meer dan voldoende
op de hoogte is met alle soorten magische toverhandelingen. Men kijkt nog wel
naar goed gekozen en geslaagde toverkunsten als men in een goede bui is en men
lacht er ook bij als er grappige dingen bij gebeuren, -maar zoals gezegd,
dergelijke toverkunsten hebben bij ons geen waarde.
[7]
Alleen de pure, met getallen aantoonbare waarheid is bij ons.in tel. Alle
andere, bepaald wonderlijke, afwijkende zaken hebben bij ons gegoeden allang
alle waarde verloren en wij geven er helemaal met meer om! Er kunnen best hier
en daar heel reële dingen achter steken, maar die liggen dan zo onder allerlei
mystiek begraven, dat geen menselijk vernuft ze nog volledig onbesmet voor de
dag kan halen. U, verheven vriend zult het met mij eens zijn dat het
verstandiger is alle zintuigen slechts op de zuivere waarheid te richten, dan
een dichterlijke dweperij toegedaan te zijn, hoe uitzonderlijk die ook mag
zijn!"
[8] CYRENIUS zegt nu terzijde tegen
Mij: "Heer, het lijkt mij toe dat wij met onze zaak bij deze, op zichzelf
weliswaar zeer te waarderen, mensen niets zullen bereiken. Zij zitten te diep
geworteld in hun getallenwaarheid en zijn vierkant tegen alles wat wij geloof
plegen te noemen! Ook schijnen zij zonder meer vijanden te zijn van wat voor
wonder dan ook, hetgeen door U steeds in het uiterste geval gebruikt wordt als
een onweerlegbaar bewijs van Uw volle goddelijkheid.
[9] Met een wonder zult u dus moeilijk
bij hen aan kunnen komen als U ze niet helemaal tegen de haren in wilt
strijken. Ook met andere bewijzen ter verklaring van de op U betrekking
hebbende teksten in de profeet Jesaja en in David en Salomo, zal men bij hen
niets uitrichten, omdat de profeten slecht bij hen staan aangeschreven. Ik zie
dan ook echt geen derde uitweg meer! Want met getallen is toch niet te bewijzen
dat U de werkelijke Messias bent en op een andere manier schijnen zij niet
toegankelijk te zijn!"
[10] IK zeg terzijde tegen Cyrenius:
"Laat maar, daar zorg Ik wel voor! Als men een Mathaël en een overste
Floran in het goede spoor heeft gebracht, dan zal men deze ook wel zover
brengen. De hardnekkigste was toch weloverste Stahar en nu is hij helemaal in
orde, -des te sneller en gemakkelijker zullen deze eerlijke mensen in de juiste
orde gebracht worden!"
[11] CYRENIUS .zegt: "Daar
twijfel ik niet aan, want U alleen zijn alle dingen mogelijk, maar voor mijn
nog zeer menselijke begrippen is het volstrekt niet gemakkelijk
uitvoerbaar."
[12] IK zeg: "Ongetwijfeld, maar
daarom toch niet onmogelijk. Men moet hen echter vooraf de mogelijkheid geven om
zich volledig van de zaak los te maken. Pas later, als zij hun innerlijk
helemaal vrij hebben gemaakt en er niets is achtergebleven, kan er een nieuwe
vrucht in de gereinigde tuin van hun hart gelegd worden!"
[13] Terwijl Ik dit onderonsje met
Cyrenius had, stonden de Perzen onderling te fluisteren en onze afgevaardigde,
die SCHABBI heette, zei tegen zijn metgezellen: "Ik krijg steeds meer de
indruk dat wij op gloeiende kolen staan! Die Messiasgeschiedenis moet hier erg
bekend zijn. De Romeinen met hun fijne neus hebben daar beslist iets over
gehoord en zoeken nu waarschijnlijk al alle hoeken van het Joodse rijk af om
ergens de hand op die man te kunnen leggen, die hier op aarde, duidelijk ten
nadele van de wereldheersers, een eeuwig onvernietigbaar en tevens volkomen
onoverwinnelijk rijk moet vestigen. We moeten daarom erg oppassen om bij de
Romeinen niet in een netelige situatie te geraken!
[14] De man die nu heimelijk met de
opperstadhouder heeft gesproken is kennelijk een erg sluwe, door de wol geverfde
ondervrager van Rome! Als we ook maar een béétje zouden geloven aan de komende
Messias waren we heier al zo goed als geofferd! Daarom is het hier zaak ons
stereotiep aan de mathematica te houden en meer te luisteren dan te praten.
Begint men hier weer over de Messias, dan weten we terwille van ons huidige
aardse heil, wat wij voor de uiterlijke schijn als uit één mond moeten zeggen!
Wij weten zelf wel wat wij als Joden van de profeten moeten denken, maar deze
slimmeriken hoeven wij het niet aan de neus te hangen! De rechter en
onderzoeker kent onze Schrift van a tot z beter dan al onze schriftgeleerden en
wilde wel kat en muis met ons spelen, maar ook wij zijn slim en wijs en het zal
hem niet lukken, ondanks dat wij hier door de wonderlijke man van de zekere
ondergang gered zijn. Daarom houden wij ons nu strikt aan onze mathematica, dan
zullen we hier nog wel heelhuids vandaan kómen! Maar als we ook maar enigszins
onze mond voorbijpraten, zou dat ons in de grootste ellende kunnen
storten!"
[15] Alle anderen geven Schabbi gelijk
en beloven hem zich hier als één man te gedragen en geen woord van alles wat ze
met betrekking tot de Messias geloven, te verraden.
[16] Nu ga IK weer bij hen staan en
zeg tegen de afgevaardigde: "Maar Schabbi, waarom denken jullie dan in
jullie hart slecht over Mij en over de onschuldige Romeinen?!
[17] Meen je dan dat Mij ontgaan is,
wat je nu hier in het geheim met je mensen hebt afgesproken? Ik zeg je: geen
lettergreep is Mij ontgaan! Want Degene die het zag en wist toen jullie in
groot gevaar waren, omdat Hij jullie anders geen hulp had kunnen laten bieden,
ziet ook hier tot op de bodem van jullie hart! Als Hij het echter heel oprecht
en goed met jullie meent, waarom willen jullie Hem. dan geen vertrouwen schenken?"
[18] SCHABBI zegt: "U bent wel
erg verstandig en wijs, maar zal die wijsheid van u ons wel iets helpen? Ook
geen van ons is echter bepaald op zijn achterhoofd gevallen en wij geloven dat
wij u doorzien! De voornaamste Romeinen staan aan uw kant -, niet ver van hier
zijn Romeinse soldaten gelegerd, waarschijnlijk om ergens iemand op te pakken
in het geval dat men die door allerlei sluwe vragen en praatjes zou opsporen!?
Maar bij ons hoeft u hem zeker niet te zoeken, want daar zult u eeuwig niets
ontdekken!"
[19] Terzijde zegt CYRENIUS dan weer
tegen Mij: " Ah, dat is toch wel vreemd bij deze mensen! Nu gaan ze de
zaken zelfs op een speciale manier anders voorstellen! Wie had dat nu achter
deze mensen gezocht?! Maar nu zijn ze pas echt geïsoleerd en gebarricadeerd en
wel zo, dat zij nu van geen kant meer zijn te benaderen! Wat moeten we nu met
deze mensen?! Zij maken zich van ons een gefixeerde, totaal verkeerde
voorstelling, die zich bij hen jammer genoeg zodanig heeft vastgezet dat wij
daar eigenlijk helemaal niets aan veranderen kunnen. Het is nu erg de vraag wat
daar aan te doen is!"
[20] IK zeg: "Er zal nog heel
veel aan te doen zijn; zij staan nu al veel dichter bij het doel dan voorheen!
Deze voorzichtigheid hebben ze al meteen in het begin zonder iets te zeggen in
acht genomen, omdat zij jullie, Romeinen, hier zagen! Want bij hen heeft zich
sinds enige tijd het gerucht verspreid, dat in het Joodse land werkelijk de
Messias is opgestaan en daar grote tekenen verricht. De Romeinen zouden daar
echter lucht van hebben gekregen en deze Messias nu meedogenloos vervolgen.
Daarbij zouden zij het niet alleen fel op de Messias hebben gemunt, maar ook op
ieder, die liet merken ook maar iets te geloven van een komende of reeds
gekomen Messias. En kijk, dat is de hele reden van hun beeldvervorming, die we
gauw de baas zullen worden!"
198
Schabbi blijft achterdochtig
[1] Cyrenius begrijpt nu wel wat er
met de Perzen aan de hand is, maar hij begrijpt niet, hoe zo'n satanisch
lasterpraatje over de Romeinen bij de Perzische Joden terecht kon komen en wie
daar zulk afschuwelijk zaad had uitgestrooid.
[2] IK zeg: "Weet de tempel dan
niet, dat Ik al ongeveer negen maanden Mijn leer verkondig?! Ga dáár maar eens
heen en win dáár inlichtingen in! Daarvandaan komen alle kwade en valse berichten
over Mij, over Mijn daden en ook over jullie, Romeinen, omdat zij weten dat
jullie niet tegen Mij zijn! Johannes de doper zou nog leven als de tempel niet
de moeder van de mooie Herodias in de arm had weten te nemen!
[3] Alles is afkomstig van de tempel
en diens armen rijken ver over de aardbodem, maar weldra zal men ze een heel
stuk korter maken! Kijk, zó staan de zaken en nu zul je hopelijk inzien, dat
met deze mensen weliswaar wat moeilijk tot overeenstemming is te komen, maar
het is geen verloren moeite! En zij moeten op de juiste weg gebracht worden
omdat het anders echt niet goed zou zijn voor Mij, voor Mijn leer en voor
jullie!
[4] Nu zul je ook de werkelijke reden
beginnen te zien waarom Ik eigenlijk deze Perzen van de ondergang op zee heb
gered. Om hun lichaam in leven te houden zou Ik geen engel gezonden hebben om
hen te redden. Maar omdat de juiste voorlichting van deze mensen over Mij en
Mijn werk erg belangrijk is in verband met de grote invloed die zij uitoefenen
op hun grote land en op hun talrijke volk, moest Ik hun leven redden. Zonder
hen zouden wij geen effectief middel hebben om de Perzen te bevrijden van hun
eenmaal opgevatte waanvoorstelling."
[5] CYRENIUS zegt: "O Heer, U
alleen zij alle lof, nu is alles weer in orde en ik begrijp nu alles! Ga nu
maar weer verder met hen, want ik zie nu wel in dat daar zeker een heel goed
resultaat van te verwachten is en ook moet zijn!"
[6] Terwijl Ik echter wat terzijde
Cyrenius inlichtte, dachten de Perzen daar iets heel anders van en onze SCHABBI
zei tegen zijn metgezellen: "Kijk eens, hoe die beide leiders samen
heimelijk staan te overleggen op welke nieuwe, nog sluwere manier zij ons
misschien toch kunnen vangen! Want tot nu toe hebben ze niets uit ons weten te
krijgen, maar nu moeten we nog tien keer zo erg oppassen! Tot nu toe brachten
zij slechts licht geschut in stelling, maar nu zullen zij hoogstwaarschijnlijk
met muurdoorbrekende stormrammen beginnen en als wij niet heel goed
standhouden, zullen wij als dun riet worden fijngestampt! Daarom moet ieder van
ons zoveel mogelijk op zijn hoede zijn! Want zij mogen beslist nooit ons
innerlijke geloof uit ons te voorschijn halen als een emmer water uit de een of
andere onderaardse regenput! De onderzoeker heeft mij eerst angst aan willen
jagen door te beweren, dat hij onze geheimste gedachten heel precies kende
zoals hij eerder onze nood op het water gezien en onderkend had. Maar ik dacht
bij mij zelf: "O.ho, sluwe vos! Door dit gat zou je dus willen
ontsnappen?! O, dat gaat met door, snode vriend!' Hij zag echter al gauw in dat
hij mij op die manier zéker niet zou kunnen vangen, daarom ging hij meteen naar
de opperstadhouder en nu heeft hij vast met hem overlegd, welke val nu voor ons
gezet zou moeten worden om ons met zekerheid te vangen. Maar zowel positief als
negatief zullen wij met geen val te vangen zijn! We moeten echter opletten als
kraanvogels in hun moerassen, -anders zijn wij verloren!"
[7] EEN van hen zegt: "Hoe kent
hij dan jouw naam? Van ons kan hij hem niet te weten zijn gekomen!"
[8] SCHABBI zegt: "Dat lijkt
weliswaar wat vreemd, maar dat moet ons niet van de wijs brengen, want de wegen
en middelen die zulke door de wol geverfde mensen ten dienste staan om heel
geheime zaken van andere mensen te weten te komen en te vernemen, zijn ontelbaar.
Men moet zich daarom bij zulke verschijnselen niet zo gemakkelijk laten
misleiden.
[9] Slechts God alleen is alwetend -en
een mens alleen maar dan, als hij door Gods geest geroepen wordt aan andere
mensen dingen te openbaren die de vermogens van een normaal mens nooit zouden
kunnen ontdekken. Zo'n door God bezield mens komt echter maar zelden in deze
slechte, zelfzuchtige wereld - en bij de duistere heidenen, die vol heers en
zelfzucht zijn, al helemaal nooit.
[10] Maar deze mensen, die met de hele
wereld en zijn wijzen op allerlei manieren in verbinding staan, zijn door en
door opgejaagde sluwe vossen en zij verstaan voortreffelijk de kunst om mensen
hun geheimen te ontfutselen! Met vriendelijkheid, strengheid, grootmoedigheid,
geduld, zelfs door hun geheimen prijs te geven om bij de ondervraagde een
volledig vertrouwen te wekken en zijn tong los te maken, en zo nodig worden nog
meer van dergelijke trucjes aangewend om achter de vaak zelfs meest verborgen
geheimen van de mensen te komen. Als deze van ieder medelijden gespeende
heidenen echter eenmaal in het kennelijke bezit van de slechts schijnbaar hun
heerszuchtige plannen in de weg staande geheimen zijn, wee dan degene die
zichzelf aan deze onmensen heeft verraden! Zij zijn sluw en slecht en kunnen alleen
maar door een enorm sluwe zet van de tegenpartij in toom worden gehouden!
Weliswaar kunnen zij langs allerlei verborgen wegen steels achter grote
geheimen kome~, -maar nooit achter de geheimen van het hart als de ondervraagde
die volhardend weet te verbergen!
[11] Vrienden, wij staan hier nu voor
onverbiddelijke rechters! Het omstreden en door de heidenen gehate thema is de
Messias, die nu al werkelijk is verschenen zoals ons van alle kanten
onmiskenbaar is verzekerd. In Galiléa moet Hij Zich ergens verborgen houden tot
Zijn ware, exact berekende tijd zal komen. De heidenen maken daarom jacht op
Hem en alleen al het geloof aan de mogelijkheid tot ontsnappen van de grote
Redder der Joden aan de harde en scherpe tijgerklauwen van de heidenen, is
dodelijk! Jullie weten nu op welke bodem wij thans staan en jullie zullen
daarom ook weten, wat er gedaan moet worden!"
199
Het betere inzicht van Jurah
[1] De ANDER zegt: "Je bent
weliswaar steeds de voorzichtigheid zelf en voorzichtigheid is de moeder van de
wijsheid, maar hier schijn je deze niet op het juiste moment te gebruiken! Want
een beetje mensenkennis hebben wij ook en hoe langer wij de onderzoeker
gadeslaan, des te meer verdwijnt iedere gedachte, als zou hij iets kwaads in de
zin hebben! Ik, jouw medeafgevaardigde, heb voorheen mijn oren wat gespitst en
hoorde veel van de geheime bespreking van de ondervrager met Cyrenius. Dat had
alleen betrekking op een lichte bezorgdheid over de mogelijkheid, ons van onze
waan te genezen! De tempel moet ons indirekt op laaghartige wijze geheelonjuist
geïnformeerd hebben over de Messias en over de Romeinen, waardoor wij nu blinde
angst voor hen hebben en ons juiste en goede geloof voor hen verbergen !
[2] Op onze weg hierheen kregen wij
toch vaak gelegenheid de overal aanwezige Romeinen gade te slaan en ondanks al
ons sluwe navragen konden wij nergens iets ontdekken, waaruit op te maken zou
zijn dat de Romeinen werkelijk zo onmenselijk waren. Integendeel hoorden wij
over hen steeds en allerwegen heel ongedwongen en blij de beste beoordeling
ter wereld. Jij zei wel altijd: ' Als zij bij deze gelegenheid onmenselijk
zouden zijn, dan zouden zij dat voorlopig voor de ogen der wereld wel heel goed
weten te verbergen om niet voortijdig onrust onder het volk te zaaien!' Maar
die mening deel ik niet. Ieder mens behoort toch altijd tot een familie die
zijn verdwijning toch wel zou moeten merken en daarna zou gaan navorsen,
waarheen het geliefde familielid verdwenen was! Maar tot op heden is van zoiets
nog nergens een spoor gevonden en daarom geloof ik dat hier jouw, overigens
heel prijzenswaardige, voorzichtigheid wat te ver gaat, vooral tegenover de
zeer open en oprecht uitziende ondervrager!
[3] Ik bemerk hier echter nu iets
geheel anders en wel iets zeer uitzonderlijks en het verbaast mij erg, dat dat
aan jouw scherpe blik helemaal kon ontsnappen!"
[4] SCHABBI zegt: "Nou, wat dan?!
Ik zou toch ook iets gemerkt moeten hebben, want mijn ogen ontgaat anders niet
zo gemakkelijk iets en mijn gevoel is zo teer als een ochtendbriesje. Het zou
me verbazen als jij hier iets ontdekt zou hebben dat mijn ogen ontgaan zou
zijn!"
[5] De tweede afgevaardigde, die JURAH
heette, zegt: "Toch wel! Merkte je niet wat de ondervrager zo terloops
wilde aangeven toen hij ons Elia's visioen in de grot zo goed begrijpelijk
-alsof het op hemzelf betrekking had -verklaarde?"
[6] SCHABBI zegt: "En wat moet
hij daarmee dan hebben willen aanduiden?"
[7] JURAH zegt: "Niets anders,
dan dat hij zélf de beloofde Messias is, voor wiens macht alle heersers der
aarde zich moeten buigen! Kijk, dat ontging jouw grote voorzichtigheid helemaal
en dat ontdekte ik! Ook hoorde mijn zeer gespitste oor, hoe kort daarvoor de
opperstadhouder jouw onderzoeker zijn 'Heer' noemde! Iets ongehoords voor een
Romeins opperbevelhebber! Kijk, dat zijn puur zaken, waar men uit louter overdreven
voorzichtigheid toch echt niet zo maar overheen moet rennen! Maar wat, als deze
zeldzame man mogelijkerwijs tóch de beloofde Messias zou zijn?!"
[8] SCHABBI zegt: "Nou, dan zou.
Hij erg tevreden kunnen zijn met mijn terechte zorg, want mijn voorzichtigheid
is er juist op gericht het heiligdom van onze godsdienst te bewaren voor het
gif van de heidenen! Jouw waarneming kan zeker waarheid bevatten, maar zonder
het scherpste, geheime onderzoek mogen wij niet zo maar iets aannemen, -tenzij
wij daar door de overtuigendste bewijzen gewoonweg toe gedwongen worden. Want
alles wat jij hebt waargenomen, zou toch een listige maskering kunnen zijn en
dan zou het best mogelijk kunnen zijn dat wij op de door mij gevreesde plaats
staan! Doe dus maar kalm aan, vriend! Als zulke zaken waar zijn, neemt de mens
ze altijd nog vroeg genoeg aan, want een overhaaste aanvaarding zou iemand in
grote verlegenheid kunnen brengen!"
200
Misplaatst vertrouwen
[I] IK ga nu weer naar de Perzen, en
zeg, terwijl Ik Mij hoofdzakelijk tot Schabbi richt: "Wel, wat hebben
jullie intussen afgesproken? Houd je Mij nog voor een sluwe vos, die er alleen
maar op uit is om jullie allen vanwege de door de Romeinen gevreesde Messias
der Joden, ter berechting in de onverbiddelijke handen van de huidige
wereldheerser over te leveren? Zie Ik er dan werkelijk als zo'n verachtelijke
verrader uit?"
[2] SCHABBI antwoordt een beetje
verlegen: "Goede, verheven vriend: Meestal is het gezicht wel een spiegel
van de ziel, -maar niet altijd. Ik heb een mens gekend, wiens uiterlijk net zo
volkomen geleek op een zachtaardige en trouwhartige engel als het ene gezonde
oog lijkt op het andere en toch was dat slechts een natuurlijk masker, want
juist die mens was in zijn hart een baarlijke satan in optima forma! Hij was
vanwege zijn mooie en sierlijke gestalte zelfs gunsteling aan het hof en ook in
alle mogelijke kunsten en wetenschappen was zijn verstand zo helder als de
mooiste voorjaarsmorgen, maar zijn hart was zwarter en duisterder dan de
fictieve Styx van de heidenen! Wee allen, die hem ooit vriendschappelijk
benaderden! Die waren allemaal verloren! De vrouwen liepen hem als bezeten na,
ofschoon iedere vrouw die hem benaderde net zo zeker zijn slachtoffer werd, als
een regendruppel die door de wolk met meer vast gehouden kan worden, op de
aarde valt! Maar hij was altijd de onschuldigste, vriendelijkste en zuiverste
mens! Overal werd alles slechts veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden.
Alleen was het merkwaardig dat die ongelukkige omstandigheden hém nooit
troffen. Hij kwam overal heelhuids vanaf, alleen degenen die in zijn buurt
waren gekomen, werden steeds door het boze toeval hard bezocht! O, voor zijn
koning was hij de trouwste dienaar, maar voor iedere ondergeschikte was hij'
een wonderlijk lieflijke duivel!
[3] In de stad van de koning had een
rijke Griek, die zich echter tot ons geloof had bekeerd, een jonge, wondermooie
en lieftallige vrouw die haar man zo trouwen toegenegen was, als mijn
rechterhand mijn lichaam en de wil van mijn hart. Het duurde echter niet zo
lang totdat de charmante duivel van een man hoorde over de mooie vrouwen
aanstonds zijn gangen zo aanpaste, dat de vrouw hem wel tegen moest komen. Het
toeval wilde dat de Griek op een gegeven moment in een afschuwelijke
klachtprocedure verstrikt raakte met een geboren en getogen Pers, vanwege een
geweigerde terugbetaling van een heel aanzienlijke en rechtmatige schuld die de
Pers bij onze Griek had gemaakt. De Pers had zijn landslieden als scheidsrechters,
die dezelfde beschaving hadden als hij en daarom kon onze Griek geen recht op
de trouweloze en zijn woord niet houdende Pers verkrijgen. Toen zei de vrouw,
die wel wist dat die schone hoveling zijn ogen al vaker op haar had laten
rusten: 'Wat denk je ervan, als wij die mooie hoveling zover zouden kunnen
krijgen ons goede recht bij de koning aanhangig te maken?' De Griek zei: ' Ja,
ik weet, dat hij je vaak met zeer begerige ogen nakijkt en één woord van jou of
van mij zou veel kunnen doen, ook al zou daar alleen maar een totaal zinloze
hoop tegenover staan, maar men hoort over deze mooie hoveling beslist niets
goeds! Ja, men zou zelfs beter zijn vijand dan zijn vriend kunnen zijn! Wie nóg
zo vriendelijk met hem omging, werd zonder meer erg ongelukkig! Daarom schijnt
mij het verlies van onze vordering het minst kwade van de twee te zijn en we
zullen er beter aan doen het eerste en kleinere aan God de Heer als offer te
brengen.'
[4] Daar was ook de mooie, jonge vrouw
het helemaal mee eens. Maar korte tijd daarna kwam onze hoveling zelf naar het
huis van onze Griek om daar iets te kopen, want onze Griek is juwelier en zet
edelstenen in goud en zilver. Hij gedroeg zich daar heel vriendelijk en
charmant en boezemde de Griek vertrouwen in, hoewel de vrouw nu heel goed
merkte dat zij onwillekeurig bang was voor deze heel attente en tevens ook heel
rijke en uiterst vrijgevige man. Want zij had nog nooit meegemaakt dat iemand
de eerst gevraagde prijs voor een juweel meteen had betaald, zonder daar iets op
af te dingen. Daar moest wat anders achter steken!
[5] De Griek, die daardoor in een heel
goed humeur was, zei: ' Ah, deze man moet alleen al vanwege zijn schoonheid en
bescheidenheid en zijn geluk bij het hof veel benijders hebben, die hem
aftekenen als een afschuwelijk wezen en bij het hofverdacht willen maken; hij
spreekt echter zo kalm en wijs als een profeet! Waarlijk, achter deze mens kan
niets slechts schuilgaan!' Het duurde niet lang tot onze hoveling weer bij onze
Griek kwam en een grote in goud gevatte diamant kocht voor zijn tulband, die de
koning hem had gegeven. De prijs van de diamant bedroeg honderd
ponden goud, die de hoveling ook
meteen wilde voldoen, want hij had steeds een groot gevolg bij zich dat de
nodige schatten voor hem moest dragen. Maar de Griek zei tegen hem: 'Schone,
wijze en zeer verheven vriend, help mij slechts aan mijn geld dat ik nog te
vorderen heb van N.N. (* n.n.= nomen nescio = de naam weet ik niet.), - en dan
is deze kostbare broche betaald! Uw woord vermag alles bij de grote koning; ik
zal u dankbaar zijn!'
[6] Toen zei de hoveling: 'Morgen zal
u recht gedaan worden, maar aanvaard desalniettemin hier het goud voor uw
juweel! Maar omdat ik u geheel belangeloos een grote dienst bewijs, vraag ik
van u slechts een geringe wederdienst. Over zeven dagen organiseer ik op de
verjaardag van de grote koning een groot feest in de grote paradijstuin en ik
nodig u uit voor dit feest, waarbij u dan samen met uw vrouw in feestkledij
verschijnt. Ik zal u daar aan de grote koning voorstellen en u met uw vrouw
naar des koningstafel brengen, waar u en uw vrouw dan veel gunsten kunt
vragen!'
[7] De Griek kwam dat zeer gelegen,
omdat hij allang graag hofjuwelier wilde worden. Maar de vrouw zei: 'Wij kunnen
het nu niet meer veranderen, maar daar zal niet veel goeds uit voortkomen, niet
voor jou en nog minder voor mij! Deze mens heeft kwade bedoelingen met mij en
het kan jou gebeuren, dat je aan mijn zijde wordt geofferd! Het beste zou zijn,
om alles bij elkaar te pakken en op vleugelen van de wind er vandoor te gaan,
vóór de ongelukszwangere zevende dag aan zal breken!'
[8] Maar de Griek zei: 'Lieve vrouw,
voorzichtigheid is goed, maar een te groot wantrouwen koesteren tegen mensen
die iemand nog nooit daadwerkelijk reden daartoe gaven en van wie men ook niets
anders weet dan wat boze tongen over hen verzonnen en valselijk uitgebroed
hebben -een zaak, die een man van eer al gauw overkomt -is net zo onverstandig
als een immorele lichtzinnigheid!' De zachtzinnige vrouw nam genoegen met deze
heel verstandige terechtwijzing. De volgende dag moest de schuldige Pers de
Griek alles betalen.
[9] De rampzalige, zevende dag brak
aan als een onontkoombaar noodlot en men ging feestelijk gekleed naar het
paradijs van de koning. Daar was alles vlammen en licht. Van alle kanten
straalde goud en edelgesteente meer dan de helderste sterren aan de nachtelijke
hemel, en muziek en gezang gonsde door de met dicht loof omzoomde lanen van de
grote tuin. De beiden behoefden echter niet lang te wachten aleer zij door onze
hoveling ontdekt werden en meteen in de grote tuintempel aan de koning werden
voorgesteld en door hem vriendelijk werden ontvangen. In het midden van de
grote zuilentempel waren een groot aantal onbeschrijflijk mooie tafels en
zijden kussens geïnstalleerd en op de tafels stonden grote gouden schalen vol
met de heerlijkste gerechten, en in grote kristallen bekers schitterde
kostelijke wijn en nog een aantal andere kruidendranken.
[10] Onze Griek moest aan de tafel
naast de grote koningstafel plaats nemen, maar zijn mooie vrouw werd aan de
koningstafel geplaatst. Men at en dronk een tijdlang heel gemoedelijk. Maar
onze Griek begon zich al gauw erg ziek te voelen, want hij kreeg een drank die
met gif was vermengd en hij moest naar huis worden gebracht. De vrouw werd
echter naar de vertrekken van de koning gebracht en moest daar onder bedreiging
van de dood alles met zich laten doen, net zo lang tot men genoeg van haar had.
Hoewel de Griek niet aan het gif stierf, bleef hij tot op dit ogenblik toch
verlamd, en hoe toegetakeld zijn vrouw er uitzag toen ze na zeven dagen
thuiskwam, kan ieder zich wel voorstellen!
[11] Dat was het resultaat van een te
snel vertrouwen in een mens, wiens uiterlijk iedereen alle vertrouwen
inboezemde, terwijl zijn hart door een hele horde van de ergste duivels werd
bewoond. De twee echter, die dat nog niet zo lang geleden beleefd hebben,
zitten vanwege hun zwakte daar wat terzijde en kunnen datgene wat ik nu heb
verteld met hun eigen woorden bevestigen! Vriend, als men zulke dingen heeft
meegemaakt, weet men echt wel waarom men voorzichtig is!"
201
De opwekking van drie doden
[1] IK zeg: "Ga en breng de twee
bij Mij!" - Schabbi gaat en brengt de beiden bij Mij.
[2] Dan vraag Ik hun of zij weer helemaal
gezond en sterk zouden willen worden.
[3] BEIDEN zeggen: "Ja, Heer, als
dat mogelijk zou zijn! Maar bij mij heeft het vreemde vergif al mijn ledematen
verlamd en ik kan me slechts moeizaam voortslepen en zie deze arme, totaal
geknakte bloem van een vrouw eens, -haar lichaam is voor haar hele leven
bedorven! O Jehova, waarom moest nu juist óns zoiets ontzettends
overkomen?!"
[4] IK zeg: "Ik wil, dat jullie
beiden weer net zo gezond en opgewekt zullen zijn en er uit zullen zien, als
toen jullie trouwden!"
[5] Toen Ik dat had gezegd, voer er
een soort vlam door hen heen en zij waren meteen zo gezond en sterk, alsof hun
nooit iets had gemankeerd, en dat gebeurde ook met hun uiterlijk, dat er zelfs
nog bloeiender uitzag, dan op de dag van de bruiloft. Zij begonnen zich
buitengewoon te verbazen, want zoiets had men in Perzië nog nooit beleefd.
[6] Ook Schabbi's ogen worden steeds
groter en hij gelooft bijna zijn eigen ogen niet. Maar JURAH geeft hem een por
en zegt zachtjes tegen hem: "Weet je, ik geloof dat we ons al precies op
de juiste plek bevinden en wij zullen echt niet ver verwijderd zijn van Hem,
die jij zo heel voorzichtig wilt verloochenen! Ik zeg je, Deze - of in
eeuwigheid geen ander meer! Beoordeel jij het nu maar met je verstand!"
[7] SCHABBI zegt: "Ja, je pijl
kon wel eens niet zo ver van het doel gevallen zijn! Die plotselinge genezing
van beiden alleen maar door iets te zeggen, is meer dan alle menselijke
wijsheid kan bevatten! Nu wordt onze redding me ook wat duidelijker. Een mens,
die zo'n kracht heeft in zijn wil dat zelfs de ruwe materie zich daarnaar moet
voegen, moet hoger staan dan alle andere mensen op aarde. In hem moet een
overvloed aan goddelijke kracht aanwezig zijn en zijn ziel moet de
levenskrachtige afdruk zijn van de goddelijke wil, -of zij is de godheid zelf!
Met mijn voorzichtigheid ben ik misschien wel wat te ver gegaan, maar daarmee
kan ik toch onmogelijk hebben gezondigd, want ik wilde het goddelijke, dat voor
de heidenen wel eens een verschrikking zou kunnen zijn, daardoor beschermen en
het niet door zulke onmensen laten besmeuren, hetgeen noch in ons belang noch
in dat van de verheven zaak van het geloof zou zijn geweest!
[8] Maar naar het zich hier laat
aanzien, zijn de heidenen toch niet zo erg als men ze ons in Perzië heeft
afgeschilderd. Het is toch nauwelijks aan te nemen dat de, weliswaar oneindig
trotse, opperstadhouder Cyrenius niet zou weten wat er achter de wonderdoener
schuilgaat!? Maar als hij het weet en hem dan Heer noemt, dan moet hij daar
toch wel zijn gegronde reden voor hebben! Want tegen de macht van zo'n wil
konden alle wapens van Rome wel eens te kort schieten en te zwak zijn!
[9] Dat was geen toverij en geen
wondergenezing op de manier van onze magiërs en priesters die kerngezonde
mensen, voor geld en beloften van ander voordeel, laten simuleren dat ze doof,
lam en blind zijn en hen zo een pelgrimage naar een afgod in een morsige tempel
laten maken om dan daar op een afgesproken teken, ziende, horend en recht van
lijf en leden te worden. Daardoor wordt er een aantal onnozelen overtuigd en
als er dan echte lammen, blinden en doven komen om te bidden en te offeren,
wordt niemand van hen beter. Dan wordt er steeds gezegd: 'Uw geloof is te zwak
en uw te kleine offer is god niet welgevallig!' Ja, je weet dat onze magiërs
zelfs de dode kinderen van rijke ouders weer tot leven brengen, maar wij weten
allang op wat voor manier en wij weten ook, dat zulke uit de dood opgewekte
kinderen geen bloedverwanten zijn. Maar deze hier zal zeker ook minstens de
schijndoden tot leven kunnen brengen!"
[10] IK ga
naar hen toe en zeg: "Ja, dat kan Hij zonder offers, olie en kruidendrank!
Kijk eens naar beneden aan de oever. Zoëven hebben de beide zoons van onze
gastheer drie verdronkenen, een man en twee meisjes, uit het water gehaald!
[11] Het is een arme vader met zijn
beide dochters, een arme Jood. Zijn vrouw heeft zich met behulp van een boom,
die in het water lag, het naakte leven gered. Maar haar man en de beide
dochters, die de in groot gevaar verkerende moeder te hulp kwamen, werden door
de steeds sterker wordende watervloed in zee gespoeld, en verdronken in de
woeste golven. De zee wierp hen geheel levenloos op de oever en de beide sterke
zoons van onze gastheer vonden hen nu dood daar liggen, en hebben hen zoëven
hier beneden aan land gebracht.
[12] Maar de verongelukte vrouw, die
zich nog schreiend, bevend en om hulp roepend aan de boom vasthoudt, wil ik
hier ook hebben.
[13] Daar zal Ik weer Mijn loods voor
inzetten. Pas daarna zullen jullie Gods heerlijkheid aanschouwen en Hem
geloven, Die jullie allemaal heeft gered!" Dan roep Ik Raphaël, geef hem
slechts een teken dat hij begrijpt en nog geen minuut later brengt hij reeds de
weeklagende vrouw, die zich voorlopig helemaal niet laat troosten, bij Mij op
de heuvel.
[14] Maar Ik raak de vrouw aan en zeg:
"Wees stil, vrouw, en geloof en vertrouw, want bij God zijn alle dingen
mogelijk!"
[15] Toen werd de VROUW rustiger en
zei: "Ik weet wel dat bij God alle dingen mogelijk zijn, maar ik weet ook,
dat ik als zondares de genade van God niet waard ben! O, hoe rein moet een
mensenhart wel zijn, om ook maar de geringste van God uitgaande genade waard te
zijn! Deze deur van genade is voor mij echter allang dicht. God zal nu in mijn
nood beslist ook weinig aandacht aan mij schenken, omdat ik, toen ik gelukkig
was, veel te weinig aandacht voor Hém heb gehad. Maar God bewees mij al door
mijn tuchtiging een echte genade!"
[16] IK zeg: "Hoe zou het dan
zijn, als Ik je je man en je beide dochters weer terug zou geven?!"
[17] De VROUW zegt: "Op de
jongste dag zal alleen God ze mij terug kunnen geven, want ze liggen in de
golven begraven en zijn dood! De doden zoudt u me wel terug kunnen geven, als
ze ergens door de zonen van Marcus uit zee zijn opgehaald, -maar nooit meer
levend, want ze moeten al enige uren dood zijn!"
[18] Dan zeg IK tegen de engel:
"Breng de drie lijken hier!" En de engel brengt de drie meteen op de
heuvel en legt ze aan Mijn voeten.
[19] De vrouw herkent meteen in de
drie lijken haar man en de beide dochters en begint hartverscheurend te huilen.
[20] Maar IK zeg: "Vrouw, wees
toch kalm, je ziet toch wel dat zij hier slechts slapen!"
[21] De VROUW zegt: "Ja, ze
slapen de eeuwige slaap, waaruit nog nooit een mens is ontwaakt!"
[22] IK zeg: "Vrouw, je vergist
je. Er is geen eeuwige slaap, zoals jij dat denkt, omdat je niet
onvoorwaardelijk gelooft in een leven in het hiernamaals! Ik zal deze drie
echter wekken, opdat jij en vele anderen sterker mogen worden in het geloof en
het vertrouwen op de levende naam van God."
[23] Dan zeg Ik luid tegen de lijken:
"Verhef je en sta op uit de dodenslaap!"
[24] Meteen begonnen de drie lijken te
bewegen en zij richtten zich weldra heel verbaasd op. Met wijdgeopende, niet
begrijpende ogen keken ze om zich heen, want zij wisten niet wat er met hen
gebeurd was en waar ze nu waren.
[25] Nu zeg Ik tegen de vrouw:
"Ga er heen en leg hen uit waar zij zich nu bevinden en wat er met hen is
gebeurd! Als jullie je kalmte weer herwonnen hebben en elkaar weer kennen,
zullen wij er verder over spreken!"
[26] Maar de vrouw valt voor Mij neer
en kan van verbazing geen woord over haar lippen krijgen. Pas na een poosje kon
de vrouw rechtop staan en begon Mij te loven en te: prijzen, want langzamerhand
drong het steeds meer tot haar door dat haar man en de beide dochters
springlevend waren en er kerngezond en tevreden uitzagen.
[27] Ik verwees haar echter nogmaals
naar de opgewekten, om hen op de hoogte te brengen en duidelijk te maken dat zij
de geredde vrouw van de man was en de moeder van de beide dochters. Toen ging
de vrouw met een paar stappen naar de opgewekten. Want als iemand door Mij
genezen of opgewekt werd verwijderde Ik Mij, om alleen aan Mij bekende redenen,
enige passen van de genezen of opgewekte mensen.
[28] Toen zij bij de opgewekten kwam,
vertelde zij meteen wie zij was, en onder grote en zeer blijde verbazing
herkenden de opgewekten haar en begroetten haar heel innig.
[29] Ik verbood de vrouw echter tevens
om Mij direct als redder en opwekker aan te wijzen aan hen, die nu al bij hun
volle bewustzijn waren gekomen, omdat dat niet geschikt is voor een nieuw
opgewekt leven. Pas nadat Ik haar een teken zou geven, kon zij het wel
vertellen, -hetgeen de vrouw ook deed, ondanks dat haar man haar heel
nadrukkelijk vroeg, de wonderdoende weldoener aan te wijzen.
202
De uitwerking van het wonder op de Perzen
[1] Dit voorval maakte op onze Perzen
pas goed indruk. Daar konden zij niet tegen op en onze Schabbi keek dan weer
naar Mij, dan weer naar de tot leven gewekten, voelde hun polsslag en vroeg hen
nadrukkelijk of ze toch wel echt dood waren geweest en of ze zich dan absoluut
niets konden herinneren van wat er met hen was gebeurd!
[2] Maar de MAN zei:’Vraag het aan
deze steen, die zal je daarover hetzelfde kunnen vertellen als ik nu! Ik weet
alleen maar dat een geweldige waterstroom mij meesleurde in zee, waardoor ik
direct bewusteloos raakte en derhalve dood ging, zodat ik vanaf dat moment
niets meer weet van wat er met mij is voorgevallen. Ik herinner mij alleen nog
-maar alleen innerlijk -dat ik mij kort nadat ik door de dodelijke vloed
verslonden was, heel treurig met mijn dochters op een grote weide bevond en
niet wist waarom ik nu eigenlijk treurig was. Weldra omhulden ons aan alle
kanten lichte wolkjes en in dit licht voelde ik me zo gelukkig worden! Wij
zagen echter niemand buiten ons zelf en tijdens deze zaligheid overviel ons een
zoete slaap en uit deze slaap ontwaakten wij weer hier. Nu weet je alles wat ik
erover kan zeggen, -oordeel nu zelf maar!
[3] Dat mijn lichaam dood was, daar
kan net zo min aan getwijfeld worden, als dat ik nu leef! Want daal nu maar
eens af in de diepten der zee en blijf ruim twee uur onder water, dan sta ik er
borg voor dat je lichamelijk helemaal dood bent!"
[4] SCHABBI zegt: "Ja, ja, je was
volkomen dood en de wonderman heeft je slechts door zijn almachtige woord uit
de dood opgewekt! Nee, nee, zoiets heeft de aarde nog niet meegemaakt! -Maar
wat nu?!"
[5] Dan roept JURAH Schabbi bij zich
en zegt tegen hem: "Wel, vriend Schabbi, wat zeg je nu over deze
gebeurtenis?"
[6] SCHABBI zegt: "Wat moet, wat
kun je daarover zeggen?! Dat doet de macht van Jehova en niets anders! Want dat
ligt veel te ver boven de horizon van de menselijke ervaringen, en geen kennis
heeft nog ooit deze ontzettende hoogte bereikt. Dit brengt mij pas echt in
verlegenheid!"
[7] IK zeg tegen Schabbi: "Wel,
vriend, hoe staat het nu met die Messiasgeschiedenis, die dertig jaar geleden
de bekende wijzen uit het morgenland in jullie landen wereldkundig hebben
gemaakt? Is dat volgens jou nog steeds een sprookje van astrologen?
[8] Want zie je, diezelfde mens die
toen in Bethlehem in een schaapsstal werd geboren uit een jonge maagd en aan
wie de drie wijzen, die jullie sterrenkoningen noemen, goud, wierook en mirre
ten geschenke brachten, ben Ik - tóen een pasgeboren kind en nu een man in de
bloei van zijn leven! Hoe bevalt jullie deze vreemde samenloop van
omstandigheden en wat vinden jullie ervan?
[9] Dat Ik zonder meer Dezelfde ben,
daar staan hier nog twee levende getuigen voor in. De ene is overste Cornelius,
de jongste broeder van keizer Augustus en de andere is opperstadhouder
Cyrenius, die Mijn vlucht naar Egypte geleid en verzorgd heeft en een oudere
broeder van keizer Augustus is! Als je dat nu weet, zeg Mij dan nu, wat je van
de Messias denkt die de drie sterrenkoningen bekend hebben gemaakt! Bestaat
Hij, of bestaat Hij niet?"
[10] SCHABBI zegt: "Ja, nu
bestaat hij zeker, maar tóen leek het heus erg op een sprookje van een sterrenkoning!
Want men hoeft onze sterrenkoningen maar te kennen, om al gauw te begrijpen dat
zij ieder nieuw verschijnsel aan de hemel in hun voordeel weten uit te buiten.
In de eerste plaats zijn zij zeer vertrouwd met alle geschriften uit binnen en
buitenland. Zij kennen de Joodse profeten net zo goed als de Indische. De Sen
Scrit en de Sen Ta Veista van de Parsen, Gevers en Birmanen kennen zij net zo
goed als ónze Boeken; ook kennen zij de scholen der heidenen en hun leerboeken.
In de tweede plaats bestaat er geen sterretje aan de hemel, dat zij niet zouden
kennen en allang een naam zouden hebben gegeven.
[11] Als er dan een hun nog onbekende
ster verschijnt, zoals bijvoorbeeld een komeet, wel, dan wordt die het
onderwerp van allerlei voorspellingen. Is zo'n voorspelling niet te gebruiken
voor de eigen bewoners, dan gaat men daarmee naar het buitenland en dan vindt
men ergens wel een plekje waar het verhaalopgang maakt. Wij als ingewijden
weten dat maar al te goed en dat is dan vanzelfsprekend de verklaring van het
feit, dat het destijds rondvertelde verhaal over de beloofde en geboren Messias
van de Joden niet zo veel indruk op ons heeft gemaakt, toen de sterrenkoningen
het bij hun terugkomst aan alle Joden met vreselijk veel bombarie verkondigden
om er zelf materieel beter van te worden. Zij waren wel serieus met de zaak
bezig, maar wij houden ons aan de oude spreuk: 'Wie meer dan eens fantaseert en
liegt, wordt niet geloofd, ook als hij niet bedriegt!'
[12] Wie zou toen ook maar gedroomd
kunnen hebben dat de sterrenkoningen eindelijk eens een keer iets waars hadden
opgespoord?!
[13] Nu denken wij natuurlijk helemaal
anders over u, en u zult ons het eerdere ongeloof aan uw wijsheid nu toch niet
als zonde aanrekenen?!
203
Het nut van werk en het kwade gevolg van nietsdoen
[I] IK zeg: "Dat nu wel niet,
maar het is toch ook waar, dat de aardse kooplui maar al te vaak wat te
lichtvaardig alle geestelijke dingen uit de weg gaan, hetgeen ook bij jullie
het gevál was. -Heb Ik gelijk of niet?"
[2] SCHABBI zegt: " Ja, verheven,
met Gods kracht vervulde vriend, het is wel waar dat de wereldhandel, en de
schatten van deze aarde, hun winning en juist beheer, iemand veel te denken en
veel zorgen geven. Maar men doet, door de rijkdom goed te gebruiken, al gauw
allerlei nuttige ervaring op en bij veel mensen wekt men de sluimerende geest
op tot het doen van allerlei voordelige zaken, bezorgt deze een nuttige
bezigheid en verwijdert hem op die manier van het niets doen, dat gewoonlijk de
vader van alle ondeugden en zonden is.
[3] Kijk maar eens naar de
priesterstand bij bijna alle volken! Zolang deze mensen moesten werken en net
als ieder ander hun brood in het zweet huns aanschijns verdienden, stond de
waarheid ook bij hen op het eerste plan en zij ontdekten en berekenden veel,
waarover wij nu nog reden tot verbazing hebben. Zij brachten evenwicht in het
menselijk denken en richtten scholen op voor de juiste vorming van de
menselijke geest en de zelfkennis. In die tijd vonden zulke priesters de wegen
naar God en leidden de medemensen in alle geest en oprechte goede wil tot
hetzelfde inzicht.
[4] Maar toen de mensen later de grote
weldaad van de prachtige en verheven inspanningen van de oude en echte
priesters steeds meer erkenden en hun buitengewone nut inzagen, namen zij alle
zware werkzaamheden over van de priesters, die zij boven alles achtten en
liefhadden, voerden de tiende gaven in en bepaalden, dat de priesters alleen
voor de menselijke geest moesten zorgen en werken. De priesterstand had toen
echter al gauw niets om handen, begon te fantaseren en eerzuchtig te worden,
sloot de lichte waarheid in duistere catacomben op en begon de in die tijd
lichtgelovige mensheid met allerlei sprookjes en fabels af te schepen. Zo werd
het nietsdoen van de priesters de wezenlijke oorzaak van het verval zelfs van
de zeer verheven en goddelijke leer van de grote en ware priester Mozes.
[5] Men behoeft slechts Mozes en de
profeten te lezen en de huidige manier van doen van de opvolgers van Mozes en
Aäron te Jeruzalem daarmee te vergelijken, dan zal men snel en moeiteloos
ontdekken dat zij niet in Mozes en nog minder in een God geloven. Want als zij
in Mozes en de door hem verkondigde God zouden geloven, zouden zij niet de
schandelijkste beliegers en bedriegers zijn van het volk, dat zij lichamelijk
en geestelijk knechten! Dat is allemaal echter een noodzakelijk gevolg van het
lasterlijke nietsdoen! En daarom denk ik dat de juiste rijkdom in handen van
wijze, goedwillende en actieve mensen, méér een tempel van God is voor de
behoeftige mensen, dan de tempel van Salomo te Jeruzalem!
[6] Wij, handelaars, hebben natuurlijk
niet zoveel tijd om ons met allerlei mystieke fantasieën van de bevoorrechte
nietsdoeners bezig te houden en daarvan uit te zoeken hoeveel waarheid ze
bevatten. Maar wij leren het volk het nietsdoen te mijden en wij vormen hen tot
ware, nuttige mensen! Op die wijze denk ik, dat wij de geringe fout, waar u mij
op wees en die erin bestaat dat wij vaak over veel geestelijke zaken
lichtvaardig heen en wegstappen, dubbel en dwars goed maken! Want ik van mijn
kant denk maar: Het goede in daden omzetten is beter, dan daarover de mooiste
woorden te schrijven -en die zelf niet doen.
[7] Wat hebben wij er echter aan om
nóg zo diepzinnig na te denken en alles uiteen te rafelen? Een sterveling zal
toch nooit achter de ware wijsheid van God komen, hij zal zelfs niet de
buitenste sluier daarvan oplichten!
[8] Maar als dat voor de mensen nodig
zou zijn, zal Gods genade wel weer ergens een Mozes opwekken, dus een echte
Messias, net zoals u nu een echte schijnt te zijn. Die zal ons dan beslist in
de ware wijsheid van God onderwijzen en wij zullen dat als een ware hemelse
gave heus tot iedere prijs graag en zeer dankbaar aanvaarden en ook ons doen en
laten daarnaar richten. Want wij, handelaars, zijn altijd grote vrienden van
alle voor de mensheid nuttige bezigheden en onze grote, aardse rijkdom
gebruiken wij alleen maar om de van nature altijd tot traagheid en nietsdoen
geneigde mensheid op nuttige wijze, voor henzelf en voor anderen, op allerlei
goede manieren bezig te laten zijn.
[9] Verheven, met Gods geest vervulde
vriend, zeg ons of onze kijk op het leven goed, bruikbaar en dus een juiste is,
of dat u ons door uw wijsheid nog een betere kunt geven!"
204
Indirecte en directe openbaringen
[I] IK zeg: "Helemaal niet! Het
goede en ware, dat een mens door gestaag zoeken ontdekt, is evenveel waard als
dat, wat hem door God rechtstreeks wordt geopenbaard. Want het zelf vinden van
een waarheid is eveneens een openbaring van boven, maar een indirecte, en het
middel daartoe was het gestage zoeken.
[2] Door dit zoeken maakt de ziel zich
losser van de grove banden der materie en wekt daardoor op bepaalde momenten de
goddelijke geest in zichzelf op, waardoor zij meer in het levenscentrum van
haar hart kan komen. Daarheen stroomt ononderbroken Gods licht en erbarming en
brengt de ziel op gelijke wijze tot leven en geestelijke groei, als het licht
van de zon dat in de voren der aarde dringt en het leven der planten verwekt,
bewaart en bevordert tot de plant een vrije, zelfstandige en daardoor volkomen
rijpe vrucht geeft, wiens eigen leven niet meer van de plant afhankelijk is,
maar zelfstandig bestaat.
[3] Als de ziel tijdens de echte
momenten van levensactie in het genoemde levenscentrum in het hart komt, heeft
zij daardoor ook de openbaring van Gods geest bereikt, die zich in ieder hart
bevindt en zij kan daar niets anders dan alleen maar de eeuwige,
onveranderlijke waarheid uit God in zichzelf vinden. Dat is dan een - indirecte
openbaring en het onderscheid met de directe is slechts, dat God, wanneer er
grote duisternis onder de mensen heerst, geschikte mensen buiten hun toedoen
opwekt en hun ziel eveneens naar hun levenscentrum leidt, om van daaruit de
andere blinden het licht weer te brengen dat hun de ogen opent.
[4] En er is nóg een verschil tussen
de indirecte en de directe openbaring, namelijk: De indirecte openbaring geeft
de zoekende mens alleen maar dáár het juiste licht, waar hij het speciaal wilde
hebben en het lijkt op een goede lamp, waarmee men een donker vertrek helder
kan verlichten. De directe openbaring maakt echter alles zichtbaar en lijkt
daarmee op de zon midden op de dag, die met haar machtige licht de gehele
wereld in al haar grote en kleine voren verlicht.
[5] Deze directe openbaring geldt niet
alleen voor de mens die haar krijgt, maar voor alle mensen, en wel vooreerst
voor het volk waaruit de profeet voortkomt. Omdat er echte en ware door God
geroepen profeten zijn, is het goed denkbaar dat er ook valse zullen zijn en
wel om de volgende eenvoudige en begrijpelijke redenen:
[6] Een echte profeet moet door zijn
medemensen op een bepaalde manier geëerd worden, want zijn voorspellingen en
soms ook zijn daden, als bewijs van het goddelijke van zijn roeping, moeten de
gewone, alledaagse mens toch een zeker respect inboezemen, - of de profetieën
hem bevallen of niet en of zij met zijn aardse interessen overeenstemmen of
niet.
[7] Bij goedwillende mensen groeit een
profeet echter uit, zonder dat hij dat wil, tot een onbereikbare reus en hij
kan zich niet verweren tegen die bepaalde, vrome hoogachting en eerbied, hoe
deemoedig hij overigens ook is en moet zijn.
[8] Wel, dat zien andere, wereldse
mensen, waarvan het verstand vaak erg inventief is, want aan slangensluwheid
heeft het de kinderen van de wereld nog nooit ontbroken. Deze wereldse mensen
willen óók aanzien en daarbij, zoals gemakkelijk te begrijpen is, aards gewin.
[9] Zij beginnen daarover na te denken
en vinden niet zelden met hulp van de satan bepaalde zaken en zij houden wijs
lijkende toespraken, waardoor de mensheid, die leek is op het gebied van alle
kennis, tenslotte het verschil niet meer kan bepalen tussen wat waar en echt is
en wat onwaar en slecht is.
[10] Maar hoe kan men dan tóch een
valse van een echte profeet onderscheiden? Heel gemakkelijk: namelijk aan de
vruchten!
[11] Want van dorens en distels oogst
men geen druiven en vijgen!
[12] De echte profeet zal nooit of te
nimmer zelfzuchtig zijn en iedere vorm van hoogmoed is hem vreemd. Hij zal wel
dankbaar aanvaarden wat goede en edele harten hem schenken, maar nooit zal hij
iemand iets berekenen, omdat hij weet dat God dat verafschuwt en omdat God Zijn
dienaars goed kan verzorgen!
[13] De valse profeet zal zich echter
laten betalen voor iedere stap die hij doet en voor iedere zogenaamde,
godsdienstige handeling terwille van het voorgewende en voorgelogen welzijn der
mensheid. De valse profeet zal donderpreken houden over de gerichten van God en
zelfs in Gods naam te vuur en te zwaard oordelen. De echte zal niemand
veroordelen en zal alleen maar, zonder er enig belang bij te hebben, de
zondaren tot boetedoening manen en hij zal geen verschil maken tussen klein en
groot en tussen wel of geen aanzien. Want voor hém geldt alleen maar God en
Zijn woord, -al het andere is voor hem een dwaasheid zonder inhoud.
[14] In hetgeen de ware profeet zegt,
zal nooit een tegenstrijdigheid voorkomen. Maar houd de woorden van de valse
profeet onder het licht, dan zal het daarin van tegenstrijdigheden wemelen. De
echte profeet kan men nooit beledigen, als een lam zal hij alles verdragen, wat
de wereld hem ook zal aandoen. Slechts tegen leugen en hoogmoed zal hij met
vurige ijver opkomen en ze beide altijd overwinnen.
[15] De valse profeet is altijd een
doodsvijand van elke waarheid en iedere gunstige vooruitgang in het denken en
doen. Niemand buiten hem mag iets weten of een bepaalde ervaring hebben, zodat
ieder genoodzaakt is zich altijd en vóór alles bij hem voor geld dure raad te
halen.
[16] De valse profeet denkt alleen aan
zichzelf. God en Zijn orde zijn voor hem lastige en belachelijke zaken, waarvan
hij zelf niets gelooft. Daarom kan hij ook met een onbezwaard geweten een God
uit hout en steen maken, als hem dat uitkomt. Dat dan zo'n God voor de ten
enenmale door en door blind gemaakte mensen gemakkelijk via de handen van de
valse profeet wonderen kan doen, zal toch wel heel begrijpelijk zijn!"
[17] SCHABBI zegt: "O, verheven
vriend, ik en wij allen weten hoe die bedriegers dat doen en hoe zij wonderen
doen; voor mij zijn dat beesten en geen mensen meer! Want voor mij bestaat er
ter wereld niets schandaligers, dan dat zo'n geestelijke, deskundige
mensenbedrieger zijn onwetende broeders iets opdringt te geloven, waarover hij
zelf inwendig lacht. Terwijl hij zelf nauwelijks begrijpt, hoe de mensheid zo
ontzettend dom kan zijn om zulke ontzettende onzin voor puur goud aan te nemen.
[18] O, verheven vriend, wat u nu
heeft gezegd, weet ik en ken ik! Maar het verschil tussen een indirecte en een
directe openbaring kon ik niet weten. Het verheugt mij echter dat datgene, wat
een goedwillend mens door zijn actieve zoeken gevonden en ontdekt heeft,
uiteindelijk toch ook een openbaring van boven is. Natuurlijk kan niet ieder
mens een profeet zijn voor het gehele volk. Als echter de indirecte profeet in
zijn speciale eigen sfeer iets zeer nuttigs heeft uitgevonden en ontdekt, ook
al is het maar ten behoeve van het lichamelijke welzijn, zal dat later ook voor
het welzijn van een geheel volk nuttig gebruikt gaan worden en daardoor kan ook
de indirecte, op zichzelf staande profeet een algemene zijn en worden!
[19] Denk eens aan de uitvinding van
de ploeg, die zeker al vóór de zondvloed is uitgevonden! Dit onschatbare, zeer nuttige
landbouwwerktuig is zeker door een bezig en nadenkend mens langs de weg van de
indirecte openbaring uitgevonden. Zijn naam is weliswaar niet bewaard in de
geschiedenis, maar wat een onschatbaar nut heeft zijn uitvinding al voor de
mensheid g~had! En zo zijn er een groot aantal van zulke algemene, nuttige
uitvindingen van honderden verschillende werktuigen en gereedschappen, die een
oneindige gebruikswaarde hebben. Hun uitvinders waren zeker bezige, bescheiden
en eenvoudige mensen, omdat hun namen anders beslist nét zo vastgelegd zouden
zijn als de namen van degenen, die over de volkeren hebben geheerst en over het
algemeen maar heel weinig nut voor hen hadden.
[20] Ik ben van mening, dat die mensen
de grootste weldoeners van de volkeren zijn, die hen leerden te denken volgens
de orde der waarheid en hen verrijkt hebben met nuttige uitvindingen!
[21] Het nut van de algemene, zuiver
geestelijke profeten is echter tot op heden nog erg onzeker. Zij laakten wel
ingeburgerde gebreken van het volk en tuchtigden de slechte, moedwillige
boosdoeners. Meestal verkondigden zij op zeer bedekte wijze God en Zijn
leiding, Zijn wil en Zijn plannen. De mensen begrepen echter niet wat zij
werkelijk bedoelden en deden daarom toch, wat zij wilden volgens hun wereldse lusten
en lieten God en Zijn verheven profeten voor wat ze waren.
[22] Zo ontstond het onbegrijpelijke
heidendom en daarnaast alle denkbare varianten van het meest duistere
bijgeloof, maar de ploeg bleef een ploeg en de zaag een zaag en de bijl een
bijl, -en zowel heiden als orthodoxe jood maken in gelijke mate gebruik van die
nuttige uitvindingen!
[23] Uiteindelijk is het nog zeer de
vraag, welke soort echte profeten een algemenere waarde voor de mensheid heeft!
[24] De mensen denken wel veel en
begrijpen ook veel, maar om een Daniël helemaal te begrijpen of een Jesaja, of
een Jeremia, of zelfs een hooglied van Salomo, - daar helpt geen menselijk
denken, -dat is verloren moeite! Dat begrijpt slechts een God of een
engelengeest, of een speciaal daarvoor geroepen profeet. Slechts deze drie
soorten geesten zijn in staat het te begrijpen, voor iedere andere geest is dat
totaalonmogelijk. De vraag is dan echter, wat grote wijsheid, die geen
sterveling in zich kan opnemen en begrijpen, voor zin heeft!?"
205
De noodzaak van het 'niet begrijpen'
[1] IK zeg: "Vriend, kijk eens
naar boven naar de sterren! Ken je ze en begrijp je wat en waarvoor zij zijn?
Moeten zij er daarom soms niet zijn, omdat tot op heden nog geen mens ze kon
begrijpen? Begrijp jij
soms, wat zon en maan zijn? Moeten ze
er daarom niet zijn, omdat je ) ze niet begrijpt?!
[2] Begrijp je de wind, de bliksem, de
donder, de regen, de rijp, de sneeuw, het ijs? Moet dat alles er daarom niet
zijn, omdat jij en alle andere mensen dat alles niet begrijpen?!
[3] Begrijp je de duizend soortige
dieren, hun gedaante en hun geaardheid? Begrijp je de wereld der planten en hun
vormen? Weet je soms wat het licht en wat de warmte is?!
[4] Moet dat alles er daarom ook niet
zijn, omdat jij en alle andere mensen dat niet kunnen begrijpen?!
[5] Begrijp je soms je leven en hoe je
kunt zien, horen, voelen, proeven en ruiken? Moet de mens soms niet zien,
horen, voelen, proeven en ruiken, omdat hij dat allemaal nooit kan begrijpen?!
[6] Omdat er in deze stoffelijke
wereld al zo veel dingen zijn, die de mensheid nooit volledig kan begrijpen,
moet je er eerst maar eens wat over na gaan denken en Mij vervolgens je mening
geven!"
[7] SCHABBI zegt: "Heer en
meester vol van goddelijke kracht! Ik hoef daar niet veel over na te denken. Ik
begrijp alles al wat u mij hiermee wilt zeggen. U wilde mij onder ogen brengen,
dat als men in de sferen der hogere wijsheid zoekt, het daar dan net eender
toegaat als in de sferen van de stoffelijke schepping. Wij mensen weten en
begrijpen daarvan eigenlijk helemaal niets behalve de globale buitenkant en
datgene, wat wij daarvan met onze grove, stoffelijke zintuigen waarnemen en wat
betreft vorm, kleur, geur en smaak aan de geschapen dingen kunnen onderscheiden.
O, hoe weinig en eigenlijk helemaal niets begrijpt en weet de mens en toch
meent hij zeer wijs te zijn en is trots op zijn schamele beetje kennis! En wat
weet hij dan? Niets, maar dan ook helemaal niets!
[8] O, hoe blind en dom zijn toch alle
mensen! Zij brengen het niet eens zo ver, om in te kunnen zien dat zij helemaal
niets zijn en helemaal niet inzien en begrijpen, dat zij niets zijn en helemaal
niets inzien. - Het gras groeit en de ziende en voelende mens verheugt zich
daarover. Maar wat er voor nodig is het gras te doen ontstaan en te laten groeien
en het op dezelfde wijze maar steeds voort te laten bestaan -welke sterveling
ziet dat in?!
[9] Adam, Henoch, Noach, Abraham,
Isaäk, Jacob, Mozes en Elia waren beslist de meest wijze mensen die de aarde
ooit heeft gedragen; in hen was veel licht uit God. Maar geen van de genoemde
voorvaders der wijsheid kon ook maar in zijn dromen bedenken, hoe het gras
ontstaat, groeit, zaad vormt en hoe in de zaadkorrel de mogelijkheid gelegd is
voor een eeuwigdurende creatie van een grenzeloze hoeveelheid van dezelfde
soort gras.
[10] We weten nog niet eens, hoe het
allereenvoudigste mosplantje groeit en zich voortplant en hoe het wormpje in de
modder kronkelt, hoe kunnen we dan over de elementen praten en over de verre
sterren?! Omdat wij mensen dáár al niets van weten, weten en begrijpen wij nog
minder wie en wat de sterren zijn en waarvoor en waaruit zij gemaakt zijn!
[11] En daarom, grote en verheven
meester, wilde u mij, door aan te duiden dat ik volstrekt niets weet, in dit
opzicht terechtwijzen en zeggen: 'God, de Alwijze, plaatst veel voor de ogen
van de mensen en voor al zijn uiterlijke zintuigen en daardoor ook gelijktijdig
voor de zintuigen van de ziel, om de mens tot nadenken te dwingen.' Maar de
mens moet zelf de verklaring zoeken. Want als God hem deze erbij zou geven zou
de mens binnen de kortste keren traag worden en uiteindelijk voor niets meer
interesse hebben, en lui worden.
[12] Want als een mens eenmaal iets
helemaal doorziet en begrijpt, heeft zijn trage natuur er geen belangstelling
meer voor. Het is te zeer in ieder opzicht door de ervaring bevestigd en
bewezen, en heeft daarom geen nieuw bewijs meer nodig. En zo zou de mens zich
kennelijk ook heel zeker in de zuiver geestelijke sfeer gedragen, als hij alles
haarfijn en zonneklaar zou begrijpen wat de grote profeten van God in de boeken
der wijsheid hebben opgeschreven. Hij zou al gauw gaan slapen en tenslotte
nergens meer over nadenken. Waarover zou de mens dan ook nog enigszins
nadenken, als hij toch alles al begreep?!
[13] God weet daarom heel goed in
welke situatie Hij de mensen moet houden opdat zij moeten denken, willen en
echt bezig moeten zijn. Het mag zijn wat het wil, - als het maar geen nietsdoen
is!
[14] Ik besef nu ook dat de
Messiasgeschiedenis en het verhaal daarover lang niet zo'n sterke indruk op mij
gemaakt zou hebben als ik uit Jesaja alle daarop betrekking hebbende teksten
vrijwel geheel begrepen zou hebben. Over de drie sterrenkoningen zou ik
hoogstens geglimlacht hebben, als zij met hun mystieke, wijze tirades bij mij
waren gekomen, en ieder ander die wat dat betreft bij mij zou zijn gekomen, zou
het geen haar beter zijn vergaan!
[15] Maar omdat het allemaal tot op
dit ogenblik in een gelovig halfdonker is gebleven, voel ik nu een des te
grotere vreugde, omdat datgene, wat slechts zo moeilijk en ongrijpbaar te
geloven was, zich zo helder voor mijn ogen heeft ontvouwd en omdat ik nu Hém
voor mij zie, op wie alle Joden en ook ik zo verlangend hebben gewacht! -Heer
en meester, heb ik u begrepen of niet?"
206
Schabbi en de Messias
[1] " Jawel, jawel!" zeg IK
en vraag hem dan: "Wel, beste vriend, omdat je naar de mening van de
mensen, in ieder opzicht zeer intelligent schijnt te zijn en veel dingen heel
juist en scherp beoordeelt, zeg Mij dan eens naar eer en geweten, wat je je dan
van de Messias, die je nu in Mij ziet, voorstelt! Welk doel beoogt nu eigenlijk
het huidige optreden van de Messias?!
[2] SCHABBI zegt: " Ja, verheven
vriend, dat is een bijzonder netelige vraag, d.w.z. niet volgens mijn eerdere,
geheel onjuiste, uit voorzichtigheid voortkomende mening dat u door
onbegrijpelijke wonderen en sluwe vragen mij een mogelijke vijandigheid
tegenover de Romeinen wilde ontlokken, maar zuiver ten opzichte van de mystieke
persoonlijkheid van de Messias zelf, over wie juist Jesaja heel merkwaardige
dingen getuigt, waar geen mens uit wijs kan worden. Want de ene keer is de
Messias een koningszoon, dan weer een sterke en machtige held, dan weer een
zoon van God, dan weer een zoon van een maagd! Eén keer zegt Jesaja (Jes.
25: 6-9):
[3] 'De Heer Zebaoth zal op deze berg
voor alle volken een rijke maaltijd bereiden, een maaltijd bestaande uit
zuivere wijn, vet, merg en wijn zonder bezinksel. En Hij zal op deze berg het
omhulsel wegdoen, waarmee alle volkeren omhuld zijn en de bedekking, die de
heidenen het zicht belet. Hij zal de dood verzwelgen en de Heer zal de tranen
van alle gezichten wissen en de smaad van Zijn volk in alle landen te niet
doen, want de Heer heeft het zo gezegd. In die tijd zal men zeggen: 'Zie, dat is
onze God waarop wij wachten, Hij zal ons helpen! Dat is de Heer op wie wij
wachten om ons te verheugen in Zijn heil!'
[4] Kijk, verheven heer en meester,
dat zijn de veelbetekenende woorden van de profeet. Maar wat moet je daar nu
uit opmaken? Welke en waar is de berg, waarop de Heer ons een heel vreemd
uitziend vet maal zal bereiden uit zuivere wijn, vet, merg en nogmaals uit wijn
zonder droesem? Wie dat lekker zal vinden, moet wel een erg gezonde maag
hebben!
[5] Een natuurlijke betekenis kan deze
maaltijd niet hebben, maar alleen een geestelijke. Maar wie ontdekt die? Wie is
de berg en wie dat vreemde vette maal? Ik vind, dat de mensheid daar eigenlijk
mee voor de gek gehouden wordt! Op dezelfde berg zal de Heer, naar ik aanneem
dus de Messias, het omhulsel dat de volken omhult, verwijderen en de bedekking
van de gezichten der heidenen wegnemen. Dat zou nog te begrijpen zijn, maar de
berg, de berg, waar is die dan en wat is hij?
[6] Dat Hij de dood kan en zal
verslinden en ook de smaad van Zijn volk in alle landen, dus ook in ons Perzië,
zal opheffen, is mij tenminste nu duidelijk, omdat ik heb gezien hoe U de doden
in het leven hebt teruggeroepen.
[7] Maar vervolgens laat Jesaja het
gelukkige volk op de berg roepen: 'Dat is onze God, onze Heer!' Is dat de God
van Abraham, Isaäk en Jacob? Zo ja, dan bent U dus Dezelfde, die op de Sinaï
aan Mozes de wetten gaf en die daar donderde: 'Ik alleen ben jouw God en jouw
Heer, buiten Mij zul je geen andere God geloven of dienen!'
[8] Als Jesaja het eens was met de wet
van Mozes, dan kon hij onmogelijk met de Messias nóg een God op laten duiken.
Maar omdat Jesaja zo heel eenduidig Hem als God laat verschijnen, moet U wel
dezelfde God zijn, die op de Sinaï al met Mozes heeft gesproken!
[9] Wat kunt U mij nu naar aanleiding
van de uitspraak van de profeet zeggen, als ik nu voor U neerkniel en U luid
begin te aanbidden als de God van Abraham, Isaäk en Jacob?!"
207
Een wijs en deemoedig hart om God te aanbidden
[I] IK zeg: " Als je een
werkelijk levend geloof en een innerlijke overtuiging zou hebben, zou Ik
natuurlijk niets tegen jou en jullie allen in kunnen brengen als jullie Mij als
jullie God op een passende wijze zouden gaan aanbidden. Maar omdat jullie niet
innerlijk en zeker niet in je ziel volledig geestelijk overtuigd zijn, zouden
jullie met Mij net zo goed afgoderij bedrijven, als wanneer jullie enig ander
mem; of een uit hout gesneden beeld goddelijke verering zouden bewijzen.
[2] Wie God waarachtig en zegenrijk
wil aanbidden, moet God eerst levendig in zijn hart waarnemen. Hij moet God in
de geest en in alle waarheid eerst kennen en liefhebben en dan pas kan hij Hem
eer geven en ten volle aanbidden. Als dat niet zo is, bedrijft de mens ook met
de ware God afschuwelijke afgoderij!
[3] Hoe kan een mens de alleen ware
God waardig en met recht aanbidden, als hij Hem nog nooit anders dan alleen
maar van horen zeggen heel afgodisch heeft gekend?! Welk onderscheid zal er dan
zijn tussen de aanbidding van de enige, ware God en die van een afgod?!
[4] De echte aanbidding van de enige,
ware God bestaat uit de liefde tot Hem en de liefde tot de naaste. Maar wie kan
God liefhebben, als hij Hem nog nooit heeft gekend?
[5] Of kan een jonge man ooit in vuur
en vlam geraken voor een jonge vrouw die hij nog nooit heeft gezien of gekend?
En als hij zich verbeeldt dat er ergens een jonge vrouw is en hij begint de in
werkelijkheid niet bestaande, hartstochtelijk lief te hebben, dan is hij een
dwaas en maakt zich in de hoogste graad schuldig aan eigenliefde, -en dat is
voor God een verschrikking.
[6] Iedere afgodenaanbidding is daarom
de grootste, menselijke dwaasheid en een afschuwelijke blindheid. Want
uiteindelijk wanen de echte afgodenaanbidders zichzelf afgoden en laten zich
bewieroken en als goden aanbidden, -en dat is dan een overwinning van de satan
in het mensenhart! Maar wee hun, die in hun grote verblinding zich inbeelden
zelf goden te zijn! Hun lot zal eens zeer treurig zijn, want die hoogmoed is
een worm die nooit sterft en een vuur dat nimmer dooft!
[7] Ik zeg je: De satan verlustigt
zich erin, de blinde mensen door de in hen geplante hoogmoed zo ver mogelijk
weg te voeren van de orde van God. Maar als zij eens als leerlingen van zijn
school aan de andere zijde aankomen, zal hij hen afwijzen en ze de laagste en
afschuwelijkste diensten laten doen, waarin zij door zijn boze wil eeuwig
moeten blijven!
[8] De satan als vorst der duisternis
laat de mensen hier tot goden verhogen, om ze eens te vernederen tot de laagste
monsters.
[9] God verlangt hier echter een wijs
en nederig hart, om de mensen ééns des te hoger te verheffen en zaliger te
maken.
[10] Wel zal deze macht de satan
worden ontnomen en de mensen zullen volledig onafhankelijk, vrij zijn om te
doen en te laten wat ze willen. Daardoor zullen de goeden des te meer licht
uitstralen en de innerlijk slechten echter des te erger en dieper de hel
toebehoren. Want daar zal hun slechtheid niet op rekening van de satan, maar
ten laste van hun hoogst eigen rekening komen en zij zullen eens door satan en
zijn knechten des te kwaadaardiger onder handen worden genomen.
[11] Daarom is het de eerste plicht
van ieder mens, heel nederig van hart, God in geest en waarheid te zoeken. Laat
hij dan pas God ook in geest en waarheid aanbidden, als hij Hem heeft gevonden!
[12] Het voornaamste gebed bestaat
daaruit, dat een deemoedig hart nederig blijft en zijn naaste metterdaad meer
liefheeft dan zichzelf, maar God, als de enige, echte Vader van alle mensen en
engelen, boven alles!
[13] Niemand kan God in zijn duistere vlees
liefhebben als hij zijn broeder haat. Want hoe zou iemand God nu lief kunnen
hebben, die hij niet ziet, als hij zijn broeder niet liefheeft, die hij ziet?!
[14] Het is bij lange na niet genoeg
om te zeggen: 'Ik heb mijn naasten lief en ben erg vriendelijk voor hen!' De
ware, en voor God alleen geldige liefde moet bestaan uit daden, zodra de
naasten die behoeven, geestelijk of lichamelijk. Die liefde is de wonderbare
sleutel tot het goddelijke licht in het eigen hart.
[15] Ik zeg jou en je metgezellen: Als
jullie déze gouden sleutel niet gevonden en in je hart opgenomen zouden hebben,
zouden jullie nooit de weg hierheen hebben gevonden! Wat het echter wil zeggen
en wat het betekent dat jij en je metgezellen hierheen zijn gekomen, ook al is
het door een kolossale storm in het uiterlijke leven, dat beginnen jullie nu al
te bespeuren, - de nabije toekomst zal jullie pas naar het ware licht leiden!
Pas als je Mij helemaal zult kennen, zul je ook begrijpen of Ik aanbeden kan
worden of niet!"
208
De eerbied van de Perzen voor de heiligheid van de Heer
[1] Deze woorden van Mij stemmen de
Perzen erg tot nadenken en JURAH zegt tegen zijn metgezellen, terwijl Ik Mij
naar de drie begaf, die uit de doden waren opgewekt, en hen lichamelijk liet
verzorgen: "Vrienden! Zijn woorden zijn heel merkwaardig en klinken nog
wonderbaarlijker dan zijn daden er uitzien, hoewel die al zodanig zijn dat wij
nog nooit iets dergelijks zagen. Maar alle wonderen lijken op elkaar en een
mens die daarin onervaren is, is blind en kijkt niet daar, waar hij het
scherpst en aandachtigst toe zou moeten zien! De genezing van onze juwelier is
wel buitengewoon verrassend, maar het is misschien niet onmogelijk zo iets op
natuurlijke wijze tot stand te brengen. Wij weten natuurlijk niet hoe dat gedaan
zou moeten worden, maar wij weten toch wel uit ervaring dat de Indiërs de beet
van de giftigste slangen zonder kruid en sap en olie genezen. Hij heeft deze
beiden ook zonder kruid, sap en olie genezen, hoe, dat weten wij niet -dat
kunnen we ook niet weten!
[2] De drie drenkelingen zijn echt
weer in het leven teruggeroepen, maar het is nog maar de vraag of ze werkelijk
helemaal dood waren, of dat het soms simulanten waren! Kortom, daden bewijzen
nog lang niet alles! Maar zijn machtige woord bewijst naar mijn mening méér dan
de beide wonderen. Zo oneindig wijs en eeuwig waar spreekt geen mond van een
sterveling! Schabbi, denk nu alleen maar eens na over de uitleg van de enig
ware aanbidding van God, dan zul je ontdekken wat voor alles doordringende
wijsheid daarin ligt. Dat is voor mij het bewijs van iets ontzaglijks. Ja iets,
dat ik nauwelijks durf uit te spreken!"
[3] SCHABBI vraagt heel verbaasd:
"Wel, wat is dat dan watje nauwelijks durft uit te spreken?"
[4] JURAH zegt: "Denk daar zelf
maar eens goed over na en het zou me erg verbazen als je al niet gauw hetzelfde
vond!" Schabbi begint nu diep na te denken, maar weet toch nog niet zo
goed wat hij nu eigenlijk met de vraag van Jurah aan moet.
[5] Na een poosje zegt SCHABBI tegen
Jurah: "Laat ik je eens wat zeggen, want ik geloof dat er zich een heel
wonderlijke zaak voordoet; maar deze wonderlijke zaak is en blijft iets zeer
riskants! Veronderstel nu eens dat dit vrijwel zonder enige twijfel de Messias
is, dan is Hij volgens Jesaja niet alleen de eenvoudige mens die hier met ons
heeft gesproken, maar let wel, wat betreft Zijn ziel is Hij ook God, de enige
ware van eeuwigheid! Maar als dat zo is, waar blijven wij dan? Hoe kunnen wij
zwakke mensen voor Hem de Allerhoogste bestaan? Wat moeten wij nu doen, waar
blijven wij nu?"
[6] JURAH zegt: " Ja, dat houdt
mij ook bezig en is nu mijn grootste zorg! Ik vermoed, dat iets hier heel
duidelijk zichtbaar zal worden, alleen begrijp ik niets van die hoge heidenen,
want die schijnen Hem van levensbelang te vinden!"
[7] SCHABBI zegt: "Hoorde je, dat
in Jesaja geschreven staat: 'En Hij zal het omhulsel, waarmee de heidenen
omhuld zijn, wegnemen.'! Dat betekent zo ongeveer: Aan deze vooraanstaande
heidenen heeft Hij Zich reeds geopenbaard! Zij kennen Hem reeds en betonen Hem
da~rom..zo eerbiedig hun genegenheid. Zij zullen reeds ten volle ervan
overtuigd zijn, dat Hij, de eeuwige Almachtige, hen met één zucht voor eeuwig
als los kaf kan wegblazen en daarom hebben zij de grootste hoogachting voor Hem
en het lijkt mij, dat Hij hen reeds heeft overwonnen en dat de goede Joden vrij
zijn! -Dat is zo mijn mening.
[8] En verderop vind je ook nog bij de
profeet: 'En de Heer zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad
van zijn volk in alle landen wegnemen!' Dat betekent: zeker ook bij ons in
Perzië. Wij zullen zeker niet de eersten zijn bij wie Hij dat doet, maar toch
zijn wij nu aan de beurt en dit schijnt het moment te zijn waarop Hij aan de
Joden in andere landen heeft gedacht. Bij ons is Hij begonnen onze tranen te
drogen en onze smaad weg te nemen! Aards gezien gaat het met ons bij wijze van
uitzondering wel zó goed, dat wij ook in den vreemde geen reden hebben voor
tranen en wij hebben geen smaad te verduren, maar er zijn daar nog duizenden
broeders en zusters, die toch grote nood lijden. Zij worden door de heidenen
vaak afschuwelijk gehoond en allerwegen veracht. Maar wij zijn heel goed in
staat hen allen te helpen en in Zijn naam hun tranen te drogen van hun
aangezichten en hun jarenlange smaad te delgen! De Heer, die nu kennelijk hier
is, schijnt ons ook gered en naar deze niet zo hoge berg gebracht te hebben om
ons als Zijn werktuigen te gebruiken bij degenen die in vreemde landen wonen.
Dat is zo mijn opvatting van het geheel. -En nu ben jij aan het woord, mijn
vriend!"
[9] JURAH zegt: " Ja, volgens mij
heb je nu de spijker op de kop geslagen! Zo zal het wel in elkaar zitten! Maar
omdat het nu heel zeker zo is komt weer de grote en belangrijke vraag: Hoe
kunnen wij naar Hem toegaan, terwijl we toch zeker tot over onze oren in de
zonden steken? En toch staat er geschreven: 'God mag en kan niemand benaderen
die zondig is!' Wij zijn ontzettend onrein! Waar zullen wij ons nu kunnen
reinigen? Waar is hij, die een rechtsgeldig offer van ons aan zou nemen dat ons
voor God zou reinigen van onze zonden?!"
209
Over het gebed
[I] IK ga nu weer bij hen staan en
zeg: "Ik Zelf! Zoals Ik tegen de doden kon zeggen: 'Ontwaak uit de dood en
leef!', zo kan Ik ook net zo doeltreffend, goed en rechtsgeldig tegen jullie
zeggen: 'Wees rein en al jullie zonden zijn vergeven!' en nu staan jullie rein
en zonder zonden voor Mij! Geloven jullie dat nu?"
[2] JURAH en SCHABBI zeggen:
"Heer, dat geloven wij! Omdat het met dit alles volgens Uw eeuwige,
heilige raadsbesluit nu eenmaal tot heil van alle Joden en heidenen zo gesteld
is, schenk ons arme zondaars ~w genade en Uw clementie en erbarming! 0 Heer,
wees, zowel nu als rn alle eeuwigheden der eeuwigheden, met ons en voortaan met
de geest van al degenen die door U reeds tot het eeuwige leven gewekt worden!
Maar nu, Heer, sta ons toe, omdat wij U hebben herkend en onze harten nu ook
brandend van liefde voor U zijn, dat wij ons hart luchten en U met een vurig en
rouwmoedig gemoed aanbidden!"
[3] IK zeg: "Beste vrienden en
broeders, daar komt niets van in! Jullie hebben gelezen wat Mijn geest door de
mond van een profeet heeft gesproken toen hij zei: 'Dit volk eert Mij met de
lippen, maar zijn hart is verre van Mij!' En Ik Zelf herhaal dat voor jullie:
Elk lippengebed, van welke aard ook, vervult Mij met afgrijzen!
[4] Gebruik goed je verstand en heb
een begrijpend hart, doe iedereen goed die jullie hulp nodig mocht hebben! Ja,
doe zelfs je vijanden goed en zegen hen die je vervloeken! Daardoor zullen
jullie op Mij lijken, want Ik laat Mijn zon schijnen over goeden en bozen en
Mijn ergste vijanden worden dagelijks door Mijn almachtige hand met weldaden
overladen. Slechts over de te erge boosdoeners wordt Mijn roede gezwaaid. Ja,
Ik zeg jullie: Jullie zijn allen kinderen van Mijn hart en broeders van Mijn
ziel. Bid daarom, als jullie bidden, niet zoals de heidenen en Farizeeën met de
lippen, door middel van door de vleselijke tong gevormde woorden, maar bidt,
zoals Ik jullie heb gezegd, in de geest en in de waarheid, door levende werken
en daden van liefde aan jullie naasten, dan zal ieder woord in Mijn naam een
waarachtig gebed zijn dat Ik altijd, vast en zeker zal verhoren. Het gezucht
van de lippen verhoor Ik echter nooit. -Begrijpen jullie goed, wat Ik nu heb
gezegd!"
[5] SCHABBI zegt: "O Heer, wat
bent U toch heel anders dan wij U ons hebben voorgesteld! Wie zou U niet boven
alles lief kunnen hebben die U eenmaal heeft leren kennen?! U bent de liefde en
de grootste zachtmoedigheid in persoon en wat is Uw heilige leer eindeloos ver
verwijderd van iedere nachten duisternis en hoe begrijpelijk is toch ieder
woord uit Uw mond! Ja, nu geloven wij pas volkomen dat U waarlijk de verwachte
Messias bent, en buiten U is er geen ander!"
[6] IK zeg: "Heel goed, heel
goed, beste vrienden! Ik kende jullie en leidde jullie op een weg naar Mij,
zoals de profeet Elia die kreeg aangezegd. In de machtige storm was Mijn wil,
in het vuur Mijn kracht, maar in het zuchtje wind ben Ik Zelf. En zo moesten
jullie ook door een ontzettende storm en door water en vuur, om bij Mij te
komen. Maar nu zijn jullie bij Mij en hebben Mij, de lang gezochte, gevonden.
Hoe moeilijk Ik echter voor menigeen te vinden ben, toch ben Ik, als Ik eenmaal
ben gevonden, nog veel moeilijker te verliezen! Zij, die Mij in hun hart hebben
vastgegrepen, worden door Mij óók vastgegrepen. Wie mij echter heeft
vastgegrepen, kan Mij wel weer loslaten, maar Ik zal hem toch nooit meer
loslaten. Want Mijn liefde duurt niet tijdelijk, maar eeuwig en wie haar in
zijn hart heeft opgenomen, kan Mij nooit meer kwijtraken! Want Mijn liefde
houdt hem voor eeuwig vast in toom, opdat hij in eeuwigheid niet meer helemaal
van Mij af kan dwalen. En zo zal het met jullie ook gaan! Jullie zullen wel in
omstandigheden en wereldse toestanden terecht komen waarin het voor jullie wat
moeilijk zal worden Mijn naam te belijden en het geloof vast te bewaren -want
binnenkort zullen er dingen gebeuren, omdat ze moeten gebeuren, die jullie ten
opzichte van Mij kleingelovig zullen maken -, maar Ik zal jullie op het juiste
moment wel weer sterken en het kamertje van jullie hart geheel verlichten.
Daarna zullen jullie terwille van Mijn naam niet meer in verzoeking komen, maar
steeds in Mijn liefde en Mijn kracht blijven.
[7] Maar nu nog iets anders! Jullie zullen
weer naar Perzië gaan. Zodra jullie daar binnenkort weer zijn, vertellen jullie
waarheidsgetrouw zonder toevoegingen, wat je hier hebt gevonden en wat jullie
tot heil van alle mensen der aarde allemaal is overkomen! Op die wijze worden
jullie ook arbeiders in Mijn wijnberg. Verkondig het ook aan jullie koning,
opdat hij weet, wat hij te doen heeft! Hij moet het zwarte heidendom afzweren
en nooit meer luisteren naar de bedrieglijke woorden van de magiërs, die zich
priesters van God noemen maar eigenlijk dienaars en knechten van de hel zijn.
Ook moet hij de slechte apostelen van Jeruzalem, die over landen en zeeën
trekken om van heidenen Joden te maken uit het land verdrijven: Als zij van een
heiden een Jood gemaakt hebben, is hij nog veel erger in dienst van de hel
getreden dan hij voorheen als heiden was. Naast zulke bekeringen verspreiden de
slechte apostelen uit Jeruzalem ook kwade geruchten van andere aard, zoals
jullie er één aan ons hebben verteld die betrekking had op de wreedheden van de
Romeinen waardoor jullie je, uit vrees voor de Romeinen, tegenover Mij zo
'ontzettend voorzichtig hebben gedragen!
[8] Om al die kwade zaken te
bestrijden, heb Ik jullie uit de vele duIzendmaaI duizenden mensen uit jullie
land geroepen om deze lichte taak op jullie schouders te leggen, waarvoor
jullie kracht en middelen ten overvloede bezitten om deze te volbrengen! Jullie
loon zal eens in Mijn eeuwige rijk niet gering zijn!
[9] Nu weten jullie, wat je in Mijn
naam te doen hebt en daarnaast ook in naam van de Romeinen, die daar
schandelijk zijn belasterd. Laat het je niet aan goede wil, vlijt en activiteit
ontbreken, dan zal ook Ik het aan niets laten ontbreken!
[10] Maar nu zie Ik Marcus naar buiten
komen. Hij komt ons uitnodigen voor het avondmaal dat vandaag wel een paar
uurtjes later gereed kwam dan anders, maar dat komt door de storm. De hagel
heeft veel banken wat beschadigd; die moesten nu hersteld worden. Nu is alles
echter weer helemaal in orde en het eten is voortreffelijk en rijkelijk
klaargemaakt en dus zullen wij ons na gedane arbeid weer eens een keer heel
goed laten verzorgen!"
210
De toekomst van Jarah
[1] Toen kwam onze oude gastheer
Marcus en zei tegen Mij: "Heer en Meester, het avondeten is gereed. Zal ik
het, als het U schikt, meteen op de nu weer helemaal herstelde tafels laten
zetten!?"
[2] IK zeg: "Doe dat, want
vandaag heb zelfs Ik al behoorlijk honger en Ik verheug Mij op een goede vis,
een flink stuk brood en op een zuivere en goede wijn!
[3] Jouw twee zonen moeten echter nog
één keer de oevers van de zee afzoeken! Langs de oevers drijven nog een paar
lijken; het zijn een aantal arme Joden met hun vrouwen en kinderen. Ik wil niet
dat zij, of ook anderen, de dood zullen vinden terwijl Ik hier verblijf. De zee
is spiegelglad en de sterren schijnen vandaag bijzonder helder. Je zoons kunnen
die taak gemakkelijk volbrengen en dat te meer, omdat zij goede hulp kunnen
krijgen van de hier aanwezige schippers van Kisjonah, van Ebahl uit Genezareth
en van de scheepslieden van Cornelius. Ongeveer negen personen drijven langs de
oevers over een afstand van hooguit anderhalf uur gaans, die moeten zij
hierheen brengen. Zij moeten hen dan met de gezichten naar beneden gekeerd op
een wat aflopende bodem neerleggen en zo tot morgenochtend laten liggen! Morgen
zal Ik hen dan pas opwekken!"
[4] MARCUS vraagt: "Heer, waarom
dan vandaag niet reeds, waarom pas morgen .
[5] Ik zeg: "Vriend Marcus, maak
je maar niet druk! Ik weet waarom het gras, dat pas in het komende jaar de
weiden groen zal kleuren, niet reeds dit jaar is opgeschoten! Maak je daarover
dus maar geen zorgen, want op dat punt ken Ik de regels al veel beter dan jij,
beste Marcus! Ga nu en zorg, dat alles wat gedaan moet worden, ordelijk
verloopt!"
[6] Marcus verwijdert zich, zorgt
meteen dat de spijzen op de tafels gebracht worden en geeft ook de opdracht
door aan de zonen, die direkt in een grote boot stappen en de andere voornoemde
schippers om hun medewerking vragen.
[7] Wij verlaten onze plek en gaan
naar onze tafels, die op de reeds bekende wijze zijn ingedeeld. De drie in het
leven teruggeroepenen gaan met de vrouw naar het huis van Marcus, waar zij
spijs en drank en vervolgens een goede slaapplaats krijgen, - geheel volgens
Mijn wil, teneinde voor de ochtend aan te sterken.
[8] Terwijl wij naar de tafels lopen,
komen de bewoners van de tenten van Ouran pas naar buiten om zich ook aan tafel
te begeven.
[9] Dan trekt JARAH Mij aan Mijn arm
en zegt: "Heer, U mijn steeds grotere liefde, kijk eens hoe de moedige
strijders voor Uw rijk nu. pas, door honger gedreven, uit hun schuilplaats naar
buiten beginnen te sluipen! Waarlijk, daaronder vind je, behalve Mathaël, vast
en zeker bar weinig grote geesten! Ach, het was voor de storm begon toch wel
een erg komisch gezicht, toen de vijftig Farizeeën door de aanblik van de eerst
gevallen, zeker pondzware hagelstenen op stel en sprong de grote tent in werden
gedreven!
[10] Zij wisten net zo goed als ik dat
U de betrouwbaarste beschermer tegen ieder ongemak bent en toch werden zij
kleingelovig en kregen het erg benauwd en zochten een stoffelijke bescherming.
Nu scha.men zij zich zichtbaar dat zij dat hebben gedaan en zij durven naar het
mij.toeschijnt, o Heer, U niet goed onder ogen te komen! Mathaël zou met zijn
gezellen wel gebleven zijn, maar hij moest zijn jonge, mooie, koninklijke
gemalin wel volgen. Naar mijn mening is het hem dus te vergeven, maar bij de
anderen was alleen maar hun geringe vertrouwen en hun klein geloof de reden en
daarvoor vind ik hen niet te prijzen."
[11] IK zeg: " Je hebt wel
gelijk, dochtertje, maar laten we degenen, die nog op bepaalde punten zwak
zijn, de tijd gunnen dan zal wat meer ervaring hen in alles wel sterker maken!
Bedenk eens, hoeveel jij al bij MIJ hebt meegemaakt, waardoor jij dus allicht
meer moed kunt hebben Zij hebben echter veel minder meegemaakt en daardoor kon
hun angst gemakkelijk groter zijn dan hun vertrouwen. Later zullen ook zij wel
meer vertrouwen hebben. -Begrijp je dat?"
[12] JARAH zegt: "Ja, dat begrijp
ik wel, maar ik herinner me ook, dat allen in Genezareth samen met mij veel
hebben beleefd en toch durfde eerst niemand, behalve ik, met U op het heldere
water te stappen, zelfs Uw leerlingen niet! Wat was daar dan de reden van het
geringere vertrouwen?"
[13] IK zeg: "Toch weer je
grotere ervaring, want jóu droeg Mijn engel zichtbaar op zijn handen en jij
beleefde dingen die tot op heden nog geen mens heeft beleefd. En bovendien was
jouw liefde voor Mij echt het grootst en sterkst en daarin bevindt zich ook
altijd het grootste vertrouwen.
[14] Verwonder je er dus niet te veel
over dat jouw vertrouwen in Mij groter is dan dat van de overige mensen, want
dat wordt veroorzaakt door je grote liefde!
[15] Maar zoals ik je al in Genezareth
heb gezegd, zul je over een aantal jaren nog veel verzoekingen moeten doorstaan,
waarmee je zult moeten vechten, ondanks je grote vertrouwen in Mij. Maar door
de kracht en de macht van Mijn naam zul je alle verzoekingen neerslaan en pas
vanaf die tijd zul je vrij in Mijn licht wandelen.
[16] Want wat een mens vrij van Mij
wil hebben, moet hij zich uit eigen kracht bevechten! Jij, lief dochtertje,
hebt tot op heden nog geen werkelijke strijd doorstaan en daarvoor was het de
juiste tijd nog niet en ontbrak de ware gelegenheid. Dat komt voor ieder mens
pas als Mijn dagtaak op deze aarde zal zijn beëindigd.
[17] Nu ben Ik slechts zaaier en Ik
leg de goede tarwekorrel in de levende akker van jullie harten. Het zaad zal
daar eerst kiemen en dan opgroeien voor de gezegende vruchtvorming, daarna pas
zullen jullie voor jezelf de vrucht op jullie eigen levensbodem met veel moeite
en zelfverloochening moeten verzorgen! Zalig degene, die de vrucht die Ik in
zijn hart heb gezaaid, zuiver en overvloedig in de door Mij in hem ingerichte
schuren van Mijn geest zal brengen! Waarlijk, die zal eeuwig geen honger of
dorst meer hebben!
[18] Lieve Jarah, wat jij nu dus hebt,
is alleen het door Mij in jouw hart gelegde zaad. Na een aantal jaren zal het
er als een golvend korenveld bij staan en allerlei stormen moeten trotseren.
Dan is het echter zaak krachtig en vol vertrouwen in Mijn naam en door een
grote, zelfverloochenende liefde tot Mij, het golvende korenveld te beschermen
tegen de dreigende stormen, opdat die niet tot een verderfbrengende uitbarsting
komen en het prachtige korenveld, dat Ik Zelf zeer goed heb bebouwd, te gronde
richten! Want als er eenmaal een vernietigende storm boven zo'n veld is
losgebroken, is het vrijwel onmogelijk daar een halt aan toe te roepen.
[19] Je zult je nog wel herinneren hoe
Ik een paar weken geleden voor jou in Genezareth een tuintje heb aangelegd en
het heb gevuld met allerlei nuttige planten!? De planten groeien goed en
weelderig, maar het tuintje en de planten moeten verzorgd, het onkruid moet,
als het ergens opschiet, uitgeroeid worden en als het zeer heet en droog wordt,
mag de gieter niet vergeten worden.
[20] Kijk, een soortgelijk tuintje heb
ik ook in je hart aangelegd en Ik heb het rijkelijk voorzien van allerlei
nuttige gewassen. Het onderhoud en de verdere verzorging van dit tuintje is nu
helemaal voor jóuw rekening. Gebruik alle aandacht en ijver voor het onderhoud
en de verzorging van dit tuintje, dan zul je binnenkort een rijke oogst
binnenhalen! -Begrijp je deze beeldspraak wel?"
[21] JARAH zegt: "Ja, Heer, mijn
enige liefde, ik begrijp het helemaal. Het stemt mij echter toch wat verdrietig
dat ik nog zo veel stormen moet doorstaan tot aan de oogst! Maar ik hoop en
geloof: U zult Uw arme maagd niet te gronde laten gaan als zij in de nood tot U
om hulp zal roepen. Want U heeft mijn smeken gehoord en verhoord toen ik U nog
niet, zoals nu, had gezien en herkend!"
[22] IK zeg: " Allen, die Mij
kennen en in het hart aanroepen en op de macht van Mijn naam vertrouwen, zullen
nooit in der eeuwigheid schade en schande lijden, daarvan kun je volkomen
verzekerd zijn! Maar nu moeten we aan tafel gaan en eten wat is
opgediend!"
211
Uitleg van het vierde gebod
[1] Dan
gaan we allen snel aan tafel en gebruiken de maaltijd. Tijdens het eten werd
ditmaal niet gesproken, maar na de genoten wijn begon het in het gezelschap
behoorlijk levendig te worden. Naast de tafel waaraan Ik zat met Cyrenius,
Cornelius, Faustus en Julius, met Mijn leerlingen, met Ebahl, Jarah, Kisjonah,
Philopold, met Ouran, Helena, Mathaël en zijn gezellen, met de engel Raphaël en
de knaap Josoë, was een nieuwe tafel in orde gebracht voor onze Perzen. Al de
andere, reeds bekende gasten zaten aan de speciaal voor hen gereedgemaakte
tafels, afhankelijk van de wijze waarop zij, zoals bekend, als groep bij elkaar
hoorden.
[2] Allen
verwonderden zich over de aangenaam warme avond na die geweldige storm en
vooral verwonderden zij zich erover dat de grond zo kurkdroog was, terwijl daar
een paar uur geleden het water nog een paar voet hoog had gestaan. Ouran vroeg
Mij hoe het nu moest met het nachtverblijf voor al die mensen. Wat zijn tenten
konden bevatten, wilde hij graag opnemen, maar omdat er hier enige honderden
ondergebracht moesten worden, zouden zijn tenten in de verste verte met
toereikend zijn!
[3] IK zei: "Vriend! Adam en zijn
eerste nakomelingen hadden tenten noch hutten, of zelfs gerieflijk ingerichte
huizen. De aardse bodem en een schaduwrijke boom was alles voor hen en zij
rustten heel veel nachten onder de vrije hemel en waren gezond en sterk. Zelfs
geen deken voor hun lichaam konden zij maken. Een.krans van vijgenbladen ter
bedekking van hun schaamte, was hun hele lichaamsbekleding en allen bereikten
een leeftijd van enige honderden jaren! Thans hebben de mensen echter alle
levensgemakken uitgevonden en in de plaats van één verloren aards paradijs er
zelf vele honderdduizenden geschapen en kijk nu is een leeftijd van honderd
jaar een wonder geworden!
[4] Zie je, dat komt doordat de mensen
zichzelf hebben verwend en zich daardoor hebben vervreemd van de natuur van dit
hemellichaam dat helemaal bedoeld is de mensen te dragen en te voeden en sterk
en gezond te houden!
[5] Maak jij, Ouran, je dus maar geen
zorgen over het nachtverblijf voor deze vele gasten; de goede en gezonde bodem
zal hen allen goed herbergen! Wie door slaap wordt overmand, rust op een kussen
van steen heel goed uit. Als de steen onder het hoofd hem hindert, is de mens
niet moe en met erg rust behoevend en dan kan hij wel weer gaan staan en aan
het werk gaan!
[6] Zachte bedden maken de mens week
en ontnemen hem de nodige kracht voor de ledematen, en een te lange slaap
verzwakt de ziel en de spieren van het lichaam. De natuur van de mens is als
een zuigeling, die het beste gevoed wordt door de moederborst. De kinderen die
lang gevoed werden aan de borst van de sterke moeder -vooropgesteld, dat zij
van nature zo gezond en onbedorven is als een Eva -worden reusachtig sterk en
de strijd met een leeuw zal hen niet vermoeien.
[7] In dezelfde mate is ook de natuur
van deze aarde een ware moederborst voor de mensen als zij zich niet door
allerlei onnodige verwennerij van haar verwijderen. Maar als de mensen zich
eenmaal hebben verwijderd van deze grote moederborst en zich hebben geïsoleerd
van haar versterkende werking, vergaat het hun natuurlijk, wanneer zij aan
haar melkrijke borst komen, als een volwassen man, die bij een moeder de melk
moet drinken. Hij walgt er van zodat hij moet overgeven. Wat hem als kind
kracht gaf en zeer goed voedde, dat zal hem, als man die de moederborst reeds
lang ontgroeid is, ziek maken en een zwakke maag bezorgen.
[8] Nu, de
mens kan niet altijd aan de moederborst kracht en natuurlijk leven voor zijn
spieren opdoen, maar van de borst van moeder aarde moet hij zich nooit te ver
verwijderen als hij lichamelijk gezond sterk en oud wil worden.
[9] Mozes
zei: 'Eer vader en moeder, dan zult u lang leven en het zal u wel gaan op
aarde!' Daarmee bedoelde Mozes niet alleen de vader die u verwekt en de moeder
die u baart, maar eveneens de aarde en haar steeds nieuw leven barende kracht.
Die moet de mens óók niet de rug toekeren, maar metterdaad hoog in ere houden
en dan hij zal die zegen daarvoor ontvangen, die Mozes voor het lichaam heeft
beloofd.
Het in ere houden van de lichamelijke
vader en moeder is goed en noodzakelijk als de omstandigheden zich daartoe
lenen en het ook doenlijk is. Als de belofte van Mozes een woord van God is,
dan moet deze, net als het zonlicht, ook een algemene en door niets te stuiten
uitwerking hebben!
[10] Maar als de belofte van Mozes
zodanig beperkt is dat slechts zij een lang leven en welzijn op aarde kunnen
verwachten, die hun lichamelijke ouders eren, dan ziet het er kennelijk slecht
uit voor diegenen die niet zelden hun ouders reeds in de wieg hebben verloren
en daarna door vreemde mensen zijn opgevoed! Hoe moeten zij hun ware ouders
eren die zij nooit hebben gekend?!
[11] Veel kinderen worden vaak
op wegen en straten gevonden. Ontaarde moeders hebben hen in hun geilheid
ontvangen en al gauw na de geboorte ergens te vondeling gelegd. Zulke
vondelingen worden door een warmvoelend, barmhartig iemand opgenomen en
verzorgd; deze weldoeners zijn ze dan ook alle liefde en eerbied schuldig.
Mozes zegt niets over zulke pleegouders, maar alleen over de echte ouders!
[12] De goed opgevoede vondeling kan
echter zijn ware ouders onmogelijk eren, omdat hij ze in de eerste plaats niet
kent en, als hij ze wel zou kennen, in de tweede plaats voor God en alle mensen
toch echt geen verplichting tegenover diegenen zou hebben, die hem in hun
zondige geilheid hebben verwekt en toen na de geboorte meteen aan de dood
hebben prijsgegeven. Maar heeft zo'n mens dan geen aanspraak op de belofte van
Mozes, omdat hij volgens Mozes zijn echte ouders onmogelijk kan liefhebben en
eren? O, dat zou dan wat moois zijn en een erg goede indruk maken als wijs
woord van God!
[13] Ook zijn er ouders die hun
kinderen opvoeden in alles wat maar slecht te noemen is. Zij brengen hun al in
de wieg een echt satanische hoogmoed bij en Ieren hun tegen iedereen hard en
gevoelloos te zijn. Zulke tijgerouders leren hun kinderen al vroegtijdig
brutaal, leugenachtig en oneerlijk te zijn! Moet Mozes ook voor zulke kinderen,
die hun ouders met allerlei slechtheid en verdorvenheid eren omdat die ouders
dat van hun kinderen eisen, zijn goede belofte bestemd hebben?
[14] Wat zijn de kinderen van dieven,
rovers en moordenaars hun werkelijke ouders schuldig? Zij kunnen hun ouders
vanzelfsprekend alleen eren door in hoge mate dat te zijn en te doen, wat hun
ouders ook zijn en altijd doen, dus: door diefstal, roof en moord op reizende
vreemdelingen! -Kan de belofte van Mozes ook wel op zulke kinderen betrekking
hebben?
[15] Een klein beetje begrip moet je
toch wel duidelijk maken dat een belofte, die zó begrepen moet worden bij het
gebod van Mozes, een eerste klas smaad zou zijn voor de goddelijke wijsheid!
Hoe kan God, de Alwijze, een gebod geven dat eist, dat ook een geïncarneerde
engelengeest z.ijn ouderpaar, dat uit de onderste hel in het vlees kwam, liefde
en eerbied schuldig zou zijn?!
[16] Je ziet, dat het gebod van Mozes vanuit
dit realistische gezichtspunt bezien de grootste en dwaaste onzin zou zijn!
[17] Het is dus enerzijds duidelijk en
nu meer dan bewezen, dat alles wat Mozes gesproken en verklaard heeft, het
zuivere woord van God is en daarom in eeuwigheid geen onzin kan bevatten.
Anderzijds echter , als men de wet van Mozes op de oude, gewone, domme manier
zó uitlegt en in acht neemt, zoals deze tot nog toe werd uitgelegd en ook in
acht werd genomen, moet het voor de rechterstoel van elk beter menselijk
verstand klinkklare onzin zijn!
[18] Waar ligt het dan aan dat de wet
van Mozes, zoals die tot nog toe in acht werd genomen, ondanks de zuiver
goddelijke oorsprong onzinnig moet zijn? Dat ligt aan het geweldige misverstand
over datgene, wat Mozes met dit gebod voornamelijk heeft bedoeld: Het algemene
ouderpaar van Gods grote natuur, namelijk de aarde, met het voor de
mensengeslachten geschapen hemellichaam als vader, en haar schoot, waaruit
steeds maar door talloze kinderen van allerlei soort en geaardheid worden geboren,
als de echte moeder! Dit oeroude ouderpaar moet de lichamelijke mens dus steeds
eren en achten en hij moet het nooit, omdat hij te verwend is, de rug toekeren,
dan zal hij met een gezond lichaam een lang leven krijgen en het zal hem ook
echt goed gaan.
[19] Van dit oude ouderpaar kan een
vlijtig mens ook het meest al het goede, grote en ware leren en zich daaruit
die ladder bouwen, waarop aartsvader Jacob de engelen van de hemel op en af zag
gaan. Wie vlijtig en met grote ernst in de natuur zoekt, zal veel zegen voor
het welzijn van zichzelf en zijn broeders aan het daglicht brengen.
[20] Beste Ouran, wees jij dus maar
niet bang als je één nacht in de schoot van je oude oermoeder zult doorbrengen,
- het zal je geen kwaad doen!"
212
Het vierde gebod volgens de Farizeeën
[I] Ouran is nu in zijn nopjes en
zegt, dat hij nog nooit zo'n echt praktische wijsheid heeft horen verkondigen
en dat hij van plan is deze raad ook altijd zorgvuldig op te volgen. Onze
Perzen verwonderen zich er echter nog het meest over .
[2] JURAH zegt: "Ja, dat noem ik
pas een waar licht van boven, want dit heeft nog nooit een sterveling ontdekt!
Op die manier zou ik alle tien geboden wel uitgelegd willen hebben! Het is nu
zo voor de hand liggend en duidelijk en toch konden wij er met al ons scherpe
verstand niet achterkomen! Maar ik heb toch nog wat te vragen!"
[3] SCHABBI zegt: "Ik zou echt
niet weten over welk punt nog een aparte vraag gesteld zou kunnen
worden!?"
[4] JURAH zegt: "Weetje dan niet,
dat er met betrekking tot de plichten van de kinderen ten opzichte van hun
ouders allang een nieuw voorschrift bestaat, dat zegt, dat een zoon of een
dochter beter een offer aan de tempel kan geven, dan vader en moeder te eren?!
Dit nieuwe voorschrift heft weliswaar het oude niet op, maar het moet een beter
middel zijn om de Mozaïsche belofte te verkrijgen, dan de Mozaïsche wet zelf.
Ik zou nu graag, omdat zich nu de buitengewone gelegenheid zo wonderbaarlijk
voordoet om met de oorspronkelijke wetgever Zelf te spreken, willen horen wat
de Heer van zo'n nieuw voorschrift zegt!
[5] Eensdeels, als een kind heel
slechte en verdorven ouders heeft, lijkt dit voorschrift helemaal terecht, maar
als een kind, dat vaak van nature lichtzinnig is, heel goede en waardige ouders
heeft, die voor God en alle mensen alle achting, liefde en eer van hun kinderen
verdienen, lijkt mij dit veel te tempels hebzuchtig uitziende voorschrift weer
helemaal niet terecht. Het hele voorschrift heeft een erg menselijk geurtje en
het straalt bar weinig goddelijks uit, maar dan staat er ook weer ergens: 'Naar
hen, die zitten op de stoelen van Mozes en Aiiron, moet je altijd luisteren en
je moet doen wat zij je voorschrijven!'
[6] Maar
dat voorschrift is ook een echte kameel waarop de Farizeeën al heel veel valse
en slechte waren als echte de tempel hebben binnengesmokkeld, die het volk
tegen de hoge prijs van zijn morele vrijheid voor volkomen echt moet kopen. Dat
is een kwalijke zaak. Mij lijkt zo'n voorschrift, dat slechts aan bepaalde
mensen een exclusief voorrecht geeft, een duivels gat waardoor de satan altijd
binnen kan komen in het heiligdom. Deze bevoorrechte heiligen overschatten
zichzelf, worden eerst in zekere zin op een vrome wijze trots en met een heilig
geurend profetenaureool omgeven, maar later worden zij dan in volle ernst
heerszuchtig en tiranniek, hoogmoedig en mateloos trots, - maar zitten nog
steeds op de zetels van Mozes en Aäron! Ik vind echter broeder, - weet je, zo
onder vier ogen! -dat dan de satan maar beter zelf meteen deze heilige zetels
in beslag zou kunnen nemen! En door zulke ware plaatsvervangers van de satan op
de zetels van Mozes en Aäron zijn heel kwade, menselijke voorschriften in de
plaats gekomen van de goddelijke en wij moesten ze slikken, omdat het
kameelachtige 'hellegat' voorschrift beveelt te luisteren naar hen, die op de
heilige zetels zitten en te doen, wat zij bevelen.
[7] Ja, de wet op zich zou wel goed
zijn, als men de zekerheld had, dat op de heilige stoelen altijd slechts de
waardigste opvolgers van Aäron en Mozes zouden prediken, maar wat voor echt
drakevolk heeft er al niet op de heilige stoelen gezeten en daar niet zelden
het ziende volk de schandelijkste wetten als scherp zand in het gezicht
geslingerd, waardoor dit dan voor het grootste deel verblind moest worden! En
zulke, alle waanzin te bovengaande voorschriften blijven vervolgens als een
grot,e kwelling van de mensheid bestaan en niemand heeft meer de moed dit juk
af te schudden. Dan gaat het zuivere verstand zich toch afvragen of God daar
iets van weet en of er eigenlijk wel een God bestaat die zo'n verschrikking kan
aanzien in Zijn heiligdom!
[8] Wel, enige uitleg daarover van Hem
Zelf zou ons toch wel he,t best de zuivere en ware toedracht kunnen tonen en
daarom zou Ik nu rechtstreeks een vraag aan Hem willen stellen! -Wat vind je,
zal ik het wagen of niet?"
213
De Heer legt het voorschrift van de Farizeeën uit
[I] In plaats van Schabbi geef IK
meteen antwoord en zeg: "Luister, vriend Jurah, je vraag is terecht en erg
belangrijk. Je hoeft hem voor Mij niet te herhalen, want Ik weet toch wel waar
bij jullie de schoen wringt!
[2] Kijk, het is waar dat er een gebod
is, echter pas uit de tijd van de Richteren, waar bij monde van een ziener
geboden wordt te luisteren naar degenen die op de stoelen van Mozes en Aäron
zitten en te doen wat zij door Gods geest voorschrijven, maar slechts dan, als
hun werken goed zijn. Als hun werken slecht zijn, moeten zij van de stoelen
verstoten worden door de meest waardige nakomelingen van Levi.
[3] Maar degenen, die op de genoemde
stoelen zaten, wisten hun werken zeer te verdoezelen. Er zaten en zitten nog,
inplaats van waardige opvolgers van Mozes en Aäron, slechts verscheurende
wolven in schaapskleren op de heilige stoelen en als zodanig hebben zij, onder
het mom van Gods wil, wetten temidden van het volk geslingerd, waarvan zelfs de
wereld moet huiveren!
[4] Maar herinner je eens, hoe vaak Ik
deze valse afstammelingen van Mozes en Aäron door de mond van geheiligde
profeten heel ernstig heb laten vermanen en hoe vaak Ik hen met de strengste roede
heb getuchtigd! Wat heeft dat echter voor nut gehad? Het ging een poosje weer
beter, maar daarna al gauw weer nog slechter dan vroeger, tot het nu zo slecht
is geworden dat het wel nooit meer slechter kan worden. Zij hebben de maat van
alle slechtheid vol gemaakt, nog slechts een paar druppels en dan zal het
overlopen en allen, als een zondvloed van Noach, de ondergang brengen. Daar kun
je volledig van verzekerd zijn!
[5] Zoals met veel andere, is het ook
gegaan met het voorschrift van het offer in de tempel dat in de plaats is
gekomen van het Mozaïsche voorschrift van de kinderplichten ten opzichte van de
ouders. In het begin leek het heel goed en rechtvaardig en had het alleen
betrekking op die kinderen waarvan de ouders, zoals vaak het geval is, echt
uitvaagsel van de mensheid waren. Deze ouders hadden merkwaardig genoeg vaak
heel goede en brave kinderen, die vertrouwend op God, het oerslechte van hun
lijfelijke ouders zeer wel onderkenden en inzagen. De eisen die hun slechte
ouders aan hen stelden, deden hun haren te berge rijzen, maar in het onbegrepen
voorschrift van Mozes stond, dat de ouders vóór alles door gehoorzaamheid
geëerd moesten worden!
[6] Op grond daarvan vroegen toen die ongelukkige
kinderen, ten tijde dat de tempel nog goed was, wat ze moesten doen en zij
zeiden: 'Het is waar dat Mozes op Gods bevel het gebod gaf de ouders te
gehoorzamen en hen op die wijze een leven lang te respecteren en te eren, opdat
men lang zal leven en men het goed zal hebben op aarde. Maar Mozes heeft ook
geboden niet te doden, niet te stelen, niet te liegen, geen onkuisheid te
bedrijven met maagden en nog minder de vrouw van de naaste te begeren. En juist
dat moesten zij voor hun verdorven ouders doen! Op welke manier konden zij nu
niet tegen de geboden van Mozes zondigen?'
[7] Toen sprak de door de geest van
God vervulde hogepriester: 'Laat die lichamelijke ouders van jullie vallen,
offer een gave in plaats van die verkeerde gehoorzaamheid en bid tot God, dat
zal beter zijn voor jullie en, door de genade van boven, ook voor jullie
ontaarde ouders!'
[8] En zo gebeurde het dus dat zulke
kinderen hun slechte ouders verlieten de tempel voor zichzelf en hun slechte
ouders een offer brachten en bij goede mensen een betrekking zochten, om daar
een voor God welgevallig leven te leiden.
[9] Tot zover en tot dan was dit
voorschrift geheel van goddelijke oorsprong. Maar in de loop der tijd hebben de
boosaardige wolven, die in schaapsvel gehuld op de stoelen van Mozes en Aäron
zaten, dit voorschrift een algemenere strekking gegeven en toen konden ook
ontaarde kinderen van goede en brave ouders zich door offers loskopen van de
gehoorzaamheid aan hun ouders, om daarn3: geheel vrij en gewetenloos te kunnen
zondigen!
[10] Daardoor werd het dubbele gebod
van God ook dubbel verdrongen en in plaats daarvan werd een puur hels
menselijke bepaling ingevoerd, die natuurlijk voor God, omdat deze geheel tegen
Zijn orde ingaat, een gruwel der gruwelen moet zijn. Want ook een maar
enigszins zuiver denkend mens moet daar bij de eerste blik al zien dat zo'n
bepaling nooit en te nimmer goddelijk, maar slechts van zuiver helse en
satanische oorsprong kan zijn! Maar aan dit alles zal nu al gauw een eind komen
en dan zal er niet veel meer overblijven om tegen te ageren.
[II] Overigens is het heel goed, als
een zwakke zich door een sterke laat leiden! De ouders zijn toch altijd sterker
dan hun kinderen en daarom is het normaal, dat de kinderen zich door hun ouders
laten leiden. Maar als de zwakke merkt, dat de sterke hem in een verderfelijke
afgrond wil storten, doet de zwakke er heel goed aan, zich van de sterke los te
maken en een veilige plaats op te zoeken.
[12] Verder is het zo, dat alleen hij
de wet van Mozes geheel vervult, die zich in alles zo gedraagt als Ik het
eerder aan de oude koning Ouran heel duidelijk heb uiteengezet. -Hebben jullie
dat nu goed begrepen?"
214
Wat is onkuisheid?
[I] JURAH zegt: "Ach ja, hier
zijn licht, liefde en de hoogste waarheid in één punt verenigd! Ja, Heer en
Meester van eeuwigheid, zo zou ik graag de gehele wet van Mozes belicht willen
zien, dan zou men pas volkomen vast in Uw eeuwige orde kunnen leven en
verkeren! Dan zou de satan daarna beslist geen gat meer vinden waardoor hij,
als een in een schaapsvel vermomde wolf, in Uw helder verlichte heiligdom zou
kunnen binnensluipen en van Uw heilige geboden menselijke wetten maken!"
[2] IK zeg: "Vriend, het uur is
nog niet gekomen waarin de duistere vorst van de wereld berecht zal worden,
maar het is al heel dichtbij! Maar ook als hij berecht zal zijn, zullen er maar
al te gauw toch mensen komen die in die tijd met Mijn reine wetten nog erger
zullen handelen dan de satan zelf. Op deze aarde zal het licht altijd met de
duisternis moeten strijden!"
[3] JURAH zegt: "Heer, waarom
dan? Als alle mensen het licht slechts zo zien als ik nu, krijgt de satan en al
zijn boosaardigheid een eeuwige rustdag op aarde! Onze kinderen en
kindskinderen zullen gewetensvol in hetzelfde licht opgevoed worden en daar ook
tot het einde der wereld in blijven. Dat zal door alle tijden heen net zo vast
en onveranderlijk zijn als de aanname, dat twee gelijksoortige eenheden plus
nog twee dezelfde eenheden in alle eeuwige tijden vier gelijksoortige eenheden
zullen blijven! Daaraan twijfelt geen mens op de gehele aarde omdat dat een
onomstotelijke en concrete waarheid is. Uw uitleg van de tien geboden van Mozes
maakt elk daarvan tot een mathematische grondregel. En wie kan er in dat geval
dan in de verste verte op de gedachte komen zo'n waarheid op enigerlei wijze in
twijfel te trekken?!
[4] Omdat niemand daar meer aan zou
kunnen twijfelen, zou men ook verplicht zijn zo'n duidelijk vaststaande
waarheid op te volgen omdat men zichzelf anders voor een dwaas moest houden, of
omdat ieder verstandig mens hem dat zou vertellen!
[5] Maar natuurlijk, als de heiligs te
en voor ons mensen allerbelangrijkste waarheden steeds in een zekere,
raadselachtige verpakking worden gegeven en de mens daaruit niet zelden kan
maken wat hij maar wil, zijn er natuurlijk meteen massa 's leugenaars die de
satan kan gebruiken om met zijn lasterlijke gevolg vrije intocht te houden in
de menselijke maatschappij.
[6] Daarom, verheven Heer en Meester,
geef ons de waarheid open en bloot, opdat daarna alle toegang van de satan bij
de mensen door de sterke muur van de onwrikbare waarheid wordt versperd!
[7] Ik wil bijvoorbeeld slechts dat
gebod van Mozes noemen, waarmee hij de onkuisheid als zonde verbiedt. Wat is nu
eigenlijk precies onkuisheid? Bestaat die alleen daarin, dat men met een
ongewassen lichaam gemeenschap heeft met een vrouwelijk wezen en zich na de
bijslaap wéér niet wast? Of verstaat men daaronder de geilheid van de begeerte,
en de gemeenschap met een vrouwspersoon, een maagd, een hoer, een concubine of
een jonge weduwe?
[8] Valt de blinde ontucht onder deze
rubriek, of soms de stomme, sodomitische zonde, of misschien wel een verhouding
met een heel begeerlijke vrouw van een andere man? Moet men, om geheel kuis te
zijn, deze sterkste van alle natuurdriften helemaal onderdrukken? Maar als dat
zo is, dan is het echtelijke bed toch zeker ook niets anders dan een plaats
voor een, als zedelijk geldend, bedrijven van onkuisheid. Want wie staat er
voor in dat de man niet vaker met zijn aantrekkelijke vrouw gemeenschap heeft
dan alleen maar voor het verwekken van een vrucht?!
[9] Ik heb mensen gezien en gekend die
men ware gouden mensen zou kunnen noemen voor wat betreft goedheid,
liefdadigheid, geduld, zachtmoedigheid en barmhartigheid, maar op het
noodlottige punt van kuisheid waren en bleven zij zwak. Zij deden weliswaar
veel om ook op dat punt sterk te worden, maar hun natuur liet zich niet
dwingen, zelfs niet toen de natuurlijke, algehele impotentie hun deel werd. Een
maagd met weelderige vormen maakte nog altijd dezelfde wellustige indruk op
hen.
[10] Ook heb ik mensen gezien en
gekend die bij de grootste vrouwelijke schoonheid zo koud bleven als een brok
steen, echte voorbeelden van kuisheid, maar voor de rest waren ze ook in alles
ongevoelig! Niets ontroerde hen! Nood en ellende van de armen waren voor hen
belachelijke zaken, tranen van lijdenden een truc om medelijden op te wekken.
Een vrouw vonden ze een verachtelijk en gemakkelijk te missen onding, dat in de
wereld geen ander doel had dan akker te zijn voor het zaaien van een soort
graan. Het huwelijk vonden zij een van de belachelijkste instellingen van de
menselijke maatschappij. Volgens hun mening moest men alle gezonde vrouwen in
een groot gebouw opsluiten en hen daar door sterke en vruchtbare mannen laten
bevruchten, dan zouden daar louter mooie, gezonde en sterke mensen uit
voortkomen. De lelijke en zwakke vrouwen moest men echter uitroeien, of hen net
als het vee voor het nederigste werk gebruiken en zo lang laten werken tot ze
crepeerden! Dat zijn dingen die ik heb meegemaakt!
[11] Nu vraag ik, of de op het punt
van kuisheid zwakke mens niet in ieders ogen veel vóór heeft op de ijskoude
kuisheidsheld! Wat mij betreft wel! Hoe u, verheven Heer en Meester, daar over
denkt, weet ik niet en dat kan ik ook niet weten. Om daarom ook op dit door
Mozes verboden punt duidelijkheid te scheppen, teneinde niet steeds in de
fnuikende angst te leven iedere keer dat ik zó geslachtelijke gemeenschap heb
voor God gezondigd te hebben, en als de geslachtsdaad hoe dan ook altijd een
zonde is, zult U, o Heer en Meester, ook wel een geneesmiddel daarvoor kennen,
waardoor men de begeerte en de drang als een verkoudheid kan verdrijven! Want
er is niets ellendigers voor een eerlijk mens dan steeds maar van een bepaalde
kant geprikkeld te worden om te zondigen. De natuur dwingt het lichaam daartoe
steeds maar door met onweerstaanbare kracht en, valt men als een van nature
zwaar lichaam door de vrije lucht, dan heeft men echter ook meteen een
doodzonde begaan! Dat is dan toch wel een beetje te erg, vooral voor een mens,
die, god zij geprezen, nog steeds zo goed mogelijk hoofd en hart op de juiste
plaats had. Dus daarover, Heer en Meester, zou ik van U ook graag een
duidelijke uitleg willen krijgen! Want dat lijkt mij in ieder geval een van de
neteligste punten te zijn!"
215
De zonde tegen de kuisheid
[1] IK zeg: "Als het leven van
een mens geen onbeduidende grap is maar heilige ernst, dan kan ook de daad
waardoor het ontstaat beslist geen beuzelarij maar ook alleen maar zeer heilige
ernst zijn. Begrijp het motief goed, dan zal je vervolgens al gauw alles
vanzelf duidelijk worden!
[2] De aangename gevoelens bij de
geslachtsdaad moeten op zichzelf niet de reden tot de daad zijn. De reden mag
alleen zijn dat een mens verwekt zal worden!
[3] Als je dat begrijpt, zul je weldra
ontdekken dat de aangename gevoelens' slechts begeleidende verschijnselen zijn,
waardoor het werk van de menswording op lichamelijke wijze wordt mogelijk gemaakt.
Als het hoofdmotief je aanspoort, ga dan en doe het en dan zondig je niet!
Maar daarbij moeten toch nog veel regels in acht genomen worden.
[4] Deze daad mag niet buiten de sfeer
van de ware naastenliefde plaats vinden. Een hoofdregel voor de ware
naastenliefde luidt echter: 'Doe uw naasten datgene, wat u zelf wenst dat uw
naasten u zullen doen!'
[5] Wel, stel dat je een opbloeiende
dochter hebt die een zegen is voor je vaderhart. Je zult om niets zo bezorgd
zijn als om een echt, zegen brengend geluk voor je innig geliefde dochter.
Daarbij is je dochter wel rijp en dus in staat een kind bij zich te laten
verwekken. Hoe zou het jou dan te moede zijn als er een overigens geheel
gezonde man kwam, die de drang voelde om bij een maagd een mens te verwekken en
bij jouw dochter met geweld een vrucht verwekte?!
[6] Kijk, dat zou je met een
verschrikkelijke wraakzucht tegen een dergelijke boosdoener vervullen en je zou
hem niet zonder de ergst denkbare tuchtiging laten gaan!
[7] En toch zou deze man geen zonde
tegen de kuisheid begaan hebben, want hij voelde serieus de drang om zijn zaad
niet buiten een goed vat te verstrooien waardoor een weg tot menswording zou
worden afgesneden. Maar anderzijds is de handeling toch zondig, omdat daardoor
de ware naastenliefde erg veel geweld werd aangedaan!
[8] Stel dat jij zelf in de vreemde
serieus behoefte had aan de geslachtsdaad. In het veld trof je een vrouw aan en
voor geld en goede woorden haalde je haar over je terwille te zijn en de vrouw
willigde dat in. Dan zou je daardoor geen zonde begaan hebben tegen de kuisheid
en je zou ook geen echtbreuk begaan hebben als die persoon tevens wettig met
een man was getrouwd. Maar bedenk eens, in wat voor grote en mistroostige
verlegenheid en vervolging de vrouw komt als de eigen man tegen haar zal
zeggen: 'Vrouw, zeg mij wie je bevrucht heeft, want ik heb je sinds die en die
tijd niet aangeraakt!', -kijk, dat je daardoor de huiselijke vrede tussen een
echtpaar hebt verstoord, is een grote zonde tegen de naastenliefde! Want je zou
jouw serieuze drang, als het geen behoefte is van de wellust, best nog tot een
betere gelegenheid hebben kunnen uitstellen!
[9] Hieruit zie je, dat een man bij
handelingen, die overigens niet tegen de juiste en ware kuisheid ingaan, ook op
alle andere menselijke nevenomstandigheden moet letten, wil hij niet tegen de
een of andere wet zondigen.
[10] Maar een man kan met zijn vrouw
net zo goed onkuisheid bedrijven als met een hoer en nog erger. Want bij een
hoer is niets meer te bederven omdat daar toch al alles bedorven is, maar een
vrouw kan overprikkeld raken en daardoor terechtkomen in een hartstochtelijke
begeerte, waardoor zij dan een veel aanstotelijker hoer kan worden dan een
ongehuwde.
[11] Wie echter geslachtsgemeenschap
heeft met een ongehuwde, zondigt tegen de kuisheid, omdat zijn handeling alleen
de bevrediging van pure wellust en niet het verwekken van een mens ten doel had
en ook niet kon hebben, want puur verstandelijk moet hij al beseffen dat men op
de landwegen geen tarwe zaait.
[12] Naast de zonde tegen de gewone
kuisheid begaat degene die met een hoer gemeenschap heeft, echter ook nog een
zonde tegen het menszijn van zichzelf en van de hoer, omdat hij door die
handeling zijn aard gemakkelijk grote schade toebrengt en de blinde hoer nog
meer verhardt in haar geheime bezetenheid en haar daardoor ongeneeslijker
maakt, hetgeen weer een zonde is tegen de naastenliéfde.
[13] Wie echter gemeenschap heeft met
een tot hoer gemaakte vrouw, zondigt op gelijke wijze twee en viervoudig
wanneer hij zelf getrouwd is, omdat hij daardoor echtbreuk begaat.
[14] Ik geloof nu, omdat je een man
bent met zuivere gedachten, dat dit weinige voldoende zal zijn, te meer omdat
een mens zoals jij zonder meer weet wat behoorlijk is voor een in alle
opzichten fatsoenlijk man!"
[15] JURAH zegt: "Ja, Heer en
Meester, nu is alles me duidelijk en ik weet nu ook waartoe de vele
ontaardingen van de kuisheid moeten leiden! Ja, nu is alles mij duidelijk! In
alles bevindt zich maar één voor God geldige waarheid, welke thuis hoort in de
eeuwige orde, - alles daaronder, daarboven en daarnaast is slecht!"
[16] IK zeg: "Ja, zo is het en zo
zal het ook eeuwig blijven. -Maar nu komen de uitgezonden schippers met hun
dode mensen terug, daar moet deze knecht van Mij naartoe om hen te helpen de
lijken op de juiste manier neer te leggen, omdat anders hun genezing morgen
moeilijker zou zijn!"
[17] Raphaël gaat er snel heen en
zorgt ervoor dat het overal op de juiste manier gebeurd. De schippers gaan
daarna pas aan het nachtmaal.
216
Strijd van de Farizeeën over de goddelijkheid van de Heer
[1] Met alles wat er na dit avondmaal
op de sabbat was gebeurd, zou een volledige dagtaak toch wel gevuld zijn. Maar
men houdt in de hemelen nooit op met goed te doen, net zoals de hel ook nooit
ophoudt met kwaad te doen en zo werd er voor deze sabbat ook nog iets heel
bijzonders tot het eind bewaard, waardoor voor middernacht nog werk verricht
moest worden.
[2] Onder de vijftig Farizeeën, met
aan het hoofd de overste Stahar en de ons reeds bekende spreker Floran, was
verschil van mening ontstaan. Deze nog half in de oude leer vastzittende
volgelingen hadden in een tent van Ouran tijdens de storm nog allerlei twijfels
uitgebroed, en de manier waarop nu de lijken werden neergelegd, bevestigde veel
van hun twijfelachtige opvattingen over Mij en Mijn daden. Het verschil van
mening dat zij hadden, ontstond omdat het merendeel heel nadrukkelijk aannam'
dat Ik een buitengewone profeet was, een soort Elia, -terwijl een minder
verlicht deel meende dat Ik ondanks alle kennis van de Schrift slechts een
leerling was uit de catacomben van Egypte en in de tempel te Karnak de wijsheid
en de echte magie had geleerd. Dat zou ook de reden zijn van Mijn warme onthaal
bij de Romeinen, want bij de Romeinen hadden de echte magiërs meer aanzien dan
hun goden, omdat de Romeinen zulke magiërs voor vingers van de god Zeus
aanzagen, die op die manier onder de mensen werkte en veel op had met de hoge
heren! De Romeinen waren echter zeer verstandige mensen en wisten dat de Joden
pas te vertrouwen waren als zij met ziel, bloed, huid en haar, Romeinen werden.
Dat kon het gemakkelijkst bereikt worden als men door zo'n aartsmagiër uit de
school van Karnak de Joden bewerkte, daar zij ervoor bekend stonden dat zij het
meest verslaafd waren aan wonderen. Dat moest echter wel zó gebeuren dat de
Joden daarin ook hun Mozes en hun profeten terugvonden, en dat gebeurde nu
zichtbaar met het beste resultaat ter wereld. Want voor wie zich niet liet
bekeren door woorden en wonderen, waren altijd enige cohorten Romeinse soldaten
volledig paraat om hen door de schrik te bekeren. Daarom werd er ook bij iedere
gelegenheid zo fel mogelijk tegen de tempel te Jeruzalem te keer gegaan. Alle
mogelijke moeite werd gedaan om de slechte dingen naar voren te brengen,
terwijl men aan de goede dingen achteloos voorbij ging en daar ook met geen
enkel woord over sprak, hoewel toch bekend was hoeveel goeds de tempel steeds
verrichtte!
[3] Stahar en Floran, die meer dan de
anderen een betere mening over Mij en de Romeinen hadden, deden wel moeite hun
collega’s dat uit het hoofd te praten, maar zij bereikten niet veel, ondanks
dat zij Mij geweldig ophemelden als een profeet die te vergelijken was met
Elia.
[4] De TEGENPARTIJ zei: "Kijk
dáár maar eens, hoe de negen drenkelingen medisch vakkundig met de hoofden
heuvel afwaarts en de gezichten naar de grond neergelegd zijn?! Waarom moet dat
zo?! Een God is almachtig genoeg om ook zonder zulke toebereidselen de drenkelingen
weer levend te maken. Als echter zulke zuiver medische voorzorgsmaatregelen
getroffen moeten worden om de drenkelingen eventueel weer in het leven terug te
brengen, zit er bij die zuivere wonderdoenerij toch wel een steekje los! Ook de
drie die eerder opgewekt zijn, moesten in de kamer gebracht worden om niet te
lijden te hebben van de koele nachtlucht en om er de volgende morgen beter en
frisser uit te zien! We hebben het nu wel goed door!"
[5] Floran vroeg hen echter wat ze van
Raphaël dachten, die toch wel de ongelooflijkste wonderen had gedaan. Dat
bracht een aantal weer tot bezinning en zij wisten daar niets op te zeggen.
[6] Maar een fervente TEGENSTANDER zei
toch: "Vriend, wij weten eigenlijk helemaal niets, maar men mag toch zeker
veronderstellen dat in de natuur nog heel veel geheime en onontdekte krachten
zijn, waarvan wij nog nooit ook maar hebben gedroomd. Zij hebben zich in Egypte
daarmee vertrouwd gemaakt en zijn in staat om op een wijze, die ons
geheelonbekend is, de geheime natuurkrachten zodanig te beheersen, dat ons,
leken, die beheersing van de stomme natuur zeker als een zuiver wonder voor
moet komen. Als die jonge man ons de beginselen zou uitleggen en de juiste
handgrepen en middelen zou tonen, zouden ook wij ongetwijfeld wonderen kunnen
verrichten. O, de mensen kunnen heel merkwaardige dingen doen en de gehele
natuur aan zich onderwerpen, maar uit niets kunnen zij toch niet iets maken,
dat kan God alleen! En dat is ook het grote verschil tussen de almacht van God
en de wonderkracht van veel pientere mensen.
[7] Laat die jonge man maar eens een
nieuwe aarde scheppen met alles wat daarop bestaat, leeft en ademt, dan zal hij
bij dat werk beslist adem te kort komen! Ja, met de reeds bestaande natuur
manipuleren is voor degene die dat beheerst, beslist niet zo'n bijzondere
kunst, maar een wereld uit het niets scheppen, of zelfs maar een grashalm
zonder zaad, of zelfs een mens -maar wel helemaal uit niets! -dan wordt meteen
wel duidelijk hoever de almacht van zulke mensen reikt!"
[8] FLORAN zegt: " Ja, vriend, ik
zou er geen erg groot goudstuk onder verwedden dat deze beide mensen, als het
echt noodzakelijk zou zijn, ook niet een wereld uit het niets zouden kunnen
scheppen; ik zou het er echt niet op aan willen laten komen!"
[9] STAHAR zegt: "Ik ook niet, want
de beiden hebben mij al té grote diensten bewezen! Tevens komt bij beiden in
alles een dermate grote wijsheid tot uitdrukking, dat al mijn kennis en al mijn
ervaring in het niet verzinkt. Maar waar zo'n grote wijsheid zichtbaar is,
werkt Gods geest, aan wie niets onmogelijk is.
[10] Laten we ons maar eens herinneren
waartoe Elia en Mozes allemaal in staat waren, dan zullen wij ons daardoor ook
kunnen voorstellen hoe deze twee juist door dezelfde almachtige geest hun
onbegrijpelijke wonderdaden altijd met volledige zekerheid volbrengen!
[11] Wel, wat betekent dat dan?! Als
wij weten dat alleen de almachtige geest van God dingen mogelijk zijn, die alle
mensen onmogelijk zijn, dan is heel eenvoudig diezelfde geest van God werkzaam,
die eens de aarde uit het niets tot aanzijn riep en later door Mozes en Elia de
wonderbaarlijkste dingen deed!
[12] Bovendien heb ik nóg een
opmerking en ik vraag jullie: Waar, buiten de kringen van de kinderen Israëls,
bestond er ooit een volk dat in wijsheid en kracht begenadigder was dan wij,
als echte nakomelingen van Abraham, Isaäk en Jacob?! Als iemand dus in het huis
van Jacob de ware wijsheid en haar kracht niet vond, waar zou hij die dan
anders hebben kunnen vinden?! Ik weet ook wel iets over de geheime school van
Egypte en wat daar geleerd werd! Ja, die school in Karnak kwam heel misschien
wel tot in de voorhof, maar in het allerheiligste, het binnenste, kwam zij echt
nooit!
[13] Maar bij deze twee kun je op het
eerste gezicht zien dat het allerheiligste, binnenste, hun precies zo vertrouwd
schijnt te zijn als de voorraadkamer voor een huisvrouw. Bij een huisvrouw, die
zorg draagt )
voor haar huishouding, kan men direkt
aan haar opgewekte gezicht zien dat de voorraadkamer goed voorzien is, en bij
deze beiden kan men ook heel goed waarnemen, als men hun gezichten maar een
klein beetje bestudeert, dat zij geheel vervuld zijn van opgewekte en zorgeloze
rust!
[14] Wie zo'n wijsheid en macht bezit
en met zo'n echt goddelijke rust de wereld in kan kijken en wie een razende
storm net zo weinig verontrust als ons de eerste winter die aartsvader Adam
heeft beleefd, die is in het allerheiligste zelf reeds een heer en vrije
gebieder! Die heeft geen wijsheidsschool in Karnak nodig, omdat de geest van
God Zelf hem een betere door Zich Zelf in het hart heeft gegeven! Dat is mijn
mening en nu ook mijn vaste geloof en dat dit geloof van mij goed is, zie ik
daaraan, dat ook ik een heel goddelijke en vrije rust in mijn hart begin te
voelen, wat ik nog nooit eerder heb gevoeld en ondervonden.
[15] Ik kan jullie, als je gewezen
overste, dat geloof en die gevoelens weliswaar niet opleggen, omdat die niet en
nooit op te leggen zijn, maar ik kan jullie wel zeggen dat de zaken zo liggen
en dat jullie met je Egyptische school, zonder leiddraad in de duisterste
catacomben ronddwalen!"
[16] De SPREKER van de tegenpartij die
nu na Stahar's woorden reeds een aantal koppen minder telt, zegt: " Ja,
ja, beste vriend, je hebt nu wel doordacht en juist gesproken, maar ons stoort
alleen de medisch noodzakelijke plaatsing van de negen drenkelingen. Ook
geneesheren en ervaren loodsen leggen drenkelingen zo neer en het gebeurt
meermalen dat zij alleen dáárdoor al in het leven terugkeren, want in deze
houding loopt het water uit de longen en wanneer nog niet iedere levensvonk in
het hart gedoofd is, keert daarna het leven weer terug. Bij drenkelingen zegt
men dat de geest nog drie dagen in het lichaam blijft en daarom moet op deze
manier het weer tot leven wekken van drenkelingen, zelfs als deze twee dagen in
het water hebben gelegen, nog mogelijk zijn. Wel, als nu in deze op Elia
lijkende profeet de echte geest van God woont, waar is dan die medische
voorbereiding voor nodig?!
[17] Toen Elia volgens de sage een
hele berg doodsbeenderen tot leven bracht en een lichaam gaf, had hij geen
medische voorbereiding nodig, maar zijn woord en zijn wil waren voldoende. Ook
door déze Elia zijn daden verricht alleen door de macht van het woord. Waarom
zijn dan nu die voorbereidingen nodig met de negen drenkelingen, alsof hij de kracht
van de heilige geest volledig is kwijtgeraakt?!
[18] Kijk vriend, als je op een reeds
door en door vervuild laken nog een klein vlekje maakt, zal dat het scherpste
oog niet opvallen, maar op een volkomen schoon wit laken zal één donker stipje
je al storen!
En zo is het ook bij deze grote
profeet in wiens hart de volheid van de goddelijke geest moet wonen; daar
stoort iedere kleinigheid die niet in overeenstemming is met de verhevenste
begrippen en met de allerhoogste waardigheid van de goddelijke geest. Als hij
dat nu maar niet had gedaan, zou ik hem tenslotte voor Jehova Zelf gehouden
kunnen hebben, want zijn eerdere woorden en daden waren geheel van goddelijke
aard. Maar door deze handeling met de negen drenkelingen heeft hij in mijn ogen
de gehele, eerdere goddelijkheidsnimbus uitgewist en ik kan het er nu niet meer
helemaal mee eens zijn!"
[19] STAHAR zegt weer: "Vriend,
als je dat al zo stoort, dan verwonder ik mij er erg over, dat je geloof in
Jehova uiteindelijk al niet allang is gestoord, terwijl je de langzame groei
van planten, dieren en mensen toch reeds vaak genoeg bestudeerd zult hebben!
Waarom moet de almachtige geest van Jehova zulke hinderlijke
voorzorgsmaatregelen treffen?! Waartoe heeft hij eigenlijk bomen, struiken en
planten nodig om daarop verschillende soorten vruchten langzaam rijp te laten
worden?! Hij hoeft maar te willen en dan vallen ze rijp uit de hemel op de
aarde! Waarom een akker op aarde?! Laat de geest van God liever de zuiverste en
rijpste tarwe uit de hemel laten regenen en nog liever meteen maar goed en
lekker brood! Waarvoor de verwekking bij dieren en mensen?! Waarom moet een
mens eerst helemaal hulpeloos en zo zwak als een mug geboren worden?! Laat hem
toch meteen sterk, wijs en van alles voorzien op aarde vallen!
[20] Vind je niet dat dat voor de
almacht van de goddelijke geest veel verstandiger en waardiger zou zijn dan de
bekende langzaamaan weg, waardoor niet zelden een hongerig kind een paar weken
lang naar een boom moet kijken voordat aan diens takken de vruchten rijp
worden?! Wat zou een om het welzijn van hun kinderen bezorgd ouderpaar zich
verheugen, als die kinderen reeds vol wijsheid als een Samuël op de wereld
zouden komen?1 Maar ze moeten onder veel pijn worden geboren en dan duurt het
minstens twaalf jaar aleer een kind het zover heeft gebracht dat het geschikt
is voor een hoger soort onderwijs en dan kan het tot de volwassen leeftijd alle
ijver aanwenden om de nodige ondergrond te krijgen in een bepaalde kunst of
wetenschap. Vind je dat wel passend voor de hoogste wijsheid van de goddelijke
geest?!
[21] Maar als bij dit alles de
eindeloze, goddelijke wijsheid niets inboet, hoe kun je dan nu deze profeet
kwalijk nemen dat hij de negen lijken medisch verantwoord heeft laten
neerleggen?! -Spreek nu, vriend!"
[22] De tegenstander, die MUREL
heette, zei: "Ja, ja, vriend Stahar, je hebt gelijk en ik zie het
onbelangrijke van mijn eerdere bewering heel goed in! Maar desalniettemin houdt
iets van wat ik heb beweerd mij toch nog bezig en dat heeft betrekking op de traagheid
van God, die mij in veel dingen heel goed toeschijnt, maar in veel dingen weer
helemaal niet! Ja, in veel zaken zou de traagheid zelfs nog wel meer mogen
overheersen, zoals bijvoorbeeld in de dodelijke bliksem en in de te korte dag
tijdens de winter; ook de volle maan zou zijn volle schijnsel best langer dan
nauwelijks een paar dagen mogen behouden! Als de bliksem niet zo'n
verschrikkelijke snelheid zou hebben dan zou men deze kunnen ontwijken en dan
zou hij minder schade aanrichten; ook de stormwind zou wel minder hard kunnen
waaien, waardoor veel schade vermeden zou kunnen worden! Men vindt in de
schepping meestal dáár een enorme activiteit van de heersende macht van God,
waar zij de levende natuur schaadt en dáár waar naar mijn mening een lange,
vaak té lange duur , zeker geen nut heeft, is van voortgang haast geen sprake.
[23] Wel, ieder mens weet uit ervaring
dat het zo is. Maar waarom moet het dan zo zijn en waarom moet ik dat dan, ook
al zou het goed zijn, als niet goed zien en wordt ik ook nog ongeduldig en
geërgerd? Waarom regent het vaak als, volgens inzicht van alle boeren,
zonneschijn de grootste weldaad zou zijn en waarom schijnt de zon vaak
maandenlang, zonder afgewisseld te worden door een regenbui? Ja, vriend, dat
zijn allemaal belangrijke vragen, maar wie geeft mij daarop antwoord?"
[24] STAHAR zegt: "De grote
meester, daar! Ga naar Hem en ik wed dat Hij je dat precies kan vertellen. Want
voor mij gaan jouw vragen te diep, ja zo diep dat ik ze bijna dom zou kunnen
noemen, maar niet omdat ze werkelijk dom zouden zijn, maar alleen omdat mijn
onbegrip ze dom vindt."
[25] MUREL zegt: "O, jij bent een
fraaie klant, je bent veel wijzer dan ik en dan zegje zoiets over mijn vragen!?
Hoe kan ik zo naar de Allerwijste gaan?!"
[26] STAHAR zegt: "Goed dan, als
je dat beseft, vraag dan niet naar de reden van die dingen en verschijnselen
die Gods wijsheid al van eeuwigheid heeft geregeld! Wij mensen begrijpen
oneindig veel niet, ja, wij begrijpen eigenlijk helemaal niets. Want al ons
verstand is vergeleken met de goddelijke wijsheid nauwelijks een zonnestofje,
en kan de mens dan rekenschap van God vragen waarom Hij dit of dat beschikt en
bepaald heeft?! Wij zijn nog lang niet bij de eerste aanzet tot de ALPHA
gekomen en vragen reeds naar de essentie van de OMEGA! O, hoe blind en dom
moeten wij nog zijn!
[27] In de school te Karnak in Egypte
kan dat wel gebruikelijk zijn bij de blinde heidenen, maar bij kinderen
Israëls, die ziende geacht worden, moesten zulke vragen toch niet voorkomen.
Want al hebben de blinden geen zelfkennis, wij moeten deze toch voldoende
hebben om te beseffen, dat onze kennis de hoogst mogelijke top der wijsheid
bereikt heeft als wij tot het inzicht zijn gekomen, dat al ons weten en kennen
totaal niets is vergeleken bij één vonkje van de goddelijke wijsheid!
[28] Zeker, de nadenkende geest van de
mens ziet op het gebied van de wonderbaarlijke scheppingen van God heel veel
wat hij met de grote beperktheid van zijn verstand niet erg kan goedkeuren.
Maar laat hij dan terugdenken aan zijn kinderjaren, toen zijn wijze ouders vaak
iets voor hem verborgen hielden dat hem, als hij er kennis van had gehad, als
onervaren en lichtzinnig kind beslist grote schade toegebracht zou hebben! Als
Gods liefde ons, onmondige en onervaren kinderen, nu ook nog veel onthoudt dat,
als wij het wisten, zeker grote en onafzienbare rampen over ons zou brengen,
dan kunnen wij God daarvoor alleen maar loven en prijzen! Want als wij grotere
wijsheid kunnen bevatten, zal God die ons ook niet onthouden!"
217
Wie zwijgt en luistert, verzamelt voortdurend
[1] CYRENIUS, die heel opmerkzaam had
meegeluisterd bij deze tamelijk luide dialoog, zegt dan tegen Mij: "Heer
en Meester, onze overste Stahar heeft vorderingen gemaakt! Ik had bij hem niet
zoveel wijsheid vermoed! Zonder moeite heeft hij de tegenpartij geheel tot
zwijgen gebracht en het verwonderlijkste is nog, dat hij het van Murel heeft
gewonnen. Die ken ik als een eersteklas redenaar en ik houd hem ook voor een
man die op de goede aarde in alle plaatsen en uithóeken toch wel veel ervaring
heeft opgedaan en daarom veel weet te vertellen, en wat hij zegt is steeds goed
gefundeerd. Ik ken hem, omdat hij altijd als afgevaardigde bij mij kwam wanneer
de Joodse priesters een speciaal verzoek hadden. Hij wist zijn verzoek altijd
zo in te kleden dat men het beslist nooit in z'n geheel af kon wijzen. Daarom
verwondert het mij des te meer dat Stahar deze Murel nu volledig heeft
verslagen.
[2] U zult, o Heer, hem nu ook wel menig
woordje ingegeven hebben, want anders zou Murel beslist gewonnen hebben! Wat
Murel zei, sneed ook wel hout; helemaal op het zand stonden zijn
veronderstellingen niet. Stahar ging daar echter met krachtige argumenten
tegenin en toonde hem zaken die natuurlijk op een nog veel vastere ondergrond
staan.
[3] Ik moet trouwens toegeven dat er
onder de Joden, zelfs in deze ontaarde tijd, mannen zijn zoals er verder op de
hele wereld niet meer gevonden worden en ik kan hen, daarom alleen al, beslist
niet meer vijandig gezind zijn. Stahar moet ik in ieder geval weer een
aanstelling geven waarin hij, gezien zijn wijsheid, een royaal arbeidsveld moet
hebben, want hij staat nu al geheel aan Uw kant!"
[4] IK zeg: "Dat is zo en Ik wist
al lang dat dat zou gebeuren, -maar Murel wordt nog belangrijker, want Murels
geest is erg standvastig en in zijn ziel liggen zeer veel goed bruikbare
ervaringen opgeslagen, waarmee hij heel goed al het echte van het onechte en al
het goede van het kwade kan onderscheiden. Deze Murel moeten wij nog verder
bekeren en hem de enig ware orde van de goddelijke geest laten zien en hij zal
deze met zijn welbespraaktheid dan aan de anderen volledig verder uit kunnen
leggen."
[5] CYRENIUS zegt: "Maar, wat mij
hier van Uw leerlingen erg verbaast, is, dat zij erbij staan alsof ze hier
helemaal niet zijn! Zij luisteren slechts en hun ogen staan steeds groot en
opmerkzaam, maar redeneren of praten doen ze onder elkaar haast niet! Waarom
gedragen zij zich zo passief?"
[6] IK zeg: "Omdat zij, op één
na, heel goed weten wat ze te doen hebben!
Wie zwijgt en luistert, verzamelt voortdurend, maar wie zelf spreekt,
verstrooit en komt nooit tot werkelijke rijkdom. Maar als de leerlingen die
oorspronkelijk bij Mij waren, eenmaal heel veel verzameld zullen hebben, zullen
ook zij spreken en dan pas zal het heil door hen aan de volkeren der aarde
worden verkondigd. Hoewel zij merendeels tot de arme vissersstand behoren, zijn
er onder hen zeer wijze mannen.
[7] Maar nu weer terug naar onze
Murel! Die zal ons weliswaar nog wel enige muggen om de oren laten zoemen, maar
zijn geest zal daarna door eigen persoonlijke ontwikkeling reusachtig sterk
worden."
[8] CYRENIUS zegt: "Ik verheug
mij weer buitengewoon op dit proces, want ik ben altijd erg blij als een blinde
ziende wordt en een stomme weer spreekt."
218
Reiservaringen van Murel
[1] Terwijl Cyrenius die opmerking
maakt, komt ook MUREL naderbij, begroet Mij en zegt: "Heer en meester,
voorheen spraken er slechts twee voor ons allen, dat waren Stahar en Floran. Ik
zei weliswaar niets omdat ik het met veel zaken volledig eens was, - maar toch
was er ook het nodige bij waar ik het niet mee eens was en niet mee eens kon
zijn. Stahar heeft me nu heel veel duidelijk gemaakt en ik zie alles nu veel
beter dan vroeger, maar desondanks zijn er toch een aantal zaken die ik nog
lang niet duidelijk genoeg zie! En omdat ik nu heel anders over u denk dan
vroeger, zou ik graag willen dat u een aantal grote en kleine punten uitlegde.
[2] Weliswaar was ik net als mijn
collega’s een Farizeeër voor zover het farizeeërschap zich verdroeg met mijn
gelouterde begrippen en inzichten, en ik weet dat u nu juist geen bijzondere
vriend bent van deze mensen, die merendeels profeten der duisternis zijn! Maar
onder dit soort mensen zijn er toch nog wel, bij wie de betere instelling niet
geheel verloren is geraakt en tot hen heb ik mijzelf nog altijd gerekend.
Daarom durfde ik dan ook nu bij u te komen en u -niet als een door u verfoeide
Farizeeër, maar slechts als een heel eenvoudig, door veel ervaring verrijkt
mens - over een aantal zaken vragen te stellen waar niet alleen ik, maar
iedereen behoefte aan heeft.
[3] Maar ik heb eerst een bepaalde
vraag vooraf en die is "Ik ben een zondig mens en u een heilige van God,
zult u mij wel een mij bevredigend antwoord waard vinden?"
[4] IK zeg: "Wie zijn zonde als
zonde erkent en deze werkelijk verafschuwt, God boven alles liefheeft en zijn
naaste als zich zelf, die is voor Mij geen zondaar meer!
[5] Maar God boven alles liefhebben
betekent, Zijn geboden houden en niet buiten de orde van God willen leven. Als
dit bij jou het geval is, spreek dan en Ik zal naar je luisteren en je
antwoorden!"
[6] MUREL zegt: "Dan, vriend,
vaarwel, want dan zullen wij bitter weinig woorden met elkaar wisselen! Wat
helpt het mij dat ik mijn zonden erken en ze zo mogelijk ook verafschuw! Komt
er een kwaad uur van verzoeking, dan valt men weer duizendmaal op dezelfde plek
waarop men vroeger reeds duizendmaal is gevallen!
[7] Men heeft ook steeds de goede wil
om de geboden van God te houden, maar bij de daden mankeert het maar al te
vaak.
[8] Ik had mijn naasten ook steeds
lief als het geen bedelaars en schelmen waren, maar waren ze dat wel, dan had
ik ze duidelijk niet lief en ben ik hun vriend nog lang niet. Als zij eerlijke
mensen worden, zal ik ze ook wel weer liefhebben en respecteren, maar anders
heus niet zo gemakkelijk! U heeft nu van mij gehoord wat voor iemand ik ben.
Als u mij een antwoord wilt of kunt waardig keuren, laat me dat dan ronduit
merken, kunt u dat echter niet, zeg het dan en ik zal daar ook tevreden mee
zijn!
[9] Hoogmoed en eigenzinnigheid zijn
mij totaal vreemd. Overigens ken ik ook geen vrees, omdat ik geen speciale
vriend ben van wat voor leven dan ook. Mij is aan dit leven net zoveel gelegen
als aan de laatste plank van de ark van Noach. Het niet-bestaan zou mij duizend
jaar liever zijn dan dit ellendige bestaan!
[10] Waarom moest ik eigenlijk
ontstaan en nu voortbestaan? Heb ik ooit een God kunnen vragen om te worden en
te zijn?! Ik ontstond zonder mijn wil, besta nu zonder mijn wil en moet mij
allerlei wetten en ander ongemak laten welgevallen, waartegenover niets anders
staat dan de zeer duistere belofte dat na dit ellendige leven een minder
ellendig, eeuwigdurend leven zal komen. Om dat eenmaal deelachtig te kunnen
worden, moet ik gedurende dit leven alle verzoekingen, hoe sterk ook, volkomen
afslaan en volgens de wetten zuiverder zijn dan de zon op het midden van de
dag, een voorwaarde waaraan helemaal niet te voldoen is, tenzij men net zo'n
goddelijke natuur zou hebben als u, geachte vriend, mogelijkerwijs hebt!
[11] Maar waar is dat allemaal goed
voor?! Weg met dit leven, want men heeft geen slecht tijdelijk leven nodig en
nog minder een eeuwig leven dat in het gunstigste geval misschien wat beter is!
Het volkomen niet-bestaan is op zichzelf al de ware gelukzaligheid!
[12] Ah,
als ik vaste vooruitzichten zou hebben op een eeuwig, volmaakt leven, zou dat
heel wat anders zijn! Dan wist je, hoe en waarom Je in dit leven iets moest
doen, opdat het daaropvolgende, eeuwige leven des te beter verzorgd vol
vertrouwen tegemoet gezien kon worden. Maar dat is nergens het geval! ...
[13] Waar men ook komt, in welke
school men zich ook maar laat inwijden, overal vindt men in plaats van een
duidelijk vooruitzicht een blind geloof vergezeld van een totaalongegronde
hoop. Zo hebben de mensen -: zeg maar voor de eventuele verwerkelijking van de
hoop die uit hun eigengemaakte geloof voortkomt -overal wetten gemaakt waarmee
zij zichzelf en hun medemensen zonder enige reden vaak ondragelijk kwellen.
[14] Ik reisde door heel Egypte en
zocht een duidelijke overtuiging voor een leven in het hiernamaals! Wat vond ik
na alle kwellingen van de inwijding? Niets -dan een kunstmatig opgewekt
verlicht dromen en men leerde mij de droomgezichten uit te leggen en daar een
mystiek profetische betekenis aan te geven, die gewoonlijk voor alle
gebeurtenissen gebruikt kon worden!
[15] Als ik, zoals vele anderen, ook
een geesteszwakke dromer was geweest, zou dat soort zinsbegoochelingen op mij in
ieder geval diepe indruk hebben gemaakt en ik zou oprecht in deze domheden zijn
gaan geloven. Maar ondanks alle illusies viel mijn blik direkt op het
inhoudsloze van dat alles. Ik zag mijzelf als de bedrogene en de meesters van
de hoge school als de gemaakte -en ook vrijwillige bedriegers, die zelf van
alles wat zij aan anderen leren ook niet één woord geloven.
[16] Dit soort mensen is nog het
verstandigst. Degenen die daarnaast toch nog iets geloven zijn natuurlijk al
een stuk dommer en beseffen nooit de grote op talloze, gelijksoortige
ervaringen berustende waarheid 'Mens, je leeft slechts van vandaag tot morgen!'
[17] Ik betaalde in Karnak het school
en inwijdingsgeld en trok vandaar weg in de volle overtuiging dat ik het vele
geld voor niets had betaald, -dat wil zeggen in verhouding tot hetgeen ik
eigenlijk wilde bereiken.
[18] Onderweg ontmoette ik iemand die
zich bij mijn karavaan aansloot en die in Perzië en zelfs bij de mensen van het
oude geloof geweest was (Birmanen). Over hen vertelde hij mij wondere zaken. Na
drie dagen werden wij het er samen over eens om via Perzië naar de beroemde
mensen van het oude geloof te reizen. Onze reis daarheen, die vele gevaren en
ongemakken met zich meebracht, duurde vijf volle weken. Wij vonden aldaar een
ontzettend streng levend, boetedoend volk, dat echter overigens zeer gastvrij
was en ons werkelijk met alle liefde opnam. Met de taal ging het mij weliswaar
slecht, maar mijn gids was deze machtig. Hij vertaalde alles voor mij en maakte
zodoende overleg mogelijk tussen mij en de beroemde mensen van het oude geloof,
die di rekte afstammelingen moeten zijn van Noach. In korte tijd had ik mijzelf
zoveel van hun taal eigen gemaakt dat ik met de goede mensen kon spreken. Ik
vroeg natuurlijk vooral inlichtingen verband houdend met hun overtuiging over
een leven in het hiernamaals.
[19] Het antwoord luidde: Dat wist
slechts hun hoogste, onsterfelijke priester, die steeds met God kon spreken en
ook het hiernamaals kon zien met allen die waren overgegaan. Maar deze priester
was voor alle sterfelijken voor altijd onbereikbaar! Niet meer dan eenmaal per
jaar mocht men zijn residentie naderen. Dan mocht men echter slechts gaan tot
op een half uur afstand van de gouden rots, waar hij zich op de morgen van een
sabbat bij het opgaan van de zon enige ogenblikken aan de sterfelijken liet
zien. Zij moeten slechts hopen en geloven en zich daarbij aan de, zeg maar,
grimmigste, onverdraaglijkste voorschriften houden. Als iemand heeft gezondigd,
moet hij werken van boetedoening doen waarvan zelfs de satan zou gruwen!
[20] Men liet mij een aantal van zulke
boetelingen zien, waarbij mij echter ook meteen horen en zien verging! Wat in
de Egyptische scholen meer voor de schijn gebeurt -alleen maar voor het
opwekken van angst en schrik -dat en nog erger gebeurt daar in de naakte
werkelijkheid! En waarom doen de mensen, deze meer dan stomme dieren, dat
alles? Alleen maar vanwege de hoop op een beter, toekomstig leven!
[21] Zij zitten zo beklemd in een hun
voorgespiegelde hoop, dat zij deze kwaadaardige misleiding van hun arme ziel
uiteindelijk zelfs voor een onfeilbare waarheid houden!
[22] Daar dragen de priesters jammer
genoeg alles aan bij, omdat deze misleiding van de mensen er voor zorgt dat zij
steeds heel voornaam kunnen leven. De mensen zijn dom genoeg en daarom laten
zij zich zo'n bedrog graag aanleunen. Maar bij mij is dat allang niet meer zo.
Ik wil zekerheid, óf een dood die mij geheel vernietigt!
[23] Na een kommervol jaar verliet ik
ook de mensen van het oude geloof en trok met een Perzische karavaan naar huis,
dat wil zeggen naar Jeruzalem, en daar werd ik in de tempel weldra leviet en
vervolgens Farizeeër (Varizaer= beschermer, herder) en niet lang daarna kwam ik
hierheen, waar ik nu al elf volle jaren dienst doe als Joods priester .
[24] Dommer dan de mensen al waren,
heb ik ze niet gemaakt, noch door woorden noch door daden, maar ik heb ze ook
niet wijzer gemaakt, want ik dacht bij mijzelf: Als domheid hen gelukkig maakt,
moet men ze zo laten! Want zelfs met de meest aantoonbare waarheid geeft men
hen niets beters! -Ik heb u nu hiermee get0ond wat ik feitelijk denk en hoe ik
van nature ben.
[25] Als menselijke wetten, die
moeilijk op te volgen zijn, bepalen of een mens een rechtvaardige of een
misdadiger is, dan ben ik vergeleken bij uw wettelijk zeer zuivere wezen
duidelijk een zondaar en kan, wil en mag ik om uwentwil met uw heiligheid geen
gesprek voeren.
[26] Als voor u, net als voor mij,
niet de door mensen gemaakte wet, maar alleen de mens zelf maatgevend is, dan
kunt u ondanks uw goddelijkheid, die mij eigenlijk helemaal niets aangaat, met
mij net zo goed een gesprek voeren als ik met u! Maar verwacht van mij daarvoor
geen dank of verering, -ook al was u Jehova Zelf. Want dan ben ik uw werk en
dan zie ik helemaal geen reden waarom ik u zou vrezen of liefhebben of eren!
[27] Ja, als ik u eerst om een bestaan
had kunnen vragen, dan zou de verhouding heel anders liggen, ook al zou ik het
leven liefhebben. Maar ik ben het leven gaan haten, omdat ik de arme, eerlijke
mensheid steeds smachtend aantrof onder de ellendige druk van allerlei domme en
waardeloze wetten. Slechts mensen die al vanaf het oerbegin de kunst verstonden
om hun dommere medemensen behoorlijk te bedriegen, zijn gelukkig, omdat zij
zich steeds boven iedere wet weten te verheffen.
[28] Zij houden hun arme medemensen
dom door allerlei beloften over het hiernamaals, opdat zij zelf hier des te
vrijer een goed leven kunnen leiden. Ik ken deze zaken en weet wat ik van een
toekomstig leven aan gene zijde moet denken en wat ik ervan kan verwachten.
Daarom ben ik ook niet bang -niet voor een almachtige God en nog minder voor
een grote wereldheerser, al is hij nog zo machtig.
[29] God vrees ik niet omdat Hij zeker
te wijs moet zijn om er genoegen in te scheppen een arme, nietige worm in het
stof te kwellen, die Hij, als Hij hem te lastig vindt, duizendmaal met één
zuchtje kan vernietigen. God als zeer wijs wezen kan daarom redelijkerwijs van
mij geen verering en aanbidding en geen liefde eisen, omdat Hij mij ongevraagd
in een ellendig bestaan heeft geplaatst, dat mij door de woorden van heers en
winzuchtige mensen leert hopen op een gelukzaligheid in het hiernamaals. Zo'n
leer zou ik moeten aanvaarden als de zuivere waarheid, terwijl mij van alle
kanten duizend en nog eens duizend ervaringen het pure tegendeel overtuigend
laten zien en de grote natuur uit al haar graven luid roept: 'Mens, je hele
leven duurt slechts van vandaag tot morgen!'
[30] U ziet dat men bij mij met het
vanouds geprezen geloof en met zijn troostende begeleidster, de goede hoop,
niets kan aanvangen, helemaal niets! Geef mij daarom de waarheid, die ik, net
als dit bestaan van mij, levendig kan voelen en dan kan ik ieder geloof missen
evenals ook iedere ijdele hoop!
[31] Wijze en machtige man van Jehova,
bezorg ons mensen geen lange en gretige tanden, die vervolgens niets krijgen om
op te bijten! Ik zou u, wijze vriend, niet zo spontaan benaderd hebben, als ik
uit uw eerdere gesprekken en lessen niet opgemaakt zou hebben dat de waarheid
ook in u woont en u ook iemand bent die het eerlijk met de arme mensheid meent.
[32] Mocht ook u echter een andere
achtergrond hebben, Iaat mij dan bij de waarheid die ik mij door duizend
ervaringen moeizaam en bitter heb eigen gemaakt!"
219
Waar men de waarheid moet zoeken
[I] IK zeg: "Vriend, als je iets
hebt verloren, en het dan gaat zoeken op een vreemde plaats waar je niets hebt
verloren, en daar zonder het verlorene te vinden blijft, en je dan verwondert
dat je ondanks je lange en vlijtige zoeken toch niets hebt gevonden, -dan was
je, ook al ben je een verstandig en nuchter man, dat in dit opzicht toch echt
niet!
[2] Kijk, je vond meteen bij het begin
van je waarnemingen Mozes en al de profeten leeg, geestloos en zonder waarheid,
je hield ze zoals alles voor een ijdel mensenmaaksel, je nam ook nooit de
moeite in de geest van de Schrift door te dringen, je hebt liever tijd en goud
verspild om de waarheid dáár te zoeken waar deze nooit te vinden kon zijn!
[3] Het was daardoor onvermijdelijk
dat je je overal bedrogen en om de tuin geleid voelde en niets vond dan leugen,
huichelarij en dik opgelegd bedrog. Je vele ervaringen waren daarom natuurlijk
ook bitter en brachten je tot op heden niets, behalve dat je daardoor zelfs het
leven ging haten en je alle liefde en achting en eerbied voor God verloor .
[4] Als je de waarheid echter op de
juiste plaats gezocht zou hebben, zou je haar ook beslist allang hebben
gevonden, zoals zeer velen haar vóór jou reeds hebben gevonden!
[5] Geloof Mij, de waarheid vereist
geen geloof op de manier die jij geloven noemt, ook geen lege hoop zonder
voorbehoud, maar zij schept in je levenscentrum een zonneklaar vertrouwen en
laat over het toekomstige leven niet de geringste twijfel bestaan! De volle en
tastbare overtuiging leeft in je geest wanneer deze ontwaakt door de liefde tot
God en je naaste!
[6] Maar natuurlijk is zoiets niet in
de heidense school van Karnak in Egypte en nog minder bij de oude dwazen in
Indië te vinden!
[7] Het bevindt zich allemaal veel dichter
bij de mens en is voor iedere ijverige zoeker heel gemakkelijk te achterhalen.
Maar hij moet het daar zoeken waar het te vinden is, -anders is ledere moeite
en ieder werk voor niets! Van dorens en distels oogst men nooit druiven en
vijgen en in de plassen en moerassen groeit geen tarwe.
[8] Je zei ook, dat je God niet
liefhebt of vreest of dank verschuldigd bent, omdat je Hem nooit gevraagd hebt
je een bestaan te geven! Als je geest al wakker zou zijn, zou hij je heel
duidelijk aangegeven hebben wat je God, de Vader van alle mensen, schuldig
bent. Je vlees en je bloed weet daar natuurlijk net zo min iets van, als je jas
weet dat je maag honger heeft.
[9] Maar hier aan deze tafel vind je
een zekere Philopold uit Kana in Samaria. Een paar weken geleden dacht hij er
net zo over als jij op dit ogenblik, en zijn woorden leken ook op jouw woorden.
Praat eens met hem, dan zal het wel wat lichter voor je worden. Pas daarna zal
Ik je alles uitleggen en dan zal wel blijken of God van jouw kant een ware en
trouwe liefde waard is of niet! Daar, juist tegenover Mij zit die man met wie
je eerst moet praten! Ga en volg Mijn raad op, hij zal zeker nuttiger voor je
zijn dan de school in Karnak!"
[10] MUREL gaat nu, om de lange tafel
heenlopend, naar Philopold en zegt: "De meester heeft mij naar jou
verwezen om van jou in de zaak die mij zo zeer bezig houdt een eerste, waar
vonkje licht te ontvangen. Zeg mij daarom iets goeds en waars!"
[11] PHILOPOLD zegt: "Vriend, ik
heb alles gehoord wat je in het bijzijn van ons allen tot de Heer hebt gezegd!
Ik besefte daardoor dat ik vroeger niet veel anders heb gedacht en gesproken,
maar de reden daarvoor lag bij mijzelf. Ook ik zocht op plaatsen waar ik nooit
iets verloren had, maar daar waar ik iets had verloren, zocht ik niet en daarom
vond ik ook niets. Pas toen deze Heer en Meester van boven en van eeuwigheid
tot ons kwam, werden mij de ogen geopend! Ik herkende wie ik ben en waarom, en
ik herkende ook wat de mens eigenlijk is en waarom hij er is! En nu, vriend, is
alles licht in mij en geen duistere twijfel verspreidt nog ergens schaduw in
mijn helverlichte wezen! Dat zal zeker binnenkort ook met jou het geval
zijn!"
220
Het verval van de Egyptische en de Indische wijsheid
[1] Dan vraagt Murel aan Philopold om
hem daarover de nodige uitleg te geven. Waarop PHILOPOLD zegt: "Vriend en
beste broeder! Je hebt veel ondervonden en bent zelfs naar de Indiërs gegaan en
naar de landen die nog heel ver achter de Ganges liggen, tot aan de bergen die
nog geen sterveling heeft betreden, en voordien ben je zo ver in Egypte
doorgedrongen tot waar de Nijl over rotsen bruist en dondert. De oude
rotstempel van Jabusimbil bleef je niet onbekend en de Memnon-zuilen hoorde je
op een morgen weergalmen. Je bestudeerde het oude spijkerschrift, en het nog
oudere hiëroglyphenschrift trachtte jij te ontcijferen.
[2] De leraren van Karnak zouden je
alles uit hebben moeten leggen omdat jij hen daar zeer ruim voor wilde betalen,
maar toch deden ze dat niet, omdat ze het niet konden. De tegenwoordige wijzen
en geleerden van Egypte zijn namelijk niet meer te vergelijken met degenen, die
ten tijde van de oude Farao's de grondleggers van die scholen en tempels waren.
Van de oude wijsheid weten zij nog veel minder dan de schriftgeleerden en
Farizeeën in Jeruzalem, en de Birmanen staan er nog slechter voor. Die zijn op
een dergelijk ascetisme overgegaan dat het een schande is voor de mensheid, en
wat is dit ascetisme anders dan onbegrensde hoogmoed enerzijds en juist daarom
onbegrensde domheid anderzijds!?
[3] Die mensen bezaten eens óók de
ware wijsheid, zoals vader Noach die bezeten heeft. Maar in de loop der tijd,
toen de families tot een volk waren uitgegroeid dat duidelijk meer behoeften
moest hebben dan een kleine familie, werden de fysieke krachten van de mensen
te veel in beslag genomen, zodat niet iedereen zich alleen maar bezig kon
houden met de innerlijke wijsheid.
[4] De volkeren kozen uit hun midden
de meest wijze mannen, droegen hun de heilige taak op en verplichtten hen
ervoor te zorgen dat de kennis van God onder hen steeds hoog gehouden moest
worden en dat de innerlijke wijsheid niet verloren mocht gaan, maar bij hen en
hun kinderen bewaard moest blijven.
[5] Tevens heeft het volk de
wijsheidsleiders en -bewaarders en -verzorgers het recht verleend, wijze wetten
uit te vaardigen. Het gehele volk van de eerste tot de laatste man stond
daarvoor borg en moest deze uitvoeren, waarbij zondaars tegen die heilige
wetten een strenge tuchtiging te wachten moest staan.
[6] In de beginperiode van zulke
instellingen verliep alles heel goed en had het een redelijk heilzame werking.
Maar later breidde de priesterkaste zich ook uit en had veel nodig voor het
lichamelijk onderhoud. Weldra werden er dan ook nieuwe wetten en voorschriften
uitgevaardigd met de mystieke titel 'uitgaande van God'. Het begon te wemelen
van straffen en boeten en van allerlei op wonderen lijkend bedrog. Ook middelen
om weer vrij te worden heeft men niet vergeten. Wie bij overtreding van het een
of andere, zogenaamd goddelijke voorschrift zijn straf kwijtgescholden wilde
hebben, moest een nauwelijks op te brengen losgeld betalen. De armen moesten
natuurlijk de boetedoening doorstaan alleen al vanwege het angstaanjagende
voorbeeld. Dat het er tegenwoordig nog veel erger moet toegaan, Iaat zich wel
denken!
[7] En kijk, vriend, daar ging jij
waarheid en de hoogste wijsheid zoeken!? Dat je die daar onmogelijk kon vinden
is begrijpelijk, alsook dat je daarop een formele vijand van het leven moest
worden. Maar dat je zelf als priester en schriftgeleerde niet op de gedachte
kwam om juist in de Schrift te zoeken of en hoeveel waarheid en wijsheid daarin
verborgen ligt en of men volgens de regels van de oude profetenschool niet tot
een innerlijke levensbeschouwing zou kunnen komen, vind ik toch wel wat onbegrijpelijk!
[8] Ik was er aan de ene kant zeker
niet veel beter aan toe met mijn kennis der waarheid, en mijn wijsheid bestond
merendeels uit de Griekse filosofie, hoewel ik de goddelijke Schriften van de
Joden een hogere waarde toekende, -maar mij ontbrak de hoofdwortel, waardoor
deze heerlijke boom bij mij dan ook geen vruchten kon dragen."
221
Onze aarde is de school voor de kinderen Gods
[1] "Toen mij echter enige weken
geleden het onschatbare geluk ten deel viel deze goddelijke Meester te ontmoeten,
verdwenen plotseling alle duistere wolken, en Gods levenszon straalde in mijn
ziel! In dit heilige licht herkende ik pas mijn wezen en het wezen van God. Nu
zag ik ook pas, wat ik God, de enige heilige Vader, Hij die eeuwig de zuiverste
liefde is, schuldig ben.
[2] Ik herkende mijzelf helemaal en
besefte dat ik om 'kind van God' te worden, met de goddelijke geest een heel
speciaal kontrakt heb afgesloten, voordat ik mens werd op deze aarde, die in de
hele oneindigheid als enige de bestemming heeft om kinderen Gods te dragen ten
behoeve van de opvoeding en tucht volgens de eeuwige orde van de liefde Gods.
[3] Kijk naar boven, alle ontelbare
sterren zijn werelden, heel veel groter en mooier dan deze aarde en op ieder
van die werelden vind je mensen, die uiterlijk helemaal op ons lijken, en
overal tref je veel wijsheid bij hen aan en ook liefde ontbreekt hen niet
volledig. Zij komen echter, zo ongeveer als de aardse dieren, reeds volmaakt
ter wereld en behoeven niet van het begin af aan alles te Ieren wat ze moeten
en willen weten. De taal is bijna overal gelijk en hun kennis heeft heel
bepaalde grenzen, maar overal gaat de kennis tot aan de hoogste goddelijke
geest, welke kennis echter toch meer een vermoeden is dan een weten.
[4] Kort en goed, op al de talloze
hemellichamen tref je mensen aan die vrijwel gelijk zijn aan de meer
ontwikkelde heidenen van deze aarde, alleen met dit verschil, dat de mensen op
de hemellichamen eigenlijk niets nieuws bedenken. Wat er is, is er zo volmaakt
mogelijk, terwijl de heidenen op onze aarde toch altijd iets nieuws kunnen
uitvinden, zodat voor hen daardoor de weg naar een eindeloze, steeds
verdergaande vervolmaking met en nergens is versperd.
[5] Op de grote werelden bevinden zich
hier en daar echter ook wijzen, die af en toe in zekere zin samenkomen met
hogere geesten en zich door hen laten onderwijzen in de diepere kennis van God.
Soms gebeurt het dan dat er één, wiens geest meer ontwikkeld is, het verlangen
krijgt om óók een kind van God te worden!
[6] Want op alle werelden weten de
wijzen, door de zich aan hen openbarende, hogere geesten, dat in de
uitgestrekte scheppingsruimte een wereld is waarop de mensen kinderen Gods
zijn, en dat een ziel, wanneer zij op haar wereld afstand heeft gedaan van haar
lichaam, op die gelukkige wereld opnieuw een lichaam kan krijgen, dat dan
echter wel helemaal grof vleselijk is. Vanaf het ogenblik dat iemand dat
serieus wil, wordt hem haarfijn uitgelegd wat hij op deze wereld door moet
maken.
[7] De ziel zal iedere herinnering aan
de vroegere prettige toestand zodanig ontnomen worden dat zij op de nieuwe
wereld, uit een vrouw ter wereld gekomen in een onvolmaakt lichaam, zich bijna
in de geheel bewusteloze, laagste dierlijke toestand bevindt en zich zelfs van
het nieuwe bestaan niet het minste kan voorstellen. Pas geleidelijk aan, zo
ongeveer na een jaar, begint zich een geheel nieuw bewustzijn te ontwikkelen
uit de door de zintuigen waargenomen beelden, verschijnselen en waarnemingen.
Het geheugen en de verse herinnering aan hetgeen beleefd wordt, zijn dan de
enige wegwijzers en hulpmiddelen op de nieuwe levensweg op deze aarde. Er komen
geen hogere geesten, door God gezonden, om het kind een hogere en diepere
kennis bij te brengen, maar de ouders met hun opgedane ervaringen moeten hun
best doen het kind op een betere weg te brengen. Het kind moet dan veel Ieren,
moet zelf zijn weg bepalen, moet zoeken en vragen, moet angst, honger, dorst,
allerlei pijn en ontberingen verdragen, moet zich door en door laten
deemoedigen en aan het eind van zo'n leven komt dan meestal een pijnlijke en
zware ziekte om de vleselijke mens het leven te benemen.
[8] Heeft de mens al de vereiste en
voorgeschreven levensvoorwaarden vervuld en heeft hij God boven alles liefgehad
en zijn naaste -zelfs dan als deze hem als een erge vijand heeft vervolgd -meer
dan zichzelf liefgehad, dan heeft hij in zichzelf de in het hart van zijn ziel
gelegde vonk van de goddelijke geest leven gegeven en tot groei aangezet.
[9] Dan pas groeit God in de mens,
doordringt de ziel, maakt die aan Zich gelijkwaardig en maakt zo de vroegere
natuurmens uit het diepste slijk der vergankelijkheid tot een kind van God, dat
zich in die volmaakte toestand verheugt in al die volmaaktheden die in God Zelf
aanwezig zijn.
[10] Kijk, vriend Murel, wat ik je nu
zo algemeen en zo kort mogelijk heb verteld, dat wordt precies zo aan een mens
op een sterrewereld uitgelegd en als hij het dan volkomen ernstig wenst,
verliest hij in een oogwenk het fijnstoffelijke lichaam en wordt onbewust, maar
even snel, naar deze aarde gebracht om mens te worden en daar staat zo'n mens
dan voor je, net als ik en jij nu zelf.
[11] Is het je nu duidelijk, dat wij
vroeger vóór wij op deze aarde zijn gekomen met God de Heer vrijwillig een
contract hebben afgesloten?
[12] Maar God houdt onveranderlijk het
woord uit Zijn eeuwige orde, niets kan Zijn bedoeling veranderen. Of wij dat
ook altijd gedaan hebben volgens de wet, die Hij Zelf voor alle mensen door
Mozes en door de aartsvaders van deze aarde heeft gegeven en tevens in ieder
mensenhart heeft geschreven, dat is een andere vraag!
[13] Wij zullen ons er van nu af aan
beslist aan houden, daar twijfel ik niet aan. Maar dat ligt niet aan ónze
inspanning, maar alleen aan de ontferming van God. -Zeg me nu, of je met deze
geringe wijsheid tevreden bent!"
222
Philopolds terugblik op zijn vroegere leven
[1] MUREL zegt: "Luister, vriend
Philopold, daar heb je me nu zaken uit de doeken gedaan die niemand ooit eerder
vermoedde! Dat is toch wel een opeenstapeling van wonderen. Zeg me nu eens in
volle ernst of je dat toch niet gefantaseerd hebt! Want dit klinkt zo vreemd en
buitengewoon als een van de eerste fabels van het heidense geloof.
[2] Het kan trouwens ook best waar
zijn; wat ik niet kan beoordelen, omdat mijn kennis van de sterren echt mijn
zwakste punt is! Wie zou zich echter ook maar kunnen verbeelden dat de sterren,
die kleine lichtpuntjes aan de hemel, werelden zouden zijn en dan ook nog
grotere dan onze aarde, waarvan nog geen mens ooit het eind heeft gezien?!
[3] Ik vraagje, bezweer het mij; want
je hebt in mij een te machtig verlangen gewekt om nu in deze zeer
gedenkwaardige zaak verder ingewijd te worden! In Mozes is daar echt geen spoor
van te vinden, zelfs niet de geringste aanduiding, want in zijn
scheppingsgeschiedenis staat daarover geen enkel woord. Geen mens kan toch al
begrijpen wat hij eigenlijk met zijn Genesis heeft willen zeggen!"
[4] PHILOPOLD zegt: "Vriend! Wie
Mozes goed begrijpt, vindt ook dat daarin. Maar daar is natuurlijk meer voor
nodig dan het zich in het geheugen prenten van de woordelijke tekst! Wie maar
ooit God boven alles liefhad, kreeg van de geest van God de juiste verklaring
en zal dan ook weten dat de Genesis van Mozes niet zozeer de feitelijke
schepping der werelden weergeeft, maar veeleer en eigenlijk vóór alles de
geestelijke opvoeding en vorming van de gehele mens en zijn vrije wil, in en
overgaande in de goddelijke orde. Wie dat begrijpt en inziet, ziet dan ook
weldra het andere in omdat het langs de weg der onmiskenbare analogie daarin is
te vinden, hetgeen ik jou zelf heel concreet en duidelijk zou kunnen aantonen.
Maar daarvoor zou nu de tijd te kort zijn.
[5] Maar ik heb iets anders, dat mij
door de wondervolle genade van de Heer, die Zich hier in ons midden in alle
waarheid zelfs lichamelijk zo bevindt als Hem alle profeten nauwgezet hebben
aangekondigd, als een onweerlegbaar bewijs van boven in handen werd gespeeld.
[6] Toen de Heer ons van Kis uit in
Kana bezocht, was er evenals nu ook een hemelse geest, bekleed met een
etherisch lichaam, bij ons. Deze engel nam op bevel van de Heer de blinddoek
van de ogen van mijn 1 ziel weg en op dat zelfde moment kwam het volle
bewustzijn van mijn bestaan op een vroegere, andere wereld in mijn herinnering
terug.
[7] Ik herkende meteen die heerlijke,
grote wereld waarop ik vóór het bestaan op deze aarde lichamelijk heb geleefd
en gewerkt, ja, ik zag zelfs mijn daar nog lichamelijk levende en werkende
ouders en geliefde broers en zusters, en de engel bezorgde mij zelfs hier op
deze aarde enige zaken die mij daar toebehoorden, die ik meteen als
ontegenzeggelijk echt herkende.
[8] Toen zo'n reusachtig geestelijk
licht voor mij ontstoken werd, zag ik ook, wat ik allemaal aan God de Heer, en
nu zelfs de liefdevolle Vader, schuldig ben!
[9] Pas vanaf dat moment begreep ik de
onschatbare waarde van mijn leven, alsook van het leven van ieder mens, en ik
kan God de Heer en al mijn medemensen niet genoeg loven, liefhebben en prijzen!
[10] Vóór die wonderdaad stond ik
echter als mens net zo vijandig tegenover het leven als jij, maar ik ben er bij
voorbaat van overtuigd dat jij binnenkort net zo zult zijn en denken als ik nu
denk en ben. Voor de waarheid van wat ik je nu verteld heb, kunnen vrijwel
allen aan deze tafel volledig instaan, als je ze dat zou vragen.
[II] De grootste, geloofwaardigste
getuige onder hen is wel de Heer Zelf, die jou naar mij toestuurde om van mij
te horen of de mens, zoals jij dat denkt, God de Heer geen dank en geen lof en
geen liefde verschuldigd zou zijn!"
223
De natuurlijke ordening van de werelden
[I] MUREL zegt: "Ik dank je, mijn
geestelijk zeer ontwikkelde vriend en broeder Philopold! Je hebt mij nu iets
onthuld, waarvan Salomo in zijn hoogste wijsheid waarschijnlijk nooit heeft
gedroomd. Het geheel is echter zo bijzonder buitengewoon, dat iedere denker
daar meteen vanaf het begin aan zou moeten twijfelen, omdat in ons uiterlijke
mensenverstand geen vonkje van een nog zo gering vermoeden daarvan aanwezig is.
Maar toch kan ik daar thans niet in het minst meer aan twijfelen. Want als het
niet gebaseerd zou zijn op jouw nuchtere, eigen ervaring, zou je mij dat ook
onmogelijk hebben kunnen vertellen, omdat een mens zoiets, zolang de aarde
mensen draagt, nog nooit heeft kunnen bedenken. Jij zou dat ook nooit bedacht
hebben als je niet door deze enorme ervaring zover was gekomen. Want geen mens
zuigt zoiets uit zijn duim; het is een hoogst wonderbaarlijke openbaring van
boven en ik neem deze als zichtbaar waar aan, alsof ik het zelf had beleefd.
[2] Maar vertel me nu nog eens wat
over de sterrenwerelden, want ik kan me nog steeds niet voorstellen dat die
nietige lichtpuntjes werelden kunnen zijn!"
[3] PHILOPOLD zegt: " Ja, beste
vriend, dat zal wat moeilijk gaan, omdat je nog geen begrip hebt van onze eigen
aardse wereld en er geen juiste voorstelling van hebt hoe die er als geheel
uitziet en hoe zij, vergeleken bij d~ andere werelden, fysiek gesteld is! Ik
moet je dus vertellen hoe der:{ aarde er uit ziet en hoe zij reilt en
zeilt, en dan zul jij je daarna van de andere werelden gemakkelijker een juist
begrip kunnen vormen."
[4] Toen beschreef Philopold als de
beste professor in de aardrijkskunde voor Murel de gehele aarde, en gebruikte
ook de verschijnselen en ervaringen die Murel bij zijn verre reizen had meegemaakt
als bewijs. Hij toonde hem ook de oorzaken, die maken dat dag en nacht op aarde
elkaar steeds regelmatig moeten afwisselen, en daarnaast gaf hij hem ook uitleg
over de maan, haar aard, afstand en doel, en ook over de andere bij deze zon
behorende planeten.
[5] Pas toen hij met deze zo concreet
en begrijpelijk mogelijke uitleg geëindigd was, ging hij over op de vaste
sterren en zei:
[6] " Je hebt nu het wezen van
onze aarde, de maan, de zon en de andere haar omcirkelende planeten, zo
compleet als in zo'n kort tijdsbestek maar mogelijk is, Ieren kennen en je kunt
over hef 'Zo en niet en onmogelijk anders' niet licht meer enige twijfel
hebben. En nu kan ik je zeggen dat al de grotere en ook de kleinste lichtpunten
aan de hemel niets anders zijn dan pure, ontzettend grote zonnewerelden,
waarvan er sommigen nog haast ongeloofwaardig veel groter zijn dan onze zon,
waarvan de grootte je bijna deed duizelen.
[7] Dat ze voor ons echter zo klein
lijken, komt door de reusachtige afstand van hier. Als je je de grote afstand
van onze zon tot de aarde nog viermaal honderdduizend maal groter kunt
voorstellen, dan heb je de mogelijke afstand van de na onze zon
dichtstbijzijnde, vaste ster. En daaruit kun je ook heel gemakkelijk afleiden
waarom ze voor onze fysieke ogen zo klein lijken, omdat onze zon, die toch
groot genoeg is om duizendmaal duizend van onze aarden te bevatten, ons
nauwelijks zo groot lijkt als de palm van een van onze handen.
[8] Andere vaste sterren, die wij nog
wel kunnen zien, zijn zo onuitsprekelijk ver van ons verwijderd, dat wij voor
de aanduiding van die afstand geen getal meer hebben. Als je dit nu goed hebt
begrepen, zul je beslist gemakkelijk kunnen begrijpen waarom de kleine
lichtpuntjes heel goed reusachtig grote werelden kunnen zijn, ook al zien ze er
voor het fysieke oog ook nooit uit als dat, wat zij zijn! -Heb je dit alles wel
goed begrepen?"
224
Het dankwoord van Murel
[1] MUREL zegt: "Vriend, ik voel
me opgelucht, en wat mij vroeger ook maar onduidelijk was, is mij nu helemaal
duidelijk. Maar ik zie nu ook in, dat een mens zonder de bijzondere hulp van
God daar in eeuwigheid niets over te weten gekomen zou zijn! Wie kan zo'n
heldere kijk hebben op de oneindig grote huishouding van God, dan alleen een
geest uit de hemelen?! Alleen de geest van God kan zulke dingen overzien en ze
dan aan ons mensen, die in ieder geval van goeden wille zijn, openbaren. Maar
als de mensen met hun verstand iets te weten zouden willen komen zonder een
openbaring van boven, zouden zij heus van eeuwigheid tot eeuwigheid alleen maar
domme en dwaze onzin te weten komen. Maar God de Heer en ons aller Vader zorgt
voor Zijn kinderen en geeft hun al het goede uit de hemelen als zij daarnaar
dorsten!
[2] O, Hem zij daarom nu alle lof en
mijn liefde, Hem de enig ware, goede en heilige, grote Weldoener der mensen!
Hoe verheven en groot is de stralende gedachte, die als een zon uit het donker
van de nacht in mijn hart opgaat!
[3] Wij, mensen op deze aarde, zijn
louter broeders en zusters en de heilige, goede Vader leidt ons door Zijn
almachtige, wijze besturing naar een zeer verheven, heilig doel!
[4] O, broeder Philopold, wat een
nooit te vergelden verdienste heb je je door mij verworven! Hoe kan, hoe moet
ik het je belonen?! Vriend, als ik, vanaf nu gerekend, nog zoveel jaren zou
leven als Methusalem en mij alle tempels en catacomben van de aardse,
menselijke wijsheid ten dienste zouden staan, zou ik uiteindelijk van alle
waarheden die jij mij nu hebt geopenbaard, nauwelijks zoveel weten als wat ik
daarvan wist toen je begon met mij die wondere zaken te onthullen! Er verging
nu slechts een klein uur, en ik sta er nu zo door en door verlicht bij als
Mozes op de Sinaï, toen de vlammen van Gods licht zich hoog boven zijn hoofd
sloten en hij letterlijk met lichaam en ziel door en door met de goddelijke
wijsheid werd doordrongen!
[5] O, hoe goed voel ik mij nu in dit
heilig-ware licht van God! Ja, maar hoe moet ik dan Hem loven en prijzen, die
eerst jou zo geweldig heeft opgewekt dat je nu ook in staat was mij zo machtig
en buitengewoon op te wekken?! Is het voor een menselijke tong wel mogelijk,
woorden uit te spreken die Hem waardig zouden zijn?! Neen, neen, nooit! Iedere
tong van een sterveling moet verstommen, waar het levende woord in de machtige
vlammen van de nieuw ontwaakte liefde tot God, de heilige Vader, begint op te
laaien!
[6] O, hoe oneindig groot en verheven
staat U, heilige Meester, nu voor ons! Wie kan U bevatten, wie begrijpt U
helemaal?! Wij mensen niet, en de eeuwigheid ook niet!
[7] Omdat U, heilige Meester, die
dingen weet, die alleen maar Diegene kan weten die ze heeft geschapen, zeg ik:
Ook al bent U, heiligste Vader, voor ons ook in het vlees verborgen, toch
herkent mijn hart U! U bent precies Dezelfde Die door Mozes op de Sinaï Uw
uitverkoren volk de heilige levenswetten hebt gegeven en Die door de mond van
de geheiligde profeten steeds tot het volk hebt gesproken! U bent de door U
Zelfbeloofde, en vervult nu het grote Godswoord van Uw eeuwige Vaderliefde aan
Uw nu nog zwakke en onmondige kinderen. Laat ons spoedig manlijk en sterk
worden, dan zal uit ons hart en uit onze onsterflijke mond U lof betuigd worden
op een wijze zoals al de hemelen U, o heilige Vader, nog nooit hebben geloofd! , ..
[8] O aarde, ook al ben je als wereld
klein vergeleken bij de grote werelden daar boven die in de onmetelijke
scheppingsruimte hun eindeloos grote en ruime banen beschrijven, -hoe gróót ben
je nu vergeleken bij die daar boven, omdat jij alleen slechts Hem draagt, die
zij niet kunnen bevatten!
[9] O,
jullie broeders allemaal, wat aarzelen jullie nog om je te verheffen en Hem
boven alles te prijzen, terwijl je nu toch net zo goed als ik moet weten wie je
voor je hebt?! En mochten jullie het soms toch niet helemaal weten dan zeg ik
jullie allen: Hier is Hij, de Heer, de eeuwige Vader. Hemei en aarde zijn vol
van Zijn grote en eeuwige heerlijkheid! Loof, loof Hem met mij, help mee,
jullie die reeds groot geworden zijn in Zijn grote genade en erbarming!" .
[10]
Nu zeg IK tegen Murel: "Het is voldoende, het voldoet volledig, Mijn beste
vriend Murel! Ik kende je reeds lang en wist wel wat er in jou verborgen lag.
omdat je zoveel in zo kórte tijd hebt begrepen, zul je nog veel meer begrijpen!
[11] Maar kom nu bij Mij en drink de
zuiverste wijn uit de beker waaruit Ik heb gedronken. Daarna zullen je nog heel
andere dingen duidelijk worden dan die, welke vriend Philopold je tot nu toe
heeft verteld! Kon daarom bij Mij!"
[12] MUREL zegt: "O roep der
roepen, stem der stemmen, woord der woorden, voor de eerste maal door mijn
domheid herkend en begrepen! Wie kan U weerstaan, als hij U in zijn hart
herkend heeft?! O, hoe verheven, heilig, groot en lieflijk en hoe bijna
huiselijk bekend klinkt U door de heilige Vadermond het zo lang van Uw hart
verdreven, zwakke kind tegemoet! Hoeveel maal duizend en nogmaals duizend
zaligheden stromen mij tegemoet door één zucht uit de mond van Degene, die eens
het 'Wordt!' in de eindeloze ruimten naar buiten donderde, waarop het begon te
ontwaken en zich te bewegen in alle eindeloze ruimten, die geen eeuwigheid kan
meten en ooit zal meten!
[13] Laat
alles in mij nu sidderen en beven wat mij ooit zijn krachten leende voor een
zondige handeling, maar jij, nieuwgeboren hart, verheug je en jubel luid! Want
zie, jouw Schepper, jouw God en Vader heeft je geroepen. Volg daarom de roep
van deze stem, die het leven in je vezels ademde! ..
[14] O, Vaderstem, hoe welluidend
klinkt u in het oor van de kinderlijke liefde in het hart van een uit de
doodsslaap ontwaakt kind!
225
Vervulling van de belofte van Jesaja
[1] Na deze veelbetekenende woorden
liep MUREL op Mij toe en snikte en huilde van vreugde. Bij Mij gekomen, riep
hij naar Stahar en Floran: "Komen jullie ook hierheen en open je
mistroostig kijkende ogen! In de voorhof van de tempel waren jullie weliswaar eerder
dan ik en toen , hebben jullie mij daarheen meegenomen waar jullie reeds waren
maar hier is meer dan jullie voorhof, hier is het echte allerheiligste!"
[2] IK zeg: "Laat zijn wat het
is, hier, neem de beker en drink! Want je hebt nu veel gesproken en daardoor
heb je een tamelijk droge keel gekregen. Bevochtig daarom je borst met de wijn
der waarheid en liefde zodat je sterk wordt en een geducht werktuig om de nacht
en haar gevolgen te bestrijden!
[3] Kijk, hier is de nacht wel
veranderd in de helderste dag, maar om ons heen rust over de zielen van de
mensen de diepste nacht en daar zal veel en helder licht nodig zijn om de
duisternis van de nacht te verjagen; en jij moet een heldere fakkel voor Mij
zijn!"
[4] Dan neemt MUREL met een opgewekt
hart de volle beker en drinkt hem tot op de laatste druppelleeg. Vol verbazing
over de buitengewone kwaliteit van de wijn zegt hij geestdriftig: "O,
heerlijkste der wijnen ooit door mij gedronken! Je bent niet geperst uit
druiven van deze aarde en hebt nooit gegist in een zak, maar je werd voor de
Heer der heerlijkheden van alle hemelen uit de hemelen hierheen gebracht! O
Heer, goede, heilige Vader, hoe heerlijk moet het in de hemelen zijn! O vertel
mij toch, waar hebben wij het aan verdiend dat U Zelf ons zo'n onbegrijpelijk
grote genade en liefde heeft waardig geacht?!"
[5] IK zeg: "Dat komt door de
machtige aantrekkingskracht tussen de Vader en Zijn kinderen, die ook lijkt op
de band tussen bruidegom en bruid!
[6] In Mijn eeuwige geest ben Ik van
eeuwigheid reeds jullie Vader, maar in dit lichaam ben ik toch als een
bruidegom en jullie allen zijn als Mijn lieve bruid -omdat jullie Mijn woord en
Mijn leer aannemen, en oprecht in jullie hart geloven dat Ik het ben, de
Beloofde, die komen moet om alle mensen te verlossen van de oude zonde, die een
uitwas van de hel is, en om voor hen de weg open te stellen naar het eeuwige
leven en naar het ware kindschap van God.
[7] Waarlijk Ik zeg jullie: "Wie
in Mij gelooft en Mijn woord daadwerkelijk houdt, is in Mij een hemelse bruid
en Ik ben in hem een ware bruidegom van het eeuwige leven. Wie in Mij is en Ik
in hem, zal geen dood meer zien, voelen of smaken!
[8] Wie in Mij gelooft en Mij
liefheeft en daardoor Mijn eenvoudige gebod van de zuivere liefde houdt, die is
het, die Mij ook in het volle licht van zijn hart herkent als de Vader! En Ik
zal altijd Zelf tot hem komen en Mij aan hem openbaren, en hij zal verder door
Mij onderwezen en geleid worden en Ik zal zijn wil de kracht verlenen om in
geval van echte nood alle elementen aan zich te laten gehoorzamen!
[9] In de eigenlijke wereld zullen de
Mijnen geen schitterende triomfen vieren, want niet alle mensen van deze aarde
zijn Mijn kinderen, er zijn ook kinderen van de vorst der leugen, nacht en
duisternis. Die houden niet van Mijn licht en zullen diegenen niet liefhebben
die Mijn licht bij hen zullen brengen. Maar daar moeten de Mijnen zich niet aan
storen, want voor hen wacht de triomf in Mijn rijk!
[10] Ik zeg jullie, dat je terwille
van Mijn naam altijd van de eigenlijke wereld vervolging en verachting te
verduren zult krijgen. Maar daarna, ginds in Mijn rijk, zal het er net andersom
uitzien, daarvan kunnen jullie verzékerd zijn, en de macht van jullie wil zal
ook nog aan déze zijde de vijand met grote schande bedekken en jullie zullen in
het geheim ter wille van Mijn naam juichen! Want jullie weten wie Ik ben en wat
alleen Ik jullie kan geven. De wereld, de grote vijand van het licht en van
Mijn liefde, weet het niet en zal het ook niet te weten. komen!
[11] Maar jullie weten het en daarmee
gaat hier op deze plaats in vervulling wat de profeet Jesaja heeft voorspeld:
'De Heer Zebaoth zal alle volken op deze berg een rijke maaltijd bereiden, een
maaltijd bestaande uit zuivere wijn, vet, merg en wijn zonder bezinksel. En Hij
zal op deze berg het omhulsel wegdoen waarmee alle volken omhuld zijn en de
bedekking die de heidenen het zicht belet. Hij zal de dood verzwelgen voor
eeuwig en de Heer zal de tranen van alle gezichten wissen en de smaad van Zijn
volk in alle landen te niet doen, want de Heer heeft het gezegd. In die tijd en
op deze berg zullen de Volkeren roepen: 'Zie, dat is onze God waarop wij
wachten en Hij alleen zal ons allen helpen! Ja, waarlijk, dáár is de Heer
waarop wij wachten om ons te verheugen en ons in Zijn heil te verblijden! De
hand des Heren rust op deze berg!'
[12] Moab zal stukgeslagen worden,
zoals het stro wordt stukgeslagen en het afval! Hij zal Zijn handen uitstrekken
te midden van hen, zoals een zwemmer ze uitstrekt om te zwemmen en hij zal hun
praal vernederen met de armen van Zijn handen (*zie hoofdstuk 180,5). Hij zal
de hoge vesting van jullie muren buigen, vernederen en in het stof ter aarde
werpen!' (Jes. 25: 6:12)
[13] Kijk, wat Jesaja toen hij naar
Galiléa kwam, op déze plaats en op déze berg aan de zee heeft voorspeld, gaat
hier nu voor jullie ogen geheel in vervulling! Tel alle volkeren die hier
vertegenwoordigd zijn, en bij allen wordt het dikke omhulsel van de ogen
weggenomen en ieder krijgt zuivere wijn zonder bezinksel en wie deze drinkt en
de geest daarvan opneemt in zijn ziel, heeft het eeuwige leven in zich
opgenomen, en dat gebeurt met allen die hier zijn en Mijn woord genieten als de
zuiverste wijn uit de hemelen. En van degenen, die deze hierna van jullie te
drinken krijgen en net als jullie met volle teugen zullen verslinden, zal door
Mij ook de dood verslonden worden en zij zullen hem daarna niet meer voelen en
smaken!
[14] Ja, deze wijsheid is heus een
rijk maal, dat Ik hier door jullie voor de volkeren der aarde heb bereid, -ja,
met het merg van de hoogste wijsheid en van de eeuwige waarheid worden jullie
hier gevoed en verzadigd.
[15] Trek er daarom op uit nu het
jullie nooit meer ontbreken zal aan de juiste en grote voorraad. Trek de gehele
wereld in, naar de verlaten broeders en zusters en naar al de weduwen en wezen
en droog de tranen van hun gezichten en geef hen rijkelijk te drinken van deze
zuivere wijn, die Ik jullie allen hier in overvloed te drinken heb gegeven!
[16] Maar de tijd waarop jullie dat
moeten doen, zal jullie allen door Mijn geest, die in jullie is, worden
ingegeven. Als jullie dan waarachtig en getrouw in Mijn naam zullen handelen,
zal Mijn geest, Mijn Ik, altijd en eeuwig bij jullie en in jullie zijn.
[17] Jullie zullen van nu af aan niet
behoeven te denken wat je ergens in Mijn naam zult zeggen, want op het juiste
ogenblik zal het jullie in het hart en in de mond gelegd worden.
[18] De geest van deze wijn, die Ik
jullie te drinken heb aangereikt, zal nooit vervluchtigen uit jullie zielen,
want hij heet 'eeuwige waarheid'. Daarom zal er in jullie ook geen onwaarheid
kunnen wonen, want in deze wijn ligt de eeuwige waarheid. De onwaarheid is de
dood, het verderf en een eeuwig gericht. De waarheid zelf is echter het leven
en dat ben Ik Zelf in jullie, en Ik ben de eeuwige Waarheid, het Licht, de Weg
en het Leven Zelf!
[19] Wie Mij dus in zijn hart heeft,
heeft alles, want buiten Mij is er in eeuwigheid nergens waarheid en leven!
-Zeg me nu, vooral jij, Murel, of dit alles begrijpelijk en duidelijk voor je
is!"
226
De belofte van de Heer
[1] MUREL zegt: "O Heer! Dat kan
toch niet anders?! Want de wijn die ik te drinken kreeg, bevatte net zo min
bezinksel als Uw leer en ik zeg U nu ook dat ik dit keer, en dat voor het eerst
van mijn hele leven, Jesaja helemaal heb begrepen! Deze geestelijke wijn
bevatte voor mij ook geen bezinksel meer en beslist ook niet voor allen die aan
dit zeer rijke, geestelijke maal hebben deelgenomen. En door de nu door U, o
Heer, geheel gezuiverde wijn van de profeet, heb ik nu ook U, o Heer, helemaal
herkend, en ik begrijp nu hoe ook ik tot degenen behoor die op deze berg
roepen: 'U, o Heer, bent onze God waarop wij wachtten en U helpt ons nu
waarachtig en daardoor zijn wij nu voor eeuwig geholpen!' Maar Moab is ook
behoorlijk platgeslagen, het ligt er nu bij als leeg stro en als het afval dat
de wormen en de bromvliegen hebben aangevreten. 0, wat een onuitsprekelijke
vreugde voor mijn ziel, die zo arm was, en zo lang naar waarheid heeft
gesmacht, maar hier rijkelijk schadeloos werd gesteld voor alle moeite die zij
zich voor het ontdekken van de pure waarheid zelf op de hals had gehaald!
[2] Ja, Heer, U alleen bent onze God
en Heer en buiten U is er in eeuwigheid geen ander! Voor U alleen is dus al
onze liefde in eeuwigheid! En ook jou, beste broeder Philopold, mijn
onvergankelijke dank. Want jij hebt mij het eerst de ogen geopend, opdat ik dat
zou kunnen zien, wat ik tot nog toe aan alle einden en op alle plaatsen van
deze aarde tevergeefs hebgezocht!
[3] Maar nu, Heer, heb ik van ons
allen nog één belangrijk verzoek aan U! Nu U Zich eenmaal door ons hebt laten
vinden, verzoeken wij U, ons, Uw kinderen, nooit meer zó te verlaten dat onze
nakomelingen weer duizend jaar moeten zoeken zonder te kunnen zeggen: 'O Heer,
wij hebben U teruggevonden!' Wij allen, o Heer, brengen dit verzoek dringend
onder Uw aandacht!"
[4] IK zeg: "In Mijn woord, dat
Mijn geest en Mijn liefde is, zal Ik van nu af aan bij de mensen van goeden
wille blijven tot aan het einde der wereld! Wees daar allen van verzekerd!
[5] Maar in deze uiterlijke,
menselijke materievorm in eeuwigheid niet meer, zodra Ik deze binnenkort
eenmaal volgens het eeuwige besluit zal veranderen!
[6] Want door dit lichaam heb Ik het
hele gericht en de dood op Mij genomen, en dit lichaam moet drie dagen aan de
dood prijs worden gegeven opdat jullie zielen voortaan het eeuwige leven kunnen
hebben!
[7] Want dit lichaam van Mij is de
plaatsvervanger van jullie zielen. Om jullie zielen het leven te geven moet dit
het léven laten, en dat afgestane leven zal eeuwig ten goede komen aan jullie
zielen.
[8] Maar op de derde dag zal Mijn
lichaam het leven in een geheel andere vorm weer hernemen, en de overvloed van
Mijn eeuwige geest zal dan in jullie dringen en jullie in alle waarheid leiden.
[9] Pas in die waarheid zullen jullie
in jullie harten en in jullie zielen worden veranderd zoals ook Mijn lichaam is
veranderd, en jullie zullen zelf vrij en onafhankelijk het eeuwige leven nemen
uit de overvloed van Mijn geest, en zó zullen jullie pas waarachtige kinderen
van God worden, zijn en voor eeuwig blijven.
[10] Nu worden jullie allen eerst
daartoe voorbereid en klaargemaakt. Luister naar Mijn stem en hoor Mijn woord!
[11] Niemand zal echter ooit tot Mij
in Mijn rijk komen als hij niet door Mijn geest wordt getrokken! Maar wie is de
geest? Dat is de eeuwige Vader die jullie tot Mij zal leiden.
[12] Deze geest is naamloos, maar zijn
wezen is liefde. Als je de liefde hebt, heb je ook de geest, -maar als je de
geest hebt, heb je ook Mij. Want Ik, de Vader en de Geest zijn Eén!
[13] Beijver je daarom in de liefde
tot God en de liefde tot de naaste, vooral tot die allernaasten die arm zijn en
lichamelijk en geestelijk hulp nodig hebben, dan zul je met deze liefde de
liefde tot God opwekken, vooral als je daarbij niet let op de wereld en haar
lichtzinnige oordeel. Want wie van jullie zich terwille van de wereld schaamt
voor de arme broeders en zusters en hen zal ontwijken, om bij de wereld een
eerzame reputatie te verkrijgen, zal door Mij ook niet gekend en aangenomen
worden!
[14] Kortom, Ik zeg jullie: Wie zich
vanwege de wereld zal schamen voor Mijn arme broeders en zusters, voor hem zal
Ik Mij ook schamen!
[15] Wie in de armen echter ook Mijn
geest zal erkennen, zal ook Ik voor eeuwig als Mijn kind erkennen! Laat jullie
dit allen gezegd zijn! - Maar nu zullen
wij op deze plek drie uur lang een versterkende rust nemen!"
227
Het wezen van de Heer
[I] Mijn leerlingen sliepen het eerst,
ook de Romeinen waren moe. Ieder maakte van zijn hand een hoofdkussen, leunde
op de tafel en sliep als in het zachtste bed. Murel en Philopold gingen echter
niet slapen maar trokken zich wat terug en gebruikten deze tijd om alles wat er
voorgevallen was te bespreken.
[2] Ook MATHAËL voegde zich bij de
twee en zei: "Ik kan nu onmogelijk slapen na alles wat ik hier allemaal
gedurende deze twee opeenvolgende dagen heb beleefd en gezien. Denk je eens in,
drie dagen geleden was ik nog bezeten van een legioen duivels en, hoewel
onbewust, zo ongeveer de meest gevreesde straatrover!
[3] Waar men mij vermoedde, durfde
geen karavaan langs te trekken en wie in mijn handen viel, ging zeker zijn
eenzame weg niet onbeschadigd verder! En nu ben ik de schoonzoon van koning
Ouran en mederegeerder over het grote land aan de Pontus tot aan het rijk der
Scythen! Dat rijk moet zich over een groot gebergte uitstrekken van de Pontus
tot aan de Kaspische zee. -Is dat geen wonder boven wonder?! Ja, er gebeuren
hier dingen waar geen mens ergens anders op aarde zich een voorstelling van kan
maken!
[4] Maar er blijft nog een belangrijke
vraag over, en die is heel eenvoudig: Zullen de mensen het begrijpen en zuiver
bewaren, die hetzij ruimtelijk zeer ver van hier leven, of die ver na deze tijd
zullen leven? Want ook al is de leer op zichzelf nog zo zuiver en waar, men zal
wel geloven dat deze van een grote profeet afkomstig is, -maar om te aanvaarden
dat God zelf in vlees en bloed de mensen dat heeft geleerd, zal een moeilijk en
wankel geloofspunt worden, temeer omdat Hij zogezegd een natuurlijke zoon is
van een zekere Maria, die later de vrouw van een timmerman met de naam Jozef
werd! En dat is nu al ruimschoots bij het volk bekend en het zal dus wat
moeilijk zijn om juist het volk dat bepaalde gevoel van menszijn met betrekking
tot de Heer te geven, hoewel in óns daarover zeker geen twijfel meer bestaat.
[5] Wij zijn er ten volle van
overtuigd dat er aan Hem niets natuurlijk menselijks kleeft dan alleen de
uiterlijke vorm. Lichaam, ziel en geest is God! Want men kan zonder meer
zeggen: De volledige godheid is ook lichamelijk in Hem! Want Hij hoeft maar
iets te willen en dan gebeurt het ook ogenblikkelijk.
[6] Het grootste en tastbaarste bewijs
voor Zijn goddelijkheid ligt echter in Zijn woord en in de Hem steeds ten
dienste staande engel, die ten aanschouwe van alle aanwezigen daden verricht,
die voor iedere sterveling nog onverklaarbaarder zijn dan Philopolds uitleg
over de wereld der vaste sterren.
[7] Kortom, voor ons die het zien, is
het overduidelijk het heiligs te en buitengewoonste, want wij hebben overtuigende
bewijzen in overvloed!
[8] Maar dat zal niet overal en niet
altijd zo kunnen zijn. Ik merkte hier echter al, dat het veel mensen ondanks
alle overstelpende bewijzen nog steeds moeilijk valt het goddelijke wezen van
de Heer in te zien en te begrijpen. Ik zei dan ook al, dat het verklarende
woord altijd meer wonderen doet, met betrekking tot het herkennen van de Heer
en Zijn zuiver goddelijke heerlijkheid, dan de opvallendste wonderen. De reden
schijnt hierin te liggen: Aan de echte of namaakwonderen, die altijd
raadselachtig zijn, is men in onze tijd al zo gewend, dat deze eigenlijk
helemaal geen uitzonderlijke verbazing meer oproepen.
[9] Vooral sinds de ongeveer zestig
jaren dat de Romeinen over ons heersen, heeft het vrijwel gewemeld van magiërs
en wonderdoeners! De in de geheime magie onervaren en onbedreven mens gooit nu
echte en namaakwonderen heel gemakkelijk op één hoop, maakt geen verschil
tussen echt en namaak -en kan dat ook niet omdat hem daarvoor alle elementaire
kennis ontbreekt. Dat is dan ook de eenvoudige reden waarom een wonder nooit
zo'n effect kan hebben als een duidelijk woord.
[10] Kortom, door het mensenverstand
op de juiste manier op te wekken, bereikt men duidelijk meer dan door wat voor
wonder dan ook!"
228
De toekomst van Jezus' leer volgens Mathaël
[1] "Ja, voor ons zijn de
buitengewone daden ook wel een heel sterk bewijs, omdat ons verstand in zoverre
is ontwikkeld dat wij op het eerste gezicht het onware van het ware kunnen
onderscheiden!
[2] Want wij kennen intussen alle
kunsten van de magiërs en er is er geen die veel nieuws brengt. Maar deze daden
hier vereisen meer dan alleen maar een magiër uit Egypte of uit Perzië, deze
vereisen Gods scheppende almacht en een nooit te doorgronden diepe wijsheid.
Zij vereisen het oer en basisrecht van de goddelijke geest, wiens wil alle
geesten en alle werelden beteugelt, zoals een goed paardemenner zijn span, dat
hij meer of minder intoomt, waardoor hij de nog losbandige dieren zijn wil ter
navolging kenbaar maakt.
[3] Dáár is dus de volle
oergoddelijkheid zichtbaar, terwijl die bij de magiërs eeuwig nooit zichtbaar
kan worden omdat zij daar nooit of te nimmer is en was. Maar we mogen ook wel
aannemen dat onze aartsvaders door hun innerlijke, goddelijke kracht veel
wonderen gedaan moeten hebben, want zonder de echte wonderen zouden zeker nooit
de onechte ontstaan zijn.
[4] Nu zien wij weer volmaakt echte
wonderen gebeuren, maar ik zal geen slecht profeet zijn als ik zeg, dat er
binnen enkele honderden jaren meer valse dan echte wonderen in naam van de Heer
gedaan zullen worden!
[5] Dat alles is weliswaar afhankelijk
van de Heer, maar je kunt het volgende wel voor vast aannemen: Ten eerste, dat
de Heer niet steeds lichamelijk zichtbaar op deze aarde bij de mensen zal
blijven en hen niet, zoals nu bij de vestiging van de nieuwe leer, persoonlijk
met raad en daad ten dienste zal staan. Ten tweede zal Hij van nu af aan de
mensen de vrije wil ook minder ontnemen dan vroeger, vóór dit zo eeuwig
gedenkwaardige tijdperk dat zelfs deze aarde voor altijd onvergankelijk en eens
tot centraal punt van de hemelen zal maken.
[6] Want een wereld, die Hij eenmaal
lichamelijk met Zijn voeten heeft betreden, moet op z'n minst voor eeuwige
tijden in een verheerlijkte staat blijven. Als de mensen echter in het bezit
van hun vrije wil blijven en daarbij altijd zo onwetend en vrijwel zonder enig
verstand ter wereld komen, zodat hun latere kennis alleen van het
oorspronkelijk uiterlijke onderricht afhankelijk zal blijven, is er echt niets
anders mogelijk dan dat de verduistering weer hand over hand zal toenemen en de
heerszuchtige en op luxe beluste mensen uit deze nieuwe, zuiver goddelijke leer
een tienvoudig heidendom zullen maken, dat niet onder zal doen voor het
Indische!
[7] In onze lichamen zullen wij het
niet meemaken, maar des te zekerder als bewoners van een ons nu nog onbekende,
lichtende geestenwereld! Het zal nog wemelen van bedrog, leugen, hoogmoed,
eigenbelang, zelfzucht, vrees voor de wereld, huichelarij, ogendienst,
schijnheiligheid, vervolging, vonnis, wraak en gruwelijkheden aller aard!
[8] De Heer Zelf zei immers, dat dit
allemaal moet worden toegelaten vanwege de zelfbeschikking en de ware
levensvorming van iedere enkeling op zichzelf, zonder welke niemand een echt
kind van God kan worden en binnen kan gaan in de eeuwige heerlijkheid van de
Vader!
[9] Als de Heer Zelf ons al zo'n
prognose geeft, wat kunnen wij dan anders denken, dan dat het precies zo zal
gaan als ik het jullie nu heb gezegd?! De beste bescherming daartegen is en
blijft nog altijd een duidelijke taal met een wiskundige zekerheid. Want een
wiskundig bewijs overleeft de tijden en geldt voor de Indiërs net eender als
voor de Perzen en Arabieren, Grieken, Romeinen en Joden!"
229
Zorgen over de verspreiding van de leer
[1] MUREL zegt: "Geëerde wijze
vriend! Deze leer heeft nu juist het voordeel dat zij, naar mijn mening, wat
duidelijkheid betreft op een nog méér dan wiskundig vaste basis staat en
daardoor voor twijfel geen ruimte biedt. Daarom ben ik ook van mening dat deze
leer nooit vervalst zal kunnen worden!"
[2] MATHAËL zegt: "Dat zou wel te
wensen zijn, maar toch zal het zo niet zijn! Alleen al door haar zuiver
geestelijke aard heeft zij in 't geheel niet zo'n wiskundig vaste basis als jij
zegt! Bedenk maar eens wat het jou gekost heeft om enig besef te krijgen van de
daarin verborgen waarheid en daarna tot alles je eindelijk volledig duidelijk
werd!
[3] Je was door allerlei kennis en
ervaring voorbereid en verrijkt, je verstand was zeer gelouterd, en toch
begreep je Mozes en Jesaja niet. Er waren wóórden voor nodig om het licht en
helder in je hart te maken!
[4] Maar stel je nu mensen voor die
vooraf géén hogere kennis of ervaring hebben opgedaan en er komt dan een
apostel van de nieuwe leer en verkondigt hen dit waarachtige evangelie uit het
hemelse licht! Hoe zullen zulke mensen op zo'n verkondiging reageren?!
[5] Ik vind daarom dat wij de Heer
vooral moeten vragen ons aan te geven, hoe wij onze toehoorders het woord des
levens met levende overtuiging en nieuw leven wekkend, in begrijpelijke taal
moeten bijbrengen! Want ik acht dat het meest noodzakelijk en voor de
ontwikkeling van de goede zaak het enige wat vruchten zal afwerpen!"
[6] PHILOPOLD zegt: "Geëerde
vriend, gekleed in het gewaad waarmee koningen getooid zijn! Je hebt weliswaar
heel goed en juist gesproken, maar de Heer heeft toch Zelf al beloofd, dat wij
niet behoeven na te denken over wat wij in Zijn naam zullen zeggen; het zou ons
op het juiste ogenblik in het hart en in de mond gelegd worden! Als dat nu zeker
en stellig het geval zal zijn, dan weet ik eigenlijk niet waarom wij de Heer
dat nog een keer moeten vragen!
[7] Ik ben echter van mening dat wij,
als latere verbreiders van deze leer, de kracht om wonderen te doen niet geheel
moeten missen, want tegen het ruwe geweld van de mensen richten slechts
wonderen iets uit. De mens, die voor tweederde dier is, moet eerst door een
wonder tot stilstand en tot nadenken worden gebracht, voor men met hem over God
en over de eeuwige bestemming van de mens kan spreken.
[8] Bij mensen van ook maar enige
ontwikkeling zou in het gunstigste geval een wijs woord ook zonder wonderdaden
wel voldoen, maar ten opzichte van ruw geweld doe je niets zonder wonderen! Al
de half en geheel verwilderde volkeren zijn meestal door de namaakwonderen van
hun heersers en priesters halve dieren geworden. Het woord begrijpen zij niet,
maar een echt wonder, dat beter moet zijn dan een namaakwonder , brengt ze
zover dat zij geloof gaan hechten aan het betere wonder, en als men ze eenmaal
heeft gewonnen dan kan men daarna beginnen hen doelgericht onderwijs te geven.
[9] Dat is mijn mening en ik beweer
ook dat men zelfs bij zeer intelligente mensen met een wonder, als dat echt is,
altijd meer tot stand zal brengen en ook sneller het doel zal bereiken, dan met
een nog zo uitgelezen toespraak. Want
ook de intelligente mens leeft uit bepaalde onderstellingen, die alleen al
fout zijn juist omdat het onderstellingen zijn en zulke onderstellingen zijn
alleen met woorden niet gemakkelijk uit de ziel te verwijderen!
[10] Kijken wij naar ons zelf en
vragen wij ons eens af wat ons het eerst van onze onderstellingen heeft
afgebracht! Laten wij ons zelf niet voor de gek houden! Juist de daden waren
het die ons toonden wie Hij is die ze verricht had!
[11] Daarom geloof ik dat wij vóór
alles de Heer om de kracht moeten vragen in geval van nood een wonder te kunnen
doen!"
230
De Heer zorgt
[1] MUREL zegt: "Beste vrienden,
zonder jullie ook maar in het minst te na te willen komen of te zeggen dat
jullie wensen niet op de goddelijke orde zijn gebaseerd, wil ik er toch wel in
alle eenvoud op wijzen dat wij ons nu druk maken over een kleinigheid, terwijl
de Heer beslist al lang in alles heeft voorzien!
[2] Mettertijd zullen er evengoed
wolken voor onze geestelijke zon komen, als er vaak duistere wolken op
klaarlichte dag voor onze natuurlijke zon komen en deze zodanig verduisteren,
dat men geen idee heeft op welke plek aan de hemel de moeder van de dag staat,
en het bovendien zo donker wordt dat men op de middag een licht moet ontsteken
om iets te kunnen zien. Maar de wolken brengen daarna een vruchtbare regen en
op de volgende, zonnige dag lachen en blaken de geurende akkers van hemelse
zegen.
[3] Daarom geloof ik dan ook dat de
hoogste liefde en wijsheid van de Heer, ook meermalen midden op het heldere
middaguur van onze geestelijke aarde der menselijke kennis en wijsheid, donkere
en duistere wolken voor het heilige aangezicht van de zon van onze geest zal
laten komen, om de mensen des te meer te laten dorsten naar het licht. Door het
verlies van het licht onderkennen wij pas hoe groot en onschatbaar de waarde
van het echte levenslicht is.
[4] De mensen beginnen dan weldra
angstig te vragen: 'Waar is het levenslicht?' Zij zuchten en wenen, en de
tranen, gelijkend op regen uit de geestelijke wolken, vallen in de voren van
het benauwde hart en brengen de hier en daar verkommerde wortels van het
heilige woord in de ziel weer tot leven. Dan leven wij samen met de wortels op,
en met de opnieuw gesterkte blik zien wij daarna weer snel en moeiteloos de
levenszon in ons verlichte hart en dan verheugen wij ons uitermate over het
nieuwe licht, dat wij tijdens allerlei twist en onvrede een tijdlang moesten
ontberen.
[5] Ik zeg jullie: De Heer weet heel
zeker wat er nog allemaal zal komen over onze natuurlijke en geestelijke wereld
en waarom!
[6] Dáárom alleen al lijkt mij ons
beraadslagen helemaal voor niets te zijn. Wij zullen van Hem, als Hij ons
geschikt acht voor Zijn doel, zeker woord en daadkracht krijgen; maar voor Hem
uitstippelen wat Hij ons vóór alles moet geven en wat Hij moet doen, dat kunnen
wij met ons onnozele inzicht nooit!
[7] Zouden wij niet weten wie Hij was,
dan konden wij wel met Hem omgaan alsof Hij een mens was zoals wij, maar omdat wij
allen nu maar al te goed weten wie Hij is, gaat dat niet meer! Want daardoor
zouden wij laten blijken dat wij óf nog erg onnozel zijn, óf..ons .ten.slotte
veel wijzer achtten! -Denk daar goed over na en zeg mij of Ik In de aard der
zaak ook geen gelijk heb!"
[8] MATHAËL zegt: "Het is
helemaal geen vraag meer of jij alleen gelijk hebt! Mijn mening ging eigenlijk
alleen maar dáár over, dat ik zelf vaststelde wat er in ieder geval nog nodig
zou zijn om de mensheid blijvend het levenslicht te verschaffen. Maar ik stelde
tevens vast, dat jullie beiden en in het bijzonder vriend Murel, veel
verstandiger hebben geoordeeld dan ik. Overigens meen ik dat het ons alle drie
niet ontbreekt aan goede wil en de Heer Zelf zal het beste wel doen! -Maar nu,
vrienden, over iets anders!"
231
Over de dood des Heren
[1] "Wat voor uitwerking zal dit
allemaal in Jeruzalem hebben? Wij kennen de kwade invloed van de tempel, diens
onbegrensde heers- en hebzucht en de verborgen vijandigheid ten opzichte van
de Romeinen. Als de Heer nu misschien toch ook een keer naar Jeruzalem zou gaan
-wat uit veel van Zijn woorden viel op te maken -wat voor gezicht zal de tempel
en de heerszuchtige en van een luxueus leven houdende Herodes daarbij
zetten?!
[2] Ik ben van mening dat het in alle
opzichten een ontzettende opwinding als onvermijdelijk gevolg zal hebben! Dan
zal er óf vuur van de hemel moeten regenen óf we zullen uit de stad van het
verderf moeten vluchten om niet schandelijk gehoond te worden! Maar zowel het
een.als het ander zal heel weinig helpen! Want waar de satan eenmaal zijn nest
heeft gebouwd, worden geen duiven meer uitgebroed; zoals In de slangenkuilen
geen kuikens uitgebroed worden. Dan kun je doen wat je. wilt, maar de satan zal
een satan blijven zolang het laatste zandkorreltje van deze aarde zal bestaan.
-Wat denken jullie daarvan?"
[3] PHILOPOLD zegt: "Geëerde
vriend, dat schijnt mij wat te ver boven onze begrip te gaan! Aan de almachtige
en wijze geest van God zal denk ik toch wel alles mogelijk zijn en dus ook het
temmen van Jeruzalem!? Kijk eens naar de trotse stad Caesarea Philippi! Waar en
wat is zij nu, de trotse, die haar
straten met goud en edelstenen begon te plaveien. Een erbarmelijke ruïne zul je
aantreffen! Denk je dat de Heer dat ook niet binnenkort over het ontuchtige
Jeruzalem zal laten komen?
[4] Ik zeg je: Over honderd jaar zal
men beslist niet meer de plaats kunnen aanwijzen waar het trotse Jeruzalem
heeft gestaan! Laten wij, zoals Murel zegt, er maar over ophouden, want de Heer
zal wel het best weten wat daar gedaan zal moeten worden!
[5] Onze
zorg is alleen, dat wij zelf in het licht van de Heer blijven, het andere zal
Hij alleen wel bepalen en op de juiste manier regelen! -Denken jullie beiden
dat ook niet?"
[6] MATHAËL zegt: "Alles is natuurlijk
wel zo, als Murel en Philopold nu hebben gezegd. Ik weet nu echter nóg iets dat
jullie beiden waarschijnlijk niet weten en dat weet ik uit de mond van de Heer
Zelf, en omdat ik dat weet, spreek ik ook op deze manier met jullie, zoals ik
heb gesproken.
[7] De Heer, als mens, zal eens naar
Jeruzalem gaan, zal daar leren en grote tekenen doen. Daardoor zal de tempel
zeer geschaad worden, in grote woede ontsteken en trachten de Heer te grijpen
en te doden, een onderneming van de tempel waartoe deze nu al grote lust
heeft. En luister! De Heer zal Zich door de tempel laten grijpen en lichamelijk
laten doden! Dat zijn Zijn hoogst eigen woorden.
[8] Maar Hij zal slechts drie dagen in
zekere zin schijndood blijven, natuurlijk alleen lichamelijk, zal dan opstaan
en dáárdoor pas alle kwaad en haar oordeel vernietigen. Hij zal al Zijn
apostelen pas daarna de juiste macht geven en hen voorzien van alle kracht van
Zijn geest, Zijn wijsheid en liefde.
[9] Zijn twaalf oudste leerlingen, die
overal getuige van zijn en waren, zal Hij zeker in de hele wereld uitsturen om
Zijn heilig evangelie te verkondigen.
[10] Maar hoe zal het daarna met óns
gaan? Zal Hij ook óns iets van die genade schenken, hoewel wij niet vanaf het
begin getuigen waren? Wel, dat zal zeker gebeuren! Maar wat gebeurt er dan met
ons? Jullie beiden hebben het makkelijker en kunnen in zekere zin lachen om
alles. Maar ik moet weg, misschien morgen of overmorgen, ver van hier in de
koude streken van de Pontus en ik zal daar de onbeschaafde volkeren moeten
leiden en regeren en voortaan niet meer getuige kunnen zijn van alles wat de
Heer nog zal leren en doen! Wie zal mij daarover vertellen en wie zal mij
zeggen of mijn leiding van de volkeren wel volkomen overeenstemt met de
goddelijke wil?"
232
Het geweten en de invloed van de engelen
[I] Dan voegt RAPHAËL, die natuurlijk
ook niet sliep, zich bij de drie en zegt tegen Mathaël: "Denk je dan, dat
wij, talloze engelengeesten, en ik hier in 't bijzonder, de Heer alleen maar
hier op deze heuvel ten dienste staan?
[2] Kijk, zoals je hier nu met eigen
ogen kunt zien, staan wij altijd klaar voor de eervolle dienst van de Heer en
wij dragen Zijn wil van de ene oneindigheid naar de andere, en wees ervan
verzekerd dat wij jou in je Pontus omgeving heel zeker zullen vinden en je
altijd van alles op de hoogte zullen brengen wat je volgens Gods orde
noodzakelijk moet weten! Wat er ook mag gebeuren, je zult, als je wil blijft
zoals hij nu is, van alles wat voor jou nodig is ogenblikkelijk in kennis
gesteld worden, en meer zul je voorlopig wel niet nodig hebben.
[3] Zou je als koning echter in de
gebruikelijke heersershoogmoed vervallen en je op die wijze afwenden van de
Heer en dus ook van ons, dan zou je natuurlijk niets meer merken van het rijk
van God en Zijn onmetelijke genade!
[4] Zorg er dus alleen voor dat je in
de genade en volle liefde van de Heer blijft, -al het andere zal je dan vanzelf
ten deel vallen!
[5] Als je je van alles wat de Heer in
het vervolg op deze aarde persoonlijk zal doen, zelf zou hebben kunnen
overtuigen en als je je dan op een of andere wijze toch door de wereld had
laten verleiden, dan hielp al het geziene en gehoorde je pet zoveel alsof je
niets gezien en gehoord zou hebben! Als je echter steeds blijft in de genade en
liefde van de Heer , doordat je je niet Iaat verblinden door de wereld, maar de
Heer steeds boven alles liefhebt en al je naasten als je zelf, dan zul je, ook
al was je in de vreemdste en verste wereld, toch in alles ingewijd worden wat
de Heer ook maar zal doen, -voor zover dat voor het heil van je ziel vereist
is. Want werkelijk alles te weten wat de Heer in de gehele oneindigheid wil en
voorschrijft, is voor het heil van je ziel helemaal niet noodzakelijk!
[6] Kijk, de Heer schrijft op elk van
de talloze werelden steeds iets voor wat dáár gebeuren moet, maar dat heeft
alleen nut voor die wereld waarvoor het voorgeschreven is, en dat is voor het
heil van jouw ziel helemaal niet geschikt! Ook moet de Heer voor het
voortbestaan van deze aarde veel regelen, wat jou óók niets aangaat. Maar van
wat Hij voor het zieleheil van de mensen zal voorschrijven, zal je niets
onthouden worden! -Ben je daarmee tevreden of niet?"
[7] MATHAËL zegt; "Verheven
vriend uit de hemelen van God! Ik ben daar volkomen tevreden mee en heb alleen
nog nodig, dat ik door jou vermaand wordt zodra ik, door wat voor
omstandigheden dan ook, van de Heer en Zijn orde ook maar het geringste zou
afwijken! Want een opstopper op het juiste moment is meer waard dan een wereld
vol grote schatten!"
[8] RAPHAËL zegt: "Dat zou ook
zonder jouw wens altijd al gebeurd zijn. Want zie, ieder mens heeft een
geestelijk orgaan in zijn hart dat steeds open staat voor ons engelen van God
en waar wij ongehinderd toegang hebben! Dit orgaan komt steeds op voor de
eenvoudige begrippen: goed -slecht, waar -onwaar, recht -onrecht.
[9] Als je altijd het goede, ware en
juiste doet dan wordt door ons het instemmende en goede deel van het orgaan
aangeraakt en in jou ontstaat daardoor het prettige gevoel dat je goed en
terecht gehandeld en gesproken hebt.
[10] Als je echter op de een of andere
wijze niet goed gehandeld en gesproken hebt, wordt door ons het tegengestelde
deel van het orgaan geprikkeld en een angstig gevoel zal over je komen en je
zeggen dat je buiten de goddelijke orde bent gegaan. En dit orgaan heet in de
taal van de moraal heel fijnzinnig: het geweten.
[11] Je kunt je volkomen op die stem
verlaten, zij zal je nooit of te nimmer bedriegen! Dat is alleen maar mogelijk
als iemand dit orgaan zo zou laten afstompen dat het tenslotte, omdat het te
stoffelijk was geworden, onze aanraking helemaal niet meer zou waarnemen, maar
dan zou het geestelijke deel van de mens zonder meer zo goed als geheel
verloren zijn! Maar dat zal bij jóu zeker nooit het geval zijn, omdat jij in de
genade en liefde van de Heer al een té grote voorsprong behaald hebt en de Heer
je tesamen met je gezellen geheel nieuw heeft gevormd en voorbereid. Je ziel is
nog wel de oude, waarin de liefde van de Heer als Zijn geest heel krachtig is
gaan heersen, maar je oude slechte vlees is door de Heer veranderd, opdat het
je ziel niet zal belasten.
[12] Alleen als je in je hart de vaste
wil zou hebben om de Heer los te laten, zou je lichaam verwilderen zoals eens
bij Ezau, die, tegen de wil van de vader, aan de jacht op wilde dieren meer
plezier beleefde dan aan het waken over de tamme kudden van zijn vader. Maar
bij jou is zo'n verwildering onmogelijk, omdat je ziel reeds te krachtig is en
door en door is doordrongen van de geest der liefde tot de Heer .
[13] Binnenkort zal, door het
beoefenen van de naastenliefde, je liefde tot de Heer een krachtige, wezenlijke
vorm aannemen en dan geheel één worden met de ziel. Dan zul je in de geest en
in de waarheid zijn wedergeboren en het geestelijke huwelijk aangaan met de
oerliefde in God en daardoor ook één met haar worden.
[14] Daardoor zal Gods liefde ten
opzichte van jou ook pas reëel worden en vorm krijgen, en je zult God dan
altijd kunnen zien en spreken, en de Heer zal, zoals nu hier lichamelijk voor
jou zichtbaar en in je hart hoorbaar, je Leraar en Leidsman zijn en voor eeuwig
blijven. En dan zal er vast geen mogelijkheid meer zijn je in je hart en je
inzicht van de Heer af te wenden, want dan zul je in wil en kennis als een
echte en ware zoon van de eeuwige Vader geheel één met Hem zijn. -Begrijp je
dat?"
[15] MATHAËL zegt: " Ja, ik
begrijp het goed en ik ben nu helemaal in alles gerustgesteld!"
233
De meteoor
[1] Mathaël wilde juist nog iets
zeggen, toen er heellaag een grote, vurige meteoor overvloog en door zijn snelheid
een eigenaardig, goed hoorbaar, suizend geluid in de lucht maakte; want hij
bevond zich op een hoogte van slechts achthonderd klafter boven de aardbodem.
Achter de meteoor was een lange staart zichtbaar, die schijnbaar de vliegende
meteoor volgde. Alle drie schrokken van dit verschijnsel en vroegen haastig aan
de engel wat dat nu toch wel geweest kon zijn.
[2] Maar in plaats van de drie meteen
een antwoord en een verklaring te geven, schoot de ENGEL de meteoor na en
bracht hem in een oogwenk bij de drie terug als een wat grove bol van twee en
een halve klafter doorsnede. Hij zette hem wat apart en zei toen tegen de drie:
"Wel, kom hier en bekijk rustig dit verschijnsel, niemand van jullie zal
daarbij een haar gekrenkt of geschroeid worden!"
[3] De drie staan op en naderen heel
aarzelend de nog steeds helder gloeiende meteoor. Er vlakbij ruiken zij een
sterke zwavellucht, en de hele, grote brok lijkt van dichtbij precies op
puimsteen en uit de grotere poriën schieten blauwachtig-witte vlammen te voorschijn
en veroorzaken een vreemd sissen en zacht fluiten en pruttelen. Veel vlammetjes
zijn nog erg fel, veel zijn er echter ook al mat.
[4] Nu vraagt MATHAËL pas weer aan de
engel: "Wel, wat is dat nu voor een ding, hoe en waar is het ontstaan? Het
schijnt een tamelijk vaste massa te zijn en moet voor onze mensenkracht een
groot gewicht hebben. Beste hemelse vriend, leg ons dat eens wat uit!"
[5] De ENGEL zegt: "Deze klomp
was een half uur geleden nog een deel van de zon. Door een grote vuurkrater,
waarin het geweldig tekeer ging, werd hij samen met vele andere brokken, met
een onbegrijpelijk groot geweld naar buiten geslingerd in het grote wereldruim.
Als bij toeval werd deze klomp richting aarde gestuurd. Sneller dan de bliksem
vloog hij door de ether en bereikte reeds achter het werelddeel Europa de
atmosfeer van deze aarde, die hij eerst aan de bovenzijde slechts lichtjes
raakte. Toen hij in het volgende ogenblik echter dieper zonk en door de steeds
dichtere atmosfeer van deze aarde veel weerstand ondervond, verminderde zijn
snelheid sterk en toen hij in deze omgeving kwam, vloog hij in vier ogenblikken
slechts twintig uur gaans. Toen ik hem inhaalde was hij Azië toch al bijna
voorbij en zou binnen tien ogenblikken in de grote aardse zee zijn gevallen. De
Heer wilde echter dat jullie ook in dit opzicht voorlichting krijgen, en niet
blijven geloven dat er een boze geest over de aarde vliegt om daaraan en aan de
mensen schade te berokkenen. Nu hebben jullie de boze geest voor je en daar
kunnen jullie van leren dat dit een heel gewone verschijning is tussen de grote
hemellichamen."
[6] MUREL zegt: "Maar hoe kwam
het dan dat hij in de lucht zo'n helder licht gaf, maar hier nu steeds minder
licht uitstraalt?"
[7] RAPHAËL antwoordt: "De sterke
lichtuitstraling wordt veroorzaakt door de buitengewoon snelle vlucht door de
lucht. Er ontstaat een zeer grote wrijving met de luchtdeeltjes, waar hij hard
tegen aandrukt omdat zij hem niet snel genoeg kunnen ontwijken. Op deze hoogte
ontbrandt de lucht echter als zij teveel wordt samengeperst of teveel druk
ondervindt en omdat de lucht in de gehele baan van zo'n meteoor steeds maar
door ontbrandt, is het op de plaats waar zo'n meteoor zich in zijn baan bevindt
altijd zo licht als de bliksem, en omdat achter de met zo'n hoge snelheid voort
vliegende meteoor een luchtledig ontstaat, waarvan de wanden nog sterk door het
vuur aangetast zijn, ziet men achter de meteoor ook altijd een staart, waarvan
het felle gloeien afneemt en die op zichzelf alleen maar een verschijnsel en
geen werkelijkheid meer is.
[8] Voel maar eens aan deze massa hoe
gloeiend heet die nog is en dan zal dat jullie wel helemaal overtuigen van wat
ik je nu hierover heb verteld! Langs heel natuurlijke weg kan ik jullie nóg een
bewijs leveren, want ik kan namelijk een experiment uitvoeren, waarbij ik een
steen neem die hier ligt, deze met bliksemsnelheid door de lucht slinger en na
enige ogenblikken weer hier laat brengen door geesten, die mij dienen. Dan
kunnen jullie je ervan overtuigen dat deze steen, met een gewicht van slechts
een paar pond, straks net zo sterk zal gloeien als deze meteoor zojuist
gegloeid heeft."
[9] Toen slingerde Raphaël de steen
met ontzettende kracht de lucht in en de dienstbare geesten joegen de steen
gedurende een paar ogenblikken sneller dan de bliksem op een hoogte van enige
klafters in kringen door de lucht. Behalve dat de steen een sterk suizend
geraas veroorzaakte, gaf hij zoveel licht, dat de gehele wijde omtrek als op
klaarlichte dag verlicht werd en de drie eigenlijk alleen maar één stralende,
lichtende kring voor zich zagen omdat de vlucht van de steen te snel was om
door een menselijk oog waargenomen te kunnen worden.
[10] Na enige ogenblikken werd de
steen weer door de dienstbare geesten, terwijl hij nog roodgloeiend was, heel rustig
voor de drie verbaasde toeschouwers op de grond gelegd en RAPHAËL zei:
"Hier ligt nu het snel en eenvoudig uitgevoerde experiment vóór jullie.
Zien jullie een verschil tussen deze kunstmatige en die op natuurlijke wijze
ontstane meteoor?"
[11] MATHAËL zegt: "Nee, ze zien
er precies hetzelfde uit, alleen is de grootte natuurlijk verschillend! Maar er
komt nu toch nog een vraag bij mij op en wel de volgende: "Voor jou is het
zonder moeite mogelijk zo'n steen met ongelooflijke vaardigheid en kracht zodanig
weg te slingeren dat de lucht door de ontzettende snelheid van de geworpen
steen door de druk ontbrandt en de steen zelf meteen meer dan gloeiend wordt.
Je hebt ons al zo vele proeven van je onbeschrijflijke vaardigheid en kracht
gegeven dat wij aannemen dat het jou niet veel moeite kost. Bovendien ben je
één van de machtigste engelengeesten, die met hele hemellichamen als met
hazelnoten zou kunnen spelen en een zon zelfs in een oogwenk zo diep in de
eindeloze scheppingsruimte zou kunnen slingeren, dat een bliksem honderdduizend
maal honderdduizend jaar nodig zou hebben om haar te bereiken! Voor zo'n
experiment heeft God je de ons natuurlijk nog zeer onbegrijpelijke kracht en
macht verleend. Maar hoe kan de zon, die toch een traag natuurlichaam is, uit zichzelf
ook zo'n kracht ontwikkelen?"
234
Het wezen van de materie
[1] RAPHAËL zegt: "O, denk je
dan, dat er in de zon geen dienende geesten zijn? Laat ik jou en jullie beide
anderen dan zeggen: Noch in de zon, noch op deze aarde gebeurt er ook maar iets
zónder een dienende geest, want alles wat je ziet en aanraakt is in wezen
geheel geest. Zelfs de grofste materie is geest, is ziel, -maar alleen in een
geoordeelde toestand. Kwets je de onder het zwaarste oordeel in doodse rust
liggende geesten te erg door vliegen, slaan of drukken, dan zullen zij je
weldra hun macht en kracht laten voelen!
[2] Kijk, de lucht is heus wel zacht
en meegevend, maar als zij door een te geweldige slag of druk uit haar
evenwicht wordt gebracht en te veel in haar rust wordt gestoord, scheurt zij de
dikste en sterkste bomen van hun wortels, laat de aarde beven, ontlaadt zich in
duizend vernietigende bliksems en wordt een verschrikkelijk element!
[3] Maar wie woedt er dan zo grimmig
in en door de lucht? De in haar rustende geesten en geoordeelde zielen, die
eigenlijk tesamen de lucht vormen!
[4] Sla eens twee stenen krachtig
tegen elkaar, dan zullen de daarin verbannen zielen zich weldra melden en de
gehele steenmassa, hoe hard ook, tot in de kleinste stofdeeltjes afbreken,
waarbij het aan vurige verschijnselen niet zal ontbreken!
[5] Neem eens water en breng het onder
de grootst mogelijke druk! Eerst zul je daardoor een klomp ijs zien ontstaan,
die ook helemaal vast en nog in alle rust het vat waarin hij zich bevindt, ook
al is het nog zo sterk, uit elkaar zal breken. Zou je het ijs echter aan nog
meer druk bloot kunnen stellen, dan zal het plotseling in stoom overgaan en
alles wat het tegenhoudt onder vreselijk kabaal en gekraak vernietigen!
[6] Zolang de in de gevormde materie
verbannen geesten en natuurzielen niet beledigd worden; rusten zij alsof zij
dood zijn en laten veel uit zich maken en vormen. Maar als ze eenmaal te veel
uit hun voorgeschreven rust worden gewekt, wee dan degene, die zich te dicht in
hun buurt bevindt!
[7] De aanwezigheid van de geesten in
de materie is echter gemakkelijk vast te stellen. Als zij tot buitengewone
activiteit gedwongen worden, zullen jullie altijd, al naar gelang de kracht en
sterkte der geestelijke activiteit, lichtstraling zien. Hoe sterker het licht,
des te krachtiger is de activiteit van de in die materie actief geworden
geesten.
[8] Hoe actief derhalve de geesten van
de zonnelucht vooral aan haar oppervlakte zijn, bewijst het zeer sterke licht
van de zon.
[9] Van de kracht waarmee vanuit de zon
tijdens haar grote erupties, waarbij haar materiegeesten in maximale onrust en
activiteit worden gebracht, zo'n brok naar buiten wordt geslingerd, kunnen
jullie je wel een geringe voorstelling maken door de sterkte van het zonlicht!
[10] Ja, ik verzeker jullie: in het
binnenste van de grote zon ontstaan niet zelden erupties die zo krachtig zijn,
dat de daarbij vrijkomende krachten met brokken zo groot als deze aarde net zo
zouden spelen, als hier op deze aarde de wind speelt met het dwarrelende kaf! En
nu zal het jullie des te begrijpelijker zijn hoe en met wat voor supersnel
gemak deze klomp uit de zon naar deze aarde kwam!"
[11] MUREL zegt: " Als dat waar
is en dat is ongetwijfeld zo, is deze klomp dus van onschatbare waarde en dan zou
men hem dus als eeuwig aandenken aan iets buitengewoons in een museum moeten
zetten!"
[12] RAPHAËL zegt: "Dan zou je
meteen de hele aarde in een museum moeten plaatsen, want de hele aarde komt
eveneens daar vandaan, waar deze klomp vandaan komt!"
[13] MUREL zegt: "Als dat zo is,
wat moet je dan denken van het scheppingsverhaal van Mozes?"
[14] RAPHAËL zegt: "Daarvoor moet
je bij vriend Mathaël zijn! Die is daar helemaal in thuis; ook Philopold weet
daar heel wat van!"
235
De ontmoeting van Mathaël met de geest van Abraham
[1] Dan vraagt Murel hetzelfde aan
MATHAËL en die zegt: "Wat Mozes over de schepping zegt, heeft helemaal
geen betrekking op de schepping van de wereld, maar alleen op de vorming van de
mens, te beginnen bij de wieg en voortgaande tot aan zijn voltooiing, en ook is
het een beeld van de vestiging van Gods kerk op aarde tot op heden en verder
tot aan het einde der wereld.
[2] Met 'hemel en aarde' wordt de
nieuwe, aardse mens meteen vanaf zijn geboorte aangeduid. De 'hemel' is het
symbool voor zijn innerlijke, verborgen, geestelijke gaven en de lege woeste
'aarde' duidt op de nieuw ontstane natuurmens, die zich nauwelijks bewust is
van zijn bestaan; het eerste stadium van de mens.
[3] Geleidelijk aan komt het kind tot
zelfbewustzijn en begint te dromen en te denken. Dat is het 'Er zij licht!' in
de mens, opdat hij weet dat hij bestaat; -tweede stadium.
[4] En zo gaat dat verder met alle
scheppingsdagen tot aan het ruststadium van de voltooiing van de mens! Zeg mij
of je er al iets van begint te begrijpen!"
[5] MUREL zegt, erg verbaasd over de
bijbelse wijsheid van Mathaël: "Nee, geëerde vriend, die wijsheid zou ik
nooit of te nimmer achter jou hebben gezocht! Ah, op die manier, waarvan ik nu
inzie dat die de enige ware is, zou ik van jou de hele Schrift wel uitgelegd
willen hebben! Ja, er is veel voor nodig aleer een mensenziel zo diep is
doorgedrongen in de wijsheid! Maar hoe ben jij nu zover gekomen?
[6] MATHAËL zegt: "Vriend Murel,
dat is op de plaats waar wij ons nu bevinden toch geen vraag meer! De Heer bij
ons, -en dáár een engel uit de hemelen, die beslist getuige was van de gehele
materiële schepping!
Zelf was ik al vanaf mijn jeugd
schriftgeleerde in de tempel en dat was dan ook de reden waarom men mij als
apostel naar de Samaritanen had gezonden. Maar eer ik nog een woord met de
Samaritanen kon spreken, zette Jehova een streep door mijn rekening: Ik viel in
handen van gemene struikrovers en moest, om mijn leven niet te verliezen, zelf
een gemene struikrover worden.
[7] Omdat ik mij echter door God zo
vreselijk in de steek gelaten voelde, zonder dat ik daarvoor bij mijzelf een
oorzaak aan kon wijzen, ergerde mij dat verschrikkelijk. Eerst zwoer ik mijn
geloof af en begon de gehele Schrift voor mensenwerk aan te zien, maar door een
vreemde verschijning werd ik weldra op andere gedachten gebracht.
[8] Op een nacht dat ik alleen voor
het vreselijke rovershol de wacht hield, kwam er een bitter ernstige man naar
mij toe. Ik doorboorde hem meteen met mijn zwaard. Hij zei echter: 'Doe geen
moeite met je ellendige wapen, want een onsterfelijke geest is nooit in der
eeuwigheid door een wapen van een sterveling te doden! Ik ben de geest van
Abraham en vraag je, waarom je God wilt verlaten en Zijn naam vervolgen!'
[9] Daarop zei ik, Mathaël, heel kwaad:
'Waarom vervolgde God mij eerst, terwijl ik toch in Zijn naam naar de
Samaritanen werd gezonden om hen allen voor de tempel te winnen!? Mijn
bedoeling was eerlijk en rechtschapen voor God en alle mensen, omdat zij
eerlijk en rechtschapen was voor mijn geweten. God heeft mij vanaf het begin
van mijn bestaan alleen mijn geweten als mijn rechter meegegeven en ik leefde
rechtvaardig voor deze innerlijke, strenge rechter. Ik heb mijzelf niet
uitgezonden naar de Samaritanen, maar de hogepriester als plaatsvervanger van
Mozes en Aäron.
[10] Als het onjuist geweest zou zijn
dat ik naar de Samaritanen werd uitgezonden, zou Gods wijsheid niet mij hebben
moeten tuchtigen, maar alleen diegene die mij gezonden had. Omdat zij echter
mij, de onschuldige, greep, ben ik vanaf dat moment de grootste vijand van
Jehova, door Wie u, bittere geest, naar mij toegezonden schijnt te zijn!'
[11] Toen sprak de geest, met een nog
bitterder gelaatsuitdrukking: 'Ken je Gods macht en toorn? Hoe wil jij,
onmachtige stofworm, de almachtige God weerstaan?! Kan Zijn macht je dan niet
grijpen en ellendig vernietigen alsof je er nooit geweest zou zijn?!'
[12] Ik zei: 'Dat kan Zijn macht
gerust doen, want voor zo'n bestaan zoals ik nu leid, kan ik deze alleen maar
eeuwig vervloeken! Maar als ik er niet meer ben is het ook voor eeuwig uit met
mijn rechtvaardige toorn en gramschap tegen die macht!'
[13] De bittere, ernstige geest zei
echter: 'Je kunt God niet gebieden om je te vernietigen! Hij kan je kwellen,
eeuwenlang, met de verschrikkelijkste smarten en pijnen en dan zou wel
duidelijk worden hoelang je de almacht van God het hoofd zou bieden!'
[14] Toen zei ik gloeiend van toorn:
'Dat kan God doen, als het Hem een bijzonder plezier verschaft een schepsel
eeuwig te kwellen alleen maar om hem Zijn almacht te tonen! Maar dit zweer ik
je, bitter ernstige geest, dat God, al
zou Hij nog duizend maal almachtiger zijn dan Hij is, mijn geestvermogens met
alle kwellingen die Hij maar kan bedenken nooit zal buigen !
[15] Met goedheid, zachtmoedigheid en
aanwijsbare rechtvaardigheid kan Hij alles met mij doen, Hij kan mij een lam
der lammeren maken, maar met Zijn toorn daarentegen tot een duivel der duivels!
Tot nu toe heeft Gods almacht mij slechts een leven vol kwellingen gegeven,
waarvoor ik haar eeuwig niet zal bedanken. Maar als het haar misschien eens in
zal vallen barmhartiger tegen mij te worden en aan mij goed te maken wat zij
mij in haar almachtige humeur heeft aangedaan, dan zal ik haar op dát moment
dankbaar zijn! Maar zoals de zaken nu staan ben ik de grootste vijand van
Jehova! Want in Zijn naam trok ik in alle ernst van Jeruzalem naar Samaria om
daar Zijn eer en Zijn lof te verkondigen en als beloning liet Hij mij door
duivels grijpen en overweldigen!
[16] Het is best mogelijk dat mijn
zending daarheen Hem niet aangenaam en welgevallig was! Maar als Hij de valse
profeet Bileam terecht kon laten wijzen door zijn ezel, waarom dan mij en mijn
metgezellen niet door onze ezels, die ons en onze bagage droegen?! Waarom liet
Hij ons in de klauwen van de duivels vallen?!
[17] Geef mij antwoord, of anders
spreek ik een vloek over je uit zoals er op deze aardbodem nog nooit een vloek
uitgesproken werd!' Toen verdween de geest en ik viel bewusteloos op de
grond!"
236
De omgang met de Heer in het hart
[1] "Vanaf dat moment verloor ik
het heldere bewustzijn en zover ik mij nu kan herinneren, namen zeer kwade
geesten het bestuur over mijn lichaam over en zo werd ik de schrik van de
gehele omgeving! Mijn lichaam kon door geen lans of speer doorboord worden en
de sterkste boeien werden door mijn handen als strootjes verbroken! Het was mij
hetzelfde of ik nu met één of met duizend mensen vocht, zij die mij vastgrepen
werden lelijk toegetakeld en vaak gedood! Maar daarvan had mijn ziel geen weet.
[2] Volgens het raadsbesluit van God
werden wij met z'n vijven kortgeleden toch door de Romeinen gevangen genomen en
drie dagen geleden hierheen gebracht. Hier verloste de Heer ons van onze grote
kwelling. Mijn ziel werd weer de enige geheel bij bewustzijn zijnde inwoonster
van dit lichaam en zoals voorheen was Mozes weer haar leidsman. De Heer liet
echter alle dwaalwegen van mijn hart duidelijk zien en - let op! - ik begreep
nu pas Mozes en de profeten!
[3] Als Abrahams geest nu bij mij zou
komen, zou ik beslist een ander gesprek met hem voeren dan ongeveer vijf jaar
geleden! Hoe lang het precies was, kan ik je in geen geval zeggen, maar er zijn
zeker gedurende die tijd een aantal jaren verlopen. -Nu weet je hoe ik inzicht
in de Schrift heb gekregen!
[4] Ik wens echter niemand toe om via
mijn weg Mozes te leren begrijpen, omdat er nu een gemakkelijker weg is. Maar
omdat jij, Murel, mij in zekere zin hebt gevraagd hoe ik tot zo'n helder
inzicht in de boeken van Mozes ben gekomen, moest ik je toch laten zien wat
voor treurige weg dat was en het andere kun je je nu gemakkelijk zelf
voorstellen!
[5] De andere, onvoorstelbaar
gemakkelijker weg is evenwel de genade van de Heer, die je datgene wat ik via
de doornigste weg bereikt heb, in een paar ogenblikken kan geven.
[6] Hier staat echter de engel des
Heren, vraag het hem en hij zal je tonen hoe waarachtig datgene is, wat ik je
nu over mij en mijn vier metgezellen heb onthuld! -Wat vind je nu van dat
alles?"
[7] MUREL zegt: "O vriend
Mathaël, je hebt ontzettend veel doorgemaakt en zo'n moed als die van jou vind
je verder nergens! Je was weliswaar een duivel en toch was je hart niet
bedorven, want het verlangde waarheid, gerechtigheid en liefde en omdat het
daarnaar verlangde, kreeg het nu ook het verlangde, want de Heer laat geen
oprecht hart te gronde gaan!
[8] Maar waarom heeft de Heer jou en
je vier metgezellen zo hard aangepakt?! Ik kan me toch niet zo goed voorstellen
dat de uitzending naar Samaria om de Samaritanen tot het geloof van Jeruzalem
te bekeren enkel en alleen de reden zou kunnen zijn van zo'n lijdensweg! Daar
moet iets anders achter hebben gezeten!"
[9] MATHAËL zegt: "Dat zeker,
maar ik weet tot op heden nog niets daarover en eerlijk gezegd, -ik had er ook
helemaal geen behoefte aan, maar nu zou ik daar toch zelf ook wel iets over
willen weten! -Als Raphaël een goed humeur heeft, zou hij ons daar wel iets
over kunnen vertellen! ?"
[10] RAPHAËL zegt: "Van mij en
mijn humeur hangt niets af, maar alleen van de wil van de Heer, want Mijn
bestaan is niets anders dan de zuivere wil van de Heer! Richt je daarom in je
hart tot de Heer en aan je wens zal zeker gehoor worden gegeven!"
[11] MATHAËL zegt: "Dat zou wel
zo zijn als de Heer niet zou slapen, maar Hij slaapt nu en het zou toch wel
heel ongepast zijn om Hem daarvoor te wekken!"
[12] RAPHAËL zegt: " Je moet ook
nog wel wat leren! Zijn lichaam slaapt nu wel wat, maar Zijn ziel en Zijn
eeuwige, heilige Geest slaapt nooit of te nimmer! Hoe zou het er met de gehele
schepping uit zien wanneer de Heer haar ook maar één moment zou vergeten?! In
datzelfde moment zou het helemaal met haar afgelopen zijn, geen zon, geen maan,
geen ster in de gehele oneindigheid en geen aarde die jou draagt, zou nog
bestaan, ook geen engel en geen mens zou zich ook maar enigszins zelf in stand
kunnen houden!
[13] Alles wat bestaat wordt
voortdurend door de almachtige, eeuwig dezelfde en onveranderlijke wil van de
Heer in stand gehouden; zonder die wil is geen bestaan denkbaar .
[14] Als dit nu zó is en onmogelijk
anders, hoe kun je er dan bij komen om te denken dat .Hij ooit zou slapen en zo
tijdens de slaap niet zou beseffen wat de oneindige schepping ieder moment van
haar bestaan nodig heeft.
[15] De Heer weet precies wat je nu
denkt en wilt, want omdat ik het weet, moet de Héér het al veel eerder weten,
omdat ik het anders onmogelijk zou kunnen weten! Want alles wat wij engelen
weten en kennen, weten en kennen wij alleen maar door de Heer. Ik weet nu
bijvoorbeeld alles ,
over je beproevingen en hoe hard je op
de proef bent gesteld. Wie anders dan de Heer zou mij dat ingegeven kunnen
hebben? Jij niet en ook niet de mond of de gedachte van een andere geest, omdat
ik dat zonder de intentie en de wil van de Heer niet zou kunnen vernemen!
[16] Zoals ik echter slechts door de
Heer alles onmiddellijk begrijp, herken en weet, zo kun jij dat ook -maar
natuurlijk altijd slechts in zoverre je daarvoor in je hart geschikt bent!
[17] Vraag de Heer dus in je hart, dan
zullen wij zien of je in je hart een antwoord krijgt!"
237
De oorzaak van het lijden van Mathaël
[I] Toen vroeg MATHAËL het Mij in zijn
hart en ik gaf hem meteen heel duidelijk het volgende antwoord in zijn hart,
dat hij direkt hardop voor de drie voordroeg: "De Heer beschermde de Samaritanen,
omdat zij zich afgewend hadden van de bedorven leer van Jeruzalem en
teruggekeerd waren naar de zuivere l%er van Mozes en Aäron. - Jij, Mathaël was
een ervaren, duchtig spreker en je week .iet af Van hetgeen je je ha$
vkorgenkmen. De Heer wist dat en zag,dat je Hem bij de zuivere, gelovige
Samaritanen grote schade zou berokkenen als zij met jou7 onderwijs in aanraking
zouden kgmen. Daarom liet de eer Je met jouw metfezellel tebechdkomen bij de
beruchtste straatrovers, omdat HIJ wel wist dat je niet eerder van hen af zku
komen dan nadat je onbuigzame uil helemaal week en meegaand zou z)jn geworden.
Zolang je, in hat bezat van je volle bewustzijn, zelf een rover onder de rovers
was( liet jewil zich zeker niet buigen. Integendeel, je had een heel sluw plan
be`acht en alle vijftig rkvers met hun vrouwen en khnde2en zover gekqegen dat
zij de totaal verkeerde leer van Jeruzalem heel gulstig gezind werden, omdat
zij daarin zelFs zekerheid en een veilhg toevluchtsoord voor h5n rovershandserk
vonden.
[2 Toen je ze zoter had gebracht om
reeds de volgende dag metjou als aanvoerder van nu in topaAl vijf en vijftig
voorvechters van het belang 6an Jeruzalem en dat van jou, in Samaria binjen te
valleN en daap met onverbiddelijke hardheid de leer van Jeruzalem in te voeren
en iedere tegenstander over he4 scherp van je zwaard te jagen, liet de Heer het
toe dat je door da oude geest van Abrahamwerd gevaarschuwd.
[3] M`ar omdat ook deze verschijning
je niet van gedachten kon laten veranderen, liet de Hder tóen pas toe dat je
ziel zich in haar lichaam moest verbergen omdat je lichaam door vele duivels in
bezit werd genomen. Vanaf die tijd werd jij tesamen met je gezellen een schrik
voor de omgeving!
[4] Zelfs je vijftig roofapostelen ontvluchtten
die streek en werden fatsoenlijke mensen en omdat zij duidelijk inzagen welk
verschrikkelijk lot jou en je vier metgezellen -vanwege het voorgenomen kwade
plan om de Samaritanen te bekeren -had getroffen, taalden zij er niet meer naar
om de Samaritanen voor Jeruzalem te bekeren.
[5] En zo zette de Heer een zeer
doeltreffende en heilzame streep door jouw onbehoorlijke rekening en liet je zó
lang in het oordeel van de hel vastgeketend blijven tot zich in je ziel een
meegaander mentaliteit had ontwikkeld.
[6] De Heer wist natuurlijk waar je
ziel vandaan kwam en hoe en waarom zij zo onbuigzaam was en liet daarom ook dat
allerbitterste over haar komen, omdat zij zich op iedere andere manier nooit
ofte nimmer verbeterd zou hebben.
[7] Heel ver weg bevindt zich een
aarde, ook behorend tot de planeten die om deze ene zon cirkelen, die tot op
heden vrijwel geen sterrenkundige nog heeft ontdekt. Op deze aarde (Uranus)
leven zeer stijfhoofdige mensen, die niet eerder van een eenmaal opgevat plan
en voornemen af te brengen zijn, dan wanneer het wordt uitgevoerd. Ook vanaf
die wereld worden zielen, die daar gerijpt zijn, voor het verkrijgen van het
kindschap van God op deze aarde geïncarneerd, waarbij zij nog zeer veel van hun
stijfhoofdigheid behouden.
[8] In zekere zin ben ook jij zo'n
vreemdeling op deze aarde. Je stamt voor wat betreft je ziel af van die wereld
en daarom was je zo stijfhoofdig en onbuigzaam in je voornemen.
[9] Om jouw
ziel buigzaam te maken en de van de andere wereld afkomstige natuur van je ziel
zo te vormen, dat zij ontvankelijk zou worden voor de echte en vrije waarheid
uit God, teneinde binnen te kunnen gaan in de goddelijke liefde en daardoor in
het volmaakte kindschap van God, was deze weg de enig ware en effectieve. ...
[10] In de hel van de geesten en
zielen van deze aarde moest jij, net als de zielen van de kinderen van deze
wereld, een zekere rijping doormaken. Zodoende moest je door de nauwste
doorgang gaan om als een veredeld levenssap naar de hogere regionen van het
leven op te kunnen stijgen. Als zodanig sta je daarom nu reeds voor God, de
Heer van al het leven."
238
De reden voor het mens worden van de Heer
[1] Toen Mathaël dat in zijn hart
ontvangen antwoord voor de drie had uitgesproken, was hij zelf verbaasd dat hij
die waarheid hoorde spreken door de innerlijke stem die hij eerder nog nooit zo
duidelijk had ontvangen.
[2] Maar RAPHAËL zei tegen Mathaël:
"Zie je nu, hoe wakker de Heer is, ook al slaapt Hij nu lichamelijk, en
hoe je nu de stem van de Heer helder en duidelijk in je hart hebt gehoord en
die ook nog met je mond hardop hebt uitgesproken?! Kijk, op diezelfde wijze
vernemen ook wij des Heren woord en wil levendig en daadkrachtig in ons en wel
zo dat wij dan één worden met Zijn woord en wil! Als wij dat echter zijn, dan
zijn wij ook als zijn woord en Zijn wil de daardoor volbrachte daad' zelf, dus
woord, wil en daad in een vorm! -Vriend Mathaël, begrijp je dat nu allemaal
zuiver en helder?"
[3] MATHAËL zegt: "Net als je bij
jezelf zo'n rustgevende overtuiging voelt dat je nu al alles begrijpt wat je
maar ziet, komt er meteen weer iets waar je nog nooit van hebt gedroomd! Uit
alles zie ik dat er zo'n onmetelijke volheid en diepte ligt in de goddelijke
wijsheid, dat een geest deze nooit volledig zal kunnen begrijpen! Wij zullen
daarom eeuwig steeds een overvloed van nieuwe dingen moeten Ieren en begrijpen!
Maar dat is ook heel goed zo!
[4] Ik zou het helemaal niet
prettig vinden als alles mij nu net zo duidelijk zou zijn als de Heer
Zelf. Als er in de gehele oneindigheid niets meer zou zijn dat ik niet zou
kennen, zou ik van het leven gauw genoeg hebben. Maar nu zijn er zo
oneindig veel diepzinnige en zeer versluierde zaken, dat wij daarmee in der
eeuwigheid niet klaar zullen komen. Ik moet nu openlijk toegeven dat daarnaast
en daarbij, Gods zaligheid zeker niet benijdenswaardig zou zijn, als wij
als Zijn schepsels en kinderen alles zo.duidelijk inzagen als Hij Zelf, en Zijn
eeuwige en oneindige volmaakte wijsheid zou Hem ontzettend gaan
vervelen, als Hij die alleen maar voor Zichzelf kon gebruiken!
[5] Maar Hij vulde daarom de oneindige
ruimte met talloze werken die Zijn eindeloze wijsheid en macht weergeven, en
Hij schiep denkende en ook met veel wijsheid begaafde wezens. Deze wezens, die
steeds in hoge mate onder de indruk zijn van de diepe wijsheid en macht van
God, onderzoeken en bewonderen zonder ophouden de goddelijke wijsheidsdiepte en
macht van de ene Schepper en komen bij iedere nieuwe ontdekking weer helemaal
in de ban van de bewondering en aanbidding en intense liefde!
[6] Wel dat alleen moet voor God de
ware zaligheid zijn! Voor Hem als Schepper en Vader van engelen, werelden,
mensen en kinderen moet het de grootste gelukzaligheid zijn, al degenen die Hem
en Zijn woorden steeds beter Ieren kennen en liefhebben ook steeds zaliger te
maken!
[7] Om ons mensen van deze aarde,
jullie engelen van alle hemelen, en alle schepselen van de gehele oneindigheid
een des te grotere zaligheid te bereiden, kwam Hij Zelf als mens naar ons op
deze aarde om Zich letterlijk Zelf als mens van vlees en bloed aan de andere
mens te openbaren. Vriend, schepsel of engel van eeuwigheid, of mens zoals ik
ben, dat doet de Heer niet alleen terwille van ons, maar dat doet Hij ook
terwille van Zichzelf. Want Hij zou in de loop der tijden van verveling
vergaan als Hij met Zijn alwetendheid Zelf heel duidelijk gewaar moest worden,
dat Hij als een in de hoogste graad vormloze, eeuwige, ofschoon volmaakte
intelligentie, door Zijn schepselen nooit gezien en nog minder aangesproken
zou kunnen worden en daardoor ook onherkend moest blijven!
[8] Zou het dan niet hoogst
treurig voor een aardse vader zijn als hij bijvoorbeeld twintig lieve kinderen
had, die allen blind en doof waren, zodat de liefdevolle vader dus nooit een
woord met hen zou kunnen spreken en zich ook als mens nooit aan hen kon laten
zien?! Stel je zo'n situatie eens levendig voor: een buitengewoon welgesteld
vader met twintig qua uiterlijk wondermooi gevormde kinderen van beiderlei
kunne, maar allen doof en blind! De vraag is dan: Zou zo'n vader niet al
zijn geld ervoor over hebben om zijn toch zo lieve kinderen, horende en ziende
te maken?! Maar wat een verdriet zou hij hebben, als er in de hele wereld geen
middel zou zijn, om zijn kinderen te kunnen laten horen en zien?!
[9] Wel, wij mensen kunnen elkaar
weliswaar horen en zien en beleven aan elkaar veel genoegen -vaak zelfs meer
dan noodzakelijk -zodat wij daardoor zelfs de Schepper kunnen vergeten. Maar de
heilig goede Schepper, de alwijze Vader, moest dit zalige genoegen, door Zijn
kinderen ooit herkend, gehoord en gezien te worden, voor altijd geheel en al
missen! Dat zou bij een eeuwige Vader, vol van de grootste en zuiverste liefde
voor Zijn kinderen, toch niet voor mogen komen!
[10] In Hem leeft zeker meer verlangen
om ons, Zijn kinderen, door Zijn uitverkiezing op het peil te brengen dat ons
volgens Zijn orde in staat stelt Hem te zien, persoonlijk lief te hebben en
vertrouwen te schenken, zonder dat dit ons bestaan schaadt, -dan om ons als
kinderen te zien, die nog geen begrip hebben van het eigenlijke wezen van de
eeuwige Vader.
[11] Ik meen daarom dat mijn
veronderstelling niet te veel uit de lucht gegrepen is, als ik zeg: De Heer
heeft niet alleen voor ons, maar ook voor Zichzelf, vlees en bloed aangenomen
en Zich zo op de aarde naar ons, Zijn natuurlijk nog erg onbeschaafde kinderen,
begeven! Hij had dat, wat Hij zou doen, ál eeuwen van tevoren gezien en
wij zijn nu getuigen van de uitvoering van het eeuwige, grote plan! - Raphaël,
zeg jij nu of ik nu goed of fout heb geoordeeld!"
239
De gedachte dat God Zich verveelt
[1] RAPHAËL zegt: "Vriend, niet
jij hebt nu zo geoordeeld, maar de Heer Zelf heeft je die mening in je hart
gegeven en daarom moet deze goed zijn!"
[2] Ook MUREL zegt: "Nee, wat je hier
allemaal hoort, is toch wel zeer vreemd voor deze wereld! En toch kan geen
zuiver mensenverstand daar iets tegen inbrengen! Onze verveling, als wij opeens
even wijs en alwetend als God zouden zijn en in plaats daarvan ook Gods
verveling in de goed voor te stellen situatie dat Zijn schepselen, kinderen en
zelfs engelen Hem nooit waarnemen, voelen, horen en zien, -nee, dat zijn
werkelijk twee beschouwingen en oordelen waarvoor de dieper nadenkende mens
noodgedwongen alle respect moet krijgen! Dat heeft nog niemand uit de tempel
ooit gedroomd en toch is het juist! Ik kan nu denken en concluderen wat ik wil
en geen verweer vinden, hoewel de uitdrukking 'Gods verveling' wat vreemd
klinkt! Maar van welke kant ik die uitdrukking nu ook bezie, zij blijft waar en
volkomen juist! Nu dringt zich nog een heel passend' voorbeeld ter verdere
verklaring van deze geheel nieuwe waarheid aan mij op en dat kan ik jullie toch
niet onthouden!"
[3] MATHAËL zegt: "Broeder,
vertel het meteen! Want uit een met zoveel ervaring verrijkt gemoed is alleen
maar iets reëels, goeds en voor deze zaak zeer bruikbaars te verwachten!"
[4] Daarop zegt MUREL: "Dat is
niet de ware reden, maar het is omdat jullie dan kunnen zien hoe ik dit alles
nu heb begrepen! Ik stel mij een mens voor die alle wijsheid bezit en zich
helemaal alleen op deze aarde bevindt. Hij zou graag de andere mensen, als die
er waren, zijn volle vertrouwen schenken. Hij zoekt de aarde tot in al haar
hoeken secuur af en vindt geen levend en denkend wezen. Zijn grote wijsheid
wordt hem tot last, want wat hij ook maakt en doet, het wordt door niemand
gezien en bewonderd. Hoe zou het zo'n mens bij het verglijden der tijden te
moede worden! Zou hij niet vertwijfelen? Zou de verschrikkelijkste verveling
hem niet geheel verteren?
[5] Hoe onbeschrijflijk aangenaam zou
hij het vinden als hij eindelijk ergens een nog zo onbeduidende maagd of ook
maar een ruwe knecht zou vinden! Met wat voor onbeschrijflijke liefde zou hij
zich over die vondst ontfermen!
[6] 0, daaraan is duidelijk te zien,
wat de ene mens voor de ander betekent en wat een zaligheid het is om een
naaste goed te doen!
[7] Wat een verschrikkelijk lot zou
het zijn om als mens op de gehele aarde geen tweede mens te vinden om hem een
weldaad te bewijzen!? Alleen al daarom is de liefde een zuiver hemels
levenselement, omdat de onmogelijkheid om zich door daden aan anderen mee te
delen een mens zeer ongelukkig zou maken!
[8] Wat zou een zanger aan de
ontroerende klank van zijn stem hebben, wat aan het klinken van zijn goed gestemde
harp, als hij er eeuwig alleen naar zou moeten luisteren?! Als een vogeltje
eenzaam in het bos van boom tot boom hipt en met zekere klagende, vragende
geluiden zijn soortgenootjes zoekt en niet vindt, wordt het angstig, het
verstomt weldra, wordt treurig en verlaat al gauw het verlaten, voor hem lege,
bos.
[9] Reeds het dier bezit zoveel liefde
dat het zichtbaar verlangt naar zijn soortgenoten, hoeveel te meer dan een met
diep gevoel, geest en rede begaafd mens! Wat baten hem alle grote kundigheden
en talenten als hij daarmee niemand dan alleen maar zichzelf zou kunnen
helpen?!
[10] En aan de hand van deze
waarnemingen kan ik dan ook gevoeglijk aannemen -dat wil zeggen volgens onze
menselijke begrippen -, dat het voor God de Heer tenslotte toch wel erg saai
moest worden, hoewel Hij toch de gehele oneindigheid vol onovertrefbare,
wondere werelden om Zich heen zou hebben, maar waarop geen levend wezen zou
bestaan dat Degene, die het uit Zijn liefde had geschapen, zou kennen en
liefhebben, en dat veel plezier zou beleven aan de talloze wonderwerken van
Zijn wijsheid, macht en kracht. Maar om Hem te kunnen kennen en lief te hebben,
moet de Schepper het schepsel -en de Vader het kind -zó tegemoetkomen en Zich
zó aan hem openbaren dat het voor het schepsel en vooral voor het kind mogelijk
wordt de Schepper, de Vader, als zodanig te kennen.
[11] Als aan deze voorwaarde niet
wordt voldaan, heeft God tevergeefs engelen en mensen en ook alles wat bestaat
geschapen. Hij zou dan zonder meer eeuwig alleen blijven en Zijn schepselen,
hoe mooi ook, zouden net zoveel van Hem weten als wat het gras weet van de
maaier die het afmaait en tot hooi laat drogen.
[12] God heeft Zich echter op de
daartoe meest aangewezen wegen altijd zeer duidelijk geopenbaard aan Zijn naar
de ware levensvrijheid zoekende wezens, die met alle rede en verstand begaafd
zijn, en hij heeft ze voorbereid op deze komst van Hem. Met deze komst is nu
echter ook al het beloofde vervuld. De schepselen zien Hem zoals zichzelf in
vlees en bloed, Hij gaat geheel als mens onder hen rond en leert hen als
eeuwige Vader hun grote en eeuwige bestemming kennen.
[13] Zo is alles dus nu zoals het zijn
moet en het hangt nu alleen van ons mensen af, de aanbevolen levensmiddelen
heel nauwgezet te gebruiken, en dan is het grote, dubbele doel bereikt,
namelijk: Het kind heeft zijn eeuwige, heilige Vader herkend, het ziet Hem met
liefdevolle ogen en verheugt zich buitengewoon over Hem, en de Vader verheugt
Zich er ook buitengewoon over dat Hij nu niet meer alleen is, maar in het
stralende midden van Zijn kinderen, die Hem kennen, loven, boven alles
liefhebben en steeds opnieuw Zijn wondere werken met verbazing aanzien, zeer
bewonderen en Zijn oneindige macht en wijsheid prijzen! En zowel voor de
Schepper als voor het schepsel moet dat een overvloeiende bron van zaligheid
zijn! - Heb ik nu fout of goed geoordeeld?"
240
Raphaël’s vraag over de vervulling van de belofte
[1] RAPHAËL zegt: "Heel goed, zo
is het en niet anders! Jouw vlees en bloed hebben je dat echter niet geopenbaard,
maar de geest van het woord van de Heer. Het is goed dat jullie dat nu weten!
Maar deze kennis moeten jullie nu voor jezelf houden! Want het vereist zielen
zoals die van jullie om dat te begrijpen, voor de anderen is het voldoende dat
ze God kennen en Hem als Vader boven alles liefhebben. Mochten jullie echter
waarachtig grote zielen vinden, dan kunnen jullie hun ook datgene vertellen,
waarover wij nu al meer dan twee uur hebben gesproken. Maar nu lieve vrienden
nog over iets anders!
[2] Als medewerkers van het Rijk van
God zal het je op jullie wegen en paden.heel vaak overkomen dat leerlingen
jullie indringend gaan vragen: 'Uw leer is wel heel verheven, mooi en
aangrijpend, maar van een vervulling van de belofte die u ons heeft gegeven,
zien wij nog steeds niets. Wij moeten de stem van de Vader in ons horen, ja de
Vader zelfs te zien en te spreken krijgen wordt ons beloofd, maar van dat alles
hebben we tot nu toe nog niets gemerkt. Als uw leer waarheid bevat, moeten de aan ons gemaakte beloften uitkomen. Wij
houden ons aan alles, maar merken nog steeds niets van een vervulling van de
door u aan ons gedane beloften! Vertel het ons en geef ons antwoord, en zeg het
ons open en eerlijk waaraan het ligt dat uw beloften aan ons niet en nooit in
vervulling gaan!' -Wat zullen jullie in zo'n geval dan tegen hen zeggen?"
[3] Alle drie zetten ze bij die vraag
grote ogen op en MUREL zegt: "Vriend, als wij iets beloven in vertrouwen
op Gods getrouwe woord, en onze leerlingen de leer daadwerkelijk navolgen, mag
de Heer ons natuurlijk niet op een bepaalde manier in de steek laten, want dan
zou het zeker verstandiger zijn de leer niet uit te dragen, dan ten opzichte
van de mensen daarmee in de steek gelaten te worden!
[4] En ik zou hier zelfs heel oprecht
willen opmerken, dat het op een soortgelijke manier in de steek gelaten worden
door God, altijd een heel belangrijke, bijkomende reden was voor het verval der
godsdiensten! Want de gedane beloften zijn om de een of andere verborgen reden,
ten opzichte van de gelovigen, of niet geheel, of heel vaak ook helemaal niet
vervuld. Daarom moesten de leraren kunstmatige middelen aanwenden om niet heel
smadelijk door het volk behandeld te worden! Dat maakte dat het volk zijn
zinnen al snel op het uiterlijke richtte, en zo'n bedrogen volk was dan
geestelijk niet meer aanspreekbaar.
[5] Dat zou de Heer daarom al de
verbreiders van Zijn leer niet meer aan moeten doen. Hij zou ze nooit meer in
de steek moeten laten en vooral niet op momenten, dat zij als voornaamste
bewijs van de waarheid en goddelijkheid beweerd hebben dat Zijn beloften zeker
waarheid zullen worden. Want ik zou liever de eenvoudigste straatveger zijn,
dan een tot het uiterste geplaagde Jeremias! Als men daardoor iemand van nut
was, zou het nog niet erg zijn. Maar van nut kan toch nooit sprake zijn als men
de mensheid alleen maar ergert!"
[6] RAPHAËL zegt: "Maar, beste
vriend, in je ijver dwaal je helemaal van datgene af, wat ik je eigenlijk
vroeg! De Heer zal het Zijne, wat Hij beloofd heeft, altijd en eeuwig doen.
Maar het gaat er alleen maar om of jullie heel precies de volledig geldige
voorwaarden kennen waaronder de Heer de gedane beloften altijd meteen in
vervulling laat gaan!
[7] Want bij een mens kan vaak een
kleinigheid ervoor zorgen dat een gegeven belofte niet in vervulling gaat. Dan
moeten jullie als echte leraren precies weten, wat de leerling nog mist om het
meesterschap te bereiken. Wel, daar gaat de vraag over die ik je net
stelde!"
241
Het rijk van God in het hart van de mens
[I] "Maar omdat ik wel zie dat
jullie de door mij gestelde vraag in geen geval kunnen beantwoorden, zal ik
deze zelf voor jullie, die een beter begrip hebben, toereikend beantwoorden.
Jullie moeten echter goed opletten en mijn antwoord diep in je hart griffen. Want
er hangt veel van af, tenslotte zelfs alles, dat jullie de voorwaarden heel
precies kennen die noodzakelijk zijn voor het volledig bereiken van het ware
kindschap van God, omdat zij volgens de onveranderlijke, goddelijke orde noodzakelijk
zijn.
[2] Jullie weten dat ieder mens
zichzelf, geheel onafhankelijk van de almacht van de goddelijke wil, vrijwillig
volgens de erkende, goddelijke orde moet bekwamen en vormen om zo een vrij kind
van God te worden.
[3] Het aanbevolen krachtigste en dus
werkzaamste middel daarvoor is de liefde tot God en in gelijke mate de liefde
tot de naaste, of deze nu een man of een vrouw, jong of oud is, dat maakt geen
verschil.
[4] Bij de liefde behoren de ware
deemoed, zachtmoedigheid en geduld, omdat de ware liefde zonder deze drie niet
kan bestaan en geen echte en zuivere liefde is.
[5] Maar hoe kan een mens bij zichzelf
constateren of hij zich werkelijk volgens de goddelijke orde in de zuivere
liefde bevindt?
[6] De mens moet bij zichzelf nagaan
of hij, wanneer hij een arme broeder of een arme zuster ziet of wanneer deze
naar hem toe komen om hulp, in zijn hart een drang voelt die hem zichzelf doet
vergeten en waarbij hij met veel vreugde en zonder beperking liefdevol wil
geven! Voelt hij dat, en dat natuurlijk oprecht en levendig, dan is hij als een
echt kind van God reeds rijp en klaar, en de gegeven beloften die een op die
wijze gereed kind van God kan verwachten, beginnen dan volle werkelijkheid te
worden en wonderbaarlijk in woord en daad zichtbaar te worden, en daardoor zal
jullie leraarschap bij je leerlingen gerechtvaardigd zijn.
[7] Die leerlingen echter bij wie de
beloften zich niet openbaren, zullen dat voorbeeld voor ogen moeten houden, en
het aan zichzelf moeten wijten als bij hen de gegeven beloften nog steeds niet
zichtbaar worden, want zij hebben hun hart nog niet geheel opengesteld voor de
arme, naaste medemens.
[8] De liefde tot God en het
vrijwillig volgen van Zijn onderkende wil, zijn in het hart van de mens het
eigenlijke, hemelse element. Dit element is het vertrek en de woonkamer van de
goddelijke geest in ieder mensenhart. De naastenliefde is de deur naar deze
heilige woonkamer .
[9] Deze deur moet geheel geopend
zijn, opdat de overvloed van het goddelijke leven kan binnenstromen, en de
deemoed, de zachtmoedigheid en het geduld zijn de drie wijd geopende ramen,
waardoor het heilige woonvertrek van God in het mensenhart door het
overweldigende, hemelse licht stralend wordt verlicht en met de overvloed van
al het hemelse leven wordt verwarmd.
[10] Daarom hangt alles af van de
vrije, vreugdevolle en oprechte naastenliefde. De grootst mogelijke
zelfverloochening is zelf de openbaring van de beloften. -Hier heb je nu het
juiste antwoord op de allerbelangrijkste levensvraag. Denk er over na en breng
het in toepassing, dan zullen jullie gerechtvaardigd zijn voor jezelf, voor je
broeders en voor God! Want wat nu de Heer zelf doet, zullen ook de mensen
moeten doen om gelijk aan Hem, en zo Zijn kinderen te worden. -Hebben jullie
dit allemaal begrepen?"
242
Echt geestelijk leven
[1] Toen Raphaël klaar was met de hem
door Mij ingegeven toespraak, waren ze alle drie zeer verwonderd en MATHAËL
zei: "Wij hebben je waarachtig levende, heilige woorden goed begrepen, en
ook voor het eerst helemaal datgene, wat David heeft bedoeld toen hij in zijn
goddelijke psalmen sprak: 'Maak de deuren hoog en de poorten wijd, opdat de
koning der ere binnen trekke!' Maar de toepassing! O, waar staat die?! Wat is
er voor nodig om dat in het volle leven uit te voeren!
[2] Een arm mens geef je heus wel eens
wat, en dan is de kleinigheid die je een behoeftige hebt gegeven, ook helemaal
geen bezwaar. Maar dat gebeurt dan veel meer uit verstandelijke overwegingen,
dan uit het gevoel van naastenliefde!
God, hoe ver is de mens van het doel verwijderd door zijn verstand en
door zijn koude oordeel, waarin zich totaal geen liefde bevindt! Wie een arme
uit echte broeder en naastenliefde iets geeft en er daarbij nog een ware,
deemoedige vreugde aan beleeft dat hij zijn broeders en zusters in de naam van
Jehova zoveel mogelijk goeds heeft gedaan en tevens altijd de vurige wens in
zich heeft nog veel meer goeds te doen en al zijn arme broeders en zusters zo
gelukkig mogelijk tracht te maken door alle mogelijke vriendelijkheid, raad,
woorden en blijmoedige daden, ja, hoe onmetelijk hoog staat dan de ziel en de
geest van zo'n mens voor God de Heer! Maar waar staan wij pas met onze harde
harten en geringe, verstandelijke vermogens?!
[3] O, hemelse vriend! Je hebt ons met
je vraag en zelf gegeven antwoord goed te kijk gezet! Nu weten we pas goed waar
we staan en waar we aan toe zijn! Heer! -schud onze harten wakker en laat deze
gloeien in de ware en vurigste naastenliefde, anders is Uw gehele, nog zuiver
goddelijke levensleer niets anders dan een ijdel moreel esthetisch woordenspel
zonder kracht en uitwerking!
[4] Nu zie ik ook mijn hele levensweg
tot op heden. Hij was eigenlijk, op z'n zachtst gezegd, niet juist en daarom
bereikte ik niets!
[5] Nu begin ik pas de eigenlijke,
ware weg te onderkennen en nu weet ik waaruit de beloften en hun vervullingen
bestaan. Ik weet nu wat mijzelf nog mankeert en wat diegenen zal mankeren, bij
wie de beloften ondanks de aanvaarde, goddelijke leer niet vervuld zullen
worden en hoe zij op de enig juiste weg te brengen zullen zijn. Maar daarnaast
zie ik ook in dat Ik zelf nog zeer veel zal moeten doen om met mijzelf helemaal
in het reine te komen!
[6] Wij hebben wel een grote
voorsprong in de geloofssfeer, omdat de Heer Zelf hier bij ons is en ons door
woord en daad leert, -zodoende staat de hele hemel hier ook wijd voor ons open
en Gods engelen leren ons de hemelse wijsheid en de eeuwige, goddelijke
levensorde. Maar de vorming van het..hart is toch alleen aan ons overgelaten!
Met hulp van de Heer zullen wij echter ook daarmee klaarkomen!
[7] Weten en voelen zijn twee heel
verschillende dingen. Het weten kan men zelfs door de ongevoeligste vlijt en
wereldwijsheid door ervaring bereiken, maar om tot het juiste gevoel te komen
heeft men meer nodig dan veelleren en ondervinden!
[8] Als men veel kennis. heeft, geeft
dat het menselijk hart nog geen gevoel, en ook met altijd de juiste wil en
ondervinding kan ons zowel in het slechte als in het goede, kennis verschaffen,
maar alleen een juist gevoel brengt alles tot leven en ordent alles en geeft
rust en zaligheid. Daarom moet reeds in de beginfase van de vorming van de mens
tot een waar mens, vóór alles op zijn hart gelet worden!
[9] Want als het hart niet meteen in
het begin is bewerkt, maar slechts het verstand, verhardt het hart zich en wordt
weldra door de eisen van het verstand hoogmoedig! Als het hart echter eenmaal
hoogmoedig is, staat het vrijwel niet meer open voor de vorming van het gevoel.
Er moeten dan al behoorlijke vuurproeven komen, bestaande uit allerlei ellende
en nood, en het hart moet allerlei druk ondergaan, om als geknede was week,
zacht en gevoelig te worden voor de nood en de ellende van de treurende
medemens !
[10] Wij danken jou, en door jou de
Heer, voor deze heel belangrijke les, waardoor ik nu pas duidelijk weet wat ik
in de toekomst zal moeten doen; zowel voor mijzelf als voor al diegenen, die
door mij het heerlijke en reine licht uit God zullen ontvangen."
243
Hinderpalen voor de vervulling der beloften
[I] RAPHAËL zegt: "Mij komt dank noch
eer toe, maar alles is voor de Heer!
[2] Het is echter goed dat jullie het
met de juiste levensernst hebben begrepen! Dit middel zullen jullie altijd
iedereen kunnen aanreiken, die komt en zal zeggen: 'Vriend, ik heb wel alles
tot nu toe gedaan, en geloofd wat je mij hebt geleerd, maar van de beloofde
uitwerkingen heeft er zich tot op heden nog geen enkele voorgedaan! Wat moet ik
dan nog meer doen? Ik heb de goede, oude leer van mijn vaderen verlaten waarin
zij heel vaak alle troost, de beste raad en de nodige hulp in allerlei noden
vonden, en deze nieuwe leer laat mij samen met mijn buurman in de kou staan.
Geen verzoek wordt ook maar verhoord en geen duistere twijfel verlicht! Waar is
die heerlijke god van jou, namens wie jij ons alle geluk en andere wonderbaarlijke
dingen hebt beloofd?!'
[3] Je zult hem dan eenvoudig zo
kunnen antwoorden: 'Vriend, dat ligt niet aan de leer, maar aan jouw onbegrip!
Je hebt de leer wel met je verstand opgenomen en ook geprobeerd je zelfs streng daaraan te houden en toen gewacht op
de goedgunstige vervulling van de belofte. Je deed echter alleen maar goed
volgens de leer vanwege de belofte, waar je voordeel van verwachtte, en niet
terwille van het goede! Je was slechts met je verstand bezig, maar nog nooit
met je hart! Dat bleef hard en koud net als vóór het ontvangen van de zuiver
goddelijke leer. Daarom ontving je noch door de daad, noch door het dode en
blinde geloof de vervulling van de jou gegeven beloften!
[4] Schud je hart nu wakker! Doe alles
wat je doet vanuit de ware levensgrond! Heb God boven alles lief terwille van
Hemzelf en zo ook je naasten!
[5] Doe uit levensovertuiging het
goede terwille van het goede en laat je geloof of hetgeen je doet geen
aanleiding zijn om te vragen, of de vervulling van de belofte nu wel zal komen
of niet! Want de vervulling is een gevolg van datgene wat je levend in je hart
gelooft en voelt, en uit vurige liefdedrang doet. Maar zoals je tot op heden
hebt geloofd en gedaan, leek je op een mens die in zijn droom heeft geploegd en
gezaaid en daarna in wakende toestand wilde oogsten, maar geen akker en geen
vrucht vond.
[6] Het weten, geloven en handelen van
het mensenverstand is een ijdele droom en bezit geen waarde voor het leven. De
mens moet alles in zijn hart opnemen; dáárin bevindt zich het leven. Wat hij in
zijn hart zaait, zal opgroeien en de beloofde vruchten dragen.
[7] Wie niet zo zijn leven weet te
regelen of wil regelen, en ook in geloof en denken zelfzuchtig is, zal nooit de
vervulling van de belofte zien, want deze is de vrucht van de daden van het
hart!'
[8] Als jullie degene die jullie naar
de nog niet gekomen vervulling der belofte zal vragen, zo zullen antwoorden,
zal hij je wel met rust laten en zich in gaan spannen om in zijn hart
waarachtig tot daden te komen.
[9] Als hij zover komt, zal bij
hemzelf wel zichtbaar worden dat de belofte van de leer van God niet ijdel en
inhoudsloos is. Gaat hij echter door met alleen maar zijn verstand te
raadplegen en daarnaar te handelen, dan zal hij het aan zichzelf te wijten
hebben als hij gedurende zijn gehele aardse leven geen vervulling van de gedane
belofte zal bereiken -en ook in het hiernamaals heel moeilijk! -Zeg eens, of
jullie dit alles echt vanuit de levensgrond begrijpen!"
[10] PHILOPOLD zegt dan tenslotte ook
weer: "O, hemelse vriend! Wie zou dat nu niet begrijpen! Wie, zoals jij,
alleen nog in zijn hart leeft, denkt en voelt, begrijpt alle
levensaangelegenheden van het hart heel goed en duidelijk. Wie echter slechts
in zijn hersens leeft, denkt en voelt, vindt de levensaangelegenheden zonder
meer toch al belachelijk en zonder betekenis. -Deze zaak is nu zeer
begrijpelijk en duidelijk afgehandeld en ik merk dat het in het oosten begint
te schemeren en de morgenster staat al behoorlijk hoog. Daarom vind ik dat we
nu over iets anders moeten beginnen!"
244
De vrije wil van een engel
[I] MUREL zegt: "Dat zou allemaal
wel heerlijk, goed en mooi zijn, als je maar wist waarover! Wat zou je er van
denken als onze goede, hemelse vriend ons iets vertelde over de morgenster?
Want als wij leraren worden van het levende werk van God, kunnen wij nooit
teveel over alle mogelijke zaken weten! Want wij zullen te maken krijgen met
allerlei soorten mensen, die van alles aan ons zullen vragen. Als wij niet in
staat zijn hun voldoende opheldering te geven, zullen zij bij ons weggaan en
ons bespotten en verachten, maar als wij hun alles voldoende uit kunnen leggen,
zullen zij daarna ook naar andere zaken luisteren en ons evangelie aannemen!
Philopold, wat zou jij iemand antwoorden die je vroeg, wat nu precies de
morgenster was?"
[2] PHILOPOLD zegt: "Vriend! Dan
zou ik hem er op wijzen dat hij dat zelf en door eigen waarnemingen te weten
komt, als hij zijn leven zal inrichten volgens de hemelse heilsleer. Doet hij
dat echter niet, dan helpt al mijn uitleg hem ook niet, omdat hij zich van dat
alles niet zou kunnen overtuigen. Met het blinde geloof is trouwens niemand
gediend. Vandaag gelooft hij het, maar morgen komt hij iemand tegen die hem
meer overtuigt en dan gelooft hij die op zijn woord, natuurlijk met even weinig
nut voor zijn leven als toen hij de dag ervoor óns geloofde.
[3] De mens moet daarom zover gebracht
worden dat hij het wezen van de dichtbijzijnde en ook van de verre dingen, in
zichzelf ziet, zich daar bewust van wordt en deze dan in het levende licht van
zo'n innerlijk bewustzijn bekijkt. Als hij het zóver heeft gebracht, wat echt
niet onmogelijk is, heeft hij van ons daarover geen onderricht nodig!
[4] Naar mijn mening doen wij genoeg,
als wij de mens de enig ware en duidelijke levensweg laten zien. Al het andere
komt dan wel vanzelf, zoals ook onze hemelse vriend zo mooi heeft aangetoond
dat men in zekere zin slechts de juiste vrucht in een akker behoeft te leggen,
waarop deze dan uit zichzelf voortbrengt en tot wasdom komt. Maar voor ons zelf
en voor ónze bemoediging kan de hemelsbode ons net zo goed de ogen openen voor
het zien van de morgenster, als hij eens door de gal van een vis de oude Tobias
de ogen heeft geopend, want hij lijkt mij dezelfde Raphaël te zijn, die eens de
jonge Tobias heeft geleid!"
[5] MATHAËL zegt: "Je zou best
gelijk kunnen hebben! De namen zijn gelijk en de wijsheid eveneens, en in dat
geval is onze hemelse vriend een echte oogarts en kan hij ons de morgenster
best wat nader belichten als hij wil en mag! Want bij hem hangt alles heel
sterk af van de wil van de Heer. Zelf
heeft hij geen eigen wil zoals wij onze volkomen eigen en vrije wil
hebben."
[6] RAPHAËL merkt dan op: "Je
hebt heel mooi gesproken, maar in de aard der zaak is ook mijn wil niet zo
gebonden als jij denkt! Ik ben ook een vat en niet alleen maar een zuivere
uitstraling van de goddelijke wil. Ik voel heel goed wat ik wil en daarnaast
wat de Heer wil.
[7] Ik neem de wil van de Heer echter
gemakkelijker, duidelijker en sneller waar, dan jullie mensen, en dan maak ik
mijn wil met de snelheid van de gedachte geheelondergeschikt aan de wil van de
Heer, en daardoor moet ik dan evengoed gezien worden als een zuivere
uitstraling van de goddelijke wil. Ondanks dat, heb ik toch een geheel vrije
wil, en ik zou net als een mens tégen de wil van de Heer kunnen handelen. Dat
is echter toch niet mogelijk, omdat ik de wijsheid in zo'n grote mate bezit dat
ik, zelf licht zijnde uit het goddelijke oerlicht, te veel de eeuwige,
onveranderlijke rechtvaardigheid van de goddelijke wil als het allerhoogste
levensgoed van alle mensen, engelen en werelden erken, en daarom uit eigen
overtuiging slechts de duidelijk herkende, goddelijke wil tot uitvoering
breng, en dan de mijne altijd volkomen ondergeschikt maak aan de goddelijke.
[8] Als jullie dus willen dat ik
jullie de morgenster onthul, die de heidenen 'Venus' noemen, kan ik dat volgens
mijn eigen wil wel doen, als de wil van de Heer daar niet tegen is. Zou dat het
geval zijn, dan zou ik jullie zeker geen uitleg geven. Wat ik tegen jullie zeg,
is dus afkomstig uit mijn kennis en wijsheid, die echter natuurlijk geen andere
kan zijn dan de goddelijke, omdat mij steeds alleen maar de goddelijke wil
doorgloeit, die mij laat handelen en spreken. Als jullie dus de morgenster naar
aard en werkelijkheid willen kennen, wil ik jullie dat plezier wel doen en hem
aan jullie laten zien." -ALLE DRIE zeggen: "Doe dat, lieflijke,
hemelse vriend!"
245
Op Venus
[I] Toen legde Raphaël bij ieder de
handen tegelijkertijd op voorhoofd en borst en op hetzelfde ogenblik waren de
drie met de ogen van hun ziel aanwezig op de planeet Venus en kregen een goede
indruk van bodem, schepsels en inrichting en hoorden zelfs de daar aanwezige
mensen spreken juist tijdens een bijeenkomst ter verering van de grote Geest
der geesten. En daar werd het volgende gezegd: "Mensen van deze mooie
aarde, die de grote Geest schiep zoals Zijn oog dat wenste, wij zijn hier
bijeen om deze grote Geest onze lof en onze verering op te dragen! De grote
Geest is zeer machtig en wijs, daarom kunnen wij Hem ook alleen maar eren door
ons tegenover Hem in al ons handelen zelf als wijzen te gedragen. De ware
wijsheid bestaat uit de grootst mogelijke orde. De hoogste graad van deze orde
is de symmetrie. Laten wij ons zelf beschouwen als het hoogtepunt van de gehele
schepping! Hoe symmetrisch is de bouw van onze ledematen! Welk een gelijkenis
hebben onze beide ogen, onze beide oren, onze beide handen en onze beide
voeten! Kijk naar onze gestalte! Wie kan er zeggen dat er tussen ons niet de
grootst mogelijke, fysiologische gelijkenis bestaat? Als er in onze karakters
en temperamenten geen verschil zou zijn, zou er geen persoonlijke herkenning
mogelijk zijn!
[2] Daaraan zien wij, net als aan veel
andere dingen, dat de wijsheid van de grote Geest het grootste: welbehagen moet
hebben aan volkomen symmetrie, en daarom zullen wij bij alles wat wij doen en
verrichten zeer streng de hand houden aan de symmetrie! Niemand moet zijn huis
dan ook maar een haarbreedte groter maken dan dat van zijn buurman, ook geen
andere vorm geven en ook, bij het plaatsen, geen haar buiten of binnen de
rechte lijn zetten, want dat zou niet welgevallig zijn aan de grote Geest en
Hij zou zo'n buiten de orde vallend huis niet zegenen.
[3] Ook zien wij aan alle schepselen,
dat de grote Geest het meest houdt van de ronde vorm. Want hoe volmaakter een
schepsel is, des te volmaakter is ook de ronding van zijn vorm. Daarom moeten
ook wij alles wat wij maken afronden, want daaraan heeft de grote Geest een
bijzonder welgevallen en dat moet Hij ook wel hebben omdat wij, wezens naar
Zijn evenbeeld geschapen en met Zijn zintuigen begaafd, ook alleen aan ronde
vormen het grootste genoegen beleven. Daarom is voorschrift, dat alles wat wij
maken behoorlijk rond moet zijn. Wie zonder noodzaak en wettige toestemming
iets hoekig en zelfs spits maakt, roept het misnoegen en de toorn van de grote
Geest over zich af!
[4] Verder zien we dat de mooie,
rozeachtig witte kleur ongetwijfeld voor de grote Geest het meest aangenaam
moet zijn, omdat Hij ons, Zijn meest volmaakte schepsels, die kleur heeft
gegeven. Dus moeten wij déze kleur vooral bij onze kleding speciaal in ere
houden en de voorkeur geven, en wij mogen ons niet laten verleiden andere
kleuren voor onze kleding te kiezen, want ook dat zou de grote Geest
onaangenaam treffen!
[5] Ook moeten wij alleen daar, waar
het echt nodig is, geheel rechte lijnen gebruiken, zoals ook de grote Geest
zich alleen dáár van een geheel rechte lijn bedient, waar het onvermijdelijk
is! Overal elders zien wij rondingen en daarom is het noodzakelijk, als wij de
grote Geest in alles na willen volgen, en volmaakt willen zijn, om ook deze
maat en deze vorm zo strikt mogelijk in acht te nemen.
[6] Wij weten echter, dat wij de preciese
uitvoering daarvan slechts door middel van de volmaakte rekenkunde en vaardige
meetkunde kunnen bereiken. Daarom is het ook weer voor ieder de hoogste plicht
om deze kunst en wetenschap in de eerste plaats te beoefenen, want anders zou
een mens de grote Geest iedere dag wel duizend maallelijk en verachtelijk voor
moeten komen! Want de grote Geest ziet en meet alles ieder ogenblik. Waar Hij
in zo'n Hem alleen welgevallige orde een onzorgvuldigheid aantreft, daar laat
Hij Zijn oog en dus ook Zijn zegen niet meer op rusten, zodat daar niets kan
gedijen!
[7] Zijn deze hoofdpunten bij ons
echter geheel in orde, dan spreekt het vanzelf, dat wij ook in ons denken en
willen orde moeten hebben, want de uiterlijke volkomen symmetrie in alles moet
noodzakelijkerwijs de innerlijke symmetrie van de ziel tot gevolg hebben, wat
de grote Geest natuurlijk het belangrijkst vindt.
[8] Hoe snel zou hoogmoed en
verderfelijke minachting van de ene mens ten opzichte van de andere binnen
sluipen, en armoede, ellende en behoeftigheid. Slechts door in alles de
symmetrie zeer streng te handhaven, wordt dat slechte steeds op afstand
gehouden en op die wijze leven we allen gelukkig, omdat niemand zich kan
verbeelden beter te zijn dan zijn naaste.
[9] Waar de grote Geest Zelf een asymmetrie
noodzakelijk heeft geoordeeld, schaadt het ons ook niet, maar brengt het
alleen voordeel. We kunnen bijvoorbeeld niet allemaal even oud zijn. Weliswaar
is dit volgens de strikte orde niet juist, maar de grote Geest compenseert dit
volledig doordat de ouderdom, rijk aan kennis en ervaringen, de jeugd net zo
rijk maakt als de ouderdom zelf is!
[10] En zo zijn er nog meer van
dergelijke ongelijkheden in de symmetrie van de ordeningen van de grote Geest.
Zij dienen echter slechts om ons te leren dat er ook naast de grootste orde,
wanorde is, die niet gezegend is omdat deze is toegelaten, maar alleen opdat
wij daardoor het slechte gemakkelijker herkennen. Laat niemand met een
gescheurd gewaad rondlopen, maar direkt het gat met een passende lap verstellen,
als hij zich geen nieuw gewaad kan maken!
[11] Bij sommigen is echter
opgevallen, dat zij zich bij het maken van een langere tocht bedienen van een
slag of steunstok. Dat is tegen de orde en moet vermeden worden! Wie vanwege
zijn ouderdom tóch een stok gebruikt, moet twee gelijke stokken nemen, vanwege
de symmetrie in iedere hand één, om geen aanstoot te geven in de ogen van de
grote Geest!
[12] Ook werd opgemerkt dat enkelen
hun tuin anders inrichten en anders indelen dan de mooie tuinen van de
ordelievende buren. Dat is de grote Geest niet welgevallig en ook zou zich
daardoor onder jullie nijd en naijver kunnen ontwikkelen, wat voor de grote
Geest helemaal iets ontzettends zou zijn! Zorg er daarom voor dat er in jullie
tuinen en op jullie akkers dezelfde orde heerst! Als tuinen en akkers er zo
lieflijk geordend bijliggen, doet dit het oog van de grote Geest echt genoegen
en de zegen laat dan niet op zich wachten.
[13] Zorg ook in jullie huizen voor
een zodanige orde dat, als een buurman het huis van een ander betreedt, het hem
daar niet vreemd voorkomt, maar net zo eigen als in zijn eigen huis! Dat ziet
de grote Geest ook met groot welbehagen, want jullie zijn allen één familie
voor de grote Geest en jullie moeten nooit van elkaar vervreemden.
[14] Ook al zou iemand van het einde
der wereld hierheen komen, dan moet het voor hem toch zó zijn alsof hij thuis
in zijn land in zijn eigen huis was! Zoiets ziet de grote Geest graag en Zijn
zegen blijft niet achterwege.
[15] Enigen hebben het wel gewaagd, om
aan een grote watervlakte vreemdsoortige gebouwen te bouwen, die de omgeving
sieren; maar dat is de grote Geest niet welgevallig. En wat de grote Geest niet
prettig vindt moeten wij ook niet prettig vinden!
[16] Verzorg en behandel de tamme
huisdieren goed, want ook zij zijn werken van de grote Geest en ervoor bestemd
om nuttig voor jullie te zijn. Zij zijn levende werktuigen en daarom moeten wij
ze in hoge eer houden.
[17] Ook moet niemand zonder noodzaak
ook maar het kleinste plantje vernielen, want dat zou ondankbaar zijn tegenover
de grote Geest, wat ons geen zegen zou brengen. De wegen moeten schoon gehouden
worden
en jullie moeten er geen gras op laten
groeien opdat het niet vertrapt en in de groei gestoord wordt! Doe dit alles
nauwgezet en jullie zullen nooit nood lijden!
[18] Beschouw mijn woorden als de mij
voor jullie geopenbaarde wil van de alwijze en almachtige, grote Geest én houd
je daar nauwgezet aan, dan zullen jullie hier gelukkig zijn en zalig aan de
andere zijde, in die wereld waarvan ons de zielen die van ons gescheiden zijn,
zeggen dat zij uitermate mooi en heerlijk is en waarin wij ook meermalen de
grote Geest en Zijn stralende dienaars te zien zullen krijgen.
[19] Tot slot moet ik jullie echter
nog iets meedelen wat een lichte geest mij reeds geruime tijd geleden heeft
meegedeeld en nu weer, maar nog veel duidelijker dan eerst. 's Nachts zien
jullie wel de blinkende, grote ster, die door een kleine vergezeld wordt. De
mooie, heldere Kapra (zo noemen de Venusmensen deze aarde) kennen jullie maar
al te goed, maar jullie allen weten niet wat Kapra is. Vroeger wist ik het ook
niet. De Geest vertelde het mij echter en toonde mij in een soort droomtoestand
Kapra als een wereld en aarde die even groot is als de aarde die ons draagt.
[20] De kleine, Kapra steeds
begeleidende ster is ook een aarde, maar aanmerkelijk kleiner dan Kapra zelf.
Deze kleine aarde is erg kaal en voor de helft geheel zonder wezens.
[21] Maar op de grote Kapra toonde de
Geest mij een mens, en zei: 'Kijk, dit is de Heer! In Hém woont de volheid van
de eeuwige, grote Geest. Van nu af aan zal deze geest in geheel menselijke
gedaante voor al Zijn met rede begaafde schepselen net zo toegankelijk zijn als
de ene mens voor de andere. De mensen van Kapra zijn merendeels Zijn kinderen
en hun wordt allen een grote, goddelijke macht gegeven als zij, deze kinderen,
de wil van deze Mens aller mensen vervullen. Zij die Zijn wil echter niet
vervullen, blijven dom en zwak en worden niet als kinderen aangenomen, maar
blijven evenals de zielen der dieren net zolang dier tot zij zich de wil van de
grote Geest, die in die Ene Mens woont, volledig eigen gemaakt hebben!'
[22] Wij, mensen, moeten daarom altijd
een bijzondere achting voor de mooie, heldere Kapra hebben! Wij moeten echter
de grote Geest, die nu als een volmaakt mens op Kapra woont, ook liefhebben
zoals hier een vrouw haar man en een kind zijn vader en zijn moeder liefheeft,
dan zouden ook wij bij machte zijn de grote Geest eens als mens te zien en te
spreken, -wat de zaligheid die ons te wachten staat zeer zou vermeerderen. Ja,
de Geest die mij dat openbaarde zei zelfs, dat het voor velen van onze aarde
waarschijnlijk niet onmogelijk zou zijn gelijkgesteld te worden met de kinderen
van Kapra.
[23] Geloof dit, nu je dit hebt
gehoord van je leraar en leider, die de waarheid liefheeft, en heb in je hart
eerbied voor die ster, opdat haar licht ons rijkelijk stralen van zegen en
genade moge schenken!"
246
Voordelen van de Venusorde
[1] Na deze toespraak tot zijn
gemeente van de leraar en leider op de Venusaarde, werden de drie door Raphaël
weer gewekt. Intussen was het echter al aardig licht geworden en minder dan een
uur voor zonsopgang, en Mathaël verwonderde zich buitengewoon over datgene wat
hij nu zo levendig had gedroomd. Hij vertelde de droom, en de anderen, Murel en
Philopold, verwonderden zich nog veel meer, omdat zij precies hetzelfde gezien
en gehoord hadden wat Mathaël als zijn droom vertelde.
[2] Maar RAPHAËL zei: "Wel, hoe
beviel het jullie op de morgenster?"
[3] MATHAËL antwoordt: " Ja, als
dat echt de morgenster was, waaraan ik nu helemaal niet meer twijfel, dan
beviel het mij heel goed en de mensen met hun leer en strenge inachtneming van
de harmonie zijn zeker niet dom en moeten zich steeds zeer rein van zeden
gedragen, want onder zulke omstandigheden is een zonde absoluut onmogelijk!
Onder zulke levensomstandigheden zou ik me echter ondraaglijk gaan vervelen,
eeuwig hetzelfde en geen vooruitgang, dat is een soort amfibieleven! Een slak
en een Venusmens hebben blijkbaar één en dezelfde behoefte, wat daar bovenuit
komt, gaat beiden niets meer aan. Nee, vriend Raphaël, de morgenster straalt
heel mooi en is vanaf deze aarde van ons heerlijk om aan te zien, maar als
wereld met zijn mensen en andere schepselen, bevalt hij mij helemaal niet!
[4] Het is natuurlijk wel waar, dat
onder zulke voorwaarden een oorlog onder de mensen van die wereld voorgoed is
uitgebannen, omdat daar ook van een zonde nooit sprake kan zijn, maar mij is
toch een echte zondaar op deze aarde veelliever dan zo'n Venusmens met al zijn
zedelijke reinheid! Zo'n zedelijke reinheid kan ook geen waarde hebben, omdat
daarnaast geen geestelijke ontwikkeling kan plaatsvinden. Want als de
menselijke geest daar volmaakter zou kunnen worden, moest hij door dat
symmetrische gedrag en handelen van de totale morgensterbevolking totaal de
moed verliezen, omdat hij vooruit zou willen, terwijl hij als een boom op zijn
plaats moest blijven staan!
[5] Een geestelijk volmaakt mens op de
Venusaarde zou ook lijken op een boom, die zou kunnen denken en begeren, maar
met zijn wortels toch in de grond geworteld moest blijven staan!
[6] Beste vriend, zeg ons eens, hebben
de Venusmensen dan helemaal geen geest, geen liefde, geen vrije wil en geen
begeerte?! Ze moeten toch kunnen denken en tellen, omdat hun leraar hen vóór
alles de rekenkunde zorgzaam heeft aanbevolen. Maar als zij dat kunnen, moet er
bij hen immers ook een of andere geestelijke vooruitgang mogelijk zijn!?"
[7] De ENGEL zegt: "Zeker, - maar
zij wensen dat niet uiterlijk, maar slechts innerlijk. Want zij zeggen en
erkennen dat een uiterlijk zichtbare vooruitgang belemmerend werkt op het
innerlijk van de geest. Het uiterlijke moet men daarom zo stereotiep en
afgebakend mogelijk maken, het inrichten naar de behoeften van het lichaam, - maar
dan ook geen stap verder, want iedere vooruitgang in het uiterlijke en
materiële is volgens hen een achteruitgang van het geestelijke, innerlijke.
[8] Bij de mensen die het uiterlijke
al te zeer verzorgen, heerst in het innerlijk de meest gewetenloze wreedheid.
Een volk met innerlijke, verborgen geestelijke eigenschappen heeft nog nooit
een naijverige buurman tot oorlog aanleiding gegeven. Wanneer een volk echter
zijn innerlijke, geestelijke grootheid zichtbaar maakte door eenvoudig
uitvoerbare, uiterlijke daden, wekte het daarmee ook meteen de afgunst van een
buurvolk en de oorlog was een feit! Nu dit bij de Venusmensen nooit het geval
is en kan zijn, zijn zij er daardoor dan erger aan toe dan de mensen van deze
aarde?
[9] Uiterlijk heeft daar geen mens
iets voor op de ander, noch in zijn gestalte, noch in zijn kleding en woning,
daarom wordt daar alles slechts naar de innerlijke waarde beoordeeld.
Tengevolge van de gelijke, uiterlijke ontwikkeling hebben ook alle mensen een
geheel gelijke gedaante, die door de altijd gelijke kleding nog meer op elkaar
gelijkend wordt gemaakt dan zij in werkelijkheid is.
[10] Mensen, die niet door allerlei
hartstochten verteerd worden, zullen ook uiterlijk als broeders en zusters op
elkaar lijken. Hoe meer de zogenaamde uiterlijke vorm van de mensen echter van
elkaar verschilt, des te meer is dit ook een teken van de innerlijke
verwardheid, omdat ieder innerlijk zich gericht heeft naar de uiterlijke
voorkeuren, die echter nooit aan elkaar gelijk kunnen worden omdat de nooit te
verzadigen hebzucht, nijd, afgunst, hoogmoed, trots, arrogantie en heerszucht
van de mens daaraan kleeft.
[11] Als je een groene mantel draagt,
je buurman een blauwe en een derde een rode, zullen jullie al gauw vanwege de
voorkeur voor de een of de andere kleur, twist en onvrede krijgen. Als jullie
echter alle drie eenzelfde mantel met dezelfde kleur hebben, dan zal het niet
bij je opkomen om onder elkaar een domme en nietszeggende twist te beginnen
over de grotere of geringere waarde van kleuren en vormen, en je zult tijd
overhouden om over betere dingen en onderwerpen te spreken.
[12] Jullie hebben op de Venusaarde de
totale gelijkheid gezien van alle mensen en hun gelaatsuitdrukking. Alle mannen
leken op elkaar als twee druppels water, en zo ook de meisjes en de vrouwen.
Overal één en dezelfde vorm, maar op zichzelf beschouwd heel mooi en volmaakt.
Dat is ook heel goed.
[13] Op déze aarde is de
verscheidenheid der vormen, al naar gelang de ingebeelde, mindere of grotere
schoonheid, niet zelden reden tot twist, liefde, haat, verafschuwing of een
overdreven, uiterlijke bevoorrechting en voorliefde. Op de Venusaarde is van
dat alles geen spoor te bekennen. De mensen houden daar slechts van elkaar,
afhankelijk van de innerlijk graad van wijsheid. Hoe meer iemand weet te
vertellen over de goedheid, macht en wijsheid van de grote Geest en hoe
zachtmoediger en deemoediger hij wordt, des te meer waarde heeft hij voor zijn
gemeente en des te hoger acht men hem! -Zeg eens, of dat niet ook een zeer
wijze ordening van de Heer is!"
[14] MATHAËL zegt: "Zeker, en ik
zou willen dat onze aarde nu op dezelfde wijze ingericht zou zijn! - Maar nu
gaat de Heer staan en al het volk met Hem! Nu moeten we ogen en oren open
houden, want er zal zeker iets gaan gebeuren! - De negen drenkelingen?!"
UpToDate 2023-2024