Het grote Johannes evangelie
De
Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
UITGEVERIJ
DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse
Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg. Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied - Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon:
05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Inhoud
hoofdstuknummer/omschrijving/tussen
haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd
Cursief worden de plaatsen van
handeling aangegeven.
Jezus en de Zijnen in Kis (vervolg)
I Het kastijden van misdadigers
2 Het hart van een dief.
3 Het juiste gebruik van wonder en
geneeskracht.
4 De druipsteengrot.
5 De geschiedenis van de gevonden
schat.
6 Het ontstaan en verdwijnen van de
druipsteengrot.
7 Het loflied van David.
8 Over het rijk der hemelen.
9 De Heer geeft voorbeelden van hemel
en hel.
10 De wet der orde.
In Nazareth.
11 Het berouw van Jaïrus.
12 Sarah's tweede opwekking uit de
dood.
13 Het gesprek tussen Jaïrus en zijn
vrouw over Sarah.
14 Goddelijke macht.( 12.8.1852)
15 Philopolds getuigenis over de
godheid van Jezus.(17.8.1852)
16 Afscheid van Jaïrus.
17 De Heer legt een tekst van Jesaja
uit.
18 Het wezen van God en het dienen van
God.
19 Onbeschaamdheid en verwarring bij
de Farizeeën.
20 Sarah 's belevenissen in het
hiernamaals.
21 Cyrenius en de tempeldienaars.
22 De ergernis van de inwoners van
Nazareth.
23 Terechtwijzing van de inwoners van
Nazareth.
24 Het aannemen van het eeuwige leven.
25 Het oordeel over de burgers van
Nazareth.
26 De mens en de wet.
27 Gods wet maakt uit mensenmachines
mensen.
28 De zonde toont de mens dat hij mens
is.
29 De zegen van de vrije wil.
30 Samenhang tussen straf en
opvoeding.
31 Jaïrus spreekt over de invloed van
wonderen.
32 Hoofdkenmerken van Gods wezen.
33 Genezing van de zieke familieleden
van een oude Jood.
34 De hebzucht van de Farizeeën.
35 Roban's wijze raad.
36 Roban de zoeker.
37 De komst van Lydia.
38 Het menselijke en goddelijke van
Jezus.
39 Engelenwoorden in het hart.
40 Schepper en schepsel.
41 Het wezen van de ware liefde.
Aan de zee.
42 De jongste dag.
43 Grote en kleine vissen.
In Nazareth.
44 Borus en Sarah.
45 Engelenliefde.
46 Opdracht aan Borus en Sarah.
47 Voorstel aan Jaïrus.
48 Jeruzalem, de 'Godsstad'.
49 Verdeeldheid in de synagoge.
50 Verdediging der oudsten.
51 De nagemaakte ark des verbonds.
52 De verdwenen vuurzuil boven de ark
des verbonds.
53 De oudsten kunnen geen besluit
nemen.
54 De raad van de engelen aan de
tempeldienaars.
55 Volk en bestuur.
56 Verslag van Roban en Kisjonah.
57 Een hulsglobe.
58 De omgang van de aardse mens met de
hemelse Vader.
59 De menselijke leerschool.
60 Het nut van de hartstochten.
61 De waarde van de vrije wil.
62 Het denken in het hart.
63 De terugkeer van satan.
64 Essentie, leven en werk van de
natuurgeesten.
65 Over tovenaars en waarzeggers.
66 De dwaling van Cyrenius.
67 De genezing van de razende.(27
.10.1852)
68 Een evangelie voor de welgestelden.
69 Nogmaals in de grafkelder van
Jaïrus.
70 De opwekking van Josoë.
71 De onsterfelijkheid van Josoë.
72 Het echte dienen van God.
73 Niet alle kennis is goed voor ziel
en geest.
74 Onenigheid tussen Judas en Thomas.
75 Het geheim van de zelfontwikkeling
van de mens.
76 Deemoed en zelfverloochening.
77 De maat van de liefde tot God, de
naaste en zichzelf.
78 De hemelse wijsheid of de duivelse
leugen.
79 Twee engelen bieden Josoë hun
diensten aan.
80 Cyrenius neemt Josoë op.
81 De nieuwe overste.
82 Het einde van Johannes de doper.
83 De nieuwe overste van
Nazareth.(23.11.1852)
84 Het getuigenis van Chiwar.
85 Zegening van Chiwar.
86 Korah, de nieuwe overste, Iaat zich
raden.
87 Chiwar over Jezus.
88 Chiwar over de tempel.
89 Chiwar en de satan.
90 Korah herinnert zich een ontmoeting
in de tempel.
91 De dreiging van Herodes.
92 De vrijheid van de mens.
93 De ideeën van Borus over de aard
van de mens.(29.11.1852)
94 Borus geneest een bezetene.
In de omgeving van Bethabara.
95 Spijziging van vijfduizend mensen
in de woestenij.
Op zee.
96 De leerlingen op de stormachtige
zee.
97 Judas prijst de wonderen van de
Essenen.
98 Het bedrog van de Esseense
wonderen.
99 De levensbeschouwing van de Essenen.
100 De leerlingen, de storm en het
schip.
101 Petrus loopt op de zee.
102 Aankomst in de vrije stad
Genezareth.
In Genezareth.
103 Genezareth. De herberg van Ebahl.
(6/7.12.1852)
104 Zieleheil gaat boven lichamelijk
geluk.
105 De genezing van de Romeinse
soldaten.
106 Hoe de Romeinse hoofdman de wereld
ziet.
107 De hoofdman krijgt uitleg.
108 Verhouding van een profeet tot God
en de mensen.
109 Het verschil tussen een profeet en
de Heer.
110 De gezegende weide. De wandeling
op zee.
111 Het echte gebed.
112 Huisregels en liefde.
113 Prijzen en liefhebben.
114 De gebeden van Jarah.
115 Jarah ziet de geopende
hemel.(17.12.1852)
116 De leer moet verder verteld
worden.(13.1.1853)
117 Aankomst van zieken en Farizeeërs
bij Ebahl.
118 De Romeinse hoofdman en de
tempeldienaars.
119 Gods liefde.
120 Jarah's droom.
121 Er kan een einde aan het geduld
komen.
122 De test van de Farizeeën.
123 De geestelijk doden.
124 Julius trekt fel van leer.
125 De drie documenten.(28.1.1853)
126 De Heer waarschuwt voor de wraak
der Farizeeën.
127 De Heer spreekt over de geest der
liefde.
128 Gesprek tussen Essenen en
Farizeeën.
129 De Heer en de twee Essenen.
130 Een wonderbaarlijke
bergbeklimming.
131 Op de bergtop van de Morgenkop.
132 Ziel, lichaam en geest.
133 De weg tussen hemel en
aarde.(19.2.1853)
134 De opheffing van de zee van
Galiléa.
135 Jarah's bewijs van liefde.
136 Engelenmacht.
137 Geestelijke blik in de schepping.
138 De zelfverloocheningschool in het
hiernamaals.
139 Een blik in de orde der
sterrenwereld.
140 Ontwikkelingsperioden in het
hiernamaals.
141 De geaardheid van de menselijke
geest.
142 Ken Gods werken tot vermeerdering
van de liefde.(5/6.3.1853)
143 Droom en werkelijkheid.
144 God, de volmaakte mens.
145 De werkelijkheid van de
gezamenlijke droom.
146 Jarah toont haar souvenirs.
147 De stem van de Heer in het hart.
148 De natuur en haar geestelijke
betekenis.
149 Verdere geestelijke symboliek.
150 Opdracht aan de Essenen.
151 De gezegende maaltijd op de berg.
152 De hoofdman daagt de satan
uit.(19.3.1853)
153 De afdaling van de berg.
154 De zieken in de herberg bij Ebahl.
155 Liefdevuur.
156 Het mannelijke en het vrouwelijke
der engelen.
157 Aalmoezen en herdenkingsfeesten.
158 De 47e psalm van David.
159 Het hemelrijk moet bevochten
worden.
160 De nachtelijke belevenissen van de
schippers.(11.4.1853)
161 De schippersknecht.
162 Julius werkt de Farizeeën weg.
163 Julius vertelt.
164 Over het volgen van Jezus.
165 Hemelse kwade ingrepen.
166 Slim als slangen en zacht als
duiven. 167 Vertrek uit Genezareth.
Naar Tyrus en Sidon
168 Genezing van de dochter van de
Kananese vrouw.
169 Over de bezetenheid.
170 De wonderbron.
171 Het wonder van de genezing op de
berg.
172 Het leven kan slechts door strijd
behouden blijven.
173 Wonderbare spijziging van de
vierduizend.
174 Het zuurdeeg der Sadduceeën.
175 Valse en ware profeten.
176 Het getuigenis van de leerlingen
over Christus.
177 Marcus, de eigenaar van de hut.
178 Marcus vertelt.
179 Opwinding over het verhaal van
Marcus.
180 De gezegende visvangst.
181 Marcus en de Farizeesche
tiendenjagers.
182 De Heer voorspelt Zijn dood en
opstanding.
183 Cyrenius wordt aangekondigd.
184 Weerzien met Cyrenius.
185 De leermethode van de engel.
186 Het geschenk van Cyrenius aan
Marcus.
187 Pleziervaart op zee.
188 De beperktheid van het menselijk
begrip.
189 Achting gepaard aan liefde.
190 Ontmoeting van Cyrenius en Julius.
191 De hemelse manier van lesgeven.
192 Over de tempelschatting.
193 De veroordeling van de
misdadigers.
194 De wijze toespraak van Jarah.
195 Materie en geest.
196 Verschillende gaven, en
zelfkennis.
197 De beperkte menselijke kennis.
198 Wat is waarheid.
199 De volle waarheid.
200 Het gesprek tussen Jarah en Josoë.
201 Jarah's tuin.
202 Toepassing van de gelijkenis van
Jarah.
203 Het materialisme.
204 Het onkruid blijft als mest
achter.
205 Mensen en volken ontvangen een
gerichte opvoeding.
206 De onzekerheid van Josoë.
207 Josoë's mening over de slavernij.
208 De gelijkenis van de kluizenaar.
209 Deemoedig door de zonde.
210 Wat is het lichaam, wat is de
ziel.
211 Moet de mens lichamelijk eerst
goed verzorgd zijn?
212 De nood als voorwaarde voor de
geestelijke ontwikkeling.
213 Het gevolg van een verzorgd
bestaan.
214 Een vraag over de schepping.
215 Het ontstaan van de eerste mens.
216 Het ontwikkelingsproces van een
tarwekorrel.
217 De geestelijke ontwikkeling van de
mens.
218 Ziel en lichaam.
219 De schepping van hemel en aarde.
220 Aarde en licht.
221 Scheiding van licht en duisternis.
222 Het einddoel van de schepping.
223 De mening van Cyrenius over het
scheppingsverhaal.
224 De val der geesten, de val van
Adam en de erfzonde.
225 De macht van de erfelijkheid.
226 Wereldse zorgen en hun kwade
gevolgen voor de ziel.
227 De val der geesten.
228 Kracht is afhankelijk van
weerstand.
229 De aard van satan.
230 Gods lessen.
231 De ontrouw van Lucifer.
232 Omhulsel en ziel.
233 Over het weten.
234 Marcus mening over de naaste.
235 Marcus redt schipbreukelingen.
236 De uitoefening der naastenliefde.
237 De tweestrijd der Farizeeën.
238 Een verwijzing naar de
naastenliefde.
239 Julius vertelt het plan van de
Farizeeën.
240 Het getuigenis van Jarah over de
Heer.
241 Het oogmerk van de tempel.
242 Het wonder met de steen.
243 De verontschuldiging van de jonge
Farizeeën.
244 Het antwoord van Julius.
Jezus en
de Zijnen in Kis en Nazareth (vervolg)
1
Kis. Het kastijden van misdadigers
[I] De schatten uit de grot van
Kisjonah, bestaande uit goud, zilver en een groot gewicht aan geslepen en ongeslepen
zeer waardevolle edelstenen, komen 's avonds laat aan. Daaronder bevinden zich
ongeveer drie pond geslepen en zeven pond ongeslepen diamanten, net zoveel in
dezelfde staat verkerende robijnen, een zelfde hoeveelheid smaragden,
hyacinthen, saffieren, topazen en amethisten, en ongeveer vier pond parels, zo
groot als grote erwten. Het goud woog meer dan twintigduizend pond en het
zilver vijfmaal zoveel.
[2] Bij het zien van deze ontzettende
rijkdom slaat FAUSTUS zijn handen boven zijn hoofd tesamen en zegt: "O
Heer! Als zoon van een van de rijkste patriciërs van heel Rome heb ik toch ook
wel gelegenheid gehad om grote aardse schatten te zien, maar zoiets heeft mijn
oog nog niet gezien! Dit overtreft alle farao's en ook Croesus, die, volgens de
fabel, van rijkdom niet meer wist wat hij doen moest en in alle ernst een
paleis van goud gebouwd zou hebben, als zijn overwinnaar hem het overtollige
goud niet afgenomen had.
[3] O Heer, aan Wie alle dingen bekend
zijn, vertelt U mij, arme zondaar, nu eens hoe deze twaalf satansknechten zulke
schatten hebben kunnen vergaren! Dat kan nooit op een eerlijke manier te
verwezenlijken zijn, en zeker niet in een kort tijdsbestek! -Hoe was het dan
mogelijk?"
[4] IK zeg: "Vriend, maak je dáár
nu maar niet meer druk over! Het loont ook echt verder de moeite niet nog meer
woorden te verspillen aan dit satansvuil. Dat er echter geen enkele eerlijk
verdiende stater bij zit, daar kun je volledig van overtuigd zijn. Maar als je
precies zou willen nagaan op wat voor duizendvoudig schandalige manieren dit
addergebroed, dit slangenbroedsel, alles bij elkaar geraapt en geroofd heeft,
zou dat toch te lang gaan duren.
[5] Je zult er hopelijk niet verder
aan twijfelen dat het spitsboeven van de allerergste soort zijn; op welke
manier ze in zekere zin nog erger dan spitsboeven zijn, dat behoeft niemand
meer te weten. Volgens de Romeinse wetten hebben ze allang de tienvoudige dood
verdiend, alleen al voor de misdaad van het beroven van de keizerlijke
belastingkaravaan; en de beroving, waarvan wij hier als resultaat deze
onmeetbare schat zien, is even erg, al betreft het nu juist niet zo
rechtstreeks de keizerlijke belastinggelden.
[6] Ook al wist je alles, dan zou je
ze daarvoor toch onmogelijk meer dan één keer kunnen doden. Je kunt wel de
marteling verzwaren, maar Waarvoor? De marteling in de hoogste graad -om in
jullie rechtbanktaal te spreken -is ook direkt dodelijk, en als ze gematigder
is maar des te langer duurt, merkt de gestrafte daar echt niet veel méér van
dan jij van een lastige vlieg. Want de ziel, die te zeer vreest voor de zekere
dood van haar lichaam, mag nog zo materialistisch zijn, ze trekt zich dan toch
direkt terug in haar innerlijkste vertrekken en begint zich vrijwillig los te
maken van haar lichaam, waarin het niet om uit te houden is. Het lichaam wordt
bij zulke gelegenheden totaalongevoelig. Zo'n lichaam kun je dan kwellen zoveel
je maar wilt, het merkt daar weinig of helemaal niets van. Als je het
zielelichaam echter zeer veel pijn tegelijk laat lijden, zal de ziel dat niet
lang vol houden, maar zich uit alle kracht losscheuren, en dan kun je een
geheel dood lichaam koken en braden zonder dat het iets van de straf voelt.
[7] Daarom ben Ik niet voor een straf
waar de dood op volgt, omdat deze voor de gedode van geen enkel belang is en
ook voor welke gerechtigheid dan ook geen bescherming biedt of nut heeft. Want
heb je er één gedood, -dan hebben duizenden je daarvoor wraak gezworen! Maar Ik
ben vanwege de noodzakelijke goddelijke orde er helemaal vóór, om een misdadiger
de strengste kastijding te laten ondergaan en daarmee door te gaan totdat een
algehele verbetering is ingetreden! Een juiste kastijding, die geheel
rechtvaardig op het juiste moment wordt aangewend, is beter dan geld en het
zuiverste goud; want door de kastijding wordt de ziel meer en meer los gegeseld
van haar materie en richt zich uiteindelijk op haar geest. En als de kastijding
dit tot stand heeft gebracht, heeft ze een ziel voor de ondergang en zo de
gehele mens voor de eeuwige dood gered.
[8] Daarom moet iedere rechter volgens
Gods orde zelfs de grootste misdadiger niet met de lichamelijke dood, die
nergens goed voor is, straffen, maar altijd kastijden volgens de zwaarte van de
misdaad. Als hij dat doet is hij een op de hemel gerichte mensenrechter, doet
hij dat echter niet, -een op de hel gerichte rechter, waarvoor hij in der
eeuwigheid nooit loon van God zal ontvangen. Hij zal zijn loon ontvangen van
dat rijk waarop zijn rechtspraak gericht was! -Nu weet je genoeg, en laat nu de
schatten zorgvuldig opbergen! Morgen komen die uit Chorazin ook aan, en dan zal
meteen de verdeling en de verzending van dit duivelsvuil plaats vinden. -Nu
gaan we echter naar de eetzaal, want de avondmaaltijd wacht al op ons! Heus,
deze hele geschiedenis geeft Mij al té veeloverlast, en Mijn tijd roept Mij
dringend naar Nazareth!"
[9] FAUSTUS zegt: "Heer, ik zie
zeer goed in, dat deze afschuwelijke geschiedenis U buitengewoon tegen moet
staan, maar wat is er aan te doen als iets zich zo ontwikkelt? Voor het overige
verzoek ik U, mijn Heer en grootste en beste Vriend, om hier niet eerder weg te
gaan dan ik; want in de eerste plaats ben ik zonder U tot niets in staat, en
ten tweede zou ik zonder U, ondanks mijn liefste vrouw, doodgaan van verveling!
Daarom vraag ik U om deze plaats niet eerder te willen verlaten, dan wanneer ik
met deze zeer lastige geschiedenis klaar ben! Ik hoop met Uw hulp morgen tegen
de middag alles in orde te hebben!"
[10] IK zeg: "In orde! Maar Ik
wil van al de schatten en de elf Farizeeën niets meer zien; want Ik heb er een
grotere afkeer van dan van een kreng."
[11] FAUSTUS zegt: "Daar zal voor
gezorgd worden!"
2
Het hart van een dief
[1] Wij betreden nu de eetzaal, waar
een overvloedig avondmaal op ons wacht. Maar nauwelijks zijn we met de maaltijd
begonnen, of twee knechten brengen Judas Iskariot de zaal binnen, en melden aan
de opperrechter dat deze leerling, of wat hij dan ook zijn mocht, een paar pond
goud wilde stelen, waarbij zij hem betrapt hebben. Zij hebben hem het goud
afgenomen en hem hierheen gebracht om verantwoording af te leggen.
[2] JUDAS staat er ontzettend
beschaamd bij en zegt: "Ik dacht er in de verste verte niet aan om het
goud te stelen, maar ik wilde alleen maar bij een paar staafjes onderzoeken of
ze echt zo zwaar zijn als er verteld wordt. Deze dwazen grepen me echter meteen
en sleepten me als een gemene dief naar binnen! - Daarom verzoek ik u, Faustus,
om intrekking van deze beschuldiging!"
[3] FAUSTUS zegt: "Laat hem gaan!
Hij is een leerling van de Heer en daarom wil ik hem ontzien". En tegen
Judas zegt hij: "Kom in de toekomst en vooral 's nachts -behalve als je
keizerlijk taxateur zou worden - niet meer aan een goudstaaf, anders zul je
wegens poging tot diefstal de wettelijke straf niet ontlopen! Heb je opperrechter
Faustus goed begrepen?"
[4] JUDAS zegt erg beschaamd:
"Heer, er was heus niet in het minst sprake van een poging tot diefstal,
maar het was slechts een -weliswaar ietwat ongelegen komend -uitproberen van
het gewicht in ponden van een goudstaaf."
[5] IK zeg: "Ga heen, en zoek een
slaapplaats! Want aan dit kwaad waaraan alle dieven door de hand van de satan
sterven, zul ook jij in de naaste toekomst sterven; want je was, bent en blijft
een dief! Zolang je bang bent voor de wettelijke gevolgen gedraag je je openlijk
nog niet als een dief; maar in je hart ben je het allang! Als Ik nu alle wetten
zou opheffen, dan zou jij als, eerste naar de schatten buiten grijpen, want je
hart kent geen redelijkheid en rechtvaardigheid. Het is jammer voor je hoofd
dat daaronder geen beter hart klopt! - Ga nu slapen en wees morgen nuchterder
dan vandaag!"
[6] Met deze vermaning gaat Judas rood
van schaamte de eetzaal uit naar zijn slaapvertrek en gaat liggen, en denkt
ongeveer twee uur lang erover na hoe hij.dat,g;ene, wat Ik hem heb voorspeld,
zou kunnen ontlopen. Maar hij vindt. in zijn hart geen oplossing omdat door het
denken zijn gouddorst opnieuw oplaait, en zo slaapt hij in. - Wij gaan ook
slapen omdat de twee voorgaande nachten zeer vermoeiend waren. De ochtend liet
echter niet lang op zich wachten.
[7]
Als Faustus zich nog eens om wil draaien voor een ochtendslaapje,
arriveren reeds de leiders van de groep die de schat uit Chorazin moesten
halen. Zij wekken hem en hij moet naar buiten, daar zijn ambt met zich meebrengt
dat hij de schatten onderzoekt, taxeert en in ontvangst neemt. Als hij met dit
werk klaar is, zijn wij ook allemaal opgestaan, en het morgenmaal, bestaande
uit verse, goed klaargemaakte vissen, staat al op de vele tafels in de grote
eetzaal. Zeer vermoeid van het werk komt Faustus aan de arm van zijn jonge
echtgenote de eetzaal binnen en gaat naast Mij zitten.
[8] Pas na het genoten ochtendmaal,
waarbij een goede wijn niet ontbrak, vertelt Faustus aan Mij dat zijn ochtendlijke
werk, dat hem anders ondanks alle ijver een paar weken werk gekost zou hebben,
nu al klaar was en dat alles naar zijn bestemming was verzonden. Alle
documenten lagen ordelijk gereed op de tafel in het grote kantoor, en de
gerechtelijke vervoersbrieven waren tot in de puntjes verzorgd. De schat uit de
grot van Kisjonah was op de juiste manier verdeeld en voorzien van geleidebrieven,
net als de belastinggelden en de grote tempelschat uit Chorazin, en nu was dus
alles afgezonden. Alleen lag er in het grote kantoor nog zeer veel
timmermansgereedschap, waarvoor nog geen eigenaar was gevonden.
[9] IK zeg: "Daar aan het eind
van de tafel zitten twee zonen van Jozef naast moeder Maria, zij heten Joses en
Joël; het behoort hen toe! Het is tesamen met het kleine bedoeninkje in
Nazareth als onderpand van hen afgenomen, en het moet hen ook weer worden
teruggegeven!"
[10] FAUSTUS zegt: "Heer,
inclusief het bedoeninkje! Daar sta ik borg voor! O Heer en Vriend! Wat hebben
deze zwartjassen mij al veel onaangenaamheden bezorgd; de domme wet beschermde
ze echter, en met de beste wil kon men hen nergens op pakken. Voor mijn ogen
begingen ze de afgrijselijkste onrechtvaardigheden en ondanks alle ter
beschikking staande macht, was daar niets tegen te doen. Maar nu heeft de satan
ze dan toch eens in de steek gelaten, en ik heb nu een heft in handen waarvoor
deze kerels zullen beven als een loszittend boomblad tijdens een storm die door
de bossen raast! Het bericht aan opperstadhouder Cyrenius is een meesterwerk,
dat hij gewaarmerkt, tesamen met de belastingen, direkt naar Rome zal
versturen. Het schip van de keizer , met vier en twintig roeiers en bij goede
wind zelfs voorzien van een groot zeil en een stuurrad, is vanaf Tyrus, Sidon
en Caesarea binnen twaalf dagen aan de Romeinse kust en binnen handbereik van
de keizer! Verheug je er binnen nogmaals twaalf dagen maar op, jullie
zwartjassen! Aan jullie hoogmoed zal op een bijzondere manier paal en perk
worden gesteld!"
[11] IK zeg: "Vriend! - Ik zeg
je: Juich niet te vroeg! De ene kraai pikt de andere de ogen niet uit! Het zal
de elf binnen de muren zeker niet naar wens gaan! Zij worden weliswaar niet
gedood, maar in plaats daarvan levenslang in de eeuwige altijd aanwezige
boetedoeningcel opgesloten! Maar in de openbare verontschuldiging aan Rome
zullen ze als wol zo wit gewassen worden, en dan zal men eerst van jou verdere
uitleg eisen, en je zult erg veel moeite hebben om alle vragen uit Rome naar
tevredenheid te beantwoorden. Er zal je weliswaar geen haar gekrenkt worden,
maar je zult een zekere overlast nauwelijks kunnen voorkomen als je niet met de
vereiste getuigen en andere aanwijzingen op de proppen komt. Daarom laat Ik
Pilah bij jou; hij zal je bij alles goed van dienst zijn. Laat hem echter zo
snel mogelijk Romeinse kleren aantrekken, zodat hij door de in Kapérnaum
gestationeerde collega’s niet wordt herkend! Want Ik kan je wel zeggen: satan
heeft zijn regiment lang zo listig niet georganiseerd als dit slangenbroed.
Wees jij dan ook behalve zoals altijd zachtmoedig als een duif, sluw als een
slang, anders speel je het niet klaar met dit geslacht!"
[12] FAUSTUS zegt: "Ik dank U
eeuwig voor deze raad! Maar nu moesten we, omdat deze zaak zo goed mogelijk
gereed is gekomen, toch eens iets prettigers gaan doen!"
[13] IK zeg: "Heel goed! Ik ben
er al; wij wachten alleen nog op Kisjonah, die met zijn ontvangsten gauw klaar
zal zijn!"
3
Het juiste gebruik van wonder en geneeskracht
[1] KISJONAH komt al gauw, groet ons
allen liefdevol en vriendelijk en zegt vervolgens: "Oneindig geliefde
Vriend Jezus! -Zo noem ik U slechts als ik U aanspreek; want U weet, Wat en Wie
U in mijn hart bent. - Aan U alleen heb ik alles te danken! Ik heb slechts een
gering totaal bedrag van vijfduizend pond met veel genoegen doorgestreept in het
schuldenboek van de arme bewoners van Kana, en U heeft mij daarvoor
vijftigduizend pond teruggegeven, niet meegerekend de niet te schatten waarde
van de andere kostbaarheden, die misschien het dubbele waard zijn! Ik beloof U
echter bij mijn mateloze liefde voor U, dat ik dit alles ten goede van de armen
en verdrukten zal laten komen, en zo zal dan het duivelsvuil tenslotte toch nog
goud voor Gods hemelen worden!
[2] Ik zal het goud en zilver niet
rechtstreeks aan de mensen geven, want dan is het echt een vergif voor de
zwakke aardse mensenharten. maar ik zal onderdak en bezit aan de dak en
bezitlozen geven, met daarbij belastingvrije grond en vee, en brood en kleding.
Aan ieder die ik gelukkig zal maken, wordt Uw woord gepredikt en Uw naam zal
aan hem worden bekendgemaakt opdat hij duidelijk weet, aan wie hij alles te
danken heeft, en dat Ik slechts een slechte en trage dienaar ben! - O Heer,
sterk mij steeds als ik in Uw naam zal dienen! Mocht ik ooit lust hebben om ook
maar één zintuig naar de wereld te richten, laat dan al mijn krachten zwak
worden, zodat ik zal merken dat ik een zwak mens ben en niets uit eigen kracht
kan volbrengen!"
[3] Maar dan leg IK Mijn hand op zijn
hart en zeg tegen hem: "Vriend en broeder! Bewaar Mij daar binnen in je,
dan zul je nooit kracht te kort komen om edele werken uit te voeren! Ja, in het
levende geloof en in de volle en zuivere liefde tot Mij en met de wil om in
Mijn naam de mensen goed te doen, zul je de elementen gebieden, en zij zullen
je gehoorzamen! Jouw roep zal niet onbegrijpelijk zijn v.oor de winden, en de
zee zal je wil herkennen. En tegen een berg zul je kunne.n zeggen: "Verhef
je en laat je in de zee vallen!" en het zal gebeuren zoals je bevolen
hebt. .
[4] Als iemand echter, om te kunnen
geloven, een teken van je verlangt, geef dat dan niet. Want wie de waarheld om
de waarheld zelf. niet wil erkennen, en deze geen voldoende teken voor hem is,
voor diegene is het beter dat hij blind blijft. Als hij door een teken
gedwongen wordt de waarheid te aanvaarden, en dan toch de leer niet volgt,
betekent het teken een dubbel gericht voor hem. Ten eerste is hij door het.
teken gedwongen de waarheid als waarheid te aanvaarden -of hij deze in zijn
blindheid nu ziet of niet -, en ten tweede moet hij volgens de goddelijke ordening
innerlijk duidelijk in een zwaarder strafgericht vallen, als hij niet handelt
volgens de hem door dat teken opgedrongen waarheid, of hij de waarheid nu
volledig als waarheid erkent of.niet. Want het gebeuren van het teken kan hij
niet ontkennen, en dat is reeds voldoende; het begrip of het onbegrip is voor
niemand een rechtvaardiging. .
[5] Want als iemand ter bevestiging
van de gehoorde waarheld een teken begeert en zegt: "Uw verhaal overtuigt
mij weliswaar niet van de waarheld, maar als een bij de uitleg passend teken
als bewijs daarvan wordt geleverd, wil ik die leer als volle waarheid
aannemen!" Wel, dan kan de vrager, als hij vervolgens een teken krijgt, er
niet meer omheen om de waarheid van de leer aan te nemen, of hij deze nu
helemaal erkent of met, want het teken staat daar als een onloochenbaar bewijs
voor hem.
[6] Maar omdat zijn blindheid hem niet
toestaat de totale waarheid te begrijpen, en hij naar zijn opvatting bij het
volgen van de waarheidsleer in te grote levensmoeilijkheden zou kunnen komen,
waaraan hij met gewend is, denkt hij bij zichzelf: "Er zal wel iets waars
in zitten, want anders was dat teken niet mogelijk geweest, maar het juiste
ervan ontgaat mij. En handel ik volgens die leer, dan kost mij dat
een..ontzettende zelfverloochening. Daarom doe ik het liever met en blijf bij
mijn oude levenswijze, waar weliswaar geen buitengewone tekenen bij te pas
komen, maar die desondanks toch erg prettig is!"
[7] Kijk, daarin ligt nu juist het
strafgericht dat de verlanger van het teken over zichzelf heeft afgeroepen door
het op zijn verlangen geproduceerde teken dat hem het onomstotelijke bewijs
heeft geleverd waartegen hij niets in kan brengen. Omdat hij daarna toch
doorgaat met zijn verkeerde levenswijze, wordt hij aldus een bestrijder van de
eeuwige waarheid die hij dan ook in feite heel krachtig verwerpt, ondanks het
feit .dat hij het onvernietigbare teken, dat hem als bewijs van de waarheld is
gegeven in geen eeuwigheid uit de weg kan ruimen alsof het niet behoorde bij de
aan hem geopenbaarde waarheid. Daarom is met geen woorden uit te drukken,
hoeveel beter het is, om voor het bewijzen van de waarheld nooit een teken te
geven.
[8] Maar tot nut en voordeel van de
mensen die geen tekenen vragen, kun je in stilte tekenen doen zoveel je wilt,
en dat zal niemand tot zonde verleiden
en nog minder een gericht voor hen zijn. Heb je echter vóóraf tekenen ten bate
van de mensen gedaan, dan mag je vervolgens aan de betreffende mensen ook wel
een leer geven, als ze dat wensen; wensen zij dat echter niet, geef hen dan
alleen een ernstige waarschuwing voor de zonde. Maar geef geen verdere leer;
dan zien degenen die geholpen zijn, je aan voor een magische dokter en brengt
het teken hen niet in een verder gericht.
[9] Allen die macht gegeven werd om in
geval van nood tekenen te doen, moeten deze raad van Mij getrouw opvolgen, als
ze werkelijk het goede tot stand willen brengen.
[10] Vóór alles moet ieder zich ervoor
hoeden om in een opwelling, of bij ergernis, een teken te geven! Want ieder
teken kan en mag slechts op grond van zuivere en ware liefde en deemoed worden
gegeven; komt het echter bij toorn of ergernis tot stand, hetgeen ook wel
mogelijk is, dan heeft de hel al een aandeel daarin, en zo'n teken brengt dan
niet alleen geen zegen, maar een vloek,
[11] Daar Ik jullie allen echter al
meermalen heb geleerd, dat je zelfs diegenen nog moet zegenen die jullie
vervloeken, hoeveel te minder moet je dan in de geest een vloek op laten wellen
voor de blinden, die jullie zonder vloek tegemoetkomen, maar waarvan alleen de
harten blind zijn!
[12] Bedenk dat dus goed en handel ook
daarnaar, dan zullen jullie overal zegen verbreiden, al is het dan niet altijd
geestelijk, dan toch lichamelijk, zoals Ik het Zelf gedaan heb en nog altijd
doe. Want vaak heeft een puur lichamelijke weldaad bij een ongelukkige meer
invloed op zijn hart en zijn geest, dan honderd van de beste zedenleren. Daarom
moet men ook bij de uitbreiding van het evangelie eerst door middel van
lichamelijke weldaden de weg naar het hart van de ongelukkigen banen, en pas
daarna aan de gezonde zielen het evangelie prediken. Men moet echter niet de
prediking vooraf laten gaan, en daarna de ongelukkige toehoorders met een teken
in een duidelijk gericht, dus -in een nog grotere ellende storten, dan hun
eerste lichamelijke ellende was.
[13] Als je bij een zieke wordt
geroepen, leg hem vóór de prediking eerst de handen op, zodat hij beter wordt.
Als hij je vraagt: "Vriend, hoe kon je dat?" zeg dan pas: "Door
het levende geloof in de naam van Diegene, die door God uit de hemel werd
gezonden om alle mensen werkelijk zalig te maken!" -Als hij vervolgens de
naam wil weten, geef hem dan, afhankelijk van de grootte van zijn
bevattingsvermogen, zoveel inleiding in de leer, dat hij de mogelijkheid van
zo'n verschijnsel begint in te zien.
[14] Als hij zover gekomen is, vertel
hem dan met mate steeds meer en meer. Vind je na zulke gesprekken, dat het hart
van de luisteraar steeds levendiger wordt, zeg hem dan tenslotte alles, en hij
zal het zeker aanvaarden en elk woord van je geloven. Als je hem echter in één
keer te veel geeft, zal het hem terneer drukken en zijn zintuigen verwarren, en
zal hij je nog veel werk bezorgen.
[15] Zoals men echter aan pasgeboren
kinderen niet direkt het voedsel van een volwassen man geeft, dat hen doden
zou, zo mag men nog veel minder een geestelijk kind meteen het voedsel van een
geestelijk volwassene geven. Men moet zulke kinderen heel passende geestelijke
kost geven, anders worden ze gedood, en dan is het bultengewoon moeilijk om hen
geestelijk weer tot leven te brengen. -Hebben jullie allen dat nu goed
begrepen?"
[16] ALLEN antwoorden met een ontroerd
hart: "Ja, Heer, dat is ons nu zo duidelijk als de zon op het helderste
middaguur, en wij zullen het zeer getrouw navolgen!"
[17] IK zeg: "Goed, dan gaan wij
nu naar de grot waarin de Farizeeën.n hun schatten verborgen hadden; want in
die grot is nog een grot en die willen wij onderzoeken. Maar neem voldoende
fakkels mee en ook wijn en brood; wij zullen daar zeer hongerige wezens aantreffen."
4 De druipsteengrot
[I] Kisjonah laat nu alles te
voorschijn halen, Baram,.die nog steeds geen afscheid van ons kon nemen, laat
door zijn mensen zijn overgebleven wijn en broodvoorraden halen. Jaïruth en Jonaël,
die Mij ook niet wilden verlaten vragen Mij eveneens of ze op deze tocht mee
mogen.
[2] En IK zeg: "Zeker, want
jullie zijn daarbij zelfs nodig,. en. Archiël zal ons op zijn manier goede
diensten bewijzen! - IK zeg jullie echter nog wat, en dat is: Zojuist verlaat
een deputatie van jullie aartsvijanden Sichar en gaat op weg hierheen om jullie
te bewegen zo snel mogelijk terug te keren, want het volk is tegen hen in
opstand gekomen en heeft de nieuw benoemde priester eergisteren al verjaagd.
Die zal ook bij die deputatie zijn. Zij zullen vanavond hier aankomen, en dan
zullen wij hen wat onder handen nemen. Maar nu gaan we op weg!" -Maar ook
de vrouwen en meisjes wilden op deze tocht mee en vroegen Mij dat.
[3] IK zei tegen hen: "Lieve
dochters! Dit is geen tocht voor jullie; blijf daarom maar gezellig thuis en
zorg ervoor dat wij vanavond een goede maaltijd aantreffen!" - De vrouwen,
ook Maria, hadden daar vrede mee en zij zorgden voor het huishouden. Lydia zou
echter erg graag zijn meegegaan; maar omdat zij zag dat het Mijn wil niet was,
bleef ook zij thuis en deed wat de anderen deden.
[4] Wij gingen op weg, bereikten
binnen een paar uur de grot of holte en gingen meteen met aangestoken fakkels
naar. binnen. Kisjonah verbaasde zich over de grote ruimte en de bijzonder
interessante druipsteenafzetting die in deze grot wel de bezienswaardigste is
van geheel Voorazië, waar men zeer veel van deze grotten vindt. Reusachtige
figuren in allerlei vormen kwamen de schuchtere kijkers tegemoet.
[5] Zelfs FAUSTUS, die het anders niet
aan Romeinse heldenmoed ontbrak, was hier helemaal onder een hoedje te vangen
en zei: “Onwillekeurig zou men hier veronderstellen dat er onderaards toch een
soort goden moeten wonen, die door hun reusachtige kracht zulke reuzenwerken
tot stand brengen. Het zijn afbeeldingen van mensen, dieren en bomen, maar wat
een afmetingen! Wat zouden de reuzentempels en standbeelden van Rome hierbij
vergeleken zijn?! - Daar, -die prachtig gevormde Arabier! Heus, als je hem tot
aan zijn hoofd zou willen beklimmen en dat zou kunnen, dan zou het je een uur
kosten om trapsgewijs boven te komen. Daarbij heeft hij nog een zittende
houding, en het duizelt mij als ik naar zijn hoofd kijk! Ah, dat is in alle
ernst buitengewoon beziens - en gedenkwaardig! Dat kan toch onmogelijk
toevallig ontstaan zijn!? Daar zie je weer een groep krijgers met zwaard en
lans! En daar grijnst uit de verdere achtergrond een reusachtige olifant naar
ons; de tekening laat niets te wensen over! -Heer, Heer! Hoe, hoe is dit alles
zo wonderbaarlijk ontstaan?!"
[6] IK zeg: "Vriend, bekijk nu
alles wat er te zien is, en vraag niet zo veel; de logische verklaring komt
nog. Er zal hier nog veel te zien zijn, waarover je nog meer verbaasd zult
staan, maar ook dan moet je geen vragen stellen! Als wij uit de grot weer
buiten zijn, zal Ik jullie allen al deze dingen uitleggen."
[7] Nu gaan we verder en bereiken een
erg grote en hoge hal, die echter niet donker, maar heel behoorlijk verlicht
is; want deze hal bevat een aantal aardoliebronnen, die al heel wat jaren
geleden door mensen, die in deze grot woonden, aangestoken zijn en sinds die
tijd in lichterlaaie stonden en met verscheidene machtige vlammen brandden en
deze grote hal voor een deel verlichtten, Ook bevond zich in de hoge koepel van
deze hal een tamelijk wijde uitmonding in de open lucht waardoor een redelijk
helder daglicht viel, en zodoende is deze grot zoals reeds gezegd heel
behoorlijk verlicht.
[8] Op de bodem van deze grot of hal
waren allerlei vormen zichtbaar . Daar lagen slangen, reusachtige padden en
allerlei ten dele goede en ten dele slechte en slechts half gevormde
dierafbeeldingen, en ook een grote massa kleine en reusachtig grote
kristalafzettingen in allerlei kleuren, wat een buitengewoon mooie aanblik
opleverde.
[9] Toen zei FAUSTUS: "Heer, daar
liggen keizerlijke sierraden in een hoeveelheid, waarvan werkelijk geen keizer
ooit gedroomd heeft! Lijkt dat niet wat op een soort Tartarus zoals de mythe
der Grieken die beschrijft!? Alleen ontbreken nog de Styx, de oude Charon, de
drie onverbiddelijke rechters over de zielen Minos, Aakus en Rhadamanthys,
vervolgens de driekoppige hond Cerberus, dan nog een paar furiën en tenslotte
nog Pluto met de mooie Prosperina, en de Tartarus der kwellingen zou kompleet
zijn! Dit vele vuur uit de bodem en uit de wanden, de duizend soortige
afschuwelijke diervormen op de bodem -ook al zijn ze dan dood en versteend - en
nog een hoeveelheid tartarusachtige zaken meer, levert maar al te zeer het
bewijs, dat wij nu al in de Tartarus zelf zijn of toch minstens op de snelste
weg daarheen; of, wat mij nu het waarschijnlijkst lijkt: deze of eventueel een
andere grot die hier op lijkt is de oorsprong van de Griekse mythe over de
Tartarus!"
[10] IK zeg: "In dat laatste zit
veel waarheid, hoewel niet helemaal; want het priesterdom dat altijd bij alle
volken het sluwste is, is er in alle tijden en allerwegen steeds het. best in.
geslaagd zulke natuurlijke toestanden in hun eigen voordeel uit te bulten en zo
goed mogelijk te benutten. Soortgelijke zaken benutte zij ook in Griekenland en
in Rome en het daarbij haar slechte fantasie de vrije loop, waardoor volk na
volk tot nu toe meegaand en blind gehouden werd en ook in het vervolg meegaand
en blind gehouden zal worden - de ene keer meer, de andere keer minder.
[11] Zolang de aarde in haar
noodzakelijke, uiteenlopende structuur ergens tot nadenken stemmende vormen zal
vertonen, zolang zullen ook haar mensen, die door verschillende oorzaken
geestelijk blind en lichtschuw zijn, in hun verstandelijke fantasieën allerlei
karikaturen produceren en daaraan buitengewone goddelijke krachten en
uitwerkingen toedichten, omdat zij door hun blindheid de ware oorzaak niet
kunnen ontdekken.
[12] Kijk, daar is nu ook jouw Styx en
schipper Charon. Aan de andere zijde van de ongeveer twaalf vadem brede en wel
een el diepe stroom, die eigenlijk slechts een soort vijver is en op de ondiepe
plaats makkelijk overgestoken kan worden, zie je in het schemerige licht ook
jouw drie rechters, een paar furiën, Cerberus en Pluto met Prosperina.
Deze.figuren zien er echter slechts van een bepaalde afstand zo uit, dichterbij
en bij helderder licht lijken ze overal op behalve op datgene wat de menselijke
fantasie van hen heeft gemaakt. -Maar nu gaan wij, zonder aan Charon veergeld
te betalen, te voet over de Styx, en aan de andere zijde zullen we de Tartarus
eens wat nader bekijken."
[13] Wij waden op een zeer ondiepe
plaats door de zogenaamde Styx en gaan door een tamelijk nauwe spleet de
Tartarus binnen, die in het licht van onze fakkels maar al te gauw een schat
begint prijs te geven, die nog door geen van de Farizeeën verraden was. En zo
komt door Mijn toedoen alles wat nog verborgen was aan het licht.
5
De geschiedenis van de gevonden schat
[I] FAUSTUS klapt van verbazing in zijn
handen en roept meteen Pilah bij zich, terwijl hij tegen hem zegt: "Heb je
hier niets over verteld, omdat je er niets van wist? - Spreek, - anders ziet
het er slecht voor je uit!"
[2]
PILAH zegt: "Heer! Ik wist er niets van en in deze grot ben ik nog nooit
zover doorgedrongen als nu! De ouden zullen er wel vanaf hebben geweten; maar
ze zeiden er niets over, opdat ze zich in uiterste noodzaak uit wat voor
gevangenis dan ook vrij zouden kunnen kopen. Neem echter alles; het is goddank
van nu af aan van u!"
[3] Faustus vraagt ook aan Mij of
Pilah de waarheid heeft gesproken, en Ik bevestig wat Pilah heeft gezegd en zeg
tegen Faustus: "Vriend, iemand die de dochter uit een voornaam huis tot
vrouw neemt, kan terecht een bruidsschat verwachten. Jij hebt nu veel te doen
gehad, en bij de verdeling van de andere goederen heb je daarvoor geen deel
gehad, neem daarom deze hele schat als je rechtmatig eigendom; hij is volgens
aardse schatting duizendmaal duizend pond waard.
[4] De meeste waarde hebben de grote
parels, die zo groot zijn als kippeneieren. Een geheel metalen kist, met een
inhoud van ongeveer duizend drachmen, zit vol met deze grote parels, die elk op
zich een onschatbare waarde hebben. Zulke parels groeien thans niet meer op
aarde, omdat deze schaaldieren net als veel andere dieren uit de oerwereld niet
meer bestaan. De parels werden echter niet uit zee opgehaald, maar koning
Ninias, ook Ninus genoemd, vond ze in de bodem tijdens het uitgraven van de
grond toen hij de stad Ninevé liet bouwen. Na heel veel wederwaardigheden
kwamen ze ten dele reeds in de tijd van David, maar voor het grootste deel in
de tijd van Salomo naar Jeruzalem. Maar in deze grot kwamen ze, toen de
Romeinen als veroveraars Palestina, en eigenlijk bijna half Azië, in bezit
namen.
[5] De hogepriesters, die de grot al
heel lang kenden, hebben, toen ze bericht kregen van het binnenvallen van de
Romeinen, meteen alle grootste en vervoerbare schatten van de tempel verzameld,
en behouden in de grot gebracht. De gouden leeuwen, die de troon van Salomo
droegen en ten dele diens treden bewaakten, zijn ten tijde van de verwoesting
van Jeruzalem door de Babyloniërs in het puin terechtgekomen, maar bij de
latere wederopbouw teruggevonden en door de priesters ten bate van de tempel in
ontvangst genomen. Die zijn ook voor het grootste deel hier; want men bracht al
het waardevolste, dat men in der haast bij elkaar kon rapen, tijdens de inval
van de Romeinen hierheen, net zoals bij de inval van de indertijd zo machtige
Babyloniërs ook een belangrijke hoeveelheid tempelschatten in de bekende grot
bij Chorazin gebracht werd. Toch vonden de Babyloniërs daarna in de tempel nog
genoeg om mee te nemen naar Babylon, namelijk de aan de tempeldiensten gewijde
vaten en schatten. Geef nu je mensen opdracht om alles uit de grot te halen;
later moet Archiël de ingang van deze grot zo versperren, dat daarna geen mens
meer toegang heeft;"
[6] Faustus beveelt nu meteen de
dienaars om al deze schatten naar buiten te brengen. Maar als zij daarmee
beginnen, zijn ze niet sterk genoeg om de vele zware metalen kisten op te
tillen, en zij vragen Mij of ik hen de daarvoor nodige kracht wil geven!
[7] Dan roep IK Archiël en zeg:
"Breng jij al dit vuil meteen weg naar de grote opslagplaats in Kis!"
- Ogenblikkelijk verdwenen de vele zware kisten, en Archiël was ook op
datzelfde ogenblik weer aanwezig, zodat filemand kon vaststellen op welk moment
Archiël er niet was.
[8] Daarop zegt FAUSTUS: "Dat is
toch ongelofelijk! Mijn dienaren zouden er zeker drie dagen voor nodig gehad hebben
- terwijl dit in een onmerkbaar ogenblik ging, en van die vele kisten is er ook
niet één meer te ontdekken! Ik vraag dan ook helemaal niet meer hoe zoiets
mogelijk is, want je hebt een goddelijk zintuig nodig om zulke verschijnselen
te begrijpen en naar waarde te schatten!
[9] IK zeg: " Ja, ja, je hebt
gelijk! Het zou voor de mens ook niet goed zijn, als hij alles zo snel begreep,
wat zich als een verschijnsel aan hem voordoet. Want er staat geschreven: ' Als
je van de boom der kennis zult eten, zul je ook sterven!' Daarom is het beter
om ieder wonder te nemen voor wat het schijnt te zijn en daarbij levendig te
bedenken dat bij God niets onmogelijk is, dan te trachten het ontstaan ervan te
verklaren, waarbij men na de verklaring er net zo weinig van begrijpt als
ervoor .
[10] Het is voldoende dat je ziet dat
de aarde er is om de mensen te dragen en te voeden! Zou je weten hoe ze gemaakt
was, dan zou zij haar bekoring voor je verliezen en de wens zou in je opkomen
om een willekeurige andere aarde te analyseren. En als je daarbij dezelfde
ontstaans - en bestaansreden zou
ontdekken en datzelfde ook bij een derde, vierde en vijfde, zou je helemaal
geen zin meer hebben nog een zesde en een zevende te onderzoeken. Zo zou je dan
traag, lusteloos, het leven verachtend en geërgerd, het leven gaan verwensen en
het uur vervloeken waarop je jezelf die kennis bijbracht, - en zo'n toestand
zou dan de zuivere dood zijn voor je ziel!
[11] Omdat echter volgens de
goddelijke orde alles zo is ingericht, dat zowel de mens als ook iedere
engelgeest alles slechts geleidelijk aan, en dan zelfs ook nog maar tot een
bepaalde graad, door de goddelijke natuur in zichzelf en in alle geschapen
dingen kan ontdekken, behoudt hij de steeds groeiende levenslust en de liefde
tot God en tot de naaste, die hem de enige mogelijkheid geven om zalig te
worden en te kunnen worden. -Begrijp je
zo'n waarheid?"
[12] FAUSTUS zegt: "Ja, Heer en
Vriend, ik begrijp het precies! En daarom wil ik U niet meer vragen naar de
reden van het ontstaan van de scheppingen in deze grot."
6
Het ontstaan en het verdwijnen van de druipsteengrot
[I] IK zeg: "Dat is ook niet zo
belangrijk. Of je het weet of ook niet weet zal je leven niet armer of rijker
maken. Maar je mag toch wel weten dat daar geen mensenhanden aan te pas zijn
gekomen; de natuurlijke elementen vormden dit alles als bij toeval. De bergen
nemen steeds vochtigheid uit de lucht op; daarbij komen de herhaaldelijke
regens, de sneeuwen de nevels, die vaak de bovenste toppen van de bergen
omhullen. Het op de bergen neergeslagen vocht sijpelt voor het grootste
gedeelte door de aarde en het gesteente van de bergen, en waar het boven een
inwendige holle ruimte komt, verzamelt het zich in druppels, die bijna voor de
helft uit opgeloste kalk bestaan. Die druppels vallen naar beneden. Het zuivere
water daaruit sijpelt dan nog dieper naar beneden, of het verdampt in zo'n
ruimte. Maar de slijmerige kalkmassa wordt harder en harder, en door de
regelmatige toename ontstaan er uiteindelijk allerlei vormen, die meer of
minder nu eens op het ene, dan weer op het andere aardse maaksel lijken. En zo
ontstonden al die scheppingen in deze grot op een geheel natuurlijke manier,
hoewel daarnaast wel is aan te nemen dat satans dienaren belangrijk bijgedragen
hebben aan de betere vormgeving van allerlei op mensen lijkende vormen,
teneinde de zwakke mensen een rad voor ogen te draaien.
[2] Daarom is het beter om zo'n grot,
die het duister bijgeloof zeer in de hand werkt, voor alle toekomstige tijden
ontoegankelijk te maken. Dus gaan wij nu naar buiten opdat Archiël zijn
opdracht betreffende deze grot uit kan voeren!"
[3] FAUSTUS bedankt Mij heel hartelijk
voor deze verklaring en zegt: "Mij is deze verklaring des te meer
begrijpelijk, omdat ik deze - weliswaar meer als een vermoeden -al van de
Romeinse natuurkundigen heb gehoord. Maar ook de toevoeging over de medewerking
van de satan is zeer belangrijk; want de levensvijand zal zulke zaken zeker
niet onbenut laten, en de kwade gevolgen liggen in drie werelddelen voor het
grijpen! Dat is mij nu allemaal zonneklaar; maar slechts één ding kan ik niet
zo goed plaatsen, - en dat is: hoe kan God gelukkig zijn!
[4] Zeg mij eens, welk genoegen kan
God nu beleven aan Zijn eigen onverwoestbare leven?! Hij kent toch altijd al
precies de werkelijke reden van het bestaan? Kan Hij dan vreugde beleven aan
die onontkoombare steeds maar gelijkblijvende kennis? Daarbij heeft Hij geen
enkele mogelijkheid om Zichzelf te veranderen! Een mens zou dan toch van
verveling dood gaan?!"
[5] IK zeg: "Kijk deze mensen
hier! Zij zijn Gods vreugde, als zij in Zijn ordening datgene worden waarvoor
zij bestemd zijn. In hen vindt God Zijnsgelijken terug. Hun voortdurende groei
in alle soorten kennis en daardoor in alle liefde, wijsheid en schoonheid, is
Gods onverwoestbare vreugde en zaligheid! Want alles wat de oneindigheid bevat,
is daar alleen maar voor de kleine mens, en er is in de eeuwigheid niets, wat
er niet alleen maar voor de kleine mens zou zijn. -Nu weet je dat ook! Maar nu
gaan we uit deze grot, opdat Archiël zijn opdracht zo snel mogelijk kan
uitvoeren!"
[6] Wij haasten ons nu om de grot te
verlaten en bereiken spoedig het eind daarvan. Als wij allen buiten de grot
zijn, geef Ik Archiël een teken en op dat ogenblik klinkt er een hevige knal,
en de zeer grote ingang is nu een hoge granietwand, waar geen levend wezen zo
maar doorheen zou breken, ook al zou hij zich dat nog zo ernstig voornemen.
Maar om het binnenkomen zogezegd helemaal onmogelijk te maken, werd, nadat wij
ons ongeveer. drieduizend passen verwijderd hadden van de plaats waar de Ingang
zich bevond, een breuk in de bodem veroorzaakt, zodat de plaats van de
voormalige ingang op meer dan honderd manslengten afstand kwam van de
aangrenzende bodem, die in de diepte geschoven werd. Nu zou men dus een meer
dan honderd manslengten hoge ladder moeten hebben om vla de loodrechte wand bij
de voormalige plaats van de Ingang. te komen, - hetgeen dan toch voor niets
geweest zou zijn, omdat de Ingang zelf een harde en steile rotswand was
geworden.
[7] Als Faustus en ook alle aanwezigen
zien hoe deze plaats in de bergen veranderd is, zegt Faustus tegen Mij:
"Heer en Vriend! Waarlijk, ik kan mij nu niet langer meer beheersen! De
verschijnselen komen nu te dicht bij het scheppende; ze bevinden zich al een
eeuwigheid voorbij de horizon van mijn begrip! Ik weet nu echt niet meer of ik
nog leef of dat ik droom! Er gebeuren
hier zulke vreemde raadselachtige wonderbare dingen, dat men zelfs als men
volkomen nuchter is er stomdronken bij staat en nauwelijks meer met het eigen
bewustzijn kan onderscheiden of men tot het manlijke of het vrouwelijke
geslacht behoort. -Kijk nu eens naar die verschrikkelijke rotswand! Waar was
die eerst, toen wij zo gemakkelijk over een goed begaanbaar bergpad onze weg
naar de grot vonden?
[8] En bij dit alles is nog het
vreemdst, dat bij de gehele verandering van verscheidene duizenden morgens
grond geen spoor van enige gewelddadige vernieling te ontdekken valt. Het
geheel ziet er toch net zo uit, alsof hier sinds het ontstaan van de aarde
niets veranderd is!? Werkelijk, als hier duizend mensen honderd jaar lang
gewerkt zouden hebben, dan is het nog maar de vraag of zij deze massa wel
zodanig zouden hebben kunnen verplaatsen, dat zo'n rotswand, die in totaal ruim
honderdvijftig manslengten en meer dan een uur gaans breed is, net zo vrij
gemaakt had kunnen worden als dat ze nu vrij staat! En daar was een paar
ogenblikken geleden nog niets van te zien! En dan nog de manier, die niet de
minste sporen achterlaat van enige vernieling! Dat is in alle ernst
fabelachtig! Ik ben alleen wel benieuwd naar de gezichten van al die zeelieden,
die nu op de plaats van de vroegere weelderige bosstreek deze reuzenwand
ontdekken! -Velen zullen helemaal niet weten waar ze zijn; en velen zullen als
een kat in een vreemd pakhuis staan te kijken!"
[9] IK zeg: "Daarom zeg Ik jullie
allen, dat je hierover zwijgt, en ook zelfs de vrouwen er niets over vertelt;
want Ik heb ze deze keer niet mee laten gaan, omdat ze bij bijzonder ongewone
voorvallen ondanks alle verboden hun tongen niet in bedwang kunnen houden.
Daarom moeten jullie je vrouwen niets over de buitengewone voorvallen vertellen
die hier plaats gevonden hebben! Je kunt hen wel de vorm van de grot
beschrijven en hen ook vertellen over de nieuw gevonden schatten; maar verder
geen woord!" -Allen beloven dat heel plechtig, en wij vervolgen dan rustig
onze weg naar Kis en komen daar juist bij zonsondergang aan. Natuurlijk komen
de thuisgelaten vrouwen en meisjes ons gezamenlijk tegemoet en weten niet hoe
snel ze vragen moeten naar de wonderlijke dingen wij nu weer beleefd zouden
hebben. Maar ze krijgen te verstaan dat het nog te vroeg is om te vragen, en
dat er alleen maar sprake is van het opgraven van een schat die de Farizeeën
nog verzwegen hadden. Hiermee zijn de vrouwen tevreden en zij vragen verder
niet veel meer.
[10] Wij gaan dan meteen aan het
avondmaal, omdat allen, die waren meegegaan, geen middagmaal gekregen hadden en
al behoorlijk hongerig waren geworden en daarom erg naar een goed verzorgd
avondmaal verlangden.
7
Het loflied van David
[1] Pas na het vlug genoten avondmaal
ging Faustus in opdracht van Mij naar het grote depot om te kijken of de door
Archiël uit de grot naar Kis overgebrachte schatten goed waren aangekomen.
Alles was in orde, en ook was er een grote lijst van alle verschillende
schatten die in de grot werden aangetroffen, met vermelding van hun waarde,
Faustus vraagt de bewakers wie deze lijst heeft gemaakt.
[2] Maar de BEWAKERS antwoorden:
"Heer, deze troffen wij reeds aan toen wij voor de bewaking hier zijn
neergezet, Wij kunnen daarom niet zeggen wie deze gemaakt heeft. "
[3] FAUSTUS vraagt verder: "Zeg
me dan eens hoe die schatten hier zijn gekomen, en wie ze gebracht heeft!"
[4] De WACHTERS zeggen: "Ook dat
weten wij niet; er kwam slechts een jong mens, dat we al enige dagen hier in
het gezelschap van de wonderdokter uit Nazareth zagen, en beval om de schatten
te bewaken. wij kregen toen van de Romeinse onderrechter daartoe opdracht en
staan nu al ongeveer twee volle uren op wacht. Dat is alles wat wij van de
schat en diens aanwezigheid hier weten, en niets meer of minder!"
[5] Faustus gaat daarop met de door
hem meegenomen lijst naar de onderrechter en stelt hem dezelfde vragen als de
wacht; maar de onderrechter weet van de hele zaak net zo weinig als de eerder
ondervraagde wacht. Als Faustus merkt dat
niemand in Kis iets van de bezorging van de schatten, weet, zegt hij bij
zichzelf: Omdat ze geen van allen iets weten, zal ik ze verder nergens op
wijzen, opdat deze zaak daardoor met zonder noodzaak onder het volk bekend zal
worden!"
[6] Terwijl hij deze afspraak met
zichzelf maakt gaat Faustus weer in zijn huls, waar zijn jonge vrouwtje hem al
met open armen opwacht, Maar voor hij zich ter ruste begeeft, komt hij eerst nog
naar Mij om over belangrijke zaken te spreken. Maar Ik maak voor morgen een
afspraak met hem en beveel hem om nu lichaam en ziel rust te geven, omdat hij
net als alle anderen die rust nodig heeft.
[7] Tijdens, een goede nachtrust gaat
de nacht echter snel voorbij en dat was ook hier het geval; men dacht pas een
paar minuten te slapen toen het heldere morgenlicht allen reeds riep om de
behaaglijke rustplaatsen te verlaten en weer met het dagelijkse werk te
beginnen. Het reeds vroeg klaargemaakte morgenmaal nodigde iedereen uit de
verschillende slaapvertrekken in de grote eetzaal. Daar gebruikten allen net
als in de voorgaande dagen het morgenmaal en brachten Mij na de maaltijd voor
het eerst gezamenlijk in de naam van Jehova dank en lof zoals David dat deed
toen hij zei (Psalm 33):
[8] Verheug u in de Heer, gij
rechtvaardigen; de vromen moeten Hem zeer prijzen. Dank de Heer met harpspel en
zing voor Hem bij de tiensnarige harp. Zing een nieuw lied voor Hem en begeleid
het met zuivere klanken van het snarenspel; want Gods woord is waarachtig, en
wat Hij belooft, dat komt Hij zeker na. Hij houdt van gerechtigheid en een
zuiver gericht; de aarde is vervuld met de goedheid des Heren. - De hemelen
zijn door het woord des Heren gemaakt en al Zijn legers door de geest van Zijn
mond. Hij houdt het water in de zee bij elkaar als in een leren zak en legt de
diepte in het verborgene. Laat de gehele wereld de Heer vrezen, en alles wat op
de aardbodem woont moet tegen Hem opzien; want wat Hij zegt, gebeurt, en wat
Hij beveelt, is er. De Heer vernietigt de raadgevingen van ongelovigen en
slechten en leidt de gedachten van de volkeren van hen af. Maar Zijn raad
blijft eeuwig en de gedachten van Zijn hart blijven zonder ophouden. Gelukkig
het volk, dat de Heer tot God heeft; want dat is het volk dat Hij als erfgenaam
heeft uitgekozen! -De Heer kijkt uit de hemel en ziet de kinderen van alle
mensen. Vanaf zijn onwankelbare troon kijkt Hij naar allen die op aarde wonen.
HIJ bestuurt hun hart en wordt al hun werk gewaar. Een koning heeft niets aan
zijn grote macht en een reus wordt niet gered door zijn grote kracht! Paarden
helpen ook niet, en hun grote sterkte brengt geen redding! Want het oog des
Heren ziet alleen naar degenen die Hem vrezen en op Zijn goedheid hopen, opdat Hij
hun ziel redt van de dood en haar.voedt tijdens schaarste. Ons hart verheuge
zich over. de Heer, en wij allen vertrouwen op Zijn heilige naam! - Uw
goedheld, o Heer, zij met ons, zoals wij op U hopen!"
8
Over het rijk der hemelen
[1] Nadat allen Mij deze
morgenlofprijzing gebracht hebben, vraagt Faustus, die natuurlijk ook bij de
maaltijd en de lofspraak aanwezig was, Mij vlug: "Maar waarvan kennen al
Uw leerlingen dit U zo waardig~, heerlijke en geheel ware loflied? Zoiets
verhevens heb ik nog nooit gehoord!"
[2] Ik zeg: "Vraag aan de
Farizeeën het geschreven woord van God, en lees daarin de psalmen van koning
David; daarin zul je dat allemaal vinden! Overste Jaïrus waar we vandaag nog
mee te maken krijgen, zal je die Schrift wel bezorgen. Want twee dagen geleden
hebben ze zijn dochter in het graf gelegd; zij is gestorven! Hij heeft zeer
veel berouw over zijn zonde tegen Mij; daarom moet hij ook geholpen worden, dan
zal hij voor het hemelrijk van God niet verloren gaan!"
[3] Faustus vraagt: "Heer, wat is
dat voor een rijk en waar is het?"
[4] Ik zeg: "Ja, mijn beste
vriend, voor de oprechte vrienden van God is het eigenlijke, ware hemelrijk van
God overal, voor de vijanden van God echter nergens. Voor hen is daarentegen de
heloveral, waarheen je ook je ogen en andere zintuigen wenden kunt en wilt.
Beneden en boven is daar hetzelfde. Kijk met omhoog naar de sterren -want zij
zijn aarden zoals deze, waar je op staat -en kijk ook niet naar beneden naar de
aarde, want zij is geoordeeld, net zoals jouw lichaam, dat eens moet sterven en
vergaan! Onderzoek daarentegen je hart en zoek er vlijtig in; dáár zul je
vinden wat je zoekt. Want in ieder mensenhart is het levende zaad gezaaid,
waaruit het eeuwige ochtendrood van het eeuwige leven zal opbloeien.
[5] Kijk, de aarde zweeft in een
oneindige ruimte, zoals de grote zon, de maan en al de ontelbare sterren, die
op zichzelf niets anders zijn dan ook weer zonnen en aarden, ook daarin zweven!
Je zou met de snelheid van de gedachte deze aarde kunnen verlaten en met deze
snelheid in een rechte lijn wegsnellen, - en als je zo eeuwigheden na
eeuwigheden voort zou snellen, zou je na vele eeuwigheden met gedachtensnelheid
te hebben gevlogen toch nooit ergens een einde naderen! Maar overal zou je
buitengewone en wonderbaar gevormde scheppingen aantreffen, die allerwegen de
eindeloze ruimte vullen en tot leven brengen.
[6] Door de poort van je hart zul je
na de dood van je lichaam naar buiten gaan in de eindeloze ruimte van God, en
afhankelijk van de gesteldheid van je hart zul je daar een hemel of een hel
vinden!
[7] Want er is nergens een geschapen
hemel en ook nergens een geschapen hel, maar al die dingen komen voort uit het
hart van de mens. Zo zorgt ieder mens in zijn hart voor de hemel of voor de
hel, afhankelijk van het goede of het kwade dat hij doet. En zoals hij gelooft,
wil of doet, zo zal hij dan volgens zijn geloof, dat zijn wil voedde en deed
handelen, leven.
[8] Laat ieder de neigingen van zijn
hart onderzoeken, dan zal hij snel bemerken met welke geest zijn hart is
vervuld. Trekken zijn neigingen het hart en zijn liefde naar de wereld, en
voelt hij een verlangen in zich om iets groots en voornaams te worden in de
wereld, - heeft het hart, dat hoogmoedig wil worden, een onbehagen aan de arme
mensheid, en voelt het de drang in zich om, zonder door God gekozen en gezalfd
te zijn, te willen heersen over de anderen, dan ligt het zaad der hel reeds in
het hart. Dit zaad zal, als het niet bestreden en verstikt wordt, de mens na de
dood van het lichaam zeer zeker nergens anders dan in de hel doen belanden.
[9] Als het hart van de mens echter
vol deemoed is, en hij zich gelukkig prijst om de geringste onder de mensen te
zijn, iedereen te dienen, uit liefde tot de broeders en de zusters zichzelf
niet te achten, zijn meerderen gewillig in alle goede, voor de broeders nuttige
zaken te gehoorzamen, en hij God boven alles liefheeft, dan groeit uit het
hemelse zaad in het hart een echte, eeuwig levende hemel. Als de mens op deze
wijze de gehele hemel in al haar volheid al in zijn hart draagt, gevuld met het
echte geloof, de zuiverste hoop en liefde, dan kan hij na de dood van zijn
lichaam onmogelijk ergens anders terecht komen dan in het hemelrijk van God,
dat hij in alle volheid allang in zijn hart had! Als je dit goed overweegt, dan
zul je gemakkelijk begrijpen hoe het nu precies met het hemelrijk, alsook met
de hel, gesteld is."
[10] Faustus zegt: "Beste, zeer
wijze Heer, Meester en Vriend! Werkelijk, Uw woorden klonken wel heel wijs,
maar de juiste betekenis ervan is mij ditmaal ontgaan! Hoe nu op een bepaalde
manier hemel en hel op één plaats bij elkaar kunnen liggen, zodat blijkbaar het
ene het andere zou moeten doordringen, dat is voor mij als nog erg
materialistisch denkend mens een onmogelijke zaak! Maar hoe tenslotte uit mijn
hart een oneindig gelukkige of ongelukkige oneindigheid moet voortkomen, is me
nog onbegrijpelijker dan al het andere! Daarom moet ik U wel vragen, of U mij
daarover nog een begrijpelijker uitleg wilt geven, want anders ga ik, ondanks
al het licht op de helderste geestesmiddag, blind hiervandaan naar huis!"
9
De Heer geeft voorbeelden van hemel en hel
[I] Ik zeg: "Let dan goed op,
want Ik stel er prijs op dat je ziende naar huis gaat!
[2] Stel je voor dat in een huis twee
mensen wonen. De ene is met alles tevreden wat hij in het zweet zijns
aanschijns onder Gods zegen aan de aarde ontworstelt. Tevreden en opgewekt
geniet hij van de spaarzame opbrengst van zijn vlijt, en het is zijn grootste
vreugde om met de nog armere broeders zijn moeizaam verworven voorraad te
delen. Als er een hongerige bij hem komt, geeft het hem vreugde diens honger te
stillen, en hij vraagt hem nooit geërgerd naar de oorzaak van zijn armoede en
verbiedt hem niet om terug te komen als hij soms weer honger heeft.
[3] Hij mort niet over aardse
staatsbestellen en zegt als hij de een of andere belasting moet betalen, net
als Job: 'Heer! U heeft het mij gegeven; alles is van U! Wat U gaf, kunt U
altijd weer nemen; Uw altijd heilige wil geschiede!'
[4] Kortom, niets kan deze mens storen
in zijn opgewektheid en in zijn liefde en zijn vertrouwen op God, en ook niet
in de daaruit voortvloeiende liefde tot zijn aardse broeders. Toorn, nijd,
ruzie, haat en hoogmoed zijn vreemde begrippen voor hem.
[5] Zijn broer is daarentegen een zeer
ontevreden mens. Hij gelooft in geen God en zegt: 'God is een leeg begrip, dat
de mensen gebruiken om de hoogste graad van heldendom op deze aarde aan te
duiden. In de armoede kan alleen maar een zeer dom mens gelukkig zijn, net
zoals ook de hersen - en verstandloze dieren gelukkig zijn als ze datgene, wat
hun stomme en afgestompte, natuurlijke drift verlangt, slechts spaarzaam
krijgen. Maar een mens, die zich met zijn verstand ver boven het dierlijke
verheven heeft, moet niet meer met het gewone varkensvoer tevreden zijn, en
moet niet met de eigen voor iets beters bestemde handen in de aarde
rondgraaien, wat alleen maar passend is voor dieren en slaven. Hij moet het
zwaard grijpen en zich opwerken tot een machtig veldheer, en door triomfpoorten
de grote, veroverde wereldsteden binnentrekken. De aarde moet beven onder het
hoefgetrappel van het paard, dat overladen met goud en edelstenen, trots de
heer van de machtige heerscharen draagt.
[6] Door die zienswijze gaat zo'n mens
zijn armelijk bestaan verwensen, in zijn hart de armoede vervloeken en op
middelen zinnen hoe hij zich grote schatten en rijkdommen kan verschaffen, om
met behulp daar van zijn heerszuchtige ideeën te kunnen realiseren.
[7] Zijn tevreden broer veracht hij,
en ieder die nog armer is, is hem een gruwel. Van barmhartigheid vindt men bij
hem geen spoor; hij vindt dat een belachelijke eigenschap van laffe slaven. Een
mens past slechts edelmoedigheid, -maar dan wel zo weinig als maar mogelijk is!
Als een arme hem benadert, vaart hij tegen hem uit met allerlei scheldwoorden
en zegt: 'Ga weg, lui beest, vraatzuchtig monster met het haveloze uiterlijk
van een mens! Werk, dier, als je voedsel wilt hebben! Ga naar mijn ontaarde
broer, die wellichamelijk, maar beslist niet geestelijk, bij mij hoort. Hij, die
zelf een alledaagse werkezel is, werkt voor zijn soort en is barmhartig als een
slaaf! Ik ben slechts edelmoedig -en schenk je ditmaal nog je laag-bij-de-grondse
leven.'
[8] Kijk nu eens, deze beide broeders,
kinderen van één vader en één moeder, leven tesamen in één huis. De eerste is
een engel, de tweede bijna een volmaakte duivel. Voor de eerste is de armelijke
hut een hemel, voor de tweede is dezelfde hut zonder wat voor verandering dan
ook, een pure hel vol bittere kwellingen. Zie je nu hoe hemel en hel op één
plaats voor kunnen komen?!
[9] Natuurlijk zul je denken: 'En wat
dan nog? Laat de heerszuchtige op de troon komen, hij zal heel geschikt zijn om
volkeren te beschermen en vijanden te verslaan!' O ja, dat zou wel mogelijk
kunnen zijn! Maar waar ligt de maatstaf die hem voor zou schrijven hoever hij
met zijn heerszuchtige plannen door mag gaan? Wat zal hij met de mensen doen,
die zich niet zo diep mogelijk voor hem willen buigen? -Wel, die zal hij op de
pijnlijkste manier laten martelen en hij zal zich aan een mensenleven even
weinig gelegen laten liggen als aan een vertrapte grashalm! -Wat is zo'n mens
dan echter? -Wel, dat is een duivel!
[10] Heersers en veldheren moeten er
wel zijn; maar begrijp goed, dat deze door God daarvoor uitgekozen en geroepen
en voorts rechtstreekse afstammelingen van vroeger gezalfde koningen moeten
zijn. Die zijn dan geroepen. Maar wee ieder ander, die zijn arme hut verlaat en
zich beijvert om door allerlei middelen de heersersstaf te verkrijgen!
Werkelijk, die zou beter nooit geboren kunnen zijn
[11] Maar Ik zal je nog een beeld van
het hemelrijk van God geven. Het hemelrijk van God lijkt geheel en al op een
vruchtbare bodem, waarop naast doornstruiken en distels de edelste druiven
groeien en rijp worden, -: en toch groeien ze in één en dezelfde vruchtbare
bodem! Het verschil ligt alleen maar in het gebruik daarvan: de wijnstok maakt
er iets goeds van, de doornstruik -en de distel echter iets slechts, iets wat
nutteloos IS en Voor geen mens te genieten.
[12] Zo stroomt de hemel zowel in de
duivel als in Gods engelen, maar ieder van beiden gebruikt hem anders!
[13] Ook is de hemel te vergelijken
met een vruchtboom, die een goede zoete oogst draagt. Als onder zijn rijk gezegende
takken mensen komen, die die vruchten willen eten, zijn er een aantal matig;
zij eten onder dankzegging slechts zoveel als zij nodig hebben. Anderen echter,
die de vrucht goed smaakt, willen niets aan de boom laten zitten, maar eten
alles op uit naijver, opdat de matigen niet nogmaals iets zouden vinden, en zij
eten zo lang door, tot de laatste appel op is. Daarop worden zij echter ziek en
moeten sterven, terwijl de matigen door het matige gebruik van de vruchten van
de boom zich heel goed en verzadigd voelen! En toch hebben beide partijen van
dezelfde boom gegeten!
[14] Zo is de hemel ook als een goede
wijn, die de matige sterkt, de onmatige echter te gronde richt en doodt; en zo
wordt één en dezelfde wijn voor de een, een hemel en voor de ander, de ergste
hel, - en toch komt hij uit dezelfde zak!
[15] Zeg Mij, vriend, of je nu
begrijpt wat de hemel is en wat de hel!"
10
De wet der orde
[1] FAUSTUS zegt: "Heer, nu
begint het mij te dagen! -In de hele oneindigheid is er maar EEN God, EEN
kracht en EEN wet van eeuwige orde. Voor de mens, die zich deze wet tot de
zijne maakt, is alles en overal hemel; degene echter, die zijn vrijheid wil
gebruiken om deze wet te weerstaan, vindt overal hel, verdriet en
marteling!"
[2] IK zeg: "Ja, zo is het! -Het
vuur is een buitengewoon nuttig element; wie het ordelijk, wijs en doelmatig
gebruikt, heeft er onschatbaar nut van. Het zou te ver voeren om alle voordelen
op te sommen, die de mensen in de schoot geworpen worden door een juist, wijs
en doelmatig gebruik van het vuur. Als iemand echter het vuur erg dom en alleen
maar voor zijn plezier zo lichtzinnig zou gebruiken, dat hij het op de daken
der huizen of in de dichte bossen zou ontsteken, dan zal datzelfde vuur alles
vernietigen en te gronde richten!
[3] Als het 's winters vriest,
verzamelt zich iedereen graag bij de haard om zich met veel genoegen te warmen
aan het vrolijk knetterende vuur , dat de stookplaats met verwarmende vlammen
vult; maar wie in het vuur zou vallen, zou gedood en verteerd worden.
[4] Maar Ik zeg je nog wat: De mensen
van deze wereld moeten, om waarlijk Gods kinderen te worden, door water en vuur
geleid worden. De oertoestand van de hemel is water en vuur; wat niet verwant
is aan het water, wordt door het water gedood, en wat zelf geen vuur is, kan in
het vuur niet bestaan."
[5] FAUSTUS zegt: "Heer, ik
begrijp het alweer niet! Wat betekent dat? Hoe kan men tegelijkertijd water en
vuur worden? Want iedereen weet dat water en vuur de elkaar meest vijandige
elementen zijn; het ene verwoest en vernietigt het andere. Giet men water op
een oppermachtig vuur, dan zal het water snel in damp en lucht veranderen; is
het water echter machtiger dan het vuur, dan dooft dit uit door het water,
zodra het daardoor overstroomd wordt. Als men echter om op de hemel te gelijken
tegelijkertijd water en vuur moet zijn, dan zou men uiteindelijk toch zonder
meer oplossen!? Hoe zou het er dan met het eeuwige leven uitzien?"
[6] IK zeg: "O, heel goed! Beiden
in de juiste verhouding, -en dan verwekt en onderhoudt het één voortdurend het
andere! Want weet je, als er in en om de aarde geen vuur zou zijn, dan zou er
ook geen water zijn; als er in en om de aarde echter geen water zou zijn, dan
zou er ook geen vuur zijn, -want het één verwekt voortdurend het andere."
[7] FAUSTUS vraagt: "Hoezo? Hoe
zit dat?"
[8] IK zeg: "Neem al het vuur,
waaruit alle warmte ontstaat, op aarde weg, en de gehele aarde wordt een
diamantharde ijsklomp, waarop geen leven zou kunnen bestaan. Neem echter al het
water weg van de aarde, en zij zal zeer snel tot onbeduidend stof vergaan! Want
zonder water zal ook het vuur zich niet staande kunnen houden, want zonder het
water ontstaan er geen nieuwe vormen op aarde; waar echter geen kopieën of
nieuwe vormen meer ontstaan, heeft de dood en het bederf de overhand.
[9] Kijk naar een boom, die zijn
sappen kwijt raakte, en je zult zien dat de boom in korte tijd zal vergaan en
daardoor te gronde gaat. Begrijp je het nu?"
[10] FAUSTUS zegt: "Ja, Heer, nu
begrijpen wij allen ook dit en wij beseffen, dat U vol bent van de goddelijke
geest, en Zelf de Schepper bent van alle dingen. Want welk mens kan uit
zichzelf naspeuren hoe de hele schepping in elkaar zit, en welke wetten daar
heersen? Dat kan alleen maar aan diegene helder en door en door bekend zijn,
die de geest in zich heeft, waardoor alle dingen gemaakt zijn en nog steeds als
zodanig bestaan. -Ik kan U voor al de mij hier bewezen grote geestelijke, en
materiële weldaden slechts met een voor U met de grootste liefde vervuld hart
danken! Want wat zou ik arme, zwakke, zondige mens anders voor U, de Heer der
oneindigheid, kunnen doen?"
[11] IK zeg: " Je hebt gelijk;
maar houd voorlopig alles wat je weet en hier hebt gezien en ondervonden, voor
je, verraad Mij niet vóór Mijn tijd, en vergeet door je aardse geluk nu de
armen niet! Want wat je ooit in Mijn naam voor de armen zult doen, dat heb je
voor Mij gedaan, en het zal je in de hemel vergolden worden. -Maar nu wij hier
in Kis klaar zijn met alles wat er uit te voeren en in 't reine te brengen was,
willen wij ons gereed maken voor de reis naar Nazareth."
11
Nazareth. Het berouw van Jaïrus
[1] FAUSTUS zegt: "Moet ik dus
opdracht geven om mijn eigendommen aan boord te brengen?!"
[2] IK zeg: "Dat is al gebeurd! Omdat
jouw schepen alleen niet voldoende waren, hebben Baram en Kisjonah hun twee
grote schepen daar nog bij uitgeleend, en dus is alles tot op het vertrek na
klaar. "
[3] FAUSTUS zegt: "Het verwondert
mij nu helemaal niet meer dat dit al gebeurd is; want wat zou voor de
Almachtige onmogelijk zijn?!
[4] Op dit moment komen Jonaël en
Jaïruth met Archiël en danken Mij voor alles. Als zij onder veel
dankbetuigingen afscheid van Mij nemen en op weg gaan naar Sichar, komt de door
Mij reeds aangekondigde afvaardiging hen tegemoet, neemt hen onder het nodige
eerbetoon op en legt Jonaël de opmerkelijke vraag voor, of hij het ambt van
opperpriester weer zou willen aanvaarden; en beiden, Jonaël en Jaïruth,
herinneren zich datgene, wat Ik hen eerder had gezegd.
[5] Nadat Ik het uitbeelden van het
hemelrijk beëindigd had (Matth. 13,53) en de Sicharieten weer weg liet gaan, en
ook van Kisjonah, die ditmaal op Mijn aanraden thuis bleef en Faustus niet
vergezelde, afscheid genomen had, met de belofte hem binnenkort weer op te
zoeken, gingen we dan om twee uur voor de middag op een groot schip. Wij voeren
met Faustus, die met zijn jonge vrouw op Mijn schip meeging, naar de omgeving
van Kapérnaum. Daar bevond zich de normale landingsplaats voor deze stad en
voor Nazareth, dat zoals bekend, niet zo ver van Kapérnaum verwijderd lag.
[6] Toen wij waren geland en uit de
schepen aan land waren gegaan, zei FAUSTUS: "Heer, ik zal met U naar
Nazareth gaan en de behuizing van Uw moeder en Uw aardse broers en zusters weer
aan hen in eigendom overdragen!"
[7] IK zeg: "Ook dit is al
gebeurd, en je zult ook thuis en daarbuiten in je grote rechtsgebied alles in
uitstekende en beste orde aantreffen; want tot nu toe heeft Mijn Archiël alle
zaken voor je in 't reine gebracht. Maar ga jij naar Kapérnaum en als overste
Jaïrus je onder ogen komt - wat beslist gebeuren zal - en je zijn nood zal
klagen, zeg hem dan dat Ik Mij nu een tijdlang in Nazareth zal ophouden! Als
hij iets wil, laat hij dan naar Mij toekomen, - maar wel helemaal alleen!"
[8] FAUSTUS zegt: "Mag ik hem ook
niet vergezellen?"
[9] IK zeg: "O ja, maar jij
alleen!" - na deze woorden namen wij afscheid.
[10] Ik ga nu met Mijn grote groep
leerlingen naar Nazareth in Mijn aardse vaderland, en Faustus laat meteen een
aantal dragers, inpakkers en wagens komen, waarmee hij de meegenomen schatten
naar zijn huis in Kapérnaum vervoert. Het behoeft wel nauwelijks vermeld te
worden dat het in Kapérnaum veel opzien baarde toen men de opperrechter zo rijk
beladen aan de zijde van een wonderschone gemalin de stad in zag komen; maar
dat ook de overste van de aldaar wonende Farizeeën, Jaïrus genaamd, de
opperrechter in veel opzichten tegemoet kwam, is nog makkelijker te begrijpen,
-want hij wist wel het een en ander van de tocht van de twaalf Farizeeën naar
Jeruzalem en ook, dat Faustus daarvoor naar Kis was geroepen.
[11] FAUSTUS ontving hem met alle
achting en zei tegen hem: "Een eerlijke Farizeeër werd gered, en de
panden, die ten onrechte en in 't geheim van de arme Joden afgeperst werden,
zijn hen tot op de laatste stater terug gegeven, en elf Farizeeën genieten nu
voor hun veelzijdige ongehoorde bedriegerijen en roverijen de welverdiende
straf in Jeruzalem in de tempel. Het zou te veel tijd kosten om je te vertellen
wat die elf allemaal op hun kerfstok hebben; als je echter eens gelegenheid
hebt, kom en lees dan zelf de vele stukken maar eens door en je haren zullen te
berge rijzen! - Maar nu over iets anders! Hoe is het nu met je lieve dochter?
Leeft ze nog, of is zij gestorven?"
[12] JAÏRUS antwoordt diep bedroefd en
onder tranen: "O vriend, waarom herinner je mij daaraan? - Helaas, helaas
is zij gestorven; want geen dokter kon haar helpen! De onvergelijkelijke arts
Borus uit Nazareth zei, dat hij haar wel zou kunnen helpen, maar dat niet deed,
omdat ik te erg en te zwaar heb gezondigd tegen zijn vriend Jezus, die zijn
meester was. En zo stierf mijn boven alles geliefde dochter. Het was
hartverscheurend, hoe de stervende om Jezus riep dat hij haar zou helpen, en
hoe zij mij nog in haar sterven een verwijt deed, dat ik zo erg tegen Jezus, de
grootste weldoener van de arme lijdende mensheid, had gezondigd, dat zij
daardoor nu onherroepelijk zou moeten sterven. Ik deed alles om Jezus te vinden
opdat Hij haar zou helpen! Maar Jezus wilde niet meer naar mijn boodschapper
luisteren, hoewel het mij nu duizendmaal bitter heeft berouwd, dat ik tegen hem
heb gezondigd! Nu is alles echter voorbij! Vier dagen ligt ze al in het graf en
stinkt als de pest! Jehova zij nu haar mooie ziel genadig en barmhartig!"
[13] FAUSTUS zegt: "Vriend! Ik
heb van gans er harte medelijden met je; maar ik zeg je ook, dat de almachtige
Heer Jezus zich nu in Nazareth bevindt. Hem is volgens mijn herhaaldelijke
ervaring niets onmogelijk! Wat denk je ervan als je zelf eens naar Hem toeging?
Ik zeg je, Hij heeft macht genoeg om je dochter uit het graf in het leven te
roepen en haar weer aan je terug te geven!"
[14] JAÏRUS zegt: "Ook al zou dat
laatste niet meer mogelijk zijn, dan wil ik toch gaan en Hem duizend maal om
vergeving vragen, omdat ik Hem, weliswaar slechts gedwongen en niet vrijwillig,
heb beledigd en leed aangedaan!"
[15] FAUSTUS zegt: "Goed, ga dan
met mij mee; wij zullen Hem in Nazareth in het huis van Zijn moeder aantreffen.
Maar Hij heeft gezegd dat niemand ons mag begeleiden!" -Jaïrus, die weer
hoop krijgt, stemt meteen in met het voorstel van Faustus. Beiden laten een
paar snelle muildieren zadelen en rijden zo snel mogelijk naar Nazareth. Een
paar uur voor zonsondergang komen zij in Nazareth aan, stallen de muildieren in
een herberg en gaan dan te voet naar het huis van Mijn moeder en treffen Mij
daar aan met Borus, die een van de eersten uit Nazareth was die Mij met open
armen tegemoet kwam; want hij kreeg bericht dat Ik op deze dag in Nazareth zou
aankomen.
[16] Toen Faustus met Jaïrus de kamer
binnenkwam, begon deze laatste te huilen, viel voor Mij neer en smeekte Mij
hardop of Ik hem zijn grote zonde, de ondankbaarheid die Hij aan Mij begaan
had, wilde vergeven.
[17] Maar IK zeg tegen hem: "Sta
op! Je misstap is je vergeven, zondig echter niet voor de tweede maal! -Waar
ligt je dochter begraven?"
[18] JAÏRUS zegt: "Heer, U weet
dat ik hier dichtbij voor de plattelandskinderen een school heb laten bouwen,
met daarbij een klein bedehuis. In dit bedehuis heb ik voor mijzelf een
grafkelder laten bouwen; maar omdat mijn dochter vóór mij stierf, liet ik haar
daarheen brengen en in de nieuwe grafkelder leggen, waarin nog nooit een dode
gelegen heeft. De grafkelder ligt nauwelijks tweeduizend passen hier vandaan.
Als U deze zou willen zien, o Heer, dan zou mij dat uitermate gelukkig stemmen,
hoewel ik overigens dodelijk bedroefd ben!"
[19] IK zeg: "Nu, breng Mij
daarheen, -maar behalve jij en Faustus mag niemand ons volgen!"
[20] De apostelen vroegen echter, of
zij er dan óók niet bij mochten zijn.
[21] IK zeg: "Ditmaal niemand
behalve de twee genoemden!"
[22] BORUS zegt: "Heer, U weet
dat ik zo zwijgzaam kan zijn als een vis; wat zou U er van zeggen als ik als
dokter U begeleid?"
[23] IK zeg: "Het blijft bij Mijn
eerste uitspraak; alleen wij drieën en verder niemand!"
12
Sarah's tweede opwekking uit de dood
[I] Toen dorst niemand meer verder te
vragen en aan te dringen, en wij gingen naar de grafkelder, en Ik keek naar het
al heel erg stinkende lijk en vroeg aan Jaïrus of hij nu soms nog meende, of
zelfs maar geloofde, dat zijn dochter schijndood zou zijn?
[2] JAÏRUS zegt: "Heer, in mijn
hart heb ik dat de eerste keer ook niet geloofd en ik wist maar al te goed dat
mijn liefste dochter Sarah helemaal dood was. Men sleepte mij er met de haren
bij voor dat valse getuigenis tegen U, en als ik die boosaardige verklaring
niet ondertekend had, dan zou U nog veel erger vervolgd zijn, en dat wilde ik
echt niet! Omdat ik echter deze valse verklaring ondertekend had, zag men U
meer aan voor een arbeidsschuwe landloper, die hier en daar wat mensen gezond
maakt en in Israël naam wil maken, dan voor een door God geroepen profeet - of
zelfs voor de beloofde Messias, die door de hele hedendaagse, welvarende en
rijke priesterkaste het meest gevreesd wordt. Want er staat geschreven, dat als
de hogepriester uit de orde van Melchizedek op aarde zal komen, alle andere
priesters zullen verdwijnen, en de nieuwe Melchizedek met zijn engelen eeuwig
zal heersen over alle geslachten der aarde.
[3] Ik zeg U: Alle opperpriesters en
alle onderpriesters samen vrezen niet voor het vuur of de storm, die voor de
grot waarin de grote profeet verborgen was, voorbijging; maar voor het suizen
van de wind boven de grot van de grote profeet zijn ze bang, omdat ze steeds
zeggen dat de Messias uit de orde van Melchizedek als een dief in de nacht heel
stil zal komen en hen alles zal
afnemen, wat ze zich tot op heden verworven hebben! -Daarom wil geen enkele
priester de aankomst van de gezalfde van God in der eeuwigheid meemaken, maar
deze liever zo ver mogelijk in de verste toekomst verschoven zien.
[4] Maar omdat de gehele, vooral oude,
priesterstand door Uw buitengewone daden en leringen ongetwijfeld zoiets in U
ziet, stelt ze alles in het werk om U -indien mogelijk -te gronde te richten!
Als dat niet zou lukken, omdat U werkelijk degene bent waarvoor zij U houdt,
dan zal zij hierna voor haar boze bemoeienissen in zak en as boete doen en met
grote vrees de almachtige slag afwachten, waardoor ze van oudsher vreest alles
te verliezen en die ze altijd al gevreesd heeft, want anders zou ze niet bijna
alle profeten gestenigd hebben. Kijk, dat is de reden waarom ik liever
verklaarde dat U een landloper was, dan Degene, die U echt bent! Want ménsen
kunnen hun doden nooit in het leven terugroepen; dat kan alleen maar Gods
geest, die volgens mij algeheel lichamelijk in U woont en werkt."
[5] IK zeg: "Omdat Ik in het
verborgen wel wist waarom je Mij eigenlijk hebt verloochend, kwam Ik in je
grote nood weer naar je toe om je voor lange tijd te helpen. Dat is echter ook
de werkelijke reden waarom Ik buiten jullie tweeën niemand anders meenam. Als
de tijd echter rijp is, dan zullen ook zij de reden horen. - Maar nu zul je
Gods macht en heerlijkheid zien!" .
[6] Toen boog IK Mij in de grafkelder,
waarin de jonge Sarah in linnen gewikkeld lag, en zei tegen Jaïrus: "Kijk,
het is nacht geworden en het lampje in het graf geeft nog maar heel weinig
licht! Ga naar de bewaker van dit school en bedehuis en laat je een sterker
licht geven; want als zij het leven terug zal krijgen, moet zij natuurlijk iets
kunnen zien om uit het graf te klimmen."
[7] JAÏRUS zegt: "O Heer, zou dat
echt mogelijk zijn? De ontbinding is bij haar al in een vergevorderd stadium!
Maar ik geloof dat bij God alles mogelijk is, en daarom zal ik meteen met een
sterker licht terug zijn!"
[8] Jaïrus haast zich nu om een
sterker licht te halen, dat hij echter niet zo snel kan krijgen omdat het vuur
bij de huisbewaker is uitgegaan en het hem geruime tijd kostte om twee voor het
vuur maken geschikte stukken hout hard tegen elkaar te wrijven tot ze begonnen
te branden.
[9] Maar Ik wek, direkt nadat Jaïrus
de deur uit was Sarah en til haar uit het graf.
[10] De WAKKER GEMAAKTE vraagt Mij nog
wat slaapdronken: "Om Jehova's wil! Waar ben ik nu toch? Wat gebeurde er
met mij? Ik was net nog in een. mooie tuin met veel speelgenoten, en nu ben ik
opeens in de nauwe ruimte van dit dutstere kamertje overgeplaatst!"
[II] IK zeg: "Wees blij en
rustig, Sarah! Want zie Ik jouw Jezus die je nauwelijks enige weken geleden de
eerste keer van de dood tot het leven opwekte, heb je nu ook weer uit de dood
opgewekt en gaf je nu een bestendig leven! Van nu af aan zal geen ziekte je
meer kwellen, en als na veel jaren je tijd zal komen, zal Ik Zelf uit de hemel
komen om je af te halen en je in Mijn rijk te brengen, dat nooit zal
eindigen."
[12] Als SARAH Mijn stem hoort, leeft
zij pas helemaal op en zegt met de liefdevolste en vriendelijkste stem van de
wereld: "O enig geliefde van mijn jonge leven en hart! Ik wist wel, dat
degene die U alleen boven alles lief heeft de dood niet hoeft te vrezen! Uit
overweldigende liefde tot U mijn eerste brenger van het leven, werd ik ziek,
omdat ik niet meer te weten kon komen waar U heengegaan was; en als ik met een
van liefde brandend hart vroeg waar U was, dan trachtte men mij tot rust te
brengen door duidelijk mijn gevoelens te doden. Men zei dat U gevangen genomen
en als misdadiger tegen de staat aan het scherprecht was overgeleverd! Dat brak
mijn hart; ik werd weldra ernstig ziek en stierf voor de tweede maal! - O hoe
ontzettend gelukkig ben ik nu weer, omdat ik U, mijn enige en grootste liefde,
terug heb!
[13] Ik zei nog op het sterfbed: ' Als
mijn enige Jezus nog leeft, dan laat Hij mij niet vergaan in het koude graf!' -
En zie, wat mijn hart mij gezegd heeft, is gebeurd. Ik leef weer helemaal, en
dat in de armen van mijn geliefde Jezus! Maar van nu af aan zal ook mets ml]
meer van Uw goddelijke zijde kunnen scheiden! Ik wil U als de minste van Uw
dienaressen volgen, waar U ook moge heengaan. "
[14] Terwijl Sarah zo nog bezig is
haar hart voor Mij uit te storten, komt Jaïrus eindelijk met een harskaars naar
de grafkamer toe. Dan zeg Ik tegen haar: "Let op, je vader Jaïrus komt!
Verberg je daarom achter de rug van Faustus, zodat hij je niet meteen ziet,
want dat zou slecht zijn voor zijn gezondheid! Maar als Ik je roepen zal, stap
dan vlug met een opgewekt en vrolijk gezicht naar voren, dan zal zoiets hem
geen kwaad doen!" -Sarah volgt deze raad direkt op, en Jaïrus komt de
kamer binnen op het moment dat Sarah zich net achter de rug van Faustus heeft
verborgen.
[15] Jaïrus verontschuldigde zich
ervoor dat hij zo lang met het gevraagde licht was weggebleven.
[16] Maar IK zei: "Dat is niet
belangrijk! Je hebt je uiterste best gedaan, en wie eenmaal dood is, wordt in
nauwelijks een kwartier niet nog doder, maar eerder levender, als de
voorwaarden voor het leven ergens nog aanwezig zijn!"
[17] JAÏRUS zegt: "Nu, Heer, als
het een arme zondaar ook toegestaan is om U iets te vragen, zou U dan nu Uw
genade niet aan mij, onwaardige, maar aan de U zeker boven alles liefhebbende
Sarah willen betonen!"
[18] IK zeg: "Maar als voorwaarde
en reden stel Ik, dat Ik haar niet voor jou opwek, maar alleen voor Mij! Van nu
af aan zal zij Mij volgen -en niet jou; als jij zo nu en dan Mij echter ook
wilt volgen, dan zul je bij je dochter zijn!"
[19] JAÏRUS zegt: "Laat alles
gebeuren zoals U wilt, als mijn enig kind maar weer in het leven teruggeroepen
kan worden!"
[20] IK zeg: "Nu dan, schijn maar
in het graf!"
[21] JAÏRUS stapt zuchtend naar de
rand van het graf en kijkt en kijkt - en ziet alleen maar het linnengoed en de
hoofddoeken en de linnen wikkels op een hoop samengedrukt. Als hij de dode
dochter niet meer ziet liggen, wordt hij bedroefd en vraagt Mij: "Heer,
wat is daar gebeurd? De geur hangt er nog wel, maar verder niets! Heeft iemand
dan het lijk gestolen? Waarom nam hij dan ook niet de doeken en wikkels
mee?"
[22] IK zeg: "Omdat de nu levende
die dingen niet meer nodig heeft!"
[23] Het verdriet van JAÏRUS slaat
plotseling om in verrukking en hij roept:"Hoe?! -Wat?! -Waar is de weer
levende Sarah dan?"
[24] IK roep: "Sarah! -Kom voor
de dag!"
[25] Toen kwam de beeldschone SARAH van
achter de rug van Faustus te voorschijn en zei met een heel gezonde en
duidelijke stem: "Hier ben ik, helemaal levend en gezond! Maar nu behoor
ik niet meer bij u, maar alleen bij Jezus, de Heer! Want de liefde van mijn
hart tot Jezus, de Heer over leven en dood, waartegen men mij uitdrukkelijk
wilde laten zondigen, heeft mijn zwakke lichaam voor de tweede maal gedood!
Maar het heeft juist door deze geweldige liefde het leven nu weer
teruggekregen! En, vader Jaïrus, u noemt mij uw dochter, terwijl u mij slechts
éénmaal het leven heeft geschonken! Wat is Hij dan voor mij, en ik voor Hem,
die mij twéémaal ten volle het leven heeft gegeven? Wie van u beiden is het
meest mijn echte vader?"
[26] JAÏRUS zegt: "Je hebt
gelijk! Dat is duidelijk Hij, die je tweemaal het leven heeft weergegeven, en
ik mag daarbij nooit jouw liefde in de weg staan! Volg van nu af aan geheel je
eigen hart, en ik zal jou en je liefde van tijd tot tijd ook volgen! Ben je
daarmee tevreden, jij, die op deze aarde alles voor mij was, en nu naast Jezus
ook weer alles bent?"
[27] SARAH zegt: "Ja, vader
Jaïrus, daar ben ik volkomen tevreden mee!"
[28] IK zeg:" En Ik ook! Maar nu
gaan we naar Mijn huis! Daar wacht een goed avondmaal op ons, en Mijn dochter
Sarah moet nu vóór alles flink eten; want haar met nieuw leven vervulde lichaam
heeft nu beslist goed voedsel nodig. Laten we dus snel hier weggaan!"
13
Het gesprek tussen Jaïrus en zijn vrouw over Sarah
[1] Jaïrus dekt. nu het graf af en
achter ons sluit hij goed de deur af, waardoor men in de grafkamer en zo bij
het graf zelf zou kunnen komen, en gaat dan met ons mee. Maar ongeveer zeventig
passen voorbij dit school en bedehuls staat de kleine woning van de opziener
en bewaker waar Jaïrus voordien de kaars had gehaald.
[2] Daar de wassende maan deze avond
al wat licht gaf, zag de BEWAKER maar al te gauw het dochtertje van Jaïrus, dat
in het lange witte gewaad opgewekt naast Mij liep. Helemaal ontsteld vroeg hij
aan Jaïrus: "Wat is dat nu.?! Wat zie ik?! Is dat Sarah niet, uw overleden
dochtertje?! Was ze dit keer dan ook schijndood?"
[3] JAÏRUS zegt: "Laat het zijn
wat het is! Jij hebt hier niets te vragen, maar over alles wat je hier ziet
totaal te zwijgen of je wordt ontslagen! Prent je dat goed in je geheugen, en
denk, neem in je op en begrijp, dat bij God alle dingen heel goed mogelijk
zijn! Maar daartoe behoort een volledig geloof en een levend vertrouwen! - Heb
je dat begrepen?"
[4] De WACHTER zegt: "Ja, zeer
eerwaarde heer!"
[5] Daarop zegt JAÏRUS: "Kom in
de toekomst niet meer bij mij aan met zulke eerbetonende uitdrukkingen en
spreek met mij als met een broeder! Maar ga nu, omdat je geen lijk meer hoeft
te bewaken, snel naar Kapérnaum en vertel daar niemand, ook mijn vrouw niet,
wat je nu gezien hebt! Maar zeg haar, dat ze, indien mogelijk, meteen met jou
naar Nazareth moet gaan naar het huis van Jozef; want ik heb heel belangrijke
zaken met haar te bespreken! Neem een paar goede muildieren opdat jullie
vlugger naar het huis van de timmerman in Nazareth kunnen komen!" [6] De
wachter, die zelf een snelle ezel heeft, toomt en zadelt het dier zo vlug
mogelijk, haast zich daarmee naar Kapérnaum en brengt daar aan de vrouw van
Jaïrus de boodschap over. De bedroefde vrouw staat vlug op en volgt de bode. De
ezels lopen snel en in een klein uur zijn beiden in Nazareth in het huis van
Maria, mijn lichamelijke moeder, die nu weer opgeruimd en blij is, omdat zij
het oude huisje van Jozef teruggekregen heeft. Als de vrouw van Jaïrus de kamer
binnenkomt, waar wij juist bezig zijn met een goed avondmaal, dat ditmaal door
vriend Borus verzorgd werd, ziet zij dadelijk haar Sarah, die naast Mij heel
vrolijk en monter en blakend van gezondheid, met veel eetlust een heerlijke vis
zonder graat, toebereid met zout, olie en wat wijnazijn, zit op te peuzelen.
[7] De VROUW vertrouwt nauwelijks haar
eigen ogen en zegt na een poosje, terwijl zij Jaïrus op de schouder tikt:
" Jaïrus, echtgenoot, hier staat je bedroefde vrouw, die je een bode hebt
gestuurd met de mededeling, dat je belangrijke zaken met haar te bespreken had!
Maar ik zie reeds het belangrijkste van alles! Zeg mij, man! Droom ik nu, of is
het werkelijkheid? Is het meisje, dat bij Jezus zit en er zo goed uitziet, niet
het levende evenbeeld van onze gestorven, allerliefste Sarah! - O Jehova, waarom
heeft u mij Sarah toch afgenomen!?"
[8] JAÏRUS zegt, zelf helemaal
ontroerd, tegen zijn vrouw: "Wees getroost, geliefde vrouw! Dit meisje is
niet alleen het evenbeeld van onze allerliefste Sarah, maar zij is het in alle
ernst zelf! De Heer Jezus, vol van de goddelijke geest, heeft haar nu voor de
tweede maalopgewekt, zoals Hij haar slechts een paar weken geleden ook uit de
dood heeft opgewekt. Dat zij er nu zo blakend van gezondheid uitziet, komt door
Zijn onbegrijpelijke, goddelijke kracht. Stoor haar echter niet bij het eten,
want ze heeft nu toch wellang gevast!"
[9] De VROUW zegt, terwijl ze zich van
verwondering en vreugde nauwelijks kan beheersen: "Zeg mij eens, wijze
meester in Israël, wat je nu van deze Jezus denkt! Het lijkt mij steeds
waarschijnlijker, dat Hij dan toch, ondanks Zijn nederige afkomst, de beloofde
Messias is!? Want zulke dingen heeft nog nooit een profeet, laat staan een
willekeurig ander mens, verricht!"
[10] JAÏRUS zegt: "Ja, ja, zo is
het! Maar de grootste zwijgzaamheid is geboden omdat Hij dat Zelf zo wil; want
als het te veel bekend zou worden, zouden we direkt heel Jeruzalem en Rome op
onze nek krijgen, en als Hij daar Zijn goddelijke macht niet tegenover zou
zetten, zou het er voor ons allen slecht uitzien! Wees daarom, vrouw, zo
zwijgzaam als een vestingmuur! Sarah zal, om de goddelijke meester niet met
haar verschijning te verraden en om een blijvende gezondheid te verkrijgen,
minstens een vol jaar onder toezicht en leiding van Hem Zelf of anders van Zijn
lieve, buitengewoon wijze moeder Maria blijven, en wij zullen haar slechts om
beurten zo nu en dan bezoeken. Eigenlijk hebben wij beiden ook niet zo
buitengewoon veel recht meer op haar; want wij hebben haar door ons blinde
genot een ellendig, ziekelijk leven gegeven en wisten tijdens onze gemeenschap
niet wat daar uit voort zou komen. Wij ontvingen deze hemelse Sarah, die van
God een zeer gezonde ziel, maar van ons een zwak ziek lichaam meekreeg!
Tweemaal heeft de dood haar bij ons weggehaald en ze zou voor ons op deze aarde
voor eeuwig verloren geweest zijn! Maar Hij gaf haar beide keren een nieuw,
gezond leven! -Daarom is het de vraag, wie nu meer haar vader en moeder is, -
Hij, of wij tweeën, arme zondaars!"
[11] Sarah's MOEDER zegt: " Ja,
jij bent wijs, kent de wet en alle profeten; daarom heb je in alles altijd
gelijk. Het is voor mij al een hemelse zaligheid, dat ze weer leeft en dat wij
het geluk hebben om haar zo nu en dan te zien en te spreken."
[12] JAÏRUS zegt: "Laten we nu
stil zijn, want de maaltijd is ten einde, en misschien zal Hij iets
zeggen!"
[13] Maar IK roep Faustus en zeg tegen
hem: "Vriend en broeder, Ik vind het erg jammer dat je vandaag niet bij
Mij kunt blijven overnachten; maar thuis wachten belangrijke zaken op je en
daarom moet Ik je voor een paar dagen laten gaan. Kom echter daarna weer
hierheen! Mocht er ergens over Mij gesproken worden, dan weet je wat je zeggen
moet!"
[14] FAUSTUS zegt: "Heer, U kent
mij beter dan ik mijzelf ken! Daarom kunt U Zich wel op mij verlaten, want een
geboren Romein is geen zwakke rietstengel, waarmee de wind gemakkelijk spel zou
hebben! Als ik ja zeg, dan zal ook de dood daar geen nee van maken! Maar nu ga
ik; mijn muildier staat nog gezadeld en getoomd, en binnen een uurtje ben ik al
op de plaats van bestemming. Het op mij wachtende werk zal in Uw naam, o mijn
grote vriend Jezus, wel goed aflopen. Ik beveel mij geheel en al aan in Uw
liefde, wijsheid en goddelijke macht!" Met deze woorden neemt Faustus
afscheid, terwijl hij vlug de deur uitgaat.
[15] Dan komt Sarah's moeder naar Mij
toe en dankt Mij, terwijl zij met een berouwvol hart belijdt hoezeer zij deze
ongehoorde genade onwaardig was.
[16] IK troost haar echter en zeg
tegen Sarah: "Mijn dochtertje, hier is, je moeder!"
[17] Nu eerst staat Sarah snel op en
begroet haar moeder heel vriendelijk, maar zegt daar direkt bij, dat ze nu bij
Mij zal blijven; want ze houdt teveel van Mij om Mij te kunnen verlaten! De
moeder zowel als overste Jaïrus prijzen het lieve dochtertje daarvoor, maar
vragen het echter toch ook meteen of ze hen niet helemaal zou willen vergeten!
En Sarah geeft beiden de oprechte verzekering dat zij hen nu meer liefheeft dan
ooit te voren. Daarmee waren beiden dan ook uitermate tevreden, ze werden kalm
en liefkoosden hun dochter .
14
Goddelijke macht
[I] Nu kwam de Griek PHILOPOLD uit
Kana in Samaria naar Mij toe en zei: "Heer, ik ben nu al langer dan drie
dagen bij U, maar kreeg nog geen moment de gelegenheid om met U te bespreken,
hoe ik op Uw bevel geheel volgens Uw wil alles in orde heb gebracht, en dat nu
door mijn prediking, na Uw vertrek uit Kana, allen het geloof in U hebben
aanvaard. U schijnt nu niet bezig te zijn; daarom vraag ik U om even naar Mij
te luisteren!"
[2] IK zeg: "Mijn zeer
gewaardeerde vriend Philopold! Geloof je dat Ik je niet allang om het een of
ander, Kana betreffend, gevraagd zou hebben, als Ik niet precies zou weten hoe
het er bij staat? - Kijk al Mijn broeders eens! Hoeveel spreek Ik dan met hen?
Uiterlijk dagenlang met geen woord, maar des te vaker innerlijk, geestelijk via
hun hart; en zie, er staat er niet één op om Mij te vragen: 'Heer, waarom
spreekt U dan niet met mij?' Ik zeg je, zoals Ik allang tegen allen gezegd heb:
Ik neem geen leerlingen aan om met hen over koetjes en kalfjes te praten, maar
opdat zij Mijn leer horen, en getuigen zullen zijn van Mijn daden! Want wat zij
weten, dat weet Ik allemaal allang van te voren, en wat zij speciaal weten
willen, zeg Ik hen op het gewenste ogenblik in hun hart. Als dat nu zo is,
vraag jezelf dan eens af, waarom Mijn ingewijde leerlingen dan nog een
dagelijks uiterlijk gesprek nodig zouden hebben! Jij bent nu ook Mijn leerling
en moet je daarom richten naar deze regel van Mijn school.
[3] Maar met andere mensen, die niet
tot Mijn naaste leerlingen behoren, moet Ik natuurlijk uiterlijk woorden
wisselen; want zij zouden Mij in hun zeer wereldse harten niet horen en nog
minder begrijpen. Toch praat Ik ook veel uiterlijk met Mijn leerlingen, als
tijd en omstandigheden dat vereisen; maar dan gebeurt dat niet ter wille van de
leerlingen, maar voor degenen, die geen leerling zijn! -Zeg Mij eens of je dit
begrepen hebt!"
[4] PHILOPOLD zegt: "Ja, Heer, Uw
genade is mij nu zo duidelijk als de zon op het middaguur, en ik dank U voor Uw
vriendelijke uitleg! Maar, Heer, als ik nu naar die heerlijke, mooie Sarah
kijk, die zich met haar buitengewone schoonheid met iedere engel in de hemel
zou kunnen meten, kan ik haast niet begrijpen, dat ze ook maar een seconde in
het graf gelegen zou hebben! Want zo'n levenskracht heb ik nog nooit gezien! En
toch is het waar dat U haar tweemaal uit de dood heeft opgewekt! Nu voel ik een
geweldige behoefte om van U te vernemen, hoe U zoiets kunt!"
[5] IK zeg met gedempte stem tegen
hem: "Ik dacht dat je in Kana toch voldoende ondervonden hebt wie Ik ben!?
Maar als je dat dan weet, is het toch erg onbegrijpelijk dat je vraagt, hoe Ik
een dood mens weer tot leven zou kunnen brengen! Zijn dan niet zon, maan en
alle sterren, evenals deze aarde, uit Mij voortgekomen, en heb Ik deze aarde
niet bevolkt met talloze levende wezens? Als Ik deze in het begin een bestaan
en een zelfstandig leven kon geven, waarom zou Mij dan nu bij een meisje
onmogelijk zijn, wat Mij bij talloze wezens van eeuwigheid tot eeuwigheid
mogelijk is? Als je dit echter weet en daarover zelfs door een engel bent
onderwezen, hoe kun je dan nog vragen hebben?
[6] Zie, zelfs iedere steen, waaraan
je je voet erg kunt stoten, bestaat door Mijn wil; als Ik Mijn alles scheppende
en onderhoudende wil één ogenblik van hem aftrok, dan zou hij op hetzelfde moment
totaal uit het bestaan verdwijnen.
[7] Je kunt de steen wel fijnstampen,
hem in een heet vuur zelfs helemaal laten verdampen, zoals de geheime
apothekerskunst dat leert; maar dat alles kan alleen maar met de steen en met
iedere andere materie plaatsvinden, omdat Ik dat tot nut en ten bate van de
mensen toelaat. Als Ik het niet toeliet, dan zou je ook de kleinste steen net
zo min van zijn plaats kunnen tillen als een berg. Je kunt een steen ook omhoog
werpen, en hij zal afhankelijk van je kracht en werpkunst behoorlijk ver omhoog
vliegen; maar als hij een zekere, door de werpkracht bepaalde hoogte heeft
bereikt, zal hij dadelijk weer naar de aarde terugvallen. Zie, Mijn wil en de
mate waarin Ik iets toelaat bepalen steeds het 'Tot hiertoe en niet verder!'
[8] Een steenworp toont je heel
duidelijk, hoe ver de kracht en de wil van de mens reikt. Enige ogenblikken
slechts, -en de zwakke wil van de mens wordt door de Mijne gegrepen en
teruggedreven binnen de door Mij bepaalde eeuwige orde, die in de hele eeuwige
oneindigheid tot op het gewicht van een zonnestofje afgewogen is! Maar als dit
enkel en alleen maar afhangt van Mijn wil en van wat Ik toelaat, hoe zou het
Mij dan niet mogelijk zijn om een gestorven meisje het leven weer te geven?
[9] Ga naar buiten en breng Mij een
stuk hout en een steen, en Ik zal Je tonen hoe Mij alle dingen mogelijk zijn
door de kracht van de Vader in Mij!"
[10] Meteen brengt Philopold een steen
en een heel verrot stuk hout. En IK zeg tegen hem, nog steeds met gedempte
stem: "Kijk, Ik til de steen op en plaats hem in de vrije lucht, en zie,
hij valt niet! Probeer jij hem nu eens van zijn plaats te verschuiven!"
-Philopold probeert het; maar de steen laat zich geen haarbreedte verschuiven.
[11] Dan zeg IK: "Nu zal Ik
toestaan dat je de steen naar believen zult kunnen verschuiven; maar als je hem
zult loslaten, zal hij meteen deze plaats weer innemen en na enig slingeren of
plotseling, onbeweeglijk op deze plaats blijven!"
[12] PHILOPOLD zegt: "Heer, laat
deze proef maar achterwege; want Uw heilig woord is voor mij voldoende!"
[13] IK zeg: "Goed dan; nu wil Ik
echter dat deze steen in het niets oplost en dat dit hout uitloopt en bladeren,
bloemen en vrucht voortbrengt naar zijn aard!" -Daarop wordt de steen
onzichtbaar en het oude hout wordt jong, loopt uit, brengt dadelijk bladeren,
bloemen en daarna de rijpe vrucht voort, en wel een aantal vijgen, want het
hout was eens deel van een vijgeboom.
[14] Iedereen richt nu zijn aandacht
op Mij en Philopold; want de meeste leerlingen hebben wat gedommeld. Jaïrus en
zijn vrouw kregen er geen genoeg van om hun dochter te liefkozen. Ik en
Philopold deden onze experimenten echter op een afzonderlijk staande kleine
tafel bij een wat zwak lamplicht en werden daarom door honderden niet
opgemerkt; maar toen Philopold wat erg verwonderd deed, werd natuurlijk snel
een aantal daarop opmerkzaam. Maar Ik raadde hen aan om rustig te zijn, en
alles werd weer rustig.
[15] Toen beval Ik de steen weer om
aanwezig te zijn, - en hij lag weer op de tafel -maar Ik liet de tak van de
vijgeboom liggen, met daaraan de vruchten, die Mijn Sarah 's morgens gretig op
at.
[16] Daarna vroeg Ik aan PHILOPOLD of
het hem nu duidelijk was. En hij boog heel diep en zei: "Heer, nu ben ik
helemaal op de hoogte!"
[17] En IK zei: "Goed, dan gaan
we nu slapen!"
15
Philopold's getuigenis over de godheid van Jezus
[1] Philopold begaf zich ter ruste,
zoals Ik hem gezegd had. Maar natuurlijk had hij nog niet zo'n slaap, omdat de
voorvallen van die dag zijn hart teveel bezig hielden; bovendien waren de
slaapplaatsen ook niet zo bijzonder goed, omdat de pandeisers behalve een
beetje stro alles in beslag hadden genomen en wij daarom letterlijk slechts het
lege huis aantroffen. Tijdens de wederopwekking van Sarah waren Borus, Mijn
broers en veel andere leerlingen heel druk bezig geweest, bedden, tafels,
banken, keuken en tafelgerei in voldoende hoeveelheid in huis te brengen; maar
voor een paar honderd mensen, waarvan er natuurlijk velen ten dele buiten en
ten dele in andere huizen onderdak vonden, was het toch in die korte tijd op
natuurlijke weg niet mogelijk om ook maar voor het nodigste te zorgen.
[2] En daarom bracht Ik Zelf deze
nacht door op een bank met een beetje stro onder het hoofd - en Philopold lag
zelfs op de grond zonder stro. 's Morgens was hij dan ook een van de eersten
die op de been was; en toen Jaïrus, die met zijn vrouwen dochter Sarah een
tamelijk goed strobed had, vroeg, hoe hij op de harde bodem had kunnen slapen,
zei
[3] PHILOPOLD: "Voor zover de gesteldheid
van de bodem dat toelaat! Maar het is allemaal een kwestie van wennen; in een
jaar zou een lichaam daar meer aan gewend raken dan in een nacht!"
[4] JAÏRUS zegt: "Had het maar
tegen mij gezegd! Wij hadden voldoende stro!"
[5] PHILOPOLD zegt: "Kijk naar de
Heer, aan wie alle hemelen en alle werelden gehoorzamen, en wiens wil alle
engelen uitvoeren! Zijn bed is geen haar beter dan het mijne!"
[6] JAÏRUS, die nog erg farizeïsch
denkt, zegt: "Vriend, ga je daar niet een beetje te ver? Het is wel niet
te ontkennen, dat deze Jezus vol is van de goddelijke geest, meer dan er ooit
een profeet vervuld was van diezelfde geest -want Zijn daden overtreffen
hemelhoog alle daden van Mozes, Elia en alle andere grote en kleine profeten;
maar dat in Hem nu juist de godheid zich in al zijn volheid zou bevinden, lijkt
mij toch een te gewaagde veronderstelling! De profeten hebben door de
goddelijke geest, die hen vervulde, óók doden opgewekt; maar zij hebben het
nooit aangedurfd om het resultaat aan zichzelf in plaats van aan God toe te
schrijven. Want als zij het gelukken aan zichzelf toegeschreven zouden hebben,
dan zouden zij grote zondaars tegen God geworden zijn, en God zou hen de geest
ontnomen hebben. Maar Jezus doet alles alsof Hij het uit Zichzelf doet en als
Heer, -en dat spreekt wel voor jouw gewaagde veronderstelling, en in een
bepaald opzicht ben ik het ook wel helemaal met je eens; maar zoals gezegd:
zonder de voorzichtigheid uit het oog te verliezen! Want het zou ook van boven
toegelaten kunnen worden om ons te testen, waarbij wij zouden moeten bewijzen,
of we wel slechts aan één God geloven! Maar als in Jezus werkelijk Gods volheid
woonde, dan zouden we natuurlijk onvoorwaardelijk Zijn getuigenis als een
eeuwige waarheid aan moeten nemen! -Wat denk jij nu?"
[7] PHILOPOLD zegt: "Ik denk
geheel en al het laatste, en geloof dat Zijn getuigenis over de in Hem
aanwezige volheid van God, volkomen waar is! Hij is het -en geen ander dan Hij!
[8] Het is vooral in deze tijd van
wonderen moeilijk te verklaren, omdat men altijd kan zeggen: 'Ik heb daar en
daar magiërs gezien, die werkelijk buitengewone dingen deden, en de oude
profeten hebben óók doden opgewekt, -ja één heeft er zelfs een hoop
doodsbeenderen met vlees omhuld en tot leven gebracht, en daarom zijn wonderen
nog lang geen reden om een wonderdoener als een God aan te prijzen!"
{9} Maar hier met Jezus, de Heer, is
het heel wat anders! Bij alle profeten moest aanhoudend bidden en vasten vooraf
gaan aan een wonder, tot God hen waardig genoeg vond om door hen een wonder te
laten verrichten. De magiërs moeten een toverstaf hebben en een aantal andere
tekens en formules. Daarbij hebben ze nog een aantal zalven, oliën, watertjes,
metalen, stenen, kruiden en wortels bij zich, waarvan ze de verborgen krachten
kennen en die ze bij hun werkzaamheden aanwenden; -maar waar heeft iemand ooit
bij Jezus, de Heer, zoiets gezien!? Geen spoor van bidden en vasten, tenminste
niet gedurende de korte tijd dat ik de genade heb Hem te kennen. Van een
toverstaf en al die andere magische middelen is nog minder iets te vinden!
[10] Bovendien hebben alle profeten,
ieder op gelijke wijze, in een steeds eendere geheime beeldspraak gesproken en
geschreven, en wie niet uit hun school kwam, kon hen onmogelijk verstaan! Ik
ben weliswaar een Griek; maar daarom ken ik jullie Schrift wel en ook Mozes en
al jullie profeten! Wie die woord voor woord begrijpt, moet echt wel van goeden
huize zijn!
[11] Maar Jezus zegt de verborgenste
dingen zo duidelijk, dat vaak zelfs een kind ze begrijpen kan! Hij gaf een
uitleg over de schepping, en ik meende al haast zelf een wereld te kunnen
scheppen! Waar is dan de profeet en waar de meester van alle tovenaars, die zo
spreekt als Jezus?!
[12] Wie heeft er ooit een lettergreep
begrepen van wat een magiër bij zijn optreden zegt? Wat zij zeggen is zo
duister als de nacht. De woorden van de profeten geven zo hier en daar wel enig
licht, maar niemand kan bij dat zwakke schemerlicht dertig passen voor zich uit
zien. Hier echter straalt de zon op het midden van de dag! Wat Hij zegt is de
diepste goddelijke wijsheid, -maar daarbij helder en begrijpelijk voor bijna
elk menselijk verstand; en wat Hij wil, gebeurt ogenblikkelijk!
[13] Als de zaken er wat Jezus betreft
zo voor staan, dan weet ik echt niet waarom ik nog enige twijfel zou hebben om
Hem te erkennen als de onbetwistbare Heer van hemel en aarde, Hem boven alles
lief te hebben en Hém alleen alle eer te geven!?
[14] Kijk hier op tafel! Deze verse
vijgetak vol met overrijpe vruchten is een levende toelichting, die Hij mij
gisteren toen jullie al sliepen gaf op mijn vraag, hoe het Hem toch mogelijk
was om volkomen doden op te wekken. Hij vroeg om een al helemaal verrotte, dus
geheel dode tak. Ik bracht wat ik in de nacht het eerst vond. Hij raakte het
rotte hout helemaal niet aan, maar gaf het alleen maar een bevel, en het
vergane hout werd groen, begon te bloeien - en hier heb je de rijpe vruchten!
Neem en geef ze aan de allerliefste Sarah; het zal haar verkwikken!"
16
Afscheid van Jaïrus
[I] Jaïrus wekt Sarah, die toch al
wakker werd, en geeft haar de volle tak. Dat is erg naar haar zin en zij bijt
meteen in de overrijpe en honingzoete vruchten en eet ze op. Als ze alles op
heeft, wordt Ik op Mijn bank wakker .
[2] SARAH is de eerste, die Mij een
heel hartelijke ochtendgroet brengt, en Ik vraag haar, hoe de vijgen haar
gesmaakt hebben. En zij zei heel blij: "Heer, die waren hemels en
honingzoet! Philopold, Uw vriend, gaf ze mij in Uw naam, en ik at ze allemaal
op; want ze waren buitengewoon lekker! U heeft ze zeker voor mij hierheen
gebracht!?"
[3] IK zeg: "Mijn allerliefste
Sarah! Ja, voor jou; want jij was de reden waarom Ik gisternacht, om vriend
Philopold te tonen hoe Ik doden opwek, een totaal verrotte vijgetak levend
maakte, opdat deze voor jou, Mijn geliefde Sarah, nog één keer zoete vruchten
zou dragen, en daarom was het goed van je dat je ze hebt opgegeten. Ze zullen
je nog meer gezondheid geven! - Maar nu gaan we meteen naar buiten tot de
kamers zijn opgeruimd en schoongemaakt, daarna gebruiken wij een morgenmaal en
vervolgens wijden wij ons aan het dagelijkse werk!"
[4] Na deze woorden gaat iedereen met
Mij naar buiten en geniet daar van de klare en kristalheldere morgen.
[5] Toen kwam JAÏRUS naar Mij toe en
zei: "Heer, aan mijn dank zal nooit een einde komen! Aleer ik mij ooit
weer tegen U laat gebruiken, zal ik mijn betrekking neerleggen en een
enthousiast volgeling van Uw heilige leer zijn; en Philopold zal mijn leven
lang mijn vriend blijven; want juist aan hem heb ik het ware licht over U te
danken. Hij is wel een Griek, maar hij is in onze Schrift bekwamer dan ik en al
de schriftgeleerden van geheel Judéa, Galiléa, Samaria en Palestina! Kortom, ik
weet nu precies wie U bent, en het is inderdaad zoals ik het mij al vaak in het
geheim heb gedacht. Maar ik moet nu naar Kapérnaum, waar zaken op mij wachten.
Mijn vrouwen dochter Sarah beveel ik echter voor zolang U dat schikt in Uw
hoede aan! Want beter dan bij U zouden ze in de hemel ook niet bewaard zijn!
Als ik mij echter "s avonds vrij kan maken, dan zal ik wellicht met
Faustus en Cornelius, misschien ook met de oude Cyrenius, die mogelijkerwijze
vandaag naar Kapérnaum zal komen, hierheen komen! En ik beveel mij nu in Uw
liefde, geduld en genade aan." -Vervolgens neemt hij afscheid van zijn
vrouwen de lieve Sarah, laat zijn snellopende muilezels brengen, bestijgt de
sterkste en rijdt met grote snelheid weg.
[6] Ik roep allen nu aan het
morgenmaal, en wij gaan de opgeruimde en schoongemaakte kamers binnen, waar een
door Borus klaargemaakt goed maal op ons wachtte.
[7] Na de maaltijd roept BORUS Mij
apart en zegt: "Mijn innig geliefde vriend! Ik weet, dat U allang kunt
weten, wat ik onder vier ogen met U zou willen bespreken; maar er zijn er onder
Uw leerlingen een paar, die volgens mij niet behoeven te weten wat wij met
elkaar te bespreken hebben, en slechts daarom heb ik U gevraagd ter zijde te
komen!"
[8] IK zeg: "Dat was eigenlijk
helemaal niet nodig; want datgene, wat je Mij hier vertellen wilt, heb Ik de
leerlingen in Kis uitgebreid verteld en openlijk aangeprezen. Ze weten alles,
en we hoeven daarom voor hen niet geheimzinnig te doen. "
[9] BORUS zegt: " Ah, als het zo
zit, dan zeg ik het heel openlijk!"
{10] Daarom gaan wij weer naar het
gezelschap terug, en Ik zeg tegen Borus: 'Mijn allerbeste vriend! Wat je Mij
wilt zeggen, weet Ik, en alle leerlingen weten het ook, en daarom beschouwen
wij deze zaak als afgedaan. -Jij kunt echter als Griek, die Joods denkt, maar
niet onder de Joodse wet valt, wel gemakkelijk praten met alle Farizeeën; maar
als je, door de besnijdenis en de wet, een echte Jood zou zijn, dan zou je je
tong sterk in bedwang hebben moeten houden. Maar het was goed, zoals Je
gesproken hebt, en daarom is de zaak hiermee afgedaan. -Breng Mij nu echter in
de school van Nazareth! Ik zal het volk Ieren, opdat het zal inzien in welke
tijd het nu leeft!" (Matth. 13:54)
[11] Moeder Maria vraagt dan, of Ik
tussen de middag naar huis zal komen,
[12] IK zeg: "Wees niet bezorgd
of Ik zal komen; het is voldoende, dat Ik alle zorgen op Mij neem! Maar vanavond
zal Ik komen."
[13] Sarah vraagt, of ze met Mij mee
mag naar de school.
[14] IK zeg: "Zeker, ga jij maar,
ofschoon de vrouw volgens de wet de school niet behoort te betreden in het
gezelschap van een man. Maar dat zal nu allemaal anders worden; want de vrouw
heeft net als een man alle recht op Mijn liefde en genade, die van God de Vader
door Mij uitgaat. En ga jij dus maar heel blij, vrolijk en vol vertrouwen mee
en leer in de school ook inzien, welke tijd nu is aangebroken, -laten' we dus
gaan.' Maar, Sarah, jij blijft naast Mij en zult Mij als een belangrijk getuige
dienen! Houdt daarom deze grafkleding aan; want ook deze kleding zal voor Mij
getuigen! -Maar nu gaan wij!"
[15] Na Mijn woorden gaan wij meteen
naar de school.
17
De Heer legt een tekst van Jesaja uit
[1] Toen Ik de school binnenkwam,
zaten ongeveer tien oudsten van Nazareth met een aantal Farizeeën en
schriftgeleerden aan een grote tafel en behandelden juist de verzen uit Jesaja,
die aldus luidden: 'Was en reinig u; Iaat Mij uw slechte aard niet meer zien en
zondig niet meer! Leer het goede te doen, streef naar rechtvaardigheid; help de
onderdrukten, wees rechtvaardig voor de wezen en een voorspraak voor de
weduwen! - Kom dan en laten wij met elkaar disputeren, spreekt de Heer. Als uw
zonde bloedrood is, zal ze toch sneeuwwit worden en als ze rozerood is, zal ze
toch als witte wol worden. Als u Mij gehoorzamen wilt, dan zult u eten van het
goede van het land. Weigert u echter en bent u Mij ongehoorzaam, dan zult u
door het zwaard vergaan; want zo spreekt de mond des Heren! -Hoe komt het
echter, dat de vrome stad een hoer is geworden? Zij was vol rechtvaardigheid,
en gerechtigheid woonde daarbinnen, en nu wonen er moordenaars! Uw zilver is
schuim geworden en uw drank met water vermengd. Uw vorsten zijn afvalligen en
dievenknechten; zij zijn belust op geschenken en nemen graag giften aan; de
wezen doen ze echter geen recht, en de aanspraken der weduwen behandelen ze
niet! Daarom spreekt Jehova, de Heer Zebaoth, de machtige in Israël: O wee, Ik
zal Mij troosten door Mijn vijanden, en wreken door Mijn vijanden!' (Jes.
1:16-24) Zij bespraken de betekenis van deze verzen en het werd hen niet
duidelijk.
[2] Toen kwam IK naar voren en zei
tegen hen: "Wat peinst u daarover, terwijl het toch zo helder als de
middagzon aan uw daden te zien is? Kijk naar uw wezen, uw weduwen! Hoe gaat het
daarmee? In plaats van voor hen te zorgen, neemt u hen datgene wat ze hebben
nog af; en de arme wezen verkoopt u als slaven aan de heidenen, zoals u dat
enige dagen geleden langs een verborgen weg wilde doen en ook gedaan zou
hebben, als de tollenaar Kisjonah u daarbij niet heel sterk had gehinderd.
[3] De Heer zegt wel: 'Kom en Iaat ons
met elkaar disputeren! Als uw zonde bloedrood is, zal ze toch sneeuwwit worden,
en als ze rozerood is, zal ze als witte wol worden!' -maar dan vraag Ik:
wanneer en onder welke voorwaarde? Hoe staat het met u en met de vrome stad,
die ook 'de stad van God' heet? Hoeveel zonden van de allergrofste en ten hemel
schreiendste soort zijn daarin al begaan en hoeveel worden er nu begaan!?
[4] 'Was en reinig u en Iaat Mij uw
slechte daden niet meer zien!' zei Jehova door de mond van de profeet. Wel wast
u uw lichaam zevenmaal per dag en reinigt u uw kleren en maakt u twee tot
driemaal per jaar de graven van uw gestorvenen wit; maar uw harten blijven
verstokt, en zitten vol viezigheid, en daardoor komt het dat u op uw gewitte
graven lijkt, die er van buiten versierd en schoon uitzien, maar van binnen vol
walgelijke geur, vol doodsbeenderen en vol stinkend slijk zitten!
[5] De profeet sprak over de reiniging
van uw harten en vermaande u om uw zonden weg te doen voor het alziende oog van
God; maar u heeft deze betekenis nog nooit in uw hart opgenomen en daarom
reinigde u slechts uw huid en u liet uw hart ondergaan in alle smerigheid van
de hel! O onhebbelijkheid van de hel, wie heeft je dat ooit geleerd?!
[6] Natuurlijk zegt U: 'De bok, die
Mozes en Aäron voorgeschreven hebben, wordt tot op dit uur ieder jaar belast
met de zonden van geheel Israël, vervolgens geslacht en in de Jordaan
geworpen!' (Lev. 16) O gij blinden! Wat kan de bok er aan doen, dat u steeds
maar door zondigt en u zich in uw hart niet verbetert?
[7] Deze handeling was slechts
figuurlijk bedoeld, en u zou daaruit allang hebben moeten Ieren, dat de bok
alleen maar uw slechte, wereldse lusten voorstelt, zoals uw hoogmoed, die net
als de bok afstotend is en buitengewoon stinkt, uw hoererij en uw smerige
gewoonten, uw inhaligheid en nijd en uw afgunst! Met de vernietiging van de zondebok
had u voor altijd de lusten van uw hart moeten vernietigen, dan zou u wezenlijk
volgens het gebod van Mozes en Aäron hebben gehandeld en dan zou u diens zegen
ongetwijfeld hebben geoogst! Maar nu heeft u wel de bokken gedood, wat
nutteloos voor u was, maar u heeft uw met zonden gevulde harten gehouden;
daarom heeft Jehova Zijn bedreiging uitgevoerd en zal die later nog verder
uitvoeren als de maat van uw boosheid vol zal zijn.
[8] Het is wat moois, dat de heidenen
nu het volk gerechtigheid moeten verschaffen en voor haar weduwen en wezen
moeten zorgen! Maar daarom is het ook waar wat de profeet zegt: 'Ik zal Mij
troosten door middel van de vijanden, de heidenen, en zal Mij door hen wreken!'
Waar is uw macht gebleven en uw kracht naartoe gegaan? Een klein aantal
heidenen beheerst het eens zo machtige volk van God! Foei, wat een eeuwige
smaad en schande! De kinderen van de slang zijn wijzer en rechtschapener dan u,
kinderen van het licht.
[9] Daarom zal ook binnenkort deze
heilige bodem aan de heidenen overgeleverd worden, en u zult voortaan geen land
en helemaal geen koning hebben; maar u zult vreemde tirannen als slaven dienen,
en uwedele dochters zullen door de heidenen en de knechten van de heidenen
beslapen worden, en haar vrucht zal gehaat worden als het broedsel van slangen
en adders!
[10] Met behulp van de profeet, die
voor uw hart geschreven heeft, bespreekt u hoe u de uiterlijke schijn zou
kunnen oppoetsen van de waardeloze handeling van het wassen en reinigen van uw
lichamen, kleren en graven, opdat die ceremonie nog grotere gaven op zou
brengen; maar u kunt zich niet voor stellen, wat slechts welgevallig is voor
God! 0, slechte knechten van de duivel! Die dient u met uw ceremonie en daarom
zult u ook eenmaal het loon in de poel bij hem ontvangen, zoals u het altijd al
heeft verdiend.
[11] Het lichaam reinigt men, als dat
nodig is, een, twee, of driekeer op een dag, en men reinigt de kleren als ze
vuil zijn; want dat heeft Mozes voor de gezondheid van het lichaam geboden. Zo
bedekt men ook de graven met een handdikte tichelleem en maakt deze
leemafdichting, als ze droog is geworden, enige keren wit met goede kalk, opdat
er geen scheuren in komen, waardoor vooral in de eerste jaren van de rotting de
schadelijke dampen gemakkelijk op zouden kunnen stijgen en allerlei schadelijke
ziekten aan mensen, dieren en planten aanrichten.
[12] Ziet u, daarvoor moet men de
graven witkalken, dat kan een kind toch begrijpen! Hoe wilt u daar dan een
godsdienstige handeling van maken?! O dwazen en narren! Wat voor nut zou de
ziel van de gestorvene daar dan van hebben?!"
18
Het wezen van God en het dienen van God
[1] "Als de mens sterft, wordt de
ziel uit het lichaam genomen. De ziel komt dan als een zelfstandig geestelijk
mens op een plaats, die geheel overeenkomt met haar innerlijke gesteldheid. Op
die plaats kunnen slechts de vrije wil en de liefde haar helpen. Zijn de wil en
de liefde goed, dan zal de plaats ook goed zijn, die de ziel voor zichzelf
gereedmaakt met de kracht en macht, die God haar heeft gegeven. Zijn de wil en
de liefde echter slecht, dan zal hun werk ook slecht zijn -net zoals op de
aarde een slechte boom geen goede en een goede boom geen slechte vruchten
geeft. Ga en versier een doornstruik met goud en edelstenen, en zie of u er
daarom druiven van zult oogsten! Of u echter de druif met goud versiert of
niet, ze zal u toch zoete lekkere vruchten geven.
[2] Als dit nu zo is en niet anders,
vraag u dan eens af wat voor nut de zielen der gestorvenen zullen of kunnen
hebben van het witkalken der graven, waarin slechts verweerd gebeente en
stinkende viezigheid ligt!
[3] Gelooft u dan in alle ernst dat
God zo zwakzinnig en dwaas zou zijn, dat Hij Zich zou laten dienen door het
domme en nietswaardige stoffelijke gepronk van de materie?!
[4] Ik zeg u: God is een geest, en zij
die Hem willen dienen, moeten Hem in de geest en in de volle, levende waarheid
van hun hart dienen, maar niet in de materie met de materie. Want de materie is
niets anders is dan de wil van de almachtige Vader, die voor een bepaalde tijd
vaste vorm heeft aangenomen!
[5] Wat zou u tegen een mens zeggen,
die bij u kwam en loon verlangde omdat hij uw gewas had vernield, en daarbij
nog beweerde, dat hij u daarmee een goede dienst zou hebben bewezen?! -Wel, wat
u tegen zo'n brutale gek zou zeggen, dat zal eenmaal de Vader in het
hiernamaals tegen u zeggen, en u zult van Hem moeten wijken en ook nog in de
buitenste duisternis worden uitgestoten, waar huilen en tandenknarsen uw loon
zal zijn!
[6] Als bewijs van uw zorg voor de
weduwen, geldt als eerste Mijn moeder Maria, die u alles heeft ontnomen, en
vervolgens duizend anderen, die u net eender heeft behandeld en nog behandelt!
[7] Is het niet ten hemel schreiend,
dat Joodse vrouwen bij de heidenen hun recht moeten zoeken en ook vinden? Moet
het niet erg grappig voor de satan zijn dat zijn kinderen nu Gods kinderen in
recht en gerechtigheid verre overtreffen? Ja, van nu af aan zullen de wereldse
kinderen óók Gods kinderen worden; daarom zult u kinderen zijn van hem, die u
altijd trouw heeft gediend!
[8] Heeft u dan, nu u toch al in
Jesaja leest, de plaats niet gevonden waar hij zegt:
[9] 'Ik heb een welgevallen aan
barmhartigheid en niet aan brandoffers!' en ook: 'Dit volk eert mij met de
lippen; maar hun hart is verre van mij!'
[10] Als u zegt: 'Dit heeft God door
de mond van de profeten gezegd!', hoeveel achting moet u dan wel voor Hem
hebben, dat u altijd uw schandelijke voorschriften de voorkeur geeft boven de
geboden van God, en alleen de uwe voor uw wereldse voordeel toepast, maar de
goddelijke met voeten treedt?! -° slechte, steeds maar de duivel dienende
knechten! Hoe denkt u eenmaal het gericht van God te doorstaan?! Werkelijk, het
zal de Sodomieten beter vergaan dan u! Want als dáár in die tijd zulke tekenen
waren gebeurd, zoals die bij u reeds zijn gegeven, dan zouden ze in zak en as
boete hebben gedaan, en God zou hen niet met vuur en zwavel uit de hemel hebben
terechtgesteld! - Wee u, de tijd is al dichtbij dat het met u zal gaan zoals Ik
het u heb voorspeld!"
19
Onbeschaamdheid en verwarring bij de Farizeeën
[1] Nu staan de OUDSTEN, Farizeeën en
schriftgeleerden zeer geërgerd op en zeggen: "Melkmuil, hoe kun je je
aanmatigen om met ons te redetwisten? - Welke tekenen zijn hier dan
gebeurd?"
[2] IK zeg, terwijl Ik Sarah, die al
deze school en schriftpotentaten heel goed kenden, voor hun neus zet:
"Kent u dit meisje, en weet u wat voor de tweede maal met haar is
gebeurd?"
[3] Dan zetten ze ALLEMAAL grote ogen
op en zeggen zachtjes ond~r elkaar: "Lieve hemel, dat is de dochter van de
overste, zoals ze er uit zag toen ze leefde! Heeft hij haar dan wéér opgewekt?
Hoe is dat gebeurd? Maar als hij haar heeft opgewekt, en nu terwijl ze voor de
tweede maal werkelijk dood was, -wat staat ons dan te doen? Jaïrus schijnt aan
zijn kant te staan, anders zou hij hem zijn geliefde dochter zeker niet hebben
toevertrouwd! Of zou hij er soms niets vanaf weten?! Heeft de zoon van Jozef
haar soms in 't geheim opgewekt en wil hij haar bij de een of andere
gelegenheid weer aan Jaïrus teruggeven? Moeten we soms Jaïrus daarover
inlichten? Deze zaak valt te veel op! -Zij is het, zonder enige twijfel is zij
het! En toch waren wij allemaal bij haar begrafenis aanwezig, net zoals eerder
in Kapérnaum toen zij was gestorven! Wat kunnen we nu doen? Wat zal er gebeuren
als deze mens-god door wat voor een kunst of macht dan ook zulke ongehoorde
dingen doet?" - Dan zwijgen ze.
[4] Maar IK zeg, terwijl Ik hen allen
scherp aanzie: "Wel, wat zegt uw slechte hart nu? Is dit teken voldoende
om de waarheid te bevestigen van wat Ik tegen u heb gezegd?"
[5] De OUDSTEN zeggen: "Wij zijn
geen artsen of apothekers die de krachten der natuur onderzoeken en deze in hun
kunst weten te gebruiken; net zomin zijn wij vertrouwd met de toverkunst, die
men van de duivel kan leren, want dat zou de grootste zonde tegen God zijn, en
daarom kunnen wij niet weten door welke kunst of macht jij haar hebt opgewekt!
Het staat daarom vast dat wij ons door dergelijke tekenen niet op een
dwaalspoor kunnen laten brengen wat betreft ons geloof in Mozes en de profeten,
of over de uitlegging van de Schrift, die door de tempel met bij de hemel
gezworen eden bekrachtigd is! Tekenen worden er nu gedaan door verscheidene
magiërs, die voor een deel uit het morgenland hierheen komen en waarvan er ook
veel uit Egypte komen; allemaal doen ze wonderlijke dingen, die geen Jood
begrijpt en ook niet begrijpen wil en mag, omdat al dat soort toverachtige
zaken duivels zijn! En dat alles bij elkaar betekent, dat jouw tekenen, omdat
ze ook verwant kunnen zijn aan de. toverij, voor ons .geen waarde hebben, en
.ons alleen maar tonen, dat je ze met succes uit weet te voeren en daarin dus
een groot meester bent. Maar dat we vanwege jouw tekenen ook jouw leer, die wij
walgelijk vinden, moeten aannemen,. daar denken we niet aan! Want een dokter is
voor ons nog lang geen prester, en nog minder een profeet -en dat ben jij al
helemaal niet, want we kennen je toch al bijna dertig jaar, net zoals wij je
vader hebben gekend! Zorg er dus maar voor dat je met je leeglopers snel uit de
school verdwijnt, want anders zouden wij geweld moeten gebruiken!"
[6] Dan zegt SARAH: "Heer, ik
smeek U, ga weg bij deze ellendigen! Want ze zijn verstokter dan stenen,
zwarter dan de nacht en liefdelozer dan een afgrond! Tweemaal heeft U mij het
leven weergegeven, en voor deze ellendigen is dat niets! Daarbij zien ze het
nog aan voor een godslasterlijke tovenarij en wagen het in hun grote
verblindheid zelfs om U de school uit te jagen! Heer, dat is te erg! Laten we
gaan, laten we gaan! Het lijkt me hier in de buurt van deze ellendigen, alsof
de satan voor ons stond!"
[7] IK zeg: "Mijn allerliefste
Sarah! Wees jij nu maar rustig! Zolang Ik het wil, zullen wij hier blijven;
want Ik ben een Heer! Hoewel de machtigen der aarde zich 'Heren' noemen, hebben
ze vaak zeer weinig macht; maar Ik heb alle macht over hemel, hel en de ganse
aarde! Daarom ben Ik ook zonder twijfel een Heer en laat Mij nooit iets
gebieden! Wat Ik doe, doe Ik in alle vrijheid; want Ik ben geheel en al een
gebieder!"
[8] Als de OUDSTEN dat horen, scheuren
ze hun gewaden en schreeuwen: "Weg met jou! Want nu hebben we zeer
duidelijk gehoord, dat je een godslasteraar bent! Je doet je werk met behulp
van Beëlzebub en je wilt daardoor en daarvoor de volkeren van Mozes en van God
vervreemden; er blijft ons daarom niets anders over, dan je met stenen uit de
wereld te helpen!"
20
Sarah 's belevenissen in het hiernamaals
[1] In alle scholen waren, net als in
de tempel, stenen in voorraad om ermee te kunnen stenigen, en dat was in deze
school in Nazareth dus ook het geval. Omdat de oudsten, Farizeeën en
schriftgeleerden van dit stadje uitzinnig van kwaadheid waren geworden, grepen
ze naar de stenen om Mij te stenigen. Maar daar protesteerden al de leerlingen
tegen en zij namen een dreigende houding aan tegenover de razenden; die echter
begonnen te schreeuwen en nog meer aanstalten maakten om de opgeraapte stenen
naar Mij te gooien. Op dat moment kwamen Faustus, Cornelius, Jaïrus en de oude
Cyrenius de grote schoolzaal binnen.
[2] Toen de razenden deze voor hen erg
machtige heren opmerkten, die ze heel goed kenden, legden ze meteen hun
moordwerktuigen neer en begonnen heel diep te buigen.
[3] JAÏRUS loopt direkt snel op Mij en
Sarah toe, omarmt Mij en zegt met luide stem tegen Cyrenius: "Hier staat
Hij, de grote mens der mensen, en hier is mijn geliefde dochter Sarah, die Hij
tweemaal uit de totale dood opwekte!"
[4] Dan stapt de oude CYRENIUS op Mij
af, en zegt, terwijl hem de tranen in de ogen schieten: "0 mijn God en mijn
Heer! Met welke woorden moet ik als arm, zwak mens U danken voor alle
buitengewone gunsten die U mij ten deel heeft laten vallen?! Wat ben ik
gelukkig dat mijn ogen nog eenmaal het onschatbare geluk hebben om U, mijn
heilige vriend, te zien! Al langer dan twintig jaar hoorde ik niets meer van U,
hoewel ik iedere dag vele malen aan U dacht en ook meermalen diepgaand naar U
informeerde!
[5] Ach, wat was ik een paar dagen
geleden nog bedroefd, toen de keizer in alle ernst die ongelukkige
belastinggelden uit Pontus en Klein-Azië bij mij begon op te eisen, en ik niet
wist waar die gebleven waren! Maar hoe gelukkig, ja hoe onuitsprekelijk
gelukkig was ik, toen ongeveer drie dagen geleden niet alleen de verloren
geraakte belastinggelden, maar tevens een nog veel grotere hoeveelheid schatten
in goud, zilver, parels en edelstenen mij door mijn rechtschapen vrienden
Faustus en Cornelius zijn toegezonden, en dat allemaal door Uw heilige
tussenkomst!
[6] Mijn Heer, mijn heilige grootste
Vriend Jezus! O zeg mij toch, wat ik nu moet doen, om deze geweldig grote
schuld maar enigermate in te kunnen lossen! Als U mijn kroon van
opperstadhouder op Uw hoofd zou willen zetten, met welk een onuitsprekelijke
vreugde en waardigheid zou ik deze dan aan Uw heilige voeten leggen!
[7] Waarlijk, Heer, U mijn leven.
Zoals U maar al te bekend zal zijn geef ik heel weinig om al de ijdele schatten
van deze wereld; als datgene, wat ik al naar Rome heb gezonden, van mij zou
zijn, dan zouden daar allang vele duizenden arme mensen mee geholpen zijn! Maar
het was van de keizer, en ik was dus verplicht het verlangde voor hem op te
brengen! Maar hoe zou dat ooit mogelijk geweest zijn zonder U en vervolgens
zonder mijn beste Faustus en broeder Cornelius!? -Oh, jullie hebben een hele
wereldlast van mijn borst afgewenteld! Nu is het tijd voor beloning en
vergelding zoveel als ik daartoe in staat ben! -O zeg, zeg, heilige grote
Mensenvriend, wat ik nu moet doen!"
[8] Tijdens deze schitterende
toespraak van Cyrenius worden degenen, die Mij voordien wilden stenigen,
lijkbleek en beginnen te beven alsof een hoge koorts hen bevangen had, want ze
dachten dat Ik nu volledig wraak op hen zou nemen en hen aan zou klagen bij
Cyrenius, die zij meer vreesden dan de dood; want hij liet nooit met zich
spotten! Zoals bekend waren de Romeinse rechters uitermate streng in de
uitvoering van hun gevelde rechterlijke uitspraken en oordelen. De Joden, -maar
vooral deze Nazareese oudsten, Farizeeën en schriftgeleerden, waarvan er een
paar weet hadden van de Romeinse belastingroof -, waren daarom onbeschrijflijk
bang voor hen.
[9] Maar IK zei heel vriendelijk tegen
Cyrenius: "Dacht je dan, dat de man vergeten zou zijn wat je het kind
gedaan hebt, toen het voor Herodes uit Bethlehem naar Egypte moest vluchten?
Oh, de man herinnert zich dat alles heel goed! Alles heb je zonder eigenbelang
gedaan omdat je Mij liefhad, - zou Ik dan nu een beloning van je vragen? Nee,
in der eeuwigheid niet! Maar omdat je als plaatsvervanger van de keizer over
Azië gebieden kunt, gebied dan deze weerspannige dienaren, die niet van God
maar van de satan zijn, dat ze over alles wat Ik hier gedaan heb moeten zwijgen
als het graf, omdat ze anders zeer zwaar gestraft zullen worden! Want ieder,
die tegen zijn naaste een steen opheft, moet zo zwaar mogelijk gestraft
worden!"
[10] CYRENIUS zegt: "Hebben deze
ellendigen het zelfs gewaagd stenen tegen U op te heffen?"
[11] SARAH zegt: "Ja, ja,
verheven Cyrenius! Die ellendigen hebben de Heer willen stenigen omdat Hij hen
de waarheid heeft gezegd! Ze noemen zich 'dienaren van God' maar zijn daarbij
de grootste loochenaars van God; want ze houden zich slechts aan hun eigen zelf
en heerszuchtige voorschriften en begaan de schandelijkste gewelddaden onder
het voorwendsel dat God het wil!
[12] Wie zich door de bedrieglijke
schijn door hen niet laat misleiden, wordt met schandelijk geweld op een
zijspoor gezet en heeft op Gods lieve aarde geen vrijheid meer! Men hoeft
slechts Mozes en de profeten te lezen en deze te vergelijken met hun
instellingen, dan zal men zonder moeite vinden, wat ik als meisje van nog geen
zestien jaar reeds lang heb gevonden! Waarlijk, wie zich houdt aan Mozes en de
profeten is hun grootste vijand! Hij zal net als de Samaritanen, die nog
zuivere volgelingen van Mozes en de profeten zijn, iedere dag opnieuw als
vervloekt beschouwd en door de tempeldienaars zo gehaat worden, dat zijn naam
net als hun naam in de mond van een Jood de grootste vloek betekent!
[13] Nu vraag ik als jong meisje: Is
dat Gods woord, is dat een godsdienst? Jezus heeft hen duidelijk bewezen, dat
het alleen maar een woord uit de hel kan zijn en een dienst, die alleen de
satan zich wensen kan; en ze wilden Hem alleen maar stenigen, omdat Hij hen te
zeer de waarheid had gezegd ten overstaan van het volk, dat daarop hun rijke
inkomen wel eens zou kunnen inperken!
[14] Verheven heer! Tweemaal was ik al
helemaal in het hiernamaals, en ik weet wat mijn ziel heeft gezien. Ik zag
Mozes en alle heerlijke profeten! Zij leefden in vrede, en verheugen zich op
deze tijd, die zij 'de grote dag des Heren noemen'. Maar bij de heiligen van
Israël zag ik echter niet één Farizeeër of schriftgeleerde! Daarom vroeg ik
waar die woonden.
[15] Toen kwam er een stralende engel
en vroeg mij hem te volgen. En ik volgde hem. Snel stonden wij op een zeer
duistere plaats; het was nauwelijks zo licht als in een bewolkte nacht. Heel in
de verte gloeide het, en de engel zei tegen mij: 'Kijk daar! Dat is de poel
waar diegenen Wonen waar je naar vroeg!' En ik keek, zag niets dan duivels en
zei tegen de engel: 'Bode des Heren! Ik zie alleen maar duivels en verder
niemand! Waar zijn dan degenen, waar ik naar heb gevraagd?' Toen antwoordde de
engel: 'Die je ziet, die zijn het!'
{16] Toen schrok ik ontzettend
en dacht aan mijn vader, die zelfs overste der Farizeeën is; maar de engel
merkte waarom ik beefde en zei: 'Wees onbezorgd! Je vader komt op de goede weg,
en jij zult hem eens nog de weg wijzen op aarde!'
[17] Dat heb ik gezien en gehoord en
daarom weet ik, wat ik weet, niet van horen zeggen, maar uit ervaring! Ik hoef
dus niets van deze domkoppen en slechte knechten van de satan te leren; want ik
heb het gezien en de waarheid aan den lijve ondervonden en dus kan ik als een,
die uit het hiernamaals is teruggekomen, ter wille van de eeuwige waarheid van
datgene wat Jezus, de eeuwige Heer, leert, getuigen dat alles wat deze
zwartrokken zeggen en leren een totale leugen is, waarvan geen steek waar is! -
Ik heb gezegd."
21
Cyrenius en de tempeldienaars
[I] CYRENIUS zegt: "Hebben jullie
gehoord hoe een uit de dood opgestane, jullie van nog ergere dingen beschuldigt
dan van welke roof of moord dan ook? Wat moet ik na deze zeer ernstige
beschuldiging nu met jullie doen? Aan het kruis hangen zou veel te gering zijn!
Jullie tot op het gebeente een hele dag lang laten geselen en pas dan de koppen
af laten slaan, zou ook veel te zachtzinnig zijn! Maar ik weet al wat ik zal
doen, en jullie zullen je niet over mij behoeven te beklagen!" Als
Cyrenius hen zo toespreekt worden ze allemaal lijkbleek en beginnen ontzettend
te jammeren en te smeken.
[2] Maar Cyrenius vraagt Mij
heimelijk, of hij werkelijk de boosdoeners nog moet straffen, naast het vonnis
om eeuwig te moeten zwijgen over al hetgeen is voorgevallen.
[3] IK zeg: "Vaardig alleen het
vonnis uit met daarbij een ernstig dreigement, dat bij de eerste de beste
overtreding zal worden uitgevoerd! Laat ze dan gaan!"
[4] CYRENIUS stapt naar voren, gebiedt
stilte en zegt dan: "Luister naar mij, booswichten! Dat ik jullie niet met
z'n allen de woestijn in laat jagen, en daar op door afgronden omgeven rotsen
laat zetten, en de ogen uit laat steken, hebben jullie alleen maar te danken
aan Deze hier, Die jullie ter wille van de heilige waarheid, die Hij tegen
jullie sprak, wilden stenigen! Maar degene, die het waagt ook maar met één
woord iets aan te duiden van wat er is voorgevallen, hetzij mondeling,
schriftelijk, door gebaren, gelaatsuitdrukkingen of handbewegingen, zal
onverbiddelijk de strengste straf ondergaan!
[5] Ook zal ik het niet onbestraft
laten als ik merk dat jullie het volk kwellen met onwettige afpersingen, en de
goddelijke waarheid zouden vervolgen vanwege jullie schandelijke, zelfzuchtige
voorschriften! Leer het volk God en Zijn wetten kennen en volgen, dan zullen
jullie net zo in aanzien staan als deze goddelijke man Jezus, die beslist geen
nieuwe, maar alleen de oeroude leer van God verkondigt aan de door jullie in de
diepste nacht gedompelde volken. Hij is Degene, Die dat het gemakkelijkst en
het best kan doen, omdat Hij - wat jullie niet begrijpen, maar wat ik, die
jullie een heiden noemen, heel goed begrijp - in de geest Dezelfde is, Die
volgens jullie leer, ongeveer duizend jaar geleden aan Mozes op de Sinaï voor
jullie de wetten gaf! Pas er dus voor op om deze Heilige te vervolgen; want
zo'n vervolging zou jullie tweevoudig het leven kosten, lichamelijk hier en
geestelijk in het hiernamaals! - Hebben jullie mij begrepen?"
[6] Alle BETROKKENEN antwoorden:
"Ja, verheven heer, wij zullen alles doen wat u van ons verlangt! Maar het
is u toch wel bekend, dat wij mensen geen goden zijn en veel zwakheden hebben;
als er dus mogelijkerwijs toch iemand de een of andere overtreding zou begaan,
zou u dan, zelf mens zijnde, ons ook alleen maar menselijk ter verantwoording
willen roepen en bestraffen!"
[7] CYRENIUS zegt: "Griekse
kooplui en marskramers plegen gewoonlijk wel af te laten dingen, maar Romeinen
nooit! Bedenk dit goed en handel daarnaar, dan zullen jullie geen consideratie
nodig hebben; want alleen door harde en onverbiddelijke wetten worden de mensen
sterk en voorvechters van de orde, eensgezind en vol ijver in het nakomen van
de wet!
[8] Als een soldaat niet zou moeten
gehoorzamen aan zeer harde onverbiddelijke wetten, dan zou hij een lafaard
zijn. En zou men bevelen om de vijand te achtervolgen, te bestrijden en te
overwinnen, dan zou het de vijand goed gaan - en voor de noodzakelijke
bescherming van het vaderland zou het er slecht uitzien! Maar als de
onverbiddelijke wet de soldaat iedere stap op leven en dood voorschrijft, die
hij ten opzichte van de vijand moet zetten, dan doet hij dat zeker! Want zou
hij het niet doen, dan zou de dood hem wachten; doet hij echter wat hem bevolen
is, dan is het niet zeker dat de vijand hem zal doden, en de mogelijkheid
bestaat, dat hij als overwinnaar en gekroonde held uit de strijd te voorschijn
komt!
[9] In Rome geldt de strenge regel:
'Een strenge wet maakt ook strenge en ordelievende mensen.' Daarom is er dan
ook totaal niet met ons te marchanderen, en iedereen heeft, zonder onderscheid
des persoons, te doen wat de wet voorschrijft! Nu weten jullie hoe ik over de
wet denk. Volg dat na, dan ben je vrij onder de wet; doe je het echter niet,
dan zal de wet je zonder genade oordelen, omdat het een wet is.
[101 De hele aarde en alles wat op en in
haar is, bestaat alleen door de eeuwige onbuigzaamheid van de goddelijke wil.
Zou God ook maar in het geringste met zich laten marchanderen, hoe zou het er
dan een ogenblik later met de aarde en met ons allen uitzien? Dan vloog alles
uit zijn voegen!
[11] Net eender zou het met een
volkerengemeenschap als staat gaan; als daar ook maar één wet minder streng zou
worden, zouden de anderen ook hun kracht en sterkte verliezen, en het grote
staatsgebouw zou maar al te snel een ruïne worden! Daarom wijk ik geen
millimeter af van wat ik gezegd heb!"
[12] Na dit besliste antwoord van de
opperstadhouder trokken de oudsten en de Farizeeën ontzettend bittere
gezichten, en één van hen sprak als in een soort smartelijke geestvervoering:
"O Rome, o Rome! Je bent ontzettend hard en moeilijk! - Jehova! U heeft Uw
kinderen uit de Babylonische gevangenschap bevrijd toen ze boete deden en U om
hulp vroegen; zult U ons nooit verlossen uit deze duizendmaal zwaardere
gevangenschap?"
[13] IK zeg: " Als jullie blijven
die je bent en je niet radicaal verbetert, zullen jullie niet slechts eeuwige
onderdanen van Rome blijven, maar erdoor worden opgevreten als een kadaver door
de adelaars! God zal nog maar een korte tijd geduld hebben, daarna zal het
harde lot over jullie worden geworpen, en dan zal het met jullie gaan zoals Ik
voorheen heb voorspeld, en men zal je vervolgen tot aan het einde der wereld.
-Ga nu echter en erger je niet meer!"
[14] Na dit woord trokken zij zich
allen in hun zijkamers terug; maar wij bleven in de school, waarheen al gauw
een groot aantal Nazareeërs kwam om de hoge Romeinse heren te zien.
Uiteindelijk moesten wij op de tafels en banken gaan staan om niet in de
verdrukking te geraken en om gezien te worden door het kijklustige volk.
22
De ergernis van de inwoners van Nazareth
[1] Maar toen bracht Borus zelf een
jichtlijder binnen, wiens handen en voeten al helemaal verdroogd en dusdanig
verdraaid en gekromd waren, dat het een sterfelijke dokter zelfs met alle
middelen ter wereld onmogelijk zou zijn geweest hem te genezen.
[2] Nadat hij door twee dragers de
jichtlijder in een korf door het sterke gedrang heen bij Mij had laten brengen,
zei BORUS luid tegen het volk: "Deze zieke is alleen door God te helpen!
Ik ben toch wel een van de beste dokters van heel Galiléa, en er komen zieken
van Jeruzalem en Bethlehem naar dokter Borus, en hij geneest hen; maar deze kan
hij niet helpen! U, heilige vriend Jezus, vraag ik echter, omdat bij mijn weten
en geloven U geen ding onmogelijk is, om, als het Uw wil is, deze mens weer
rechte ledematen te geven!"
[3] IK zeg: "Vriend, er zijn hier
te veelongelovigen en dan is zo'n genezing heel moeilijk! Maar Ik zal hem wel
bij jou onder vier ogen genezen."
[4] Daarop mompelden er EEN PAAR onder
het volk: "Oh, de zoon van de timmerman is slim! Deze zieke is er te erg
aan toe, daarom wil hij hem liever in 't geheim trachten te genezen, zodat wij
niet zullen merken of hij er beter van wordt of niet."
[5] IK hoorde die praatjes en zei
tegen de spotters: "O gekken en dwazen! Kennen jullie dat meisje naast
Jaïrus? Is dat niet zijn dochter, en was ze niet tweemaal dood? Wie gaf haar
het leven terug? - Jullie dwazen! Als de Zoon des mensen macht heeft om doden
weer tot leven te brengen, zal Hij dan ook niet de macht hebben om tegen deze zieke
te zeggen: 'Sta op en wandel!'? Maar opdat jullie zien, dat Ik deze macht
bezit, gebied Ik jou, mens die lijdt aan de jicht, op te staan en met volkomen
gezonde ledematen te lopen!"
[6] Op dit ogenblik stroomde een vuur
door de ledematen van deze ZIEKE, en hij voelde zich sterk, stond op en liep,
en zijn ledematen waren totaal vernieuwd met vlees en spieren, en vrolijk
stapte hij rond met een hart vol dankbaarheid. Na enige ogenblikken van grote
verbazing zei hij: "Dat kan alleen maar aan God mogelijk zijn! Zonder
medicijnen, zonder handoplegging, alleen door het woord zo'n genezing in een
oogwenk volbrengen, is iets ongehoords! Heer Jezus, ik erken en geloof nu
volledig, dat U Gods Zoon of zelfs God Zelf bent, die de menselijke vorm
aangenomen heeft! Ik geloof, dat ik U zou moeten aanbidden!"
[7] IK zeg: "Laat dat en wees
stil! Wat je echter in je hart voelt, wees daar zuinig op; er zal een tijd
komen waarin je dat nodig zult hebben, bid dan tot de Vader in de hemel, die
alleen heeft Zijn Zoon een dergelijke macht gegeven!" Na deze woorden zei
de genezen man niets meer.
[8] Maar het VOLK was erg ontsteld en
zei: "Hoe komt hij aan deze wijsheid en deze daden en de macht daartoe? Is
hij niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria? En zijn broers:
Jacob en Joses en Simon en Judas? (Matth. 13:55) En zijn zusters zijn toch
allemaal bij ons? Om 's hemels wil, waar heeft hij dat dan allemaal
vandaan?" (Matth. 13:56)
[9]
En toen zij zo onder elkaar spraken en vragen stelden, ergerden er zich VELEN
en zeiden: "Dat is haast om gek van te worden! Onze zonen hebben in
Jeruzalem gestudeerd en in allerlei kunsten en wetenschappen kennis vergaard;
zij hebben ook de nog bestaande profetenschool doorlopen en de Egyptische
wijsheid over het verklaren van tekenen helemaal bestudeerd! En deze timmerman,
die aanwijsbaar nooit een school bezocht heeft, die wij altijd met bijl en zaag
zagen werken, maakt ons en onze kinderen nu beschaamd op een manier, die maakt
dat zelfs de allerhoogste regeringspersonen zich verbazen en de eigenlijk
lummelachtige timmerman al bijna voor God aanzien! Dat is echt ergerlijk! Hij
is in alles de beste, spreekt elke taal alsof het zijn moedertaal is, hij is
een profeet van de eerste orde en doet tekenen, waarvoor geen God zich zou behoeven
te schamen; en onze zonen staan daar net als wij, die in onze tijd toch ook wel
wat geleerd hebben, alsof ze nog niet tot tien kunnen tellen! Weet dan niemand
van ons hoe deze timmerman zich dit alles heeft eigen gemaakt?"
[10] ANDEREN zeggen: "Waar zou
hij zich dan iets eigen gemaakt moeten hebben? Hij was toch, behalve de laatste
paar maanden, steeds thuis en bouwde bij ons en ook elders huizen, samen met
zijn vader en zijn broers; wij merkten bij hem nooit een spoor van iets aparts!
Daarbij sprak hij ook nog erg weinig, en als men hem wat vroeg, gaf hij hetzij
helemaal geen of een heel kort antwoord, zodat men hem wat onbehouwen vond, -
en nu staat hij er opeens als een man bij, waarop de hele wereld de ogen moet
richten! Dat is zo ergerlijk, dat het meer is dan een normaal mens kan
verdragen!
[11] Wat is er dan met deze mens
gebeurd? Uit zijn eerste kindertijd weten wij wel, dat hij toen als knaapje dat
nog bijna niet praten kon, enige op toveren lijkende dingen moet hebben gedaan!
Vader en moeder geloofden, dat uit deze knaap eenmaal iets groots zou worden;
maar al de veelbelovende gaven moeten in de loop der jaren zo geheel verdwenen
zijn, dat er bij welke gelegenheid dan ook niet het minste spoor meer van te
ontdekken viel! Reeds als knaap heeft hij nooit een school willen bezoeken en
zodoende was hij zonder enige wetenschappelijke opleiding een zeer eenvoudig
timmerman. Ik vroeg vaak aan de oude Jozef hoe het met Jezus ging, of hij thuis
ook zo kort van stof was. En het antwoord was: 'Nog minder spraakzaam dan
buitenshuis!' En zijn broers zeiden dat ook! -Maar als dat zo is, waar komt dan
nu die kunde vandaan?"
23
Terechtwijzing van de inwoners van Nazareth
[I] Maar door hetgeen zij van Mij
gezien hadden, kwam Ik hen toch als een profeet voor, en een oude Nazareeër
zei: "Eens heb ik van een doortrekkende Babyloniër, welke mensen
gewoonlijk als een bijzonder soort bedelaars meermalen onze streken en dorpen
plegen te bezoeken en dan voor een paar staters allerlei toverkunsten en
waarzeggerijen ten beste geven, gehoord dat hij bij mijn buurman een
voorspelling deed, waarbij hij het volgende zei:
[2] 'Nazareth, binnen je muren leeft
een mens die je niet kent! Hij is stil en zuinig met zijn woorden; als Zijn
tijd echter zal komen, zullen de bergen zich voor Hem en Zijn woord buigen; de
winden en de zee zullen Hem gehoorzamen, en de dood zal voor Hem beven en geen
macht over Hem hebben! Dan zal al het volk van deze stad zich geërgerd
verbazen; maar niemand zal Zijn macht kunnen trotseren en de dood zal voor Hem
vluchten als een angstige gazelle voor een jagende leeuw! Als Hij echter van
deze aarde naar de hemel zal gaan, zal Hij toestaan dat Zijn vijanden Hem drie
dagen in het dodenrijk houden; maar op de derde dag zal Hij geheel uit eigen
macht de dood afwijzen en in alle kracht en heerlijkheid opstaan en met vlees
en bloed naar de hemel opvaren! Maar dan wee degenen, die Hem hebben vervolgd;
hun lot zal een verschrikkelijk vuurgericht zijn, zoals er nog nooit een op de
aardbodem heeft plaatsgevonden! Wee alle hoogmoedige Joden! Tot aan het einde
der wereld zullen zij geen eigen land meer hebben, maar zij zullen op de gehele
aardbodem verstrooid ronddwalen als vervloekt wild in de woestijn, en van
stoppels, dorens en distels zullen zij ongenietbaar brood maken om hun honger
te stillen, en aan dat eten zullen zij sterven!'
[3] Ongeveer drie jaar geleden heeft
die bepaalde Babyloniër dat gezegd; en het is wel erg merkwaardig dat met deze
Jezus nu zo'n man, wiens woorden en daden alles, wat de genoemde Babyloniër
voorspelde, bijna woordelijk bevestigen, binnen onze muren is opgetreden! Maar
wat is daar aan te doen? Als het ene is uitgekomen, dan kan het andere,
namelijk het oordeel, ook wel uitkomen! Daarom ben ik de overtuiging toegedaan
dat we Hem Zijn gang moeten laten gaan, zoals Hij wil en kan; want het zou wel
eens erg moeilijk kunnen worden als we met Hem in conflict komen! Want wie
doden opwekt, moet ook nog meer kunnen! Van iemand waar de bergen zich voor
buigen en die wind en zee stil doet worden, winnen wij het nooit! Daarom laten
wij Hem gaan, ook al omdat, zoals jullie zelf zien, verscheidene honderden Zijn
leer met lichaam en ziel aanhangen en Hem aanzien voor de beloofde
Messias!"
[4] Deze toespraak van de oude
Nazareeër maakt dat velen zich nog meer ergeren, maar niemand durft nog een
woord te zeggen.
[5] Maar Ik zag wel dat met dit volk
niets was aan te vangen, omdat het geen geloof en geen vertrouwen had, en
daarom zei Ik heel kort, maar zo hard dat allen het goed konden horen:
"Waarom ergeren jullie je eigenlijk? Kennen jullie het oude gezegde niet:
'Een profeet wordt nergens zo weinig geëerd als in zijn vaderland en in zijn
huis!'? (Matth. 13:57) Maar als dat dan zo is, zoals de aloude ervaring
het ons steeds heeft geleerd, waarom ergeren jullie je dan? Jullie denken slim
te zijn, maar ik zeg je dat jullie blind, doof en erg dom zijn! Als Ik degene
ben, die Ik ben, en Mijn woorden en Mijn daden daarvan getuigen, waarom geloven
jullie dan niet? Moet een profeet dan altijd van ver komen om geloof te vinden?
Moet zijn geboorteplaats dan onbekend en zijn taal vreemd zijn?
[6] Als Ik uit Perzië of zelfs uit
Indië zou zijn gekomen en de tekenen zou doen, die Ik nu doe, die voor Mij
niemand ooit heeft gedaan, dan zouden jullie voor Mij op je aangezichten liggen
en schreeuwen: 'God is bij ons gekomen, en wij zijn vol zonden en gebreken! Wie
zal ons verbergen en voor zijn toorn beschermen?' Maar omdat Ik de jullie
bekende zoon van Jozef ben, vragen jullie: 'Waar haalt hij dat vandaan?' O
jullie blinde dwazen! Is deze grond hier niet net zo goed Gods aarde als in
Perzië en Indië? Schijnt hier niet dezelfde zon, en worden hier niet, net als
in Perzië en Indië, door Gods steeds heersende kracht en macht allerlei
vruchten tot wasdom gebracht en gerijpt? Is de maan en zijn de sterren met de
zon en deze aarde, hier minder goddelijk dan in de genoemde landen?
[7] Als er echter geen twijfel over
bestaat dat hier alles net zo goddelijk en van God is als in andere verre
landen, waarom zou de mens dat dan niet zijn? Als Ik nu in jullie bijzijn daden
doe, die geen Pers en Indiër ooit mogelijk waren, waarom zou Ik dan niet
minstens zo goed als een domme Pers of Indiër jullie achting en jullie geloof
kunnen verwerven? Waarlijk, als Ik vandaag naar de Grieken en Romeinen ging,
dan zouden ze tempels en altaren voor Mij oprichten!
{8] Daarentegen vragen jullie, omdat
Ik in jullie midden ben opgegroeid en jullie Mij van kinds af aan
kennen, heel geërgerd en verwonderd: 'Waar haalt deze timmerman dat alles
opeens vandaan, terwijl we hem steeds gekend hebben als een echte lummel?' O
wacht maar, de lummel is geen lummel meer, en heeft veel goeds voor jullie
gedaan -vroeger als lummel en nu nog meer als Meester en Heiland; maar voortaan
zal Hij dat niet meer doen!"
[9] Over deze woorden ergerden de
Nazareeërs zich nog meer en ze verlieten de school.
24
Het aannemen van het eeuwige leven
[I] Toen zei CYRENIUS: "Heer en
Meester, het lijkt mij toe dat hier zeker meer sprake is van domheid dan van
kwaadwilligheid! Want op een paar na staan de Nazareeërs als domkoppen bekend,
en een domkop is altijd het moeilijkst verstandig te maken! Weinig scholing,
geen ervaring, meestal arm, weinig handel en bedrijf! Ze leven meestal van wat
akkerbouw en van wat veeteelt en komen zoals bekend nooit -behalve misschien
eenmaal per jaar -in Jeruzalem, waar hun geestelijke ontwikkeling niet alleen
niets toeneemt, maar altijd afneemt. Waar moeten ze dan een beter verstand
vandaan halen om Uw goddelijke leer en Uw goddelijke daden te beoordelen? Bovendien
zijn domme mensen gewoonlijk ook afgunstig, en zoals ik heb gemerkt, ergerde
het hen vooral dat hun zonen, die zij alle mogelijke scholen hebben laten
doorlopen, zo ontzettend ver bij U ten achter staan in alle wijsheid, kennis en
geestkracht! Ik geloof dat ze niet di rekt kwaadwillig, maar wel erg dom zijn,
hoewel dit soms ook kan ontaarden in kwaadwilligheid, maar die is natuurlijk
niet zo schadelijk, omdat een dom mens ook op een domme manier iemand probeert
te schaden. Laat hen dus maar gaan!
[2] Zou iemand zich aan U willen
vergrijpen, dan maak ik mij om U nog het minst bezorgd! Ten eerste heeft U
onbetwistbare goddelijke kracht in overvloed om een geheel goed uitgerust
oorlogsleger ruimschoots op de vlucht te jagen -en deze pure domkoppen dus zoveel
te meer; en ten tweede staan wij als hoogste Romeinse gezagsdragers over heel
Azië geheel aan Uw zijde en het kan U dus nooit aan bescherming ontbreken! Zou
U hier vervolgd worden, dan weet U toch waar Sidon en Tyrus liggen! Kom
daarheen, dan bent U veilig voor wat voor soort vervolging dan ook!
[3] Dat deze Nazareese burgers echter
zo goed als geen beschaving hebben, is ook wel duidelijk gebleken toen ze bijna
allemaal uit zuiver dierlijke nieuwsgierigheid, meer om aan te gapen dan voor
menselijk kontakt, naar de school zijn gelopen, waar ze mij noch iemand van de
andere hooggeplaatste heren en gebieders ook maar met het minste gebaar hebben
begroet! Als ezels, ossen en domme schapen kwamen ze naar binnen gedromd en
deden alsof alleen zij de heersers der aarde waren! Ik kan het deze mensen echt
niet als een zonde aanrekenen, want ze zijn ruw, dom en ongeschoold, en ik
geloof dat U, o Heer en Meester, Die hen nog duizend keer beter kent, het hen
ook niet als een zonde zult aan rekenen!"
[4] IK zeg: "Dat kun je wel als
vaststaand aannemen, Ik zal dat zeker niet doen! Maar er is alles aan gelegen,
dat ze in hun hart beseffen wie Ik ben; want alleen daarvan hangt hun eeuwige
leven af! Erkennen ze Mij niet, dan kunnen ze ook niet Hem erkennen, die Mij in
de wereld heeft gezonden -en beseffen ze helemaal niet dat Ik en Degene, die
Mij heeft gezonden, Een zijn! Zolang hun harten dat niet beseffen, hebben ze
Mij niet in zich, en daarmee ook het eeuwige leven niet en zijn ze geestelijk
dood! Want juist Ik Zelf ben toch het eeuwige Leven Zelf, en door Mijn leer, de
weg daarheen.
[5] Wie daarom Mij en Mijn leer niet
aanneemt, die neemt ook het eeuwige leven niet aan, en daarom blijft voor hem
slechts de eeuwige dood over.
[6] Toch mag Ik niemand dwingen te
geloven, omdat iedere dwang een geestelijk oordeel zou zijn, dat net als het
ongeloof de dood ten gevolge zou hebben, -en daarom is het hier zelfs voor God
moeilijk om zo te werk te gaan dat de mens geen schade lijdt aan zijn ziel! Als
de mens door de een of andere nog zo onopvallende macht gedwongen wordt, valt
hij in het oordeel; wordt hij echter in het geheel niet gedwongen, dan blijft
hij ongelovig en twijfelt overal aan en bewijst daardoor juist, dat zijn geest
helemaal dood is. Wie of wat moet dan zijn geest tot leven brengen?
[7] Mijn levendmakend woord neemt hij
niet aan -en zodoende ook Mij niet, de enige bron van al het leven in de gehele
oneindigheid; zeg dan zelf eens waar hij dan verder nog het leven, dat Ik alle
mensen bracht en geven wil, vandaan zou moeten halen!"
[8] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat
is me nu wel duidelijk en dat moet ook wel, omdat ik al dertig jaar weet wie U
bent; maar we zullen het maar laten rusten, ik zal deze mensen nog wel gelovig
maken! Nu gaan we echter verder en eens kijken, waar we een middagmaal zullen
krijgen! Het is al tamelijk ver in de middag." -Daarop verlieten wij de
school en de stad en gingen naar Mijn huis, waar al een goed maal op ons
wachtte. Welgemoed aten en dronken wij en waren deze hele verdere dag in een
opgewekte stemming.
25
Het oordeel over de burgers van Nazareth
[I] Er werd veel gesproken over de
gebeurtenissen in Ostracine in Egypte, Waar Ik Mijn kinderjaren had
doorgebracht, en moeder had daar ook veel over te vertellen en beleefde veel
genoegen aan de verhalen van de onderkoning van Azië, zoals men Cyrenius ook
wel noemde.
[2] JACOBUS, de zoon van Jozef, die
een kundig schrijver was, haalde een tamelijk dikke rol uit een kast en gaf die
aan Cyrenius met de woorden: ..Verheven heer, hierop heb ik vanaf Zijn geboorte
alles opgeschreven tot aan Zijn vijftiende jaar, maar bijzondere dingen deed
hij eigenlijk slechts tot aan Zijn twaalfde jaar. Na het twaalfde jaar verdween
Zijn goddelijke gave zo totaal, dat daarvan ook niet het minste meer te
bemerken viel. Over de drie jaren van Zijn dertiende tot Zijn vijftiende staat
er dan ook niets in; want behalve enkele tamelijk wijze woorden vond er niets
bijzonders meer plaats, en daarom heb ik dan ook na Zijn vijftiende het niet
meer nodig gevonden de heel gewone menselijke belevenissen, die ik van Hem zag,
op te schrijven. Hiermee kan deze beschrijving van Zijn jeugd als een
afgesloten geheel beschouwd worden.
[3] Maar behalve deze aantekeningen
van mij bestaan er nog veelonjuiste verhalen, die waarschijnlijk het werk zijn
van oude vissersvrouwen, die niets te doen hadden; daarom vraag ik aan iedereen
om alleen mijn aantekeningen als de enig ware en complete te zien. Als ik u,
verheven heer, daarmee een genoegen kan doen, verzoek ik u dit geringe werk als
een kleine erkentelijkheid mijnerzijds genadig te aanvaarden voor de vele
weldaden, die u ons heeft bewezen!"
[4] Met veel genoegen neemt Cyrenius
de rol aan, kijkt er een poosje in en leest het een en ander hardop voor, en
iedereen deed dat veel plezier. Vooral de bekoorlijke Sarah en ook haar moeder
beleefden er bijzonder veel plezier aan.
[5]
SARAH werd telkens tot tranen toe bewogen en zei tenslotte wat opgewonden:
"Wat is er nu nog meer voor nodig, om datgene te aanvaarden, wat ik al
sinds mijn eerste genezing heb begrepen?! God! Zulke daden, zulke tekenen -en
nog geen geloof, geen begrip, geen erkenning van het maar al te waarachtig
goddelijke?! Heer, ik als arme, zwakke zondares voor U, vraag U: doe hier geen
tekenen meer! Want dit volk van Nazareth is, een enkele uitzondering
daargelaten, niet waard om bespuwd te worden, laat staan dat het Uw heilige
woorden en daden waard zou zijn! Ik kom er openlijk voor uit dat ik dit volk,
als ik daarvoor de macht zou hebben, net zo lang zou laten vasten, hongerlijden
en geselen tot het tot inkeer zou komen en zou erkennen hoe erg het gezondigd
heeft door deze heilige tijd van beproeving en grote genade niet als zodanig te
herkennen!"
[6] IK zei tegen Sarah: "Liefste
Sarah, erger je niet over de dommen en de blinden! Ik ken hen en hun ongeloof,
en zoals jij wenst zal Ik vanwege het ongeloof weinig of helemaal geen tekenen
meer doen (Matth. 13:58). En jij, schrijver Matthéus, noteer dat Ik
vanwege het ongeloof hier in Mijn eigen geboorteplaats nog maar weinig tekenen
deed. Zelfs in de laatste tijden zal de gehele wereld daardoor weten wat voor
harde en ongelovige klanten deze burgers van Nazareth in Mijn tijd waren! Maar
wij zullen ons toch een paar dagen hier ophouden en ons als door de burgers
gedoodverfde leeglopers goed laten verzorgen! Want omdat ze zich ergeren,
moeten ze zich zodanig ergeren dat ze des te sneller rijp zijn voor de satan en
zijn vervloekte rijk!"
[7] CYRENIUS zegt: "Het spijt mij
bijzonder dat ik door mijn vele regeringszaken hier niet langer dan hoogstens
een dag kan blijven; maar als ik, o Heer, op de een of andere manier iets voor
U kan doen bij dit erg ongelovige volk, dan zegt of eist U het maar en ik zal
het meteen doen! Als U dat wilt, laat ik direkt de hele stad geselen!"
[8] IK zeg: "Laten we er niet
meer over praten! Zij zijn reeds voldoende gegeseld en gestraft omdat zij niet
in Mij geloven; want hun ongeloof zal eens hun onverbiddelijke rechter zijn,
die zij van de duizendmaal niet eenmaal zullen kunnen weerstaan! Waarlijk, zeg
Ik je, eerder en gemakkelijker zullen alle hoeren, echtbrekers en dieven in
het Godsrijk binnengaan dan deze ongelovige bokken en lomperds! Oh, Ik zeg je,
omdat Ik het maar al te goed weet: Deze bokken en lomperds zijn niet zo
ongelovig als ze er uit zien; ze willen alleen maar niet geloven, om des te
vrijer te kunnen zondigen! Want als zij vanwege de tekenen Mijn leer zouden
aannemen, dan kregen zij ook een geweten, dat hen zou hinderen in hun slechte
doen en laten. Daarom geloven ze maar liever niets en redeneren ze elkaar
iedere nog zo voor de hand liggende waarheid uit het hart, opdat ze toch maar
onbelemmerd kunnen doen wat hun slechte lusten hen influisteren. Vriend, er zou
nog veel meer te zeggen zijn, maar hier kan men beter zwijgen! Daarom laten we hen
zoals ze zijn, want wat eenmaal van de duivel is, is op de gewone manier heel
moeilijk goddelijk te maken!"
26
De mens en de wet
[1] CYRENIUS zegt: "Het is goed
dat ik dat weet; de rest komt wel! Omdat zij Uw leer niet aannemen, zal ik voor
een andere zorgen. Ik zal hen de reeds genomen keizerlijke besluiten, die mij
al een half jaar geleden uit Rome ter beoordeling zijn toegezonden, door
Faustus en zijn knechten laten bekendmaken! Misschien zal het evangelie uit
Rome hen meer respekt inboezemen dan het Uwe uit de hemelen! Het besluit bevat
honderd punten, die als men zich niet daaraan houdt, bestraft worden met het
kruis en de gesel: De veelwijverij wordt afgeschaft, ontucht en hoererij zeer
streng met de gesel bestraft, echtbreuk met het kruis, diefstal en bedrog met
het kruis, smokkelarij met de gesel en met honderd pond zilver, en verder zijn
er nog een aantal mijn en dijn wetten, die als ze overtreden worden, bestraft
worden met de gesel en honderd pond zilver! Zo zal hen ook het reizen zonder
reisvergunning ten strengste verboden zijn; de reisvergunning zal echter tegen
betaling van honderd pond verkrijgbaar zijn! - Ja, dat zal ik doen en ik zal
deze nieuwe wetten vooral in de steden van Galiléa zeer streng handhaven en
eens zien of er bij dit volk geen geweten meer is te ontdekken en op te
wekken!"
[2] IK zeg: "Dat valt onder jouw
regeerverantwoordelijkheid, en Ik kan je daarop noch met ja, noch met nee
antwoorden. Doe daarin, wat je wilt; maar verzwaar daarmee Mij en de Mijnen het
noodzakelijke reizen met!"
[3] CYRENIUS zegt: "Natuurlijk
niet; want kunstenaars, artsen, wijzen en profeten vallen daar buiten! Hun
getuigschriften, hun daden en woorden zijn voor hen een geldige reisvergunning,
en op straffe van de dood mag niemand hen daarbij hinderen. Maar U geef ik
meteen een officiële verklaring mee, en niemand zal U aanhouden als U hem die
verklaring laat zien!"
[4] IK zeg: "Ik verheug Mij over
jouw altijd goede wil, maar bespaar je desondanks deze moeite! Want zolang Ik
rond wil trekken zal geen macht ter wereld Mij dat kunnen beletten! Als Ik
echter eenmaal Mijn leven voor de gehele mensheid zal willen geven, zal ook
geen macht ter wereld Mij bescherming kunnen geven; en wanneer zij Mij die aan
zou bieden, dan zou Ik die toch niet aannemen! Want, vriend: Hij, aan Wie hemel
en aarde gehoorzamen, zal toch zeker wel machtiger zijn dan alle mensen op deze
aarde, die Mij nauwelijks tot voetenbank kan dienen!? Doe jij daarom maar wat
je wilt, maar het zal weinig opleveren! Want al maak je nog zo'n volmaakte wet,
dan zul je toch maar al te gauw ge waar worden hoe handig de mensen die wet
zullen omzeilen, en daar zul je niets tegen kunnen doen.
[5] Gods geboden, die door Mozes aan
het volk zijn gegeven, zijn beslist net zo alomvattend, als iets volmaakts maar
kan zijn, maar mensen hebben, zoals deze tijden aantonen, Gods geboden zo
handig in hun eigen slechte wetten weten om te vormen, dat de hedendaagse
mensen zich er nu helemaal geen gewetenszaak meer van maken om de geboden van
God te overtreden, als ze zich maar houden aan hun wereldse wetten!
[6] Als de mensen dit echter al aan
het groene hout doen, wat zullen ze dan doen met een dorre stronk uit Rome!? -
Doe daarom dus maar wat je wilt, en Ik zal het goed vinden; maar Ik zeg je ook:
[7] Hoe meer wetten, hoe meer
misdadigers waarvoor na verloop van tijd jullie kruisen en gesels wel eens niet
toereikend zouden kunnen zijn!"
[8] CYRENIUS zegt: " Alles wat U
mij nu zegt is ontegenzeglijk waar, maar ik vraag U toch nog terwille van
mijzelf: Wat kan men dan doen tegen de weerspannigheid van de mensen, die net
als deze Nazareeërs aan geen God en geen hogere openbaring meer geloven en de
geboden van God met hun handelingen publiekelijk honen?! Moet men die dan ook
nog zonder strenge wereldse wetten laten, zodat ze zonder enige vrees hun
losbandige lusten naar believen kunnen botvieren? Daarbij houden ze zich al
sinds lang niet meer aan welke goddelijke wet dan ook, en onder elkaar, en met
hun buren, beginnen ze zich erger te gedragen dan de verscheurende dieren uit de
woestijn en de bossen! Ik vind strenge wereldlijke wetten geheel op hun plaats,
teneinde zulke totaal verwilderde mensen weer tot de orde te roepen en hen
daardoor tot de kennis van God terug te brengen!"
[9] IK zeg: "Zeker, want in dat
geval is er geen andere weg mogelijk en denkbaar dan die van de dwang van de
wereldse wet! Maar daarbij is het zeer belangrijk, welke wetten men aan de
mensen moet geven!
[10] Daar heeft men een zeer grondige
kennis van de menselijke natuur voor nodig; en de wetgever mag nooit de ware
reden van de ontaarding van de mens uit het oog verliezen, -anders lijkt hij op
een dokter, die met een en dezelfde medicijn alle bij de mensen voorkomende
ziekten wil genezen, maar niet bedenkt, dat de geheel verschillende ziekten die
het menselijk lichaam kan krijgen, ook geheel verschillend van aard zijn en
allemaal een andere oorsprong hebben. Zo'n dokter zal zo nu en dan wel hier of
daar een zieke tegenkomen waarvoor zijn medicijn deugdelijk blijkt en die
daardoor geneest, maar honderd andere zieken die aan een andere ziekte lijden,
worden van die medicijn niet beter, maar veel zieker en sterven er zelfs aan!
[11] Als het nu al bij een ziek
lichaam, dat iedere dokter toch zien en betasten kan, moeilijk is te bepalen
wat de goede medicijn is, hoeveel moeilijker is het dan om voor een zieke
mensenziel een goed medicijn te vinden en te omschrijven!
[12] De wet is een goed medicijn, als
de juiste leer, waarvoor die wet gehouden moet worden, er mee samenhangt; maar
denk nu zelf eens over het volgende na:
[13] Hier heb je een opvliegende ziel,
daar een bange, dan weer een arglistige, een afgunstige, gierige en tot
bedriegen geneigde
ziel; ook zul je een zoekende ziel
aantreffen, en tegenover deze een trage en slaperige; in één huis zitten vier
gehoorzame deemoedige zielen, in een ander vijf weerspannige -en dat gaat zo
maar door met ontelbare eigenaardigheden, zwakheden en hartstochten.
[14] Jij
geeft nu voor al deze ontelbaar vele karakters een zelfde wet; wat zal hen dat
baten? De bange zal vertwijfelen, de toornige op wraak en revolutie gaan
zinnen, de lauwe zal lauw blijven, en de onderzoeker zal alle moed verliezen en
stoppen met zijn nuttige werk; de gierige zal nog gieriger worden, en de
hoogmoedige zal samenspannen met de toornige, en de sluwe zal hen beiden zijn
diensten aanbieden! .
[15] Als je deze en duizend andere
zeer treurige gevolgen bedenkt, die moeten voortkomen uit een domme, grove wet,
dan zul je naast de noodzakelijkheid van een wet ook de andere noodzaak inzien,
dat een wet bijzonder scherp en grondig onderzocht moet worden of deze wel
heilzaam is voor alle mogelijke karakters!
[16] Is een uit te vaardigen wet
vooraf niet daarop onderzocht, dan moet deze niet aan de mensen opgelegd
worden, omdat dat in het algemeen beslist meer schade dan nut te weeg zal
brengen.
[17] Kijk, God, de wijze schepper,
heeft in Zijn eindeloos grote wijsheid in zekere zin slechts tien voorschriften
gevonden, die voor alle karaktersoorten der ziel bruikbaar zijn, en ieder mens
kan ze ook zeer goed in acht nemen, als hij maar wil. Als God Zelf nu maar tien
voorschriften vindt, die met de natuur en de hoedanigheid van iedere mensenziel
zodanig corresponderen dat men daar alle nut van kan verwachten, hoe is het dan
mogelijk dat een heidens keizer in Rome meteen honderd voorschriften vindt,
waarvan het navolgen aan de mensenzielen hun heil moet brengen?"
27
Gods wet maakt uit mensenmachines mensen
[I] "IK zeg je: Gedurende de tijd
dat het Joodse volk geregeerd werd door richters, die alleen de wetten van God
handhaafden, hield het zich ook in leven, handel en wandel, op een paar
merkwaardige gewoonten na, volledig aan Gods orde. Maar toen het later in de
gelegenheid kwam om de glans van de koningen der heidenen te zien, hoe die in
grote prachtige paleizen woonden, en hoe hun volkeren zich voor hen tot in het
stof bogen, beviel dat de blinde zotten uit het Joodse volk wel, en zij eisten,
omdat zij zich voor het machtigste volk der aarde hielden, van God ook een
koning. Maar God wilde de domme eis van het volk niet meteen inwilligen en
waarschuwde het en toonde alle kwade gevolgen die het onder een koning te
wachten zouden staan! Gods profeten predikten echter voor dovemansoren; het hielp
niets, het volk wilde tot elke prijs een koning!
[2] En God gaf het volk Saul als
eerste koning en liet hem zalven door de oude trouwe knecht Samuël. Vanaf het
moment dat het volk een koning had, die meteen zwaar drukkende wetten oplegde,
zakte het steeds meer af tot op het tegenwoordige niveau van uiterste
verdorvenheid.
[3] Waar komt dat nu voornamelijk
door? -Wel, dat komt door -de ondeugdelijke wetten, die afkomstig zijn van
mensen, die geen kennis hebben gehad van hun eigen aard en nog minder van de
aard van hun medemensen, en met hun onbehouwen en slechts op het speciale eigenbelang
gerichte wetten het innerlijke zieleleven geheel en al te gronde richtten!
[4] Oordeel nu zelf, en denk er goed
over na: Stel dat er ergens een mechanisch kunstwerk zou bestaan, dat gedurende
een lange tijd goed werkte en beantwoordde aan de wil van de meester, maar
tenslotte toch bleef staan, omdat het een of andere onderdeel was stukgegaan.
En stel dat er dan een opgeblazen en verwaand mens zou komen, die tegen de eigenaar
van de machine zou zeggen: 'Geef dat kunstwerk maar aan mij, ik zal het
repareren!', en de eigenaar zou dit doen in de mening dat de grootspreker ter
zake kundig was, -wat zal er dan, als de snoever met zijn zeer ondeskundige
handen aan het kunstwerk prutst, binnen de kortste keren met de machine
gebeuren? Zal deze totaal van alle kennis der mechanica gespeende snoever, die
er alleen op uit is om de blinde eigenaar van de machine een paar goudstukken
te ontfutselen, de machine niet meer schaden dan van nut zijn? Of zal hij die
tenslotte niet zo geheel in het ongerede brengen, dat zelfs de echte meester,
de bouwer van de machine, deze nauwelijks meer zal kunnen repareren?
[5] Als bij een eenvoudige grove
machine, met zichtbare onderdelen, die gemakkelijk te tellen, te overzien en te
combineren, en met de handen aan te raken zijn, dit nu al zonder meer gebeurt
wanneer een domme snoever deze herstellen wil, hoeveel te meer zal dan de mens
bedorven worden, als een onwetende en domme zelfzuchtige wetgever hem door
grove en ondoelmatige wetten wil verbeteren! De mens is toch een in al zijn
delen zeer wijs gevormde kunstige levensmachine, waarvan God alleen alle kennis
heeft van de onderlinge samenwerking der delen; terwijl de wetgever zelfs niet
de geringste kennis heeft om voor een duizendste deel te beseffen, wat allemaal
nodig is om slechts een haar op het hoofd van een mens te laten groeien!
[6] Beste vriend Cyrenius, laat jij
daarom jouw voorgestelde honderd voorschriften maar liever thuis; want daarmee
zou je niemand werkelijk verbeteren! Gebruik in plaats daarvan Gods
voorschriften en bekrachtig ze; door die in acht te nemen zul je van de
mensenmachines werkelijke mensen maken.
[7] Pas als het mensen zijn geworden,
kun je hen de behoeften van de staat voorleggen, en dan zullen zij als ware
mensen vrijwillig meer doen, dan zij ooit als geknevelde slaven van harde grove
wetten zouden kunnen doen.
[8] Ik zeg
je: Slechts datgene, wat een mens uit vrije wil volgens zijn vrije -en daardoor
goede inzicht doet, is werkelijk gedaan en brengt op de een of andere wijze
voordeel; maar ieder gedwongen werk en iedere gedwongen handeling is geen
stater waard. Want, alles wat gedwongen is, gaat altijd met toorn en wraak
tegen de gebieder gepaard, en dat geeft in der eeuwigheid aan geen enkel werk
enige zegen.
[9] Als jij, beste Cyrenius, over deze
woorden van Mij grondig zult nadenken, zal het je volledig duidelijk worden dat
Ik slechts de volle waarheid heb gezegd!"
[10] CYRENIUS zegt: "Edele,
goddelijke Vriend, daar hoef ik echt niet diep over na te denken; want Uw
woorden zijn zo helder en waarachtig als de zon op een wolkenloze middag, en ik
zal doen wat U mij heeft aangeraden. De Mozaïsche wet zal ik opnieuw
bekrachtigen en het volk zal ik weten aan te sporen om daarnaar te handelen!
Edele Vriend, als U dat aangenaam zou zijn, zou ik met Uw geheime geestelijke
hulp de mij welbekende Mozaïsche wet ook bij de Grieken kunnen laten verkondigen,
zodat zij deze streng in acht zouden moeten gaan nemen! Politiek gezien is daar
alle reden voor, want zoals bekend zijn er steeds wrijvingen tussen de Joden en
de Grieken, die vooral ontstaan op grond van het verschillende geloof in God en
de eveneens verschillende kennis over Hem. De Joden houden bij hoog en laag aan
hun opvattingen vast; de Grieken daarentegen kunnen veel beter redeneren dan de
Joden en geven de trage Joden er met hun vlotte praatjes zodanig van langs, dat
deze hen op duizend vragen niet één antwoord weten te geven. Daardoor komt het
niet zelden tot bloedige botsingen tussen beide partijen, wat toch zeker geen
wenselijk gevolg is van de bestaande verschillen betreffende het geloof en de
wet van God.
[11] Maar als ik ook de Grieken de
Joodse wet geef om streng na te volgen en dat, zoals gezegd, ook om politieke
redenen door de staat bekrachtig, dan zullen die wrijvingen, die mij altijd
uiterst onaangenaam zijn, beslist uitblijven. Heer en Meester, heb ik gelijk
als ik dat doe? En als ik het doe, zeg mij dan eens in Uw ondoorgrondelijke
wijsheid, hoe ik het moet aanpakken om het beoogde doel te bereiken!"
28
De zonde toont de mens dat hij mens is
[I] Ik zeg: "Vriend, je wil is
goed, maar het vlees is zwak! Jouw goede voornemen zal binnen een eeuw wel
uitgevoerd worden, en daarvoor zul je nog veel goeds als voorbereidend werk tot
stand brengen, -maar wees in de geestelijke levenszaken nergens zo voorzichtig
mee als met het Romeinse 'moet'; want dat schaadt de mens altijd meer dan dat
het hem kan baten! Want ieder 'moet' is een oordeel en duldt geen vrijheid,
terwijl de vrijheid bij de zuiver goddelijke levenszaken toch het enige goed
bemeste veld is, waarop het zaad van het leven kan kiemen, opgroeien en
uiteindelijk tot een gezegende en rijpe levensvrucht uitgroeien!
[2] Als je een jonge vogel, die pas
uit het ei is gekropen, voert om hem sterk te maken voor het vliegen, maar hem
naast het goede voer tevens kortwiekt, zeg dan eens, zal de vogel dan zelfs aan
het beste voer iets hebben? De vogel zal wel in leven blijven, maar zolang je
hem kortwiekt komt er van het vrije vliegen niets terecht!
[3] Zoals de vogel niet kan vliegen
zonder vleugelveren, zo kan ook de geest van de mens nooit vrij gaan handelen
als zijn vleugels van de vrije kennis gekortwiekt worden door de dwang van het
moeten. Een geest die niet vrij kan handelen is al dood, omdat hij datgene niet
heeft wat de basis is voor zijn leven en wat zijn leven is.
[4] Je kunt de mens duizend
voorschriften geven die te maken hebben met zijn aardse levenssfeer en ze
dwingend voorschrijven, daar zul je de geest van de mens veel minder mee
schaden, dan wanneer je hem één enkel gebod van God hier op aarde dwingend
voorschrijft.
[5] Het geestelijke moet vrij blijven
en moet zelf in vrijheid de strafmaatregel bepalen, evenals het daarbij
behorende oordeel; en dan pas kan het in en uit zichzelf de kroon op zijn leven
zetten.
[6] Het vrije inzicht in het goede en
ware is het levenslicht van de geest; daarmee bepaalt hij voor zich zelf aan
welke voorschriften hij wil voldoen. Dat zijn dan vrije wetten voor hem, en die
alleen passen eeuwig bij de vrijheid van het leven. De geestelijke wil, die
door dat inzicht ontstaat, is de vrije geestelijke wet, en de eeuwige noodzaak
om volgens de vrije wil te handelen is de eeuwige strafmaatregel, die maakt dat
geen geest anders kan handelen, als hij tenminste vrij wil handelen.
[7] Kijk, dat is nu de eeuwige zelf
regelende orde van God, die echt geen wetgever boven Zich heeft staan.
[8] Gods vrije wil bepaalt, volgens de
eeuwig volmaakte kennis en wijsheid van inzicht in Zichzelf de wet, en bekrachtigt
deze door de eigen nog altijd vrije noodzaak. Dit is de grond van alle
geschapen, aardse zaken en hun voortbestaan voor zover dat noodzakelijk is voor
de innerlijke ontwikkeling, stabilisering en uiteindelijke zelfstandigmaking
van de geest.
[9] De menselijke geest moet echter
net zo door en door volmaakt worden als de Geest van God door en door volmaakt
is, want anders is de geest geen geest, maar een doodsoordeel.
[10] Om dat te kunnen worden, moet hem
de gelegenheid worden geboden om zich in het tijdelijke net zo te kunnen
ontwikkelen, als de goddelijke Geest de eeuwen door Zich in God Zelf en door
God Zelf heeft ontwikkeld!
[11] Kijk, Ik zou eeuwenlang macht
genoeg gehad hebben om alle mensen met onweerstaanbaar innerlijk geweld te
dwingen zo precies een bepaalde gegeven wet op te volgen, dat ze daar geen
haarbreedte van af zouden kunnen wijken; maar dan zou de mens ophouden mens te
zijn, en zou dan een dier zijn gelijk welk ander dier dan ook uit het grote
dierenrijk. Hij zou zijn werk dan natuurlijk heel secuur uitvoeren, maar aan
het werk zelf zou je net zo weinig verschil ontdekken als aan het cellenbouwende
werk van de bijen en dat van talloos vele andere grote en kleine dieren.
[12] Zou je dan echter met jouw vrije
kennis zulke diermensen tot iets hogers op willen leiden, dan zou je met hen
net zo weinig aan kunnen vangen, als wanneer je de bijen in een school zou
willen leren hoe ze nu eindelijk eens hun cellen op een betere en doelmatiger
manier zouden moeten gaan bouwen.
[13] Daarom moet je de gave van de
mensen om te kunnen zondigen, niet zo laag en ook niet als te misdadig
aanslaan; want zonder de gave om tegen de gegeven wetten in te kunnen handelen,
zou de mens een dier zijn en geen mens!
[14] En Ik zeg je: De zonde bepaalt
dat de mens een mens is; zonder de zonde zou hij een dier zijn!"
29
De zegen van de vrije wil
[1] "Daarom is het weliswaar goed
en terecht om zondaren te bestraffen als ze te veel afwijken van de orde, die
God Zelf heeft ingesteld ten behoeve van een vaststaande voleinding, die in zo
kort mogelijke tijd plaats zal kunnen vinden; maar niemand moet met ijzeren
dwang worden afgehouden van de mogelijkheid tot zondigen. Want voorwaar Ik
zegje: Eén zondaar, die uit zichzelf boete doet, is Mij liever dan negen en
negentig, die volgens de wet rechtvaardig zijn en de boetedoening nooit nodig
hadden; die ene is een heel mens, de anderen zijn het maar voor de helft!
[2] Daarmee wil Ik natuurlijk niet
zeggen dat Ik een zondaar liever heb dan een rechtvaardige, als die zondaar
bijvoorbeeld altijd zondaar blijft -want in de zonde volharden betekent: ook
een dier worden, dat alleen nog vanwege een verkeerde instinctmatige motivatie
een morsig bestaan leidt; maar hier is sprake van een zondaar, die uit zichzelf
erkent dat hij ten onrechte tegen de voorschriften gehandeld heeft, en zich op
basis van de geconstateerde orde van God een nieuw doel stelt, en een mens
wordt, die alle levenslessen geleerd heeft.
[3] Zo'n geest zal eenmaal in Mijn rijk
tot onnoemelijk grotere dingen in staat zijn dan een, die steeds uit slaafse
vrees nooit een haarbreedte van de wet is afgeweken en zich door zo'n door
vrees ingegeven, gedwongen inachtneming van de wet, af heeft laten zakken tot
het niveau van een willoze machine en zijn leven lichamelijk en geestelijk
daarnaar heeft ingesteld.
[4] Neem een steen en werp hem omhoog!
Al gauw zal hij volgens de wetten, die zowel voor hem als voor de hele aarde
gelden, zo snel mogelijk naar de aarde terugvallen. Moet je de steen dan
prijzen omdat hij zich zo precies volgens de wet gedraagt? Je kunt op aarde
weliswaar al het mogelijke doen met een steen, maar zodra je de steen in de
vrije ruimte brengt buiten alle invloeden, zal hij uit zichzelf nooit zijn
doodse rust verlaten!
[5] Daarom moet je ook geen mensen tot
stenen maken door dwingende wetten, maar je moet ze slechts vormen als ze vrij
zijn, - dan heb je geheel volgens de goddelijke ordening gehandeld.
[6] Kijk, als de machthebbers op
aarde, een enkele uitgezonderd, niet zo traag waren, dan zouden ze met een
klein beetje opmerkzaamheid ontdekt hebben dat de mens, zodra hij enige graad
van ontwikkeling heeft bereikt, zich nooit meer tevreden stelt met de dierlijke
eenvormigheid. Hij bouwt zich als woning geen hut meer uit rijs, stro en
gekneed leem, maar hij hakt stenen en maakt uit leem bakstenen, bouwt daarmee
een sterk huis met ringmuren en bouwt daarbij sterke torens, waarop hij vanaf
de tinnen in de verre omtrek kan zien of een vijand zijn huis nadert!
[7] En op die manier bouwen duizend
beschaafde mensen zonder twijfel duizend huizen, die allemaal verschillend zijn
- zowel in vorm als in inrichting. Als je daarentegen de nesten van de vogels
en de legerplaatsen van de dieren beziet, zul je daar nergens verschillen
ontdekken! Kijk naar het nest van de zwaluw, van de mus, kijk naar het web van
de spin, de cel van de bij en duizend andere van dieren afkomstige produkten en
maaksels en je zult er nooit een verbetering en ook nooit een verslechtering
aan ontdekken. Kijk echter naar het maakwerk van de mens: wat een bijna
oneindige variatie zul je daar ontdekken! En toch zijn het steeds dezelfde
mensen, die dat vaak met veel moeite tot stand brengen!
[8] Daaruit blijkt toch wel heel
duidelijk, dat God, die de mensen een aan Hem gelijke geest gaf, de mensen heus
niet heeft geschapen om dieren te worden, maar om volledig vrij, aan God gelijk
te worden."
30
Samenhang tussen straf en opvoeding
[1] Als een mens, zonder onderscheid
van geslacht, huidskleur en aardse belangrijkheid, door God geschapen is voor
deze allerhoogste roeping -wat je nu wel volkomen duidelijk zal zijn -, kan
zijn geestelijke ik nooit gedwongen worden tot datgene waarvoor God hem bestemd
heeft. Ieder voorschrift moet zonder dwang zijn en alleen voor aanwijsbaar
kwaadwillige tegenstanders van het vrije voorschrift moet er een deugdelijke,
altijd op de vrijwillige verbetering van de mens gerichte straf gegeven kunnen
worden. Deze straf moet echter altijd zodanig zijn, dat zij niet als een
willekeurig, maar als een noodzakelijk gevolg van het niet opgevolgde
ordevoorschrift ondervonden wordt. Dan zal de menselijke geest daardoor
beginnen met zelfstandig te denken, en het gegeven voorschrift al gauw tot het
zijne maken en ernaar handelen. Een geheel willekeurig vastgestelde straf voor
een vergrijp, zal het menselijke gemoed altijd verharden en verbitteren en van
de mens een duivel maken, wiens wraaklust niet eerder zal uitdoven tot hij
zich, hetzij nog in deze, maar heel zeker in de andere wereld op de ergste
manier zal wreken, -wat hem toegestaan moet worden, omdat hij anders in de hel
van zijn eigen hart in der eeuwigheid niet zou zijn te verbeteren!
[2] De wetgever en uitvoerder van de
straf moet nooit vergeten dat de geest van de mens, hetzij goed of kwaad, niet
gedood kan worden, maar blijft leven! Zolang hij nog zichtbaar op de aarde
rondwandelt kun je je nog tegen hem verweren en hem verjagen als hij je
achtervolgt. Maar is hij eenmaal uit het lichaam, en kan hij je op duizend
manieren benaderen om je op ieder ogenblik kwaad te doen, zonder dat je hem
ziet of waarneemt, -vertel dan eens met welke wapens je hem dan te lijf kunt
gaan?
[3] Neem van Mij maar aan dat het
grote onheil, dat je totaal zou hebben vermorzeld als Ik je niet geholpen had,
alleen maar te wijten is aan die geesten, die door jouw vaak te strenge
handhaving van de Romeinse staatswetten, onverzoenlijke vijanden van je zijn
geworden! Neem daarom deze uitgebreide les van Mij goed ter harte, dan zul je
daardoor zelf een bekwaam werker in Gods wijngaard worden, want het ontbreekt
je noch aan macht, noch aan middelen of aan een standvastig goede wil. Wat je
heeft ontbroken, heb je nu van Mij gekregen. Pas het trouw toe, dan zullen
zegenrijke vruchten je werk zeker bekronen!"
[4] CYRENIUS zegt, diep ontroerd door
de praktische wijsheid van de les die Ik hem had gegeven: "O heilige,
eerste en grootste Vriend, Meester en God van mijn hart! Nu is het me pas
helemaal duidelijk, en ik herinner mij thans duizend en nogmaals duizend
ervaringen uit mijn leven. Ik besef nu pas dat ik zelf, ondanks mijn eerlijke
en goede wil, veel meer en erger tegen de orde van God heb gezondigd dan allen
die ik, helaas volgens het scherpst van de wet, heb laten terechtstellen. Wie
zal nu mijn erge zonden bij U, Heer, ooit kunnen goedmaken?"
[5] IK zeg: "Vriend, maak je daar
maar niet druk over! Bij God is niets onmogelijk, en Ik heb voor jou alles
allang goed gemaakt, -anders zou Je niet bij Mij zijn!"
31
Jaïrus toespraak over de invloed van wonderen
[1] JAÏRUS voegt daar aan toe:
"Ja, ja, machtige Cyrenius, u heeft volkomen gelijk als u van uzelf zegt,
dat u nu helemaal weet waar u aan toe bent; want ook ik en zeker ieder van ons
weet dat nu, en kan op grond van de onloochenbare waarheid de eeuwige noodzaak
inzien van de aard van alles, en hoe de aard van de mens moet zijn. Maar wat
kan men daaraan doen? De mensheid is te diep gezonken; een zachte vrije leer
begrijpt zij niet, en platweg gezegd zou het zonde van de tijd zijn, die men
eraan zou willen besteden. Het zou vergeefse moeite zijn, die hoogstens distels
en dorens als waardeloze vruchten zou opleveren! Dus met zachte middelen werkt
het niet, tenminste niet bij de mij maar al te bekende Joden!
[2] Maar wonderen gebruiken om het
volk te leren, is dubbel slecht. Ten eerste omdat de mens die de waarheid
aanneemt ter wille van het wonder , een veroordeeld, onvrij mens is, die de
door het wonder bekrachtigde woorden niet gelooft vanwege de besefte waarheid,
maar vanwege het machtige wonder. Hij volgt de woorden ook niet op uit
innerlijke overtuiging en de daaruit voortkomende eigen wil, maar uit pure onderdanige
vrees voor de een of andere plotselinge straf. Zodra echter iemand hem het
wonder handig uit zijn hoofd weet te praten, zal hij ook de eerste zijn, die
het woord en het geloof met vreugde vaarwel zegt! Ten tweede is de door een
wonder bekrachtigde leer slecht, omdat het wonder, dat als zodanig niet
blijvend kan zijn, niet op de volgende generaties over gaat. En een verteld en
niet beleefd wonder heeft niet meer waarde, en kan ook niet meer waarde hebben,
dan een verteld kindersprookje.
[3] Zou men echter een wonder blijvend
maken, of zou men alle verkondigers van de hier gehoorde waarheden de macht
geven altijd wonderen te doen, dan zou in de eerste plaats een blijvend wonder
door het mensenverstand maar al te gauw in de rij van de natuurlijke dagelijkse
verschijnselen gezet worden en de grote zeggingskracht verliezen. Terwijl in de
tweede plaats een wonder dat door alle verkondigers van de waarheid steeds
verricht zou kunnen worden, daardoor óók alledaags zou worden. Zoals dat ook
gaat met de alledaagse toverij van de straatgoochelaars, die ik weliswaar niet
na kan apen, en waarbij ik niet begrijp hoe en met welke middelen zij plaats
vindt, maar die omdat men iets dergelijks te vaak ziet, de waarde verliest van
het eigenlijke wonderbaarlijke, en afzakt tot het alledaagse en heel gewone.
[4] Is alles wat ons dagelijks omringt
niet een buitengewoon wonder? Wat wij horen, zien, voelen, ruiken, proeven - is
een buitengewoon wonder! Maar omdat dat allemaal blijvend is en in een steeds
gelijke voortgaande orde plaats vindt, verliest het het karakter van het
wonderbaarlijke en is ook geen reden meer voor een mensenziel om te geloven;
slechts een paar natuurkundigen zijn er wetenschappelijk mee bezig. Die leggen
hun oor op de aarde en doen alle moeite om het gras te horen groeien; maar
hoewel ze ondanks al hun moeite daar weinig of niets van leren en niet kunnen
constateren hoe het gras groeit, trekken ze tenslotte toch zulke wijze
gezichten alsof ze het zouden begrepen hebben. Anderen leren, omdat ze het gras
niet kunnen laten groeien, oude al erg versleten tovertoertjes, bedriegen
daarmee de blinden, en laten de zienden lachen om de argeloze wijze waarop de
blinden zich laten beetnemen.
[5] Daarom is het zeker dat wonderen
eigenlijk weinig, of meestal helemaal geen waarde hebben voor de verbetering
van de mensen, terwijl datgene wat ik nu over wonderen heb gezegd, maar al te
waar is; zij wekken bij de toeschouwers vaak wel de nieuwsgierigheid op, maar
de duistere banden van het hart slaken zij ondanks alle verontrusting der ziel
toch niet. De aangapers van de wonderen blijven zoals ze voorheen waren, en
vragen hoogstens vaak zo dom mogelijk aan elkaar: 'Hoe zou die wonderdoener dat
toch gedaan hebben!?' Het nog dommere deel ziet echter bij de wonderdoener
alleen maar duivels en hun spokerij.
[6] Als het doen van wonderen echter
zo weinig gewenste resultaten oplevert, en volgens Uw heldere uiteenzetting, o
Heer en Meester, wetten die van buitenaf dwingen, nog geringere en slechtere
resultaten geven, terwijl er voor het opnemen van de vrije leer nauwelijks vijf
van de duizend mensen geschikt zijn, dan meen ik geen ongelijk te hebben als ik
nogmaals de belangrijke vraag stel: Wat moet men als leraar dan doen? Het
wonder richt iemand te gronde, de strenge wet eveneens, -en voor de vrije
aanname van de leer der goddelijke wijsheid is slechts zelden een mens geheel
geschikt! Hoe kan men zich met succes uit dit dilemma bevrijden? Hoe kan men
met een schip zodanig tussen de welbekende Scylla en Charybdis laveren, dat men
noch door de één, noch door de ander wordt verslonden?"
32
Hoofdkenmerken van Gods wezen
[I] IK zeg: "Vriend, je oordeel
is heel goed, maar één ding heb je toch vergeten, en dat is dat bij God heel
veel dingen mogelijk zijn, die de mensen als onmogelijk beschouwen. Bezie en
tel Mijn leerlingen! Daar zijn er weinig onder met een schoolopleiding; maar Ik
heb ze eerst door het woord opgewekt en bij Mij opgenomen en daarna pas echt de
voorzegde macht van het goddelijke woord laten ondervinden. Als een wonder
volgt op het gegeven zuivere woord is dat geen oordeel meer, maar slechts een
bekrachtiging van het woord.
[2] Ik geef de bewijzen echter niet
door de wonderen die Ik doe, maar door het licht van het woord zelf en zeg: Pas
wie geheel volgens Mijn Woord zal leven, die zal pas de levende overtuiging in
zichzelf doen groeien, dat Mijn woorden geen lege mensenwoorden zijn, maar
woorden van God!
[3] Voorwaar, wie dit hier
uitgesproken bewijs niet in zijn hart ten deel
zal vallen, die zal weinig of niets aan alle andere bewijzen hebben!
Want Mijn woorden zijn op zichzelf licht, waarheid en leven.
[4] Wie daarom Mijn woord hoort, het
aanvaardt en ernaar leeft, die heeft Mij Zelf in zich opgenomen. Wie echter Mij
opneemt, die neemt ook Hem op, die Mij in de wereld heeft gezonden, maar toch
geheel Eén met Mij is. Want wat Ik wil, dat wil Hij ook! En Hij is geen ander
dan Ik en Ik geen ander dan Hij, tot en met de huid, die ons beiden omgeeft.
Als bij iemand, net als bij Mij, liefde en wijsheid in één hart wonen, dan is
hij als Ik en Degene die Mij in deze wereld heeft gezonden tot genezing en
zaligmaking van allen, die in de Zoon des mensen zullen geloven! -Begrijpen
jullie dat?"
[5] VELEN zeggen: "Ja,
Heer!"; maar enigen zeggen: "Heer, dit is vooreerst een vrij
moeilijke leer, en wij begrijpen nauwelijks de betekenis ervan. Hoe kunnen U en
Uw woord één en hetzelfde zijn?"
[6] IK zeg: " Als jullie niet in
staat zijn om zaken te begrijpen, die zo helder zijn als glas, hoe zullen
jullie dan nog belangrijker dingen kunnen begrijpen? Als je het aardse niet
begrijpt, hoe zul je dan het hemelse in je kunnen opnemen? -Wat en wie is de
Vader dan? Kijk en luister: De eeuwige liefde in God is de Vader! -Wat en wie
is de Zoon dan? Wat uit het vuur van de liefde voortkomt, het licht, de
wijsheid in God! Zoals echter liefde en wijsheid één zijn, zo zijn ook Vader en
Zoon één!
[7] Wie van jullie heeft niet wat
liefde en wat daarbij behorend verstand? Bestaat hij daarom echter uit twee
wezens? Of moet hij 's nachts in één kamer op alle plaatsen licht aansteken om
iets te zien, als er al een lamp brandt met een heldere vlam, die ook vuur is?
Geeft één heldere vlam in diezelfde kamer dan niet genoeg licht voor de gehele
kamer? Komt het licht niet van de vlam af, die vuur is? En omdat het van de
vlam afkomt, is het daarom iets anders dan de lichtende vlam zelf? - O, jullie
blinden! Zulke heel natuurlijke zaken kunnen jullie niet als één geheel zien, -
hoe willen jullie later het hemelse begrijpen?
[8] Daarom zeg Ik, wie van jullie zich
ook maar enigszins aan Mij ergert, moet naar huis gaan en doen en geloven wat
hem goed en juist lijkt! Want eenmaal zal ieder volgens zijn geloof leven, en
de daden, die hij volgens zijn geloof uit liefde heeft gedaan, zullen zijn
rechter zijn!
[9] Want Ik zal niemand oordelen, maar
rechter van ieder mens zal zijn eigen liefde zijn - volgens dit woord, wat Ik
nu tot jullie heb gesproken!"
[10] Na deze verklaring komen degenen,
die eerder Mijn toespraak niet hebben begrepen, naar Mij toe en vragen Mij om
te mogen blijven; want het begon bij hen al te dagen, en zij zouden zich alle
moeite getroosten om Mijn woord beter te begrijpen dan tot nog toe het geval was!
[11] En IK zeg: "Ik heb jullie
toch nooit weggejaagd, maar Ik heb alleen allen, die zich aan mij zouden
ergeren, de raad gegeven om terwille van hun heil maar liever te gaan, dan zich
te blijven ergeren! Omdat Ik jullie dus niet heb weggejaagd, waarom zouden
jullie dan niet mogen blijven? Blijf, als je hart zich niet ergert!" -Na
deze raad gaan ze weer terug en zijn helemaal gerustgesteld.
33
Genezing van de zieke familieleden van een oude Jood
[1] Dan komt er echter onverwacht een OUDE
JOOD uit de omgeving van Nazareth de kamer in en vraagt angstig naar Mij. De
leerlingen wijzen Mij aan, en hij loopt naar Mij toe, valt op zijn knieën en
zegt wat huilerig:
[2] Goede meester, zoon van mijn oude
vriend Jozef! Ik heb over uw wonderbaarlijke wijze om zieken te genezen
gehoord, en kwam daarom in mijn grote nood tot u, omdat ik gehoord heb, dat u
zich nu weer in Nazareth ophield.
[3] Weet u, ik ben al negentig en erg hulpbehoevend;
maar ik heb kinderen en kleinkinderen, die mij altijd met alle liefde en
aandacht hebben verzorgd. Zij werden echter overvallen door een onbekende
kwaadaardige ziekte, zodat ze nu allen in bed liggen, en ik, zwakke oude
grijsaard, ben de enige in huis die niet ziek is, en ik weet mij geen raad
meer. Geen buurman durft bij mij in huis te komen uit angst zelf de kwade
ziekte te krijgen, en dus sta ik hulpeloos alleen en weet geen raad en kan
mijzelf niet helpen! Ik heb tot God de Heer gebeden mij te helpen -zelfs door
de dood, als het Zijn wil zou zijn!
[4] Toen ik echter zo bad, kwam er een
mens aan het venster van mijn kamer en zei: 'Waarom twijfel je, terwijl de hulp
zo dichtbij is?! Ga naar het huis van Jozef! De heiland Jezus is daar; Hij alleen
kan en zal je helpen!' - Toen raapte ik al mijn krachten tesamen, liet mijn
zieken, die ik toch al niet helpen kan, onder Gods hoede achter en begaf mij op
de niet zo lange weg hierheen naar u. En omdat ik zo gelukkig was u, goede
beste heiland, aan te treffen, vraag ik u nu met alle kracht die in mij is of u
zou willen komen om mijn zeventien zieken te helpen, die heel erg onder de
onbekende ziekte te lijden hebben!"
[5] IK zeg: "Ik heb Mij voor deze
omgeving weliswaar voorgenomen om vanwege het gebrek aan geloof geen teken meer
te doen, maar als je geloven kunt dat Ik je kan helpen, ga dan getroost naar
huis en jou geschiede naar wat je hebt geloofd!"
[6] Na deze woorden dankte de
grijsaard diep ontroerd en ging naar huis. En toen hij, zelf geheel versterkt,
het huis naderde, kwamen alle zeventien hem tegemoet, zo gezond alsof ze nooit
ziek waren geweest. Zij begroetten hem zoals gewoonlijk heel vriendelijk en
bevestigden hem, dat ze een half uur daarvoor op stel en sprong gezond waren
geworden, geprobeerd hadden om op te staan en zich terwijl ze opstonden veel
krachtiger voelden dan ze zich vroeger voor hun ziekte ooit gevoeld hadden. Ze
hadden hem overal reeds gezocht en zich grote zorgen over hem gemaakt.
[7] Toen DE OUDE dat hoorde,
constateerde hij dat de kwaadaardige ziekte zijn familie op dezelfde tijd
verliet dat Ik in Mijn huis tegen hem had gezegd: 'Jou geschiede naar wat je
hebt geloofd!'
[8] Pas in huis, toen zijn
familieleden hem vroegen om hen te vertellen waar hij geweest was, zei hij:
"Ik had gehoord, dat de nu wereldberoemde heiland Jezus zich weer in
Nazareth ophield, en ik maakte mij gereed en ging er heen, -en zie, hij
verhoorde mij en zei slechts: ' Jou geschiede naar wat je hebt geloofd!' En
jullie zijn door dit woord van hem ogenblikkelijk gezond geworden! Zeg nu zelf
eens, of zoiets in heel Israël ooit is gebeurd!"
[9] De HERSTELDEN zeggen:
"Luister eens, vader, in dat geval moet hij méér zijn dan alleen maar een
wondergenezer! Vader, dit is misschien zelfs weer een grote profeet, groter dan
Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël, misschien wel zo groot als Mozes, Aäron en
Elia! Alleen zij konden met de hulp van Jehova zulke wonderen doen, omdat alle
geesten zowel onder de aarde als boven de aarde, in het water en in de lucht
hen geheel onderdanig moesten zijn! Als zij zo onderdanig zijn aan een groot
profeet, is hij natuurlijk in staat alles wat hij maar wil in een ogenblik te
doen!
[10] Maar hoe kwam de timmermanszoon
aan zo'n onmeetbare genade van God? Wij kennen hem toch allemaal heel goed; het
zal nauwelijks drie jaar geleden zijn, dat hij met zijn broers bij ons heeft
getimmerd! Toen was er niets van dien aard bij hem te ontdekken! Zou hij die
gave pas kort geleden hebben gekregen? Hij was altijd wel een heel vroom mens,
zijn gedrag was altijd zeer beleefd; hij was een rustig werker en sprak slechts
het hoognodige; men zag hem vrijwel nooit lachen, maar ook nooit treuren; dus
kan Jehova zijn deugden wel opgemerkt en hem nu deze genade gegeven hebben!
Want Jehova let nooit op het wereldse aanzien van een mens, maar slechts op
diens zuivere, onbesproken hart!"
[11] De OUDE zegt: " Ja, ja,
daarin kunnen jullie wel gelijk hebben, - zo zal het wel zijn; maar als dat
zeker is, moeten wij morgen in alle vroegte er heengaan en hem onze lof en onze
dank aanbieden! Want voor een zichtbaar door God geroepen en door Zijn geest
gezalfde profeet moet ieder mens zijn knieën buigen! Want niet de profeet, maar
God Zelf is het, die daar door zijn hart en mond spreekt en doet!"
[12] ALLEN zeggen: " Amen, dit
moet onze eerste en hoogste plicht zijn!" -Toen gingen deze mensen in huis
en de kinderen maakten een avondmaal klaar; want ze waren allemaal hongerig.
34
De hebzucht der Farizeeën
[1] De Farizeeën van Nazareth hadden
echter vernomen dat de bewoners van dit huis zo ernstig ziek waren, dat
genezing niet meer mogelijk was. Daarom gingen zij erheen, om vooraf afspraken
te maken over de erf-tienden en over de begrafenis; want als een zieke zonder
hun bijstand stierf, hadden zij geen recht meer op de nalatenschap, -de staat
werd dan erfgenaam. Toen de Farizeeën dus voor dit doel laat in de nacht bij
het huis aankwamen, terwijl de bewoners zich na het avondeten al naar bed
begonnen te begeven, trokken de hebzuchtige naar de andere wereld helpers van
zielen heel lange gezichten, toen zij de minstens voor de helft dood gewaande
mensen in de beste gezondheid aantroffen.
[2] De EERSTE, heel behoedzaam met
ingehouden adem binnentredende Farizeeër zei: "Ja, wat is dat nu? Leven
jullie dan nog? Wij veronderstelden dat jullie al minstens voor de helft
gestorven zouden zijn, en zijn daarom gekomen om jullie zielen te wijden en
jullie lichamen te begraven volgens het gebruik van onze vaderen! Wie heeft
jullie dan gezond gemaakt? Borus zeker niet! Wij weten dat hij niet naar jullie
toeging toen hij werd geroepen; want hij had zeker net als wij grote angst voor
jullie kwaadaardige ziekte. Wie was dan jullie dokter?"
[3] De SCHOONZOON van de oude, een
krachtig man in werken en spreken, zegt: "Waarom vraagt u dat? U heeft ons
niet geholpen en zodoende zijn wij elkaar wederzijds niets schuldig! U bent
niet voor ons heil naar ons toegekomen, maar voor de erf-tiende; en ik zeg u:
wat dat betreft kunt u eeuwig bij ons weg blijven! Want kunt, wilt of waagt u
het niet een bedreigd huis hulp te geven, laat dan iemand maar zeggen of hij u
nodig heeft! Dit huis zal zeker nooit op u zitten te wachten! Waarlijk, u bent
in al uw doen en laten slechter dan het slechte kruipende gedierte, dat er
alleen maar is om te vreten, niets goeds te doen, maar wel allerlei goede
vruchten der aarde slecht te maken en te bederven! Ga dus daarom snel uit onze
ogen, anders vergrijpen wij ons aan u!"
[4] Een van de OUDSTEN zegt: "Nu
ja, wij zullen wel gaan; maar je zou ons toch wel het plezier kunnen doen om
ons te zeggen wie jullie heeft geholpen! Dagelijks hebben wij zeven uur lang
voor jullie gebeden en zouden daarom willen weten, of jullie soms toch
wonderbaarlijk door ons gebed zijn genezen! Want op natuurlijke wijze waren
jullie in geen geval meer te helpen! Zeg het ons daarom; zoiets kost jullie
toch niets!"
[5] De SCHOONZOON zegt: "Ga weg,
leugenaars! U kunt wel voor de erftiende dagelijks zeven uur om onze dood
gesmeekt hebben, maar zeker niet om ons leven; want u bent nu niet hierheen
gekomen om ons als weer herstelden geluk te wensen, maar om bij ons, de
vermeende gestorvenen, de erftiende te laten beschrijven en na ons aller dood
hebzuchtig in bezit te nemen! O, booswichten, ik ken u maar al te goed en ook
uw gebeden! Verdwijn daarom, anders zal ik genoodzaakt zijn van mijn huisrecht
gebruik te maken! U bent in der eeuwigheid niet waard de naam uit te spreken
van degene, die ons heeft geholpen!"
[6] De OUDSTE zegt nog een keer:
"Nu, laat het zo zijn dat wij zo zijn zoals je denkt; maar we kunnen toch
wel anders worden! Want hier is een wonder gebeurd, en dat kan ons heel
gemakkelijk in ons denken en handelen doen veranderen! Zeg het ons
daarom!"
[7] De SCHOONZOON zegt opgewonden:
"Op deze wereld verandert niets u meer, ook God niet! Als u te veranderen
zou zijn, dan zou u zich allang veranderd hebben; want u heeft Mozes en alle
profeten, die tegen u getuigen! Maar uw God is de mammon en bestaat uit goud en
zilver! Die God dient u in uw hart en slechts voor de schijn omhult u zich met
het kleed van Mozes en Aäron, opdat u als verscheurende wolven in schaapsvel
des te makkelijker met uw dodelijke tanden de kudde der lammeren kunt
binnenvallen om ze te verscheuren en te verslinden!
[8] Maar Jehova kent u en zal u ook
zeker zo spoedig mogelijk het al sinds heel lang verdiende loon geven! God
heeft thans Jezus, de zoon van Jozef de timmerman, geroepen, zoals eens Mozes,
en deze Jezus, die ons allen door zijn machtwoord van verre ogenblikkelijk
heeft genezen, zal u ook zeker zeggen hoeveel uw verdienstelijkheid bij God
waard is; want hij is vervuld van Gods geest, u daarentegen van de geest van
Beëlzebub! Laat u daarom nu voor de laatste maal gezegd zijn te verdwijnen en
nooit meer dit huis te betreden, -anders zal het u slecht vergaan!"
[9] Na deze woorden verlaten de
Farizeeën het huis en denken vreemde dingen over Jezus, die hen hier al weer in
het vaarwater is gekomen, en overleggen hoe ze van hem af kunnen komen, omdat
anders terdege gevreesd moest worden dat hij binnenkort alle Joden, net zoals dit
huis, tegen hen zou opruien.
[10] Als ze deze slechte gedachten
echter te veel koesteren, klinkt er achter hen een geluid als van de donder met
daarbij een geweldig harde knal, die maakt dat ze allemaal ontzettend schrikken
en het vervolgens geruisloos op een lopen zetten naar de stad.
35
Roban 's wijze raad
[I] Thuisgekomen, grijpen zij meteen
naar de psalmen van David en de eerste de beste psalm is de 37e psalm, en de
OUDSTE begint deze voor te lezen en zegt:
[2] "'Maak u niet kwaad over de bozen,
wees niet jaloers op de boosdoeners; want zij worden als het gras weldra
afgemaaid en zij zullen als het groene kruid verwelken. Hoop op de Heer en doe
het goede; blijf in het land en leef eerlijk! Verheug u in de Heer; Hij zal u
geven wat uw hart begeert: Beveel uw wegen in Gods ontferming aan en hoop op
Hem! Hij zal alles goed maken en zal uw gerechtigheid voor de dag brengen als
een licht, en uw recht als de middagzon.
[3] Wees stil voor de Heer en wacht op
Hem; maak u niet boos over degene, die zijn baldadigheid ongestoord uit kan
leven! Laat de toorn en de woede varen; wordt niet zo boos, dat u dan ook kwaad
gaat doen! Want de bozen worden uitgeroeid; maar die op de Heer wachten zullen
het land erven.
[4] Nog een korte tijd, dan bestaat de
goddeloze niet meer; en als u zijn plaats zult opzoeken, zal die er niet meer
zijn. Maar de nooddruftigen zullen het land erven en zich vermeien in de
algehele vrede. De goddeloze dreigt de rechtvaardige en knarst zijn tanden over
hem. Maar de Heer lacht over de goddeloze, want Hij ziet dat zijn dag komt. De
goddelozen trekken het zwaard en spannen hun bogen om de nooddruftigen en armen
neer te slaan en de vromen te doden; maar hun zwaard zal in hun eigen hart
dringen en hun boog zal stukbreken.
[5] Het geringe dat een rechtvaardige
heeft, is beter dan het grote bezit van veel goddelozen. Want de arm van de
goddeloze zal breken, maar de Heer zal de rechtvaardigen behouden. De Heer kent
de dagen van de rechtvaardigen en vromen, en hun bezit zal eeuwig blijven; in kwade
tijd gaan zij niet verloren, en in dure tijden zullen zij voldoende hebben.
Want de goddelozen zullen omkomen, en de vijanden van de Heer zullen, ook al
zijn zij als een heerlijke groene weide, toch als rook vergaan. De goddeloze
leent, en betaalt het niet terug; de rechtvaardige is echter barmhartig en
mild."'
[6] Na dit vers gaat een FARIZEEËR
staan en zegt tegen de lezende oudste: "Wat lees je daar voor onzin?! Merk
je niet dat al het slechte wat hier genoemd wordt, op ons slaat, en al het
goede op niemand anders dan de zoon van de timmerman? Dat is een verwenst
getuigenis tegen ons, en jij leest dat net zo makkelijk en opgewekt voor, als
een aan ons gerichte lovende brief van de hogepriester uit Jeruzalem!"
[7] De OUDSTE zegt: "Vriend, het
kan helemaal geen kwaad als wij daardoor, ten behoeve van ons zelf, wat beter
belicht worden dan we nu zijn! Het is beter dat we vooraf ons zelf eens wat
beter leren kennen, dan dat wij over niet al te lange tijd voor de hele wereld
als volksbedriegers ontmaskerd, veracht en door iedereen verlaten, naakt te
kijk zullen staan! Want uiteindelijk hangt het toch alleen van God af, hoe lang
wij nog door kunnen gaan met onze tegenwoordige handelwijze, en daarom lees ik
deze zeer merkwaardige psalm verder!"
[8] VERSCHEIDENE zeggen: " Je
hebt gelijk, doe dat!"
[9] En dus leest de OUDSTE verder:
[10] "'Want Zijn gezegenden erven
het land; maar Zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden!"'
[11] Hier vraagt de FARIZEEËR snel:
"Wie zijn de gezegenden en wie de vervloekten?"
[12] De OUDSTE zegt: "Dat wij de
gezegenden niet zijn, dat ligt nu bij de steeds toenemende vervolging, die wij
van de Romeinen ondervinden, wel voor de hand! Want als wij de gezegenden
zouden zijn, dan zou God niet zo'n ongekende plaag in ons gezegende land hebben
gebracht! Al het andere kun je gemakkelijk voor je zelf ontraadselen. -Maar ik
lees nu verder:
[13] De Heer bevordert het gaan van
zo'n man, en Hij heeft plezier aan zijn weg. Valt hij, dan wordt hij niet
weggeworpen; want de Heer houdt hem bij de hand. Ik ben jong geweest en oud
geworden, maar ik heb nog nooit gezien dat een rechtvaardige eenzaam was of dat
zijn kroost om brood moest vragen. Want de rechtvaardige is altijd barmhartig
en leent graag aan de armen; daarom zal zijn kroost gezegend zijn.
[14] Geef het kwade op en doe het
goede! Blijf altijd rechtvaardig, want de Heer heeft de gerechtigheid lief en
verlaat nooit de aan Hem gewijden. Zij worden eeuwig behoed, maar het zaad der
goddelozen zal verdelgd worden. Slechts de rechtvaardigen erven het land en
blijven daar eeuwig.
[15] De mond der rechtvaardige spreekt
wijsheid, en zijn tong leert het recht; de wet van God is in zijn hart, en zijn
voeten glijden niet uit. Maar de goddeloze loert steeds op de rechtvaardige en
zoekt hem te doden. Maar de Heer staat niet toe dat hij in handen valt van de
goddeloze, en verdoemt hem niet als hij door de goddeloze wordt veroordeeld.
[16] Wacht op de Heer en blijf op Zijn
weg, dan zal Hij u verheffen om het land te erven, en u zult dan zien dat de
goddelozen worden verdelgd!
[17] Ik heb een goddeloze gezien die
erg trots was en zich uitbreidde en groeide als een laurierboom. Maar toen men
er langs liep, was hij al weg; en toen ik naar hem vroeg was hij nergens te
vinden!
[18] Blijf daarom vroom en rechtvaardig,
want op het eind zal het goed met dezulken gaan! Maar de overtreders van Gods
wetten zullen gezamenlijk worden verdelgd, en de goddelozen zullen tenslotte
worden uitgeroeid! De Heer helpt de rechtvaardigen in iedere nood en is hun
enige kracht en sterkte. De Heer zal hen bijstaan en zal hen redden. Hij zal
hen Zelfvan de goddeloze redden en hen helpen, want zij vertrouwen op
Hem."'
[19] Als de oudste met de psalm klaar
is, valt de FARIZEEËR hem woedend aan en schreeuwt: "Ouwe ezel, merk je
dan niet dat wij door deze psalm aangeduid worden als de goddelozen, en
degenen, die aan Jezus kant staan, als de rechtvaardigen? Merk je niet dat wij
uitgeroeid worden en zij in het land blijven? Zijn wij niet degenen, die hen
als de rechtvaardigen trachten te doden, terwijl God hen bewaart? Dat is een
mooie psalm voor ons!"
[20] De OUDSTE zegt: "Ik heb hem
niet geschreven! Hij staat in het boek; en als wij blijven zoals wij zijn, dan
zullen wij hem ons inderdaad moeten laten welgevallen! Begrijp je dat en de
macht van God?!"
[21] Een ANDER zegt: "Ik begrijp
deze zaak beter dan jullie allemaal! Vriend Roban werd gedwongen om die psalm
te lezen; dat heeft die timmermanszoon met zijn onbegrijpelijke tovermacht
gedaan! Want als hij in staat is om de gehele familie, waar wij zoëven
tevergeefs ons gouden en zilveren heil zochten, met één woord te genezen, dan
is hij net zo goed in staat om ons te dwingen alleen die psalmen te lezen, die
heel duidelijk net zo tegen ons gericht zijn, als eenmaal tegen de vijanden van
David.
[22] Bovendien moet de oude Jozef
werkelijk in rechte lijn een afstammeling van David zijn, en nu noemt men
Jezus, omdat ook Jozefs tweede vrouw Maria van dezelfde stam is, een 'Zone
Davids'. Daarom kan het best mogelijk zijn dat de oude Jozef, die altijd al een
sluwe vos was, hoogstwaarschijnlijk heel in 't geheim zijn zoon alle mogelijke
kunsten heeft laten leren, opdat deze met zijn toverijen de bijgelovige
Romeinen en Grieken beet zou nemen, zich als een zoon van Jupiter of Apollo
voor zou stellen, waarop de Romeinen hem zeker tot hun keizer zouden uitroepen!
En als de in Rome residerende heren net zo blind zijn als deze, die hier over
Azië te bevelen hebben, die Jezus zogezegd in zijn zak heeft, dan zal het hem
ook zeker lukken om binnenkort de Romeinen de wet voor te schrijven, -en dan
helpe ons de hemel!"
[23] Een ANDER zegt: "Voor zo'n
onderneming zal misschien door een geheime brief aan de keizer wel een stokje
te steken zijn!"
[24] De EERSTE zegt: " Je zult
hem moeilijk de voet dwars kunnen zetten. Met zijn tovenaarsblik ziet hij
alles, hoe verborgen je het ook denkt! Wie anders dan hij heeft ons op de
terugweg met die donderende knal laten schrikken, omdat hij vast en zeker
hoorde wat wij onder elkaar over hem zeiden?! En wie anders dan hij heeft ons
die tegen ons gerichte psalm laten lezen? En waarom? Omdat hij zeker heeft
geweten wat wij tegen hem wilden afspreken! Vooruit, ga aan je schrijftafel
zitten en probeer maar eens een geheime brief aan de keizer te schrijven -en ik
sta er voor in, dat je niet in staat zult zijn om ook maar één woord te
schrijven, of je zult door zijn onbegrijpelijke verborgen tovermacht gedwongen
worden om een verschrikkelijk getuigenis tegen jezelf te ondertekenen!
[25] Bovendien is zelfs onze overste Jaïrus
nu met lichaam en ziel aan hem verknocht omdat hij tweemaal zijn dochter voor
hem heeft opgewekt uit de dood, en hij ondersteunt hem met alles wat hij maar
wil -en daarom zijn wij ook niet in staat om in Jeruzalem ook maar iets tegen
hem uit te richten. Kort en goed, wij zitten nu aan alle kanten vast en kunnen
niets tegen hem doen. Het lijkt mij nog het beste om niets te laten blijken van
ons probleem of ons volledig bij hem als leerlingen aan te sluiten - meer
nuttigs valt er voor ons tegen hem niet te doen, omdat we niets kunnen bedenken
dat hij niet meteen tot in de finesses zou weten."
[26] De oude ROBAN zegt: "Dat
denk ik ook! Er blijft ons werkelijk niets anders over: ons helemaal afzijdig
houden, of ons aansluiten bij zijn leer en doen wat hij ons aanraadt of
beveelt; want voorlopig zouden wij hier alleen maar de verzenen tegen de
prikkels slaan!"
[27] ALLEN zeggen: "Wij zullen
ons geheel afzijdig houden, dat zal het beste zijn; want dan maken wij ons
zowel in Rome als in Jeruzalem geen vijanden en dat is het beleid waarnaar wij
ons leven moeten richten."
[28] Dan gaan zij allen slapen, en
ieder beraamt voor zichzelf wat hij zal doen.
36
Roban de zoeker
[I] 's Morgens komt Roban toch naar
Mijn huis en vraagt of hij Mij zou mogen spreken.
[2] IK zeg echter tegen hem: "Wat
u Mij wilt zeggen, dat weet Ik; maar wat Ik u te zeggen heb, dat weet u niet,
luistert u dus naar Mij."
[3] ROBAN zegt: " Als u spreken
wilt, spreek dan en ik zal naar u luisteren!"
[4] IK zeg: "U heeft gisteren een
psalm voorgelezen; het was psalm 37. Deze psalm heeft zowel u als uw collega's
sterk aangesproken, en daardoor bent u zich wat gaan bezinnen en heeft u zich
afgevraagd of u Mij links "zou laten liggen, of leerling van Mij zou
worden. U heeft zich gezamenlijk uitgesproken voor de afzijdigheid! Vannacht
dacht u er echter zelf over na of u geen leerling van Mij zou worden, en u bent
nu gekomen om Mij dat te vragen.
[5] Ik zeg echter geen ja en geen nee,
maar: wilt u blijven, blijf dan; wilt u gaan, ga dan! Want ziet u, Ik heb
leerlingen genoeg! Er zijn veel kamers hier in Mijn huis, en alle zijn vol met
leerlingen. Buiten in de open lucht ziet u tenten opgesteld; daar wonen Mijn
leerlingen. Daar , naast dit kleine vertrek, is de grote werk en tevens
eetkamer; daar slapen nu nog, omdat het nog vroeg is, de hoge heren uit Rome,
en dat zijn ook leerlingen van Mij. In een klein vertrek daarnaast logeert
overste Jaïrus met vrouwen dochter, die Ik tweemaal uit de dood heb opgewekt;
en ook hij is Mijn leerling. Als zulke mensen leerling van Mij zijn, kunt u ook
wel leerling van Mij worden; maar zoals U ook kunt zien sta Ik niet op u te
wachten! Wilt u, blijf dan; en wilt u niet, ga dan! Want die twee wegen staan
voor u open."
[6] ROBAN zegt: "Heer, ik blijf,
- en het is best mogelijk, dat er nog meer van mijn collega's komen en zullen
blijven, net als ik! Want ik begin nu te begrijpen, dat er achter u meer moet
steken, dan alleen maar de geheime toverkunst van een tovenaar uit het
morgenland! U bent een van God gezalfde profeet met geheel eigen manieren,
zoals er vóór u nooit een was, en daarom blijf ik!
[7] Weliswaar staat er geschreven, dat
er uit Galiléa nooit een profeet zal voortkomen; maar daar houd ik mij nu niet
meer aan, - want bij mij geldt de zichtbare daad meer dan het raadselachtige
woord van de schrift, dat niemand naar waarheid kan schatten. Bovendien bent u
bij mijn weten niet eens geboortig uit Galiléa, maar uit Bethlehem, en dus kunt
u uit het oogpunt van geboorte heel goed een profeet zijn! Ik voel mij erg tot
u aangetrokken, en uw nabijheid doet mij goed, dus blijf ik. Ik heb weliswaar
geen groot vermogen, maar wat ik heb is voor ons allen voldoende om dertig jaar
van te leven! Als u leergeld vraagt, staat mijn halve vermogen u ten
dienste!"
[8] IK zeg: "Ga naar Mijn
leerlingen en vraag aan hen, hoeveel zij Mij betalen voor leer en kost, en
betaal dat dan ook!"
[9] Roban vroeg dat meteen aan een
aantal van de aanwezige LEERLINGEN. Maar die zeiden: "Onze heilige
meester heeft nog nooit ook maar een stater van ons gevraagd, hoewel wij allen
steeds geheel door Hem verzorgd worden. Hij zal van u zeker niet meer
verlangen, dan Hij van ons verlangt! Geloof en liefde is alles wat Hij
vraagt."
[10] ROBAN vraagt verder: "Kunnen
jullie dan ook al enige bijzondere, voor het menselijk verstand
onbegrijpelijke, dingen doen? En zo ja, begrijpen jullie dan ook, hoe dat
mogelijk is?
[11] PETRUS zegt: "Als het nodig
is, kunnen ook wij, door de kracht van de Meester in ons, zulke daden
verrichten en wij begrijpen ook precies hoe ze zonder meer moeiteloos plaats
kunnen vinden. Als u een echte leerling van Hem wilt zijn, zult ook u zulke
dingen kunnen doen en tevens goed begrijpen wat u doet! Want de liefde is hier
de wet, en de wijsheid voert die uit!"
[12] ROBAN vraagt nog verder en zegt:
"Maar heb je er ooit iets van gemerkt, dat bij zulke buitengewone daden
soms heel onmerkbaar de satan meewerkte!?"
[13] PETRUS zegt: "Wat vraagt u
arme, blinde mens toch een slechte dingen! Hoe kan satan nu meewerken aan zaken
waarin alle hemelen de hoogste en machtigste invloed hebben!? Ik en wij allen
hebben de hemelen geopend gezien en de engelen van God in talloze scharen naar
de aarde zien dalen; en wij zagen dat zij Hem en ons allen dienden als dat zo
is, hoe kan de satan daar dan deel aan hebben!?
[14] Maar als u dat van mij niet
gelooft, ga dan naar Sichar en vraag daar inlichtingen bij de opperpriester
Jonaël en bij de groothandelaar Jaïruth, die thans buiten Sichar het bekende
slot van Ezau bewoont! Deze vrienden van ons zullen u naar waarheid vertellen
Wie het is, bij Wie wij de onverdiende, hoogste genade ondervinden Zijn
leerlingen te mogen zijn! Zowel bij Jonaël als bij Jaïruth zult u nog dienende
engelen aantreffen in schijnbaar lichamelijke gedaante."
[15] Als Roban dat hoort komt hij heel
eerbiedig naar Mij toe en vraagt Mij, of Ik er iets op tegen heb als hij een
reis naar Sichar zou maken.
[16] IK zeg: "Helemaal niet! Ga
en win over alles inlichtingen in; en als u weer hierheen zult zijn gekomen,
stel uw broeders en collega's dan op de hoogte van alles, wat u gehoord en
gezien heeft! Kom terug als u deze opdracht met goed gevolg uitgevoerd heeft,
en volg Mij! Want u zult wel te weten komen waar Ik op dat moment ben! Als u
echter door Sibarah, de eerste tolplaats hiervandaan, en dan door Kis en Kana
in Samaria gaat, en men u zal vragen waarheen en in wiens naam u deze reis
maakt, noem dan Mijn naam, dan zal men u overal vrij laten doortrekken. Maar ga
niet in het gewaad van een oudste der Farizeeën! Want daarmee zou u wel eens
niet ver kunnen komen; trek daarentegen heel eenvoudige burgerkleding aan, dan
zal men zich ook in Samaria niet tegen u verzetten. "
[17] Toen Roban dit had gehoord, ging
hij meteen op weg om datgene, wat hij nu thuis zo dichtbij had, in den vreemde
te zoeken en te vinden.
[18] Maar er zijn altijd mensen en
geesten, die steeds menen dat men in dén vreemde meer kan zien, ervaren en
leren dan thuis; en toch schijnt overal één en dezelfde zon. Ja, in den vreemde
kan men wel andere streken, andere mensen en andere zeden en talen leren
kennen; maar of het hart daarbij iets wint, is een andere zaak!
[19] Wie slechts uit pure
nieuwsgierigheid in den vreemde gaat om zich daar beter te vermaken en te verstrooien,
die zal voor de ontwikkeling van zijn hart weinig verwerven; maar Iaat hij, die
in den vreemde gaat om de mensen daar van nut te zijn en hen een nieuw licht te
brengen, rondtrekken en werkzaam zijn, en de reis zal hem veel winst opleveren!
[20] Iedere profeet bereikt in den
vreemde meer dan thuis op eigen bodem.
37
De komst van Lydia
[1] Toen Roban weg was, kwam de oude
man, die Josa heette, met zijn 's nachts genezen kinderen en kleinkinderen en
bracht Mij dank, lof en eer en vroeg Mij of hij zich, met de zijnen, gedurende
de dag bij Mijn gezelschap mocht voegen.
[2] En IK zei tegen hem: "Doe wat
u wilt! Gisteren heeft u terwille van Mij moeilijkheden met de Farizeeën gehad,
en u heeft zich allen in Mijn naam goed gedragen. Daarom zult u in de toekomst
van al dat soort plagen bevrijd zijn, en geen hebzuchtige Zeloot zal de drempel
van uw huis meer betreden! Ga nu naar Mijn leerlingen; die zullen u leren wat u
allen vanaf nu moet geloven en doen!
[3] Op deze woorden komt Petrus naar
voren en voert het gehele gezelschap naar Matthéus de schrijver, en deze laat
hen lezen wat Mijn leerlingen allemaal hebben beleefd, en wat Ik hen heb
geleerd.
[4] Pas nadat zij op deze wijze
geestelijk zijn verzorgd, komen Cyrenius, Cornelius, Faustus en overste Jaïrus
met vrouwen dochter uit hun slaapkamers, begroeten Mij heel hartelijk en
bedanken Mij voor de goede en buitengewoon verkwikkende slaap en voor de mooie
dromen, die zij gedurende deze nacht hebben gehad. Ik begroet hen ook en wijs
hen op de zojuist binnengekomen genezen mensen.
[5] En CYRENIUS gaat naar hen toe en
laat zich alles haarfijn uitleggen. Toen hij echter over de nachtelijke
intriges van de Farizeeën hoorde, werd hij erg kwaad en zei: "Nee Heer,
bij Uw mij nu boven alles heilige naam, dat kan ik bij deze satanskinderen niet
door de vingers zien! Ik moet ze laten tuchtigen, ook al zou ik daarvoor mijn
leven verliezen! Dat zijn toch wolven, hyena 's en vossen, die je een tweede
keer in heel Palestina, of zelfs in heel Azië niet tegenkomt! Wat is er dan
voor verschil tussen hen en de ergste dieven en straatrovers? O boosaardigen,
beesten der eerste en verscheurendste klasse! Dienaren van God noemen ze zich
en laten zich overdag overal hemelhoog eren en prijzen; maar 's nachts trekken
ze er dan op uit om zonder meer te roven! Nu, wacht maar, wacht maar, ik zal
jullie die nachtelijke rooftochten wel op zo'n manier beletten, dat horen en
zien jullie zal vergaan!"
[6] IK zeg tot de woedende
opperstadhouder: "Vriend, hou op; want wat je zou willen doen, dat heb Ik
op geestelijke wijze al in deze nacht op een veel gevoeliger manier gedaan, en
het gevolg daarvan zal zijn, dat zij allen spoedig Mijn leer zullen aannemen.
Hun oudste, Roban geheten, was nu al hier en heeft Mijn leer aangenomen; en Ik
heb hem daarom ook al als een nieuwe leerling naar Sichar gezonden, waar hij
veel zal zien en leren. Binnen twee dagen komt hij weer terug en zal beslist
zijn collega's in Mijn huis brengen! Zie je, dat is beter dan roede, kruis en
bijl!"
[7] CYRENIUS zegt wat minder
opgewonden: "In dat geval neem ik mijn woorden weliswaar terug en zal ik
hen aan geen streng en pijnlijk oordeel onderwerpen; maar rekenschap moeten ze
mij geven!"
[8] IK zeg: "Maar niet vóór de
middag, maar na de middag! Want déze mooie tijd willen wij aan iets beters
besteden. Nu gaan wij echter eerst aan het morgenmaal!"
[9] Borus had namelijk in de open
lucht veel tafels op laten stellen, bij welk werk Mijn broers hem als
timmerlieden natuurlijk goed hielpen, en dus zou vandaag, zijnde de dag voor de
sabbat ofwel op vrijdag, de morgenmaaltijd buiten genoten worden. Ongeveer
vijftig lange tafels, voorzien van banken, waren beladen met spijzen en wijn,
en het was werkelijk een schouwspel om van te genieten zoals daar honderden
verschillend geaarde gasten al aan de tafels zaten, lofpsalmen zongen en het
overvloedige maal genoten. In het midden van de vele tafels was een soort
tribune opgericht, waarop een grote sierlijk getooide tafel met spijzen op ons
wachtte en waaraan wij - Ik, Cyrenius, Cornelius, Faustus, Jaïrus met vrouwen
dochter, Mijn moeder en de twaalf apostelen - plaats namen en onder allerlei
verheffende blijde gesprekken de morgenmaaltijd gebruikten, die Faustus en
Borus zo verzorgd hadden.
[10] Lydia ontbrak echter, de jonge
vrouw van Faustus, die hij in Kapérnaum thuis liet ten behoeve van haar vele
huishoudelijke zaken, hoewel zij bijzonder graag ook met ons naar Nazareth zou
zijn gegaan. Mijn moeder maakte hem daarover lichtelijk een verwijt, en hij
betreurde het, dat hij zijn lieve vrouw thuis had gelaten en besloot haar
meteen zelf te gaan halen.
[11] IK zei echter tegen hem:
"Doe dat niet. Als Ik het wil, zal zij op het middaguur gezond en wel hier
zijn!" Faustus vroeg Mij dat te doen en Ik beloofde het hem.
[12] Meteen stonden er twee buitengewoon
innemende JONGEMANNEN in lichtblauwe gewaden bij Mij. Zij bogen zeer diep voor
Mij en zeiden: "Heer, Uw dienstknechten wachten eerbiedig op Uw heilige
bevel!"
[13] En IK zeg tegen hen: "Ga,
haal Lydia, opdat ze bij ons zij!"
[14] Beiden verdwijnen, en CYRENIUS
vraagt Mij heel verwonderd: "Vriend, wie waren die twee buitengewoon
knappe en innemende jongemannen? Mijn hemel, zulke prachtige figuren heeft
mijn oog nog nooit gezien!"
[15] IK zeg: "Wel, iedere heer
heeft dienstknechten, en als hij ze roept, moeten ze komen en hem dienen. Omdat
Ik ook een heer ben, heb ook Ik dienaren. Zij moeten Mijn bevelen aan de hele
oneindigheid verkondigen. Zij zijn voor jou weliswaar niet zichtbaar, maar wel
voor Mij; en waar jij niets vermoedt, daar wachten toch steeds talloze
legioenen op Mijn wenken! En die dienaren van Mij zijn daarbij -hoe teer ze er
ook uitzien -toch sterk genoeg om deze aarde, als Ik het hen zou opdragen, in
een oogwenk te vernietigen! -Maar kijk, daar komen zij al terug met Lydia!"
[16] Bijna iedereen aan Mijn tafel is
met stomheid geslagen, en CYRENIUS zegt: "Hoe is dat nu mogelijk? Die twee
kunnen toch maar nauwelijks vijfhonderd passen afgelegd hebben - naar Kapérnaum
is hiervandaan bijna twee uur lopen -, en ze zijn nu al weer terug! Ach, dat
overtreft toch wel alles wat een arm mens op deze aarde ooit kan beleven!"
[17] Toen Lydia, liefdevol door de
verbaasde Faustus ontvangen, naar onze tafel gebracht werd, vroeg Cyrenius haar
meteen: "Maar liefste Lydia, hoe kwam je nu toch zo vlug van Kapérnaum
hierheen?! Was je soms al onderweg?"
[18] LYDIA zegt:" Ziet u die twee
engelen Gods dan niet? Die droegen mij bliksemsnel hierheen. Ik zag onderweg
aarde noch lucht, maar daar en hier was in hetzelfde moment, en nu ben ik hier.
Maar vraag het aan de twee engelen; die zullen dat beter uit kunnen leggen dan
ik."
38
Het menselijke en het goddelijke van Jezus
[1] Dan richt Cyrenius zich tot de
beide ENGELEN en vraagt hen hoe dat nu mogelijk was. Maar zij wijzen met hun hemels
mooie handen zeer eerbiedig naar Mij en zeggen met heldere en welluidende stem:
"Zijn wil is ons bestaan, onze kracht en onze snelheid! Uit ons zelf
kunnen wij niets; als Hij wil, nemen wij Zijn wil in ons op, en kunnen daardoor
dan alles. Onze schoonheid, die nu al uw aandacht opeist, is onze liefde tot
Hem, en deze liefde is niets anders dan Zijn wil in ons! Als u echter net als
wij wilt worden, neem dan Zijn levend woord in uw hart op en volg dat
vrijwillig, dan zult u daardoor ook net als wij de almachtige kracht en sterkte
van Zijn woord in u hebben. Als Hij u dan zal roepen om naar Zijn wil te
handelen, dan zullen u alle dingen mogelijk zijn, en u zult meer kunnen doen
dan wij, omdat u geheel uit Zijn liefde bent ontstaan, terwijl wij alleen nog
maar uit Zijn wijsheid voortkomen. Nu weet u hoe gemakkelijk wij dat, wat u zo
verbaasde, kunnen doen. Handel in de toekomst geheel naar Zijn woord, dan
zullen ook u heel wonderbaarlijke dingen mogelijk zijn!"
[2] Nu zet CYRENIUS grote ogen op en
zegt: "Dus heb ik dan toch gelijk als ik Jezus beschouw als de enige god
en schepper van de wereld!?"
[3] De ENGELEN zeggen: "U heeft
wel gelijk, maar zeg dat niet zo luid! En als u Hem menselijk vindt, erger u
dan niet; want al het menselijke zou niet menselijk zijn, als het niet in alle
eeuwigheden voordien, goddelijk zou zijn geweest. Als Hij Zich daarom bij tijd
en wijle volgens uw bekende en gewende manieren gedraagt, dan gedraagt Hij Zich
niet op een voor Hem onwaardige manier; want iedere vorm, iedere gedachte was
eerst in Hem voordat zij door Zijn wil een buiten Hem bestaande, vrije wil
begon aan te nemen en te vormen. Er is in de oneindigheid geen voorwerp en geen
wezen dat niet uit Hem zou zijn voortgekomen. Deze aarde en alles wat in en op
haar leeft, is niets anders dan Zijn eeuwig onveranderlijke vastgehouden
gedachte, die door Zijn woord werkelijkheid werd. Als Hij deze werkelijke
gedachte nu in Zijn gemoed en wil zou laten vallen, iets wat Hem helemaal geen
moeite zou kosten, dan zou er op hetzelfde ogenblik ook geen aarde meer zijn,
en alles daarin en daarop zou haar vernietigende lot delen.
[4] Maar de wil van de Heer is niet
zoals die van een mens, die jammer genoeg vandaag zo en morgen anders wil. De
wil van de Heer is eeuwig gelijk en niets kan deze binnen de reeds eeuwen
bestaande orde veranderen; maar toch heerst binnen deze orde de grootste
vrijheid, en de Heer kan doen wat Hij wil, zoals ook iedere engel en ieder
mens. Dat dat zo is kunt u aan uw eigen wezen en aan duizend andere
verschijnselen ontdekken.
[5] U kunt binnen uw persoonlijke
eigen vorm doen wat u wilt; slechts uw wil is de enige die u daarbij kan
hinderen. Maar de persoonlijke eigen vorm zelf is beslist niet te veranderen,
omdat deze in de vaste goddelijke orde thuishoort.
[6] Ook kunt u het uiterlijk van de
aarde aanmerkelijk veranderen; u kunt bergen laten afgraven, rivieren
verleggen, meren droogleggen en voor nieuwe meren beddingen laten graven; u
kunt over zeeën bruggen bouwen en de woestijn met vlijt en moeite omvormen tot gezegend
en vruchtbaar land, kortom, u kunt ontelbare veranderingen aanbrengen op aarde;
maar u kunt de dag geen seconde langer en de nacht geen seconde korter maken
en u kunt de winden en de stormen niet beheersen.
[7] De winter moet u verdragen en de
hitte van de zomer moet u dulden, en geen enkel schepsel kunt u ondanks al uw
willen een andere vorm en aard geven. Uit het lam zult u in der eeuwigheid geen
leeuwen uit de leeuw in der eeuwigheid geen lam fokken; en weet u, dat is
alweer Gods vaste orde, waarbinnen u wel een grote vrijheid van handelen
gegeven is, ofschoon u de grenzen van de eigenlijke orde van God geen
haarbreedte kunt verzetten.
[8] Maar hier bij u is Degene, Die
deze orde eeuwig gevestigd heeft en als enige in staat is om haar weer op te heffen,
als Hij dat wil. Zoals u nu binnen deze vaste orde Gods, die in eerste
instantie de basis is van uw bestaan en het bestaan van alles wat u omringt,
toch vrij bent te denken, te willen en te handelen, zo is de Heer nog vrijer en
kan doen wat Hij wil.
[9] Daarom zeggen wij u nog eens:
Erger u niet als de Heer Zich in uw bijzijn als mens gedraagt, want die vorm is
uit Hem Zelf voortgekomen."
39
Engelenwoorden in het hart
[I] Toen CYRENIUS deze verklaring van
de beide engelen hoorde, overtuigde hem dat, en hij raadde er niet meer naar of
Ik wel een hoger wezen zou zijn, maar hij zei nu bij zichzelf: " Ja, Hij
is het!" Daarop ging hij heel eerbiedig naar Mij toe en zei: "Heer,
nu is mij alles duidelijk! U bent het!
[2] Mijn hart heeft mij dat reeds lang
gezegd, maar dan zag ik steeds maar weer Uw menselijke gedaante en bewegingen,
en dat bracht telkens mijn geloof aan het wankelen. Maar nu zijn al mijn
verborgen twijfels uit mijn gemoed verdwenen, en nu kan gebeuren wat wil, mijn
geloof zal vast als een rots blijven. O wat ben ik onvoorstelbaar gelukkig dat
nu mijn lichamelijke oog Mijn Schepper ziet, Hij, die mij nu in leven houdt en
eeuwig in leven houden kan en zal!"
[3] IK zeg: "Beste vriend, wat je
nu hebt dat zul je voor eeuwig behouden! Maar houdt het voorlopig voor jezelf
en voor een paar van je intiemste vrienden, want als je er openlijk over zou
spreken, dan zou je Mijn zaak, en daardoor de mensen, meer schaden dan helpen!
Denk er tevens aan dat je je niet ergert als je hier of daar het menselijke aan
Mij ontdekt, want eer engelen of mensen waren, was Ik alle eeuwigheden reeds de
eerste mens, en daarom heb Ik echt wel het recht om temidden van Mijn geschapen
mensen ook mens te blijven!"
[4] CYRENIUS zegt: "Doe wat U
wilt, U blijft toch eeuwig onveranderlijk Diegene, Die U nu zonder enige
twijfel voor mij bent! Maar deze twee engelen zou ik graag tot aan mijn aardse
levenseinde bij mij houden! Zij zijn zo bijzonder mooi, vriendelijk en
wijs!"
[5] IK zeg: "Dat is niet
mogelijk, want je zou hun zichtbare persoonlijke aanwezigheid niet verdragen en
deze zou geen nut afwerpen voor je ziel. Maar onzichtbaar voor je aardse
zintuigen zullen zij voortaan je beschermers blijven, zoals zij het vanaf je
geboorte reeds waren. Je kunt nu echter, omdat ze gedurende deze dag hier
zichtbaar aanwezig moeten zijn, nog geruime tijd in hun gezelschap zijn.
[6] Maar ook als je ze niet ziet, kun
je met hen spreken en van alles aan hen vragen, en dan zullen ze hun antwoord
in je hart kenbaar maken, wat je altijd in je hart zult horen als een duidelijk
uitgesproken gedachte. En dat is beter dan het uiterlijke gesproken woord! Ik
zeg je: Eén woord dat een engel in je eigen hart heeft gegeven, is voor je ziel
heilzamer dan duizend woorden, die het oor van buitenaf heeft gehoord! Want wat
je in het hart hoort is al van jou; wat je echter van buitenaf hoort, moet je
je eerst nog eigen maken door het waarmaken van de gehoorde woorden.
[7] Want als je het woord in je hart
hebt, terwijl je uitwendig toch nog zo nu en dan zondigt, doet je hart daaraan
niet mee en dwingt je weldra tot het besef van de zonde en het berouw daarover,
en daardoor ben je al geen zondaar meer. Als je echter het woord niet in het
hart, maar slechts in het hoofd hebt, waar het door het oor is ingebracht, en je
zondigt dan, dan zondigt het lege hart mee en dwingt je niet tot het besef van
de zonde of het berouw daarover, en de zonde blijft in je, en je maakt je
schuldig voor God en de mensen!
[8] Daarom, vriend, is het beter voor
je om je geestelijke beschermers niet te zien zolang je in je lichaam moet
blijven. Als je echter eens het lichaam verlaten zult, dan zul je ze als geest
zonder meer eeuwig kunnen zien en aanraken -niet slechts deze twee, maar
ontelbaar velen."
[9] CYRENIUS zegt: "Ik ben alweer
voldaan, maar ik wil mij vandaag geheel en al op hoog geestelijk niveau met hen
onderhouden!"
[10] IK zeg: "Maar hoe moet dat
dan? Je hebt toch in Mijn naam gezworen de hardvochtige en roofzuchtige
Farizeeën een scherpe berisping te zullen geven; dan zul je vanmiddag toch niet
in het gezelschap van de beide engelen kunnen zijn!?"
[11] CYRENIUS zegt: "Ja
waarachtig, dat zou ik bijna helemaal vergeten zijn! Ei, ei, dat komt me nu wel
heel ongelegen! Wat moet ik daaraan doen?"
[12] IK zeg: "Wat zou je ervan
zeggen als Ik je van je eed ontsloeg, als je er helemaal vanaf zou zien de
Farizeeën de hen toegedachte berisping te geven, omdat zij aan jouw dreigement
van gisteren toch al genoeg te verwerken hebben?"
[13] CYRENIUS zegt: "Heer, als U
dat wilt, dan ontsla ik hen heel graag van de voorgenomen berisping en laat
alles aan U en de oude Roban over, die hen over een paar dagen wel op het
rechte pad zal brengen."
[14] IK zeg: "Oh, daar heb Ik
allerminst wat op tegen! Want daarom heb Ik jouw plan met de Farizeeën al naar de
middag verschoven, omdat Ik maar al te goed wist, dat je al gauw iets anders
van plan zou zijn. - Maar omdat het vandaag zulk mooi weer is gaan we nu naar
de zee en wat vissen vangen voor vanmiddag en vanavond. Laat degenen, die mee
willen, opstaan!"
40
Schepper en schepsel
[1] PETRUS EN NATHANAËL vragen:
"Maar Heer, wij hebben geen vistuig bij ons, hoe moet dat dan? Zullen we
vast vooruitgaan en bij de vissers aan het meer vistuig lenen?"
[2] IK zeg: "Dat is niet nodig,
maar wat je wel nodig hebt, dat is je geheugen, dat ieder ogenblik schijnt te
vergeten, dat Ik de Heer ben aan Wie niets onmogelijk is! Blijf daarom bij het
gezelschap en geef tijdens het vissen uitleg aan de oude Josa en zijn familie,
over de kracht en de macht van God, die ook in de mens is!" - Na deze
woorden van Mij trekken beiden zich terug en denken erover na hoe ze zo blind
konden zijn, om met zo'n wereldse vraag bij Mij aan te komen. Zelfs Josa zegt
tegen hen, dat hij nauwelijks kon begrijpen, hoe ze dat aan Mij hebben kunnen
vragen!
[3] NATHANAËL zegt: "Vriend, wij
zijn net als jij nog mensen, en als zodanig nog te veel aan de wereldse
verhoudingen gewend, om te voorkomen dat we zo nu en dan nog zoiets oerdoms
doen; maar in het vervolg zullen we er heel speciaal op letten! Van onze jeugd
af aan waren we immers vissers en als wij iets over vissen horen, vallen we
gemakkelijk weer wat in onze oude beslommeringen terug, en vergeten daarbij het
geestelijke. Maar nu is het weer in orde."
[4] Ook Sarah komt bij Mij en vraagt
Mij of ze mee zou mogen.
[5] IK zeg: "Vanzelfsprekend; Ik
organiseer dit juist voor jou! Jij bent toch nog steeds Mijn beminde! Waarom
kwam je dan vandaag bij het morgenmaal niet naast Mij zitten?"
[6] SARAH zegt, terwijl haar stem van
liefde erg trilt: "Heer, ik dorst het niet; denk U eens in, - de drie
hoogste Romeinse bestuurders in Uw gezelschap, en dan ik als arm meisje! Waar
zou ik de moed vandaan hebben moeten halen?"
[7] IK zeg: "Mijn liefje toch, Ik
heb maar al te goed aan je gemerkt dat je veelliever bij Mij dan waar ook zou
zijn geweest! Oh, Mij ontgaat niets van wat er zich afspeelt in iemands hart,
en daarom houd Ik ook zo bijzonder veel van je!
[8] Maar zeg Mij nu eens, allerliefste
Sarah, hoe die twee jongemannen je bevallen? Zou je de ene of de andere niet
liever willen hebben dan Mij? Want kijk eens, Ik ben uiterlijk toch niet zo
mooi als die twee!"
[9] SARAH zegt: "Maar Heer, U die
eeuwig mijn enige liefde bent, hoe kunt U nu zo iets vragen? Ik zou nog geen
hele hemel vol met duizendmaal mooiere engelen willen hebben voor één haar van
Uw hoofd, Iaat staan dan een van hen in plaats van U als geheel, die vol van
liefde in mijn hart woont. Ook al zijn ze mooi, dan vraag ik toch: Wie gaf hen
die schoonheid? Dat deed U! Maar hoe zou U hen die schoonheid hebben kunnen
geven, als die niet eerst in U geweest zou zijn!?
[10] Ik zeg U: U bent voor mij alles
in alles, en ik verlaat U nooit, ook al zou u mij daarvoor alle hemelen vol met
de heerlijkste engelen geven!"
[11] IK zeg: "Zo is het goed, zo
heb Ik het het liefst! Wie Mij liefheeft, moet Mij geheel en boven alles
liefhebben, als hij wil dat Ik hem ook boven alles lief heb. Kijk, de beide
engelen zijn zeker buitengewoon mooi; maar jij bent Mij nu ook liever dan
talloze scharen van de zuiverste engelen, en blijf daarom nu maar
onverbrekelijk bij Mij! Ik zeg je: Jij bent uit velen een echte bruid van Mij!
-Begrijp je dat?"
[12] SARAH zegt: "Heer dat
begrijp ik echt niet! Hoe kan ik nu Uw bruid zijn? Kan Ik voor U dan hetzelfde
worden, wat mijn moeder voor mijn vader is? U bent de Heer van hemel en aarde,
en ik ben slechts een van Uw schepselen; hoe zou de laagste zich met de
allerhoogste kunnen verbinden?"
[13] IK zeg: "Wel, dat gaat heel
goed, en wel eenvoudig daarom, omdat het door jou gedachte laagste ook voortgekomen
is uit het allerhoogste -en dus ook bij het allerhoogste hoort.
[14] Ik ben een levensboom, en jij
bent zijn vrucht. De vrucht lijkt uiterlijk kleiner en onstandvastiger dan de
boom; maar in haar midden rust een door de vrucht gevoed en gerijpt zaad, en in
het zaad liggen weer bomen van dezelfde soort, in staat om zelf dezelfde
vruchten te dragen met ook weer levende zaden, terwijl zij zelf uit één zo'n
zaadje voortgekomen zijn.
[15] Daaruit kun je dan ook heel
eenvoudig concluderen dat het verschil tussen Schepper en schepsel in een
bepaald opzicht niet zo bijzonder groot is als jij het je voorstelt; want het
schepsel is geheel en al de wil van de Schepper, die beslist volkomen goed en
waardig is. Als deze vrije wil, die van de Schepper is uitgegaan en Zijn beeld
draagt, zelf in zijn vrije persoonlijke bestaan onderkent wat hij eigenlijk is,
en daarnaar handelt, is hij aan zijn Schepper gelijk en in het klein volkomen
gelijk aan wat de Schepper in het oneindig grote is. Onderkent de door de Schepper
vrij gelaten deelwil echter niet wat hij is, dan houdt hij weliswaar niet op
datgene te zijn wat hij is, maar hij kan de hoogste bestemming niet eerder
bereiken, dan wanneer hij bij zichzelf ontdekt heeft wat hij eigenlijk is.
[16] Om voor zulke vrij gelaten
wilsdeeltjes, die 'mensen' heten, het zichzelf herkennen te vergemakkelijken,
heeft de Schepper door alle tijden heen openbaringen, wetten en leringen vanuit
de hemelen aan de mensen gegeven, en is nu zelfs lichamelijk Zelf naar de aarde
gekomen, om de mensen te helpen bij het werk der zelfherkenning, en hen voor de
toekomst meer licht te geven, opdat het hen minder moeite zou kosten dan tot
nog toe.
[17] Nu zul je wel begrijpen hoe
Schepper en schepsel zich tot elkaar verhouden, en tevens ook met weinig moeite
begrijpen hoe jij, omdat je geheel Mijns gelijke bent, heel goed Mijn bruid en
Mijn vrouw kunt zijn, voor eeuwig verbonden door je grote liefde tot Mij! -
Begrijp je nu wat Ik je heb uitgelegd?"
41
Het wezen van de ware liefde
[1] De zeer mooie en beminnelijke
SARAH zegt: "Ja, nu is het me al wat duidelijker; maar dan hebben alle
dochters van Eva hetzelfde recht op U als ik!?"
[2] IK zeg: "Natuurlijk, als zij
zo zijn zoals jij nu bent; maar als ze niet zo zijn, dan kunnen zij wel dienstmaagden,
of ook bruiden, maar niet echt vrouwen van Mij worden. David, de oervader van
Mijn lichaam, had toch ook veel vrouwen, en was een man naar het hart van God;
waarom zou Ik de vrijheid dan niet hebben om veel vrouwen te hebben, terwijl Ik
toch meer ben dan David? En Ik zeg je er nog bij dat Ik in staat ben zoveel
vrouwen gelukzalig te onderhouden als er zandkorrels in de zee zijn en
grassprietjes op de aarde, en dat ieder van hen zo zal zijn verzorgd, dat ze
nooit één wens zal kunnen hebben, die niet volkomen uitgevoerd zou worden. Als
het nu zó is, kan het je dan hinderen als Ik velen het geluk wil geven, dat Ik
jou in overvloed geef!"
[3] SARAH zegt: "U alleen bent de
Heer en de onbegrensde liefde en wijsheid Zelf, en wat U doet is wijs gedaan;
maar ik kan het toch niet helpen, dat ik zo zielsveel van U houd en U daarom
ongedeeld zou willen bezitten! U moet dat van mijn kinderlijke hart maar door
de vingers zien, want het is nog zo dom in de liefde!"
[4] IK zeg: "Dat is heel goed,
zeg Ik je. Wie Mij niet net als jij heel jaloers liefueeft en Mij in zijn hart
niet bijna zonder mededinging alleen wil bezitten, die bezit nog geen echte
liefde tot Mij! Als hij die niet heeft, dan bezit hij ook niet de volheid des
levens; want in de mens ben Ik het werkelijke leven door de liefde tot Mij in
zijn ziel, en deze liefde is Mijn geest in iedere mens.
[5] Wie dus de liefde tot Mij opwekt,
die wekt zijn door Mij aan hem gegeven geest, en omdat Ik Zelf deze geest ben
en moet zijn, omdat er in eeuwigheid geen andere levensgeest buiten Mij
bestaat, wekt hij daardoor dus Mij Zelf in hem en is daardoor in het eeuwige
leven helemaal ingeboren en kan dan voortaan in der eeuwigheid nooit sterven en
nooit vernietigd worden -ook niet door Mijn almacht, omdat hij een is met Mij.
Ik kan Mij Zelf ook niet vernietigen omdat Mijn oneindige bestaan zich in der
eeuwigheid nooit in het niet-bestaan kan veranderen. Denk daarom dus niet dat
jouw liefde tot Mij dóm is, maar zij is juist zoals zij zijn moet! Volhard
daarin, dan zul je eeuwig geen dood voelen of smaken!"
[6] Mijn uitleg aan Sarah maakte haar
zo gelukkig, dat ze Mij uit al haar kracht omhelsde en zelfs heel aanhalig
begon te liefkozen.
[7] Sarah's MOEDER berispte haar
daarover en zei: "Maar lieve Sarah, dat past toch niet! Ga weg, je bent nu
heus onbeleefd!"
[8] SARAH zegt: "Wat nu, passen
of niet passen! Het past ook niet om te sterven en dan lekker dood te zijn;
maar als dan de Heer komt en de doden opwekt en uit het graf trekt, wat ook
zeker heel ongewoon is, hoe past dat dan voor de wereld? O moeder, de Heer in
het openbaar boven alles liefhebben, dat past voor ieder mens het beste! - Niet
waar , Heer Jezus, heb ik juist geoordeeld?!"
[9] IK zeg: "Heel juist en
volkomen waar! Wie zich in de wereld schaamt om Mij openlijk boven alles lief
te hebben, daarvoor schaam Ik Mij ook om hem ten aanschouwe van alle hemelen
lief te hebben en hem op de jongste dag tot het eeuwige leven op te
wekken!"
42
Aan de zee. De jongste dag
[1] Toen vroegen er VELEN, wanneer de
'jongste dag' zou komen.
[2] IK zei: "Als de oudere
voorbij is, komt er na de oudere dag steeds een jongste; en omdat Ik niemand op
een reeds voorbije dag kan opwekken, moet dat natuurlijk op een jongste dag
gebeuren, omdat een voorbije oudere dag daarvoor onmogelijk meer te gebruiken
is. Is iedere nieuwe dag die men beleeft niet een jongste dag? Of kan iemand
soms nog een jongere beleven, dan degene waarop hij leeft? Zie eens, wij leven
allemaal vandaag toch zeker op een zo jong mogelijke dag! Want die van gisteren
kan geen jongste meer zijn, en die van morgen is er nog lang niet. Daaruit is
toch hopelijk voor iedereen duidelijk dat er tenslotte voor iedere mens net
zoveel jongste dagen zijn en moeten zijn als het aantal dat hij beleefd heeft!
Ik zeg u dat u allen op de jongste dag zult sterven en ook onmogelijk anders
dan op een jongste dag uit de dood naar het leven zult opgewekt worden; en als
een mens of alle mensen hem moeten doorstaan, dan zal dat ook onmogelijk op een
oude voorbije dag gebeuren, maar op de een of andere toekomstige, dus duidelijk
jongste dag plaatsvinden! Welke daarvoor bestemd wordt, is noch door Mij, noch
door de een of andere hemelse geest vooruit bepaald; want daarvoor is iedere
komende dag volkomen geschikt en zeer bruikbaar. - Begrijpen jullie dat
nu?"
[3] De VRAGENDEN trekken zich een
beetje verbouwereerd terug en zeggen: "Werkelijk, het onderwerp is zo
helder als glas, en toch stelden we zo'n domme vraag!? Het ligt zo voor de
hand! Als we vaak over de oude dagen spreken, dan moeten er ook jonge en
jongste zijn! Dat was, was, was, was -toch erg dom van ons! Vanuit Zijn
oneindige wijsheid moet er toch oneindig veel geduld opgebracht worden om ons
te dulden!"
[4] SARAH zegt met een glimlachje:
"Ja, de Heer heeft echt zeer veel geduld met ons allen! Maar wat een
jongste dag is, en wanneer hij zal komen, dat heb ik in de wieg al geweten. Als
iemand mij dat vroeg, zei ik altijd: 'Morgen zal de jongste dag komen!' Hebben
jullie dat werkelijk niet geweten?"
[5] De VRAGERS zeggen: " Ja, ja,
wij waren echt zo dom om het niet te weten, en hadden altijd een
verschrikkelijke angst voor zo'n dag, die eens moest komen! Nu weten we echt
wat het betekent; maar nu schamen wij ons ook behoorlijk, dat iets wat voor
iedereen zo duidelijk zichtbaar was, ons kon ontgaan!"
[6] IK zeg: "Til er maar niet te
zwaar aan; want dit is ook een steen, waarover in de toekomst nog vele
duizendmaal duizenden zullen vallen, profeteren, schrijven en het blinde volk
zullen prediken.
[7] Maar laten we nu eens zien hoe we
het met de vissen zullen klaarspelen, want zoals jullie merken, staan we al op
het strand, en vissersboten zijn hier genoeg voor ons gebruik aanwezig. Netten
en ander voor het vissen nodig gerei ontbreekt ook niet, dus kunnen we
beginnen. De beide jongemannen, waarmee Cyrenius nog zeer enthousiast in
gesprek is, zullen ons ook goede diensten verlenen! Laten we dus maar meteen
aan de slag gaan!"
43
Grote en kleine vissen
[1] Iedereen begon zich nu verbaasd af
te vragen hoe wij zo ineens van Mijn huis hier aan de zee waren gekomen.
[2] Maar IK zei: "Hoe kunnen
jullie je nu nog verbazen?! Hebben jullie dan niet reeds verscheidene malen
hetzelfde bij Mij meegemaakt? Dat de oude Josa met zijn kinderen en
kleinkinderen zich verbaast, is te begrijpen; maar bij jullie, mijn ervaren
leerlingen, is het eigenlijk onbegrijpelijk dat jullie je nog kunnen
verwonderen, want jullie zouden er toch helemaal van overtuigd moeten zijn, dat
geen ding Mij onmogelijk is en kan zijn!
[3] Luister, Ik zei niet zonder reden
'onbegrijpelijk', want iedere verbazing over de een of andere door Mij gedane
buitengewone handeling ontstaat door het een of andere kleine, nog ergens in de
ziel verborgen ongeloof. De mens twijfelt vooraf aan de mogelijkheid van de een
of andere buitengewone daad of gebeurtenis; als de daad echter ondanks zijn
twijfel toch uitgevoerd wordt, dan staat de getuige die aan het gelukken ervan
twijfelde, er verbluft bij, verbaast zich en vraagt: 'Hoe was dat mogelijk?'
Maar wat zegt hij met die vraag? Ik zeg jullie, niets anders dan: 'Ik twijfelde
aan de mogelijkheid dat het zou lukken, en toch is het gelukt! Dat is
merkwaardig en vreemd!'
[4] Als een oningewijde zich zo
verwondert, dan is dat wel te begrijpen; maar als geheel ingewijden zich nog
verwonderen, dan geven zij daardoor aan, dat zij zelf ook nog overwegend tot
diegenen behoren, die met recht 'oningewijden' worden genoemd! Jullie moeten
daarom, vooral als er vreemden bij zijn, je niet zo verbazen als Ik de een of
andere buitengewone daad volbreng, opdat de vreemden jullie ook niet voor
medevreemden aanzien!"
[5] De LEERLINGEN zeggen: "Heer,
U weet toch dat wij U boven alles liefhebben en heel goed weten wie en wat U
bent; maar ondanks dat kunnen wij her toch vaak niet nalaten ons over een nieuw
wonder ook weer opnieuw te verbazen, omdat Uw duidelijkste wonderen meestal zo
geheelonverwacht en onvoorbereid komen, dat men ondanks alle begrip en geloof
er dan toch wat verbluft bij staat. - Kijk, de zon heeft men toch ook vaak
genoeg op en onder zien gaan, maar waar is of waar leeft er een mens met een
ook maar enigszins ontwikkeld gevoel, die niet bij iedere nieuwe heerlijke
zonsopgang een soort verwondering in zich voelt opkomen?! Weet U, Heer, zo
vergaat het ons nu ook! U bent echter oneindig veel meer dan talloze
zonsopgangen, en wij hopen dat U het daarom een beetje door de vingers zult
zien als wij iedere keer opnieuw met onze U boven alles liefhebbende harten
zulke fouten maken waartoe U ons eigenlijk dwingt."
[6] IK zeg: "Nou, nou, het is
alweer in orde, maar houd je in het vervolg terwille van de vreemden aan deze
raad, opdat zij in jullie Mijn leerlingen herkennen! -Maar nu gaan wij vissen!
Daarbij zullen er ook weer kleine wonderen gebeuren, maar jullie doen dan alsof
dat geen wonderen zijn! De vreemden moeten ze zelf ontdekken en beoordelen of
het geheel normale of buitengewone daden zijn!"
[7] Na deze noodzakelijke les klommen
de leerlingen snel in de boten, spanden de netten en wierpen ze op
vissersmanier in het water en deden de ene trek na de andere, maar de vangst
was gering.
[8] Petrus merkte op, dat de tamelijk
harde westenwind een ongunstige invloed had en de vissen naar de bodem dreef.
[9] Weer een ander zei, dat het voor
de avond niet veel zou worden, want de zon scheen te fel aan de onbewolkte
hemel, en omdat ze het helle licht niet verdroegen, verscholen de vissen zich
in de diepte.
[10] Toen klommen ook de twee
jongemannen in twee boten, spanden een groot net en gingen heel ver de zee op.
[11] Daarop zei ANDRÉAS, die ook een
doorgewinterde visser was: " Als die niet op wonderbaarlijker wijze door
hun gewestelijke macht vissen in hun net drijven, kunnen ze buiten in volle zee
wel tien jaar lang vissen zonder ook maar één exemplaar aan land te
brengen!"
[12] Maar de beide jongemannen halen
het net met een ruk binnen, komen snel aan de oever en brengen dertig mooie
exemplaren aan land.
[13] Daarop zegt ANDRÉAS: "Het is
weliswaar geen wonder, maar toch wel een behoorlijke prestatie om uit volle zee
dertig meervallen te vangen."
[14] Tenslotte klom ook Ik in een boot
en de moedige Sarah in een andere. Wij spanden een vrij groot net en lieten het
in het water zakken. Toen wij niet ver van de oever een kleine trek deden, was
het net reeds gevuld met vijfhonderd zalmen en meervallen, zodat de beide
jongemannen Sarah snel moesten helpen, anders had ze het net niet kunnen
houden. De vissen werden meteen aan land en daar in de vele vaten gedaan,
waarvan er hier voldoende bij de hand waren.
[15] De leerlingen deden nog een trek,
en toen ze het net aan land trokken, vonden ze weer slechts een paar vissen in
het net, en die waren nog klein ook.
[16] PETRUS zei: "Voor vandaag
heb ik nu wel de laatste trek gedaan!
Zo'n trek loont in de verste verte de
moeite niet om als oude ervaren visser in de boot te klimmen!" -Vervolgens
wilde hij de kleine vissen weer in zee laten teruggooien.
[17] Maar IK zei tegen hem: "Houd
wat je gevangen hebt, want de kleine vissen zijn vaak heel lekker en zij zijn
Mij liever dan de grote, die vaak taai en slecht te verteren vlees hebben.
Vestig je aandacht eens op dit symbolische verschijnsel!
[18] Als je als mensenvisser er op uit
zult trekken, treur dan niet als er kleine visjes in het net van het evangelie
terecht komen, want waarlijk, die zijn Mij liever dan de grote! Want alles, wat
voor de wereld groot en waardevol is, is voor Mij in een bepaald opzicht een
gruwel! -Maar laten we nu met vissen ophouden en weer naar huis gaan! Voor
vandaag en morgen zijn wij verzorgd, op de na-sabbat zien we, als dat nodig
mocht zijn, dan wel weer verder."
[19] Men haalde nu alle netten binnen
en bracht nog een grote hoeveelheid van allerlei vissen aan land, deed ze in de
vaten en vervoerde deze op karren en draagbaren naar de tamelijk grote visbun
bij Mijn huis, die Jozef in zijn tijd zelf gemaakt had.
44
Borus en Sarah
{1] Toen wij na het vissen om ongeveer
één uur 's middags naar huis kwamen, wachtte er weer een goed middagmaal op
ons, dat Borus ditmaal had laten klaarmaken. Daarom was hij niet met ons
meegegaan om te vissen. Hij had er bijzonder veel plezier in om voor een groot
gezelschap een gastmaaltijd te verzorgen, en hij kookte erg graag met zijn koks
en kokkinnen in de open lucht. Daarbij was hij ook net als Kisjonah rijk genoeg
om dagelijks op zijn minst zes tot zevenduizend mensen te voeden en de beste
wijn te laten drinken. Want ten eerste was hij de zoon van een buitengewoon
rijke Griek uit Athene, die ook in Azië grote eigendommen en een aantal kleine
eilanden bezat, in de tweede plaats was hij de enige erfgenaam van die grote en
uitgestrekte bezittingen, en in de derde plaats was hij veruit de bekwaamste
arts uit het gehele Joodse land, en verdiende, vooral bij de groten en rijken,
met zijn kunde grote sommen goud en zilver. Daarentegen liet hij de arme zieken
geheel voor niets alle mogelijke verzorging geven, en daarom werd hij door hen
als de grootste weldoener van het land geprezen.
[2] Bij dit alles was hij ongehuwd,
had vrouw noch kinderen, maar had er toch veel plezier in om arme jonge mannen
aan jonge en gezonde meisjes te koppelen en hen met woorden en een voldoende
bruidschat te zegenen. En zo was hij ook nu in zijn beste humeur omdat hij in
het geheim dacht, dat Ik werkelijk met de beeldschone en tere Sarah zou
trouwen.
[3] Toen wij allemaal welgemoed aan
tafel zaten, en aten en dronken, kwam hij bij Mij en vroeg zachtjes of er soms
toch iets van komen zou!?
[4] IK gaf hem ten antwoord:
"Beste vriend en broeder! Ik ken jouw goede en edele hart door en door. Ik
weet maar al te goed dat jouw ziel alleen maar dan uit haar voegen barst van
vreugde als je anderen gelukkig gemaakt hebt. Aan jezelf heb je nauwelijks ooit
gedacht, en omdat je tussen Mij en de mooie Sarah een werkelijk grote liefde
ontdekt hebt en ook gehoord hebt hoe wij vanmorgen over bruid en vrouw gesproken
hebben, ben je bij jezelf heimelijk tot de verheugende overtuiging gekomen, dat
er tussen Mij en de zeer aantrekkelijke Sarah zeer binnenkort een echtelijke
verbinding zal plaats vinden. Maar Ik zeg je: daarmee vergis je je een beetje!
Want weet je, alle vrouwen die op aarde leven, geleefd hebben en nog zullen
leven, zijn, als zij een rein leven leiden, min of meer Mijn bruiden en ook net
zo goed Mijn vrouwen. Maar zo'n verbinding kan nog zo innig zijn, het
verhindert hen nooit de vrouw van een goede man te worden, -en een
noodzakelijkerwijs geheelovereenkomstige verhouding ontstond zojuist tussen Mij
en de allerliefste Sarah. Maar ze kan daarbij heel goed jouw vrouw worden en
toch geestelijk, zowel nu als eeuwig, waarlijk Mijn vrouw zijn!
[5] Daarom is nu Mijn mening: Omdat
jij al zo veel rechtschapen mannen, ook al waren ze nog zo arm, aan lieve en
brave vrouwen hebt geholpen, hetgeen de jonge, zoals altijd bij de jeugd, nog
vurige mannen aanzagen voor het hoogste geluk, daarom wil Ik jou ook dit geluk schenken!
Kijk, juist deze werkelijk hemels mooie Sarah zal jouw vrouw worden! Jij hebt
Mij verdedigd na haar eerste opwekking, toen zij voor de tweede maal op het
sterfbed lag, en Ik heb haar de tweede maal voor jou opgewekt en heb haar toen
al voorbestemd als het jouw toekomende loon. Haar uiterlijk van nu zal zij in
haar zeventigste levensjaar nog hebben; dit kind zal op deze aarde niet ouder
worden! Kijk eens of de beide engelen waarmee Cyrenius nu spreekt zo mooi zijn
als dit meisje! Zeg Mij eerlijk of je deze allerliefste Sarah al niet een paar
keer heel betekenisvol hebt aangekeken, en of je hart daarbij helemaal niets
heeft gemerkt!"
[6] BORUS zegt een beetje verlegen:
"Heer, om dat voor U te verbergen zou helemaal onmogelijk zijn! Daarom zeg
ik het liever zonder omwegen: Sarah is het enige wezen op aarde dat ik liever
zelf zou bezitten, dan dat ik haar aan iemand anders zou gunnen! Ik ben
weliswaar al aardig over de dertig en zij zal pas zestien lentes tellen, maar
mijn hart schijnt in dat opzicht nauwelijks haar aanvallige leeftijd bereikt te
hebben. Als zij mogelijkerwijs toch mijn vrouw zou worden, dan zou ik haar
oneindig meer liefhebben dan mijn eigen leven!"
[7] SARAH had heimelijk heel opmerkzaam
meegeluisterd, en toen Ik haar aanzag en vroeg hoe haar dit gesprek tussen Mij
en de fors gebouwde Borus bevallen was, sloeg zij een beetje blozend de ogen
neer en zei na een poosje: "U moet toch ook alles merken! Ik heb de
vriendelijke Borus toch slechts één enkele keer heel vluchtig aangekeken omdat
hij zo'n aardige en behulpzame man is!"
[8] IK zeg een beetje schertsend:
"Maar in je hart heb je hem, als Ik Mij niet vergis, al meerdere keren
aangekeken!?"
[9] SARAH zegt, terwijl ze haar
gezicht nog meer verbergt: "Maar Heer, U begint me het nu toch wel wat
lastig te maken! Dat U nu toch ook alles moet weten!?"
[10] IK zeg: "Sarah, als het er
dus werkelijk op aan zou komen en hij je heel gemeend om je mooie hand zou
vragen, zou jij hem die dan weigeren?"
[11] SARAH zegt, aangenaam verrast
door die vraag: "Als ik dat niet zou doen hoe zou ik dan Uw vrouw kunnen
worden? Ik kan toch alleen U maar liefhebben, hoewel ik ook openlijk aan U moet
bekennen dat ik de beste Borus zeer hoogacht en waardeer; want na U schijnt hij
mij wel de beste mens te zijn in het gehele Joodse land, hoewel hij een geboren
Griek is en pas kort geleden alleen door zijn opleiding, maar niet door de
besnijdenis, Jood is geworden."
[12] IK zeg: "Nu ja, dat komt wel
in orde! Denk er maar even over na en kijk eens naar Lydia, die tegenover ons
zit, die ook nog steeds geestelijk Mijn vrouw is, maar lichamelijk toch de
vrouw is van de rechtschapen Faustus! Maar dat stoort onze verhouding niet in
het minst, want jij blijft zoals altijd Mijn bruid en Mijn hemelse vrouw.
"
[13] Na een poosje zegt SARAH:
"Ook al zou ik mijn hand aan Borus Willen geven, dan weet ik toch niet wat
mijn aardse ouders daarvan zeggen! Die zou ik dan ook om toestemming moeten
vragen! Ik zou weliswaar Borus alleen daarom al aardig vinden omdat U dat graag
zou zien, maar aan vader en moeder moet dat toch ook gevraagd worden!"
[14] IK zeg: "Nu ja, kijk, daar
is het al aan gevraagd en die zijn het geheel met Mij eens; maar natuurlijk
dwing Ik je niet. Je bent er helemaal vrij in!"
[15] SARAH zegt, steeds verlegener
wordend: "Heer, -ja, dat weet ik wel, -maar -ik, -ja, ja, ik -wil echter
-echter -toch niet!"
[16] IK zeg: "Wat wil je
niet?"
[ 17] SARAH zegt: "He, hé, U
brengt me nu toch wel in grote verlegenheid! Ach, had ik Borus, die toch heel
lief is, maar niet aangekeken!"
[18] IK vraag: "Ja, maar nu heb
je Mij nog niet gezegd, wat je eigenlijk niet wilde! Dus, vooruit, liefste
Sarah, zeg dapper watje nu zo heel precies niet zou willen!"
[19] SARAH zegt: "Maar Heer, waarom
vraagt U me dat nog!? U weet toch zonder meer wat ik niet zou willen! Vraagt U
maar, dan zal ik door met mijn hoofd te knikken wel aangeven, wat ik niet zou
willen!"
[20] IK zeg: "Nu dan, omdat jij
het wilt, daarom zal Ik je laten raden wat Ik denk dat jij niet zou willen.
Luister dan: Jij zou beslist niet willen dat de goede Borus misschien van
verdriet ziek zou worden als je hem jouw mooie hand niet zou geven!?"
[21] SARAH staat op en klopt met haar
hand op Mijn schouder en zegt voor de schijn lichtjes geërgerd: "Ehhh -
heet dat er naar laten raden, als men meteen met -daar zou ik me bijna
versproken hebben!"
[22] IK zeg: "Nu, -laat nu de
waarheid maar horen!"
[23] SARAH zegt: "Nou ja, U zegt
nu zelf al 'de waarheid'; maar het is ook waar dat dat geen 'raden' heet, als
men meteen met de waarheid voor de dag komt!"
[24] IK zeg: "Zie je wel, Ik wist
wel dat je voor Mijn beste vriend Borus meer voelt dan je ons wilde laten
merken! Maar dat is wel goed zo! Het meisje moet tot op het laatste moment maar
zeer weinig laten merken dat zij in haar hart een man op een speciale manier
genegen is, pas als het serieus wordt, moet zij de man die haar tot vrouw wil
nemen, een kijkje in haar hart geven, -anders verleidt zij hem op een onjuist
moment, en als er zich dan mogelijkerwijs hindernissen voordoen, maakt zij zijn
hart treurig en zijn gemoed onrustig! En dat is allemaal erg kwalijk."
[25] SARAH zegt: "Maar Heer, dat
heb ik allemaal toch niet gedaan!?"
[26] IK zeg: "Nee, nee, liefste
Sarah; daarom heb Ik jou toch als voorbeeld aangeprezen! - Maar nu kun je Borus
wel stukje bij beetje vertellen wat er zoal in je hart leeft!"
[27] SARAH zegt: " Ach -nu zeg ik het hem nog niet; als hij mijn man
is dan is er nog tijd genoeg voor!"
[28] IK zeg: " Als hij nu
bijvoorbeeld wat Mij betreft al jouw man zou zijn, wat dan?"
[29] SARAH zegt, heimelijk blij
verrast: "Nu ja, wat dan? -Nu ja, dan -- dan -- nu ja, - dan -zou ik hem
natuurlijk mijn hart helemaal openbaren!"
[30] IK zeg tegen Borus: "Kijk
eens, hoe onbeschrijfelijk lief ze is! Neem haar, houd oprecht van haar en zorg
voor haar als voor een heel tere bloem; want Ik geef haar aan jou uit de
hemelen als welverdiend loon. Ga naar haar ouders om je te laten zegenen en kom
dan bij Mij opdat ook Ik jullie nogmaals zegene!"
[31] Borus dankt Mij, terwijl hij van
pure vreugde nauwelijks iets kan zeggen, en SARAH verheft zich heel zedig van
haar zitplaats en zegt met een vrolijk opgewonden stem: "Heer, alleen
omdat U het zo wilt, doe ik het graag; toch zou ik, als het Uw wil zou zijn,
mijn hart bestreden hebben, - maar nu dank ook ik U voor de beste man van het
gehele Joodse land!"
[32] Na deze woorden gaan beiden naar
het ouderpaar en vragen het om de zegen, en als zij deze met alle vreugde
krijgen, komen zij weer naar Mij terug, en Ik zegen ook meteen hun huwelijk in
als een echt ook voor de hemel geldig huwelijk, waarvoor beiden Mij met
ontroerde harten hartelijk danken.
[33] Zo is hier een heel onverwacht huwelijk
gesloten, dat wel een van de gelukkigste op de gehele aarde genoemd mag worden.
En daaruit blijkt, dat iemand datgene wat hij Mij geheel offert, nooit
verliest, maar gevuld met de grootste zegen terugkrijgt op een moment waarop
hij het wel het minst verwacht. Borus was erg verliefd op Sarah en zou, als men
dat van hem geëist had, alle schatten der wereld voor haar hebben gegeven; want
haar wonderbaarlijke schoonheid, vooral na de tweede opwekking, was voor Borus
iets wat hij niet kon beschrijven, -en toch offerde hij haar volkomen aan Mij
op, en wilde hij met alles wat hem ten dienste stond, Mijn vermeende
bruiloftsdag vieren. Zo voelde Sarah ook veel voor Borus, maar offerde hem ook
geheel aan Mij op en wilde beslist alleen Mij toebehoren. Maar toen draaide Ik
het blaadje opeens om en gaf de beiden, wat ze Mij echt van ganser harte hadden
gegeven. -Wie zo doet als deze beiden, die doe Ik ook dat wat Ik hen deed!
[34] Dit is een lering voor ieder, die
dit horen of zelf lezen zal, want op deze wijze kan men alles van Mij
verlangen. Wie alles aan Mij offert, die offer Ik ook alles; wie echter gul
offert, maar daarbij toch nog veel voor zichzelf behoudt, die ontvangt slechts
dat terug, wat hij geofferd heeft. - En nu weer verder!
45
Engelenliefde
[1] Na deze heerlijke gebeurtenis kwam
CYRENIUS weer naar Mij toe en zei: "Heer, ik heb veel dingen met de beide
engelen besproken, maar uit alles wat zij tegen mij zeiden leerde ik niets
meer, dan wat ik al door Uw goedheid en genade wist. Het heeft dus niets nieuws
gebracht! Maar wat mij in ieder geval zeer verwonderd heeft, is, dat de twee
onbeschrijflijk mooie jongemannen in zekere zin alles zo onbewogen aanzien! Wat
zij leggen getuigt van diepe wijsheid, en de klank van hun stem is mooier ~ de
verrukkelijkste harmonie van de eoluslier. Hun gelaatstrekken zijn steeds als
het zuiverste morgenrood, hun adem geurt naar rozen, jasmijn en amber, hun
haren lijken net zuiver goud en hun albastwitte handen zijn zo rond en vertonen
zo'n buitengewoon tere symmetrie, dat ik daarvoor op aarde werkelijk niets
vergelijkbaars kan vinden. Hun borst is volkomen gelijk aan die van een
ontluikende maagd, zoals ik er slechts eenmaal een gezien heb in een streek aan
de Pontus, en hun voeten zijn al even mooi en hebben heerlijk weelderige
verhoudingen; kortom, -men zou uit pure liefde tot deze beide wezens razend
worden! Maar bij al deze glorieuze, onbeschrijflijk voortreffelijke
eigenschappen, die slechts liefde en duizendvoudig meer liefde uitstralen,
waarmee zij zelfs de hardste steen zo week als was zouden kunnen maken, zijn ze
toch zo koud en ongeïnteresseerd als een marmeren beeld in hartje winter! En
dat maakt mij ook bijna zo koud als zij zijn.
[2] Zij hebben beslist niets
afstotends, niet in hun woorden en niet in hun gebaren, maar niets treft hen en
niets brengt hen uit hun stoïcijnse onbewogenheid ten opzichte van alles wat
bestaat en gebeurt. Zij spreken weliswaar heel wijs over U, maar wat zij zeggen
lijkt mij op het voorlezen van een brief in een taal die men niet begrijpt.
[3] Zeg mij toch, hoe dat nu bij de
twee puur hemelse wezens mogelijk is! Is dat gebruikelijk bij de zuivere
geesten in Uw hemelen?"
[4] IK zeg: "Dat zeker niet! Maar
deze beiden gedragen zich hier alleen maar daarom zo, omdat zij zich zo moeten
gedragen. Hun wil is echter volkomen vrij en hun hart gloeit zo van liefde dat
deze je in een oogwenk zou verteren als de beiden hun liefde ten opzichte van
jou de vrije teugel zouden laten!
[5] De aardse mens kan wel de grootste
wijsheid van de engelen verdragen, maar hun liefde kan hij alleen maar dan
verdragen als hij in zijn hart op één hoogte staat met hun liefde.
[6] Dat dit zo is kun je al op
eenvoudige wijze constateren bij de heel natuurlijke samenhang tussen het
aardse vuur en het licht daarvan. Het licht dat de vlam afgeeft kun je wel
verdragen, maar kun je daarom ook de vlam zelf, die het licht afstraalt,
verdragen?
[7] De zon geeft aan de wereld beslist
het sterkste licht, en toch kun jij het nog heel prettig verdragen! Als met de
toename van het licht ook de warmte toeneemt kun je het licht natuurlijk wel
moeilijker verdragen. Maar zou je ook zoals een engel, met je lichaam in de
jouw begrip te boven gaande, van licht gloeiende, zonnelucht kunnen bestaan? Ik
zeg je: Deze zonnelucht zou de aarde met alles daarop in een oogwenk
vernietigen, zoals een druppel water die op witgloeiend metaal valt!
[8] Wie in dat licht en dat vuur
bestaan wil, moet zelf eerst uit zulk vuur en licht bestaan! Wel, daarom moeten
de beide engelen hun liefde voor jou onder controle houden, omdat hun te sterke
liefde je zou vernietigen! -Begrijp je dat?"
[9] CYRENIUS zegt: "Ik begrijp
het haast, maar nog niet helemaal zoals zoveel andere zaken! Want hoe een te
sterke liefde mij zou kunnen doden, is mij nog niet zo erg duidelijk!"
[10] IK zeg: "Goed, laten we je
dat dan zo duidelijk maken als mogelijk is dus luister: Jij hebt ook een zoon
en een zeer lieve dochter. Van deze twee kinderen houd je ongelofelijk veel,
het is zelfs zo, dat je hart van pure liefde nauwelijks beoordelen kan hoe
sterk het de beide kinderen liefheeft, omdat de kinderen van hun kant ook
ongelofelijk veel van jou houden. Maar stel je nu eens voor dat de beide
kinderen gestorven zouden zijn, en vraag je eens af of jouw hart het verdriet
over zo'n verlies wel zou kunnen verdragen! Kijk, je krijgt gewoonweg nu al
klamme handen, nu Ik alleen maar de mogelijkheid aanduid! Hoe zou het je
vergaan als het werkelijk zo was? Ik zeg je, omdat Ik je hart ken, dat je dat
verdriet geen drie uur lang uit zou houden, het zou je zeker doden!
[11] Wel, hoe verhoudt de liefde en
vriendelijkheid van jouw kinderen zich nu ten opzichte van de liefde en
buitengewone vriendelijkheid van deze twee hemelboden!? Als deze beiden je ook
maar éven met een liefhebbende blik aan zouden zien en je slechts één vinger
zouden geven om te strelen, dan zou de liefde in je eigen hart zich tot zo'n
hoogte verheffen, dat je die niet langer dan een paar ogenblikken zou kunnen
verdragen. En zouden de engelen je dan ook maar schijnbaar alleen laten, dan zou
je hart door zo'n droefheid worden overweldigd, dat je sterven zou!
[12] Want weet, dat hoe mooi Mijn
beide lievelingsengelen nu ook zijn, die schoonheid niets is vergeleken bij de
schoonheid die zij krijgen, als hun wezen door Mijn liefde in hun harten geheel
wordt vervuld! Ik zeg je: dan raakt alles wat de wereld aan schoons en liefs te
bieden heeft eindeloos ver op de achtergrond! -Ik geloof nu dat je Mij wel
begrepen zult hebben!?"
46
Opdracht aan Borus en Sarah
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, mijn Heer
en onmiskenbaar mijn God, nu begrijp ik ook dat; hun schijnbare koude is toch
zuivere liefde!
[2] Ik herinner mij opeens de mythe
van een jonkvrouw, die door een wonderlijk samenspel der natuurkrachten
onvoorstelbaar mooi en aantrekkelijk was. Dat bemerkten jongelingen, mannen en
grijsaards en die geraakten al gauw in een grote strijd verwikkeld, waardoor
beslist moest worden wiens vrouw zij zou worden. Maar de vechtende schare werd
iedere dag groter tot verderf van de vele strijdenden. Toen men eindelijk Inzag
dat men met dat gevecht op leven en dood nooit het doel zou kunnen bereiken,
kwamen de strijdenden onderling tot een overeenkomst en zeiden: 'Dit wezen
hoort niet op deze aarde thuis, maar in de hoge hemelen, want het is een godin!
Daarom moet offervaardigheid hier de doorslag geven! Aan wie van de vele
offerenden zij haar mooie hand zal geven, die zal haar dan verder ongestoord
bezitten!' Na dit besluit bracht men van alle kanten onmetelijke schatten als
offer en men vereerde naar als godheid. Tenslotte ging de verering van deze
schoonheid zo ver dat men de verering en aanbidding van de goden helemaal
verwaarloosde. Toen werden de goden toornig en maakten de schone jonkvrouw nog
aantrekkelijker, maar maakten tevens haar adem giftig, zodat ieder die ook maar
in de verte met haar adem in aanraking kwam bewusteloos op de grond viel en zo
urenlang verdoofd bleef liggen. Bovendien zetten zij een giftige naald in de
tong van de jonkvrouw, waarmee zij naar willekeur iedereen kon doden, die tegen
haar zin bij haar mond kwam.
[3] Toen er echter een bijzonder
schone jongeling kwam, begon het hart van de jonkvrouw opeens sneller te
kloppen. Ze was er zeker van dat de jongeling haar vurig beminde, maar op welke
manier zou zij hem nu kunnen beminnen? Keerde ze hem haar gelaat toe, dan zou
haar lieveling verdoofd op de grond vallen; kuste ze hem, dan zou hij sterven.
Daarom wendde zij uit liefde haar gezicht af van de jongeling en deed koel
tegen hem, opdat hij haar mond niet zou naderen. Om te voorkomen dat haar lieveling
zou sterven, moest ze hem schijnbaar met de grootst mogelijke kilte liefhebben.
[4] En geheel identiek aan deze mythe
houden deze beide jongemannen ook op een schijnbaar zeer kille manier van de
mensen van deze armzalige aarde, omdat ze maar al te goed weten dat de mensen
de liefdegloed van hun hemelse harten niet zouden verdragen!"
[5] IK zeg: " Ja, ja, zo is het,
alleen is natuurlijk hun adem niet giftig, en hun tong heeft geen dodelijke
stekel; maar hun adem maakt levend en hun tong zegent de aarde. "
[6] Toen kwam Borus met Sarah weer bij
Mij terug en vroeg wat hij nu toch doen kon om zijn dankbaarheid te tonen voor
de overvloedige genade, die hij nu op dit overgelukkige ogenblik had
ondervonden!
[7] IK zeg: "Zeg eens, vriend en broeder,
waar is dan de mens, die van zijn jeugd af Mij meer toegedaan was dan jij!? Als
jongen gingen wij dagelijks met elkaar om, en jij deed voor Mij alles waarvan
je maar aan Mijn ogen kon zien dat het Mij vreugde zou geven. Toen je ieder
jaar met je ouders naar hun bezittingen in Griekenland ging en na een aantal
weken weer terugkwam, was Ik steeds de eerste die je opzocht, en waarvoor je
allerlei goede en vaak kostbare, mooie dingen als geschenk meebracht. En je
ergerde je niet, toen Ik eens een Mij geschonken zilveren Diana tempel met een
hamer stuksloeg en je verbood om ooit zoiets weer als geschenk mee te brengen!
[8] Toen Ik een jonge man werd en
haast niemand zich met Mij bemoeide, was jij de enige die niet veranderde, en
zoals je altijd was, zo ben je nog en zul je altijd blijven. Daarom heb Ik je
hiermee niets anders dan een al gedurende vele jaren verschuldigde
vriendschappelijke wederdienst bewezen. Maak er daarom niet te veelophef van!
Je hebt ongetwijfeld de beminnelijkste jonge en ook mooie, maar tevens ook
geestelijk meest ontwikkelde vrouw gekregen -en Sarah heeft aan jou de beste,
trouwste en in ieder opzicht rijkste man met het meeste aanzien. Wat Mij
betreft zullen jullie in alle opzichten door Mij gezegend zijn, en jij blijft
de beste dokter, niet slechts van dit land, maar van de gehele wereld! En Ik
geloof, dat jullie zo gelukkig zullen kunnen leven!?
[9] Vergeet vooral de echte armen
niet, en Iaat je voor jouw, door geen mens te evenaren, geneeskunst, door geen
arme burger en nog minder door een bediende betalen, hetzij met geld, diensten,
graan of vee!
[10] Maar Iaat de rijken, makelaars en
wisselaars, kooplui en grootgrondbezitters naar recht en billijkheid voor jouw
kunst betalen; want wie heeft en wil leven, moet zo nu en dan voor zijn leven
maar wat over hebben! Dan zijn er nog armen genoeg, die je datgene kunt
toestoppen, wat een gegoede rijke voor zijn leven over heeft.
[11] Een dokter zoals jij verkoopt het
leven aan de mensen, en dat is vooral voor de wereldse mensen het grootste
bezit. Daarom moeten zij het zich dan ook altijd alleen maar voor het dierbare
geld en goed kunnen kopen en tevens erg blij zijn, dat er ergens op aarde een
mens is, bij wie het leven te koop is.
[12] Want Ik zeg je: Het is waarlijk
een grote en unieke kunst in deze wereld, die geen wereldling ooit kan Ieren:
door het woord, door de wil en soms door het opleggen der handen alle ziekten,
vanaf de ergste bezetenheid - alle soorten pest daarbij inbegrepen - tot een
lichte verkoudheid in één ogenblik te genezen, en alle melaatsen te reinigen,
de blinden ziende, de doven horend, de lammen lopend en de kreupelen recht te
maken - en daarbij de armen nog het rijk van God te verkondigen! Vriend, ga
heen in de gehele wereld en zoek of je er één vindt die net eender is als jij!
Ik zeg je, buiten jou en Mij is er niet één!
[13] In Sichar heb Ik ook wel een
dokter ingewijd, zodat hij belangrijke genezingen kan verrichten, maar hij kan
zich niet geheel van zijn kruidensappen losmaken en staat daarom ver bij jou
ten achter .
[14] Mijn leerlingen zullen jou ook
volgen binnen een aantal jaren, maar niet allen die je hier ziet.
[15] Mijn allerliefste Sarah moet zich
echter ook een kunst eigen maken, namelijk die van vroedvrouw; want voor God is
het een zeer waardevolle dienst om de altijd met veel pijn barende vrouwen te
helpen. En zo zijn jullie beiden zeker zodanig verzorgd, als nog nooit een
koninklijk paar verzorgd was!
[16] Maar Ik geef je ook nog deze
raad: Als een zieke bij je komt of als jij bij hem geroepen wordt, vraag hem
dan steeds nadrukkelijk: 'Geloof je dat ik je in de naam van Jezus, de heiland
uit de hemelen, kan helpen?' Antwoordt de zieke daarop serieus: ' Ja, ik
geloof!', genees hem dan; twijfelt hij echter, genees hem dan niet voordat hij
gelooft dat jij hem in Mijn naam kunt genezen! - Nu nog even een woord tot jou,
Jaïrus!"
47
Voorstel aan Jaïrus
[1] JAÏRUS zegt: "Heer, spreek,
ik zal naar U luisteren, en doen wat U zegt!"
[2] IK zeg: "Heel goed. Door dat
te doen zul je in het tijdelijke en in het eeuwige gelukkig zijn. Luister dus:
[3] Nu ben je een overste der
Farizeeën en hun scholen in deze hele omgeving van Nazareth, Kapérnaum en
Chorazin, van Kana in Galiléa en veel andere markten, dorpen en gehuchten. Je
staat daarom in Galiléa in groot aanzien, en dat is niet veel minder dan dat
van de hogepriester in Jeruzalem. Maar kijk, al jouw grote aanzien kon de dood
van je dochter tweemaal niet tegenhouden, en haar nog minder opwekken uit de
dood toen ze eenmaal gestorven was!
[4] Je ziet dat zo'n voornaam ambt
vrijwel alleen maar geschikt is om vóór alles de hoogmoed van de hooggeplaatste
nog meer te doen toenemen, en hem afhankelijk te maken van grotere luxe. Zijn
prestaties en hulpvaardigheid voor de mensen nemen daardoor echter steeds meer
af, zodat hij zichzelf daarna hulpeloos of onmachtig om te helpen tegenover de
hulpzoekenden op moet stellen; want wie iemand, die wat voor hulp dan ook nodig
heeft, niet helpen kan of wil, is net zo hulpeloos als de hulpzoekende zelf.
[5] Daarom is een voornaam ambt,
vooral dat van jou, heel onbelangrijk. Wat zou je er van zeggen als je het weer
in handen van de hogepriester in Jeruzalem teruggaf en vervolgens bij je
huidige schoonzoon introk, bij wie je beslist beter en met meer respect
verzorgd zult zijn dan nu bij het stokblinde Jeruzalem? Je zou aan Borus, de
Schriften, waarin je heel goed thuis bent, gaandeweg steeds duidelijker kunnen
maken, wat voor hem zeer nuttig zou zijn; hij van zijn kant kan je als
tegenprestatie veel uit de geneeskunde leren. Dit is geen opdracht van Mij,
maar het is een geheel vrijblijvend voorstel! Als je deze raad van Mij op wilt
volgen, dan zul je goed doen; wil je het echter niet, dan bega je daarom nog
geen zonde."
[6] JAÏRUS zegt: "Heer, hiermee
voorkwam U mijn geheimste wens! Het is niet nu pas, maar allang mijn wens
geweest om mijn nare ambt neer te leggen; maar nu alles zich zo wonderbaarlijk
ten gunste van mijn bestaan ontwikkeld heeft, zal ik morgen al een bode met een
ontslagaanvrage naar Jeruzalem sturen, met het verzoek dit ambt aan een ander
te verlenen! Liefhebbers voor dit soort ambten zijn er in Jeruzalem steeds
genoeg. Zij moeten voor de verlening van zo'n ambt tienvoudig belasting betalen
aan de tempel, en daarom zal dit verzoek de heren in de tempel zeker heel
welkom zijn. Zij stellen zelfs degenen, die het een of andere hoge ambt
bezitten, voor, om daarvan af te zien. Zodoende krijgt een nieuwe liefhebber
dan de gelegenheid om de tempel nog een paar honderd ponden zilver en goud
rijker te maken! Met de ambten wordt nu in Jeruzalem een heel winstgevende
handel gedreven!"
[7] IK zeg: "Oh, Ik weet heel
goed hoe het in Jeruzalem toegaat! Daar kijkt men alleen naar het gewicht van
het zilver en het goud en de parels en edelstenen, maar nooit naar de
menselijke geest. Als jij als een grotere profeet dan Mozes en Elia in de
tempel zou komen en als zodanig zou gaan prediken, dan zou men je maar al te
gauw de vervloekte stenen laten zien waarmee de meesten van de profeten
gestenigd zijn; maar als je met tienduizend pond goud zou komen, dan zou men je
de grootste eer bewijzen! Laat maar eens twee vette ossen de tempel indrijven,
en je kunt ervan verzekerd zijn dat zij die veel liever hebben dan Mozes en
Elia. -Maar houden we daar over op! De tijd is niet meer veraf, dat de tempeldienaars
en geheel Jeruzalem hun verdiende loon zullen krijgen; want erg lang zal men
deze gruwelen niet meer aanzien. - Nu over iets anders!
[8] Wat zijn nu de berichten over
Johannes? Houdt Herodes hem nog gevangen.
[9] JAÏRUS zegt: "Ik heb er niets
over gehoord dat hij eventueel weer in vrijheid gesteld zou zijn! Maar ik zal
mij door de bode, die ik morgen voor die bepaalde zaak naar Jeruzalem zal
sturen, daarover heel grondig laten informeren, als U dat prettig vindt, o
Heer!"
[10] IK zeg: "Doe dat niet, want
Herodes is een sluwe vos en jouw bode zou als Galileeër wel eens moeilijkheden
kunnen krijgen. Ik zie echter toch al in de geest hoe het met Johannes ervoor
staat. Overmorgen zullen wij treurige berichten ontvangen, die niemand zullen
verheugen."
[11] Dan vragen Cyrenius en Cornelius
Mij of Ik soms zou willen dat ook zij hun hoge ambten neer zouden leggen.
[12] IK
zeg: "Oh, helemaal niet! Jullie ambten zijn van een geheel andere aard en bijzonder
noodzakelijk en heel belangrijk! Oefen jullie gewichtige en hoge ambten echter
steeds rechtvaardig en redelijk uit en beoordeel volgens de wet iedereen op
gelijke wijze! Maar -zoals jullie van Mij reeds gehoord hebben -stel de liefde
steeds boven de wet. Bedenk dat de zondaar iemand is, die volledig onbekend is
met de vele wetten en daarom bij het minste of geringste, tegen de zeer
uitgebreide staatswetten een vergrijp begaat. Bedenk dat het ook een mens is,
die net als jullie bestemd is voor het eeuwige leven in het rijk van God! Als
jullie steeds zó jullie wet zullen handhaven, dan zul je handelen als de
engelen, die net eender Gods dienaren zijn, als dat jullie des keizers dienaren
zijn."
[13]
CYRENIUS zegt: "Dat willen wij en dat zullen wij doen! Maar nu hebben wij
nog een heel belangrijke vraag, en die is: Wij zijn, zoals U maar al te goed
bekend is, Romeinen en daarom, zoals men zegt, heidenen. Moeten wij voor de
uiterlijke vorm blijven wat we zijn, namelijk heidenen, of moeten wij openlijk
het heidendom afzweren en ons laten besnijden?"
[14] IK
zeg: "Geen van beide! Want wie, zoals jullie, in het hart besneden is.
door het geloof aan en de liefde tot God, heeft verder niets nodig; want dat is
ruimschoots voldoende om het eeuwige leven te bereiken. Over een aantal jaren
zullen Mijn met Gods geest vervulde leerlingen bij jullie komen en jullie dopen
met de geest van God, en je zult daardoor alles krijgen wat je nodig hebt. - Nu
weten jullie alles. De avond valt en wij zullen ons terwille van de Joden,
omdat het vóórsabbat is, wat vroeger ter ruste begeven dan op andere dagen. Na
het avondmaal zullen wij vandaag dan geen verdere dingen bespreken."
[15] Dan komen de twee engelen heel
eerbiedig naar Mij toe en vragen Mij of zij die paar dagen nog zichtbaar hier
in Mijn nabijheid zouden mogen blijven, want het was voor hen de hoogste
zaligheid die ze ooit hadden beleefd.
[16] En IK antwoord luid: "Van
oudsher zijn jullie volkomen vrij, doe dus wat Je goed dunkt, maar vergeet
daarbij niet welk werk je te doen hebt! De middenzonnen hebben veel verzorging
nodig, en je weet hoeveel er daarvan in de oneindige ruimte van God zijn!"
[17] De beide ENGELEN zeggen:
"Heer, hiervoor is gezorgd en blijft in de toekomst gezorgd!"
[18] IK zeg: " Ja, ja, dat weet
Ik, daarom mag je ook volgens je wens hier blijven, want de minste van deze
mensen die hier bij Mij zijn, is meer dan talloze midden -, bij en planetaire
zonnen! Maar de zonnen zijn terwille van de mensen gemaakt en moeten daarom ook
steeds zeer zorgvuldig verzorgd worden!" - De engelen buigen heel
gelukzalig en gaan weer naar Mijn leerlingen, waarmee zij verder praten en die
zij over heel veel wereldse zaken zeer belangrijke inlichtingen geven.
[19] Borus gaat nu snel in huis en
laat een goed en rijkelijk avondmaal toebereiden.
48
Jeruzalem, de 'Godsstad'
[1] Na het avondeten, dat ruim een uur
duurde, vroeg CORNELIUS aan Cyrenius: "Verheven broeder, wat vind u
ervan?! Zullen wij vandaag nog hier blijven of zullen wij soms -in verband met
eventueel belangrijke zaken die op ons liggen te wachten -weggaan? Ik ben
geheel uw dienaar en voeg mij naar uw woord."
[2] CYRENIUS zegt: "Eigenlijk
moest ik al vanmorgen vroeg afreizen, omdat er beslist al dringende zaken op
mij liggen te wachten. Maar zeg nu zelf: Wie kan, als hij weet wat hier is,
daarvan afscheid nemen? Men zou toch moeilijk een vriendelijke keizer kunnen
verlaten als hij zou zeggen: ‘Als je wilt blijven, blijf dan!' Maar wat is een
keizer vergeleken bij wat hier is, waar de schepper van hemel en aarde onloochenbaar
als mens bij Zijn mensen en Zijn engelen vertoeft?! Bovendien hebben Zijn
engelen óók verlof gekregen om langer hier te blijven, en van hen kunnen wij
nog veel leren en gewaar worden. Ah, nu ga ik zeker niet weg! Niet voor het
hele Romeinse keizerrijk zou iemand mij nu van mijn plaats kunnen krijgen, ook
gebeurde er ik weet niet wat! -Blijf jij in ieder geval ook! Ik geef je daar
volledig toestemming voor; en mocht er iets gebeuren, dan zal de aarde vanwege
die paar dagen nog lang niet vergaan! Bovendien geloof ik dat wij bij deze Heer
veel beter verzorgd zijn dan bij Rome!? En zou er iets zeer dringends niet
doorgaan, dan zijn er in de hand van de almachtige middelen genoeg om ook het
dringendste ogenblikkelijk te verhelpen."
[3] CORNELIUS zegt: "Verheven
broeder! Dit besluit voldoet mij bijzonder, en ik verlang er nog helemaal niet
naar om deze plaats te verlaten! Ik stelde deze vraag alleen maar in verband
met de politieke staatsrechtelijke orde. Maar in een bepaald opzicht zou het
misschien toch goed zijn om onze mensen van de wacht, die wij bij ons hebben,
vannacht heimelijk in de stad te laten spioneren om te ontdekken wat de mensen
van onze aanwezigheid denken en wat ze er onder elkaar over zeggen!?"
[4] CYRENIUS zegt: " Als de Heer
er niets op tegen heeft kunnen wij dat laten doen, maar ik denk dat wij in de
eerste plaats aan de Heer en vervolgens ook aan de twee engelen een heel
betrouwbare geheime politie hebben en dat het niet nodig zal zijn om zolang wij
hier zijn een andere te gebruiken. Als we later weer gescheiden zijn van dit
heilige gezelschap uit de hemelen, dan zullen wij ons jammer genoeg weer van
geheime verkenners moeten bedienen om op de hoogte te blijven van de gezindheid
van de mensen en dáár meteen voorzorgsmaatregelen moeten treffen, waar zich
voor de staat ongunstige samenzweringen beginnen voor te doen. Maar zoals
gezegd, als de Heer het goed vindt en Hij het wenst, ben ik direkt bereid het
noodzakelijkste uit te vaardigen."
[5] IK zeg tegen Cyrenius:"Houd
maar op, want voorlopig weet Ik zo al van alpha tot omega wat er nu in de stad
voor en tegen ons gezegd wordt. Over het geheel genomen is het zeker niet
gevaarlijk, want dit volk is voor bepaalde boosaardigheden veel te blind en te
dom. Houd er dus maar over op! Vanuit Nazareth zal nooit een opstand beginnen,
daar kunnen jullie van verzekerd zijn. Overigens is Mijn vriend Borus steeds de
betrouwbaarste geheime politie; hem ontgaat letterlijk niets, -hetgeen in de
niet zo grote stad niet zo moeilijk is. Bovendien zou Ik Mijn engelen kunnen
opdragen om te spioneren, en dan zouden jullie in één ogenblik meer kunnen
ontdekken dan wanneer jullie tien jaar lang 4e pienterste spionnen zouden
gebruiken. Maar zoals gezegd, hier is zowel het ene als het andere niet nodig,
-en daarom gaan wij helemaal onbezorgd slapen. Alleen Jaïrus zal nog een bode
naar Jeruzalem sturen en hem het bericht moeten meegeven van de ambtsafstand.
Morgen zullen wij geheel andere zaken te behandelen krijgen."
[6] JAÏRUS zegt heel treurig, omdat
hij het gezelschap nu moet verlaten: 'Heer zou het dan niet mogelijk zijn om de
oorkonde hier uit te vaardigen, en deze hiervandaan met een bode naar Jeruzalem
te zenden? Het huis in Kapérnaum is toch al geheel mijn eigendom, met alles wat
erin is landerijen, akkers en weiden mochten wij priesters niet bezitten, en
dus bevindt zich mijn gehele bezit in mijn huis, dat U welbekend is. Voorlopig
heb ik dus in Kapérnaum niets te doen en waarschijnlijk zal ik hierna , daar
ook niets meer te doen krijgen; mijn huis met alles wat daarin is geef ik
hierbij aan mijn brave schoonzoon. Met een machtiging van mij zal hij erheen
gaan en alles met hulp van het staatsgerecht geheel in bezit nemen -als een
rechtmatige erfgenaam na mijn dood, en ik en mijn vrouw zijn daarbij echt niet
nodig. Wat de vrienden in Kapérnaum betreft, die zijn hier; die zich nog in
Kapérnaum bevinden en menen dat ze mijn vrienden zijn, zijn echt geen
afscheidsbezoek waard: Het zijn vrienden in je gezicht, maar in hun hart heeft
deze vriendschap geen gewicht!
[7] IK zeg: "Nu blijf jij dan ook
maar, en Ik zal in jouw plaats een van Mijn twee hier aanwezige boden naar
Jeruzalem sturen; die zal met zo'n boodschap eerder klaar zijn dan wanneer jij
zo'n bode naar Jeruzalem zou zenden. Maar vandaag niet meer, maar morgen op de
sabbat!"
[8] JAÏRUS zegt: Op de sabbat zal het
in de tempel wel het minst gelegen komen, want de hogepriester en opperpriester
in de tempel zijn met niets zo streng als met het houden van de sabbat!"
[9] IK zeg: "Laat maar! Zij
vinden het houden van de sabbat daarom zo belangrijk, omdat daar
noodzakelijkerwijs vanaf geweken wordt en moet worden, omdat ieder mens toch
vaak genoodzaakt is om op de sabbat iets te doen. Zo krijgen de Farizeeën juist
de meeste kansen om de overtreders van de sabbatsrust heel grove strafboetes op
te leggen.
[10] Breng hen op een sabbat maar goud
en zilver zoveel als je wilt, dan zullen zij in de tempel de sabbat opheffen en
vervolgens heel vergenoegd jouw goud en zilver aannemen. Daarom kun je over de
sabbat voor wat betreft de tempel gerust zijn, Mijn bode zal het hem
toevertrouwde karwei heel goed klaren!
[11] Denk je dan dat de Farizeeën het
prettig zouden vinden als er niemand was, die door wat voor dringende noodzaak
dan ook zo nu en dan de zogenaamde dag des Heren zou schenden? Oh, schei toch
uit! Hoe meer schendingen van de sabbat vooral door de rijken begaan worden,
des te meer lachen de tempelheren in hun vuistje!
[12] Daarom nog eens: Heb daar maar
helemaal geen zorgen over! Mijn bode zal morgen, nog wel tijdens het offeren,
dat op iedere sabbat plaats vindt, uitstekend ontvangen worden! Want hij zal
met een zware gouden gift de tempel binnengaan en zogezegd door de Farizeeën
met de vriendelijkste gezichten en wijd geopende armen worden ontvangen;
bovendien wachten toch al tien aspiranten op een betrekking als overste,
waarvoor zij grote sommen bieden. En daarom zal hen, maar ook de
tempeldienaars, een vrijkomende plaats buitengewoon goed uitkomen.
[13] De sabbat in de tempel zal tijdens
de bekende ceremonie meteen onderbroken worden en de veiling van de baan van
overste te Kapérnaum zal direkt beginnen, en van de terugkerende bode zul je
zelfs de naam van je opvolger vernemen.
[14] Kijk, zo gaat het tegenwoordig in
het Godshuis te Jeruzalem, ook wel 'de Godsstad' genoemd, maar die nu op de
keper beschouwd de stad van de satan is. Omdat alle zaken nu goed geregeld
zijn, gaan wij thans slapen, want morgen zal het voor ons vroeg dag zijn!"
49
Verdeeldheid in de synagoge
[1] Nadat Ik dat gezegd heb gaat
iedereen slapen, alleen Mijn broeders, moeder Maria en Borus zijn nog in de
keuken bezig om voor de komende sabbat al het noodzakelijke voor te bereiden.
Ook Sarah en Lydia helpen Maria en werken zeer ijverig in de keuken mee. Wanneer
zij alles in orde hebben gaan ook zij slapen. Zoals gewoonlijk is Maria 's
morgens weer het eerst op de been en wekt haar helpers allang voor zonsopgang,
om alles, wat wij gedurende de dag nodig zullen hebben, volgens Joods gebruik
nog vóór het begin van de sabbat op orde en gereed te hebben. Borus is ook druk
bezig, en als wij uit bed stappen staan alle tafels voor het morgenmaal al
klaar .
[2] Buiten worden ochtendpsalmen
gezongen en op de vele tafels onder de vrije hemel wachten reeds goed
toebereide vissen en brood en wijn op degenen die daarvan zullen genieten.
[3] Wij gaan dan ook aan de
ochtendmaaltijd en Ik zend na de maaltijd de bode voor de bewuste
aangelegenheid naar Jeruzalem. Jaïrus wacht in grote spanning op de terugkeer
van de bode, die natuurlijk slechts zolang wegblijft als hij nodig heeft om op
zuiver menselijke wijze met de tempelpriesters te onderhandelen. Daar de
onderhandeling echter toch ongeveer twee uur had geduurd, kwam de bode ook pas
na twee uur , tot grote vreugde van Jaïrus terug, en bracht Jaïrus behalve het
bericht over het verheugde accepteren van zijn akte van afstand als overste,
ook een lof en dankcertificaat voor zijn getrouw vervulde ambt. Tevens werd
hem de naam van zijn opvolger meegedeeld met daarbij het verzoek deze in geval
van nood met raad en daad terzijde te staan, als hij dat nodig zou hebben.
[4] JAÏRUS is nu zeer opgewekt en zegt
tegen Mij: "Heer, ik dank U uit het diepst van mijn hart voor deze
wonderbare redding uit een ambt, dat mij door zulke voor God weerzinwekkende
dienstomstandigheden heel zeker in de handen van satan gebracht zou
hebben!"
[5] IK zeg: "Wel, heb Ik je niet
gezegd: Als er voordelige zaken te doen zijn voor de tempeldienaars, dan kan de
sabbat zelfs tijdens de offerande op ieder uur van de dag gebroken worden! Daar
kun je goed aan zien hoeveel de tempeldienaars om God en Zijn geboden geven!
[6] Maar nu zullen wij terwille van
het volk toch weer de synagoge bezoeken en daar eens zien, wat de Farizeeën
allemaal doen en leren; maar wij gaan helemaal achterin zitten, zodat de
gewichtig doenerige Farizeeën en volksoudsten ons niet zo gauw zullen
opmerken!"
[7] JAÏRUS zegt: "Maar ik ga niet
naar binnen, want mij kent iedere knaap; als ik in de synagoge ben, moet ik
vooraan bij de raad van oudsten plaats nemen, en dan zouden jullie daardoor
verraden zijn!"
[8] IK zeg: "Maak je daar maar
geen zorgen over! Want als Ik iets aanraad om te doen, dan kun je dat zonder
enige zorg doen, en er zal je geen haar worden gekrenkt! Dus gaan we nu
gezamenlijk op weg!" -Dan Vertrekken wij en bereiken spoedig de synagoge.
[9] Als wij er binnengaan blijkt deze
zeer leeg te zijn en alleen de dienstdoende Farizeeën vullen de plaats van de
raad van oudsten. Geleidelijk aan komen er wat oude Joden en nemen in hun
banken plaats om daarin met alle liefde hun ochtenddutje te doen.
[10] Na afloop van de offerande en het
doffe afraffelen van de wet, enige beroepsmatige psalmen en het hooglied van
Salomo, beklimt een SPREKER het sprekersgestoelte en begint met een schorre
stem de volgende toespraak: "Mijne geliefden in onze vaders Abraham, Isaäk
en Jacob! Wij leven nu in een zeer benarde tijd -bijna gelijk aan die, toen
Noach de ark bouwde en uiteindelijk op bevel van Jehova zich met zijn familie
daarin opsloot! Wij staan nu op de heilige plaats waarvan Daniël geprofeteerd
heeft, wij zien de door hem voorspelde gruwelen van de verwoesting aan -zoals
de verbannen slaven van de heidense heks Megaera de kwellingen van hun broeders
moesten aanzien en smartelijk moesten wachten tot men ook hen in kokend metaal
zou leggen -en kunnen ons in geen enkele richting bewegen! Wij staan er zo
verlaten bij als een reeds lang afgestorven boomstronk op een bergspits, als
een schrijnend bewijs, dat er eens op die hoogte weelderige bossen stonden! Wat
kan men daar echter aan doen? Dat is een levensvraag! Een diamanten kroon voor
degene die in staat is om daarop een deugdelijk antwoord te vinden! Maar hij
moet goed rekening houden met onze zwaar geboeide en door alle ketens der
wereld gekluisterde plaats!
[11] Aan de ene kant zitten de
Romeinen als de berg Sinaï bijna op onze nek, aan de andere kant de zoon van de
timmerman, die opeens, als uit de hemel gevallen, van lummelachtige
krullenjongen getransformeerd is in een profeet, zoals er sinds Abraham nog
nooit een onder de Joden heeft geleefd. Alles loopt hem na, groot en klein en
jong en oud! Als Jehova nu Zelf naar de aarde zou afdalen, dan is het maar de
vraag of Hij grotere dingen zou doen of zou kunnen volbrengen! ledere ziekte
geneest hij door alleen maar op een afstand iets te zeggen, de doden roept hij
uit de graven en geeft hen een volkomen gezond leven terug! Ook beveelt hij de
winden en de golven der zee en zij gehoorzamen hem als de slaven hun meester!
Als hij spreekt, is alles doortrokken van de diepste goddelijke wijsheid en
iedereen is in de ban van de macht van zijn woord en volgt hem van de ene stad
naar de andere. Bovendien heeft hij de groten uit Rome helemaal aan zijn kant,
die hem als hij dat nodig zou hebben met hun legioenen ten dienste staan. Maar
wij staan juist aan de rand van de verschrikkelijkste afgrond, en kunnen ieder
ogenblik verslonden worden, en hebben ook niet één sterfelijk wezen aan onze
kant -behalve deze oude slapers in de synagoge! Dus vraag ik nogmaals: Wat
moeten wij doen?
[12] wat hebben we nu aan Mozes en al
de profeten, wat zelfs aan Jehova, die met Mozes en de profeten gesproken
heeft, maar ons nu al meer dan een eeuw in het diepste moeras laat steken!? Of
we nu al roepen tot men ons tot aan de sterren hoort, toch meldt zich geen
Jehova, en hij laat ons erger in de schandelijkste narigheid zitten, dan een
totaal lichtzinnige bruidegom zijn arme, tienmaal verleide en ongelukkig gemaakte
bruid! Daarbij hebben wij nog de eer om 'Gods volk' te heten, terwijl juist de
zogenaamde goddeloze heidenen dát hoge aanzien hebben en in het bezit van al
die macht en al die rijkdommem der aarde zijn, die Jehova aan Zijn David
volgens de Schrift beloofd heeft, -wat echter nooit vervuld werd!
[13] Er staat met goddelijke hoofdletters:
'En jouw rijk zal in eeuwigheid niet ophouden!' Kijken we nu eens naar het
eeuwige rijk van David! O schitterende leugen van een profeet die David vleide!
Hoe vaak eindigde het rijk van David reeds! Hij zelf heeft al het genoegen
gesmaakt om dat aan de zijde van zijn zoon te beleven, en zou de zoon niet door
een eik gevangen zijn, dan zou de brave David nog tienduizend psalmen voor zijn
lieve Jehova hebben kunnen zingen, maar dan had Absalom toch op de troon
gezeten! -Laten wij echter het verleden rusten en het beloofde eeuwige rijk van
David in deze tijd beschouwen! O prachtig rijk! Misschien bevindt de ziel van
David zich in de keizers van Rome, wier rijk er in ieder geval nu veel beter
uitziet om eeuwig voort te duren, dan het slakkenrijk van de grote man naar het
hart van God! Broeders, is het voor jullie nog niet zonneklaar dat onze gehele
oude leer een pure fabel is, alleen maar bestaande uit verzonnen namen uit de
oertijd?! En wij zijn nog steeds de dwazen, en zijn eraan gehecht alsof er
werkelijk het een of andere heil te verkrijgen zou zijn! Wat voor ezel of os in
mensengedaante zal er nog een oude, gerafelde mantel aan zijn lichaam dulden,
als hij voor de oude, tien nieuwe van de beste kwaliteit kan krijgen?!
[14] De geschiedenis en de persoonlijke
ervaring leren ons zonneklaar dat er aan de gehele Mozaïsche leer en aan alle
profeten niet meer echte betekenis zit dan aan een holle loze noot, - en toch
blijven wij als verhongerd daaraan vasthouden, als aan iets zekers. En van
pure, van oudsher ingewortelde, domheid gaan we nog geen stap opzij, ook al
loopt het water ons bij al onze lichaamsopeningen naar binnen zoals de Jordaan
in de Dode Zee!
[15] Sta daarom op, broeders, laten
wij ons ook aansluiten bij de zoon van de timmerman, dan zijn wij geborgen!
Want hij laat ons datgene zien, wat de ouden in hun fabeltjes over Jehova, die
zij net zo min als wij ooit gezien hebben, verteld hebben! Ik geloof met deze
voordracht nu de door mij opgestelde moeilijke vraag in één klap beantwoord te
hebben; doe dit en dan zal het ons allemaal meteen fysiek en moreel beter gaan!
[16] Roban, onze oudste, is ons met
een goed voorbeeld voorgegaan; laten wij doen als hij, dan kan het voor niemand
van ons fout gaan! Misschien is juist deze, tot nog toe weinig de aandacht
trekkende, timmerman Jezus, er heel geschikt voor om het ongelukkige, zogenaamd
eeuwige, rijk van David tenminste voor een poosje weer te herstellen! Want met
zijn onbegrijpelijke magische macht, waarmee zich geen macht ter wereld kan
meten, is het pas mogelijk om de zeer bijgelovige Romeinen een zodanig respect
in te boezemen, dat hun machtige legioenen daardoor .maar al te snel duizend
voeten zouden kunnen krijgen om op de loop te gaan."
[17] Nu gaan de OUDSTEN, de
schriftgeleerden, Farizeeën en levieten staan en zeggen: "Je begrijpt de
Schrift slecht, als je zo'n ketterse toespraak kunt houden. Van een bepaald
aards standpunt uit schijnt er weliswaar iets waars in te zitten, maar van
hemels standpunt uit is zij een zwarte misdaad tegen de onloochenbare majesteit
van God. Wij zijn daardoor verplicht om jou terwille van ons heil uit ons
gezelschap te stoten en bij de heidenen te rangschikken!"
[18] De SPREKER zegt: "Denken
jullie soms dat je mij daarmee straft? Oh, dan vergis je je geweldig! Als
jullie dwazen willen blijven en verhongeren, doe dat dan maar en blijf in
jullie oude nacht en duisternis! Oude domkoppen, geef mij eens een voorbeeld
van een getuige van God, die een dode uit het graf teruggeroepen heeft zoals
deze timmerman van ons!"
[19] De OUDSTEN zeggen: "Dat zal
God op de jongste dag doen!"
[20] De SPREKER zegt: " Jullie
God zal jullie op de jongste dag zien komen! Geen mens weet er ook maar iets
van of God, zoals wij Hem uit de Schrift kennen, ooit een mens uit de dood in
het leven teruggeroepen heeft! Omdat geen mens dat ooit heeft beleefd en aan
het einde van zijn korte aardse leven alleen maar de zekere dood voor ogen had,
werd hij erg bang en begon met een bedroefd gemoed angstig te vragen: 'Wat ben
ik, en waar kom ik terecht als dit leven eindigt?' En omdat het aan zogenaamde
Godsknechten, die wij de bespottelijk slechte eer hebben om te zijn, nooit
heeft ontbroken, moesten die als troost voor de vele vragenden en ten bate van
hun eigen belang toch iets uitdenken, dat de vele moeilijke vragenstellers wat
rustiger zou maken. Zo ontstond dan de opwekking op de jongste dag, die de
hemel waarschijnlijk nooit zal laten aanbreken. Wij denkende dwazen laten ons
daarmee ook nog voor de gek houden, en zijn daardoor blind voor de
ongelofelijke daden en gebeurtenissen, die voor onze ogen, neuzen en oren
plaats vinden! Is het dan werkelijk zoiets groots voor een man, als hij zich
als grijsaard nog steeds niet kan losmaken van de reeds geheel beschimmelde kindersprookjes?
[21] Wat willen jullie dan verder nog
met de oude handel van de Joden, die het bij de tegenwoordige verlichting der
volkeren geen halve eeuw meer kan uithouden? Zo gek zal ik in ieder geval niet
zijn om het eind van deze blinde leer af te wachten, die slechts bestaat uit
inhoudsloze geschiedkundige namen, of ook wel namen en sprookjesachtige fabels,
die de bakers wel voor de vuist weg aan hun zuigelingen verteld zullen hebben,
en waaruit de volgroeide zuigelingen dan een prachtige godsdienst in elkaar geflanst
hebben, waarin geen systeem en geen vonk van de een of andere Griekse logica is
te ontdekken!
[22] Als Jehova nog niet eens zo
logisch kan spreken en leren als een armzalige Griekse filosoof, dan zou Hij
beter eerst bij de Grieken les kunnen gaan nemen, vóór Hij Zijn volkeren, die
zeker niet met z'n allen op hun achterhoofd gevallen zijn, waarheid, orde en
wijsheid kan gaan leren!
[23] Maar het is in der eeuwigheid
verre van mij om mij Jehova niet wijzer voor te stellen dan een door zijn
kinderjuffrouw gevormde profeet, die bij al zijn domheid nog net genoeg gezond
verstand over heeft om een zo duistere leer te bedenken, dat hij deze zelf
volstrekt niet begrijpt en niet kan begrijpen, wat ook aan zijn bedoeling
beantwoordt, omdat die leer dan door elk ander mens nog minder begrepen zal
kunnen worden! -Zeg mij maar niets meer over jullie Jehova! Waarlijk, als
eerlijk mens moet ik mij nu eerst recht gaan schamen dat ik ooit zo'n
onmenselijk domme leer heb kunnen aanhangen!
[24] Gesteld echter dat er aan de leer
van Mozes in het begin iets was geweest, dan is dat 'iets' nu zeker zo
verdraaid door de laagste menselijke gemeenheden, dat wij daarvan nu wel niets
anders meer bezitten dan de misschien wel heel verkeerd uitgesproken naam!
[25] Daarom wordt ik vandaag nog een
leerling van timmerman Jezus! Hij is goed, en zal een eerlijk man zoals ik
zeker niet afwijzen!"
50
Verdediging der oudsten
[I] De OUDSTEN zeggen, woedend en
verbaasd over de spreker: "Godloochenaar! Godslasteraar! Weet je, dat je
volgens Mozes nu door je godslasterlijke toespraak verdiend hebt om meteen in
de synagoge gestenigd te worden? Hoe durf je het aan, om andere mensen in hun
onwankelbare geloof te schokken en aan God en Mozes te laten twijfelen, omdat
jij geen geloof hebt?
[2] Heb je
dan werkelijk zo bedroefd weinig verstand, dat je niet kunt begrijpen dat geen
enkel mens oud genoeg wordt om zelfstandig, zelfs door een ervaring van
verscheidene duizenden jaren, wijs te worden en alleen maar op eigen ervaringen
af te gaan? Daarom heeft God door Zijn geest de mensen schrifttekens geleerd,
waarmee zij dat wat zij beleefd hebben en wat hun nakomelingen waarschijnlijk
nooit meer zullen beleven, voor deze nakomelingen zouden opschrijven, opdat ook
zij een heilzame kennis zouden krijgen van datgene wat zij zelf in hun tijd
nauwelijks kunnen beleven, omdat iedere tijd iets anders brengt. Dit leert ons
reeds duidelijk de ervaring tijdens de weinige dagen die wij op aarde te leven
hebben, waarin geen jaar, geen maand, geen week en zelfs geen dag dezelfde
gebeurtenissen bevat! Onderzoek de kronieken en wij geven je alles wat wij
bezitten als je ons een tijd kunt aanwijzen waarin precies dat gebeurd is wat
wij nu meemaken!
[3] Als er nu geen twijfel over
bestaat dat op aarde alles er zo en niet anders voorstaat, wat wil jij dan met
jouw lelijke en grove verdachtmakingen van de Schrift, die een heilige erfenis
is van onze oervaderen aan ons, hun nakomelingen, en ons in duidelijke trekken
leert, wat zij als vrome, op God vertrouwende mensen allemaal beleefd hebben,
en Welke maatregelen genomen werden waardoor hun nakomelingen gemakkelijker en
ordelijker een God welgevallig leven zouden kunnen leiden dan zij het
waarschijnlijk konden?!
[4] Geloof je dat wij echt zo dom zijn
dat wij niet zouden kunnen beoordelen wat nu voor onze ogen gebeurt? Oh, dan
vergis je je lelijk! Maar wij gebruiken de wijsheid van onze vaderen, die
vroeger alles vele jaren nauwgezet beproefd hebben, vóór zij het aangenomen
hebben zoals het was!
[5] Als onze voorouders net zo lichtgelovig
waren geweest als jij, dan zouden ze de profeten niet gestenigd hebben! Wanneer
ze echter zagen dat een echte profeet ook onder de dodende stenenregen geen
haarbreed van zijn getuigenis afweek, dan kreeg zijn getuigenis natuurlijk een
andere betekenis, en de vaderen namen haar dan als van God gezonden aan!
[6] Maar als onze vaderen nu zó
kritisch te werk gingen bij het aanvaarden van een door een profeet opgestelde
nieuwe verkondiging van de wil van God, is het dan niet erg onverstandig om aan
te nemen dat onze leer van God niets anders zou zijn dan een geschriftje van de
een of andere goedmoedige lichtzinnige klant uit de oertijd, die het leuk vond
om alle latere generaties voor de gek te houden?!
[7] Jij hebt ons dwazen en domkoppen
genoemd; maar is het niet een grote vraag of jij onder ons niet de
allergrootste bent!? Want om zo liefdeloos over zijn broeders te oordelen, past
een man uit de stam van Levi niet!
[8] Als je ons echter door je
misplaatste toespraak alleen maar hebt willen testen of wij bij de buitengewone
gebeurtenissen van deze tijd nog wel dat zijn, wat wij als echte Joden behoren
te zijn, dan heb je daarvoor een slechte manier gekozen en eigenlijk zelf aan
ons onthuld hoe het er in je hart uitziet.
[9] Want ieder mens verraadt zich het
meest als hij al te ijverig is, en geeft over zichzelf een getuigenis hoe zijn
gemoed er uit ziet; want dan laat hij zijn lievelingsideeën, neigingen en
hartstochten volledig de vrije loop.
[10] Maar de nuchtere toehoorder denkt
daar het zijne van en heeft daarbij het voordeel zijn vriend tot op de grond te
leren kennen.
[11] Geloof je soms dat wij niet weten
dat er in onze godsdienst, vooral in de toepassing daarvan, zich heel grote
misbruiken genesteld hebben, die jammer genoeg Mozes en de profeten vaak nog
sterker bedekken dan de dikste onweerswolken de zon? Maar de zuivere,
onvervalste Schrift kan niet met zulke wolken bedekt worden, en een echte
schriftgeleerde zal toch steeds weten wat de zuivere waarheid is.
[12] Wij allemaal zien net zo goed als
jij, dat deze misbruiken op het laatst de zuivere leer van God bij de mensen
zullen doden, zoals de kwade houtwormen een levende boom; maar dat gebeurt
alleen maar bij mensen die op jou lijken. De leer op zichzelf blijft
daarentegen rein en zal in alle tijden haar zuivere en standvastige aanhangers
hebben.
[13] Heb je dan nog nooit een boom
gezien op wiens takken zich, ten nadele van de waarde die de boom voor de
mensen heeft, parasiterende planten genesteld hebben en hun voeding aan de boom
onttrekken? Houdt de eigenlijke boom daarom echter op, te zijn, wat hij
oorspronkelijk is?
[14] Wij mensen met ons domme verstand
kunnen natuurlijk de reden van zulke degeneraties niet begrijpen, maar wel zien
wij in, dat ze onmogelijk zouden kunnen ontstaan als de almachtige en wijze God
dat niet wilde. Waarom moeten er anders wolven bestaan, die er alleen maar zijn
om de vredige en geheelonschadelijke schaapskudden te verwoesten en zich te
verzadigen met hun bloed en vlees? Waarom moeten de leeuw, de beer, de tijger, de
hyena en andere verscheurende roofdieren er zijn, waarom naast de zachte duif
de machtige vraatzuchtige adelaar? Kijk, dat zijn ondoorgrondelijke geheimen
voor ons kortzichtige mensen, en wij kunnen ze niet oplossen!
[15] Een boer bebouwt zijn land, alles
staat er gezegend bij, hij vergroot zijn voorraadschuren alom de nieuwe zegen
te kunnen bevatten. Maar op een dag komt daar opeens geheelonverwacht een
storm, - en de gehele zegen is vernietigd! Zou men dan niet terecht de vraag
kunnen stellen: 'God, als U gewild heeft dat dit veld geen vruchten zou dragen
voor de boer, omdat hij misschien een zondaar is, dan zou U toch macht genoeg
gehad hebben om de zegen van het land in de kiem te smoren, waardoor de boer
kosten en moeite bespaard gebleven waren!' Maar kijk, zoiets zien wij heel
dikwijls gebeuren, en niemand is in staat om daar een verstandige reden voor
aan te geven.
[16] Op gelijke wijze zien wij, hier
wat meer daar wat minder, praktische afwijkingen zowel bij de zuivere leer van
Mozes in de tempel, als bij alle aanhangers daarvan; wij zien de betreders van
dwaalwegen, wij zien op de oude boom des levens een groot aantal parasieten.
Maar wat moeten wij daarmee en wat kunnen wij daaraan doen? Wij hebben dat niet
veroorzaakt en het zo gewild, maar wij hebben het zo aangetroffen en moeten het
dulden al smaakt het ons nog zo bitter!
[17] Maar daarom is onze geest nog
geen paal en perk gesteld om de parasieten als een deel van de levensboom te moeten
aanvaarden. Voor ons blijft de oorspronkelijke echte boom toch bestaan en zijn
parasieten nemen wij voor wat ze zijn; en tegen deze levenswijsheid kan geen
God enig bezwaar hebben. God zou toch wel een dwaze God zijn als Hij tegen
ieder van ons afzonderlijk zou zeggen: 'Ga heen en breek de tempel af, die
helemaal vervuild is; want Ik, God, heb een groot onbehagen aan deze gruwelen!'
Zou de zwakke enkeling dan niet tegen zijn God kunnen zeggen: 'Heer, kijk nu
eens, wat voor onzinnigs verlangt U van mij, Uw armzalig, zwakke schepsel? Als
mijn bestaan U hindert, kost het U slechts een gedachte en dan ben ik er niet
meer, maar van mij het onmogelijke te verlangen is hetzelfde als een mug te
bevelen om met baar eigen natuurlijke kracht een olifant op haar rug te nemen
en weg te dragen!'
{18] Wij menen echter dat God veel te
wijs is om niet in te zien, dat 8een mens tegen de sterke stroom op kan
zwemmen!
{19} Zeg ons nu, of je het met ons
eens bent, dat wij de volle waarheid gesproken hebben, dan zullen wij alles
door de vingers zien, wat jij ons zo blind en dom voor de voeten hebt
geworpen!"
51
De nagemaakte ark des verbonds
[I] De SPREKER, die tijdens deze
ernstige, grondige les zijn stoïcijnse rust geen ogenblik verloren had, zegt:
"Beste vrienden en broeders! Dat wat jullie mij nu voorgepreekt hebben,
weet ik net zo goed als jullie, maar het doet mij nu voor het eerst gedurende
mijn leven temidden van jullie genoegen, dat ik bij deze gelegenheid het geluk
heb te ondervinden, dat jullie net als ik niet op je achterhoofd gevallen zijn!
Wat jullie gezegd hebben is waar, maar mijn vraag is daardoor toch niet
beantwoord.
[2] Het is waar, wat jullie gezegd
hebben; dat zie ik zelf heel goed in, hoewel ik jullie met schijnbare
tegenargumenten een por tussen de ribben heb willen geven, opdat je nu
eindelijk eens dat zwijgen zou verbreken. En zie, het is mij gelukt om jullie
voor het eerst, gedurende de twintig jaar dat we samen zijn en samenwerken,
heel openlijk met mij te laten spreken!
[3] Maar noch mijn, noch jullie
duidelijke begrip vermindert het kwaad waarin wij ons zo zichtbaar bevinden.
Het is en blijft de grote en belangrijke vraag, wat wij nu moeten beginnen.
[4] Ik, als zoon van een opperpriester
uit Jeruzalem in de tempel opgegroeid en opgevoed, weet maar al te goed wat er
met de ark des verbonds aan de hand is. Hout, zilver en goud is nog het oude,
maar de eeuwig groene staf van Aäron is zo droog dat hij bijna verpulvert, de
tafelen der wet zijn gebroken, het manna bestaat alleen nog maar als begrip! En
waar mag de vuurzuil zijn?! Uit de annalen van de Schrift weet men, dat iedere
onbevoegde zijn leven verloor, als hij met ongewijde handen de ark aanraakte.
Nu kan men op de ark klimmen en haar aanraken zoveel men maar wil, en er komt
uit haar geen dodelijk vuur .
[5] Als vreemde reizigers voor veel
geld en onder heilige eden van geheimhouding het oude wonder willen
bezichtigen, wordt hen dat zonder enig bezwaar toegestaan. De vuurzuil wordt
dan weer kunstmatig geproduceerd, maar opgelet: niet boven de echte oude, maar
boven een kunstig uit metaal nagemaakte ark! Deze ark heeft aan de bovenzijde
in het midden een zwarte beker, zodanig dat men deze beker, die in het
bovendeksel helemaal verzonken zit, in de op zichzelf geheel donkere heilige
kamer niet gemakkelijk kan zien door de opwellende heldere en zeer
geconcentreerde vlam. In deze beker wordt zeer fijne etherische naftaolie
gedaan, vermengd met andere welriekende zeer fijne oliën, en ongeveer een uur
van te voren aangestoken; er brandt dan een vlam van ongeveer zes handbreedten
hoog en dat moet dan de vuurzuil verbeelden.
[6] Als de kijklustigen deze
schitterende vuurzuil met groot welgevallen hebben aangegaapt en het binnenste
van de ark wensen te zien, wordt onder voortdurend ceremonieel en loze gebeden
het bovendeksel met de constant hoog oplaaiende vuurzuil heel behoedzaam op een
verguld onderstel geplaatst, en de kijkers krijgen natuurlijk de nieuwe tafelen
van Mozes als echte voorgeschoteld, net als het manna, dat ook helemaal vers
is, en een uitlopende staf van Aäron en nog meer van die zaken, die in de ark
behoren te zijn.
[7] Veel bezoekers worden daardoor erg
ontroerd, maar anderen, vooral Grieken, verlaten het allerheiligste heimelijk
meesmuilend en zeggen daarna: 'Dat is werkelijk een heel aardige verzameling!'
Wel vinden de meesten het jammer dat de rest van de tempel zo vervuild is. Ik
zeg jullie, en ik durf er zelfs iets duurs onder te verwedden, dat mettertijd
de oude ark des verbonds voor altijd verdwijnt en dat voortaan definitief de nieuwe
van metaal haar plaats en haar functie vervult.
[8] Geloven jullie mij echter niet,
laten we ons dan bijvoorbeeld als Romeinen verkleden, naar Jeruzalem gaan, de
tempel ingaan en ons daar als vreemden gedragen; dan zal er zich meteen een
dienstbare geest melden, die ons haarfijn zal uithoren over: waar wij vandaan
komen, wat wij in Jeruzalem zoeken, hoe lang wij in de 'Godsstad' zullen
blijven, waarheen wij daarna zullen gaan, of we veel geld bij ons hebben, of we
geen goud of zilver te verkopen hebben, en of wij soms voor een heel gering
bedrag het allerheiligste zouden willen zien. Dan vragen wij alleen maar de
prijs, en men zal honderd pond zilver zeggen. Dan zeggen wij dat het teveel is,
en dat wij er helemaal niet op uit zijn om zulke zaken te zien; als de prijs
dan tot tien pond gezakt is, tonen wij belangstelling. En we komen allen voor
tien goedkope ponden in het allerheiligste als wij de desbetreffende
opperbewaker vooraf plechtig bij alles wat ons lief is, beloven noch in het
Joodse land, noch in verre vreemde landen ooit iets ervan te verraden, en ook
niemand te vertellen in het allerheiligste te zijn geweest. Dat beloven we
moeiteloos en zo komen wij als namaak-Romeinen in het allerheiligste en dan
kunnen jullie jezelf ervan overtuigen of van alles wat ik jullie over de ark
des verbonds heb meegedeeld ook maar één lettergreep gelogen is!
[9] En, beste vrienden en broeders,
als men als mens met een redelijk verstand zulke dingen in het allerheiligste
met eigen ogen heeft gezien, en men heeft zelf bij zulke gelegenheden als een
pientere bruikbare helper dienst gedaan, dan wordt het voor een eerlijk mens
heel moeilijk om te fungeren als een schandelijk betaalde bedrieger en belieger
van het volk! Hoe vaak piekerde ik dan en zei tegen mijzelf: ' Als het
allerheiligste, dat alle leven moet bevatten en waarop de gehele leer van God
en alle wetten zijn gebaseerd, een doodgewoon, geheim gehouden bedrog is, wat
moet je dan van de gehele leer en de wetten denken?' - Ik heb nu gesproken, hu
zijn jullie weer aan de beurt; ik ben bereid om naar jullie te luisteren."
[10] Een OUDSTE zegt: "Werd het
jou dan toegestaan om dat geheim te verraden? Heb je geen eed van eeuwige
geheimhouding moeten afleggen, voordat men jou als ingewijde uit de tempel liet
gaan?"
[11] De SPREKER zegt: "Zeker,
maar ik ben nu zo vrij om deze domme eed, die voor mij helemaal geen waarde
heeft en kan hebben, niet meer te houden, maar de gehele wereld luid te
verkondigen hoe zij bedrogen is! En hier in Nazareth nemen wij het toch al met
zulke zaken niet zo nauw, zodat men het wel kan wagen om zich zonder
gewetensbezwaar niet aan zo'n valse eed te houden."
52
De verdwenen vuurzuil boven de ark des verbonds
[I] De OUDSTEN zeggen: "Wij zien
nu wel in dat je in een bepaald opzicht gelijk hebt, - maar over het geheel
genomen toch niet, daarvoor heb je minstens twintig jaar te weinig ervaring.
Het ziet er in de tempel nu wel zo uit als je gezegd hebt, maar zo was het niet
altijd. Want weet je, als je in staat bent om grondig en logisch te denken, dan
moet je onherroepelijk de volgende stelling als waar aannemen: ' Als er nooit
iets echts en reëels geweest zou zijn, dan zou ook geen mens er op kunnen komen
iets onechts en bedriegelijks na te maken.' Waarom krijgt men maar al te vaak
in onze in allerlei kundigheden overactieve tijd valse diamanten, valse parels,
alsook vals goud en zilver?
[2] Wij weten dat de Perzen de beste
en fijnste sjaals en andere kledingstoffen maken en daaraan ook volgens hun
geheime kunst de houdbaarste kleur geven, waardoor hun produkten ook veel
waarde hebben. Als je echter heden ten dage naar de markt van Jeruzalem, Sichar
of zelfs Damascus gaat, moet je veel vakkennis hebben om niet voor het vele
geld, waarvoor men gewoonlijk Perzische stoffen koopt, pure namaak uit onze
landen, en dus valse en slechte stoffen te kopen! -Maar wat blijkt hieruit?
[3] Als er nooit een echte diamant,
nooit een echte parel, nooit echt goud en zilver en nooit echte kunstzinnige
Perzische stoffen geweest zouden zijn, dan zou ook nooit een mens er aan denken
om zoiets te vervalsen! En als het echte niet zoveel waarde zou hebben, dan zou
er ook zeker geen namaak van komen, want geen mens zal het in zijn hoofd halen
om namaak kalksteen te maken, want er is een ontzaglijke hoeveelheid
voorhanden. Nu kun je je wel voorstellen dat men om dezelfde reden nooit een
valse ark met de vuurzuil nagemaakt zou hebben, als er vroeger niet werkelijk
een echte en ware zou hebben bestaan."
[4] De spreker, die CHIWAR heette,
antwoordde: "Heel goed! Dat is duidelijk, maar de vraag is, wat is de
reden van het in zekere zin sterven van de ark des verbonds! Bestaan doet ze
nog en zo nu en dan staat zij nog op de plaats van de valse in het heilige der
heiligen, -wat echter in deze tijd haast niet meer gebeurt vanwege het frequente
bezoek dat de allerheiligste ruimte thans ten deel valt. Men weet toch maar al
te goed, dat voor nauwelijks dertig jaar, behalve de hogepriester, die het
recht had om op de stoel van Aäron te zitten, geen mens in het allerheiligste
mocht komen, en de hogepriester zelf maar tweemaal per jaar, volgens de
gebruikelijke voorschriften; alleen in buitengewone omstandigheden mocht hij
ook wel drie of viermaal in het allerheiligste komen.
[5] Hoe is het dan gekomen dat het
allerheiligste slechts in naam allerheiligste is gebleven, maar eigenlijk net
zo weinig een allerheiligste is als deze synagoge hier?"
[6] Een ervaren.OUDSTE zegt: "Wat
de aanleiding en de oorzaak daarvan geweest kan zijn, weet ik noch welke andere
ingewijde dan ook in heel Israël; het is echter een bewezen feit dat de
vuurzuil na de gruwelijke moord op priester Zacharias tussen het offeraltaar en
het allerheiligste, plotseling verdween, en sindsdien ondanks alle bidden en
smeken niet meer te voorschijn kwam.
[7] Dat men echter..deze gebeurtenis
niet aan het volk kon vertellen, zul je hopelijk wel begrijpen! Want dat zou
zeker bij het volk teveel opwinding veroorzaakt hebben, en dat met de Romeinen
in het land! Wat een bloedbad en wat een puinhoop zou dat met zich meegebracht
hebben!
[8] Buiten ons, ingewijden, weet dus
geen mens in geheel Israël er iets van, en deze Galileeërs, die hier slapen en
ons zachte gefluister moeilijk zouden kunnen verstaan ook als ze niet sliepen,
zouden ook niets doen als ze het wel zouden weten, omdat ze allemaal weinig
geloven, en meer Grieken dan Joden zijn. Voor het praktische leven gaan ze
allang van de stelregel uit, dat een godsdienst nodig is om het gewone volk er
onder te houden. De kleine ontwikkelde bovenlaag kan hen dan gemakkelijker
uitbuiten, en het is volkomen onbelangrijk welk geheim aan een godsdienst ten
grondslag ligt.
[9] Wat zal het voor de beter
gesitueerde Galileeër uitmaken of de ark echt of namaak is, als zij maar de
gewenste indruk maakt op het gewone volk, dat bijgelovig is en zich zeer
makkelijk zand in de ogen laat strooien?! Daarover kan men hier in Nazareth, in
Kapérnaum en Chorazin onder goede bekenden en vrienden tamelijk openhartig
zijn, zonder daardoor schade aan te richten; en voor wat betreft de Grieken en
de Romeinen weten we wel met wie we te doen hebben!
[10] Vooral dáárom heeft men toch ook
de prediker Johannes, die een aantal jaren bij Bethabara werkte, in de
gevangenis gebracht. Want men was bang, dat hij als zoon van Zacharias, die beslist
geen goed getuigenis over de priesters in Jeruzalem gaf, gemakkelijk iets over
de namaak ark zou kunnen weten en dat aan het volk zou kunnen vertellen!
[11] Daarom wordt ook de timmerman zo
vervolgd, omdat men hem moet vrezen vanwege zijn duidelijke profetische gave,
waarmee hij het :volk in zou kunnen lichten! Daarom moeten wij dit nog als een
geheim bewaren, en mogen wij onze naam niet zo maar te grabbel gooien!"
[12] CHIWAR zegt: "Het is wel een
wanhopige geschiedenis. Als die daar beneden bij de hoofdingang maar niets van
onze discussie gehoord hebben!"
[13] De OUDSTE zegt: "Wel, we
hebben eigenlijk meer gemompeld dan gesproken, en die daar beneden zullen
weinig of niets daarvan gehoord hebben! Ook al zouden ze wat gehoord hebben,
zijn het toch merendeels Grieken en Romeinen en begrijpen ze niet waarover wij
het onder elkaar hadden."
[14] CHIWAR zegt: "Maar ik heb de
timmermanszoon Jezus, de opperstadhouder Cyrenius, de overste Jaïrus, de
overste Cornelius, Faustus en andere bekende mensen bij hen gezien!"
[15] De OUDSTE zegt: "Dat zijn
mensen waartegen wij ons toch niet kunnen beschermen. Of ze het gehoord hebben
of niet, maakt niets uit! Als zij het aan het volk bekend willen maken, dan
hebben ze daarvoor onze bespreking niet nodig, omdat ze zeker ook zonder ons
allang maar al te goed weten wat er met de ark in de tempel aan de hand is.
Willen zij dat niet, dan zal deze bespreking van ons zeker geen aanleiding
daarvoor zijn -en zodoende hoeven we ons in 't geheel geen zorgen te maken! We
moeten er nu echter op bedacht zijn, dat wij als ingewijden de betreffende zaak
niet ergens uit laten lekken, en als dit eens zal moeten gebeuren, dan zal dat
met zeer veel voorzichtigheid gepaard moeten gaan!"
53
De oudsten kunnen geen besluit nemen
[1] CHIWAR zegt: "Waarlijk, ik
moet jullie wijsheid prijzen! Wij leven en werken nu al zo lang tesamen en toch
heeft zich nog nooit een gelegenheid voorgedaan om jullie, mijn gezellen, op
een wijze zoals nu te leren kennen. Het verheugt mij dan ook bijzonder dat ik
met jullie ook mensen in plaats van domme tempelknechten in mijn gezelschap
heb. Desalniettemin blijft de verschijning van de timmerman het buitengewoonste
wat ooit, zolang de aarde door mensen bewoond wordt, door menselijke zintuigen
is waargenomen. Daar verzinkt Adam met al zijn duizendjarige belevenissen en
gezichten bij in het niet! Een Henoch kan bij het geestelijke bedelvolk
gerangschikt worden; Abraham, Isaäk en Jacob, Mozes, Aäron en Elia zijn arme
stakkers bij ons vergeleken! Eén dag schenkt ons nu meer wonderbaarlijks en
ongehoords dan alle oer- en aartsvaders ooit beleefd hebben!
[2] Zelf heb ik gisteren en ook al
vandaag op een afstand in 't geheim geobserveerd wat er allemaal in en buiten
het huis van de oude Jozef is gebeurd. Ik zeg je: alleen maar wonderen en nog
eens wonderen! Twee zichtbare volmaakt levende engelen dienen hem! De vrouw van
Faustus was in Kapérnaum en de timmerman wilde haar bij de ochtendmaaltijd
hebben, maar het zou wel bijna vier uur gekost hebben om haar van Kapérnaum naar
Nazareth te brengen. Maar wat gebeurt er? De timmerman wenkt de twee engelen.
Die verdwijnen slechts enige ogenblikken en verplaatsen heel blijmoedig de
mooie Lydia, de vrouw van Faustus, naar Nazareth! - Wat zeggen jullie daarvan?
Dat gaat toch duidelijk boven ons verstand?!"
[3] De OUDSTEN vragen: "Wat heb
je nog meer gezien?"
[4]
CHIWAR zegt: "Jullie kennen de dochter van Jaïrus toch wel en jullie weten
ook dat zij tweemaal is gestorven, en dat zij de tweede maal al een paar dagen
in het graf lag. Maar wat jullie niet weten is, dat deze Sarah, die hemels
mooie dochter van Jaïrus, de vrouw is geworden van Borus! Is het niet
ongelofelijk dat een tweemaal totaal gestorven vrouwelijk wezen, de vrouw van
een man wordt, en dan nog op een manier waarop de aarde nog nooit een huwelijk
heeft meegemaakt?! Toen de zoon van de timmerman haar zegende, zag zij de
hemelen geopend en talloze scharen vervulden de lucht en loofden God omdat Hij
de mensen die eer en genade bewees. Toen het paar door Jezus gezegend was, sloten
de hemelen zich op een zichtbaar teken van de timmerman en alleen de twee
engelen bleven zoals ze voorheen waren, en zoals jullie ze hier in de synagoge
kunnen zien, terwijl ze daar vlakbij de deur staan als twee hemels mooie
jongemannen. Kijk naar hen en zeg of ze ergens anders vandaan kunnen komen dan
alleen maar uit de hemelen!
[5] Als dit allemaal nu zo
wonderbaarlijk is, wat niemand van ons kan ontkennen, waarom zullen we de zoon
van de timmerman dan niet voor iets hogers houden dan een leerling van de
Essenen? Bij mijn weten kan hij die trouwens nooit gezien hebben, omdat hij
nooit uit deze omgeving is weggeweest, behalve een paar keer met zijn vader en
zijn broers naar Jeruzalem en, geloof ik, één keer naar Sidon om daar een huis
te bouwen; maar verder was hij steeds thuis.
[6] Hoewel bekend is dat hij altijd
een stille, teruggetrokken werker was en dat men hem zelfs wat onnozel vond,
weet men toch ook, dat zich vanaf zijn geboorte tot ongeveer zijn twaalfde jaar
heel vreemde dingen bij hem hebben voorgedaan. Zelfs zijn geboorte moet heel
wonderbaarlijk zijn geweest -volgens het verhaal van de Romeinse overste
Cornelius, die mij dat pas kort geleden bij een feestelijke gelegenheid in
Kapérnaum heeft verteld!
[7] Als de zaken er nu zó bij staan,
dan vraag ik toch heel ernstig of men nog moet aarzelen om deze Jezus tenminste
als een zoon van God aan te nemen. Wat hij doet en zoals hij de engelen beveelt
en zij hem op zijn wenken dienen, dat alles geeft toch alle grond voor de
gevolgtrekking, dat achter deze Jezus de volheid van de oergoddelijke geest
moet steken!
{8] Maar als dat zo is -wat zijn daden
en leringen aantonen -dan weet ik werkelijk niet waarom wij voortaan nog de
dode ark blijven aanhangen, terwijl de levende hier handelt en wandelt! Voor de
schijn kunnen wij Voor het volk zelfs blijven wat wij nu zijn, zodat het niet
te veel opvalt, maar in het hart zouden wij allemaal definitief zijn zijde
moeten kiezen!"
[9] De wijze OUDSTE zegt: " Alles
of niets! Want als het goddelijke in hem is, dan zal hij iedere halfbakkenheid
verafschuwen; als het echter niet in hem is, dan is het toch beter bij de ark
te blijven met een levendige herinnering
aan haar vroegere toestand, dan iets aan te nemen waarvan men de oorzaak niet
kent!"
{10} CHIWAR zegt: "Daarom zullen
wij voor jullie de zaak onderzoeken, want voor mij is dat echt niet
nodig. Ik ben op de hoogte en weet heel precies wat ik doe als ik hem
volg."
[II] De OUDSTE zegt: "Denk je dan
dat de tempel geen stappen meer zal doen, als de gemeenten en plaatsen de een
na de ander, als rijpe vruchten van de boom, van haar afvallen? Ik geloof dat
de tempel beslist niet lang op zich zal laten wachten en haar strafpriesters
naar alle plaatsen zal uitzenden! En wee dan de afgevallen mensen, die zullen
met allerhande dingen bitter geplaagd worden! Degenen, die de leer van de wijze
Grieken hebben aangenomen, zou het dan nog beter kunnen vergaan dan de
leerlingen van Jezus. Vooral als zij niet helemaal Jood en nog minder Griek
zijn, en er zich wel van bewust zijn dat zij, of minstens enigen van hen, het
slechte en nu geheel nietszeggende tempelinstituut en haar heilige mysteriën
heel goed door hebben!
[12] Ik zeg jullie: niets zal de
tempeldienaars nu in een grotere, natuurlijk heel geheim gehouden maar voor ons
des te gevaarlijker, onrust brengen -dan het duidelijk profetische gedrag van
Jezus en zijn leerlingen! En zo'n onrust zal alle satansstreken oproepen om een
leer te vernietigen, die het voorzien heeft op de ondergang van de tempel.
[13] Of hebben jullie vorig jaar niet
gezien wat de tempeldienaars met een Griek gedaan hebben, die aan de mensen
vertelde dat men in de tempel nu ook Romeins zilver en goudgeld als offergeld
aannam, terwijl behalve de munt van Aäron nooit ander geld aangenomen mag
worden? Wel, men lokte hem met beloftes over winst in de tempel en toen men hem
op deze slinkse manier in de tempel vast had, werd hij meteen op een manier om
het leven gebracht, die niet eerder in de kronieken is voorgekomen! -Daarom
moet grote voorzichtigheid betracht worden! Wij hebben de keus tussen helemaal
Grieken worden en ons dan pas met lichaam en ziel bij de leerlingen van Jezus
aansluiten, of blijven wat wij zijn, want aan halfbakkenheid hebben wij
niets!"
[14] CHIWAR zegt: "Je hebt gelijk
in zoverre het de wereldse voorzichtigheid vereist. Maat: onder ons van man
tot man gezegd: Als deze schijnbare timmerman echt de beloofde Messias en dus
-zoals David Hem in diepste eerbied noemt -Jehova Zelf is, moeten wij ook dan
nog langs slinkse wegen Zijn leerlingen worden? Is het dan niet beter om ons
meteen onder Zijn hemelse vanen te scharen en ons niet door de streken van
satan te laten afschrikken? Wij kunnen door Hem toch geheel verzekerd zijn van
het eeuwige leven, gesteld dat wij dit weinig zeggende, armzalige aardse leven,
dat toch al erg kort duurt, er bij in zouden schieten?!"
[15] Bij dit voorstel van Chiwar
houden allen de adem in en weten niet meer wat zij nu moeten doen.
54
De raad van de engelen aan de tempeldienaars
[I] Nu komen de twee ENGELEN naar hen
toe en zeggen: "Chiwar van zijn kant heeft goed gesproken en, oudste, jij
hebt gelijk met te zeggen dat men helemaal voor God zou moeten zijn, omdat God
iedere halfheid verafschuwt! Maar wij zeggen jullie als Zijn getuigen uit de
hemelen: Wees niet bang voor degenen, die je ziel niet kunnen deren, maar vrees
veel meer Hem, die Heer is over alle leven in de hemel en op aarde! Zonder Hem
is er geen leven noch in de hemel noch op aarde! Laat je daarom door ons, Zijn
waarachtige getuigen uit de hemelen, raden om dat te doen wat vriend Chiwar
jullie heeft aangeraden."
[2] De OUDSTE zegt: "Vriendelijke
jongemannen, wie zijn jullie dan dat jullie jezelf tegenover ons 'getuigen uit
de hemelen' noemen?"’
[3] De BEIDEN zeggen: "Vraag dat
aan Chiwar, die ons Faustus' vrouw uit Kapérnaum heeft zien halen, en hij zal
jullie zeggen wie wij zijn!"
[4] De OUDSTE zegt: "In dat geval
houden alle bedenkingen op, de tempel moet de rug toegekeerd worden!"
[5] De BEIDEN zeggen: "Niet op
die manier, beste vrienden, want de Heer is, in alles rechtvaardig! Als jullie
in je hart Hem toegedaan zijn, dat in je leven toepassen, en geloven dat alleen
door Hem de Schrift vervuld wordt en voor het grootste deel al vervuld is, dan
doe je genoeg. Maar blijf verder die je bent, opdat de dienaren der wereld en
des duivels, waarmee de tempel volgepropt zit, niet voortijdig gewekt worden!
Leer het volk Mozes en de profeten, en houd je aan de ware geboden van God.
Maar houd je aan de wereldse voorschriften van de tempel alsof ze niet
bestonden, dan zullen jullie daardoor net zo goed Zijn leerlingen zijn als
degenen, die Hij uit de vissers geroepen en uitgekozen heeft. "
[6] Over twee dagen zullen jullie
echter een nieuwe overste uit Jeruzalem krijgen, die in het begin zeer de
tempel zal aanhangen. Later zal er heel goed met hem te schipperen zijn en hij
zal voor geld uitzondering op uitzondering toestaan, want zijn eigen geloof aan
de tempel is nog niet zo groot als een zonnestofje en zodoende zullen jullie
daar niet veel moeite mee hebben. Jaïrus is stil gaan leven en woont bij zijn
schoonzoon in huls. Zeg echter mets aan de nieuwe overste over al het
wonderbaarlijke dat hier heeft plaats gevonden!"
[7] CHIWAR zegt heel eerbiedig:
"Dienaren van God uit het rijk van het licht en het eeuwige leven! De raad
die jullie ons volgens de genade van de Heer hebben gegeven is heel goed uit te
voeren, maar voor mijzelf zou Ik het toch iets beter willen hebben! Wat vinden
jullie ervan als ik zelf, als leerling, mij geheel bij de leerlingen aan zou
sluiten?"
[8] De BEIDEN zeggen: "leder mens
op aarde is vrij en kan doen wat hij wil, en geloven en zeggen wat hij wil;
maar als iemand, zoals jullie nu, uit de hemelen de genade geschonken wordt om
een raad te krijgen, doet hij er goed aan als hij die opvolgt. De leerlingen,
die nu steeds bij de Heer zijn, zullen nog tijden van grote verzoeking
meemaken, waarin zij zich ook in het
vuur geestelijk staande zullen moeten houden, en dan zullen velen zwak worden
en afvallen! Jullie zullen het echter gemakkelijker hebben en in alle rust
datgene kunnen bereiken, wat de leerlingen in grote angst en onder vervolging
bereiken zullen! Chiwar, je kunt nu doen wat je wilt, maar voor jou is het
beter als je op je post blijft."
[9] CHIWAR zegt: " Ja, ik zal
blijven, maar zolang de Heer hier nog zijn zal, zou ik toch graag in zijn
omgeving verblijven en nog veel van Hem horen en zien! Kan ik dat soms ook
beter niet doen?"
[10] De BEIDEN zeggen: " Ach, dat
kun je wel, hoewel de Heer hier niet veel zal zeggen en nog minder iets
bijzonders zal doen, omdat de mensen hier bijna zonder geloof zijn en denken
dat de Heer een tovenaar is. Maar jullie zullen voldoende gelegenheid hebben om
deze mensen stukje bij beetje op te voeden, waarvoor de Heer je het loon niet
onthouden zal. Vandaag tegen de avond zal Roban ook weer bij jullie komen en
belangrijke getuigenissen ten gunste van Jezus, de Heer, voor je meebrengen en
je zult aan hem een zeer verstandige en wijze leider hebben, want Roban is een
van de grootste geesten onder jullie." - Na deze woorden verwijderen de
beide engelen zich en voegen zich weer bij ons gezelschap.
55
Volk en bestuur
[1] Dan vraagt Cyrenius aan Mij of het
soms nuttig zou zijn om deze volgens hem geheel bekeerde Farizeeën, oudsten,
levieten en schriftgeleerden te ontheffen van de strenge wetten die hij hen
had opgelegd.
[2] IK zeg: "Men moet, als men
het recht heeft om wetten uit te vaardigen, nooit te voorbarig een nieuwe wet
uitvaardigen! Is er echter een wet, dan moet men nog minder snel zijn om de
gegeven wet op te heffen, want het advies van de raad van wijzen moet het
juiste aangeven. Kijk, als je een nieuwe wet geeft, zul je je al diegenen tot
vijand maken voor wie de wet geldt. Hef je echter daarna de wet op, dan zal
niemand je daarvoor dankbaar zijn, maar men zal je van zwakheid betichten en
zegevierend zeggen: 'Dat is een tiran! Nu hij de overmacht van zijn vijanden
ziet, zou hij graag door het plotseling opheffen van de harde wet weer bij het
volk in de gunst willen komen! Maar hij zal weinig vrienden bij het volk
vinden, want wie eenmaal een tiran is, is het de tweede keer dat hij aan de
macht komt dubbel zo erg!'
[3] Daarom is het beter een gegeven
wet te handhaven, dan deze snel weer op te heffen. In plaats daarvan kan men de
wet welongemerkt buiten werking stellen en bij overtredingen consideratie
toepassen en niet te streng oordelen. Als er dan een andere bestuurder komt,
heeft hij de vrijheid om de nagelaten wetten van zijn voorganger helemaal op te
heffen en overeenkomstig de geest van het volk te vervangen door mildere.
Alleen in het geval dat men je er om zou smeken, kun je wel het strengste deel
van een eenmaal gegeven wet te niet doen, maar altijd met het voorbehoud dat de
wet di rekt weer in alle strengheid toegepast wordt, als er zich tekenen voordoen
die aangeven dat men doorgaat met het benadelen van de door de wet beoogde
goede zaak!
[4] Kijk, op die verstandige manier
moet iedere bestuurder de hem toevertrouwde volken leiden, als hij voorspoedig
regeren wil! Een lauwe en nalatige bestuurder zal het echter spoedig betreuren
als hij, door te grote toegevendheid, zich de volken boven het hoofd laat
groeien!
[5] Want de volken gedragen zich
tegenover hun regeerders als kinderen tegenover hun ouders. Strenge en tevens wijze
ouders zullen ook goede, gehoorzame en behulpzame kinderen hebben, die hun
ouders zullen liefhebben en eren. Terwijl daarentegen bij toegeeflijke ouders
de kinderen hen maar al te gauw boven het hoofd zullen groeien en uiteindelijk
uit huis zullen jagen of zetten.
[6] Liefde met ernst en wijsheid is
een eeuwige wet; wie daarnaar handelt doet geen misstap, en de vruchten daarvan
zullen goed en heerlijk smaken. Heb je Mij helemaal begrepen?"
[7] CYRENIUS zegt: "Ja Heer,
volkomen en zo was het in de wereld altijd al. Een te goede toegeeflijke
bestuurder is gauw klaar met regeren, maar ook een te despotisch strenge blijft
zelden lang. Ik meen, ongeveer midden tussen die beiden bevindt zich de
wijsheid, het geluk en de daarbij behorende duurzame bestendigheid!?"
[8] IK zeg: " Ja, ja, zo is het:
in het midden, zoals Ik je heb laten zien! Nu gaan we echter weer naar huis,
want het is al ver in de middag!"
[9] CORNELIUS vraagt: "Maar Heer,
blijven die oude burgers hier nu zitten slapen? Deze mensen zouden toch ook
thuis die loffelijke manier van sabbatvieren kunnen toepassen, zodat ze door
hun geweldige gesnurk niet de aanwezigen zouden storen! Want het is niet om aan
te horen zoals deze mensen snurken, -een verschijnsel dat mij in hoge mate
onaangenaam is! Ik kan veelongemak verdragen, maar het snurken van een slapende
kan me in een soort vertwijfeling brengen!"
[10] IK zeg: "Nou, nou, houd daar
maar over op! Zolang ze snurken begaan ze geen zonde! Het is goed dat ze nu
snurken, want als ze wakker geweest zouden zijn, hadden ze veel gehoord dat hen
zeer geërgerd zou hebben, en dat zou niet goed geweest zijn! Omdat ze echter
vast geslapen h.ebben, hebben ze van al het voorgevallene niets gehoord en
gezien, en zich daarom ook niet geërgerd, en kijk, dat is goed! Maar nu gaan
wij, en laten deze lieden slapen!"
[11] Toen begonnen wij ons in de
richting van de deur te bewegen, maar de Fanzeeën en OUDSTEN snelden naar de
deur, die voor de helft geopend was, en deden vlug de grote deur helemaal open
en zeiden: "Heer, er staat geschreven:. 'Verhoog de deuren en verbreed de
poorten, opdat de koning der ere binnenkome! Wie is echter die koning? Het is
Jehova Zebaoth! Alleen Hem zij alle lof, alle eer en alle prijs van eeuwigheid
tot eeuwigheid!"
[12] En CYRENIUS zegt met een
vriendelijk gezicht: " Ja, zo is het en moet het eeuwig blijven! De Heer
zij steeds met jullie!"
[13] En ZIJ roepen: "En met uw
geest, opdat u ons net als Hij, genadig zou mogen zijn! Want tot op heden
drukten uw wetten zwaar op ons, erger dan de dood. Maar omdat wij nu zelf
onvoorwaardelijk Zijn leerlingen zijn geworden en ons uw wetten nu zelf
opleggen, bestaan uw harde wetten haast niet meer voor ons. Wij danken u zelfs
voor deze wetten, want zonder die zouden wij gemakkelijk verraders van deze
allerheiligste zaak hebben kunnen worden! Daarom vragen wij u ook niet meer om
opheffing van de uitgevaardigde strenge wetten, want wij zelf, die net als u
denken, geloven en handelen, heffen deze juist door ons persoonlijk handelen,
voor alle tijden der tijden tot op het laatste streepje op!"
[14] CYRENIUS zegt: "Op die wijze
is de wet ook door mij voor jullie opgeheven, en ik hoop beslist dat ik deze
strenge wet voor jullie nooit behoef te vernieuwen. Laat je daarom nooit op een
dwaalspoor brengen en houd je streng aan wat de beide engelen jullie hebben
aangeraden, dan zullen wij de beste vrienden in God de Heer blijven, en mijn
regering zal jullie niet zwaar vallen! En mocht bij de nieuwe overste van
jullie scholen blijken, dat hij jullie als voorheen zou willen vervolgen omdat
jullie vrienden van Jezus, de eeuwige Heer, en tevens vrienden van de jullie
goedgezinde Romeinen zijn, dan zullen jullie Mij wel weten te vinden, -en dan
zullen die maatregelen wel genomen worden, die jullie lichamelijke en vooral
geestelijke rechten het best zullen beschermen! En nu zeg ik nogmaals: De Heer
zij met jullie!"
[15] En ZIJ roepen allemaal weer:
"En voor eeuwig met uw geest!"
[16] Dan buigen ze allemaal diep voor
ons en wij passeren de wijdgeopende deur en gaan naar huis, waar een goed maal
op ons wacht, bestaande uit brood, wijn en allerlei zoete en rijpe vruchten.
Wij zetten ons aan de tafels, danken en eten op ons gemak wat op de tafels
aanwezig is, - blijven echter tevens tot zonsondergang aan tafel zitten onder
het houden van allerlei verheffende toespraken en gesprekken.
56
Verslag van Roban en Kisjonah
[I] Na zonsondergang arriveert Roban,
begeleid door Kisjonah uit Kis, bij Mijn huis en groet van verre al iedereen
die hij tegenkomt. Kisjonah snelt met open armen naar Mij toe, begroet met
tranen in de ogen Mij als eerste heel hartelijk en begroet dan na een poosje
pas zijn dochter , die allang zijn hand vast hield en deze met kussen
overdekte. Aldus begroet hij ook zijn schoonzoon Cornelius, en pas als hij
verneemt dat de naast Mij zittende luisterrijke Romein opperstadhouder Cyrenius
is, vraagt hij hem om vergeving dat hij hem over het hoofd gezien heeft!
[2] Maar CYRENIUS grijpt ontroerd
Kisjonah's hand, drukt die aan zijn borst en zegt luid: " Jij moet niet
mij, maar ik moet jou om vergeving vragen dat ik je niet eerder begroet heb;
maar mijn verontschuldiging is, dat ik je niet persoonlijk kende! Want behalve
aan de Heer Jezus, die natuurlijk alleen alle lof en alle eer toekomt, ben ik
ook jou, trouwe rechtschapen man, nooit eindigende dank verschuldigd, want
onder alle mensen van die streek heb jij beslist het meeste er toe bijgedragen
dat ik uit een moeilijke situatie gered werd, die mij anders zeker het leven
zou hebben gekost! Het doet me werkelijk. heel veel genoegen om jou, mijn zeer
gewaardeerde vriend, nu persoonlijk te leren kennen.
[3] Kisjonah is nu weer helemaal
gelukkig en vertelt ons veel over wat hij in de tussentijd heeft beleefd, en
vertelt ons daarna ook hoe hij met de rechtschapen oude Roban, Sichar bezocht
heeft en daar met Jonaël, Jaïruth en heel veel met Archiël gesproken heeft, die
nu heel gewoon als mens leefde en werkte, zodat een vreemde er in de verste
verte niet aan zou denken dat hij een puur geestelijk wezen was.
[4] Zo had hij ook dokter Joram en
zijn wondervolle heerlijke huis benevens zijn lieve vrouw bezocht en van beiden
buitengewone wonderlijke dingen gehoord. Roban was bij alles geheeloor en oog
geweest en had zich Over alles grenzeloos verwonderd. Op de momenten dat hij
heel diep onder de indruk was, had hij steeds bij zichzelf gezegd: "Ja,
ja, bloed en leven voor de goddelijke meester uit Nazareth! Want Hij kan geen
mens, maar Hij moet God Zelf zijn, anders zou Hij zulke dingen niet kunnen
doen!"
[5] Terwijl Kisjonah dit nog aan het
vertellen is, komt ROBAN naar Mij toe en zegt alleen maar: "Heer, ik ben
de uwe, en geen macht behalve Uw wil alleen kan mij van U scheiden!"
[6] IK zeg: "Ik heb vooruit wel
geweten dat jij een van de Mijnen zou worden; maar je weet nog niet dat nu ook
al je broeders en ambtgenoten tot de Mijnen behoren, zonder daarom op te houden
voor de wereld datgene te zijn, wat ze eerder waren. Op dezelfde wijze zul ook
jij voorlopig blijven wat je was, en wel net zo lang tot de nieuwe
schooloverste, die overmorgen het ambt van Jaïrus zal overnemen, wat ingewerkt
is.
[7] Maar je broeders zullen je alles
wel uitleggen wat je moet doen en zeggen, en hoe je je moet gedragen tegenover
de nieuwe overste. Hij zal in het begin weliswaar als een nieuwe bezem gaan
vegen, maar binnen een half jaar zullen jullie voor wat geld alles met hem
kunnen doen, want hij gelooft niet aan de tempel, maar voorlopig alleen aan het
geld, later zal hij wel in staat zijn om in iets beters te geloven. - Ga nu
echter naar je broeders en vertel hen alles wat je gezien en gehoord
hebt!"
[8] Na Mijn woorden neemt ROBAN
afscheid van Kisjonah, hem dankend voor al het goede dat hij hem bewezen heeft
en zegt dan: "Ik geloof niet dat er op de wereld nog veel Kisjonah's te
vinden zullen zijn! Daarom ben jij de enige die mijn hart geraakt en gevonden
heeft! De Heer zegene je voor alles wat je aan goeds aan mij en duizend anderen
bewezen hebt!" - Na deze woorden buigt hij diep voor ons en gaat vlug naar
zijn broeders, die vandaag nog in de synagoge bijeen zijn - echter zonder de
slapenden, die kort na ons vertrek uit de synagoge verwijderd werden. Hij wordt
verrassend vriendelijk ontvangen, en zij vertellen elkaar vrolijk en opgewekt
onder veel verbaasde uitroepen alles wat zij beleefd, gehoord en gezien hebben.
[9] Wij zijn echter ook goed
gehumeurd, want Kisjonah kwam niet met lege handen, maar vergezeld van een
aantal vol beladen lastdieren met hun begeleiders, en bracht wijn, meel, kaas,
brood, honing en een grote hoeveelheid uitgelezen gerookte vissen mee, zodat
moeder Maria nauwelijks plaats had om al het meegebrachte op te bergen.
[10] Daarom werd aan een buurman
gevraagd het overschot zorgzaam in zijn grote provisiekamer op te slaan, wat
hij ook deed, hoewel dat niet zozeer uit vriendelijkheid was. Hij was altijd al
een hebzuchtige vrek. Maar omdat Kisjonah hem nu een paar goudstukken voor zijn
moeite en behulpzaamheid beloofde en gaf, werd hij meteen goed gestemd en
buitengewoon gedienstig. Bij het dragen van de zakken stootte hij echter, omdat
het al behoorlijk schemerig was geworden, een keer hard tegen leerling
JOHANNES. Die zei tegen hem: "Vriend, wees wat voorzichtiger in je
betaalde ijver, anders veroorzaak je voor jezelf en anderen schade! Het zou
goed voor je zijn als je voor het Godsrijk, dat zo dichtbij je is gekomen, zo
ijverig zou zijn als voor die twee ellendige goudstukken, en daarbij zou je je
aan niemand stoten! O die grote blindheid, die het allerhoogste nooit kan en
wil herkennen!"
[11] Maar de buurman liet zich niet afleiden,
deed zijn afgesproken werk en bekommerde zich verder om niets.
[12] Toen vroeg JOHANNES: "Heer,
hoe is het mogelijk, dat een mens zoveel stompzinnigheid in zijn lichaam en
ziel kan hebben?"
[13] IK zeg: "Laat hem gaan! Van
dat soort zijn er nu vele duizenden in het Joodse land, zij zijn botter en
eigenzinniger dan een ezel! Daarom krijgen zij ook slechts het loon van een
ezel!"
[14] Dit veroorzaakte enig gelach bij
het gezelschap, hetgeen nog aangewakkerd werd door Philopold met zijn rake
opmerkingen, waarmee hij aantoonde dat een mens meestal alles beter ziet dan nu
juist datgene waar hij met zijn neus bovenop zit! En iedereen bewonderde zijn
buitengewone welsprekendheid.
[15] Maar na dit voorval stonden wij
van de tafel op en begaven ons weldra ter ruste.
57
Een hulsglobe (*)
((*) "Hulsglobe"
(Hülsenglobe) is de naam voor de groepering van tientallen millioenen maal
tientallen millioenen zonnen, die zich als centrale zonnen van de eerste,
tweede, derde en vierde klasse tesamen met de talloos vele planetaire zonnen,
zoals die van onze aarde er een is, allen in grote uitgestrekte banen om één
gemeenschappelijk, onmetelijk groot middelpunt bewegen, dat bestaat uit een
bijna eindeloos grote hoofdmiddenzon. -Ontelbaar veel van zulke hulsglobes, die
in voor mensen ondenkbare grote afstanden van elkaar verwijderd zijn en de
eeuwige oneindige ruimte vullen, heten als geheel "De grote
wereldmens". -Deze aantekening is bedoeld om de ochtendlijke mededeling
van de twee engelen aan Jezus, de Heer van de oneindigheid, beter te verstaan.
Jacob Lorber.)
[1] Ieder zocht nu zijn rustplaats op
en sliep tot diep in de ochtend. Ik rustte ook en sliep een paar uur. De beide
engelen waren 's nachts echter bezig met het besturen van de werelden en bij
zonsopgang waren zij al weer bij ons, kwamen naar Mij toe, dankten en zeiden:
"Heer, tot in alle uithoeken van de grote wereldmens is alles in orde. De
hoofdmiddenzonnen staan onwrikbaar op hun plaatsen en hun omwentelingen zijn
regelmatig, de banen van de secundaire middenzonnen wijken niet af, de banen
van de derde klasse middenzonnen om de tweede zijn ook helemaal in orde, zo ook
de middenzonnen van de vierde klasse met hun ongeveer tienmaal honderdduizend
planetaire zonnen, - zoals U, o Heer, vanaf het oerbegin dat bepaald heeft!
Omdat de talloos vele planetaire zonnen met hun kleine meestal donkere planeten
en manen toch afhankelijk zijn van het stelsel der grote leidzonnen, is in deze
onder ons toezicht geplaatste hulsglobe alles in volmaakte orde, en wij mogen
daarom hier weer een schitterende dag doorbrengen bij U, heilige Vader, en bij
Uw ons zo dierbare kinderen!"
[2] IK zeg: "Heel goed, gebruik
echter iedere minuut ten volle voor allerlei nuttige lessen, want Mijn kinderen
hebben die nog erg nodig!"
[3] De beide engelen verwijderen zich
nu heel blij en overgelukkig en begroeten Maria en vervolgens de leerlingen,
Cyrenius, Cornelius, Faustus, Jaïrus, Kisjonah en Borus. Maar Cyrenius, die
iets over de vele zonnen hoorde, vraagt de beiden meteen over wat voor zonnen zij
met Mij gesproken hadden, omdat hij slechts één zon kent.
[4] De BEIDEN zeggen zeer liefdevol:
"Beste vriend en broeder in de Heer, wens niet datgene te weten wat je nu
onmogelijk kunt begrijpen, en waar het heil van je zielook helemaal niet van
afhangt. Dat, wat wij met de Heer besproken hebben zou je doden, als je het in
die mate zou begrijpen en inzien als wij het verstaan en altijd moeten inzien.
Want al de sterren die jij tijdens een mooie nacht ziet en nog vele andere, die
jouw oog vanwege hun te grote afstand van hier uit niet kan zien, zijn louter
zonnewerelden met een voor jouw verstand onmeetbare grootte. De ene zon, die
jij ziet, is een van de kleinste planetaire zonnen; maar toch is ze al meer dan
duizendmaal duizend keer groter dan deze aarde. Stel je je dan eens een vierde
klasse middenzon voor, waaromheen minstens tienmaal honderdduizend van zulke
planetaire zonnen in grote kringen samen met hun planeten of lichtloze kleine
aarden, zoals de door jullie bewoonde er een is, hun banen trekken! De omtrek
van zo'n middenzon alleen, is al zo groot als duizendmaal de som van alle
omtrekken van de planetaire zonnen en hun bijbehorende aarden en manen. - Zeg
eens, vriend, kun je je wel een voorstelling van die grootte maken?"
[5] CYRENIUS zegt: "Lieflijke
dienaren van God, vertel mij daarover verder niets meer, want het begint mij te
duizelen! Wie zou dat ooit hebben kunnen dromen? En jullie kunnen dat allemaal
zo gezegd in één blik overzien? Wat een macht en diepe goddelijke wijsheid
moeten jullie bezitten! Maar omdat ik zo weetgierig ben, vertel me dan nog heel
in het algemeen wat er zich eigenlijk op de eindeloos vele en eindeloos grote
zonnen bevindt!?"
[6] De BEIDEN zeggen: "Wat je op
aarde ziet, kun je veel edeler en vaak ook reusachtig veel groter op een grote
zonnewereld vinden. Mensen, dieren en allerlei soorten planten zijn daar net
als hier, daarbij zijn er zeer grote en onbeschrijflijk prachtige woonhuizen,
waarbij vergeleken de tempel van Jeruzalem en het paleis van de keizer in Rome
heel miserabele slakkehuisjes zijn, en overal is deze Ene alleen maar de Heer
en de eeuwige Voortdurende Schepper!"
58
De omgang van de aardse mens met de hemelse Vader
[1] Als hij dit hoort wordt CYRENIUS
met grote eerbied vervuld en zegt: "Vrienden en dienaren des Heren, nu
weet ik pas wie de Heer is, en wie ik ben! Ik ben totaal niets en Hij is
eindeloos alles! Alleen begrijp ik onze menselijke vermetelheid niet, dat wij
zo onbekommerd met Hem kunnen spreken alsof Hij onze gelijke zou zijn!"
[2] De beide ENGELEN zeggen: "Zo
wil Hij het Zelf, want de kinderen hebben altijd al het recht om naar hartelust
met de Vader te spreken! Praat daarom niet over domme dingen en omstandigheden,
want aan jou ligt het niet dat je een mens bent, maar alleen aan Hem, die jou zo,
zoals je bent, uit Zich Zelf heeft geschapen en Zich daarbij door niemand heeft
laten raden dan alleen door Zichzelf. Hoe zou Hij dan ook iets aan een ander
dan slechts Zich Zelf hebben kunnen vragen, terwijl er buiten Hem geen enkel
wezen in de gehele oneindigheid bestond?!
[3] Als je dus met Hem spreekt als met
je gelijke, doe je daar heel goed aan, want God heeft niemand buiten Zichzelf
waarmee Hij zou kunnen spreken. Maar Zijn schepselen, die uit Hem zijn
voortgekomen, zijn zó vrij, dat ze nu met God kunnen spreken en God met hen
spreekt, als de ene mens met de andere, en daarom is het volkomen juist, dat
jij met Hem spreekt als met je gelijke; want het schepsel is zijn Schepper
waard en de Schepper Zijn schepsel.
[4] leder schepsel is een getuigenis
van de almacht, wijsheid en liefde van God. Zonder Zijn macht is ook de
machtigste geest niet in staat om uit zichzelf iets te scheppen; dat kan
slechts God! Maar omdat ieder schepsel een getuigenis is van de goddelijke
almacht, wijsheid en liefde, waarom zou het dan niet zijn schepper waard zijn?
-Begrijp je dat?"
[5] CYRENIUS zegt: "O
buitengewoon wijze dienaren van de almachtige God hoe helder en bezonnen zijn
jullie zeer wijze lessen! Ja, zo is het! De mens hoeft zich echt niet te
schamen voor wat hij is, want hij is het waarste meesterwerk van de schepper,
als hij volgens de in vrijheid aanvaarde wil van God leeft. Maar als een mens
tegen de wil van God handelt, dan geloof ik dat hij zichzelf verknoeit en niet
meer voldoet aan datgene wat hij in den beginne was en eeuwig zijn en blijven
moet.
[6] Zo moet dan de zonde een handeling
zijn tegen de oorspronkelijke orde van God, waardoor de mens zelf, als schepper
van het in hem tot ontwikkeling komende deel, zijn eigen aan-God-gelijk-moeten-wordende
natuur verprutst en daardoor zichzelf onwaardig maakt om een schepsel van de
eeuwige almachtige Meester te zijn!"
[7] De ENGELEN zeggen: "Daar heb
je helemaal gelijk in! Ieder mens blijft in zoverre wel een waardig meesterwerk
van God, omdat hij door zijn vorm, deugdelijkheid, kunde en levende vrijheid In
zekere zin een echte machine is, waarin de geest zich vrij en levend kan uiten.
[8] Maar voor wat betreft de
noodzakelijkerwijs aan hemzelf overgelaten morele ontwikkeling van zijn hart en
zijn ziel, kan hij zich zelf verlagen tot een gedrocht uit de hel en juist de
grootste zonde begaan, door In zichzelf het grootste meesterwerk van God om te
vormen tot een erbarmelijk God onwaardig knoeiwerk, waarop het dan God Zelf
veel moeite kost en een onbegrijpelijk geduld om van het verknoeide werk weer
een meesterwerk te maken.
[9] Vanwege het onnoemelijk grote
aantal werken, dat zichzelf verprutst heeft, is nu juist de Meester Zelf
ditmaal In deze wereld gekomen om die werken voor alle tijden der tijden in
orde te maken! Maar de werken zullen zich ook in 't vervolg blijven bederven,
daarom zal Hij op deze wereld een nieuw instituut vestigen, waarin alle
bedorven werken zich zelf in orde kunnen maken. Maar wie uit vrije wil geen
gebruik van dit instituut zal willen maken, blijft eeuwig bedorven, tenzij zijn
wil zich ooit zal veranderen! Begrijp je dat?"
[10] CYRENIUS zegt: "Dat begrijp
ik ook helemaal en juist daarom denk ik dat men de mensen door geselecteerde,
maar strenge wetten moet aansporen om van het instituut zoveel mogelijk gebruik
te maken!"
[II] De ENGELEN zeggen: "Dat zal
wel gebeuren, maar.het zal de mensheid weinig baten, want alleen dat wat de
mens vrij uit zichzelf doet baat de mens. Al het andere brengt hem veel schade
toe.
[12] Want als de mens door de een of
andere dwang van buitenaf of van binnenuit volmaakt zou kunnen worden, dan
zouden wij meer dan genoeg macht hebben om alle mensen zo te binden en te
dwingen, dat zij onmogelijk ooit tegen welke wet dan ook zouden kunnen
Ingaan! Maar daardoor zouden wij van de in alle vrijhield volledig
aan-God-gelijk-moeten-wordende mens slechts een stomme levende machine maken,
die zich zelf net zo weinig ooit zou kunnen opwerken tot doelmatige vrije
bezigheid -als het zo scherp mogelijke zwaard der gerechtigheid dat met door
een geoefende hand wordt vastgehouden!
[13] Daaruit kun je al heel duidelijk
zien, dat het met wat voor dwang dan ook niet gaat. Het gaat alleen door de
ware leer en vervolgens door in vrije zelfbeschikking te handelen en te
wandelen volgens de gehoorde leer, die overal aan iedereen de goed verlichte
weg van de goddelijke orde openbaart. - Begrijp je dit ook?"
59
De menselijke leerschool
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, dat
begrijp ik jammer genoeg ook, want ik zie daar weinig goeds uit voortkomen!
Waar zijn de mensen en hoeveel zijn het er, die in staat zouden zijn om ook
maar één les in zich op te nemen en te begrijpen? En hoeveel zijn er dan, zelfs
uit het aantal dat het onderricht gevolgd heeft, die een zodanig sterke wil
hebben, dat ze de ontvangen en goed begrepen leer volledig in de daad kunnen
omzetten? Ik wed om alles, dat er op de duizend ingewijden, maar tien te vinden
zijn, die de echte wil en ook de benodigde moed bezitten om – vooral onder
fanatieke bijgelovige volksmassa's -de gehoorde en goed begrepen leer uit te
voeren! Want wat zouden ze er aan hebben om de leer van de eeuwige zuivere
waarheid uit te voeren, als ze dan de volgende dag al door de zelfzuchtige en
onmenselijke fanatici op de pijnlijkste manier gewurgd worden?!
[2] Jullie zijn weliswaar oneindig
wijze en machtige dienaren van de allerhoogste, maar in dit geval zeg ik als
ervaren staatsman: Helemaal zonder enige dwang zal deze waarachtig goddelijke
levensleer nooit makkelijk aanvaard worden! Op z'n minst moet het ergste
fanatieke bijgeloof met de grootst mogelijke pressie verdrongen worden, anders
zou het eeuwig jammer zijn om haar ook maar een dagreis van hier uit te dragen!
[3] Hier geloven wij natuurlijk
ongetwijfeld rotsvast in de zuivere eeuwige waarheid, die ons zo rijkelijk
geopenbaard wordt, maar toch is hier enige dwang, Want jullie beiden, en de
Heer met zijn daden, zijn nu juist ook niet zulke geringe dwangmiddelen, zonder
welke hier niet zo'n duizend toehoorders en volgers van de leer bij elkaar
zouden zijn, Maar als dit zeer opmerkelijke dwangmiddel nog steeds geen dode
machines van ons gemaakt heeft, zoals dit verweer voldoende laat zien, dan zou
een uiterlijk dwangmiddel de mensen, die zich in de toekomst moeten omvormen
tot echte kinderen van God, ook niet al te veel kwaad doen!"
[4] De beide ENGELEN zeggen: "Je
hebt in één opzicht zeker gelijk, en uiterlijke dwangmiddelen zullen ook niet
achterwege blijven, maar daarnaast zul je ook tot de overtuiging komen, dat een
uiterlijke dwang eigenlijk nog slechter is dan een onzichtbare innerlijke! Want
satan bedient zich ook van de uiterlijke dwang om het kwade bijgeloof in stand
te houden, Als wij ons echter bij de uitbreiding van de hemelse leer ook van de
snode middelen van de satan bedienen en op die wijze in zijn voetspoor treden,
dan is de vraag -Wat kunnen wij daarmee voor het eeuwige heil van de mens
winnen?
[5] Met vuur, zwaard en veel
bloedvergieten heeft het kwade bijgeloof zich nog altijd de weg en de toegang
tot de wereld verschaft, maar als het zuivere woord van God zich nu ook op die
manier toegang zou verschaffen, zou dan ooit een mens, die met een beetje geest
begenadigd is, het als een woord van vrede van God uit de hemel kunnen
herkennen? Zou hij niet moeten zeggen: 'God, is het voor U dan niet voldoende
dat de mensheid vreselijk door de satan geplaagd wordt en moet U, Almachtige,
nu óók nog op satanische manier de arme en zwakke mensen benaderen?'
[6] Zie eens, beste vriend en broeder,
hoe ongerijmd het zou zijn als God de Heer Zich voor de uitbreiding van Zijn
leer onder de mensen, terwille van hun eeuwig heil Zich ooit van zulke middelen
zou willen bedienen, terwijl de hel zich daar altijd al van heeft bediend om
haar harde vruchten en spijzen bij de mensen in de wereld te produceren!
[7] Ja, eens zullen er jammer genoeg
tijden komen, waarin men de verontreinigde leer van Jezus de Heer te vuur en te
zwaard aan de volkeren zal prediken, maar dat zal een grote ramp voor de mensen
zijn! - Begrijp je dat?"
[8] CYRENIUS zegt: "Dat begrijp
ik tot mijn spijt ook en toch vraag ik of zulke geheel uiterlijke rampen door
de almachtige hemelen met voorkomen kunnen worden en waarom trouwens de boze
ooit eenmaal volledige toegang tot deze wereld moest of mocht gegeven worden!'
[9] De BEIDEN zeggen: "Beste
vriend en broeder, als je enige wijsheid hebt oordeel dan zelf of er zonder een
tégen ooit een vóór kan zijn! Waar is ooit een mens zonder strijd een held
geworden? Zou het ooit bij de mensen tot vechten gekomen zijn als er bij hen
alleen maar vrome lammetjes zouden zijn geweest? Of zou jij ooit je kracht uit
kunnen proberen als er geen voorwerpen waren, die jouw kracht kunnen weerstaan?
Zou er ooit een bóven kunnen zijn als er geen benéden was? Of zou je iemand
iets goeds kunnen doen, als er nooit iemand je hulp nodig had? Wat is dan een
goede daad, als niemand daar behoefte aan heeft? Of zou je een alwetende ooit
iets kunnen leren, dat hij eerder niet reeds wist?
[10] Kijk, in een wereld waar een mens
zich zelf moet vormen tot een waar kind van God moet hem ook alle mogelijke
goede en kwade gelegenheid ten dienste staan om de leer van God volledig uit te
kunnen proberen!
[11] Het moet warm en koud zijn, opdat
de rijke gelegenheid krijgt om zijn arme en naakte broeder van kleren te
voorzien, Zo ook moeten er armen zijn, opdat de rijken zich ook in de
barmhartigheid en de armen zich in de dankbaarheid kunnen oefenen, Evenzo
moeten er sterken en zwakken zijn, om de sterken gelegenheid te geven de
zwakken te ondersteunen en om de zwakken in de deemoed van hun harten te laten
erkennen dat zij zwak zijn, Zo moeten er in zeker opzicht ook dommen en wijzen
zijn, omdat het licht van de wijzen anders voor mets zou zijn! [12] Als er geen
slechten waren, waaraan zou de goede dan kunnen afmeten of, en in hoeverre hij
werkelijk goed was?!
[13] Kortom in dit instituut voor
zelfontwikkeling van mensen tot vrije kinderen van God moeten er zich zoveel
mogelijk voor- en tegen situaties voordoen waardoor de kinderen zich grondig
in alles kunnen oefenen en ontwikkelen, omdat ze anders onmogelijk ware,
almachtige kinderen van de allerhoogste zouden kunnen worden!
[14] Neem maar van ons aan: Zolang een
mens niet bij alle mogelijke zaken en omstandigheden met geheel eigen macht de
satan van het gevechtsterrein verdrijven kan, is hij nog geen volledig kind van
God! Maar hoe zou hij ooit de overwinnaar van deze vijand kunnen worden, als
men hem alle gelegenheid zou ontnemen om ook maar met een haar van de vijand in
aanraking te komen? Ja, het ware rijk van God kost veel strijd terwille van de
algehele vrijheid van het eeuwige leven, en daarom moeten jullie tussen hemel
en hel gelegenheid krijgen om te vechten!"
60
Het nut van de hartstochten
[I] "Zo zul je merken dat verschillende
hartstochten de mensen beheersen. Er zijn mensen, die de behoefte hebben om
alles wat maar enige waarde heeft, te bezitten. Dat is duidelijk gierigheid, en
dat is een zonde. En aan deze zonde heb je de scheepvaart te danken, want
alleen hebzuchtige en op winstbejag uit zijnde mensen kon de levensgevaarlijke
lust bekruipen, om middelen te vinden om over de zich zeer ver uitstrekkende
zee te varen, om te onderzoeken of er aan de andere kant van de zee ook nog
landen zouden zijn, met misschien een overvloed aan ongelooflijke schatten. Na
veel uitgestane moeilijkheden en levensgevaren komen ze werkelijk in een aan de
andere zijde van de zee gelegen nog geheel onbewoond land. De uitgestane grote
gevaren hebben hun hartstocht van de hebzucht erg afgekoeld en hen de moed
ontnomen voor de terugtocht. Zij vestigen zich direct daar waar de wind hen
gebracht heeft, bouwen hutten en huizen en bevolken op die manier een nog
geheelonbewoond land. -Zeg nu zelf eens of de mensen ooit zonder de hartstocht
van de heb - en winzucht het vreemde land ontdekt zouden hebben!?
[2] Bekijken we nu de hartstocht van
de lichamelijke zinnelijkheid. Denk deze hartstocht eens geheel weg en stel je
de mensheid eens zo hemels kuis voor als maar mogelijk is, en dan zul je een lofwaardig
behagen scheppen in een tot de grijze ouderdom durend zo rein mogelijk
maagdelijk en een zo kuis mogelijk vrijgezellenleven. Stel je nu echter alle
mensen in zo'n zeer kuise toestand voor en vraag je dan eens af: Hoe zal het
dan gaan met de in de orde van God vereiste voortplanting van het
mensengeslacht? Hieruit kun je dus opmaken dat ook deze hartstocht bij de mens
behoort, omdat de aarde anders maar al te gauw ontvolkt zou worden! Dat er te
veel mensen zijn die jammer genoeg bezeten zijn door deze hartstocht, zoals
dagelijks te zien is, is zonder meer waar, en zo'n ontaarding is altijd tegen
de orde van God en dus een zonde. Maar toch is die frequente ontaarding van
deze hartstocht altijd nog veel beter dan de algehele uitroeiing daarvan.
[3] Alle krachten die de mensen
gegeven zijn en die zich aanvankelijk voordoen als moeilijk te beteugelen
hartstochten, moeten in staat zijn om zich zowel naar boven als naar beneden
volledig te ontwikkelen, omdat de mens anders maar lauw water zou blijven en in
een stinkende traagheid zou verzinken.
[4] Wij zeggen je: Niets kan je een
waarheidsgetrouwer getuigenis geven over de goddelijke bestemming van de mens,
dan de ergste zonde tegenover de grootste deugden der mensen, want daaruit
wordt pas zichtbaar welke oneindige vermogens de mensen van deze aarde gegeven
zijn! De weg van de mens gaat van de allerhoogste hemel van God, die zelfs voor
de engelen ontoegankelijk is, tot in de diepste hel, en als dat niet zo was,
zou hij nooit een kind van God kunnen worden!
[5] Wij komen in aanraking met mensen
van talloze andere werelden, maar wat een verschil is er tussen hier en daar!
De mensen daar zijn in geestelijk en ook in lichamelijk opzicht grenzen
gesteld, die zij heel moeilijk ook maar met één stap kunnen overschrijden.
Jullie mensen van deze aarde zijn geestelijk net zo weinig als de Heer Zelf
begrensd en kunnen doen watje maar wilt. Jullie kunnen je verheffen tot in de
binnenste woning van God, maar juist daardoor ook net zo diep vallen als de
satan, die eenmaal óók de hoogste vrije geest uit God was. En omdat hij viel
moest hij noodzakelijkerwijs in de diepste diepte van alle verderf vallen,
waaruit hij nauwelijks ooit een terugweg zal vinden, omdat God de zonde net
zo'n vervolmakingmogelijkheid heeft gegeven als de deugd."
61
De waarde van de vrije wil
[1] Dus alles komt op deze aarde bij
de mensen alleen maar op de vrije wil aan, en op een onderricht met de minst
mogelijke dwang. Deze leer is door de Heer ook zo geformuleerd dat het verstand
van ieder goedwillend mens het al na het éénmaal gehoord te hebben kan
begrijpen. Niemand kan zich daarom verontschuldigen door te zeggen dat hij de
leer niet begrepen zou hebben. Want het 'Heb God lief boven alles en je naaste
als jezelf!' is zo begrijpelijk als het maar zijn kan! En als iemand
daadwerkelijk deze korte, goed begrijpelijke, maar toch alles omvattende leer
toepast, dan zal hij vanuit zijn hart zonder meer door de Heer Zelf in alle
wijsheid geleid worden, en zo zelf leraar van de naaste worden. En zo kan de een
de ander zover meenemen tot de Heer hem Zelf beetpakt en opvoedt tot een waar
kind van God.
[2] Dat is dan de ware verbreiding van
de heilige leer in de hemelse orde; alle verdere franje is uit den boze en
brengt de planten van Gods hemel weinig of geen zegen. -Heb je alles goed
begrepen?"
[3] CYRENIUS zegt: " Ja, ik heb
alles begrepen! Ik zie nu duidelijk tot welke grote dingen deze aarde en haar
mensen door God zijn voorbestemd, het enige noodlottige daarbij is echter, dat
naast de kinderen Gods ook de kinderen der hel in zekere zin in dezelfde school
worden opgevoed, en wel een ieder voor zijn eigen sfeer! Maar ik zie nu ook
werkelijk in dat het, gezien uit het oogpunt van de diepste hemelse wijsheid,
niet anders kan. De Heer is echter wijs, goed en almachtig genoeg om eenmaal
ook de hel een andere richting te geven! De eeuwigheid is echt lang genoeg om
tijdens haar eindeloze duur allerlei omstandigheden te scheppen waardoor haar
kinderen zich tenslotte samen met hun verleiders en opvoeders zullen overgeven!"
[4] De beide ENGELEN zeggen: "Nu
gaat jouw veronderstelling al ver over de horizon van onze wijsheid! Maar jij,
als een kind van de Heer staat blijkbaar dichter bij je Vader dan wij die zijn
pure schepsels zijn: en daarom kun Je ook eerder een zuivere goddelijke
behoefte in het hart waarnemen dan wij; maar zoveel weten wij ook, dat niets
bij God onmogelijk is. Verder kunnen wij je daarover ook geen woord meer
zeggen.
[5] Als je hierover meer wilt weten,
vraag het dan aan de Heer Zelf. Voor Hem is alles zonneklaar wat de toekomstige
eeuwigheden diep verborgen houden. Maar wij denken dat Hij dat, vanwege de
scherpe oren van de satan, waarschijnlijk aan geen sterveling zal openbaren.
Want de vijand heeft duizendmaal duizend oren, en als men over hem spreekt,
moet men heel behoedzaam zijn wil men hem niet nog erger maken dan hij al
is!"
[6] CYRENIUS zegt: "Ik begrijp
het! Ik zal het dan ook niet met de Heer daarover hebben!"
[7] IK zeg: "Je hoeft het niet
hardop te zeggen, want Ik hoor ook datgene wat je in je hart heel stil zegt en
vraagt.”
62
Het denken in het hart
[I] CYRENIUS zegt: "Heer, met dat
denken in het hart wil het bij mij helemaal met lukken, omdat ik al sinds mijn
jeugd gewend werd met mijn hoofd te denken, het lijkt mij haast onmogelijk om in
het hart te kunnen denken! Hoe moet je het dan aanpakken om in het hart te
kunnen denken?"
[2] IK zeg: "Dat gaat heel
gemakkelijk en natuurlijk! Alles wat je je maar denken kunt en wilt, volgens je
gevoel in je hersens, komt eerst uit het hart. Want iedere nog zo geringe
gedachte moet toch eerst de een of andere prikkel krijgen die hem opwekt. Nadat
de gedachte in het hart door de een of andere noodzaak geprikkeld en opgewekt
werd, stijgt zij op naar de hersenen om door de ziel onderzocht te worden. Die
zet dan de ledematen van het lichaam in de gewenste beweging, zodat de
innerlijke gedachte in woord of daad omgezet wordt. Dat een mens ooit met zijn
hoofd zou kunnen denken is echt een onmogelijkheid! Want een gedachte is een
zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan alleen
in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van daaruit de
ganse mens bezielt. Hoe zou nu ooit door de een of andere nog zo fijne materie
iets geschapen kunnen worden! Alle materie, dus ook de hersenen van de mens, is
toch alleen maar schepping en kan dan toch nooit scheppér zijn?! - Begrijp je
dat nu wel en voel je soms al dat geen mens iets in zijn hoofd kan
bedenken?"
[3] CYRENIUS zegt: "Heer, ja dat
voel ik nu heel levendig! Maar hoe gaat dat dan? Nu lijkt het werkelijk wel of
ik altijd alleen maar in mijn hart gedacht heb! Merkwaardig! Hoe zit dat nu? Ja
ik voel duidelijke woorden in mijn hart, alsof ze uitgesproken worden, en het
lijkt me nu helemaal niet meer waarschijnlijk dat het mogelijk zou zijn om in
je hoofd een gedachte te krijgen!"
[4] IK zeg: "Dat is een heel
natuurlijk gevolg van je steeds meer en meer levend wordende geest in je hart,
die de liefde tot Mij en, door Mij, voor alle mensen is.
[5] Maar bij mensen waarbij die liefde
nog niet ontwaakt is, ontwikkelen de gedachten zich weliswaar ook in het hart,
maar zij worden daar, omdat het hart te materieel is, niet waargenomen. Pas in
de hersenen, waar de gedachten uit het hart stoffelijker worden, worden ze door
de handelingsimpuls omgezet in beelden en deze vermengen zich daar met de
beelden, die zich, komende uit de buitenwereld, via de uitwendige zintuigen in
de hersenvlakjes ingegrift hebben. In deze vorm zijn ze voor de ogen der ziel
materieel en slecht en zij moeten dan ook gezien worden als de oorzaak van de
slechte handelingen van de mensen.
[6] Daarom moet ieder mens eerst in
het hart geestelijk wedergeboren worden, omdat hij anders niet in kan gaan in
het rijk van God!"
[7] CYRENIUS zegt tegen de naast hem staande
Petrus: "Begrijp jij dat nu goed over de wedergeboorte des geestes in het
hart, en wat en waar het rijk van God nu precies is, waarover Hij en de beide
engelen steeds maar praten, en dat zij ons in de toekomst beloven voor ons
geloof?"
[8] PETRUS zegt: "Zeker begrijp
ik dat, want als ik het niet begreep, bleef ik niet hier, maar dan zou ik thuis
voor mijn huis zorgen. Maar, verheven heer, zoek toch in uw eigen hart, daar
zult u al vlug meer vinden dan ik u in honderd jaar uit zou kunnen leggen!
[9] Kijk eens naar ons, Zijn eerste
leerlingen en getuigen, of wij zichtbaar veel met Hem spreken! Toch spreken wij
meer met Hem dan U en veel anderen, want wij spreken zuiver en alleen in ons
hart met Hem en vragen Hem honderd uit, en Hij antwoordt ons in heldere goed
verstaanbare gedachten, en zo hebben wij dubbele winst. Want een antwoord van
de Heer in het hart van de mens is in zekere zin al een deel van zijn leven,
terwijl het uiterlijke woord pas een deel van het leven moet worden door de
uitgevoerde daad, terwille van het oefenen van de ziel.
[10] Dus kunt u, verheven heer, de
bewuste satanszaak ook in uw hart vragen, en dan zal de Heer in uw eigen hart
het juiste antwoord zo stil en geheim inbrengen, dat satan met zijn scherpe
gehoor onmogelijk in staat is om dat te horen! En op diezelfde manier kunt u
ook de Heer vragen over de wedergeboorte van de geest in het hart, en over het
rijk van God, en u zult weldra zo duidelijk mogelijk antwoord krijgen!"
[11] CYRENIUS zegt: "Ja, nu
begrijp ik waarom jullie - wat me al een paar maal zeer verbaasd heeft - haast
nooit met de Heer spreken! Wel, ik zal het proberen. Als de Heer jullie in het
verborgene zo genadig is, dan zal hij het mij ook wel kunnen zijn! Want dat ik
Hem boven alles liefheb, blijkt wel daaruit dat ik mijn uitgebreide en
belangrijke regeringszaken intussen opgeschort heb, en bij Hem ben en mijn
ziel voed met ieder woord uit Zijn heilige mond!
[12] Ik geloof ook dat ik, zuiver uit
liefde voor Hem, meer doe en meer gedaan heb dan jullie bij elkaar, want ik
kende Hem al als klein kindje en ik heb in het vreemde heidense land voor Hem,
Zijn ouders en broers gezorgd! En terwijl jullie slechts jullie visnetten voor
Hem opgeofferd hebben, ben ik, als Hij dat zou accepteren, meteen bereid mijn
gehele wereldse waardigheid af te leggen en Hem dan als de minste onder jullie
getrouw te volgen, en ieder ogenblik van mijn leven voor Hem en voor jullie
allen op de bres te gaan staan, zoals ik al een paar maal gedaan heb. Nog
afgezien van datgene wat mij daardoor heel gemakkelijk vanuit Rome had kunnen
treffen!
[13] Daar ik dit allemaal doe uit
zuivere liefde voor Hem, zal Hij mij toch ook wel een genade waard vinden, die
Hij jullie in zo grote mate doet toekomen!?"
[14] IK zeg: "Je hebt haar al,
beste vriend en broeder van Mij! En naar wat je hebt behoef je niet meer te
zoeken en je hoeft je er niet meer boos over te maken alsof je het nog niet zou
hebben! Houd je daarom kalm en probeer eens om in je hart Mij iets te vragen,
en Ik zal het antwoord helder, duidelijk, bezonnen en goed verstaanbaar in je
hart leggen, dat Mij werkelijk boven alles liefheeft!"
63
De terugkeer van satan
[1] Na dit advies van Mij vraagt
Cyrenius, wat uiteindelijk met satan zal gebeuren en of er van zijn kant ooit
te denken valt aan een terugkeer.
[2] En IK leg het volgende antwoord in
zijn hart: "Wat gebeurt, heeft de volgende reden: De verlorene wordt
gezocht en de zwaar zieke wordt een geneesmiddel gegeven, maar zijn wil blijft
vrij en moet vrij blijven, want als zijn wil belemmerd wordt, dan zou dat
betekenen dat de gehele bijna eindeloze materiële schepping en al haar
bestanddelen in de hardste steen zouden veranderen, waarin geen leven mogelijk
is. De gehele materiële schepping is de zo ver mogelijk geoordeelde grote geest
en deze is daarbij verdeeld in talloze werelden, die echter met hun oneindige
aantal toch zijn gehele wezen vormen. Maar uit dit ene wezen worden ontelbaren
van de ontelbare wezens, zoals de meeste mensen van deze aarde, genomen en door
Gods kracht, macht, liefde en wijsheid tot complete op God gelijkende wezens
omgevormd, en dat is een betrouwbare terugkeer van de ene grote geest!
[3] Als echter alle aarden en zonnen
geheel in mensen zijn opgegaan, zal ook van die e n e niets meer over zijn dan
alleen maar zijn 'ik' dat in volkomen eenzaamheid zich na tijden der tijden zal
moeten gaan omkeren, wanneer het zich niet wil prijsgeven aan een eeuwig
versmachten. Dan zal er geen stoffelijke zon en geen stoffelijke aarde meer in
de eeuwige eindeloze ruimte rondcirkelen, maar overal zal een wonderheerlijke
nieuwe geestelijke schepping met zalige vrije wezens de eindeloze eeuwige
ruimte vullen, en Ik zal als altijd dezelfde God en Vader van alle wezens zijn
van eeuwigheid tot eeuwigheid, en deze gelukzalige toestand zal daarna nooit
eindigen. Daar zal één kudde, één schaapsstal en één herder zijn!
[4] Maar wanneer dat allemaal zo zal
worden is in aardse jaren gemeten nooit te omschrijven! En zou ik je het getal
meedelen, dan zou je dat onmogelijk kunnen begrijpen. En zou ik het getal
omschrijven door te zeggen dat er duizendmaal duizend periodes van duizend jaar
zullen voorbijgaan, waarbij het aantal periodes gelijk is aan het getal van de
korrels zand in de zee en op de gehele aarde, vermeerderd met het getal van het
aantal grassprietjes in alle landen en op alle bergen der aarde, vermeerderd
met het getal van alle druppels in de zee, in alle meren en stromen, rivieren,
beken en bronnen, dan zou je dat allemaal toch niet kunnen tellen om zodoende
het moment van de uiteindelijke verlossing te bepalen!
[5] Wees daarom tevreden met het
volgende: Streef jij slechts vóór alles naar het rijk van God en de ware
gerechtigheid daarvan, dan zul je na de dood van je lichaam door Mij meteen
opgewekt worden tot het eeuwige leven, en in het rijk van de reine geesten
zullen duizend jaar voorbijgaan als één dag!
[6] En, vriend, in Mijn rijk dat
gevuld is met alle hoogste zaligheden, zal datgene, wat je hier oneindig ver
weg toeschijnt, op een zalig lichte wijze en heel snel komen! Nu kunnen jij en
geen van Mijn leerlingen op de hoogte gebracht worden van alle hemelse
wijsheid, -maar over enige jaren wanneer je gedoopt wordt met de heilige geest
uit God, dan zal deze geest jou en alle anderen inwijden in alle hemelse
wijsheid. Dan pas zul je alles heel duidelijk zien, wat nu nog donker en
verward voor je moet zijn! -Maar bewaar hetgeen je nu geopenbaard is alleen
voor jezelf en Iaat niemand daar iets van merken, want dat moet nog lang geheim
blijven!"
[7] Toen CYRENIUS dat in zich gehoord
had was hij geweldig verbaasd en zei na een ogenblik van intensief denken:
"Het was zonder meer Uw Woord, dat ik nu als een ware woordenvloed in mijn
hart getrouwen duidelijk heb gehoord. Moet die vermaning aan het eind echter
wel zo streng opgevolgd worden? Heel vertrouwde, redelijke en eerlijk denkende
en gelovende mensen zou zoiets toch wel -bijvoorbeeld een paar dingen daarvan
losweg gezegd -meegedeeld mogen worden!? Want zoiets zou toch geen mens kunnen
schaden!"
[8] IK zeg hardop: "Ja vriend,
het schaadt een mens zeker niet als hij het zoals jij innerlijk ontvangt,
anders zou Ik het je niet meegedeeld hebben. Maar als veel mensen zoiets van
buiten af zouden ontvangen, dan zou het hen geweldig schaden. Hoe en waarom, -
dat hebben Mijn engelen je voldoende uitgelegd, en daarom houden wij er over
op, want wij hebben nog veel andere zaken van groot gewicht af te wikkelen en
die zijn voorshands veel noodzakelijker dan deze vraag van jou, waarop het
gehele antwoord pas in de eeuwigheid moet rijpen."
64
Essentie, leven en werk van de natuurgeesten
[I] Cyrenius is tevreden gesteld, maar
in zijn plaats staat Kisjonah nu op en vraagt Mij of hij ook een vraag mag
stellen over een door Mij getroffen regeling, die onnodig bleek te zijn.
[2] IK zeg: "Spreek, vriend van
vriend en vijand!"
[3] KISJONAH zegt: "Wel, toen wij
het resterende deel uit de grot in mijn bergen gingen weghalen, bepaalde U dat
er voldoende brood en wijn meegenomen moest worden omdat wij daar veel
hongerigen en dorstigen zouden aantreffen! Daarop liet ik meteen een grote
hoeveelheid brood en wijn meenemen en wachtte toen bij en in de grot tot er
iemand zou komen die brood en wijn nodig had! Maar, Heer, er kwam niemand aan
wie men het meegenomene kon geven!
[4] Toen wij echter uit de grot waren gekomen
en U die, door Uw macht in Archiël, voor eeuwig hebt laten afsluiten, waren wij
zonder brood en wijn, en geen van de dragers kon mij vertellen wie het brood en
de wijn van hen had afgenomen. Ik heb het in de grot en ook daarbuiten tijdens
die wondervolle momenten niet gezien. Een dag later, toen U Kis verliet, sprak
natuurlijk mijn gehele huis alleen maar over U, en -zoals dat met mensen gaat,
vooral bij zulke wonderbaarlijke gebeurtenissen -er werden op z'n minst dubbel
zoveel daden verteld dan U bij mijn weten verricht heeft! Veel van die
verhaalde daden, die men beweerde door U te hebben zien doen, liet ik de
vertellers terugnemen en verklaarde ze tot uitvindingen van hun verhitte
fantasie en tot vrome leugens. Maar het verhaal over het verdwijnen van het
meegenomen brood en de wijn had zelfs mij serieus aan het denken gezet, want ik
kon mij echt niet herinneren wat er met het vele meegenomen brood en de wijn
was gebeurd, we hadden er niets van gebruikt."
[5] IK zeg: "Ik wist wel dat je
daar bij Mij nog op terug zou komen, maar het is echt niet zo ingewikkeld als
je je dat voorstelt. Maar omdat je nu eenmaal gekomen bent om ook daarover tot
klaarheid te komen, moet ik je de zaak toch ophelderen. Luister dus:
[6] Er zijn in de bergen net als in de
lucht, zoals ook in de aarde, in het water en in het vuur, bepaalde
natuurgeesten, die nog niet in een vleselijk lichaam geleefd hebben omdat zich
de gelegenheid, waarbij zij tijdens een menselijke geslachtsdaad de weg zouden
hebben kunnen vinden om door het lichaam van een vrouw in het vlees op de
wereld te komen, nog niet heeft voorgedaan. In alle elementen zijn massa 's van
zulke nog ongeboren zielen voorhanden.
[7] Nu hebben de in de bergen
verblijvende natuurgeesten uit de lucht wat meer vastheid opgenomen. Zij hebben
niet zo'n bijzondere behoefte om in het vlees verwekt en dan vleselijk uit een
vrouw geboren te worden; zij blijven liever, als zij een redelijk goede
intelligentie hebben, zo lang mogelijk in de vrije ongebonden toestand. Ze
hebben zelfs gevoel voor rechtvaardigheid en vrezen Gods geest, waarvan zij
vaak een tamelijk duidelijk begrip hebben, dat wil zeggen altijd maar een paar
uit hun midden, die aloud geworden zijn. De jongere in dit gezelschap opgenomen
geesten zijn gewoonlijk nog erg duister en vaak ook kwaadaardig en zouden veel
kwaad aan kunnen richten als ze niet door de ouderen in toom gehouden werden.
Hun voornaamste bezigheid is het vormen van allerlei metalen in de bergen, deze
te ordenen en in de spleten en gangen van de bergen te laten groeien.
[8] Zulke geesten gebruiken soms ook
voedsel uit de natuur, en wel uit het plantenrijk. Dat doen zij in het
bergengebied bij het verrichten van zwaar werk tijdens het omvormen van de
rotsen, bij het losslaan van grote delen der bergen, bij het leegscheppen van
inwendige, teveel water bevattende holen en bij meer soortgelijk werk waarmee
deze geesten vaak overladen worden. De bedoeling daarvan is dat ze door het
vele werk hun liefde voor de bergen zullen kwijtraken en zich in het vlees
zouden laten verwekken, omdat vooral vanaf nu geen geest de volle levende vrije
zaligheid kan bereiken als hij niet de weg van het vlees heeft doorgemaakt.
[9] Deze geesten, Mijn beste Kisjonah,
en speciaal diegenen die voor jouw bergen zorgen, hadden met het afsluiten van
de kwalijke grot zeer zwaar werk te doen en moesten daarvoor met brood en wijn
gesterkt worden! Kijk, die zijn het, die Ik bedoeld heb toen Ik zei: 'Wij
zullen een groot aantal hongerigen en dorstigen aantreffen, die behoefte aan
zo'n versterking zullen hebben!' Alles is dan ook opgegeten, en vervolgens is
op bevel van Mijn engel het zeer zware werk tot in de puntjes uitgevoerd. Dit
is het complete antwoord op je vraag. - Heb je het goed begrepen?"
65
Over tovenaars en waarzeggers
[I] KISJONAH zegt: "Ja, Heer, ik
heb U helemaal begrepen, en dat des te meer omdat mijn mijnwerkers, die in mijn
bergschachten allerlei ertsen uitgraven, zulke zaken heel vaak aan mij verteld
hebben. Vaak verdween hun brood en wijn, terwijl ze niet wisten wie uit hun
midden zich zo'n grap veroorloofd kon hebben! Als de hongerige mijnwerkers dan
behoorlijk kwaad werden, hoorden ze vaak een schaterend gelach, en een paar van
hen menen ook mensengestalten zo klein als kinderen Voor zich uit te hebben
zien huppelen in de kleuren blauw, rood, groen, geel en helemaal zwart.
[2] Zo vertelde mijn oudste mijnwerker
mij nog kort geleden, dat een blauw mannetje hem zou hebben aangeraden om
voortaan brood en wijn in een omgehangen leren tas te dragen, dan zouden de
hongerige berggezellen daar niet aan kunnen komen. En ook zou niemand in de
bergschachten te hard moeten praten, vooral niet fluiten of zelfs vloeken, want
de berggezellen konden dat alles niet verdragen en deden daarom al diegenen,
die dat gebod niet wilden houden, kwaad! Ook zou niemand diep in de berg mogen
lachen, want lachen konden de berggezellen ook niet verdragen. Als mijn
mijnwerkers vaak brood en wijn voor de berggezellen achter wilden laten, zouden
de berggezellen hen daarvoor behulpzaam zijn bij het rijkelijk vinden van edele
metalen.
[3] Ik hield zulke overleveringen
meestal voor fabels, omdat ik zelf nooit iets dergelijks kon vaststellen,
hoewel ik heel vaak de schachten van mijn bergen betreden heb, maar nu na deze
welwillende verklaring van U is mij alles glashelder! Alleen dit ene kan ik,
tenminste op dit moment, nog niet begrijpen: hoe de berggezellen, die toch
eigenlijk geesten zijn, natuurlijk voedsel kunnen eten! Hoe eten en drinken
deze toch wat griezelige wezens dan?"
[4] IK zeg: "Ongeveer op de manier
waarop het vuur de zaken verteert die het pakt! Laat daar maar eens een druppel
wijn of een stukje brood in vallen en je zult beide snel zien verdwijnen! Wel,
op ongeveer deze manier eten de geesten of berggezellen de natuurlijke kost.
Zij lossen het materiële vlug op en veranderen het in de materie aanwezige
geestelijk substantiële in hun zielewezen, door het in zichzelf op te nemen, -
en dat gebeurt in een oogwenk! - Nu weet je dat ook en behoef je je daar verder
niet meer om te bekommeren."
[5] KISJONAH zegt: "Heer, ik dank
U voor deze uitleg, want deze verlicht mijn hele gemoed en ik zie nu nog
duidelijker dat alles wat mij aan alle kanten omgeeft slechts puur leven
is."
[6] IK zeg: "Heel goed, Mijn
beste vriend! Maar Ik vraag je alleen dit, dat zowel jij als ieder die hiervan
nu weet, het voor zich zou willen houden. Want zoiets is niet voor iedereen
heilzaam als hij het zou weten, daar alle Egyptische en Perzische tovenaars
niet zelden in verbinding staan met de geesten en kobolden en met hun hulp allerlei
toverkunsten doen. Al dat soort toverij is een gruwel voor God, en wie deze
uitoefent, voorwaar, die zal niet gemakkelijk in het rijk van God komen! Zulke
tovenaars beletten de bovengenoemde geesten de ingang tot het vlees, en als zij
sterven, worden zij de gevangenen van zulke onrijpe zielen en kunnen zeer
moeilijk bevrijd worden, omdat ze voortdurend iets van de geaardheid van de
onrijpe, naakte natuurzielen in zich opnemen. Ik zeg jullie: Een tovenaar zij
vervloekt! Want men heeft nog nooit meegemaakt, dat een echte tovenaar met zijn
toverij, ook maar ten halve, een goed doel gediend zou hebben! Overal druipt er
duimendik de grofste heb- en winzucht vanaf, en ook de brutaalste heerszucht,
en zulke geesten moeten in de diepste hel hun deemoedigende loon krijgen!"
[7] FAUSTUS merkt op: "Heer,
Heer, dan zal het er voor de vele tovenaars en waarzeggers in het grote
Romeinse rijk slecht uitzien! Want dit soort mensen staat juist in Rome in een
soort goddelijk aanzien en kan met één woord zowel de wil van de keizer, als
die van iedere nog zo grote en dappere held verlammen, -daarentegen ook wel zo
stimuleren dat de bergen moeten beven voor hun moed!"
[8] IK zeg: "Ja, vriend, deze
zich als halve goden gedragende mensen zal het eens niet zo goed vergaan, want
zij weten dat zij de niet in hun kunst ingewijden schandelijk bedriegen en hen
door zulke bedriegerijen vaak tot allerlei gruwelijkheden verleiden. Daarom kan
het zulke booswichten ook nooit goed vergaan, want zij verkopen niets voor
veel geld en zijn de echte verwekkers van talloze gruwelen en zonden, tot
verderf van de mensen!"
[9] VERSCHEIDENEN zeggen: "Maar
als zij zich zouden verbeteren, kunnen zij dan ook niet zalig worden?"
[10] IK zeg: "Ja, ja, als zij
zich zouden verbeteren dan kunnen ze ook zalig worden, maar het is nu juist zo
droevig, dat zulke mensen zich het minst willen verbeteren! Moordenaars,
rovers, dieven, hoeren en echtbrekers kun je bekeren, en een keizer, een koning
kan makkelijk zijn kroon afzetten, maar een tovenaar laat zijn toverstok niet
los! Want zijn onzichtbare gezellen laten dat niet toe, en zij zijn hem altijd
de baas als hij zich van hen zou willen losmaken.
[11] Daarom zeg Ik nog eens: De kwade
toverij is vervloekt, want door haar kwamen alle zonden in de slechte wereld!
[12] Wie wonderen wil doen, moet
daarvoor de innerlijke kracht uit God hebben, en dan moet hij slechts dáár een
wonder doen, waar het noodzakelijk is!
[13] Wie echter namaakwonderen doet en
door allerlei spreuken en tekens als waarzegger optreedt, die behoeft niet meer
verdoemd te worden, want hij is door zijn eigen wil al geheel en al verdoemd.
Wacht je daarom allemaal zowel voor de kwade toverij als voor de waarzeggerij,
want dat alles is zeer kwalijk voor de menselijke geest!"
[14] Na deze woorden waren allen die
ze gehoord hadden, bijna versteend van schrik en vroegen of men ook geen waarde
meer mocht hechten aan de uit oeroude ervaringen ontstane betrouwbare
weersvoorspellingen.
[15] IK zeg: "O ja, alleen dan
als ze op een puur wetenschappelijk berekende basis berusten; is dat echter
niet het geval, dan is ook dat een zonde, omdat de mens dan een tweede geloof
aanneemt, dat het zuivere geloof aan de enige goddelijke voorzienigheid
verzwakt, en tenslotte meer aan de tekens, dan aan de alleen ware, almachtige
God gelooft.
[16] Wie zich aan het zuivere geloof
houdt, die mag vragen. En wat hij gevraagd heeft zal hem gegeven worden ook al
zouden de door ervaring bevestigde slechte voortekenen van aarde en lucht een
schrille tegenstelling daarmee vormen; maar wie zich op de tekenen verlaat, die
zal het ook naar de tekenen vergaan. De Farizeeën geloven in de tekenen en
laten zich door de mensen voor grof geld betalen voor hun adviezen; zij zullen
echter eens ook des te meer verdoemd worden!
[17] Heeft God dan niet alles
geschapen wat de mens tot teken dient? Maar als God alles geschapen heeft, dan
zal Hij toch wel blijvend Heer daarover zijn en alles leiden en besturen! En
als God alleen de Heer en Bestuurder van alle geschapen dingen en verschijningen
is, hoe moeten die dan zonder Hem iets aan kunnen geven? Zijn ze daartoe echter
niet in staat, dan moet de mens toch aan God, die alleen alles kan, vragen wat
de tekenen beduiden! Is dat niet troostvoller dan duizend van de betrouwbaarste
wichelarijen?"
[18] Alle AANWEZIGEN aan Mijn tafel
zeggen: "Heer, dat is zeker en waar! U moest maken dat de hele wereld er
ook zo over dacht en zo deed, dan zou het er in de wereld anders uitzien dan
nu! Wij, die hier om U heen verzameld zijn, hebben het nu natuurlijk
gemakkelijk, omdat wij U als de grondslag van al het zijn en alle
verschijnselen bij de hand hebben. Maar vele honderdduizend maal duizenden, die
het onschatbaar grote geluk niet hebben om in Uw allerheiligste gezelschap te
zijn en uit Uw mond de woorden des levens te horen, gaat het niet zoals ons!
Die verlangen zeker ook net als wij naar Degene, waarvan de gehele schepping
maar al te zeer getuigt, maar hun verlangende blikken naar de sterren ontdekken
U nooit, en hun grote verlangen wordt nooit bevredigd. Is het dan een wonder,
dat bij zulke mensen de miraculeuze tovenaars en de tekenen en hun uitleggers
maar al te gemakkelijk gehoor vinden, omdat ze de naar goddelijke zaken
verlangende mensen iets aanbieden, dat, ook al is het niet echt, toch in ieder
geval een op God gelijkend tintje heeft!?"
66
De dwaling van Cyrenius
[1] Nu neemt CYRENIUS weer het woord
en zegt met een vrij ernstig gezicht: "Heer, het is waar dat U zeker
Diegene bent waarvoor wij U sinds lang houden, en niemand van ons kan dat in
twijfel trekken. Maar ik moet U nu toch openlijk bekennen, dat ik in Uw zojuist
afgelegde verklaring over de tovenaars, wichelaars en waarzeggers helemaal
niets ontdekt heb van Uw mij anders maar al te goed bekende barmhartigheid en
liefde! Dan ligt de oorzaak toch eigenlijk bij U Zelf, -want U geeft Zelf de
mens rake klappen, die erg pijn doen, maar wee dan de geslagen mens, als hij
tijdens die klappen begint te jammeren! Maar of ik hiermee nu gelijk heb, weet
ik eigenlijk niet!
[2] Kijk, de mensen van de aarde zijn
erg blind en dom en daardoor ook slecht. Maar ik vraag mij af waar de schuld
daarvan ligt, en waardoor het kwaad veroorzaakt wordt! En zoals ik, vragen vele
honderdduizenden Romeinen, die zeker niet achterlijk zijn, zich dat ook af!
[3] Het is toch niet aan te nemen dat
Uw hand de mens oorspronkelijk slecht gemaakt heeft, net zoals er ook geen kind
al als duivel ter wereld komt. Als de eerste mens echter goed was, hoe werd de
tweede of de derde daarna dan slecht? Was dat Uw wil, of die van degene, die
hen naderhand verwekt heeft? Alles, zoals het is, moet toch volgens Uw wil
gekomen zijn! Maar als Uw wil dit zo heeft gewild, waarom dan de ergste
verdoemenis over zulke mensen, die goed beschouwd de arme mensheid slechts van
een zekere vertwijfeling hebben gered, omdat U geen gehoor hebt willen geven
aan hun roepen?! Daarom vraag ik U om wel rechtvaardig, maar niet hard te
zijn, want het schepsel heeft tegen zijn schepper geen verweer, - het kan
slechts vragen, dulden, lijden en vertwijfelen!"
[4] IK zeg: "Maar vriend
Cyrenius! Heb je alles dan alweer vergeten wat je zowel van Mij als ook van de
beide engelen hebt gehoord? Zei Ik dan dat Ik Zelf zulke mensen veroordelen of
verdoemen zal? Een paar dagen geleden heb je zelf toch nog de Farizeeën ogenblikkelijk
willen laten tuchtigen, omdat ze mij wilden stenigen, en Ik stond je dat niet
toe! En nu lijkt het erop dat je bijna aan hun kwade kant zou willen gaan
staan! Of ben jij soms beter in staat de mens zo te plaatsen, dat hij in die
situatie een kind van God moet worden, als hij dat wil? Merk toch hoe zwak je
nog bent!
[5] Weet je dan zo meesterlijk veel af
van de meest algemene geschiedenis van alle mensen, dat je op grond daarvan Mij
kunt verwijten dat Ik Mij nu pas bekommer om de roependen en zoekenden, en
vroeger nooit?
[6] Hebben de eerste mensen niet
onafgebroken omgang met Mij gehad? Wie was van Noach tot Mozes de hogepriester
te Salem, die Melchizedek heette, en die daarbij als een echte koning der
koningen in Salem woonde? Wie was vervolgens de Geest in de ark des verbonds?
En omdat de Geest uit de ark in Mij overging, -vraag ik: Wie ben Ik dan?
[7] De roependen wilden Mij evenwel
van de sterren naar beneden hebben, omdat Ik, toen Ik bij hen was, voor hen te
gewoon en te weinig goddelijk was, want Ik wilde niet zo stralen als de
sterren!"
[8] Kijk, wat je nu zo bewogen heeft,
was totaal verkeerd. De satan, die er iets van merkte dat je zijn geheim bezit,
heeft je maar even aan de tand gevoeld, en meteen wilde je al met Mij beginnen
te twisten! Bedenk nu eens of het wel rechtvaardig was wat je zei!?
[9] Ben Ik ooit hard of onrechtvaardig
tegen iemand? Of ben Ik onrechtvaardig als Ik je voor het valse nagemaakte goud
het echte zuivere aanbied? Of moet Ik jullie dan in het oude slechte en ook nutteloze
bijgeloof laten? Zou Ik als Heer er niet meer recht op hebben gehad om de
slechte weerspannige Farizeeën te gronde te richten dan jij?! Maar heb Ik ze
geoordeeld? Ja, ze zouden zelfs aan hun eigen innerlijke rechter overgeleverd
zijn geweest, als Ik ze niet op wonderbaarlijke wijze had gered!
[10] Zie eens, hoe kortzichtig je nog
bent! Ik vind, vriend, dat alles wat je al gehoord en gezien hebt, je toch een
wat ruimere blik had moeten geven!"
[11] Cyrenius vraagt Mij om vergeving,
net als alle anderen, en zij zien het verkeerde van hun mening in, maar Ik
troost hen en zeg: "Oh, jullie zullen nog wel vaker in nog grotere
beproevingen komen, maar vergeet dan dit voorval en Mijn aan jullie gegeven
leer niet, anders zouden jullie, ondanks dat jullie Mij allen gezien en
gesproken hebben, in nog grotere verzoekingen raken. Dan zouden jullie ook nog
van Mij kunnen afvallen en weer terechtkomen in het wereldse met haar leugens
en bedriegerijen. Je zou worden als degenen, van wie je meent dat zij Mij gezocht
en geroepen hebben, terwijl Ik hen, om ze des te makkelijker te kunnen
verdoemen, in Mijn plaats tovenaars en wichelaars zou hebben gegeven!"
- Allen vragen nogmaals om vergeving,
- en Ik zegen hen allen.
67
De genezing van de razende.
[ 1] Meteen daarop komt er uit de stad
een groot aantal burgers met de mededeling dat er een mens razend is geworden.
[2] Ik vraag hen echter wat Ik met de
razende moet doen.
[3] En de BURGERS zeggen: "Wij
weten dat u een wonderdokter, bent omdat de Farizeeën ons dat vandaag gezegd
hebben. Ze vertelden dat uw wil alleen al voldoende was om de familie van de
oude Josa geheel te genezen, en dat u meer bent dan alleen maar de ons allen
welbekende timmerman Jezus! Daarom vragen wij aan u onze welbekende landsman,
of u deze razende mens weer gezond wilt maken!"
[4] IK vraag: "Hoe kwam hij dan
aan die razernij?"
[5] De BURGERS zeggen: " Ja,
beste meester, die heeft hij gekregen van een dolle hond, die hem heeft
gebeten, en het is een heel gevaarlijk kwaad, dat tot op heden nog nooit door
een arts genezen kon worden! Als hij sterft, moet het hele huis tezamen met hem
worden verbrand, want wie hem maar aan zou raken, zou kort daarop ook door die
verschrikkelijke razernij overvallen worden! Daarom hebben wij hem in zijn huis
goed opgesloten, zodat hij niet naar buiten kan, waar hij anders grote schade
aan zou richten. Beste meester, bevrijd ons toch van deze plaag!"
[6] IK zeg: "Ga en haal hem eruit
opdat hij gezond worde, en ook allen die hij al besmet heeft toen zij hem vingen
en in huis opsloten!"
[7] De BURGERS zeggen: "O
meester, wie zal hem eruit halen? Wie hem aanraakt is al zo goed als zeker van
een verschrikkelijke dood!"
[8] IK zeg: " Als jullie niet
geloven en geen vertrouwen hebben, kan Ik zowel hem als jullie niet
helpen!"
[9] De BURGERS zeggen: "U kon
toch de familie van Josa helpen, die aan een bijna soortgelijke kwaal leed en
de zieken werden niet bij u gebracht. Dan zou u toch ook deze razende kunnen
helpen zonder dat het nodig is hem naar u toe te brengen!?"
[ 10] IK zeg: "Josa geloofde,
maar jullie geloven niet en zijn veeleer gekomen om Mij, terwijl je maar half
gelooft, te testen, om te zien wat Ik met de ongeneeslijke razende zou doen.
Daarom zeg Ik jullie nog één keer: Haal hem, dan zal Ik hem, zowel als jullie,
helpen! Want zoals jullie daar staan, hebben jullie reeds allen hetzelfde in je
en dat kan al gauw uitbreken. Als jullie echter geloven en hem hierheen
brengen, dan zal daardoor het gif van de satan in jullie vernietigd
worden!"
[11] Na deze woorden van Mij gaan zij
weg en brengen weldra de gebonden razende, die er ontzettend wild uitzag en net
zo woest brulde als een hongerige leeuw. Toen Mijn vele gasten deze razende
zagen aankomen, overviel hen een grote angst en de vrouwen vluchtten met z'n allen
het huis in, want ze durfden niet naar deze verschrikkelijk vertrokken en
vreselijk brullende figuur te kijken. Zelfs Mijn moeder verborg zich in het
huis en Mijn leerlingen maakten de kring om Mij heen ook groter , Judas verborg
zich achter een boom. Alleen Cyrenius, Faustus, Cornelius, Kisjonah en Borus
bleven standvastig bij Mij.
[12] Toen zei IK tegen de burgers:
"Maak hem los en laat hem vrij!"
[13] IEDEREEN ontstelde hevig en riep:
"Heer, dan zijn wij verloren!" - En de burgers durfden het ook niet
te doen omdat het overige volk en de leerlingen te hard schreeuwden!
[14] Daarop zei IK tegen Borus:
"Ga en maak jij hem los, want hij is al genezen en kan niemand meer kwaad
doen!"
[15] Toen ging BORUS heel kordaat naar
de nog razende toe en zei: "De Heer Jezus zij met je, en wees genezen in
Zijn naam!"
[16] Op dat ogenblik werd de razende
rustig, zijn al bijna geheel zwarte gelaatskleur nam weer de natuurlijke kleur
aan en hij vroeg Borus met een dankbaar gezicht of hij hem de boeien af wilde
nemen, en Borus maakte meteen de boeien los, die helemaal schoon en onbesmeurd
waren. En de genezen man kwam naar Mij toe en bedankte Mij heel innig voor de
aan hem bewezen ongehoorde weldaad, maar vroeg Mij ook of hij in de toekomst
voor zo'n bezoeking verschoond zou mogen blijven.
[17 En IK zei tegen hem: " Jij en
allen, die ongetwijfeld jouw lot gedeeld zouden hebben, jullie zijn nu helemaal
genezen, maar wees in de toekomst vrienden van mensen en geen vrienden van
honden! Waarvoor moesten jullie zo buitengewoon veel honden houden? Alleen
diegenen moeten ze houden, die ze nodig hebben bij de jacht op wilde,
verscheurende dieren, en de schaapherders van grote kudden als bescherming
tegen de wolven, beren en hyena 's. Niemand anders heeft een hond nodig. Maar
wie er toch een wil houden, moet hem goed aan de ketting houden, opdat de armen
niet vanwege de kwade honden bang zijn om jullie huis binnen te gaan en je om
een aalmoes te vragen. Wie van jullie in het vervolg deze raad niet zal
opvolgen, zal van zijn honden hetzelfde loon ontvangen dat jou ten deel viel.
[18] Neem liever kinderen van arme
ouders in jullie rijke huizen op dan nutteloze en zo gemakkelijk groot gevaar
opleverende honden, dan zullen jullie nooit door de erge razernij, afkomstig
van het gif van de satan dat de honden bij zich dragen, overvallen
worden!"
[19] Na deze woorden beloven allen Mij
dat zij deze zelfde dag nog hun honden zullen opruimen en in het vervolg nooit
meer dergelijke dieren zullen houden. Toch vragen een paar zwakken in het
geloof nog aan ~ of ze nu wel helemaal van deze kwaal bevrijd zijn en zij het
nooit meer zullen krijgen.
[20] IK zeg: "O jullie
kleingelovigen! Zien jullie dan niet dat degene, die jullie hier gebracht
hebben, helemaal genezen is? Maar als hij beter werd, dan zullen jullie toch
ook wel beter geworden zijn, jullie waren nog lang niet razend! Als Ik doden
uit het graf kan roepen, dan zal jullie kwaal toch niet erger zijn dan de
werkelijke dood! De tijd zal jullie het bewijs leveren dat jullie allen weer
helemaal beter zijn! Maar ga nu weer rustig naar huis. Ga echter ook naar de
oudsten en de Farizeeën, laat zien dat je helemaal genezen bent en geef dan op
het altaar het offer, dat Mozes heeft aanbevolen voor melaatsen als ze rein
geworden zijn!"
[21] Na deze woorden danken allen Mij
innig en zij vragen Mij wat zij Mij voor deze onbeschrijflijke weldaad kunnen
terugdoen.
[22] En IK zeg: "Geloven en doen
wat de Farizeeën en schriftgeleerden jullie zullen leren!"
[23] Na deze woorden gaan ze getroost
naar huis terug, gaan meteen naar de synagoge en vertellen de Farizeeën alles
wat hier is gebeurd, en geven daarvoor een grote offergave.
[24] De FARIZEEËN, die eerder nog
niets over deze razende hadden gehoord, beginnen zich zeer te verbazen en
zeggen: "Waarlijk, dat is een genezing, die alleen aan God mogelijk kan
zijn! Dat is in heel Israël nog nooit gehoord! Waarlijk, deze mens doet dingen,
die de allergrootste profeten nooit hebben gedaan! Er is geen ziekte die hij
niet zou kunnen genezen, en geen dode in het graf, die hij niet weer in het
leven terug zou kunnen roepen! Dat is toch een mens, zoals de aarde er nog
nooit een heeft gedragen! Ga nu naar huis en kom morgen weer terug, dan willen
wij het met jullie nog verder over hem hebben!"
68
Een evangelie voor de welgestelden
[I] De burgers gaan nu naar huis en
brengen de genezen man terug bij zijn kinderen en zijn zeer bedroefde vrouw,
die eerst haar ogen nauwelijks gelooft, maar dan direkt in een tranenstroom van
dank en vreugde uitbarst. Met haar tien kinderen snelt zij het huis uit naar
Mij toe, en samen met haar kinderen dankt zij Mij op haar knieën voor de
ongekende weldaad, die haar en haar kinderen bewezen was. Daarbij vraagt zij
Mij of zij Mijn huis met alle mogelijke tot haar beschikking staande krachten
mag dienen, benevens ieder ander die Ik haar ook maar zou willen aanbevelen!
[2] IK zeg: "Alles wat je in Mijn
naam voor de armen zult doen, zal beschouwd worden alsof je het voor Mij doet!
Voor Mijn huis wordt echter gedurende het poosje dat Ik hier nog door zal
brengen, al voldoende gezorgd. Maar als Ik weer kom, hoor je dat nog wel."
[3] De VROUW huilt van vreugde en
dankbaarheid en zegt: "Heer, waarachtige meester, uit de hemel ons
gegeven! Ik bezit veel; de helft wil ik meteen schenken aan de werkelijk armen,
en de andere helft zal ik voor hen beheren, zodat zij bij mij altijd iets
achter de hand zullen hebben. Want volgens mij is dat beter, omdat ik weet dat
de armen een groter vermogen niet goed kunnen beheren, meestal te veel ineens
uitgeven en in tijden van nood dan weer niets hebben!"
[4] IK zeg: "Doe dat, beste
vrouw! Zo zouden alle rijken moeten doen, dan zouden de armen nooit noodlijdend
zijn. Want de armoede is een kwade zaak en verleidt de mens vaak tot grotere zonden
dan de rijkdom. De rijke behoudt ten opzichte van de wereld tenminste zijn
aanzien en veroorzaakt zelden zoveel wereldse aanstoot als een arme, die maar
al te gemakkelijk door de nood tot de slechtste daden gebracht kan worden. Maar
de onbarmhartige rijke, die de armen gebruikt voor het uitvoeren van zijn
zonden, is ondanks al zijn wereldse aanzien duizendmaal slechter dan de
zondigende arme. Want de arme begaat de zonde uit nood, en de rijke is de
aanstichter van de zonde terwijl hij zwelgt in zijn rijkdom.
[5] Maar de manier waarop jij, goede
vrouw, je rijkdom nu wilt en ook zult besteden, maakt van de rijkdom een zegen
uit de hemelen en dat zal in het tijdelijke en eeuwige haar beheerders de
grootste winst opleveren! Dus wie echt deugdzaam wil zijn, moet altijd
spaarzaam en zuinig zijn, opdat hij in tijden van nood in staat is om de armen
en zwakken te ondersteunen.
[6] Ik zeg jullie allen: Laat jullie
liefde voor je kinderen als een kaars branden, maar laat de liefde voor de
vreemde kinderen van arme ouders een grote fakkel zijn! Want niemand in de
wereld is armer dan een arm verlaten kind, ongeacht of het een jongen of een
meisje is. Wie zo'n arm kind in Mijn naam opneemt en het lichamelijk en
geestelijk verzorgt als zijn eigen bloed, die neemt Mij op, en wie Mij opneemt
neemt ook Hem op, die Mij in deze wereld heeft gezonden en helemaal Eén met Mij
is!
[7] Als jullie Gods zegen in je huis
wilt brengen en het als een goed verzorgd veld voor de rijke oogst klaar wilt
leggen, verzorg in jullie huizen dan arme kinderen, dan zullen jullie zo onder
alle zegen bedolven worden, zoals de laagten, die door een sterk gezwollen
stroom overspoeld worden, bedekt worden met zand en rolstenen. Maar als jullie
arme, hongerige, kleine kinderen wegjagen en ze bovendien nog kwaad bejegenen
alsof ze je al haast onherstelbare schade berokkend zouden hebben, dan zal de
zegen zo uit jullie huizen verdwijnen, als de stervende dag verdwijnt voor de
haar achtervolgende nacht. Wee dan die huizen, die door zo'n nacht ingehaald
worden! Waarlijk daar zal de dag nooit meer terugkomen! En nu, beste vrouw, ga
nu naar huis en doe wat je je hebt voorgenomen en gedenk vooral de arme weduwen
en wezen!"
[8] Na deze les staat de VROUW met
haar kinderen op, dankt Mij nog eenmaal tesamen met haar kinderen en roept
tenslotte luid: "O God van Abraham, Isaäk en Jacob, hoe groot, goed en
heilig en hoe oneindig machtig en wijs zijt Gij, die ons arme zondaars een mens
uit Uw hart hebt gegeven, die macht heeft gekregen om al onze lichamelijke en
geestelijke gebreken te genezen! U, heilige Vader alleen zij eeuwig alle lof,
alle liefde, alle eer en alle prijs! O Gij goede Vader, hoe goed bent U voor
hen, die op U alleen vertrouwen! Wel bestraft U allen hard, die Uw geboden niet
opvolgen, maar als de berouwvolle zondaar dan weer tot U roept: 'Goede heilige
Vader, vergeef mij zwakke!', o dan verhoort de heilige goede Vader hem meteen
weer en helpt hem met Zijn almachtige arm uit iedere nood!
[9] O mensen, neem allen aan mij een
voorbeeld! Ook ik was een zondares, en God liet Zijn altijd heilige tuchtroede
verschrikkelijk op mij neerkomen, maar ik wankelde niet in mijn vertrouwen, had
berouw over mijn zonden en bad vurig tot de Vader in de hemel, en zie, Hij, Hij
alleen heeft mijn smeken gehoord en hielp mij wonderbaarlijk uit de grootste en
verschrikkelijkste nood!
[10] Vertrouwen bouw daarom allen
alleen op Hem! Want als geen mens meer kan helpen, komt Hij en helpt de in het
nauw zittende! Alles love Hem daarvoor zonder ophouden! Want slechts Hij alleen
kan iedereen waarachtig helpen! Maar U, goede gezondene uit de hemelen, dank ik
ook nog een keer, want u moet zelf een heilig werktuig in de hand van de
almachtige God zijn!"
[11] Deze uitroep, die, zonder dat de
vrouw dat wist, Mij alleen betrof, kostte Mij enige tranen van grote
ontroering, zodat Ik Mij van haar moest afwenden.
[12] Dat merkte CYRENIUS en hij zei:
"Heer, wat is er met U dat U weent?"
[13] En Ik antwoordde: "Vriend,
zulke kinderen zijn er maar weinig op de aarde! Zou Ik als de Vader, die zij zo
heerlijk prees, dan niet van vreugde tot tranen geroerd kunnen worden? Oh, Ik
zeg je: Meer dan iedere andere vader! Kijk, zij is er een, die is zoals ieder
zou moeten zijn, en zij geeft Mij onbeschrijflijk veel vreugde! Maar zij moet
ook merken wat het betekent dat Ik van overgrote vreugde over haar heb
gehuild!"
[14] Na deze woorden droogde IK de
tranen van Mijn ogen en zei tegen de nog helemaal van liefde tot God gloeiende
vrouwen kinderen: "Lieve vrouw! Omdat je liefde en je geloof in God zo
sterk is, zoals dat nog maar zelden voorkomt, daarom kan Ik je niet zo maar
laten gaan. Zend de oudste zoon naar je man om hem te halen, want Ik heb nog
veel belangrijks met hem te bespreken!"
[15] Na deze woorden loopt de knaap
meteen naar de stad en komt snel met de genezen vader terug.
[16] Toen de beiden arriveerden, zei
IK tegen hem: "Vriend, Ik heb je laten roepen opdat je niet alleen naar
lichaam, maar vooral ook naar ziel helemaal gezond zult worden en zult weten
waarom dit allemaal met je is gebeurd. In de eerste plaats zul je gedurende
deze avond Mijn gast zijn tesamen met je lieve vrouwen je kinderen, en ten
tweede zul je hier zoveel zien en horen, dat je daardoor gemakkelijk te weten
zult komen wie Degene is, die je heeft genezen. Nadat jij en je vrouw dat
zullen begrijpen, zal het voor jullie nog duizendmaal lichter in het gemoed
worden, en je zult inzien dat je werkelijk volkomen genezen bent.
[17] Maar nog voordat de tijd voor het
avondmaal komt, gaan we nog even naar de nieuwe, door Jaïrus gebouwde synagoge,
en Jaïrus, zijn vrouw, zijn dochter, haar man Borus, Cyrenius, Cornelius,
Faustus, Kisjonah, jouw vrouwen jouw kinderen zullen ons begeleiden. Daar moet
je iets getoond worden, wat je zeer zal sterken in je geloof!"
[18] De genezen man, die BAB heette,
zei: "Meester, het geschiede zoals u het wilt! Ik ben bereid u tot aan het
einde der wereld te volgen."
[19] Na dit woord van Bab begaven wij
ons meteen naar de synagoge, die je als je een beetje doorliep in een kwartier,
maar op je gemak in een half uur kon bereiken.
69
Nogmaals in de grafkelder van Jaïrus
[1] Weldra kwamen wij daar aan,
betraden de synagoge en gingen naar de grafkelder waarin Sarah meer dan vier
dagen had gelegen, waar nog de lijkbanden en doeken lagen, waarmee Sarah als
dode omwikkeld was, waar echter ook nog een dode uit de vriendenkring van
Jaïrus lag. Het was een knaap van twaalf jaar oud, die al anderhalf jaar
daarvoor aan een kwaadaardige ziekte was overleden. Hij lag in een kist van
cederhout en was al geheel tot op het gebeente vergaan.
[2] Bij het zien van deze kist kwamen
JAÏRUS de tranen in de ogen en hij zei half huilend: "Wat is de wereld
toch vreselijk! De teerste bloemen ontluiken op haar bodem en wat is hun lot?
Te sterven en te vergaan! De welriekende geur van de roos wordt maar al te snel
de geur der walging en de tere onschuldige lelie verspreidt tijdens haar
ontbinding een weerzinwekkende lucht; het hemelsblauw van de hyacinth wordt
grauwgeel als de dood en de anjelier sterft -zoals duizenden van haar lieflijk geurende
zusters.
[3] Deze jongen was, zou men kunnen
zeggen, een engel! Godvrezendheid bezielde hem reeds vanaf de wieg, en op zijn
tiende jaar kende hij de Schrift al en hield hij de geboden als een vrome
volwassen Jood, kortom, zijn waarlijk kinderlijk vrome levenswandel en zijn
verbazingwekkende levendige geestelijke vaardigheden rechtvaardigden onze
mooiste verwachtingen. Maar hij kreeg een kwaadaardige ziekte en geen dokter
wist daar raad mee, en zo stierf met deze jongen alles wat men met recht binnen
niet at te lange tijd van hem zou hebben kunnen verwachten.
[4] Dan vraag je je toch af waarom God
de Heer, die vol liefde en barmhartigheid is, dit doet aan mensen die op Hem
hopen en vertrouwen! Duizend arme kinderen dwalen zonder onderdak en beschaving
rond, en God roept ze niet weg van deze aarde, maar kinderen van ouders, die
alle mogelijkheden bezitten om hun kinderen die opvoeding te geven die God
alleen maar welgevallig kan zijn, moeten gewoonlijk het onderspit delven!
Waarom dan op die manier?
[5] Als het God welgevallig is om
alleen maar verwilderde kinderen op deze aarde te zetten, die nauwelijks vijf
woorden kunnen spreken, dan doet God er goed aan, ieder kind dat toont wat meer
verstand te bezitten meteen van de aarde weg te nemen en alleen de sukkels
naast de apen in leven te laten! Maar als God de bedoeling heeft om geestelijk
actieve, vrome, God kennende en liefhebbende mensen op deze aarde te hebben,
dan vind ik dat God meer op het leven van zulke kinderen moet letten, dan het
tot nog toe treurig genoeg het geval was!"
[6] IK zeg: "Beste vriend Jaïrus,
je praat zoals je menselijke verstand je dat ingeeft, maar God doet zoals Hij
het op Zijn goddelijke manier al eeuwen inziet en begrijpt, en inzien en
begrijpen moet, omdat anders jij, en alles wat bestaat, niet zou bestaan! Maar
daarnaast doe je met je verwijten God toch onrecht.
[7] Want als God alle kinderen, die
reeds in hun jeugd geest en talent vertonen, van de wereld weg zou nemen, dan zouden
jullie allemaal, die nu hier bij Mij zijn, al in de aarde vergaan zijn! Maar
omdat jullie nog behoorlijk op leeftijd hier zijn, is je verwijt aan God niet
terecht! Want jullie waren in je jeugd ook geestelijk veelbelovend, jullie
waren ook kinderen van in ieder opzicht zeer vermogende ouders, en toch heeft
God jullie laten leven, terwijl Hij elders bij de heidenen vele duizenden
kinderen door dysenterie en veel andere kwaadaardige ziekten van de aarde heeft
weggenomen. En daarover hebben die arme ouders net zoveel leed gedragen als de
ouders van deze jongen, die nog leven en in plaats van hem, drie arme kinderen
hebben opgenomen. Deze drie kinderen zijn nu heel waardige opvolgers van dit
ene kind, dat in de loop van de tijd vanwege zijn aanzienlijke talenten te veel
vertroeteld en verwekelijkt zou zijn geworden door zijn ouders, die hem meer
liefhadden dan God. Hij zou tenslotte in het geheel niet voldaan hebben aan de
hooggespannen verwachtingen van zijn ouders, want hij zou slechts een
ingebeelde, trotse en eigenzinnige sukkel geworden zijn, waar geen hogepriester
iets mee had kunnen doen!
[8] God zag dat echter al aankomen,
nam hem op het juiste moment weg van deze wereld en gaf hem in het hiernamaals
aan de engelen voor een betere opvoeding, opdat hij des te eerder de bestemming
zou kunnen bereiken, die God voor ieder mens apart vastgesteld heeft.
[9] Bovendien had God ook voorzien dat
nu de tijd zou komen, waarin voor jullie Gods naam zal worden verheerlijkt. En
zie, daarom liet God deze jongen al anderhalf jaar geleden sterven, opdat hij
ver genoeg ontbonden zou zijn als God de Heer hem weer zal opwekken. Til de
kist er daarom nu uit en open hem!"
70
De opwekking van Josoë
[1] Bij deze woorden klommen Borus en Kisjonah
meteen in de grafkelder en probeerden de kist op te tillen. Maar zij konden hem
niet van zijn plaats krijgen, want hij was erg zwaar omdat hij van massief
cederhout was gemaakt en bovendien met een aantal zware ornamenten van metaal,
goud en zilver versierd was. Na verscheid.ene pogingen zei Borus: "Heer;
de kist is te zwaar, we kunnen hem beslist met optillen! Voor zover ik weet
gebruikte men werktuigen om deze kist daar neer te zetten en hij zal langs
natuurlijke weg er alleen maar met behulp van werktuigen weer uitgehaald kunnen
worden!"
[2] IK zeg: "Klim er dan maar
uit; de beide jongemannen hier bij ons, zullen hem er uit tillen!" - Borus
en Kisjonah klimmen nu vlug uit het graf en de twee jongemannen tillen de kist
er snel en zo gemakkelijk uit, alsof het een donsveertje was.
[3] BAB zette grote ogen op, evenals
zijn vrouwen zijn kinderen, en hij zei, erg verbaasd over die kracht in de
beide jongemannen: "Dat is toch wel erg sterk! Deze twee tengere knapen,
die niet ouder dan vijftien kunnen zijn, speelden met dit gewicht als de
stormwind met een veertje -, terwijl het zich van de kracht van twee sterke
mannen niets aantrok! Ah, zoiets is dan toch welongehoord!"
[4] IK zeg: "Zeg maar niets meer,
want nu zul je getuige zijn van nog grotere dingen! Maar laat je op het hart
gebonden zijn dat je hierover tegen geen mens, zelfs niet tegen Mijn
leerlingen, iets vertelt! Want voor hen is de tijd nog lang niet rijp; maar als
de tijd daar is, dan zullen zij toch alles wel te weten komen. -Open nu echter
de kist zodat wij zien in hoeverre de jongen al vergaan is!"
[5] Meteen werd de kist geopend en de
knaap, die tot op het gebeente geheel vergaan was, werd voor alle aanwezigen
zichtbaar gemaakt door de vaardige handen van Borus, die de doeken en banden
verwijderde. Allen keken met zichtbare huiver naar het erbarmelijk uitziende
skelet.
[6] En FAUSTUS zei: "Ecce homo!
Zie, dat is ook een mens! Een mooi lot voor het zinnelijke vlees van de
mensheid! Een afschuwelijk uitziende benige kop, spaarzaam voorzien van een
paar aan elkaar klevende haren, een ingevallen groenachtig bruin borstvel, waar
hier en daar half weggerotte ribben doorheen steken, de zwarte wervels van de
ruggengraat, waarover toch nog wat sporen van verteerde met schimmel bedekte
darmen hangen. Dan de voeten, -die zien er helemaal verschrikkelijk vervormd
uit, vol rot en schimmel! En onze neuzen merken ook, dat we ons niet in het
magazijn van een balsemverkoper bevinden, want de stank is erger dan ik
verwacht had! Nee, dat is een aanblik, die heel geschikt is om aan de mens zijn
bestaan zo smadelijk mogelijk voor te stellen, want tenslotte staat zo'n lot
toch een ieder van ons te wachten! Daarom geef ik veel meer de voorkeur aan het
verbranden van lijken boven het begraven. "
[7] IK zeg: "Maar als de
Mensenzoon de macht heeft om ook zulke lichamen op te wekken en in het leven
terug te roepen, en ook allen, die sinds Adam geheel vergaan in de aarde
rusten, is dat dan ook een schrikbeeld voor de aardse mensen? Kan de dood nog
iets vreselijks zijn, als hij een Meester heeft gekregen? Opdat jullie echter
allen, hier aanwezig, zien dat Ik als Mensenzoon op deze aarde volkomen macht
heb ook zulke lichamen in het leven terug te roepen en ze een nieuw en
onsterfelijk leven te geven, zal juist déze knaap voor jullie daarvan een
getuige worden!"
[8] Daarop zeg Ik tegen de jongen:
"Josoë, Ik zeg je, sta op en leef, en getuig van Mijn macht om ook zulke
doden als jij op te wekken!"
[9] Op dat ogenblik ontstond er een
sterke luchtstroom, de rottingsschimmel verdween, over de beenderen vormde zich
snel een huid, en daarbinnen begon het lichaam net zo tot de juiste proporties
op te zwellen, als met gist vermengd brooddeeg in de broodvorm, en binnen
enkele ogenblikken stapte de knaap levend en wel uit de open kist, herkende
meteen Jaïrus, Faustus en Cornelius, die hij uit Nazareth heel goed kende, en
vroeg speciaal aan Jaïrus: "Maar beste oom, hoe kwam ik hier nu in die
kist? Wat is er dan met mij gebeurd? Ik was toch net nog in een heel prettig
gezelschap en ik weet echt niet hoe ik nu opeens daar vandaan kom!"
[10] JAÏRUS zegt: "Lieve Josoë,
kijk naar Hem, Die naast je staat, Hij is Heer over leven en dood! Lichamelijk
was je dood en je lag al anderhalf jaar hier in deze kist, en geen menselijke
macht zou in staat geweest zijn jou hier op aarde het leven weer te geven. Maar
Deze, die er weliswaar als een mens uitziet, maar veel méér is dan een mens,
heeft je uit de dood weer in het leven teruggeroepen! Daarom moet je ook Hem
alleen danken voor dit leven dat je nu weer geschonken is!"
[11] De JONGEN keek Mij verwonderd aan
en bekeek Mij van top tot teen en zei na wat dieper en beter in zijn
herinnering gezocht te hebben: "Hij is toch Degene, die mij bij dat
prettige gezelschap wegriep en tegen mij zei: ' Josoë, kom, want je moet op
aarde voor Mij getuigen dat Mij alle macht in de hemel en op aarde is gegeven!'
[12] En ik volgde Hem gewillig, want
ik merkte direkt dat Hij van God gezonden is en de volheid van de goddelijke
kracht in Zich draagt en macht heeft over alles in de hemel en op de aarde.
Want precies zoals Hij hier is, zag ik Hem eerder in de geestenwereld, waarin
ik stellig was toen ik door Hem werd geroepen om in deze wereld terug te keren.
[13] Het wordt me nu pas allemaal
duidelijk, en ik zie nu ook dat ik al eerder op deze aarde heb geleefd en toen
gestorven ben; maar hoe het sterven plaats vond, weet ik niet! Want ik kan maar
nauwelijks deze wereld hebben verlaten -hoe en op welke manier weet ik niet -of
ik was ook al in een mooi huis bij een heel prettig gezelschap, waar het me erg
goed beviel. Zo nu en dan zag ik ook mijn ouders en broers en zusters en sprak
met hen over verheven dingen, die mijn ervaren gezellen mij toonden en leerden.
Maar deze Heilige der heiligen heb ik niet eerder gezien dan een paar
ogenblikken voor ik in deze wereld terugkeerde!"
[14] Nu zeg IK tegen de twee
jongemannen: "Geef hem een gewaad en wat brood en wijn, opdat zijn lichaam
sterk worde en hij met ons naar Nazareth kan gaan!" -Toen Ik de twee dat
opdroeg, waren ze er ook al met het verlangde.
71
De onsterfelijkheid van Josoë
[1] Dat was te veel voor Bab en zijn
VROUW, en zij zei tegen haar man: "Beste Bab, merk je niet dat wij beiden
grote zondaars zijn, en dat hier in de mens Jezus, God Zelf aanwezig is? Is Hij
niet Degene, over wie alle profeten tot en met Zacharias en diens zoon Johannes
geprofeteerd hebben? Is Hij niet Degene, die David zijn Heer noemde, toen hij
zei: 'De Heer sprak tot mijn Heer'? Is Hij niet Degene, over wie de grote David
spreekt, als hij zegt: 'Maak de poorten der stad hoog en de ingangen breed,
opdat de koning der ere binnen kome! Maar Wie is de koning der ere? Het is de
Heer Jehova Zebaoth!'? Lieve man, hier is Jehova en niemand anders! Wij echter
zijn zondaars en onwaardig in Zijn omgeving te blijven! Kom, laten wij ons
volgens de wet van Mozes reinigen, dan kunnen wij daarna terugkomen en bij Hem
zijn!"
[2] IK zeg tegen de diep ontroerde
mensen: "Wie de doden kan opwekken, die kan jullie ook zonder Mozes
reinigen! Blijf daarom, want Mozes is niet meer dan Ik en Degene, die hem
geroepen heeft tot wat hij was! Jullie zonden zijn je vergeven en dus zijn
jullie rein en hebben Mozes niet meer nodig, want Mozes is niets zonder
Mij!"
[3] BAB zegt: " Als dat zo is, en
daar twijfel ik nu allerminst meer aan, dan blijven wij, want schoner dan de
Almachtige Zelf zal Mozes ons nooit wassen!"
[4] De VROUW zegt: "Ik ben
slechts een dienstmaagd van mijn heer, en dus gebeure wat jij wilt en als juist
beschouwt! Maar deze buitengewoon heilige tegenwoordigheid van God verplettert
mij haast!"
[5] IK zeg: "Vrouw, Ik heb in
Nazareth jouw verering van God gehoord, en vooral voor jou deed Ik nu datgene
wat je zag! Daarom kun je het best bij Mij uithouden! Maar Ik zeg jullie nu
allemaal dat je daarvan aan niemand een woord vertelt! Dat is niet voor Mij of
voor jullie, maar alleen terwille van de vele ongelovige mensen, opdat die
daardoor niet gedwongen worden in de Zoon des mensen te geloven, maar daarin
vrij zijn als hen het evangelie gepredikt wordt!
[6] Want de hedendaagse mensen zouden
door zo'n getuigenis als met ijzeren kettingen gedwongen worden om in Mij te
geloven, waardoor hun vrije leven grote schade zou lijden. Hun latere
nakomelingen zouden zulke vertelde getuigenissen als te overdreven pure
bedenksels der menselijke fantasie toch niet aannemen, en zich daardoor aan de
zuivere leer en de eeuwige waarheid ergeren. Daarom is het beter als zulke
daden van Mij helemaal geheim blijven, omdat niemand er wat aan zou hebben;
zeker niet tijdens deze eerste leertijd van Mij.
[7] Jaïrus, jij moet echter, omdat je
over een poosje als de tijd daarvoor rijp is, de jongen weer bij zijn ouders
moet brengen, hem heel precies uitleggen hoe hij zich dan moet gedragen. Hij
moet geloven, maar hij moet ook bij de mensen geen opzien willen baren! Deze nu
uit de dood opgewekte jongen zal echter, omdat hij de ontbinding heeft
meegemaakt, lichamelijk niet meer sterven. Als zijn tijd gekomen is, zal hij
door een engel worden geroepen en deze roep vrij volgen, -en vervolgens zal
geen sterfelijk oog hem ooit nog ergens op deze aarde levend zien.
[8] Laten wij nu, omdat de jongen zijn
brood en de wijn helemaal op heeft en de schemering al erg merkbaar wordt, naar
huis gaan!"
[9] Wij gaan nu meteen de synagoge
uit. Jaïrus en Borus sluiten de grafkelder weer achter zich, nadat zij de beide
jongemannen gevraagd hadden om de kist terug te zetten in de groeve, wat deze
ook in een oogwenk deden.
72
Het echte dienen van God
[I] Buiten zegt CYRENIUS tegen Mij:
"Heer, als zoiets in Rome gebeuren zou, dan zouden zelfs de stenen voor U
neervallen en U hardop aanbidden; en wij gedragen ons alsof hier iets heel
normaals voorgevallen is! Heer, heb toch geduld met – ofwel onze zwakheid of
onze domheid!"
[2] IK zeg: " Als Ik dat wilde,
dan zou Ik wel in Rome in plaats van in Nazareth ter wereld gekomen zijn! Doe
slechts datgene, wat Ik van jullie verlang! Alles wat je meer doet, is heidens
en zondig. Weet je dan nog niet dat 'God liefhebben boven alles en je naaste
als jezelf' onuitsprekelijk meer is, dan voor de Heer van hemel en aarde
tempels van steen en hout bouwen?
[3] Als, zoals Salomo sprak, de
hemelen en aarden al te klein zijn om de majesteit van God te bevatten, wat
moet je dan met een armzalig stenen huis van gehouwen of gebakken stenen,
terwijl immers de gehele aarde evenals de gehele oneindigheid door God is
geschapen?!
[4] Zeg Mij: "Wat zou een vader
tegen zijn kinderen zeggen, als deze dom genoeg zouden zijn om van de
uitwerpselen van de vader een huisje ter grootte van een vlieg, of ook wel
groter, te bouwen en dan uit de uitwerpselen van de vader ook een beeld zouden
maken, dat de vader voorstelde, en nadat alles klaar zou zijn, voor die tempel
van drek zouden knielen en hun vader op die manier vereren en aanbidden? Wat
zou jij doen als jouw kinderen zoiets deden? Wanneer zij vervolgens, als je hen
zoiets zou verbieden als zijnde dom en smerig en jou geheelonwaardig, nog
ijveriger om de smerige tempel heen zouden kruipen en jouw gelijksoortige beeld
zouden vereren. En zelfs tegen jouw wil hun misschien toch iets verstandiger
broeders onder bedreiging met de doodstraf daar ook toe zouden dwingen en van
hen bovendien een schijnbaar heilige belasting zouden verlangen? Zeg eens, wat
zou je in zo'n geval doen? Zou zo'n uiterst domme en smerige verering van je
kinderen je plezier kunnen doen?
[5] Kijk, in je hart ontken je dat ten
stelligste, maar Ik zeg je dat zo'n verering van de domme kinderen voor hun
aardse vader nog stukken beter zou zijn dan die van de mensen in de tempel voor
hun God! Want de kinderen gebruikten voor hun tempelbouw toch nog dat, wat hun
vader als voedsel gebruikt had, maar de mensen bouwen tempels van de
uitwerpselen van de satan en aanbidden hun God en Vader daarin! Zeg nu eens wat
je vindt van zo'n verering en aanbidding van God?"
[6] CYRENIUS zegt: "Heer, nu zou
ik toch met duizend bliksems alle tempels op aarde willen laten vernietigen!
Maar het zou Uw beide engelen toch maar een oogwenk kosten om alle tempels te
verwoesten!?"
[7] IK zeg: "Vriend, dat
gebeurde, gebeurt nog en zal in de toekomst nog heel vaak gebeuren, en toch
zullen de mensen niet ophouden met het bouwen van tempels! Die te Jeruzalem zal
verwoest worden, en van de afgodentempels zal niets teruggevonden worden. Maar
in plaats van dit geringe aantal zullen er vele duizenden komen, en zolang er
op aarde mensen zullen wonen, zullen zij ook tempels bouwen, grote en kleine,
en zij zullen daarin hun heil zoeken. Maar slechts weinigen zullen voor God een
levende tempel in het hart bouwen, de enige plaats waar Hij waardig beleden,
vereerd en aanbeden kan worden en ook moet worden, omdat dat alleen de
voorwaarde is voor het eeuwige leven van de ziel!
[8] Zolang de mensen in paleizen wonen
en zich door de paleizen en vanwege de paleizen zullen laten eren en roemen
door degenen, die zich geen paleizen kunnen veroorloven, zal men ook naast de
paleizen een tempel voor de een of andere god bouwen en hem daarin vereren, en
ook al heeft dit niets met waarheid te maken, dan is het toch tot meerdere eer
van de paleis en tempelbouwers.
[9] En zo zal het gebeuren dat de
mensen de eer aan zich zullen trekken, die zij God behoren te geven. Het loon
voor hun werken zal echter dan ook zeer nadrukkelijk daaruit bestaan, wat ze
zichzelf toegeëigend hebben! In het hiernamaals zal men hen echter niet kennen
en zij zullen in de grootste duisternis gestoten worden, waar huilen en
tandenknarsen hun lot zal zijn, omdat de grote duisternis een eeuwige ruzie en
onenigheid veroorzaakt! Daarom laten wij voorlopig alles zoals het is, want
alle knopen zullen pas in het hiernamaals geheel ontward worden!"
73
Nazareth. Niet alle kennis is goed voor ziel en geest
[1] Toen Ik dit tegen Cyrenius had
gezegd, waren we tevens thuis aangekomen, waar al een goed avondmaal op ons
wachtte, dat .zoals gewoonlijk bestond uit brood, wijn en veel heerlijk
klaargemaakte vissen. De jonge Josoë was erg belust op de vissen en toonde zich
verheugd over de goedgevulde tafels.
[2] Maar JAÏRUS zei tegen hem:
"Beste neef, je moet nu niet zo gulzig eten, want het kan best zijn dat je
in zekere zin nieuw geschapen maag toch nog niet in staat zou zijn om een grote
hoeveelheid van deze aardse spijzen te verdragen!"
[3} De JONGEN zegt: "Beste oom,
maakt u zich daarover maar niet ongerust! Hij, Die mij uit de dood heeft
opgewekt, zou zeker mijn maag niet zo'n grote eetlust gegeven hebben, als het
schadelijk voor de maag zou zijn nu wat meer voedsel tot zich te nemen dan
anders bij een regelmatig verzadigde toestand, want het is voor een mens geen
grapje om anderhalf jaar dood en zonder voedsel te zijn geweest! Als u dat eens
zelf zou ondervinden en mijn nieuw geschapen maag zou hebben, dan zou u mijn
eetlust gemakkelijk begrijpen. Maar niet ieder mens kan dit meemaken, en daarom
heeft het geen zin om daarover met mij te redetwisten. Behalve Degene, die mij
opgewekt heeft, weet ik nu het best hoe het met mij gaat, en maakt u zich maar
niet bezorgd of een paar vissen, een stuk brood en een beker wijn mij ook maar
in het minst zullen schaden!"
[4] JAÏRUS zegt: "Wat mij
betreft, gun ik je alles van harte; ik meende het alleen maar goed met je.
"
[5] Na dit intermezzo tussen Jaïrus en
zijn neef Josoë gingen wij aan tafel en genoten vrolijk en opgewekt van het
avondmaal, en daarbij werd uitvoerig gesproken over allerlei wat er gebeurd
was, en wat daar mogelijk in Jeruzalem over gezegd zou worden.
[6] De leerlingen vroegen inlichtingen
over de jongen, en wisten niet wat ze van hem moesten denken. Nu eens vroegen
ze de jongen, dan weer Jaïrus, dan weer de beide jongemannen die ook bij ons
aan de hoofdtafel zaten, wat er toch met deze jongen aan de hand was. Daar
moest toch wel iets heel bijzonders achter steken, want zij wisten maar al te
goed dat de Heer Zich nooit meer dan nodig met heel gewone jongens bemoeide.
Maar het vragen van de leerlingen had hier geen resultaat, omdat niemand hen
een bevredigend antwoord gaf.
[7] Toen MARIA echter het ongeduld van
de leerlingen opmerkte, zei ze tegen hen: " Jullie krijgen toch wat je
nodig hebt; waarom proberen jullie dan te weten te komen wat je kennelijk niet
nodig hebt? Doe wat Hij jullie zegt en wens niet meer te weten dan wat Hij, als
noodzakelijk voor jullie, je laat weten, dan zul je volgens Zijn wil leven en
handelen en zeker zijn van je eeuwige loon. Alles wat je tegen Zijn wil wenst,
is zonde tegen de Meester, die jullie Heiland is -lichamelijk en geestelijk!
Onthoud deze les!"
[8] Na deze wijze vermaning van moeder
Maria hielden de leerlingen op met hun vragen over de jongen en spraken alleen
onder elkaar nog verder over hem, en Petrus richtte zich tot Mijn geliefde
Johannes en vroeg hem wat hij van deze jongen dacht.
[9] Maar JOHANNES zei tegen hem:
"Heb je zoëven de vriendelijke woorden van de verheven moeder niet
gehoord, dat je nog steeds nieuwsgierig bent naar datgene, wat de Heer stellig
uit heel wijs oogmerk voorlopig niet aan ons wil vertellen? Kijk, mij
interesseert dat nu weer helemaal niet; wij weten wat wij weten en dat is
genoeg! Als wij ook de eindeloos ver boven ons weten uitgaande kennis van de
Heer zouden willen bevatten, dan zou dat verlangen van ons stellig de grootste
dwaasheid zijn, en dan verdienden wij alles eerder -dan Zijn leerlingen te
zijn!"
[10] PETRUS zegt: " Ja, ja, je
hebt wel gelijk, maar de weetgierigheid is toch ook een groot goed, dat door de
Heer Zelf in het hart van de mens is gelegd. Als de mens deze edele drang niet
zou hebben, zou hij net als een dier zijn, dat volgens mijn mening beslist geen
spoor van dorst naar kennis in zijn botte ziel heeft. Het zuiver goddelijke van
de weetgierigheid ligt volgens mij al daarin, dat het lijkt op een droom waarin
men dorst heeft, waarbij de dromende ziel vaak enorme vaten vol water of wijn
drinkt om die te stillen en daarbij toch steeds dorstig blijft en een
onoverwinbare lust krijgt in steeds grotere hoeveelheden dorstlessende dranken.
Onze onverzadigbare weetgierigheid maakt ons ook duidelijk dat in God een
oneindige overvloed aan wijsheid moet zijn, die geen zoekende geest in der
eeuwigheid zal doorgronden! Daarom meen ik, beste broeder, dat mijn huidige
dorst naar kennis geen zonde is.
[11] Kijk, mij en verscheidene van
onze broeders vergaat het zoals zo veel snoeplustige kinderen, die geen trek
hebben in allerlei lekkernijen zolang ze niets van dergelijke zoetigheden weten
of zien. Maar zet ze aan een met allerlei zoete spijzen gevulde tafel en
verbied hen daar iets van te gebruiken, dan zul je al gauw tranen in hun ogen
en nog meer water in hun mond ontdekken. Maar ondanks dat heb je toch gelijk.
Zoals een wijze vader zijn kinderen, als oefening in de belangrijke deugd van
de zelfverloochening, zo nu en dan iets lekkers voorzet waarvan ze niet mogen
eten, zo schijnt onze hemelse Vader ons ook zo nu en dan geestelijke spijzen
voor te zetten, waarvan we niet mogen genieten, voordat we een bepaalde graad
van zelfverloochening bereikt hebben. Als we volgens Zijn orde die graad hebben
bereikt, die Hij voor onze ziel nodig vond, dan zal Hij ons laten genieten van
de spijs, die wij nu zo graag willen hebben. En dus zullen wij voor dit moment,
en zolang Hij het wil, helemaal tevreden zijn met hetgeen wij weten en hebben,
en Zijn alleen heilige wil geschiede altijd!"
[12] IK zeg: "Beste broeder Simon
Juda, dat is juist en waarachtig! Niet iedere kennis en ervaring deugt voor de
opwekking van de geest en tot stimulering van de ziel. Want zie, er staat
geschreven: 'En God sprak tegen Adam: Als je zult eten van de boom der kennis,
zul je sterven!' En zo is het!
[13] De wet en het oordeel zijn
afhankelijk van de kennis. Want zolang een wet je niet is gegeven of bekend is
gemaakt, zo lang is er ook geen oordeel dat de wet volgt. Wees jij dus alleen
maar nieuwsgierig naar wat Ik je onthul, dan weet je wat jou betreft voor
eeuwig genoeg. Als de tijd daar is, zal alles je duidelijk worden. "
74
Onenigheid tussen Judas en Thomas
[I] Met dit antwoord nemen alle
leerlingen, behalve Judas, genoegen en loven Mijn goedheid en wijsheid en de
macht van God, die door Mij werkzaam is. JUDAS mokte echter, en zei vrij luid
tegen niemand in het bijzonder: "Over Farizeeën die aan de vreemdelingen
het allerheiligste heimelijk voor veel geld laten zien, roept Hij bijna een
regen van zwavel uit de hemel, maar als Hij Zijn heiligdom aan vreemden laat
zien en óns, de eigen kinderen, buiten sluit, is dat goed en geheel volgens de
goddelijke orde! Heeft één van ons zoiets al eens beleefd? Als zij in Jeruzalem
het doen is het zowel in de hemel als op aarde fout, maar als Hijzelf bijna
hetzelfde doet, is het juist en geheel volgens de orde van Melchizedek! Daar is
natuurlijk niets tegen te doen of te beginnen, maar het ergert je toch!"
[2] THOMAS, de leerling die Judas
Iskariot nog steeds scherp in de gaten hield, zei: "Wel, ben je het
eindelijk weer eens niet met iets eens? Het verwondert mij al erg dat je de
Heer niet allang verweten hebt dat Hij de zon zo ver van de aarde heeft
geplaatst, zodat je je potten in haar zeer hete nabijheid niet goedkoper kunt
drogen dan bij het gebruikelijke houtvuur!
[3] Bedenk eens hoe goed het zou zijn
om als een vogel te kunnen vliegen! Ja, zelfs mijn schouders hebben al
meermalen gejeukt, en dan dacht ik dat ik mee moest trekken met een groep
vrolijk voort zwevende kraanvogels; ik probeerde te huppen en te springen,
maar het zware lichaam wilde zich natuurlijk ook maar geen el boven de grond
verheffen!
[4] Al gauw legde ik mij echter
daarbij neer en dacht: Als God gewild zou hebben dat de mensen net als vogels
zouden kunnen vliegen, dan zou Hij hen net als de vogels deugdelijke vleugels
hebben gegeven. Maar God zag, dat zo'n eigenschap de mens meer schaden dan
baten zou, en gaf hem daarom liever een paar goede en sterke voeten, die hem
heel goed van de ene plaats naar de andere kunnen dragen. Ook gaf Hij hem
behalve de twee sterke voeten een paar zeer bruikbare handen en het boven alle
sterren uitreikende verstand, waardoor hij zich in plaats van een deugdelijk
paar vleugels, duizend andere gemakken kan verschaffen, die hem duidelijk meer
genoegen kunnen schenken dan vleugels aan een vogel, want het is zeer de vraag
of de vogels hun vleugels zo weten te waarderen als de mens zijn voeten, zijn
handen en zijn verstand!
[5] Kijk, de mens kan ook in het water
heel slecht vooruitkomen, -want hij heeft geen vinnen en geen zwemvliezen
tussen zijn tenen en vingers, maar het verstand dat hij van God kreeg, leerde
hem schepen te bouwen, waarmee hij nu verdere waterreizen kan maken dan een
vis, die een waterpoel als zijn woonhuis beschouwt, en zich daar nooit te ver
van verwijdert. En we kunnen als vaststaand aannemen dat onze latere
nakomelingen nog zeer grote vorderingen zullen maken in de kunst van de
scheepsbouw. Wie weet of het de een of andere wijze niet nog eens zal gelukken
om zich met behulp van kunstvleugels, net als de oude Indiërs, in de vrije
lucht te verheffen!"
[6] Op dat moment onderbreekt JUDAS
Thomas en zegt een beetje geërgerd: "Heb ik je dan ooit als huisleraar
aangesteld, dat je bij iedere gelegenheid een preek voor mij hebt? Houd je
wijsheid voor jezelf en je kinderen en laat mij met rust, anders noodzaak je
mij om je eens een scherp antwoord terug te geven! Want dat kan ik heel goed,
als ik dat wil. Ik heb jou, als je net zo vrij sprak en deed als ik, nog nooit
bekritiseerd en daarom weet ik echt niet waarom je steeds op mij zit te hakken
en te vitten! Veeg jij je eigen straatje maar goed, dan zal ik wel voor het
mijne zorgen! Als ik iets niet juist vind, dan geldt dat alleen maar voor mij
en dan hoef jij het met mij niet eens te zijn; jij hebt niets met mij te maken,
en dat geldt vanaf nu voor altijd! -Begrijp je dat?
[7] Denk nog maar eens terug aan Kis,
toen de Heer die omstreden zaak tussen mij en jou heeft geregeld; dat moet voor
jou en mij voldoende zijn en meer hebben wij beiden met en onder elkaar niet te
regelen! Als ik je ergens om vragen zal, kun je mij op die vraag een goed
antwoord geven, -vooropgesteld dat je daartoe in staat bent! Maar het zal heel
lang duren voor ik je die eer aan zal doen!"
[8] THOMAS zegt: "Maar, broeder
Judas, zeg eens, wat voor kwaads en beledigends heb ik nu tegen je gezegd dat
je zo boos op mij bent? Is het dan soms niet waar dat je maar al te vaak, zover
ik weet, met God de Heer getwist hebt omdat Hij de zon zo ver van de aarde af
gezet heeft en omdat Hij jou geen vleugels heeft gegeven om te vliegen, zoals
alle stomme vogels in de lucht?"
[9] Omdat Judas Iskariot niets terug
wil zeggen gaat Thomas even later verder: " Als je boos op mij wilt zijn,
wees dat dan maar zonder enige aanwijsbare reden! In het bijzijn van de Heer
lijkt zo'n onbroederlijke houding niet erg prijzenswaardig! Iemand met zo'n
inborst als jij hoort ook volstrekt niet thuis bij de leerlingen van de Heer en
je zou duizendmaal beter handelen als je terug ging naar je pottenbakkerij, in
plaats van hier volkomen zinloos het gezelschap van God te hinderen en te
verontreinigen met je tegen de goddelijke orde ingaande karakter. Ben je dan al
helemaal de bergrede van de Heer in Samaria vergeten, waar de Heer gebiedt om
zelfs vijanden lief te hebben, de ons vervloekenden te zegenen, en goed te
doen, die ons kwaad doen?
[10] Als je echter Gods woord niet
wilt naleven en je niet bij iedere gelegenheid wilt oefenen in de
zelfverloochening, vraagje dan in Godsnaam zelf af waarom je ons gezelschap met
je aanwezigheid lastig valt!
[11] Dagenlang spreek je met niemand
van ons ook maar één woord, en vraagt iemand je wat, dan geef je hem helemaal
geen antwoord of je snauwt hem zo ruwen grof mogelijk af, zodat hij je een
tweede keer zeker geen vraag meer zal stellen. Is dat dan een manier van doen
voor een leerling van de Heer? Foei, schaam je, en wordt een ander mens, -maak
anders dat je wegkomt!
[12] Werkelijk, dat nu juist ik degene
was die je bij dit gezelschap bracht, spijt me meer, dan wanneer ik een
roofmoord zou hebben begaan! Ik zal de Heer op mijn knieën smeken of Hij je
door Zijn almachtige geweld van ons verwijdert, als je langs minnelijke weg
niet zou willen gaan!"
[13] Nu antwoordt JUDAS met zichtbaar
ingehouden toorn, maar met een glimlachend gezicht: " Jij, noch de Heer
kunnen mij bevelen om te gaan of te blijven! Want ik ben net zo goed als ieder
ander van jullie ook een vrij mens en kan doen wat ik wil! Kijk, als ik wist
dat ik niet die doorn in jouw oog was, die ik beslist ben, dan zou ik jullie
gezelschap allang hebben verlaten en een ander hebben opgezocht. Maar om jou
goed te kunnen ergeren, blijf ik, en ik wil voor jou een toetssteen zijn voor
de ideale beproeving van je geduld, lankmoedigheid en liefde voor je vijanden,
en ik wil van jou de toegepaste bergprediking leren en deze dan zelf toepassen!
- Heb je me begrepen, wijze Thomas?"
[14] THOMAS wendt zich tot Mij en
zegt: "Heer, ik en wij allen smeken U om verwijdering van dit schurftige
schaap! Want in zijn nabijheid is broederlijk samenleven niet denkbaar en zo is
het voor ons niet mogelijk om Uw heilige leer toe te passen, want hij is en
blijft steeds een opruier en verrader! Waarom moet hij dan hier bij ons zijn,
als hij niet alleen niets van Uw heilige leer in praktijk wil brengen, maar
altijd meewarig om ons glimlacht wanneer wij ons inspannen om volgens Uw
woorden te leven en te handelen?"
75
Het geheim van de zelfontwikkeling van de mens
[I] IK zeg tegen Judas Iskariot:
"Broeder Thomas klaagt met recht over jou! Ik zeg je: Neem de waarschuwing
ernstig ter harte en wordt een mens! Als duivel vind Ik je walgelijk en kun je
wel gaan! Want Mijn gezelschap is een heilig gezelschap omdat de Geest van God
er doorheen waait, en in zo'n gezelschap kan en mag geen duivel bestaan!"
[2] Deze woorden maken dat Judas
meteen voor Thomas op de knieën valt en hem om vergeving vraagt.
[3] Maar THOMAS zegt: "Vriend, je
moetje niet bij mij verontschuldigen, maar bij Hem tegen wiens heilige leer jij
ten opzichte van mij slecht hebt gehandeld!"
[4] Dan staat Judas op en gaat snel naar
Mij toe, valt voor Mij op de knieën en begint Mij om vergeving te vragen.
[5] IK zeg echter tegen hem:
"Vermaan je zelf in je hart, want het vragen van je mond heeft zonder de
innerlijke, waarachtige verbetering niet de minste waarde voor Mij, want ik doorzie
je hart en bemerk dat het helemaal slecht is. Slechts uiterlijk is het
vriendelijk, en het lijkt op een slang die door haar sierlijke kronkelende
bewegingen de vogelen des hemels betovert, opdat ze dan als prooi in haar bek
vliegen. Ik zeg je: Neem je in acht, opdat je binnenkort niet tot buit van de
satan wordt! Want hij laat datgene, wat hij eenmaal het zijne noemt, niet graag
los."
[6] Na deze woorden stond JUDAS weer
op en zei tegen Mij: "Heer! Doden roept U uit de graven, en zij leven,
waarom laat U dan mijn hart in het graf van het verderf te gronde gaan? Ik wil
een beter mens worden en toch kan ik het niet omdat ik mijn hart niet kan
veranderen. Vormt U daarom mijn hart om en dan ben ik een ander mens!"
[7] IK zeg: "Daarin ligt nu juist
het grote geheim van de zelfontwikkeling van de mens! Alles kan Ik voor de mens
doen en daarbij blijft hij mens; maar zijn hart is van hemzelf, dat moet hij
geheel en al zelf bewerken als hij voor zichzelf toegang wil krijgen tot het
eeuwige leven. Want als Ik Zelf eerst het hart van de mens zou bijschaven, dan
zou de mens een machine en nooit vrij en zelfstandig worden; maar als de mens
geleerd wordt wat hij moet doen om zijn hart voor God te vormen, dan moet hij
dat ook ongedwongen ten uitvoer brengen en zijn hart vormen volgens de leer!
[8] Pas als hij zijn hart zo gevormd,
gereinigd en gezuiverd heeft, kom Ik geestelijk daarin en ga er wonen, en de
gehele mens is dan geestelijk opnieuw geboren en kan daarna eeuwig niet meer
verloren gaan. Want daardoor is hij één met Mij geworden, zoals Ik één ben met
de Vader, van wie Ik ben uitgegaan en in deze wereld ben gekomen om alle
mensenkinderen de weg te wijzen en te banen, die zij geestelijk moeten gaan om
bij God in de volheid der waarheid te komen!
[9] Daarom moet jij, net als ieder van
jullie, eerst beginnen met de bewerking van je hart, anders ben je verloren,
-ook al zou IK je duizendmaal uit het graf in het vleselijke leven hebben
geroepen!"
[10] JUDAS Iskariot zegt: "Heer,
dan ben ik verloren! Want ik heb een ontembaar hart en kan mij zelf niet
helpen!"
[11] IK zeg: "Luister dan naar de
broeders en wees niet boos op hen als zij je met liefde vriendelijk vermanen,
want zij helpen je om je hart te bewerken!
[12] Kijk naar Thomas, die zich door
al jouw grofheid niet laat afschrikken om je te vermanen, als je je kwade hart
te veel de vrije teugel begint te geven. Luister daarom naar zijn door
bezorgdheid voor jou ingegeven vermaningen, dan zal het stukje bij beetje in je
hart wel beter worden! Als je echter doorgaat, zoals tot op heden, met je door
niemand iets te laten zeggen, dan zul je binnenkort te gronde gaan en, zoals
gezegd, ten prooi vallen aan de satan, want dan zal niet Ik, maar de satan in
je hart gaan wonen.
[13] Neem je vóór alles in acht voor
de toorn en de hebzucht, want anders zul je een kind van de eeuwige dood
worden! Want het berouwen de boetedoening aan gene zijde van het graf hebben
weinig waarde en kunnen een onreine, zwarte ziel weinig helpen. Ga nu, en denk
goed over deze woorden van Mij na!"
[14] JUDAS stapt nu nadenkend
achteruit, neemt wel zo half en half een besluit om zich overeenkomstig Mijn
woorden te verbeteren, en zegt tegen Thomas: "Nu, broeder, je zult eens
zien hoe Iskariot een geheel ander mens, en uiteindelijk nog een voorbeeld voor
jullie allemaal wordt! Want Iskariot kan veel als hij wil; nu wil hij het
echter en zal daarom ook tot veel in staat zijn!"
[15] THOMAS zegt: "Broeder, als
je je vooraf al prijst, dan zal de daad Waarschijnlijk geen aandacht krijgen,
en jij zult of kunt daardoor wel een voorbeeld worden, maar niet om na te
volgen, maar om af te schrikken, -en dan zal het op deze wereld wel niet beter
met je worden!
[16] Want kijk, als je beter wilt
worden dan wij allen, die onze grote zwakheden ook zónder jouw voorbeeld kennen,
en maar al te goed inzien hoe ellendig en onwaardig wij voor de Heer zijn, dan
moet je je voor de Heer altijd minder achten dan je broeders, en zelfs nooit
eraan denken om voor ons een navolgingswaardig voorbeeld te worden, maar jezelf
steeds zien als de laatste en de geringste. Dan zul je, zonder het te willen,
daadwerkelijk datgene voor ons zijn, wat je je nu nog zeer hoogmoedig voorneemt
om te zijn. -Leef dus volgens deze regel, die niet van mij afkomstig is, maar
die de Heer voor je heeft vastgesteld, en die berust op de ware deemoed en
zelfverloochening, dan zul je volgens de goddelijke ordening datgene bereiken,
wat je wilt bereiken! - Ga echter naar de Heer en vraag Hem of ik je verkeerd
en onwaar heb ingelicht!"
76
Deemoed en zelfverloochening
[1] JUDAS vraagt dan aan Mij:
"Heer, is het waar, wat Thomas me nu weer zo overtuigend gezegd
heeft?"
[2] IK zeg: " Ja, zo is het! Wie
van jullie zich de minste acht van zijn broeders, is de hoogste in het rijk van
God; ieder zich beter achten zet hem echter in het rijk van God terug op een
laatste plaats.
[3] Als iemand van jullie nog het een
of andere hoogheidsgevoel en dus een gevoel van beter dan een ander te zijn bij
zichzelf bemerkt, dan is hij nog niet vrij van de alles verterende gulzige hel en
nog lang niet geschikt voor het rijk van God, want zo'n mens heeft geen vrije
geest.
[4] Als iemand zich echter de minste
onder zijn broeders acht en zó bereid is allen naar vermogen te dienen, dan is
hij de eerste in het rijk van God, en alle anderen kunnen zich heel terecht aan
hem spiegelen. Echt bezield door een goddelijk grote geest is alleen diegene,
die in staat is zich lager te achten dan alle menselijke schepsels!"
[5] JUDAS zegt: "Dan kan dus
alleen een mens, die de kunst verstaat om zich het meest te vernederen, de
eerste in het rijk van God zijn!? Want als hij er naar streeft om allen naar
vermogen te dienen, dan moeten de anderen hem toch duidelijk eerst het plezier
gunnen om zich door hem te laten dienen, om hem daardoor te helpen de hemelse
eerste te worden! -Maar wat nu, als de anderen zijn diensten helemaal niet
willen aanvaarden of zelf hun diensten aanbieden om de eerste te worden in het
hemelrijk? Wie zal dan de eerste in het rijk van God worden?"
[6] IK zeg: " Allen, die met een
rechtschapen hart zich inspannen om dit te doen! Maar mensen, die in zekere zin
uit zelfzucht de diensten van hun broeder niet willen aannemen om hem iedere
gelegenheid te ontnemen om eerste in het rijk van God te kunnen worden, zonder
zelf ooit naar dat voorrecht te streven, die zullen tóch de laatsten zijn en
hij de eerste, omdat hij oprecht uit liefde en ware deemoed alle broeders wilde
dienen!
[7] Ah, het zou iets geheel anders
zijn, als iemand op deze wereld alleen maar om de toekomstige eerste in de
hemel te zijn, de minste en dienaar van allen wilde worden! Oh, die zal óók een
van de laatsten in het rijk van God zijn! Aan gene zijde wordt alles met de
zuiverste weegschaal afgewogen en met de secuurste maat gemeten. Waar ook maar
iéts zelfzuchtigs te voorschijn komt, zal de weegschaal geen uitslag geven en
niet voldoen aan de hemelse maat! Daarom moet je zonder enige reserve de volle
waarheid in je hebben, anders kun je niet binnengaan in het rijk van God.
Slechts de zuivere waarheid zonder valsheid en achterbaks bedrog kan en zal
jullie vrij maken voor God en al Zijn schepsels! Begrijp je dat?"
[8] JUDAS Iskariot zegt: "Ja, dat
begrijp ik wel, maar ik besef daarbij ook dat zoiets onmogelijk is uit te
voeren, want het is de mens onmogelijk alle eigenliefde te laten varen! Hij
moet toch eten en drinken en voor een woning en kleding zorgen, - en dat
gebeurt dan ook uit een zekere vorm van eigenliefde! Men neemt een lieve
vrouwen wil haar voor zich alleen hebben, en wee degene, die het waagt de vrouw
van zijn naaste te begeren! Dat is dan toch ook een vorm van eigenliefde!?
[9] Zal ik, als ik een goed bewerkt
stuk grond heb, tegen de oogsttijd uit pure zelfverachting en met een totaal
gebrek aan eigenliefde naar mijn buren gaan en zeggen: 'Vrienden, ga en oogst
wat op mijn velden is gerijpt, want ik heb als de minste van jullie, als jullie
aller knecht zonder enige waarde, slechts voor jullie gewerkt!' Ik vind dat de
zo hooggeroemde zelfverloochening en zelfverachting toch bepaalde grenzen moet
hebben, zonder welke het zelfs onmogelijk zal zijn Uw leer aan de mensen mee te
delen, omdat men daarmee duidelijk zou laten zien dat men zijn broeders voor
dommer en blinder houdt dan zichzelf! Want zich geestelijk beter achten dan
zijn broeder bevat toch zeker ook wel iets van hoogmoed! Als dat zo is, laten
we dan eens over honderd jaar naar de mensheid kijken, dan zullen we ze als
ossen in de wei gras zien eten, en van een taal zal geen spoor meer te vinden
zijn en net zo min van woonhuizen of zelfs maar van een stad! -Hoe ver mag de
eigenliefde van de mens dan gaan?"
77
De maat van de liefde tot God, de naaste en zichzelf
[1] IK zeg: "Best, dan zal Ik je
een maat geven, waardoor jij en iedereen weten zal hoe het staat met de
eigenliefde, de naastenliefde en de liefde tot God.
[2] Neem het getal 666, dat onder
goede en kwade omstandigheden respectievelijk een volmaakt mens of een
baarlijke duivel aanduidt!
[3] Deel de liefde in de mens precies
in 666 delen; geef er daarvan 600 aan God, 60 aan de naaste en 6 aan jezelf! Wil
je echter een baarlijke duivel zijn,
geef er dan 6 aan God, 60 aan de naaste en 600 aan jezelf!
[4] Kijk, de rechtschapen werkers en
knechten en maagden bewerken de velden van hun heer. Naar jouw mening moet dan
ook de oogst van hen zijn, omdat deze het resultaat is van hun vlijt en moeite.
Maar ze brengen hem in de schuren en loodsen van hun heer en verheugen zich als
ze tegen hun heer kunnen zeggen: 'Heer al uw schuren en loodsen zijn al vol, en
nog staat de helft op het veld! Wat moeten we doen?' En hun vreugde wordt
groter als de heer tegen hen zegt: 'Ik prijs jullie grote en onbaatzuchtige
vlijt en ijver, ga en breng bouwlieden hierheen opdat zij zo snel mogelijk
voorraadkamers bouwen en ik de zegen van het veld bewaren kan voor jaren, die
misschien minder gezegend zullen zijn dan dit jaar voor alle vruchten was!'
Kijk, aan de werkers behoort niets, zij hebben geen schuren, geen loodsen en
geen voorraadkamers, en toch werken zij voor een gering loon alsof het voor hun
schuren, loodsen en voorraadkamers was; want zij weten dat zij geen nood
behoeven te lijden als de heer alle voorraadkamers vol heeft.
[5] En zie, in het doen van een
rechtschapen dienstbare zie je de gehele verhouding van iedere ware mens tot
zichzelf, de naaste en God. De echte dienende zorgt 6-voudig voor zichzelf,
60-voudig voor zijn mede dienenden opdat ze hem welgezind zijn, en 600-voudig
voor zijn heer , en zorgt daardoor, zonder het te willen, toch 666-voudig voor
zichzelf. Want de mede dienenden zullen hun metgezel, bij wie zij de minste
eigenliefde tegenkomen, het meest toegenegen zijn, en de heer zal hem weldra
boven allen stellen. Maar een dienaar, die alleen voor zichzelf zorgt, bij het
werk graag de laatste is en alleen maar het lichtste werk doet, zullen zijn
metgezellen met scheve ogen aanzien, en zijn heer zal heel goed merken dat de
zelfzuchtige dienaar een luie knecht is. Hij zal hem daarom nooit de leiding
geven, maar wel zijn loon verminderen en helemaal onderaan de eettafel zetten.
En als deze zelfzuchtige luie knecht zich niet zal verbeteren, zal hij met een
slecht getuigschrift uit dienst ontslagen worden en op die manier moeilijk ooit
weer een baan krijgen. Maar als hij ook nog maar één vriend heeft, tegenover
wie hij zich onzelfzuchtig gedragen heeft, dan kan deze hem in zijn huis
opnemen zonder dat de heer hem daarvoor zal verguizen. -Begrijp je dat?
[6] leder mens heeft een bepaalde
graad van eigenliefde, en moet die ook hebben, omdat hij anders niet zou kunnen
leven, -maar, zoals aangetoond, slechts de minste graad! Eén graad méér doet de
zuiver menselijke verhouding reeds te niet, en dat is op de weegschaal der
goddelijke orde precies afgewogen! - Nu zijn de grenzen zichtbaar gemaakt, en
wij zullen zien hoe je deze in de praktijk aan zult houden!"
[7] JUDAS zegt: "Daar is heel
veel wijsheid voor nodig om te kunnen beoordelen of men de precieze maat
aanhoudt bij de eigenliefde! Hoe kan de kortzichtige mens dat beoordelen?"
[8] IK zeg: "Laat hij in alle
redelijkheid dat doen wat hij kan, het ontbrekende zal door God wel toegevoegd
worden. Je behoeft je echter geen zorgen te maken dat er een mens is die minder
dan 6 delen voor zichzelf houdt! En helemaal niet bij mensen van jouw
soort!"
[9] Judas zwijgt nu en gaat nadenkend
van tafel om voor zichzelf voor de allang ingevallen nacht een slaapplaats
klaar te maken.
[10] Pas nu komt de jonge JOSOË naar
voren en zegt: “De. domheid van deze mens heeft me toch wel zeer geërgerd! Als
leerling is hij nog zo dom als een nachtuil op klaarlichte dag. Ik begreep
alles direkt wat U, o Heer, tegen hem gezegd heeft. Maar hij begreep niets,
terwijl hij maar steeds vroeg, en allerlei tegenwerpingen maakte, en nu
tenslotte nog net zo dom wegging alsof U, o Heer, geen woord tegen hem gezegd
had! Als een kind vraagt, is dat te begrijpen, maar als een volwassene, die
daarbij ook nog wijzer wil zijn dan zijn medemensen, ook blijft vragen -en dat
duidelijk niet goed-, maar kwaadwillend -, dat moet toch ergernis geven! Ik wil
nog driekeer sterven als deze mens zich ooit op deze wereld zal verbeteren! Hij
is zeer waarschijnlijk een vrek en berekent hoe hij, als hij zou kunnen wat U
kunt, o Heer, in zo kort mogelijke tijd bergen goud en zilver zou kunnen
vergaren! En zo waar als ik Josoë heet, ik zet er alles op wat ik heb en wil
alles ondergaan wat een mens maar kan doorstaan, als deze mens zich ooit
verbetert!"
[11] IK zeg: "Beste Josoë, houd
daar nu maar over op; want wij hebben allerlei helpers nodig bij het bouwen van
een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, en Judas is er nu ook een die wij kunnen
gebruiken! .-Maar zeg me nu eens wat je tegen je aardse ouders zult zeggen als
Je hen weer zult ontmoeten! Wat zul je zeggen?"
78
De hemelse wijsheid of de duivelse leugen
[1] JOSOË zegt met een blij lachje:
"Heer, ik geloof dat dat heel eenvoudig is! Oom Jaïrus brengt mij in huis
bij mijn ouders, die zeker nog wel om mij zullen treuren. Die zullen verwonderd
grote ogen opzetten als zij mij zien, omdat ik net zo sterk op hun Josoë lijk
als het ene oog op het andere. Jaïrus kan dan zeggen dat ik een vondeling ben,
die zelfs net eender heet als de gestorvene, en dan zullen mijn ouders mij
zonder meer in plaats van hun kind opnemen en nog meer van mij houden dan van
hun Josoë. Beetje bij beetje kunnen ze dan door allerlei terloopse opmerkingen
de volle waarheid te weten komen, en tenslotte zullen ze dan toch moeten
geloven dat ik hun echte zoon Josoë ben. Maar U, o Heer, kunt bepalen hoe snel
zij de volle waarheid mogen horen. Is dat zo goed, o Heer?"
[2] IK zeg: "Het geheel is helemaal
niet zo gek uitgedacht, beste Josoë, maar er doet zich een complicatie bij
voor, en wel dat er duidelijk gelogen wordt, en iedere leugen komt uit het
kwade en veroorzaakt weer kwaad. Kijk, een vondeling ben je duidelijk niet, hoe
wil je dat dan later voor je ouders en God rechtvaardigen?"
{3] De JONGEN zegt: "Heer, als U
glimlacht, is dat zeker een goed teken, en voor U ben ik al gerechtvaardigd
zoals eens Jacob met zijn in lamsvel gewikkelde handen tegenover zijn blinde
vader Isaäk! Kijk, Heer, dat was toch een grotere leugen dan de mijne, wanneer
ik als vondeling bij mijn ouders gebracht wordt, en toch werd Jacobs
eerstgeboorte zegen door God als rechtvaardig aangenomen! Als God echter toen
een duidelijke bedriegerij, een aanwijsbare leugen, met genadige en zegenende
ogen kon aanschouwen, dan zal de huidige vondeling Josoë hem toch niet
tegenstaan, daar hij bovendien toch een echte vondeling is zoals er geen tweede
is op de hele grote aarde van God! Daarmee bedoel ik, mijn God en mijn Heer,
dat er op deze aarde wel niets zo verloren is als iemand, die gestorven is;
daarom zou er in de waarste zin van het woord niets kunnen zijn dat meer
'gevonden' is dan een Heer, U begrijpt wel wie ik hier bedoel!"
[4] IK zeg: "Dat heb je goed
beredeneerd! Ik wist wel dat je een goede reden zou vinden, maar nu zou Ik ook
nog van jou willen horen, hoe je je aan je ouders met allerlei terloopse
opmerkingen tenslotte als de echte Josoë voor zult stellen."
[5] JOSOË zegt: "O Heer, dat is
toch heel gemakkelijk! Als ik eenmaal in huis ben zal ik er geen moeite mee
hebben om mij net zo te gedragen als ik mij vroeger gedragen heb. Geleidelijk
aan zal ik naar bepaalde dingen vragen zoals ik dat vroeger gedaan heb, ik zal
ook mijn spelletjes opzoeken en die op de bekende manier gebruiken. Dat zal
mijn ouders zeker opvallen en tenslotte zullen ze moeten zeggen: 'Dat is onze
Josoë, die misschien door Borus met zijn geheime middelen uit het graf is
opgewekt en in de loop van de tijd tot op nu helemaal genezen is!' En voorlopig
laat ik hen in die mening. Op het geschikte moment zullen ze de waarheid wel
vernemen, en volgens mij zal het zo best te regelen zijn. "
[6] IK zeg: "Maar daar zit ook
weer een leugen in! Want iemand opzettelijk in het ongewisse laten, is
hetzelfde als tegen iemand liegen! Hoe zul je je daarvan dan
schoonwassen?"
[7] JOSOË zegt: "Heer, het is
altijd en eeuwig een goed teken als U glimlacht terwijl U vragen stelt; ik
dacht echter dat er twee heel verschillende soorten leugens zijn. Als men
iemand opzettelijk kwaadwillig een leugen als een betrouwbare waarheid opdist,
dan is en blijft dat een satanische verdorvenheid! Maar een schijnbare leugen,
waarmee men de naakte waarheid slechts zolang omhult, zolang die naakte
waarheid voor de betreffende mens nog niet te verdragen is, ja hem zeker meer
zou schaden dan baten, kan niet uit den boze zijn, omdat zij ontspruit uit een
hart en een wil vol edele, goede en toegenegen motieven!
[8] Anders zou op dezelfde manier
iedere gelijkenis, die toch de verhevenste waarheid kan verbergen, een
duidelijke leugen zijn. En toch hebben de meest wijze vaders en profeten
hoofdzakelijk in zuivere gelijkenissen gesproken! En dat juist Borus hier als
de algemeen bekende, beroemde dokter als zodanig in Uw plaats treedt, is in de
aard der zaak toch ook niet anders dan toen ten tijde van Abraham de drie naar
de aartsvader gekomen engelen Jehova's plaats hebben ingenomen, en helemaal
niet anders dan de leugen van Jozef in Egypte tegen zijn koren zoekende
broeders, die mij nog altijd heel onbarmhartig toeschijnt! Maar God heeft het
zelf zo gewild en rekende Jozef dat gedrag tegenover zijn broeders zeker niet
als zonde aan. En daarom denk ik, dat zo'n schijnbare leugen slechts een
hemelse wijsheid is, terwijl de echte leugen thuishoort in het rijk van de
ergste helse sluwheid!"
[9] IK zeg: "Kom hier, Mijn lieve
Josoë, en laat je kussen, want jij bent met al je jeugd nog wijzer dan een oude
schriftgeleerde!"
[10] Bij deze woorden loopt JOSOË vlug
om de hele tafel heen, omarmt Mij en zoent Mij bijna half dood en zegt dan heel
uitgelaten, maar tevens met een zeer wijze blijheid: "Kijk hierheen, alle
hemelse geesten, machten en krachten, en bedek je aangezicht! Want dat wat hier
gebeurde hebben jullie nog nooit beleefd! De eeuwige heilige Vader, die hier
bij ons in de Zoon Jezus persoonlijk aanwezig is, laat Zich tastbaar liefkozen
door een van Zijn schepselen!
[11] Zo trekt Hij, die eeuwig bestond,
het tijdelijk bestaande .naar Zich toe liefkoost het en maakt het daardoor voor
eeuwig aan Zich gelijk! O, ware, enige Vader van alle mensen, hoe zalig smaakt
toch Uw liefde!"
79
Twee engelen bieden Josoë hun diensten aan
[1] Nu stappen de twee engelen naar
voren en zeggen: " Ja, lieve jongen, je sprak de waarheid! Dat hebben onze
ogen nog nooit gezien, hoewel zij reeds lang door het eindeloze heelal tuurden,
vóór de eerste zon zich met haar stralen ver door Gods eeuwige ruimte kenbaar
maakte! Behoud daarom steeds die geest, die nu zo puur goddelijk verheven in je
is, dan blijven wij eeuwig broeders!"
[2] JOSOË zegt: "Wie zijn jullie,
dat jullie zulke verheven wijze woorden kunnen zeggen? Zijn jullie dan niet net
zulke mensen als ik er een ben?"
[3] De BEIDEN zeggen: "Beste
broeder, in de geest zijn wij wel geheel datgene wat jij bent en nog steeds
meer zult worden, maar vlees en bloed hebben wij nooit gedragen! Wij zijn
engelen van de Heer en zijn hier om alleen Hem altijd te dienen. Als Hij ons
echter uit genade toestaat om net als Hij de weg door het vlees te gaan, dan
zullen wij ook in dat opzicht geheel op jou lijken. Nu ben je ons ver vooruit,
maar de eeuwigheid is lang en eindeloos en daarin zullen eens alle verschillen
wegvallen. Maar wij bieden nu ook jou onze diensten aan; als je iets nodig
hebt, beveel dan en wij zullen je dienen!"
[4] JOSOË zegt: "Wat zou ik
jullie dan voor mij moeten laten doen? Wij allen hebben één God en één Heer en
eeuwige Vader. Hém alleen komt het recht toe om mij zowel als jullie iets op te
dragen. Maar wij, die zonder uitzondering allen door Hem zijn geschapen, moeten
elkaar biets opdragen, maar door hulpvaardige liefde elkaar steeds wederzijds
dienen als er een van ons, engel of mens, onverschillig wat voor hulp nodig
heeft!
[5] Maar al biedt iemand nóg zo
bereidwillig hulp aan zijn hulpbehoevende om hulp vragende broeder, dan vind ik
hem al niet volmaakt. Want op die manier wordt alleen diegene geholpen die
gelegenheid, moed en kracht bezit om zijn in enig opzicht met capaciteiten
begunstigde broeder zijn nood te beschrijven en hem om overeenkomstige hulp te
vragen. Maar wie helpt dan degene, die de gelegenheid en de moed niet bezit om
zijn tot helpen in staat zijnde broeder om hulp te vragen? Maar als ik een
hulp, waar.om gevraagd moet worden, al niet juist vind, hoeveel te minder dan
een, die op bevel gegeven moet worden?
[6] Daarom zeg ik jullie hier in
tegenwoordigheid van Degene, die Heer is over leven en dood: Als jullie zullen
merken, dat ik hulp nodig heb, help me dan zonder dat ik daarom vraag of als
een meester beveel! Ik zal hetzelfde doen als ik zou weten dat ook ik jullie
ergens mee zou kunnen helpen; verder heb ik geen hulp en diensten van jullie
nodig en allerminst een dienst op bevel, die erger is dan helemaal geen!
[7] Maar iemand die in wat voor
opzicht dan ook kan helpen, moet ijverig rondzien onder zijn hulpbehoevende
broeders of er niet een is die in een bepaald opzicht hulp nodig heeft. En
heeft hij er een gevonden dan moet hij zijn hulp aanbieden! Dan zal hij naar
mijn mening de Heer en Vader, die de eeuwen door zo te werk gaat, zeker
bevallen en het heilige evenbeeld van God waarnaar hij geschapen is,
rechtvaardigen. Wie echter. zijn,naaste pas helpt nadat deze hem om hulp heeft
gevraagd, -oh, wat is zo n helper dan nog ver verwijderd van het volle
evenbeeld. laat staan degene, die zich laat bevelen om te helpen!
[8] Kijk, beste vrienden, als jullie
wijsheid niet verder reikt dan een voorstel te doen aan mensen, om jullie te
bevelen als ze je hulp nodig hebben, dan zou ik met jullie niet willen ruilen;
maar als jullie mij alleen maar hebben wille~ testen, dan geloof ik mijn proef
ten aanzien van jullie in leder geval met slecht doorstaan te hebben. En
mochten jullie uit mijn mond misschien iets gehoord hebben, wat nogal hard
aankwam, dan moet je mi) d~t maar niet kwalijk nemen, want ik heb mijn mond
niet opengedaan om Jullie de les te lezen, maar terwille van de waarheid, omdat
jullie Je voorstel aan mij met overeenkomstig de waarheid gedaan hebben. Als
volmaakte hemelgeesten hadden jullie toch mijn innerlijk zover kunnen
onderzoeken, dat je ontdekt zou hebben dat ik zeker zo'n antwoord op Jullie
voorstel zou geven. Dan zouden jullie je aanbod, waarvoor ik jullie in ieder
geval niet bedanken kan, beslist in een andere vorm hebben gegoten!"
[9] De BEIDE jongemannen doen nu wat
gedeemoedigd een stapje terug en zeggen: "Waarlijk, zo'n grote, zuiver
goddelijke wijsheid zou geen engel bij deze jongen gezocht hebben!"
[10] IK zeg: " Ja, geliefden,
Gods oog ziet heel scherp en ontdekt ook in de volmaaktste engel nog vlekken, -
en dat geldt ook voor een zuiver mensenhart, dat is als Gods oogappel. Ik liet
dit echter niet voor jullie, maar voor de gasten gebeuren, opdat zij uit de
reine mond van een tot leven gewekte jongen zouden vernemen hoever zij nog van
het evenbeeld van God afstaan. Overigens heeft de jongen al vanaf zijn geboorte
een buitengewoon scherpe geest, en niemand moet nu denken dat Ik hem bij deze
gelegenheid de woorden in zijn hart en daarna in de mond gelegd zou hebben. Zij
zijn helemaal van hemzelf, daarom zal hij eens voor Mij een bekwaam werktuig zijn.
"
80
Cyrenius neemt Josoë op
[1] CYRENIUS zegt: "Heer, ik zou
deze jongen willen adopteren, en als hij wilde komen, dan zou ik hem niet
alleen náást mijn kinderen, maar in alles bóven hen willen stellen. Waarlijk, ik
zou mij zeer gelukkig prijzen, als ik deze lieve jongen, die toch al meer engel
dan mens is, de mijne zou kunnen noemen! Hij zal het toch al wat moeilijk bij
zijn voormalige ouders krijgen, en het is de vraag of zij hem nog zullen
aannemen. Ik ben echter van alles op de hoogte en kan als de tijd rijp is
voorbereidingen treffen, zodat zijn ouders, die bij mij als zeer tempelgezind
bekend staan, hun Josoë zullen herkennen. Willen zij hem aannemen, dan zal hen
de vrije keus gelaten worden, evenwel met de voorwaarde, dat hij bij mij in
huis blijft en bij mij moet zijn, waar ik ook ben -nu eens in Azië, dan weer in
Europa of Afrika, want ik hecht zeer veel waarde aan zijn wijsheid!"
[2] IK zeg: "Spreek dat maar met
Jaïrus en de jongen af! Ik vind alles goed, want Mijn dierbare Josoë zal Mij
overal trouw blijven"
[3] De JONGEN zegt: "Vader,
daaraan zult U toch niet twijfelen? Dan zou U mijn hart een andere instelling
moeten geven! Dat zult U echter in der eeuwigheid niet doen en dus zal ik U ook
eeuwig trouw blijven. Als ik echter zelf mijn toekomst op deze aarde zou mogen
kiezen, dan bleef ik het liefst direct bij U! Want wat voor hogers, beters en
zaligers kan er in de gehele oneindigheid en in alle oude en nieuwe hemelen nog
zijn, dan bij U, de oerbron van liefde, wijsheid en al het leven te zijn? Maar
dat is slechts de eigenlijke, diepste wens van mijn hart; voor het overige weet
ik ook te gehoorzamen en ga gewillig overal heen waar Uw heilige wil mij maar
heen wil zenden! Ik ga naar Cyrenius, die ik zeer hoogacht en waardeer, en zo
ga ik ook naar mijn aardse ouders terug, waar ik ook veel van houd; maar zonder
Uw wil zal ik niet zo maar iets doen."
[4] IK zeg: " Je hele wezen
toont, dat je bij Mij zou willen blijven en mettertijd ook bij mij zult
blijven, maar nu heb je nog wat rust nodig, die Je moet nemen terwijl je
lichamelijk niet bij Mij bent, opdat je ziel en je nieuwe lichaam een hechtere
eenheid zullen vormen. Als dat in de loop van ongeveer een jaar gebeurd is, kun
je wel weer bij Mij komen en dan zul je je in Mijn nabijheid goed staande
kunnen houden zonder dat Ik, .zoals nu, gedwongen ben om met de macht van Mijn
wil jouw ziel in je. lichaam vast te houden. Kijk, dat is de reden waarom Ik je
nu voor je eigen bestwil een tijdje bij Mij weg laat gaan! Maar bedenk nu eens.
of je liever met de Romeinse opperstadhouder Cyrenius mee gaat, of dat Je
liever. terug gaat naar je aardse ouders! Het maakt Mij niets uit, -maar het is
wel waar, dat je bij Cyrenius altijd meer kunt opsteken, dan als een soort vreemdeling
in het huis van je ouders, want die zullen lange tijd niet weten wat ze met je
aan moeten."
[5] JOSOË zegt: "Goed, nu ik dat
weet, ga ik met de verheven stadhouder Cyrenius mee. Maar toch zou ik mijn
ouders willen ontmoeten om hun verwonderde gezichten te zien als ze mij
zien."
[6] CYRENIUS zegt: "Dat kunnen we
morgen, als we hiervandaan over Kapérnaum naar Sidon en Tyrus reizen, heel
gemakkelijk regelen! Als we.in. Kapérnaum 's middags zullen eten bij mijn
broer, die je hier naast mij ziet en die Cornelius heet, dan zullen daar
behalve enige belangrijke burgers van de stad ook jouw ouders aan tafel
genodigd worden en dan zul Je voldoende gelegenheid hebben om je ouders te
zien, en te horen wat voor opmerkingen zij over jou zullen maken. Maar je moet
daarbij wel erg oppassen om je niet eventueel door een achteloos gezegde te
veel bloot te geven! Aan de kleding zullen ze je niet herkennen omdat ik je
morgen meteen een toga, zoals de Romeinen die dragen, uit mijn voorraad aan zal
laten trekken. Maar, zoals gezegd, jouw mond moet Je zelf heel goed in de gaten
houden, om je niet voortijdig te verraden!"
[7] De JONGEN zegt: "Maak u
daarover maar niet bezorgd! De Romeinse taal beheers ik tamelijk goed, net als
de Griekse, daarom zal ik deze talen spreken als men mij iets vraagt. Weliswaar
kennen mijn ouders deze talen ook, maar dat geeft niet! Kortom, met hulp van de
Heer, die mij heeft opgewekt, zal ik in staat zijn om alles zo goed mogelijk te
laten verlopen. "
[8] CYRENIUS drukt de jongen aan zijn
borst, kust hem en zegt: "Kort en goed, Ik houd zeer veel van je en
beschouw je van nu af aan als een zoon, die ik meer liefheb dan al mijn eigen
kinderen en een aantal andere kinderen, waarvan ik vrijwillig net als nu bij
jou, vader ben geworden. Want je zult ze allemaal geestelijk van veel nut
kunnen zijn."
[9] De JONGEN zegt: "Ik verheug
mij er ook op, want het is vanouds mijn grootste vreugde geweest om iemand waar
dan ook mee van nut te kunnen zijn."
[10] IK zeg: "Goed, Josoë! Als Ik
zal zien dat je trouw blijft aan je voornemen, dan zal Ik je ook kracht uit de
hemel zenden, waarmee je dan in staat bent om nog meer goeds te doen. Waaruit
die kracht zal bestaan zul je pas merken als je haar krijgt. Maar nu gaan wij
rusten, want het is inmiddels al bijna middernacht. Morgen komt er weer een dag
en Ik wil van te voren niet onderzoeken wat hij zal brengen, maar wat hij zal
brengen, dat zullen wij allen aanvaarden. Het goede zal ons deelachtig worden
en het kwade zullen wij weten af te zonderen. Dus gaan wij nu slapen!"
Jezus in
de woestijn en aan het meer van Genezareth.
81
De nieuwe overste
[1] De volgende morgen straalde de zon
weer aan de hemel en velen van de aanwezige gasten, die ook eerder dan wij
waren gaan slapen, dartelden reeds buiten rond toen Ik, de leerlingen, de
Romeinen en Kisjonah uit het huis naar buiten gingen.
[2] Niet lang daarna kwamen ook Bab en
zijn familie uit de stad; want hij was laat in de avond naar zijn huis in de
stad teruggegaan om ons geen overlast te bezorgen. Toen hij daar echter aankwam
-zo vertelde hij ons met duidelijke haast -, heerste er in de stad, en vooral
in de synagoge, een grote opwinding, en wel zodanig dat hij het niet had durven
wagen om iemand te vragen wat daar aan de hand was. Er moest echter iets heel
belangrijks gebeurd zijn, omdat hij nog nooit zo'n opwinding bij de dienaren en
heren van de synagoge gezien had.
[3] IK zeg: "Dat zal een gevolg
zijn van de nieuwe bezem, die na het aftreden van Jaïrus aangekomen is uit
Jeruzalem en waarschijnlijk vandaag hier in Nazareth een inspectie wil houden!
Dat is niet zo belangrijk en wij zullen ons daarom onze reeds klaar gemaakte
morgenmaaltijd goed laten smaken."
[4] Vervolgens richtte Ik Mij tot de
beide nog aanwezige jongemannen en zei: "Ga naar de synagoge en breng
Roban, de oudste hier, Ik moet hem spreken! Loop echter op je gemak, opdat je
je door je plotselinge komst niet verraad!" -De beide engelen doen meteen
wat Ik hen opgedragen heb; wij gaan echter opgewekt aan het ochtendmaal.
[5] Als wij weer van tafel gaan,
arriveert ROBAN met de beide engelen, buigt diep voor Mij en voor de nog
aanwezige hoge Romeinen en zegt geestelijk totaal uitgeput: " Ach, Heer,
hier is de hemel en daar in de synagoge woedt de hel op z'n ergst! Heer, ik
hoef het U weliswaar niet te zeggen, omdat ik maar al te goed weet, dat niets
in de hele wereld aan U onbekend kan zijn, maar het is nu al haast om wanhopig
te worden zoals onze nieuwe overste te keer gaat!
[6] Als die mens niet een lichamelijke
broer van de satan is, dan doe Ik volledig afstand van mijn mens zijn! Eerst
berooft hij ons niet alleen van ons geld, maar ook van al onze andere
bezittingen, zodat we niet eens meer weten waar we nu in het vervolg met onze
families van leven moeten. Hij neemt al het meel, alle peulvruchten, al het koren,
alle gerookte vissen; vervolgens zegt hij dat al onze ossen en koeien en
kalveren, schapen en ezels eigendom van de tempel zijn en zal ze op die manier
genadeloos van ons afnemen! Daarbij verklaarde hij ons allen tot afvalligen van
de tempel en wil ons bovendien nog alle mogelijke straffen opleggen; want in
Jeruzalem is men helemaal op de hoogte met wat hier gebeurt, en tevens heeft
hij de strikte opdracht om U als volksverleider en volksopruier te laten
grijpen en aan het gerecht over te leveren! -Wat zegt U van zoiets
beestachtigs?
[7] Herodes weet waar U gaat en staat
en hij zou al lang heel serieuze stappen tegen U ondernomen hebben, als hij
niet de onjuiste mening had, dat U de uit de dood opgestane Johannes zou zijn.
Dat heeft namelijk zijn waarzegger, die heimelijk een leerling van Johannes
was, hem aangepraat. Want Herodes had Johannes op verlangen van de slet
Herodias in de kerker laten onthoofden en haar zijn hoofd op een schotel laten
aanbieden ten bewijze dat hij voldaan had aan de haar gegeven eed!
[8] Uit dit weinige kunt U, o Heer, nu
welopmaken hoe de zaken staan! Ik zeg U: als U niet met al Uw macht tegenstand
biedt, dan bent U tesamen met allen die hier bij U zijn, lichamelijk gesproken
verloren! Want ik kan U alleen maar zeggen, dat nu letterlijk de hele hellos
is; alleen al op Uw hoofd zijn tienduizend ponden goud gezet!"
[9] Dan roep IK Matthéus en zeg tegen
hem: "Schrijf op wat je nu zult horen!"
[10] Matthéus haalt meteen zijn
schrijfgerei en maakt zich klaar om te schrijven.
[II] Maar IK vervolg tegen Roban:
"Vriend, je hebt de treurige geschiedenis van Johannes nu wat vluchtig
aangeroerd, wees zo goed en vertel haar eens zo, zoals de nieuwe overste haar
jullie verteld heeft! Want Ik stel er prijs op dat deze gebeurtenis zó opgeschreven
zal worden!"
[12] ROBAN zegt: "Dat doe ik met
alle plezier van de wereld, ik ben alleen bang dat men mij zal missen en dat we
dan gevaar lopen dat die satansbroeder van een overste hierheen komt en een
afgrijselijk spektakel maakt!"
[13] IK zeg: "Wees nergens bang
voor, want we hebben hier nog genoeg macht om hem in toom te houden!"
[14] ROBAN zegt: "In dat geval
zal ik de geschiedenis van Johannes meteen woordelijk weergeven zoals de nieuwe
overste ons deze verteld heeft. Dit waren zijn woorden:
82
Het einde van Johannes de Doper
[1] Kort geleden berichtten de
knechten, die de belasting ophalen voor de viervorst Herodes, aan Herodes de
geruchten over U en Uw daden (Matth. 14:1). Zij vertelden hem, hoe U hen
bij het belasting afpersen op de vlucht had gejaagd, en dat zij beslist niets
tegen Uw macht konden doen. Daarop riep Herodes meteen zijn waarzegger. Maar
deze, een scherpzinnige klant en tevens heimelijk een leerling van Johannes,
die Herodes het vermoorden van deze profeet niet kon vergeven, zag hier
gelegenheid om direkt wraak op Herodes te kunnen nemen en verklaarde hem zonder
blikken of blozen: 'Dat is Johannes, die uit de dood is opgestaan en u nu met
zulke daden dwarsboomt!'
[2] Herodes schrok daarvan en kwam
bevend bij zijn knechten terug en zei tegen hen: 'Dat is de timmerman Jezus
niet, want die ken ik omdat hij nauwelijks vijf jaar geleden met zijn vader
Jozef een nieuwe troon voor mij heeft gemaakt en bij dit werk als kunstzinnig
timmerman een behoorlijke vaardigheid liet zien, hoewel hij zich verder heel
eenvoudig voordeed. Het is echter Johannes, die ik heb laten onthoofden. Die is
uit de dood opgestaan en doet nu als onverwoestbare geest dingen tegen mij, die
anders geen mens kan doen. (Matth. 14:2) Daarom moeten jullie niets meer
tegen hem ondernemen, want dat zou jullie en mij het grootste onheil kunnen
brengen!"
[3] Bij deze verklaring moeten de
knechten grote ogen opgezet hebben en verbouwereerd zijn weggegaan, want zelf
wisten ze dat U Johannes niet bent, -maar ze durfden de opgewonden Herodes niet
tegen te spreken.
[4] Toen de overste ons dit verteld
had vroegen wij hem, hoe dat dan zat met het vermoorden van Johannes. Want wij
wisten wel dat Herodes hem in de gevangenis had geworpen, maar dat hij hem ook
liet vermoorden, daarvan wisten wij nog niets. Toen vertelde de overste ons
heel in 't kort: Herodes was in het begin zelf weliswaar heel zwak -een
aanhanger van Johannes en waardeerde hem als een bijzondere wijze. Hij nam hem
daarom aan zijn hof en wilde van hem de geheime wijsheid leren. Omdat hij
daarnaast echter de slechte liefde voor Herodias, de vrouw van zijn broer
Filippus, niet wilde opgeven (Matth. 14:3), wond Johannes zich op en zei
ernstig tegen Herodes: 'Het is niet juist voor God en uw broer, dat u haar
heeft! (Matth. 14:4) Want er staat geschreven: Gij zult niet begeren uws
naaste vrouw!' Toen werd de trotse Herodes boos, liet Johannes in een
gevangenis werpen en zou hem ook meteen hebben willen laten doden, als hij het
volk niet zou hebben gevreesd, dat Johannes voor een profeet hield. (Matth.
14:5)
[5] Maar een paar dagen daarna vierde
Herodes zijn verjaardag. Op die dag danste de mooie dochter van Herodias voor
hem en zijn hoge gasten, wat Herodes zeer goed beviel. (Matth. 14:6) Hij
beloofde daarom de schone danseres met een eed, dat hij haar geven zou wat ze
aan hem zou vragen. (Matth. 14:7) De dochter ging echter eerst naar haar
moeder, die Johannes wraak gezworen had omdat hij haar Herodes wilde
aftroggelen, en de moeder bewerkte daarom haar dochter zo, dat ze het hoofd van
Johannes zou vragen.
[6] Toen kwam de dochter en zei tegen
Herodes: 'Geef mij het hoofd van Johannes op een gouden schotel!' (Matth.
14:8) De koning vond dat toch weljammer, niet zo zeer voor Johannes, maar
veel meer vanwege het volk, waarvan hij vreesde dat het wraak op hem zou nemen.
Maar terwille van de eed en degenen, die met hem aan tafel zaten, gaf hij zijn
knechten opdracht om de dochter het verlangde te geven. (Matth. 14:9) En
de knechten gingen heen, onthoofdden Johannes in de gevangenis (Matth. 14:10)
nadat ze vooraf met een smoesje ettelijke leerlingen van hem wegstuurden, en
droegen toen zijn hoofd op een schotel naar de eetzaal om het aan de dochter te
overhandigen, en die gaf het daarna aan haar slechte moeder.
(Matth. 14: 11 )
[7] 'Toen kwamen zijn leerlingen weer
terug en vonden tot hun grote schrik en leedwezen het lijk van Johannes. Zij
namen het lijk, droegen het naar buiten en begroeven het (Matth. 14:12)
ten aanschouwe van vele duizenden, die huilden en Herodes en zijn hele huis
onder talloze vloeken bedolven. Herodias moet echter bij de aanblik van het
hoofd van Johannes ogenblikkelijk met een vreselijk vertrokken gezicht dood ter
aarde gevallen zijn en haar dochter enige ogenblikken later ook. Herodes en al
zijn gasten vluchtten helemaal ontdaan de zaal uit.
[8] Heer, dat is woordelijk de
treurige geschiedenis van Johannes die doopte aan .de rivier de Jordaan niet
ver van de woestenij bij Bethabara, waar deze rivier in zee valt, er doorheen
stroomt en zich vervolgens naar de Dode zee richt. -Wat zegt U daar nu van? Is
het dan mogelijk dat mensen zulke duivels kunnen worden, en nog wel in een tijd
dat U aan Wie hemel en aarde gehoorzamen, Zelf als mens op aarde rondgaat?
Heeft U dan geen bliksems en geen donders meer?"
[9] Dan komen CYRENIUS en CORNELIUS
naar Mij toe en zeggen woedend: "Heer, er dreigt gevaar! Nu kunnen wij
niet meer op Uw te grote geduld en lankmoedigheid wachten, hier moet
ogenblikkelijk gehandeld worden! Binnen uiterlijk tien dagen moet het hele
helse broedsel tesamen met Jeruzalem en de tempel van de aarde verdelgd
zijn!"
[10] IK zeg: "Kijk hier, deze
twee jongemannen zijn voldoende om in één ogenblik alles te doen, wat alle
Romeinse macht in honderd jaar met zou gelukken! Als dit alles niet
volgens de orde van God moest gebeuren, geloof dan maar dat het Mij zeer
gemakkelijk zou zijn om het allemaal in een oogwenk te vernietigen! Maar
dit ergste moet gebeuren terwille van de vorming van een nieuwe hemel en een
nieuwe aarde.
[11] Maar maak nu dat jullie hier
weggaan, want deze nieuwe overste is een slecht mens, en de satan toont hem
duizend wegen waarop hij jullie geducht zou kunnen schaden; zorg daarom
dat jullie verder gaan!
[12] Ook Ik zal vandaag hier weggaan
en niet zo gauw weer in deze streek komen, want een dolle hond moet men uit de
weg gaan! Het is er een die veel goud en zilver heeft, want anders zou hij
deze functie met hebben kunnen kopen. Met veel goud en zilver kan men in de
wereld bij de wereldse mensen veel gedaan krijgen, en wie daarbij ook nog zo'n
plaats koopt uit pure win en heerszucht -zoals deze heeft gedaan is. beslist
niet te vertrouwen. Maken jullie je daarom allen gereed en ga hier weg, en
Roban, ga ook weer naar huis, want tot nu toe hebben ze je nog niet
gemist!"
[13] ROBAN zegt: "Maar als ik
over U ondervraagd word, wat moet ik dan zeggen?"
[14] IK zeg: "Dat zal je in het
hart en in de mond gegeven worden!"
83
De nieuwe overste van Nazareth
[1] Na deze woorden gaat Roban vlug naar
huis, en nauwelijks is hij thuis of er komt al een bode die hem vraagt in de
synagoge te komen, waar de nieuwe overste met hem over Mij wil spreken, want
hij had gehoord dat Roban voor Mij in Sichar was geweest. Roban gaat er vlug
heen en de overste trekt meteen fel tegen hem van leer .
[2] Maar ROBAN zegt: "Ik ben een
oudste van Nazareth, ik ben tussen de zeventig en tachtig jaar oud en jij hebt
er nog lang geen dertig beleefd! Omdat je je met behulp van je geld tot overste
over ons hebt gemaakt, ben je nog lang geen Mozes en geen Aäron en zul je mij
niets leren, wat ik al niet wist vóór je nog verwekt was! Wij hebben ons ambt
altijd tot tevredenheid van je waardige voorganger en de gehele tempel bekleed,
alle verschijnselen met de juiste ogen van ootmoedige Joden beschouwd en hebben
dáár dammen opgeworpen, waar ze nodig waren. Maar als jij het beter kunt en nu
in één slag alle Grieken en Romeinen in Joden wilt veranderen, ga dan zo maar
door, dan sta ik er voor in dat je, ons niet meegerekend, als enige Jood in
geheel Galiléa overblijft!
[3] Kijk, het belangrijke gehucht
Jesaïra is om dezelfde reden helemaal Grieks geworden, en alle Farizeeën,
schriftgeleerden en priesters hebben die plaats moeten verlaten! Ga heen en
begin dáár met zulke strenge onderzoeken, en de Jesairenen zullen je daarop
iets beginnen te vertellen, dat maakt dat je beslist geen voeten genoeg zult
hebben om zo snel mogelijk weg te vluchten! Maar waarom zijn de Jesairenen
afgevallen? Vanwege de veel te hebzuchtige strengheid van de priesterstand
aldaar, en nu volgen ze Pythagoras in plaats van Mozes!
[4] En binnenkort zal het hier precies
eender gaan, en jij en wij allen kunnen dan op de loop gaan! Wees daarom niet
blind en besef de waarheid!
[5] De Romeinen en de Grieken zijn de
hoogste gezagsdragers van de staat, en zij zien graag dat de Joden tot hun leer
overgaan. Hoe wil je zulke overgangen verhinderen, vooral nu het in geheel
Galiléa overbekend is dat alles wat met de tempel te maken heeft maar al te
veel op een lege dop lijkt? En wie anders dan de hebzuchtige tempeldienaars
zelf zijn daaraan schuldig, die voor geld de rijke vreemden toelaten in het
allerheiligste, waarop deze, ondanks alle eden, vervolgens lachend en onder
veel spotternijen alles openbaar maken aan het volk?! Ga en vraag het de
burgers van deze stad en dan zullen ze je vertellen wat ze ons verteld
hebben!"
[6] De OVERSTE zegt: "Wat vertel
je me nu? Dat zou het volk weten?"
[7] ROBAN zegt: " Ja, het volk
weet dat! Maar ga zelf en laat het je vertellen!"
[8] De OVERSTE loopt heel ernstig in
de synagoge heen en weer en zegt na een poosje: "Daar zal deze Nazareense
profeet wel een groot aandeel in hebben! Daarom moet met hem hetzelfde gebeuren
wat koning Herodes met Johannes gedaan heeft!"
[9] ROBAN zegt: " Ja,ja,je hoeft
maar te proberen je aan de wonderdokter te vergrijpen, en het volk, Romeinen,
Grieken en Joden, die hem als een God vereren, zullen je dan ook wat weten te
vertellen! Ik als oudste van Nazareth zeg je en geef je in vertrouwen een
belangrijke raad: Stap in de bescheiden voetstappen van je waardige voorganger
Jaïrus, dan zal het je nog geruime tijd goed gaan. Als je echter, zoals nu, al
het bovenste onder en het onderste boven wilt brengen, dan kun je snel naar een
mogelijkheid omzien om naar Jeruzalem terug te keren! Jaïrus is zelf in Griekse
handen. Borus is zijn schoonzoon, hij is de tweede wonderdokter en bezit alle
soorten schatten, hij zal je maar al te gauw vertellen waar het op staat!
Kortom, probeer het en zeg mij later maar eens of ik je slechte raad heb
gegeven!"
[10] De OVERSTE stampt van kwaadheid
op de grond en zegt: " Jullie zijn allemaal al des duivels en schijnen het
meer met onze vijanden te houden dan met ons. Jullie zijn aanhangers van de
leer van de volksmisleider! Hiervoor zal ik jullie allemaal uit de synagoge
stoten, nieuwe mensen uit Jeruzalem in jullie plaats aanstellen en jullie aan
het gerecht overleveren! Daarom vraag ik je nog een keer: Wat moest je zo nodig
in Sichar bij de Samaritanen doen?"
[11] ROBAN zegt: "Ik ben negen en
zeventig en weet wat ik doe en moet doen! Jouw bedreiging maakt mij, noch wie
dan ook, aan het schrikken; wil je ons echter aan het gerecht overleveren, dan
kun je dat proberen en dan zullen we wel zien, wie er tenslotte eerder door het
gerecht gepakt zal worden, -wij of jij!
[12] Gelukkig staan wij heel goed
aangeschreven bij de opperstadhouder, die een broer van keizer Augustus is en
veel invloed in Rome heeft, en daarom zal hij ons heus niet, zoals jij denkt,
zo gemakkelijk gevangen zetten! De tempel heeft het juist aan Jezus, die zij
uit pure zelf en heerszucht haat, te danken, dat ze door de Romeinen nog niet
met de grond gelijk gemaakt is!
[13] Je zult beslist wel iets gehoord
hebben over de beruchte belastingdiefstal, die door de agenten van de tempel
onder het mom van de opperstadhouder nauwelijks vijfweken geleden begaan is, en
hoe het snode transport daarvan -tesamen met veel andere zuiver gestolen en met
schandelijk geweld afgeperste zaken -in Kis door de opzichter van de zeer rijke
Kisjonah is opgevangen! Wel, toen was het juist die Jezus, die door de tempel
zonder enige reden gehaat wordt en die zelfs de hoogste Romeinen meer vereren
dan hun Jupiter, die door zijn woord en zijn ongehoorde wonderdaden de
verwoestende storm voor Jeruzalem heeft afgewend! Die is echter nog lang niet
van de baan; ook maar de een of andere halsstarrigheid van jullie kant, - en de
storm breekt los!
[14] Ook één enkele aangifte van
Borus, Jaïrus of van mij is voldoende, en dan mag je van mij jouw Jeruzalem en
je tempel over drie weken gaan bekijken, en dan zul je moeite hebben om de
plaats te vinden waar de tempel eens stond! -Heb je me goed gehoord?"
[15] Van toorn en ergernis stampvoet
de nieuwe OVERSTE weer en zegt: "Wie kan dat met een eed bekrachtigen?
Want de schijnbare daders zitten in de tempel!"
[16] ROBAN zegt: "Volgens de
Romeinse wetten mogen de daders ook nooit een eed afleggen, maar alleen de
getuigen van elders, en daarvan hebben ze er als dat nodig is tienduizend, en
ik denk dat dat wel voldoende zal zijn tegenover enige tientallen
misdadigers!"
[17] De geheel terneergeslagen OVERSTE
zegt: "Dus moeten we Jehova, Mozes en de profeten maar vergeten en geen
mens mag meer -vanwege de Romeinen -hun geboden navolgen?!"
[18] ROBAN zegt: "Houd jij nu
maar je mond over Mozes en Jehova en al de profeten! Daarvan is bij jou en nog
minder bij de oversten en hoogsten van de tempel ook maar iets te ontdekken. De
tempel is al dertig jaar niets anders dan een wissel en handelsmarkt en van de
echte Jehova en van Mozes is allang geen spoor meer te vinden! Datgene wat er
nog is, is pure schijn en bedrog, en de verscheurende wolven lopen in
schaapsvacht rond om de arme schapen des te gemakkelijker te kunnen grijpen.
Als je zou leven volgens de wetten van Mozes, dan zou je nooit deze functie
voor veel goud en zilver hebben willen kopen! Ik verwed er mijn leven om, dat
Mozes nooit ergens bevolen heeft om het ambt van opperpriester voor goud en
zilver te verkopen!"
[19] Na dit antwoord van Roban sprong
de nieuwe OVERSTE bijna uit zijn vel van kwaadheid en zei: "Dat doet me
allemaal niets! Ik zal toch wel iemand vinden die jullie aan kan, zodat jullie
je nog heel erg zullen verbazen, want ik weet ook nog veel dingen die jullie
niet weten, en ik ken heel veel wegen, die jullie wel eens niet zouden kunnen
kennen!"
[20} ROBAN zegt: "Best mogelijk,
maar het is ook best mogelijk dat wij al jouw wegen en paadjes nog beter kennen
dan jij, en het is maar zeer de vraag of wij al jouw wegen, waarop je heimelijk
dacht ons in de rug te komen, al niet versperd hebben! Zoals gezegd, doe maar
eens een poging, dan zul je direkt ondervinden wat we je allemaal te vertellen
hebben!"
[21] De ANDEREN zeggen tegen Roban:
"Maar broeder, waarom bescherm je deze onmens voor zijn zekere ondergang?
Hij is immers in onze handen en moet de hemel maar om hulp vragen als wij ons
de buitengewone vrijheid veroorloven hem de stenen van Nazareth te laten
smaken!" -Toen tegen de overste: "Wij zijn Farizeeën en
schriftgeleerden net als jij, en eigenlijk nog meer, want wij stammen af van
Levi, terwijl wij weten dat jij je afstamming gekocht hebt, zoals in deze tijd
nu al alles inclusief de hemel te koop is! Daarom ben je een indringer in het
allerheiligste en een bedrieger van God, en voor zo'n misdrijf moet je met
recht gestenigd worden; veel kun je je dus niet meer veroorloven of wij grijpen
naar de stenen!"
[22] Deze krachtig uitgesproken
bedreiging maakte de OVERSTE in ieder geval uiterlijk wat verdraagzamer, maar
innerlijk des te verbitterder, en hij zei na een poosje: "Jullie moeten
mij echter ook niet verkeerd beoordelen, want ik ken de grote tekortkomingen
van de tempel net zo goed als jullie, en het gaat er alleen maar om hoe die te
verbergen zijn en hoe de tempel haar vroegere invloed weer terug kan krijgen.
"
84
Het getuigenis van Chiwar
[1] CHIWAR, de redenaar, zegt dan:
"Waarom moeten wij ingewijden elkaar zo onzinnig lastig vallen? Was ik
niet vanaf mijn elfde tot en met mijn vijf en twintigste jaar dienaar in de
tempel, en weet ik niet maar al te goed wat daar gebeurt? Als ik slecht had
willen zijn, wat zou ik dan in al die tijd niet hebben kunnen verraden! Maar ik
dacht bij mijzelf: Het blinde volk blijft toch afhankelijk van de tempel -zoals
voorheen!
[2] Waarom zou ik het volk het geloof ontnemen,
waarop het nog steeds zoals ik denk, onbegrensde hoop stelt, en waarbij wij
priesters in ieder geval een goed werelds bestaan hebben? Als wij echter nu,
omdat wij geen werkelijke achtergrond meer hebben, onze snaar te veel spannen,
dan zal hij breken, en dan zal het ineens uit zijn met ons gezang en dan kunnen
wij later naar visnetten op zoek gaan en daar gaan te vissen, waar het meer het
diepst is.
[3] Wat kunnen wij dan tegen de macht
van onze van dag tot dag talrijker wordende vijanden doen? Geloof jij dat de
tempelons dan zal beschermen? Daar kun je niet op rekenen, want in Rome leven
nu al heel veel Joden, die daar mooi weer spelen van de wederrechtelijk in de
tempel bij elkaar vergaarde schatten! Zij zullen ons evenmin verdedigen als de
huidige tempeldienaars, die als zwaluwen hun vleugels nu al uitgevouwen houden,
om bij de eerste de beste gelegenheid een reis over de grote zee naar Italië in
Europa te maken en nooit meer in Azië terug te keren.
[4] Daarom verdient het nu voor ons
allen aanbeveling om in de eerste plaats ons beroep als priester zo waardig
mogelijk in alle kalmte uit te oefenen, en ten tweede het Romeinse 'In medio
beati' ('De gulden middenweg houden') heel goed in acht te nemen, anders kunnen
we ons al binnen enkele jaren op het vissen toe gaan leggen!
[5] Bij dit alles treden er juist in
deze tijd twee mannen op, die met hun onbegrijpelijke macht in staat zouden
zijn om binnen enkele jaren met hun nieuwe leer de gehele aarde voor zich te
winnen! Johannes, lichamelijk weliswaar niet meer onder de sterfelijken, is de
eerste wiens leer door half Judéa en Galiléa aanvaard is, en nu nog
vasthoudender aanvaard wordt dan tijdens zijn leven het geval was! Herodes kon
dus in zijn geilheid wel het hoofd van de onmiskenbare profeet nemen, maar zal
hij dat ook bij zijn geest en de geest van zijn goddelijke leer kunnen doen? Ik
geloof het in der eeuwigheid niet, want juist door de vervolging wordt iedere
goede leer groot en onoverwinlijk!
[6] Johannes is wel lichamelijk uit de
weg geruimd, maar in zijn plaats kwam de bekende Jezus, waar tegenover Johannes
zich nauwelijks zo verhoudt als een molshoop tegenover de machtige berg Ararat!
Zijn bovenmenselijk zachte en uitermate mensvriendelijke, ondogmatische
optreden en gedrag, de grote wijsheid in iedere zin van Zijn spreken, waarvan
de puur goddelijke, koesterende en begrijpelijke waarheid geen mens, met
slechts een verstand zo groot als een erwt in zijn hart, ook maar een ogenblik
laat twijfelen aan de hemelse afkomst -en tenslotte Zijn daden, laten ieder
mens zeggen: Zoiets is aan God alleen maar mogelijk!
[7] Wat willen of kunnen wij nu nog
tegen Hem uitrichten? Wij kunnen ons wel gehaat en onverdraaglijk maken ten
opzichte van zulke te buitengewone verschijnselen, maar beslist niet tot ons voordeel,
maar alleen tot ons nadeel.
[8] We moeten ons daarom hier zo
verstandig mogelijk gedragen en nooit op het tegenwoordige, maar veeleer op het
toekomstige al ons streven richten, anders is het met ons voortbestaan
plotseling afgelopen!"
[9] De OVERSTE zegt: "Jij denkt
dus, dat men Jezus niet op moet laten pakken, maar dat men braaf af moet
wachten tot hij ons helemaal te gronde gericht zal hebben?"
[10] CHIWAR zegt daarop: "Pak Hem
op, als je dat kunt! Wat hebben we niet allemaal tegen Hem ondernomen, en wat
heeft het voor resultaat gehad? Ik zeg je: Niets anders, dan dat Hij er enige
duizenden leerlingen bij kreeg en wij er net zo veel armer werden, - en dat wij
weldra allen het grote geluk zouden hebben gehad om over de scherpe zwaarden
van de Romeinen te springen, die Hem voor een echte God houden!
[11] Bovendien heeft Hij, wat nog
nooit op aarde gebeurde, steeds een paar engelen in Zijn gevolg, die ondanks al
hun schijnbare zachtheid en jongensachtige kwetsbaarheid toch een macht en een
kracht bezitten, waarvan onze geringe wijsheid nooit had kunnen dromen. En Die
zou je willen grijpen en Hem oppakken? Ik verzoek je: wees alles, maar niet
waanzinnig! Voor je met een slecht voornemen één stap tegen Hem doet, ben je al
verlamd! Of meen je dat Hij niet zou weten, wat wij hier bespreken? Ik zeg je:
dan vergis je je deerlijk! Zij allen hier kunnen getuigen, dat Hij een paar
dagen geleden heel precies wist wat wij om middernacht over Hem gezegd en zo
half en half besloten hadden!
[12] Het is erg prettig om naar een
verhaal te luisteren over een grote storm op zee, maar het is heel wat anders
hem zelf meegemaakt te hebben! Ik zeg je: Oefen jij heel rustig en zonder
opzien je ambt uit, dan zullen je van geen enkele zijde onaangenaamheden
treffen. Als je echter despotisch te werk zult gaan, staan wij er allen voor
in, dat niet alleen maar jij en jouw Kapérnaum, maar heel Jeruzalem overhoop
zal gaan! Met veel wijsheid kunnen wij Jeruzalem eventueel nog vijftig jaar in
stand houden, maar wij kunnen ook door onze onrijpe dwaasheid haar ondergang
binnen enkele weken plaats doen vinden!
[13] Jij hebt nu de vrije keus om te
doen wat je het beste lijkt; voor ons is het maar een klein eindje naar de
Romeinen! Zij zijn, goddank, onze vrienden, maar voor jou zou de weg wel eens
heel lang kunnen worden! De menselijke wijsheid vereist toch om geen lege voor
een volle noot aan te nemen! Wat kun je dan van de hebzuchtige tempel, die toch
allang een lege dop is, nog verwachten? Is het dan niet veel verstandiger om
met een veelbelovende ontwikkeling mee te gaan? Ik zeg je rechtuit, dat nu al
de grote en machtige heren uit Rome zich als lammeren door Jezus laten leiden!
Als Hij hen nu gewonnen heeft voor Zijn waarlijk goddelijk zuivere leer, wat
moeten wij dan tegen Hem beginnen? Als je ook maar aanstalten maakt om Hem op
te pakken, ben je zelf al zo goed als opgepakt, en geen mens zalook maar één
stap verzetten om je vrij te krijgen. Als je je echter verstandig gedraagt, dan
zullen de Romeinen ook jouw vrienden worden, en jij zult dan net als Jaïrus een
goed bestaan hebben! Maar doe nu wat je wilt, de gevolgen zullen je wel
aangeven of wij jou een vriendschappelijke of een vijandige raad hebben
gegeven!"
[14] Deze toespraak van Chiwar miste
haar uitwerking niet; de overste werd meegaander en begon in te zien, dat zowel
Roban als Chiwar volkomen gelijk hadden en hij beloofde hen, dat hij hun raad
zou opvolgen. -En zo was de eerste storm in de synagoge goed afgelopen.
85
Zegening van Chiwar
[1] Na een uur kwam Chiwar bij Mij
terug en wilde alles vertellen wat er in de synagoge met de nieuwe overste
besproken was.
[2] Maar IK zei: "Vriend, bespaar
je de moeite, want je weet, dat niets voor Mij verborgen kan blijven. Ik wil je
echter wel zeggen dat jij en Roban jullie zaken heel goed gedaan hebben, want
de overste zou anders nog heel wat overhoop gehaald hebben. Maar nu is hij er
van overtuigd dat het onzin zou zijn om iets tegen de Romeinen te ondernemen en
dus zal hij in ieder geval een poosje rustig blijven. Helemaal vertrouwen mogen
jullie hem echter nog lang niet, je moet steeds op je hoede blijven en hem zo
gezegd nooit uit het oog verliezen. Ik wil echter jou, omdat jij Mijn
ijverigste verdediger was en nog bent, het vermogen geven om zieken door een
juist gebed en door de oplegging der handen te genezen, en in je hart de
plannen van de nieuwe overste te vernemen en daartegen de juiste middelen aan
te wenden, -maar dat moet iedere keer meteen gebeuren, want anders zou het geen
uitwerking hebben! De juiste middelen zullen je ook getoond worden. Ontvang
daarvoor dan nu Mijn zegen!"
[3] Toen viel CHIWAR voor Mij op zijn
knieën en bad Mij vurig daarom. Ik legde Mijn rechter hand op zijn hart en Mijn
linker hand op zijn hoofd en op dat moment werd het licht in hem. En hij zei:
"Heer, in mij is nu geen duisternis meer, alles in mij is licht en het
lijkt mij toe alsof mijn gehele lichaam nu uit een op diamant gelijkende
doorzichtige materie bestaat, waar het daglicht ongehinderd doorheen dringt. O
Heer Iaat mij voor altijd deze zegen behouden, ik zal hem zeker weten te
beschermen en altijd weten hoe ik hem dankbaar in ere moet houden!"
[4] IK zeg: "Blijf Mijn leer
altijd trouw, dan zul je nooit reden hebben om te treuren over het verlies van
dit licht!"
[5] Dan staat Chiwar op en merkt, dat er
behalve Borus en Jaïrus en Maria en Mijn broers geen vreemde meer aanwezig is,
zelfs de twaalf voornaamste leerlingen zijn nergens te bekennen, en hij vraagt
Mij wat er gebeurd is.
[6] IK zeg: " Alles moest zo
gebeuren! Kijk, spoedig wordt het herfst en dan komt de winter. De oogsttijd is
nabij en Ik moet er op uit om arbeiders in dienst te nemen voor veld en
wijngaard. Als voor dit jaar alles voorspoedig is binnengehaald, is het goed
rusten in de winter; als dan het voorjaar komt, zullen we weer met vernieuwde
krachten volop werk krijgen.
[7] Ik zal nog vandaag deze streek
verlaten, want Herodes is een sluwe vos en de nieuwe overste staat in zijn
dienst, en dat moet geen reden zijn om van Mijn huis het strijdtoneel van de
satan te maken. Ik heb Mijn leerlingen een paar uur geleden al weggezonden. Zij
gingen met Mijn broeder Kisjonah mee en zullen daar in Kis wachten op de
leerlingen van Johannes en hen verkondigen dat het Rijk van God nabij is
gekomen. Zij zullen vandaag nog met de leerlingen van Johannes hierheen komen
en dan met Mij in de avond deze plaats verlaten. Waar wij heen zullen gaan zul
je, net als nog veel meer, in jezelf gewaarworden.
[8] Werk vaak samen met Borus en
Jaïrus, want dat zijn nu de twee waardigste mannen van heel Nazareth, zij bezitten
Mijn volle liefde en door Mij ook de grootste genade van God! Want zoals deze
beiden Mij liefhebben en kennen, bemint en kent Mij tot nu toe ook niet een van
al Mijn leerlingen!
[9] AI Mijn leerlingen zullen op een
zeker moment, dat niet zo lang op zich zal laten wachten, nog genoeg aanstoot
aan Mij nemen. Maar deze beiden zullen door niets wat er met Mij gebeurt op een
dwaalspoor gebracht worden, want zij kennen Mij door en door. -Richt je daarom
op hen, dan zul je ook datgene bereiken, wat zij bereikt hebben!"
[10] Met deze mededeling is Chiwar
helemaal content en hij vraagt alleen nog wat er met de beide engelen gebeurd
is, omdat die ook nergens meer te zien zijn.
[11] IK zeg tegen hem: "Kijk naar
boven, dan zul je niet alleen die twee, maar nog talloze scharen om hen heen
zien!"
[12] Chiwar kijkt naar boven. Hij ziet
in het stralende licht de twee aartsengelen en om hen heen talloze myriaden
engelen, die ieder ogenblik gereed staan om Mij te dienen.
[13] Maar CHIWAR slaat zijn ogen
weldra weer neer en zegt: "Heer , ik ben een zondaar, en mijn ogen kunnen
daarom het te heilige gezicht niet verdragen, maar mijn vurigste streven zal
zijn om mij zo'n schouwspel Waardig te maken!"
[14] IK zeg: "Doe alles goed en
je loon in de hemelen, waarvan je nu de rand hebt gezien, zal groot worden! Ga
nu echter weer naar de synagoge, 'Want de overste, die zich nog ettelijke dagen
hier in Nazareth zal ophouden, mag je niet missen, want hij vindt jouw raad nu
erg belangrijk."
86
Korah, de nieuwe overste, Iaat zich raden
[1] Na deze woorden gaat de brave
Chiwar terug en komt weldra in de synagoge en ziet dadelijk dat de overste hem
al erg heeft gemist. De overste vraagt hem ook meteen, waar en waarmee hij nu
zo lang is bezig geweest.
[2] En CHIWAR zei: "Heer, er was
een gevaarlijk zieke en die moest ik helpen. En zie, hij is genezen en kan nu,
omdat hij een reiziger is, zijn weg getroost voortzetten!"
[3] De OVERSTE vraagt: "Waarheen
reist hij, wanneer vertrekt hij en waar is hij vandaan gekomen? Kan ik hem nog
zien en spreken?"
[4] CHIWAR zegt: "Hij is een
Jood, kwam uit de bergen en is nu al naar het dal afgereisd, je kunt hem niet
meer zien of spreken - tenzij hij weer terugkomt! Maar wanneer dat is? Dat kon
nog wel eens heel lang duren!"
[5] De OVERSTE zegt: "Met zo'n
kruiperig antwoord ben ik niet tevreden! Waar is dat onderdak, dan ga ik er
zelf heen om eens goed navraag te doen naar de door jou genezen naar het dal
vertrokken reiziger. Want zo'n wonderbare genezing door een Farizeeër is een
belangrijke zaak en moet door zo veel mogelijk getuigen bevestigd worden, omdat
men het anders niet gelooft en er dus geen waarde aan hecht!"
[6] CHIWAR zegt: " Als je meer
wilt weten dan ik weet, wend je dan tot diegenen, die meer weten dan ik. Wat ik
wist heb ik je heel nauwgezet verteld. Hoe zou ik je meer kunnen vertellen dan
ik zelfweet? Het onderdak was buiten de stad in het huis van Jozef de
timmerman. Als je er echter meer van wilt weten, ga daar dan heen! Vergeet
echter niet om je rug met iets te beschermen, want aan klappen zal daar zeker
geen gebrek zijn! Geloof je soms dat de mensen zo bijzonder veel respect hebben
voor mensen zoals wij? Ik zeg je: Niet in het minst! Bij de geringste
onbezonnenheid kan men zijn klappen uitgemeten krijgen, en geen God haalt ze
dan nog bij je weg! Zoals gezegd, je hoeft het maar één keer te proberen en dan
kun je al uit ervaring spreken!"
[7] De OVERSTE zegt: "Uit zo'n
zelfverzekerd verhaal kan ik maar al te goed opmaken, dat jullie met alle
burgers van Nazareth tegen mij samenzweren. Maar dat geeft niets, voor deze
bijl zullen we nog wel een steel vinden! Nu weet ik wel zo ongeveer waar ik
hier aan toe ben! Ik hoop echter, dat het me in korte tijd gelukken zal om dit
complot helemaal te ontmaskeren; maar dan ziet het er voor jullie en de hele
stad slecht uit! - Hoe kom ik bij het huis van de timmerman?"
[8] CHIWAR zegt: "Kijk maar uit
dit raam! Daar ongeveer tweeduizend passen hiervandaan zie je duidelijk de
woning van de timmerman met de weg erheen. Ga maar en overtuig je overal van -
de slagen niet te vergeten!"
[9] De OVERSTE zegt: "Maar jullie
begeleiden me en dienen mij als lijfwacht!"
[10] ALLEN zeggen: " Als we gek
zouden zijn! Dat zullen we wel laten! Wie een pak slaag wil hebben, die moet
zelf maar gaan!"
[11] De OVERSTE zegt: "Nou dan ga
ik in Jehova's naam zelf maar, en dan zullen we nog wel eens zien of iemand
mij, een gezalfde van God, zal aanraken, want er staat geschreven: 'Maar aan de
gezalfde zal niemand zich vergrijpen; wee degene, die met zijn hand aan het
hoofd van een gezalfde komt!"
[12] CHIWAR zegt: " Ja, ja, wat
jij weet, weten wij allang! Maar gezalfden zoals wij, waarvan de zalving alleen
maar ellendige begoocheling is, zijn niets meer waard voor God, en Hij zal onze
pseudo-gezalfde hoofden niet beschermen als ze heel rechtvaardig aan de vuisten
van onze vijanden blootgesteld zullen zijn! Want zoals ik al een tijd geleden
gezegd heb, weet het volk maar al te goed wat er achter ons en achter de tempel
schuilt. "
[13] De OVERSTE zegt: "Om het
even, ik ga daarheen! Maar wee jullie allen, als de zaak anders ligt dan jij,
Chiwar, mij gezegd hebt toen ik je vroeg waar je geweest was!"
[14] CHIWAR zegt: "Dat wat je
weten wilt, zul je bezwaarlijk te weten komen, maar wel iets anders -en dat zal
je hoogstens behoorlijk pijn bezorgen, terwijl wij helemaal geen pijn zullen
voelen!"
[15] Na deze woorden gaat de overste
vlug naar buiten.
[16] Maar als hij op straat loopt,
roepen de jongens en de meisjes: "Dat is de nieuwe slechte overste, die
ons allemaal in het verderf wil storten! Weg met hem!" - Van alle kanten
loopt jong en oud met knuppels en stenen op hem toe en een paar stenen raken
hem ook al op zijn lichaam en bezorgen hem blauwe plekken.
[17] De overste, die maar al te gauw
merkt dat de Nazareeërs niet met zich laten spotten, keert ijlings naar de
synagoge terug en sluit haastig de deuren achter zich, waarop een hele lading
nagegooide stenen enige indrukken achterlaten, die maar al te duidelijk
aangeven hoe de Nazareeërs over de nieuwe overste denken.
[18] Als de
OVERSTE weer bij de Farizeeën komt, zegt hij woedend: “Dat is jullie werk, en
ik zal mij daarvoor op jullie weten te wreken!"
[19] CHIWAR zegt dan erg geïrriteerd:
"Wat zeg je nu, ellendige dwaas! Hoe kan dat ons werk zijn, als wij je
allemaal gewaarschuwd hebben om niet naar buiten te gaan? Pas als wij je bij
het volk zullen aanbevelen, kun je met het volk spreken en onderhandelen,
zolang wij je echter niet aanbevelen, zul je steeds mishandeld worden zo .vaak.
je het waagt alleen in de stad op straat te lopen! Want het volk vindt je
alleen al daarom al slecht, omdat je je functie gekocht hebt! Maar nu je echter
ons en ook het gehele volk direkt al wilt tiranniseren om daarmee door een
schrikbewind orde op zaken te stellen, haat iedereen je als de hel, en ik zeg
je dat je nu het best maar je baan aan een waardiger persoon kunt verkopen,
want voor je toekomst geef ik geen stater!
[20] Je zou al heel grondig moeten
veranderen, wil je bij ons een goed bestaan op kunnen bouwen! Maar dat schijnt
volstrekt onmogelijk voor je te zijn. Want uiterlijk een vriendelijk gezicht
zetten, maar innerlijk in het hart een verscheurende wolf zijn, dat gaat bij
ons beslist niet, omdat wij allen merkwaardig genoeg zoveel profetische geest
bezitten, dat we je precies kunnen zeggen wat jij in jouw door en door slechte
hart denkt!
[21] Ja, als je je hart geheel en al zou
omvormen en het door de zuivere goddelijke wijsheid en waarheid helemaal zou
laten doorgloeien, zullen wij je bij het volk aanbevelen, en dan zul je hier
een goed bestaan hebben. Maar jouw hogepriester, jouw Pilatus en zelfs jouw
Herodes, zullen je hier van geen enkel nut zijn!"
[22] De OVERSTE zegt: "Hoe kun
jij weten, dat ik nu echt aan deze drie helpers heb gedacht?"
[23] CHIWAR zegt: Omdat ik ook een wat
profetische geest heb, waarmee ik je heel precies doorzie, en waardoor je je
voor ons onmogelijk kunt verbergen, -net zo min in Kapérnaum als hier, en zou
je duizend dagreizen hiervandaan zijn, dan zouden wij je ook op die afstand
doorzien! Daarom zul je moeilijk iets tegen ons kunnen ondernemen zonder dat
wij al niet vooraf de geschikte en doeltreffende tegenmaatregelen zouden
genomen hebben! Ben je zo over ons tevreden?
[24] Weet je, wij zijn nog priesters
van de oude, echte stempel! De geest van Jehova is nog in ons, ook al heeft hij
allang de tempel in Jeruzalem geheel en al verlaten. Als je dus met ons wilt
leven, dan moet je ook een echte priester zijn, want als schijnpriester zul je
het nooit bij ons uithouden en doe je er beter aan je plaats aan een waardiger
persoon te verkopen, zoals ik je al eerder gezegd heb!"
[25] De OVERSTE zegt: "O jullie
vervloekte hoerenknechten in de tempel van Jeruzalem! Mijn mooie goud en zilver
was jullie aangenaam, - maar jullie waren er niet op bedacht, dat ik daarvoor
een waar wespennest kreeg in plaats van een belangrijke en rendabele plaats!
Wacht maar, spoedig zal duidelijk worden dat Korah niet voor niets zijn goud en
zilver in jullie muil heeft gestoken!" - Na een poosje wendt hij zich weer
tot Chiwar en vraagt hem: "Wat moet ik dan doen om jullie vriendschap en
de vriendschap van het volk te verkrijgen?"
[26] CHIWAR zegt: "Zowel ik als
Roban hebben je dat al gezegd, en hier op de tafel ligt de Schrift; die toont
je precies de wil van Jehova. Handel daarnaar en niet naar de doemwaardige
mensenregels van de tempel, dan zul je het bij ons heel goed hebben! Je moet je
het welgevallen van God bevechten, dan zul je ook al het andere van zelf
krijgen!"
[27] KORAH zegt: " Ja, dat zal ik
van nu af aan doen zoveel als mij maar mogelijk is. Maar jullie zullen het toch
niet vervelend vinden als ik op z'n minst voor een jaar mijn standplaats
hierheen naar Nazareth verplaats? Want hier bij jullie kan ik echt iets leren,
terwijl er in Kapérnaum -en zeker ook in Chorazin, net als in de andere kleine
steden aan de Galilese zee -alleen maar ellendige hielenlikkers te vinden
zijn!"
[28] ALLEN zeggen: "Daar zul je
heel goed aan doen, en ons allen zal het veel genoegen doen om jou als onze
overste te kunnen dienen! Want hier wordt geen bedrog meer gepleegd, geen
tempelmest verkocht en niet meer op ossen, koeien, kalveren en schapen in het
bedehuis afgedongen, maar ons kleine bedehuis is nog dat wat het moet zijn, en
in de synagoge zijn geen wisselaars!
[29] In ons kleine bedehuis brandt
weliswaar geen vlam boven de een of andere ark, maar deze brandt daarvoor des
te meer en waarachtiger levend in onze harten, en dat is God welgevalliger dan
alle tempeldienst in Jeruzalem, waarachter geen glimp van waarheid meer gloeit.
Aan de tempel wordt vervuld wat God door de mond van de profeet Jesaja
gesproken heeft, toen hij zei: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn
hart is verre van Mij!' Het bedrog van Jeruzalem is toch duidelijk zichtbaar!
Versieren de priesters niet ieder jaar de vaak onechte graven van de profeten,
terwijl deze door hun vaderen zijn gestenigd? En handelen de nu levenden soms
anders? 0 nee, zij treden precies in de voetsporen van hun voorvaderen!
Zacharias hebben zij tussen het offeraltaar en het allerheiligste gedood, en
Herodes heeft Johannes het hoofd van het lichaam laten slaan! Zeg eens, wat
voor dienaren van God zijn dat wel? Wij zeggen het je op de man af: Het zijn
dienaren van de satan, maar in der eeuwigheid geen dienaren van God! Gelukkig
hebben wij hen in onze macht, en dat weten ze goed, daarom laten ze ons mooi
met rust!
[30] Wanneer ze echter toch een van
ons heel vriendelijk uitnodigen voor een feest in Jeruzalem, dan zijn wij altijd
zo brutaal om de uitnodiging voor geen geld ter wereld aan te nemen, en liever
hier op de natuurlijke dood te wachten, dan misschien eervol een onnatuurlijke
in de om de tempel gelegen geheime kamers! Geloof ons, zo verstandig als de
heren in de tempel, zijn wij ook, en wij proeven het gebradene al veel eerder
dan dat zij het boven het vuur zetten! Houd jij je daarom maar aan ons vast,
dan zal het je zeker aan niets ontbreken!"
[31] KORAH zegt: "Nu weet ik
helemaal wat ik aan jullie heb, en daar ben ik erg blij om, maar de tempel kan
blij zijn over de veelvoudige vriendelijkheden die wij haar op de goede
momenten bewijzen zullen!"
[32] CHIWAR zegt: "Weet je,
opzettelijk kwaad zullen wij haar niet doen, maar als zij ons aan zou vallen,
dan is het uit! Want daarvoor mankeert het ons echt niet aan materiaal!"
[33] Na deze woorden van Chiwar komt
de kok en nodigt allen uit voor de middagmaaltijd.
87
Chiwar over Jezus
[1] Terwijl allen het zich onder
allerlei geestelijke gesprekken aan de middagtafel heel goed laten smaken, komt
Borus in de eetzaal, groet allen en stelt hen zijn vrouw Sarah voor, en
verzoekt hen officieel om haar, daar zij de Joodse leer aanhangt, als zijn
wettige vrouw in hun boeken in te schrijven!
[2] Chiwar haalt direkt het grote trouwboek
en schrijft beiden in als voor God en de wereld wettige echtgenoten!
[3] Maar de overste vraagt aan Chiwar
of dat in dit geval wel gaat, omdat Borus toch duidelijk een Griek is.
[4] CHIWAR zegt: "Vriend, hier
bij ons gaat alles, en het zou dwaasheid zijn om een echtpaar niet te willen
trouwen, dat God al veel eerder getrouwd heeft!"
[5] De OVERSTE zegt: "Hoe weet je
dat dan?"
[6] CHIWAR zegt: "Zoals ik heel
veel weet wat jij nu nog lang niet weet, zo weet ik dat ook, ook al weet jij het
nu nog niet! Maak je nu dus maar niet druk, want hier wordt alles anders
behandeld dan in de tempel!"
[7] De overste glimlacht en is
gerustgesteld.
[8] Borus haalt dan een zware buidel
met goud uit zijn zak en voldoet daarmee volgens voorschrift zijn bijdrage, die
evenwel in de verste verte niet zo groot was als wat hij in de buidel had
gedaan, en gaat meteen daarop weer weg.
[9] Als Borus de eetzaal verlaat tilt
de overste de buidel op en zegt: "Dat zijn toch meer dan vijf pond goud in
zuiver geslagen Augustusstukken, - ook zijn er nog een paar Tiberiussen bij! Is
dat hier dan zo gebruikelijk? In de tempel zou een pond goud al een eregift
zijn!"
[10] CHIWAR zegt: "Zulke gaven
zijn hier niet zeldzaam, maar Borus, die na Jezus zeker de grootste dokter ter
wereld is, is een te groot man van eer en daarbij te rijk dan dat hij zich bij
welke gelegenheid dan ook gierig zou tonen!"
[11] De OVERSTE vraagt verder:
"Wie was dan zijn ongemeen mooie en beminnelijke vrouwtje?"
[12] CHIWAR zegt: "Dat is de
dochter van overste Jaïrus, waarvan ik je al heb verteld dat de wonderdokter
Jezus haar tweemaal na elkaar uit de dood heeft opgewekt. "
[13] De OVERSTE zegt: "Misschien
was ze slechts diep bewusteloos, wat bij zulke tere, bekoorlijke wezentjes echt
niets nieuws is!"
[14] CHIWAR zegt: "Oho, als men
meer dan vier dagen in het graf ligt te vergaan en de lijklucht maar al te goed
tot iedere nog zo afgestompte neus doordringt - zoals wij allen ondanks alle
zalfjes maar al te grimmig ondervonden hebben toen wij haar naar de groeve
begeleidden en daar de klaagliederen ten einde toe zongen, dan is er van
bewusteloosheid geen spoor meer aanwezig! Maar Jezus, de goede Heiland, kon wonderbaarlijk
wat alleen God kan. Hij riep haar slechts door een woord, zonder enig
hulpmiddel, ogenblikkelijk weer in het aangename leven terug, en thans is zij
levendiger en gezonder dan zij ooit in haar hele leven was, -want zij is nog
zeer jong en telt nauwelijks zestien lentes!"
[15] De OVERSTE vraagt: "Hoe lang
is het dan al geleden dat zij uit de dood werd opgewekt?"
[16] CHIWAR zegt: "Hoogstens zes
of zeven dagen! Heel precies zou ik de tijd niet aan weten te geven, maar het
is wel zeker, dat zij in het begin van de afgelopen week uit de dood tot leven
is gewekt."
[17] De OVERSTE zegt, buiten zich zelf
van verbazing: "Dat is werkelijk iets, wat op aarde nog nooit beleefd
werd! Dit aanvallige vrouwtje met haar blijmoedige onbedorvenheid van nu en
toch al als lijk vier dagen in het graf!? Waarlijk, dat is ongehoord,
vooropgesteld dat jullie mij wel de gehele waarheid zeggen, waaraan ik nu niet
meer wil twijfelen want deze plaats schijnt van louter wonderen aan elkaar te
hangen!"
[18] CHIWAR zegt: "Ja, het is
werkelijk zo! Vooral de genoemde Heiland Jezus trekt alle mogelijke aandacht,
want Zijn prestaties overtreffen in hoge mate alles en al datgene wat ooit door
Mozes over de aartsvaders is geschreven en alles wat wij over de grote profeten
weten! Want zoiets is er nog nooit geweest! Je kunt je geen nog zo kwaadaardige
ziekte indenken, die Hij niet door een enkel woord geneest, zonder de zieke te
zien of aan te raken! Als Hij iets anders wil, dan gebeurt dat ogenblikkelijk!
[19] Zo is bijvoorbeeld het aftreden
van Jaïrus dat vier dagen geleden plaatsvond en de op hetzelfde moment aan de
hogepriester in de tempel te Jeruzalem aangeboden ontslagbrief, toch zeker meer
dan een wonder! Langs natuurlijke weg zou deze oorkonde misschien op z'n
vroegst nu pas in handen van de hogepriester gekomen zijn, maar nu kon jij al
twee dagen geleden in Kapérnaum en vanmorgenvroeg daarvandaan hier aankomen,
-en daarbij is beslist geen fout tegen de regels en de oude traditie gemaakt!
Op wonderbaarlijke wijze ben jij nu officieel opperpriester over geheel
Galiléa, en het ontslag van Jaïrus is compleet met alle nodige bijlagen en
verklaringen in handen van de opperpriester in de tempel, en alles kostte maar
een en hetzelfde ogenblik! Zo is ons ook door betrouwbare getuigen verteld, dat
deze zelfde Jezus pas een paar weken geleden een zeer zware storm op zee
bestraffend toesprak, -en de zee en de winden gehoorzaamden ogenblikkelijk het
woord van de Heiland! Van zulke waar gebeurde verhalen zou ik je er nog vele
kunnen vertellen, maar dit is niet het geschikte moment daarvoor. Men zou
kunnen veronderstellen dat deze mens een huurling van de satan was, ware het
niet dat Zijn woorden, lessen en milde, ernstige vermaningen het tegendeel
leerden!
[20] Ik zeg je eerlijk, trouwen
waarachtig: Zijn daden zijn onbeschrijflijk wonderbaar, maar ze vallen als
bijkomstigheden in het niet bij de wonderbaarlijke macht van zijn spreken en
Ieren! Je hoort waarheden, waar nog nooit een profeet van gedroomd heeft! Hij
Iaat je het leven van een mens op zo'n manier zien, dat geen mens er maar de
geringste twijfel over kan hebben of zijn ziel sterfelijk of onsterfelijk is.
De onsterfelijkheid wordt je op zo'n tastbare manier voorgesteld, dat je er
geen moment aan kunt twijfelen, dat er na de lichamelijke dood een eeuwig
voortleven der ziel is door de in haar wonende goddelijke geest.
[21] Kortom, deze Jezus is een mens
met zulke buitengewone vermogens, dat men naar eer en geweten moet zeggen: Zo'n
mens heeft de aarde sinds Adam nog niet als bewoner gehad! Alle elementen
gehoorzamen Hem; myriaden geesten staan steeds voor Zijn dienst klaar, en zo heb
ik ook van Zijn leerlingen gehoord, dat Hij op Zijn reis van Sichar naar Kana
in Galiléa midden op de dag de zon in een oogwenk verduisterd heeft, en haar
daarna binnen enkele ogenblikken weer net zo helder als voorheen heeft laten
schijnen!
[22] Zo vertelden ons Roban en een
paar honderd getuigen, die wij ondervraagd hebben, dat Hij in Sichar twee oude
vervallen huizen, het oude huis van Jozef en Benjamin en het oude slot van
Ezau, dat nu in bezit is van de rijke koopman Jaïruth, door Zijn woord in een oogwenk
heeft gerestaureerd. Dat heeft Hij zodanig gedaan, dat alle daar wonende
bouwmeesters heel openlijk toegeven dat zij voor de restauratie der beide oude
huizen ondanks alle inspanning tien volle jaren nodig gehad zouden hebben, als
zij zo'n herbouw langs natuurlijke weg hadden moeten klaren! Bovendien stond
niet alleen het zeer uitgebreide gebouw voor wat betreft de bouwkundige
materialen in een oogwenk daar, maar ook nog naar alle mogelijke behoeften
ingericht, en wel in zo'n doelmatige en tevens zeer schone stijl, dat men
zoiets van de hand van bouwlieden wel nergens op deze aarde kan vinden!
[23] Ook vertelde mij een zekere Griek
uit Kana in Samaria -zijn naam was Philopold -bijna ongelooflijke dingen, die
ik echter toch moest geloven omdat hij mij dat door vele getuigen liet
bevestigen.
[24] Als echter naar mijn mening, die
alleen maar voor mij geldt, een mens zulke dingen doet, dan houd ik hem voor
meer dan een mens en voor meer dan een groot profeet! Hij zei weliswaar een
paar dagen geleden -ik geloof bij een visvangst aan de zee, die ook heel
wonderbaarlijk te noemen was -, dat ieder mens dat zou kunnen, als hij een
vast, onwankelbaar geloof had. Maar ik denk dat zo'n geloof net zo wonderbaarlijk
zou zijn als het grootste wonder zelf, want zo'n geloof kan alleen maar een
gevolg zijn van het zich duidelijk bewust zijn van het kunnen, waardoor alle
denkbare succes verzekerd is.
[25] Wie zijn krachten kent, kan
daarop ook vertrouwen voor zover hij uit ervaring de zekerheid heeft gekregen,
dat deze krachten voldoende zijn om iets te volbrengen. Als de mens echter zijn
geloof in het gelukken groter zou maken dan zijn krachten reiken, zal naar mijn
mening dat geloof meteen begeleid worden door twijfel als hij een opdracht
ziet, waarvan hij zich maar al te zeer bewust is, dat zijn krachten daarvoor
verreweg niet toereikend zijn.
[26] Als ik een steen van ettelijke
ponden voor mij op straat zie liggen, die mij in de weg ligt, dan zal ik echt
geen ogenblik betwijfelen dat ik, als ik maar wil, de steen kan verwijderen.
Als er echter een rotsblok van zo'n honderdduizend pond ligt, dan geloof ik dat
een geloven zonder twijfelen heel moeilijk staande te houden zal zijn. Al zou
ik mijn wil nog zo inspannen, dan zal dat waarschijnlijk niets geven, omdat mij
de subjectieve overtuiging geheel moet ontbreken dat men met een hefvermogen
van hoogstens tweehonderd pond ook een gewicht van honderdduizend pond meester
kan worden.
[27] Maar voor deze Jezus is, net als
voor God, alles mogelijk! Voor Zijn wil is een berg net zo nietig als een
zonnestofje! Aarde, lucht, wind, water en vuur gehoorzamen Hem als lammetjes
hun herder, en de bliksem leidt Hij duizend keer beter dan de beste schutter de
pijl van zijn boog! -Wat volgt hier echter uit? Nu vraag ik u, als onze overste
daarover ons uw mening te geven!"
88
Chiwar over de tempel
[I] De OVERSTE zegt: "Als de
zaken zo staan, waaraan ik direkt niet twijfel, dan moet hij zonder meer op een
onbegrijpelijke wijze met de almachtige geest van Jehova in nauwe verbinding staan,
zoals bijvoorbeeld Mozes of Elia, die ook vuur uit de hemel kon roepen dat hem
gehoorzaamde. Misschien heeft hij ook nog veel wonderbaarlijks gedaan dat niet
opgeschreven is, maar waarover nog wel volkssagen bestaan waaraan men
natuurlijk maar weinig geloof kan hechten, maar waarin over het geheel genomen
toch veel waarheid zou kunnen zitten!
[2] Zo moet juist Elia, als mijn
geheugen mij niet bedriegt, eens bij een gelegenheid een hele hoop
doodsbeenderen op een slachtveld levend gemaakt en van vlees, huid en haren
voorzien hebben! Zo heeft hij ook bij een andere gelegenheid alle bronnen van
de grote Eufraat voor drie jaar laten verdrogen en hij gebood daarbij ook de
wolken om drie jaar lang niet aan de hemel te komen. Pas toen de mensen oprecht
boete deden, opende hij weer de bronnen van de rivieren en gebood de wolken dat
ze aan het firmament moesten komen en de dor geworden aardbodem water moesten
geven! En zo verhaalt men nog veel over deze merkwaardigste aller profeten,
dat echter in de loop van de tijd sterk misvormd kon worden, en men zegt dat
deze Elia degene is die voor het einde der wereld nog eenmaal zal terugkomen om
door grote tekenen de mensen tot boetedoening te bekeren, omdat zoals bekend
deze raadselachtige profeet nooit is gestorven, maar in een vurige wagen ten
hemel is gevaren. Het is daarom heel wel mogelijk dat deze Jezus drager is van
de geest van de grote profeet en daarom, omdat hij ten nauwste in verband staat
met de macht van Jehova, nu zulke daden doet, die alleen God mogelijk kunnen
zijn!"
[3] CHIWAR zegt: " Jouw mening is
zeker niet slecht, en ik zou je haast gelijk geven, als ik bij deze Jezus nu
juist niet zo veel dingen met mijn eigen ogen gezien zou hebben, die de totale
Elia een hele oneindigheid ver achter zich laten. Natuurlijk zou je hier wil
vragen: 'Welke dan? Noem ze eens?' Maar ik moet je openlijk toegeven, dat mij
de woorden volkomen zouden ontbreken om dat te beschrijven. Want dat moet men
zelf gehoord, gezien en gevoeld hebben, anders kan men zich daar beslist geen
begrip van vormen. En ik deel daarom de mening van enige duizenden, dat deze
Jezus zonder meer de beloofde Messias is! Want het is voor mij zeer de vraag,
of die, als hij op een andere tijd nog zou komen, grotere tekenen zal doen!?
Bovendien stamt Hij volgens de kroniek, die doorloopt tot de grootvader van
Jozef, in rechte lijn van David af. (Matth. 1:1-17) Achim was de vader van
Eliud, Eliud de vader van Eleasar, die de vader van Matthan, die de vader van
Jacob, en Jacob was de vader van Jozef, en die de vader van onze Jezus. Als je
volgens deze kroniek verder teruggaat, dan kun je in rechte lijn bij David
terechtkomen en er staat geschreven dat de Messias van David zal afstammen en
dat iedereen Hem zal herkennen aan Zijn daden.
[4] Naar mijn mening stemt alles van
deze Jezus daarmee overeen: de afstamming staat authentiek vast, en zulke
daden, die de aarde op haar bodem nooit heeft meegemaakt, zijn ook overvloedig
aanwezig. Daarom weet ik echt niet wat ons zou verhinderen om Hem als Diegene
aan te nemen, die Hij zeer duidelijk is!?
[5] Dat de heerszuchtige tempel niet
gemakkelijk daartoe zal overgaan, ligt er dik boven op, maar wij moesten ons
daarbij helemaal niet meer op de tempel richten, die naar mijn mening volkomen
dood is en ons verder bescherming noch wijsheid en nog minder enig blijvend
levensonderhoud kan geven, -behalve wanneer wij haar voor een baan zoveel
geven, dat tien mensen daarvan honderd jaar lang goed zouden kunnen leven.
[6] Becijfer jij maar eens het bedrag
dat jij in de tempel voor het ambt van overste in goud en zilver hebt betaald,
en dan zul je moeiteloos zien, dat je met dat geld heel gemakkelijk honderd
jaar als een vorst had kunnen leven! Laat je hier echter maar eens door de
Romeinen bedreigen en vraag de tempel dan om hulp, dan zal men je die niet
alleen niet kunnen, maar ook niet willen geven. Hoogstens zal men je voor een
paar handen vol zilverlingen met dubbelzinnige troost ongeveer net eender
afschepen, als het beroemde orakel van Delphi -natuurlijk voor veel goud en zilver
-een vragensteller afscheept, zodat het orakel later altijd gelijk heeft, of de
vragensteller nu iets kwaads of iets goeds overkomt!
[7] Goddank ken ik alle huidige
schurkenstreken van de tempel, en neem het beslist niet zo nauw om deze zo veel
mogelijk om de tuin te leiden, op wat voor manier dan ook! Want, vriend, wie in
deze tijd niet door de tempel zwaar misleid wil worden, die moet zo verstandig
zijn om zelf de tempel zo goed mogelijk te bedriegen! Of denk je dat jij met
een eerlijk en rechtvaardig gemoed en gezicht iets uit zult richten in de
tempel? Oh, daar zal niemand zich op kunnen beroemen! Maar ga er met een echt
geslepen gemoed en gezicht naar toe, dan sta ik er voor in dat je de
tempeldienaars naar believen om je vingers kunt winden!
[8] Ik kan mij nog zeer goed en zekere
Bar herinneren, die een besneden Griek was. Hij moet zeker een groot vermogen
hebben bezeten, want hij hing vol parels en diamanten. Deze mens had nu zo'n
sluw gezicht, sprak weinig, en wat hij zei was zo zeker een geraffineerde
leugen, als dat ik Chiwar heet. Maar hij vroeg doodleuk duizend pond goud en
gaf daarvoor een perkamentrol, die hoogstens een halve stater waard was. De
hogepriester schokschouderde wel erg, maar Bar trok er een gezicht bij, zoals
ik dat in mijn leven nauwelijks voor een tweede keer zou kunnen zien, en hij
zei heel honend: 'Hm, aut Caesar -aut nihil!' ('Caesar of niets!' ofwel' Alles
of niets'), waarop de hogepriester -God weet waarom -heel bleek werd en meteen
aan Bar de duizend ponden goud liet geven, waarvan de tempel nooit meer een
stuiver terugzag. Want na een jaar bleek pas dat deze Bar niets anders dan een
heel sluwe bedrieger was, die met alle satans toverzalven gezalfd was, om ook
de hogepriester duizend pond goud lichter te maken.
[9] Daarnaast kwamen er ook vaak heel
eerlijke Joden, die in de tempel geld wilden borgen tegen goede onderpanden,
maar zij kregen niets, want zij gedroegen zich veel te eerlijk en hadden ook
veel te rechtvaardige gezichten! -En zo ben ik aan mijn principe gekomen: Men
moet de tempel bedriegen, als men zelf niet door haar bedrogen wil worden! En
daarom zal ik ook in der eeuwigheid niet aan de tempel vragen of Jezus de
beloofde Messias is, maar Hij is het voor Mij ook zonder tempel! -Wat vind je
van mijn mening?"
89
Chiwar en de satan
[1] De OVERSTE zegt: "Vriend, ik
houd van je, want zo'n eerlijke ziel als jij, ben ik nog nooit tegengekomen!
Werkelijk, je hebt helemaal gelijk! Ik ken deze Jezus nog veel te weinig om mij
meteen ten volle bij jouw mening aan te kunnen sluiten. Maar ik denk ook wel:
Als de belofte geen totaal lege noot is, die zich in de geschiedenis, zeker
sinds David, in ieder geval op deze aarde nog nooit heeft waar gemaakt -want
van het eeuwige rijk van David zijn nu de Romeinen een nog zichtbaarder
tegenbewijs dan de veertig jaren durende Babylonische gevangenschap -, dan ben
ik helemaal niet onwillig om jouw geloof te delen. Maar het gaat er nu alleen
maar om, wat jullie over al deze dingen zeggen en wat de priesters en Farizeeën
van de andere steden!?"
[2] CHIWAR zegt: "Wat ik je hier
zeg, zeggen wij allen in deze stad; die uit Kapérnaum zullen tengevolge van
enige harde lessen, die zij bij verschillende gelegenheden hebben gekregen,
daar niet zoveel van afwijken, en wat de overige steden betreft, die laten wij
voorlopig met rust en wij laten hen tot een gunstiger moment in hun oude waan!
[3] Als jouw plaats in het vervolg
hier is, laat mij dan maar mijn gang gaan, en dan is Galiléa op zichzelf binnen
enkele jaren volkomen onafhankelijk van de tempel! Galiléa staat in de tempel
toch al helemaal op het laatste perkamenten blad! Wat maakt het nu uit of we
ook dit laatste blad eruit scheuren? De Romeinen en Grieken staan aan onze
kant, dat is zeker, daarbij nog een beetje van de almachtige, levende genade
van God, en het zal voor de tempel heel moeilijk worden om onze hysopstruiken
af te likken!"
[4] KORAH, de overste zegt: "Ik
geef je overal groot gelijk in en ik ben er nu ineens nog meer dan vroeger van
overtuigd dat je gelijk hebt. Maar we moeten wel altijd bedenken, dat de
aartsengel Michaël, de machtigste hemelgeest na God, met al zijn kracht en
macht drie dagen en nachten een harde strijd met de satan moest strijden om het
lichaam van Mozes! Als de satan het nu eens tegen ons opnam, hoe zouden wij de
strijd met hem dan doorstaan?"
[5] CHIWAR zegt: "Niet met een,
maar met tienduizend satans neem ik het alleen op, hoewel ik in de verste verte
geen Michaël ben! Je moet alleen maar moed hebben en het slechte loeder alle
wegen versperren, dan kan hij met zijn hele hel vol duivels niets doen, maar
als je hem eenmaal zwakke plekken toont, waar hij zich gemakkelijk aan kan
hechten, dan zou de strijd zeker honderdmaal zo zwaar worden!
[6] Maar zo waar een God mij heeft
geschapen: ik zal nooit een tempel voor de satan bouwen en wierook voor hem
strooien opdat hij mij met rust zou willen laten! Laat hij maar komen als hij
zin heeft om met Chiwar te vechten, en jullie zullen er getuige van zijn dat ik
in minder dan drie dagen met hem klaar ben!"
[7] De OVERSTE zegt: "Vriend, je
waagt veel om als mug het tegen een leeuw op te nemen en hem zelfs gewoonweg
tot de strijd uit te dagen, terwijl je God eigenlijk zou moeten vragen, of Hij
je voor eeuwig zou willen vrijwaren voor de vervolging van de satan!"
[8] CHIWAR zegt: "Vriend, ik ken
echter een naam, en die is voldoende voor legioenen satans en duivels! Waar is
hij dan, als hij de moed heeft om met mij in een gevecht verwikkeld te raken?
[9] De mug is weliswaar in kracht
uitgedrukt helemaal niets ten opzichte van een leeuw, maar als de mug het wil,
jaagt zij de sterkste leeuw toch dagreizen ver op de vlucht! Zij vliegt in zijn
oor en zoemt zodanig in zijn oor dat de leeuw tenslotte meent dat er een
ontzettende storm raast, en de koning der dieren slaat al gauw smadelijk op de
vlucht!
[10] Zodoende is het echt niet nodig
om tegenover de machtige overmachtig te zijn, maar echte wijsheid is dan het
belangrijkste! Kijk, zelf ben je met een behoorlijke portie echte
duivelachtigheid bij ons gekomen, en mijn mogelijke wijsheid heeft die
verdreven, en jij staat nu als een vrij man en als een door ons gekozen overste
voor ons allen, en de satan heeft ons daardoor geen schade kunnen berokkenen
-en zal ons er ook verder geen kunnen berokkenen!
[II] Ik weet wat ik weet en kan wat ik
kan, maar ik sta er voor in dat de satan in der eeuwigheid niet mijn heer en
meester wordt!"
[12] KORAH zegt: "Vriend, roep
niet te hard, want de boze heeft overal zijn ogen en oren! Met de hulp van
Jehova en van jouw mij nog te weinig bekende Messias, zal hij ons wel zeker
niets kunnen doen, maar we moeten hem beslist niet uitdagen! God behoede ons
voor wat voor bezoek van hem dan ook!"
[13] CHIWAR zegt: "Natuurlijk zal
ik de strijd niet zoeken, - maar ook niet de geringste angst daarvoor
hebben!"
[14] Toen Chiwar die woorden had
uitgesproken, stapte er opeens een enorme grote REUS de eetzaal binnen, kwam
met een kwaad en honend gezicht voor Chiwar staan en zei met een donderende
stem, waarvan de steunpilaren van de eetzaal begonnen te trillen: "Ben jij
die lichtzinnige mug, die in het oor van de leeuw een stormgeraas wil
ontketenen? Probeer eens, ellendige aardworm, hoe je het in een gevecht met mij
kunt klaarspelen! Ik kan ook iets, wat nog zeer onbekend voor je zou kunnen
zijn! Kijk, jouw messias is alleen maar afhankelijk van mijn grootmoedigheid,
omdat het voor mij nu niet bepaald eervol is om met muggen een gevecht te
beginnen, maar als hij teveel praatjes heeft naar mijn zin, laat ik hem zonder
meer aan het kruishout vastmaken, en dan kun jij je messias aan het kruishout
aanbidden! -Maar wat wil je nu doen als
ik je ogenblikkelijk in stukjes scheur ter grootte van een zonnestofje?"
[15] Dan staat CHIWAR rustig van zijn
plaats op en zegt op gebiedende toon tegen de reus, respectievelijk de satan:
"Zoals jij ellendige binnengekomen bent, zul je ook moeten maken dat je
weer verdwijnt - en wel met het ernstige voornemen om in der eeuwigheid nooit
meer deze heilige plaats te betreden -, anders zal Jezus de Heer je
richten!"
[16] Bij het noemen van de naam van
Jezus week de reus meteen een aantal passen terug en dreigde woest gloeiend van
toorn, deze zeer gehate naam nooit meer tegen hem te noemen!
[17] Maar CHIWAR zegt: "Ik moet
toch gedruis in je oor maken, zodat je ondervindt hoe de leeuw voor een
zoemende mug vlucht!" -Vervolgens begint hij weer: "Jezus, de Zoon
van de Allerhoogste, berechte en tuchtige je! Jezus, de Zoon van de
Allerhoogste, verdrijve je van hier voor eeuwig! Jezus, de Zoon van de
Allerhoogste, tuchtige je voor je talloze misdaden!"
[18] De satan wachtte echter de
laatste zin niet meer af, maar verdween onder een donderend gehuil.
[19] Dan zegt CHIWAR tegen de van
angst nog als een espenblad trillende Korah: "Heb je nu gezien, hoe men
leeuwen op de vlucht kan jagen? Waarom heeft hij mij dan niet meteen in stukjes
gescheurd? Kijk, dat is zijn onmacht! Laat hem maar terugkomen als hij daar zin
in heeft, en ik verzeker je bij de naam van Jezus, dat hij een tweede keer nog
sneller verdwijnen zal dan hij deze keer verdwenen is!"
[20] De OVERSTE zegt: "Luister
vriend, ik bewonder jouw onbegrijpelijke moed buitengewoon, en -bij alle
aartsvaders! - ik voel mij nu helemaal in hun wondervolle tijd teruggebracht!
Maar laat het je toch gezegd zijn, dat je de satan nooit weer tot een nieuw
gevecht uitdaagt, want hij is oneindig vindingrijk en moet alle vormen, zelfs
die van een engel des lichts, aan kunnen nemen, en ik geloof, dat hij in een
zacht hemels kleed veel gevaarlijker is dan zoals wij zojuist de helse eer
hadden om hem te zien!"
[21] CHIWAR zegt: "De toetssteen
hebben wij, en daaraan is direkt te zien wiens geesteskind de een of andere hoe
dan ook gevormde verschijning is! Maar we behoeven ons nu niet druk te maken,
want dit zou wel eens voor een hele tijd voldoende kunnen zijn!"
90
Korah herinnert zich een ontmoeting in de tempel
[I] Toen vroeg KORAH aan Chiwar of Ik
Mij nog in de stad ophield, en of hij niet nader kennis met Mij zou kunnen
maken. En verder zei hij: "Ik ben er mij nu helemaal van bewust dat jouw
Messias iets buitengewoon goddelijks in zich moet hebben, want in satans gunst
staat hij in geen geval, en zijn naam schijnt voor satan de grootste kwelling
te zijn! - Dat zijn twee, weliswaar op buitengewoon wonderbaarlijke wijze
ondervonden feiten, die ik mij eeuwig niet uit het hoofd zal kunnen praten, en
daaruit concludeer ik nu met een rustiger gemoed, dat jij met de uitroep 'Zoon
van de Allerhoogste' ook helemaal gelijk zou kunnen hebben, en daarom zou ik,
als dat te doen zou zijn, toch kennis met hem willen maken. Breng jij me naar
hem toe!"
[2] CHIWAR zegt: "Dat zou wel
kunnen, en ik in de eerste plaats zou wel geneigd zijn om jou naar Hem toe te
brengen, maar het volk doet nu nog wat moeilijk tegenover jou, en door de
moedwil van het gewone volk zouden wij gevaar lopen door een steenworp gewond
te worden. Tevens bereidt Hij Zich voor om af te reizen, zodat het Hem toch
niet aangenaam zou zijn als wij Hem lastig zouden vallen! Maar Hij komt tegen
de winter weer naar hier of naar Kis en Hij zal in een van deze twee plaatsen de
winter doorbrengen, en dan zullen wij gelegenheid genoeg krijgen om Hem nader
te leren kennen, daarom geloof ik dat wij deze keer het voornemen om Hem nader
te leren kennen uit zouden moeten stellen tot aan de winter. "
[3] KORAH zegt: "Het is wel waar watje
nu hebt gezegd, maar desondanks kan ik het verlangen niet van mij afzetten om
deze zo buitengewone mens, door wie alle totale goddelijke macht, kracht en
heerlijkheid werkzaam is, persoonlijk te leren kennen! Of wacht, mij schiet nu
een geschiedenis over het Paasfeest in de tempel te Jeruzalem te binnen! Was
het soms deze Jezus, die op een na sabbat, als ik me niet vergis, alle kopers
en verkopers uit de tempel dreef en de kramen van alle wisselaars als een storm
omvergooide!? Al de te verkopen dieren begonnen afgrijselijk te brullen en
renden in wilde haast de verkoopshoven van de tempel uit! [4] Want die man, die
ik zelf heb gesproken -en dat ging heus niet zo vriendelijk -, was ook een
Galileeër en heette ook Jezus, en bij hem waren een aantal andere, heel
alledaags uitziende mannen en vrouwen, en de gehele groep zag er uit als een
heel gewoon Gallilees stel landlopers, maar hun aanvoerder Jezus zag er uit als
een buitengewoon mens.
[5] Hij zei eigenlijk niet veel, maar
wat hij zei, was diepzinnig, waar en inhoudrijk! Hij heeft toen ook in
Jeruzalem een aantal zieken genezen. Toen het voorval echter, naar ik meen
-voor Herodes kwam, die behoorlijk bang voor deze Jezus moet zijn, verdween de
wonderdoener bij nacht en ontij plotseling uit Jeruzalem, en wij konden niet te
weten komen waar hij was heengegaan. Naar Galiléa kan hij niet gegaan zijn rechtstreeks
uit Jeruzalem, want dan zouden wij zeker direkt een bericht gekregen hebben,
omdat wij veel spionnen achter hem aan gestuurd hebben.
[6] Na een paar weken kregen wij wel
geruchten over de timmermanszoon Jezus te horen, maar we konden toch niet
aannemen dat die bekende eenvoudige stille en wetenschappelijk beslist
onontwikkelde mens, die zelfs lezen noch schrijven kon, dezelfde geweldige
Jezus zou kunnen zijn, voor wie in de tempel te Jeruzalem duizenden als voor
een Godsgericht gebeefd hadden. Maar als het hier de bekende timmerman Jezus
is, die zulke goddelijke daden doet, dan moet hij beslist ook dezelfde Jezus
zijn, die op het Paasfeest heel Jeruzalem opgeschrikt heeft! Nu, als hij het
is, dan ken ik hem al uit Jeruzalem en behoef hem daarom nu helemaal niet
lastig te vallen!"
[7] CHIWAR zegt: "Ja, het is een
en dezelfde! Ik ken hem al meerdere jaren, net als de oude Jozef, die pas
ongeveer een jaar geleden gestorven is. Ik heb niet het minste spoor van iets
buitengewoons aan Hem ontdekt, ofschoon -zoals men hier en daar heeft verteld
-zich bij zijn geboorte, die te Bethlehem in een schaapsstal heeft plaats
gevonden, heel buitengewone dingen moeten hebben plaats gevonden, en ook
daarna tot op Zijn twaalfde jaar. Maar vanaf het twaalfde jaar moet al het
buitengewone verdwenen zijn, de grote verwachtingen van Zijn ouders gingen
teloor, en Hij bleef tot op heden, respectievelijk tot aan zijn dertigste jaar,
en dat is nu, een zeer onopvallende, eenvoudige timmerman!
[8] Hij was erg zwijgzaam, op tien
vragen kreeg men ternauwernood een zeer kort antwoord, daarentegen was hij toch
steeds goed voor kinderen en armen. Dikwijls heeft men hem zien bidden en ook wenen
-maar steeds in stilte -, maar nooit zien lachen, vrolijke lawaaiige
gezelschappen vermeed Hij en Hij hield vooral van de eenzaamheid. Het
merkwaardigste van alles was echter, dat men Hem hoogst zelden in een synagoge
zag, en net zomin in een school, die Hij slechts na veel aandrang van Zijn
ouders een paar keer in het jaar bezocht, maar ook altijd zichtbaar geërgerd
weldra weer verliet. In een bedehuis heeft niemand Hem echter ooit gezien. Dit
vreemde gedrag van Hem was dan ook de reden waarom velen Hem wat onnozel
vonden.
[9] Maar op Zijn dertigste jaar
verdween Hij opeens uit Zijn ouderlijk huis en Hij moet Zich enige tijd in de
woestenij bij Bethabara aan de kleine Jordaan, waar de beroemde Johannes
verblijf hield, hebben opgehouden en Zich door hem hebben laten dopen. Van daar
trok Hij vervolgens, zoals Hij nu is, vol Goddelijke kracht het land in, leerde
het volk over het Rijk van God, genas alle zieken en dreef bij bezetenen de
boze geesten uit. Dat is heel in het kort zo ongeveer Zijn aardse levensgeschiedenis,
die ik voor een deel zelf van Hem heb vernomen, maar voor het grootste deel van
horen zeggen te weten ben gekomen."
[10] KORAH zegt: "Ja, ja, je zult
wel gelijk hebben! Die geschiedenis in Bethlehem baarde ongeveer dertig jaar
geleden veelopzien, en als ik mij niet vergis, heeft de oude Herodes juist om
hem die onmenselijke kindermoord bevolen. Hij moet echter naar Egypte ontvlucht
zijn. - Zie je nu wel, nu is het me al helemaal duidelijk! Nou, nou, dat is dus
dezelfde Jezus!? Ja, aan hem kan beslist iets buitengewoons zijn, en jij zult
met je veronderstelling er zeker niet ver naast zijn! Maar ik zou hem dan toch
nog willen spreken voor hij deze plaats denkt te verlaten!"
[11] CHIWAR zegt: "Zoals je wilt,
- mij blijft dat hetzelfde! Maar dan moet er vooraf toch door ons een heraut in
de straten van de stad gestuurd worden, die je nu heel goed aanbeveelt bij het
volk, daar het anders niet helemaal vertrouwd zou zijn om je op straat te
begeven; want ik ken mijn Nazareeërs!"
[12] KORAH zegt: "Nu, zend dan
vlug verscheidene herauten en Iaat hen mijn naam aanprijzen als gunstig voor
het volk, anders is hij al afgereisd!" .
[13] Chiwar zendt meteen twaalf
herauten uit, en die prijzen de nieuwe overste zo goed bij het volk aan, dat
het na een poosje luid begint te juichen en allerlei kostbare geschenken gaat
gereedmaken, waarmee het op de aanstaande voorsabbat de nieuwe overste wil
verwelkomen.
[14] Als de herauten met dat goede
bericht weer in de synagoge terugkomen, zegt de OVERSTE tegen Chiwar: "Nu
gaan we echter snel naar buiten, anders wijst hij ons nog af, - en ik zou hem
toch willen spreken!"
[15] CHIWAR zegt: "Ik sta al
klaar en het zou betamelijk zijn als wij Hem allen een afscheidsbezoek
brachten, maar laten wij beiden toch maar alleen gaan "
[16] Chiwar en de nieuwe overste gaan
nu meteen weg. Maar als zij zich een paar passen buiten de stadspoorten
bevinden, komen Borus, Jaïrus, zijn vrouw, Sarah en moeder Maria hen tegemoet
en hebben voor Chiwar en de overste de voor hen treurige mededeling, dat de
Heer een half uur geleden met Zijn twaalf leerlingen en met de zeven
gearriveerde leerlingen van Johannes is afgereisd.
91
De dreiging van Herodes
[1] Dit bericht stemt de overste droevig,
en hij gaat, op uitnodiging van Borus, met Chiwar in diens grote, paleisachtige
huis, waar Borus er alles aan laat doen om de nieuwe overste zo goed mogelijk
te verzorgen.
[2] Ook Bab en Roban voegen zich
daarbij en de hele avond wordt natuurlijk over niets anders gesproken dan over
Jezus de Heer.
[3] Maar tenslotte zegt de OVERSTE:
"Maar vertel me nu toch eens, wat dan heel precies de reden geweest mag
zijn, dat hij het na alles wat ik tot op heden van hem en over hem gehoord heb,
niet aandurfde om hier te blijven? Want het zou heel wat anders geweest zijn
als hij vanwege zijn allerhoogste roeping voor een poos ergens heen zou hebben
moeten gaan, maar het lijkt erop alsof hij alleen uit angst voor Herodes gegaan
is! Maar een man als hij, die, voor zover mij nu over Hem verteld is, hemel en
aarde gehoorzamen, die daarbij nog de Romeinse opperstadhouder tot zijn
intiemste vrienden telt, zou toch duidelijk nooit redenen hebben om voor de
zwakke pachtkoning van Jeruzalem op de vlucht te gaan!
[4] Waarlijk, bekijk de zaak zoals je
wilt, maar zoveel is wel zeker, dat het er voor de bewoners der aarde echt niet
goed uitziet, als een God ooit bang begint te worden voor de duivels en voor
hen op de vlucht slaat! -Hm, hm, hoe meer ik erover nadenk, des te raadselachtiger
ziet de zaak er voor mij uit!
[5] Geven jullie me daar eens een
betere verklaring voor, anders moet ik jullie allen, hoe graag ik je ook mag,
heel openlijk zeggen, dat jullie je net als ik geweldig in deze man zouden
vergist kunnen hebben, want de almachtige hoeft echt niet voor een Herodes, die
er misschien nog helemaal nooit aan gedacht heeft om hem te willen vervolgen,
bang te zijn! Want ik, als gunsteling van deze pachtkoning, ken hem beter dan
ieder van jullie en weet, dat hij er in deze korte tijd al erg spijt van heeft
gehad Johannes gedood te hebben. Want de plotselinge dood van Herodias en haar
dochter hebben de pachtkoning zo'n angst aangejaagd, dat hij van zijn leven
beslist nooit weer een profeet zal laten doden!
[6] Jezus moet daarom om heel andere
redenen hier zo vlug weggegaan zijn! Ook al zouden de opgewonden zeven
leerlingen van Johannes nog zulke afschuwelijke dingen over Herodes verteld
hebben, dan vraag ik me toch af of een alwetend, van God afkomstig man, die
beslist weet wat wij nu hier over hem zeggen, hen kan geloven, die kennelijk
leugens verteld hebben!? Weet dan niemand van jullie, om mij gerust te stellen,
een betere reden voor zijn plotselinge vertrek?"
[7] BORUS zegt: "Beste vriend, er
zal best een addertje onder het gras schuilen, omdat Zijn vlucht ons allen net
zoals jou verbaasd heeft, hoewel we er volkomen van overtuigd zijn, dat Hij
toch dat en Diegene is Die wij als zodanig erkend en aangenomen hebben. Eerlijk
gezegd was Hij ook voor jou bang en daarom heeft Hij vanmorgen vroeg al de vele
leerlingen en de hoge Romeinen, die nu ettelijke dagen bij Hem waren, weg laten
gaan. Maar zoals ik het nu zie zou Hij weinig reden gehad hebben om voor jou
bang te zijn, omdat je vóór Hem en zeker niet tégen Hem bent. Er moet dus een
heel andere reden zijn waarom Hij zo plotseling is afgereisd. Ik denk dat de
schijn hier bedriegt."
[8] De OVERSTE zegt: "Vertel me
eens, hoe het er aan toeging en het ermee stond voor Hij Zich gereed maakte om
weg te gaan! Misschien kan ik dan, of eerder nog vriend Chiwar, een betere
reden vinden!"
[9] BORUS zegt: "Het gebeurde zo:
's Morgens al zond Hij Zijn twaalf leerlingen, die Hij 'apostelen' noemt, naar
de zee om een schip voor Hem in orde te brengen, en waarschijnlijk ook om
inlichtingen in te winnen of er zich niet ergens door Jeruzalem uitgezonden
spionnen en gehuurde sluipmoordenaars bevonden. In Sibarah, de tolplaats die
toebehoort aan een zekere Matthéus, ook een leerling van Jezus, ontmoetten de
leerlingen van Jezus de zeven leerlingen van Johannes, die ze al eens eerder
ontmoet hadden -ik geloof die keer dat Johannes al in de gevangenis zat en de
woorden van Jezus had gehoord. Deze zeven leerlingen vertelden de apostelen
alles wat in Jeruzalem met hun meester gebeurd was. En tevens vertelden zij dat
Herodes toch nog heel in het geheim spionnen en moordenaars had uitgezonden
-hoewel hij tegenover degenen, die hem over Jezus informeerden, openlijk
verklaarde dat deze de uit de dood opgestane Johannes was. Tegen deze spionnen
en moordenaars had hij gezegd dat als zij zouden vaststellen dat de
veronderstelde Jezus in werkelijkheid de opgestane Johannes was, zij hem dan
niets moesten doen, maar rustig naar huis moesten gaan; maar als het echt Jezus
was, dan moesten ze hem zonder meer proberen te doden! Zou de moord hen
gelukken, dan zouden ze van Herodes een grote beloning kunnen verwachten,
gelukte de moord hen echter niet omdat Jezus in zekere zin een werkelijk
onkwetsbare Godmens was, dan zouden ze hetzelfde loon van Herodes kunnen
verwachten, en dan zou hij met zijn gehele grote hofhouding een aanhanger van
Jezus worden! -Dit bericht brachten de leerlingen van Johannes, die met de
leerlingen van Jezus hier naar Nazareth kwamen, aan Jezus de Heer .
[10] Toen Hij dit gehoord had, zei
Hij: 'Deze boosaardige proef maakt dat Herodes nooit Mijn leerling zal worden!
De aarde is groot, en ik zal nog wel een plaatsje weten te vinden waar de boze
apostelen van Herodes Mij niet zullen vinden! Is de Zoon des mensen dan gekomen
om dat, wat Hij is, te worden door gehuurde moordenaars? Nee, en eeuwig nee!
Wie Mij met moordwerktuigen in de hand vraagt wie Ik ben, die zal in der
eeuwigheid geen antwoord krijgen! Het is echter, ondanks dat, tijd dat wij hier
weggaan, en laten we dus gaan en zien dat wij op vreemde bodem mensen voor ons
winnen, die ook zonder moordwerktuigen tegen ons lichamelijke leven zullen
geloven, dat wij zijn wat wij zijn!'
[II] Na deze woorden van Jezus vertrok
men dan ook meteen, want Hij zei: 'Laten we gaan, nu wil Ik het, en daarom zie
Ik ook dat, en waar, zeshonderd op Mij afgestuurde Herodiaanse moordapostelen
zich hier reeds heel dichtbij bevinden, daarom gaan we nu ook meteen hier weg!'
-Toen gingen al Zijn en Johannes' leerlingen weg in de richting van Sibarah en
zij zullen zich nu al in volle zee bevinden!"
92
De vrijheid van de mens
[I] De OVERSTE zegt daarop: "Ah,
nu ziet de zaak er heel anders uit! Hij ging dus helemaal niet uit angst weg,
maar uit pure wijsheid om Herodes als een welverdiende straf iedere gelegenheid
te ontnemen, zodat hij nu niet slechter, maar ook niet gemakkelijk beter kan
worden! Ah, dat heeft hij heel goed gedaan, en ik kan hem daarvoor alleen maar
prijzen.
[2] Maar deze Herodes is in de
eigenlijke zin van het woord een mens, van wie niemand nu precies weet wat hij
aan hem heeft. Enerzijds is hij een goed, zo nu en dan buitensporig weldoend
mens, anderzijds echter meteen daarop een eersterangs duivel! Vandaag doet hij
je in een soort bevlieging van hartelijkheid en grootmoedigheid de
prijzenswaardigste beloftes en komt die ook na bij degene, die kort na de
belofte bij hem komt. Maar wee degene, die hem de volgende dag daaraan zou
herinneren, die krijgt niet alleen niets van al het beloofde, maar wordt ook
nog op zó'n gevoelige en beledigende manier afgewezen, dat hem zeker alle moed
vergaat om een tweede keer naar hem toe te gaan en hem aan de gemaakte belofte
te herinneren!
[3] Men kan daarom ook nooit een
speciale vriendschapsband met hem sluiten, omdat hij die beslist niet houdt,
-dat is Herodes! En onze verheven Heiland Jezus zal dat net zo goed weten als
één van ons, en is daarom volkomen terecht uitgeweken, want ook al had Herodes
zich honderd keer van de onkwetsbaarheid van Jezus overtuigd, dan zou dat voor
Herodes toch zoveel als niets bewijzen. Voor hem levert dat wat vandaag plaats
vond, zeker geen bewijs voor morgen; want deze mens heeft hetzij geen
herinnering, of hij leeft volgens principes waarmee alleen hij, maar naast hem
geen ander mens bestaan kan!
[4] Maar dat hij voor het overige een
sluwe vos is, hoeft verder wel niet aangetoond te worden. Want het belasting
afpersen kan hij buitengewoon goed, net als het aan de Romeinen verschuldigd
blijven van de pachtsom. Ik weet echter hoe hij dat doet, maar daarover een
andere keer!
[5] Toch zou ik nu van jullie willen
weten, of onze heiland Jezus niet nog eens weer naar Nazareth zal komen. Heeft
hij jullie allen daar niets over gezegd?"
[6] BORUS zegt: "Niets bepaalds,
maar ik hoop dat Hij de winter bij ons zal doorbrengen! Het is echter ook
mogelijk dat Hij de winter in Sidon of Tyrus zal doorbrengen, maar dan zullen
wij van hem wel bericht krijgen en ons tijdelijk daarheen begeven."
[7] De heel bedroefd uitziende moeder
MARIA zegt: "Hij zal wel hierheen komen, maar natuurlijk weer slechts voor
een paar dagen!"
[8] De OVERSTE zegt: "O beste
moeder, wees maar gerust, want hij zal ons niet en u nog minder vergeten!"
[9] De MOEDER zegt: "Dat zal Hij
niet, maar voor mij is het toch verdrietig als ik moet zien en ondervinden dat de
slechte, blinde mensen hun grootste eeuwige weldoener moedwillig miskennen, Hem
vervolgen en Hem haast allerwegen met de grootste ondank bejegenen!"
[10] De OVERSTE zegt: "Kijk,
lieve moeder, de mensen zijn nu eenmaal zoals ze zijn, en David heeft in zijn
nood niet voor niets uitgeroepen: 'O, hoe totaal nutteloos is alle menselijke
hulp, want zij kunnen allen de benarde niet helpen!' Overigens was het ook
steeds het treurige lot van alle door God met hogere geheimzinnige vermogens
begaafde, grote mensen, dat ze door de menselijke aardwormen meteen zo zijn
vervolgd, zoals de kleine zwaluwen moedwillig de grote machtige adelaar
vervolgen. Want de kleine mensen willen bij al hun onbelangrijkheid toch groot
zijn, en kunnen het daarom niet verdragen wanneer er een werkelijk groot man
optreedt waaraan zij hun eigen nietigheid kunnen afmeten!
[11] Kijk naar de grote profeten! Wat
was hun aardse lot? Vanaf de geboorte altijd armoede, allerlei gebrek en
ontberingen, afgunst, vervolging en tenslotte zelfs een gewelddadige dood door
de handen van de zelfzuchtige aardwormen! Waarom God dat steeds zo wil hebben,
is mij vanaf mijn kinderjaren een raadsel geweest. Maar de steeds weerkerende
ervaring leert ons, dat het jammer genoeg altijd zo was, en wij kunnen
daartegen net zo weinig doen als tegen de hinderlijk korte winterdag. God heeft
dat nu eenmaal zo geregeld, en wij kunnen dat niet veranderen. Wel kunnen we
hopen dat het eens in het andere leven beter zal gaan!
[12] Uw goddelijke zoon zou naar wat
ik over hem gehoord heb meer dan genoeg macht hebben om alle onbetamelijkheden
van de wereldse mensen in één klap op te doen houden. Dat hij dat echter niet
doet, kunnen wij duidelijk zien aan het feit dat hij in zekere zin liever voor
de aardworm Herodes vlucht, dan dat hij hem in één zucht zou vernietigen! Hij,
die het makkelijk zou kunnen, doet het niet, en wij kunnen het niet, -en zo
blijft steeds de oude bekende, slechte situatie bestaan! Als hij weer eens
hierheen komt, wil ik daarover met hem een heel ernstig onderhoud hebben."
[13] BORUS zegt: "Dat zal weinig
baten! Want ik was getuige van alles wat de opperstadhouder, die ook nog een
oom van de keizer is, in dit wereldverbeterende opzicht Hem aan raadgevingen en
voorstellen gegeven heeft, maar alles was tevergeefs! Hij legde kristalhelder
uit wat de mensheid is, en hoe ze zoveel mogelijk zonder speciale oordelen en
straffen geleid en bestuurd moet worden, indien zij enkel en alleen door zuiver
onderricht en door haar geheel eigen vrije roeping, haar toekomstige, door God
bepaalde, eeuwige bestemming wil bereiken! De stadhouder moest Hem, net als wij
allemaal, helemaal gelijk geven, en het meermalen met kracht voorgestelde
gewelddadige optreden bleef totaal achterwege. Daarom kan ik je al vooruit
verzekeren, dat het onderhoud dat je je voorgenomen hebt, eveneens in
afwijzende zin verlopen zal!"
93
De ideeën van Borus over de aard van de mens
[1] De OVERSTE zegt: "Dat zullen
we nog wel zien, want binnen de aardse verhoudingen is de mensheid nog steeds
slechter in plaats van beter geworden! Wat stellen Mozes en al de grote
profeten nu nog voor? Ik zeg jullie: In de zogenaamde betere kringen lacht men
erom en men houdt ze voor weliswaar vrome, maar voor de geest van de mensen
totaal zinloze fabeltjes en men slaat de leer van Pythagoras en Aristoteles
veel hoger aan dan alle profeten! Dat is dan wel een duidelijk bewijs dat de
wet van Jehova, hoe verheven en waar die oorspronkelijk ook is, toch beslist
niet bij de mensen datgene bereikt wat zij inhoudelijk wil bereiken!
[2] Wat helpen alle openbaringen, als
zij niet voor altijd voorzien zijn van concrete middelen om de mensen een
onverflauwd respect in te boezemen voor de goddelijke openbaring? Laat een
ouderpaar maar eens proberen hun kinderen zonder straf op te voeden, dan zouden
we maar al te snel ondervinden hoeveel ontzag de onmondige kinderen voor de nog
zo wijze en goede lessen van hun ouders zullen hebben!
[3] Daarom geef ik niets voor lessen
en zelfs voor wetten, als die aan de mensen gegeven worden zonder bijbehorende
sancties, want de mens is in de aard slecht en moet de roede voelen om goed te
worden!"
[4] BORUS zegt: "In dit opzicht
ben ik het helemaal met je eens, maar er blijft toch een grote moeilijkheid,
die je pas dan zult leren kennen, als je daarover uit Zijn eigen mond een les
zult krijgen!
[5] Weetje, als wij een mechaniek zien
waarmee een bepaald werk verricht wordt, dan zullen wij ons eerst verbazen.
Verklaart men ons echter het mechaniek, dan zullen wij meteen een
aantalonvolkomenheden ontdekken en onze vingers zullen letterlijk gaan jeuken
om die kennelijke onvolkomenheden te verbeteren. Daarom gaan wij naar de
meesterknecht en geven hem raad.
[6] Maar de meesterknecht zal dan
glimlachen en ons ongetwijfeld zo toespreken: 'Beste vrienden, dat kan wel zijn,
-maar het is toch niet mogelijk, want de machine houdt rekening met veel
belangrijke punten! De opdrachtgever heeft haar naar zijn behoefte besteld;
voor deze behoefte is alleen de huidige zichtbare inrichting juist, en iedere
toevoeging zou de machine duidelijk benadelen! De machine behoeft slechts een
bepaalde kracht te overwinnen en moet daarom geen grotere kracht hebben dan die
zij voor het bepaalde doel nodig heeft. Zou men haar krachtiger maken dan zou
de wever daarmee met iedere slag zijn draden breken en zo ook maar geen el
produkt per dag produceren. Daarom moet de machine voor het doel waarvoor zij
gebouwd is, precies de vorm hebben die ze heeft, en alles wat meer of minder
is, is fout aan die machine! Ah, als de machine eens door langdurig gebruik
versleten zal zijn, dan wordt het pas tijd om haar weer in de oorspronkelijke
staat te brengen, zodat zij weer aan haar doel beantwoordt.”
[7] Kijk, dat zal de verstandige
meesterknecht ons uitleggen, en wij beiden zullen tenslotte toch tegen elkaar moeten
zeggen: De meesterknecht heeft gelijk, want iedere meester moet zijn werk toch
beter kennen dan zo'n paar namaakmeesters als wij! En een ongeveer
gelijkluidend antwoord zouden wij in dit opzicht van Jezus de Heer krijgen als
wij Hem vroegen hoe het mogelijk is dat de mensen in het bijzijn van de
goddelijke wijsheid toch nog zo duivels slecht kunnen worden!
[8] Wat weten wij af van het innerlijk
en de geaardheid van de mens? Vaak zouden wij willen vloeken waar de Heer nog
royaal zegent! Want noch het goede noch het slechte beseffen wij volkomen.
[9] Al is een mens nog zo goed, toch
heeft hij meer of minder zelfzucht in zijn hart. Daarmee beoordeelt hij dan ook
steeds zijn medemensen, en hij rekent het hen altijd het eerst en het liefst
als fout aan, als ze dingen doen waardoor hij denkt benadeeld te worden. Omdat
iedere andere mens echter ook wel wat zelfzuchtig is, beoordelen alle mensen
elkaar onjuist. Deze misvattingen veroorzaken wederzijdse ontevredenheid, en
vervolgens ergernis, nijd, toorn en nog meer van zulke lofwaardigheden.
[10] Wie anders dan de mens is
zodoende schuldig aan het slechter worden van de mensen? Daarom slijt de
levensmachine ook na verloop van tijd en moet zodoende ook door haar verheven
meesterknecht van tijd tot tijd gerepareerd en zo nu en dan zelfs van de grond
af aan weer opgebouwd worden.
[11] En zo'n tijd van algeheel herstel
schijnt nu, na meer dan duizend jaar, te zijn aangebroken. Daarna zal het
betere deel van de mensen weer een poos meekunnen; maar voor meer dan hoogstens
tweeduizend jaar zullen de gerepareerde mensen niet meer meegaan, en in het
hiernamaals zal het ons niet ontgaan, dat gebeuren zal wat ik je nu heb
gezegd!"
[12] De OVERSTE zegt: "Nou, ik
feliciteer je! Je bent een waardig leerling van je meester! Ik zie nu al, dat
ik het voorlopig niet tegen je op kan nemen in de ware wijsheid. Maar ik zal
alle mogelijke moeite doen om het met behulp van mijn beste vriend Chiwar in
korte tijd zo ver te brengen, dat ik over dergelijke zaken met jou kan
overleggen, want aan de huidige tempelwijsheid van Jeruzalem heeft men hier
niet voldoende, -wat niet verwonderlijk is, omdat de tegenwoordige
tempelwijsheid ook niet veel voorstelt!"
94
Borus geneest een bezetene
[I] Toen de overste glimlachend deze
opmerking geplaatst had, brachten een paar burgers uit de stad een zieke, die
al vele jaren bezeten was. Omdat hij echter arm was, durfden zijn familieleden
niet voor hulp bij een dokter aan te kloppen en zij durfden hem ook niet bij
Mij te brengen, omdat bij een aantal burgers het boze gerucht de ronde deed dat
wie zich door Mij liet genezen, zijn ziel aan Beëlzebub verkocht! Ook over
Borus vertelde men iets dergelijks, want van hem zei men dat hij zijn
duivelskunsten van Mij had geleerd!
[2] Toen BORUS dan ook de hem al bekende
bezetene zag en zijn domme vrienden, die hem brachten, zei hij tegen hen:
"Nou, nou, wat bezielt jullie om deze zieke bij mij te brengen? Wat heeft
hij jullie dan gedaan, dat je hem nu aan de duivel wilt overleveren?"
[3] De BEIDEN zeggen: "Heer, wij
weten nu beter en hebben hem daarom naar u toegebracht!"
[4] BORUS zegt: "Wie heeft jullie
dan beter ingelicht?"
[5] De BEIDEN zeggen: "Heer,
juist diegenen, die ons heel lang reeds ingekapseld hadden in die domme waan,
die zij ons leerden en waarin zij ons vasthielden!"
[6] BORUS zegt met een glimlach:
"Ik begrijp het! Maar wat moet ik nu dan met deze bezetene doen? Want zijn
kwaal heeft zich tengevolge van jullie domheid in hem verhard, en nu zal het
gezien jullie zwakke geloof moeilijk zijn om deze mens te helpen!"
[7] De BEIDEN zeggen: "Heer, als
ons geloof zwak was, dan zouden wij de zieke niet bij u hebben gebracht!"
[8] BORUS zegt: "Goed, laat ons
dan zien wat Gods kracht in de mens kan doen!" -Toen stapte Borus met
ontbloot hoofd naar de zieke en zei hardop: "Ik wil in de naam van Jezus,
de eeuwige Heer, dat je gezond wordt. Wees dus gezond en wees van nu af aan
vrij!"
[9] Op dat ogenblik werd de bezetene
helemaal gezond en gaf God de eer, dat Hij de mens zo'n kracht had gegeven.
[10] Maar Borus loofde God ook hardop,
gaf de genezen man en zijn beide vrienden rijke geschenken en liet beiden en de
genezen man mee eten en drinken van de tafels der gasten.
[11] Toen kwam de OVERSTE naar Borus
toe en zei: "Dat zou ik echt niet achter jou gezocht hebben! Dat de naam
van Jezus een bijzondere kracht heeft, waarvoor, zoals ik duidelijk heb
ondervonden, zelfs de machten der onderwereld heel veel eerbied hebben, heb ik
vandaag in de synagoge gezien; maar dat ook lichamelijke ziekten, van welke
aard dan ook, zich voor deze naam moeten buigen, dat zagen mijn ogen nu pas
hier. Heus, achter deze J ezus moet nog veel meer steken dan alleen maar een op
Elia lijkende profeet, want door diens naam is zover ik weet nog nooit een
zieke genezen! Over deze naam, beste vrienden, zullen wij met elkaar nog veel
te bespreken hebben!"
[12] Na deze woorden ging de overste
naar de genezen man en vroeg hem of hij zich nu wel helemaal beter voelde!?
[13] De GENEZEN MAN antwoordt:
"Zo gezond als ik nu ben, was ik mijn hele leven nog niet, - en ik ben al
vijftig, dan ben ik toch wel genezen, denkt u ook niet!?"
[14] De OVERSTE prijst hem en geeft
hem een mooi goudstuk.
[15] Maar de GENEZEN MAN schuift het
terug met de woorden: "Heer, er zijn hier in Nazareth nog veel armere mensen,
- geef het aan hen! Ik kan nu werken, en dat is voor mij rijkdom genoeg!"
[16] De OVERSTE zegt: "Dat is nog
eens onbaatzuchtig! Echt, dat had ik niet achter je gezocht! Wel, ik ben
overste van de synagoge hier in Nazareth en van geheel Galiléa en heb mijn
residentie hier en niet in Kapérnaum, je zult me dus wel weten te vinden als je
ooit in nood mocht zitten!"
[17] De GENEZEN MAN zegt: "Er
zijn maar weinig goede mensen en daarom moet iedere arme weten wie dat zijn, en
naar hen toegaan als hij hulp nodig heeft! Ik dank u voor dit aanbod. Als ik
hulp nodig heb, zal ik beslist naar u toekomen."
[18] Na deze woorden staan de drie op,
de genezen man en zijn twee helpers, danken Borus en de overste en gaan
welgemoed naar huis. Hun gehuurde woning stond een paar honderd passen buiten
de stad, net als Mijn huis, dat zoals bekend ook buiten Nazareth stond, maar
dan net aan de tegenovergestelde uitgang.
[19] Na dit voorval in het huis van
Borus praat men nog lang na, en het gezelschap gaat pas na middernacht uit elkaar.
Moeder Maria blijft nog te gast bij Borus, waar ze goed verzorgd wordt en veel
troost ondervindt. Mijn twee oudste broers, die thuis gebleven zijn, zorgen
voor het hele huishouden en Borus verschaft ze alles wat ze ook maar nodig
hebben. En zo leven Mijn vrienden in Nazareth in goede eendracht tesamen
tijdens Mijn persoonlijke afwezigheid, en houden zich overdag bezig met Mij,
Mijn leer en Mijn daden, waarvan ze zelf getuige waren geweest.
[20] De nieuwe overste onderzoekt
alles steeds intensiever, maar hij vindt niets wat zijn argwaan bevestigt. Hij
was namelijk ook een van die mensen, die een geheugen hebben als een zeef, en
vergeten wat ze hebben beloofd. En daarom hadden Chiwar en Roban iedere dag
nieuwe moeilijkheden met de overigens brave mens, die altijd heel rechtvaardig
wilde zijn en handelen, maar daarbij steeds weifelde tussen allerlei principes
van recht en onrecht, want hij vroeg altijd maar, wat nu toch eigenlijk
'rechtvaardig' is.
[21] En ook al toonde men hem
duizendmaal duidelijk aan dat het eigenlijke recht nergens anders uit bestaan
kan, dan alleen maar uit het leven van de mens volgens de geboden van God, dan
begreep hij het de ene dag heel goed, maar een dag later had hij al weer zoveel
verstandelijke overwegingen daartegen, dat Chiwar het er vaak erg moeilijk mee
had om alles te weerleggen. En Chiwar begreep nu, waarom Ik hem gezegd had, dat
hij de overste steeds goed in de gaten moest houden omdat hij nog lang niet
geheel te vertrouwen zou zijn.
[22] De kracht van Mijn naam maakte
nog de meeste indruk op de overste. Was hij vaak onuitstaanbaar, dan kon Chiwar
hem het best weer op de goede weg helpen door Mijn naam te noemen. Maar Borus
had de meeste invloed op hem en kreeg hem altijd voor minstens een paar dagen
zover dat hij vast in Mijn naam geloofde.
[23] Dit is zo globaal wat de
Nazareeërs deden nadat Ik op reis ging. Maar nu gaan we weer terug naar Mijzelf
en datgene, wat Ik na Mijn vertrek 's avonds uit Nazareth verder heb gedaan en
geleerd, en waarheen en hoe Ik gegaan ben.
[1] Toen Ik -zoals reeds vermeld - van
de aangekomen leerlingen van Johannes gehoord had wat voor Mij al eerder vaststond
- want anders zou Ik niet al 's morgens het hele grote gezelschap op het juiste
moment van Mij weggestuurd hebben -, verliet Ik terstond Nazareth en ging met
de twaalf leerlingen naar de zee bij Sibarah en stapte daar in een schip en
voer naar de streek boven Bethabara. Op het schip vertelden de leerlingen Mij
hoe zij die de dag verder nog onderwezen en wat zij gedaan hadden, en Ik prees
hen daarvoor.
[2] Maar toen wij op de plaats van
bestemming aankwamen, zei Ik tegen de leerlingen, dat ze op het schip moesten
blijven. Ik stapte alleen aan land, slechts begeleid door een paar leerlingen,
en ging het woeste land in om een plaatsje te zoeken, en om vast te stellen
waar Ik Mij enige dagen zou kunnen ophouden en tevens veilig zou zijn voor de
achtervolging van Herodes.
[3] Maar een aantal andere kleinere
vaartuigen volgden op enige afstand ons schip en ontdekten daardoor gemakkelijk
waar Ik Mij ophield, hetgeen hen nog gemakkelijker gemaakt werd omdat Ik zeker niet
van plan was om Mij helemaal voor de hulpbehoevende mensheid te verbergen.
[4] Ik was dan ook nog geen dag in
deze woestenij toen al uit alle steden, markten en dorpen veel volk toestroomde
behalve de meer dan achthonderd leerlingen die zich al eerder in de steden en
markten bij Mij hadden aangesloten en op de ochtend van de voorgaande dag door
Mij naar hun huizen terug waren gestuurd.
(Matth. 14:13)
[5] Velen waren er uit Kana in Galiléa
en Kana in Samaria, velen uit Jesaïra, velen uit Kis en Sibarah, uit Kapérnaum,
Chorazin, Caesarea, Genezareth en Bethabara. Zij hadden nog in vele andere
plaatsen over Mij gesproken, zodat uit al die markten en stadjes een grote
massa volk ten dele over zee en voor een deel te voet in de woestenij bij Mij
kwam, natuurlijk met allerlei zieken en gebrekkigen. Zoals gezegd, was de dag
nog maar nauwelijks aangebroken, toen tegen de duizend Mij volgende pelgrims
Mijn verblijfplaats vonden en omringden.
[6] De verblijfplaats die Ik in de
woestenij had uitgekozen was een ruime grot zonder geheime uitgangen. Deze grot
lag tamelijk hoog en het geboomte stond er dicht omheen. Voor de grot was ook
een heel ruim vrij plateau, waarop voor enige duizenden mensen meer dan genoeg
plaats was, en op dit plateau hadden zich dan ook de mensen met hun zieken een
plaats gezocht.
[7] Omdat de leerlingen, die wel
wisten waar Ik Mij ophield, zagen dat er van alle kanten massa 's mensen naar
boven gingen en Mijn verblijfplaats steeds meer belegerden, maakten zij zich
zorgen over Mij. Zij lieten het schip aan hun acht schippersknechten over en
klommen naar Mij toe om Mij te zeggen hoe groot de massa mensen was die daar
samenkwam, en dat ze er echt niet voor in konden staan dat er zich geen
Herodianen onder bevonden.
[8] Toen de goedhartige en bezorgde
leerlingen Mij zo op de hoogte brachten van alles wat Mij toch ook wel bekend
moest zijn, kwam Ik uit de grot en overzag die waarlijk grote mensenmassa en Ik
had met hen te doen toen zij Mij met tranen in de ogen smeekten om hun
meegebrachte zieken te genezen.
[9] Daarom genas Ik dan ook
ogenblikkelijk alle aanwezige zieken (Matth. 14: 14), en ook allen die
nog moeizaam naar Mij onderweg waren. Daarop kwam er natuurlijk geen eind aan
de dankbetuigingen. Hoewel hun zieken onderweg reeds genezen waren, bleven de
mensen tot aan de avond toestromen om hun dank en eer te kunnen bewijzen. De
ruimte voor de grot was al zo goed als propvol, zodat de leerlingen echt een
beetje bang werden; jeugdigen klommen zelfs in bomen om Mij beter te kunnen
Zien.
[10] Toen het echter avond begon te
worden kwamen de LEERLINGEN naar Mij toe en zeiden: "Heer, het is hier een
woestenij, de nacht begint al te vallen, en voor zover wij zien kunnen heeft
niemand iets eetbaars bij zich! Stuur het volk daarom weg om voor zichzelf in de
dichtstbijzijnde markten brood en eten te kopen!" (Matth. 14:15)
[11] IK zei tegen de leerlingen:
"Daarvoor hoeven de mensen niet naar de markten te gaan; geven jullie hen
maar te eten! (Matth. 14:16) Om te drinken hebben ze slechts water
nodig, en daarvoor zijn hier rijke bronnen genoeg. "
[12] De LEERLINGEN antwoorden, een
beetje verbaasd over Mijn wens: "Heer, wij hebben slechts vijf broden van
gerstemeel en twee gebraden vissen bij ons. (Matth. 14:17) Wat is dat nu
voor zoveel mensen?"
[13] IK zeg tegen de leerlingen:
"Breng ze bij Mij!" (Matth. 14:18)
[14] Toen de leerlingen dat deden, zei
Ik tegen het volk, dat iedereen op het gras moest gaan zitten, nam vervolgens
de vijf broden en de twee vissen, sloeg Mijn ogen op naar de hemel en dankte de
Vader, brak toen de broden in stukken en gaf deze aan de leerlingen, en die
gaven ze aan het volk. (Matth. 14:19) De beide vissen en wat brood
bleven dit keer voor de leerlingen over .
[15] En allen, die daar waren, hadden
voldoende te eten en werden verzadigd. Omdat men echter alles niet op kon,
verzamelde men de overgebleven stukken in korven, zoals het volk die meestal
meenam op reis. Deze korven waren gewoonlijk vrij groot, omdat ze met schouderbanden
op de rug werden gedragen. En men vulde twaalf van die grote korven met de
overgebleven brokken. (Matth. 14:20) En er hadden ongeveer vijfduizend
man gegeten, vrouwen en kinderen niet meegerekend. (Matth. 14:21)
[16] Het is begrijpelijk dat deze
spijziging, die een vol uur duurde, bij deze mensen grote verbazing wekte, en
ook dat zij daarna meteen besloten om Mij tot hun koning uit te roepen.
[17] Maar omdat dit plan van het volk
voor Mij niet verborgen bleef, gaf Ik de leerlingen opdracht om meteen in het
schip te gaan en vast, voor Mij uit, over te steken naar de andere oever, eer
Ik het volk weg zou sturen. (Matth. 14:22) Dat deed Ik echter om daarmee
het volk te verhinderen zijn plan uit te voeren. Want enige mannen begonnen
juist met de leerlingen te overleggen of zij Mij zouden kunnen huldigen als
blijk van hun zeer grote dankbaarheid. Want Mij durfde niemand rechtstreeks te
benaderen!
[18]
Met het onmiddellijke wegsturen van de leerlingen nam Ik het volk dus het heft
uit handen, en toen de leerlingen zich na Mijn opdracht snel inscheepten in de
maanlichte nacht, liet het volk weldra zijn plan varen. Na het vertrek van de
leerlingen, toen deze reeds enige tientallen meters op zee waren, beval Ik het
volk naar huis te gaan, waarop men ook meteen gewillig wegging.
[19] Toen ging Ik helemaal alleen op
een dichtbij zijnde kale berg en bad daar om Mijn vleselijke mens nog sterker
te verenigen met de Vader. Ik bleef daar op die bergtop helemaal alleen (Matth.
14:23) en kon zelfs met de lichamelijke ogen bij de heldere maneschijn heel
goed waarnemen hoe het schip van de leerlingen, dat al midden op zee was, want
de zee was hier niet zo breed, erg te lijden had van de golven, die door een
tamelijk sterke tegenwind tegen het schip sloegen.
(Matth. 14:24)
96
De leerlingen op de stormachtige zee
[1] Het is begrijpelijk dat de
leerlingen niet in zo'n heel goede stemming waren; zij gaven veelopmerkingen
over Mij ten beste en het commentaar was niet van de lucht, en zelfs PETRUS
zei: "Wist Hij dan voor ons voor vannacht niets beters te bedenken dan een
zekere dood in de golven? Dat is toch echt een beetje vreemd van Hem! Ik durf
haast niet verder te laten roeien, want binnen een tiental meters komen we
boven ondieptes, klippen en zandbanken en ik als vergrijsde schipper, sta dan
niet voor de goede afloop in! Het is daarom beter dat we zeker tot morgenvroeg
hier op deze hoogte blijven!"
[2] THOMAS zegt: "Ik zou toch wel
eens willen weten waarom Hij ons zo plotseling weg stuurde en opdracht gaf om
vóór Hem over te steken!"
[3] ANDRÉAS zegt: "Voor zover ik
weet ligt er nu geen schip aan de woeste kust; daarom vraag ik mij af: Hoe zal
Hij ons volgen? Als Hij over land wil gaan, kost het Hem ruim veertien uur om
onderlangs over Sibarah en Kis daar te komen waar wij willen landen; wil Hij
echter langs de bovenzijde van de zee daar komen, dan kost Hem dat twee volle
dagreizen, want onze zee is daar het breedst, met diepe inhammen en
uitgestrekte moerassige stukken."
[4] JUDAS Iskariot zegt: "Jullie
weten er allemaal niets van! Ik heb al lang gemerkt dat hij ons kwijt wilde,
maar er was geen gunstige gelegenheid om ons op een goede manier kwijt te
raken. Wel, die gelegenheid kwam nu, en hij is ons en wij zijn hem kwijt! Nu
kunnen we ons nog zo inspannen om hem te vinden, maar waarschijnlijk zullen we
hem nooit meer zien! Maar of dat -onder ons gezegd -van hem nu zo netjes is,
dat is een andere vraag!"
[5] JOHANNES, de lievelingsapostel,
zegt: "Nee, dat doet Hij nooit! Daarvoor ken ik Hem te lang en te goed!
Dat zou Hij zelfs niet als mens doen, laat staan als Gods zoon, die Hij nu
ongetwijfeld is, daar Hij de goddelijke geest volledig in zich heeft! Wat Hij
doet, heeft zeker -net als alles wat tot nog toe gebeurd is -een heel goede
reden, en dus zal dit ook wel zijn reden hebben! En ik voel heel duidelijk in
mij, dat wij dat al gauw zullen merken!
[6] Mijn God, als Hij, aan wie hemel
en aarde gehoorzamen, van ons af zou willen, dan kostte Hem dat toch slechts
een ademtocht en dan stonden wij aan het andere eind van de wereld, net zoals
Hij ongeveer drie weken of hoogstens een maand geleden in het hooggebergte van
Kis, dat we hiervandaan nog goed kunnen zien, ook slechts een ademtocht nodig
had en daar maakten wij een bliksemsnelle reis door de lucht en waren in een ogenblik
bij Hem op de berg! -Beste Judas, kom alsjeblieft bij mij niet aan met zulke
belachelijk domme gedachten over Hem, want daarmee geef je steeds een bewijs
van je ongeloof!"
[7] NATHÁNAËL, die ook aan boord was,
zegt: "Hoewel ik het helemaal eens ben met de mening van onze broeder
Johannes, meen ik toch dat het ondanks al ons gewetensvolle handelen mogelijk
kan zijn dat wij ergens met het een of ander tegen Hem gezondigd hebben, en Hij
ons dat niet heeft willen zeggen, maar ons nu aan onszelf heeft overgelaten,
opdat wij ons beter en dieper zouden onderzoeken. Hij zal dan wel weer bij ons
komen als wij helemaal met onszelf in het reine zijn.
[8] Natuurlijk heb ik mijn geweten al
zo grondig mogelijk onderzocht, maar ik kan jammer genoeg niets vinden dat op
iets onrechtvaardigs lijkt. Echt, ik zou een aanwijsbare zonde als een
wezenlijke weldaad beschouwen, want dan zou ik weten dat ik deze verbanning
door de Heer verdiend heb, en een oprecht berouw zou balsem voor mijn hart
zijn! Maar nu zoek ik heel ijverig een zonde bij mij, en kan er geen vinden die
de moeite waard is om daarvoor in zak en as boete te doen! Heus, ik benijd nu
een zondaar! Dat wil zeker niet zeggen dat ik daarom zondaar zou willen worden,
maar als ik er een zou zijn, zou mijn hart het gemakkelijker hebben! Oh, hoe
heerlijk moet het zijn om voor God en de mensen oprecht boete te doen! Maar hoe
kan een rechtvaardige, zonder zich voor God belachelijk te maken, het strenge
boetekleed aantrekken?"
[9] BARTHOLOMÉUS zegt: "Wat heb
jij toch vaak vreemde ideeën! Hoe kom je ooit op de gedachte om een zondaar
gelukkiger te prijzen dan een rechtvaardige?"
[10] JOHANNES zegt: "Helemaal
ongelijk heeft hij niet! Natuurlijk wordt hier een zondaar bedoeld, die dat is
in zijn zwakheid en vaak uit ondoordachte hartstocht, maar niet een gemene
knecht van de hel, en daarmee kon broeder Nathánaël best wel eens niet helemaal
ongelijk hebben!"
[11] JACOBUS zegt: " Ja, ja
broeders! Onze Nathánaël is een man waaraan wij wat betreft diepe en
fijnzinnige wijsheid met z'n allen niet kunnen tippen, want hij put uit een
heel diepe bron! Altijd is hij stil en spaarzaam met zijn woorden, maar als hij
wat zegt, dan moet men naar hem luisteren! Want zijn woorden zijn altijd
waardevol!"
[12] NATHÁNAËL zegt: "Maar
broeder Jacobus, prijs me toch niet altijd als ik zo nu en dan iets zeg! De
Heer weet toch het best wat mijn waarde en die van mijn wijsheid is, want als
die waardevol zou zijn, dan zou ik ook al lang net als jij een uitgezondene
zijn geworden. Maar ik ben nog steeds een leerling, omdat de Heer wel weten zal
wat er nog aan mij mankeert. Ik heb wel een poëtische, maar nog lang geen
profetische geest! Kijk eens naar de jeugdige broeder Johannes, die is vanaf de
wieg al een profeet. Dat weet de Heer en daarom heeft hij hem tot Zijn
geheimschrijver gemaakt!"
[13] JOHANNES zegt: " Ah, hoe kom
je erbij! En wat is broeder Matthéus dan?"
[14] NATHÁNAËL zegt: "Die is
gewoon schrijver -en alleen jij bent Zijn geheimschrijver!"
[15] JOHANNES zegt: "Wie weet! En
als het zo is, dan wil de Heer dat, en wij moeten het aanvaarden zoals de Heer
het ons geeft!"
[16] JUDAS Iskariot bromt daar
tussendoor: "Hij zal jullie in het vervolg waarschijnlijk niets meer
geven! De uurzandloper is intussen al viermaal omgedraaid, terwijl wij hier nog
steeds tussen lucht en water zweven, ofwel tussen leven en dood, en ik ontdek
nog altijd geen vaartuig dat ons zou volgen!"
[17] JOHANNES zegt: "Dat zegt
toch niets, want hij heeft ons geen tijd genoemd waarop Hij ons zal
volgen!"
[18] JUDAS zegt: "Daar zal hij
beslist een hele wijze reden voor hebben! Dat begrijpen we!"
[19] JOHANNES zegt: "Vriend, zeg
me nu toch eens helemaal oprecht of je, na alles wat je toch met je eigen ogen
gezien en met je eigen oren gehoord en zeker met al je zintuigen gevoeld en ondervonden
hebt, nog niet gelooft dat onze Heer Jezus, zo waar ik Johannes heet,
waarachtig God is en dat Hij volkomen alle macht heeft om in de eindeloze
hemelen en op deze aarde te werken en Heer en Meester te zijn! Hierop vraag ik
een eerlijk antwoord van je!"
97
Judas prijst de wonderen van de Essenen
[1] JUDAS zegt: " Als ik dat zo
maar voetstoots aan zou nemen, moest ik toch wel zo onervaren zijn als jij en
een aantal van jullie! Wij zijn at met al nog maar nauwelijks een half jaar bij
hem en hebben veel gehoord en gezien dat ontegenzeggelijk buitengewoon en
wonderbaarlijk is, en nu al moeten jullie hem natuurlijk zien als een godheid,
omdat jullie heel eenvoudige mensen zijn, die nog nooit iets anders gezien en
gehoord hebben dan deze Jezus, die zeker hemelhoog boven ons uitsteekt. Voor
jullie zijn zijn daden en wat hij zegt voldoende, maar voor mij ligt dat heel
anders, omdat ik veel gereisd heb en daarbij veel andere wonderbaarlijke zaken
gezien en gehoord heb! Ga maar eens naar de Essenen en zie welke werken zij
verrichten, dan wed ik dat je ze allemaal voor pure goden houdt, net als de
Romeinen en de Grieken, die veel aan hen offeren omdat ze denken dat het goden
zijn.
[2] Kijk, alles wat onze Jezus doet,
kun je net zo goed bij de Essenen zien, en zo hier en daar nog wel
buitengewonere dingen. Daar er dus op aarde nog meer mensen zijn die datgene
kunnen doen, wat onze meester Jezus doet, zie ik helemaal niet in waarom wij
hem dan eigenlijk onvoorwaardelijk het uitsluitende voorrecht van de volle goddelijkheid
zouden moeten geven.
[3] Ja, als hij op aarde de enige zou
zijn waar de elementen aan gehoorzamen, dan zou men gemakkelijk in zijn
goddelijkheid kunnen geloven. Maar omdat er, zoals ik maar al te goed
ondervonden heb, meer mensen op de goede aarde zijn die een naadloos opperkleed
aanhebben, moet onze Jezus nog veel meer presteren, voordat wij hem de
uitsluitende goddelijke voorrechten kunnen geven, en dan kunnen zeggen en ongetwijfeld
kunnen geloven: Dat is Jehova, zoals Hij de eeuwen door was!
[4] Jullie houden de opwekkingen uit
de doden, het plotseling vermeerderen van spijzen en dranken, de restauratie
van gebouwen en de tekens aan de maan en de zon voor godswonderen! Dat voldoet
echter nog lang niet om daarmee de goddelijkheid van een mens, die dat kan, te
bewijzen, want dat en soortgelijke dingen heb ik meermalen bij de Essenen
gezien. Genezing van zieken doen ze daar als bijzaak, maar ik was er zelf
getuige van dat de overste der Essenen in drie talen op de maan schreef! Ook
was ik er bij toen hij de zon eens midden op de dag helemaal verduisterde!
Nadat hij zijn symbolen getekend en een berekening gemaakt had, zei hij ons:
'Binnen een uur zal ik een plaag over de mensen laten komen, ik zal de zon een
tijdlang helemaal verduisteren, en op de gehele aarde zal het donker zijn!'
[5] Wij zetten grote ogen op na deze
niet zo erg aangename voorspelling en wachtten in angstige spanning op de
voorspelde plaag, die met het moment waarschijnlijker werd omdat het na deze
voorspelling langzaam maar zeker steeds donkerder en donkerder begon te worden!
Toen de zandloper bijna leeg was strekte de overste zijn handen uit en sprak
langzaam en verheven: 'Ik wil het! Zon, wordt duister!' Toen werd de zon
duister en op de gehele aarde was het zo donker als bij nacht. Na een paar
ogenblikken en merendeels vermurwd door onze vurige smeekbeden, strekte hij
zijn handen weer uit, waarvan de vingers leken te gloeien, en sprak tegen de
zon: 'Zo is de plaag voor de mensen voldoende, ontbrand daarom geleidelijk weer
en verlicht en verwarm de hele wereld!' En zie, na dit bevel van hem begon de
zon meteen weer licht te geven en na een half uur gaf ze weer haar volle
warmte!
[6] Zo bevond zich ook niet ver van de
grote woonburcht van de Essenen in hun grote met hoge muren ommuurde tuin een
tamelijke hoogte, die ongeveer tweemaal zo hoog was als een burcht. Ik kwam
ieder jaar viermaal met allerlei potten en pannen bij de Essenen. Eens zei een
van de Essenen tegen mij: ' Als je weer een grote manifestatie van de
wilskracht van onze overste wilt zien, namelijk hoe bergen zich ook moeten
voegen naar zijn bevelen, blijf dan vandaag hier! Kijk, die berg daar, staat
ons in de weg, vandaag zie je hem nog als berg en morgen zul je op die plaats
een schitterend paleis zien!'
[7] Secuur bekeek ik de berg, die zich
nauwelijks vierhonderd passen van de woonburcht bevond, en mijn ogen bedriegen
mij niet, het was een kaal rotsblok dat hier en daar met wat spaarzaam mos en
struikjes was begroeid. Toen zei ik glimlachend tegen de Esseen: 'Als dat echt
een rots is, en daar twijfel ik niet aan, dan moet er in jullie overste een
zuiver goddelijke kracht wonen, als hij in staat zou zijn om uit deze
marmerrots in één nacht een paleis te maken!'
[8] Toen zei de Esseen: 'Twijfel je er
soms aan dat de berg een reusachtige steenklomp is? Als je twijfelt, kom dan
met mij mee en overtuig je!' Maar ik zei: 'Vriend, wat mijn scherpe ogen zien
dat hoef ik nooit met de handen te betasten, want ik onderscheid op vierhonderd
passen nog de kleinste voorwerpen!' Toen zei de Esseen: 'Goed, blijf dan maar
hier, dan zal ik eens wat wonderbare verschijnselen laten zien!' - Ik verbaas
me nu nog over wat ik toen allemaal heb gezien!
[9] De Esseen bracht mij in een grote
donkere kamer, waarin op z'n minst honderd lijken afzonderlijk op doodsbedden
opgebaard lagen, en een heel duidelijke lijkengeur doordrong mij ervan dat de
daar in een lange rij naast elkaar liggende lijken geen levende mensen meer
waren. Terwijl wij beiden tussen de vele lijken doorliepen en ze ook hier en
daar bevoelden, brachten vier dragers er nog twee, legden de ziellozen op nog
lege bedden en verlieten toen de kamer .
[10] Ik vroeg aan mijn rondleider of
hij niet bang was voor zoveel doden! En hij antwoordde: 'Waarom zou ik? Zolang
ze dood zijn kunnen ze ons niets doen, en als ik ze weer tot leven breng,
zullen ze mij slechts danken omdat ik ze van een zekere en wisse dood weer tot
leven gewekt heb! Kijk, het zijn mannen, vrouwen en maagden! Het is alleen
jammer dat er ditmaal geen kinderen bij zijn. Maar Iaat je niet van je stuk
brengen en schrik niet als ze op mijn woord allen van hun bedden zullen
opstaan!'
[11] Ik ging dus maar bij voorbaat bij
de uitgang staan om in geval van nood snel buiten te zijn.
[12] De Esseen hief zijn handen op en
riep met verheffing van stem: 'Doden ontwaak, leef verder en verdien met je
levende handen eerlijk je brood! Maar geef ook voor alles de eer aan de
goddelijke geest omdat hij ons mensen deze wijsheid en kracht gegeven heeft!'
[13] Na deze woorden van de Esseen
stonden alle doden op en dankten de Esseen innig voor de opwekking en zij waren
geheel gezond en zeer vriendelijk. Hij begroette hen eveneens zeer vriendelijk
en stuurde ze toen weg.
[14] Het in het leven roepen van
honderdtwee lijken is toch ook wel een opwekking uit de doden, of niet soms!?
-Toen vroeg ik aan de wonderdoener of zoiets meer dan één keer per jaar
gebeurde. En hij zei: 'Dat gebeurt eenmaal per week. De overste kan echter ook
geraamtes zonder vlees weer zodanig tot leven brengen, dat ze net zo levend
zijn als degenen die ik hier tot leven heb gebracht! Maar die kracht bezit ik
nog lang niet!'
[15] Hij bracht mij daarna in een
andere kamer, die nog donkerder was, en toonde mij een groot aantal geraamtes,
die ook op in rijen opgestelde banken lagen. Een flauw licht verlichtte deze
verschrikkelijke kamer in geringe mate, maar men kon de geraamtes vrij
behoorlijk waarnemen.
[16] Wij keken een poosje naar deze
zeer levenloze beenderen. Toen kwam de overste met een ernstig gezicht binnen
en vroeg aan mijn rondleider of het weer tot leven brengen van de lijken hem
geheel gelukt was. En hij antwoordde daarop zeer eerbiedig met' Ja, hoge, wijze
meester!' Toen sprak de overste: 'Nu let dan goed op; ik zal jou nu in het
bijzijn van deze vreemde inwijden, zodat je in het vervolg ook de vleesloze
doodsbeenderen tot leven zult kunnen brengen! Ga en bevoel met duim en
middelvinger alleen de borst en de schedel van de geraamtes, tel daarop
langzaam tot zeven en roep dan hard: 'Bekleed je met vlees en huid, en het
levensvuur kome uit de wanden en beleve jullie tot echte mensen!'
[17] Mijn rondleider deed dat meteen
en na zijn laatste woord schoten er hoge en zuivere vlammen op en de voormalige
geraamtes, waarvan nu geen spoor meer te ontdekken viel, stonden als complete
mensén levend en bewegend, ook zo'n stuk of honderd, voor ons, begroetten ons
en dankten de overste voor de bewezen genade. Deze stuurde ze naar buiten in de
frisse lucht, die ze nu het eerst nodig hadden.
[18] Wat zeggen jullie daar nu van?
Hoe ver loopt onze meester daarbij vergeleken nog achter!
[19] Toen werd ik voor het eten
uitgenodigd, en we gingen aan een lange tafel zonder eten zitten. De overste
sprak in een vreemde taal een gebed, keek naar de hemel en wij volgden allen
zijn voorbeeld. Toen klonk er opeens een gedreun alsof het plafond van de kamer
instortte en zie daar , ik noch wie dan ook merkte hoe het gebeurd was, -we
zaten nog wel aan dezelfde tafel, maar die was nu niet meer leeg, maar vol met
uitgelezen spijzen en dranken, goed voor een koninklijke avondmaaltijd! Na het
avondmaal keek ik nog een keer naar de berg, die gedurende de nacht in een
paleis omgetoverd zou worden, en ging toen volgens de regels der Essenen in een
afgezonderd vertrek slapen.
[20] 's Morgens vroeg al kwam mijn
leider naar mij toe en zei: 'Kom en zie!' En ik ging razend nieuwsgierig met
hem mee, -en van de rots was niets meer te bekennen! Op diens plaats stond een
groot koninklijk paleis waarin men mij door de ruime vertrekken rondleidde en waarbij
ik mij er goed van overtuigde dat het hele wonder geen bedrog was.
[21] Nu vraag ik jullie echter, of
onze meester Jezus iets hogers en wonderbaarlijkers heeft laten zien! En toch
zien jullie hem al aan voor Jehova Zelf!
[22] Gesteld dat wij het geluk zouden
hebben om hem terug te zien, dan moeten jullie je in het vervolg dus niet
steeds ergeren, als ik zo nu en dan vragen stel die jullie en hem niet
aanstaan. Ik heb heus vóór Jezus al veel wonderbaarlijks gezien en gehoord, en
als je daarmee rekening houdt, dan behoeven jullie je, met een beetje
wilskracht, nooit geërgerd te verbazen als ik me af en toe wat eigenaardig
gedraag!"
98
Het bedrog van de Esseense wonderen
[1] JOHANNES zegt: "Dat wat je
ons nu over de Essenen verteld hebt, wist ik allang, en met mij nog meerdere
van ons! Maar wij weten bovendien dat juist de door jou zo hooggeroemde Essenen
nog veel grotere bedriegers en schurken zijn dan de bekende zieners van het
orakel van Delphi, die nu al door bijna niemand meer geloofd worden!
[2] Want deze mensen - die nog behoren
tot de resten van de oude Egyptische priesterkaste, en grote schatten bezitten
bestaande uit goud en zilver en de kostbaarste edelstenen en parels - hebben op
de grens van ons beloofde land en Egypte een waar wonderpark gesticht en zij
bezitten nu al een tweede in de buurt van Jeruzalem, waarmee ze ook heel goede
zaken doen! Zie je, dat weten wij, en het verbaast ons zeer dat jij, die toch
niet op je achterhoofd gevallen bent, dat niet zou weten!"
[3] JUDAS zegt: "Ik heb toch
altijd mijn vijf gezonde zintuigen bij mij gehad!"
[4] JOHANNES zegt: "En ondanks
dat, heb je toch niets gezien en gehoord en niets gevoeld en begrepen! Denk je
echt dat de doden, die je hebt zien opwekken, werkelijke doden waren?"
[5] JUDAS zegt: "Wat dan?"
[6] JOHANNES zegt: "Zie je wel
dat je in de speciaal daarvoor donker gemaakte kamer niets hebt gezien!? De jou
getoonde doden waren als doden net zo levend als jij, en het bevel om op te
staan was slechts een teken waarop zij zich van hun namaak doodsbedden moesten
verheffen. Vraag het maar eens aan onze goede broeder Bartholoméus, die twee
jaar lang een goed baantje als dode bij de Essenen had, maar na twee jaren
eindelijk toch een goede gelegenheid vond om heel in 't geheim uit het
vreselijke klooster van deze bedriegers te ontkomen. Hij zal je wel eens
uitleggen hoe de Essenen hun doden opwekken!
[7] Hij was, zoals hij me vaak heeft
verteld, iedere week viermaal dood! Eerst in de zaal van de pasgestorvenen en
daarna meteen nog een keer in de zaal van de geraamtes. Daar staan in rijen,
zwarte onderstellen, met deksels waarop de geraamtes merendeels slechts
geschilderd zijn. Alleen op de eersten zijn uit hout gesneden geraamtes
bevestigd, voor het betasten door de rondgeleide vreemden. Deze onderstellen
bestaan uit banken met halfronde bovendeksels, die door banden aan de onderbank
bevestigd of daarvan weer losgemaakt kunnen worden. De levende mensen moeten op
de onderbank gaan liggen, dan worden de beide zijvleugels, die van buiten voor
het merendeel slechts een geschilderd doodsgeraamte hebben, over hen heen
geslagen. Als er dan een of meer vreemden in de zeer donker gehouden kamer
komen, wordt er opgewekt. Het bevel om op te staan is dan niets anders dan een
teken waarop eerst twaalf, buiten de wanden van de ruimte voor bepaalde
openingen wachtende knechten, fijn gemalen hars, dat in een buis is gestrooid,
over kleine vlammende pekpannen in en door de openingen moeten blazen, wat
altijd veel vlammen en rook veroorzaakt.
[8] Als op het bevel deze vlammen uit
de wanden naar binnen slaan, schrikken de vreemden en op dit goed berekende
ogenblik van verwarring, moeten de op de banken liggenden snel de deksels
openslaan en zich vervolgens langzaam van hun banken verheffen en dan voor de
schijn heel berouwvol hun opwekker dank en eer geven. - Kijk, dat is de
opwekking der doden in de geraamtezaal! Broeder Bartholoméus staat daar als
getuige!"
[9] JUDAS, de klucht begrijpend, zegt
helemaal verbluft: "Niet slecht! Een goed uitgedacht bedrog en het moet deze
schurken veel geld opbrengen. Maar, hoe veranderden ze daarna de rots dan in
een paleis?"
[10] Nu zegt BARTHOLOMÉUS: "Dat
paleis staat er allang! Maar heb je boven het paleis niet een grote koepel op
een stevige en hoge pilaar gezien?"
[11] JUDAS zegt: "O ja, die heb
ik wel gezien en bewonderd!"
[12] Daarop zegt BARTHOLOMÉUS:
"Wel, in die koepel ligt het linnen geheim, waarmee de Essenen dit paleis
in een half uur in een schijnbare berg en in een zelfde tijd weer in het
werkelijke paleis kunnen veranderen! - Begrijp je me, of moet ik mij
duidelijker uitdrukken?"
[13] JUDAS zegt: "Oh, ik begrijp
je maar al te goed! Maar wie zou geloven dat deze zich zo vroom en wijs
voordoende kerels met zo'n misdadig sop overgoten zijn? - Ja, maar hoe staat
het dan met het schrift op de volle maan en met de algehele
zonsverduistering?"
[14] BARTHOLOMÉUS zegt: "Dat is
haast belachelijk, en ik heb deze kunstmatige maan met vijftig andere sterke
mannen heel vaak op een verschrikkelijk lange stang vanuit de erker van de burcht
in een schuine stand in de lucht naar buiten moeten houden! De maan zelf
bestaat uit een ronde zeef van ongeveer twee spannen breedte, die aan beide
zijden met wit perkament is overtrokken. De zeef heeft een doorsnede van tien
royale handbreedtes en is inwendig, dat wil zeggen tussen de beide
perkamentdeksels -en wel in het midden van de cirkel -voorzien van vier
olielampen, die als ze branden binnen de twee perkamentdeksels veel licht
geven. De naar de burcht toegekeerde zijde is met tamelijk grote zeer zwarte
letters in drie talen beschreven. Als een vreemde nu snel naar een bepaald
venster gebracht wordt, ziet hij schijnbaar de beschreven volle maan aan de
hemel, die zoals reeds gezegd, door vijftig sterke mensen schuin boven, hoog in
de lucht wordt gehouden op een ongeveer twaalf klafter lange stang, die door de
vreemden vanuit het bepaalde venster niet kan worden gezien. -Nu, wat vindt je
van die volle maan?"
[15] JUDAS zegt: " Ach, schei
uit, dat is toch wel het toppunt van bedrog! -Hoe zit het dan met die
verduisteringsgeschiedenis van de echte zon?"
[16]
BARTHOLOMÉUS zegt: "Dat heeft te maken met een zekere vernuftige
berekening, waarmee precies het moment moet kunnen berekend worden van een
toekomstige natuurlijke zonsverduistering, die, zoals er mij één eens
verklaarde, door de maan veroorzaakt wordt als deze overdag voor de zon langs
trekt. Het belangwekkende is dus alleen maar deze berekening, omdat die echt
thuis hoort in het gebied van de menselijke wetenschap en kennis, en de Essenen
hebben deze van de Egyptenaren geleerd. Maar wat betreft de eerst lege en
vervolgens gedekte tafel vol spijzen, dat heeft ook te maken met een heel
eenvoudige machine, die ongeveer werkt als de geraamtebanken in de donkere
kamer!
[17] Kijk, dat zijn nu de wonderen van
de Essenen, waarvan jij echter niet het honderdste deel hebt gezien, en die
heel geschikt zijn om iedere niet ingewijde, ook al is hij nog zo verstandig en
ervaren, helemaal om de tuin te leiden.
[18] Zo is er bijvoorbeeld in een
afgelegen hoek van de grote met zeer hoge muren omringde tuin een bos, waarin
de vreemdeling de bomen hoort praten, in een ander deel van de tuin spreken de
rotsen, en op een derde plaats kun je zelfs een uit de grond opwellende bron
horen praten! In een bassin van zandsteen, een klafter diep ommuurd, leven een
groot aantal tamme slangen, die dagelijks met melk worden gevoerd. Die praten
óók zo nu en dan! Op een andere plaats van de tuin spreekt zelfs het gras! -Het
zou een lang verhaal worden als men dat allemaal zou willen beschrijven, maar
het is wel voldoende als ik je zeg dat daar bijna iedere dag dertig tot veertig
vreemden voor veel geld bij de neus worden genomen!"
99
De levensbeschouwing van de Essenen
[1] BARTHOLOMÉUS gaat verder:
"Het mooiste is echter, dat zo nu en dan ook echt gestorven kinderen van
rijke ouders worden opgenomen om weer opgewekt te worden, waarbij echter de
opgewekte zoon of de opgewekte dochter pas na een jaar of vaak ook twee jaar
teruggegeven wordt. Als na veel smeken en voor veel goud en zilver een
gestorven dochter of een gestorven zoon in de opwekkingsinrichting van de
Essenen wordt opgenomen, gaat er een soort genezer van de Essenen naar de
treurende ouders en vraagt heel precies naar alles wat ooit met het gestorven
kind te maken heeft gehad. De juiste leeftijd, alles wat het gestorven kind
ooit gehoord, gezien en geleerd heeft, wat het graag gegeten en gedronken
heeft, hoe zijn of haar slaap en woonkamer er uitzag, wie en hoe de
speelgenootjes en vriendjes van het kind waren, wat zij allemaal beleefden en
bij welke gelegenheden en op welke plaatsen, kortom, niet de kleinste
kleinigheid mag verzwegen worden, - want anders, zegt de Esseen, kan er geen
opwekking plaats vinden!
[2] De brave ouders vertellen alles
dan ook graag tot in de finesses en denken ongetwijfeld dat de vragende Essenen
heiland dat echt nodig heeft voor de opwekking van hun gestorven en teerbeminde
kind. -Maar de Esseen heeft dat voor iets geheel anders nodig!
[3] Aan de grens van Egypte hebben de
Essenen een grote opvoedingsinrichting voor mensen van alle mogelijke soorten
en vormen. Zij maken heel bekwaam een afgietsel van de gestorvene, die zij
daarna, snel en goed diep, in de aarde begraven. Met dit afgietsel gaan zij dan
naar hun opvoedinrichting en kiezen uit de verscheidene duizenden kinderen van
elke leeftijd het kind dat het meest op het afgietsel lijkt, nemen het mee en
onderwijzen het dan zeer zorgvuldig in alles wat zij over de gestorvene weten,
en brengen het vaak heimelijk naar de plaatsen waar de gestorvene vaak was. Zij
nodigen beetje bij beetje ook diens vrienden in het klooster en laten de
opnieuw gewekte voor weinig kosten met hen kennis maken. Zij leggen hem zo
precies mogelijk de inrichting van het toekomstige ouderhuis uit, beschrijven
alle kamers, zodat hij in staat is om zijn ouders overal naar te vragen, opdat
de ouders echt plezier beleven aan hun zoon of dochter. Kortom, alles wordt zo
goed uitgedokterd dat de ouders er niet de geringste twijfel over hebben dat de
door de opwekkingsinrichting aan hen weer levend teruggegeven zoon of dochter
echt is. Natuurlijk wordt er dan bij de teruggave met genoegen verschrikkelijk
veel betaald.
[4] Arme mensen komen natuurlijk bijna
nooit in aanmerking voor zo'n wonder, maar zij worden daarentegen heel
hartelijk getroost en door kleine goedkope wonderen in het geloof versterkt dat
hun gestorven kind rechttoe rechtaan naar het paradijs opgevaren is, en dat
maakt de arme ouders ook weer blij gezind.
[5] Toch hebben deze Essenen in de
aard der zaak helemaal geen slechte principes, want zij zeggen: 'Er moet een
groep geestelijk ontwikkelde mensen zijn, die voor het gelukkig maken van hun
medemensen alle middelen kan aanwenden, die zij maar voor dat doel als
deugdelijk ziet. Zo'n ontwikkelde groep heeft door haar jarenlange leren,
denken en onderzoeken gevonden, dat de dood de laatste fase van alle dingen is,
en dat er na de dood geen bewustzijn en geen leven in wat voor vorm dan ook is.
De leden van deze groep hebben echter levenswijsheid genoeg om het leven te
verachten en in de verste verte niet als het hoogste goed te beschouwen; maar
om de andere mensen gelukkig te maken moet hen gepredikt worden dat er een nog
volkomener leven van de ziel na de dood is. Om de buitenstaanders zoiets echter
vast te laten geloven moet men schijnwonderen te hulp roepen. Hoe buitengewoner
die tot stand gebracht kunnen worden, des te meer uitwerking hebben ze!
[6] Daar hoort echter bij dat de
ingewijden steeds het diepste stilzwijgen in acht nemen, en ieder heeft de
strengste opdracht om tegenover de buitenstaanders de waarheid meer te mijden
dan de pest, want iedere waarheid maakt de mensen tot slaven van de dood.
Volgens hen duidde Mozes hier ook al op in zijn Genesis in een enkel kort vers,
waarin hij met de zuivere waarheid kwam toen hij zei: ' Als je zult eten van de
boom der kennis -wat zoveel wil zeggen als: de boom der waarheid -dan zul je
sterven!' En zo gaat het met die mens, die overal de waarheid wil kennen en
zich haar, en dus de dood, in de armen werpt. Daarom heeft ook Mozes, als
ingewijde in alle wijsheid en waarheid van de Egyptische priesterkaste, bij de
Joden meteen een priesterstand gevormd, die zich -weliswaar helemaal
gedegenereerd -tot op deze tijd heeft staande gehouden.
[7] Het hoofdprincipe moet echter
liefde zijn. De buitenstaanders moeten deze liefde, als door God verplicht, tot
basis van hun bestaan maken. Daarom moeten de mensen door wetten, die God zou
hebben geopenbaard, streng aan het uitoefenen van deze deugd gehouden worden.
Opdat zij zich steeds meer beijveren in deze deugd en zij zich de gepredikte
godheid als werkelijkheid meer verzinnebeelden, moet hen vooral de liefde tot
God zo vast mogelijk op het hart gebonden worden. God Zelf moet hen enerzijds
als een goede vader vol van de grootste liefde, en anderzijds, aan de
weerspannigen, als de rechtvaardige rechter worden voorgesteld, die al het
goede volgens de gepredikte liefde eeuwig beloont, maar ook al het kwade, dat
in strijd is met de gepredikte liefde, in tijd en eeuwigheid bestraft. Daardoor
zal de mensheid het gemakkelijkst in toom gehouden worden en bruikbaar zijn
voor allerlei goede en nuttige zaken.
[8] Mocht er toch een mens zijn, die
zou beginnen met zijn naasten de waarheid te prediken en de Esseense
instellingen verdacht te maken, dan moest de instelling alles er aan doen om
zo'n monster, dat met zijn leer der waarheid aan millioenen de dood brengt, zo
vlug mogelijk uit de weg te ruimen, of nog beter, eventueel voor de instelling
te winnen! Want er is voor de buitenstaanders niets zo gevaarlijk als een
uitleg op het gebied van geloof aan een god en een eeuwig leven.'
[9] Kijk, broeder Judas, dat zijn de
levensprincipes van die beroemde Essenen, waar jij ons over vertelde! Werelds
gezien kan men ze niet te veel afkeuren, maar geestelijk zijn ze uitermate te
verwerpen nu wij een geheel ander licht hebben! Want uit hun mond hoort een
buitenstaander nooit een enkel waar woord, en als hij in hun bijzijn de
waarheid wil spreken, dan is zijn doodvonnis al getekend!"
[10] JUDAS zegt met een kwaad gezicht:
"Oh, dat zijn me een beesten! Nee, dat deze kerels met zulk sop overgoten
zijn, daar zou ik zonder jou geen woord van geloofd hebben, maar omdat jij als
voormalig Esseen ons dat nu vertelt, geloof ik het! -Maar hoe kwam je dan
heelhuids uit het klooster?"
[11] BARTHOLOMÉUS zegt: "Ik liet
mij helemaal inwijden, legde mijn proeven af en kwam toen voor de verzorging
van de buitendienst hierheen. En omdat ik volledig het vertrouwen genoot, liet
men mij ook buiten, want het klooster verleent dit voorrecht graag, omdat het
daar slechts voordeel van kan hebben en nooit nadeel.
[12] Maar nu, nu ik in plaats van de
leugen de gehele waarheid heb Ieren kennen, blijf ik des te zekerder altijd
buiten! Wat mij betreft zullen zij in het klooster nooit horen wat ik weet,
maar in de loop van de tijd zullen zij die buiten zijn horen wat de Essenen in
het klooster doen!"
100
De leerlingen, de storm en het schip
[1] PETRUS zegt: "Het zal nu al
wel de derde nachtwake (ongeveer één uur 's nachts) zijn, en nog is er aan geen
enkele kant een schip te zien op de zee!"
[2] ANDRÉAS, die zeer scherp kon zien,
zegt: "Ik ontdek ook niets, -hoe ik me ook inspan!"
[3] MATTHÉUS, de tollenaar, zegt:
"Als die ongunstige wind maar ging liggen! De schippersknechten zijn al
helemaal uitgeput van het zware roeien, ondanks dat wij hen nu een paar maal
behoorlijk geholpen hebben. Alleen als we ons allemaal inspannen kunnen wij ons
op de hoge zee handhaven. Werd het maar licht! De ochtend zal ons zeker een
andere wind brengen!"
[4] NATHÁNAËL zegt: "Ik zou niets
anders willen dan dat de Heer ons maar volgde, - misschien zou het toch
raadzaam zijn terug te keren en Hem te gaan zoeken! Mogelijkerwijs is Hij toch
in de handen van de knechten van Herodes gevallen!?"
[5] SIMON zegt: "Ah, weet je nog
meer! Hij, die alle hemelen en alle elementen gehoorzamen - en die ellendige
knechten van Herodes! Hij heeft nu eenmaal gezegd dat Hij zal volgen als Hij al
het volk weggestuurd zal hebben, en dat wij vóór Hem naar de overkant moeten
varen! Wat Hij zegt - is heilig en dus waarachtig! Met deze tegenwind zullen
wij de andere oever nog lang niet bereikt hebben voor Hij bij ons is! Want wie
de winden bevelen kan, komt gemakkelijk en snel over de zee!"
[6] JOHANNES zegt: "Ik ben het
helemaal met je eens! Laten we daarom allen vast op Hem vertrouwen, Hij verlaat
ons eeuwig niet! Kijk, bij deze harde wind, die ons al ongeveer vijf uur lang
teistert, zouden onze roeispanen heel weinig hebben uit kunnen richten tegen de
storm, als Zijn macht over de elementen ons niet in volle zee gehouden had!
Zonder Zijn invloed zouden we allang weer daar geweest zijn, waar we weggevaren
zijn! Want, als ik het wel heb, dan ligt ons schip als aan de grond genageld op
één punt, en ik geloof dat wij, als wij vast in Hem geloven, wel kunnen laten
ophouden met roeien, waardoor de schippersknechten helemaal uitgeput zijn. Het
schip zal zich niet verplaatsen, en de Heer zal ons waarschijnlijk op deze
plaats willen achterhalen, anders zouden we bij deze storm allang God weet waar
geweest zijn!"
[7] PETRUS zegt: "Ja, ja, jij
hebt ook helemaal gelijk! Ik merk óók dat de hevige wind ons niet deren kan, en
onze roeiers zouden het tegen deze wind af moeten leggen als Zijn goddelijke
macht ons niet zichtbaar hielp. Ik zal dan ook tegen de knechten zeggen, dat
zij zich bij het roeien niet zo in hoeven te spannen. "
[8] PETRUS ging nu naar de knechten en
zei tegen hen dat zij zich met het roeien niet te veel moesten inspannen.
[9] Maar de KNECHTEN zeiden: "Wij
zien het witte schuim op de golven langs de kust van de woestenij, de branding
moet geweldig zijn! Als wij niet tot de ochtend op de volle zee weten te
blijven, dan vergaan wij met man en muis!"
[10] PETRUS zegt tegen de knechten:
"Dan zouden wij geen leerlingen van de almachtige Heer Jezus moeten zijn!
Maar omdat wij Zijn leerlingen zijn, zal de storm ons ook zonder dat
onophoudelijke vruchteloze roeien niets of heel weinig kunnen doen. -Het duurt
niet lang meer tot de ochtend, en bij daglicht zal het ons allemaal beter
vergaan!"
[11] Na deze woorden van Petrus houden
de knechten beetje bij beetje op met roeien en bemerken dat het schip ook
zonder roeien in volle zee blijft. En dan beginnen de acht knechten ook te
geloven dat het schip werkelijk door Mijn kracht in volle zee blijft.
101
Petrus loopt op de zee
[1] Intussen was het echter al bijna
de vierde nachtwake. De wind ging wat liggen en de scherpziende ogen van
Andréas tuurden in alle richtingen over het nog hevig bewogen zeeoppervlak en
zagen een mens over de golven der zee wandelen alsof hij op het droge land
liep. (Matth. 14:25)
[2]
Toen riep ANDRÉAS de broeders, wees hen op de over de golven wandelende
gestalte, en zei: "Broeders dat is geen goed teken, het is een zeespook!
Als die wezens zich laten zien, hebben de zeelui niets goeds te verwachten!"
(Matth. 14:26)
[3] ALLEN stemden weldra in met de
mening van Andréas, werden daarop vreselijk bang en begonnen te roepen: "O
Jezus, waarom heeft U ons verlaten, zodat wij nu allen reddeloos te gronde
moeten gaan!? Oh, als U nog ergens bent, denk dan aan ons en red ons voor de
zekere ondergang!"
[4] Terwijl de leerlingen nog zo
schreeuwden en om hulp riepen, naderde IK het schip tot op tien passen en zei
tegen de van vrees bevenden: "Troost je, Ik ben het immers! Wees dus niet
bang!" (Matth. 14:27) - Toen werden de leerlingen stil.
[5] ANDRÉAS zei: "Mijn hemel, het
is Jezus, onze Heer en Meester!"
[6] Maar PETRUS twijfelde nog wat en
zei: " Als Hij het is dan moet Hij mij op zee laten komen, zodat ik ook, net
als Hij, met mijn voeten het water als vaste ondergrond kan gebruiken!"
[7] ANDRÉAS zegt: " Als Hij je
zou roepen, zou je het dan aandurven om op de bewegende zee naar Hem toe te
gaan?"
[8]
PETRUS zegt: "Ongetwijfeld! Ik weet wel dat de zee hier het diepst is; als
Hij het is, zal mij niets overkomen, -is Hij het echter niet, maar een spook
dat ons voor de gek houdt, dan zijn we toch al verloren. In dat geval ga ik
slechts een paar ogenblikken vóór jullie naar de diepte en zal voor jullie
allemaal vast een woning reserveren!"
[9] Daarop ging Petrus naar het
laagste middendeel van het schip en schreeuwde in Mijn richting: "Heer,
als U het bent, zeg dan dat ik over het water naar U toe moet komen!" (Matth.
14:28)
[10] IK zei tegen hem: "Kom en
overtuig je!"
[11] Onder het angstige geroep van de
broeders stapte Petrus vervolgens uit het schip op het water. Maar toen de
broeders zagen dat Petrus niet zonk, maar net als Ik over het water liep,
verdween alle twijfel bij hen en ieder geloofde dat Ik het was.
[12] Maar PETRUS haastte zich om bij
Mij te komen. (Matth. 14:29) Toen hij echter nog maar zeven kleine
pasjes van Mij verwijderd was, zag hij een windvlaag aankomen, die grote golven
voor zich uit joeg. Daarvan schrok hij gewéldig, begon te bedenken dat de hoge
golven hem misschien toch mee zouden kunnen sleuren, verloor daardoor iets van
het vaste geloof en merkte dat hij al tot over zijn knieën in het water
verdween. Toen begon hij hartverscheurend te roepen: "Heer, help
mij!" (Matth. 14:30)
[13] IK stapte snel naar hem toe,
strekte Mijn hand naar hem uit, trok hem omhoog en zette hem weer op de
oppervlakte van het water, die hem nu weer net als daarvoor droeg, -zei echter
tegen hem: "O kleingelovige! Waarom twijfel je? (Matth. 14:31) Weet
je dan nog niet dat slechts een rotsvast geloof heer van alle elementen
is?"
[14] Maar PETRUS zei: "Heer,
vergeef het mij! Want U ziet wel dat ik nog steeds maar een zwak mens ben. De
wind en de aanstormende golven brachten me aan het schrikken!"
[15] IK zei: "Nu is alles weer in
orde! We zijn nu bij het schip, laten we dus instappen!"
[16] Daarop klommen we dan ook in het
schip en de storm was op datzelfde moment verdwenen. (Matth. 14:32)
[17] Leerlingen en schippersknechten
kwamen ALLEN op Mij toegelopen, prezen Mij en zeiden in koor: "Nu zien we
pas dat U waarachtig Gods Zoon bent!"
(Matth. 14:33)
[18]
En Mijn JOHANNES omhelsde Mij en drukte Mij stevig aan zijn hart en zei:
"O Jezus van mij, dat we U weer terug hebben! Nu is al onze angst weg!
Maar verlaat ons nu nooit meer, want het is echt te verschrikkelijk om zonder U
te zijn! Werkelijk, ik zal mijn leven lang aan deze nachtelijke tocht op zee
denken! Zoveel angst en schrik heb ik nog nooit doorstaan! Laat de storm zich
nu maar rondom ons uitleven zoveel hij wil, want nu hebben wij zijn Meester in
ons midden, die hem bevelen kan om te zwijgen, en dan moet het monster
gehoorzamen aan de stem van de Almachtige!"
102
Aankomst in de vrije stad Genezareth.
[1] IK zeg: "Of je Mij ziet of
niet, Ik ben toch bij jullie. Want als je in Mij gelooft, op Mijn naam bouwt,
vertrouwt en hoopt, en Mij waarachtig liefhebt, dan ben Ik altijd bij jullie en
temidden van jullie. Maar bij degene die aan Mij twijfelt ben Ik niet, ook al
ziet hij Mij vlak naast zich staan!
[2] Overigens was het zeer goed dat
broeder Bartholoméus speciaal Judas de ogen geopend heeft over de aard van de
Essenen. Het zal hem weliswaar niet veel baten, maar de anderen des te meer!
Want Judas voelt zich heimelijk thuis bij zulke illusies en denkt: 'Als Jezus
mij niet inwijd in die geheimen, dan ga ik naar de Essenen!' -Want hij is en
blijft een vrek, en tien pond goud zijn hem liever dan de grootste waarheid uit
de hemel met daarbij nog het eeuwige leven! Als Herodes hem nu een goed aanbod
doet, dan verraad en verkoopt hij ons allemaal! Deze aarde zal hem heel
moeilijk ooit kunnen verbeteren!
[3] Daarom vormen de grote schatten
van deze wereld de grootste bedreiging voor het eeuwige leven van de mensen!
Wat baat het echter de mens, als hij de schatten van de gehele wereld zou
hebben en dit ten koste ging van zijn ziel? Voor hij er erg in heeft zal men
zijn ziel wegnemen en in grote duisternis werpen, waar eeuwig gejammer en
tandenknarsen heerst! Wat zal hij dan aan al zijn schatten hebben!?
[4] Laat ieder van jullie daarom
geestelijke schatten verzamelen, die niet door de roest en de motten vernietigd
kunnen worden, dan zullen jullie in eeuwigheid alles in overvloed hebben!
[5] Kijk, hier beneden op de bodem van
de zee ligt al menig geladen schip met zijn meesters en schepelingen begraven!
Wat voor winst hebben zij nu, die op de markten grote sommen geld wilden
verdienen? Een storm maakte aan al hun kwalijke handel en wandel een eind, en
hun zielen zijn mee begraven in de afgrond!
[6]
Maar jullie hadden op jullie schip, dat gedurende deze nacht door een zeer
krachtige storm geteisterd werd, de onverwoestbare schatten voor geest en leven
uit God geladen, -en zie, met al zijn onstuimige geweld was de orkaan niet in
staat jullie in de afgrond te slingeren! En daarom kwam Ik te voet over de
bruisende golven naar jullie toe, om jullie door de daad te tonen dat hij, die
alleen de eeuwige schatten van de hemel bij zich draagt, zich gemakkelijk boven
alle helse stormen en golven van het wereldgebeuren verheft en zonder schade te
lijden daarover kan wandelen en uiteindelijk toch meester is en blijft van alle
moeiten der wereld.
[7] Als hij zijn levensschip echter
belast met de schatten der wereld en de storm hem achterhaalt op de golven van
zijn geldzorgen, dan zullen schip en schipper beiden onder gaan! -Hebben jullie
al deze woorden goed begrepen?"
[8] ALLEN zeggen: "Ja, Heer, dat
was duidelijk en heel begrijpelijk en onvergelijkelijk waar. "
[9] IK zeg: "Goed, laten wij dan nu
overvaren naar het stadje Genezareth en naar de kleine vrije landstreek, die de
naam draagt van haar kleine stad!"
[10] En de knechten begonnen te roeien
en na een klein half uur kwamen wij onder de stad Genezareth aan land (Matth.
14:34) De zee vormde bij Genezareth een grote inham en was daar slechts
door een nauwelijks tien klafter brede zeearm mee verbonden. Daarom noemde men
deze inham ook 'Meer van Genezareth'. Wij stapten aan de linker landtong aan
land, omdat de schepen die de zeeëngte passeerden en het meer van Genezareth
binnenvoeren tol moesten betalen. Wij lieten ons schip aan de landtong
vastleggen en lieten slechts twee knechten als bewaking achter, de andere zes
gingen met ons naar de stad en kochten daar naar behoefte brood, zout en wat wijn,
want de nacht had hen erg hongerig gemaakt.
[II] Ik heb het weinige dat zij
kochten gezegend, zodat zij allen meerdere dagen te eten en te drinken hadden.
[12] Ik bleef verscheidene dagen in
Genezareth, want het was een vrijstad en men kon daar niet door Jeruzalem of
door de tempel, en net zo min door Herodes belaagd worden, omdat deze stad
onder strenge bescherming van de Romeinen stond. Die hadden daar een vaste
legerplaats, waarover vanuit Kapérnaum het bevel gevoerd werd. Hoewel het
nergens beschreven staat, omdat het te onbelangrijk was, was dit de preciese
stand van zaken.
103
Genezareth. De herberg van Ebahl.
[I] Toen wij in de stad kwamen, namen
wij onze intrek in de herberg van een rechtschapen man, die Ebahl heette.
[2] EBAHL nam ons zeer gastvrij op en
zei: "Naar uiterlijk en kleding zijn jullie Galileeërs uit de omgeving van
Nazareth!?" Wij beaamden dat en hij liet meteen brood, wijn en vis voor
ons brengen en zei: "Drie dagen en drie nachten behoeven jullie niets te
betalen! Maar als jullie, Nazareeërs, mij in kunnen lichten over de beroemde
heiland die Jezus heet, die op de wonderbaarlijkste wijze alle mogelijke
ziekten moet kunnen genezen, dan houd ik jullie je leven lang vrij en dan kun
je eten en drinken wat je maar wilt!
[3] Als het echt waar is van die
beroemde Jezus, dan doe ik alles om hem te vinden en breng hem dan, op mijn
knieën naast hem kruipend, hierheen! Want ons toch zo goede en vrije landje
heeft het nadeel, dat het steeds maar door allerlei kwade ziektes bezocht
wordt. Die ziektes zijn weliswaar niet meteen dodelijk, maar wel erg hardnekkig
en men raakt ze niet kwijt!
[4] Als het nu mogelijk zou zijn om
deze heiland hierheen te brengen, -bij Jehova, ik zou niet weten wat ik
daarvoor niet over zou hebben! Zelf heb ik een herberg vol met zieken, die van
de pijn geen stap verder kunnen reizen en velen ervan zijn uit verre streken.
Zelfs Egyptenaren, Perzen en Indiërs zijn erbij en kunnen niet weg. Ook liggen
er bij mij zwaar zieke Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem en twee
broeders van de Essenen, en geen arts en geen heiland, hoeveel er ook uit alle
plaatsen hier waren, kan hun ziekte genezen!
[5] Als jullie mij dus deze Jezus uit
Nazareth kunnen bezorgen of mij alleen maar zeggen waar ik hem met vrij grote
zekerheid kan aantreffen, dan zijn jullie allemaal, zoals gezegd, je leven lang
mijn gasten!"
[6] IK zeg: "Waarom heb je dan
niet allang boden naar Hem gezonden, als je wist dat Hij Zich in Nazareth
ophoudt?"
[7] EBAHL zegt: "Dat heb ik niet
één keer, maar al vaak gedaan, maar ik heb nog nooit het geluk gehad dat de
teruggekeerde boden zeiden: 'Wij hebben hem gevonden!' Wel vertelden ze mij
duizend wonderen van hem, die zij van anderen gehoord hadden, maar zelf hebben
zij nog nooit het geluk gehad hem persoonlijk te ontmoeten."
[8] IK zeg: "Nu dan, omdat Ik zie
dat je met betrekking tot de heiland Jezus niet gedreven wordt door
eigenbelang, maar dat je echt enkel en alleen de wens hebt om de lijdenden, van
welke nationaliteit ze ook mogen zijn, hulp te brengen -wat dan ook de reden is
dat Ik hierheen ben gekomen -, weet dan tot je vreugde en troost, dat Ik die
Jezus ben die jij zo vaak tevergeefs hebt gezocht, en de zieken in je herberg
zijn op dit moment genezen! Zend je knechten maar naar de herberg en vraag ze
of daar nog een zieke te vinden is!"
[9] EBAHL raakte bijna buiten zichzelf
van vreugde en zei: "Meester , als u het bent, dan geloof ik wat u zegt en
wil ik helemaal geen verdere navraag doen. U bent het beslist, en ik kan God nu
al niet genoeg loven en prijzen, omdat Hij mijn huis zo'n onverwacht groot heil
heeft gebracht! Meester, grote goddelijke meester, zeg maar wat u voor uzelf en
de uwen wilt hebben, want u bent nu geheel en al heer in mijn huis! Mijn hele
bezit staat tot uw dienst!"
[10) Terwijl hij zo nog verder sprak,
kwam al het bericht van zijn grote herberg, over de totale genezing van de
ongeveer tweeduizend zieken. Er moest een wonder gebeurd zijn, omdat zoiets
anders volkomen onmogelijk zou zijn. De genezen mensen zouden zelf al gauw
komen om de heer van de herberg met woord en daad hun vurige dank te betuigen!
[11] EBAHL zegt: "Ga en zeg hen,
dat ik daar zo direkt helemaal geen behoefte aan heb, en dat men ook niet de
minste dank verschuldigd is aan mij, maar aan God alleen, die de wonderheiland
in zijn barmhartigheid naar onze plaats heeft gebracht! Vraag van de rijke
buitenlanders een gematigd bedrag voor het verblijf, maar val niemand te hard
daarover lastig! De landgenoten hoeven niets te betalen!"
[12] Na deze woorden verwijderen de
boodschappers zich en doen wat hun heer gezegd heeft.
[13] Dan wendt Ebahl zich weer tot
Mij, valt voor Mij op zijn knieën en dankt Mij onder tranen van grote vreugde,
voor de aan zijn huis bewezen wonderbare weldaad.
[14] Ik beval hem echter om op te
staan en zijn vrouwen en kinderen aan Mij voor te stellen.
[15] En hij gaat en doet wat Ik hem
gevraagd heb.
[16] Toen hij zijn twee vrouwen en
zestien kinderen bij Mij bracht, waaronder tien jongens en zes meisjes, zei
hij: "Ik ben nog een echte Israëliet! Zoals eenmaal Jacob, onze stamvader,
Lea en Rachel tot vrouw had en bij beiden kinderen verwekte, zo heb ik mij ook
twee vrouwen genomen, die evenwel geen zusters zijn, en ik heb bij de oudere
vrouw de tien jongens en bij de jongere zes meisjes verwekt. Maar u ziet wel
dat de tien jongens nu al flinke mannen en jongelingen zijn geworden, en de zes
meisjes ook al jonge vrouwen zijn, omdat ze ouder dan tien jaar zijn; en ik ben
zelf zeventig jaar .
[17] Al deze kinderen zijn volgens de Schrift
opgevoed, en mijn oudste zoon is een schriftgeleerde, maar staat niet in dienst
van de tempel, want hij is het slechts voor zichzelf en te eniger tijd voor
zijn nakomelingen! Maar ook mijn andere kinderen zijn goed onderlegd in de
Schrift, kennen de ware wil van God, en zijn altijd strikt gehouden om daarnaar
te handelen. Zij hebben God lief, maar zij vrezen Hem ook, want de vreze Gods
is het begin van de wijsheid. In mijn huis worden de echte wijze uitspraken van
Jezus van Sirach streng nageleefd. - Bent u tevreden over mijn huisregels,
grote meester?"
[18] IK zeg: "Volgens de
gebruiken die tot op heden in zwang zijn is er niets op je huisregels aan te
merken, en Ik verbied ook niemand om twee, drie en ook nog meer vrouwen te
hebben, want de vrouw is geschapen voor de voortplanting van de mensen. Een
onvruchtbare vrouw is aan God niet welgevallig tenzij zij van nature
onvruchtbaar is, - wat iets is waar geen mens wat aan kan doen.
[19] Maar in het vervolg moet iedere
man zich niet meer dan één maagd of weduwe, die nog vruchtbaar is, tot vrouw
nemen. Want als het Gods wil geweest zou zijn dat een man meer dan één vrouw
zou hebben, dan zou Hij Adam ook zeker meer dan één vrouw gegeven hebben. Maar
God wilde dat iedere man slechts één vrouw zou hebben en gaf daarom aan Adam
ook maar één vrouw.
[20] Dat de mensen naderhand van deze
eerste wet zijn afgeweken -hetgeen speciaal bij de heidenen vaak uitliep op
verdorven misstanden, omdat met name de vorst zich direct alle mooiste maagden
van het land als vrouw toeëigende en er daarbij ook nog een aantal kocht van
vreemde vorsten -, was niet de wil van God, maar de wil van de zinnelijke mens.
Want velen van de vrouwen van een vorst of van een andere rijkaard waren geen
vrouwen voor de voortplanting, maar pure meisjes van plezier om de verloren
gegane mannelijkheid en wellust op te wekken. Een man leeft echter niet meer
volkomen volgens de goddelijke orde als hij de eerste wet van God niet houdt!
[21] Ah, het is iets heel anders, als
de eerste vrouw onvruchtbaar zou zijn, zoals bij Rachel het geval was, dan kan
de man ook een tweede vrouw nemen en bij haar zijn nakomelingen verwekken. Maar
toch is bij jou alles in orde,je had steeds de juiste instelling, die aan God
welgevallig is, en daarom ben je voor God en de mensen een rechtvaardige,
anders zou ik ook niet in je huis zijn gekomen!"
104
Zieleheil gaat boven lichamelijk geluk
[I] Daarop zegende Ik de kinderen en
de beide vrouwen, die Ik als één vrouw zegende, omdat beiden één van zin en één
van hart waren en nooit ruzie of onmin hadden. Na de zegening liet Ik de twee
vrouwen en de zestien kinderen weer gaan en zei tegen Ebahl: " Je kunt
echt blij zijn met je kinderen, want er is er niet één bij die geestelijk of
lichamelijk bedorven is. Ze zijn allemaal kerngezond en hebben nog
kristalzuivere harten, vol vroomheid en gehoorzaamheid, en je beide vrouwen
zien er nog heel jeugdig uit! De ziekteverwekkende lucht schijnt op jouw huis
geen invloed te hebben!"
[2] EBAHL zegt: "Ja, voor
degenen, die hier geboren zijn, zijn de lucht en het water geheel onschadelijk,
- maar niet voor de vreemden, want vaak wordt iemand hier na een paar dagen al
zo erg ziek, dat hij soms een heel jaar niet van het ziekbed af kan komen! Als
hij de ziekte eenmaal doorstaan heeft, kan hij blijven zolang hij maar wil, -
en dan blijft hij gezond.
[3] Maar het is toch nadelig voor dit
land! Want wij krijgen slechts heel moeilijk arbeiders, en als de vreemdelingen
geen uitzonderlijke zaken hebben, mijden ze deze omgeving als de pest, en
degenen die voor dringende zaken komen, blijven zeker voor meer dan de helft
ziek hier. Zo ligt ook twee derde van de Romeinse soldaten ziek, en geen dokter
kan hun ziekte genezen! Na een, vaak ook na twee jaar worden ze vanzelf weer
gezond en blijven dan gezond.
[4] Het merkwaardigste is echter dat
er nooit twee zijn die dezelfde ziekte krijgen! De eerste krijgt koorts, de
tweede uitslag, de derde buikloop, de vierde een blaffende hoest, en zo
iedereen wat anders, en geen dokter weet dan wat hij met de zieke moet aanvangen.
En daardoor zijn er in ons kleine landje een groot aantal aan allerlei ziekten
lijdende mensen, en niemand van hen is te helpen. Het aantal sterfgevallen bij
dit alles is weliswaar gering, maar het aantal voortdurend lijdende mensen is
des te groter.
[5] Misschien zou het u ook mogelijk
zijn om alle zieken te genezen en mij dan voor het gehele land een geneesmiddel
te geven waarmee de mensen, door het tijdig te gebruiken, zich zouden kunnen
beschermen tegen de aanvallen van deze kwalen?"
[6] IK zeg: "Omdat Ik toch een
paar dagen hier zal blijven, zullen de zieken in het land van de genezen mensen
wel horen dat Ik hier ben. Degenen die komen, zullen ook geholpen worden, -maar
die niet zullen komen, zullen ook niet worden genezen, want in het hele land is
er niet één zo ziek, dat hij niet hierheen zou kunnen komen!"
[7] EBAHL zegt: " Als u,
goddelijke meester, dat goed zou vinden, dan zou ik tevens boden door het
gehele land willen sturen!"
[8] IK zeg: "Dat hoeft niet, men
zal het overal tijdig genoeg horen!"
[9] Spoedig daarop komen meerdere
genezen mensen, waaronder Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem en twee
broeders van de Essenen, om Mij te danken voor de genezing en om eventueel van
Mij te weten te komen hoe Ik in staat ben om zieken alleen maar door het woord
ogenblikkelijk te genezen.
[10] IK maakte Mij echter niet druk
over hen, maar zei slechts: "Wat zoekt u? Uw gedachten gaan alleen maar
uit naar deze wereld en haar kostbare materie. Hier gaat het echter om zuiver
geestelijke zaken! U heeft echter zelfs nog nooit begrepen wat materie is, hoe
denkt u dan te kunnen begrijpen wat puur geestelijk is? En u, Essenen al heel
speciaal! U predikt aan uw volgelingen een God en een opstanding, en u maakt
veel kosten om wonderen te doen om daarmee aanhangers te winnen voor uw blinde
leer! Uw principe is: 'Men moet goedwillend de mensen bedriegen en beliegen als
men ze gelukkig wil maken, want de waarheid doodt de welvaart van de mensen van
deze aarde!'
[11] Maar als uw basis om de mensen
gelukkig te maken de leugen is, waarom wilt u van Mij dan nu de waarheid horen?
Voor de kennis van het rijk Gods op aarde mist u alles, en u bent de
allerlaatsten, hoewel u de eersten wilt zijn! Waarlijk, als u blijft zoals u
bent, zult u eeuwig geen deel aan het rijk van God hebben!
[12] Wat heeft u aan uw goede wil om
de mensen door bedrog en leugen aards gelukkig te maken, als u daardoor de
zielen der blinden doodt?
[13] Mijn principe is echter: ten
koste van al het lichamelijke en het geluk daarvan, de ziel te redden en haar
een waar eeuwig leven te bereiden!
[14] Hoe zal en moet het u in het
hiernamaals echter te moede zijn, als daar de door u bedrogenen uw rechters
worden!? Weliswaar gelooft u niet dat dat zal gebeuren, maar toch zal het zijn
zoals Ik het u nu hebgezegd.
[15] Maar als u Mijn woorden niet
geloven, geloof dan de werken die Ik doe, en die vóór Mij nooit een mens heeft
verricht!
[16] Als Mijn werken echter echt en
waar zijn en getuigen van Mijn woorden, dan zullen Mijn woorden toch ook waar
zijn!?
[17] Niemand kan u vertellen hoe het
er in Indië uitziet, dan degene die daar was en van daar naar u is toegekomen.
Zo ook kan niemand u iets over het hiernamaals vertellen dan degene, die van
daar naar u is toegekomen, - en dat ben Ik!
[18] Wie Mijn woorden gelooft, zal het
eeuwige leven hebben, wie echter niet gelooft, zal overgaan in de eeuwige dood!
Want Mijn woorden zijn niet die van een mens van deze wereld, zij zijn leven en
geven leven aan hem, die ze in zijn hart opneemt en vervolgens handelt volgens
de betekenis van de woorden en volgens hun alles leven gevende geest!
[19] Maar de woorden, die u, Essenen,
aan het volk predikt, zijn puur leugen en bedrog, omdat u zelf niet gelooft wat
u leert! U heeft namelijk een dubbele leer: één voor het volk en een heel
andere voor uzelf. Van deze laatste beweert u onder elkaar dat die echt is, het
volk mag daar echter niets van weten, omdat het in de veronderstelde leugen
gelukkig en rustig moet blijven.
[20] Maar Ik zeg u, dat u in uw
veronderstelde leugen toch meer waarheid aan het volk heeft gegeven dan aan
uzelf! Want wat u als waarheid ziet is totale leugen, maar wat u aan het volk
leert is maar voor de helft leugen, en daarom heeft God u ook geduld.
[21] Verkondig echter in de toekomst
de leer van de waarheid en geloof er zelf ook in, dan zult u werkers in Gods
wijngaard zijn, die een beloning waard zijn; maar met de leugens en het bedrog
moet u voor altijd ophouden en ze nooit meer gebruiken, anders zal binnenkort
een kwaad oordeel over u geveld worden!"
[22] De beide ESSENEN zeggen:
"Meester, wij erkennen dat U juist heeft gesproken, - en wat ons beiden
betreft, wij zullen er alles aan doen om uw woorden in onze grote gemeenschap
ingang te doen vinden, maar wij kunnen niets garanderen! Onze broeders zijn
zeker niet onmenselijk, achter gesloten deuren kan men ook helemaal vrijuit
spreken en men luistert graag, - maar of het besprokene enige uitwerking heeft,
dat is een andere vraag! Maar spreken zullen wij beiden en wij weten nu al dat
wij zonder meer heel aandachtig aangehoord zullen worden!"
[23] IK zeg: "Doe wat u moet
doen, dan zal God niet nalaten om het Zijne te doen! Aanvaard de volle
waarheid, en deze zal u voor eeuwig vrij maken!"
[24] De beide ESSENEN zeggen:
"Heer en meester, sta ons toe om hier nog zo lang te blijven als u zich
hier zult ophouden!"
[25] IK zeg: "U bent vrij en kunt
hier blijven zolang u maar wilt!"
105
De genezing van de Romeinse soldaten
[1] Met dit antwoord waren de beiden tevreden
en Ebahl kwam Mij en Mijn leerlingen vervolgens uitnodigen voor het middagmaal,
dat hij rijkelijk voor ons had klaar laten maken; behalve zijn familie mochten
geen vreemde gasten daaraan deelnemen. Dat ergerde ettelijke Farizeeën
bijzonder, want zij wilden altijd de eersten zijn en zich door iedereen laten
groeten en eren. Zij werden wel in een andere eetzaal zeer goed verzorgd, maar
waren daarmee toch niet tevreden, omdat ze zagen dat Ebahl veel meer aandacht
schonk aan Mij dan aan hen. Na de maaltijd vroegen ze dan ook aan een dienaar
of de huisheer hun gezelschap soms te min had gevonden, omdat hij hen niet aan
zijn tafel had laten eten.
[2] Maar de DIENAAR was slim en zei:
"De heer heeft vanwege de vele zieken veel te bespreken met de wonderdokter
en wilde daarom met hem alleen zijn!"
[3] De FARIZEEËN en schriftgeleerden
zeggen: "Weten jij en je heer dan niet dat in een huis waar wij ons
vertonen alle geheimen met óns gedeeld moeten worden? Want wij zijn het die
jullie reinigen als je je verontreinigd hebt, en die jullie ook genezen als je
door kwade ziektes geplaagd wordt!"
[4] De DIENAAR zegt: "Maar als u
zulke heilbrengers bent, waarom kon u uzelf dan niet helpen? Als deze
wonderheiland uit Nazareth niet door de wind toevalligerwijs hierheen gevoerd
was, zou u uw hevige reumatiek beslist niet kwijtgeraakt zijn. Slechts aan zijn
wonderkracht heeft u het te danken dat u
hier nu helemaal genezen in deze eetzaal zit! Wie echter zóiets kan, heeft toch
meer recht op alle mogelijke eer dan u!"
[5] Na dit afdoende antwoord van de
dienaar zeggen de Farizeeën en schriftgeleerden geen woord meer en berusten,
niet van harte, maar uit een soort gedwongen noodzaak.
[6] Tegen de avond komen uit de huizen
van de stad en uit haar naaste omgeving al meer dan honderd mensen, behept met
allerlei ziektes, en vragen Mij of Ik hen gezond wil maken. En Ik ga naar
buiten in hun midden en maak ze allen door het woord gezond.
[7] De genezen mensen loven en prijzen
allen God, die de mens zo'n macht heeft gegeven, en gaan blij en gezond naar
huis.
[8] 's Avonds komt er ook een
hoofdman, die in deze plaats het bevel heeft over de soldaten, en vraagt Mij of
Ik ook niet de vele zieke soldaten zou willen helpen.
[9] En IK zei tegen hem: "Ga
heen, het geschiede naar uw geloof!"
[10] En de bovengenoemde hoofdman ging
naar de legerplaats en merkte dat geen der soldaten nog maar iets mankeerde.
Toen kwam hij blij weer bij Mij terug en wilde Mij met goud en zilver belonen.
[11] Maar IK wees dat af en zei tegen
de hoofdman: "Vriend, Ik genees niemand voor schatten van deze wereld,
maar alleen voor de schatten uit de hemelen, en die bestaan ten eerste uit een
levend geloof en ten tweede uit een echte onbaatzuchtige liefde tot God en de
naaste, van welke stand hij ook moge zijn!
[12] Heb uw ondergeschikten lief alsof
het uw eigen lijfelijke broeders zouden zijn, en behandel ze niet te hard, dan
zult u Mij daarmee het meest belonen! Maar geef het goud en het zilver dat u
aan Mij wilde geven aan Ebahl, want zijn herberg kost hem veel, en het is goed
dat ze in stand wordt gehouden.
[13] Het zou echter over 't algemeen
goed zijn als Romeinen zoals u, in plaats van de vele afgodentempels, herbergen
voor armen zouden stichten, want uw goden uit hout, metaal en steen zijn dode
beelden, door mensenhanden gemaakt. Ook al lag u er jarenlang voor op uw
knieën, dan zullen ze u toch niet kunnen helpen, omdat ze dood zijn. Maar als u
de vele armen, zieken, gebrekkigen, kreupelen, lammen, blinden en doven in goed
ingerichte herbergen verzorgt, en tracht de zieken genezing te brengen, dan zal
de ene, ware, levende God uw goede werken aanzien en u daarvoor veelvoudig
zegenen. Maar uw dode goden zullen u voor het goede wat u doet niet zegenen en
voor het kwade niet straffen.
[14] En als u in uw rijk, recht en orde
tracht te handhaven, moet u naar zwaard en lans grijpen! En dan doet u met
wapens wat God voor u zou doen als u Hem zou erkennen en Zijn geboden zou
houden!"
106
Hoe de Romeinse hoofdman de wereld ziet
[I] De HOOFDMAN zegt: "Beste vriend,
Ik erken wel dat u de waarheid spreekt en dat het zo zou moeten zijn, zoals u
nu zo wijs en menslievend tegen mij hebt gezegd, maar de mensenwereld is een
bijzonder sterke stroom waar men heel moeilijk tegen in kan zwemmen. Wie het
toch ergens probeerde, werd door de machtige draaikolken verzwolgen. Dat kan
alleen maar op kleine rustige plaatsen gebeuren, waar de stroom niet met zijn
vernietigende kracht komt; wie zich midden in de stroom zou werpen is verloren!
[2] Daarom is het voor u, beste vriend,
gemakkelijk om de waarheid te spreken in een rustig plaatsje, waar de mensen
gevoelig en meegaand zijn en nog niet de weelderige, verpestende adem van de
grote wereld hebben ingeademd. Maar ga eens naar Rome, naar Athene, naar
Jeruzalem, en als u geen complete god bent, dan zult u maar al te gauw de hele
scherpte van het zwaard van de machtigen der aarde te proeven krijgen, net
zoals Johannes van Bethabara, die de machtige Herodes in de gevangenis heeft
laten onthoofden.
[3] Kijk, deze Johannes was toch echt
wel een man, die zeer ver verwijderd van iedere wereldse verdienste, met de
grootst mogelijke zelfverloochening de mensen met meeslepende
overtuigingskracht de onverbloemde waarheid in het gezicht zei. En duizenden
namen zijn met goddelijke geest doorgloeide leer aan, deden uit vrije wil
boete en bekeerden zich tot het goede. Maar toen hij een paar maanden geleden
Bethabara verliet, zoals men mij vertelde, en aan de grote Jordaan in de buurt
van Jeruzalem begon te prediken en te dopen, duurde het maar een paar dagen,
-en de gerechtsdienaars van Herodes pakten hem al op en wierpen hem in de
gevangenis. Daar mochten slechts een paar welgestelde leerlingen tegen betaling
van een zeker bedrag enige malen komen, voordat hij onthoofd werd, wat men mij
een paar dagen geleden meedeelde. Natuurlijk kunnen zijn leerlingen de van hem
gekregen leer nu wel in het geheim aan hun bekenden en verwanten doorvertellen,
en die weer aan hun kinderen, maar een grote vraag is, of zijn leer na een paar
honderd jaar nog zó bewaard zal zijn, zoals zij uit zijn mond kwam!
[4] Onze Romeinse godsdienst heeft
zeker precies dezelfde oorsprong als die van de Joden; zij baseert zich ook op
slechts één oerwezen, waaraan alle goden zonder uitzondering ondergeschikt
zijn! De mythe heeft dit wezen verscheidene namen gegeven; de Grieken noemen
het nog de onbekende god der goden, de Romeinen noemen het, het noodlot,
waaraan Iedere andere macht onderdanig is.
[5] Kijk naar de hedendaagse
godsdienst van de Grieken en de Romeinen, en dan vindt men, als denkend mens,
niets dan erg onbenullige, nietszeggende fabels en sprookjes, af en toe uit
alle hoeken van de menselijke deugden, maar meestal toch uit de menselijke
hartstochten, zwakheden en ondeugden bijeen verzameld; en dat wordt de mensen
als godsdienst te vuur en te zwaard opgedrongen! Verander dat maar eens, als
dat mogelijk is! Van mijn kant zal u in ieder geval niets in de weg gelegd
worden!
[6] Het mooiste voorbeeld ziet men
echter bij uw Mozaïsche godsdienst! Lees Mozes en kijk daarna naar de tempel,
en zeg mij of er nog wel iets aanwezig is van de oude wijsheidsleer! God zelf
moet in de woestijn aan de Rode zee vanaf de Sinaï onder bliksem en donder aan
het bevende volk Zijn waarlijk heilzame voorschriften op stenen tafels gegeven
hebben en het oude verbond tussen Hem en Zijn volk hebben bevestigd. Die het
waagden afvallig te worden, werden ogenblikkelijk gestraft met allerlei kwalen
en zelfs met de dood! Maar waar was dat allemaal goed voor? Vraag maar eens
naar de afgrijselijke mysteriën van de tempel en ze zullen u de voor de hand
liggende bewijzen leveren van de vergankelijkheid!
[7] Waar is de wonderbare ark des
verbonds, waarboven God zweefde in de vorm van een zuil van vlammen? Ja, een
naftavlam kan men te zien krijgen als men Romein is en de tempel daarvoor wat
goud en zilver offert, maar van de wonderbare ark des verbonds is geen spoor
meer te vinden!
[8] Daarom is het naar mijn bescheiden
mening met iedere godsdienst en iedere openbaring niets gedaan. Het ontstaan
mag nog zo zuiver zijn, in handen van de mensen treden maar al te gauw zoveel
vervormingen op, dat de gelijkenis met het oorspronkelijke net zo groot is als
die van een honderdjarige grijsaard met het uiterlijk wat hij had als
pasgeboren kind! De tijd en de vele hartstochten en noden van de mensen
veranderen het zuiverste in het onzuiverste, en als grote nooit te overwinnen
getuige van die waarheid staat daar de geschiedenis van alle tijden en alle
volken voor ons, die niemand kan tegenspreken!
[9] Tenslotte, vriend: hoewel ik mij
nooit zo ver zou willen overschatten dat ik me zou inbeelden in staat te zijn
om u les te geven, geloof ik toch ergens -afgezien van uw ontzaglijke kennis
van de geheime krachten der natuur -ten opzichte van de mensenkennis iets te
begrijpen. Daarom raad ik u aan, als iemand, die net als u een mensenvriend is,
de grote plaatsen, waar de mensheid te grondig verdorven is, meer dan de ergste
pest te mijden, anders zal de aardbodem niet lang meer door uw heilbrengende
voeten betreden worden!
[10] Vertrouw de Farizeeën en
schriftgeleerden van uw eigen godsdienst niet en ga zo min mogelijk naar de
streken waarover Herodes zijn leenheerschap uitoefent, dan zult u de arme
mensheid nog lang goed kunnen doen. Acht u zich echter daarboven verheven, dan
zult u jammer genoeg maar al te gauw het bittere lot van Johannes delen! Want
ik ben in de gelegenheid om aan de basis te zien hoe onbeschrijflijk slecht de
mensen van de eigenlijke wereld nu zijn! Haal de regering van Rome vandaag het
zwaard uit de hand, hef de drukkende wetten op, en u zult de volgende dag de
mensen onder elkaar nog erger zien huishouden dan een grote groep tijgers,
beren, wolven en hyena 's. De mannen worden duivels en de vrouwen furiën!"
107
De hoofdman krijgt uitleg
[I] IK zeg: "Ik vind je een echt
brave man en vriend, en wat je gezegd hebt is Jammer genoeg maar al te waar.
Als Ik een mens zou zijn van de soort zoals de aardse mensen zijn, dan zou Ik
jouw raad ook zonder meer opvolgen, want in jouw borst klopt een rechtschapen
mannenhart, maar Ik ben een heel ander mens en een heel ander wezen dan
waarvoor jij Mij houdt! Kijk, alle machten des hemels en van deze aarde moeten
Mij gehoorzamen, en daarom heb Ik niets te vrezen. Wel zal de Schrift bitter en
smartelijk aan Mij vervuld worden, maar niet volgens de wil van deze wereld,
maar volgens de wil van de Vader in de hemel, die nu echter in Mij is, zoals Ik
eeuwig in Hem ben! Maar terwille daarvan zal Mijn macht over hemel en aarde
niet het geringste inboeten. Want als Ik het zou willen, dan zou deze aarde in
een oogwenk veranderen in een nietig stofje tesamen met alles wat in en op haar
is, ademt, leeft en beweegt, maar omdat Mijn fundament 'behoud' heet, gebeurt
dat niet!
[2] Het kan gebeuren dat Ik uit
ergernis en jaloerse afgunst van de tempel als opruier van het volk en als
godslasteraar wordt aangeklaagd en vervolgens aan het dwarshout genageld wordt;
maar dat alles zal Mijn macht niet breken en tot aan het eind van deze wereld
niet de minste afbreuk doen aan Mijn leer .
[3] In de loop van de tijd zullen
weliswaar de eigenlijke wereldmensen van Mijn leer grotendeels hetzelfde maken
wat de Egyptenaren, Grieken en Romeinen van de oerleer hebben gemaakt, die Adam
en zijn eerste nakomelingen kregen. Maar naast die afgoderij zullen er toch velen
zijn, die Mijn leer en Mijn macht net zo rein zullen bewaren en bezitten, als
ze nu uit Mijn mond komt, en daardoor zullen zij ook steeds de macht hebben en
bezitten, die hen door het levende geloof in mijn woord tijdelijk en in het
hiernamaals voor eeuwig verleend wordt! Zo ben Ik dus Heer en vrees daarom geen
heer en diens wetten! "
[4] De HOOFDMAN zegt: "Vriend,
dat is kort maar krachtig! In aanmerking genomen wat u hier gedaan heeft zou ik
bijna geloven dat u zoiets zou kunnen, hoewel soortgelijke genezingen - alleen
niet zo ontzettend grootschalig -mij niet helemaal vreemd zijn. Het is algemeen
bekend dat buitengewone verschijnselen, op de lichamelijke en ook op de
geestelijke gezondheid van een mens, afhankelijk van zijn temperament, vaak een
bepaalde wonderbaarlijke invloed hebben. Zo heeft bijvoorbeeld een grote schrik
al eens aan een doofstomme het gehoor en de spraak teruggegeven! Ik zou u een
aantal van zulke gevallen kunnen vertellen, -maar de tijd is te kort.
[5] Heel kort wil ik u daarmee slechts
zeggen, dat uw geneeskunst, hoe buitengewoon deze ook is en tot hoeveel dank
zij ons ook verplicht, mij toch niet ten volle kan overtuigen dat daarom iedere
andere macht van hemel en aarde u niets zou kunnen doen! Ik wil over de
mogelijkheid niet met u twisten, -bij God moeten alle dingen mogelijk zijn;
maar vriend, er is een grote kloof tussen de mogelijkheid en de werkelijkheid!
Als ik u beter zal leren kennen, zal ik misschien ook vaster geloven.
[6] Maar nu, goede, beste vriend,
vraag ik u mij mijn misschien een beetje te aanmatigende taal niet kwalijk te
nemen, want ik heb slechts gesproken zoals ik het begrijp, en niet uit een
kwaad hart, maar uit een beslist goed hart! Mijn ambtsbezigheden roepen mij nu
echter, en daaraan moet ik gehoor geven. Maar morgen ben ik de gehele dag tot
uw dienst!
[7] IK zeg: " Als je blijven
wilt, kun je ook blijven, want je werk is al in jouw naam uitgevoerd!"
[8] De HOOFDMAN zegt: "Het is
weliswaar al tamelijk schemerig geworden, zonder de maan zou het al nacht zijn;
maar ik zal direkt weer terug zijn, - ik moet eerst nog even in het kamp zijn
en zien of de nachtwakers wel goed verdeeld en opgesteld zijn."
[9] Met deze woorden verlaat de
hoofdman snel de kamer en Ebahl prijst hem als een kommandant, zoals er niet
veel te vinden zijn, en dat Genezareth zich zeer gelukkig mag prijzen zo'n
goede, ervaren en in zijn kring uiterst verstandige legerchef te hebben!
[10] IK zeg: "Dat is hij zeker,
tot grote beschaming van vele Joden, die Gods woord en Gods geboden hebben en
waarvan het gehele hart toch volleugen en vol bedrog, vol twist, toorn,
echtbreuk en allerlei hoererij is. Daarom zal het ook gebeuren dat, zoals
Daniël getuigt, het aan David beloofde rijk van de Joden wordt afgenomen en aan
de heidenen gegeven zal worden, en dat de nakomelingen van de zoon van Hagar
zullen heersen over de nakomelingen van Isaäk, hoewel in deze tijd al het heil
voor de gehele wereld afkomstig is van de stam van Juda."
[11] EBAHL zegt: "Meester, u bent
als heiland beter dan als profeet! Ik kan nog steeds niet begrijpen waarom de
profeten zonder uitzondering steeds maar iets slechts en nooit wat goeds
voorspelden! Is dat nu nodig, of geloven de profeten alleen maar op die manier
hun mysterieuze aanzien in stand te houden door de mensen steeds maar straffen
van God te voorspellen?
[12] Goede, geweldige meester, uit wat
u zegt is mij duidelijk geworden dat u behalve wonderheiland nog iets anders
bent, namelijk net zo'n profeet als een van de vier grote profeten, en dus zou
u mij eens iets kunnen uitleggen over de vreemde aard van de profeten! Zoals ik
reeds zei, voor mij zijn de profeten steeds een raadsel geweest, en daarom zou
ik graag van u iets meer over hen horen!"
108
Verhouding van een profeet tot God en de mensen
[I] IK zeg: "Een profeet is net
zo'n eenvoudig, met allerlei zwakheden behept, natuurlijk mens als jij, maar
omdat hij een bezonnen hart heeft, waarin toorn noch wraak, noch afgunst, noch
trots, noch echtbreuk en veelsoortige hoererij zich kunnen nestelen, reinigt de
goddelijke geest zijn hart van de veelvoudige wereldse ballast. Als het hart op
zich zo gereinigd is, giet de goddelijke geest een hemels licht in zo'n hart.
[2] Omdat de profeet duidelijk
onderkent dat dit een hemels licht is, dat zich altijd door helder waarneembare
woorden laat horen, behoeft de op deze wijze gerijpte profeet alleen maar met
de stem van zijn mond luid na te spreken wat hij in zijn hart helder en
duidelijk hoort, en dan profeteert hij al volmaakt profetisch!
[3] Zodra het nodig is, wordt de wil
van de profeet door God aangespoord om datgene tot het volk te spreken en voor
het volk te doen wat hij in zijn hart hoort, -en dat noemt men dan een echte
profetie of voorspelling en deze is net zo goed een zuiver woord van God, als
wanneer God Zelf in eigen woorden tot de mensen gesproken zou hebben.
[4] Maar daarom is zo'n profeet voor
God niet belangrijker dan ieder ander mens, die deze gave niet heeft. Want de
profeet moet uit eigen wil eveneens opvolgen wat de geest van God door zijn
hart en door zijn mond tegen de mensen heeft gezegd. Anders komt het gericht
net zo over hem als over ieder, die de wil van God hoort, maar niet opvolgt,
-en voor een profeet is dat dan erger dan voor een ander mens. Als een ander,
in de zwakheid en de duisternis van zijn ziel, het moeilijk heeft met te
geloven wat de profeet tegen hem zegt, dan zal zijn oordeel minder zwaar zijn
dat hij niet geloven kon wat de profeet tegen hem gezegd heeft. Maar voor de
profeet zelf is er geen verontschuldiging, en ook niet voor degene die geloofd
heeft en toch uit liefde voor de wereld en haar schatten niet deed wat de
profeet bevolen had.
[5] Toch zal eenmaal het loon van een
profeet groter zijn dan dat van een ander mens, want een profeet heeft altijd zevenmaal
meer te dragen dan ieder ander mens. Allen, tegen wie een profeet gesproken
heeft, worden in het hiernamaals aan hem overgedragen, zowel goeden als
slechten, en hij zal hen in Mijn naam oordelen over ieder woord dat hij
tevergeefs tot hen heeft gesproken!
[6] Wie echter een ware profeet in
Mijn naam en in de naam van de profeet zelf opneemt en hem verzorgt en zijn
vriend is, zal eenmaal ook het loon van een profeet ontvangen. En wie een
profeet ondersteunt, zodat zijn zware taak hem makkelijker valt, zal ook het
loon van een profeet ontvangen. Want in het hiernamaals zal de knecht van de
profeet op gelijke hoogte naast de profeet staan en zal eveneens de geesten
oordelen die aan de profeet zijn overgegeven, en voor altijd over hen heersen,
en aan zijn rijk zal nooit een einde komen!
[7] Wee echter degenen, die een
profeet verlaten terwille van de wereld, of hem zelfs hier en daar ergens mee
verdacht maken! En nog meer wee Voor de vervolgers van een profeet, want die
zullen waarschijnlijk God nooit zien! Maar wie de hand slaat aan een profeet
zal met het eeuwige vuur in de onderste hel bestraft worden! Want het hart van
een profeet is van God, en zijn mond is van God, en ook zijn handen, voeten,
ogen en oren! Waar een profeet is, is God ook, en daarom moeten jullie zijn
verblijfplaats met diepe eerbied betreden, want de plaats waar hij staat is
heilig. In het hart moet men daar rekening mee houden, niet terwille van de
profeet, die een mens is, maar terwille van God, die in het hart van de profeet
spreekt en getuigt.
[8] De reden waarom een echte profeet
alleen maar oordelen verkondigt voor de wereld, is heel eenvoudig deze, dat God
slechts dan een profeet opwekt, als zij God heeft vergeten en zich in alle
wereldse ondeugden heeft ondergedompeld!
[9] Zeg Me nu eens Ebahl, of je nu het
wezen van een echte profeet begrijpt!"
[10] EBAHL zegt: "Volkomen, zeer
hooggeachte meester! U bent zeker ook een profeet!?"
[11] IK zeg: "Ik ben geen
profeet; want er staat geschreven: 'In Galiléa zal geen profeet opstaan!' Maar
Ik ben méér dan een profeet! Want in Mijn borst woont dezelfde geest, die door
de mond der profeten gesproken heeft en voortaan nog veel meer spreken zal.
Want bij hen, die in het vervolg Mijn naam gelovig in hun hart zullen dragen,
zal ook de geest der profetie wonen! Begrijp je dat?"
[12] EBAHL zegt: "Heer en
meester! Het schijnt mij toe, dat geen enkel gewoon mens zo spreken kan als u!
Er steekt iemand anders achter u, die door uw kleed en uw huid voor ons
verborgen is!"
109
Het verschil tussen een profeet en de Heer
[I] Terwijl Ebahl, bij wie al een
ander licht opgaat, nog steeds overlegt, komt de hoofdman ook al weer terug en
vertelt vol vreugde en verwondering, hoe hij alles prima in orde heeft
aangetroffen, en hoe verbaasd zijn onderkommandanten waren, omdat hij volgens
hun zeggen voor de tweede maal kwam om te vragen of alles wel in orde was,
terwijl hij toch een half uur eerder zelf alles reeds zo goed mogelijk geregeld
en opgedragen had! Hij had zich eruit gepraat door voor te geven dat dit
slechts een slimme controle was, en daarmee waren allen zonder verdere vragen
geheel tevreden gesteld.
[2] Daarop vroeg hij Mij zeer
weetgierig, wie dan toch wel zijn tweede ik geweest kon zijn, die in zijn
plaats zo prijzenswaardig zijn werk had verricht.
[3] IK zeg: "Voorheen heb Ik je
toch al gezegd dat alle machten des hemels en krachten der aarde Mij ieder
ogenblik ten dienste staan, maar jij wilde het niet geloven! Nu wil je hopelijk
wel geloven dat Ik eeuwig geen dood te vrezen heb, en dat ook Ik een Heer ben,
die wat te zeggen en te bevelen heeft!"
[4] De HOOFDMAN zegt: "Ja, heer
en meester, u moet een God zijn! En nu schijnt onze Romeinse godenleer niet
meer zo fantasierijk als voorheen, want door u wordt mijn overtuiging weer
levend, dat er zo nu en dan toch een god zijn hemel heeft verlaten, en zich
enige tijd dan weer zus en dan weer zo aan de sterfelijke kinderen vertoond
heeft en ze met allerlei geestelijke en aardse schatten heeft verrijkt, opdat
de sterfelijken de anders woeste aarde zo zouden bebouwen dat zij eenmaal ook
een woonplaats voor onsterfelijke goden zou worden! -Heb ik gelijk of
niet?"
[5] IK zeg:
"Dat is alleen maar een verzinsel zonder inhoud, dat echt op heidense
manier gevoelig klinkt, maar in de betekenis die jij daar aan hecht, geen
spoortje waarheid bevat.
[6] Ah, maar als je met het woord
'aarde' het inzicht en de wil van de mensen bedoelt, dan zou je tenminste op
een met de waarheid overeenstemmende wijze gelijk hebben. Maar goden die niet
en nergens zijn, hebben nooit ergens de aardbodem betreden. Die mensen, door
wier mond de geest van God tot de mensen heeft gesproken, en door wier wil heel
vaak en heel veel wonderen gebeurd zijn, waren geen goden, maar profeten,
helemaal net zulke mensen als jij, en zij zijn ook lichamelijk gestorven, -maar
niet naar ziel en geest.
[7] Maar in Mij komt nu de geest van
God voor de eerste maal op deze aarde! Dat is dezelfde geest, die door al de aartsvaders en al
de oude wijzen en al de profeten keer op keer in hun visioenen voorspeld
is."
[8]
Terwijl Ik dat tegen de verbaasde hoofdman zei, kwam er een dienaar de kamer in
en zei dat er buiten voor het huis al weer een aantal zieken op hulp stonden te
wachten, en of ik hen zou willen helpen.
[9] IK zeg tegen de dienaar: "Ga
naar buiten en zeg hen dat ze getroost naar huis kunnen gaan!"
[10] De dienaar ging snel naar buiten
en was niet weinig verbaasd toen hij allen, die voordien voor de ingang
jammerden en klaagden, nu opgewekt, monter en vrolijk, God lovend, met elkaar heen
en weer zag lopen. Pas na een poosje zei hij tegen de genezen mensen wat Ik hem
opgedragen had -en de mensen gingen terug naar hun woonplaats.
[11] Men
sprak hier een uur of twee over, maar dat leek zoveel op wat men reeds gezegd
had bij de eerdere genezing, dat het hier gevoeglijk weggelaten kan worden.
Tijdens die gesprekken gebruikten wij brood en wijn en daarna gingen wij
slapen.
110
De gezegende weide. De wandeling op de zee
[1] De volgende dag al vroeg in de
morgen stonden voor het huis al weer drommen zieken.
[2] Ebahl kwam naar Mij toe en vroeg
Mij om hem te helpen, want men versperde de ruimte voor zijn huis zodanig dat
er geen mens meer in of uit kon. Buiten had hij ook al de hoofdman gezien, die
in huis wilde, maar door de dikke rijen zieken er niet door kon komen!
[3] Daarop ging Ik naar het
voorportaal, hief Mijn handen op over de zieken, -en zij werden allen meteen
gezond, slaakten vreugdekreten en loofden en roemden God in de hoge, die de
mens zulk een macht gaf!
[4] Maar ik beval hen te zwijgen en
naar huis te gaan en voortaan de zonde te mijden! En zij gehoorzaamden allen en
gingen naar huis.
[5] Daarna zei Ik tegen Ebahl: Als er
gedurende de dag nog meer hier hulp komen zoeken, dan moeten ze niet op de weg,
maar op de tegenover de weg liggende weide plaats nemen, daar zullen ze
geholpen worden; maar wie op de openbare weg blijft, zal niet geholpen worden!
-Vervolgens zegende Ik de wei, zodat daarna ieder, die als zieke de wei betrad,
meteen gezond werd.
[6] Er kwamen op deze dag verscheidene
honderden zieken uit alle steden, markten en dorpen, en daaronder was er niet
een, die niet genezen werd.
[7] De beide Essenen zetten van uur
tot uur grotere ogen op en de ettelijke Farizeeën en schriftgeleerden ergerden
zich nu van uur tot uur ook steeds meer, omdat hun aanzien wel van uur tot uur
tot niets slonk. Want men keek helemaal niet meer naar hen om en vroeg hen
niets, en Ebahls mensen gaven hen zo nu en dan zelfs te verstaan dat ze in huis
nu volkomen overbodig waren en dat dit een geschikt moment was om naar
Jeruzalem te gaan. -Maar ze namen die raad niet aan, en bleven hier.
[8] Na een poosje kwam een van de
Farizeeën naar mij toe en vroeg Mij of deze weide voortaan zo zou blijven.
[9] IK zei: " Alleen gedurende
deze dag, tot zonsondergang!"
[10] De FARIZEEËR zegt: "Waarom
dan niet voor altijd?"
[11] IK zeg: "Omdat er zekere
mensen zijn, die maar al te gauw zo'n weide hoog zouden omheinen en dan van
degenen, die gezond zouden willen worden, veel goud en zilver zouden eisen.
Omdat Ik dat niet wil, blijft deze weide slechts tot vanavond genezend, omdat
de toeloop van mensen te groot is. - Morgen, als maar weinigen hierheen zullen
komen om genezen te worden, zullen zij door hun geloof en hun vertrouwen worden
genezen!"
[12] Na deze uitleg keerden de vragers
Mij geërgerd de rug toe en vroegen Mij de verdere dag niets meer; maar de
Essenen bemoeiden zich daarentegen des te ijveriger met Mij.
[13] Dat ergerde de hoofdman en hij
zou hen graag gezegd hebben dat ze nu wel genoeg met Mij gepraat hadden, maar
terwille van Mij hield hij zich toch met alle geweld in.
[14] 's Middags stuurde Ik de beiden
naar Matthéus en Mijn andere leerlingen, waaronder zij al gauw Bartholoméus
vonden, waarmee ze goed op konden schieten omdat hij, zoals bekend, ook een
Esseen was. Tot middernacht spraken de twee met de leerlingen over Mijn leer,
Mijn daden en over Mijn goddelijke wezen.
[15] Intussen maakte Ik 's middags met
de hoofdman en Ebahl en zijn familie een wandeling naar de zee, waar de acht
knechten het schip verzorgden en het, omdat het hier en daar al wat beschadigd
was, goed en zorgvuldig opknapten. Toen wij bij hen kwamen deed hen dat veel
genoegen en zij vertelden de hoofdman dat Ik op de zee gelopen had. Want die
gebeurtenis ging de acht maar niet uit het hoofd en uit het hart.
[16] Toen de hoofdman dat hoorde,
vroeg hij Mij, hoe dat nu mogelijk was.
[17] IK zei tegen hem: "Ik heb je
gisteren toch verteld welke machten Mij gehoorzamen, en Mij moeten dienen!
Waarom vraag je daar dan naar? Overigens, als je je voeten op het water durft
te zetten, en Ik het wil, zul je óók daarop kunnen lopen zolang Ik het wil! Als
jullie zin hebben, dan proberen we het meteen! Je moet echter niet twijfelen,
maar dapper en moedig volgen!"
[18] De HOOFDMAN zegt: " Alles
goed en wel, als de zee hier bij de oever maar niet meteen zo diep zou zijn!
Van hier uit gaat het aan weerskanten overalloodrecht naar beneden! Stel dat de
eerste stap toch nog zou mislukken, -dan zou je gelijk daar beneden zijn waar
de grote monsters en salamanders huizen!"
[19] "Kleingelovige" zei IK,
"denk je dan dat Ik Mijn leven zou riskeren? Ik weet toch wie Ik ben en
wat er allemaal aan Mijn wil moet gehoorzamen? -Wie van jullie moed en geloof
heeft, volge Mij!"
[20] Daarna stapte Ik op de
oppervlakte van de zee, -en zij droeg Mij als vaste grond. Zo liep Ik tien
passen van de oever, keerde Mij om en nodigde het gezelschap uit om naar Mij
toe te komen, maar zij durfden niet.
[21] Toen riep Ik het twaalfjarige
jongste dochtertje van Ebahl, en het meisje vatte moed en zette aanvankelijk de
eerste voet heel behoedzaam op het water. Maar toen zij zich ervan overtuigd
had dat het water niet opzij ging, maar haar voet net zoveel tegenstand bood
als een rotsbodem, begon ze meteen heel opgewekt naar Mij toe te huppelen en
had veel plezier omdat het water haar droeg!
[22] Na het meisje probeerden de
anderen, behalve de hoofdman, het ook en allen hadden het best naar hun zin op
de nu wel zeer rustige waterspiegel.
[23] De HOOFDMAN vroeg Mij stomverbaasd
en toch al ten halve moedig: "Wat zou er dan gebeuren als er een storm zou
komen?"
[24] IK zeg: "Kom en overtuig
je!"
[25] Eindelijk probeerde ook de
hoofdman een voet op het water te zetten, en toen hem bleek dat het water niet
week, zette hij er tenslotte heel behoedzaam ook de tweede naast, ging, zich zo
licht mogelijk makend en met ingehouden adem, de tien passen naar Mij toe en
was heel blij toen hij bij Mij op een nooit op deze wijze betreden bodem stond.
[26] IK zei: "Wel, omdat jullie
overtuigd zijn, dat voor degene die vast gelooft, ook het water een vaste grond
is, zullen wij nu onze wandeling Voortzetten! "
[27] De hoofdman zou liever naar de
vaste grond van de oever teruggegaan zijn, maar de zes vrolijke dochters van
Ebahl bemoedigden hem door hun zorgeloos heen en weer lopen, zodat hij dan ook
met ons, ongeveer vijfduizend passen ver, de reeds tamelijk woelige zee opliep.
[28] Er stak echter een vrij sterke
wind op en begon grote golven voor zich uit te drijven. Allen begonnen bang te
worden en de hoofdman vroeg Mij of Ik om wilde keren.
[29] Maar Ik zei: "Wees niet
bang! De golven komen alleen maar om jou ervan te overtuigen dat ook zij,
tesamen met de wind, die hen opjaagt, Mij moeten gehoorzamen."
[30] Na een poosje echter, toen de
golven steeds geweldiger aanrolden, keerde de hoofdman om en liep wat hij lopen
kon, bereikte weldra behouden de oever en was, na een poosje koortsachtig
bibberen, buitengewoon blij weer een ondoorzichtige vaste bodem onder zijn
voeten te hebben. -Niet lang daarna keerden ook wij terug naar de verbaasde
hoofdman.
111
Het echte gebed
[I] Toen wij ons allen weer op de
oever bevonden zei de HOOFDMAN: "Heer, nu heb ik bewijzen in overvloed,
dat u de allerhoogste God Zelf of diens Zoon bent, want een sterfelijk mens kan
dit niet!"
[2] Daarop vielen allen voor Mij op de
knieën en wilden Mij gaan aanbidden.
[3] Maar IK beval hen op te staan en
zei tegen hen: "Luister, dat alles is voor God en Mij niet nodig, het enig
ware gebed is de oprechte liefde tot God, de Vader in de hemel en eveneens tot
de medemensen, jullie naasten. Alle andere gebeden hebben voor God geen waarde
en voor Mij ook niet.
[4] God heeft de mensen ook nooit
geleerd Hem met de lippen te eren en de harten koud te laten. Maar omdat Samuël
luid voor het volk heeft gebeden, evenals enkele profeten, en omdat David voor
God de Heer zijn psalmen en Salomo zijn hooglied zong, kwam het volk tot het
loze lippengebed en de koude offers.
[5] Maar voor God is zulk bidden en
offeren een verschrikking! Wie niet in zijn hart kan bidden, die kan beter
helemaal niet bidden, opdat hij zich voor God niet onbetamelijk gedraagt! God
heeft de mens geen voeten, handen, ogen, oren en lippen gegeven om daarmee
ijdel en zinloos te bidden! Hij heeft voor het bidden alleen het hart gegeven!
[6] Toch kan ieder mens ook met de
voeten, handen, ogen, oren en lippen bidden. Met de voeten, als hij naar de
armen gaat en hen hulp en troost brengt. Met de handen, als hij de
noodlijdenden ondersteunt. Met de ogen, als hij graag omziet naar de armen. Met
de oren, als hij graag en tot daden bereid Gods woord aanhoort en zijn oren
niet sluit voor het vragen van de armen. Tenslotte met de lippen, als hij
gaarne troost brengt aan de arme verlaten weduwen en wezen, en zich voor de gevangenen,
zover zijn macht en kracht reikt, bij degenen, die deze armen vaak onschuldig
gevangen houden, inzet om hen vrij te krijgen.
[7] Ook bidt de mens met de lippen,
als hij de onwetenden leert en hen brengt tot het ware geloof, tot de juiste
kennis van God en tot allerlei nuttige deugden. Dat alles vindt God wél een
heel prettig gebed.
[8] Nu jullie dit weten, handel er dan
ook naar, - en Gods zegeningen zullen je nooit ontbreken! Want dat is: God in
geest en waarheid aanbidden.
[9] Weliswaar staat er geschreven dat
de mens zonder ophouden moet bidden om niet in verzoeking te geraken. Maar hoe
kinderachtig en dwaas zou het zijn als God van de mensen een onophoudelijk
lippengebed zou wensen! Dan zouden dus de mensen, om God welgevallig te zijn,
dag en nacht onafgebroken op de knieën moeten liggen en onophoudelijk
inhoudsloze harte en zinloze lippengebeden moeten snateren, zoals de vogels in
de lucht! Wanneer zouden zij dan het noodzakelijke werk kunnen doen? Maar als
je met handen, voeten, ogen, oren en lippen steeds zo bezig bent en in je hart
altijd God en je arme naaste liefhebt, dan bid je echt en metterdaad zonder
onderbreking tot God. Hij zal je daarvoor ook altijd zegenen en eens in het
hiernamaals het gelukzaligs te leven geven! -Hebben jullie dit alles goed
begrepen?"
[10] ALLEN zeggen: "Ja, heer en
meester, dat is zo duidelijk en waar als het licht van de zon, en wij zullen
allen daarnaar handelen!"
[11] IK zeg: "Goed dan, Mijn
beste vrienden, laten we dan nu weer naar de stad terugkeren!"
[12] Tegen de acht knechten zei Ebahl
dat er een paar mee moesten gaan, dan zou hij hen brood, wijn, vissen en
vruchten meegeven voor hun levensonderhoud. -Dadelijk gingen er zes mee en
Ebahl gaf hen rijkelijk voorraad.
112
Huisregels en liefde
[I] Toen wij thuiskwamen, wilden de
kinderen ook bij Mij blijven.
[2] EBAHL hield er echter strenge
huisregels op na en daarom verbood hij dat speciaal de meisjes en de beide
vrouwen en zei: "Jullie hebben nu genoeg gezien, meegemaakt en gehoord,
onthoud dat en leef ernaar , dan zullen jullie niet zonder zegen blijven, zoals
de Heer Zelf het jullie buiten bij de zee heeft gezegd. -Maar ga nu weer aan je
werk!"
[3] De meisjes en de beide moeders
trekken zich met weemoedige harten terug en gaan naar hun vertrekken, waarvan Ebahls
huis er veel had, want het was vrijwel het grootste huis in heel Genezareth.
[4] Maar IK zeg daarop tegen Ebahl:
"Vriend, waarom stuur je ze weg? Weet je, het is wel juist om strenge en
goede huisregels voor de kinderen aan te houden, en het is zeer te prijzen om
de meisjes voor de wereld te bewaren, maar kijk, hier, waar Ik ben, is geen met
gevaar dreigende wereld, maar alleen een hemel vol met zegeningen, en die moet
je je kinderen niet misgunnen!"
[5] Toen EBAHL dat van Mij hoorde zei
hij: "Oh, als ze voor U maar niet te lastig zijn, zal ik ze dadelijk weer
hier laten komen! Maar mijn kinderen staan graag met open mond toe te kijken en
te kletsen, en daarom stuurde ik ze weg opdat ze U niet lastig zouden
vallen."
[6] IK zeg: "Noem eens één ding
ter wereld, behalve de grote slechtheid van de mensen, dat lastig voor Mij zou
kunnen worden? - Ga en breng ze allemaal weer hier!"
[7] Ebahl ging en bracht ze allemaal
weer bij Mij. En het jongste meisje kwam dadelijk naar Mij toe en begon Mij te
strelen en te omarmen.
[8] Ebahl verbood het haar en zei dat
dat onhebbelijk was.
[9] Maar IK zei tegen hem:
"Vriend, laat haar begaan, want zij heeft al het beste deel gekozen! Ik
zeg jou en jullie allen: Wie niet zoals dit meisje naar Mij toekomt, zal de weg
naar het rijk van God niet vinden! Dit kind heeft hem al gevonden! Jullie
moeten met liefde, en wel met de vurigste liefde tot Mij komen, als je het
eeuwige leven wilt oogsten!
[10] Dit meisje bewijst met de daad,
wat het in het hart voelt, maar jullie praten verstandig en houden je hart
koel! Schiet het jullie dan nog niet te binnen, wie Ik zou kunnen zijn en ook
werkelijk ben?"
[11] Dan vallen allen neer en EBAHL
pakt Mijn voeten vast en kust ze nederig en zegt na een verlegen pauze vanwege
het grote ontzag: "Heer! Ik heb het allang gevoeld, maar mij ontbrak de
moed daartoe!"
[12] IK zeg: "Nu, straf dan het
meisje niet, dat jullie allen moed gaf om bij mij op het water te komen! Hier
heeft ze jullie weer moed gegeven om Mij lief te hebben! Oh, Ik houd dan ook erg
veel van dit meisje! Zij heeft, wat jullie nog moeten zoeken en niet zo vlug
zullen vinden! Streef echter naar de ware levende liefde tot God en de naaste,
dan zul je rijkelijk genade en zegen ontvangen!"
[13] De HOOFDMAN zegt: "Heer, ik
heb behalve voor mijn vrouwen mijn vele kinderen, die zich in Rome bevinden,
nooit liefde voor iemand gevoeld, maar handelde steeds redelijk naar recht en
billijkheid. Ik handhaafde de wet nooit streng, maar altijd mild en dat ging
steeds goed. Maar nu voel ik dat men de mensen moet liefhebben en hen uit
liefde goed kan doen, dat wil zeggen: Men kan zelf willen om de mensen naar
kracht en mogelijkheid dat te geven, wat men voor zichzelf als rechtvaardig en
nodig ziet, -en dat is naastenliefde.
[14] Wel, als men de naaste zó
liefheeft, dan heeft men God daardoor ook al lief. Bedenkt men echter bij de
liefde tot God, dat God Zelf de eerste en volmaaktste liefde moet zijn, en
alleen als gevolg daarvan de zinnen en geestenwereld heeft geschapen, dan moet
deze zuivere gedachte wel de hoogste liefde tot God de Schepper opwekken in de
geschapen mens, en de mens kan er dan niet meer onderuit om God, als de
liefdevolste schepper aller dingen, boven alles, met al de krachten die in hem
leven, lief te hebben.
[15] Omdat ik nu na alles wat Ik van U
gedurende deze paar dagen gezien en gehoord heb, zonder twijfel aanneem dat U
de Schepper Zelf of anders zeker Zijn eeuwige Zoon bent, en U Zich hier op de
aarde aan ons in onze vorm vertoont en ons leert om God en U te kennen, is het
een noodzakelijk gevolg dat ook ik U boven alles moet liefhebben. Ook al heb
ik niet de moed om U zo te omarmen als dit waarlijk heel gevoelige meisje, dan
omarm ik U toch in mijn hart en prijs U boven alles! En ik geloof dat het zo ook
goed is."
[16] IK zeg: "Zo is het helemaal
goed, maar beter is het als de liefde ook zo groeit zoals bij dit meisje! -Zie
maar eens hoe ze letterlijk gloeit van liefde voor Mij!"
113
Prijzen en liefhebben
[1] De oudste ZUSTER, die een beetje
jaloers werd, zei: "Jarah is altijd al een verliefd type geweest en raakte
snel verliefd op alles wat ze tegenkwam. Is het dan een wonder dat zij zo tot
over haar oren verliefd raakt op een knappe man zoals u?! Dat is echt
niet zo'n grote prestatie! Dat zou ik ook wel kunnen, maar wat zou ik daar aan
hebben nu die smoorverliefde Jarah u helemaal in beslag genomen heeft?"
[2] IK zeg: "Kijk, jaloerse
zuster, als je ooit ware liefde in je hart had gehad, dan zou je dat niet
gezegd hebben! Maar omdat men je verwende, voelde je in je hart nooit een ware
liefde of vertedering en kun je ook niet anders zeggen, dan wat je nu zegt!
[3] Kijk, Jarah heeft lief - en vraagt
niet of die liefde wederkerig is! Vriend en vijand zijn voor haar hetzelfde;
zij is zo overgelukkig, dat zij alles lief kan hebben. Zelfs de gedachte of men
háár wel liefheeft, is nog nooit bij haar opgekomen. Zij houdt van jou en al
haar broers en zusters, evenals van haar ouders, méér dan dat allen van haar
houden! Maar in jullie liefde staat zij op de laatste plaats, hetgeen haar in
haar grote liefde voor jullie nog nooit gehinderd heeft! Kijk, dat is
waarachtig liefhebben!
[4] Als jij liefhebt, verwacht je
tienmaal zoveel liefde terug! En wordt de liefde niet op die manier beantwoord,
dan word je wrevelig en komen er allerlei verdachtmakingen in je van
eigenliefde vervulde hart!
[5] Maar kijk nu eens naar de lieve
Jarah of ze ooit wel eens énige aanspraak op wederliefde gemaakt heeft! Dit is
dan ook de reden waarom zij Mij nu mag liefhebben zoveel haar hart maar kan!
Want alleen voor haar kwam Ik hierheen, en voor haar zal Ik nog ettelijke dagen
hier blijven, en dus hebben jullie het allemaal aan dit meisje te danken, dat
Ik hierheen kwam en jullie zieken en de gehele plaats genezen heb en verder nog
meer zieken zal genezen.
[6] Want waar Ik kom, zoek Ik het
laagste en meest verdrukte! Maar alles wat in de ogen van de wereld groot en
hooggeacht is, is voor God een gruwel! Probeer daarom zo te zijn als de lieve
Jarah, dan zullen jullie ook zo dicht bij Mij staan als zij nu, geestelijk en
lichamelijk, in het tijdelijke en eens voor eeuwig!
[7] Als jullie echter iemand prijzen,
prijs dan degene, die echt lof verdient! Als iemand, die geprezen wordt, echter
ijdel wordt, prijs hem dan niet meer, want de ijdelheid is het zaad van de
hoogmoed, en dat is de geest van de satan!"
[8] EBAHL zegt: "Maar Heer, als U
mijn Jarah zo prijst in het bijzijn van haar overige broers en zusters, maakt
dat dan niet dat zij ijdel wordt?"
[9] IK zeg: "Maak je daarover
maar geen zorgen! Wie Mij eenmaal omhelsd heeft, zal nooit ijdel worden! Jarah,
zeg Mij eens of je je nu, omdat Ik je zo bijzonder lief heb, beter vindt dan je
broers en zusters!?"
[10] Heel schuchter zegt JARAH:
"O Heer, U bent de enige die ik liefheb, daar kan ik niets aan doen en
daar heeft mijn zuster ook geen schuld aan! Ik zou echter willen dat U mijn
vijf zusters nog meer zou liefhebben dan mij, want zij zijn veel mooier en
knapper dan ik. Mij noemden ze altijd lelijk en dom, en dat verdiende ik ook,
want zo mooi als zij ben ik echt niet, en -nou ja -dom ben ik ook echt wel.
Maar ik ben nog jong en zal nog wel knapper worden als ik zo oud wordt als zij!
[11] Oh, ik heb helemaal geen
aanmerkingen op mijn lieve zusters, want ze leren mij allerlei nuttige dingen
en houden allen veel van mij, en met mijn hele ziel en lichaam houd ik van hen.
Heer, wees hun vriend weer! Want weet U, ik voel direkt een diepe smart als ik
mijn zusters om iets verdriet zie hebben, dan zou ik meteen er alles voor geven
om mijn lieve zusters weer echt opgewekt en blij te zien!
[12] Ik kan geen treurigen en geen
ongelukkigen zien; ik zou liever alle verdriet en al het ongeluk op mij nemen,
als daardoor alle ongelukkigen en treurenden gelukkig, blij en opgewekt zouden
zijn! Mijn allerliefste Heer Jezus wees daarom tegen mijn zusters net zo
vriendelijk als tegen mij, want zij verdienen het ook!"
[13] IK zeg: "Ja, liefste Jarah,
jou kan Ik natuurlijk niets weigeren! Maar je zusters zien nu ook in waarom Ik
je zo liefheb, en als zij in hun harten helemaal op jou zullen lijken, zal Ik
hen net zo liefhebben als jou, maak je dus maar geen zorgen!
[14] Want weet je, net zoals jij geen
ongelukkigen en treurenden kunt zien zonder dat je ze wilt helpen, zo heb Ik
ook de wens -alleen in nog veel grotere mate -en daarbij de almachtige
onwrikbare wil, om ieder mens voor tijd en eeuwigheid te helpen!
[15] Het is Mijn bedoeling, Mijn plan
en Mijn wil om het verlorene te zoeken, het zieke te genezen, en alles wat
gevangen zit te bevrijden, maar toch moet ook ieder mens zijn onaangetaste
vrije wil behouden. - Zeg Mij, allerliefste Jarah, of Mijn voornemen je goed
bevalt."
114
De gebeden van Jarah
[1] JARAH zegt: "Oh, hoe zou dat
mij niet kunnen bevallen? Ik zou hetzelfde willen, als ik het maar kon! Maar
wat heb ik aan mijn goedwillendheid voor mensen als ik niet kan helpen? Alleen
voor kleine gevallen kan ik mijn ouders vragen om de armen en noodlijdenden te
helpen, en daarbij heeft men mij bijna altijd verhoord, - natuurlijk werd ik
daarvoor vaak ook wel uitgefoeterd, omdat ik zo ontzettend weekhartig ben, maar
dat deerde mij niet, - als de arme maar geholpen was.
[2] Maar met het vragen aan God, de
almachtige Heer, ging het mij niet altijd zo voorspoedig! Want vaak heb ik ook gebeden,
en als ik dacht dat God mijn gebed zeker verhoren zou, en ik erheen ging om te
zien of mijn kinderlijke gebed iets opgeleverd had, -dan was er niets! Alles
was nog even slecht.
[3] Dan ging ik natuurlijk weer naar
mijn vader en vroeg hem waarom de almachtige God vaak zo erg hardhorend was!
[4] Dan zei vader mij dat God wel wist
waarom Hij deze of gene voor zijn zieleheil een langer lijden gaf, en dat Hij
heel precies de tijd uitmat hoe lang deze of gene moest boeten. Een gebed hielp
dan niet zo veel, behalve als zo'n zondaar zich snel helemaal bekeerde! Wel,
dan was ik weer wat rustiger, maar toch gaf ik het bidden voor de armen niet
op.
[5] Maar soms verhoorde de lieve grote
God mij ook snel, en dat deed mij dan wel veel plezier! Want voor een medelijdend
hart is er in deze wereld geen grotere vreugde, dan te ondervinden dat de grote
God zelfs het gebed van een haast nog onmondig meisje verhoort!
[6] En dat U, o Heer, naar ons toe
bent gekomen, komt mij ook voor als de verhoring van mijn gebed door de grote
God! Want wij hebben allemaal van velen, die hierheen zijn gekomen, gehoord,
dat in Nazareth en omgeving een zekere timmerman Jezus zulke buitengewoon
grote, ongehoorde genezingen verrichtte onder de zieken, en zelfs doden weer
levend maakte. De blinden werden ziende, de stokdoven kregen hun gehoor weer
helemaal terug en de stommen hun spraak, de lammen en kreupelen werden weer
recht en heel, -kortom er was geen ziekte, die hij niet ogenblikkelijk kon
genezen!
[7] Eerst hielden wij het voor een fabeltje,
maar toen er steeds weer mensen naar ons toekwamen en zelfs zulke, die door
Jezus wonderbaar genezen waren, begonnen wij ook te geloven dat het werkelijk
waar zou zijn.
[8] Toen werd ik gegrepen door een
machtige liefde voor deze man, die zoiets kon, en ik bad tot de lieve God elke
dag zo eerbiedig en vol vertrouwen als mij dat maar mogelijk was, of Hij U door
Zijn almacht naar ons toe zou willen brengen! En zie, God heeft Mij verhoord en
U naar ons toegebracht!
[9] Ach, het is niet te beschrijven wat
een vreugde het mij gaf, toen men zei dat U gekomen was! O, als ik maar gedurfd
had, hoe graag zou ik U omhelsd hebben! Maar ik moest, terwille van mijn ouders
en familie, mijn hart met grote dwang het zwijgen opleggen. Maar nu is voor mij
de haast onbeschrijfelijk gelukkige tijd aangebroken om bij U, de Meester en
Heer, te zitten, die ik al sinds ik het eerste woord dat ik over Hem gehoord
heb, boven alles liefheb.
[10] Oh, nu bent U er en Ik heb U en
-o wat een onbeschrijfelijke hemelse vreugde! - ik mag U liefhebben en U heeft
mij ook lief. Oh, nu zouden zelfs de volmaaktste engelen in de hemel niet
gelukkiger kunnen zijn dan ik ben! -Maar U mag ons nu ook nooit meer verlaten,
want dan zou ik zeker van te groot verdriet moeten sterven!"
[11] IK zeg: "Nee, nee Mijn
hartendief! Ik verlaat je nooit in der eeuwigheid, en Ik zeg je ook dat je de
dood niet zult smaken of voelen. Eens zullen Mijn engelen je van deze wereld
halen en je bij Mij, je eeuwige Vader, brengen! Want weet, allerliefste Jarah,
Degene tot Wie je zo van harte gebeden hebt om Mij hierheen te krijgen, zit nu
in Mijn persoon bij je en houdt van je met al het zuiver goddelijke vuur van
alle hemelen, en je had gelijk toen je zei dat je gelukkiger bent dan de
volmaaktste engelen uit alle hemelen! - Kijk omhoog, dan zul je zien dat het is
zoals Ik je nu gezegd heb!"
115
Jarah ziet de geopende hemel
[I] JARAH kijkt nu met haar mooie
hemelsblauwe ogen naar boven en ziet stralend van verrukking en vervoering de
diepten van de voor haar ogen geopende hemel. Pas na een tamelijk lange pauze
begint ze met een hemels zuivere en zachte stem meer stamelend dan sprekend het
volgende te uiten: " Ah, ah, ah, o grote heilige God! Wat zie ik nu
eindeloos onbeschrijfelijk betoverende dingen! De onafzienbaar grote hemelen
zijn vol heilige engelen! O hoe gelukkig moeten zij zijn! Maar de arme Jarah is
toch gelukkiger! Want de eeuwige troon in het grote midden van de oneindige
ruime hemelen is leeg en de talloze scharen engelen op zonlichte wolken knielen
en roepen voortdurend: 'Heilig is Hij, wiens troon hier staat! O verheugt u gij
eeuwigheden, weldra zal Hij op de aarde het nooit te beschrijven grote werk
volbracht hebben en komen en deze troon van de heerlijkheid Gods in bezit
nemen!'. Hij, Die alleen het eeuwige recht heeft om daarop te zitten, zit nu
als mens hier bij de arme Jarah! Oh, loof en prijs Hem daarom, want de eeuwige
troon van alle goddelijke macht en heerlijkheid is van Hem!"
[2] Na deze woorden en nadat haar het
gezicht weer ontnomen werd, zinkt zij aan Mijn borst neer en zegt: "O
grote enige Heilige! Verstoot mij arme zwakke Jarah, omdat Ik U na alles wat ik
nu heb gezien nog steeds durf lief te hebben! Maar ik kan er niets aan doen,
dat Mijn hart U steeds meer liefheeft!"
[3] IK zeg: " Ja, Mijn hartedief,
weet je, Ik heb je Mijn luister en Mijn rijk laten zien, omdat Ik wil dat jij
Mij nog steeds meer en meer zult liefhebben! Houd dus maar steeds meer van Mij,
want die liefde zal je niet schaden!"
[4] Jarah pakt Mij daarop met beide
handen vast en drukt Mij zo vast mogelijk aan haar hart, en IK zeg dan tegen de
omstanders, die stom van verbazing toezien: "Kijk maar en nemen jullie
allen een voorbeeld daaraan! Dit meisje van pas twaalf jaar oud, laat een
liefde voor Mij blijken, zoals Ik die in heel Israël nog niet heb meegemaakt.
Maar wie Mij zo liefheeft als zij, die zal ook Ik geven wat de wereld nog niet
gehad en Israël nooit gevoeld en gesmaakt heeft, en dat zal hij dan in
overvloed hebben!"
[5] Na deze zeer verheffende scène,
die ongeveer een uur had geduurd, kwamen de dienaren van Ebahl en vroegen of
het tijd was om het avondmaal binnen te brengen.
[6] EBAHL zegt: "Als het onze
Heer Jezus schikt, kunnen jullie het brengen!"
[7] IK zeg: "Breng wat je hebt!
Want de liefde geeft en geniet, en Ik wil ook genieten van wat Ik gegeven heb!
Maar Mijn liefste voedsel is dit meisje hier, want zij geeft Mij wat de
eeuwigheid Mij nog niet heeft gegeven en ook niet kon geven!"
[8] Daarop gingen de dienaren terug om
de klaargemaakte spijzen binnen te brengen. Maar ze zetten heel grote ogen op
als ze zien dat er niets meer van hun klaargemaakte spijzen aanwezig is, maar
dat de provisiekamer vol staat met de beste en zeldzaamste spijzen en de
edelste vruchten en de allerbeste wijn. Vlug komen ze terug en vertellen vol
verbazing, wat er, terwijl ze hier waren, allemaal in de keuken gebeurd was, en
ze vroegen tevens of zij de nieuwe spijzen moesten binnenbrengen of dat ze
opnieuw moesten gaan koken.
[9] IK zeg: "Breng dat, wat in de
provisiekamer is, binnen, want nu zijn jullie allen Mijn gasten! Mijn
leerlinge['" de twee Essenen en de Farizeeën hebben jullie klaargemaakte
spijzen al gehad. Stoor ze niet, want in Mijn naam wacht er op hen nog een
belangrijke zaak, die hun krachten tot na middernacht zwaar op de proef zal
stellen." -Toen gingen de dienaren de hemelse kost halen.
[10] EBAHL en de HOOFDMAN zeiden
uitgelaten: "Heer, zulke voorvallen verwonderen ons nu helemaal niet
meer, omdat we nu wel overduidelijk zien dat U de Heer bent, aan Wie geen ding
onmogelijk is! Ons blijft alleen de grote vraag over: 'Waarmee, Heer, hebben
wij deze genade verdiend?' Maar daar komen de hemelse spijzen al! Na de
maaltijd zullen we er verder over spreken!"
[11] De spijzen worden op de tafel
gezet, de dankzegging wordt uitgesproken, en iedereen tast op aandringen van
Mij dapper toe en eet en drinkt. En de hoofdman zegt dat hij nog nooit zulke
hemels lekkersmakende gerechten gegeten en nog nooit zo'n kostelijke wijn
gedronken heeft. Ook Mijn Jarah Iaat het zich goed smaken en zegt dat zoiets
heerlijks haar gehemelte nog nooit gestreeld heeft en haar maag nog nooit zo
voldaan aanvoelde. Kortom, allen hebben geen woorden genoeg om de heerlijke
smaak van de spijzen te roemen en beginnen luidkeels Mij en de goede Vader in
de hemel te loven.
116
De leer moet verder verteld worden
[1] Dan zeg IK tegen hen:
"Gezegend zijn jullie, omdat je gelooft dat de Zoon des mensen door de
Vader in de hemel in deze wereld is gezonden om het gevallene op te richten en het
gevangene te verlossen! Maar neem jullie allen wel in acht, dat je over alles
wat je nu als bijzondere tekenen van Mij hebt gezien, niemand iets vertelt,
want dat zou een dubbel kwaad zijn!
[2] De helft van hen die dat zouden
horen, zou zich ergeren en het gehoorde niet alleen niet geloven, maar jullie
ook nog voor gek verklaren en overal kwaad van jullie spreken, want een blinde
is in zijn woede.gevaarlijker dan honderd zienden! De andere helft daarentegen
zou jullie getuigenis te lichtgelovig aannemen en zich in haar doen en laten
uiteindelijk zelf zo beperken, dat ze dan helemaal niets meer uit zichzelf kon
doen. En dat betekent dat de vrije geest van de mens gedood wordt!
[3] Maar de leer, die jullie gehoord
hebben, moet je aan je vrienden en bekenden vertellen. Want Mijn woorden
bevatten eeuwige waarheld, die alleen die mens vrij kan maken, die haar in zich
opneemt, haar tot zijn levensrichtsnoer maakt en daardoor erkent dat het Gods
eeuwige waarheid is. Want die waarheid is en was en zal altijd zijn: het
bestaan en het eeuwige leven van ieder mens, die haar levend in zich heeft.
[4] Maar
jammer genoeg zullen er velen zijn, die deze waarheid niet zullen horen en niet
willen aannemen, en haar zullen achtervolgen alsof het een vijand was. En weer
anderen zullen haar ontvluchten uit angst voor de machtigen der aarde, als ware
het een dodelijke pest. Maar die dat zullen doen, zullen in zichzelf geen
eeuwig leven deelachtig worden, maar de eeuwige dood zal hun deel zijn! .
[5] Wie het lichamelijke leven liefheeft
en er naar streeft om het tot ledere prijs te behouden, zal met het weldra
eindigende lichamelijke leven ook het eeuwige leven der ziel verliezen! Wie
echter het lichamelijke leven schuwt, zal het eeuwige leven der ziel winnen!
-Denk daar wel aan! Wie nog iets te vragen heeft, laat die nu vragen! Ik zal
hem antwoorden.
[6] De HOOFDMAN zegt: "Heer en
Meester, wat kunnen we U nu nog verder vragen!? Wie U bent, dat weten en voelen
wij! Wat we. moeten doen, weten wij ook en daar zien we ook de noodzaak van in!
Ook weten wij en voelen wij diep in ons, dat U het eeuwige leven hebt, en het
aan ieder mens kunt geven en zult geven, als hl] naar Uw woord leeft en
handelt! Meer te weten zou voor ons mensen onnodig zijn, te meer nog daar wij
in Uw naam -zoals één van Uw leerlingen m~j vol overtuiging verzekerd heeft
-toch al met een levend geloof zelfs zieken kunnen genezen! ..
[7] Wij zijn U voor die onverwachte en
eeuwig onverdiende genade en ontferming eeuwig dank schuldig, en wij geven U de
waarachtige verzekering, dat U voor Uzelf in onze dankbare harten een eeuwig
gedenkteken hebt opgericht, dat de macht van de hel en alle stormen der tijden
zal trotseren! -En daarom denk ik dat wij ons nu, ommat het al tamelijk diep in
de nacht is, ter ruste moeten begeven. Maar Ik dring er met op aan, hoewel ik
wat mij betreft nog eenmaal moet controleren hoe het met mijn manschappen
staat." ..
[8] IK zeg: "Laat maar! Want, net
als gisteren is daar alles in orde! Ik wil echter vandaag nog tot na
middernacht wakker blijven, want Jullie zullen zien dat ons opblijven niet voor
niets zal zijn. Vandaag nog zullen er reizigers uit Jeruzalem aankomen, met
daaronder Farizeeën en schriftgeleerden, waarmee we veel werk zullen
krijgen."
[9]
EBAHL zegt: "Oh dat is erg naar, die zouden maar beter weg kunnen blijven!
Dergelijke gasten vind ik steeds de onaangenaamste, want een van hen heeft net
zoveel aandacht nodig als honderd andere vreemden, die hun verzorging betalen,
terwijl deze alles voor niets wille~ hebben. Daarbij zijn ze nergens tevreden
over, vooral als ze een bewijs van de tempel hebben dat ze van ambtswege op
reis zijn! Ach, Heer, daar hebt U me echt niets opwekkends gezegd! - Ei, ei!
Wat moeten we nu voor die tijd doen?
[10] IK
zeg: "Maak je geen zorgen! De proviandkamer en de kelder zijn vol, voor
slaapgelegenheid voor honderden is in dit..huis ook allang gezorgd en meer is
niet nodig. Zij zijn terwille van Mij door Jeruzalem naar Nazareth gestuurd,
maar omdat ze Mij hier zullen vinden, zullen ze niet naar Nazareth gaan. Morgen
zullen jullie je allemaal aan hen ergeren, maar Ik zal hen klare wijn schenken,
zodat ze uit nijd en ergernis morgen nog deze plaats zullen verlaten!"
[11] EBAHL
zegt: "Dan krijgen we echter de duivel op ons nek! Want zij zullen dan in
de tempel dingen over ons zeggen waar de honden geen brood van lusten!"
[12] IK zeg: "Er wordt voor
gezorgd dat ze thuis niet veel zullen zeggen..
- Na deze verklaring van Mij valt er
een pauze, waarin iedereen, die zich in het vertrek bevond, zich heel stil en
rustig hield en alleen in het hart bezig was.
117
Aankomst van zieken en Farizeeën bij Ebahl
[I] Na
enige ogenblikken klonk er rumoer voor het huis. Men hoorde stemmen in allerlei
talen spreken, meteen begonnen de honden van de buurman, een Griek, hard te
blaffen, en Ebahl zei: "O wee, dat zullen ze al wel zijn!"
[2] IK zeg:
"Nog niet! Dat zijn zieken (Matth. 14:35), maar het zal met lang
meer duren, dan zullen de anderen hier ook zijn! De zieken moeten echter tot morgen
wachten, want voor vandaag zijn er genoeg.genezen. Maar ga toch maar naar
buiten en laat allen, die gekomen zijn in een herberg brengen, en geef degenen,
die honger en dorst hebben, wat te eten en te drinken!
[3]
Na Mijn woorden gaat Ebahl meteen met zijn te hulp geroepen huisdienaars de
grote hof voor zijn huis in en vindt die zo goed als vol met allerlei zieken,
waaronder veel Grieken, Romeinen en Egyptenaren. Zij wilden allemaal naar Mij
toe om genezen en gezond gemaakt te worden.
[4] EBAHL wees hen echter een herberg
aan en liet hen verzorgen, ieder naar behoefte. Na deze taak kwam hij weer in
onze zaal en zei: "De Heer zij alle lof! Die zijn voor vandaag verzorgd.
Waren die aangekondigde schurken uit Jeruzalem ook maar vast zo verzorgd! Maar
dat zal wel niet zo makkelijk gaan!"
[5] Terwijl Ebahl, die vanwege de
komende Farizeeën en schriftgeleerden wachten had uitgezet, nog zo half klagend
zat te piekeren, kwam er al een dienaar de zaal in en deelde tot schrik van
Ebahl mee dat de aangekondigden er al waren. Ebahl snelt naar buiten om ze te
ontvangen en zijn twee vrouwen en de oudere dochters volgen Ebahl om hem te
helpen, en Ebahls zonen doen hetzelfde, alleen de lieve Jarah blijft bij Mij.
[6] De HOOFDMAN, die ook naast Mij
zat, zei: " Als ik Ebahl was wist ik wel wat mij te doen stond! Ik zou
mijn knechten bevelen om deze kerels geducht te geselen! Wat zouden ze hem
kunnen doen? En het zou zeker niet de eerste maal zijn dat zo'n ontvangst hen
ergens te beurt viel! Ik zou heel korte metten met hen maken! En mochten ze
hier binnen komen, dan zal ik hen in ieder geval toch zo'n poets bakken, dat ze
naar lichaam en ziel zullen staan te trillen op hun benen, alsof ze de koorts
hadden gekregen! Ik zal ze vragen op wiens bevel ze zo diep in de nacht in een
plaats met een Romeinse bezetting hebben durven komen. Ik zal ze wel eens laten
zien dat iedere plaatselijke kommandant het recht heeft een ieder, van welke
afkomst en welk geloof hij ook is, gevangen te nemen en, als hij zich niet
geldig kan legitimeren, onmiddellijk aan het scherprecht over te geven! Dat zal
ik weliswaar niet daadwerkelijk op hen toepassen, maar ik wil hen toch wel een
panische schrik op het lijf jagen, zodat het angstzweet tot over hun hielen
naar beneden zal lopen!"
[7] IK zeg: "Vriend doe wat je
wilt, Ik leg je hier geen beperkingen op, maar als je hier een bepaald ambt
wilt uitoefenen, dan moet je nu naar buiten gaan en dat buiten met hen in het
bijzijn van enige van je onderaanvoerders bespreken!"
[8] De HOOFDMAN zegt: "O Heer, Iaat
dat maar aan mij over, want mijn wetten en mijn rechten weet ik overal te
handhaven!"
[9] Na deze woorden roept hij zijn
dienaar, die in de voorhof op wacht staat. Deze komt vlug de zaal in en meldt
zich bij de hoofdman.
[10] De HOOFDMAN zei tegen hem:
"Stuur de koerier naar de legerplaats, en Iaat de onderbevelhebber
onverwijld dertig man naar mij toesturen! Ga!" - Na deze woorden verlaat
de wachter onmiddellijk de zaal en binnen tien minuten stappen de dertig man
met de onderbevelhebber de zaal al binnen en worden door de nog op de straat
verblijvende Farizeeën die zich met alle egards laten behandelen, niet
opgemerkt. De onderbevelhebber vraagt de hoofdman wat er nu gedaan moet
worden.
[11] De HOOFDMAN zegt: "Voorlopig
niets belangrijks! Het is alleen de bedoeling de vreemdelingen het respect bij
te brengen dat ze in acht moeten nemen, en mochten de Romeinse garnizoenswetten
hen vreemd zijn, dan zullen wij hen die inprenten. Gedraag je hier daarom
rustig en ernstig en Iet op al mijn aanwijzingen! Het zij zo!"
[12] Spoedig daarna opent Ebahl wijd
de deur van de zaal en ongeveer twintig Farizeeën en schriftgeleerden komen
binnen. Het spreekt wel van zelf dat die twintig nog een aantal begeleiders bij
zich hadden met pakezels en muildieren, die hen en hun vele reisbagage moesten
vervoeren. Voor de begeleiders en de dieren en alle bagage moest gezorgd
worden. T oen de Farizeeën en schriftgeleerden allemaal in de zaal waren,
bekeken zij meteen nauwkeurig het aanwezige gezelschap en vroegen de waard
waarom de Romeinse soldaten hier waren.
[13] EBAHL zei: "Zij zullen
gehoord hebben dat u hier zou komen, en zij kwamen om u de passende eerbied te
betonen."
[14] EEN van de Farizeeën zegt:
"Dat hoef je van de Romeinen meestal niet te verwachten! Maar Iaat het
zijn wat het is, - wij zijn hongerig en dorstig, Iaat daarom spijzen en drank
brengen!"
[15] Ebahl brengt alle handen en
voeten, die er maar buiten Mijn Jarah in huis aanwezig zijn, in beweging en in
korte tijd staat er een goed voorziene tafel.
[16] De FARIZEEËN wassen hun handen en
vallen daarna aan. Heel snel is alles opgegeten en zijn ongeveer zestig bekers
wijn leeggedronken. De wijn maakt ze echter spraakzaam en ze beginnen overal
naar te vragen, vertellen al gauw de reden van hun komst en vragen naar Mij,
zeggend: "Weten jullie hier niets over een zwerver, die uit Nazareth
geboortig moet zijn? Deze persoon, waarschijnlijk timmerman van beroep, moet
volgens zeggen ongelooflijke tovenarijen uitvoeren, een nieuwe godsdienst propageren,
zieken genezen, geesten bezweren en het volk opruien tegen de tempel en de
keizer. Voor hem zijn wij op weg naar Nazareth om daar deze zaak te
onderzoeken. Omdat hij echter in heel Galiléa actief schijnt te zijn, zouden
jullie hier misschien wel iets meer van hem kunnen weten!"
118
De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars
[1] Dan komt de HOOFDMAN naar voren en
zegt: "De man waar u naar vraagt, ken ik heel goed en ik ken al Zijn
werken, ook die Hij nauwelijks een paar weken geleden in de plaats Kis heeft
gedaan. Daar stelde Hij door Zijn goddelijk profetische geest het hoofd van de
rechtbank, Faustus, ervan in kennis dat de keizerlijke belastinggelden en
verdere schatten komend uit de Pontus en uit Klein-Azië door uw soortgenoten op
een schandelijk sluwe manier van de Romeinse vervoerskaravaan zijn afgenomen,
hetgeen de opperstadhouder Cyrenius in grote verlegenheid en geheel Galiléa, ja
zelfs het gehele Joodse rijk, in groot gevaar gebracht heeft.
[2] Juist aan deze Jezus hebben de
opperstadhouder, het hele Joodse rijk en uzelf het te danken, dat u nu nog
leeft! Want als die door uw soortgenoten geroofde keizerlijke gelden niet door
Jezus boven water gebracht waren, dan zou het hele land gebrandschat zijn, en
alle schatten van heel Judéa zouden niet voldoende zijn geweest om de gepleegde
misdaad te vereffenen! Dat het echter zo goed en zonder ophef voor u en uw
soortgenoten te Jeruzalem, en voor het gehele Joodse rijk, is afgelopen, heeft
u alleen aan Jezus, de grootste en wijste en machtigste profeet, te danken.
Daarom is het uitermate slecht en onredelijk van u, als u er op uittrekt om een
man te vervolgen aan wie u nu alles, uw leven en bestaan, te danken heeft!
[3] Maar dat wat u zoëven zei,
namelijk dat u naar Nazareth gaat om Jezus, als erge misdadiger, te vangen en
te onderzoeken, dat is Hij allerminst! Hij stookt geen mens tegen u en nog
minder tegen de keizer op, anders zou, zoals iedereen weet, Cyrenius Zijn
vriend niet zijn!
[4] Maar nu over iets anders, heren
van de tempel! U zult toch wel weten dat er zich hier in Genezareth sinds enige
jaren een vast Romeins militair kamp bevindt. In verband daarmee moet ieder
mens, zonder uitzondering, van welke stand hij is of uit welk land hij ook
komt, een betrouwbare, door de Romeinse overheid geldig ondertekende reispas
bij zich hebben, als hij de legerplaats heelhuids en ongehinderd wil passeren.
Toon mij daarom dat document, temeer omdat u in de nacht hierheen bent gekomen.
Anders moet ik, als hoofd en bevelhebber van deze plaats en ook van deze
streek, u gevangen nemen en morgen openbaar laten geselen en u vervolgens
geboeid naar Jeruzalem terugzenden! Wees dus zo vriendelijk en laat mij uw
vereiste reisdocumenten zien!"
[5] De OVERSTE van de Farizeeën zegt:
"Heer, ikzelf als overste uit Jeruzalem ben de levende reispas voor allen,
en een andere hebben wij niet nodig! Want ik ben óók een machthebber en ik
bezit een keizerlijk privilege om bij dag en bij nacht in geheel Israël te
reizen! Wij zijn door God gezalfd - en
wee degene die een hand naar ons uit zou steken!"
[6] De HOOFDMAN zegt: "Het
keizerlijk privilege geldt alleen voor plaatsen zonder legerplaats, maar voor
plaatsen waar zich een openbare legerplaats bevindt geldt het keizerlijk
privilege niet!"
[7] De OVERSTE zegt: "Van zo'n
voorschrift heeft men ons nog nooit iets verteld, dus konden wij er ons ook
niet aan houden, want wij zijn niet zo dom om, als wij op reis gaan, niet voor
alle zaken te zorgen die voor onze veiligheid nodig zijn. Maar als zoiets hier
nodig is, dan zenden wij meteen een bode naar Jeruzalem en dan kunt u morgen om
deze tijd de nodige reisdocumenten in handen hebben."
[8] De HOOFDMAN zegt: "Dat is
niet nodig, want ik bepaal zelf wel of ik uw verklaring geloof of niet. Maar ik
zal u streng in het oog houden. Als ik ook maar iets merk, dat mij verdacht zou
lijken, bent u ogenblikkelijk mijn gevangenen! Voor nu en voor zolang u hier
zult blijven, krijgt u een sterk bewakingscommando, dat u ook tegen betaling
van honderd zilveren groschen tot de grens van dit gebied zal begeleiden; als u
het noodzakelijke reisdocument bij u gehad zou hebben, dan zou het u niets
gekost hebben!"
[9] De OVERSTE zegt: "Dat zal de
herbergier voor ons betalen omdat wij op reis nooit geld mee mogen nemen. Want
de aarde is van God, en wij zijn Zijn knechten en hebben van God het recht
gekregen om de hele aarde ons bezit te noemen en overal te oogsten, ook al
hebben wij niet gezaaid! Want iedere Jood weet, dat alles wat hij heeft,
slechts een door ons aan hem geleende zaak is, die wij altijd van hem terug
kunnen vorderen. Dit is de heel simpele reden waarom wij in heel Israël nergens
als vreemden komen, maar alleen als gebieders en als enige door God berechtigde
eigenaars van ieder huis, elke grond en bodem en al het geld en overige
schatten. Daarom kunnen wij Ebahl zonder meer opdragen om voor ons de honderd
groschen te betalen, want hij verkreeg ze op onze grond en bodem! En als hij
het niet zou doen, geven wij al deze bezittingen van hem aan een ander, die
zich niet druk zal maken over honderd groschen!"
[10] Omdat EBAHL hier heel nauw mee te
maken heeft, doet hij nu toch ook zijn mond open en zegt: "Mijne heren, nu
vergist u zich toch een beetje! Want ten eerste is deze plaats van oudsher een
vrijplaats, waar behalve God en de keizer geen mens iets te vorderen heeft, en
ten tweede ben ik hier ingetrouwd bij mijn tweede vrouw, die enig kind was, een
geboortige Griekse, die pas door mij een Joodse is geworden. Al deze
bezittingen zijn dus niet van mij, maar van mijn tweede vrouwen na haar, van
haar dochters. Ik bezit zodoende niets, en daarom kan er van mij ook niets
afgenomen worden, en de honderd groschen zult u dus zelf moeten betalen! Als u
mij niet wilt geloven, vraag het de hoofdman hier dan maar; hij is mijn enige
gezag en zal het u vertellen!"
[11] Meteen zegt de HOOFDMAN:
"Ja, ja, zo is het! U moet zelf de honderd zilveren groschen betalen!
Smeken en protesteren zal niet helpen, want ik ben hier alleen degene die te
bevelen en te eisen heeft!"
[12] De OVERSTE zegt: "Maar als
we nu meteen een snelle rijder als bode naar Jeruzalem zenden, dan is hij
morgen tegen de middag met de nodige documenten hier!"
[13] De HOOFDMAN zegt: "Dat maakt
niets uit! Want de honderd groschen moet u alleen al betalen omdat u zonder zo'n
vereist document hierheen bent gekomen; verder dus geen gepraat hierover!"
[14] De OVERSTE zegt: "Maar we
hebben geen geld bij ons, want als wij reizen nemen wij nooit geld mee, dat is
bij ons wettelijk voorgeschreven! Waar moeten we dan geld vandaan halen?"
[15] De HOOFDMAN zegt: "Daar zal
ik wel voor zorgen! Als er geen geld is, maken we gebruik van het pandrecht. Uw
effecten, die u zoals ik gehoord heb, massaal met u meeneemt, zullen wel
honderd groschen waard zijn!"
[16] De OVERSTE zegt: "Die zijn wel
duizendmaal zoveel waard, maar het zijn allemaal God gewijde zaken, en God zou
degene, die er zich aan zou vergrijpen, zeer snel doden! Daarom zult u daar
zeker niet aan mogen komen en ze nog minder mee mogen nemen!"
[17] De HOOFDMAN zegt: "Zo erg
zal dat niet zijn! Wij zullen eens kijken of uw god gewijde effecten werkelijk
zo gevaarlijk zijn!"
[18] Alle FARIZEEËN schreeuwen:
"Nee, nee, nee! Die honderd groschen zullen we nog wel bijeenbrengen, want
onze mensen hebben wel geld bij zich!"
[19] Dan gaat een Farizeeër naar
buiten en brengt een beurs met de honderd groschen en geeft die aan de
hoofdman, en de hoofdman geeft de beurs aan de onderaanvoerder, die het geld
moet tellen. Omdat het aantal klopt, beveelt de hoofdman de onderaanvoerder het
geld in de kas van de arme zondaars te leggen, wat de onderaanvoerder ook
meteen doet.
[20] Maar de OVERSTE zegt: "Dat
is hier een vreemd gebruik, om het gewijde geld in de kas van de arme zondaars
te leggen, want wij zijn toch dienaren Gods! Weet u dan niet dat degene, die
een dienaar van God beledigt, ook God beledigt?"
[21] De HOOFDMAN zegt: "Wat gaat
mij uw God aan!? Ik ben een Romein en weet wat ik weet en wat ik geloof! Maar
uw God, die u nu dient, is en zal mijn God nooit zijn! Voor mij bent u dus de
allergrootste zondaars, en uw God gewijde geld hoort daarom in de kas van de
arme zondaars! -Begrijpt u dat?"
[22] De OVERSTE zegt: " Ja, heer,
wij begrijpen het en wij begrijpen ook dat wij met een doorgewinterde heiden te
maken hebben, die net als alle Romeinen ons tesamen met onze godsdienst zo diep
mogelijk veracht!"
[23] De HOOFDMAN zegt: "Niet zo
diep als u denkt, want wij erkennen ook het ware oorspronkelijke Jodendom.
Alleen uw nieuwe voorschriften, uw eigen ongeloof en uw velerlei ten hemel
schreiende bedriegerijen verachten wij driemaal zo erg als de dood zelf. Want
bij u is geen spoor meer te vinden van het oude Jodendom, u heeft alleen nog
maar de namen ervan. Maar waar zijn de uitgelezen werken van hen van wie u
afstamt en die u de leer en de wijze wetten gegeven hebben? Ik weet nog precies
hoe uw ark des verbonds er uitzag. Hoe staat het daar nu mee? Waar is de geest
van God, die er boven zweefde?"
[24] De OVERSTE zegt: "Dat is nog
allemaal net zoals het ten tijde van Aäron was!"
[25] De HOOFDMAN zegt: "Of heel
anders! Luister! Nauwelijks drie jaar geleden was ik zelf in jullie zogenaamde
allerheiligste, en wel voor een bedrag van zevenhonderd zilveren groschen. Maar
wat heb ik daar gezien en geroken? Een metalen kist op een onderstel, uit het
midden waarvan een heel behoorlijke naftavlam opvlamde, die met haar wat
onprettige lucht mijn neus nu juist niet zo aangenaam prikkelde! De bewuste
bestanddelen in de zogenaamde ark des verbonds waren zeker veel jonger dan
Mozes en Aäron, en mijn beurs werd erg bedroefd, omdat ik haar voor uw
dwaasheid en bedrog zo gevoelig aangesproken had! Spreek er met mij geen woord
meer over, want ik ben iemand die uw bedrog mijlenver doorziet! Geloof me, als
ik met mijn huidige kennis keizer zou zijn, dan joeg ik morgen de hele tempel
over de kling! U heeft geluk dat ik geen keizer ben, maar wat de keizer niet
doet, dat zal zijn aanstaande opvolger doen!"
[26] De OVERSTE zegt: "Heer, als
u dat weet, dan verzoek ik u ter wille van het volk te zwijgen, want als zoiets
onder het volk zou komen, dan zouden wij voor een uitzinnige opstand moeten
vrezen!"
[27] De HOOFDMAN zegt: "Daarvoor
valt helemaal niet te vrezen! Want dat weet nu al zo goed als iedere Galileeër,
en er is toch in de verste verte geen sprake van een volksopstand! Want wij
Romeinen zijn er ook nog, en wij zijn machtig genoeg om iedere opstand in de
kiem te smoren!"
[28] De OVERSTE zegt: "Nu, heer,
wij hebben betaald en zijn dus niets meer schuldig; laten we er dus maar over
ophouden! Als u echter iets meer weet over de beruchte magiër Jezus, wees dan
zo vriendelijk ons mee te delen hoe het met hem en zijn omstreden leer en zijn
daden staat, zodat wij de tempel daarover iets kunnen mededelen!"
[29] De HOOFDMAN zegt: "Ik heb u
al gezegd, dat ik Hem heel goed ken en ik Hem ook allang zou hebben laten
oppakken als er ook maar iets gebeurd zou zijn wat op muiterij zou lijken. Ik
ben echter helemaal overtuigd van het lijnrechte tegendeel en ik kan Hem alleen
maar de beste referenties geven. Als u zo zou zijn als Hij, dan zou Jeruzalem
door alle tijden der tijden de eeuwige en eerste stad van God zijn, en de geest
van God zou nog als in de tijd van Aäron boven de ark zweven! Maar u bent
precies het tegendeel van Hem, en daarom zal uw stad en uw tempel niet lang
meer bestaan! Zeg dat maar tegen uw collega’s, opdat ze in de gaten krijgen op
welke zandbodem hun stad en hun tempel gebouwd zijn! -Maar morgen zult u met uw
ogen en oren meer te weten komen, daarom kunt u nu beter gaan slapen!"
[30] De OVERSTE zegt: "Wij
blijven hier aan tafel zitten, want uw veelzeggende woorden hebben ons voor
dagenlang de slaap ontnomen! Wie slapen kan, die slape, maar ik zal zeker klaar
wakker blijven! Maar daar bij de hoek van de tafel zit toch een gast met een
meisje!? Wie is dat dan? Is hij te respecteren, of is hij en het meisje een
gevangene van u? Heeft hij misschien ook geen reisdocumenten bij zich?"
[31] De HOOFDMAN zegt: "Dat gaat
u niets aan, hij staat onder mijn bescherming! Maar ik hoop dat u Hem morgen
beter zult leren kennen."
119
Gods liefde
[1] Na die woorden vraagt geen der
Farizeeën verder.
[2] Dan sta Ik op, groet de hoofdman,
die Mijn groet vol warmte en hartelijkheid beantwoordt, en Mij en Jarah in het
bijzijn van Ebahl en zijn vrouwen en de andere kinderen begeleidt naar een
ander vertrek, waar een goed rustbed voor Mij klaar staat.
[3] Maar IK
zeg tegen de hoofdman: "Als jullie allen de hele nacht bij Mij willen
blijven, blijf dan; willen jullie echter gaan slapen, dan kun je dat ook doen! Als jullie blijven, zal daardoor niemand
morgenochtend slaap te kort komen. - Verder heb je als echte vriend van Mij
goed met de Farizeeën onderhandeld; ze zitten nu behoorlijk in angst en
spanning en zullen de zandkorrels van hun klok tellen, en met groot ongeduld op
de komende dag wachten!
[4] Het is maar goed dat Mijn
leerlingen, die zich nog veel moeite geven met de twee Essenen en de groep
Farizeeën, en ze haast helemaal voor hun standpunt hebben gewonnen, niet
vanwege het lawaai naar ons in de eetzaal zijn gekomen! Want dat zou ontijdig
de aandacht hebben getrokken! Hoewel -Ik wilde het zo, en dus kon het ook niet
anders gaan! -Maar wat zal Ik nu met Mijn allerliefste Jarah beginnen? Dat
meisje verlaat Mij nooit!"
[5] De KLEINE zegt: "Heer, zolang
U in ons huis blijft, zal Jarah U niet verlaten, en zou U mogelijkerwijs
sterven, dan zou Jarah met U sterven! Als U echter ons huis weer zult verlaten
en Jarah niet met U mee zal kunnen gaan, dan zal zij thuis zuchten en de Vader
in Uw hart vragen of Hij U weer bij haar zou willen brengen, want zonder U kan
Jarah nu niet meer leven!"
[6] IK zeg: "Kijk, dat is een
goed voorbeeld van hoe men God moet liefhebben om door Hem ook in dezelfde mate
te worden liefgehad! Gods liefde omvat weliswaar alles, en zij kent in der
eeuwigheid geen toorn en wraak, maar toch is er een groot verschil in de manier
waarop een mens door God wordt liefgehad. Zolang een mens ademt en leeft, is
dat een bewijs dat God door Zijn liefde hem het leven geeft, omdat hij anders
allang dood zou zijn.
[7] Maar wie God liefheeft zoals deze
kleine hier, dwingt God om tot hem te komen en te gaan wonen in het hart van de
liefhebbende mens! En God komt en gaat dan met Zijn geest in het God boven
alles liefhebbende hart wonen, en zo'n mens heeft daardoor het eeuwige
onvergankelijke leven in zich en is volledig één met God!
[8] Het is weliswaar niet iedereen
gegeven om God zo vurig lief te hebben zoals dat het geval is bij Mijn
allerliefste Jarah, maar toch kan ieder mens met al zijn kracht God liefhebben,
en dan zal God ook zijn hart vervullen met Zijn geest en Zijn genade, en deze
mens nooit in der eeuwigheid in de afgrond laten vallen. Mocht hij struikelen
dan zal hij altijd weer op de been worden geholpen, en het eeuwige leven zal
altijd in hem zijn en blijven.
[9] En nu, Mijn allerliefste Jarah,
omdat je Mij zo buitengewoon liefhebt moet je ons eens een klein verhaal
vertellen, want Ik weet dat je een rijke voorraad mooie verhalen hebt!"
[10] JARAH zegt, terwijl zij
kinderlijk lief glimlacht: "O Heer, vraag dat alstublieft niet! Want dat
zou naast Uw buitengewone wijsheid toch veel te dom klinken!"
[11] IK zeg: "Nee, nee, Mijn
allerliefste Jarah, laat je daardoor niet van de wijs brengen, want je kunt
altijd en eeuwig alleen maar heel veel begrip van Mij verwachten! Want weet je,
Ik begrijp zelfs het schreien van de kinderen, laat staan dus hun spreken! Jij
hebt zo vaak van die bijzondere dromen, - vooruit, vertel Mij eens zo'n
droom!"
120
Jarah's droom
[1] JARAH zegt: "Nu, dat zou ik
wel kunnen doen, maar mijn dromen zijn meestal heel verschrikkelijk en laten
mij de wereldse mensen in hun hele afschuwelijke gedaante zien, en ik zie dan
in hun plaats enkel en alleen duivels! En pas geleden had ik zo'n droom! Ik zag
toen een wondermooie persoon, die veel op U leek, o Heer. Deze mens zag ik als
een misdadiger met touwen geboeid.
[2] Ik vroeg aan de huilende mensen
die hem volgden, wat deze wondermooie mens dan wel gedaan mocht hebben om door
de wereldse mensen zo slecht behandeld te worden. En zij zeiden tegen mij
allemaal hetzelfde: 'Hij was een geweldige weldoener der mensheid. Nooit beging
hij een onrechtvaardigheid, en de zuiverste waarheid kwam als honingzeem uit
zijn mond. Hij heeft de wereldminnende en heerszuchtige Farizeeën te veel de
waarheid gezegd en zij hebben hem daarom door de zwakke Romeinse landvoogd tot
de dood aan het kruis laten veroordelen. Zij brengen hem nu naar de plaats van
de terechtstelling. Kom met ons mee en zie wat voor loon de grootste
mensenvriend krijgt van de slechte buitengewoon zelfzuchtige mensen!'
[3] En ik beklom met de huilende
mensen een lage berg en zag de eerlijke mens een zwaar kruis slepen, terwijl
hij geslagen was en vol bloed zat en ter verhoging van de kwelling op het hoofd
een krans van dorens droeg. Op de terechtstellingsplaats ontkleedde men hem,
wierp hem daarna meedogenloos als een wild beest op het kruis, nam veel puntige
spijkers en sloeg deze met zware hamers door handen en voeten en bevestigde hem
zo op gruwelijke wijze op het harde en zware kruis! - O Heer, dat was me toch
een verschrikkelijk gezicht! Als ik maar aan deze droom denk, dan duizelt het
mij! - Tenslotte zette men het kruis rechtop, plaatste het in een al gegraven
gat en sloeg het met een wig vast, zodat het vast stond.
[4] Het wonderlijkste echter bij dit
alles was dat deze buitengewoon eerlijke mens ook bij al die pijnlijke
martelingen niet één kreet van pijn gaf, terwijl toch twee anderen, die lang zo
gruwelijk niet werden gemarteld, vreselijk schreeuwden en jammerden!
[5] Toen werd ik wakker en beefde over
mijn hele lichaam. Heer zo'n droom is heus geen grapje voor een teergevoelig
meisjeshart als het mijne! Ik bad toen meteen de lieve Vader in de hemel of Hij
mij toch niet meer zo'n nare en kwellende droom zou willen geven, en gelukkig,
tot op heden kreeg ik niet meer zo'n nare droom te doorstaan! Mijn vader zei me
wel steeds, dat dromen bedrog zijn en door traag bloed ontstaan. Dat is
mogelijk! Maar als mijn bloed zo traag zou zijn, dan zou ik toch ook slomer
moeten zijn dan ik ben, maar ik ben een vlug en kwiek meisje, -hoe kan ik dan
traag en lui bloed hebben?"
[6] Onder deze vertelling was Ik wat
somberder geworden, maar Ik zei: "Nee, nee, Mijn allerliefste Jarah, jij
hebt alleen maar etherlicht bloed, en jouw droom is erg belangrijk! -Maar nu houden
wij erover op, de tijd zal het wel Ieren. En jij, die zoiets in de droom hebt
gezien, bent zalig! Het was heel weinig profeten gegund om dat in hun visioenen
te zien.
[7] Veel is echter voor de mensen op
deze aarde verborgen. Het grote 'Waarom' zullen zij pas in het hiernamaals te
weten komen! -Maar vertel Mij nu nog een droom, die je drie dagen daarna over
dezelfde mens gedroomd hebt!"
[8] JARAH zegt: "Oh, die vertel
ik ook veel liever, want die is duizend keer vrolijker! Ik bevond mij opeens
erg vroeg in de morgen zo te zien in een heel aardige tuin, van waaruit ik
echter jammer genoeg duidelijk de in de eerdere droom genoemde
terechtstellingsplaats kon zien. Die aanblik vervulde mij meteen met grote
angst, zodat ik toen in de droom begon te bidden of de lieve Vader in de hemel
mij toch bewaren wilde voor een soortgelijk droomgezicht, want helaas zag ik
ook nog de drie bekende kruisen rechtop op de terechtstellingsplaats staan.
[9] Maar toen kwam er meteen een
wonderschone jongeman naar mij toe en troostte en sterkte mij met de woorden,
die ik heel goed heb onthouden: 'Vrees niet, gevoelige reine ziel! Dat, wat je
drie dagen geleden hebt gezien, moest zo gebeuren volgens het raadsbesluit van
God, omdat anders geen mens zou hebben kunnen zalig worden en tot het
aanschouwen van God komen. Hij, Die gekruisigd werd, was Gods Zoon, en God was
in Hem. Nu na drie dagen zal deze Zoon van God geheel uit eigen kracht weer uit
de dood van Zijn goddelijke vlees opstaan en voortaan heersen over de gehele
oneindigheid, en aan Zijn rijk en Zijn heerschappij zal in eeuwigheid geen
einde komen. Voor Zijn naam zullen alle machten en krachten zich buigen, en die
zich niet willen buigen, die zal Hij te gronde laten gaan. Maar het laatste
gelukzaligste ogenblik nadert, Iet daarom goed op de zware verzegelde
grafsteen!'
[10] Toen de jongeman dat tegen mij
had gezegd, kijk, daar verhief de steen zich vanzelf van het graf, en daaruit
steeg met een blij, maar tevens toch zeer waardig gezicht precies dezelfde man,
die ik drie dagen geleden zo verschrikkelijk zag kruisigen. Ik zag zelfs de
wondtekenen aan handen en voeten en ik twijfelde er geen ogenblik aan dat hij
het was.
[11] En de man kwam naar mij toe en
zei met een buitengewoon welluidende stem: 'Dat, wat je hier in je droom hebt
gezien, was alleen maar een vooruitblik op datgene wat binnenkort zal gebeuren.
Maar voordien zul je Mij nog in werkelijkheid zien, en na Mijn opstanding nog
meerdere malen!' - Na deze woorden werd ik weer wakker en heb veel daarover
nagedacht. Maar behalve U kwam ik zo iemand in de werkelijkheid nog niet
tegen!"
[12] IK zeg: "Nou, misschien ben
Ik het? - Maar nu houden we er over op, en daarom hebben we het nu over iets
anders voor de dag van morgen!"
121
Er kan een einde aan het geduld komen
[1] De Farizeeën, die voor Mij uit
Jeruzalem hierheen zijn gekomen, en die onze vriend op zo'n wijze manier de
schrik op het lijf heeft gejaagd, zullen Mij morgen behoorlijk lastig vallen
als ze Mij eenmaal herkend hebben. Maar Ik zal hen voor de eerste maal klare
wijn schenken, dat wil zeggen, Ik zal hen onomwonden de volle waarheid zeggen.
[2] De
zieken, die hier zijn en nog zullen komen, behoeven alleen maar de zoom van
Mijn overkleed aan te raken - dan zullen ze gezond worden. Mijn leerlingen
zullen vervolgens het ochtendbrood met ongewassen handen eten, en dat zal
voldoende zijn om deze echt oerbekrompen Farizeeën en schriftgeleerden volledig
in het harnas te jagen. Dan zullen zij meteen met hun gebruikelijke strikvragen
komen, en Ik zal antwoorden geven die hen nog veel zuurder en bitterder zullen
lijken dan azijn en gal, een bekende drank waarmee zij de dorst van de arme
zondaars plegen te stillen. - Maar nu zullen wij die paar uren tot het
aanbreken van de dag zwijgend doorbrengen.
[3] Mijn leerlingen, evenals hun twee
Essenen en een aantal Farizeeën en schriftgeleerden, zijn nu gaan slapen en
hebben goed werk gedaan, want zij hebben hen allen voor Mij gewonnen. Twee
jonge Farizeeën, Pilah en Ahab, de eerste uit Kis en de laatste uit Jesaïra,
belden zeer goede sprekers en tevens nuchtere verstandige mensen, behoren
echter al langere tijd tot Mijn leerlingen. Deze twee, die gistermorgen hier
aangekomen zijn, hebben zich meteen weer bij Mijn leerlingen gevoegd en hen bij
hun bekeringswerk goed ondersteund. Want Mijn leerlingen, die op drie na allen
vissers zijn, zijn nog geen vlotte sprekers en daarom verlenen de beide jonge
Farizeeën hen goede diensten.
[4] Ebahl, ga jij naar hen toe en zeg
de leerlingen dat ze morgen met ongewassen handen het ochtendbrood moeten eten,
en de andere hier bekeerde Farizeeën en schriftgeleerden en de twee Essenen
moeten zich zolang verborgen houden tot die uit Jeruzalem vertrokken zijn, pas
daarna kunnen zij te voorschijn komen, en zal Ik ze zegenen. Als zij zich
daarna willen omkleden en bij Mij blijven, of uiterlijk voor de mensen blijven
wat zij tot op heden waren, staat hen volkomen vrij. Ga en breng dat over aan
de leerlingen en de anderen, -je weet wel wie!" -Ebahl gaat meteen weg en
voert alles precies zo uit als Ik het hem opgedragen heb. Allen verheugen zich
over dit bericht en beloven zich heel precies te houden aan wat Ik hun liet
meedelen.
[5] Ebahl komt terug en brengt ons
meteen op de hoogte van de goede ontvangst die zijn uitgevoerde opdracht ten
deel viel. Allen zijn daar blij om, en de HOOFDMAN zegt: "Ik verheug me
heel bijzonder op de dag van morgen, maar ik zeg erbij, en daar geeft de
merkwaardige droom van de lieve Jarah mij heel speciaal aanleiding toe, dat ik
die kerels niet met me zal laten spotten. Zodra ze mij smoesjes vertellen, laat
ik hen geselen tot het kwade bloed hen in stralen van de rug zal lopen! Want
slaan met woorden haalt helemaal niets uit bij deze onmensen en het spoort hen
tot nog meer wraak aan, maar een geseling op leven en dood zal hun kwade ijver
zeer afkoelen. Het is nog niet zeker dat ik het doe, maar erg onzeker is het
ook niet!
[6] Het zou heel goed mogelijk zijn
dat deze kerels en hun handlangers in Jeruzalem, als er ook maar een heel
kleine kans voor was, U inderdaad net zo zouden behandelen als het meisje in de
eerste droom heeft gezien! Ik zeg U, er hoeft maar een heel geringe
mogelijkheid te zijn en daarbij nog de verwijfde slappe landvoogd Pontius
Pilatus -en ze spijkeren U zo maar aan het dwarshout!
[7] Ja, als ik landvoogd in Jeruzalem
zou zijn, dan zou iemand het maar eens moeten proberen om de hand aan U te
slaan! Ik zou hem tienmaal aan het dwarshout ophangen en pas bij de tiende keer
zou ik hem de benen laten breken! Maar jammer genoeg is mijn standplaats hier,
en ik zou U niet te hulp kunnen komen en Uw vrienden Cyrenius en Cornelius
zouden dat ook niet kunnen. Men moet daarom vooraf beginnen met het afkoelen
van hun verderfelijke moed, zodat ze behoorlijk geschrokken zijn en het
voortaan niet zo gauw meer zullen wagen om hun afschuwelijke klauwen uit te
steken naar mannen van God, waarvan U een der allerhoogsten bent!
[8] O wacht maar, schoften, de dag van
morgen zal voor jullie zo heet worden, dat je van louter hitte bloed zult
zweten! Als de kerels op deze manier een paar goede stevige lessen krijgen, zou
ik haast het halve Romeinse rijk eronder durven verwedden, dat ze hun slechte
daden tenminste de gruwelijkste daarvan - op zullen geven; maar hun oude
slechte huid moet vooraf behoorlijk bewerkt worden! Dixi (ik heb gezegd)!"
[9] IK zeg: " Je kunt weliswaar
doen wat je wilt, en Ik zal niet tegen je zeggen: Doe het niet! Want je bent
een van de meest wijze vrienden die Ik ooit gevonden heb. In al je woorden en
daden gedraag je je werkelijk heel tactvol, maar Ik zeg je, dat alles zal dit
slechte soort mensen niets helpen, maar ze alleen nog maar slechter en tevens
sluwer maken. Want zij, die eenmaal van de satan zijn, die zijn dat helemaal.
Men kan ze nog het snelst met rake woorden op iets beters richten, zoals mijn
leerlingen dat nu gedaan hebben en zoals dat in Nazareth is gebeurd, waar de
overste en de Farizeeën en schriftgeleerden Mijn leer hebben aangenomen. Maar
vaak kan men niets doen en net zo min op jouw manier! Want je drijft met de
roede één duivel uit, maar op de plaats van die ene nestelen zich tien anderen,
die stuk voor stuk erger zijn dan die ene, die er eerst was."
[10] De HOOFDMAN zegt: "Zo waar
ik Julius heet, zal ik niemand de roede en de gesel laten voelen voor ik in
uiterste noodzaak daartoe gedwongen wordt, maar als ik dat word, wee dan die
kerels!"
[11] IK zeg: "Nu heb jij weer
helemaal gelijk! Men moet zo lang mogelijk geduld hebben, maar als de uiterste
grens eenmaal bereikt is, dan moet zonder verdere omhaal en zonder verdere
toegeeflijkheid met alle bliksems en donders erop geslagen worden, anders
zouden de zondaars meteen op de gedachte komen dat men schertste en met hen een
kinderspelletje speelde!"
[12] HOOFDMAN Julius zegt:
"Helemaal mijn idee! Er is veel voor nodig voor ik iemand straf, maar als
een onverbeterlijke mij daartoe dwingt, dan zal hij het ook onthouden wanneer
hij door mij gestraft is! -Maar nu denk ik toch, dat we die paar uurtjes nog
een beetje gaan rusten, want het begint al te schemeren!"
[13] IK zeg: "Ja, laten we dat
hier doen, ieder op zijn eigen plaats!"
[14] Vervolgens is alles stil en over
alle ogen daalt een weliswaar kort, maar tevens toch honingzoet slaapje. En als
men dan gezamenlijk ontwaakt, is ieder zo gesterkt alsof hij een hele nacht op
een zacht bed goed geslapen en gedroomd had.
122
De test van de Farizeeën
[1] Bij het ontwaken, terwijl de zon
de toppen der bergen al begint te beschijnen, verwondert zich iedereen zich
over die versterkende slaap. Ebahl geeft meteen zijn vrouwen opdracht om voor een
verse en goed toebereide ochtendmaaltijd te zorgen, en de vrouwen met de oudste
dochters haasten zich en brengen meteen een rijkelijk en goed morgenmaal, wat
zij heel gemakkelijk kunnen doen omdat hun voorraadkamers van boven tot onder
zijn volgepropt.
[2] De Farizeeën hebben in de eetzaal
aan hun tafel alle plaatsen al bezet, zodat er verder aan hun tafel niemand
meer plaats kan nemen, en Ebahl liet hen ook meteen het morgenmaal opdienen,
bestaande uit brood, wijn, een paar gebraden vissen en honingzeem. Pas toen zij
klaar waren, liet Ebahl een andere grote tafel dekken, die voor Mij, Mijn
leerlingen, de hoofdman en voor Ebahl en zijn vrouwen en kinderen bestemd was.
[3] Eer Ik echter de zaal binnenging,
liet Ik door Ebahl alle op Mij wachtende zieken in de grote gelagkamer brengen
en tegen hen zeggen dat zij slechts Mijn overkleed moesten aanraken en dan
zouden zij direct gezond worden. - Ebahl ging en voerde Mijn opdracht uit.
[4] Daarna ging Ik met de hoofdman,
Mijn leerlingen en de kleine Jarah, die geen stap van Mijn zijde week, de
eetzaal binnen en zette Mij aan tafel zonder bij Mijn binnenkomst een Farizeeër
aan te zien of ook maar te groeten, waar zij erg veel belang aan hechtten.
[5] Toen Ik, de hoofdman en de
leerlingen al aan tafel zaten, kwamen ook zo'n tweehonderd zieken de eetzaal in
en vroegen Mij of zij de zoom van Mijn overkleed mochten aanraken. En Ik stond
hen toe, om dat te doen terwijl Ik met Mijn leerlingen en de anderen het
morgenmaal gebruikte. Weldra drong toen alles wat ziek was zich in Mijn
richting en raakte de buitenzijde van Mijn opperkleed aan; en allen, die dat
deden werden gezond. (Matth. 14:36)
[6] Maar de buitengewoon jaloerse
FARIZEEËN en schriftgeleerden verscholen zich achter enige zieken en zeiden
heimelijk tegen hen: "Raak het opperkleed van deze Nazareeër, die wij nu
wel kennen, niet aan, dan zul je tóch gezond worden!" -En degenen, die
zich zo door de Farizeeën lieten bepraten en Mijn opperkleed niet aanraakten,
bleven ziek.
[7] Toen zij dat echter merkten,
kwamen ze bij Mij terug en smeekten Mij of zij Mijn opperkleed mochten
aanraken. Maar IK verbood het hen en zei: "Zijn jullie voor Mij of zijn
jullie voor die Farizeeën hierheen gekomen, die jullie afgeraden hebben Mijn
opperkleed aan te raken? Die je geloofd hebt, die moet je ook helpen, ga daar
maar heen!"
[8] Dat konden de Farizeeën natuurlijk
heel goed horen en zij werden helemaal rood van woede. Meteen daarop kwamen zij
naar Mij toe en hun OVERSTE zei tegen Mij: "U bent dus degene voor wie wij
van Jeruzalem naar Nazareth moesten gaan?"
[9]
Ik geef de overste geen antwoord op zijn vraag, alleen de HOOFDMAN , die bij
Mij - dat wil zeggen aan Mijn rechterhand - aan tafel zat, zegt met een
donderende stem: "Ja, Deze is het, wiens aangezicht jullie ellendigen niet
waard zijn om te zien! Waarom hebben jullie deze arme mensen afgeraden om Zijn
kleed aan te raken, zodat zij ook net als hun metgezellen gezond zouden zijn
geworden? Ellendige honden, weten jullie op de wereld werkelijk niets anders te
verzinnen, dan mensen ongelukkig te maken als er zich maar ergens een
gelegenheid voordoet?!"
[10] Nu geef Ik de hoofdman een wenk
om zich wat te matigen, omdat er anders onaangename woordenwisselingen zouden
ontstaan.
[11] De hoofdman matigt zich, maar
dringt er bij de overste toch streng op aan hem precies de reden te vertellen,
waarom hij die paar zieken tegengehouden had het opperkleed van de goddelijke
meester aan te raken, zodat ze net als de anderen ook gezond zouden zijn
geworden.
[12] Dan zegt de OVERSTE een beetje
verlegen: "Wij wilden ons er slechts van overtuigen dat alleen degenen,
die het opperkleed aanraakten, gezond werden, en wij leggen hen nu verder niets
meer in de weg om datgene te doen waardoor ze gezond kunnen worden."
[13] Nu komen de nog ZIEKEN in opstand
en zeggen: "Oh, als we niet zo ziek, ellendig en zwak zouden zijn, dan
zouden wij jullie nu je loon geven voor jullie test, of we ook zonder aanraking
van het opperkleed van de goddelijke heiland gezond zouden worden. Dat zou
jullie dan een eeuwigheid lang kunnen heugen, maar 'uitstel is geen afstel!'
Met de hulp van God zullen we nog wel eens gezond worden en jullie dan ergens
tegenkomen, let dan maar eens op wat voor zaken wij met jullie zullen
uitproberen!"
[14] Maar IK zeg tegen de zieken:
"Wraak moet je uit je hart weren! Als je wilt dat Ik je genees, ban dan
alle toorn en alle wraak uit je hart!"
[15] Dan zeggen de nog ZIEKEN:
"Meester, voor U doen wij alles wat U ook maar van ons verlangen zult,
maar bevrijd ons, onnozelen, van ons lijden!"
[16] IK zeg: "Kom dan maar en
raak Mijn kleed aan!"
[17] Toen kwamen de nog zieken,
raakten de zoom van Mijn opperkleed aan en werden allen opeens volkomen gezond.
[18] En de HOOFDMAN zei, erg
opgewonden: "Nu, blinde zieners uit de zogenaamde heilige stad van God, zijn
jullie er nu van overtuigd, dat de man, waarover jullie zo ontzettend slecht
zijn ingelicht, en waarvoor jullie op stap zijn gegaan om een onderzoek naar
hem in te stellen en hem te vangen, die slechte mens is, die jullie mij
gisteren beschreven hebben?"
[19] De OVERSTE en ook de andere
Farizeeën zeggen: "Dat er van hem een buitengewone geneeskracht uitgaat,
daarvan hebben wij ons nu meer dan voldoende overtuigd, maar daaruit volgt nog
lang niet dat hij dat door een soort goddelijke kracht zou doen, want wij zien
bij hem en bij degenen, die met hem aan tafel zitten, dat zij zich niet aan de
regels der oudsten houden, -en in zo'n geval kan er van goddelijkheid nog lang
geen sprake zijn!"
[20] De HOOFDMAN zegt: "Dat
begrijp ik niet, praat daar met Hem Zelf maar over!"
123
De geestelijk doden
[1] Dan komt de OVERSTE naar Mij toe
en vraagt Mij (Matth. 15:1): "Meester, wie zijn die mensen, die bij
u aan tafel zitten?"
[2] IK zeg: "Het zijn Mijn
leerlingen!"
[3] De OVERSTE vraagt verder: " Waarom
overtreden uw leerlingen de gebruiken van de oudsten? Zij wassen hun handen
niet voor het brood eten!" (Matth. 15:2)
[4] Nu pas stond IK op, ging
plotseling voor hem staan en vroeg hem ernstig: "Waarom overtreedt u dan
de geboden van God terwille van uw eigen regels? (Matth. 15:3) God heeft
geboden: 'U zult vader en moeder eren! Wie vader en moeder vervloekt, moet de
dood sterven!' (Matth. 15:4) Maar u leert zoon en dochter dat zij tegen
hun ouders moeten zeggen: 'Als ik voor u, vader of moeder, in de tempeloffer ,
dan is dat beter voor u, dan wanneer ik u steeds maar eer volgens het oude
gebruik.' En tegen zo'n zoon en zo'n dochter zegt u: 'Zo heb je goed gehandeld!
(Matth. 15:5) -Maar wat is daarvan het gevolg? Kijk! Het gevolg is dat
nu bijna niemand meer zijn vader en zijn moeder eert! U hebt dus Gods gebod
opgeheven terwille van uw eigen regels! (Matth. 15:6) Wie gaf u daartoe
het recht? Zoiets kunt u alleen maar doen omdat u nog nooit in God geloofd
hebt, want wie dood is, heeft geen geweten meer!"
[5] Nu mengt de HOOFDMAN zich weer in
het gesprek en zegt: "Ah, staan de zaken er zo bij? Oh, daar moet ik een
heel speciale aantekening van maken! Zijn jullie zulke dienaren van God? Dát is
dus de reden waarom jullie het zuiver goddelijke van onze meester en heiland
niet erkennen?! Jullie God is dus alleen maar vóór alles jullie buik, en ten
behoeve daarvan jullie goud en zilverzakken! Nou, nou, nu heb ik jullie door.
Praat nu maar weer verder met elkaar!"
[6] De OVERSTE zegt: "Wij zijn
Gods dienaren volgens de instelling van Aäron!"
[7] IK zeg: "Oh, ellendige
huichelaars! Terecht heeft Jesaja over jullie geschreven en voorspeld (Matth.
15:7): 'Dit volk benadert Mij met zijn mond en eert Mij met zijn lippen,
maar zijn hart is verre van Mij! (Matth. 15:8) Zij dienen Mij
tevergeefs, omdat zij het volk voorschriften geven, die alleen maar menselijke
geboden zijn!"' (Matth. 15:9)
[8] De OVERSTE zegt: "Wij heffen
terwille van onze regels, die ook heilzaam voor de mensen zijn, de geboden van
God niet op!"
[9] IK zeg: "Ik heb het u al
aangetoond bij dit ene gebod van God, wilt u ook horen hoe u alle andere
geboden van God met voeten treedt en uw regels daar hemelhoog boven
stelt?"
[10] De OVERSTE zegt: "Doe dat
niet terwille van het volk, want er is hier veel volk!"
[11] De HOOFDMAN zegt: "Geef dan
in het bijzijn van het volk de verklaring aan de Meester, dat Hij geheel juist
volgens de wet van God leeft en werkt!"
[12] De OVERSTE zegt: "Dat kunnen
wij nu niet doen, dat kan pas door de gezalfde hogepriester uit de tempel
gedaan worden!"
[13] De HOOFDMAN zegt daarop:
"Dat heet bij ons Romeinen: Ars longa, vita brevis! ('De kunst duurt lang,
het leven kort!'), ofwel, men wil om bepaalde redenen de zaak op de zogenaamde
lange baan schuiven, om niets te hoeven doen. Dat zeg ik jullie openlijk waar
het volk bij is, want voor een Meester, zoals Jezus van Nazareth er een is, zou
jullie beste getuigenis nog veel te armzalig en slecht zijn! Als jullie het
zouden wagen in de tempel ook maar het een of andere onjuiste bericht over
Jezus aan jullie huichelachtige collega’s over te brengen, dan zal ik op
datzelfde ogenblik een bericht naar de keizer in Rome laten gaan en hem daarin
haarfijn, voorzien van honderd getuigenissen, uit de doeken doen hoe jullie en
jullie collega’s op jullie bevel de beruchte belastingroof hebben uitgevoerd!
Geen jaar later zal jullie hellenest zo verwoest zijn, dat men dan vrijwel niet
meer kan zien waar het eens gestaan heeft! Denk daar wel aan! Want wat een
Romein zegt, dat houdt hij, ook al zouden daardoor hemel en aarde te gronde
gaan 'Fiat iustitia, pereat mundus!' (Het recht geschiede al zou de wereld te
gronde gaan!) -Hebben jullie mij begrepen?"
124
Julius trekt fel van leer
[1] Na deze toespraak van hoofdman
Julius trekken de Farizeeën zich helemaal verbouwereerd terug en beraden onder
elkaar wat raadzaam zou zijn. Eén meent dat men Mij het door de hoofdman
gevraagde getuigenis toch zou moeten geven.
[2] Maar de OVERSTE zegt: "Hoe
kunnen wij dat doen, als hij de wetten van de tempel veracht en met voeten
treedt?! Als we het maar voor de schijn doen, helpt ons dat niets, te gelegener
tijd zou men dat door ons opgestelde getuigenis openbaar maken, en alle schuld
en straf zou ons dan treffen! Laten wij liever de hoofdman zijn zin geven, dan
hebben wij in geval van nood een goede reden om ons voor onze opperpriester te
verontschuldigen!" - Met deze beslissing zijn weldra alle Farizeeën en
schriftgeleerden het eens en zij verstommen tenslotte helemaal en zeggen geen
woord meer .
[3] Toen stond IK met een ernstig
gezicht op, wendde Mij tot de overste en zei tegen hem: "Dus vanwege het
niet houden van uw goddeloze menselijke voorschriften kunt en wilt u Mij geen
getuigenis geven omdat u bang bent voor uw eigen ellendige lichaam? Oh, als u
Mij een getuigenis gegeven had, hoe gelukkig zou u zijn geworden, zowel
tijdelijk als eeuwig, maar nu kan dat niet meer! De Zoon des mensen zal nooit
meer een getuigenis van u nodig hebben, want Zijn werken en Zijn woorden geven
Hem het echte getuigenis! Opdat u en uw metgezellen echter zien dat de
Mensenzoon geen angst heeft voor de mensen, zal Ik in uw bijzijn nu al het volk
zeggen, dat aan het houden van uw voorschriften niets is gelegen, en dat degene
die zich houdt aan wat u voorschrijft, een grote zonde voor God begaat!"
[4] De OVERSTE zegt: Doe dat niet,
anders zou het u slecht kunnen vergaan!"
[5] De HOOFDMAN zegt: "Ja, dat
doet Hij wel, en er zal Hem niets kwalijks overkomen! Onthoud dat, ellendige
geldwolven! Hier heb ik het voor het zeggen, maar één verdachte beweging van
jullie en ik laat je in stukken hakken en in zee werpen als voer voor de
draken, zo waar ik Julius heet! Moet je die booswichten zien! De geschiedenis
wijst uit dat de tempelpriesters al meer dan driehonderd jaar geen mens iets
goeds hebben gedaan. En als er zo nu en dan een hoogstaande ziel onder hen was,
dan deden ze daarmee wat zij naar mijn weten voor nauwelijks dertig jaar met de
vrome rechtschapen Zacharias deden. Als er onder hun geloofsgenoten iemand vol
waarheid, eerlijkheid en kracht van God opstaat en de arme mensen met alle
soorten weldaden overlaadt, dan zijn deze booswichten er ook meteen bij om hem
te vernietigen! Oh, aan jullie miserabele praktijken moet snel een eind gemaakt
worden!
[6] Kijk, deze waarachtige man van God
kwam hier in deze streek, die vanwege haar ongezonde ligging alom bekend is. Er
waren hier in de gehele streek een paar duizend zieken -inheemsen en vreemden
-, zelfs mijn soldaten waren voor meer dan de helft door hinderlijke en kwade
koortsen geveld, menigeen al meer dan een jaar. Toen kwam deze zuivere Godmens
hierheen en genas allen die om hulp vroegen. Moest men voor zo'n man niet met
recht een altaar bouwen, aan hem als aan een God offeren en hem op alle
denkbare manieren eren en zalven? Maar wat voor goeds hebben jullie hem bewezen
toen jullie hierheen kwamen? De kelder en voorraadkamer van Ebahl zullen weldra
honderd groschen minder waard zijn!
[7] En als dank dat jullie overal als
wolven voor niets vreet, willen jullie ook nog onze grootste weldoener vernietigen!
Een mens, aan wie jullie het alleen te danken hebt dat Cyrenius niet meteen de
hele legermacht in Azië liet oprukken en jullie afschuwelijke rovers en
hoerennest tot op de grond liet verwoesten! Nee, het is te erg als men over
jullie schanddaden nadenkt! Om te voorkomen dat jullie bedriegerijen, die je
als goddelijke zaken aan het volk verkoopt, verraden zouden worden, proberen
jullie met alle listen van satan zelfs je grootste vrienden en weldoeners uit
de weg te ruimen als jullie bij hen het een of andere goddelijke licht
vermoeden! Zeg zelf eens of je niet veel slechter bent dan satan zelf!?"
[8] Nu wendde de hoofdman zich tot Mij
en zei: "Heer en Meester uit de school van God, leer ons onbevreesd de waarheid,
en wat het volk in het vervolg moet doen met betrekking tot de menselijke
voorschriften! Ik weet dat hemel en aarde en alle elementen U gehoorzamen, en
dat U met de geringste ademtocht van Uw mond deze booswichten net zo
gemakkelijk als stro in de lucht kunt verstrooien als waarop U in staat was de
zee te gebieden om ons als een vaste ondergrond te dragen. Met al mijn macht,
die zeker niet gering is, ben ik maar een zwak mens tegenover U, maar toch sta
ik tot de laatste man en de laatste druppel bloed tot Uw dienst! Deze
miserabele booswichten zullen de stad Genezareth leren kennen!"
[9] Dan zegt de OVERSTE met trillende
stem: "Heer hoofdman! Waar haalt u het bewijs vandaan dat wij slechts
gekomen zouden zijn om deze mens te vernietigen? Wij zijn wel gekomen om een
onderzoek naar hem in te stellen en te testen, wat men ons toch onmogelijk
kwalijk kan nemen, maar van vernietigen kan toch bij God geen sprake zijn! U
kunt nu makkelijk praten, want u heeft al voldoende gelegenheid gehad om hem
door zijn daden en spreken te leren kennen; maar wij hebben behalve de huidige
wonderbare genezing nog maar weinig gehoord en gezien, uw zeker niet zo
menselijke bedreigingen niet meegerekend. Het zou ons dan ook, daar wij in
zekere zin nog totaal vreemd in deze zaak zijn, geoorloofd moeten zijn deze
wonderdoener wat langer mee te maken!
[10] Dat wij als mensen van de tempel
op een reeds wankele bodem staan, is ons echt niet onbekend, maar ondanks dat
is het toch beter dan helemaal geen, en de staat moet deze zó lang beschermen
tot het God misschien zint voor een degelijker te zorgen! Daarom vraag ik u ons
niet meteen met het zwaard te dreigen als wij eens met de wonderdoener Jezus
een paar woorden wisselen! Laat hij nu maar doen wat hij wil, en leren en
prediken, zodat ook wij daarvan meer, gewaarworden dan hetgeen wij alleen van
horen zeggen en door veel onjuiste berichten hebben vernomen. Als wij zien dat
het waar is, dan zullen ook wij tot een andere beoordeling komen dan wij tot op
heden konden! Want zo dom zijn wij nu ook weer niet en ons hart is nog steeds
best in staat om een rechtvaardig oordeel te vellen,"’
[11] De HOOFDMAN zegt: "De
weigering van het gevraagde getuigenis spreekt niet ten gunste van de
rechtvaardigheid van jullie. harten, integendeel! Ex trunco non quidem
mercurius ('Een standbeeld is nog nooit tot leven gekomen!') - maar we zullen
wel zien!"
125
De drie documenten
[1] Toen
riep IK al het volk bijeen, dat hier voor een deel bestond uit de genezen
mensen en voor een deel uit tamelijk veel inwoners uit de stad, die op deze dag
voor de sabbat vrij hadden.
[2] Nadat het volk bij elkaar en de
zaal bijna vol was, zei Ik tot het volk: "Hoor toe en luister goed! (Matth.
15:10) Wat de mond ingaat verontreinigt de mens niet, maar wat de mond
verlaat, verontreinigt de mens. (Matth. 15:11) Met ongewassen handen
brood eten, verontreinigt geen mens. Dit zeg Ik u allen en daarmee hef Ik voor
eeuwig die door mensen gemaakte bepaling
op!" - Toen begon al het volk te juichen en Mij te prijzen.
[3]
Maar toen kwamen DE LEERLINGEN naar Mij toe en zeiden: "Heer U wel gemerkt
hoe vreselijk de Farizeeën zich geërgerd hebben toen zij U dit hoorden
zeggen?" (Matth. 15:12)
[4] IK antwoordde de leerlingen met
luide stem: " Alle planten, die Mijn hemelse vader niet heeft geplant,
worden uitgeroeid. (Matth. 15:13) Laat hen gaan! Het zijn blinde leiders
van blinden. Maar als een blinde een blinde leidt, vallen beiden zeker in een
greppel! (Matth. 15:14) ZIJ kunnen zich ergeren zoveel ze maar willen,
want hun vader is een andere dan de onze. Onze vader is boven -en de hunne
beneden!"
[5] Toen de Farizeeën dat hoorden,
werden ze geel, groen en vuurrood van toorn en woede en de OVERSTE zei,
weliswaar met bevende stem: "Wij hebben genoeg gehoord! Hij heeft God en
ons gelasterd! Nu weten wij met wie wij te doen hebben, en wie deze Jezus uit
Nazareth is! Laten wij daarom hier weg gaan en aan de hogepriester precies
vertellen wat voor mens deze Nazareeër is!"
[6]
DE HOOFDMAN zegt: "Mensen zoals jullie kunnen wel in een stad komen als ze
dat zelf willen, maar het weggaan is afhankelijk van de wil van de machthebbers
over de stad! Je kunt wel vlug zeggen: 'Laten we weggaan!', maar dan komt de
machthebber je tegemoet en zegt: 'Jullie blijven!"' - Dat laatste werd met
donderende stem hen toe gebulderd.
[7] Van de laatste woorden: 'Jullie
blijven!' schrokken de Farizeeën dan ook zodanig dat ze allen doodsbleek
werden, begonnen te beven en geen woord meer konden uitbrengen.
[8] Toen de hoofdman zag, dat zijn
toespraak een ontzettende indruk op hen had gemaakt, zei hij verder: "Vóór
ik jullie laat vertrekken, zullen wij nog veel met elkaar te bespreken hebben
en eerst zullen jullie nog in het bijzijn van het volk een paar contracten en
een getuigenis met jullie handschrift moeten ondertekenen. Maar zowel de
contracten als het getuigenis zijn zaken van leven en dood! Goed begrepen! Want
als ik door mijn scherp oplettende spionnen te weten zou komen dat jullie ook
maar één punt van de contracten niet zouden houden, dan zijn jullie dezelfde
dag nog dood, ook al zouden jullie je achter duizend tempels verbergen!"
[9] Toen liet de hoofdman door zijn
dienaars meteen schrijfgerei brengen en schreef het volgende: 'Contract nr. 1:
Degene, die het waagt over Jezus van Nazareth ook maar één beledigend woord te
zeggen, hetzij onderling of tegen een vreemde, hetgeen onmiddellijk ontdekt zal
worden, valt onder het gericht en krijgt de doodstraf! - Contract nr. 2: Degene
die zich, over alles wat zich hier heeft toegedragen, in Jeruzalem en in de
tempel ook maar één woord laat ontvallen en Jezus de Heer een slecht getuigenis
geeft, hetzij in de tempel of in een ander huis, valt onder het pijnlijke
gericht en vervolgens krijgt hij de folterendste doodstraf! En laat niemand
zich sussen met: 'Het zal toch heus niet uitkomen!' Zoals reeds gezegd, op
hetzelfde moment dat jullie ook maar één woord zullen vertellen waarover jullie
volgens de twee contracten moeten zwijgen, zullen mijn spionnen het te weten
komen en er zal met jullie gebeuren wat in deze contracten beloofd is!"
[10] Toen schreef de hoofdman het
getuigenis, dat luidde: 'Wij bekennen hieronder allen, met onze handtekening
als bewijs van waarheid pro memoria aeterna (ter eeuwige herinnering), dat wij
de bekende roof van de keizerlijke belastingen en schatten uit de Pontus en uit
Klein-Azië begingen en deze door een zeer schandelijke list aan de brengers
daarvan hebben ontfutseld, maar bij het vervoer naar Jeruzalem in Kis door
Jezus van Nazareth zijn ontmaskerd, zoal niet mondeling, dan toch door zijn
invloed. Wij zouden weliswaar door rechter Faustus gezamenlijk ter dood
veroordeeld zijn -maar Jezus van Nazareth zette zich voor ons in en wij kwamen
er ongedeerd vanaf! -Voor deze waarheid staan wij met ons leven in!'
[11] Toen de hoofdman deze drie
stukken geschreven had, las hij ze heel rustig aan de FARIZEEËN en
schriftgeleerden voor. Na iedere regel werden hun gezichten langer en langer,
en toen zij het getuigenis hoorden voorlezen, hieven zij hun handen ten hemel
en riepen: "Wat, moeten we dat ondertekenen?!"
[12] DE HOOFDMAN zegt: "Ja, het
is de zuivere waarheid! Willen jullie dat echter niet, dan staan daar reeds de
gerechtsdienaars voorzien van roeden, gesels en scherpe bijlen!" - Toen
keken de Farizeeën om en ontdekten de schrikaanjagende mannen. Daarop vroegen
ze ook meteen zonder tegenspraak om schrijfgerei. De hoofdman wees ze er nog
op, met hun ware naam te ondertekenen, omdat een valse naam ieder de dood zou
brengen. Vervolgens ondertekenden zij met hun ware namen en degenen uit het
volk die schrijven konden moesten als getuigen ondertekenen.
[13] Toen aldus de drie documenten in
orde waren zei de HOOFDMAN: "Nu heb ik wat ik al lang zo graag van jullie
wilde hebben, en jullie weten wat ik heb. Waar je op te letten hebt weten
jullie ook en dus zijn we klaar. Nu mogen jullie wel gaan waarheen je wilt! Tot
aan de grens krijgen jullie een vrijgeleide!"
[14] Deze Farizeeën en
schriftgeleerden pakten daarop ook meteen alles bij elkaar en binnen een half
uur hadden ze Genezareth al verlaten, heel stil, zonder woord of geluid.
126
De Heer waarschuwt voor de wraak der Farizeeën
[1] Toen deze controleurs en
onderzoekers al in geen velden of wegen meer te bekennen waren, zei de
HOOFDMAN: "Heer, die zullen hopelijk zwijgen, want deze drie koorden
zouden wel eens sterk genoeg kunnen zijn! Overigens is het de volle waarheid
dat ik binnen hoogstens acht dagen hoor wat één van hen ook nog zo heimelijk
ergens gezegd heeft, bovendien is hun geloof nog sterker dan mijn ver
verspreide boodschappers en hun grote angst is hun tuchtmeester. Ik sta er dan
ook voor in, dat geen van hen ook maar een woord van alles wat hij hier heeft
beleefd tegen iemand zal zeggen!"
[2] IK zeg: "Ja, zij zullen
zwijgen, maar hun toorn zal des te groter zijn, want dat wat zij hier in zo
overvloedige mate hebben ontmoet, zal geen van hen ooit vergeten. Pas allen
echter goed op, want hun geheime boosheid is groot en heeft geen grenzen! In
hun hart wonen duivels en daarvoor is geen middel te slecht om zich te wreken
op degene die hen beledigd heeft! Pas daarom op! Zij zullen nu broeden en
broeden! Het getuigenis dat zij moesten ondertekenen is echter het beste middel
om hen te binden! Daarom zullen zij wel stil zijn, maar zij zullen jullie meer
kwaadwillende boodschappers op de hals sturen dan jullie hen, en zij zullen
valse getuigen tegen jullie aanstellen. Pas daarvoor dus op, daarom zeg ik het
jullie vooraf!"
[3] De HOOFDMAN zegt: "Heer, ik
dank U met mijn hele hart voor deze waarschuwing! Maar omdat ik dat nu weet zal
het iedere vreemde in het vervolg heel vreemd te moede worden, vooral echter
als hij uit Jeruzalem hierheen komt! Waarlijk, gloeiende kolen zullen op zijn
hoofd worden gestapeld! Als we er één een keer pakken, dan zal het een tweede
voor altijd de lust benemen om boodschapper van de duivel te zijn!"
[4] IK zeg: Ja, ja, wees dus op je
hoede, want dit soort ziet er van buiten zo gedwee uit als een duif, maar is
van binnen giftiger dan een Egyptische ringslang! Zij zullen in allerlei
gestalten komen en dan deze, dan gene taal spreken, dan weer als Griek en dan
weer als Egyptenaar, ook als Romein, en zij zullen moeilijk te onderscheiden
zijn van echte onderdanen van de genoemde naties. Maar als je ze grondig
onderzoekt, zul je wel ontdekken wiens geesteskinderen zij zijn!"
[5] De HOOFDMAN zegt: "Oh, ik
dank U nog veel meer, o Heer! Nu weet ik precies wat ik in de toekomst zal
moeten doen, en zou er zich een twijfelgeval voordoen, dan zult U mij wel
toestaan dat ik Uw boven alles heilige en machtige naam aanroep en zeg: '0
grote almachtige geest van mijn Heer en Meester Jezus! Verlicht mijn hart opdat
het er licht worde!', en U zult dit roepen van mij zeker ook tot aan het einde
der wereld horen!"
[6] IK zeg: "O vriend en broeder,
blijf zó in Mij en Mijn geest zal in je zijn, tot je hulp op ieder moment bij
dag en bij nacht!"
[7] De naast Mij staande JARAH zegt:
"Maar Heer, U spreekt alsof U ons al zou willen verlaten!? O ik smeek U,
blijf toch nog een paar dagen bij ons, want U bent toch mijn leven! Hoe zou ik
zonder U kunnen leven? U moet hier blijven, ik laat U niet gaan! Zonder U zou
ik moeten sterven!"
[8] IK zeg heel vriendelijk: "O
mijn geliefde Jarah, jou zal Ik eeuwig niet verlaten! En als Ik als mens Mij na
enige dagen voor Mijn taak een tijdlang van hier moet verwijderen, dan zal Ik
toch steeds in de geest bij je zijn, en je zult met Mij spreken, en Ik zal op
ieder van je vragen een goed hoorbaar antwoord geven, daar kun je helemaal van
verzekerd zijn! - Begrijp je dat?"
[9] De kleine JARAH zegt: "Ja,
mijn allerliefste Heer Jezus, dat begrijp ik heel goed en ik weet dat niets U
onmogelijk is, maar ik zou toch graag willen dat U ook als mens nog langer bij
ons bleef. Want kijk, nu U bij ons bent, ziet alles er zo stralend en hemels
uit, ik kan mij nu al de hemel niet mooier en heerlijker voorstellen. Daarom
moet U voor mij toch ook nog als mens een paar dagen hier blijven!"
[10] IK zeg: "Nu ja, het is
onmogelijk om zo'n liefde iets te weigeren, vooral als zij het allerbeste deel
uitgekozen heeft! Wees maar blij, jouw liefde zal nooit alleen zijn!"
[11] Dat maakt JARAH zo vrolijk dat ze
naar Ebahl springt en zegt: "Kijk, vader Ebahl, de Heer blijft nog bij
ons, en zal dat steeds doen!"
[12] EBAHL zegt: "Mijn lieve kind,
dat is een grote genade voor ons, die wij allen tesamen niet waard zijn, want
Hij is een Heer van hemel en aarde! Wat Hij doet en doen wil, ligt in Zijn
eeuwig ondoorgrondelijk raadsbesluit verborgen, volgens hetwelk iedere haar op
ons hoofd net zo geteld is als het zand van de zee, en wij mensen kunnen daar
niets aan veranderen. Maar ik ben ook van mening dat het bij Hem, voor wie
duizend jaren zijn als een dag, nu juist niet op een dag zal aankomen om korter
of langer bij ons te blijven. Houd jij Hem daarom maar vast en laat Hem niet
gaan, want Hij heeft jou van ons allen het liefst!"
[13] JARAH zegt: "Oh, ik zal Hem
wel goed vasthouden en zeker nooit laten gaan!"
127
De Heer spreekt over de geest der liefde
[1] Dan kom IK van achteren stilletjes
naar Jarah toe, til haar op van de grond en zeg: "Maar mijn allerliefste
kindje, hoe zou je Mij tegen kunnen houden? Kijk, Ik ben toch veel sterker dan
jij!"
[2] Als Ik haar weer op de grond zet
zegt de KLEINE: "Ik weet wel dat U ontzettend veel sterker bent dan ik,
die voor U nauwelijks een mugje ben, want U draagt met Uw almachtige wilskracht
hemel en aarde en houdt de zee in zijn diepte, hoe zou ik mij dan in kracht met
U willen meten?! Maar ik bedoel dat U, omdat ik U toch zo onbeschrijfelijk lief
heb, terwille van mijn liefde voor U, Zich een beetje langer hier wilt laten
vasthouden!"
[3] IK zeg: "Ja, daar heb jij
weer gelijk in, want met de liefde kan men bij Mij alles gedaan krijgen! De
liefde tot jullie mensen trok Mij toch naar deze aarde! Wie zo'n liefde heeft
als jij, kan daarom met Mij echt doen wat hij wil! Want die liefde is Mijn
geest in de harten der mensen. En wat die liefde verlangt en wil, komt uit het
diepst van de goddelijke orde, en je kunt Mij daarom met je hart behoorlijk
vasthouden en Ik zal Mij nooit en nimmer scheiden van jouw hart!
[4] Maar Mijn zichtbare persoon is
niet belangrijk, alles gebeurt door Mijn geest! Wat Ik doe, dat doet Mijn
persoon niet, maar alleen Mijn geest, maar voor jou zal Ik toch een paar dagen
hier blijven, -want morgen is het sabbat en overmorgen een na sabbat! Die beide
dagen zal Ik hier nog blijven, dan zal Ik verder trekken, en wel naar Sidon en
Tyrus, - Ik zal daarna weer terugkomen en misschien de halve winter bij jullie
doorbrengen. "
[5] De KLEINE zegt helemaal opgetogen:
"Oh, God de heilige vader zij daarvoor geloofd! Nu ben ik al
tevreden!"
[6] Allen bewonderden het twaalf jaar
oude meisje en verbaasden zich over haar verstand. En een OUDE MAN zei:
"Oh, dat is een bijzondere genade van God! In dit gevoelige huidje steekt
een engel van God! Gestalte en geest getuigen daarvan.’
[7] Een ANDER zegt: " Jawel! Het
meisje is pas ongeveer twaalf en een halfjaar, maar het lijkt wel een meisje
van zestien! Haar lichaam is helemaal gevormd, en haar ziel laat niets te wensen
over. Die heeft werkelijk hoofd en hart op de juiste plaats! Gelukkig is hij,
die haar eens als vrouw in zijn huis zal brengen!"
[8] JARAH hoort dat en zegt: "Een
hart dat God liefheeft, heeft de liefde van een zelfzuchtige bruidegom niet nodig,
want het is al als bruid in Gods huis binnengeleid! Ik heb de mensen lief in
hun nood en doe ieder uur bij dag en nacht de armen goed, maar de bepaalde
liefde van een jonge man ken ik niet en zal ik ook nooit leren kennen, -tenzij
zijn hart net als het mijne alleen vervuld is van de zuivere liefde tot
God!"
[9] Een andere OUDE JOOD zegt:
"Ei, ei, meisje! Wat je zegt klinkt weliswaar alsof het uit de mond van
een engel kwam, maar toch besta je uit vlees en bloed, en als jouw jaren
eenmaal zullen komen, dan zul je wel zien of vlees en bloed bij de mensen niets
te zeggen hebben!"
[10] JARAH zegt: "Dat de mens
geen God is, weet ik al sinds mijn prille jeugd, maar de mens kan door zijn
ware liefde tot God een meester van zijn vlees en bloed worden dank zij de
zekere hulp van God. Wie God helpt, die helpt hij helemaal en niet voor de
helft, wat jullie vanmorgen vroeg zelf aan jullie zieke vlees en bloed hebben
ondervonden! Want dat was geen mensenhulp, maar dat was Gods hulp!" -Na
deze woorden van Jarah verstommen de ouden en niemand durft meer een woord
tegen haar te zeggen.
[11] Maar IK zeg tegen Jarah terwijl
Ik haar bij de hand neem: "Dat was goed! Je spreekt al bijna als een
volslagen profeet!"
[12] Met een lief glimlachje zegt
JARAH halfluid tegen Mij: "Het is makkelijk profetisch te spreken als men
bij U is en U iemand de woorden in het hart en in de mond legt! Als ik mijn
eigen woorden gebruikt zou hebben, dan zouden er zeker heel veel domheden
gezegd zijn!"
[13] IK zeg ook zo halfluid: "Dat
zou best zo kunnen zijn, Mijn allerliefste Jarah! Maar van nu af aan zul je
steeds in staat zijn om zo wijs te spreken, alleen moet je Mij als je ouder
wordt niet op een keer toch ontrouw worden!"
[14] JARAH zegt: "Heer als die
mogelijkheid zich voordoet, laat ml] dan maar liever sterven!"
[15] IK zeg: "Nou, nou, het zal
toch welonmogelijk blijven!?
[16] JARAH zegt, terwijl zij Mij vast
om Mijn middel pakt en aan haar borst drukt: " Ja, zoiets moet eeuwig
onmogelijk blijven! Want alleen als je waanzinnig was, gaf je een pond zuiver
goud weg voor een pond stinkende modder! "
[ 17] IK zeg: "Dus je geeft toch
ook wat om goud?"
[18] JARAH zegt: "Ja, om
zielegoud, alles! Het aardse goud noemde ik alleen maar als voorbeeld."
[19] IK zeg: "Goed, goed, Ik heb
je wel begrepen, maar juist omdat Ik zoveel van je houd, moet Ik je toch ook
een beetje plagen!"
[20] JARAH zegt: "O plaag me
maar, ik zal U daarom toch niet minder liefhebben! Want ik weet allang dat God
de mensen, die Hij bijzonder liefheeft, met allerlei lijden bezoekt! Als U, o
Heer, mij werkelijk echt zult beginnen te plagen, dan zult U me pas helemaal
liefhebben!"
[21] IK zeg: "O Mijn lieve
kindje, zo'n rein hart als dat van jou zal God nooit plagen, maar Hij plaagt
alleen die, die God wel liefhebben, maar tevens toch ook zo nu en dan een oogje
op de wereld hebben. Die drijft God dan door allerlei plagerijen de liefde voor
de wereld uit het hart, opdat zij een geheel rein hart krijgen. - Begrijp je
dat?"
[22] JARAH zegt: "O Heer,
Honingzeem van mijn hart, dat begrijp ik heel goed!"
128
Gesprek tussen Essenen en Farizeeën
[1] Terzijde geeft PETRUS weer eens
commentaar door bij zichzelf te zeggen: "Ik begrijp niet hoe dit meisje
altijd zo snel alles begrijpt! Ik ben toch af oud en heb toch al zo veel
beleefd, maar Ik begrijp het beslist niet zo gauw. Ik begrijp bijvoorbeeld nu
nog niet zo goed wat Hij heeft bedoeld met het beeld: 'Wat de mond in gaat
verontreinigt de mens niet, maar wat de mond uitgaat!' Als een mens moet
overgeven, of wanneer hij hoest en dan spuwt, hoe kan hem dat verontreinigen?
Mozes heeft daar toch niets over gezegd!?"
[2] Ook de andere LEERLINGEN zeggen:
"Het vergaat jou net als ons, want daar snappen wij ook niets van! Ga jij
eens in ons aller naam vragen hoe deze gelijkenis begrepen moet worden!"
[3] Toen pas kwam PETRUS naar Mij toe
en vroeg Mij: "Heer, verklaar ons eens de gelijkenis van het 'de mond in
en uitgaan' (Matth. 15:15), wij begrijpen het geen van allen!"
[4] IK zeg: "Zijn jullie dan ook
nog zo onnozel? (Matth. 15: 16) Hoe lang zal Ik jullie dan nog zo moeten
verdragen? Merken jullie niet dat alles, wat de mond in gaat, in de buik komt
en van daar langs de natuurlijke weg wordt uitgeworpen? (Matth. 15:17)
Maar wat de mond uit gaat, komt uit het hart en verontreinigt de mens! (Matth.
15:18) Want uit het hart komen slechte gedachten: moord, echtbreuk,
hoererij, diefstal, leugens en laster. (Matth. 15:19)
[5] Dat zijn dingen die de mens
verontreinigen, maar met ongewassen handen brood eten, verontreinigt de mens
niet! (Matth. 15:20) - Begrijpen jullie het nu?"
[6] De LEERLINGEN zeggen: "Ja,
Heer, wij danken U voor dit heilige licht!"
[7] IK zeg tegen Matthéus de
schrijver: "Wel, schrijf jij de spijziging in de woestenij op, vervolgens
de nachtelijke tocht hierheen en wat voor bijzonders daarbij gebeurde, en
meteen daarachter wat vandaag gebeurde, met weinig woorden, maar kernachtig!
Laat al het andere wat hier gebeurd is voorlopig maar weg; later kan nog veel
toegevoegd worden, -maar dit is een wezenlijk stuk van het evangelie."
[8] Hierna gaan de leerlingen weer in
hun kamer, waar de groep bekeerde Farizeeën en schriftgeleerden, met de twee
Essenen, al ongeduldig op hen zitten te wachten. Natuurlijk worden ze meteen
helemaal uitgehoord over de belevenissen van de Farizeeën en schriftgeleerden
uit Jeruzalem. En de leerlingen vertellen hen alles haarfijn. Dan zeggen de
FARIZEEËN, schriftgeleerden en de beide Essenen: "Nee, daar is werkelijk
veel duisternis en starheid voor nodig om bij zulke tekens en getuigenissen nog
hardnekkig in boosaardige domheid te volharden! En wat hebben ze aan al hun
starheid? Nu zijn ze door de drie opgestelde documenten zo gebonden, dat ze
zelfs onder elkaar hun gedachten niet mogen uitspreken! Dat zijn toch ossen en
bokken!"
[9] De ESSENEN zeggen: "Wat betreft
Jezus is alles zo zonneklaar als maar iets zonneklaar kan zijn, en toch
gedragen ze zich zo onbegrijpelijk stompzinnig! Wij zijn toch met ons wereldse
verstand uitermate ontwikkeld, want wij hebben alle scholen van Perzië en
Egypte doorlopen, en de wijzen van Griekenland en ook die van de oude Joden
kennen wij op ons duimpje. Los van alle ongelofelijke wonderen kunnen wij
slechts zeggen: Zijn woorden en de daaruit sprekende diepe wijsheid, waarvan
men nog nooit eerder op aarde een spoor heeft aangetroffen, vormen voor ons
meer dan voldoende bewijs dat deze Jezus een volkomen God is. Daarbij komen dan
ook nog Zijn daden op een wijze waarvan geen mens ooit heeft gedroomd. Daden,
die slechts aan een God mogelijk kunnen zijn, waarin zich alle krachten van de
wereld en van alle sterren, de zon en de maan verenigen, of die op een voor ons
beslist onverklaarbare wijze uit zijn wonderbare almachtige wil ontstonden!
[10] Wij zagen hoe bij Hem wil, woord
en volkomen daad precies in één punt samenvallen. De hemelen openen zich op
Zijn wenk, en talloze scharen van de lieftalligste etherische wezens staan voor
Zijn dienst klaar. Hij gebiedt hen, en de lege voorraadkamers puilen uit van de
kostelijkste spijzen en alle lege zakken en kruiken worden gevuld met de kostelijkste
wijn! Ja, is dat dan werkelijk niets?
[11] Hij gebiedt de zee, en maakt haar
oppervlak vast, zonder dat het ijs is, en de mensen lopen op de anders aan
ieder mens de dood brengende bodem als op een marmeren vloer! En dat alles is
die duisterlingen getoond en naar waarheid verteld, en bovendien hebben zij
vanmorgen met eigen ogen de wonderbare genezing van ettelijke honderden mensen
mee aangestaard, en toch zijn ze daarbij afwerender gebleven dan een rots,
waarop sinds duizenden jaren minstens ieder jaar honderdduizend bliksems hun
vernietigende kracht hebben uitgeprobeerd! Broeders, dan houdt toch al het
menselijke in de mens op! Dan is zo iemand toch een kwaadaardig dier of zonder
meer een duivel! -Zeg eens broeders hebben wij gelijk of niet?"
[12] De FARIZEEËN en schriftgeleerden
zeggen: "Meer dan dat! Want als men bij zulke verschijnselen nog hard en
onbuigzaam kan blijven, dan is men mogelijk een duivel!"
[13] De beide ESSENEN zeggen: "
Aangezien wij geloven, dat er werkelijk zulke kwade geesten voorkomen in de
regionen van deze wereld, waardoor mensen niet zelden gekweld en vaak zonder
merkbare dwang tot slechte daden worden verleid, zijn wij het ook helemaal met
u eens! Want mensen, die totaal gespeend zijn van ieder beter meeleven met hun
medemensen, en slechts als tijgers voor hun muil en hun buik bezorgd zijn, zijn
geen mensen meer, maar duivels! Want zij denken alleen nog maar aan de manier
waarop hun buik zo veel mogelijk bevredigd wordt! Dit doel heiligt voor hen
alle middelen! wat God, wat geest! De buik moet verzorgd worden! AI het andere
telt niet bij hen. Kunst en wetenschap vinden zij alleen maar belangrijk als
daardoor de inkomsten voor hun buik vergroot kunnen worden! - O Heer, wat een
mensen zijn dat! Ja, ja, dat zijn de oorspronkelijke en echte duivels!"
[14] Nu meent JUDAS Iskariot
tenslotte: " Als ik niet zo overtuigd was van Zijn werkelijk goddelijke
almacht, heus, dan zou ik mij angst en zorgen over Hem maken! Want deze mensen
zouden, als dat mogelijk zou zijn, God Zelf van Zijn eeuwige troon stoten en er
zelf op gaan zitten. Want de tempelpriesters, die het nu erg voor de wind gaat
na het verdrijven van de Samaritanen, die hen vaak hard en stevig op de vingers
tikten, zouden eerder het uiterste wagen dan dat zij zich in hun goede leventje
zouden laten beperken!"
[15] PETRUS zegt: "Geloof jij dat
onze Heer met al Zijn wonderkracht veilig is voor de arglist van de
tempelpriesters? Als Hij niet tegen deze vader en moedermoordenaars als een
rechter, met vuur en bliksem uit de hemelen vernietigend, optreedt, is Hij in
korte tijd ondanks al Zijn macht en wijsheid een offer van hun nooit te
verzadigen wraakzucht! Ja een Jood is tot grote dingen geroepen en kan een
engel zijn, maar er is ook geen duivel, die nog slechter zou kunnen zijn dan
een slechte en verdorven Jood!
[16] Daarom zou Hij Zich ook voor
Jeruzalem in acht moeten nemen! Want als Hij als een vriendelijk mens daarheen
gaat, is Hij net als de prediker Johannes verloren! Zolang deze in onze
nabijheid aan de kleine Jordaan en in Klein-Bethabara leerde en doopte, was hij
veilig, maar toen hij pas drie maanden geleden naar de grote Jordaan en de
grote woestenij van Bethabara ging, was hij heel snel een offer van de tempeldienaars,
die zich sluw achter Herodes verschuilden. Ook naar onze Heer en Meester liet
Herodes al zoeken. Als hij Hem had kunnen pakken, wie weet wat er dan allemaal
al gebeurd zou zijn! Maar de Heer kent ook van verre de harten der mensen en
hun plannen, en weet ze te mijden! Want wie zal er verstandiger en wijzer zijn
dan Hij?"
[17] Een FARIZEEËR zegt: " Als
Hij eenmaal begint voor hen uit de weg te gaan, dan is dat al helemaal geen
goed teken voor Zijn algehele veiligheid! Wel kan Hij zolang dat maar mogelijk
is elk opzien trachten te vermijden, en dat is dan de enige verontschuldiging
voor Hem om hen te ontwijken. Maar bij de minste of geringste aanwezigheid van
vrees, geef ik niet veel meer voor Zijn veiligheid! Want ik weet maar al te
goed dat de tempeloveral haar verderfelijke netten heeft uitgezet, zodat het
bijna onmogelijk is daaraan heelhuids te ontkomen! Maar Hij zal voorlopig geen
groot opzien willen baren en daarom zal Hij zulke zaken zolang mogelijk
ontwijken en daardoor de hevigste confrontatie vermijden. Hij zal de slechtheid
der mensen pas dan een halt toeroepen als de maat helemaal vol zal zijn! -Dat
meen ik uit zijn karakter op te mogen maken!"
[18] De ESSENEN zeggen: "Dat
denken wij ook! Want met zo'n puur goddelijke wijsheid en zo'n overvloed aan
verborgen goddelijke kracht, zal men ten aanzien van de slechte wereld toch wel
weten wat te doen! Als wij slechts het honderdduizendste deel van Zijn macht en
wijsheid hadden, dan zouden wij binnen drie jaar heer van de gehele wereld
zijn! Daarom zitten wij over Hem niet in angst! Tenzij Hij Zichzelf vrijwillig
aan de slechte wereld over zou geven en zou zeggen: "Hier ben Ik, leef
jullie boosheid uit op Mij, jullie Schepper Zelf, opdat des te sneller het
oordeel van boven over jullie kome!' -En dan zou Hij nóg niets verliezen! Hij
zou wel toe kunnen laten dat de slechte mensen, om de maat vol te maken, Zijn
lichaam letsel toe zouden brengen, ja het zelfs zouden doden, maar wie zal Zijn
eeuwige onverwoestbare en almachtige geest iets kunnen doen? Zoals gezegd, wij
twijfelen er helemaal niet aan dat Hij ook zoiets zou kunnen doen, maar dat zal
Zijn vijanden weinig baten, want voor men er op bedacht is, zal Hij als een
onverwoestbare rechter opstaan en hen met vuur en zwaard uit de hemelen
richten! Wee dan al Zijn vijanden en alle duivels! Die zullen dan pas heel
pijnlijk ondervinden, wie Degene was die zij overal vervolgd hebben! -Wat
denken jullie allen over deze gedachte van ons?"
[19] De LEERLINGEN zeggen: "Ei,
laat Hem dat alsjeblieft niet overkomen, hoewel wij uw gedachten niet zonder
meer willen tegenspreken, want bij God is veel mogelijk wat de mens zich
vrijwel onmogelijk kan en wil voorstellen!"
129
De Heer en de twee Essenen
[I] Terwijl de leerlingen, de
Farizeeën en de beide Essenen dat alles met elkaar bespreken en Matthéus zijn
opdracht opschrijft, roept Ebahl ons aan tafel, en de leerlingen met hun
leerlingen worden eveneens aan tafel geroepen en komen met wat verhitte
gezichten in de eetzaal.
[2] Daar vraag IK hen wat zij op hun
kamer zo geanimeerd met elkaar hebben besproken.
[3] De beide ESSENEN antwoorden:
"Heer, dat is voor U niet moeilijk, want wat wij nu met elkaar hebben
besproken, was voor Uw geest al eeuwen geleden zo zichtbaar als de zon midden
op de dag! Maar U kunt er helemaal van overtuigd zijn dat wij beslist niets
slechts over U gezegd hebben!"
[4] IK zeg: "Met name dat wat
jullie gezegd hebben was helemaal juist, want dat heeft niet jullie vlees en
bloed je ingegeven, maar de geest van God. Maar praat hier niet verder met
anderen over, want de mensen zijn blind, dom en slecht! -Laten wij nu aan tafel
gaan!"
[5] De tafel was goed voorzien. Onze
acht schippersknechten hadden hun tijd doorgebracht met vissen en tevens voor
Ebahl een aantal van de mooiste en beste vissen thuis gebracht, waarvoor hij
hen weer rijkelijk met wijn en brood had voorzien. De vissen waren erg goed
klaargemaakt en allen aten ze met veel eetlust. De beide Essenen, die een goed
ontwikkelde smaak hadden omdat zij als leerlingen van Aristoteles en Epicurius
de keuken erg belangrijk vonden, kwamen woorden tekort om de heerlijke smaak
van dit echte vismaal te roemen. Ook de hoofdman met zijn drie onderaanvoerders
prees voortdurend de aangename smaak van de vissen en at naar hartelust een
paar behoorlijk grote stukken, zodat hij zich tenslotte begon af te vragen of hij
er geen last van zou krijgen.
[6] Maar IK zei tegen hem: "Wees
niet bang, beste Julius, want in tegenwoordigheid van een dokter kan je niets
gebeuren!"
[7] Dat monterde de brave Julius weer
op, en deze uitspraak van Mij is toen een spreekwoord geworden en is tot op de
tijd waarin dit wordt geschreven in dokterskringen ingeburgerd gebleven.
[8] Toen de maaltijd afgelopen was,
vroeg de HOOFDMAN: "Heer, het is vandaag een prachtige dag! Wat zou U er
van denken om vanmiddag er eens wat op uit te trekken?"
[9] IK zeg: "Dat wil Ik ook, maar
laten we ditmaal een dichtbijgelegen berg bestijgen!"
[10] De HOOFDMAN zegt: " Ja, de
berg die hier het dichtst bij ligt en die men de naam 'Morgenkop', ik meen in
de plaatselijk taal' Juitergli', heeft gegeven, is echter ook tevens een der
hoogsten en aan alle kanten erg steil, een vrijwel helemaal kale steenkolos!
Als U die soms zou willen beklimmen, dan bereiken we de top niet voor de nacht
invalt, en van terugkomen zou zeker in de verste verte geen sprake kunnen zijn!
Maar op die hoogte de nacht doorbrengen zou wel niemand van ons bevallen, want
boven tussen de rotsspleten schijnt het hele jaar door sneeuwen ijs te liggen!
Het uitzicht moet echter buitengewoon de moeite lonen!"
[11] IK zeg: "Vriend, dat alles
zal ons niet verhinderen om de Morgenkop te beklimmen. Wie het pad kent, komt
veel sneller boven, dan hij die het eerst nog moet zoeken. Laten we daarom op
weg gaan; binnen twee uur zijn we allen boven, dat wil zeggen, degenen die zin
hebben om samen met ons de berg te beklimmen!"
[12] De HOOFDMAN zegt: "Heer, op
Uw woord ga ik graag tot aan het eind der wereld, laat staan dus deze berg op,
en als U ons leidt behoeft men ook aan geen gevaar te denken! Ik verheug mij er
al echt op! Maar wat brood en wijn zouden we toch wel mee kunnen nemen, want ik
weet wel dat men bij het beklimmen van zo'n aanzienlijke berg buitengewoon
hongerig en dorstig wordt!"
[13] IK zeg: "O ja, dat kunnen
jullie best doen! Maar wat doen we met Mijn allerliefste Jarah? Voor haar zal
de berg toch wel te moeilijk zijn om te beklimmen!"
[14] JARAH zegt: "Mét U, o Heer,
kan niets voor mij te moeilijk zijn. Zónder U kan men niets en ik al het minst!
Als U het wilt, ga ik niet alleen met U deze berg op, maar letterlijk met U
door het vuur, zoals ik met U ook als eerste op het water ben gegaan!"
[15] IK zeg: " Jij weet Mij
steeds uit je hart een waar antwoord te geven, vol van liefde en waarheid. Ga
dus maar met ons mee op stap, het zal je daarbij niet te moeilijk gemaakt
worden!" - Niemand was zo gauw reisvaardig als onze JARAH, die zei:
"Heer, als U het zó goed vind dan sta ik al klaar om te vertrekken!"
130
Een wonderbaarlijke bergbeklimming
[1] Het MEISJE was gekleed in een
blauw, plooiend gewaad. Met lichte sandalen aan de voeten en het hoofd bedekt
met een heel kunstig uit stro gevlochten hoed, greep zij Mijn hand en zei,
omdat Ik op haar eerdere vraag niet zo erg vlug antwoord had gegeven:
"Maar Heer, Mijn alles, ik smeek U, zeg me toch of ik U zo beval?"
[2] IK zeg: "Dat zie je toch wel,
Mijn lieve Jarah! Je bevalt Mij bijzonder! O waren alle mensen maar zo prettig
als jij, dan zou het wel goed en naar Mijn zin zijn. Maar er zijn in de wereld
zo vele duizenden en nogmaals zoveel duizendmaal duizenden, die Mij niet zo
aangenaam zijn als jij! Dat zijn pure wereldse mensen, en jij bent een engel!
Nu echter op weg, want het is al het derde deel van de dag!"
[3] Na deze woorden staat iedereen
behalve het huispersoneel op en gaat met Mij op weg. Het spreekt vanzelf dat de
kleine Jarah steeds naast Mij liep, net als de hoofdman en Ebahl.
[4] Toen wij bij de bergwand kwamen,
waar zich in de uitgeholde spleten slechts zeer nauwe en uiterst steile geulen
omhoog slingerden, zei de HOOFDMAN: "Heer, met natuurlijke krachten kan
men hier niet omhoogklimmen, want de geulen zijn vreselijk steil en nat en hier
en daar dichtgegroeid met allerlei doornstruiken! Als er geen andere wegen naar
boven voeren, komen wij met onze natuurlijke krachten in geen tien dagen
boven!"
[5] IK zeg: "Ben je dan al zo
moe, we hebben al meer dan een derde van de weg afgelegd! Kijk eens achterom
dan zul je wel merken hoe hoog we al zijn!" -Nu keek de hoofdman om en
schrok toen hij merkte dat we ons, al bijna halverwege het steilste gedeelte
van de berg, tussen enkel rotswanden met loodrechte hellingen bevonden.
[6] Na een wat angstige verbazing zegt
de HOOFDMAN op enigszins bangelijk opgewonden toon: "Nee, wie wil en kan
dat begrijpen! Hoe wij allemaal door deze kloof tot hier gekomen zijn, is me
een raadsel! Wij stegen wel behoorlijk steil, maar ik had daar niet zo veel
moeite mee! Maar nu zijn er verder boven ons louter loodrechte wanden! Vraag is
nu: hoe zullen wij dan daar bovenop komen'?"
[7] IK zeg: "Merk je dan niet,
dat we niet blijven staan, maar steeds maar door verdergaan?!"
[8] De HOOFDMAN zegt: "Ja, dat
merk ik wel! Maar als ik vooruit kijk naar boven, dan zie ik echt geen enkele
mogelijkheid om verder te gaan!"
[9] IK zeg: "Weet je, daarvoor
moet je een goede en ervaren gids zijn, die vindt de rechte weg door alle
schijnbare hindernissen! Kijk, de kloof voor ons is al de toegang tot de
hoogste bergtop."
[10] De HOOFDMAN zegt: " Ja, maar
hoe kan dat nou? Hoe konden we tegen al deze zo goed als loodrechte' , steile
wanden zo snel boven komen? We zijn nog lang geen uur onderweg en nu al zo
dichtbij de hoogste bergtop, dat we nog maar een paar stappen behoeven te doen
om helemaal boven te komen!"
[11] De vrolijke JARAH zegt:
"Maar Julius, wat vraag je toch, terwijl God de Heer onze gids is?! Hij
zou ons allen net zo goed door de vrije lucht omhoog hebben kunnen tillen, als
langs deze wanden, waar nog nooit een mens zijn voeten liet zweven! Als wij
weten dat wij hier oog in oog staan met de Almachtige, dan is iedere vraag
zinloos. Wij kunnen alleen maar wegsmelten van liefde en hoogste achting voor
Hem en Hem uit de diepste diepte van ons leven danken dat Hij ons waardig
gevonden heeft voor zo'n ongehoorde genade. Maar Hem vragen of Zijn almacht en
wijsheid dat kan, en hoe zij dat doet, vind ik nutteloos! En zou Hij het ons
ook vertellen, dan is het maar de vraag hoeveel wij daarvan zouden begrijpen en
of wij dan ook almachtig zouden worden?! O ja, wanneer en voor zover Hij het
wil, kunnen wij uit ons zelf ook wonderbare dingen doen, maar zeker nooit meer
dan Zijn heilige en almachtige wil het toestaat!"
[12] IK zeg: "O jij kleine
wijsneus! Wie zou zoveel stralend licht in jou zoeken!? Ik zeg je dat er op
aarde maar heel weinig zijn zoals jij, maar één ding moet Ik nu ondanks al Mijn
grote liefde voor jou zeggen, en dat is, dat je in de toekomst veel zuiniger om
moet gaan met je zuivere wijsheid en dat je alleen dan je mond moet opendoen
als het werkelijk nodig is. Hier is het echter niet nodig, omdat Ikzelf, zoals
je ziet, aanwezig ben en ook in staat ben de vragen van iedereen heel passend
en diepgaand te beantwoorden!
[13] Kijk, als onze vriend Julius niet
zo'n bijzonder wijs man was, zou je hem nu in zijn hart pijn gedaan hebben.
Maar hij is een wijs man, die het met iedereen goed en eerlijk meent, en daarom
beleeft hij plezier aan jouw kinderlijk wijze lessen. Maar in het vervolg moet
je altijd zo bescheiden mogelijk tegen iedereen optreden, dan zul je Mijn echte
bruid zijn! - Heb je deze woorden van Mij wel helemaal duidelijk in je hart
begrepen?"
[14] Wat bedroefd zegt JARAH: "O
ja, Heer, maar ik ben nu bang dat U mij niet meer zo zult liefhebben als eerst,
en dat maakt mijn hart treurig!"
[15] IK zeg: "Maak je maar zorgen
over wat anders! Ik houd nu nog veel meer van je dan vroeger!"
[16] JARAH zegt: "Maar zal de
goede hoofdman boos op me zijn!?"
[17] De HOOFDMAN zegt: "O nee,
mijn echt hemelse Jarah! Ik ben er alleen maar erg dankbaar voor dat je mij uit
je hemels zuivere hartje ook een hemels zuivere waarheid hebt gezegd! O Jarah,
wij zullen nog heel veel met elkaar te bespreken hebben, want ik merk maar al
te goed dat je reine hartje vol hemelse wijsheid is, en wij blijven alleen al
daarom de beste vrienden!"
[18] IK zeg: "Nu, Mijn lieve
Jarah, ben je nu tevreden met dit antwoord?"
[19] JARAH zegt: "O ja, nu wel.
Maar ik zal mij van nu af aan wel erg moeten beheersen! Want voor mijn beurt
praten is altijd al een van mijn zwakkere kanten geweest, maar in het vervolg
zal ik dat niet meer doen, -want Uw woorden zijn mij boven alles heilig!"
[20] IK zeg: "Nu goed dan, dan doen
we die paar passen nog en betreden zo de hoogste top van de berg!"
131
Op de bergtop van de Morgenkop
[1] Een paar passen later bevonden wij
ons al op de hoogste top, die er echter erg gescheurd, gekloofd en verbrokkeld
uitzag en nauwelijks een staanplaats bood voor dertig mensen zonder
hoogtevrees.
[2] Dat beviel onze HOOFDMAN niet en
hij zei: "Het uitzicht is wel onbeschrijfelijk, fantastisch mooi, maar het
slechte naar alle kanten sterk afhellende en ook verder zeer oneffen
bergplateau doet erg veel afbreuk aan het heerlijke genot!"
[3] IK zeg: "Vriend, ga zitten
als je duizelig wordt en jullie anderen ook! Ik zal echter blijven staan."
[4] De HOOFDMAN zegt: "Het zou
prettig zijn om te gaan zitten, maar waar? Werkelijk, het uitzicht is heerlijk;
je ziet hier over heel Galiléa en ook een groot deel van Judéa, - ook kijk je
in het land van de Samaritanen, maar de onherbergzame hoogte en de vrees voor
een mogelijk naar beneden vallen, bederft mij ontzettend het ware genot! Ik
weet dat mij niets kan gebeuren, en toch ben ik bang! Waarom dan?"
[5] IK zeg: "Omdat je niet
begrijpt waarom je nu onmogelijk naar beneden kunt vallen; dat is de reden van
je angst. Kijk eens naar Mijn lieve Jarah die springt nu zo onbekommerd als een
gems in het rond, terwijl haar zusters en zelfs Ebahl bleek van angst erbij
staan. Toch heeft nog geen afgrond haar verslonden, omdat zij een vast geloof
heeft dat haar in Mijn bijzijn niets kan overkomen. Als jullie allen het zelfde
vaste geloof hebben, dan zullen jullie net zo onbekommerd zijn als zij!"
[6] De HOOFDMAN, onder wiens rechter
voet een steen, die zijn voet Juist steunde, los ging zitten, zei: "De
adelaar zou wel vast kunnen gaan geloven, want zijn vleugels behoeden hem voor
het vallen, maar een mens zoals ik, onder wiens voeten ieder moment het een na
het andere stuk steen los gaat zitten, kan met de beste wil geen vast geloof
zoals Jarah krijgen! Zou ik op deze nauwelijks twee manslengten brede en
hoogstens zo'n vijftig manslengten lange bergklip ook maar één Jarahische gemsesprong
proberen te maken, dan zou ik ook weldra ergens in stukjes uit elkaar gespat
beneden liggen! Oh, was ik maar weer beneden!"
[7] Dan springt JARAH naar de hoofdman
toe en zegt: "Maar lieve Julius ik smeek je, wees toch niet zo bangelijk!
Er kan je onmogelijk wat gebeuren! De Heer heeft ons over de steilste hellingen
naar boven gebracht, wij zweefden eigenlijk alleen maar naast de wanden in de
lucht omhoog, want zo'n weg is nog nooit een mens gegaan. En wie van ons is
iets overkomen tijdens de ongehoorde bestijging van deze naar alle kanten
naakte en loodrecht steile reus van een rots? Maar als we zo goed naar boven
zijn gekomen over die gevaarlijke plaatsen, waarom moeten wij dan hier nu
opeens bang gaan worden, dat we werkelijk naar beneden zouden kunnen vallen?
Kom, mijn lieve Julius, en wees terwille van mij een beetje vrolijker! Weetje,
ik kan niet tegen zo'n bang en treurig gezicht!"
[8] Dan wil de kleine de hoofdman bij
de hand nemen en wat met hem rondlopen, maar de HOOFDMAN roept luid: "Terug!
Blijf steeds drie passen van mij vandaan, kleine heks! Het scheelde zoëven niet
veel of je had mij, met je opzettelijke sprong, over de rand naar beneden
geduwd! O ik ken je, meestal ben je een zeldzaam goed, lief en zelfs wijs
meisje, maar soms komt er een natuurlijke moedwil over je en dan zeg ik: Blijf
drie passen bij mij vandaan! Ik houd anders veel van je, maar hier op deze
hoogte van minstens tweeduizend manshoogten moet je steeds drie passen bij mij
vandaan blijven! Je hebt alles juist en wijs gezegd, maar ik kan niets aan mijn
duizeligheid op zulke hoogten doen. Ik weet en geloof dat ons allen niets
gebeuren zal, maar ondanks dat kan ik me toch niet verzetten tegen die
hinderlijke duizeligheid, en daarom moet je geen grapjes met mij uithalen!"
[9] JARAH zegt: " Ah, wat denkt u
wel? Hoe kunt u ook maar in het minst veronderstellen dat ik grapjes met u zou
uithalen!? Kijk, ik ben er vast van overtuigd dat mij noch u hier iets kan
overkomen, en ik sprong alleen maar daarom zo dapper naar u, die zo angstig
bent, om u als dat kon te helpen! Hoe kunt u daarover zo boos op mij worden en
mij voor heks uitschelden? Kijk, lieve Julius, dat was ook niet aardig van
u!"
[10] Daarbij komen de kleine de tranen
in de ogen. - Wanneer de HOOFDMAN dat merkt spijt het hem dat hij Jarah zo hard
bejegend heeft, en hij zegt: "Nou, nou, wees maar weer goed! Beneden
zullen wij beiden wel weer samen over mooie grasvelden wandelen, maar hier is
de ruimte daarvoor een beetje te klein en ik kan zoals gezegd niet tegen mijn
vervelende duizeligheid!"
[11] JARAH zegt: "Duizeligheid is
ook een ziekte! De heiland van alle heilanden is hier; hem aan Wie het mogelijk
was zo vele honderden te genezen van hun kwalen, zal het ook wel mogelijk zijn
om u van uw duizeligheid te bevrijden! Vraag Hem daarom en Hij zal u
genezen!"
[12] De HOOFDMAN zegt: "Luister,
lieve Jarah, dat is je nu beter gelukt dan al het eerdere! Dat was een betere
sprong dan jouw vroegere toen je mij bijna over de rand geduwd zou hebben!
Kijk, deze raad van jou zal ik ook meteen opvolgen!"
[13] Toen wendde de hoofdman zich tot
Mij en vroeg: "Heer, bevrijd mij van mijn angst en mijn duizeligheid in
het hoofd!"
[14] IK zei tegen Ebahl: "Geef
eens een beker wijn!"
[15] Ebahl gaf Mij meteen een kleine
zak vol en een beker.
[16] IK vulde de beker en gaf hem aan
de hoofdman met de woorden: "Hier, neem en drink, en je duizeligheid zal
verdwijnen!"
[17] De hoofdman nam meteen de beker
en dronk er uit. Toen hij de beker leeggedronken had, verdween meteen al zijn
vrees en alle duizeligheid, zodat hij nu helemaal vrolijk werd en zich door
Jarah naar alle kanten van de berg liet rondleiden en heel gezellig langs de
steilste wanden naar beneden kon kijken.
[18] Toen alle anderen dat bij de
hoofdman zagen, vroegen ze Mij ook om van hun lastige vrees bevrijd te worden.
En Ik liet allen wijn drinken en opeens werd de hoogte zo levendig alsof het
een volkstuin was.
[19] Een deel bestudeerde de
uitgestrekte landerijen, een tweede deel zong zelfs psalmen, een derde keek
langs de wanden naar beneden en zocht een plaats voor een mogelijke terugweg.
Omdat men echter zo'n plaats niet kon ontdekken en de zon al bijna onderging,
kwamen speciaal de LEERLINGEN en zeiden: "Heer, nog een half uur en dan is
de zon onder, wat moeten we dan op deze hoogte?"
[20] IK zei: "Daar behoeven
jullie je niet druk over te maken! Wie gelooft, zal vannacht op deze hoogte
Gods heerlijkheid zien stralen. Wij blijven hier!"
[21] Toen de leerlingen dat hoorden
werden ze stil en zochten veilige rustplaatsen op.
[22] De hoofdman kwam ook en vroeg Mij
of we soms al gauw terug zouden gaan omdat de zon bijna onderging.
[23] Maar ik zei ook tegen hem wat Ik
tegen de leerlingen gezegd had en dat was voldoende voor hem en hij ging ook op
een vaste en tamelijk vlakke rots zitten.
[24] Alleen JARAH zei, toen de zon net
de horizon raakte: "Heer, mijn liefde, wij gaan toch nog niet naar huis
terug van deze aangename hoogte? Ik zou toch o zo graag de zonsopgang
zien!"
[25] IK zeg: "Gedurende de nacht
blijven wij hier en wij zullen pas op de morgen van de sabbat teruggaan, maar
gedurende de nacht zul jij net als alle anderen de heerlijkheid van God zien
stralen!"
[26] Dat bracht de kleine zo in
verrukking dat ze aan Mijn voeten neerzonk en voor korte tijd in een soort
onmacht viel.
132
Ziel, lichaam en geest
[1] Maar uit noordelijke richting
begon er, toen de zon ondergegaan was, een koude en harde wind te waaien, zodat
allen weer bang begonnen te worden, en de HOOFDMAN zei: "Nou, als deze
wind zo in kracht blijft toenemen, dan zal hij ons tenslotte toch nog in de
afgrond blazen, en het is ook niet zo leuk dat hij zo koud is."
[2] IK zeg: "Laat de wind waaien,
want het is zijn tijd! Bedenk daarbij echter dat hij niet de Meester is, die
hem geschapen heeft door Zijn wil, en hem nu in toom houdt of Iaat waaien als
Hij dat wil!"
[3] De hoofdman was met deze
toelichting tevreden, maar ging toch zo vlak mogelijk op de grond liggen en de
anderen volgden zijn voorbeeld.
[4] Alleen JARAH bleef volhardend
naast Mij staan en zei: "Heer hoe komt het toch dat deze mensen zo bang
zijn, terwijl ze toch zeker door zo veel tekens al geleerd moesten hebben dat U
ook Heer van alle elementen bent!? Dat verwondert mij vooral van Uw eigen
leerlingen! Ah, als U niet hier was dan zou het wat anders zijn, maar nu U hier
bent verwondert mij dat bijzonder! - Heer, vertel mij de reden van dit
verschijnsel als U wilt!"
[5] IK zeg: "Wel, dat komt door
de nog niet geheel losgelaten oude wereld in hun binnenste! Als deze zoals bij
jou al helemaal uit hen verbannen zou zijn, dan zouden ze net als jij niet bang
zijn en ook geen angst kunnen hebben, omdat de geest sterk genoeg is om de
gehele materie te beheersen.
[6] Kijk, we staan nu op de top van
een berg die nog nooit door een mens werd betreden! Want zoals je ziet zijn de
rotswanden aan alle kanten zo steil dat op een natuurlijke manier niet naar
boven en net zo min naar beneden is te komen. Je hebt gezien, hoe, nadat wij op
natuurlijke kracht de halve berg hadden beklommen, iedere mogelijkheid wegviel
om verder tegen de loodrechte steile wanden naar boven te klimmen. De hoofdman
en alle anderen vroegen: 'Wat nu?' -Ik klom echter als eerste met jou tegen de
wanden en allen volgden ons zonder ook maar vermoeid te raken. -Hoe was dat dan
mogelijk?
[7] Zie je, dat deed de geest in de
mens! Op dat moment heb Ik de menselijke geesten gewekt, en die droegen hun
vleselijke omhulsels naar hier op deze top. Maar omdat hun geesten nog niet
gewend zijn aan dit werk, gingen ze, toen Ik hen wat losliet, weer in hun
lichaam slapen, en de ziel van het lichaam werd met angst vervuld. Als de geest
in hun hart echter wakker gebleven was, zouden zij geen angst hebben, want de
geest zelf zou dan de ziel met een lichtend vertrouwen vervuld hebben en hen in
het hart de vaste overtuiging gegeven hebben dat de hele natuur hem moet
gehoorzamen! Maar omdat dat vanwege de oude wereld, waarvan hun zielen nog een
deel in zich hebben, niet duurzaam plaats kon vinden, overvalt hun zielen ook
nog steeds iets van de wereldse angst die jij hier bij hen tegenkomt.
[8] De ziel van de mens leeft door een
onjuiste koers bij het vlees, of door een juiste koers bij haar geest, die
altijd één is met God, zoals het zonlicht één is met de zon. Leeft een geest
bij het vlees, dat in zichzelf dood is en slechts voor een bepaalde tijd, als
het lichaam niet beschadigd wordt, door de ziel leven krijgt, dan wordt de ziel
helemaal één met het lichaam.
[9] Maar als de ziel zich steeds meer
op het vleselijke instelt, zodat zij tenslotte zelf helemaal vlees wordt, dan
bevangt haar ook het gevoel der vernietiging dat bij het vlees hoort, en dit
gevoel is dan de vrees die de mensen tenslotte voor alles onbekwaam en
krachteloos maakt!
[10] Geheel anders gaat het echter met
een mens, wiens ziel door een juiste koers vanaf zijn prilste jeugd naar de
geest geleefd heeft! Dan ziet de ziel in der eeuwigheid geen mogelijke
vernietiging voor zich! Haar gevoel lijkt op de geaardheid van haar eeuwige
onverwoestbare geest. Zij kan geen dood meer zien en voelen omdat zij één is
met haar eeuwig levende geest, die heer is over de gehele zichtbare
natuurwereld. En het begrijpelijke gevolg voor de nog in het vlees levende mens
is dat hij geen angst heeft. Want waar geen dood is, is geen vrees!
[11] Daarom moeten de mensen zich ook
steeds zo weinig mogelijk zorgen maken over wereldse zaken, maar alleen zorgen
dat hun ziel één wordt met de geest en niet met het vlees! Want wat baat het de
mens als hij voor zijn vlees de gehele wereld zou winnen, maar daardoor zijn
ziel zwaar zou schaden? Want ook deze hele wereld, die wij nu tamelijk ver
kunnen overzien met al haar op luchtkastelen gelijkende vluchtige luister , zal
vergaan en deze hele hemel met haar sterren ook op haar tijd, maar de geest zal
eeuwig blijven, net als elk van Mijn woorden.
[12] Maar de mensen, die helemaal één
zijn geworden met de wereld, zijn onuitsprekelijk moeilijk te helpen, want zij
zien en vestigen hun leven op de ijdele dingen der wereld, leven in een
doorlopende vrees en zijn tenslotte geestelijk helemaal ontoegankelijk!
Benadert men hen echter op de natuurlijke of wereldse weg, dan helpt men hen
daarmee niet alleen helemaal niet, maar men werkt slechts hun gericht en
daardoor de dood van hun ziel in de hand!
[13] Een werelds mens die dan zijn
ziel wil redden, moet zichzelf geweld aandoen en beginnen met zoveel mogelijk
alle wereldse zaken te verloochenen. Als hij dat met veel vlijt en ijver doet,
zal hij zichzelf redden en tot het leven ingaan. Doet hij dat echter niet, dan
kan hij op geen andere manier worden geholpen dan door veel werelds lijden,
opdat hij de wereld met haar heerlijkheid leert verachten, zich tot God bekeert
en zo begint Zijn geest in zich te zoeken en zich meer en meer met Hem te
verenigen. Ik zeg je: Het geluk van de wereld is de dood van de ziel! -Zeg Mij
nu, allerliefste Jarah, of je dit alles goed hebt begrepen!"
133
De weg tussen hemel en aarde
[I] JARAH zegt: "Heer, mijn
liefde en mijn leven! Door Uw genade in mij heb ik alles goed begrepen, maar het
is treurig dat de mensen dat niet inzien en kunnen of willen begrijpen! Oh, zo
zullen er helaas later veel dode zielen zijn! O Heer, maak dat de mensen toch
die heilige waarheid zouden willen horen en zich dan bekeren want anders zal
het voor mij weldra heel saai worden om in deze wereld tussen zoveel doden te
leven!"
[2] IK zeg: "Wees maar gerust,
daarvoor ben Ik toch zelf in deze wereld gekomen! Tot op heden was er gebrek
aan goed begaanbare wegen, en de hemelen waren gescheiden van de aarde, maar nu
zal een geschikte en solide weg worden aangelegd en de hemelen zullen met de
aarde worden verbonden, zodat het voor iedereen gemakkelijk zal worden op de
gebaande weg te lopen en daarover de nabije hemelen te bereiken. Maar bij geen
mens mag de vrijheid van zijn wil ook maar in het minst beïnvloed worden!
[3] Van nu af aan zal iedereen, als
hij maar wil, de hemelen kunnen bereiken, wat tot op heden niet mogelijk was
omdat tussen de aarde en de hemelen een te grote kloof bestond.
[4] Maar wee nu ook aan allen, die
hiervan duidelijk in kennis gesteld worden en zich toch daarvan zullen
afwenden! Die zullen er van nu af aan erger aan toe zijn dan de ouden, die vaak
wilden, maar niet konden! -Begrijp je dat?"
[5] JARAH zegt: "Heer, ik heb
alles begrepen! Er is een goede mogelijkheid, maar alles hangt af van de vrije
wil van de mens! De wereld zien en proeven zij, maar de hemelen zien en proeven
zij daarentegen niet, en dan kan het gebeuren dat velen de gebaande weg niet
zullen gaan, en het zal met hen dan erger zijn dan tot op heden! Ik zeg U, o
Heer, de gebaande weg naar de hemel zal door weinigen betreden worden, want het
moeilijkste voor de mens is de zelfverloochening!"
[6] IK zeg: "Maak je geen zorgen,
de verbeteringsinrichtingen zullen zo omvangrijk zijn dat ze van hier tot in
het hiernamaals zullen worden uitgebreid! -Maar ons gezelschap is samen met
onze hoofdman tijdens ons gesprek ingeslapen, wat zullen we nu doen?"
[7] "Heer" zegt JARAH,
"dat zult U wel het allerbeste weten!"
[8] IK zeg: " Jawel, je hebt
gelijk! Daarom liet ik hen ook inslapen, en zij zullen in de droom zien wat jij
in werkelijkheid zult zien. Kijk, weldra zul je de hemelen geopend zien en alle
engelen zullen ons dienen! Morgen zal deze berg naar het oosten toe een
gemakkelijk beklimbare helling krijgen en wij zullen allen op een nieuwe
natuurlijke weg van hier naar beneden naar Genezareth kunnen gaan. Let daarom
goed op het tafereel dat zich voor je ogen zal ontvouwen!"
[9] Na deze woorden van Mij hief JARAH
haar ogen naar boven en keek een poosje naar de heldere sterrenhemel. Toen er
na wat langer kijken nog niets te zien was zei ze met een lief stemmetje:
"Heer, mijn leven en mijn liefde, er is nog steeds niets te zien! Vertel
mij eens hoe het er dan zal uitzien, zodat ik, als er zich een verschijnsel
voordoet, kan weten of het bij het door U voorspelde hoort of niet?"
[10] IK zeg: "Mijn lieve Jarah,
je moet veel meer met je hart naar boven kijken dan met de ogen die in je hoofd
zitten, dan zul je al gauw in het heerlijkste licht wonderen zien! Probeer het
maar eens, dan kun je je meteen ervan overtuigen dat ik altijd gelijk heb en de
volle waarheid spreek!"
[11] Na Mijn instructie heft Jarah nu
meer haar hart omhoog dan haar ogen, en zie, meteen openen zich alle hemelen,
en talloze scharen engelen Gods zweven in het heerlijkste licht naar beneden
naar de aarde en zingen: "Gij hemelen bedauw de rechtvaardigen op deze
aarde met alle genade! Want heilig is Hij, die haar betrad tot heil van degenen
die gevallen zijn nog voor er in de diepe oneindigheid een zon gloeide in het
genadelicht van God!
[12] Mensenkinderen, door satan
opgevoed, neemt Hij op en maakt hen tot kinderen van Zijn liefde!
[13] Daarvoor zij Hem alleen alle eer,
alle roem en alle prijs, want alles wat Hij doet is welgedaan en Zijn orde
bestaat uit liefde gepaard met de hoogste wijsheid. Daarom is Hij alleen heilig
en voor Zijn naam moeten alle knieën zich buigen in de hemel, op de aarde en
onder de aarde. Amen."
134
De opheffing van de zee van Galiléa
[I] Bij het horen van dit gezang, zegt
JARAH opgetogen: "Heer, het is werkelijk moeilijk te bepalen wat hier
mooier en heerlijker is, het gezang, de woorden of het heerlijke duizend
kleurige licht of de prachtige gestalten van deze talloze etherische zangers!
Ah, nu heb ik er pas een idee van, wat nu precies de hemelen van God zijn! Oh,
ik zou nu meteen willen sterven en dan naar deze wondermooie zangers overgaan!
Maar zeg mij toch, o Heer, als u dat wilt, wie en wat deze heerlijke zangers
eigenlijk zijn! Zijn zij werkelijk wat zij schijnen te zijn, of zijn het
slechts door U voor dit moment nieuw geschapen wezens?"
[2] IK zeg:
"Het zijn engelen en zij werden eindeloos lang geleden geschapen vóór er
ook maar een spoortje van een materiële schepping aanwezig was. Roep er maar
een en overtuig je dat hij net als alle anderen een heel volmaakt echt wezen
is! Daarbij moet Ik je nog zeggen dat, hoe licht en etherisch zij er ook
uitzien, ieder van hen toch zo sterk is en zo'n kracht en macht in zich heeft,
dat de kleinste en zwakste van hen in een ogenblik de gehele aarde zo zou
kunnen verwoesten dat daarvan ook niet het kleinste stofje over zou blijven! Nu
je dit weet, kun je er een roepen en laat hem een paar proeven uitvoeren!"
[3] JARAH zegt: "Heer, dat durf
ik echt niet, want hoe onbegrijpelijk mooi ze ook zijn, toch ben ik wat bang
voor hen."
[4] IK zeg: "Maar kindje, heb Ik
je niet net uitgelegd wat vrees is? Kijk, je mag nu dus niet bang zijn, anders
zou Ik moeten denken dat er in jouw hart ook nog iets werelds woont. Je bent
nota bene bij de Heer, voor wiens naam al deze wezens hun knie buigen, waarvoor
moet je dan bang zijn?"
[5] JARAH zegt: "Dat is
natuurlijk maar al te waar, maar de ongewone aanblik van zo'n nooit gedacht
tafereel moet een arm zwak meisje toch erg van de wijs brengen! Maar nu zal ik
mij wel beheersen en U zult zien dat Uw Jarah ook zonder angst kan zijn."
[6] Na deze woorden wenkte zij meteen
de eerste de beste ENGEL, en deze kwam ogenblikkelijk zwevend naar haar toe en
vroeg haar met een heel vriendelijke en liefdevolle stem: " Jarah,
heerlijke dochter van mijn God, mijn eeuwige Heer, wat wenst jouw lieve zuivere
hart van mij!"
[7] Een beetje verbluft door de glans
en de majesteit van de hemelbode zegt JARAH: "Ja, ja, ja goed, de Heer, die
u hier ziet, zegt mij dat ieder van u zoveel wondermacht heeft, en dat ik mij
daarvan maar zou moeten overtuigen door een proef. Maar wat zou ik u nu als
proef moeten opgeven als ik niets meer weet dan wat ik pas in die paar dagen
van de Heer Jezus heb gehoord?!"
[8] De ENGEL zegt: "Luister,
mooie hemelse bloem, ik zal je in de naam des Heren meteen uit de verlegenheid
helpen! Kijk daar beneden ligt de uitgestrekte en diepe zee van Galiléa! Wat
zou je er van zeggen als ik haar op zou heffen uit haar grote en diepe bekken
en dan in de vorm van een grote waterbol vrij in de lucht ongeveer een uur lang
tastbaar en zichtbaar op zou hangen?"
[9] JARAH zegt: "Dat zou
weliswaar verschrikkelijk wonderbaarlijk zijn; maar waar zouden gedurende die
tijd de lieve vissen blijven en ook de vele schepen, die ten dele langs de
oevers liggen en dikwijls ook op zee rondvaren?"
[10] De ENGEL zegt: "Ik zal er
voor zorgen dat er geen vis en ook geen enkele boot beschadigd wordt! Als je de
aangeboden proef wilt zien, zal het voorgestelde ogenblikkelijk voor je
zweven!"
[11] JARAH zegt: " Ja, als geen
wezen daarbij schade kan oplopen dan mag je dat wel doen!"
[12] De ENGEL zegt: "Kijk achter
je! De zee is leeg en tot op de laatste druppel zweeft al haar water nu vrij in
de lucht, goed zichtbaar voor jouw ogen!"
[13] JARAH wilde naar beneden in de
diepte kijken, maar stootte met haar voorhoofd meteen tegen de koude, natte
wand van de vlak naast de rotswand vrij zwevende waterbol, die een
totale"doorsnede van ongeveer vierduizend klafter had. Toen ze dat zag
vroeg ze heel benepen: "Maar hoe, om des Heren wil, kon u zoiets in zo'n
nauwelijks denkbaar kort ogenblik doen? En is de zee nu wel echt helemaal
zonder water?"
[14] De ENGEL zegt: "Jarah, kom
met mij mee en overtuig je!"
[15] JARAH zegt: "Hoe kan
dat?"
[16] De ENGEL zegt: " Als het mij
mogelijk was om de zware massa water in een ogenblik op te heffen, dan zal het
mij toch ook wel mogelijk zijn om jou bliksemsnel naar beneden op het laagste
deel van de zeebodem te zetten, en dan net zo snel weer terug! Maar jij moet
het willen anders kan ik niets doen, want wij hebben meer ontzag voor één
vonkje van de vrijheid van de menselijke wil dan voor al onze door God aan ons
verleende kracht en macht! Daarom moet jij eerst willen en ik zal daarnaar
handelen!"
[17] JARAH zegt: "Nou goed dan,
overtuig mij!"
[18] Ogenblikkelijk stond zij op het
kurkdroge diepste deel van de zee, en de engel raapte een prachtige parelmossel
op en gaf deze aan Jarah ter herinnering en ter lering van alle anderen, die
lichamelijk wel vast sliepen, maar alles in een droom te zien kregen.
[19] Nadat Jarah de mossel nog maar
net in de ruime zak van haar schort had gedaan vraagt de ENGEL haar:
"Geloof je nu dat al het water van deze zee zich in de boven ons zwevende
grote bol bevindt, en dat de uitgestrekte zeebedding helemaal droog is?"
[20] JARAH zegt: " Ja, ja, ik zou
u zonder dat ook wel geloofd hebben! Maar breng me nu maar weer vlug naar boven
bij de Heer, want zonder Hem sterf ik zo meteen!"
[21] Nauwelijks was het laatste woord
uitgesproken of de lieve Jarah stond weer naast Mij op de top van de berg en Ik
vroeg haar hoe haar dat beviel en wat haar mening daarover was.
[22] JARAH zegt: "Heer, dat U
alles kunt is mij maar al te goed bekend, maar hoe in en door Uw wil ook de wil
van de engel zo machtig kan zijn, dat zal de engel zelf wel niet begrijpen,
Iaat staan dat ik U daarover iets zou kunnen vertellen! Het is buitengewoon
wonderbaarlijk, maar begrijpen kan ik het niet!"
[23] IK zeg: "Dat is een heel
goed en heel juist antwoord, maar in je eigen hart zul je mettertijd ook wel
vinden hoe God zulke dingen kan. - Hoe bevalt de engel je overigens?"
135
Jarah's bewijs van liefde
[I] JARAH zegt: "Hij is wel een
onbeschrijflijk mooi mens, omdat hij er net zo uitziet als een mens, maar naast
U, o Heer, zijn alle engelen en hemelen met al hun licht en hun schone vormen
net zo veel als niets! Want al hun schoonheid is alleen maar van U en bent U
Zelf! Toch zou ik er niet van kunnen houden!"
[2] IK zeg: "Maar ben Ik dan,
zoals je Mij hier ziet, soms mooier dan deze engelen? Kijk, Mijn ruwe
werkhanden, Mijn door de zon tamelijk donker gebruinde huid en Mijn leeftijd,
zijn toch echt niet zo aantrekkelijk, terwijl deze engel alles heeft wat de
hemelen maar mooi willen en kunnen noemen!"
[3] JARAH zegt: "Heer, het
uiterlijk telt niet voor mij als het innerlijk niet volledig op Uw hart lijkt,
want U alleen bent de Heer!"
[4] IK zeg: "Maar uit de engelen
straalt overal rechtstreeks Mijn liefde en Mijn wijsheid, die helemaal op Mij
lijkt. Als je dus alleen om Mijn liefde van Mij houdt, hoewel Ik de Heer ben,
dan zie Ik niet in waarom je deze prachtige engel niet net zo lief kunt hebben
als Mij, want hij is toch alleen uit Mijn liefde en wijsheid
samengesteld!?"
[5] JARAH zegt: "Heer, mijn
liefde en Mijn leven. Uit die twee levens elementen zijn ook de mensen
samengesteld en toch kan ik ze niet zo boven alles liefhebben als U! Ja, ik
houd zeker van alle mensen en het meest van de behoeftigen, en zover mijn
geringe krachten reiken doe ik altijd alles om de armen hulp te verschaffen,
maar toch kan ik ze niet zo liefhebben als U. En ook houd ik van deze lieve
engel, maar toch behoort mijn hart en mijn leven aan U! Slechts wanneer U, o
Heer, mijn zuivere liefde voor U hard af zou wijzen, dan zou ik echt heel
bedroefd worden, maar ik zou denken: Hij, de Reinste, de Heiligste heeft jouw
misschien nog veel te onreine liefde voor Zich niet waardig gevonden en heeft
haar daarom afgewezen!"
[6] Na deze woorden begint de kleine
te huilen en zegt zachtjes snikkend: "En zo zal het ook zijn! Ik heb mij
met mijn liefde te ver gewaagd en bedacht in mijn naïviteit niet, wie Degene
is, die mijn hart zo in beroering heeft gebracht. Daarom wijst Uw te heilige
liefde mijn nog veel te onheilige liefde heel zacht af en geeft mij een engel,
die mijn hart eerst moet reinigen en moet opvoeden voor een heiliger liefde.
Het doet mij geweldig pijn, maar ik weet dat U alleen Heer bent, en dus wil ik
echt alles dragen wat U mij wilt opleggen."
[7] IK zeg: "O Mijn lief, wat
maak je jouw liefde nodeloze verwijten! Wie mij niet net eender liefheeft als
jij en ook maar iets ter wereld meer liefheeft dan Mij, is Mijn liefde niet
waard. Maar jij met jouw hart dat zich door alle engelen des hemels niet van
Mij af laat keren, hebt Mij, jouw God en Heer, zelfs in gelijke mate lief als
de engelen des hemels en daarom ben je allang zelf een prachtige engel, die Ik
Zelf bijzonder liefheb! Kom aan Mijn hart en haal daaruit de volledige
schadeloosstelling voor deze kleine test!"
[8] Na deze woorden is de kleine weer
helemaal genezen en kruipt zo dicht mogelijk tegen Mij aan.
[9] Dan zegt de ENGEL: "O
zaligheid aller zaligheden! Wat betekenen alle hemelen bij de aanblik van zo'n
liefde?! Wij volmaakte geesten hebben weliswaar al zo eindeloos veel zaligheden
genoten, dat het getal daarvan door geen tong meer uitgesproken zou kunnen
worden, maar al die talloze genoten hoogste verrukkingen zijn niets vergeléken
bij deze, waar U, o heilige Vader, Uw kind in Uw armen neemt en het.met
zichtbare opperste liefde aan Uw heilige hart drukt! oh, wat voor
onuitsprekelijke verrukking moet dit kind nu gewaarworden!?"
[10] IK zeg: "Ja, de verrukking
is voor het kind heel groot, maar ook voor Mij. Na de voleinding zullen jullie
dit ook smaken als jullie allen aan de tafel van Mijn kinderen gegeten zult
hebben! Maar laat nu het water weer zijn plaats innemen! Daarna zal dit kind
van Mij je een ander werk opgeven."
[11]
Terwijl ik Mijn mond naar het overgelukkige hoofdje van Jarah wendde, zei ik:
"Niet waar, Mijn Jarah, jij helpt Mij wel om Mijn engelen werk te
bezorgen?!"
[12] De
KLEINE antwoordt met een van liefde vervulde en kinderlijk onschuldige zachte
stem: "O ja, voor U doe ik alles ontzettent graag! U hoeft het maar te
zeggen - en ik stort mij terwille van U in Ieder vuur en ook van de hellingen
van deze berg naar beneden in de zee, als die er weer is."
[13]
IK zeg: "En toch zou geen aards vuur je nog kunnen branden of vernietigen,
want je bent zelf al gevuld met het sterkste en machtigste vuur! Ook stenen en
water zouden je nooit kwaad kunnen doen, want jouw vastheid van wil binnen Mijn
orde is harder dan een diamant en jouw hart is zachter dan alle wateren van de
hemelen! Kortom je hebt al een plaats in Mijn hart veroverd, en Ik geef je
daarom de vrijheid om de engelen iets te zeggen wat zij moeten uitvoeren, en
zij zullen het uitvoeren alsof Ik het Zelf opgedragen zou hebben. Bedenk nu dus
een opdracht en geef die aan de engel, die al heel verlangend wacht om van jouw
hart een opdracht te krijgen. Wens maar iets, en alles zal ogenblikkelijk ten
uitvoer gebracht worden!"
[14] JARAH zegt: "Lieve
bode uit de hemel, maak in de naam des Heren, als het zonder schade gedaan kan
worden, dat deze berg, die op natuurlijke wijze te moeilijk te bestijgen is,
makkelijk en zonder gevaar naar boven en. naar beneden begaanbaar zal zijn, ook
aan de zijde van de zee, waar hij anders alleen maar voor vogels toegankelijk
is!"
[15] De ENGEL maakt alleen een heel
sierlijke buiging voor de kleine Jarah en zegt: "O heerlijke gebiedster in
naam van de Heer! Kijk slechts naar..alle zijden van de berg en je zult zeker
tevreden over mij zijn! Kijk, bij tijden zijn wij wel eens langzaam in onze
daden, maar als het nodig is ook sneller dan de bliksem!"
136
Engelenmacht
[1] Vervolgens leidt de engel Jarah
naar alle zijden van de berg en zij overtuigt zich ervan dat de berg weliswaar
niet lager is geworden, maar aan alle kanten toch zonder enig gevaar bestegen
kan worden, vooral aan de van de zee afgewende zijde, waar hij heel glooiend
afloopt.
[2] Toen JARAH zich van daarvan
had overtuigd zei zij: "Het geheel is zo wonderbaarlijk, dat ik mijn
zintuigen begin te wantrouwen en zou gaan denken dat ik ook slaap en droom!
Vertel me toch eens iets over hoe u dat deed! Zoëven heeft u de hele zee
opgeheven en vrij als een zwevende druppel in de lucht gehouden, en nu heeft u
de steile berg naar alle kanten toegankelijk gemaakt, en dat doet u allemaal in
een oogwenk! Hoe, hoe kunt u dat? U heeft uw plaats geen ogenblik verlaten en
toch is dat allemaal gedaan! -Ach, dat is toch te veel voor een arm aardwormpje
zoals ik!"
[3] De ENGEL zegt: " Je kunt
dat natuurlijk nu nog niet begrijpen, maar binnen niet al te lange tijd zal dat
allemaal zonneklaar voor je worden. Voorlopig kan ik je wel zoveel zeggen dat
wij engelen niets uit ons zelf kunnen doen, maar alles enkel en alleen doen
door de almachtige wil van de Heer, die jij zo bijzonder liefhebt.
[4] Kijk, de gehele wereld en alle
hemelen zijn slechts gedachten en ideeën van God die door Zijn almachtige
onwankelbaar vaste wil vastgehouden worden. Als Hij Zijn ideeën nu terugtrekt
en Zijn gedachten loslaat, vergaat in datzelfde ogenblik het zichtbare
geschapene. Denkt Hij echter iets nieuws en houdt Hij dat met Zijn almachtige
wil vast, dan is dat geschapene ook al voor iedereen zichtbaar aanwezig!"
[5] JARAH vraagt: "la, maar wat
blijft er dan voor u nog over om te doen?"
[6] De ENGEL zegt: "Wij zijn
zuivere ontvangststations voor de goddelijke wil en vervolgens dragen wij hem
uit! Kijk, wij zijn in zekere zin de vleugels van de goddelijke wil en zodoende
zijn wij eigenlijk de goddelijke wil zelf. Een nog zo geringe gedachte van ons
-als wij hem verbinden met de kracht van de goddelijke wil -is voldoende en dan
is een werk ook al gedaan, daarom handelen wij zo snel!
[7] Zie je daar in het oosten die
heldere ster staan? Kijk, als er van hier tot daar een gebaande weg zou leiden,
dan zou de aarde niet genoeg van de allerkleinste zandkorrels hebben om de
jaren aan te geven die een vogel nodig zou hebben om die ster te bereiken, Iaat
staan een hardlopend mens. Maar mij is het mogelijk in een ogenblik daarheen te
gaan en weer hier terug te komen! Je zult mijn afwezigheid helemaal niet
merken en toch zal ik daar en weer hier zijn! -Geloof je mij?"
[8] JARAH zegt: "Waarom zou ik
dat niet geloven? Maar mij daarvan overtuigen kan ik natuurlijk niet, want ik
wil en kan daarheen met u niet zo'n reis maken als eerder naar beneden naar de
zeebodem!"
[9] De ENGEL zegt: "Waarom dan
niet? Zijn bij God niet alle dingen mogelijk? Als de Heer het goed vindt, dan
maakt het voor mij niets uit! Dat je niets zal overkomen daarvoor sta ik in en
alle talloze stralende engelen die je hier rondom je ziet staan daar ook voor
in!"
[10] JARAH zegt tegen Mij:
"Heer, is dat echt mogelijk?"
[11] IK zeg: "In handen van deze
engel, ja! Als je wilt kun je je aan hem toevertrouwen en in een paar
ogenblikken zul je weer behouden hier bij Mij zijn, neem echter voor jezelf
daarvandaan een aandenken mee!"
[12] Na deze woorden ging JARAH naar
de engel en zei: "Kijk, ik ben niet bang, als u kunt draag me dan
daarheen!"
[13]
Toen tilde de engel Jarah van de grond en drukte haar stevig aan zijn borst en
verdween. - Na tien seconden was hij weer met Jarah terug met in haar schort
een steen, die onbedekt zo straalde, als de morgenster straalt wanneer zij haar
mooiste licht geeft.
[14] Toen JARAH een beetje van
haar verbazing bekomen was, vroeg ze Mij: "O Heer, zijn dan al die
ontelbare sterren net eender als deze ster, die ik nu echt met eigen ogen of
met mijn geestelijke ogen gezien heb? Want dat is een reusachtige wereld! Deze
wereld lijkt me nu, vergeleken bij die, zo klein als een slakkenhuis ten
opzichte van deze berg! Mensen, heel volmaakte mensen, die in onuitsprekelijk grote
en wonderheerlijk gebouwde tempels wonen zijn er ook in die overgrote
heerlijke wereld. Maar die mensen zijn zo groot, dat ze, als ze beneden aan de
zee zouden staan, de berg minstens drie maal zouden overtreffen. En zo is in
die wonderwereld alles vele duizend malen duizend maal groter dan hier!
[15] Wij stonden op een erg hoge berg
en zagen aan alle kanten een onafzienbare vlakte. Die was naar alle kanten
doorsneden door de heerlijkste rivieren, waarvan de golven schitterden als de
steeds wisselende heldere kleuren van een regenboog. Op de vlakte bevonden zich
prachtige tuinen en tempels. In het volgende moment bevonden wij ons al beneden
bij de tempels en zagen daar de grote mensen en hun nog veel grotere
woontempels. Op enige afstand is het een genot om deze mensen te zien, maar
dichtbij lijken ze op wandelende bergen! Ja, ik zou al een aardig lange ladder
nodig gehad hebben als ik maar de kleine teen van zo'n mens zou hebben willen
beklimmen!
[16] Kortom, ik zou mijn leven lang
wel door kunnen vertellen over wat ik daar in die paar ogenblikken heb gezien,
maar dan zou ik de tijd die U, o Heer, voor iets beters bestemd heeft, met
onnutte dingen verpraten! Maar nu zou ik van U willen horen of al die talloos
vele sterren ook zulke werelden zijn, zoals degene die ik gezien heb!"
[17] IK zeg: " Ja, Mijn kindje,
en nog veel grotere en veel mooiere! Maar geloof je nu echt dat je in die paar
ogenblikken met lijf en ziel op die ster bent geweest? Vertel Mij dat
eens!"
[18] JARAH zegt: "Heer, mijn
liefde en mijn leven. De heen vlucht maakten wij in vier korte momenten. En tot
aan het vierde moment zag de ster, die ik nu nog heel goed zie, er steeds
onveranderd uit als ster, maar in het vierde moment werd zij zo groot als onze
zon overdag. Daarna duurde het nog momentje en toen waren we al op die
prachtige wereld. Van de berg, waar wij eerst op de top stonden, raapte ik op
aanraden van de engel een steentje op -dat is dit stralende klompje -en nam het
als bewijs, dat ik daar echt was, mee hierheen. Meer kan ik U als bewijs van
mijn werkelijke aanwezigheid op die plaats niet laten zien."
137
Geestelijke blik in de schepping
[1] IK zeg: "Dat is ruim
voldoende! Maar Ik zal je nu een andere manier laten zien, waarop een in zijn
hart volmaakt mens de sterren kan bereizen zonder zich ook maar één stap van de
aarde los te maken; maar een lichtend steentje kan men dan natuurlijk niet zo
gemakkelijk mee terugnemen! -Nu, heb je de ster onthouden waar je geweest
bent?"
[2] JARAH zegt: "Ja, Heer!"
[3] IK zeg: "Wel, stel je haar in
je hart zo levendig mogelijk voor, kijk er met je ogen enige tijd strak naar en
zeg Mij hoe zij er na een paar ogenblikken uitziet!"
[4] JARAH doet dat meteen en na een
paar ogenblikken zegt zij: "Heer, Heer, mijn God, mijn liefde, nu zie ik
haar net als bij mijn heen vlucht in het vierde moment. Zij wordt nu steeds
groter en ik kan haar licht nauwelijks verdragen! Ah, dat is een
verschrikkelijk sterk licht, maar gelukkig doet het mijn ogen geen pijn! Oh,
oh, nu is het hele firmament een verschrikkelijk grote, reusachtige, machtig
golvende lichtzee geworden! O God, o God, hoe groot en wondervol zijn Uw
werken, en U wandelt in het vlees als een eenvoudig bescheiden mens temidden
van de mensenwormen van deze aarde!
[5] Oh, oh, oh! Nu sta ik weer op dezelfde
berg en zie rondom mij dezelfde omgeving vol schitterende prachtige dingen! Ik
zie dezelfde tempels weer, dezelfde mensen en hun mooie tuinen, ook zie ik heel
mooie bloemen. Maar de kleinste daarvan is groter dan een huis hier op aarde,
die zou ik niet als aandenken af kunnen plukken! Ah, nu zie ik echter ook
allerlei dieren, en de prachtigste vogels zie ik ook, maar ze zijn ook
ontzettend groot! Aan de reusachtige bomen hangen zeldzaam grote vruchten en ik
zie ook hoe in een tuin een paar mensen er met hun handen naar grijpen en ze
werkelijk ook in hun mond steken! Nou, nou, aan zo'n peer, of wat voor vrucht
het ook is, zouden op deze aarde wel duizend mensen een heel jaar meer dan
genoeg te eten hebben!"
[6] IK zeg: "Let nu op, je zult
nu in een soort stad van deze wereld komen, zeg Mij hoe die je bevalt!"
[7] JARAH slaat al gauw haar handen
ineen van verbazing en begint letterlijk te schreeuwen van verrukking, en
roept: "Maar om Uw heilige naams wil, dat is een pracht waarvan nog nooit
een mensenhart heeft kunnen dromen! Oh, dat is onbeschrijflijk! Wat een rijen
tempels! Wat een zuilengangen, wat een koepels! Nee, die pracht, grootte en
luister! Heer, ik smeek U, leid mij terug, want deze onuitsprekelijk overdadige
pracht zou mij doden!"
[8] IK zeg: "Nu, doe dan je ogen
dicht en denk aan Mij en aan de aarde, dan zal het meteen weer in orde
zijn!" - Jarah doet dat en ziet nu haar ster weer als ster voor zich.
[9] Wanneer zij weer tot rust is
gekomen, vraagt zij Mij meteen: "Heer, heeft de engel mij soms ook op deze
manier, zoals U nu deed, die ster getoond? Want ik heb haar nu veel beter
gezien dan voorheen en toch was ik in zekere zin alleen maar geestelijk daar.
Ik bedoel dat de lieve goede engel mij alleen maar voor de schijn een beetje
hier vandaan gehaald heeft en mij toen op dezelfde manier de ster heeft laten
zien!?"
[10] IK zeg: "Nee, de engel heeft
jouw wens helemaal uitgevoerd! En dat was ook alleen maar met jou mogelijk
omdat jouw hart overvol van liefde is. Met ieder ander mens zou zoiets helemaal
onmogelijk geweest zijn. En zou de engel, wat hij wel zou kunnen, dat met een
gewoon werelds mens doen, dan zou alleen de nadering van zo'n engel de wereldse
mens al doden!
[11] Maar jij hebt mij eerder gevraagd
of alle sterren zulke werelden zijn, en Ik heb je met ja geantwoord. Nu, als
jij, Mijn allerliefste Jarah, het wilt, overtuig je dan op dezelfde manier!
Kijk, als een wereldse jongeman naar de hand van een jong meisje dingt en haar
tot zijn uitverkorene maakt, toont hij haar ook al zijn schatten, om daarmee de
vrouw van zijn hart voor zich te winnen. Want al zou zij hem vanwege zijn
persoon niet willen, dan zal zij hem toch aanvaarden vanwege zijn grote
schatten. En kijk, Ik doe voor jou hetzelfde, opdat je eens tijdens de
verzoeking der wereld Mijn hart niet zult verloochenen. Daarom laat ik je nu
Mijn schatten zien, opdat je beseft dat Ik niet zo arm ben als Mijn uiterlijk
de mensen schijnt te vertellen. Kijk, Ik ben nu eenmaal jouw geliefde en toon
je daarom ook wat van Mijn grote bezittingen!"
[12] JARAH zegt: "Heer, mijn
leven. Als ik nog meer sterren zou willen bekijken om mij daardoor te bewaren
voor ontrouw in mijn liefde voor U, dan zou het mij spijten die ster gezien te
hebben. Want U alleen bent voor Mij oneindig veel meer waard dan alle talloze
sterren met hun schatten! Waarlijk, om U boven alles lief te hebben heb ik
niets, eeuwig niets nodig dan U alleen. Maar alleen voor U, omdat U het wenst,
kijk ik ook graag naar de wonderen van Uw macht en wijsheid!"
[13] IK zeg: "Luister, Mijn
allerliefste Jarah, Ik ken je hart wel en lees daarin hoeveel je van Mij houdt
en hoe trouw je Mij bent, maar je bent nu nog meer een kind dan een volwassen
meisje. Tot nu toe was je steeds onder de hoede van Mijn engelen, en de kwade
geesten der wereld konden niet bij je komen. Wanneer je ouder wordt, zul je
echter uit eigen kracht de slechte wereld en haar lusten moeten weerstaan om
volgens Mijn voor alle wezens ingestelde onveranderlijke orde, zelf de vaste
grond te bereiken, waarop je Mij pas echt in geest en waarheid zult kunnen
naderen. Weet dat de wereld een grote macht heeft over de mensen, omdat de
wereld voor het grootste deel vanuit de hel geregeerd wordt, en het kost de
ziel daar menige harde strijd om niet door haar eigen vlees en bloed en
daardoor dan ook door de wereld verslonden te worden!
[14] Je ziet er erg aantrekkelijk uit.
Weldra zullen de wereldse jongens hun oog op je laten vallen en je hun hart en
hand aanbieden, en het zal moeilijk voor je worden om hen te weerstaan. Als die
tijd echter zal komen, denk dan in je hart aan Mij en al datgene, wat je op
deze top allemaal gehoord en gezien hebt, en de overwinning over de wereld zal
je niet zwaar vallen!"
[15] JARAH zegt wat bedroefd:
"Maar dat moet U toch al eeuwig duidelijk zijn of ik U ooit ontrouw zou
kunnen worden? En als U in mijn toekomst ziet dat ik ontrouw wordt, hoe kunt U
dan van mij houden? En kunt U een toekomstige zondares toestaan om U te
naderen?"
[16] IK zeg: " Allerliefste
Jarah, dat is voor jou nog veel te moeilijk! Maar Ik zal je uit bijzonder grote
liefde tot jou toch wat zeggen: Kijk, als Ik het weten wil, kan Ik natuurlijk
al altijd al alles weten wat er van een mens terecht komt. Maar de mens moet
als hij volwassen wordt geheel vrij en zelfstandig beslissen. Daarom trek Ik
Mij op een bepaald moment terug van de mens en kijk niet naar wat hij met zijn
vrijheid doet, behalve wanneer hij Mij dringend vraagt hem te helpen bij zijn
vrije strijd tegen de wereld. Dan kijk Ik naar hem, help hem op de goede weg en
geef hem bij de strijd tegen de wereld nieuwe kracht.
[17] Kijk, ik wil voor jou dus ook
geen blik in de toekomst werpen opdat je vrij blijft in je doen en laten, maar
daarom leer Ik je nu opdat je je alles tijdens de verzoeking levendig zult
mogen herinneren. Ook de beschermengel zal je dan alleen laten, maar wanneer je
uit eigen kracht de wereld volledig zult overwonnen hebben, komt hij weer bij
je en zal hij je in alles dienen. - Allerliefste Jarah van Mij, heb je dat nu
zo ongeveer begrepen?"
138
De zelfverloocheningsschool in het hiernamaals
[1] JARAH zegt: "Ik denk wel dat
ik het begrepen heb, - maar ondanks dat is het toch een heel treurige zaak voor
mij en alle andere mensen, want nauwelijks één op de duizend zal kracht genoeg
hebben om uit zichzelf zo tegenover de wereld te staan als U het zou
willen!"
[2] IK zeg: "Daarom ben Ik ook in
de wereld gekomen, om door Mijn leer en door Mijn daden iedereen het wapen in
de hand te geven waarmee hij moeiteloos de wereld kan overwinnen!"
[3] JARAH zegt: "Dat kan wel
zijn, - maar er zijn op aarde nog een groot aantal mensen die misschien nog in
geen duizend jaar iets van Uw woord zullen horen! Waarmee zullen deze dan
gedurende die lange tijd zich beschermen tegen het geweld van de wereld? Dat
zijn toch net zo goed mensen als wij Joden!"
[4] IK zeg: "Met de volken der
aarde gaat het net als met kinderen van één vader: die eerder ter wereld kwamen
worden door de vader anders behandeld dan zij, die pas twee, drie, vier of vijf
jaar geleden het licht der wereld aanschouwden. De oudste zoon is al een
krachtige man geworden, en een dochter is huwbaar, daarnaast zijn er nog een
paar kinderen van jouw leeftijd, en drie hebben nog de luier aan. Wat denk je,
zou het verstandig van de vader zijn als hij de kinderen in de wieg net zo zou
behandelen als de tot een krachtige man uitgegroeide zoon!?"
[5] JARAH zegt: "Dat zou
natuurlijk erg dom van zo'n vader zijn!"
[6] IK zeg: "Wel, dat is ook de reden
waarom enige volkeren pas later Mijn leer te horen krijgen! Zij zijn er nu nog
niet rijp voor, maar op het juiste moment zullen zij rijp worden en dan zal
Mijn leer hen ook bereiken. -Begrijp je dat?"
[7] JARAH zegt: "O ja, dat
begrijp ik heel goed, maar wat staat dan de op deze aarde tot op heden nog niet
rijp geworden volkeren in het grote hiernamaals te wachten?"
[8] IK zeg: "Dat zul je meteen te
zien krijgen! Kijk, daar in het noordelijke deel van de hemel staat een ster
die een wat roodachtig schijnsel geeft, richt er, net als bij de eerdere, het
oog van je hart op en richt je aardse oog er ook op en dan zul je op die ster
het mooiste antwoord op je vraag krijgen!"
[9] JARAH doet dat nu meteen en zegt
al na weinige ogenblikken: "O Heer, almachtige schepper des hemels en van
alle werelden, dat is een nog veel grotere wereld dan de vorige, en wat wordt
ze door een heerlijk licht omgeven! Maar het licht heeft een helrode kleur, wat
naar het goudgele toe, terwijl het licht van de eerste wereld helemaal zuiver
wit was. Maar nu wordt het licht van deze wereld ook ondraaglijk fel! Ah, nu
sta ik al op de bewoonde bodem van deze wereld! Oh, dat is ook onbeschrijflijk
heerlijk! Wat een afwisseling! Lieflijke zacht glooiende bergen omringen de
prachtige vruchtbare dalen. In de dalen ziet men ook een soort hutten, die
enkel bestaan uit een dak dat netjes ondersteund wordt door robijnachtige
zuilen. Maar op de bergruggen staan ononderbroken onafzienbare rijen van zulke
hutten en hoe ontzettend ver mijn blik ook reikt, toch zie ik niets anders, en
die hutten lijken op elkaar als twee druppels water. Zoals ik zie, rusten de
ovaal ronde daken allen op robijnzuilen van ongeveer zeven man hoog en ook die
zuilen zijn allemaal eender! Van mensen en andere levende wezens is tot nu toe
nog niets te ontdekken, maar ze moeten er toch wel zijn, -want dat blijkt al
uit de buitengewone beschaving van deze ontzettend uitgestrekte landen!
[10] Maar het is merkwaardig dat in
deze toch zo schitterende wereld alles precies op elkaar lijkt! De ene
vruchtboom lijkt sprekend op de andere en iedere bloem is gelijk, alles staat
in rijen en je kunt beslist niets ongeordends vinden.
[11] Het geheel ziet er wel
wonderschoon uit en het levert een vriendelijk schouwspel op, maar na een
poosje zou dit eeuwige op elkaar lijken voor mensen van ons slag toch wat
vervelend worden! Maar nu ben ik voor zo'n hut aangekomen en kijk, binnen zijn
mensen net als wij! Eén staat er op een verhoogde plaats en preekt, en de paar
honderd anderen luisteren met de grootste aandacht naar deze prediker!
[12] Daar in de aangrenzende hut zie
ik verscheidene in rijk geplooide mantels gehulde mensen aan een goedgevulde
tafel zitten eten, maar om de etenden heen staan er net zoveel, die geplaagd
schijnen te worden door de honger, en die krijgen niets te eten! Ah, daar in de
derde hut zie ik nu een paar wondermooie meisjes! Die staan moedernaakt en
maken veel plezier met erg onbetekenende mannen en lopen heen en weer. Op de
achtergrond staat een aantal heel wellustig lijkende jongemannen en geven aan
de mooie meisjes tekens om ook bij hen te komen en met hen ook wat plezier te
maken. Maar de jongemannen krijgen geen gehoor en schijnen zich daarover nu
juist niet te verheugen.
[13] Ah, die huizen zijn toch
zonderling ingericht! Zo gelijkvormig die hutten ook zijn, zo verschillend
schijnen daarin de bezigheden van de mensen te zijn, en dat is beslist toch ook
merkwaardig!? Maar als het er op deze ontzettend grote wereld overal zo uitziet
als in de omgeving die ik nu gezien heb, dan is onze kleine aarde mij liever -
behalve de slechte mensen dan!"
[14] IK zeg: "Alles wat je nu
ziet is slechts een klein school en trainingshuis in zelfverloochening en
zelfbeheersing. Wandel nu in gedachten verder en dan zul je meteen wat anders
zien!"
[15] Jarah doet dat en geeft dan
ineens zo'n schreeuw, dat de vast slapenden bijna wakker zouden zijn geworden
als Mijn wil hen niet weer in slaap gedompeld had.
[16] Na die schreeuw vroeg Ik Jarah
waarom ze zo geschreeuwd had.
[17] JARAH zegt: "O Heer, deze
pracht, deze majesteit overtreft weer alles wat een menselijke geest maar ooit
bevatten kan! Daar staat een paleis zo groot en hoog als de hoogste en grootste
berg op aarde! De muren zijn opgetrokken uit een en al prachtige edelstenen.
Duizend en nog eens duizend gouden trappen en galerijen sieren van buiten dit
ontzagwekkende paleis, dat helemaal bovenaan uitloopt in een echte spits.
Rondom dit paleis pronken de prachtigste tuinen, waarin een grote
verscheidenheid het oog steeds blijft boeien. In de tuinen zijn ook heel mooie
meren waarop waarschijnlijk voor het vermaak een groot aantal kunstwerken
ronddrijven, die echter door niets geleid worden en waar nog minder op gelet
wordt.
[18] Heer, wat betekent dat nu
allemaal? Wie zijn de bewoners van dit kolossale paleis en waarvoor dienen die
op de mooie meren vrij ronddrijvende veelsoortige kunstwerken?"
139
Een blik in de orde der sterrenwereld
[1] IK zeg: "Wel, dit paleis is
het huis van het hoofd van een school uit de streek die je nu hebt gezien. Al die
schoolhutten staan onder zijn leiding en de op de meren ronddrijvende
voorwerpen worden op bepaalde tijden voor het verdere onderwijs in de hogere
wijsheid gebruikt. Zoals deze woning staan er nog vele honderdduizenden alleen
al op de middenzone van deze lichtwereld, en ook nog een aantal zeer grote
steden. Naast deze zone, waarvan je nu een zeer klein deel ziet, zijn er op
deze wereld nog zesenzeventig nevenzones, die elk op een geheel eigen manier
zijn ingericht. Deze wereld is, net als de eerdere, een zon zoals die van ons
die overdag de aarde verlicht, maar er is dit verschil, dat de zon die jij
eerst zag ongeveer duizend maal groter is dan de zon van onze aarde. Degene,
die je nu ziet is ongeveer vierduizend maal groter dan de onze. Onze zon is ongeveer
duizendmaal duizend maal groter dan de hele aarde.
[2] De mensen van onze aarde hebben
echter nog een heel verkeerd begrip van de aarde en van de zon, de maan en van
alle sterren. Als ze later eens beter kunnen rekenen, zullen zij ook tot betere
voorstellingen van de wereldlichamen in de eindeloze scheppingsruimte komen.
[3] Ik
wil je wel vertellen, dat om ieder van die zonnen, op verschillende afstanden,
een behoorlijk aantal van zulke aarden wentelen zoals de onze. Verscheidene van
deze aarden hebben daarbij satellieten, die als constante begeleiders om hen
heen draaien, zoals de maan om onze aarde! Zoveel aarden door een zon verzorgd
worden, zoveel overeenkomende zones heeft elke zon. Steeds voor iedere aarde
een zone. Dat geldt niet voor de middelzonnen, die bestemd zijn voor het
vasthouden en leiden van de aardezonnen en duizendmaal duizend maal groter zijn
dan tienmaal duizendmaal duizend van zulke zonnen waar je er nu twee van hebt
gezien.
[4]
Zo'n middelzon is niet meer in gordels verdeeld, maar zij is op haar
oppervlakte in net zoveel gebieden ingedeeld als het aantal enkele zonnen wat
zij moet verzorgen. En ieder gebied dat overeenkomt met een aardezon is duizend
tot tienduizend maal groter dan de oppervlakte van de betreffende enkele
aardezon plus alle haar omcirkelende aarden. Om één middelzon trekken minstens
duizendmaal duizend aardezonnen hun banen.
[5] Maar dan zijn er nog middelzonnen,
waarom weer duizendmaal duizend van de zoëven genoemde middelzonnen met al hun
aardezonnen bewegen, en dan weer middelzonnen waar omheen de middelzonnen van
de tweede categorie bewegen, en tenslotte een gemeenschappelijk middenwereldlichaam
dat zich bevindt in de onmetelijke diepte van een middenzonnengebied en geen
andere beweging heeft dan die om zijn eigen as. Dit middenlichaam is ook een
zon, maar die is zo groot dat alle talloze aardezonnen, de middenzonnen van de
eerste, tweede en derde orde en alle aarden en manen, die om de talloos vele
aardezonnen draaien, samen met de vele duizenden grotere en kleinere kometen,
die als toekomstige aarden in onregelmatige kringen om de aardezonnen hun weg
banen, niet het honderdduizendste deel van haar lichaamsinhoud uit zouden maken
als die genoemde hoofdmiddelzon een holle kogel zou zijn en de bovengenoemde talloos
vele hemellichamen zich daarin zouden bevinden. -Jarah, kun je je nu
voorstellen wat Ik verteld heb?"
[6] JARAH zegt: "Heer, wie kan
zoiets groots begrijpen?! Een voorstelling kan ik me er nu natuurlijk wel van
maken, maar daarbij begint het mij wel te duizelen! Ook van deze zon heb ik nu
wel genoeg gezien, maar toch weet ik nu nog niet hoe ik mij daarmee een
antwoord moet geven op de vraag over het bestaan van de onrijpe volkeren der
aarde in het grote hiernamaals."
[7] IK zeg: "Nu, wend dan eerst
je ogen af van de innerlijk waargenomen zon en luister dan naar Mij!"
[8] Jarah zegt: "Heer, het is al
gebeurd!"
140
Ontwikkelingsperioden in het hiernamaals
[I] IK zeg: "Luister dus naar
Mij! - Kijk, al zulke onrijpe mensen komen meestal op die nu door jou geziene
zon en worden in de eindeloos grote scholen onderwezen in alle dingen die het
leven betreffen. Op dezelfde wijze worden de vroeg gestorven kinderen in de
middengordel van onze zon onderwezen en grootgebracht, -maar dan meer in het
geestelijke deel van de zon.
[2] De onrijpe zielen krijgen op de
door jou geziene zon weer een lichaam, echter zonder geboren te worden, en dat
wordt dan tesamen met de ziel ook vergeestelijkt en kan zo in het echt
geestelijke overgaan. Hoe zulke zielen van hier naar daar worden overgebracht
en door wie, dat heb je bij de reis naar de eerste zon zelf meegemaakt. Deze
engel, die hier nog naast ons staat, is de leider en beheerser van alle
werelden en zonnen waarover Ik net met je sprak. Daaraan kun je zien welke
macht en welke wijsheid hem gegeven is.
[3] De talloos vele engelen die je nu
in lange rijen om je heen ziet, hebben een soortgelijk werk, want in de eeuwige
diepten zijn er naar menselijke begrippen nog ontelbare zonnenwereld gebieden
met ieder zo'n eerder beschreven hoofdmiddelzon, en ieder van die
zonnengebieden wordt door een van deze engelen bestuurd. Je ziet nu weliswaar
veel engelen, -maar dat is nog niet het tienmaal honderdduizendste deel van
alle grote heersende engelen, laat staan van de kleinere engelen, aan wie voor
een speciaal toezicht en leiding enkele zonnen en aarden en kleinere
wereldgebieden toevertrouwd zijn! En weet je, toch moet Ik in Mijn eeuwige
geest ieder ogenblik voor allen zorgen, en als ik alles wat je nu getoond is
een ogenblik zonder Mijn onveranderlijke zorg zou laten, dan zou alles in
hetzelfde ogenblik vergaan, zowel het grootste als het kleinste! -Zou jij dat
met jouw geest ook kunnen?"
[4] JARAH zegt: "O Heer, hoe kunt
U me dat nu vragen!? Ik, een stofje van deze aarde, - en U, Die in Uw geest de
enige, eeuwige, almachtige God bent! Oh, als de blinde Farizeeën van Jeruzalem
dat toch eens konden zien, dan moesten ze toch tot andere gedachten komen! Maar
zij kunnen het niet zien en zullen het niet zien, daarom zullen zij ook in hun
verstoktheid en slechtheid te gronde gaan! Komen hun zielen in het hiernamaals
soms ook in die zonneschool?"
[5] IK zeg: "Dat toch wel niet,
Mijn allerliefste Jarah, want zij behoren niet tot een onrijp, maar tot een
helemaal rijp volk. En de zielen van een rijp volk komen, als zij eens in alle
slechtheid zijn gestorven, door hun eigen wil in de diepte der aarde. Want
omdat zij pure materie zijn geworden, is dat hun element, en zij willen en
kunnen daarvan niet scheiden. Wel zal er alles, ja zelfs het uiterste aan
gedaan worden. Alle kwellingen en smarten worden op hen losgelaten om hen los
te maken van de materie. En als er een van de materie los komt, dan komt ze in
de scholen die op het geestelijke deel van deze aarde bestaan. Pas daarvandaan
gaat ze dan verder naar de maan. Als ze daar iedere graad der zelfverloochening
heeft doorgemaakt en daarin sterk is geworden, wordt ze naar een volmaaktere
planeet verheven en daar in de ware wijsheid onderwezen.
[6] Wanneer dan zo'n ziel in het ware
licht is opgenomen, wekt dat licht, als het sterker en sterker wordt, de warmte
van het geestelijke leven op, en de ziel begint zich zodanig met haar geest te
verenigen, dat langzaam maar zeker haar gehele leven liefde wordt. Als die
liefde dan sterk en krachtig genoeg is geworden en is overgegaan in de echte
innerlijke levensvlam, dan wordt het in de ziel van binnenuit licht en
stralend, en pas dan bevindt zo'n ziel zich in de toestand waarin ze opgenomen
kan worden in de vrije wereld van de gelukzalige geesten, waar zij dan als een
kind weer verder opgevoed wordt.
[7] Maar totdat een op aarde
stoffelijk geworden ziel zover is, kunnen in het gunstigste geval toch altijd
wel verscheidene honderden jaren verstrijken. -Nu lees Ik echter in je hart dat
je Mij weer wat wilt vragen, en Ik zeg je: vraag, want je vragen hebben een
goede reden! Maar richt dit keer je vraag tot de bij ons staande engel, hij zal
je ook een juist antwoord geven!"
141
De geaardheid van de menselijke geest
[1] Dan richt JARAH zich tot de engel en
zegt tegen hem: "Jouw Heer en mijn Heer heeft mij heel welwillend naar
jou, vriendelijke en aardige jongeman, verwezen en tegen mij gezegd, dat ik je
wat moest vragen en dan zou jij mij het goede antwoord geven. Daarom vraag ik
nu, waarom deze aardse verwanten van mij en ook de leerlingen van de Heer
moeten slapen, terwijl ik waak, en waarom moet ik dat met mijn lichamelijke
ogen zien, of waarom kan ik dat, wat zij volgens de mededeling van de Heer
alleen maar in de droom kunnen of mogen zien en horen?"
[2] De ENGEL zegt met vriendelijke
stem: "Bekoorlijke dochter van de Heer, jouw ziel is geheel overgegaan in
de geest en daarom ben je haast niet meer verbonden met de wereldse materie.
Jouw aardse oog is tot oog van je ziel geworden en het oog van je ziel is tot
oog van je eeuwige onsterfelijke geest geworden. Daarom bevind jij je nu in
jouw levenssfeer zoals dat bij ieder mens eigenlijk het geval zou moeten zijn.
[3] De
geest van elk mens is zo geaard dat hij net als Gods geest de gehele
oneindigheid omvat. Als je nu een nog zo ver verwijderde ster of iets anders
opneemt in jouw zuivere hart, dat een geestelijk oog is, en tevens het oog van
je ziel door het vleselijke oog richt op het door het geestelijke oog
beschouwde voorwerp, botst het innerlijke in je geest aanwezige beeld met de
uiterlijke overeenkomstige vorm daarvan. Door deze botsing gaat er in de ziel
een volmaakt licht schijnen over het beschouwde voorwerp en dit presenteert
zich dan zo aan jou, zoals het in wezen is.
[4] En ik zeg je naar waarheid dat
alle mensen dit zouden kunnen als zij in hun hart net zo rijp en geaard zouden
zijn als jij. Maar er zijn er maar heel weinig, die op jou lijken! Deze
slapenden hier lijken in ieder geval niet op jouw ziel en hart! Hun ziel ziet
nog lang niet door hun aardse oog, en het oog van hun geest is nog vast
gesloten. Daarom moet hun ziel zelf eerst geschikt gemaakt worden door haar
tijdens de slaap alle wereldse indrukken te ontnemen, zodat zij zo met haar
fijnere zintuigen kan komen tot waarneming en aanschouwing van het bovenzinnelijke,
dat in het geestelijke overgaat.
[5] Daarom is de slaap van de hier
rustenden ook een speciale slaap, die een mens langs natuurlijke weg maar
zelden kan bereiken.
[6] Bepaalde ziels en geestessterke
mensen kunnen bij de zwakkere broeders zo'n slaap door herhaalde handoplegging
te weeg brengen, maar de zwakke mensen kunnen dat nooit bij hun even zwakke
broeders en zusters. Maar dat de Heer alleen al door Zijn wil alles kan doen,
daarover zul je wel nooit meer enige twijfel in je op kunnen laten
komen?!"
[7] JARAH zegt: "De Heer zegene
je voor de mij gegeven uitleg, die ik heel goed heb begrepen! -Maar nu nog een
andere vraag! Zeg mij, goede knappe jongeman, wat moet ik mij nu voorstellen
van jouw onbegrijpelijke snelheid?"
[8] De ENGEL zegt: "Liefste
dochter van God! Dat is iets wat slechts een zuivere geest kan begrijpen, omdat
die snelheid met tijd en ruimte niets heeft uit te staan. Zelf zijn wij niets,
maar wat jij aan ons ziet met je geestelijke ogen is Gods gedachte, Gods idee,
Gods woord. Wij zijn dan ook heel zuivere geesten, geen materie kan voor ons de
een of andere hindernis vormen.
[9] Als niets een levende geest kan
hinderen is voor hem hier en daar onvermijdelijk een en hetzelfde. Geen materie
kan daarom net zo snel gaan als wij, omdat zij zelfs in de allerfijnste ether
altijd nog een weerstand ondervindt waardoor haar beweging geremd wordt.
[10] Men vindt in de eindeloos grote
scheppingsruimte vooral middenzonnen van de derde orde, die direkt gevolgd
worden door de hoofdmiddenzon. Deze zonnen bewegen zich in afzonderlijke grote
banen om de hoofdmiddenzon met een voor jouw begrippen niet voor te stellen
snelheid, om daardoor op de voor hen bepaalde afstand van de hoofdmiddenzon te
blijven. Hun banen zijn ten gevolge van hun grote afstand tot de hoofdmiddenzon
voor jouw begrippen ontzettend uitgestrekt.
[11] Stel je bijvoorbeeld deze aarde
voor als een kogel, die in werkelijkheid vele honderdduizend malen groter is
dan dat deel wat je er nu van overziet. Laat deze grote kogel echter bestaan
uit enkel zandkorreltjes, zoals je ze al vaak aan de oever van de zee gezien
zult hebben. Stel je dan het aantal zandkorreltjes voor dat nodig zou zijn om
zo'n hele aarde te vullen! Neem nu voor ieder zandkorreltje een afstand van
hier tot aan die ster , die wij het eerst bezochten, dan geeft het totale
aantal zandkorreltjes ongeveer de doorsnede van de baan van een middenzon van
de derde orde! Deze baan legt zo'n middenzon natuurlijk op z'n vlugst pas in
tienmaal honderdduizend jaar af, maar omdat die baan zo ontzettend uitgestrekt
is, moet zo'n zon ook ieder ogenblik een duizendmaal zo grote afstand afgelegd
hebben als van hier tot aan die ster, die wij het eerst bezochten!
[12] Nu zul jij denken: ' Ja, als dat
zo is, verplaatst zich zo'n zon toch duizendmaal sneller dan u, als zuivere
geest! Want als wij met de snelheid van die zon van hier naar die ster gevlogen
zouden zijn, dan zouden wij daar zonder meer duizendmaal eerder zijn aangekomen
dan met uw geestelijke snelheid!?'
[13] Dan zeg ik je, dat de grote
snelheid van die zon toch een slakkegangetje is vergeleken bij mijn geestelijke
snelheid! Want weet je, ondanks haar voor jouw begrippen ontzaglijke snelheid
heeft die zon toch nog tienmaal honderdduizend jaar nodig om haar uitgestrekte
baan om de hoofdmiddenzon af te leggen, terwijl ik of een andere geest van
mijn soort, diezelfde afstand zo snel kan afleggen dat je tussen mijn vertrek
en mijn terugkomst niet het kleinst merkbare tijdsverschil zou constateren. Ja,
ik zou in diezelfde korte tijd ook een vele duizendmaal honderdduizend maal
grotere baan af kunnen leggen!
[14] Daarom is er tussen de snelheid
van een geest en de snelheid van nog zo snel vliegende materie - hoe die
snelheid ook vergroot zou worden -een oneindig verschil. Want ook al legt nog
zo snel bewegende materie ook in een moment een afstand zoals van hier tot aan
die ster af dan heeft ze voor een tweemaal zo lange afstand al twee momenten
nodig, en als die materie in een moment honderdduizend van die afstanden aflegt
dan zal ze voor tien van zulke afstanden ook tien momenten nodig hebben,
terwijl ik iedere denkbare afstand in een en hetzelfde moment kan afleggen.
[15] En kijk, dat kan iedere geest van
mijn soort, omdat er voor ons in de hele eeuwige oneindigheid niet de geringste
hindernis aanwezig is. Maar de materie ontmoet allerlei hindernissen, zelfs in
de vrije etherruimte, en kan daarom nooit de snelheid van een geest evenaren! -
Zeg me nu eens, bekoorlijke dochter van God, of je dat nu wel een beetje begrepen
hebt!"
142
Ken Gods werken tot vermeerdering van de liefde
[1] JARAH zegt: "Met hulp van de
Heer heb ik het wel begrepen, maar het begon mij wel weer erg te duizelen! Want
ik ben daardoor tot de volle overtuiging gekomen, dat een geschapen geest een
eeuwigheid nodig heeft om ook maar een van die oneindig grote hoofdmiddenzonnen
door en door te leren kennen. Jij hebt daarvan verteld dat hun aantal in de
eindeloze eeuwige ruimte naar menselijke begrippen ontelbaar is, en dat elk van
hen de draagster of liever de heerseres is van drie ordes middenzonnen met hun
aardezonnen, die in eindeloos grote banen om haar heen draaien en waarvan het
aantal door geen sterfelijke geest bevat kan worden! Maar als zo'n ontzettend
grote hoofdmiddenzon iedere geschapen geest al een eeuwigheid kost om te
bezichtigen, hoe lang zal hij dan met al die ontelbare anderen bezig zijn!?
[2] Oh, het zou echt niet slim van mij
zijn als ik mij zoiets zou wensen! Ik blijf mooi bij mijn liefde thuis en denk
daarbij: 'Zo'n zon is wel iets reusachtig groots en een geweldige getuige van
de eindeloze wijsheid en eeuwige macht des Heren, maar zij kan de Heer, haar
God en Schepper , niet zien, begrijpen en boven alles liefhebben zoals ik!' -En
kijk, dat is naar mijn mening veel meer waard, dan een eindeloos grote zon te
zijn in een voor mensen onmeetbare diepte van de eindeloze scheppingsruimte!
En wie weet of de Heer mij misschien niet net zo lief heeft als zo'n grote
zon!?
[3] En weet, aardige jongen, deze
aarde van ons zou op die enorme zon misschien als een nauwelijks merkbaar
stofje te zien zijn, maar toch loopt Hij nu op haar bodem, van Wiens minste
ademtocht het bestaan van al die talloze hoofdmiddenzonnen afhangt! En daarom
denk ik dat niet altijd dat het grootst in de ogen van de Heer is, wat van de
eindeloze scheppingsruimte een nauwelijks meetbaar deel uitmaakt, maar wat
innerlijk groot is!
[4] Wat ben ik als kind voor wat
betreft lichaamsgrootte vergeleken met onze kleine aarde, en toch voel ik in mijn
borst een ruimte waarin al jouw hoofdmiddenzonnen met al hun talloze bijzonnen
en aarden plaats te over hebben! Mijn kleine oog overziet met één blik
duizendmaal duizend sterren; het is maar de vraag of al die grote zonnen dat
kunnen!? -Heb ik gelijk of niet!"
[5] Nu zeg IK: " Je hebt volkomen
gelijk, en het is zo, en jij alleen weegt op tegen duizend zonneheelallen die
de eindeloze scheppingsruimte vullen. Maar het is altijd goed voor de mens dat
hij Mijn werken kent ter vermeerdering van de liefde tot Mij, zijn Vader!
[6] Maar het begint nu te schemeren en
wij zullen onze vrienden gaan wekken! Ze moeten echter beslist na elkaar gewekt
worden. Jij moet verder aan niemand iets over al het geziene vertellen vóór je
een wenk zult krijgen van Mijn en nu ook jouw engel, die Ik zichtbaar, maar
anders gekleed, tot aan je volwassenheid bij je zal laten. De andere engelen
moeten nu weer onzichtbaar worden -het zij zo!"
[7] Ogenblikkelijk verdwijnen de
engelen op die ene na, die Raphaël heette en deze werd gekleed zoals men dat
in Genezareth gewoon was.
[8] Als JARAH Raphaël zo gekleed ziet,
zegt zij: "Zo is het goed, zo beval je me beter dan in je hemelse glans,
want zo zie je er helemaal als een mens uit, en ik zal echt van je houden,
-alleen is het de vraag, wie intussen je grote taken voor het besturen van de
werelden zal overnemen!"
[9] De ENGEL zegt: "Lieftallige
dochter van God, heb daar geen zorgen over, want ik kan altijd hier en daar en
overal zijn zonder dat je iets van mijn afwezigheid zult merken, behalve zo nu
en dan een paar ogenblikken. Dat blijft allemaal hetzelfde. Ik zal mij trouwens
erg haasten om bij jou terug te komen, want ik houd al meer van jou dan van al
mijn ontelbare zonnen, waarvan we er op een goede keer nog verscheidene samen
zullen bezoeken. -Maar nu wil de Heer de broeders wakker maken, daarom moeten
wij even stil zijn!"
[10] JARAH zegt: " Ja, ja, ik
gehoorzaam graag en ben al muisstil!"
143
Droom en werkelijkheid
[I] IK zeg tegen Raphaël: "Wek
eerst Mijn Simon Juda (Petrus)!"
[2] Raphaël wekt PETRUS en deze ziet
vol verbazing om zich heen en zegt na een poosje: "Heb ik dan werkelijk
geslapen? Het leek me net toe alsof ik de gehele nacht klaar wakker was! Maar
nu zie ik toch wel dat ik vast geslapen heb. Terwijl ik sliep heb ik echter
zulke wonderlijke dromen gehad, dat ik me niet kan herinneren ooit zulke gehad
te hebben! Echt, Heer, deze dromen kunnen geen bedrog geweest zijn!"
[3] IK zeg: "Kijk eens wat rond,
-misschien ontdek je aan de berg de een of andere verandering waarvan je
vermoedelijk ook gedroomd hebt!"
[4] PETRUS kijkt meteen in alle
richtingen en zegt: "O Heer, heus, werkelijk, daarvan heb ik gedroomd, en
- kijk eens - alles uit die heldere droom is gebeurd!"
[5] Petrus wilde nog meer zeggen, maar
IK zei tegen hem: "Wek eerst de andere leerlingen, voor je verder
vertelt!" - En Petrus deed dat.
[6] De leerlingen richtten zich op van
de grond en verwonderden er zich eveneens over dat ze nu pas merkten dat ze
geslapen hadden, terwijl het naar hun gevoel was alsof ze de hele nacht door
volkomen wakker geweest waren en ongehoorde wonderen hadden gezien.
[7] Maar JUDAS zei: "Ik geloof
nog steeds niet dat ik geslapen heb! Ik heb toch met jou, Simon Juda, allerlei
dingen besproken, en jij ging steeds tegen mij in en zei ook tegen mij: 'Al
deze wonderen zullen jou niet tegenhouden om ons allen voor een paar
zilverstukken te verraden!', waarover ik erg kwaad werd en jou over een
rotswand naar beneden in zee wilde duwen, maar toen pakte onze Thomas mij en
trok me op de grond terug! - Zeg eens, broeder Simon, weet je daar echt niets
van?!"
[8] PETRUS zegt: "Geen woord! Ik
weet helemaal niet of ik iets over jou heb gedroomd!"
[9] IK zeg: "Kijken jullie eens
wat rond of er in werkelijkheid geen dingen zijn gebeurd die je in je droom gezien
hebt!"
[10] De leerlingen gaan nu naar alle
kanten van de berg en de verbazing stijgt ten top, en ANDRÉAS zegt: "Tot
nu toe hebben wij in de korte tijd van een half jaar zoveel wonderbaarlijks
gezien en gehoord, dat men nauwelijks zou geloven dat er nog maar iets mogelijk
zou zijn dat als een nog groter wonder aangemerkt zou kunnen worden, en toch
staat ons verstand opnieuw stil! onze dromen worden werkelijkheid!
[II] Ik zag de door Jarah uitgekozen
engel, die eerst al het water van de zee in de hoogte hief en er in de vrije
lucht een reusachtig grote druppel van maakte, en ik zag met eigen ogen de
kurkdroge bodem van de zee en de mooie parelmossel die Jarah als aandenken van
de bodem opraapte en in haar schort bewaarde. Vervolgens zag ik hoe de engel op
een wens van de lieftallige dochter van God, deze berg aan alle kanten in een
oogwenk goed beklimbaar maakte! -En kijk, dat is nu ook werkelijkheid!
[12] Met welke woorden en goede daden
zullen we onze Heer en Meester nu gaan prijzen? Waar is nu de engel, die
gloeiende gedachten in onze harten legt, die wij waardig achten om voor Hem uit
te spreken? Oh, hoe worden we nu tot minder dan niets voor Hem, de almachtige
eeuwige God!
[13] Onze vaderen beefden aan de voet
van de Sinaï, toen Hij met donder en bliksem op de brandende berg aan Mozes de
heilige wetten der liefde gaf! En toen Mozes van de berg afdaalde straalde de
goddelijke majesteit van zijn gelaat sterker dan de middagzon, en hij moest
zijn gezicht met een driedubbele doek bedekken, opdat het volk hem kon naderen.
Nog lang nadien profeteerden de heilige zieners des Heren wanneer, na
voorafgaande voorbereiding, hun hoofd korte tijd met de doek van Mozes werd
bedekt, en heden verbazen wij ons nog over hun grote wijsheid! En hier is Hij
Zelf, die op de Sinaï donderde! De Sinaï ging gloeien onder de stappen van Zijn
voeten, -kunnen wij dan in Zijn almachtige tegenwoordigheid koud blijven als
een barre winternacht?! Sta daarom op en snel naar Hem toe, want Hij alleen is
meer dan heilig! Alleen Hém komt alle eer toe, alle roem, alle liefde en alle
aanbidding!"
[14] Door de toespraak van Andréas
werden alle leerlingen, behalve Judas, die Andréas een overdreven dweper
noemde, van vurige liefde vervuld, kwamen naar Mij toe en riepen Mij een
geestdriftig "Hosianna " toe als ochtendgroet.
[1]/Door
dit luide lofgezang ontwaakten ook alle anderen en mengden zich meteen in het
koor van de leerlingen, en Ik liet hen allen uiting geven aan hun gevoelens, en
JARAH omklemde Mijn voeten en huilde van overgrote vreugde en zaligheid! Toen
zij ongeveer een half uur van vreugde aan Mijn voeten gehuild had en de
leerlingen hun morgengroet beëindigd hadden, richtte de kleine zich op en zei
met een veelbetekenende stem: "O aarde, wanneer, wanneer zul je weer zo
gelukkig zijn door deze voeten te worden betreden? Zwijgende moeder der zonde,
voel je wel wie Degene is die nu op je staat? Nee, nee, je voelt het niet, je
kunt het niet voelen want je bent te dood en te klein! Hoe zou jij kunnen
begrijpen wat voor de oneindige ruimte en voor al de talloze myriaden wezens
daarin, te ondenkbaar groot en te heilig is!? Waar zal ik beginnen en waar
eindigen om maar Zijn heerlijkheid te bezingen zoals die zichtbaar wordt in één
dauwdruppel? Want Hij, God de Eeuwige, is het toch die zowel de dauwdruppel als
die eindeloos grote lichtwerelden schiep! O Heer, o mijn God, vernietig mij
toch, want mijn hart verdraagt de te vurige liefde voor U niet!
[2] Toen ik Uw heerlijkheid nog niet
kende, hield ik van U als van een volmaakt mens. Ik vermoedde wel de zuiver
goddelijke geest in U, en mijn hart hield onuitsprekelijk veel van deze heilige
geest, maar toch dacht ik aan U als aan een Zoon van de Allerhoogste! Maar nu
heeft alles een andere vorm aangenomen! U bent de Allerhoogste Zelf! Buiten U
is er geen ander meer! Vergeef daarom mij, het kleinste stofwormpje, dat in
zijn aangeboren blindheid het heeft gewaagd U als een mens lief te
hebben!"
[3] IK zeg: "Mijn kindje, er is
niets te vergeven, blijf maar op deze wijze van Mij houden! Want Ik zeg jullie
allen nu: Wie Mij niet liefheeft zoals jij, Mijn liefste Jarah, Mij hebt
liefgehad en nog liefhebt, diens liefde is voor Mij geen liefde!
[4] Wie God niet als een volmaakt mens
liefheeft, kan nog minder zijn naaste liefhebben, die een nog heel onvolmaakt
mens is! Als er echter geschreven staat dat God de mens geschapen heeft naar
Zijn evenbeeld, wat moet God dan anders zijn -als de mens Zijn evenbeeld is
-dan ook een mens, maar dan natuurlijk geheel volmaakt!? Of zie Ik er nu anders
uit dan een mens omdat jij, Mijn kindje, een paar heel kleine druppeltjes van
Mijn heerlijkheid hebt gezien?"
[5] JARAH zegt: "O nee, U ziet er
nog steeds hetzelfde uit, en in mijn hart is het ook niet anders geworden! Ja,
ik zou U van pure liefde nu nog liever helemaal in mijn hart willen hebben! Ik
zou U zo stevig willen omarmen dat mijn aderen zouden kunnen scheuren en U dan
nooit meer loslaten, ja, ik zou Uw gezicht met ontelbare kussen willen
overdekken en nooit meer willen ophouden U te kussen! Kortom, ik heb helemaal
geen woorden om te zeggen wat ik uit pure liefde wel allemaal voor U zou willen
doen! Maar U bent nu het allerheiligste, allerhoogste Goddelijke wezen, en ik
denk daarom in mijn hart dat ik veel te onwaardig ben om U zo lief te hebben
alsof U een mens zou zijn. Maar ik heb er nu wel een idee van, wat ik kan en
mag, maar toch houdt mijn hart daar geen rekening mee en houdt nog vuriger van
U dan eerst!"
[6] IK zeg: "Zo is het goed! Laat
je ziel maar altijd de oprechte wens van je hart volgen en ontsteek daarin een
heldere vlam, dan zal de gehele ziel weldra licht worden en de geest van God
zal in haar opgaan als een zon, en pas in zijn licht en in zijn levenswarmte
zal dan het zaad van God ontkiemen en de ziel voor het eeuwige leven voorzien
van de vruchten des levens!
[7] Maar de geest van God in de mens
kan slechts gewekt worden door de liefde tot God, en uit die liefde tot de
liefde voor de naaste.
[8] Blijf jij dus maar steeds zo van
Mij houden, want die liefde is meer waard dan alle pracht die je met je ogen
hebt gezien!
[9] Maar nu zullen we ook naar de
anderen luisteren en ons laten vertellen welke indruk deze nacht op hen heeft
gemaakt. "
145
De werkelijkheid van de gezamenlijke droom
[1] De HOOFDMAN begint zich heel
behoedzaam van de grond op te richten en zegt: "Heer en Meester! Vóór
alles wil ik U danken dat ik op deze hoogte nog leef! Hoe gemakkelijk zou ik
door mij driemaal om te draaien, naar beneden in de diepte hebben kunnen
storten en dan zou mijn armzalige leven in deze wereld voor goed beëindigd
zijn! Maar ik leef nog, en wel op dezelfde plaats waar ik gisteren ging rusten,
en dat heb ik alleen maar aan U te danken, en daarom dank ik U daarvoor ook uit
de diepste grond van mijn hart! Ik vraag U echter tevens vurig, of U mij en
alle anderen van deze ijzingwekkende hoogte behouden zou willen laten afdalen
naar Genezareth, en wel zo snel mogelijk, want zolang ik mij in mijn hart nog
bezig moet houden met de afdaling, kan er bij mij van opgewektheid geen sprake
zijn!"
[2] IK zeg: "Beste vriend, heb je
in deze nacht dan helemaal niets gedroomd?"
[3] De HOOFDMAN zegt: " Ja, ja,
juist, ja, - van angst alleen al zou ik bijna die heerlijke droom vergeten
zijn! Ja, als deze berg zo zou zijn als ik hem gisteren in mijn droom zag, dan
zou het natuurlijk prettig zijn om hem nog wel duizend keer te bestijgen, maar
een droom blijft een droom!"
[4] De naast hem staande EBAHL zegt:
"Helemaal niet, vriend! Ik zeg je dat dit keer onze gezamenlijke droom
helemaal werkelijkheid is geworden. Sta op en loop naar de randen van de top,
dan zul je je overtuigen dat onze berg zelfs naar de zijde van de zee heel
glooiend afloopt en overal zonder het minste gevaar begaanbaar is, naar beneden
en naar boven! Ik heb mij overal al van overtuigd en zeg je de volle waarheid.
Kom en overtuig jezelf!"
[5] De HOOFDMAN zegt: "Het kan
toch geen gezichtsbedrog zijn, wel?"
[6] EBAHL antwoordt: "Als ik en
mijn vrouwen en kinderen al op dit gezichtbedrog in alle richtingen rondgelopen
hebben, dan zal jouw gezicht bedrog toch wel een zekere vaste grond hebben!?
Kom, sta op en overtuig je zelf overal van!"
[7] Na deze woorden staat de HOOFDMAN
eindelijk op, kijkt naar alle kanten, vindt eerst het plateau van de berg erg
ruim geworden en zegt: "Ja, ja, ik zie werkelijk dat zich in de nacht
wonderlijk grote veranderingen hebben voorgedaan, maar stap jij toch maar eerst
op de nieuwe bodem, zodat ik me kan overtuigen of die echt betrouwbaar
is!"
[8] EBAHL zegt: "Vriend, hoezeer
ik je anders ook waardeer, toch ga je mij door je onophoudelijk getwijfel
tegenstaan! Is mijn woord voor jou dan helemaal niets meer waard? Wanneer heb
ik ooit iets onwaars tegen je gezegd, zodat je mij niet op mijn woord kunt
geloven? Kom hier en probeer het zelf, en twijfel dan verder niet meer!"
[9] De HOOFDMAN zegt: "Ja vriend,
ja, je hebt gelijk! Ik zal mij zelf overal van overtuigen. "
[10] Nu gaat de HOOFDMAN met kalme
passen naar de rand aan de kant van Genezareth, en als hij de glooiende helling
van de berg ziet zegt hij heel verbaasd: "Ja, de gehele berg is hier ook
verschoven! Toen ik gisteren vanaf deze rand naar beneden naar Genezareth keek,
leek het mij zo dichtbij dat ik het met een steenworp zou hebben kunnen
bereiken, en nu ligt het ruim honderd veldwegen gaans hier vandaan, en we
zullen een uur of zes moeten lopen om ons goede stadje te bereiken!
[11] Nee, wie nu nog enige twijfel
heeft of onze Jezus gelijktijdig God en mens is, die is door geen God meer te
helpen! Ja, broeder Ebahl, je had daarnet volkomen gelijk om mij een akelige
twijfelaar te noemen, want dat was ik echt! Maar nu is bij mij aan alle twijfel
een eind gekomen, en ik geloof en bevestig nu voor jullie allen met een eed,
dat onze Meester en Heiland Jezus, volmaakt God is en dat er naast Hem in
eeuwigheid geen tweede of derde bestaan kan, want omdat hetgeen ik gedroomd heb
waar is, zal ook al het andere waar zijn! En dus is Hij de enige God en Heer
over de gehele oneindigheid!
[12] Maar nu gaan wij naar Jarah, -
die moet ons haar twee souvenirs laten zien! Want ik heb haar op de bodem van
de zee, toen een hemelse geest het water er tot op de laatste druppel uithief,
een mooie parelmossel zien oprapen en in haar schort doen, en ik zag ook de
lichtende steen die zij uit een zonnewereld meenam, waar de hemelse geest haar
gebracht had. Als die twee genoemde voorwerpen net zo werkelijk aanwezig zijn
als deze vernieuwde berg, dan hebben we meer bewijzen dan we nodig
hebben!"
146
Jarah toont haar souvenirs
[1] Na deze woorden gaan de hoofdman
en Ebahl naar Jarah en vragen haar de twee bewuste herinneringstekens te laten
zien.
[2] En de lieve JARAH grijpt meteen in
de grote schortzak, loopt de beiden tegemoet en zegt: "Hier, kijk maar
lieve Julius, hier heb je de twee tastbare bewijzen! Geloof je het nu en zul je
nu ooit eens die eeuwige angst van je laten varen?"
[3] De HOOFDMAN zegt: " Ja, lieve
kleine Jarah, mijn geloof is nu vaster dan deze berg en mijn hinderlijke angst
is met de hulp van de almachtige Heer ook voor altijd verdwenen, -daar kun je
van verzekerd zijn! Maar jouw souvenirs zijn ook van onschatbare aardse waarde.
Die mossel met haar inhoud weegt op tegen de waarde van geheel Jeruzalem, want
zij bevat vier en twintig parels ter grootte van een klein kippeëi, waarvan er één
al honderdduizend pond goud waard is! Maar welke waarde deze zeer harde,
doorzichtige en mooier dan de morgenster lichtende steen heeft, daar is op
aarde geen maatstaf voor! Kortom, je bent nu niet alleen geestelijk, maar in
werelds opzicht het rijkste meisje ter wereld! Waarlijk, je bent nu nog rijker
dan alle koningen en keizers van de wereld bij elkaar! Wat vind je
daarvan?"
[4] JARAH zegt heel bescheiden:
"Daar vind ik net zoveel aan als niets, en deze twee souvenirs hebben voor
mij geen andere waarde dan die waarvoor ik ze meegenomen heb, namelijk als
herinnering aan de onbeschrijflijke wonderdaden van God aan ons arme, zwakke en
zondige bewoners van de stad en de omgeving van Genezareth.
[5] De Heer zal niet steeds
lichamelijk in ons midden blijven, zoals Hij het mij gisteren al heel duidelijk
heeft gezegd, maar deze tekenen zullen ons in onze harten altijd heel levendig
aan Hem doen denken en onze liefde voor Hem opnieuw aanwakkeren! - Dat vind ik.
[6] Maar de Heer heeft nog een teken
voor mij achtergelaten uit deze wondernacht, die voor mij eigenlijk de
helderste dag was! Dit teken blijft ook zichtbaar en later onzichtbaar bij mij
tot het na een bepaalde tijd, als ik daar waardig voor blijf, weer zichtbaar
voor mij zal worden."
[7] Vader EBAHL vraagt: "Wel,
waar heb je dat teken dan? Wil je het ons niet laten zien?"
[8] JARAH zegt, met naast zich de
engel Raphaël: "Hier, hier bij mij staat het, als u er niets op tegen
hebt!"
[9] EBAHL zegt, terwijl hij de engel
van top tot teen monstert: "Dat is beslist een nog kostbaarder aandenken!
Maar ik ben bang dat je veel te snel tot over je ogen en oren op deze echt te
knappe jongeman verliefd zult worden; en als hij dan onzichtbaar wordt zul je
van puur verdriet blind en doof worden!"
[10] JARAH zegt: O maak u zich maar
over andere dingen bezorgd! Wie God de Heer eenmaal zo liefheeft als ik, vindt
alle hemelse schoonheden zo belangrijk alsof ze niet bestonden! Maar ik houd
ook veel van de jongeman, want hij is zeer wijs en buitengewoon sterk, machtig
en snel!"
[11] De HOOFDMAN vraagt: "Waar is
hij dan vandaan gekomen? Ik kan me niet herinneren hem ooit in Genezareth
gezien te hebben en toch is hij in de klederdracht van deze plaats gekleed! Ik
bewonder zijn zuivere, vriendelijke en tevens zeer zachte trekken! Zijn manier
van doen heeft een zeer gracieuze charme! Hoe teer, zacht, rein en buitengewoon
mooi gevormd zijn z’n voeten alleen al!
[12] Die propere tot aan de knieën
reikende broek, dat blinkende witte hemd en dat achteloos over zijn schouders
hangende geplooide jasje van blauwe stof, staat hem ook zo bijzonder goed, dat
men zich echt niets smaakvollers voor zou kunnen stellen, en het ronde hoedje
op zijn hoofd siert zijn prachtige hoofd al helemaal op een onbeschrijflijke
manier! Werkelijk, ik zou deze innemende jongeman niets kunnen weigeren! Hij
zou ongestraft een keizerrijk van mij af kunnen nemen als hij mij daarvoor
alleen maar lief had!
[13] Nee, hoe langer ik deze mens
beschouw, des te mooier en aantrekkelijker komt hij me voor! Zijn ouders zijn
wel gelukkig te prijzen dat ze zo'n zoon hebben, en jij, lieve Jarah, kunt je
voor zo'n geschenk wel buitengewoon gelukkig prijzen! Als er ergens ter wereld
nog zo'n jongen te krijgen zou zijn, dan zou ik er echt al mijn schatten en
landerijen voor over hebben!
[14] Maar wat ga je met deze mooie
jongeman nu doen? Je bent weliswaar ook een heel mooi lief meisje, maar de
jongeman overtreft je toch vele malen in schoonheid. Jij bent nu bijna dertien
jaar en de jongeman zal zestien zijn. Als hij je man wordt, nu dan mag dat van
mij; maar blijft hij alleen maar een speelkameraadje van jou, dan zal je licht
ontvlambare hartje beslist heel snel in grote verlegenheid komen! Maar zeg jij
maar eens waarvoor je hem zult gebruiken!"
[15] JARAH zegt: "U zegt wat uw
verstand u ingeeft, omdat u de geest niet kent! Deze jongeman zal tot en met
mijn zestiende jaar mijn beschermer en leidsman zijn en hij zal mij onderwijzen
in de wijsheid van Gods hemelen - en u ook, als u naar hem zult willen
luisteren!"
[16] De HOOFDMAN zegt: "Maar dan
zal hij toch na je zestiende jaar wel je man worden?"
[17] JARAH zegt: "O beste Julius,
dat was weer een vraag van u, die ik u niet in dank kan afnemen! Heb ik u dan
niet meteen in het begin al gezegd dat deze jongeman na mijn zestiende jaar mij
voor een tijdlang zal verlaten, zoals de Heer dat bepaald heeft? Dat zal mij
echter niet deren, want mijn hart hoort helemaal aan de Heer, die eeuwig bij
mij blijft! Maar als mijn hart een eigendom van God is, kan het niet ook nog
eens het eigendom van een ander worden!
[18] EBAHL zegt: "Ja, ja, mijn
liefste dochter, daar heb je nu helemaal gelijk in! Maar jouw jaren zijn er nog
niet; maar als ze zullen komen zul je een harde strijd met je lichaam te
strijden krijgen! Ik wens je toe dat je het de baas zult worden!"
[19] De HOOFDMAN voegt daar aan toe:
"Ja, ja, jouw vader heeft gelijk! Nu ben je nog maar een kind, en het
brandt al in je hartje als in een kalkoven! Het bezit nu weliswaar het hoogste
wat het kan verlangen en het kan niet meer naar iets minders snakken. Als
echter dit hoogste, ?m je geweten te beproeven, zich uit je hart terug zal
trekken, dan zal Je hart gaan hongeren naar liefde! En als het deze spijs lang
moet ontberen, dan zal het weldra zijn lange armen naar andere voorwerpen uit
gaan strekken om zich te verzadigen! Want hoewel de honger van de maag pijnlijk
is, de honger naar liefde is toch nog duizendmaal pijnlijker.
[20] Kijk nu eens naar een veldheer,
die een liefdeloze tiran voor zijn ondergeschikten is! Allen zullen zich in een
uitzichtloze toestand bevinden, en als zij voor hem in de strijd moeten gaan,
zullen zij zich overgeven aan de vijand om daardoor hun liefdeloze heer kwijt
te raken. Toont een wijze veldheer echter dat hij zijn ondergeschikten lief
heeft als een vader zijn kinderen, dan kan de vijand komen en dan zullen zij
zich met al hun moed en met de grootste zelfverloochening voor hun geliefde
veldheer tot de laatste bloeddruppel verweren en de vijand vernietigen!
[21] Ja, allerliefste Jarah, de liefde
is erg sterk en heeft steeds wijze leiding nodig om te voorkomen dat zij
zichzelf uiteindelijk verteert!"
[22] Na een poosje zegt JARAH
nadenkend: " Ja, ja, u kunt daarmee wel eens niet helemaal ongelijk
hebben, maar van de Heer moet men toch wel aannemen dat Hij geen tirannieke
veldheer over een Hem boven alles liefhebbend hart zal zijn!?"
[23] JULIUS zegt: "Dat nu juist
niet! Maar - wat ik mij herinner van wat Hij vannacht tegen jou gezegd heeft -
Hij is en blijft God, en de menselijke geest kan Hem pas dan geheel naderen als
hij zich met de hem gegeven krachten zelf gevormd, ontwikkeld en staande
gehouden heeft, waarbij hij tijdens deze zelf ontwikkelingsperiode door Hem
geheel aan zichzelf wordt overgelaten! Als dat echter zo is, dan is God in die
periode noodzakelijkerwijs een tiran met een blinddoek voor en verstopte oren!
En als bij jou die door Hem Zelf aangekondigde periode zal komen, dan mijn
allerliefste Jarah, zullen we daar verder over spreken!"
[24] JARAH zegt: "Ik vertrouwen
geloof vast dat Hij mij ook dan niet geheel alleen zal laten!"
[25] De HOOFDMAN zegt: "Dat is
ook haast niet aan te nemen, omdat je al ver op ons voor ligt, maar je zult
gezien jouw grote liefde voor Hem, ook een kleine en kort durende periode van
alleen gelaten zijn, als een berg zo zwaar op je voelen drukken! -Maar nu gaan
wij naar Hem, want Hij schijnt iets van plan te zijn!"
147
De stem van de Heer in het hart
[I] Gedrieën begeven ze zich nu naar
Mij en de HOOFDMAN vraagt Mij: "Heer, wat gaat er nu gebeuren? Het lijkt me
toe dat U iets van plan bent!?
[2] IK zeg: "Zie je het heerlijke
morgenrood niet!? - Let allen op want jullie zullen nu een heel mooie
zonsopgang zien! Het is weliswaar slechts de opgang van de natuurlijke zon,
maar die heeft toch een diepe geestelijk betekenis, die jullie duidelijk moet
worden! Want nu ontmoet de ene opgang de andere!"
[3] PETRUS vraagt: "Heer, hoe
moeten we dat opvatten?"
[4] IK zeg: "Oh, hoe lang zal Ik
jullie nog moeten verdragen! Wij zijn nu toch al vrij lang bij elkaar, en jij
merkt nu nog niet dat door Mij een zon uit de hemelen voor jullie ziel is
opgegaan en nog steeds van dag tot dag verder opgaat?!"
[5] PETRUS zegt: "Heer, wees daar
niet boos over. U weet toch dat wij heel eenvoudige mensen zijn, die het nooit
verder gebracht hebben dan het lezen van het noodzakelijkste en wat schrijven!
Als wij U begrepen zouden hebben dan zou het als een lichtvaardige vraag
aangemerkt kunnen worden, maar wij begrepen niet wat U zei en daarom hebben wij
het aan U gevraagd. "
[6] IK zeg: "Dat is wel goed als
je niet weet dat je met Mij ook stil in je hart kunt spreken. Als je dat echter
wel weet, dan is niet de vraag zelf, maar de domme manier van vragen een fout,
en die wil Ik alleen maar bij jullie afkeuren. Kijk eens hoe de beide. Essenen
en de groep Farizeeën nu grote ogen opzetten over jullie, omdat je Mij hardop
iets hebt gevraagd, terwijl jullie als hun meesters toch zouden moeten weten,
dat Ik iedere vragende ook stil in het hart volledig antwoord kan geven!
[7] Weliswaar ligt de oorzaak daarvan
bij jullie niet in onkunde of eigenzinnigheid, maar in jullie oude gewoonte.
Let echter in het vervolg toch meer op, opdat de mensen kunnen merken, dat
jullie echt Mijn leerlingen zijn, en je voor de wereld niet de achting verliest
die je voor je nieuwe ambt bovenal nodig hebt.
[8] Ga nu maar naar jullie leerlingen
en leer ze dit, anders zullen ze
jullie gaan vragen, wat en waarom
jullie Mij hardop gevraagd hebben!"
[9] PETRUS zegt: "Heer, mogen wij
dan nooit meer hardop met U praten?"
[10] IK zeg: "O ja, maar alles op
zijn tijd en wanneer Ik dat aangeef! -Maar ga nu en doe wat Ik jullie
opgedragen heb!"
[11] Dan gaan de LEERLINGEN naar de
twee Essenen en de groep Farizeeën en zeggen tegen hen: "Verbaas je er
niet over dat ook wij nog wel eens het een of ander hardop aan de Heer vragen,
want ook wij zijn maar mensen en laten ons zo nu en dan door onze oude
gewoonten leiden!"
[12] En de beide ESSENEN zeggen:
"Dat dachten wij al, want wij hebben, zoals jullie ons dat geleerd hebben,
de Heer in onze harten hetzelfde gevraagd en ogenblikkelijk kregen wij heel
duidelijk antwoord in ons hart. Daarom vonden wij het wat vreemd dat jullie het
hardop vroegen. Maar zoals gezegd, wij dachten meteen dat zoiets bij jullie
vaak nog puur uit gewoonte kan gebeuren en stelden ons daar volkomen mee
tevreden. Wij hebben vannacht zulke merkwaardige droomgezichten gehad, zoals
wij, zover wij ons kunnen herinneren, nooit eerder gehad hebben. En wat daarbij
het wonderbaarlijkste is: ieder van ons heeft precies hetzelfde gedroomd, en
alles wat wij in die zeer vreemde droom zagen, is nu op klaarlichte dag
werkelijkheid! Nee, dat is nog nooit gebeurd!
[13] Nu geloven ook wij echt dat deze
Nazareeër meer is dan alleen maar een volmaakt mens. Lichamelijk is hij wel een
mens zoals wij, maar in Zijn innerlijk en Zijn hart woont de totale goddelijke
kracht en macht waar de hele oneindigheid aan gehoorzaamt! -Maar nu richten wij
onze ogen zoals Hij gezegd heeft op de zonsopgang, om een wonder te zien!"
[14] PETRUS zegt: "Of nu juist dáár
een speciaal wonder te zien zal zijn, weten wij nauwelijks, maar zoals ons nu
al de met rood licht omrande wolkjes aan de verre horizon voorspellen, zullen
wij vanaf deze hoogte het mooiste schouwspel van Gods schepping beleven en
daaruit zullen wij de les kunnen leren dat onze ziel zo'n zelfde opgang ten
deel is gevallen, die eeuwig zal blijven!"
[15] Een van de ESSENEN zegt: "
Ja, een zonsopgang niet alleen voor ons, maar voor de gehele aarde, en zelfs
voor de gehele oneindigheid! Want het lijkt ons toe dat deze menswording van de
allerhoogste goddelijke Geest niet alleen deze aarde en haar schepsels betreft,
maar de hele oneindigheid !
[16] Dat de goddelijke Geest speciaal
deze aarde heeft uitgekozen, is natuurlijk een wat onbegrijpelijke zaak voor onze
geest, omdat Hij zoals wij nu weten -talloze myriaden super heerlijke
lichtwerelden heeft, waarop Hij met Zichzelf de eigen menswording had kunnen
uitvoeren, maar Hij zal wel het beste weten waarom Hij nu juist de aarde heeft
uitgekozen!
[17] Vroeger toen wij nog dachten dat
deze aarde de enige wereld in het hele universum was, zou het heel goed te
begrijpen zijn geweest, want toen zou er binnen het natuurlijke patroon niets
anders zijn overgebleven.
Deze aarde was de enige, naar onze
begrippen, eindeloos grote wereld, waarvan de wateren tot aan het firmament
reikten, en wij geloofden dat de zon, de maan en de sterren er alleen maar
waren om met hun licht deze wereld te verlichten! Maar nu heeft opeens alles
een heel ander gezicht gekregen. Wij weten nu wat al de sterren, de maan en de
zon zijn, en wij weten hoe klein deze aarde is vergeleken met een zonneaarde.
[18] De vraag komt dan op: 'Waaraan
dankt dit zandkorreltje, aarde genoemd, deze genade?' Heus, deze vraag zal eens
nog zeer belangrijk worden en velen zullen zich daar geweldig aan stoten!
Daarom zou het naar onze mening niet geheeloverbodig zijn, ook over dit punt
een bevredigende verklaring te krijgen! -Wat denken jullie, zouden wij dat aan
Hem mogen vragen?"
[19] PETRUS zegt: "Probeer het in
je hart! Komt er een antwoord, dat is het goed, komt er verder geen antwoord
op, dan is dat een teken dat wij nog niet rijp genoeg zijn voor die les! -Maar
kijk nu, de zon is al vlak bij de opgang, want de ochtendwolkjes stralen al zo
sterk dat men er haast niet meer naar kan kijken!"
[20] De ESSEEN zegt: " Ja
werkelijk! Oh, dat is een onbeschrijflijk mooi gezicht! Maar zien jullie niet
dat er zich iets boven de wolkjes beweegt? Het lijkt er bijna op of juist boven
de wolkjes bijzonder schitterende sterren heen en weer gaan.Wat kan dat wel
zijn?"
[21] PETRUS zegt: "Wat het
precies is, zal waarschijnlijk de Heer. alleen weten, maar wij vissers noemen
zulke niet zo zeldzame verschijnselen 'ochtendvisjes'. Als die te zien zijn, is
het goed visweer, en tegen de avond komt dan zeker een onweer of minstens een
harde stormwind. Hoewel ik toe moet geven dat ik zelf dergelijke visjes zo
helder en zo levendig nog nooit gezien heb. Dit verschijnsel is mij niet
vreemd, maar misschien is het vanaf deze hoogte beter waar te nemen dan
beneden!"
[22] De ESSEEN zegt: "Weten
jullie wat, - laten we dichter bij de Heer gaan staan! Ik zie dat Hij met Ebahl
en diens kinderen praat. Daar zal weer veel verklaard worden; dat moeten wij
horen!"
148
De natuur en haar geestelijke betekenis
[1] Na dit voorstel van de Esseen
komen allen meer in Mijn buurt en Ik roep de beide Essenen en zeg hen, dat zij
nu goed moeten letten op alles wat bij de opgang te zien is, want daaruit zal
veel te leren zijn!
[2] De beide ESSENEN komen nu dichter
bij Mij en zeggen: "Heer , Heer, dat daar oneindig veel uit te Ieren is
kon wel eens een eeuwige waarheid zijn, maar is onze ziel wel geschikt voor
zulk hoog onderwijs?! Wij kijken wel met gretige ogen in de met licht gevulde
diepten van Uw wonderscheppingen en in ons hart verbazen wij ons buitengewoon,
maar wij zijn veel te blind om ook maar het wonder van een dauwdruppel naar
waarde te schatten en het te begrijpen, Iaat staan dan die wonderen, die in
onmeetbare grootten en afstanden lichtend voor ons aan het firmament op en
ondergaan! Ook over de boven de wolkjes heen en weerzwevende lichtpuntjes
hebben wij al met Petrus gesproken, maar hij kon ons daarover niet voldoende
inlichten. - Als het U, o Heer, schikt, zou U ons daarover wel iets kunnen
vertellen!"
[3] IK zeg: "Dat heeft heel
weinig te betekenen en is een heel natuurlijk verschijnsel, dat lijkt op dat
van een matig golvende zee. Als de zee golft en jij je op het een of andere
vaste punt bevindt waar de gebroken zonnestralen terecht komen, zul je een
soortgelijk lichtspel zien.
[4] De lucht, die voor het inademen
van mensen en dieren geschikt is, reikt niet tot aan de sterren, maar op het
hoogste punt slechts tot zo ver boven de aarde als viermaal de hoogte van deze
berg, gerekend vanaf de zee. Op die hoogte is de aardse lucht scherp begrensd,
als water en lucht, en heeft daar evenals het water een heel glanzende, gladde
oppervlakte, die zoals de zee regelmatig golft.
[5] Als het licht van de zon nu op
deze genoemde luchtgolven stuit, kaatst het net als op een waterspiegel terug.
Zijn er hoge luchtgolven, dan kaatsen zij het opgenomen licht zo nu en dan ook
in de richting van de aarde, en dat gaat het gemakkelijkst als de zon zich
schijnbaar nog onder de horizon bevindt, waarbij haar stralen in zekere zin van
onderaf op de oppervlakte van de luchtzee vallen. Daarom zijn deze opgewekt
heen en weer zwevende lichten niets dan de weerschijn van de zon, en hun
beweeglijkheid komt door de luchtgolven.
[6] Maar dat zij nu, terwijl de zon
nauwelijks nog een handbreedte onder de horizon staat, vooral boven de zeer
heldere wolkjes te zien zijn, komt doordat de luchtgolven nu het licht van de
reeds fel door de zon beschenen wolkjes opnemen en daar in zekere zin wat mee
stoeien. -Wel, dat is de heel natuurlijke verklaring van dit verschijnsel!
[7] Maar bovendien heeft dit
verschijnsel ook een geestelijke betekenis, en in voor jullie verstand
begrijpelijke taal is dat de volgende:
[8] Denk nu
eens op die manier aan de geestelijke zon! Het licht dat van haar uitgaat wordt
door het steeds golvende oppervlak van de geschapen levenszee opgenomen, en
deze speelt met dat licht, en er ontstaan daardoor allerlei karikaturen, die
nog wel het matte licht afstralen, maar tevens ieder spoortje van de goddelijke
oervorm vernietigen. Op gelijke wijze is het hele heidendom en nu ook het
Jodendom een vertekening van al het zuiver goddelijke.
[9] Maar wanneer jullie een kalme
waterspiegel zien waarin de zon schijnt, dan zal vanaf de waterspiegel dezelfde
majesteit en waarheid terug gekaatst worden die je aan de hemel ziet. En zo
heeft men ook een rustig, hart nodig, vrij van hartstochten, dat slechts door
algehele zelfverloochening, deemoed, geduld en zuivere liefde kan worden
bereikt, opdat het evenbeeld van God in de geest van de mens net zo zuiver en
waar teruggekaatst zal worden als de aardse zon door een rustige waterspiegel.
[10] Als een mens zover is, dan is
alles bij hem waarheid geworden en dan is zijn ziel in staat om haar blik in de
diepten van Gods schepping te richten, en alles in de volheid van de zuivere
waarheid te zien. Maar zodra het in haar begint te golven, worden alle
oerbeelden vernietigd en bevindt de ziel zich onvermijdelijk in het gebied van
het bedrog en alle soorten en vormen van misleiding, en kan niet meer zuiver
zien aleer de totale rust in God in haar is ingetreden.
[11] En dat is de ware sabbatsrust in
God, en daarom heeft God het vieren van de sabbat ingesteld. De mens moet zich
dan onthouden van alle zware inspannende arbeid, omdat iedere zware arbeid de ziel
noodzaakt om haar krachten aan het lichaam te geven, dat haar dan prikkelt. Dat
brengt de spiegel van haar levenswater in heftige beweging, waardoor zij de
zuiver goddelijke waarheid niet meer helder in zichzelf kan herkennen.
[12] De echte sabbatsrust bestaat
daarom uit een verstandige onthouding van alle zware arbeid. Zonder noodzaak
moet men daar niet aan meedoen, maar in noodgevallen is ieder mens verplicht
zijn broeder te helpen.
[13] Maar meer nog dan zich van alle
zware arbeid te onthouden, moet iedere ziel alle hartstochten uitbannen! Want
de hartstochten zijn de stormen in de ziel, zij woelen het levenswater om, en
Gods evenbeeld wordt dan in de ziel net zo verscheurd als de weerkaatsing van
de zon op de golven van de zee. Het beeld van de zon schittert wel op de
golven, maar hoe vertekend! En als de storm lang aanhoudt, stijgen er weldra
zware dampen op uit de bewogen zee en vullen de lucht van de zielehemel met
donkere wolken. Die verhinderen het licht van de geestelijke zon om het
levenswater van de ziel te bereiken, - en de ziel wordt donker, kan niet meer
het echte van het onechte onderscheiden en houdt de begoocheling van de hel
voor een licht uit de hemel.
[14] Maar zo'n ziel is dan ook al
bijna verloren! Alleen als er stormen, dat wil zeggen zware beproevingen van
boven, zouden opsteken, die de kwade wolken in de ziel zouden verjagen, en als
de ziel daarna meteen door het houden van de ware sabbatsrust haar levenszee
tot rust zou brengen, dan zou zij te redden zijn, -maar anders niet!
[15] Kijk, dat is de voor iedereen
bruikbare geestelijke betekenis, die ons deze mooie zonsopgang door haar
uiterlijke verschijnselen toont! Wie dit toepast op zichzelf, zal in de
waarheid en in het licht blijven, en het eeuwige leven zal hem ten deel vallen;
maar wie deze les in de wind zal slaan en er geen rekening mee houdt, zal voor
eeuwig sterven!"
149
Verdere geestelijke symboliek
[1] "Maar let nu weer op! De zon
verschijnt juist met haar schijf, of liever haar meest westelijke zone, boven
de horizon; wat merken jullie nu op?"
[2] De ESSENEN zeggen: "Eigenlijk
niets anders dan het stralende vlak, dat vrij snel uit de lichte ondergrond
omhoog komt; het spel van de lichtvisjes is nu plotseling opgehouden, en de wolkjes
worden dunner en verdwijnen ook de een na de ander. En nu staat ook al de hele
schijf of bol boven de horizon, en nu komt er ook een tamelijk koel windje uit
het oosten naar ons toe. Maar dat is dan ook alles wat wij opmerken."
[3] IK zeg: "Kijk ook eens naar
beneden naar de vlakten en dalen van de aarde en zeg eens wat jullie daar
zien!"
[4] De beide ESSENEN kijken naar de
diepten van de aarde en zeggen dan: "Wij zien de dalen vol lichtgrijze
nevels, ook de oppervlakte van de zee is bedekt met een grijswitte mist, maar
de nevel uit de dalen trekt omhoog en bedekt hier en daar al de lage heuvels.
-Heeft dat allemaal soms ook de een of andere geestelijke betekenis?"
[5] IK zeg: "Heel zeker! Voor
niets en zonder geestelijke impuls gebeurt er niets op aarde! Maar we zullen nu
zien welke betekenis dat heeft!
[6] De zon stemt geheel overeen met
het wezen van God; de aarde met haar dalen, vlakten, heuvels, bergen, rivieren,
stromen, meren en zeevlakten echter geheel met de uiterlijke mens.
[7] De nevels, die zich tussen de zon
en de aarde stellen, beelden de veelsoortige onnodige en nietige zorgen van de
mensen uit, waar het licht van de zon slechts hier en daar spaarzaam doorheen
kan breken, en de nevels stijgen op en bedekken zelfs de bergen. De heuvels en
de bergen zijn het beeld van het betere inzicht van de mensen op deze aarde.
Dit betere inzicht wordt eveneens vertroebeld door de bekrompen en nietige
zorgen van de halfblinde mensen.
[8] Maar daarom komen er nu
ochtendbriesjes en die drijven de nevels van de bergen en de velden, opdat zij
verdwijnen en de bergen en de velden vrij door de zon verlicht en verwarmd
kunnen worden, zodat hun levensvruchten kunnen rijpen. - Ik denk dat jullie
deze overeenstemming wel goed begrijpen!?"
[9] De beide ESSENEN zeggen: "Ja
Heer, die is zo duidelijk als de zon daar! Oh wat is deze grote heilige leer
heerlijk! Oh, wat weten de mensen nog veel dingen niet, die ze toch evengoed
zouden moeten weten als het feit dat ze leven! Heer, wij nemen op ons om de ons
nu gegeven leer over de echte sabbatsrust in U, bij de mensen te introduceren.
Deze overtreft al het hiervoor gesprokene en het door U geleerde, want wij zien
in alle voorgaande lessen slechts een voorbereiding tot het gemakkelijker
volgen van déze heilige leer! Waarlijk, daarvoor moesten alle hemelen geopend
worden om aan de mens deze heiligste leer der leren terug te geven! - Maar nu
komt er een heel andere vraag, en nu aan ons!
[10] Hoe moeten wij U, o Heer, nu op
waardige wijze danken voor deze puur hemelse leer? Wij voelen in de diepste
diepte van ons hart, dat wij haar eigenlijk helemaal niet waard zijn. Alleen Uw
genade en Uw liefde konden ons dat geven! O Heer, zeg ons toch hoe wij U
daarvoor moeten loven en prijzen!"
[11] IK zeg, terwijl Ik Mijn handen op
de schouders van de Essenen leg: "Beste vrienden, pas Mijn leer toe en je
zult Mij daardoor net zo'n vreugde bereiden als Ik jullie nu bereid heb! En
jullie loon zal niet gering zijn als je ook de andere mensen daartoe over zult
halen."
150
Opdracht aan de Essenen
[I] Richt daarna een school op en leer
de leerlingen het feest van de sabbat te houden, en vier het zelf iedere dag
gedurende enige uren, en je zult weldra de grote zegen in jezelf beginnen waar
te nemen!
[2] Maar als je een school opricht en
daarvoor een groot huis bouwt, moeten de muren geen afsluitingen en geen sloten
hebben! Wordt echte vrijmetselaars van jullie schoolhuizen, en profetenscholen
zullen jullie volgende werk zijn. Maar jullie hoofdzorg moet daarop gericht
zijn dat jullie al Mijn lessen, die al gegeven werden en nog gegeven worden,
getrouw bewaren en niet, zoals de Farizeeën en oudsten, vermengen met je eigen
voorschriften! Jullie tegenwoordige voorschriften moeten grondig uitgeroeid
worden, en Mijn woord moet volledig daarvoor in de plaats komen, en wel
vrijwillig, omdat anders Mijn geest niet zou kunnen werken volgens de profetie
die de mensen werd gegeven door de mond der profeten!"
[3] De Essenen bedanken nu voor deze
les en beloven Mij ernstig dat zij alles woordelijk op zullen volgen; alleen
zou Ik hen steeds de juiste bescherming en voldoende kracht moeten geven om al
dit goddelijke niet alleen voor hen zelf te gebruiken. Zij wilden ook voor vele
andere mensen die daarnaar uitzien, voor alle tijden vruchtbaar, heilzaam werk
doen!
[4] IK zeg: "Aan Mij zal het niet
liggen, maar let er speciaal op dat er onder jullie geen ruzie ontstaat over de
belangrijkheid van personen! De ervarenste van jullie kan het best de leider en
aanvoerder bij jullie opdracht zijn, maar hij moet zich daarom nooit inbeelden
méér te zijn dan de minste onder jullie! Maar daarmee is niet gezegd dat de
zwakkeren hem daarom niet de hem toekomende achting moeten geven. Men moet van
hem houden en hem achten en zijn raad moet door allen opgevolgd worden alsof
het een wet was. Wee degene, die zich aan hem zou vergrijpen! Waarlijk, die zal
door Mij met toornige ogen worden aangezien!
[5] Als jullie echter een hoofd en
leider voor jullie werk uitkiezen, bid en onderzoek dan, opdat het ambt niet
aan een onwaardige gegeven wordt; want een slechte onverstandige leider is voor
een groep mensen hetzelfde, wat een slechte herder voor zijn kudde is. Als hij
de wolf ziet komen, slaat hij het eerst op de vlucht en laat de schapen als
prooi voor de wolven achter, of hij wordt uiteindelijk zelf een wolf en doodt
zijn lammeren geestelijk, zoals dat nu het geval is bij de Farizeeën en hun
hogepriesters. Zij lopen in schaapskleren rond, maar inwendig zijn zij
verscheurende wolven! Nauwelijks een mug geven zij te eten, maar voor datgene
wat zij voor een mug gaven, eisen zij een hele kameel terug!
[6] Word daarom niet net als zij! Zij
wonen in stenen vertrekken, die steeds zó goed afgesloten en versperd zijn dat
niemand bij hen kan en ook niet mag komen, opdat niemand achter hun bedriegerijen
zou komen. Als een moedige het zou wagen in zo'n tempelvertrek binnen te
dringen, zou hij tot schenner van het heiligdom verklaard en meteen daarna
gestenigd worden!
[7] Daarom zei Ik tegen jullie dat je
je schoolhuizen vrij en open moet bouwen, opdat iedereen uit en in kan gaan
als hij wil! In jullie school mag helemaal niets geheim zijn! Wijd degene, die
wil, in, voor zover hij het begrijpen kan, want ik verkoop jullie met Mijn leer
geen kat in de zak, - Ik zeg jullie alles open en duidelijk en doe nergens
geheimzinnig over, behalve als het verstandiger is voor het welzijn van de
mensen. Wees daarom ook open tegenover iedereen bij wie je een goede wil ziet!
Maar wees bij alles ook verstandig, want de openheid hoeft niet zover te gaan
dat men de zwijnen de edele en kostbare parels voor zou werpen!
[8] Zelf zou Ik jullie allen nog veel
te zeggen hebben, alleen zouden jullie dat nu nog niet begrijpen en verdragen.
Maar als de geest van de volle waarheid in jullie zal ontwaken, dan zal hij jullie
zelf in alle wijsheid leiden; en deze geest is het goddelijke evenbeeld in
jullie harten, en jullie zelf zullen hem in je wekken door het juiste vieren
van de sabbat. Zeg eens of jullie dat nu allemaal goed hebben begrepen?!"
[9] De ESSENEN zeggen heel kleintjes:
" Ja, Heer! Wie zou Uw heilige woorden niet begrijpen? Dat zijn geen
woorden als die van een mens! Uw woorden zij alle reëel, zij zijn helemaal
licht, warmte en leven! Als U, o Heer, spreekt, voelen wij in ons een
wezenlijke ontwikkeling, zodat het ons toeschijnt dat er met ieder woord uit Uw
mond de een of andere onmetelijk grote nieuwe schepping ontstaat, -en wij
voelen in ons een oneindige nieuwe wording!
[10] Maar toch begrijpen wij de
betekenis voor ons van Uw heilige woorden, hoewel wij in der eeuwigheid niet de
uiteindelijke uitwerking daarvan zullen meemaken; want wij voelen het en worden
levend in ons gewaar dat Uw hier gesproken woorden niet alleen ons, maar de
gehele eeuwige oneindigheid betreffen! -Juich daarom, aarde, jij, die uit de
talloze werelden werd uitverkoren, omdat de Heer der eeuwigheid met Zijn voeten
jouw bodem betreedt en Zijn heilige stem in jouw lucht laat klinken! - O Heer,
hoeveel wezens ontstaan uit ieder van Uw woorden en uit iedere zucht van Uw
mond!? Oh, laat U door ons prijzen, liefhebben loven en aanbidden, want U
alleen komt dat toe!"
151
De gezegende maaltijd op de berg
[1] IK zeg: "Goed, goed, lieve
vrienden en broeders! Na deze ochtendmaaltijd voor de ziel zullen wij nu ook
eens aan het lichaam denken! - Ebahl, heb je nog wat in voorraad?"
[2] EBAHL zegt: "Heer, er is nog
wel wat, hoewel niet veel, want gisteravond is bijna alles opgegeten; maar wat
brood en wijn is er nog wel!"
[3] IK zeg: "Breng alles hier,
dan zal Ik het zegenen en dan zullen wij allen genoeg te eten en te drinken
hebben!" – Ebahl liet nu meteen een half rond brood bij Mij brengen en een
hoeveelheid van ongeveer drie bekers in de zak achtergebleven wijn, en Ik
zegende het brood en de wijn en zei: "Deel het maar uit, en als er wat overblijft
zullen ook wij hier het ochtendmaal gebruiken!"
[4] EBAHL deelt nu het brood uit en
breekt, om niet tekort te komen, slechts kleine stukken van het halve brood;
maar het halve brood wil niet kleiner worden. Als hij echter ziet dat het niet
kleiner wordt, hoewel hij alle berggasten voor een paar mondenvol extra gegeven
had, begint hij grotere stukken erbij te geven, maar ook nu wordt het halve
brood niet kleiner. Als hij dan ziet dat de berggasten nóg trek hebben, begint
hij het uitdelen weer van voor af aan en breekt nu nog grotere stukken van het
brood. En als hij rondgegaan is onder de goed dertig mensen die met ons de berg
hebben bestegen, heeft hij nog een behoorlijk stuk in de hand en zegt tegen
Mij: "Heer dat heb ik over. Zal dat wel genoeg zijn voor U, voor Raphaël,
voor Jarah en voor mij?"
[5] IK zeg: "Geef het maar aan
Jarah om uit te delen, dan zal het wel voldoende zijn!" - Ebahl doet dat,
en Jarah geeft Mij eerst een stuk, dan Raphaël, dan Ebahl en dan het
overgeblevene aan zichzelf, en ook wij hadden allen genoeg.
[6] Maar de HOOFDMAN merkte op:
"Vriend Ebahl, waarom heb je mij ook niet bij deze laatste verdeling
ingedeeld? Vond je mij daar niet belangrijk genoeg voor?"
[7] IK zeg: "Vriend, erger je
daar niet over! Want weet je, Ebahl dacht dat er niets zou overblijven, daarom
was hij met het uitdelen in het begin ook zo zuinig mogelijk, hij wilde jou ook
niet bij degenen voegen, die tenslotte niets gekregen zouden hebben! Maar omdat
door Mijn wil toch wat overbleef, is daarmee pas de tweede verdeling begonnen.
Als je echter veel belang hecht aan de tweede uitdeling, die beslist niet beter
is dan de eerste, zeg het dan, dan geef Ik je graag Mijn aandeel."
[8] De HOOFDMAN zegt: "Nou, nou,
het is al goed, mij schoot alleen een Oudromeinse domme rangorde door het
hoofd, - maar ik ben alweer helemaal in orde! Maar wat mij hier het meest
verbaast, is, dat de hemelse Raphaël het brood zo gretig opeet alsof hij van
ons allen het hongerigst is! Dat is werkelijk erg merkwaardig! Hij is toch meer
een geest dan een mens met een lichaam en toch eet hij alsof hij ooit op aarde
geboren zou zijn! Dat bevalt mij bijzonder! -Maar ik merk dat brood alleen, hoe
goed het ook smaakt, dorstig maakt, en daarom zou ik graag spoedig iets te
drinken krijgen."
[9] IK zeg tegen Ebahl: "Deel nu
de wijn uit, en begin bij onze vriend Julius!"
[10] De HOOFDMAN zegt: "Heer ik
vraag U, drinkt U toch eerst, want ook aan tafel moet er toch een zekere
rangorde zijn!"
[11] IK zeg: "O ja, Ik ben er
Zelf voor, maar omdat we hier geen tafel hebben en ook niet als gast zijn
uitgenodigd, drinken we wijn als we er behoefte aan hebben! Die het meeste
dorst heeft, drinkt eerst, en de minder dorstigen volgen hem -ieder naar
behoefte!"
[12] Met deze beslissing nam de
HOOFDMAN toen genoegen, dronk de hem aangereikte beker tot de laatste druppel
leeg en zei: "Heer, ik dank U! Dat was een echt hemelse hartversterking,
en nog nooit heeft de wijn mij op een ochtend zo gesmaakt als nu hier, maar het
is ook een wijn zoals er op aarde geen tweede is."
[13] IK zeg: "Wij zijn allemaal
blij dat het jou nu zo naar de zin is op deze berg!"
[14] De HOOFDMAN zegt: "Heer
vergeef mij als ik misschien in zo'n goede stemming uit de toon val! Maar het
lijkt mij dat zelfs de satan hier blij zou moeten worden!"
[15] IK zeg: " Als je hem zien en
spreken wilt, kan hij hierheen geroepen worden, en dan kun je je meteen ervan
overtuigen of het hem hier gezellig toe lijkt! "
[16] De HOOFDMAN zegt: " Als er
werkelijk een satan in persoon is, laat hem dan maar hier verschijnen!"
152
De hoofdman daagt de satan uit
[1] Terwijl de hoofdman dat nog zegt,
flitst er een helle bliksemflits en klinkt er een reusachtige donderslag en
SATAN staat als een vurige reus voor de hoofdman, stampt met een voet zo hard op
de grond dat de hele berg rondom beeft en zegt tegen de hoofdman: "Wat wil
je van mij, ellendige moederverkrachter!? Waarom ontbood je mij hier op deze
berg, die mij duizendmaal pijnlijker is dan al het vuur uit de hel!?
[2] De HOOFDMAN zegt, erg boos door de
betiteling 'moederverkrachter': "Hé, vijand van alle mensen en God Zelf,
matig je, want je hebt geen recht om in het bijzijn van God, jouw Heer, een
oordeel uit te spreken! Als ik in de slaap, meegesleurd door mijn zinnen,
gezondigd heb, dan heb ik alleen mijzelf, maar nooit jou in iets benadeeld. Ik
geloof echter, dat God méér is dan jij, en Hij heeft mij nog nooit verwelkomd
zoals jij, gemene leugenaar! Het is wel waar dat ik eens, toen ik veertien jaar
oud was, gemeenschap heb gehad met mijn moeder, maar mijn moeder verleidde mij
daartoe. Want ze verkleedde zich als een zinnelijke Griekse en droeg over haar
gezicht, dat toch al erg knap was, een fijn Grieks masker, kwam 's nachts bij
mij, liet mij al haar onweerstaanbare bekoorlijkheden zien en wilde mij
hebben. Want mijn moeder was toen amper achtentwintig jaar oud. Toen ik als
haar eerste kind geboren werd, was zij dertien en een half. Ik stond in Rome
bekend als een der mooiste en aantrekkelijkste jongemannen, geen wonder dat
mijn eigen moeder verliefd op mij werd en zich vermomde om van mij te kunnen
genieten! Ellendeling! Ben ik dan een verkrachter van mijn moeder omdat ik als
vurig Romein, die dacht het met een zinnelijke en zeer aantrekkelijke Griekse
te doen te hebben, met mijn moeder gemeenschap had? Kan jij, blinde ezel uit de
hel ooit iemand een moordenaar noemen, omdat hij, toen hij van het dak viel,
tijdens zijn val een mens raakte en doodde?! - Zeg op, ouwe ezel uit de
hel!"
[3] De SATAN zegt, furieus over die
benaming door de hoofdman: "Ik houd alleen maar rekening met de daad en
niet op welke manier het gebeurde. Bij mij gelden geen verzachtende
omstandigheden en wat mij betreft ben je veroordeeld, hoor je in de hel en zul
je mijn macht niet ontlopen!"
[4] De HOOFDMAN zegt: "Kijk dan eens
daar, blinde ezel uit de hel! Wie staat hier aan mijn rechter kant, ken je Hem,
ken je Jezus van Nazareth niet?"
[5] Als de hoofdman Mijn naam
uitspreekt wordt de satan met geweld op de grond geworpen, en hij dreigt de
hoofdman deze voor hem walgelijke naam nooit meer uit te spreken. Hij kent de
Nazareeër en vervloekt hem omdat hij de godheid zijn macht wilde ontnemen en
het nog maar weinig scheelde of hij zou heer van de hemel en de hele wereld
worden!
[6] De HOOFDMAN zegt: "Blinde
ezel uit de hel! Wat Hij eeuwig was, is Hij nog en Hij zal het eeuwig blijven,
en Hij alleen zal mij en jou oordelen, en dat doe jij eeuwig niet, oude,
slechte, blinde en oerdomme ezel uit de hel! Als je toch zo'n reusachtig
machtig wezen bent, waarom word je dan zo gemakkelijk alleen al door de naam
van de heilige Nazareeër neergehaald, alsof je nooit gestaan had? Kijk eens hoe
mooi het hier is en hoe goed wij het allen hebben! Jij zou het toch net zo goed
kunnen hebben als wij, als je niet zo'n aartsdom beest uit de hel was! Keer om
en erken in je hart, als je dat nog hebt, dat Jezus de Heer van hemel en aarde
is, dan zul je zeker met ons gelijk gesteld worden!"
[7] Nu grijnst de SATAN: "Moest
je nu wéér die naam uitspreken, die mij zo tegenstaat?! Als je over niets
anders kunt spreken, omschrijf dan tenminste die naam, want hij pijnigt mij
meer dan tienduizend withete hellen! Bovendien ben ik een geest en dat moet ik
eeuwig blijven terwille van jullie heil, en daarom kan ik mij niet bekeren tot
jullie God en jullie Heer! Ik ben eens en voor altijd verdoemd en voor mij is
er geen redding meer!"
[8] De HOOFDMAN zegt: Als iemand
anders dan jij dat tegen mij gezegd zou hebben, zou ik het geloven, maar van
jou geloof ik niets behalve dat je werkelijk de oude, domme ezel uit de hel
bent! Als je je wilde bekeren, dan weet ik maar al te goed dat je met je gehele
aanhang door de Heer aangenomen zou worden. Maar de slechtheid van jou is
hardnekkig en je wilt jezelf daarvan nooit bekeren, omdat het je een soort
helse vreugde geeft de Heer met je vrije wil te kunnen trotseren. Maar ik zeg
je dat de Heer Zijn hart nog lang niet voor je afgesloten heeft, en Hij heeft
je nog lang niet geoordeeld! Wend je daarom naar Hem en Hij zal je opnemen en
je al je miljarden maal miljarden misdaden en zonden vergeven!
[9] Ik ben een heiden en heb in mijn
jeugd de natuur en de beelden, door mensenhanden gemaakt en door hun fantasie
bedacht, aanbeden. Maar ik, als zwak, blind stoffelijk mens, heb toch spoedig
ingezien dat ik mij op doodlopende dwaalwegen bevond.
[10] Maar jij bent vanaf je oerbegin
als een zuivere geest geschapen door Hem, die nu in het hart van deze heilige
Nazareeër woont, en aan Wie hemel en aarde voor iedereen zichtbaar helemaal
gehoorzamen. Voor jou is het zuivere herkennen van de eeuwige waarheid
eenvoudig, terwijl ik lang in nacht en nevel moest rondtasten; jij hoeft alleen
maar te willen en dan bevind je je weer in het oude oerlicht. Wend je daarom
naar de Heer, die hier op wonderbaarlijke wijze lichamelijk temidden van ons
verblijft, en met alles, wat mij, inclusief mijn leven, eigen en heilig is, sta
ik er voor in dat je aangenomen wordt!"
[11] SATAN zegt: "Dat kan ik
niet!"
[12] De HOOFDMAN zegt: "En waarom
dan niet?"
[13] De SATAN schreeuwt: "Omdat
ik het niet wil!"
[14] Dan roept de HOOFDMAN ook
opgewonden: "Ga dan in de naam van Jezus hier vandaan, want nu moet ik
haast overgeven van afkeer voor jou! Je bent dus uit eigen vrije wil een
onverbeterlijk hellebeest, en al mijn medelijden voor jouw eeuwige pijn en
kwelling is voor eeuwig verdwenen. De Heer zal je oordelen, ouwe ezel uit de
hel!"
[15] Bij deze woorden van de hoofdman
stortte de satan als door de bliksem getroffen op de grond en liet een geweldig
gebrul horen als van een hongerige leeuw. Maar Ik wenkte engel Raphaël om hem
onder handen te nemen.
[16] De ENGEL ging snel tussen de
hoofdman en satan staan en zei: "Satan! Ik, een van de minste dienaren van
de Heer Jezus Jehova Zebaoth, geef je het dwingende bevel, je onmiddellijk te
verheffen van deze plaats en deze streek, waar je lange tijd met je slechte
adem aan dier en mens onheil hebt gebracht!"
[17] SATAN zegt in toorn ontstoken:
"Waar moet ik heen?"
[18] De ENGEL zegt: "Waar je
dienaren op je wachten en je vervloeken! Ga en verdwijn! Amen!"
[19] Bij deze woorden van de engel
verhief de satan zich als een naar alle kanten vlammende bol en vloog onder
knallend lawaai bliksemsnel naar het noorden.
[20] Maar de engel trok aan de
rotsbodem op de plaats waar de satan gestaan en gelegen had (er lag een
steenblok van ruim vijftig centenaar), en slingerde dat met zo'n geweld over de
gehele berg ver in zee, dat de steen al in de lucht door de weerstand volkomen
tot stof verging.
[21] En allen verwonderden zich
buitengewoon over deze kracht van de engel, en de HOOFDMAN zegt: "Ha, dat
is me een stenenslingeraar! Die zou, in z'n eentje, meer werpen dan tien
Romeinse legioenen! Overigens dank ik U, o Heer, voor deze openbaring, want nu
heb ik dan ook de eeuwige vijand van alle liefde, al het licht en al het goede
en ware, zo gezegd persoonlijk Ieren kennen, en me er snel van kunnen
overtuigen wat er met hem aan de hand is. Die wordt in geen eeuwigheid en door
geen vuur meer verbeterd!
[22] Bij God zijn alle dingen wel
mogelijk, maar in dit geval geloof ik dat het ook de goddelijke almacht
moeilijk zal vallen om deze geest tot berouwen boetedoening te brengen. Want
als hij zijn vrije wil behoudt, verandert hij nooit; wordt hem zijn vrije wil
echter ontnomen, dan bestaat hij niet meer en dan is er in de gehele
oneindigheid geen satan meer. Maar hem met de grootst mogelijke kwellingen en
pijn te willen verbeteren, is hetzelfde als water met een zeef in een lek vat
scheppen! Volgens mij zou het verstandigste nog zijn, hem voor alle tijden der
tijden pijnloos in de een of andere gevangenis op te sluiten, dan zou hij in
ieder geval de levende mensen niet meer kunnen beïnvloeden!"
[23] IK zeg: "Vriend, dat zijn
zaken, die je nu nog niet zult kunnen begrijpen; eens zullen ze je echter
duidelijk worden! De aardse tijd heeft daarvoor weliswaar geen maat, -maar een
hele oergrondmiddenzon wel! Als die eenmaal aan zijn einde komt, zal ook de nog
steeds mogelijke ommekeer van de satan niet meer veraf zijn, maar waar zal deze
aarde dan al zijn en deze zon?! Want een lichaam zoals de oergrondmiddenzon heeft
een voor jou ondenkbare tijd nodig, tot al het geoordeelde leven, dat zich in
haar bevindt en dat nu schijnbaar dode materie is, tot op het laatste stofje
overgaat in het vrije geestelijke leven!
[24] Maar, zoals gezegd, dat kun je nu
nog lang niet begrijpen! Dat begrijpen ook de engelen nu niet. Weldra zal er
echter een tijd komen waarin je niet meer twijfelt aan hetgeen nu gezegd is, en
waarin je dingen zult geloven waar je nu nog geen weet van hebt! Maar nu
daarover verder niets meer! Maak je klaar, dan gaan we op ons gemak
terug!"
153
De afdaling van de berg
[1] JARAH, die haar gezicht tijdens de
zichtbare aanwezigheid van de satan met een doek bedekte, zegt: "Heer, ik
ga nu graag terug naar de stad, want de aanwezigheid van die ene heeft deze berg,
hoewel hij toch onbeschrijflijk gedenkwaardig zal blijven, voor mij voor altijd
bedorven. Mijn voeten zullen hem nooit meer betreden!"
[2] IK zeg: "Nou, nou, satan is
nu weggejaagd en Raphaël heeft de plaats meteen weer gezuiverd; overigens zal
het je niet schaden en ook zul je er geen enkel speciaal voordeel van hebben
als je deze berg wel of niet beklimt. De beste berg om te beklimmen is je eigen
hart; wie dáár tot in het binnenste reikt, heeft van het levensvergezicht de
hoogste top bereikt! -Maar nu gaan wij, want het derde uur van deze sabbatdag
is bijna voorbij. Volgen jullie mij nu maar allemaal, dan zullen we over het
kortste en beste pad naar Genezareth gaan!"
[3] De HOOFDMAN zei: "Heer, als
ik mij niet vergis, was er voorheen toch sprake van dat wij vandaag nog de
gehele dag hier zouden blijven!?"
[4] IK zeg: "Dan heb je mij dit
keer niet helemaal goed begrepen, daarmee werd de berg van de sabbatviering in
het hart bedoeld! Maar dat doet er verder niet toe, laten we maar gaan, want
beneden wachten verscheidene zieke mensen op ons! Die moeten geholpen worden
opdat er na Mijn vertrek in deze hele omgeving geen zieke meer te vinden zal
zijn. "
[5] Nadat Ik dat gezegd had ging alles
op weg, en Ik, de kleine Jarah en Raphaël gingen vooruit en gaven zo de weg
aan, en het ging snel en gemakkelijk bergaf het dal in naar Genezareth. Na
ongeveer twee en een half uur waren wij al weer vlak bij het stadje Genezareth.
[6] Hier riep Ik alle berggasten bij
elkaar en zei: "Luister allen nu naar Mij! Wat Ik jullie al op de berg heb
gezegd, zeg Ik jullie nu allemaal nog een keer: Houd al het op de berg beleefde
en geziene voorlopig voor je! Als jullie echter door een duidelijk teken uit de
hemelen daartoe opgewekt worden, predik het dan van de daken aan de mensen, die
van goede wille zijn. Maar voor de slechte wereld moet het voortdurend zo
verborgen blijven, zoals het centrum van de aarde verborgen is! Want een
uiterlijk wereldse mentaliteit zal dat nooit begrijpen en zou jullie als
krankzinnigen verdoemen! Maar dat zou dan ook de eeuwige dood betekenen van die
zielen.
[7] Bedenk vooral het volgende: Mijn
woorden en lessen en daden zijn kostbaarder dan de weergaloos grote parels van
Jarah, en zulke parels zijn er niet om voor de zwijnen te werpen! Wees daarom
altijd op je hoede, want alles wat van boven komt is ook alleen maar voor
diegenen, die ook van boven zijn gekomen! Voor honden en varkens is alleen het
afval van de wereld goed, want een hond keert terug naar wat hij uitgebraakt
heeft en het varken gaat weer in dezelfde poel liggen rollen waarin hij zich
daarvoor al heeft gerold, besmeurd en helemaal vies gemaakt. Neem Mijn raad
daarom van harte aan!"
[8] De HOOFDMAN zegt: "Heer, als
we echter door nieuwsgierigen gevraagd worden naar wat er allemaal op de berg gebeurd
is, wat moeten we dan voor antwoord aan zulke vragers geven?"
[9] IK zeg: "Zeg de waarheid, en
zeg dat Ik jullie allen verboden heb om dit te vertellen, en de vragers zullen
dan niet verder aandringen, maar daarmee genoegen nemen."
[10] Met deze raad was de hoofdman ook
volkomen tevreden en wij gingen nu de stad in, naar het huis van Ebahl.
154
Genezareth. De zieken in de herberg van Ebahl
[I] Bij onze aankomst in het huis van
Ebahl, kwamen de knechten en dienaars van het huis ons tegemoet en zeiden dat
er in de herberg ongeveer honderd zieken waren aangekomen en naar de heer en
heiland Jezus van Nazareth gevraagd hadden.
[2] IK zeg tegen de knechten: "Ga
en zeg tegen hen, dat zij nu zonder met de sabbat rekening te houden rustig en
opgewekt naar huis kunnen gaan, want hun geloof in de kracht van Mijn woord
heeft hen geholpen!"
[3] Met dit bericht gingen de knechten
naar de zieken in de herberg en waren zeer verbaasd dat zij geen zieken meer
vonden. Want allen die ziek waren, werden in één en hetzelfde ogenblik gezond,
zowel Joden als heidenen. Toen de knechten naar hen toegingen, hoorden ze niets
dan lofgezang over de herkregen lichamelijke gezondheid, en dat de genezen
mensen Mij wilden zien!
[4] Maar de KNECHTEN zeiden: "Wij
zijn niet bevoegd om dat toe te staan; maar wij zullen een bode zenden. Als Hij
het goedvindt kunnen jullie Hem zien en spreken; staat Hij het echter niet toe,
dan moeten jullie zijn advies opvolgen en heel rustig en welgemoed hier vandaan
gaan, -want Hij is niet altijd in de stemming om bezoeken te ontvangen en nog
minder om gesprekken te voeren. " -Met dit verhaal komt een knecht naar
Mij toe en vraagt Mijn mening.
[5] Maar IK zeg: "Ik heb jullie
toch gezegd dat zij allen rustig en welgemoed naar huis moeten gaan, laat dat
dan zo! Wat zij zochten, hebben zij gekregen, en voor iets hogers hebben zij
geen gevoel en ook onvoldoende verstand, laat ze daarom naar huis gaan!"
[6] Met dit antwoord gaat de bode weer
terug en brengt het aan de genezen MENSEN over. Maar die zeggen: " Als men
iemand eer en lof wil geven, moet men het niet vooruit aan hem vragen! Men moet
erheen gaan en hem naar waarheid en welvoeglijkheid de hem toekomende lof en
dank brengen, dan kan men pas met een goed geweten vertrekken! Laten we daarom
maar moedig gaan, dan zal hij ons, omdat wij met de beste bedoelingen ter
wereld naar hem toekomen, de toegang niet weigeren!"
[7] Dit zeggende gaan allen nu naar
het huis waar Ik ben. Ze kloppen op de deur van onze grote eetkamer, maar
niemand zegt: 'Kom binnen!' Ze kloppen echter nogmaals en IK zeg tegen Ebahl:
"Laat ze vanwege hun opdringerige geloof maar binnen!" -En Ebahl deed
de deur voor hen open en ze kwamen in de kamer, voor zover er plaats voor hen
was, en begonnen Mij daar luid te prijzen, en hun dank te betuigen.
[8] Maar IK beval hen te zwijgen en
zei tegen hen: "Lof uit de mond en dank van de lippen hebben geen waarde
bij God, en dus ook niet bij Mij! Wie tot Mij wil komen, moet in zijn hart tot
Mij komen, dan zal Ik hem aanzien. Maar inhoudsloos geblèr met de mond, zonder
dat het hart er iets bij denkt, en nog minder voelt, is voor Mij hetzelfde als
wat een bedorven kreng is voor de neusgaten. Wat jullie zochten, heb je
gekregen. Iets anders kennen jullie niet en jullie nietszeggende lof bevalt Mij
niet! Ga daarom naar huis en bezorg dit huis geen overlast! Hoed je echter voor
de ontucht, hoererij, voor slecht eten en zwelgen, -anders overkomen je binnen
de kortste tijd nog ergere ziekten dan waar je tot nu toe aan leed en die je
plaagden!"
[9] Deze woorden troffen de genezen
mensen in het hart en zij vroegen zich onder elkaar af, hoe Ik had kunnen weten
dat zij hun ziekte merendeels aan hun geilheid te danken hadden. Zij werden
bang voor Mij, omdat zij begonnen te denken: 'Hij kan nog meer van onze niet zo
erg lofwaardige handelingen aan het daglicht brengen! Daarom gaan we maar!'
-Daarop verlieten zij de kamer en gingen terug naar waar ze vandaan gekomen
waren.
[10] Dat viel de HOOFDMAN op en hij
vroeg Mij: "Hoe komt het dat zij nu zo plotseling verdwenen zijn?
Nauwelijks bracht U hun zonden ter sprake, of zij werden als met geweld de deur
uit gedreven!"
[11] IK zeg: "Dat zijn nu echte
hoerenhelden! Ze bedrijven alle soorten ontucht, en een echtbreuk is bij hen al
een heel gewone zaak geworden. De vrouwen zijn bij hen van iedereen, en een
maagd verkrachten is bij hen alleen maar een verzetje! Onder hen zijn echter
ook knapenschenners en die, welke met maagden hun lusten op een onnatuurlijke
sodomitische wijze botvieren, omdat zij zich zo willen vrijwaren van kwade
besmettingen, maar waardoor ze andere nog ergere ziekten oplopen. Daarom heb Ik
deze mensen zo hard ontvangen en ook weer weggestuurd, want alleen een hard
woord kan hen nog enigszins verbeteren. "
[12] De HOOFDMAN zegt: "Uit welke
streek komen ze dan?"
[13] IK zeg: "Uit de omgeving van
de Gadarenen. Meer naar het westen zijn een paar gehuchten en vier dorpen. De
bewoners vormen een mengsel van Joden, Egyptenaren, Grieken en Romeinen. Ze hebben
weinig - of eigenlijk helemaal geen godsdienst, en hun bedrijf bestaat
merendeels uit het fokken van varkens en de handel daarmee op Griekenland en
Europa. Daar wordt het vlees van deze dieren gegeten en hun vet gebruikt voor
het kruiden van spijzen. Door hun bedrijf zijn het dus al erg vieze mensen,
maar hun uiterlijke onzuiverheid zou toch geen zonde zijn, als zij in hun doen
en laten zelf niet veel erger zouden zijn dan hun varkens. Hun gedrag plaatst
hen veel lager dan de varkens en het zal moeilijk zijn om hen te
verbeteren!"
[14] De HOOFDMAN zegt: "Nou het
is heel goed dat ik dat weet. Die gemeenten staan nog onder mijn gezag en ik
zal het zeker niet nalaten een zedenmeester over deze mensen aan te stellen.
Die zal hen, aan de hand van de opdracht die hij krijgt, bij het minste
onbehoorlijke gedrag gevoelig op de vingers weten te tikken. Wacht maar, jullie
geile leven zal je reeds morgen zo vergald worden, dat jullie nooit meer zin
zullen hebben om onreine begeerten in je hart op te laten komen en ze daarna
gewetenloos bot te vieren!
[15] Heer, ik ben weliswaar slechts
een mens, maar door mijn steeds met regeringszaken bezige leven ben ik zover
gekomen en heb ik zoveel ervaring opgedaan, dat ik nu duidelijk inzie dat het
voor de gewone man het beste is als hij met ijzeren vuist geregeerd wordt, en
zo nu en dan ter wille van de goede zaak de zweep voelt. Als dat in een grote
menselijke samenleving niet het geval is, barst binnen de kortste keren alles
uit de voegen!"
[16] IK zeg: " Ja,ja, je hebt gelijk,
- maar alleen in die gemeente die Ik je heb aangewezen. Als je echter overal
het door jou voorgestelde toepast, dan zul je meer beschadigen dan helpen! De
medicijn moet zich steeds aan de ziekte aanpassen en niet omgekeerd. Maar,
zoals gezegd, bij de ge.noemde gemeente zal jouw medicijn tenminste het goede
doel hebben, deze mensen het toegeven aan hun geilheid te vergallen. Maar de
tuchtroede moet niet met toornige, maar met liefdevolle hand gebruikt
worden!"
155
Liefdevuur
[1] De HOOFDMAN zegt: "Heer, dat
is me nu helemaal duidelijk, maar toch ken ik uit mijn leven een bijzonder
geval, waar alle liefde niets uitwerkte. Dat was het volgende: Bij de vele
soldaten die onder mij staan was een jonge reusachtig sterke Illyriër. Zijn
zwaard woog vijftig pond en hij hanteerde het toch met een gemak alsof hij een
veertje hanteerde. Deze beroepssoldaat, die een pantser en een schild droeg,
presteerde in een gevecht meer dan honderd andere krijgers. Tijdens de oorlog
was hij daarom goed te gebruiken, - maar niet in vredestijd. Dan zat hij altijd
vol streken, en er ging geen week voorbij waarin hij niet de een of andere
nieuwe en ergerlijke ruzie veroorzaakt had. Ik behandelde hem steeds met
liefde, toonde hem zo duidelijk mogelijk het kwade en schandalige van zijn
geruzie en verbood hem dat moedwillige onrust stoken. Hij beloofde mij dan
altijd zich te zullen beteren en bleef daarop ook een paar dagen heel kalm en
bescheiden. Maar zoiets duurde nooit langer dan tien dagen, dan kwamen de
klachten al weer van alle kanten en wij moesten natuurlijk de schade vergoeden.
Vroeg men hem, wat ter wereld hem daartoe bracht, dan gaf hij altijd hetzelfde
antwoord: 'Ik oefen mij in de krijgskunde en behalve de mens is daarbij niets
voor mij veilig, en mijn zwaard moet op allerlei zaken uitgeprobeerd worden!'
[2] Maar die oefeningen van hem
noodzaakten hem niet zelden de een of andere kudde ossen, stieren, koeien en
kalveren een bezoek te brengen en met één houw de koppen af te slaan. Eens had
hij een complete kudde van honderd ossen de koppen afgeslagen en pochte daarna
over die heldendaad, die ons duizend zware zilvergroschen schadevergoeding
kostte! Toen werd ik zo woedend op die mens, dat ik hem van woede meteen wel in
stukken had willen scheuren.
[3] Ik liet hem toen met zware
kettingen aan een boom vastleggen, zijn handen en voeten nog met extra sterke
touwen binden en hem daarna een heel uur lang geselen, zodat hij weinig kracht
meer over had. Vervolgens liet ik hem zo verzorgen, dat hij in twintig dagen
weer helemaal hersteld was. En kijk, daardoor is deze mens, bij wie je eerder
met liefde niets bereikte, helemaal veranderd. Hij werd een der kalmste en
bescheidenste mensen, en ik bevorderde hem na een jaar tot onderaanvoerder. Hij
is mij nu nog dankbaar voor die voorbeeldige bestraffing, zonder welke hij
nooit onderaanvoerder geworden zou zijn. Maar uit liefde zou ik hem nooit zo'n
bestraffing hebben kunnen geven, dat kon ik alleen maar uit toorn. Daarom denk
ik dat een rechtvaardige toorn voor mensen vaak heilzamer is dan te veelliefde,
al is die nog zo zuiver!"
[4] IK zeg: "O ja, maar dat is
dan geen toorn in de eigenlijke zin van het woord, maar slechts een speciaal
vuur van de liefde in het hart, dat een heilzame kracht bezit. Daarmee werk ook
Ik, als dat ergens nodig is. Als de liefde dat vuur niet zou hebben, zou de
oneindigheid tot op heden nog helemaal zonder wezens zijn. Alle schepsels
danken hun bestaan alleen maar aan de grote drang van de liefde van God.
[5] En daarom was datgene wat je hart
als rechtvaardige kastijding voor die moedwillige soldaat uitdacht, geen toorn
en daaruit voortvloeiende wraakzucht, maar een speciale drang van de liefde
voor die soldaat, die je, vanwege zijn geschiktheid, na aan het hart lag. Want
zou je echt kwaad op die mens geworden zijn, dan zou je hem hebben laten doden.
Maar de drang van de liefde telde de nodige slagen, en je liet hem slechts zo
lang geselen, als je dacht dat hij kon verdragen.
[6] In geval van nood kun je met jouw
gemeenten ook wel zo handelen, maar probeer het eerst met echte liefde en goede
lessen. Want als de mensen tot het inzicht komen dat men hen alleen voor hun
bestwil harde wetten geeft en het onverbiddelijk recht daarbij uitoefent,
zullen zij daar geen aanstoot aan nemen. Als de harde wetten echter alleen maar
voortkomen uit een tirannieke willekeur van de machthebber, verbeteren ze
niemand, en maken op het laatst zelfs de engelen der gemeente tot duivels, die
er alleen maar op uit zullen zijn om te bedenken hoe zij zich kunnen wreken op
degene die hen steeds eindeloos en zonder enige aanwijsbare reden voor
futiliteiten kwelt. - Begrijp je dat?"
[7] De HOOFDMAN zegt: "Ja, Heer,
dat is mij nu zonneklaar, en ik zal nog vandaag een bode met mijn opdracht naar
de daar aanwezige onderaanvoerder laten gaan, en morgen hebben die gemeenten er
zich al aan te houden. Daarom zal ik mij nu enige ogenblikken naar mijn mensen
begeven om dat meteen in orde te brengen.”
156
Het mannelijke en het vrouwelijke der engelen
[1] Na deze woorden gaat de hoofdman
naar huis, maar Ebahl vraagt hem niet zo lang weg te blijven, omdat het
middagmaal al gauw klaar zal zijn. En de HOOFDMAN zegt onder het weggaan:
" Als er niets belangrijks is voorgevallen, ben ik meteen weer terug, en
is er iets belangrijks voorgevallen dan zal ik een bode hierheen sturen."
[2] Dan gaat de hoofdman snel weg, en
verwondert zich hogelijk wanneer hij thuis komt en zich door zijn
onderaanvoerders alles laat meedelen wat er inmiddels gebeurd is, en dan zijn
opdracht voor de bovengenoemde gemeenten op perkament en in zijn handschrift
geschreven op zijn werktafel vindt liggen. Hij leest hem snel door en ziet dat
alles er staat zoals hij het zich gedacht had. Meteen laat hij een snelvoetige
bode halen, en kijk, daar komt zowaar engel Raphaël in Romeinse soldatenkleding
en biedt de hoofdman zijn diensten aan.
[3] De hoofdman herkent de engel eerst
niet en denkt dat hij een jong soldaat is, die misschien door Cornelius uit
Kapérnaum bij hem is ingedeeld. Daarom vraagt hij hem of hij het wel aandurft
deze verre opdracht aan de ondercommandant van Gadarenum op zich te nemen.
[4] De ENGEL zegt: "Machtige
heer, geef hem maar en ik zal hem met de snelheid van een afgeschoten pijl ter
plaatse brengen, en binnen enkele ogenblikken zult u het antwoord in uw handen
hebben!"
[5] Toen pas keek de HOOFDMAN zijn man
goed aan, zag dat het de engel Raphaël was en zei daarop: " Ja, ja, voor
jou is dat mogelijk, nu zie ik pas wie je bent!"
[6] De hoofdman gaf de opdracht aan
Raphaël en deze was binnen een kwartier al met het antwoord terug, waarin de
kommandant van Gadarenum bevestigde dat hij de opdracht in goede orde van een
aardige jonge soldaat had ontvangen en dat hij alles ook meteen in de geest van
de opdracht uit zou laten voeren.
[7] De hoofdman verbaasde zich nu niet
meer over de snelheid van Raphaël, maar alleen daarover dat Raphaël nu toch een
kwartier voor deze boodschap had nodig gehad.
[8] RAPHAËL zegt: "Die tijd had
de ondercommandant in Gadarenum nodig om te schrijven. Verbaas je dus maar
niet, want mij kostte het geen tijd. -Maar laten we nu samen naar Ebahl gaan,
want het middagmaal is klaar en de gasten hebben honger van de flinke tocht van
de berg naar beneden."
[9] De hoofdman gaat meteen met de
engel mee, die echter voor het huis van Ebahl weer zijn oorspronkelijke Genezarese
kleding aan heeft, en de hoofdman vraagt hem, waar hij nu zo snel die
soldatenkleding heeft gelaten.
[10] De ENGEL glimlachte en zei:
"Kijk, wij hebben het makkelijker dan jullie, want wij dragen onze rijk voorziene
kledingkast in onze wil. Wat wij aan willen doen, hebben wij tot in de puntjes
aan. Als je mij echter in mijn lichtende kleed zou willen zien, dan zou je
verblind worden en je vlees zou oplossen, want vergeleken met het licht van
mijn kleed is het licht van de zon zo donker als de nacht. "
[11] De HOOFDMAN zegt: "Vriend
der mensen van deze aarde! Die eerste eigenschap, om je zonder materiaal,
slechts door te willen naar believen te kunnen kleden, staat mij erg aan, en de
arme mensen zouden dat speciaal in de winter heel goed kunnen gebruiken. Maar
dat andere, eveneens mogelijke, te sterke stralen van jouw lichtgewaad bevalt
mij niet, in ieder geval nu op deze wereld niet. Daarom zullen wij daarover ook
geen verdere vragen stellen. Maar één ding zou ik nog graag van je willen
weten; omdat we nu toch met z'n tweeën zijn en ons voor niemand behoeven te
generen, zou je me dat wel kunnen vertellen, en dat ene is: Zijn er bij jullie
ook geslachtelijke verschillen?"
[12] De ENGEL zegt: "Hoewel het
een wat ontactische vraag is, wil ik, omdat je het alleen maar uit
weetgierigheid vraagt, antwoorden met nee! In onze staat van oergeschapen
geesten vind je bij ons, die ontelbaar zijn, zonder uitzondering alleen maar
het manlijk-positieve wezen, maar toch is ook het vrouwelijk negatieve
principe in ieder van ons geheel aanwezig, en daarom vind je in iedere engel
het volmaakte huwelijk van de hemelen van God. Het is helemaal van onszelf
afhankelijk of wij ons in één en hetzelfde geestelijke omhulsel in de mannelijke
of in de vrouwelijk vorm willen laten zien.
[13] In het feit dat wij in ons zelf
een dubbel wezen zijn, ligt ook de reden waarom wij niet ouder kunnen worden,
omdat de twee polen in ons elkaar eeuwig blijven ondersteunen. Bij jullie
mensen zijn de polen gescheiden door een geslachtelijk gescheiden
persoonlijkheid en hebben daarom, omdat ieder apart is, geen steun aan elkaar .
[14] Als de gescheiden persoonlijke
polen zich echter uiterlijk raken, neemt hun kracht af en lijken ze op een
wijnzak die steeds rimpeliger wordt naarmate men hem meer van zijn geestrijke
inhoud heeft beroofd. Als je je echter een wijnzak voor zou kunnen stellen, die
zelf steeds dat zou kunnen. produceren wat men eruit haalt, dan zou je op zijn
oppervlak nooit die vouwen en rimpels ontdekken die zijn uiterlijk er zo oud
doen uitzien. - Begrijp je dat goed?"
[15] De HOOFDMAN zegt: "Het is me
nog niet helemaal duidelijk, maar het daagt me nu toch wel een beetje. Bij een
gunstige gelegenheid zullen we er nog wel verder over praten. Maar nu gaan we
naar binnen, want men zal ons wel verwachten!"
[16] De ENGEL zegt: " Ja, ja, dat
wel, en ik heb ook al dat gevoel in mij dat jullie honger noemen."
[17] De HOOFDMAN zegt: "Oho, je
bent toch een zuivere geest!? Hoe kun je dan stoffelijke kost eten?"
[18] RAPHAËL zegt glimlachend:
"Beter dan jij! Bij mij wordt alles wat ik in.mij opneem volledig verteerd
en in zichtbaar leven omgevormd, - bij jou alleen maar dat wat past bij jouw
geïsoleerde levenspolariteit. Wat daar niet bij past wordt vervolgens op de
natuurlijke weg uit je verwijderd. Ik sta er dus met eten en drinken veel beter
voor dan jij!"
[19] De HOOFDMAN zegt: "Wordt er
dan in de hemel ook gegeten en gedronken?"
[20] De ENGEL zegt: "O ja, maar
niet zoals op de aarde, maar geestelijk! Wij hebben de eeuwen door het woord
van God ook in ons zoals hemel en schepping door dat woord bestaan en er geheel
mee vervuld zijn. Dat woord is voorlopig ons wezenlijke bestaan en voor dit
bestaan is het ook het enige werkelijke levensbrood en de echte levenswijn. In
onze aderen stroomt het net als het bloed bij dat bij jullie stroomt, en onze
ingewanden zijn gevuld met het brood van God."
[21] De HOOFDMAN zegt: "Oh, dat
is ontzettend wijs gesproken, dat begrijp ik gewoonweg niet, dat moet de Heer
mij Zelf uitleggen! -Maar nu is het echt wel de hoogste tijd om in huis te gaan
en daarom zullen we er niet verder op ingaan."
157
Aalmoezen en herdenkingsfeesten
[1] Terwijl de hoofdman dat nog zegt,
komt de goedhartige JARAH hem tegemoet en zegt: "Wat blijven jullie toch
lang weg! Beste Raphaël, jij schijnt je ook al aan te willen passen aan de
langzame wereldtijd! Echt dat ging niet zo snel als onze reis naar die verre
zon! Kom nu maar vlug binnen, want de spijzen staan al op tafel!" -Beiden
gaan nu vlug naar binnen en groeten Mij vriendelijk.
[2] De hoofdman wilde Mij bedanken
voor Mijn genomen voorzorgen, maar IK zei tegen hem: "Vriend, je hart is
voor Mij voldoende! De spijzen hebben al op jullie gewacht, versterk daarom
vóór alles nu het lichaam en richt je vervolgens pas weer op het
geestelijke."
[3] Allen danken dan en beginnen flink
te eten en te drinken, en de hoofdman kijkt steeds naar de engel terwijl die
zich goed van de schotels bedient en zijn wijnbeker ook behoorlijk aanspreekt.
[4] Tenslotte kan de HOOFDMAN zich
niet meer inhouden en zegt half schertsend: "Nou, nou, de zuivere geesten
hebben echt een gezonde eetlust! Die beste Raphaël eet hier voor drie; nee,
zoiets heeft de aarde toch nog niet beleefd!"
[5] EBAHL zegt: "Mij verbaast het
ook bijzonder, maar ik zie iets wat mij nog meer verbaast dan de hoeveelheid
die hij eet. Kijk, zijn schotel blijft even vol! Hier geldt echt de wijze
spreuk: 'Wat de hemel neemt, dat geeft hij het volgende ogenblik weer terug!'
Deze tafel zal door mij en mijn nakomelingen als een blijvend heilig voorwerp
voor alle tijden bewaard worden, en ieder jaar zal er een feest worden
gehouden, waarbij aan deze tafel alle armen van de stad gespijzigd en gelaafd
zullen worden!"
[6] IK zeg: "Laat de tafel de
tafel zijn en blijf jij jezelf! En als er een arme naar je toekomt en jij hebt
wat, ondersteun hem dan iédere dag. Een jaarlijks feestelijk etentje baat de
arme noch jou iets, en Mij geeft het geen vreugde. Wie Mij gedenkt, moet dat
alle uren van de dag doen, maar een jaarlijks gedenken kan Ik niet gebruiken!
[7] Als je zo'n feest instelt, lijk je
op de tempelpriesters te Jeruzalem, die ook driemaal per jaar gedenkfeesten
vieren en daarbij, vanwege het gebruik, aan de armen brood uit laten delen.
Alsof zij dan van zo'n stukje brood van het ene feest tot het andere zonder
verder voedsel zouden kunnen leven! O die onzinnigheid van zulke belachelijke
feesten! Wél ontvangen de Farizeeën op zulke feestdagen zoveel grote offers,
dat zij van de opbrengst van één feest honderd jaar royaal zouden kunnen leven,
maar de arme moet er genoegen mee nemen om in een jaar driemaal een stuk brood
van ternauwernood een achtste pond te krijgen. O wat een grote zotheid,
domheid, blindheid en zelfzuchtige slechtheid! -Laat jij daarom je tafel zijn
wat hij is, dan zul je daaraan het voor Mij prettigste feest vieren, als je
dagelijks naar vermogen de een of de andere arme aan deze of ook aan een andere
tafel verzadigt!
[8] En mocht een en dezelfde arme
iedere dag komen, vraag hem dan niet of hij ergens anders niets krijgt, want
daar zou de arme bang van worden, zodat hij dan niet meer naar je toe zou
durven komen, en daardoor zou jouw goede werk alle waarde voor Mij verliezen!
[9] Maar Ik wil ook niet dat je nog
lichamelijk sterke leeglopers, die in staat zijn om te werken, het armenbrood
zult geven; als die komen, geef hen dan werk dat ze aankunnen! Als ze het een
of andere werk voor je doen, geef ze dan ook te eten en te drinken; maar nemen
ze het werk niet aan, geef ze dan ook niets te eten! Want wie tot werken in
staat is, maar niet wil, zal ook niet eten!
[10] Kijk, als je zó handelt, zul je
Mij altijd het aangenaamste herdenkingsfeest bereiden. Maar met jouw
voorgenomen jaarfeest moet je maar altijd uit Mijn buurt blijven! Want zo'n
jaarfeest is de grootste onzin die een mens in zijn hoofd kan halen, omdat
niemand daar mee gediend is, -behalve de organisator van het feest, die tijdens
zo'n jaarfeest ten bate van zichzelf door offers voordeel kan behalen!
[11] Waarom zou dan een periode van een
jaar beter zijn dan van een dag? Wie bijvoorbeeld eens per jaar de geboortedag
van zijn vader viert, moest eigenlijk ook iedere dag het geboorteuur vieren,
wat beslist beter zou zijn dan de jaarlijkse geboortedag!
[12] Ik zeg je, al dat soort herdenkingsfeesten
van de mensen hebben voor Mij geen waarde, tenzij ze dagelijks of liever ieder
uur in het hart doorleefd worden. Nieuwe maan, jubeljaar, feest van de
bevrijding van Jeruzalem uit de onderdrukking van Babel, feest van de
wederopbouw van de stad en de tempel, het feest van Mozes, Aäron, Samuël, David
en Salomo zijn allemaal nietszeggende zaken, waar nauwelijks zoveel waarheid in
zit als in de regen, die duizend jaar geleden in de zee viel.
[13] Men begint wel in een soort
religieuze opleving met deze feesten, en de feestgangers herinneren zich
daarbij nog zeer levendig de persoon of de een of andere belangrijke
gebeurtenis, die zij zelf beleefd hebben, maar in de tweede, derde, vierde of
zelfs tiende generatie wordt het een nietszeggende ceremonie, waarvan duizenden
nauwelijks nog weten waarom ze gehouden wordt, -en later wordt het helemaal
heidens.
[14] Overigens wil Ik hiermee de echte
herdenkingsfeesten niet opgeheven hebben, maar ze moeten naast het jaarlijkse
ook het dagelijkse in het hart meebrengen, omdat ze anders als dood en dus
zonder uitwerking betracht moeten worden. Maar hier met de tafel blijft het
zoals Ik het je gezegd en aangetoond heb!"
[15] EBAHL zegt: " Alles zal heel
precies zo gedaan worden als U, o Heer, nu zo vriendelijk en waar getoond hebt.
Daarbij zullen wij de dagelijkse feesten in onze harten veel meer aandacht gaan
geven en wij zullen ons tevens met al onze krachten oefenen in de
naastenliefde, en op die manier de heerlijkste gedenkfeesten houden!"
[16] IK zeg: " Als jullie dat
blijven doen, dan zal ook Ik in jullie blijven, en daaraan zal men zien, dat
jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn!
[17] Maar nu hebben we voldoende
gegeten en gedronken, laten wij daarom van tafel opstaan en naar buiten naar
onze schippers gaan. Zij zullen jullie heel wat te vertellen hebben! Hier
zouden wij weinig rust hebben, want binnen een uur komt hier weer een karavaan
uit Bethlehem, met daarbij enige jonge aarts-Farizeeën, die ik beslist niet wil
zien; maak, dat ze vandaag nog naar Sibarah gestuurd worden!"
[18] De HOOFDMAN zegt: "Daar zal
voor gezorgd worden! Want geen mens op aarde staat me nu zo tegen als een
aartsfarizeeër!" - Na die woorden staan wij allemaal op en haasten ons
naar onze schippers aan de zee.
158
Aan de zee. De 47e psalm van David
[1] Wij treffen de acht
bemanningsleden juist aan terwijl zij de psalmen van David lezen. Als ze ons
zien, staan ze op van de grond, begroeten ons en hun BAAS komt naar Mij toe en
zegt: "Heer, alleen U zou ons ergens mee kunnen helpen! Gisteren tegen de
avond kwam een groepje Farizeeën en schriftgeleerden naar ons toe en eiste een
overvaart naar Zebulon en Chorazin, en wij weigerden hen dat door te zeggen dat
wij geen eigenaars, maar slechts knechten zijn en nu op de voorsabbat de
psalmen moesten lezen. Toen verlangde een jonge schriftgeleerde de rol der
psalmen, zocht de 47e psalm op en las:
[2] Juich met uw handen, alle
volkeren, en juich voor God met blij geschal, want de Heer, de Allerhoogste, is
overmachtig, een groot koning op de gehele aardbodem. Hij zal alle volken
dwingen ons te gehoorzamen en de mensen in onze hand geven! Hij kiest voor ons
als erfdeel de heerlijkheid van Jacob, die Hij liefheeft. God stijgt op onder
gejuich en helder bazuingeschal voor de Heer. Zing de lof, zing de lof van God,
zing de lof, zing de lof van onze koning! Want God is koning op de gehele
aardbodem. Wees dus zo verstandig om Hem lof te zingen! God is ook koning over
alle heidenen, God zit op Zijn heilige zetel. De vorsten van de volkeren zijn
als één volk samengekomen voor de God van Abraham, want God wordt zeer verheven
geacht door iedereen op aarde!'
[3] Toen hij deze psalm had gelezen,
vroeg hij heel ernstig: 'Begrijpen jullie deze psalm?' En wij moesten zijn
vraag jammer genoeg met nee beantwoorden. Vandaag hebben wij ons sinds
vanmorgen vroeg het hoofd hierover gebroken, maar wij weten toch niet meer dan
gisteren. Duizend keer hebben wij aan U gedacht, als U, o Heer, het zou willen,
dan zou U ons daarover wel wat licht kunnen verschaffen!"
[4] IK zeg: "Kijk naar dit meisje
dat ik bij de hand houd! Vraag het haar, zij zal dat jullie wel op de juiste
manier uitleggen!"
[5] De BAAS van de schippersknechten
zegt: "Dat meisje kan nauwelijks veertien lentes tellen! Hoe zou ze dan zo
wijs kunnen zijn als Salomo?"
[6] IK zeg: "Ja, ja! Niet alleen
de wijsheid van Salomo, maar ook de wijsheid der aardse wijzen en nog veel
meer, bezit zij in haar zuivere hart! Tot op heden is het nog geen mens gelukt
achter de sterren te kijken; vraag het haar en zij zal het jullie vertellen! De
beroemde 'steen der wijzen' heeft zij in haar schortzak, dus zal zij best in
staat zijn om jullie de korte maar toch inhoudrijke psalm goed uit te leggen.
Probeer het maar, dan kun je je overtuigen!"
[7] De BAAS van de schippersknechten
zegt tegen zijn metgezellen: "Zij ziet er werkelijk wel erg pienter uit!
Maar haar figuur is ook beslist engelachtig mooi, en dat is nu juist geen teken
van wijsheid! Want tot op heden heb ik altijd nog gemerkt dat de mooiste
meisjes ook altijd de domste waren, wat heel natuurlijk is. De mooiste kinderen
worden te veel verwend en te ingebeeld gemaakt en Ieren daarom weinig of niets.
Van een minder mooi kind maakt men echter gewoonlijk niet zo veel ophef. Iedere
keer dat het ondeugend is wordt het al gauw bestraft, het kind wordt daardoor
deemoedig en bescheiden, het gehoorzaamt, duldt en leert daarbij heel wat. Maar
laten wij eens zien wat dit waarlijk hemels mooie meisje ons over onze psalm
kan vertellen. "
[8] Dan wendt de baas zich tot JARAH
en stelt haar de vraag en zij zegt met het liefste en vriendelijkste gezicht
van de wereld: "Beste vrienden. Niet dat ik zoiets ergens geleerd zou
hebben en het daardoor nu als een schriftgeleerde zou weten, maar ik voel heel
duidelijk in mij dat datgene wat Davids profetische geest verscheidene
honderden jaren geleden voorspeld heeft, nu voor onze ogen volkomen vervuld
is. Dat moesten jullie toch ook in eerste instantie binnen in je gevoeld
hebben!
[9] Hebben jullie niet gezien dat Hij,
over wie David spreekt en die nu hier lichamelijk temidden van ons leeft, over
de zee heeft gelopen alsof het droog land was, en zagen jullie niet hoe Hij nu
in een paar dagen alleen maar door Zijn woord, vele verschillende zieken heeft
genezen? De blinden werden ziende, de doven horende, de melaatsen werden rein,
de lammen en krom gegroeiden weer recht! En kijk eens naar deze voor ons
liggende berg, hoe veranderde hij in een nacht! Wie kan bergen verzetten en de
zee uit haar bedding optillen? Wie is Hij aan wie alle engelen en al de
elementen gehoorzamen?! Kijk, daar staat Hij lichamelijk voor ons; Deze
bedoelde David!
[10] Voor Hem moeten wij met onze
handen juichen door werken van echte naastenliefde, en Hem moeten wij
toejuichen met de zuivere stem der waarheid, zonder bedrog, zonder valsheid of
arglist! Want wee degene die Hem met het onzuivere geschal van de leugen zou
willen toejuichen! Want hoe mild en zacht Hij ook is voor de rechtvaardige, zo
verschrikkelijk is Hij voor degenen, die leugen, valsheid en bedrog in hun hart
dragen, zoals ook geschreven staat: 'Het is verschrikkelijk om in Gods handen
te vallen, want God is een almachtig koning over de gehele aardbodem, voor Hem
kan niemand zich ergens verbergen!'
[II] Nu is Hij hier om door de macht
van Zijn leer alle volkeren dringend uit te nodigen zich bij ons te voegen om
deel te krijgen aan ons heil, en de mensen, dat zijn de wereldse kinderen, voor
het gericht onder onze voeten te leggen! Want alleen óns heeft Hij erfgenamen
van het eeuwige leven gemaakt, ja wij zijn Zijn erfdeel! Hij is het van
wie Jacob zei: 'O Heer, U bent alleen mijn luister!' En omdat Jacob dat in zijn
hart beleed, werd hij de lieveling van God, en lieveling van Degene, die hier
temidden van ons verblijft!
[12] Maar Hij zal niet altijd zo bij
ons blijven, maar hij zal binnenkort weer opvaren naar Zijn eeuwige hemel, en
wel met de blije stem van de eeuwige waarheid, waarmee Hij een nieuwe aarde en
een nieuwe hemel heeft geschapen voor alle eeuwigheden der eeuwigheden. En Hij
is en zal de Heer zijn, en de heldere klank van Zijn bazuin, die bestaat uit
het tot ons gesproken woord, zal dat verkondigen aan alle schepselen op en in
de aarde en op en voorbij alle sterren, zowel geestelijk als stoffelijk.
[13] Zijn lof moeten we dus volgens de
oproep van David zingen, want Hij is onze God en onze enige koning in
eeuwigheid!
[14] Omdat wij echter weten wat Hij
is, moeten wij Hem met een zuiver en wijs hart eren en prijzen en niet op de
manier van de huichelachtige Farizeeën, die met hun lippen een valse Jehova
naderen, maar daarbij hun hart voor deze echte en levende Jehova afsluiten en
zich van hem verwijderen.
[15] Hij is echter niet alleen ónze
God en koning, maar ook die van de heidenen van de gehele aardbodem. Want Hij alleen
zit boven alle mensen en boven de hele eindeloze schepping op de eeuwige zetel
van Zijn onbegrensde macht en heerlijkheid. Voor Hém moeten alle vorsten der
aarde zich verzamelen, zoals hun volken voor hen, want Hij is de enige God van
Abraham, Isaäk en Jacob. Hij alleen heeft Zichzelf verhoogd boven alles, ook
boven alle emblemen der machtigen van onze uitgestrekte aarde!
[16] Dat Hij ons opzocht, is zelfs
voor de engelen een onbegrijpelijke genade! Maar toen Hij kwam, kwam hij niet
onaangekondigd, want alle profeten hebben daarover geprofeteerd. Veel van de
profetieën konden de mensen echter door de steeds groeiende hardheid van hun
harten niet begrijpen. Nu is Hij echter Zelf gekomen, waarover de profeten
geprofeteerd hebben, en Hij Zelf openbaart zich aan alle mensen die van goede
wil zijn.
[17] Voor diegenen die een slecht en
hoogmoedig hart hebben kan Hij alleen maar verschrikkelijk zijn! Want het
slechte heeft altijd de almachtige eeuwige gerechtigheid als onverbiddelijke en
onomkoopbare rechter tegenover zich! Net zoals een goede gevoelige weegschaal
al een zichtbare uitslag geeft als men ook maar een haar aan één kant toevoegt,
zo kan er voor Hem, die hier is, geen nog zo geringe onwaarheid, verkeerdheid,
boosheid, onrechtvaardigheid of wat voor andere lompheid van het hart bestaan!
Daarom moet Hij verschrikkelijk zijn tegenover iedere zondaar die in zijn borst
een hard, verstokt en boos hart draagt. -Begrijpen jullie nu de 47e psalm van
David?"
159
Het hemelrijk moet bevochten worden
[1] De BAAS van de schippersknechten
zegt: "Heerlijk meisje! Wie gaf jou die wijsheid? Waarlijk, je bent wijzer
dan Abraham, Isaäk en Jacob!"
[2] JARAH zegt: "Ik heb jullie
zoëven toch verklaard, wie Degene is die nu in ons midden is. Hoe kun je dan,
met die zekerheid, nog vragen waar ik deze wijsheid ontving, of wie mij deze
heeft gegeven? Daar vóór ons staat de grote heilige Gever van alle goede gaven!
Hij alleen is wijs, en Hij alleen is volkomen goed! Wie Hém liefheeft en in
zijn hart gelooft dat Hij Zélf de eeuwige Heer Jehova Zebaoth is, in diens hart
zal Hij Zijn ongeschapen eeuwige licht geven, en in die hele mens wordt het dan
licht, en zo'n mens zal dan geheel en al vervuld zijn met de ware goddelijke
wijsheid. -Als jullie een klein beetje begrip hebben, moet het jullie duidelijk
zijn, hoe wij allen er nu voor staan!"
[3] De BAAS van de schippersknechten
zegt: "Ja, ja, lief engeltje! Nu begrijpen wij het wel, en zoals jij het
ons nu uitgelegd hebt, zal het wel zijn; maar zij die gisteravond van ons
eisten om naar Zebulon en Chorazin gebracht te worden, zullen dat niet geloven
en nog minder begrijpen. Wij zijn heel eenvoudige mensen en hebben nauwelijks
een wonder nodig om te geloven, maar bij hen zal een wonder nog slechter
resultaat opleveren dan geen wonder."
[4] JARAH zegt: "Daarom zal Hij
voor hen verschrikkelijk worden, want de winden zullen Zijn woord over de
gehele aarde uitdragen! Wee hem, die het horen, begrijpen en tenslotte toch
verwerpen zal!"
[5] IK zeg tegen de knechten:
"Wel, wat vinden jullie van het verstand van deze dochter van Mij?"
[6] De KNECHTEN zeggen: "Heer en
Meester! Als U werkelijk diegene bent, die U volgens de wijze toespraak van
deze lieve engel van een meisje moet zijn, dan is het ook geen wonder meer dat
dit meisje zo wijs is, want Hij die in Bileams tijd de ezel liet spreken zodat
hij voor Bileam kon profeteren, Die moet het nog gemakkelijker zijn om de aan
het spreken gewende tong van een veertienjarig meisje, voor het profeteren
geschikt te maken!
[7] Wij geloven nu allemaal dat U
datgene bent, wat dit meisje ons duidelijk voor onze ogen en oren beschreven
heeft, en daar is verder geen wonder voor nodig! Maar omdat U, o Heer, dat
bent, zie dan onze grote zwakheid aan en verander die in een geschikte kracht,
zodat wij ons daarmee kunnen beschermen tegen de altijd aanwezige vijanden van
het licht en de waarheid! Want het is werkelijk treurig dat wij Joden nu bij de
heidenen licht en waarheid moeten zoeken. Jeruzalem is, in plaats van voor alle
mensen het grootste licht te zijn, een poel van de ergste nacht en duisternis
en een moordkuil voor de oude zuivere geest van de Joden geworden. Als wij nu
licht en waarheid willen, moeten wij het in Sidon en Tyrus gaan zoeken bij de
Grieken en de Romeinen! Daarom, Heer en Meester, omdat U alle dingen mogelijk
zijn, geef ons licht en kracht opdat wij de waarheid zien en haar dan kunnen
beschermen tegen de vijanden!"
[8] IK zeg: "Vrede zij met en
temidden van jullie! Niemand moet zich meer achten dan de ander! Jullie Zijn
allen broeders, maar hij, die zich het geringste acht en de knecht en dienaar
van de anderen wil zijn, die is toch de meeste en de hoogste! Als Ik jullie
echter als knechten wil hebben, dan zijn jullie in werkelijkheid ook Mijn
macht. En op die manier is iedere knecht de kracht van zijn heer, -maar de heer
is dan weer de voorspraak van de knecht! Heb elkander lief, doe wel aan je
vijanden, zegen hen die je vervloeken en bid voor hen die je. verwensen!
Vergeld kwaad met goed en leen je geld niet uit aan hen die veel rente kunnen
betalen dan zullen jullie de zegen en de genade van God in overvloed in je
hebben! In korte tijd zal daaruit dan het licht, de waarheid en alle macht en
kracht je deel worden; want de maat waarmee je geeft, zal ook de maat zijn
waarmee je terugontvangt!"
[9] Een
gewone KNECHT zegt: "Heer, wij zien en voelen dat Uw l.eer waar en echt
is, maar wij voelen ook dat ze moeilijk te volgen zal Zijn! Het is echt heel
lofwaardig en hemels mooi om hen goed te doen, die steeds bezig zijn om ons
schade te berokkenen, maar wie kan de vaak maar al te erge kwaadaardigheid van
de mensen steeds met hetzelfde geduld tegemoet komen? En het is maar zeer de
vraag of men daardoor de kwade wil van de mensen niet nog meer aanwakkert, dan
wanneer men hen voor hun slechte daad tuchtigt. Als men dieven en moordenaars
voor hun misdaden ook nog zou belonen, dan zouden er weldra nog maar weinig
mensen op de aardbode~ rondlopen! Daarom moet men de vijand altijd vastberaden
het hoofd bieden en om het huls een bolwerk van dorens aanleggen, zodat de
vijand voor altijd de lust vergaat om iemand kwaad te doen. De intentie van de
vijand zal zo eerder vriendelijk worden, dan wanneer men hem voor het aan
iemand gedane kwaad een weldaad zou bewijzen!" .
[10] IK
zeg: "Ja, ja, dat is wel echt menselijk gedacht: maar er zit geen spoortje
goddelijks in. Met de straf zul je de mens die je kwaad deed wel afschrikken,
zodat hij het niet zo gemakkelijk meer proberen zal je kwaad te doen, -maar hij
zal daardoor toch nooit je vriend worden. Heb je hem echter voor iets slechts
dat hij tegen jou begaan heeft., te rechter tijd, toen hij in nood zat, een
weldaad bewezen, dan zal hij de zonde die hij aan jou beging, inzien, deze diep
berouwen en vanaf dat uur je beste vriend worden!
[11] En zo
zal hij, door een hem voor zijn slechte daad bewezen weldaad, voor altijd
verbeteren, maar een daarvoor ondergane straf zal hem tot jouw zestigvoudig
ergere vijand maken!
[12] Als de
eerste aan jou begane zonde misschien slechts Uit een soort moedwil en
leedvermaak voortkwam, dan zal de tweede zonde uit toorn en wraak ontstaan,
daarom zeg Ik het jullie nog een keer: Doe wat, wat Ik jullie eerder gezegd
heb, dan zullen jullie Gods genade en Zijn zegen volkomen deelachtig worden! .
[13] Want wie echt door Mij gezegend wil
zijn, moet Mijn woord, waarin alle genade, al het licht, alle waarheid en alle
macht ligt, ook echt aannemen, omdat het anders onmogelijk is, hem wat voor
genade dan ook te schenken.
[14] Neem echter allemaal een
voorbeeld aan Mij, want Ik ben met Mijn gehele hart zachtmoedig en heb met
iedereen alle geduld! Schijnt de zon niet net eender over goeden en kwaden,
over rechtvaardigen en onrechtvaardigen en valt de vruchtbare regen niet net
zo goed op het veld van de zondaar als op het veld van de rechtvaardige? Wees
daarom in alles volmaakt, zoals de Vader in de hemel volmaakt is, en je zult in
overvloed genade en zegen uit de hemel ontvangen! -Begrijpen jullie dat
wel?"
[15] ALLEN zeggen nu: "Ja Heer,
wij begrijpen het nu allemaal heel goed! Alles is dus helemaal in orde, en wij
zullen ons ook alle mogelijke moeite geven om alles woordelijk na te volgen,
maar het zal ons zeker in het begin veel moeite kosten!"
[16] IK zeg: "Ja, beste vrienden,
in deze tijd kost het hemelrijk geweld! Die het niet met geweld tot zich
trekken, zullen het niet veroveren! Maar ieder die ter wille van het hemelrijk
met zichzelf vecht, is een wijze en verstandige bouwheer. Een wijze en
verstandige bouwer bouwt zijn huis echter niet op los zand, maar op vaste
rotsgrond, en als dan stormen en watervloeden komen, kunnen zij het huis niet
deren, want het staat op een rots.
[17] Zo is het ook met de innerlijke
strijd om het hemelrijk. Wie dit eenmaal door strijd in zich heeft verkregen,
heeft het voor eeuwig onverwoestbaar tot zich getrokken. Dan mogen er nog zulke
wereldse stormen over hem losbarsten, zij zullen niet in staat zijn hem te
schaden. Maar wie het niet met alle inzet van zijn kracht en moed door strijd
heeft verkregen, die zal in de stormen der wereld meegesleurd worden en ook nog
verliezen wat hij al had! - Denk hier goed aan, want er zullen tijden komen
waarin jullie dit alles heus erg nodig zullen hebben!"
[18] Nu zeggen de SCHIPPERSKNECHTEN:
"Wij kunnen U, o Heer, voor dit alles slechts alleen maar eenvoudig dank
zeggen en wij zien nu overduidelijk, dat de mens aan God de Heer niets kan
geven, wat hij eerder niet van Hem zou hebben ontvangen. Maar neem U, o Heer,
deze dank van ons toch zo aan, als zou het voor U iets zijn, en zeg ons wat wij
voor Uw eer en liefde moeten doen!"
[19] IK zeg: "Ik heb het jullie
al gezegd; doe dat, - meer is niet nodig! – Vertel ons echter nu eens wat
jullie vannacht allemaal gezien en in ieder geval ook gehoord hebben; want
scheepslui zien 's nachts vaak heel merkwaardige dingen. Maar houdt het verhaal
kort en voeg niets toe of laat niets bewust weg van wat je weet!"
160
De nachtelijke belevenissen van de schippers
[I] Dan gaan wij allemaal rondom de
schippers in het zachte gras zitten. Alleen Raphaël blijft staan, en een
SCHIPPERSKNECHT zegt tegen hem: "Jongen, ga toch ook zitten, het gras is
van iedereen en geen mens hoeft iets te betalen om erop te mogen zitten!"
[2] De ENGEL zei echter: "Gaan
jullie maar door met vertellen, ik zal wel gaan zitten als ik moe word van het
staan! Bovendien zou het kunnen gebeuren dat er een van jullie het evenwicht
zou verliezen, en dan ben ik vlugger bij de hand om iemand weer op de been te
helpen."
[3] De ene SCHIPPER zegt: " Jij
zeker, vijftienjarige melkmuil! Je bent je luier nog maar net kwijt en dan denk
je sterk genoeg te zijn om een van ons op te tillen als hij zou vallen? Mijn
waarde, dat getuigt van zelfoverschatting! "
[4] De ENGEL zegt: "Begin nu
eerst maar eens volgens de wens van de Heer te vertellen, het andere zullen we
dan wel zien als het in het ergste geval nodig zou blijken!"
[5] De wat ruwe schippersknecht neemt
daar genoegen mee, en de BAAS van de schippersknechten vertelt het volgende:
"Zo ongeveer om de eerste nachtwake werd het vreemd genoeg opeens zo licht
als de dag. Wij zagen echter nergens iets dat licht gaf en dachten dat er
achter de bergen zeker een reusachtig Bengaals vuur moest branden, waardoor de
lucht zo licht werd. Alleen was het licht duidelijk te sterk om afkomstig te
kunnen zijn van Bengaals vuur; maar wat het dan ook was het licht duurde bijna
de gehele nacht en werd verschillende malen zo sterk dat wij dachten dat het
klaarlichte dag was. U begrijpt wel dat het ons daarbij toch wat griezelig te
moede was. Uit de stad kwamen er ook verscheidene naar ons toe en die dachten
dat de zee zo'n licht uitstraalde.
[6] Maar heel snel werden wij een
ander verschijnsel ge waar en dat was nog veel merkwaardiger! Wij wilden nu
allen de zee wat nader gaan bekijken. Edoch -ik vraag ons nu niet uit te
lachen! -, er zat geen druppel water meer in, en ons schip lag op de droge
bodem; wij waren in staat de gehele diepte van de zee te zien. Het was
ijzingwekkend! Ons schip rustte op een vooruitspringende rots, maar aan alle
kanten van de rots was een afgrond van enkele honderden manshoogten. Daar in de
bocht bij Genezareth is het doorgaans slechts ondiep, en daar liepen wij wat
rond en verzamelden een hoeveelheid heel mooie en zeldzame mosselen en slakken.
[7] Toen wij echter heel onschuldig
met dat verzamelen bezig waren, zagen wij opeens een felle bliksem, waar een
ontzettend harde donderslag op volgde. Wij vlogen hals over kop naar de oever,
vergaten daarbij onze verzamelde mooie mosselen en dorsten ze toen ook niet
meer te gaan halen en ze bleven dus daar waar wij ze vonden, behalve een paar
die ik in mijn zak had gestoken. Maar pas nadat, zo ongeveer in de derde
nachtwake, de zee weer als voorheen de oevers vulde en bespoelde, begon het ons
steeds meer bezig te houden wat er met deze toch behoorlijk grote zee gebeurd
zou kunnen zijn, om opeens zo helemaal tot op de laatste druppelleeg te kunnen
lopen!
[8] Toen vertelde een oude man, die
hier ook woonachtig is, dat de boos geworden berg en luchtgeesten dat deden,
om de watergeesten op die manier te straffen! Wij lachten daar wel om, maar in
de nood is een slechte verklaring al beter dan helemaal geen. Zo ongeveer in de
vierde en laatste nachtwake werd het toen pas wat donkerder, en wij gingen in
ons schip om wat te slapen. Toen wij wakker werden stond de lieve zon al
tamelijk hoog en gingen wij ontbijten. - Dat is in het kort alles wat wij in
deze nacht beleefd en opgemerkt hebben."
161
De schippersknecht en Raphaël
[I] Toen de baas van de
schippersknechten zijn verhaal beëindigd had, wilde de ruwe schippersknecht van
voorheen de mosselen, waarvan ook hij er een paar in der haast had meegenomen -
d.w.z. 's nachts van de droge zeebodem -, uit het schip halen. Door een wat
onhandige stap gleed hij bij het aan boord gaan uit, en lag languit alsof hij
er altijd al gelegen had. Toen begonnen de andere KNECHTEN hem uit te lachen en
zeiden: "Hij blijft toch maar steeds een oude onhandige kerel!" De
nog op de grond liggende ergerde zich.
[2] Raphaël sprong er echter op af,
hielp hem snel weer op de been en zei: "Zie je nu waarom ik ben blijven
staan? Want ik zag al vooruit dat je vandaag zou vallen; en nu ben je ook
gevallen, en ik, jouw zwakke melkmuil, kon jou naar ik hoop vlug genoeg van de
grond optillen en je daarmee weer het onbelemmerde gebruik van je wat onhandige
voeten teruggeven!"
[3] De SCHIPPERSKNECHT bromt achter
zijn volle baard: "Nou ja, dat zit wel goed, maar zulke jongens zitten ook
vaak vol achterbakse vlegelstreken en zorgen er voor dat een van ons iets
overkomt! Oh, ik ken die straatslijpers wel! Overigens schijn jij wel een betrouwbare
knaap te zijn, -maar je bent nu eenmaal een knaap en dat zegt al voldoende!
Iedere knaap heeft toch altijd wel iets vlegelachtig over zich. Blijf daarom
maar altijd op z'n minst drie passen bij mij vandaan!"
[4] RAPHAËL zegt: "Vriend, je vergist
je ontzettend in mij! Maar ik vergeef het je, want je weet nu eenmaal niet, wie
je voor je hebt."
[5] De SCHIPPERSKNECHT zegt:
"Nou, nou, wat zal iemand op z'n vijftiende jaar dan ook al zijn?
Hoogstens zo'n prins uit Rome of ergens anders vandaan! Of ben je soms zo'n
beetje een almachtig aanhangsel van onze lieve Heer?"
[6] RAPHAËL zegt: " Ja, ja, iets
wat er op lijkt! - Maar haal nu maar je mosselen uit het schip!"
[7] De knorrige schippersknecht gaat
nu het schip in en komt na enige ogenblikken weer bij ons terug en laat ze ons
zien.
[8] De drie exemplaren waren heel
mooi, maar hadden natuurlijk geen uitzonderlijke waarde, en RAPHAËL zegt tegen
hem: "Als aandenken zijn ze goed genoeg, maar waarde hebben ze niet! Wat
ga je daar nu mee doen?"
[9] De SCHIPPERSKNECHT zegt: "O
melkmuil! Met die praatjes kun je wel mussen, maar geen vergrijsde schippers
vangen! Jij zou me ze wel voor niets willen ontfutselen, maar de oude Dismas is
niet zo dom als hij er misschien uitziet! Deze drie stukken kosten drie zilvergroschen
en worden voor geen penning goedkoper afgegeven. Als jij die drie groschen
hebt, geef ze dan, dan geef ik je deze drie mooie exemplaren daarvoor!"
[10] RAPHAËL zegt: "Die drie
groschen stellen voor mij niets voor, maar dat jij iets wilt verkopen dat goed
beschouwd nog niet eens volledig je eigendom is, dat vind ik niet juist! Kijk,
in deze bocht hebben van oudsher slechts de burgers van Genezareth recht om te
vissen, of degenen aan wie ze het verpachten. Jij hebt daarom deze drie mossels
op de grond van Ebahl, die dit water in pacht heeft, gevonden, en zij zijn
daarom goed beschouwd zijn eigendom. Als hij ze je eerst zonder meer schenkt,
dan zijn ze van jou en dan kun je ze ook als je eigendom behandelen."
[11] DISMAS zegt: "Kijk zo'n
melkmuil eens aan! Hij praat als een rechter uit Rome! Jij zou me een mooie
beschermer van het recht zijn! Jij kletst me nog mijn versleten mantel van 't
lijf! -De zee is helemaal het werkterrein van de schipper. Wat het water hem
geeft, of het nu in een bocht of buiten op de open zee is, dat behoort aan
niemand anders dan aan hem alleen, en daarmee zijn al je ingestudeerde
rechtsgronden de bodem ingeslagen! Want wij weten ook wel iets van het recht
af! Dus drie zilvergroschen, - dan zijn die drie stukken van jou!"
[12] RAPHAËL zegt: "Daar komt
niets van in! Zolang Ebahl niet zegt dat ze jouw eigendom zijn, kan ik ze niet
van je kopen!"
[13] Nu wendt Dismas zich toch tot
Ebahl en vraagt hem wat hij van die bewering van de knaap denkt.
[14] EBAHL zegt: "Strikt genomen
heeft Raphaël gelijk en ik zou zeker deze drie stukken als mijn eigendom in
bezit kunnen nemen. Maar ik maak nooit van dat recht gebruik en zal dat ook
niet doen, en daarom behoren die drie stukken nu stoffelijk aan jou, - maar
geestelijk behoort de gehele aarde toch aan God de Heer en deze drie mossels
dus ook!"
[15] Met dit antwoord is DISMAS geheel
tevreden en hij vraagt nu aan Raphaël: "Wel, hoe staat het nu met die drie
zilvergroschen?"
[16] RAPHAËL zegt: "Hier zijn ze,
maar geef die drie stukken aan Ebahl, die zal ze bewaren als herinnering aan
deze tijd!"
[17] Dismas neemt de drie groschen en
legt de drie stukken voor EBAHL neer, maar die geeft ze aan Jarah en zegt:
"Hier, bewaar ze bij de andere souvenirs, voor ons zullen ze van grote
waarde zijn!"
[18] Heel blij aanvaardt JARAH de drie
stukken en zegt: "oh, dat zijn wondermooie dingen! Wat spelen er heerlijke
glanzende kleuren overheen! Echt, dan kan en moet men met Job uitroepen: 'O
God, hoe heerlijk zijn Uw werken! Wie daar oog voor heeft, geeft zich niet aan
ijdel genot over!' Wie leerde de slak om voor zichzelf zo'n schitterend huis te
bouwen?! Zonder balken en stenen is het prachtiger dan Salomo in zijn
stralendste heerlijkheid als koning!"
[19] Dan keert zij zich naar Raphaël
en dankt hem voor dit mooie geschenk, maar vraagt hem tevens, omdat zowel het
slakkenhuis als de beide mosselschelpen geen levende inhoud meer hadden, waar
de eens in deze mooie omhulsels wonende levende dieren gebleven zijn.
[20] En RAPHAËL zegt: "Lieve
Jarah, die dieren zijn al verscheidene duizenden jaren geleden gestorven en dus
ook al lang vergaan, maar de omhulsels kunnen nog verscheidene duizenden jaren
bestaan en zullen noch aan vorm noch aan schoonheid veel inboeten. Hun bouwstof
is zuivere kalk en dat vergaat in vrije toestand, vooral onder water, nooit!
Zoveel mag je voorlopig wel weten; de hogere betekenis zul je eens in het
hiernamaals volledig leren kennen!" -Jarah verbaast zich zeer als ze over
zo'n ouderdom hoort spreken.
162
Julius werkt de Farizeeën weg
[1] Op dat moment komt er bericht uit
de stad dat de groep aangekondigde nieuwbakken Farizeeën en schriftgeleerden
uit Bethlehem zijn aangekomen, en dat deze een geschreven en door de
tempelondertekende order bij zich hebben, waarin staat dat de burgers van
Genezareth streng bestraft zullen worden als ze hen niet onverwijld kosteloos
te land of over het water naar Nazareth zullen vervoeren!
[2] EBAHL zegt, erg ongerust over
zulke eisen van de kant van de tempel: "Heer, zo gaat dat nu jaar in jaar
uit. U bent nu nog maar net vijf dagen hier en U heeft reeds de vierde tocht
van deze leeglopers meegemaakt. Ze trekken steeds maar heen en weer door het
land en iedere plaats die zij bij hun trektochten overvallen takelen ze vaker
erger toe dan een leger sprinkhanen! Als dat zo tien keer per jaar gebeurde,
nou, dan zou ik er nog vrede mee hebben; maar iedere week twee, drie of vier
van zulke groepen op je dak te krijgen en ze daarbij ook nog alle mogelijke
hulp te moeten verlenen, daar zou zelfs een engel zijn geduld bij verliezen en
bovendien nog straatarm worden ook! Wat moet ik nu doen? Echt, ik doe, naar
vermogen, graag iedere dag alle mogelijke goeds aan alle armen, maar deze
schurken, deze ware foltermeesters van de arme mensheid zou ik alle dood en
verderf toewensen!"
[3] IK zeg: "Vriend, houd daar
maar over op; met geduld zul je toch steeds het verst komen! Laat het verder
maar aan onze vriend Julius over, die zal ze beslist vlug doorsturen, en ze
zullen dan wel rekening gaan houden met dat soort voorkeursbehandelingen en
zich op den duur veel minder vaak naar de plaats Genezareth begeven!"
[4] De HOOFDMAN zegt tegen zijn
onderaanvoerder: "Haast je, neem twintig man en ga naar de stad! Deel de
onbeschaamde booswichten mee dat deze plaats zich vanwege de grote militaire
bezetting in voortdurende staat van beleg bevindt, en dat niemand haar zonder
uitdrukkelijke opdracht, afgegeven door een Romeinse oppercommandant, mag betreden!
En als iemand haar toch betreden heeft, dan worden hem na de ontvangen
kastijding de ogen geblinddoekt en de oren met zachte modder dichtgemaakt,
waarna zijn handen en voeten gebonden worden! In die toestand wordt hij in een
bark gebracht, op stro gelegd en vervolgens naar de bestemde plaats vervoerd,
waar hij weer bevrijd wordt van alle hand -, voet -, oog -, en oorboeien en met
een roeiboot aan land gezet wordt. Voordien moet hem echter onder bedreiging
van de zwaarste straf het opnieuw betreden van een dergelijke militaire
standplaats, zonder rechtsgeldige toestemming van een Romeinse militaire
oppercommandant, verboden worden. Als de Bethlehemieten zo'n bewijs niet
hebben, behandel ze dan zonder uitzondering op deze wijze! Als ze geld hebben
dan kunnen zij voor twee honderd ponden zilver wel de tuchtiging, maar niet het
viervoudige boeien, afkopen! Als ze echter geen geld hebben of als ze niet
willen betalen, moet ieder van hen, voordat ze geboeid worden, vijftien slagen
met de roede op de tot aan de lendenen ontblote rug krijgen! Dixi, fiat!"
(Ik heb gezegd, het gebeure!)
[5] Na deze woorden van de hoofdman
haastte de onderaanvoerder zich met twintig man naar de stad en vond daar in
het huis van Ebahl veertien Farizeeën en schriftgeleerden, die de bedienden van
het huis luid verwensten omdat men niet volledig tegemoet wilde komen aan hun
brutale eisen.
[6] Toen de onderaanvoerder hen naar
hun vergunning vroeg zeiden de BRUTALEN: "Wij zijn priesters van God, hier
is het teken van de tempel en meer hebben wij in de gehele wereld niet
nodig!"
[7] De ONDERAANVOERDER zegt: "Deze
plaats bevindt zich in voortdurende staat van beleg. Er is een strenge
keizerlijke wet waarin staat dat zonder enige uitzondering geen vreemde zo'n
plaats zonder de vastgestelde wettelijk aantoonbare toestemming betreden mag!
Niemand kan zich verontschuldigen door onbekendheid met de wet! Omdat u, zoals
ik zie, het bewuste bewijs niet heeft, betaalt u voor straf twee honderd pond
zilver of u krijgt als u dat liever hebt, ieder vijftien slagen met de roede op
de blote rug! Daarna wordt u gebonden met de bekende viervoudige Romeinse
boeien en naar een door u te bepalen plaats gebracht. Dit alles moet nu zonder
enige tegenspraak gebeuren, want iedere vertraging en ieder weerspannig
weerwoord heeft een verdubbeling van de straf tengevolge!"
[8] Als de Farizeeën en
schriftgeleerden dat horen, roepen zij Ebahls HUISMEESTER en bevelen hem om hen
meteen de twee honderd ponden zilver te lenen. Maar deze zegt: "Mijn heer
heeft u toch niet gevraagd om te komen, waarom moet hij dan nu voor u betalen?
Want iets aan u lenen staat gelijk met geld in de zee gooien! U heeft buiten
toch veertien bepakte ezels! Ontlast die dieren maar van tweehonderd pond en u
zult daardoor uw ruggen veilig stellen voor de harde slagen met de roede! Ik
geef u geen stater!"
[9] Wanneer de Farizeeën en
schriftgeleerden dit antwoord van de goede en trouwe huismeester van Ebahl
horen, trekken ze een heel zuur gezicht, gaan onder de hen zeer onaangename
begeleiding van de onderaanvoerder naar buiten naar hun lastdieren en ontlasten
deze zonder moeite van de tweehonderd pond zilver die ze teveel droegen.
[10] Nadat de onderaanvoerder het geld
opgeborgen heeft, boeit hij hen meteen op de bekende manier en laat hen met hun
lastdieren op een grote bark brengen, waar ze als kalveren op het stro gelegd worden
en vervolgens onder zware bewaking over water daarheen vervoerd worden waarheen
ze aangaven te willen gaan. De jonge Farizeeën en schriftgeleerden jammeren
natuurlijk ontzettend, maar dat helpt hen echt niets. - Na een uur komt de
onderaanvoerder weer bij ons en vertelt dat hij alles precies uitgevoerd heeft
zoals de hoofdman hem dat bevolen had.
[11] De hoofdman prijst hem en vraagt
hem dan waar hij het gekregen geld heeft gelaten.
[12] En de ONDERAANVOERDER zegt:
"Heer, ik heb het zolang aan de rechtschapen huismeester van Ebahl in
bewaring gegeven, maar u kunt verder met de twee honderd zuivere ponden zilver
doen wat u wilt."
[13] De HOOFDMAN zegt: "Dat is
prima, deze kerels zullen aan ons Genezareth denken! Komen ze hier voorbij, of
nemen ze de route door de bovenste kleine arm? Of gaan ze soms door de geul die
bovenlangs de kleine arm, respectievelijk daarvan slechts door een hele smalle
landtong gescheiden in de zee uitkomt, maar toch wel diep en breed genoeg is om
een bark met een lading van een dertigtal mensen te dragen zonder de modder van
de bodem te raken?"
[14] De ONDERAANVOERDER zegt: "Om
ieder hinderlijk opzien te voorkomen, vanwege de huidige Joodse sabbat, heb ik
ze door de geul laten gaan. "
[15] De HOOFDMAN zegt: " Alweer
goed en verstandig! Je zult weldra bevorderd worden, dat zegt hoofdman Julius
je! - Die zullen zich Genezareth herinneren, en niet zo vlug meer
terugkomen!"
163
Julius vertelt
[I] "Ik zeg jullie: Met deze
mensen moet zonder veel omhaal ongenadig afgerekend worden, anders valt er met
hen niet te leven. Ik was er beslist nooit de mens voor om er een soort plezier
in te scheppen wanneer ik door omstandigheden gedwongen een in het kwade
verstokte zondaar moest laten straffen. Altijd overwoog ik precies alle
omstandigheden die zo'n mens tot de misdaad gebracht konden hebben. Maar deze
Joodse tempeldienaars zou ik zelfs eigenhandig met plezier de kop van de romp
kunnen slaan, omdat zij echt het ergst en hardnekkigst misdaden begaan
tegenover de arme mensheid. Hun eigenlijke, met een zeer miserabel soort
religieuze moraal overgoten neigingen, grenzen, wel beschouwd, aan het
satanische!
[2] Ik heb mijzelf, toen ik in
Jeruzalem gestationeerd was, met eigen ogen en oren ervan overtuigd hoe zij bij
een mens, die slechts een paar groschen in zijn zak had, de hemel en de hel
aanriepen om zijn geld aan God te offeren! De goede, maar natuurlijk zwakke
mens stond werkelijk een groschen af en verontschuldigde zich ervoor dat hij
het tweede groschen niet kon geven, omdat de reis naar huis nog ver was en hij
zonder dat ene groschen onderweg zou moeten verhongeren! Maar dat hielp niets!
De Farizeeën overtuigden hem ervan dat het voor zijn ziel in de hoogste graad
zegenrijk zou zijn om uit liefde en eerbied voor God en Zijn tempel op de terugweg
te verhongeren! Als hij echter het geld behield, dan zou zijn ziel in der
eeuwigheid nooit tot de zeer geroemde aanschouwing van God komen en het zou
haar lot zijn om eeuwig in de vlammen van de toorn van God te branden! Deze
mens werd toen bleek, begon te trillen, greep met bevende hand naar zijn
laatste groschen en offerde dat ook. Toen mompelden die kerels zoiets als een
gebed voor de arme duivel en gelasten hem vervolgens om weg te gaan.
[3] Maar ik ging achter de treurige
mens aan, en toen wij helemaal buiten de tempel waren ging ik naar hem toe en
zei vriendelijk ernstig tegen hem: 'Goede vriend, hoe kunnen jullie nu toch zo
zwak zijn om je door deze rovers je laatste bezit uit de zak te laten kletsen!?
Wat die in de tempel tegen jullie gezegd hebben dat hebben ze zelf nog nooit
geloofd, maar ze weten dat zwakke mensen hen in hun blindheid voor alwetende
halfgoden houden, laten hen uit bangheid al hun bezit afgeven en verbrassen dat
dan door zeer luxueus te leven, terwijl de arme onderweg van honger sterft. -
Hier heeft u twee andere groschen ervoor in de plaats en ga nu naar huis! Maar
kom beslist niet meer hier terug! Want ik zeg jullie: Dit schijnbare Godshuis
is een rovershol en een moordkuil waaraan een echte God nooit een welgevallen
kan hebben!'
[4] De mens keek mij een poosje heel
verbaasd aan, nam het geld uit mijn hand en zei tenslotte: 'Grote heer! U moet
wel meer weten dan ik, u zult zeker gelijk hebben!' -Toen verliet hij mij en
ging naar zijn geboortestreek.
[5] Soortgelijke voorvallen heb ik in
de tempel wel duizendmaal gezien. Ik was er zelfs bij toen zo'n zieleherder een
dochter bewerkte, die een rijke moeder had. Als verstandige en verlicht
denkende vrouw had die moeder het in de tempel staande offerblok nog nooit een
groschen rijker gemaakt. De zieleherder legde de dochter zonneklaar uit dat zij
eeuwig verloren zou zijn, als zij zich niet tot het uiterste zou inspannen om
haar moeder heimelijk van al haar geld te beroven en dat geld aan de tempel te
offeren. Gelukkig was de dochter evenals haar moeder Samaritaans gezind, en het
gelukte de huichelaar en bedrieger niet om de dochter tot diefstal te
verleiden, wat mij erg veel genoegen deed.
[6] Bij zulke gelegenheden heb ik meer
dan eens gedacht: Als ik landvoogd in Jeruzalem was, zou de tempel al lang van
al dat gespuis gezuiverd zijn! Maar als iemand die veel lager staat dan een
Romeins landvoogd, kan ik niets anders doen dan alleen maar zijn bevelen
uitvoeren.
[7] Met Pontius Pilatus was en is
echter niets te beginnen. Hij is een natuurvorser, een boezemvriend van de
geleerden van Pompeji en Herculanum, en bekommert zich weinig om
regeringszaken. Hij laat Herodes en de tempelpriesters hun willekeur botvieren,
als zij hun schatting aan Rome maar op tijd en juist betalen. Gelukkig behoor
ik hier niet bij de staf van Pontius Pilatus, maar bij die van Cornelius, en
die staat weer onder de wijze en heel rechtvaardige oude vader Cyrenius, die
net als ik een gezworen vijand van Jeruzalem is. Daarom kan ik door mijn vrije
en van Jeruzalem geheel onafhankelijke betrekking de Farizeeën en de
Godloochenende schriftgeleerden heel gepast bedienen als ze mij toevallig tegen
het lijf lopen. U, mijn God en Heer, zult mij dat toch zeker niet als zonde
aanrekenen!?"
164
Genezareth. Over het volgen van Jezus
[I] IK zeg: "Wat Mij betreft ben
je zonder schuld; let er echter wel steeds op, bij je bestuurshandelingen die
op mensen betrekking hebben, dat je daarbij nooit vergeet dat ook de zondaar
jouw broeder is!
[2] Als je in je hart toorn voelt over
de zondaar die de gerechte straf verdiend heeft, leg de tuchtroede dan uit je
hand. In toorn is zij nooit een heilzame wegwijzer, maar een slang, die in de
wond die zij de wandelaar door haar beet toebrengt, geen heilzame balsem, maar
een dodelijk vergif spuit, dat de gewonde de dood brengt.
[3] Geloof ook niet, dat je een vijand
kwijt raakt door hem de doodstraf te geven! Want als hij in dit aardse leven
slechts een enkele vijand van je was, dan zal hij na zijn lichamelijke dood als
vrije geest een honderdvoudige vijand van je worden en je je leven lang met
honderderlei kwade zaken kwellen, en je zult geen middel kunnen vinden om je te
bevrijden van je onzichtbare vijand.
[4] Dus, als je iemand straft, straf hem
dan in liefde en niet in toorn! Maak het daarom in het vervolg met de Farizeeën
niet te bont! Bedenk dat het blinde leiders van blinden zijn!' Maar het is de
wereld die hen blind maakt, en die is van de satan, die je hebt leren kennen.
[5] Kijk, in Mij is alle macht en
gezag over hemel en aarde. Ik zou ze allen met één gedachte kunnen vernietigen,
en toch verdraag ik hen met groot geduld tot het juiste moment, wanneer hun
maat vol is.
[6] Ook Mij maken de mensen toornig en
Mijn hart maken ze door hun onverbeterlijkheid treurig; maar toch verdraag Ik
hen en kastijd hen steeds in liefde, opdat ze zich zullen verbeteren en in
zouden mogen gaan in het rijk van het eeuwige leven, waarvoor zij geschapen
zijn. Als je dus een goed rechter wilt zijn, dan moet je Mij in alles navolgen!
[7] Het is natuurlijk wel makkelijker
een oordeel over iemand uit te spreken, dan een oordeel te verdragen. Maar wie
het oordeel van een veroordeeld mens op zich neemt en dan zorgt dat de
veroordeelde weer op het goede pad komt, die zal eens in Gods rijk een grote
naam hebben. -Denk allen goed aan wat Ik nu heb gezegd! Want als Ik het zó
bepaal en wil hebben, dan kunnen jullie het toch niet anders willen hebben en
doen!? Ik ben de Heer over leven en dood! Alleen Ik weet wat het leven is, en
wat ervoor nodig is om het voor eeuwig te behouden en het in alle
gelukzaligheid te genieten!
[8] Als jullie Mijn leer zullen
navolgen, dan zullen jullie het leven in alle gelukzaligheid behouden. Maar als
jullie tegen Mijn leer in handelen, dan zullen jullie het leven verliezen en de
dood ingaan, die de ongelukkigste toestand van al het leven is, een vuur dat
nooit dooft en een worm die nooit sterft!"
[9] De HOOFDMAN zegt: "Heer, ik
zie de noodzaak van dit alles maar al te goed in, maar ook de verschrikkelijke
moeilijkheid om streng daarnaar te leven. Kleine heuveltjes effenen is niet
zo'n grote kunst, maar als we tegenover hele bergen moeilijkheden en
hindernissen komen te staan, dan is het ook al helemaal onmogelijk om een
rechte weg verder door te trekken. Dan, Heer, moet U ons helpen!"
[10] IK zeg: " Juist daarom ben
Ik dan ook op deze wereld gekomen om jullie allen dáár hulp te bieden waar
jullie uit jezelf geen uitweg meer gevonden zouden hebben! Vertrouwen bouw
daarom altijd op Mijn naam en daardoor zal jullie het onmogelijk lijkende,
mogelijk worden! -Maar nu gaan we weer naar huis, want de zon gaat bijna
onder."
[11] De baas van de schippersknechten
vraagt dan, tot wanneer zij het schip voor een mogelijke afvaart gereed moeten
houden.
[12] IK zeg: " Jullie moeten
ieder uur klaar staan om weg te kunnen varen, zodat de heer van het schip als
hij voortijdig zou komen, jullie niet lui en werkeloos zal vinden en jullie dan
je loon ontneemt en ontslaat! Ja God dienen is licht, maar de mensen dienen is
zwaar!"
[13] De BAAS van de schippersknechten
vraagt verder: "Heer, stel dat morgen de Farizeeën, die gisteren
vermoedelijk als missionarissen en bekeerders naar Jesaïra zijn getrokken, om
de daar merendeels naar het hellenisme overgegane Joden weer voor de tempel te
winnen, hier weer terug zouden komen. En stel dat ze dan met ons een
twistgesprek willen beginnen over de 47e psalm, zoals ze ons beloofd hebben,
wat moeten we dan tegen hen zeggen?"
[14] IK zeg: "Beloof hen dan
zeven groschen als zij de psalm goed kunnen uitleggen; leggen zij hem slecht
uit, dan krijgen zij niets. Kunnen zij hem echter helemaal niet aan jullie
uitleggen, dan moeten jullie het recht hebben van hen zeven goede groschen te
eisen en ze, als zij de betaling weigeren zouden, onder bedreiging van
militaire hulp, te nemen!"
[15] De HOOFDMAN zegt: "Kom dan
maar naar mij toe, dan moeten ze zonder pardon zeven maal zeven groschen
betalen!"
[16] De schippersknechten zijn het
hier helemaal mee eens en wij gaan naar de stad en daar naar het huis van Ebahl
waar de bedienden druk bezig zijn om een goed avondmaal voor ons klaar te
maken, want de zon is al ondergegaan. De HOOFDMAN neemt de tweehonderd ponden
zilver in ontvangst en geeft ze aan Ebahl met de woorden: "Neem dit aan
als een kleine schadeloosstelling voor de vele honderden en nogmaals honderden
armen en zieken die je verpleegd hebt en van wie je nooit ook maar een stater
verlangd hebt! Jij bent echt de enige mens in de stad die de naam van mens
verdient! Al het andere volk van deze stad verdient die erenaam niet; want het
is morsdood, bekommert zich nergens om en voert ook niets uit! Denken jullie
dat al de wonderen die hier in deze paar dagen gebeurd zijn, ook maar enige
indruk op dit volk gemaakt hebben? Zeker niet! Deze bangeriken lopen rond alsof
er niets aan de hand is! Ja, de zieken hebben zich wel laten genezen, maar
hebben daar nauwelijks voor bedankt en denken er nu ook nauwelijks meer aan,
dat ze ziek waren en dat zij van hun ziekte bijzonder wonderbaarlijk zijn
genezen! Daarom is Ebahl ook de enige mens in deze stad; al het andere is echt
meer dier dan mens!"
[17] Ebahl neemt het geld aan met de
opmerking, dat hij het alleen voor de beste en voor de mensen het meest
dienende doeleinden zal gebruiken.
165
Hemelse kwade ingrepen
[I] Na dit gesprek komen de dienaren
al met wijn en brood en een hoeveelheid goed toebereide vissen aandragen en
iedereen zet zich aan de rijk voorziene tafel. Jarah trekt Raphaël bij zich aan
tafel en zet hem een grote vis voor om op te eten. Maar RAPHAËL zegt:
"Lief zusje, dat is beslist teveel voor een avondmaal, geef me liever een
kleinere vis!"
[2] JARAH zegt: "Oh, ik zag je
toch vanmiddag een aantal van zulke vissen opeten, dus zul je het vanavond met
deze ook wel klaar spelen! Eet maar! Kijk, mijn Heer Jezus is wel een eindeloos
grotere en verhevenere geest dan jij, en toch eet Hij nu al met zichtbaar
genoegen zijn tweede vis, daarbij drinkt Hij ook nog wijn en eet Hij steeds een
stuk brood, zo moet jij het ook doen! Wees nu net als wij eens een mens, en
doe, omdat je anders een hoofdengel van God bent, niet zo geringschattend over
onze menselijke dingen!"
[3] RAPHAËL zegt: "Nu, als jij
het beslist zo wilt, dan moet ik mij wel naar jouw wil richten, want je bent nu
eenmaal een te aardig kind, en uit liefde voor jou kan men je niets
weigeren." -Toen nam Raphaël de hele op z'n minst vijf pond wegende vis in
zijn hand, bracht hem naar zijn mond en at hem in een ongelooflijk snel moment
op.
[4] Toen JARAH dat zag, zei ze
helemaal verbluft: "Maar om des Heren wil! Waar heb je die grote vis nu zo
snel gelaten? Vriend, met zo'n eetvermogen zou je met groot gemak een gebraden
zeemonster op kunnen eten! Met één hap de grote vis, in wiens buik Jonas drie
dagen opgesloten zat, te laten verdwijnen, zou voor jou waarschijnlijk maar een
grapje zijn!?"
[5] RAPHAËL zegt: "Ook duizenden
van die vissen zou ik zogezegd met gemak aan kunnen. Maar hier is de door jou
aangereikte voldoende. Hij heeft me echt goed gesmaakt. Ik zou hem ook
langzaam, zoals jij, op kunnen eten, maar dan zou je op de gedachte zijn
gekomen dat ik helemaal een aards mens ben, -en dat zou niet goed voor je zijn,
omdat je dan op mijn persoon, respectievelijk mijn gestalte verliefd zou kunnen
worden! Maar nu ik je een keer laat zien dat ik nog geen volkomen aards mens
ben, schrikt je dat af en blijf jij zonder moeite in jouwen ik in mijn gewone
doen. Je zult nog wel meer van zulke opzettelijke dingen van mij beleven! Als
ik wil, kan ik ook echt onaangenaam worden, maar dat onaangenaam zijn heeft steeds
een wijze oorzaak."
[6] JARAH zegt: "Ik vind het
echter niet aardig van je, als je bijvoorbeeld alleen door een onaangename
handelwijze het een of andere goede doel wilt bereiken! Kijk naar de Heer aan
Wie al mijn liefde toebehoort, hij brengt ook zonder een onaangename daad
alleen maar goede dingen tot stand! Waarom jij niet? Ik vind -en daar blijf ik
bij -dat iets onaangenaams altijd weer onaangenaams oproept, en alleen het
goede weer het goede. Wie bij mij iets goed door iets onaangenaams wil bereiken,
die vergist zich geweldig, -ook al was hij een duizendvoudige engel! Ik
waarschuw je, dat je niet met iets onaangenaams bij me aankomt, anders kun je
wel wegblijven! Ik ben maar een zwak meisje, ja zelfs voor jou maar een
wormpje, maar toch woont Gods liefde in mijn hart en die verdraagt niets wat
ook maar schijnbaar onaangenaam is. -Begrijpt je dat, lieve Raphaël?"
[7] RAPHAËL zegt: "O ja, dat is
best te begrijpen en ik begrijp het daarom ook goed, maar het is wel duidelijk
dat je mij een standje gegeven hebt omdat je mijn tijdelijk onaangenaam zijn
niet begrepen hebt. Als je me eenmaal begrepen hebt dan zul je niet zo geërgerd
tegen mij doen! Maar opdat je zien zult dat het hemelse onaangenaam zijn ook
een schitterende deugd is, zal ik je dat met een klein voorbeeld goed duidelijk
maken.
[8] Kijk, wij hemelgeesten zien erg
ver. Wat wij met één blik duidelijk zien is voor jouw gedachte niet te
bevatten! Het gebeurt heel vaak dat ergens, vooral op deze aarde, de mensen
echt met opzet slecht worden. Wij trekken hen honderd malen bij een groot
gevaar weg, maar zij kunnen het niet laten om zich opnieuw in hetzelfde gevaar
te begeven. Als dan alles niet helpt, laten we tenslotte toe dat de mens zich
toch weer moedwillig in gevaar begeeft, en dan laten wij hem er zich zo
behoorlijk op stuklopen dat hem daardoor vaak voor lange tijd alle lust
vergaat. Als hij dan verstandig wordt, heeft hij door de ervaring geleerd, laat
zijn moedwil en vaak kwade onzin varen en het is dan alsof die mens zichzelf
verbeterd heeft.
[9] Zo kunnen vaak de ouders hun
kinderen niet vaak genoeg en met voldoende resultaat waarschuwen voor bepaalde
spelletjes, die vaak zeer gevaarlijk kunnen worden. Dan komen wij met onze
hemelse onaangenaamheid en maken dat zulke kinderen zich bij hun verboden
spelletjes heel gevoelig verwonden, vaak laten wij het er zelfs op aan komen
dat daarbij een kind de ongehoorzaamheid met de dood bekoopt, als afschrikwekkend
voorbeeld voor de anderen. De kinderen worden daardoor afgeschrikt, krijgen
eindelijk grote angst voor de gevaarlijke verboden spelletjes en doen die niet
meer. Dan is de spreuk op hen van toepassing: 'Een gebrand kind vreest het
vuur!'
[10] Ook bij jou heb ik een aantal aardejaren
geleden al een paar maal een soortgelijke hemelse onaangenaamheid uitgevoerd en
die heeft je heel goed geholpen, en dat is de reden waarom je daarna al gauw
een echt gelovig kind bent geworden. - Wel, wat zeg je nu van mijn onaangenaam
zijn?"
166
Slim als slangen en zacht als duiven
[I] JARAH antwoordt halfluid en wat
verlegen: "Nu ja, in dat geval moet het beslist wel juist zijn. Als je mij
dat eerder verteld had, zou ik echt niets op je aangemerkt hebben! Als men ter
wille van de bekende onaantastbaarheid van de menselijke wil met alle mogelijke
zachte middelen niets kan uitrichten, blijft er natuurlijk niets anders over
dan een onaangenaam middel te gebruiken. Nou, nou, wij zullen elkaar best gaan
begrijpen, alleen moet je niet meteen zo fel reageren! Jouw zachte manier van
spreken bevalt mij erg goed, maar als je fel wordt en mij letterlijk onder je
woorden bedelft, dan is uit jouw mond zelfs de zuivere waarheid niet prettig om
aan te horen.
[2] Ik vind dan ook, dat in de
toekomst, alle hemelse geesten, al zijn zij nog zo volmaakt, zich in moeten
spannen om minstens zo te spreken als de Heer en Schepper van alle geesten,
zonnen, werelden en mensen spreekt! Ook bij de ernstigste zaken blijft het
woord van de Heer zo zacht klinken al de zachte wol van een lam, en Zijn
woorden stromen als melk en honingzeem. Daarom zou iedere leraar en herder zich
naar Hem moeten richten, want in een zachte spreektoon ligt naar mijn mening
toch steeds de grootste kracht! Wie schreeuwt en heftig praat, krenkt vaak datgene
wat hij eigenlijk wilde genezen. Let eens op het steeds vriendelijke gezicht
van de Heer tegenover vriend en vijand, en wie zal zich erover verwonderen dat
zieken gezond worden als Hij slechts naar hen kijkt?! Zo, lieve Raphaël, moet
jij ook in woord en daad ten opzichte van mij en iedereen zijn, dan zal ieder
van jouw stappen op deze aarde zegen verspreiden!"
[3] Nu druk IK Jarah aan Mijn borst en
zeg tegen allen die hier aanwezig zijn: "Tot op heden is dit Mijn
volmaaktste leerlinge, bij wie Ik echt Mijn engelen in de leer kan doen, want
zij heeft Mij het diepst in zich opgenomen en het levendigst begrepen. Daarom
bezit ze dan ook Mijn volledige liefde.
[4] Waarlijk, als jullie er op uit
zullen gaan en de volkeren in Mijn naam zullen leren, denk dan aan de woorden
die dit lieve en tere meisje nu tegen Mijn engel heeft gesproken, dan zullen
jullie overal waar je gaat en staat gezegend zijn! Wees geduldig en in alles
zachtmoedig, dan zullen jullie een rijke zegen in de harten der mensen zaaien!
-Maar Mijn engel Raphaël móest zo spreken om daarmee Mijn lieve Jarah tot deze
uitspraak te verlokken, want overigens is hij net zo stil als een zacht
verkoelend avondbriesje en zo zacht als de zachtste wol van een lam."
[5] Allen namen deze woorden goed in
zich op en waren het daar helemaal mee eens. Alleen de HOOFDMAN zei: "Dat
is allemaal goddelijk, zuiver en waar, maar als ik te zachtjes zou spreken
tegen mijn soldaten, dan zou ik daarmee wel een slecht figuur slaan en de
soldaten zouden mij nauwelijks gehoorzamen! Als ik echter behoorlijk begin te
bliksemen en te donderen, dan gaat alles goed en feilloos!"
[6] IK zeg: "Hier is ook niet zo
zeer van een uiterlijke, maar meer van een innerlijke ware zachtmoedigheid
sprake. Wanneer het absoluut nodig is om een wijs gebruik te maken van de
hemelse onaangenaamheid, doe dat dan, want de eigenlijke regel voor alle
wijsheid is: 'Slim zijn als slangen en daarbij toch zacht als duiven!"'
[7] De HOOFDMAN zegt met een gezicht
stralend van vriendelijkheid: "Heer, het is mij nu helemaal duidelijk; de
daad van een rechtvaardige wordt dus door God gerechtvaardigd! Maar daarbij
moet je wel goed kunnen rekenen, opdat je je in je veronderstelde wijsheid niet
verrekent. Ik bedoel daarmee volgens de kunst van Euclides, dat wanneer men bij
een bepaalde hoeveelheid wijsheid een gelijke hoeveelheid liefde, geduld en
zachtmoedigheid optelt, tot een foutloos antwoord komt!
[8] IK zeg: "Ja, ja, zo kan de
berekening het beste gemaakt worden om zeker te zijn van een gezegend
resultaat, en alle gerechtigheid en ieder gericht zal daardoor volkomen
gerechtvaardigd worden! Dat is een fundament waarop verder gebouwd kan worden;
als er echter geen fundament is, kan er ook geen gebouw op gezet worden. Leg
daarom altijd zo'n fundament voordat je gaat bouwen, dan zal je moeite niet
tevergeefs zijn!
[9] Jullie zijn uit God en moeten
daarom ook in alles aan God gelijk zijn, God neemt er echter de tijd voor als
Hij schept. Eerst is er het zaad, daaruit komt de kiem. Uit de kiem groeit de
boom; die vormt eerst knoppen, dan bladeren, dan bloemen en dan pas de
smakelijke vrucht, waarin weer het oorspronkelijke zaad is gelegd en voor de
verdere voortplanting in de vrucht rijpt.
[10] Zoals het in het klein met een
plant gebeurt, zo gaat het ook met een hele wereld. De zon rijst niet
onaangekondigd boven de horizon en aan een storm gaan altijd waarschuwende
tekenen vooraf, die goed te herkennen zijn.
[11] Als God Zelf nu heel strikt en
met het grootste geduld en uithoudingsvermogen in alle dingen zo'n orde in de
opeenvolging aanhoudt, dan zullen jullie, als Mijn echte leerlingen, Mij toch
ook in alles wat Ik jullie heb getoond en waarvoor Ik jullie de weg heb
gebaand, navolgen, opdat jullie niet zullen verdwalen op je zelfgemaakte weg!
-Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?"
[12] De HOOFDMAN zegt: Heer, ik heb
wat mij betreft, alles goed begrepen en geloof dat er zich onder ons niemand
meer bevindt, die deze zonneklare hemelse waarheden niet begrepen zou hebben.
Daarvoor zeggen wij u dank en geven wij u alle eer!"
[13] IK zeg: " Jij denkt dus dat
alle hier aanwezigen Mijn woorden hebben begrepen?! Ja, zij hebben het ook
begrepen, ook die ene heeft het begrepen -met zijn hoofd, maar niet met zijn
hart!"
[14] Dit woord maakte allen verlegen,
en de leerlingen vroegen Mij, wie Ik bedoeld had.
[15] Maar IK zei: "Het is nu nog
niet het moment om dat van de daken te roepen, maar als de tijd zal komen,
zullen jullie je deze woorden van Mij wel herinneren. Wie van jullie nu echter
ook maar enig vermoeden koestert, moet dat in zijn hart bewaren, want geen boom
moet voor zijn tijd geveld worden!"
[16] Na deze woorden van Mij begrepen
de leerlingen wel dat Ik Judas Iskariot bedoeld had, maar zij zwegen en lieten
door niets hun gegronde verdacht merken.
[17] Matthéus en Johannes vroegen Mij
of zij deze heerlijke leer op mochten schrijven tot heil van de mensen.
[18] IK zeg: "Jullie kunnen de
leer van liefde, zachtmoedigheid en geduld voorlopig wel op een apart blad
opschrijven, - maar niet bij het in het hoofdboek reeds geschrevene, want Ik
zal nog vaker daarover spreken en zal het jullie wel zeggen wanneer je het moet
opschrijven. - Laten we nu echter gaan rusten en ons nogmaals oefenen in de
innerlijke zelfbeschouwing, die gelijk staat aan een echte sabbatviering in
God!"
[19] Toen Ik dat zei werd alles stil
in huis en zo zaten wij ongeveer drie uur.
[20] Daarna zei IK: "Nu is de
sabbat gehouden en kunnen wij ook onze ledematen de nodige rust geven!"
-Toen ging iedereen naar bed voor de lichamelijke rust, en het werd al tamelijk
laat in de ochtend voor wij opstonden.
167
Vertrek uit Genezareth
[1] Na de genoten morgenmaaltijd
hielden wij ons bezig met allerlei dingen en Ik gaf Ebahl een aantal
landbouwvoorschriften voor het bebouwen van zijn velden en voor het behandelen van
zijn boom en wijngaard, zodat deze hem altijd een rijke oogst zouden geven,
waar hij zeker altijd de beste bestemming voor zou weten te vinden. Ik liet
Ebahl zien hoe hij het fruit kon veredelen en vermeerderen en bracht hem kennis
bij over verscheidene nuttige kruiden, die sindsdien in de keuken gebruikt
worden. Ook toonde Ik hem een aantal wortelgewassen, die ook altijd als goede
voedingsmiddelen gebruikt kunnen worden en liet hem zowel van de kruiden als
van de wortels precies zien hoe ze klaargemaakt moesten worden. Kortom, in de
twee volgende dagen die Ik nog in Genezareth verbleef, leerde ik Ebahl uit
landbouwkundig oogpunt heel wat, wat voordien nog bij geen Jood bekend was.
Tegelijkertijd leerde Ik hem, dat hij ook altijd het zuivere gebraden vlees van
hazen, konijnen, reeën en herten, als het op een bepaalde wijze toebereid was,
smakelijk kon eten, zonder daardoor onrein te worden. Daarbij vertelde Ik hem
wanneer zulke dieren gevangen en gedood moeten worden, en Ik liet hem nog heel
veel dingen zien waarover de brave Ebahl zich zeer verheugde.
[2] Ook legde Ik tesamen met Mijn
leerlingen voor Jarah een kleine moestuin aan, beplantte deze met allerlei
nuttige planten, kruiden en wortelgewassen en raadde haar aan, deze tuin heel
zorgvuldig te onderhouden. Onder veel vreugdetranen beloofde zij Mij dat en
zodra Ik weer terug zou komen, zou ik de tuin al in volle groei en bloei
aantreffen. En zodoende was alles in het huis van Ebahl keurig voor elkaar .
[3] Tijdens al deze nuttige bezigheden
waren de zondag, de maandag en de dinsdag voorbij gegaan, en Ik maakte
aanstalten om verder te trekken. Maar de hoofdman, en Ebahl met zijn vrouwen en
kinderen, waaronder vooral Jarah, vroegen mij dringend nog gedurende de nacht
in hun huis te blijven; en Ik bleef daarom tot woensdagmorgen.
[4] 's Morgens kwamen er een paar van
de schippersknechten en vertelden dat de Farizeeën uit Jesaïra de voorgaande
dag wel naar hen toegekomen waren, maar met geen woord over psalm 47 gesproken
hadden. Ze hadden echter des te meer naar Mij gevraagd, want ze wilden Mij ter
verantwoording roepen omdat Ik heel Jesaïra van Jeruzalem afvallig gemaakt zou
hebben. Maar zij hadden hen op die vragen helemaal geen antwoord gegeven. Wel
hadden zij de zilvergroschen van hen gevorderd, die de Farizeeën heel onwillig
en onder schimpscheuten aan hen betaald hadden. Waarna zij zich weer
ingescheept hadden en, volgens mededeling van de schipper, naar Kapérnaum
vertrokken waren, waarschijnlijk om Mij daar verder op te sporen, wat hen
oorspronkelijk zowel door de tempel als door Herodes was opgedragen.
[5] Toen Ik dat getrouwe verslag van
de schippersknechten hoorde, gaf Ik de schippers opdracht om het schip binnen
een uur klaar te hebben voor vertrek, en de schippers vertrokken en brachten
het schip in gereedheid.
[6] Toen Jarah, die 's morgens naar
haar tuintje was gegaan, in de kamer kwam en hoorde dat Ik zo snel zou
vertrekken, begon zij bitter te huilen en vroeg Mij of ik toch nog niet een
uurtje langer zou kunnen blijven. Haar hart raakte letterlijk beklemd als zij
zich in moest denken dat zij Mij nu, God weet hoe lang, niet meer zou
terugzien.
[7] Maar Ik troostte haar en
verzekerde haar dat zij Mij zelfs lichamelijk heel gauw zou terugzien.
Geestelijk kon zij met Mij spreken wanneer zij maar wilde en dan zou Ik een
volmaakt helder en duidelijk antwoord in haar hart geven. Bovendien zou Ik in
Mijn plaats de engel Raphaël zichtbaar bij haar achterlaten, om haar op de
juiste weg te leiden. - Hiermee was de bedroefde gerustgesteld.
[8] Daarop zegende Ik het hele huis
van Ebahl en ging naar de zee waar het schip op ons wachtte. Het spreekt wel
vanzelf dat het hele huis van Ebahl, de hoofdman en nog een grote hoeveelheid
ander volk Mij uitgeleide deed.
[9] De beide Essenen en de bekeerde
groep Farizeeën en schriftgeleerden vroegen Mij of ze Mij mochten begeleiden
naar de plaats waar Ik heenging.
[10] Maar IK zei: "Blijven jullie
hier, opdat de wereld er niet vóór haar tijd aanstoot aan zal nemen! Want de
vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar de Zoon des mensen bezit
zelfs geen steen om onder Zijn hoofd te leggen. Omdat Ik echter geen aards
bezit heb en toch een grote schaar mensen met Mij meeneem, zou men zich af
kunnen gaan vragen: 'Hoe houdt hij ze in leven? Hij heeft toch geen akkers,
geen weiden en geen kudden! Hij is een dief of anders een bedrieger!' Blijven
jullie hier om dat te vermijden, en jullie Essenen, ga naar jullie broeders en
vertel hen alles wat jullie gezien en gehoord hebben. Zij zullen zich allen
veranderen en betere dingen gaan nastreven!
[11]
Als jullie, Farizeeën en schriftgeleerden, soms door de tempel teruggeroepen
worden om inlichtingen over Mij te geven aan hen die Mij naar het leven staan,
zeg dan niets over al Mijn daden, maar spreek des te meer en vrijmoediger over
Mijn leer! Wees ook niet bang voor hen, die in het uiterste geval wel jullie
lichaam kunnen doden, maar de eeuwig voortlevende ziel niet verder kunnen
schaden! Zij zullen jullie echter niet aanvallen. Als ze jullie verstoten, ga
dan naar de Essenen, die zullen jullie met open armen ontvangen!"
[12] De HOOFDMAN zegt: "Oh,
jullie kunnen ook bij mij blijven. Ik maak Romeinen van jullie, geef je
Romeinse kleding en een zwaard, en dan zullen de tempel en haar kwaadaardige
dienaars je zeker met rust laten. "
[13] IK voeg daaraan toe: "Ja,
ja, dat kunnen jullie ook doen! Wees steeds slim als de slangen en zachtzinnig
als de duiven, dan zullen jullie het best met de wereld klaar komen!"
[14] Na deze woorden scheepte Ik Mij
met Mijn groep van twintig leerlingen in, en met goede wind voer het schip met
grote snelheid naar de andere oever van de zee in de richting van Sidon en
Tyrus (Matth. 15:21), welke steden natuurlijk wel behoorlijk ver van de
Galilese zee aan de Middellandse zee lagen.
168
Genezing van de dochter van de Kananese vrouw
[1] Toen wij het schip aan de andere
oever verlieten, moesten wij op Grieks gebied nog een behoorlijke voetreis
maken om in de buurt van de beide steden te komen. Toen wij bij de grens van
het grondgebied van Tyrus kwamen en deze tegen het invallen van de avond
passeerden, liep een VROUW, uit Kana in Galiléa geboortig maar al vijftien jaar
geleden met een Griek in deze streek getrouwd, ons na omdat zij Mij onderweg
herkende. Zij riep daarbij: "Heer, Zoon van David, erbarm U over mij! Mijn
dochter wordt kwalijk door de duivel geplaagd!" (Matth. 15:22) -Ik
liet haar echter roepen, zei geen woord tegen haar en liep verder .
[2]
Maar omdat de vrouw erg hard riep, zodat de LEERLINGEN daar hinder van
ondervonden, hielden zij Mij staande en zeiden: "Stuur haar toch weg! Want
nu schreeuwt ze al bijna een half uur zo hinderlijk dat onze oren er van
tuiten!
(Matth. 15:23) Als U haar niet
wilt of kunt helpen, maak dan toch dat zij weggaat, anders zullen de andere
mensen, die ook op deze weg lopen, nog gaan geloven dat wij de vrouw iets
gedaan hebben, en dan zullen zij ons ophouden en met allerlei vragen lastig
vallen!"
[3] Daarop zeg IK tegen de leerlingen:
"Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis van
Israël!" (Matth. 15:24)
[4]
De leerlingen keken elkaar na dit antwoord met grote ogen aan en wisten niet
wat ze daarmee aan moesten. JUDAS Iskariot gaf aan Thomas te kennen dat hij mij
erg inconsequent vond en zei: " Je zou vaak uit je vel willen springen van
ergernis over al die flagrante tegenstrijdigheden in zijn spreken en handelen!
Nu deze vrouw hem om hulp vraagt, is hij alleen maar tot de schapen van het
huis van Israël gezonden, maar toen hij alle mogelijke hulp gaf aan de
Romeinen, die toch nog meer heiden zijn dan deze arme half Griekse half Joodse
vrouw, dacht hij er niet aan dat hij alleen maar tot de schapen van het huis
van Israël is gezonden!"
[5] THOMAS zegt tegen hem: "Ik
kan je ditmaal echt niet helemaal ongelijk geven, maar toch houd ik het erop,
dat Hij hier een bijzondere reden heeft waarom Hij deze vrouw helemaal niet wil
helpen!"
[6] Maar terwijl de leerlingen onder
elkaar zo hun meningen uitwisselen, komt de VROUW naar Mij toe, valt voor Mij
op haar knieën en zegt: "Heer, help mij!" (Matth. 15:25)
[7] Ik keek de vrouw aan en zei:
"Het is niet netjes om het brood van de kinderen af te nemen en het voor
de honden te gooien!" (Matth. 15:26)
[8] Daarop zei de vrouw: " Ja,
heer, - maar toch eten de honden de broodkruimels die van de tafel van hun
meester vallen!" (Matth. 15:27)
[9]
Alle leerlingen waren verbaasd over dit antwoord en PETRUS zei stilletjes:
"Nee, dat is kras! Zoveel wijsheid ben ik maar zelden bij een Jodin
tegengekomen, en die vrouw is nog wel een Griekse van geboorte, hoewel ze in
Kana in Galilea geboren is! Ik ken haar en heb haar al heel wat vis verkocht,
maar dat was natuurlijk al vijftien of zestien jaar geleden. "
[10]
Maar IK keek de vrouw aan en zei tegen haar: "O vrouw, je geloof is groot;
jou geschiede zoals jij het wilt!"
[11] Toen stond de vrouw op, bedankte
en snelde weg naar haar huis en vond haar dochter gezond (Matth. 15:28)
- De mensen, die thuis bij het meisje waren, vertelden de moeder hoe zij zagen
dat de duivel onder geweldig razen en vloeken een halfuur eerder was verdwenen.
Toen begreep de vrouw dat dit op hetzelfde moment gebeurde waarop Ik op de
grens van het gebied van Tyrus tegen haar zei: "O vrouw, je geloof is
groot; jou geschiede zoals jij het wilt!"
[12] De avond was echter gevallen en
de leerlingen vroegen Mij of Ik wel door wilde gaan naar Tyrus, of dat zij hier
aan de grens van het gebied uit zouden zien naar een herberg, omdat het van
daaruit nog drie uur gaans was naar de stad Tyrus.
[13] IK zei toen tegen de leerlingen:
"Weten jullie wat? Laten wij hiervandaan in plaats van naar het westen
waar Tyrus ligt, naar het zuidoosten gaan! Daar komen wij weer aan de Galilese
zee. Vlak aan de oever ligt een mooie berg, waarvan wij de boomloze top
hiervandaan gemakkelijk binnen twee uur bereiken, daar zullen wij overnachten."
[14] Na Mijn woorden gingen wij
vandaar verder, kwamen na een uur aan de Galilese zee en tevens aan de voet van
de berg, waarvan wij de top op ons gemak ook binnen een uur bereikten.
[15] Boven aangekomen gingen we in het
zachte alpengras zitten en rusten daar uit, zonder meteen in te slapen. (Matth.
15:29)
169
Op de berg aan de zee. Over de bezetenheid
[1] Na een poosje rust genoten te
hebben zei PETRUS: "Heer, ik begrijp nu toch al veel, maar het door de
duivel bezeten zijn - vooral bij onschuldige kinderen -, en dat zij door zo'n
slechte bewoner van hun lichaam vaak op erbarmelijke wijze gekweld worden,
begrijp ik niet! Hoe kan Uw wijsheid en Uw orde zo'n misbruik toelaten! Het
dochtertje van de vrouw die ons vandaag achterna liep, was nauwelijks dertien
of veertien jaar oud en volgens de moeder is het al zeven volle jaren lang door
een duivelse geest op een ongelofelijk kwade en pijnlijke manier dagelijks
zeven uur lang gefolterd. Waarom moest zoiets nu toegelaten worden?"
[2] IK zeg: "Dat zijn zaken, die
jullie verstand nu nog niet tot op de bodem kan begrijpen! Maar omdat wij hier
zo ongestoord bij elkaar zijn, wil Ik jullie toch wel enige aanwijzingen
daarover geven, luister dus naar Mij:
[3] De aarde is de draagster van
tweeërlei soort mensen. De ene en betere soort stamt van oorsprong reeds van
boven, de kinderen van God moeten daaronder gerangschikt worden. De andere en
oorspronkelijk kwade soort stamt zuiver van deze aarde af. Hun ziel is in
zekere zin een combinatie van afzonderlijke levensdeeltjes, die,terwijl ze van
satan afgenomen zijn, in de massa van het aardelichaam als materie gevangen
worden gehouden. Daaruit evolueren ze door de plantenwereld naar de
dierenwereld, en werken zich door de vele niveaus van de dierenwereld tenslotte
als een potentiële kracht, bestaande uit talloze oerzieldeeltjes, op tot een
ziel van een werelds mens. Speciaal bij ongezegende verwekkingen verenigen zij
zich in het lichaam van de vrouw, waarbij zij daarna net als de kinderen van
het licht uit de geestelijke sfeer van de hemelen, op deze wereld geboren
worden.
[4] Omdat het gehele wezen van zulke
kinderen uit satan genomen is, lopen zij altijd min of meer gevaar om door de
een of andere boze geest, dat wil zeggen door de zwarte ziel van een eens op
deze aarde al lichamelijk geleefd hebbende duivel van een mens, bezeten te
worden. Dat gebeurt vooral dan, als zo'n jonge uit de satanische aardedeeltjes
gevormde ziel een goede en hemelse richting inslaat. Omdat daardoor een
levensdeel zich losscheurt van de helse sfeer, veroorzaakt dat een
onverdraaglijke pijn aan de gezamenlijke hel, en daarom stelt zij alles in het
werk om zo'n verwonding te verhinderen.
[5] Nu wil je natuurlijk weten waarom
de hel daar zo'n pijn van ondervindt, want één zo'n ziel moet vergeleken bij de
hel toch onnoemelijk klein en onbelangrijk zijn, zoals een mensenhaar is ten
opzichte van de gehele mens, en Ik zeg je dat je daar groot gelijk in hebt.
Maar neem nu eens het kleinste haartje van je lichaam en ruk het uit, dan zul
je daarbij merken dat je tijdens het uittrekken niet alleen op de plaats van
het haartje, maar haast door je hele lichaam een onuitstaanbare stekende pijn
zult voelen, die je tot vertwijfeling zou brengen als dat een uur lang zou
duren.
[6] Aan de hand van deze verklaring
kun je nu al een beetje beter inzien waarom op aarde de bezetenheid voorkomt en
waarom dat tot aan het eind van deze aarde zal voorkomen.
[7] Deze bezetenheid heeft voor de
bezetenen ook beslist goede kanten, want zo'n ziel, wiens lichaam door de een
of andere duivel in bezit genomen wordt, wordt door de kwellingen van zijn
lichaam duidelijk gezuiverd, en wordt behoed voor een kwade binding met haar
lichaam. Dan komt op het juiste moment de hulp van boven, en een wereldziel is
dan helemaal voor de hemel gewonnen. -Zeg eens of je nu iets van de gang van
zaken begrepen hebt!"
[8] PETRUS zegt: "Ja Heer, het is
me nu helemaal duidelijk, maar zou het dan misschien niet beter zijn een
bezetene helemaal niet te helpen ook al is hij nog zo erg bezeten!?"
[9] IK zeg: " Als er iemand komt
en je om hulp vraagt, dan mag je hem die niet weigeren, Mijn voorzichtigheid
zorgt er voor dat een betrokkene pas om hulp gevraagd wordt, wanneer het juiste
moment is aangebroken om te helpen. Daarom mag je ook geen zoekende, hulp
weigeren! - Begrijp je nu ook deze even belangrijke verklaring?"
[10] PETRUS zegt: "Ja Heer,
daarvoor zij U dank, liefde en eer! In de wereld is er dus niets, waaruit voor
degene die de goddelijke zaken begrijpt, niet altijd de grootste liefde en
wijsheid van God duidelijk zichtbaar zou zijn!"
[11] IK
zeg: " Ja, zo is het, daarom moeten jullie bij alle nog zo weerzinwekkende
verschijnselen op deze aarde niet de moed verliezen, want de Vader in de hemel
weet ervan en weet het best waarom Hij ze toelaat!
[12] Zo zijn de meeste ziekten, die de
mensen moeten doorstaan, niets dan hinderpalen om te voorkomen dat de ziel één
zou worden met het lichaam, dat, zelfs bij de kinderen van het licht, afkomstig
is uit de verbannen satan. Het enige verschil voor de kinderen van het licht
is, dat, als hun ziel aan het lichamelijke wil gaan hangen, hun lijden door de
hemel veroorzaakt wordt. Ook het lijden van de kinderen van de wereld wordt
voor dit doel door de hemelen bevolen en toegelaten, maar van oorsprong zijn
het hellepijnen. Het lichaam van het wereldkind moet die als een volledig deel
van de hel mee lijden, als de hel een stekende pijn voelt wanneer de geweldige
invloed van de hemel een deel van haar leven grondig wegrukt! - Begrijp je deze
uitleg nu ook?"
[13] PETRUS zegt: "Ja Heer, ook
deze verklaring begrijp ik. U zij altijd al mijn liefde voor eeuwig!"
170
De wonderbron
[I] IK zeg: "Hebben jullie er
goed op gelet, dat niemand zag dat wij deze berg opgingen en hier gingen
zitten?"
[2] De LEERLINGEN zeggen: "Heer,
wij hebben gedurende de gehele ruim twee uur lange tocht geen mens gezien, maar
daarom willen we nog niet beweren dat niemand ons gezien zou hebben!"
[3] IK zeg: "Maar de vrouw heeft
ons gezien en ontdekt dat wij hier uitrusten en dat is voldoende voor duizenden
om morgen naar deze heuvel te komen!"
[4] De LEERLINGEN zeggen: "Heer,
wij zijn nog niet zo moe, laten wij daarom na middernacht deze berg verlaten en
ergens anders heengaan, waar dat steeds zo hinderlijke volk ons niet kan
vinden. Dan kunnen we op die manier een paar dagen uitrusten!"
[5] IK zeg: "Laten we toch maar
hier blijven! Want het is de wil van de Vader dat Ik hier allerlei gebrekkige
mensen genees van hun lichamelijke kwalen. Daarom zal Ik drie volle dagen op
deze berg blijven. Morgenochtend kunnen jullie er op uitgaan en voor ons voor
de drie gereserveerde dagen voldoende brood halen!"
[6] JUDAS Iskariot zegt: "Dan
zullen we ver moeten lopen, want het ziet er verlaten uit en binnen drie tot
vier uur gaans vinden we nergens een plaats met een bakker!"
[7] PETRUS zegt: "Daar zal ik wel
voor zorgen, want aan de oever van deze zee is mij geen plaats onbekend en ik
weet waar je moet zijn om brood te halen. Hoogstens twee uur gaans heen, en
terug net zo lang!"
[8] IK zeg: "Goed, Simon Juda, zorg
jij daarvoor! Wijs zelf maar aan, wie er met je mee moet gaan!"
[9] PETRUS zegt: "Heer, wij zijn
met een man of twintig, als er tien met mij meegaan, dan halen we meer dan
voldoende brood en ook gebraden vissen voor drie dagen."
[10] IK zeg: "Dat is goed; maar
laten we nu gaan rusten!"
[11] Daarop zocht ieder voor zich een
plaatsje, dat hem het makkelijkst leek om te rusten en zo werd het weldra stil
op de berg. Alle leerlingen sliepen snel in, alleen Ik bleef wakker en sliep
pas tegen de ochtend wat in. Toen Ik bij zonsopgang ontwaakte, was Petrus al
ter plaatse met een hoeveelheid brood. Hij ging drie uur voor zonsopgang al de
berg af en vond beneden aan de oever van de zee een met brood beladen schip,
dat uit Magdala afkomstig was en naar Jesaïra koers wilde zetten. Petrus kocht
bijna een kwart van de lading van het schip, en Matthéus, de jonge tollenaar,
betaalde alles. Tevens vervoerde het schip goede vers gebakken vissen, waarvan
de brave Petrus een hele kist vol kocht, die Matthéus ook betaalde. De bergtop
was nu met dit alles voorzien, maar er mankeerde één ding en dat was een goede
bron. Op de hele berg, die tamelijk uitgestrekt was, was geen druppel water te
vinden en de geringe wijnvoorraad was nauwelijks voldoende voor een halve dag.
[12] Toen kwamen PETRUS en Mijn
JOHANNES naar Mij toe en zeiden beiden: "Heer, U bent méér dan Mozes! Als
U tegen dit mooie witte rotsblok zou zeggen, dat het water moest geven, dan zou
beslist meteen het zuiverste water opwellen!"
[13] IK zeg: " Als jullie beiden voldoende
geloof hebben, leg dan je handen op de steen en beveel hem in Mijn naam om
water te geven, en op de plaats, die jullie met je handen hebben aangeraakt,
zal direkt het beste, zuiverste en lekkerste water te vinden zijn!"
[14] Toen de beiden dat hoorden,
zochten ze meteen op de steen een geschikte plaats en legden daar hun handen
op. Maar de steen gaf geen water! Toen zij ongeveer een uur lang hun handen op
de steen hadden gehouden, begon deze te bewegen en verschoof weldra meer dan
tien passen van zijn plaats. Dit steenblok was verscheidene duizenden jaren
geleden als meteoor uit de hoogte daar neergevallen en had daardoor de enige
waterbron van deze berg zodanig versperd dat er geen druppel meer uit kon
komen. Omdat nu, door het verschuiven, de steen van de oude plaats weggehaald
was, kwam meteen een beste en zeer overvloedige bron voor de dag in de vorm van
een ongeveer vijf voet diep bassin, dat -zoals beschreven -enige duizenden
jaren geleden ontstaan was door de inslag van de steen.
[15] Op die manier was nu deze berg
ook voor altijd voorzien (en is dat nog tot op dit uur) van zeer goed water.
Maar Petrus noch Johannes begrepen hoe de steen door het alleen maar opleggen
van hun handen, zichzelf op de een of andere manier had kunnen verplaatsen. Later
legden ook alle andere leerlingen hun handen op de steen om te zien of hij nog
verder zou schuiven. Maar zij konden met de steen niets aanvangen.
[16] Als Petrus en Johannes hun handen
echter weer op de steen legden, schoof deze meteen weer verder. Toen vroegen de
andere LEERLINGEN Mij: "Heer, waarom gebeurt dat bij ons niet?"
[17] IK antwoord: "Omdat jullie
geloof zo hier en daar nog wat wormstekig is en de ware kracht mist. Maar Ik
zeg jullie: Als jullie echt zouden geloven en niet zouden twijfelen aan wat je
wilt laten gebeuren, waarlijk, dan zouden jullie je handen op een hele berg
kunnen leggen en hem bevelen, en hij zou net als deze vrij zware steen zijn
plaats verlaten en zich ergens anders heen bewegen. Maar daarvoor is jullie
geloof nog veel te zwak! Ja, Ik zeg jullie nog meer! Als jullie een echt
onwankelbaar geloof zouden hebben, dan zouden jullie tegen die hoge berg, die
wij bij Genezareth beklommen hebben, van hier uit kunnen zeggen: 'Verhef je en
val in de zee!', en de berg zou zich verheffen en in zee vallen zoals jullie
gezegd en gewild zouden hebben! Maar, wat jullie nu nog niet kunnen, dat zullen
jullie eens toch kunnen! - Laten we nu echter ons ochtendbrood eten, want dan
zal het echt niet zo lang meer duren of we worden door de mensenmassa bijna
platgedrukt! Leg de voorraad brood en vissen op die steen, die jullie hier
weggeschoven hebben!"
[18] Wij aten toen ons ochtendbrood,
en nadat we er nog wat vissen bij gegeten hadden, legden de leerlingen de nog
behoorlijk grote voorraad op de grote witte steen, waarna wij naar de mooie
omgeving keken, die zich voor ons naar alle kanten wijd uitstrekte. Men kon
vanaf deze berg bij helder weer heel goed hier en daar de oever van de grote
Middellandse zee zien, en de torens van Sidon en Tyrus en nog een heleboel
andere plaatsen. Kortom, het uitzicht vanaf deze berg was prachtig en
wedijverde met verscheidene veel hogere bergen, waarvoor men vaak een volle dag
nodig had om die te beklimmen. De totale hoogte boven het oppervlak van de zee
bedroeg volgens de maten van deze tijd ongeveer vierduizend voet. Het plateau
was zo groot en ruim, dat men er een behoorlijk grote stad had kunnen bouwen,
alleen de toegangen waren aan alle zijden tamelijk steil en men moest er op
verscheidene plaatsen vrij veel moeite voor over hebben om omhoog te komen. Op
een aantal plaatsen was deze berg zelfs onbeklimbaar, maar van de kant waar wij
hem beklommen hadden, was hij tamelijk goed te beklimmen. En uit die richting
hoorde,n wij dan ook, nadat wij ongeveer een uur genoten hadden van het mooie
uitzicht, veel mensenstemmen, met daar tussendoor veel kreten van pijn van jong
en oud en van mannen en vrouwen.
171
Het wonder van de genezing op de berg
[1] Toen
JUDAS Iskariot dat hoorde, hief hij zijn handen ten hemel en zei: "Nee,
nou wordt het me op 't laatst toch teveel! Daar komen meteen weer geen
honderden, maar duizenden mensen, en dat zijn natuurlijk meer zieken dan
gezonden! Vaarwel, stille rust van deze berg! Dat zal wel weer een gewoel en
een gedrang worden, en van rust zal geen sprake meer kunnen zijn!" ,
[2] IK zeg: "Waar maak jij je nu
druk over? Naar jou zal beslist geen mens toekomen en de zieken zul je niet
beter behoeven te maken. Als je vindt dat het bij Mij te onrustig en te
rommelig toegaat, ga dan naar je woonplaats terug en loop met je potten weer de
markten af! Zolang je bij Mij wilt blijven, moet je je richten naar Mijn
voorschriften, want op Mijn wegen en paden ben Ik alleen Heer! Maar als Ik ooit
naar jou toekom en met jou mee zal gaan op jouw wegen en paden, dan zal Ik mij
houden aan jouw voorschriften en jou als heer van wat je doet aanvaarden! Ik
meen echter dat hier het omgekeerde toch wel het geval is..
[3] JUDAS Iskariot zegt binnensmonds:
"Nou ja, nou ja, - ik hoef mijn mond maar open te doen en dan is het al
mis! Ik kan in het vervolg beter zo stom blijven als een steen!"
[4] Dan zegt de wijze NATHÁNAËL:
"Dat zou nu eens een verstandige zet van jou zijn, iets wat ik altijd nog
bij je gemist heb. Ja, spreken op het juiste moment is een goede zaak voor
iemand, die iets te zeggen heeft en spreken kan, maar voor een domme is
volmaakt zwijgen nog veel beter!"
[5] Terwijl Nathánaël zo nog een paar
wijze spreuken van Salomo bij Judas Iskariot in herinnering bracht, kwamen van
verschillende kanten van het bergplateau grote groepen mensen uit alle streken
te voorschijn en brachten lammen, blinden, stommen, alle soorten kreupelen en
nog vele andere met allerlei ziekten behepten met zich mee en legden al die
lijdenden, in totaal ongeveer vijfhonderd, in een grote kring om Mij heen 'en
ook aan Mijn voeten, en smeekten Mij om hen te genezen. En zie, IK genas hen
met één enkel woord en zei toen tegen de genezen mensen: “Sta nu op en
wandel!" (Matth. 15:30)
{6] Eerst merkten de blinden het,
omdat zij nu zo goed en zuiver konden Zien alsof zij pas waren geboren, Meteen
daarna merkten de stommen het en gaven op iedere vraag antwoord. Toen pas
probeerden de lammen en kreupelen of hun verlamde en voor een deel totaal
verdroogde ledematen in orde waren. En onder hen was er ook niet één die kon
zeggen: 'Ik ben toch niet helemaal geholpen!' Zo werden ook alle andere zieken
volledig gezond.
[7] Toen het volk zag dat de stommen
spraken, de blinden zagen, de lammen vrolijk liepen en alle soorten kreupelen
en andere zieken helemaal genezen waren, verwonderde het zich buitengewoon en
begon de god van Israël luid te bejubelen. (Matth. 15:31) En Zij bleven
toen tot aan de derde dag bij Mij op de berg, hoewel zij reeds op de tweede dag
hun meegenomen mondvoorraad tot op de laatste broodkruimel opgegeten hadden.
{8} Terecht kan men zich daarbij
afvragen wat deze volksmassa gedurende de twee andere dagen op de berg gedaan
heeft. - In 't kort is het antwoord hierop, dat al die duizenden mensen van
beiderlei kunne zich door Mij en de leerlingen hebben laten onderwijzen in Mijn
leer. Het was echter merkwaardig dat onder die duizenden er niet één was, die
partij koos voor de Farizeeën en schriftgeleerden. Daarentegen wisten zij nog
een aantal sterke staaltjes te vertellen, die zij bij verschillende
gelegenheden met de tempeldienaars beleefd hadden. Maar ook hadden zij maar al
te vaak de bitterste ervaringen met hen gehad, waarbij zij zich diep beklaagd
hadden ooit met deze blinde ijveraars in aanraking te zijn gekomen.
172
Het leven kan slechts door strijd behouden blijven
[I] Onder hen was ook een groep
Grieken, die zich zeer over de leer verbaasden en EEN van hen zei: "Ja,
deze leer stamt uit de natuur. Een mens, die voor millioenen mensen wetten moet
uitvaardigen, zou concrete of willekeurige wetten uitgedacht hebben. Hij zou
zelf het meest profijt willen hebben van het opvolgen van zijn wetten. Maar
deze leer bevat wetten die in de eerste plaats basisvoorwaarden zijn voor het
leven der mensen, en zodoende ook zeer geschikt zijn om het onder de beste,
zuiverste en aangenaamste omstandigheden eeuwig te behouden. Er blijkt nergens
iets van eigenbelang en nog minder van de een of andere heerszucht, maar er is
voor iedere enkeling persoonlijk gezorgd en dus ook voor een gemeenschap van
talloze mensen! Waarlijk, door deze leer zou, als zij erkend en dan algemeen
opgevolgd werd, de aarde zelf al een hemel worden!
[2] Maar, en dat is een groot maar,
daarvoor heb je wel een geheel nieuwe generatie nodig! De onverbeterlijke
mensentroep moet van de aarde verdelgd worden, anders wordt het in der
eeuwigheid nooit anders op deze aarde! De luxe en de gemakzucht heeft een te
hoge trap bereikt, de machthebber weet hoe hij zich de arme, zwakke en
onmachtige mens ten nutte kan maken, en daarom hebben maar weinig mensen geluk,
en verschrikkelijk veel mensen moeten gebrek lijden! Daardoor komt het dat de
arme drommel tenslotte twijfelt aan de voorzienigheid van God, terwijl de rijke
en machtige van louter geluk en welvaart God vergeet, en het gevolg is dat
beiden tenslotte in handen van de duivel moeten vallen!
[3] Ja,
Heer en Meester, Uw leer bevat de zuiver goddelijke waarheid, ja ik zou zelfs
zeggen: Zij is zelf al puur leven. Maar jammer genoeg zal zij door de niets
gelovende bovenlaag van de wereld zeker niet aangenomen worden, omdat deze zich
op heidense wijze op aarde al zo'n plaats veroverd heeft, dat zij daardoor naar
aardse begrippen heel goed kan leven. Adam zou ondanks zijn geroemde Eden een
arme stakker geweest zijn vergeleken bij een Caesar Augustus of een Lucullus en
nog honderden zoals zij. 'Dat kan men zich door Zeus, Apollo, Mercurius enz.
verschaffen, men kan naast deze fantasiegoden oneindig goed leven! Waarvoor dan
waarheid, waarvoor liefde, zachtmoedigheid, geduld en wijsheid?' Zo zullen de
groten en machtigen der aarde filosoferen en Uw echte heilige leer van de
vriendschap bij iedereen achtervolgen, zoals de hongerige wolven een lam
achtervolgen. .
[4] Hoe zal iemand zich ooit bij Uw
goddelijke leer der vriendschap thuis voelen, als slavernij van zijn naasten
voor hem de voornaamste voorwaarde is voor zijn goede leventje? Ja, Heer en
Meester en enige echte Het land van de arme lijdende mensheid, ga maar, doe
wonderen, predik de eeuwige slavernij en toon het wegkwijnende volk dat een
Caesar alleen het recht heeft op de aarde te leven, en het volk alleen maar in
zoverre het Caesar belieft! Getuig verder luidkeels dat de Caesar het
onbetwistbare recht heeft naar willekeur over ieders leven en dood te beschikken
en alle schatten en goederen der aarde in beslag te nemen, dan zal men U weldra
koninklijke klederen aandoen en U zult rondgaan in grote pracht en majesteit!
[5] Maar omdat Uw leer algemene
broederschap predikt en van ieder mens een kind van God maakt, zult U, goede,
voor mij waarlijk heilige Meester, met Uw leer op onvoorstelbare wijze vervolgd
worden."
[6] IK zeg: "Vriend! Wat je nu
gezegd hebt is jammer genoeg waar; het zal veel harde strijd kosten voordat de
grote en machtige heidenen Mijn leer volledig zullen accepteren! Maar als zij
door hen eenmaal toch geaccepteerd wordt, dan zullen juist de Caesars en de
koningen Mijn effectiefste en ijverigste apostelen zijn! Zelf zullen zij de
afgodentempels afbreken en op hun plaats godshuizen opbouwen, waarin de
broeders samen zullen komen om daar de ene, alleen ware God de eer te geven. En
hun kinderen zullen in de godshuizen onderwezen worden in de leer die Ik nu aan
de mensen geef voor hun tijdelijke en eeuwige heil.
[7] Dat zal natuurlijk niet van
vandaag op morgen gebeuren, maar na de juiste tijd en onder de juiste
omstandigheden; want eerst moet het zaad gezaaid worden, daarna kiemt het en
tenslotte geeft het veel vrucht.
[8] Maar dat Mijn leer daarnaast door
de eigenlijke wereld, die niet sterven zal, altijd aangevochten zal worden, dat
weet Ik al eeuwen lang.
[9] Ja, deze zeer zachtaardige leer
van Mij zal mettertijd zelfs de bloedigste oorlogen ontketenen, maar ook dat
kan niet vermeden worden, want het leven ontstond uit een geweldige strijd in
God, en is en blijft daarom een voortdurende strijd en kan slechts door de
passende strijd in stand gehouden worden! -Begrijp je dat?"
[10] De GRIEK zegt: "Heer en
Meester, dat is voor mensen zoals wij te moeilijk! Dat kunnen U en Uw leerlingen
wel begrijpen, maar voor mij is dat wat te onbegrijpelijk en te
ondoorgrondelijk wijs!"
[11] IK zeg: "Ja, ja, dat geloof
Ik ook; maar toch is en blijft het eeuwig zo, zoals Ik het je nu uitgelegd
heb!"
[12] Ook al het andere volk verbaasde
zich zeer over deze toespraak van Mij, en ENKELEN zeiden onder elkaar:
"Onze oudste, de wijze Griek geboortig uit Patmos, heeft echt heel wijs
gesproken, maar je kon toch duidelijk merken het slechts een mens was die
sprak. Maar wanneer deze man en meester spreekt, die nog zo jong is, dan is het
alsof niet hij, maar Gods geest Zelf door hem spreekt. En ieder woord uit zijn
mond raakt je hart net zoals een oude goede wijn en maakt het door en door
blij." - Nadien werden er nog veel van dergelijke opmerkingen gemaakt,
vooral op de derde dag, toen dit volk al veel meer in Mijn leer was ingewijd.
173
Wonderbare spijziging van de vierduizend
[1] Er moet nog vermeld worden dat het
volk van pure vreugde en verwondering
over Mijn vriendelijkheid en over Mijn leer, vergat dat het niets meer te eten
en te drinken had. Tegen de avond kregen ze echter toch honger en zij begonnen
aan elkaar te vragen of iemand van hen mondvoorraad bij zich had. Maar dat
vragen was vergeefse moeite, want zij hadden al op de voorgaande dag al hun
meegenomen voorraad tot op de laatste broodkruimel opgegeten.
[2] Omdat Ik dat heel goed merkte,
riep IK de leerlingen bij Mij en zei tegen hen: "Luister! Ik heb met het
volk te doen, want het is al drie dagen bij mij gebleven en heeft nu niets meer
te eten. Ik wil het niet hongerig wegsturen, want dan zou het op weg naar huis
kunnen omkomen (Matth. 15:32), want er zijn er uit dit volk die van ver
gekomen zijn. Geven jullie hen te eten!"
[3] De LEERLINGEN zeggen: "Heer,
U weet toch hoe ver onze voorraad al geslonken is! Hier in de buurt is niets,
waar moeten wij zoveel brood vandaan halen om dit volk voldoende te
geven?" (Matth. 15:33)
[4] Daarop vroeg IK aan de leerlingen:
"Hoeveel broden hebben jullie nog in voorraad?"
[5] En de LEERLINGEN antwoordden:
"Nog zeven broden en wat visjes, die nog goed zijn." (Matth. 15:34)
[6] Toen zei IK tegen de leerlingen:
"Breng de broden en de vissen hier!"
[7] En de leerlingen haalden de broden
en de vissen. Ik zegende beide, brood en vissen. Daarop gaf ik opdracht dat het
volk op de grond moest gaan zitten.
(Matth. 15:35) Toen het volk
was gaan zitten, nam Ik het brood en de vissen, dankte de Vader, die in alle
volheid in Mijn hart woonde, voor de zegen, brak daarop zowel het brood als de
vissen in stukken en gaf deze aan de leerlingen en die gaven ze aan het volk. (Matth.15:36)
En zie, allen aten naar hartelust en zoveel als hun maag vroeg en werden
verzadigd. Meer dan dat konden zij niet eten en er bleven zoveel stukken over
dat men daarvan zeven grote korven vol inzamelde. (Matth. 15:37) Het
aantal mensen dat gevoed werd was vierduizend mannen en eens zoveel vrouwen en
kinderen, die niet meegeteld werden. (Matth. 15:38)
[8] Nu het volk dus verzadigd was,
beval Ik het om weer naar huis te gaan. En het volk stond weldra op, omdat de
dag al aardig naar zonsondergang liep. Groot en klein en jong en oud bedankte
Mij en begaf zich op de thuisweg.
[9]
Toen het volk na een half uur al helemaal weggestroomd was en er zich buiten
Mij en de leerlingen niemand meer op de bergtop bevond, ging Ik met de
leerlingen ook van de berg af, naar de oever van de zee, waar juist een schip
vrij was en op een vracht wachtte. Dus kwamen wij zeer gelegen. Maar toen de
schippers Mij herkenden, bogen zij diep voor Mij, want zij kenden Mij van Kana
in Galiléa. Zij vroegen daarom ook geen loon, maar smeekten Mij om een zegen
voor hun nieuw begonnen bedrijf.
[ 10] En IK zei tegen de schippers:
" Als het voor jullie niet al te ver uit de richting is, stuur het schip
dan naar de grens van Magdala, waar Ik iets te doen heb!" -En de schippers
maakten het schip los van de aanlegpaal, en spoedig kwam er een gunstige wind,
die het schip in korte tijd tot aan de grens van het gebied van Magdala dreef.
(Matth. 15:39)
Jezus in
de omgeving van Caesarea Philippi.
174
Het zuurdeeg der Sadduceeën
[1] Aan de grens lag een grote
herberg, waar zich doorlopend mensen van allerlei slag ophielden - zoals Joden,
Grieken, Romeinen, Egyptenaren, Samaritanen, Sadduceeën, Essenen, en ook een
aantal Farizeeën en schriftgeleerden. Toen Ik daar met Mijn leerlingen aankwam
wonnen natuurlijk vooral de Farizeeën en schriftgeleerden inlichtingen in over
Mij en Mijn leerlingen. Maar deze avond kwam niemand te weten wie wij waren.
[2] In de herberg bevond zich echter
een vrouw, die ook op de berg met velen uit deze streek aanwezig was, en
gereinigd werd van haar erge melaatsheid. Deze vrouw herkende Mij, viel voor
Mij op haar knieën en dankte Mij nogmaals voor haar verkregen genezing. Enige
Farizeeën zagen dat en kregen het vermoeden dat Ik de voor hen beruchte Jezus
uit Nazareth was.
[3] Op de avond van Mijn aankomst
lieten ze Mij en Mijn leerlingen met rust, maar onder elkaar overlegden zij met
de Sadduceeën gedurende de gehele nacht, hoe ze Mij de volgende dag, die juist
een na-sabbatdag was, met woorden en daden zouden kunnen vangen.
[4] Toen Ik 's morgens buiten met Mijn
leerlingen het morgenbrood at en hen tevens vertelde dat er op deze plaats niet
veel gedaan zou kunnen worden, kwamen de Farizeeën en Sadduceeën uit het huis,
stapten meteen bazig brutaal op Mij af en begonnen Mij uiterlijk heel
vriendelijk met allerlei vragen in verzoeking te brengen. Daarbij prezen zij
zelfs veel van Mijn roemrijke daden om Mij goed uit Mijn tent te lokken, -maar
daarin vergisten zij zich lelijk. Een SADDUCEEËR zei zelfs: "Meester, weet
u, wij zouden geneigd zijn u te volgen en uw leerlingen te worden, wanneer u
als kind van God en Gods zoon, zoals veel mensen u nu al noemen, ons daarvoor
een teken uit de hemelen zou geven! (Matth. 16:1) Doe een zichtbaar
wonder voor ons en dan kunt u ons de uwe noemen!"
[5] Toen Ik echter in hun harten keek,
vond Ik slechts kwaad. leder woord dat zij spraken was een doortrapte leugen,
en IK zei daarom tegen de sluwe vragers en uitdagers: ‘s Avonds zeggen jullie:
'Oh, het zal morgen mooi weer worden, want de hemel is rood!' (Matth.16:2)
En 's morgens zeggen jullie: 'Oh, het zal vandaag slecht weer worden, want de
lucht is rood en betrokken!' O grote huichelaars! Als jullie de tekenen aan de
hemel kunnen beoordelen, waarom dan ook niet de grote tekenen van deze tijd
binnen de sfeer van het geestelijke leven van de mensen? (Matth. 16:3)
Als jullie nu van anderen, zoals je toegeeft, zulke buitengewone dingen hebben
gehoord, en zeggen dat je de schrift begrijpt, moet het jullie dan niet
opvallen dat door Mij alles gedaan wordt waarover de profeten geprofeteerd
hebben?! Jullie trekken wel een gezicht zo zoet als melk en honingzeem, maar
jullie hart is vol gal, vol haat, vol hoererij en vol overspel!"
[6] Dit commentaar maakte dat de
verzoekers bijzonder getroffen en geraakt verdwenen en geen woord meer tot Mij
durfden te richten, want het hele volk dat zich om Mij heen had verzameld,
wierp vragende blikken op hen en zij hielden het voor geraden om geen verdere discussie
meer met mij aan te gaan.
[7] Nadat deze verzoekers zich haastig
uit de voeten gemaakt hadden, loofde het volk Mij omdat Ik deze Zeloten zo
duidelijk de waarheid onder hun neus gewreven had.
[8] IK richtte Mij echter niet tot het
volk, dat eigenlijk ook niet tot het beste behoorde, maar zei zo langs Mijn
neus weg tegen de leerlingen: "Deze slechte en overspelige soort wil een
teken van Mij hebben, maar zij zullen geen ander teken krijgen dan dat van de
profeet Jona!" (Matth. 16:4) Daarna liet Ik het volk en meer nog de
verzoekers aan hun lot over en ging met Mijn leerlingen snel weg, scheepte Mij
in, in het nog wachtende schip, en gaf opdracht om het weer daarheen te sturen
waar het 's avonds vandaan was gekomen.
[9] Toen wij bij zonnig weer waren overgevaren,
terwijl wij van alles oprakelden over de plaatsen en de mensen waar wij goed
ontvangen waren, en ons weer aan de voet van de berg bevonden waar de vorige
dag op de top zo vele duizenden mensen met zeven broden en een paar vissen
gevoed waren, herinnerden de leerlingen zich pas dat zij aan de grens van
Magdala vergeten waren brood te kopen en mee te nemen. (Matth. 16:5) Het
was namelijk al tamelijk laat in de middag en voornamelijk de honger bracht hen
daar op. Daarom besloten enigen van hen om ergens in de omgeving brood te gaan
halen of eventueel naar Magdala terug te varen, omdat men van hier met goede
wind gemakkelijk in een uur naar het plaatsje Magdala kon komen.
[10] Toen de leerlingen Mij daarover
om raad vroegen, zei IK tegen hen: "Doe wat je wilt! Let echter goed op en
pas op voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën!" (Matth. 16:6)
- Bij deze mededeling dachten de leerlingen bij zichzelf: " Aha, nu zullen
we het hebben! Dat is een standje omdat wij geen brood meegenomen hebben!"
(Matth. 16:7)
[11] IK merkte hun angstige gedachten
maar al te gauw en zei tegen hen: "O, wat zijn jullie nog steeds
kleingelovig! Wat maken jullie je er toch druk over datje geen brood hebt
meegenomen?! (Matth. 16:8) Dringt het dan nog niet tot jullie door?
Denken jullie niet meer aan de vijf broden voor de vijfduizend vóór de
overtocht naar Genezareth, en hoeveel korven daarbij overbleven?! (Matth.
16:9) En soms ook niet meer aan de zeven broden van gisteren voor de
vierduizend, de vrouwen en kinderen niet meegerekend, en hoeveel korven jullie
daar overhielden?!
(Matth. 16:10) Waarom begrijpen
jullie toch niet dat Ik niet het brood dat jullie niet meegenomen hebben
bedoel, als Ik tegen jullie zeg: 'Pas op voor het zuurdeeg van de Farizeeën en
Sadduceeën!' (Matth. 16:11). Maar dat Ik de valse leer bedoel, die deze
mensen met allerlei zoetsappige, vroom lijkende en vriendelijke gebaren,
trouwhartige verklaringen en beloften tussen het volk strooien, waarbij zij
heimelijk in hun vuistje lachen als zij een behoorlijk net vol arme domme
zieltjes gevangen hebben.
[12] Wie prediken er nog feller over
de onsterfelijkheid van de menselijke ziel dan juist de Sadduceeën, en wie
predikt zoals zij, over een eeuwig Eden en een eeuwige vuurkwelling in de hel,
- en persoonlijk geloven zij van dat alles geen jota en zij zijn tevens de
grootste godloochenaars! Begrijpen jullie nu wat Ik met 'zuurdeeg' bedoeld
heb?" - Toen begrepen de leerlingen dat Ik niet gezegd had dat zij op
moesten passen voor het broodzuurdeeg, maar voor de kwade leer van de Farizeeën
en Sadduceeën. (Matth. 16:12) -Die nacht bleven wij in het schip, dat
ons voor de ergste honger voorzien had van brood en wat vissen.
[13] De volgende dag zond Ik enige
leerlingen vooruit naar Caesarea Philippi, dat ook een kleine wat versterkte
stad in het Grieks-Galilese gebiedsdeel was en wat landinwaarts vanaf de
Galilese zee lag. Zij moesten in opdracht van Mij vooraf in deze omgeving
navraag doen naar wat de mensen daar van Mij dachten, en of ze eigenlijk al
iets over Mij hadden gehoord.
[14] En verscheidene leerlingen, die
in deze streek goed bekend waren, haastten zich na het eten van het morgenbrood
meteen naar de bovengenoemde omgeving en vroegen ijverig overal wat de mensen
daar over Mij dachten, en of en hoeveel ze soms al over Mij gehoord hadden. De
vooruit gezonden leerlingen waren echter niet weinig verbaasd toen ze merkten
dat in de gehele omgeving, die nog nooit eerder door Mij bezocht was, Mijn naam
overbekend was en dat iedereen veel over Mij wist te vertellen. De leerlingen
deden namelijk alsof zij van Mij slechts van horen zeggen iets wisten, en
daardoor kregen de gevraagden des te meer speelruimte om allerlei dingen te
vertellen.
[15] Het spreekt vanzelf dat daarbij
vaak reusachtig overdreven werd. Er was bijvoorbeeld een verhaal dat de
leerlingen de verteller met grote ernst verboden hebben nog verder te
vertellen. Dit verhaal bestond uit niets minder dan dat Ik Mij snel tot
reusachtige grootte kon laten groeien en daarna meteen weer tot een nauwelijks
vingergrote dwerg kon laten ineenschrompelen; ook zou Ik in een oogwenk zeer
oud en ook weer erg jong kunnen zijn. Ook zou men Mij al helemaal als vrouw
gezien hebben. Ja er waren er die nog meer wisten, want zij hadden gehoord dat
Ik ook naar willekeur de vorm van het een of andere dier kon aannemen.
[16] Ieder mens zal zelf wel kunnen
begrijpen dat de leerlingen deze vertellers verboden zulke sagen rond te
vertellen, maar hoe het mogelijk was dat zulke dwaasheden en andere van
hetzelfde kaliber zelfs in plaatsen waar Ik geleerd en genezen had, de kop op
konden steken, dat is iets, wat voor menige hemelse engel tot op heden
gewoonweg nog een raadsel is. Daar is echter ook de stapel van ruim vijftig
evangeliën ontstaan, die tijdens de eerste grote kerkbijeenkomst van het
morgenland als apocrief verbrand werd, hetgeen zeer juist was. Het is zo dat in
oorsprong slechts de beide evangeliën van Johannes en Matthéus geheel
authentiek zijn, en ook de geschiedenis der apostelen, de brieven, en de
openbaring van Johannes. De beide evangeliën van Marcus en Lucas hebben ook hun
duidelijke en heilige waarde, hoewel ze in menig detail van dat van Matthéus
afwijken. -Nu we dit ook weten, gaan we weer verder met de evangelische tocht.
175
Valse en ware profeten
[I] Terwijl de groep vooruit gezonden
leerlingen zich bezig hield met de verkenning van de omgeving en van de mensen
bij Caesarea Philippi, bleef Ik tot het bijna avond was nog in de bocht bij de
berg. Maar een paar uur voor zonsondergang verliet Ik met de overige leerlingen
de bocht, kwam tegen de avond in de omgeving van Caesarea Philippi aan (Matth.
16:13) en vond de vooruit gezonden leerlingen bij een armelijke hut,
waarvan de zeer eenvoudige bewoners juist bezig waren een avondmaal voor de
reeds moe en hongerig geworden leerlingen klaar te maken.
[2] De bewoners vroegen meteen aan de
aanwezige leerlingen wie wij waren, en zij vertelden hen rechtstreeks dat Ik
die Jezus was, waarover zij eerder zoveel verteld hadden.
[3] Toen de HEER DES HUIZES dat
hoorde, liet hij alles in de steek, viel voor Mij neer en zei: "Wat heb ik
arme, zondige mens dan ooit voor goeds gedaan, dat U mij nu zo'n grote genade
bewijst? O heilige, grote man uit de hemelen, gezonden naar ons arme zondaars
op deze aarde! Hoe kan ik als arm en eenvoudig mens u daarvoor op waardige
wijze eren en prijzen? Wat moet ik voor u doen om het u naar de zin te
maken?"
[4] IK zeg: "Beste vriend, sta op
en maak dat ook wij een avondmaal krijgen bestaande uit brood, vissen en wat
wijn. Zorg daarna voor een redelijke slaapplaats en dan heb je alles gedaan wat
Ik van je verlang!"
[5] Dan staat de arme HEER DES HUIZES
op en zegt met een wat treurig gezicht: "Goede meester, wat ik heb, geef
ik omdat mijn hut zo'n grote eer en genade te beurt is gevallen. Want ik weet dat
u een zoon van David en bovendien een groot profeet bent. Brood en vis heb ik
nog wel in voorraad voor vandaag en morgen, maar met de wijn ziet het er wat
slechter uit, niet alleen bij mij, maar in deze hele streek. Ook in de niet ver
van hier gelegen stad Caesarea Philippi staat het er met de wijn erbarmelijk
voor. Wat frambozen en bramensap heb ik wel, maar dat is al wat oud en daarom
zuur, wij drinken het alleen met water en wat honing tegen de dorst.
[6] Ook heb ik een paar kannen vol
dikke geitenmelk; als u daarvan iets zou lusten, dan breng ik er meteen een
paar hier. Samen met brood is dat echt goed eten!"
[7] IK zeg: "Nu, breng maar wat
je hebt! Maar Ik zie dat je een aantal wijnzakken in je huis hebt; als je geen
wijn oogst, waarvoor zijn die zakken dan?"
[8] De arme EIGENAAR van de hut zegt:
" Ja, ja, zakken heb ik wel omdat ik zakkenmaker ben, maar in geen enkele
zat ooit een druppel wijn! Ik heb er nu ongeveer vijftig klaar voor de aanstaande
markt in de stad, per stuk verkoop ik ze voor ruim een groschen."
[9] IK zeg: "Ga dan en neem de
zakken en vul ze allemaal met water!"
[10] De arme MAN van de hut vraagt:
"Beste meester, waar moet dat dan goed voor zijn?"
[11] IK zeg: "Vriend, vraag niet,
maar doe wat Ik zeg, dan zul je zowel in het tijdelijke als in het eeuwige
gelukkig zijn!"
[12] Na deze woorden riep de arme man
van de hut meteen zijn vrouw en zijn acht kinderen, die al volwassen waren,
waarvan zes dochters en twee zonen, en ging en vulde snel de vijftig zakken bij
de bron. Toen de zakken allemaal vol waren, vroeg hij Mij wat hij daarmee nu
moest beginnen.
[13] IK zei tegen hem: "Breng ze
allemaal in het koele rotshol waarvan de ingang tegen de achterzijde van je hut
ligt!"
[14] De arme MAN van de hut, die zijn
stro in dit hol bewaarde, spreidde dat op de grond uit en legde de met water
gevulde zakken ordelijk naast elkaar op het stro, en toen dat werk klaar was,
kwam hij weer te voorschijn en zei: "Heer en meester, alles is gebeurd
zoals u bevolen heeft! Moet er misschien nog meer gedaan worden?"
[15] IK zeg: "Alles is nu
helemaal in orde. Ga en neem nu een aantal van je betere stenen kruiken en vul
die uit een van de vijftig zakken, het geeft niet welke. Proef ook uit de gevulde
kruiken hoe het smaakt, breng ze dan hierheen en zeg ons wat je van dat aldus
toebereide water vindt!"
[16] De ARME gaat meteen, neemt twaalf
kruiken en giet ze tot de rand toe vol. Reeds bij het gieten komt hem een
uitstekende wijngeur in de neus, en wanneer hij dan de vloeibare inhoud proeft,
weet hij zich van pure verbazing haast geen raad en zegt tegen zijn kinderen,
die hem assisteren: "Luister, dat begrijpt geen mens! Het water waarmee
wij de zakken hebben gevuld en waarmee ik nu de kruiken volgegoten heb, is
veranderd in edele beste wijn! Proef en overtuig jullie zelf!"
[17] De kinderen proefden en wisten
ook met hun verbazing over dit wonder geen raad, en de oudste ZOON zei:
"Vader, u weet dat ik goed bekend ben met de schrift. Ik ken alle profeten
en hun daden, maar zo'n daad heeft niet een van hen gedaan! Deze buitengewone
mens moet kennelijk méér zijn dan een profeet!"
[18] Ook de DOCHTERS zeggen: "Ja,
ja, vader, dat geloven wij ook! Misschien is het wel Elia, want die moet toch
nog eenmaal op aarde komen om de mensen voor te bereiden op de komst van de
grote Messias! Of is het soms de grote Messias Zelf al?"
[19] De VADER zegt: "Zowel het
ene als het andere is mogelijk! Hm, hm, dat kwam wel wat plotseling en
onverwacht!"
[20] Terwijl de arme man van de hut
nog zo nadenkend praat, komt zijn VROUW aangestormd en zegt haast helemaal
buiten adem van verrukking: "Kom, kom en kijk naar wat er in onze hut
gebeurd is! Onze voorraadkamer is helemaal gevuld met allerlei goede spijzen en
het beste brood! Dat kan niemand anders gedaan hebben dan dezelfde meester, die
een uur geleden naar onze hut kwam en onderdak en een avondmaal vroeg!"
[21] De MAN zegt: "Dat is wel
boven alle twijfel verheven! Maar hoe? Wie kan ons dat uitleggen? Wat is hij?
Wie is hij? Als wij zeggen: 'Hij is een profeet!', dan zeggen wij duidelijk te
weinig. Zeggen wij: 'Hij is een engel!', dan hebben we daarmee niet veel méér
gezegd. Zeggen we echter: 'Hij is een God!', dan konden we misschien toch te
veel zeggen, want een God is immers alleen maar Geest. Hij heeft echter vlees,
bloed en botten, en daarom is het misschien nog de vraag of hij tenslotte toch
niet zoiets als een Griekse Zeus of Apollo zou zijn. Maar nu moeten we in alle
deemoed, liefde en dankbaarheid de wijn naar buiten brengen, en brood en vissen
en wat we maar voor eetbaars hebben; want deze weldaad is met geen goud te
betalen!"
[22] Zo kwam de man met de gevulde
kruiken, en zijn vrouwen zijn kinderen met brood, vissen en nog andere eetbare
zaken. En terwijl hij diep voor Mij boog zei de MAN met een heel deemoedig
klinkende stem: "0 heer en meester! Wie bent u, om zulke dingen alleen
door uw wil te kunnen? Ik beef van grote eerbied voor u! Een mens zoals wij
kunt u niet zijn, maar wie en wat bent u dan wel, zodat wij u waardig zouden
kunnen eren?"
[23] IK zeg: "Kijk, vriend, Ik
zal je iets zeggen en dan kun je je daarmee zelf een oordeel vormen! Als je 's
morgens vroeg ziet dat het in het oosten lichter wordt en dat de hemel steeds
roder wordt, dan zeg je: 'De zon zal weldra opgaan!' Hoewel het in het oosten
ook lichter wordt als de maan in het oosten opgaat, volgt er op dat matte licht
geen morgenrood, en als de maan dan opkomt en de aarde mat beschijnt met haar
halve licht, opent geen bloempje de tere kelk om de koude, matte en geen leven
gevende stralen op te zuigen!
[24] De lichte wolkjes, de reeds door
een stralend licht omspoelde voorboden die de op til zijnde zonsopgang
aankondigen, zijn al zeer veel lichter dan het licht van de volle maan. Maar
als er geen zon zou volgen op deze voorboden, dan zag het er op de gehele aarde
weldra zo uit als in het vrijwel verstarde gebied van de middernachtszon, waar
negen volle maanden lang geen zonnestraal doordringt. En kijk, zo overeenkomstig
gaat het ook toe in de eeuwige wereld van de geest, die de enige oorsprong en
reden van het voortbestaan van deze materiële wereld is.
[25] Allerlei leraren en profeten
duiken op en leren de mensen hoe het moet. Zo hier en daar bevat het ook wel
iets waars, maar naast ieder vonkje waarheid verdringen zich steeds duizenden
leugens en doen zich naast het waarheidsvonkje voor als zouden zij zélf
waarheid zijn. En kijk, al zulke leraren, profeten en hun lessen lijken op het
schijnsel van de maan, die steeds met een andere gestalte schijnt, en vaak als
haar licht 's nachts het meest nodig is, helemaal niet schijnt.
[26] Maar naast de valse leraren en
profeten zijn er ook echte en waarachtige, die ogen, harten en monden hebben
waaruit Gods licht straalt. Die lijken op de door licht omspoelde wolkjes, die
de op til zijnde zonsopgang aankondigen. Als het alleen maar bleef bij die, hoe
mooi ook, stralende wolkjes, dus de echte en waarachtige profeten, dan zou het
er in de harten van de mensen na verloop van tijd toch net eender uit gaan zien
als in de aardse streek van de middernachtszon, namelijk star, koud en dood.
Maar op de echte lichtwolkjes, die voor de zon uit gaan, volgt de zon zelf, en
bij haar eerste lichtstraal die zij over de nog grauwe bergen en velden der
aarde laat vallen, wordt alles wakker, vol vreugde en vol leven. De vogels
zingen de opkomende moeder van licht en warmte hun zuivere psalmen tegemoet, de
muggen en kevertjes verheffen zich in de van licht doordrongen lucht en zoemen
de heerlijke moeder van de dag geestdriftig toe, en de bloemen der velden
heffen hun koninklijk versierde hoofdjes omhoog en openen hun balsemrijke mond
om de grote wereld verwarmster de heerlijkste geur tegemoet te ademen.
[27] Aan de hand van deze waarachtige
schildering kun je nu genoeg ontdekken om in jezelf tot een helder inzicht te
komen, zodat je Mij in je hart die plaats geeft, die mij toekomt! Noch het
licht van de sterren, noch dat van de maan en net zo min de op zichzelf staande
gouden glans der morgenwolkjes is in staat de ketens te verbreken van het in de
materie van deze aarde gevangen leven, en het dan naar de zelfstandige actieve
vrijheid te lokken. Dat kan alleen maar het licht van de zon.
[28] Wie kan Hij dan zijn, wiens stem
en wil alle in de materie gevangen geesten gehoorzamen en voor wie zij alles
doen wat Hij wil, - en wie kan Hij zijn over wiens komst alle profeten
geprofeteerd hebben?"
[29] De arme man verbaast zich
hierover geweldig en hij gaat nadenkend met de zijnen in de hut om ons toch
maar niet bij het avondeten te storen.
176
Het getuigenis van de leerlingen over Christus
[I] Dan eten wij het avondbrood en de
familie van de MAN van de hut maakt voor ons een zo goed mogelijke slaapplaats
gereed. In huis zegt hij echter tegen zijn vrouwen kinderen: "Luister! Dit
moet zonder meer de beloofde Messias zijn! Hij is dus Jehova Zelf in levende
persoon, de eeuwige oerzon van de geestenwereld, waaraan alle met Gods licht
vervulde profeten als lichte ochtendwolkjes zijn vooraf gegaan! Ja, ja, nu weet
ik wel waar ik aan toe ben, maar wat nu?! Ik durf haast geen woord meer met Hem
te spreken! Hij, de eeuwige Allerheiligste, die nu, onzichtbaar voor ons,
gediend wordt door talloze scharen engelen, die ieder ogenblik nieuwe bevelen
van Hem ontvangen en met de snelheid der gedachte overbrengen naar de sterren
en alle einden der wereld! En Die verblijft nu in onze armoedige hut, Hij aan
Wie al de eeuwige hemelen en hun paradijzen ten dienste staan!
[2] O juich, en beef daarbij ook van
vreugde, want Hij blijft in deze nacht bij ons! De gehele aarde is deze grote
genade niet waard, laat staan deze armzalige hut en dan wij nog, die vol zonden
zijn!"
[3] Terwijl de man van de hut tijdens
het gereedmaken van de slaapgelegenheid zo over Mij sprak, stelde IK Mijn
leerlingen, en wel degenen die deze dag vooruitgestuurd waren om informatie in
te winnen, de volgende vraag: "Wie zeggen de mensen uit de omgeving dat Ik
ben?" (Matth. 16:13)
[4]
De betreffende LEERLINGEN antwoorden daarop: "Sommigen menen echt dat U de
weer uit de doden opgestane Johannes de doper bent. Anderen geloven en zeggen
dat U Elia bent, van wie geschreven staat dat hij nog eenmaal vóór de grote
Messias op aarde zal komen en alle mensen zal oproepen tot boete en echte
terugkeer tot God. Weer anderen denken dat U de profeet Jeremia bent, over wie
onder het volk ook een sage de ronde doet dat hij vóór de Messias uit de
hemelen zal komen. Ze zeggen ook dat U een van de andere profeten zou kunnen
zijn
(Matth. 16:14), want vóór de
grote Messias eventueel komt, zullen alle profeten Hem voorgaan! - Dat zijn zo
de voornaamste aanvaardbare meningen over U; maar er zijn er ook nog een groot
aantal andere, die wij toen wij ze hoorden hebben afgekeurd en waarvoor wij hen
een betere opvatting over U hebben bijgebracht. Maar velen geloven nog dat U
een vermomde Griekse Zeus bent."
[5] IK zeg: "Nu goed, jullie
hebben Mij nu verteld wat je gehoord hebt, maar Ik zou nu ook nog van jullie
zelf willen horen, voor wie jullie Mij eigenlijk houden. Ik vraag dat niet zo
maar, maar heel serieus, want Ik merk na bepaalde gelegenheden, waarbij naar
jullie mening Mijn doen en laten zo nu en dan schijnbaar aards aandoet, dat je
dan in je hart meteen anders over Mij oordeelt, en Mij niet volledig daarvoor
houdt als waarvoor je Mij houdt wanneer Ik het een of andere grote wonder
gedaan heb! Zeg Mij daarom eindelijk eens openlijk waarvoor jullie Mij na rijp
en nuchter verstandelijk beraad, serieus houdt!" (Matth. 16:15)
[6] Toen waren alle leerlingen met
stomheid geslagen en wisten behalve Simon Juda niet wat ze Mij op deze vraag
moesten antwoorden. - JUDAS Iskariot zei tegen Thomas: "Doe nu je mond
open! Jij bent toch altijd zo verstandig en wijs! Dat moet voor jou toch een
kleinigheid zijn om op de vreemde vraag van de meester een juist antwoord te
vinden!"
[7] THOMAS zegt: "Zeg jij maar
wat, als je zo wijs bent! Ik houd hem voor dat, waarvoor hij zich zelf al die
tijd heeft uitgegeven! Hij zegt van zichzelf nooit iets anders dan: 'Ik ben een
Zoon des mensen, en God is Mijn Vader net als van jullie allen!' Als hij
zichzelf zo beoordeelt, wat voor andere beoordeling kunnen wij hem dan
waarachtig en waarheidsgetrouw uit ons zelf geven? Hij doet werkelijk dingen,
die sinds Mozes en de andere profeten nog nooit een mens gedaan heeft. Maar als
wij alles op de keper beschouwen dan zullen wij ontdekken dat het evenwel de
geest van God is, die door een uitgekozen reine mens dat allemaal doet! Maar
voor de geest van God zal het niets uitmaken of hij door een gekozen mens
bergen verzet of vernietigd, of dat hij het een of andere kleinere wonder door
het woord van de profeet laat gebeuren!"
[8] JUDAS Iskariot zegt: " Jij
houdt hem dus alleen maar voor een profeet?"
[9] THOMAS zegt: "Zeker, en wel
voor de grootste die de aarde ooit gedragen heeft, -hoewel dat niet zijn, maar
Gods verdienste is! Want God alleen kan de mens tot profeet roepen, zoals Hij
dat met Samuël heeft gedaan toen deze nog een kind was, en zoals Hij zelfs de
ezel van de valse profeet Bileam tot echte profeet maakte en door de ezel
vervolgens ook Bileam zelf. Dat moeten wij goed begrijpen, en ook het
getuigenis dat Jezus over zich zelf geeft, namelijk dat hij slechts een
mensenzoon is, ondanks dat hij ook de wonderdadige kracht van God, die in
bijzonder grote mate in hem is, zo nu en dan met het goddelijke Ik betitelt.
Dan kunnen wij hem naar mijn bescheiden mening onmogelijk een ander getuigenis
geven dan dat, wat hij altijd zichzelf geeft! Dus is hij een voortreffelijke
Godszoon, zoals wij dat ook zijn, maar dan niet in zo hoge graad als hij."
[10] JUDAS Iskariot zegt: "Maar
hoe zit het er dan mee, dat velen hem toch voor de beloofde Messias houden en
dat de betere Romeinen en Grieken hem zelfs voor een echte almachtige God
houden?!"
[11] THOMAS zegt: "Die hebben óók
gelijk, want de kracht van God die in hem is, is ook de enig echte Messias en
zonder meer ook Jehova Zelf."
[12] Judas Iskariot is daarmee
tevreden, en Ik zweeg, hoewel Ik alles hoorde.
[13] PETRUS viel Mijn zwijgen op, en
hij stond op en zei: "Heer, ik bemerk zelfs onder de broeders verschillende
meningen over U! Sta mij daarom toe dat ik vanwege de broeders mijn getuigenis
over U luid en duidelijk ten gehore breng!"
[14] IK zeg: "Doe dat! Hoe luiden
dan jouw woorden?"
[15] PETRUS, of wel Simon Juda zegt:
"Uit de diepste grond van het leven in mijn hart zeg en erken ik nu hardop
voor de gehele wereld: U bent Christus, de zoon van de levende God!" (Matth.
16:16)
[16] En IK zei tegen Petrus:
"Zalig ben je, Simon, zoon van Jona. Je vlees en bloed heeft je dit niet
geopenbaard, maar Mijn Vader die in de hemel is! (Matth. 16:17)
[17] Daar voeg Ik nu aan toe: Jij bent
Petrus, een rots. Op deze rots wil Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der
hel zullen haar niet overweldigen! (Matth. 16:18) En Ik zal je de sleutel van
het hemelrijk geven! Alles wat jij op aarde zult binden, zal ook in de hemel
gebonden zijn, en wat je op aarde zult ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden
zijn!" (Matth. 16:19)
[18] Toen zei PETRUS: "Heer ik
dank U voor deze grote genade, waarvoor ik mij helemaal onwaardig acht, omdat
ik altijd een ruwe zondaar was en jammer genoeg nog ben. Maar wat betreft dat
binden en ontbinden, geef ik openlijk toe, dat ik dat niet begrijp en niet weet
wat ik daarvan moet denken. Als U wilt zou U het mij wel een beetje
begrijpelijker kunnen maken!"
[19] IK zeg: "Dat zal je op het
juiste moment wel helemaal duidelijk worden; voorlopig verbied Ik jullie allen
nadrukkelijk om nu voortijdig ook maar iemand er iets over te vertellen, dat Ik
Jezus de ware Christus ben!" (Matth. 16:20)
[20]
Na dit belangrijke gesprek vraagt Matthéus de schrijver, of hij dat allemaal op
moet schrijven.
[21] IK zeg: "Het wonder in deze
plaats niet, en het gesprek tussen Thomas en Judas Iskariot hoef je ook niet te
vermelden, maar wel in hoofdzaken wat Ik met Petrus afgesproken heb. Schrijf
jij maar altijd zoals Ik je de woorden in het hart zal leggen, dan zal alles
juist en goed zijn!" Daarmee was toen ook de schrijver tevreden gesteld
en weldra ging hij naar bed. Wij bleven echter nog tot middernacht aan tafel
zitten en daarbij kwamen ook nog de bewoners van het huis, die ons heel prettig
gezelschap hielden.
177
Marcus, de eigenaar van de hut
[1] De man van de hut, die Marcus
heette, wist ons veel te vertellen over de Farizeeën en de zogenaamde schriftgeleerden.
Daarbij vertelde hij ook over de heimelijke wreedheden van de tempeldienaars en
hoe zij direct iemands doodsvijanden werden als ze bij hen ook maar enige
geestelijke en tevens profetische aanleg vermoedden! Veel van zulke spirituele
mensen zouden heel in 't geheim vermoord zijn! Ze werden heel vriendelijk
uitgenodigd, kregen het ene blijk van eer na het andere en men drukte hen de
handen van pure vriendschap. Maar als ze eenmaal in de achterste vertrekken van
de tempel waren aangekomen, waar de voornaamste Farizeeën woonden, dan waren ze
voor deze wereld verloren, want daaruit kwam er geen een meer in het daglicht!
Het was, zo ging Marcus verder, onbegrijpelijk hoe God zulke wreedheden zó lang
aan kon zien. In Sodom en Gomorra was het er wel slecht aan toegegaan, maar
vergeleken bij Jeruzalem was dat van Sodom en Gomorra nauwelijks een
regendruppel ten opzichte van de zee. En toch heeft God ondanks de vele
voorbeden van Abraham de steden en alle andere daarbij behorende plaatsen toen
door vuur van de hemel laten ondergaan! Maar nu bij deze opeenhoping van alle
mogelijke wreedheden, die naar men zegt dag in dag uit in Jeruzalem begaan
worden, doet God de Heer alsof Hij er niets van af weet en Zich ook om de
gehele mensheid niet meer bekommert! Wat zou daar toch de reden van kunnen
zijn?!
[2] Op deze goede vraag antwoordde IK
hem: "Vriend, God weet alles wat er gebeurt! Hij kent ook de talloze en
naamloze wreedheden van de Farizeeën en schriftgeleerden. Ik kwam juist
dáárvoor in deze wereld, om dit slangenbroedsel en addergebroed aan Mijzelf hun
maat van wreedheden vol te laten maken, en als deze vol is, dan heeft dit
slechte broedsel pas wat te duchten!"
[3] MARCUS
zegt: "Ja Heer, Meester en vriendelijke weldoener der mensen! Als U niet
ook nog de macht heeft om met één zucht duizenden mensen de andere wereld in te
blazen, dan bent U erg te beklagen als U van plan zou zijn om U in Jeruzalem te
laten zien en daar wonderen te doen! Voor U ben ik hier weliswaar een heel
eenvoudig man, maar Ik ben toch tot dingen in staat waar een Farizeeër nog
nooit van gedroomd heeft. Maar ik ben tevens zo uitgeslapen en doe mij in het
bijzijn van de Farizeeën, die ik heel vaak ontmoet, zo dom voor, dat hen ieder
spoortje van een vermoeden, dat ik geheime informatie zou hebben, ontnomen
wordt.
[4] Omdat zij mij al geruime tijd
kennen als een ontzettend domme sukkel en van mening zijn dat ik nauwelijks
verschil zou zien tussen achter of voor, verklappen zij vaak uit eigen beweging
hun kwalijkste geheimen! En zo kwamen mij al zaken ter ore, waarvan ik eerlijk
toe moet geven dat ik daarbij al een paar maal begon te twijfelen aan het
bestaan van God! Want dan dacht ik bij mijzelf: ' Als er een almachtige,
alwijze, rechtvaardige en goede God is en Hij zich, zoals de schrift leert,
iets aan de mensen gelegen laat liggen, dan moet het Hem toch onmogelijk zijn
om bij zulke wreedheden toe te kijken! Er is geen God! Volgens Plato is de mens
lichamelijk een afstammeling van de apen en geestelijk een afstammeling van de
verscheurende beesten. Daarom moet er aan het hoofd van een grote gemeente een
sterke en wijze Simson staan, die het samengestelde dier, dat zich mens noemt,
met de zwaarste tuchtroede het tweevoudig dierlijke uitdrijft en hem in de loop
der jaren in zoverre temt dat hij tenminste voor de helft mens wordt!'
[5] Met zulke en vaak nog ergere
gedachten hield ik mijzelf bezig als ik met de vaak te afschuwelijke verborgen
daden van het door U heel juist slangenbroed genoemde, oog in oog stond! Zoals
reeds gezegd, Heer en Meester, als het U er om te doen is om snel op de
gruwelijkste en pijnlijkste manier uit deze wereld geholpen te worden, dan moet
U maar naar Jeruzalem gaan, en dan zult U ondervinden dat ik U, zonder nu
direkt een profeet te zijn, de volle waarheid heb verteld!
[6] Om U eens kennis te laten nemen
van zo'n kleine heimelijke actie, die de heiligheid van de tempelmest wel
minstens duizendvoudig overtreft, zal ik U in 't kort vertellen, wat ik pas
geleden zelf heb beleefd. Wie deze duisterlingen op zo'n meer dan satanische
gedachte gebracht heeft, weet ik niet. De satan zeker niet, -want zo ver kan
zijn boosaardigheid niet reiken!"
178
Marcus vertelt
[1] In het achterland van het
zogenoemde Klein-Azië ligt een door mensen bewoonde streek, waar de vrouwen
merendeels onvruchtbaar zijn. Wat de oorzaak daarvan is kan ik U niet
vertellen. Wel is het een voldongen feit dat, zodra die vrouwen gemeenschap
hebben met Joden of Samaritanen, zij even goed vruchtbaar worden als die van
ons. Nu, sinds lang kennen de Farizeeën, die hun slechte volgelingen over de
hele wereld uitzenden, die onvruchtbare vrouwen en zij zijn vaak met karavanen
daarheen getrokken om de onvruchtbare vrouwen vruchtbaar te maken! Dat was, zeg
maar, een vriendendienst die steeds goed werd betaald. Maar bij deze dienst
bleef het niet, omdat langzamerhand de Klein-Aziatische mannen leerden inzien
dat zij bedrogen werden. Hun vrouwen bleken namelijk in het
vruchtbaarheidsinstituut dat de zendelingen uit Jeruzalem aan de grens van die
gemeenten al jaren geleden opgericht hebben, niet echt zwanger geworden te
zijn. De zendelingen kochten namelijk hier in dit land, en ook in Judéa, pas
geboren kinderen op en lieten deze in het genoemde instituut brengen, waar de
overigens zeer mooie en weelderige, maar onvruchtbare, vrouwen tien maanden
moesten blijven. Na afloop van de tien maanden, waarin de geile apostelen van
de tempel zo vaak gemeenschap met zo'n vrouw hadden, dat zij er haast dood aan
ging, werd haar zo'n gekocht kind aangeboden. Dat gebeurde dan op zo'n sluwe
manier, dat de vrouw zelfs dacht dat het haar kind was! Maar zoals gezegd in de
loop der tijd kwamen de mannen toch achter het bedrog, omdat een eerlijke
Samaritaan de Klein-Aziaten vertelde wat de zogenaamde vrome apostelen van
Jeruzalem, de stad van God, uitspookten.
[2] Daarop kwamen de bedrogen mannen
naar de 'apostelen' in het bevruchtingsinstituut en hielden hen ernstig voor
wat zij van een burger uit Sichar hadden gehoord, en wat de bevruchte vrouwen
hen ook hadden opgebiecht!
[3] Maar de door de wol geverfde
'apostelen' vonden al gauw een heel acceptabele uitweg, door zó’n verhaal over
de Samaritanen te vertellen, dat de aanklagers in volle ernst begonnen te
geloven dat de Samaritanen, de door God al sinds vele jaren vervloekte
afvalligen der Joden, alleen de schuld waren van de onvruchtbaarheid van hun
vrouwen.
[4] Hierdoor kwam er op de goede
Samaritanen een tweevoudige eed van wraak te liggen. Ten eerste die van de
Farizeeën, vanwege de aanklacht en verdachtmaking bij de Achterkleinaziaten, en
ten tweede die van de eigenaars van de onvruchtbare vrouwen, die vast begonnen
te geloven dat de Samaritanen kwaadaardige tovenaars waren, die dit de Achterkleinaziaten
al jaren geleden aangedaan hadden, omdat bij hen eens een Samaritaan vanwege
het hebben van gemeenschap met een vrouw, vermoord was. Maar de Farizeeën
wisten daar wel een middel tegen, dat zij tegen behoorlijke betaling wel konden
adviseren, maar wat zij hen veel eenvoudiger zelf zouden kunnen verschaffen!
-En nu, beste Meester, komt pas het echte, respectievelijk meer dan satanische,
te voorschijn!"
[5] IK zeg: "Vertel maar door!
Hoewel het voor Mij niet hoeft, is het toch des te noodzakelijker voor Mijn
leerlingen dat zij het horen."
[6] Dan gaat MARCUS verder met zijn
verhaal en zegt: "Waaruit bestaat nu dat door de apostelen van Jeruzalem
voor veel geld aangeprezen middel voor het vruchtbaar maken van de vrouwen der
Achterkleinaziaten? Volgens de wijze raad van de 'apostelen' bestaat het uit
niets minder, dan dat de Achterkleinaziaten zich het bloed van de kinderen van
de Samaritanen moeten verschaffen en dat, vers of tot poeder gedroogd, moeten
drinken als zij geslachtsrijp zijn geworden, en de vrouwen moeten dat doen voor
zij gemeenschap hebben. Dat zou de toverkracht van de Samaritanen vernietigen
en de vrouwen weer helemaal vruchtbaar maken! -Maar hoe moesten ze aan het
bloed van Samaritaanse kinderen komen? -Daarvoor zullen voor goed geld en goede
woorden de apostelen van de tempel wel zorgen!
[7] De overeenkomst werd opgesteld en
door de betreffende Achterkleinaziaten aanvaard. Wat gebeurde er toen, en
gebeurt er nu nog op grote schaal? De Farizeeën begonnen toen, hoe en waar ze
maar konden, een complete jacht op de kinderen van de Samaritanen, en dat doen
ze nu nog.
[8] Zulke kinderen van een tot twaalf
jaar oud, worden in het bewuste bevruchtingsinstituut gebracht en daar een
tijdlang goed gevoed, vooral met bloedvermeerderende voedingsstoffen. Blijkt
zo'n kind veel bloed te hebben, dan ontkleedt men het, brengt het in de slachtkamer
en geeft het daar in handen van zelf meegebrachte en in eigen dienst staande
slachters. Die binden dicht bij het lichaam de handen en de voeten van de
ongelukkige kinderen, zetten dan de zo gebonden kinderen met een prop in de
mond vast aan een paal in het midden van een bak, blinddoeken vervolgens de
arme kinderen en snijden dan de, op zo'n ten hemel schreiende manier klaar
gemaakten, aan handen en voeten de aderen door. Terwijl de ongelukkigen zo
doodbloeden en natuurlijk na verloop van enige ogenblikken dood zijn, leven de
'apostelen van God' uit Jeruzalem, de stad van God, rustig verder alsof er
niets aan de hand is. De ontzielde lichamen van de zo vermoorde kinderen worden
in een speciaal daarvoor gebouwde grote oven verbrand, en hun zo verkregen bloed
wordt hetzij vers of ook in de omschreven gedroogde toestand voor het bepaalde
doel verkocht. De hel moet dit meer dan helse middel gezegend hebben, want de
vrouwen die dit bloed gebruiken schijnen nu werkelijk vruchtbaar zijn!
[9] Voor zoiets moest de goede God,
als Hij geen oude Joodse fabel is, toch een tegenmiddel weten, maar tot op dit
uur gebeurde er van bovenaf nog niets! God kan nog steeds heel geduldig en kalm
zulke naamloze wreedheden aanzien, zoals Hij ongeveer dertig jaar geleden kon
aanzien hoe door een bevel van een tiran, kinderen van het manlijke geslacht,
van een tot twaalf jaar, ten getale van vijfduizend, op één dag op de
gruwelijkste manier van de wereld zijn vermoord!
[10] God is zeer goed, wijs en vol barmhartigheid,
dat heb ik uit de schift geleerd. Maar als ik, die in al die gruwelen bent
ingewijd, het geheel eens in het juiste licht bekijk, dan kan ik me nauwelijks
tegen de gedachte verzetten, dat er geen God is, of, als er een is, dat Hij
Zich allang niet meer bekommert om de mensen van deze wereld! Kan iemand mij
dat echter kwalijk nemen? Beslist geen reëel en, net als ik, menslievend mens
en ook geen God! Want in mijn borst klopt nog een hart dat met alle liefde zich
inzet voor de arme mensheid!
[II] Maar, Heer en Meester, als er ook
maar iéts goddelijks in U schuilt doe dan ook hier een wonde: en verwoest en
vernietig die helse gedrochten. Ik twijfel er met in het minst aan dat U dat
zou lukken want wat ik vandaag bij U beleefde, staat er bij mij meer dan borg
voor dat bij U, als U het maar wilt, niets onmogelijk kan zijn! Want U bent
duidelijk méér dan alle profeten bij elkaar!"
179
Opwinding over het verhaal van Marcus
[I] IK zeg: "Vriend! Dat wat je Mij
nu vertelde is nauwelijks een afschaduwing van hetgeen Ik zie en weet. Maar het
ontbreekt je aan een dieper inzicht in de goddelijke ordening en daarom
beschuldig je zelfs met enig recht de schijnbare nalatigheid van God. Maar
omdat je een zo weergaloos eerlijk en rechtvaardig hart hebt, zal Ik zes volle
dagen lang bij jou en jouw huis blijven, en in die tijd zal Ik je voldoende
opheldering geven over alles wat je nu nog duister is. - Omdat het echter bijna
middernacht is geworden, gaan we nu de voor ons klaargemaakte slaapplaatsen
opzoeken!"
[2] De LEERLINGEN zeggen: "Heer,
het maakt ons nu niets uit of wij zonder te kunnen slapen op bed liggen of hier
prettig buiten wakker blijven, want het verhaal van vriend Marcus heeft ons zo
totaal van onze slaap beroofd, dat we nu voor alles ter wereld niet meer zouden
kunnen inslapen! Werkelijk, iedere druppel bloed in onze aderen kookt nu van
toorn en woede tegen die genoemde, uit de tempel afkomstige, verscheurende
beestmensen! Onder zulke omstandigheden zou je toch veel beter nooit geboren
kunnen zijn! Heer, Iaat nu toch meteen vuur van de hemel op deze beesten
regenen! Want dat wat wij nu gehoord hebben, overtreft verreweg alles wat wij
aan slechtheid ooit over deze beestachtige mensheid hebben vernomen!"
[3] IK zeg: " Juist daarom moeten
jullie de dubbele opwinding wat
wegslapen! Morgen, als jullie nuchterder zullen zijn en rustiger bloed
zullen hebben, zullen we er makkelijker over kunnen oordelen!" -Na deze woorden
van Mij gingen allen toen zonder verdere tegenspraak de nodige rust genieten.
[4] De ochtend van de volgende dag
kwam vlug, en Ik en de leerlingen stonden weldra op van onze naar
omstandigheden goed toebereide slaapplaatsen.
[5] Toen wij buiten kwamen zei SIMON
Juda: "Heer, ik heb weliswaar een aardig tijdje geslapen, maar het verhaal
van onze gastheer Marcus gaat mij niet uit mijn gedachten. Nee, dat is
ongehoord! Zoiets is nog nooit vertoond! Waarlijk, soms kan zelfs ik Uw geduld
en lankmoedigheid niet begrijpen! Als ik bedenk dat U zo vaak tegenover ons,
die toch zo verknocht aan U zijn als de haren aan ons lichaam, zo kort
aangebonden bent. Voordat men er erg in heeft straft U een van ons met een
woord of een blik, zodat iemand het later niet licht weer waagt U iets hardop
te vragen. Maar zulke gruweldaden kunt U heel rustig enige honderden jaren
aanzien, en ze storen U niet! Waar één van ons totaal uit zijn vel zou kunnen
springen, kunt U heel geduldig toezien, maar waar óns oog en hart weinig of
niets ziet of vindt, dáár bent U er helemaal bij, en doet U of het heil van de
gehele schepping er van afhangt!
[6] Kijk, Heer, dat zijn dan toch
zaken die wij onmogelijk kunnen begrijpen, en Marcus heeft niet helemaal
ongelijk als hij zo denkt over God, als hij zich gisteren heel argeloos heeft
uitgedrukt. Het staat wel vast, dat U, o Heer, al zulke martelaren in het
hiernamaals voor het minutenlange lijden dat zij op de aarde ondergingen, meer
dan voldoende schadeloos kunt en zult stellen - maar ondanks dat is het toch
een vertwijfeld erge en heel bittere zaak om door de opzettelijk slechte mensen
vaak uitzinnig pijnlijk gemarteld te worden! En Heer, een paar zeer kwellende
ogenblikken duren voor de gekwelde ook een kleine eeuwigheid!"
[7] IK zeg: "Ik heb gisteren,
zowel tegen jullie als tegen Marcus, al gezegd dat Ik dat tijdens Mijn verblijf
hier wel nader uit zal leggen, wacht daarom tot dat moment aangebroken is, dan
zal het jullie wel voldoende duidelijk worden! Maar ga nu liever Marcus helpen
om zijn gevangen vis aan de oever te brengen, want hij ging vandaag al vroeg
aan het werk en Ik heb zijn werk gezegend. Ga daarom en help hem om de vele en
goede vissen aan land te brengen en in zijn vishouders over te brengen!"
180
De gezegende visvangst
[1] Na deze woorden haastten alle
leerlingen zich en hielpen Marcus en zijn kinderen zo veel ze konden. De twee
zonen waren wel jonge en krachtige mannen, maar de vier oudere dochters waren
met z'n allen nog niet zo sterk als één van de twee zonen.
[2] Toen met krachtige hulp van de
leerlingen de vissen allemaal binnen gebracht waren, kwam Marcus naar Mij toe,
terwijl Ik op een prettige en gemakkelijke zodenbank zat. Hij zei nog helemaal
nat van het zweet: "Heer en Meester! U kunt nu zeggen wat U wilt, maar ik
houd toch vol dat U van deze nooit eerder meegemaakte heerlijke en rijke
visvangst van vandaag net zo goed de oorzaak bent, als van mijn vijftig zakken,
die gisteravond met de heerlijkste wijn gevuld werden. Daarom ben ik meteen zo
vlug mogelijk hierheen gekomen om U vóór alles innig te danken. Dus dank ik U,
o Heer en Meester, met een ontroerd en van dank vervuld hart voor al de
reusachtige en wonderbaarlijke weldaden die U mij en de mijnen in zo'n
overvloedige mate ten deel heeft laten vallen!
[3] Ik had vanmorgen het treknet
uitgezet, dat een lengte van honderdvijftig el heeft en een gemeten diepte van
zeven el, en zie daar, alle delen van het net zaten vol met de heerlijkste en
kostelijkste vissen! En nu zijn mijn tien tamelijk grote vishouders boordevol
vissen, die wij vandaag met de eerste en enige trek aan land hebben gebracht!
Als U dat wilt, laat ik er meteen een aantal klaarmaken voor het morgenmaal,
mijn vrouw is daar volleerd in!"
[4] IK zeg: "Doe dat, want Ik heb
er trek in! Daarna kun je ook een aantal gevulde vaten door je kinderen naar de
stad Caesarea Philippi laten brengen, zij zullen een goede opbrengst
geven!"
[5] Marcus boog diep, liep vlug de
keuken in naar zijn vrouwen gaf opdracht voor het morgenmaal, waaraan zijn
vrouwen de zes dochters meteen heel ijverig begonnen. De twee zonen vulden twee
vaten vol met de mooiste vissen en reden daarmee naar de stad, die nauwelijks
een uur van daar gelegen was, want zij hadden hun ochtendbrood al met wat wijn
genuttigd.
[6] Toen zij hun voertuig, een kar
bespannen met twee ezels, op de marktplaats neergezet hadden, waren er meteen
al een aantal kopers ter plaatse, die binnen enkele ogenblikken al de vissen
van hen kochten. Tegen een goede prijs, want zulke uitgelezen vissen kostten
toen al ruim een groschen per stuk. Omdat de beiden ongeveer tweehonderd stuks
meegenomen hadden, ontvingen zij ook ongeveer tweehonderd groschen, wat voor
die tijd meer was dan nu tweehonderd daalders. Na een paar uur kwamen de twee,
rijk met geld beladen, weer naar huis met de lege vaten en de wagen. Zij
overhandigden vader Marcus het geld, die daar erg blij mee was en de beide
zonen uitbundig prees.
[7] De zonen vroegen de vader daarop
of ze nogmaals naar de stad zouden rijden, omdat veel kooplustigen niets hadden
gekregen. De vader gaf hen toestemming en zij vulden de vaten nogmaals en reden
daarmee naar de stad en verkochten de tweede vracht beter en vlugger dan de
eerste.
[8] Marcus wist zich geen raad van
dankbaarheid, want in één klap was hij nu uit de jarenlange zorg geholpen.
[9] Terwijl de beide zonen de eerste vracht
naar de stad brachten, hadden wij een stuk of twintig zeer goed toebereide
vissen als morgenmaal gegeten, met daarbij brood en wijn. Ondertussen hadden
wij over veel gesproken, waarbij het voornaamste onderwerp steeds de dienaren
van de tempel bleven. De oudste dochter van Marcus, een meisje van negentien
jaar, liet ons een oude pot zien, die voor de helft gevuld was met tempelmest.
Zij vroeg of deze mest wel, zoals de opdringerige verkoper gezegd had, de
velden en tuinen op de beschreven ongelofelijke wijze vruchtbaar maakte.
[10] Toen rees er een gelach op uit de
leerlingen, die dit tempelbedrog wel kenden, en THOMAS zei: "O dat
schandalige gedoe! Dat doen die dienaren Gods al wel vijftig jaar. Er waren wel
waardige hogepriesters die daar tegen protesteerden, maar dat hielp weinig,
want deze mest brengt de tempel nu jaarlijks minstens tweeduizend lieve
groschen op. Maar de mensen zijn dom genoeg en geloven tenslotte zelfs, dat
door dat vuil hun velden, akkers en tuinen gezegend worden!"
[11] Daarop zei de oudste DOCHTER:
"O beste vriend, dat is niet zo! De meeste mensen geloven nauwelijks meer
dan ik aan dit bedrog, maar wat kan men daaraan doen? Als men deze mest niet
van de verkopers koopt, kan men al gauw daarna de hele hel over zich heen krijgen.
Daarbij zijn de verkopers van deze drek zo grof en ruw, dat men uiteindelijk
veelliever wat drek van hen koopt om ze zo toch maar kwijt te raken. Als je dan
de mest in hun bijzijn in het water uitschud, maken zij zich daarover helemaal
niet druk en gaan verder, want zij weten dat men na een jaar toch weer de
tempelmest van hen moet kopen."
[12] PETRUS zegt: " Ja, ja,
oplichterij, alle soorten leugen en bedrog zijn de deugden van de
tempeldienaars, die zich dienaren van God noemen! Ze tonen wel menselijke gezichten,
maar hun innerlijk is uit de hel! O Heer, waarom U zoiets toelaat en duldt,
weet U alleen maar en verder niemand in de hele wereld!"
[13] Maar IK zeg tegen allen:
"Laat dat nu maar rusten, het is bijna middag! De dag is mooi en juist
niet te warm, laten we daarom wat in de vrije omgeving rondzien of er ergens
een plaatsje te vinden is, vanwaar men een goed vergezicht heeft. Zo'n plaatsje
willen we dan voor ons inrichten om daar de dagen, die we hier blijven, met
besprekingen van allerlei aard door te brengen. "
[14] Daarop zegt MARCUS: "Heer,
een plaatsje zoals U dat wenst bevindt zich een paar honderd passen boven mijn
hut, ongeveer boven de grot waar mijn hut tegenaan leunt. Het behoort nog bij
mijn spaarzame bezittingen. Op de top van de heuvel staat een oude schaduwrijke
kastanjeboom, waaromheen ik een ruime grasbank heb aangelegd. Vanaf deze bank
geniet men het mooiste uitzicht over de gehele wijde omgeving. Men kijkt uit
over heel Caesarea Philippi en over de zee zover het oog reikt. Op heel heldere
dagen ziet men gemakkelijk tot aan Genezareth en nog verder naar Kis, en er
zijn er zelfs die zeggen Sibarah gezien te hebben, maar daar zijn mijn ogen te
zwak voor en ik kan die plaats niet onderscheiden, - maar omhoog naar Gadarena
en nog een heleboel andere plaatsen kan ik goed zien."
[15] IK zeg: "Nu dan, laten we
die plek kiezen en onze tijd daar zo nuttig mogelijk doorbrengen. Breng ons
maar naar boven!"
[16] Marcus, de man van de hut, leidde
ons op een weliswaar zeer smal maar toch niet ongemakkelijk pad naar het plekje
dat echt niets te wensen over liet. Men had uitzicht over Caesarea Philippi en
ook keek men uit over de hele Galilese zee en veel plaatsen.
181
Marcus en de Farizeesche tiendenjagers
[I] Wij ontdekten echter daarbij ook
dat een aantal Farizeeën uit de stad Caesarea Philippi heel naarstig op weg
waren naar de armoedige hut van Marcus. MATTHËUS, de jonge tollenaar uit
Sibarah, die al eens eerder bij Kapérnaum de Farizeeën behoorlijk van repliek
gediend had toen er een zieke genezen werd, die men vanwege het vele volk door
het opengemaakte dak van het huis en door het plafond van de kamer voor Mij
neerliet, zei: "Dat gebroed moet bericht gehad hebben over Uw aanwezigheid
hier! Maar van wie? Als de zonen van Marcus, die tweemaal met vis naar de stad
zijn gereden, ons maar niet verraden hebben!"
[2] De oude MARCUS zegt: "Dat kan
best, want zo braaf als mijn zoons overigens zijn, ze hebben toch de kwaal om
graag te praten, waardoor ze al menig onheil hebben veroorzaakt. Ik zal meteen
naar beneden gaan en het aan hen vragen. "
[3] IK zeg: "Blijf maar rustig
hier! Want noch jouw zoons, noch iemand anders uit de omtrek heeft Mij
verraden. Zij kwamen alleen vanwege de vissen naar jou toe; zij willen een gave
van ongeveer honderd vissen van die soort die zij in de stad wel gezien, maar
niet gekocht hebben. Je weet wel dat ze overal het recht hebben om de tiende te
nemen waar er geoogst wordt. Zo'n rijke visvangst is ook een echte rijke oogst
en daarom menen zij het recht te hebben daarvan de tiende te eisen. Ga daarom
naar beneden en geef honderd vissen, dan zullen zij je prijzen en de vissen
nemen en daarmee heel rustig meteen weer naar huis gaan!"
[4] MARCUS zegt: "Maar hoe zullen
zij honderd vissen vervoeren?"
[5] IK zeg: "Maak je daar maar
niet druk over, dat zoeken zij wel uit! Kijk maar eens, ze zijn al redelijk
dichtbij gekomen en nu kun je tussen hen in een lastdier zien lopen, diens rug is
al van alles voorzien om de vissen te vervoeren. "
[6] MARCUS kijkt wat scherper naar de
kleine karavaan die zijn woonstee nadert en ontdekt dan zonder veel moeite dat,
waarop ik hem opmerkzaam heb gemaakt, en zegt: "Heer, het is zoals U
gezegd heeft! Ik ga nu snel naar beneden, dan staan die honderd vissen in de
grote bak al voor hen klaar, waarover ze zich zeker wel wat zullen
verbazen!"
[7] IK zeg: "Ga en doe dat! Maar
als ze je vragen hoe je dat kon weten, geef dan een slim antwoord; met een
leugen mag je ze niet afschepen!"
[8] Marcus gaat en Iaat meteen honderd
vissen uit de vishouders halen en in de grote bak doen. Toen hij nog maar net
met het werk klaar was, arriveerde de groep jonge Farizeeën al en vroeg naar de
visser Marcus. MARCUS meldde zich meteen en zei, omdat hij zich nog bij de
visbak bevond: "Hier ben ik, en hier in de bak zit datgene waarvoor jullie
waarschijnlijk gekomen zijn! Dit is de nauwgezet afgemeten tiende van de vis,
bestaande uit honderd stuks van de meest uitgelezen vissen die in onze zee ooit
gevangen werden!"
[9] De Farizeeën zijn totaal verbluft
door deze toespraak en EEN van hen zegt: "Maar ben je dan een profeet, dat
je van te voren al weet waarvoor wij uit de stad hiernaartoe zijn
gekomen?"
[10] MARCUS zegt: "Daarvoor hoef
je heus geen profeet te zijn, daar heb je alleen maar vijf goede zintuigen voor
nodig en een beetje verstand, dan kun je gemakkelijk beredeneren waarom jullie
uit de stad zijn gekomen! Hier, neem de vis en ga in vrede weer verder! Ik heb
vandaag nog veel te doen en het is al bijna middag. Wij hebben vandaag veel
werk verricht en moeten ons middagmaal gaan klaarmaken!"
[11] Een van de FARIZEEËN antwoordt:
"Voor straf zou je er ons bij die honderd nog dertig extra moeten geven.
Want het was niet netjes, dat je ons als dienaars van God, die steeds voor jouw
heil tot God de almachtige smeken, niet meteen na de vangst, door middel van je
kinderen de eerste vissen gestuurd hebt!"
[12] MARCUS zegt: "Daar, daar heb
je er niet dertig, maar veertig stuks erbij! En nu hoop ik datje tevreden bent,
en – dat je gauw weer vertrekt!"
[13] De FARIZEEËN zeggen: "Wij
hebben van God het recht om te komen en ook om te gaan wanneer wij willen! Maar
als je de vissen in onze meegebrachte tonnen doet, dan zullen we verder
gaan!"
[14] Marcus geeft zijn kinderen
opdracht te doen wat de Farizeeën zeggen. Zij doen dat direct en vullen de
tonnen van de Farizeeën met de nu honderd veertig vissen.
[15] Als het werk klaar is zegt
MARCUS: "Nu is alles gedaan wat jullie gevraagd hebben. Zijn jullie
tevreden?"
[16] Dan zegt een zeer brutaal
uitziende jonge FARIZEEËR: "Nee, en nog honderd keer nee! Want je spreekt
tegen ons als tegen wereldse mensen die je lastig vallen en vergeet daarbij dat
wij dienaars van de almachtige God zijn, die je in een zucht voor eeuwig te
gronde kunnen richten! Jouw uitdagende houding tegenover ons moet daarom niet
alleen met honderd veertig vissen, maar met de onteigening van al je bezit
bestraft worden!"
[17] Nu wordt het Marcus te bont. Hij
loopt de hut in en komt meteen weer naar buiten met een perkamentrol waarop met
grote letters geschreven stond, dat hij geheel en al Romein was en als zodanig,
als hij dat wilde, volkomen gebruik kon maken van alle rechten van een vrije
burger van Rome.
[18] Toen vroeg de BRUTALE FARIZEEËR
wat uit het veld geslagen: "Wel, hoe lang is men hier dan al heiden? Naar
ons beste weten was men toch nog pas kortgeleden Jood!"
[19] MARCUS zegt,: "Marcus was
nooit een Jood, maar een geboren Romein, die Mars zo’n dertig jaar met zwaard, helm en schild heeft
gediend. Maar deze Marcus werd gedurende een proeftijd van drie jaar een
onbesneden Jood. Hij is echter weer volledig Romein geworden en zal ook als
zodanig sterven! Hij zag namelijk, behalve de verheven Godsleer van de Joden,
maar al te gauw wat voor eerloze, heimelijk hun God en hun leer met de voeten
tredende, en de arme mensheid bij iedere gelegenheid bedriegende, slechte en
gewetenloze huichelaars de priesters van deze verheven godsdienst zijn. Hij zag
ook dat zij hun God uiterlijk wel dienen voor het blinde volk, maar dat ze hun
harten begraven hebben in de diepste diepte der hel en daardoor ook in staat
zijn om gewetenloos een schandelijke handel te drijven met het bloed van
onschuldige Samaritaanse kinderen! Neem nu je buit maar mee en ga daarmee naar
huis! Ik geef hem jullie alleen maar omdat ik kort geleden nog drie jaar lang
een onbesneden Jood was!"
[20] De FARIZEEËN zeggen: "Maar
Marcus, hoe komt het dat je nu op eens zo’n verstandig mens bent geworden? We
kennen je toch al zolang als een heel dom mens! In ons bijzijn wist je vaak
nauwelijks of je een man of een vrouw was, hoe ben je dan nu opeens aan zoveel
verstand gekomen?"
[21] MARCUS antwoordt: "Dat was een
heel sluw Romeins masker om vermomd als oerdomme kerel zonder moeite achter al
jullie kwade listen, streken en schanddaden te komen! Maar ik sta er toch voor
in dat ik Mozes en alle profeten beter begrijp dan jullie, -hoewel ik
daadwerkelijk een Romein, maar in mijn hart reeds lang een echte Jood
ben!"
[22] De FARIZEEËN zeggen: "Zonder
de besnijdenis kan niemand Jood zijn en God naderen!"
[23] MARCUS zegt: "Ik heb ook
nooit geprobeerd om op jullie manier tot God te naderen, maar, alleen in het
hart volgens de leer van de profeet Jesaja en dat is voor mij voldoende. Als ik
door God verdoemd zou worden omdat ik mij niet heb laten besnijden, dan zal dat
jullie weinig raken. Maar ik denk: God is wijzer dan alle mensen en oneindig
wijzer en. beter en rechtvaardiger dan jullie, en hij kijkt alleen maar naar
een zuiver besneden hart en niet naar de besnijdenis van de voorhuid, die
alleen maar een aards doel kan hebben, maar geestelijk in de aard der zaak dom
is, Omdat ik in mijn hart een Jood ben geef ik jullie toch de tiende, maar ik
geef hem vrijwillig en jullie hebben geen schijntje recht om een tiende van
mij, als Romeins burger, te eisen. Ga nu maar, anders neem ik de vissen terug
en laat jullie met niets naar huis gaan! -Begrijpen jullie mij goed?"
[24] Na deze krachtige toespraak van
onze Marcus zeggen de Farizeeën geen woord meer en gaan met de vissen naar
huis.
182
De Heer voorspelt Zijn dood en opstanding
[I] Marcus geeft nu vlug opdracht om
het middagmaal gereed te maken, gaat naar het bewuste plaatsje waar wij ons
bevinden en vertelt ons heel precies zijn belevenissen met de Farizeeën,
[2] IK prijs hem daarvoor en zeg:
"Marcus, Ik zeg je, dit volk werd vanaf het begin uitverkoren, en de grote
belofte die het kreeg is nu geheel in vervulling gegaan. Maar dit volk is
verstokt en wil het grote tijdstip van zijn beproeving niet zien, het zoekt
echter zijn heil in de poel van deze wereld, die als een droombeeld zal
vergaan. Daarom zal worden toegelaten dat het de maat van zijn gruweldaden vol
maakt, en dat het zijn God en Heer zal doden!
[3] Daarna zal alle genade en al het
licht en alle gerechtigheid van dit volk worden weggenomen en aan jullie
heidenen worden gegeven, want jullie wil is goed en als blinden hebben jullie
gezien, wat de ziende Joden verworpen hebben.
[4] Daarom komt nu het licht van boven
tot jullie en maakt dat je ziende harten krijgt, maar de kinderen van het licht
zullen buiten gestoten worden in de buitenste duisternis. Onder vreemde
volkeren zullen zij de broodkruimels zoeken en de naam 'volk' zal van hen
afgenomen worden en zij zullen in de toekomst geen volk meer zijn!"
[5] MARCUS zegt: "Dan kan het dus
toch zover komen, dat zij in hun grote woede U ergens aangrijpen en U
lichamelijk doden, zoals zij dat met bijna al hun profeten hebben gedaan?"
[6] IK zeg: "O ja, dat zullen zij
met Mij doen! Maar dan is het met hen gedaan!"
[7] MARCUS zegt: "Ja, ja, zoals
ik gisteren al zei: "Dit gebroed is tot iedere denkbare misdaad in staat!
U moet zich daarom zo lang als maar mogelijk is in acht nemen voor de
zogenaamde stad van God, want die zal U doden, tenzij U daartegen al Uw
voorzichtigheid en goddelijke almacht in 't geweer brengt; want de dienaren van
de tempel ken ik uit en inwendig! Wie het waagt hun leer, die al lang een leer
van de boze geest is, aan te pakken, moet tegen de totale hel vechten. Hun
vriendschap is onheil en hun vloek is de dood. Het leven van een mens staat
voor hen gelijk met het leven van een mug, waar geen mens op let omdat dat te
onbeduidend is."
[8] De LEERLINGEN zeggen: "Zover
wij onze Heer en Meester kennen, zal toch al hun nog zo geraffineerde
slechtheid te pletter lopen op Zijn wijsheid, want Hij die de dood gebieden
kan, Hij, die de doden weer tot leven wekken kan, zal moeilijk te doden
zijn!"
[9] IK zeg: " Ja, Hij zal in
eeuwigheid niet te doden zijn. Maar toch zal Hij gedood worden als een
getuigenis tegen hen, opdat de hen gegeven maat vol zal worden! Als zij zich
aan Gods heiligen vergrepen hebben, dan zullen zij zich ook aan Mij vergrijpen
en daardoor scheppers van hun eigen oordeel worden! Maar wie zelf zoiets wil,
die ondergaat geen onrecht als hij verworpen wordt! Als zij echter
onuitsprekelijke gruwelen aan de boden begaan hebben, dan zullen zij ook Hem
niet ontzien, die de boden voor Zich uit liet gaan.
[10] Hun noodlot zal echter daaruit
bestaan, dat de gedode, na nauwelijks drie dagen, als een machtige overwinnaar
van de dood en al zijn vijanden, tot eeuwige troost van Zijn vrienden en
broeders, ongedeerd, in Zijn volle kracht, en geheel en al bruisend van leven,
uit het graf zal opstaan! Dan zullen zij in grote vrees en vertwijfeling zich
beraden hoe zij de uit de dood opgestane weer zouden kunnen doden, maar zij
zullen niet in staat zijn om een besluit te nemen, en hun val zal spoedig
daarop volgen.
[11] Zo zal het gebeuren en daardoor
zal Mijn voorspelling ten volle vervuld worden.
[12] Jullie zullen weliswaar bedroefd
zijn en terwille van Mij grote angst doorstaan, maar je bedroefdheid, vrees en
angst zal spoedig veranderen in grote vreugde, als je de gedode weer heersend
over al het leven en alle dood, net zoals nu, bij je zult zien!"
[13] MARCUS zegt: " Als het zo
zal gaan, dan is het echt niet zo moeilijk om zich in zekere zin slechts voor
de schijn te laten doden! Onder die omstandigheden kunt U dan wel naar
Jeruzalem gaan, als U dat wilt; want U kan niets gebeuren! Als U Heer over
leven en dood bent, wie kan U dan doden? En als men U doodt, of denkt U gedood
te hebben, en U komt na de dood nog levender te voorschijn voor het gevecht met
de vijand, dan vóór het gedood worden, zou ik niet graag in de huid van Uw
vijanden steken. Die zullen dan door een vuur van angst en vrees verteerd
worden. En van al hun beraden, peinzen en streven zal voor nu en altijd niets
terecht komen! Want juist daardoor zullen al hun schandelijke gruweldaden in
het volle daglicht voor alle mensen zichtbaar worden, en hun werkelijke bestaan
heeft dan het door het betere deel van de mensheid lang gewenste einde voor
eeuwig bereikt. O Heer en Meester! Doe dat maar zo vlug en zo zeker mogelijk!
Ik ben al weloud geworden en zal de aarde niet zo lang meer met mijn
voetstappen lastig vallen als ik reeds heb gedaan, maar dat zou ik dan toch nog
graag meemaken, en mijn dood zal me dan niet zwaar vallen!"
[14] IK zeg: "Het is weliswaar nog
niet helemaal zeker of het zo zal moeten gebeuren, maar het is eerder ja dan
nee! -Maar de tijd is nu al ver over het midden van de dag voortgeschreden, en
onze lichamen verlangen ook wat voedsel, daarom gaan we weer naar beneden om
een lichamelijke versterking te gebruiken!"
[15] MARCUS zegt: "Ja, U heeft
weer volkomen gelijk, het middagmaal zal klaar staan, laten we daarom naar
beneden gaan! Na de maaltijd kunnen wij dan, als het U, o Heer, bevalt, weer
naar dit plekje teruggaan."
[16] IK zeg: "Vanmiddag zullen we
wat anders doen. Morgen zal dit plekje ons weer welkom zijn. Nu gaan wij
echter!"
183
Cyrenius wordt aangekondigd
[1] Toen wij na een paar tellen
beneden kwamen, stond het middagmaal al klaar en wij gingen buiten aan de grote
tafel zitten, die gereed stond in de dichte schaduw van een kastanje. Goed
klaargemaakte vissen, brood en wijn en lekkere verse vijgen werden in ruime
mate geserveerd, zodat wij, bij elkaar zo'n dertig man, meer dan genoeg te eten
hadden. De maaltijd ging heel gezellig voorbij en Marcus, de spraakzame oude
rechtschapen krijgsman vertelde ons, op een hem aangeboren smeuïge manier van
vertellen, veel van zijn belevenissen. Mijn leerlingen waren daardoor in de
gelegenheid om de wereld ontdaan van alle franje voor zich te zien, en daar
voor zichzelf veel uit te halen ten voordele van de mensheid die later aan hun
leiding toevertrouwd zou worden.
[2] Na de meer dan twee uur durende
tafelzitting kwam er uit de stad een bode voor Marcus en bracht hem het
bericht, dat de oude opperstadhouder Cyrenius omstreeks het midden van de dag
in Caesarea Philippi aangekomen was. Als hij dat wilde kon hij, als soldaat die
de opperstadhouder goed kende, daarheen komen en zijn armelijke omstandigheden,
die welbekend waren, naar voren brengen. Dan zou de opperstadhouder voor hem
doen wat mogelijk was.
[3] MARCUS antwoordde de bode:
"Zeg tegen mijn oude strijdmakker, dat ik mij aan zijn voeten zal leggen
en hem vele malen Iaat danken voor zijn geëerde herinnering van mijn zeer
armoedige toestand! Maar ik zal ditmaal geen gebruik kunnen maken van zijn
genade als ik daarvoor naar de stad moet gaan, want ik heb gasten, waarvan de
hoogste, de Heer en Meester, mij wonderbaarlijk van mijn vroegere armoede
bevrijd heeft. Deze Heer en Meester beloofde mij gedurende zes volle dagen bij
mij te blijven, en daarom zou ik het als een grote zonde beschouwen, als ik Hem
ook maar een ogenblik alleen liet. Als mijn oude krijgsmakker het echter niet
te ver beneden zijn hoge keizerlijke waardigheid acht om een wandeling naar mij
hier buiten te maken, dan zal hier alles gedaan worden om hem zo waardig
mogelijk te ontvangen!"
[4] De BODE zegt: "Uitstekend, ik
zal de hoge gebieder woordelijk alles zo overbrengen als u het mij heeft
gezegd!" - Daarop groet de bode, klimt op zijn muildier en verwijdert zich
zo snel mogelijk.
[5] Toen de bode al in geen velden of
wegen meer te bekennen was zei MARCUS: "Ik hoop niet dat de hoge
stadhouder mij dit antwoord kwalijk zal nemen!"
[6] IK zeg: "Maak je daar maar
geen zorgen over! Ik zeg je: Als hij zal horen dat Ik hier kennelijk ben, zal
hij geen tien tellen wachten met het besluit om hierheen te komen, en dan kun
je je pas voorstellen wat de heerlijkheid van God is! Want weet dat Cyrenius
Mij al Mijn leven lang kent!"
[7] MARCUS zegt: "Dat zal wel zo
zijn, maar hij is in de wereld een te hoog geplaatst persoon, en moet daarom
ter wille van de domme mensen erg veel nalaten, wat hij anders beslist zou
doen, en daarom twijfel ik er toch sterk aan of hij mij de grote genade van een
bezoek zal kunnen bewijzen."
[8] IK zeg: "Voor je driemaal
naar het bekende plaatsje omhoog en weer terug bent gegaan, zal hij er zijn.
Nauwelijks zal de bode hem het bericht overbrengen, of Cyrenius, die zijn
maaltijd nog niet gebruikt heeft, zal zonder enig talmen alles laten liggen en
staan, en zich met zijn gehele gevolg hierheen haasten om Mij te zien en te
spreken.
[9] Zeg maar tegen je vrouwen dochters
dat ze meteen nog een maaltijd voor hem en zijn mensen klaarmaken; want omdat
hij en zijn gezelschap in de stad met eet, zal zo'n maaltijd hem zeer wenselijk
en welkom zijn!"
[10] Marcus roept meteen zijn vrouwen
zijn zes dochters uit de hut en zegt, dat ze voor de komende opperstadhouder
Cyrenius een maaltijd moeten klaar maken, en wel voldoende voor ongeveer nog
eens dertig personen!
[11] De vrouw kijkt Marcus
stomverbaasd aan en weet niet of dat nu soms ernst of scherts is. Maar Marcus
laat haar toch meteen naar de keuken gaan, en de vrouw begint aan het
opgedragen werk.
[12] Tevens gaf Marcus zijn beide
zonen opdracht om vanaf de heuvel uit te kijken, en als zij de een of andere
glinsterende schare uit de stad zouden zien komen, hem meteen te waarschuwen.
De beide zonen gingen dadelijk voorbij de bocht tot de plaats van waaruit men
vrij uitzicht had op Caesarea Philippi, en zij ontdekten de glinsterende schare
terwijl die al aan het eind van de brede straat haar schreden richtte naar het
smalle voetpad, waarover men binnen een klein kwartier gemakkelijk de behuizing
van Marcus bereikt.
[13] Toen de beide zonen dat zagen,
renden ze haast ademloos terug en vertelden wat ze gezien hadden.
[14] Toen vroeg MARCUS: "Heer en
Meester, nu moeten we hem toch wel op echt Romeins eerbiedige manier tegemoet
gaan!?"
[15] IK zeg: "O nee! Wie terwille
van zijn heil zich gedrongen voelt naar Mij toe te gaan, die komt toch wel, ook
al gaan we hem niet tegemoet! Maar Cyrenius is groot van geest en heeft het
niet nodig dat men hem tegemoet gaat. Alleen als iemand, die zwak van ziel en
lichaam is de weg naar ons heeft ingeslagen, moeten wij hem wel tegemoet gaan,
opdat hij met halverwege moe wordt, liggen blijft en omkomt!"
184
Weerzien met Cyrenius
[1] Nog maar net hadden wij dat gezegd
of we hoorden alom de bocht veel mensenstemmen. Het was Cyrenius met zijn hele
gevolg en naast Cyrenius reed op een klein bergpaardje de in mooie Romeinse
kleren gehulde Josoë, de door Mij in de nieuwe grafkelder van Jaïrus uit de
lange doodsslaap opgewekte knaap.
[2] Toen Cyrenius op de tamelijk ruime
plaats voor de hut aankwam, vroeg hij de beide zonen of dit de woning van de
oude soldaat Marcus was.
[3] En de ZONEN zeiden met een diepe
buiging: "Ja, machtige heer en gebieder!"
[4] Op dat moment stapt MARCUS ook met
gepast Romeinse eerbied op Cyrenius toe en zegt: "Hoge heer en gebieder,
niets ter wereld zou me hebben kunnen weerhouden om onmiddellijk gevolg te
geven aan uw goedgunstige oproep! Maar ik herberg een gast met een aantal van
Zijn leerlingen en begeleiders, die vast en zeker een god moet zijn, omdat Hij
enkel door te willen dingen doet, die een sterfelijk mens nog nooit op deze
aarde gedaan heeft. Deze hemelse gast kon ik onmogelijk alleen laten, omdat Hij
mij met weldaden overladen heeft, en mijn hut nu niet meer armelijk, maar heel
rijk is. Want Ik ben nu in het bezit van vijftig zakken gevuld met de beste
wijn en mijn vijf grote vishouders zitten vol met de voortreffelijkste en beste
vissen! Ook puilt mijn voorraadkamer uit van allerlei uitgelezen spijzen, en
zout en hout heb ik ook meer dan voldoende voor de rest van mijn leven! Wat zou
ik, oude man, nu nog meer willen zoeken en verlangen? Maar niet alleen ik, maar
ook mijn acht kinderen zijn heel goed verzorgd, want ik heb vandaag ruim
vierhonderd groschen ontvangen, wat voor mij zeer veel geld is. Bovendien zal
ik zeker nog enige honderden goede groschen ontvangen, uit dezelfde bron
waaruit ik vandaag de vierhonderd helemaal eerlijk en rechtschapen ontvangen
heb."
[5] CYRENIUS zegt: "Dat klinkt
heel goed, en het verblijdt mij zeker nog meer dan jou, dat ik jou, een van mijn
oudste krijgsmakkers, zo gelukkig aantref; maar breng me nu naar jouw
wonderbaarlijke gast! Voornamelijk voor hem ben ik uit de stad naar je
toegekomen, want ik vermoed naar aanleiding van het bericht van de bode, dat
jouw wondergast de goddelijke Jezus uit Nazareth is. Hem kan ik in der
eeuwigheid niet genoeg danken voor de reusachtige weldaden, die Hij mij
geestelijk en lichamelijk heeft bewezen. Breng me daarom maar meteen naar Hem
toe!"
[6] De reden waarom Cyrenius Mij niet
meteen gezien had, was, dat Ik met de leerlingen nog aan de tafel zat, die in
de diepe schaduw stond van een grote kastanjeboom waarvan de dicht bebladerde
takken hier en daar tot op de grond neerhingen. Marcus bracht Cyrenius met
Josoë meteen onder de kastanjeboom bij Mij.
[7] Toen CYRENIUS Mij zag, sprongen
hem de tranen in de ogen van vreugde over het weerzien, en hij zei: "Ja,
ja, U bent het, zoals ik al dacht! Oh, wat ben ik nu weer ontzettend blij en
gelukkig omdat mij de onbeschrijflijke hemelse genade ten deel valt om U, die
mijn alles bent, na het verstrijken van vele dagen weer een keer te zien en te
spreken, en door de adem van Uw mond opnieuw gezegend en voor eeuwig levend
gemaakt te worden! O Heer, mijn eerlijk en waarachtig boven alles geliefde
Jezus, eeuwige Heer van de gehele wereld en van alle hemelen! Hoe diep sta ik
toch bij U in de schuld. Ten eerste voor iedere minuut dat ik leef en ten
tweede voor de buitengewone weldaad, die mij door Uw ondoorgrondelijke wijsheid
in Kis ten deel viel, toen ik de geroofde belastinggelden weer terug kreeg! O
Heer, hoe vaak denk ik er iedere dag nog aan, uit wat voor verschrikkelijke
verlegenheid U mij door Uw wijsheid gered hebt in Kis! En als ik zo bij mijzelf
daaraan denk, dan komen mij steeds tranen van dankbaarheid in de ogen, en dan
moet ik U onder tranen aanbidden!"
[8] IK zeg: "Vriend en broeder,
kom en ga rechts van Mij zitten en laat je gevolg ook gaan zitten daar aan de
andere tafel onder de vijgeboom! Het middagmaal zal meteen opgediend worden,
dat Ik voor jou en je gevolg al van te voren besteld heb, want Ik weet dat
jullie vandaag nog maar weinig gegeten hebben. - Maar hoe gaat het nu met Mijn
Josoë, en kan hij nogal al opschieten met zijn engel die zo nu en dan bij hem
komt?"
185
De leermethode van de engel
[1] Nu komt Josoë naar mij toe. Hij
ziet er al veel forser uit en zegt: "Heer, en leven van al het leven, ik
ben helemaal gezond, en het eten en drinken smaakt mij nog steeds heel goed.
Maar met de engel, die mij vanuit Sichar iedere drie dagen enige ogenblikken
bezoekt, ben ik niet zo gelukkig, omdat hij bij alles wat ik tegen hem zeg,
steeds tegenwerpingen maakt! Ik laat me graag onderwijzen over alles wat maar
goed, waar en nuttig is, maar als iemand mij vandaag zegt: 'Eén peer plus één
peer zijn samen twee peren!' en het dan bij de volgende gelegenheid niet van
mij accepteert dat ik hem aan zijn eigen uitspraak herinner , dan erger ik me
steeds zo en maak bijna altijd ruzie met mijn geestelijk leraar en opvoeder!
Want bij een volgende keer wil hij mij wijs maken dat één peer en één peer ook
wel drie, vier, vijf ja zelfs uiteindelijk een oneindig aantal peren zouden
zijn, en dat op de keper beschouwd één en één niet alleen geen twee, maar,
geestelijk gezien, ieder denkbaar getal zou kunnen voorstellen! Want bij hem is
dat, wat hij mij bij een voorgaand bezoek als een vaste waarheid heeft verteld,
bij het volgende bezoek nooit meer een op zichzelf staande vaste waarheid.
Kortom, hij komt vaak met zaken waarbij meteen al mijn haren overeind gaan staan
van ongeloof! Daarom wilde ik U, o Heer over alle hemelen en werelden, graag
vragen om de geestelijke leraar te zeggen, dat hij verstandiger met mij om moet
gaan - of mij in de toekomst zijn bezoeken maar moet besparen!"
[2]
IK zeg: "Ah, beste Josoë, verdraag hem toch maar! Hij leidt je tot de ware
wijsheid van de hemelen, want de geestelijke berekeningen zien er heel anders
uit dan die van deze wereld! Als Ik op hemelse manier met je zou praten, dan
zou je echt niets begrijpen. Ik spreek echter, omdat Ik nu Zelf een mens van
vlees en bloed ben, alleen maar menselijk, op aardse wijze met de mensen over
de zaken van de geest. En zie, de mensen ergeren zich omdat ze Mij niet
begrijpen -en velen ook omdat ze Mij niet willen begrijpen! Jouw geestelijke,
bij tussenpozen optredende, leraar geeft je wel goed les, maar jij zult zijn
lessen op deze aarde pas beginnen te begrijpen als je oud bent. Maar helemaal
begrijpen zul je dat pas eenmaal aan de andere kant, waar geen troebeling van
het vlees en bloed zich in je zuivere ziel voor zullen doen: - Begrijp je
Mij?"
[3] JOSOË zegt: "O ja, Heer der
oneindigheid, U begrijp ik gemakkelijker dan mijn geestelijke leraar! Maar als
hij mij zegt dat toorn en liefde eigenlijk een zijn, dan komt bij mij
het bovenste onder en het onderste boven, en ook als hij zegt dat ook hemel en
hel eigenlijk een zijn! Laat dat maar begrijpen, wie dat wil, maar voor
mijn verstand is dat een heel grote tegenstrijdigheid!"
[4] IK zeg: "ook daarmee heeft de
engel het bij het rechte eind; het is zo! Daarvan zal Ik je een klein voorbeeld
geven, dan zul je het probleem beslist wat duidelijker zien. Luister dus naar
Mij!
[5] Let eens op de zon! Hoezeer
verkwikken haar lichtstralen jou als zij 's winters op sommige dagen zo lekker
aangenaam en met milde warmte schijnt. Maar als in de zandwoestijnen van Afrika
haar gloeiend hete stralen zelfs het witte zand beginnen te smelten en jij zou
in die lichtstralen van de zon moeten lopen, dan zou zo'n straal een hel voor
je worden! -Begrijp je dat?"
[6] JOSOË zegt: "O ja!"
[7] IK vervolg: "Goed, luister
dan verder! De nacht is na een hete dag beslist een goede vriendin en
weldoenster van de vermoeide mensheid. Maar laten we deze weldoenster
bijvoorbeeld dertig dagen lang voortduren, dan zullen alle mensen beginnen met
haar te verwensen en te vervloeken! Want zo'n aanhoudende lange nacht zou op de
aarde zo'n alles verstarrende koude teweegbrengen, dat er uiteindelijk geen
organisch leven meer op haar zou kunnen bestaan! Kijk, zo zou de grote
weldoenster der mensen al weer in de ergste hel veranderen!
[8] Als je op een hete dag een
wandeling maakt en de dorst je begint te kwellen en je komt aan een zuivere en
rijke waterbron, wat geeft een slok uit de zuivere bron dan een hemelse
verkwikking! Maar diep beneden in het dal verzamelt datzelfde water zich in een
groot en diep bekken tot een meer. Als je daar in valt, vind je daarin de
onafwendbare dood! Kijk alweer: hetzelfde water dat je op de hoogliggende
bergweg zo hemels had verkwikt, zal je beneden in het diepe meer doden en
zodoende een tijdelijke hel voor je worden!
[9] Zo drink je ook graag een kleine
beker goede wijn; drink je echter in één keer een hele volle zak leeg, dan zal
de wijn je doden en zo ook weer een hel voor je worden!
[10] Je beklimt graag een hoge berg,
en het uitzicht in de verre verten verkwikt je hart. Maar stel dat er een berg
op je valt, dan zal hij je doden en je zo ook weer tot hel worden!
[11] Wat verkwikt de wind je hele
hart, als hij op een hete dag zachtjes verkoelend langs je voorhoofd strijkt!
Als hij echter een storm wordt, die bomen begint te ontwortelen, zal hij je dan
nog verkwikken? Beslist niet! Want dan zul je op de vlucht slaan en een plaats
zoeken waar de storm niet kan komen. En zo wordt dezelfde wind, die je voorheen
verkwikte, als hij al zijn kracht gebruikt een hel voor jou!
[12] Daarom is aan ieder mens voor
alle zaken een bepaalde maat gegeven, afhankelijk van zijn kracht, natuur en
geaardheid. Als hij zich aan die maat houdt, bevindt hij zich in de juiste orde
waarin God hem heeft gesteld, en alles wat hem omgeeft is voor hem 'hemel'.
Maar wanneer hij, in wat dan ook, deze orde overschrijdt en een wereld op zijn
zwakke schouders legt, dan zal deze hem vermorzelen en tot 'hel' worden!
[13] En zo is de juiste maat in alle dingen,
zowel voor de mens als voor de geesten een 'hemel'; een overmaat van dezelfde
dingen is echter daarom voor mensen en geesten een pure 'hel'! - Begrijp je het
nu?"
[14] JOSOË zegt: "Ja nu begrijp
ik het natuurlijk wel en daar ben ik erg blij om! -Maar waarom legt de
geestelijk leraar mij zijn lessen niet zo uit, dat ik ze net als nu kan
begrijpen?!"
[15] IK zeg: "Ook dat heeft weer
een wijze reden! Als je geestelijk leraar je alles zonneklaar uit zou leggen,
dan zou je nooit zelf beginnen te denken en te beslissen. Maar zo dwingt hij je
tot nadenken en zelf te beslissen en kijk, dat is dan al de juiste hemelse
manier van lesgeven! Als het nodig zal zijn en jij de juiste rijpheid bereikt
zult hebben, zal de geestelijk leraar je ook bij iedere les duidelijke
voorbeelden meegeven. Maar voorlopig moet je zelf eerst geestelijk actief
worden, want anders zou je onmogelijk diepere waarheden van de hemelse wijsheid
kunnen begrijpen! - Besef je dat nu helemaal goed?"
[16] JOSOË zegt: "Ja, Heer, nu
begrijp ik helemaal wat ik aan mijn geestelijk leraar uit Sichar heb, en ik
begin nu ook een grote liefde voor hem te voelen!"
[17] IK zeg: "En die liefde zal
je de voorbeelden verschaffen! - Maar nu komt er iets voor het lichaam. De
vrouw, de zonen en de dochters van Marcus komen er al aan met een hele lading
spijzen en dranken! Eet naar behoefte en wordt sterk opdat je geen honger of
dorst zult hebben, want in Mijn nabijheid moet nooit iemand hongeren of
dorsten, maar ieder moet geheel verzadigd worden, lichamelijk en
geestelijk!"
[18] Cyrenius en Josoë hebben beiden
een flinke honger en dorst en tasten daarom goed toe. Ook de mensen uit het
gevolg laten zich niet smeken, maar volgen geducht het voorbeeld van Cyrenius.
186
Het geschenk van Cyrenius aan Marcus
[1] Als bijna alles opgegeten is,
roept Cyrenius Marcus en zijn vrouw, dankt de eerste voor de goede maaltijd en
zijn nog steeds onverminderde gastvrijheid, en de vrouw prijst hij voor haar
goede kookkunst, want zulke voortreffelijk toebereide spijzen had hij nog nooit
gegeten. Vooral de vissen overtroffen door hun heerlijke volle smaak verreweg
al het andere.
[2] Na deze loftuiting zegt Cyrenius
tegen Marcus: "Maar, oude krijgsmakker, ga jij nu eens naar dat witte muildier
daar! Op zijn rug draagt het iets voor jou en je familie. Je hebt lang genoeg
ontberingen geleden en je had te kampen met allerlei nood en tegenspoed, maar
nu zal deze nu juist niet zo benijdenswaardige toestand in één klap eindigen!
In de beide zakken zul je zoveel goud en zilver vinden, dat je daarmee
gemakkelijk een beter woonhuis kunt laten bouwen, en bij het nieuwe betere
huis, een akker en weidegrond zult kunnen kopen, zodat je met je familie heel
goed van de akkerbouw zult kunnen leven! Het meerdere wat de zakken mochten
bevatten, kun je als een goed appeltje voor de dorst houden, want zolang wij op
deze aarde volgens de wil van de Heer moeten leven, mogen ook de middelen
daarvoor niet helemaal ontbreken!
[3] Zolang wij geen goden zijn, moeten
wij in het zweet des aanschijns ons brood verdienen, - de een op deze en de
andere op die wijze, een ieder heeft genoeg te doen en mag de handen niet in de
schoot leggen. Maar wie zoals jij al voldoende gewerkt heeft, die kan op zijn
oude dag het zich wel wat gemakkelijker maken. Ga dus en neem de kleine gave in
ontvangst, en de Heer zegene je daarmee!"
[4] Tot tranen geroerd dankte Marcus
Cyrenius - en behalve Cyrenius in zekere zin hoofdzakelijk Mij, want hij zei:
hoewel de gave van Cyrenius kwam, was hij er toch volkomen van overtuigd dat Ik
de oorzaak van alles was, daarom dankte hij Mij in de eerste plaats!
[5] Maar IK zei: "Neem wat men je
geeft, en gebruik het, maar hecht er geen waarde aan! Want zo precies gemeten
als iedere aardse gave is, zo onmeetbaar is het aardse leven van de mens!
Vandaag ben je nog heer van je schatten en morgen eist men je ziel op! Wat kun
je dan geven om je ziel van de eeuwige dood te redden?
[6] Laat iedereen daarom vóór alles
het Godsrijk zoeken, en dan zal al het andere hem naar behoefte extra gegeven
worden!
[7] Maar wat hij ontvangt krijgt hij
niet om het op te hopen, maar om het verstandig en wijs te gebruiken voor het
bestwil van zichzelf en anderen. Je zult veel echte armen vinden. Hun nood moet
je hart verkwikken omdat je nu geestelijk en lichamelijk de middelen hebt
ontvangen om die nood te verzachten en het treurige hart van de arme broeder te
verblijden!
[8] Kijk, ieder blij hart dat je in
Mijn naam verkwikt hebt, zal eenmaal een nieuwe hemel vol zaligheden zonder
maat en tal voor je worden, en het zal je reeds op deze aarde verkwikken zoals
geen ander aards geluk dat kan, en het zal in je de echte vrede te weeg
brengen, -een vrede die de wereld niet kent! Ga dus nu en neem alles in
ontvangst!"
[9] En de oude ging met zijn twee
zonen, nam de grote en rijk gevulde zakken in ontvangst en bracht ze op een
veilige plek in bewaring. Nadat hij weer te voorschijn kwam, dankte hij
nogmaals voor alles en vroeg Mij wat er eventueel voor 's middags gedaan moest
worden.
[10] IK zeg: "Maak.je schepen
klaar, dan zullen we, omdat het vandaag zo mooi en windstil is, wat op zee
rondvaren! Jij kunt dan ook nog een keer het grote net in zee uitwerpen en dan
zul je een tweede gezegende trek en vangst doen!"
[11] Daarop beveelt Marcus meteen zijn
zonen en de vier oudere dochters om de vaartuigen in orde te maken, en ook het
net. Ook moeten ze nazien of de omheinde grote vishouder nog helemaal in orde
is, en eventuele gaten meteen zo goed mogelijk met struiken en stenen
dichtstoppen.
[12] De ZONEN zeggen: "Vader dat
hebben we vier dagen geleden al gedaan en daarom zal alles nog wel helemaal in
orde zijn, want na die tijd is er geen storm meer geweest; maar om op dit
moment helemaal zeker te kunnen zijn zullen we het toch nazien." -Toen gingen
de zonen op pad, bekeken alles en kwamen al gauw terug met de mededeling, dat
alles zich nog in prima conditie bevond.
[13] IK zeg: "Laten we dan gaan
en ons inschepen op de kleine schepen, die elk, zonder gevaar, makkelijk twaalf
personen kunnen vervoeren!" - iedereen stond toen op en volgde Mij.
187
Pleziervaart op zee
[1] Toen wij aan de oever kwamen,
trokken de zonen meteen het grootste en beste schip naar ons toe en wij gingen
in het schip op de klaargezette banken zitten. De beide zonen namen de
roeispanen en roeiden daarmee ons vaartuig tamelijk vlug van de oever weg. In
Mijn schip bevonden zich behalve Mij, Cyrenius, Josoë, de oude Marcus en
Petrus, Johannes en Jacobus. Alle andere leerlingen voeren op de andere schepen
ons na, en ook de hofhouding van Cyrenius. Maar in ons schip lag ook het grote
visnet op goede vissersmanier opgevouwen.
[2] Toen wij ongeveer vijf veldwegen
gaans van de oever verwijderd waren vroeg MARCUS: "Heer, zeg ons waar wij
het net uit moeten werpen!"
[3] IK zeg: "Dat zal Ik wel op
het juiste moment doen, maar nu en hier nog niet! We zijn nog geen half uur op
het water en willen daarom niet meteen de rust daarvan verstoren en haar
geesten wekken, die ons vervolgens erg zouden kunnen plagen. Maar meer naar het
westen en dichter bij de veilige oever zullen we het net wel uitwerpen. Nu
zullen we niets anders doen dan rusten met de rust van de zee. Als iemand van
jullie echter iets wil weten, dan staat het hem vrij dat aan Mij te
vragen."
[4] CYRENIUS zegt: "Wat mij aan
het gezin van Marcus vooral opvalt, is, dat zijn vier oudste dochters samen net
zoveel kracht hebben om te roeien als zijn twee, je kunt wel zeggen, gigantisch
sterke zonen! -Marcus, jij was ook wel een beetje een atleet, maar je zonen
hebben je toch ver overtroffen!"
[5] MARCUS zegt:"Jawel, maar nu
komt mijzelf hun kracht wel wat buitengewoon voor, want hun roeispanen trekken
zo krachtig en onvermoeibaar dat het schip als door de wind gedreven over het
zeeoppervlak glijdt. Heus, met deze snelheid zou men in een halve dag in Kis of
zelfs in de buurt van Sibarah komen, waar je anders toch zeker twee dagen voor
nodig hebt! Tot aan Genezareth zou men zo in een paar uur komen, en tot Jesaïra
in vier.
[6] Als mijn oude ogen mij niet
bedriegen, ontdek ik nu ook reeds de hoge berg, die van hier uit de stad
Genezareth aan de linkerzijde flankeert! Hij ziet er wel heel blauwen dus veraf
uit, -maar dat zegt niets, onze snelheid doet weldra iedere nog zo blauw
uitziende verte wijken! Maar de onvermoeibare kracht van mijn beide zonen kan
ik niet genoeg bewonderen! U heeft daar, o Heer, zeker ook met Uw almachtige
heilige wil de hand in het spel!?"
[7] IK zeg: "Ja, beste vriend
Marcus, Ik moet met Mijn wil overal, waar er een worden, zijn en bestaan is,
van het grootste tot het kleinste, zeg maar oneindig gevarieerd de hand in het
spel hebben. Anders zou de eindeloze ruimte maar al te snel zonder wezens zijn;
en dus is het best mogelijk dat Mijn wil zich nu met jou zonen bezig
houdt."
[8] Dan zeggen de op dit schip
aanwezige drie LEERLINGEN tegen elkaar: "Vaak is er toch iets vreemds met
onze Heer en Meester! Zo nu en dan spreekt Hij helemaal als de al ene, Heer van
hemel en aarde, en dan gedraagt Hij Zich ook zo, maar bij andere gelegenheden
is Hij helemaal mens en laat van Zijn goddelijkheid niets merken! Alles wat Hij
spreekt en doet is weliswaar onbegrijpelijk wijs, maar dat Hij Zich ondanks al
Zijn goddelijke macht en wijsheid binnenkort door de Farizeeën te Jeruzalem ten
dode toe moet laten mishandelen, dat zou men toch zeker niet wijs kunnen
noemen! Want wat voor baat heeft de mensheid uiteindelijk bij zo'n
mishandeling? Die raakt daarmee op een dwaalspoor en zal zeggen: 'Kijk nu eens
naar het lot van de machtige: hij valt tenslotte toch nog ten offer aan de nog
sterkere! Hij, die doden opwekt en bergen verplaatst, zou toch ook in staat
moeten zijn om met één woord de tempelknechten te vernietigen!?'
[9] In Noach’s tijd moest de gehele
mensheid ten onder gaan, behalve Noach en zijn kleine familie; en toch waren
toen de mensen lang zo slecht niet als ze nu over 't algemeen zijn. En omdat
het merendeel van de mensen nu al zo slecht en verdorven is dat het haast niet
erger kan, wil Hij Zich door hen nu Zelf ook nog laten mishandelen, in plaats
van dat Hij hen, harder dan ten tijde van Sodom en Noach, zou kastijden! Kortom
veel van wat Hij in goddelijk opzicht doet is nog onbegrijpelijker dan het
grote onbekende!"
188
De beperktheid van bet menselijk begrip
[1] JOHANNES, die alleen maar aandachtig
naar Simon Juda geluisterd had, zegt: "Als je het puur met het oog van de
wereld bekijkt, kan ik daar niets tegen inbrengen, maar met het hart gezien
ziet het er toch heel anders uit! Want de goddelijke wijsheid zal zich nooit of
te nimmer aan de wijsheid van een mens aanpassen, ook al is hij nog zo wijs!
[2] Weet jij bijvoorbeeld waarom er zo
talloos veel soorten planten en struiken op aarde groeien, die helemaal geen
vruchten dragen? En als ze wel vruchten dragen, zijn die naar onze begrippen toch
zinloos, en niemand weet wat het nut ervan is! Net zo'n verscheidenheid ziet
men bij de dieren: van de kleinste bladluis tot aan de over de zeeën heersende
Leviathan. Vertel mij maar eens waarvoor ze er zijn, behalve dan die paar
huisdieren van ons! Wat voor doel kunnen de wilde verscheurende dieren
eigenlijk hebben? Wat heeft de mensheid aan de beren, leeuwen, tijgers, hyena
's en veel van de nog onbekende verscheurende dieren? Wie, goede vriend, kan je
vertellen waarom de dieren zulke heel verschillende vormen hebben? Waarvoor
zijn die ontelbare sterren aan de hemel? Waarom geeft de maan 's nachts niet
altijd licht? Waarom heeft zij verschillende gestaltes? Waarom is zij er
eigenlijk? Kijk, dat allemaal en nog duizendvoudig veel meer begrijpen wij niet,
en als wij kritisch erover nadenken, vindt ons verstand het dwaas! Maar bij God
de Heer bestaat voor dat alles een zeer wijze reden, en daarom mogen wij ons
helemaal niet verbazen dat wij, nu wij de buitengewone gelegenheid hebben
gekregen om de Heer in eigen persoon voor ons te zien werken, niet alles kunnen
begrijpen wat Hij doet en verder nog zal doen. Want Zelf zal Hij zeker voor
alles een zeer wijze reden hebben! -Ben je dat niet met mij eens?"
[3] SIMON JUDA zegt: "Jawel,
jawel, je hebt helemaal gelijk en met geen mogelijkheid kan men daar iets tegen
inbrengen! Maar het staat ook als een paal boven water, dat voor de denkende
mens menig voorschrift van God juist de indruk geeft, alsof iemand in volle
ernst zou willen beweren, dat twee vissen en twee vissen samen zeven vissen
zouden zijn!"
[4] IK zeg: "Ja, ja Simon, die
indruk geeft het, maar wat voor het mensenverstand onmogelijk lijkt, kan bij
God nog heel goed mogelijk zijn! Neem het kleine net dat bij je voeten ligt en
werp het uit in de zee! (Simon doet dat.) - Haal het nu weer terug en zeg
hoeveel vissen erin zitten!"
[5] SIMON zegt: "Heer, precies
vier!"
[6] IK zeg: "Kijk nog eens en
tel, want het zijn er zeven!"
[7] SIMON kijkt nog eens en telt en
vindt nu precies zeven vissen in het net. Dat verbaast hem zeer en hij zegt:
"Ja, ja, bij God zijn alle dingen mogelijk!"
[8] En IK zeg tegen hem: "Zeg dan
in 't vervolg niet zulke nutteloze domme dingen, want het is beter te zwijgen
dan te kletsen! Houd daar rekening mee, -anders ben je niets beter dan een
blinde Farizeeër!"
[9] SIMON JUDA zegt: "Heer, U
weet toch hoe zeer ik U liefheb, maar nu ik iets uit mijzelf zeg, geeft U mij
toch op een tamelijk wrange manier een standje over wat ik gezegd heb. Daardoor
durf ik nauwelijks nog meer iets hardop aan U te vragen! Hoewel ik alles met
grote liefde en geduld van U aanneem, kan ik me toch niet tegen wat innerlijk
heimelijk verdriet verzetten, omdat ik juist het slachtoffer ben van Uw
strengheid!" -Dan draait hij zich om en kijkt met een enigszins weemoedige
blik naar de zee.
[10] JOHANNES gaat naar hem toe en
zegt: "Kijk, broeder, je hebt het nu wat moeilijk na de zachte
terechtwijzing van de Heer, maar besef dat de liefde en wijsheid van de Heer
heel goed weet waarom zij jou dit heeft aangedaan. Als je eens goed diep in je
hart zou kijken, zou je de oorzaak zonder moeite zelf al vlug vinden!"
[11] SIMON zegt: "Nou, wat moet
dat dan zijn? - Zeg jij het maar!"
[12] JOHANNES zegt: "Kijk,
broeder, wat betreft inzicht en levend, onwankelbaar geloof, ben jij onder ons
duidelijk de sterkste, en volgens het getuigenis van de Heer een echte rots.
Maar daarbij heb je toch tijden dat je te lijden hebt onder enig gevoel van
eigenwaarde, en weet je, zo'n gevoel van eigenwaarde is enigszins verwant aan
datgene wat men hoogmoed noemt! En dat zal het zijn wat de Heer met veel van
Zijn deemoedigende opmerkingen ten opzichte van jou, bij je weg wil halen! Ik
heb dat al bij verschillende andere gelegenheden waargenomen en zou het je al
lang uit echte en oprechte broederliefde gezegd hebben, maar er deed zich geen
goede gelegenheid voor. Omdat nu die gelegenheid er wel is, dacht ik daaraan en
heb het je gezegd, zoals ik het al lang binnen in mij duidelijk heb gevoeld. Ik
hoop dat je het in de goede zin der liefde, waaruit en waardoor ik het je heb
gezegd, zult aanvaarden en niet boos op mij zult zijn!?"
[13] SIMON
JUDA zegt: "Ja, ja, daarin zul je ook wel helemaal gelijk hebben. Alleen
begrijp ik niet, waarom Hij iemand van ons niet eens een keer daarop attent
maakt; zo spaarzaam is Hij toch anders ook niet met Zijn woorden! Dan zou je je
veel gemakkelijker kunnen houden aan wat helemaal juist is, volgens Zijn zuiver
goddelijke wil!"
[14]
JOHANNES zegt: "Dat zou Hij wel kunnen, maar toch doet Hl] dat niet, en
kijk, daar moet ook al weer een goede reden voor zijn!
[15] Mij lijkt het, alsof Hij wil, dat
ieder mens eerst volkomen zich zelf moet vinden, voordat de Heer tenslotte Zijn
al het leven voltooiende hand op hem legt, en met Zijn licht in het hart van de
mens gaat wonen.
[16] Om deze reden, die ik voor juist
houd, zegt de Heer dan ook niemand rechtstreeks wat hij fout doet in zijn
leven, maar Hij geeft hem, alleen indirekt, bepaalde schokkende ervaringen.
Daardoor dwingt Hij de ziel zichzelf nader te bekijken, haar fouten door Zijn
licht te ontdekken, deze uit te bannen en dan zogezegd helemaal in te gaan in
de orde van de Heer. Dat, broeder, is zo'n beetje mijn bescheiden mening, en ik
ben er zo goed als zeker van dat het zo is. -Hoe lijkt jou dat?"
[17] SIMON zegt wat nadenkend:
"Ja, je kon ook daarmee wel eens helemaal gelijk hebben, want jij
onderkent van ons het diepst en het scherpst de wil van de Heer! Jouw woord zal
voor mij in het vervolg zeer zwaar wegen!"
[18]
Terwijl hij dat zegt, wendt Simon zich weer in Mijn richting en trekt een
dankbaar gezicht omdat Ik dit door broeder Johannes aan zijn hart geopenbaard
heb. Ik geef Simon echter een teken dat hij nu, omdat de zonen van Marcus
beginnen het grote net in zee uit te zetten hen met zijn uitgebreide vakkennis
moet helpen.
[19] En Simon doet dat met alle
plezier van de wereld; want één blik van liefde van Mij betekent voor Simon
meer dan alle schatten ter wereld. En dat moet ook zo zijn bij alle mensen, die
Mij waarachtig volgen en daardoor het ware eeuwige leven willen bereiken.
189
Achting gepaard aan liefde
[1] Terwijl de zonen. van Marcus,
geholpen door Simon en nog enige in ons schip aanwezige leerlingen, bezig waren
met het uitwerpen van het grote net, roeide uit de richting van Genezareth een
groot vaartuig recht op ons af. Het kwam steeds dichterbij en toen het
nauwelijks meer dan een paar vadem van ons verwijderd was, ontdekte een zoon
van Marcus dat het een Romeins legerschip was, waarop zich een aantal soldaten
bevond.
[2] CYRENIUS zegt: "Het zou voor
mijn maatschappelijke status toch wel wat onprettig zijn als mijn soldaten mij
hier op dit voor de mensen wat te onaanzienlijke schip aan zouden treffen! Ik
zou het op prijs stellen als we een beetje uit hun buurt konden blijven!"
[3] IK zeg: "Vrees nu maar voor
wat te vrezen is. maar dáárover hoef je je echt nooit bang te maken! Want weet
je, als de zon hoog aan de hemel staat, lijkt ze veel kleiner dan wanneer zij
vlak boven de horizon zweeft, en ook kan, als zij zo hoog staat, niemand naar
haar kijken, omdat zij dan leder oog krenkt. Maar als zij zo laag staat, dan
kan iedereen zonder bezwaar naar de komende of scheidende moeder van de dag
kijken.
[4] Ook al zou dit scheepje nog zo
schitterend versierd zijn, dan zou het daardoor niets bijdragen tot
vermeerdering van jouw waardigheid, - want wat je bent dat ben je, of je nu op
de top van de Ararat staat of op een molshoop. De ware achting gepaard met
liefde zul je slechts dáár het meest smaken, waar de mensen je het
gemakkelijkst kunnen naderen! En bovendien zeg Ik je nog, dat juist déze
ontmoeting heel belangrijk voor je zal zijn, waarvan je je weldra kunt
overtuigen."
[5] Door Mijn woorden is Cyrenius nu
heel benieuwd geworden naar wat het Romeinse soldatenschip zal brengen. Omdat
het echter door tegenwind ons niet helemaal kan bereiken, bedenkt Cyrenius of
het niet raadzaam zou zijn om dichter naar het Romeinse schip te sturen.
[6 Maar IK zeg: "Helemaal niet,
want we zullen er nog snel genoeg mee te maken krijgen, en dan zul je nog
gelegenheid genoeg hebben om alles wat je aangaat in geuren en kleuren te weten
te komen. Voor het moment kijken we heel kalm naar de visvangst!"
[7] Toen Cyrenius dat hoorde was hij
tevreden gesteld en keek heel gemoedelijk toe, toen de vissers het grote net in
de zee begonnen uit te zetten. Het vulde zich zo snel met grote vissen, dat men
genoodzaakt was naar de oever te varen. Toen wij na ongeveer een half uur aan
de oever kwamen, op de plaats waar zich de in de zee omheinde grote visvijver
bevond, werd aan alle zijden het grote net tegen de omheining van de vijver
getrokken. In het net was zo'n groot aantal grote en prachtige exemplaren, dat
al Mijn leerlingen, Marcus met al zijn kinderen en zelfs de bedienden van Cyrenius,
ongeveer anderhalf uur bezig waren om al de gevangen vissen uit het net in de
omheinde zeevijver te doen.
[8] Toen de vissen zich tenslotte in
de vijver bevonden, krioelde het daarin vanwege het grote aantal vissen, want
het waren er meer dan zevenduizend. De vijver was dermate vol dat er geen
duizend meer bij hadden gekund. De oude Marcus wist van louter blijdschap
nauwelijks wat hij deed. Zijn mond stond geen ogenblik stil van de
dankbetuigingen.
[9] IK zei tegen hem: "Vriend, je
bent nu erg dankbaar voor deze door Mij aan jou bewezen weldaad, maar vandaag
wanneer het Romeinse schip hier landt, zul je nog een ander geschenk krijgen!
Dat geschenk zal echter niet uit vissen of uit goud en zilver bestaan, maar
zuiver uit Mijn woorden, die je de weg naar het eeuwige leven zullen banen.
Schenk daar met je gehele huis aandacht aan, dan zal het licht en helder in je
ziel worden voor nu en voor de eeuwigheid! -Heb je Mij goed begrepen?"
[10] MARCUS zegt: "Ja Heer! Mijn
hart zegt het mij: 'Marcus, oude verroeste soldaat, vandaag zal je leven
ontdaan worden van het oude roest! Je oor zal een stem horen uit de hemel van
Jehova, en je ziel zal de grote nabijheid van je heil voor eeuwig voelen!"
- En ik hoop dan ook vandaag nog het wonderbaarlijkste te beleven."
190
Ontmoeting van Cyrenius en Julius
[I] De zonen van Marcus hadden amper
het net te drogen gehangen aan de voor dat doel op de oever verstevigde staken,
of het grote Romeinse schip was al zo dicht bij de oever, dat men met de
bemanning kon spreken. Zij verzochten de zonen van Marcus dringend om met een
paar bootjes naar het grote schip te komen en de reizigers aan de oever te
brengen, omdat het schip zelf door zijn grote diepgang niet helemaal aan de
oever kon komen. De zonen deden dat meteen, en Mijn leerlingen verbaasden zich
niet weinig toen zij tussen de vele Romeinse soldaten en andere burgers ook
hoofdman Julius en vervolgens zelfs Ebahl met Jarah ontwaarden.
[2] Maar op het schip waren ook vijf
gevangen genomen gevaarlijke straatrovers, die op de bergpassen tussen Judéa en
Samaria hun misdadige praktijken uitgeoefend en al heel wat moorden gepleegd
hadden. Zij waren als rabbi's gekleed en zagen er zo gezien heel vriendelijk
uit. Toch woonde in ieder van hun harten een heel legioen vreselijke duivels, die
deze vijf rovers dwongen op onbarmhartige wijze de reizigers uit te roven en ze
dan, om niet door hen verraden te worden, zonder enig medelijden te doden.
Zulke rovers werd echter heimelijk door de Farizeeën de hand boven het hoofd
gehouden, omdat daardoor bijeenkomsten tussen de ketterse Samaritanen en de
Joden op heel veel plaatsen vrijwel onmogelijk gemaakt werden. De Romeinen
wisten dat echter ook en waren daarom des te vijandiger tegen zulke rovers. En
zulke misdadigers verging het dan ook altijd erg slecht; want op hen werden
steeds de pijnlijkste doodstraffen toegepast.
[3] Behalve de vijf genoemde erge
rovers, waren er echter ook nog een aantal politieke misdadigers, die
heimelijk, ook uitgaande van de tempel, overal propaganda tegen de Romeinen maakten.
Het gehele transport was bestemd voor Sidon.
[4] Ik hield Mij wat op de achtergrond
opdat Ebahl, Jarah en Julius Mij niet meteen zouden ontdekken, en droeg de
bewoners van het huis en Cyrenius op, Mijn aanwezigheid niet meteen te
verraden, want op het schip waren verscheidene Farizeeën, die in het geheim
door Jeruzalem achter Mij aan gestuurd waren, hoewel zij officieel een heel
andere reden opgaven.
[5] Cyrenius ontving Julius heel
vriendelijk. Daar was hoofdman Julius heel aangenaam door verrast, want ten
eerste had hij het hoogste Aziatische staatshoofd hier niet verwacht, en in de
tweede plaats gedroeg Cyrenius zich tegenover zijn ondergeschikten meestal zeer
formeel, hoewel volkomen rechtvaardig.
[6] Cyrenius onderhield zich met
Julius meteen over de misdadigers, en vroeg of Julius al een oordeel over hen
geveld had. Want een eenmaal geveld oordeel was bij de Romeinen meestal
onherroepelijk; alleen de keizer kon zo'n oordeel nog herroepen. Maar Julius
had nog geen oordeel geveld en wilde dat pas in Sidon door opperstadhouder
Cyrenius zelf laten doen. Daarom vroeg hij Cyrenius, nadat hij meegedeeld had
welke misdaden de vijf roofmoordenaars en de politieke boosdoeners begaan
hadden, om de misdadigers meteen volgens de wet te oordelen.
[7] CYRENIUS antwoordt Julius:
"Je hebt heel goed en wijs gehandeld door deze booswichten nog niet te
veroordelen! Ik zal ze echter ook niet meteen oordelen; want hier in de buurt
bevindt zich iemand die nog hoger is en meer bevoegdheid heeft, en die zullen
wij hier in deze zaak laten oordelen. Laat de misdadigers daarom goed bewaken
tot deze machtige en wijze komt!"
[8] JULIUS zegt: "Hoogste
gebieder over Azië! Bevindt de keizer zich dan soms ook op Aziatische
bodem?"
[9] CYRENIUS zegt: "Nee, beste Julius,
maar Een, die echt over alle wereldrijken gebiedt, en dus ook over de gekroonde
zoon van Augustus, mijn broeder! Zeus is, met al Zijn goddelijke macht, uit de
hemel onder ons sterfelijken gekomen; Zijn woorden zijn daden en Zijn wil is
een uitgevoerde daad!"
[10] Cyrenius sprak echter op deze
Romeinse manier over Mij met Julius, omdat hij Mij niet wilde verraden en niet
wist dat Julius Mij ook reeds kende.
[11] En JULIUS zei om diezelfde reden:
"Hoogste gebieder, wij leven nu in een tijd van buitengewone wonderen, en
de goden lijken wel een groot welgevallen aan de sterfelijken te hebben. Ook ik
kreeg namelijk een paar dagen geleden op zeer vreemde wijze kennis aan een
mens, die, op een paar duizend bliksems in zijn hand na, sprekend op Zeus leek!
Een jaar zou veel te kort zijn om alles te vertellen wat deze onloochenbare
Zeus bij mij in Genezareth en vooral in het huis van de rechtschapen waard
Ebahl heeft gedaan!"
[12] Cyrenius zette grote ogen op van
verbazing en was enigszins verlegen met wat hij nu tegen Julius moest zeggen,
of wat hij hem verder zou vragen. Want uit dit verhaal maakte hij
ogenblikkelijk op, dat hij over Mij sprak, maar hij wilde Julius niet van zijn
geloof afbrengen. Maar datzelfde gold voor Julius; want ook hij dacht datzelfde
toen Cyrenius hem vertelde over de almachtige Zeus.
[13] Geen van de twee hield de ander
voor een afvallige Romein en daarom bleven zij elkaar net zo lang voor de gek
houden tot Ik Zelf tenslotte te voorschijn kwam en daarmee de wederzijdse
twijfel wegnam, - waar Ik echter ruim een uur mee wachtte.
191
De hemelse manier van lesgeven
[1] Ook Ebahl en Jarah bevestigden de
woorden van Julius en vertelden dat zij juist vanwege deze zeldzame
wonderdoener een reis naar Sidon maakten, om hem zo mogelijk daar nog een keer
te ontmoeten, omdat de dochter zo naar hem verlangde. Cyrenius deed erg
verwonderd, dat zo'n jong, zo gezien pas dertien of veertien lentes tellend
meisje al zo verliefd was, waarbij hij tevens opmerkte, dat er al zo'n
bijzonder aantrekkelijke en knappe jongeman steeds bij haar was. Het was dan
toch des te onbegrijpelijker, dat een meisje met zo'n tere schoonheid, in het
gezelschap van zo'n knappe jongeman, toch nog stervensverliefd kon worden op
een zekere, toch al wat oudere, menselijke Zeus.
[2] Wie Jarah kent van de eerdere
belevenissen in Genezareth, zal zich nog goed herinneren dat juist JARAH niet
licht iemand een raak antwoord schuldig bleef, en daarom zei zij ook tegen
Cyrenius: "Verheven heer en gebieder! Hoe kunt u nu net doen of u Hem niet
kent en Hem om de een of andere waardeloze politieke reden bijzetten in de rij
van de dode goden van Rome, -terwijl intussen Zijn goddelijke licht en Zijn
genade oogverblindend uit uw hele manier van doen blijkt!?
[3] Kijk, ik voel Zijn nabijheid, en u
voelt die net zo goed als ik, -en toch verloochent u hem in zekere zin. Heus,
dat is niet zo te prijzen in u, zoals het ook van Julius niet zo te prijzen is
dat ook hij in zeker opzicht de Heiligste en Rechtvaardigste tegenover u, o
verheven heer , verloochent.
[4] Verder valt het daarbij zeker niet
in u te prijzen dat u mij eigenlijk beschuldigt van een platvloerse
verliefdheid, want ik heb Hem slechts lief, zoals ieder mens dat zou moeten
doen, als mijn Schepper, als mijn God en Heer, en ik aanbid Hem in mijn hart zo
zuiver als dat een sterfelijk mens maar mogelijk is. Als dat echter zo is, -hoe
kan ik dan alledaags verliefd op Hem zijn? Vraag het maar eens aan mijn
begeleider en leraar , die zal het u beter uit kunnen leggen dan ik. Hij is
overal veel beter in dan alle wijzen van de wereld en alle helden van alle
aardse landen, uitgezonderd die Ene die ik hier zoek. Stelt u dus uw vragen
maar aan deze jongeman, dan zult u van hem wel het juiste antwoord
krijgen!"
[5] Cyrenius wilde toen aan de
jongeman een vraag stellen, maar JOSOË hield hem daarvan af, want hij zei
zachtjes tegen hem: "Praat niet met die jongeman, want dat is er net zo
een als degene, die mij zo nu en dan bezoekt! Dit soort wezens kunnen niets wat
onrein is verdragen, en dus ook geen onwelvoeglijke vraag; hun leven en hun
bestaan is gelijk aan Gods vlammende licht."
[6] CYRENIUS zegt tegen Ebahl:
"Dat is toch je dochter, en jij bent toch een Jood! Is het dan niet erg
verwonderlijk dat zij zo wijs is! Dat kan zij toch niet in een paar dagen van
de Meester der meesters en nog minder van die jongeman geleerd hebben!? Want
dit soort leraars maken, hoewel ze zeer zeldzaam op aarde voorkomen, ook niet
zulke geweldige vorderingen bij ons sterfelijke mensen! Dat weet ik uit
ervaring bij mijn zoon Josoë, die ik weliswaar niet verwekt heb, maar toch als
mijn zoon heb aangenomen. Bij tijd en wijle komt bij hem ook zo'n rabbi. Maar
als ze enige tijd met elkaar omgaan weet je uiteindelijk echt niet meer wie er
gelijk heeft, want ondanks heel verschillende meningen hebben vaak genoeg
beiden gelijk. Het gehele onderricht is eigenlijk niets anders dan een
wedstrijd in wijsheid, waaruit tenslotte beide partijen als overwinnaar te
voorschijn komen.
[7] Mijn zoon Josoë is vaak zo
heetgebakerd tegenover zijn mystieke meester, dat hij hem gewoon wegjaagt; maar
de meester laat zich daardoor niet in het minst van de wijs brengen, houdt vast
aan zijn er vaak duimendik bovenop liggende onzin, en laat pas op het eind wat
licht doorschemeren. Daarom denk ik dat de knappe rabbi dat bij jouw dochter
ook doet!"
[8] EBAHL zegt: " Ja, ja,
verheven gebieder, zo is het helemaal. Ik voor mij kan er ten minste nooit zo
erg uit wijs worden wie er uiteindelijk helemaal gelijk heeft. Het geheel
blijft meestal onbeslist. Van de een of andere positieve leer is nooit sprake.
De jonge geest probeert alleen maar verwarring in de begrippen van de leerling
te stichten, en die moet die dan uit zichzelf zo goed mogelijk weer in orde
brengen. Van hulp is al helemaal geen sprake, en daarom blijft het uiteindelijk
altijd onbeslist. Wil de leerling de tegenwerpingen van zijn rabbi helemaal
ontzenuwen, dan moet hij wel met zulke onwrikbare tegenargumenten komen, dat de
rabbi niet meer naar links of rechts kan. Dat betekent dan dat de leerling helemaal
gelijk heeft, maar zonder zulke tegenargumenten heeft de leerling steeds
ongelijk -ook al klinken zijn beweringen nog zo overtuigend! Oh, mijn Jarah
heeft haar rabbi al heel erg in het nauw gebracht. Hij zou er op het laatst
zelf niet meer uitgekomen zijn als het meisje hem niet geholpen had, zoals hij
zelf toegaf.
[9] Heus, de echte hemelse manier van
lesgeven is vaak heel vreemd! Daarbij geeft de leerling meestal les aan de
leraar, en de leraar is steeds erg tevreden als hij iets geleerd heeft van de
leerling. Maar het gaat wel altijd op een hemels vriendelijk manier, en ik ben
graag bij dit soort onderwijs aanwezig, want men leert dan in een uur meer dan
bij de wereldse rabbi's in een jaar.
[10] Bij de wereldse rabbi's is en
blijft de leerling lichamelijk en geestelijk altijd een slaaf van zijn rabbi,
want hij kan alleen maar datgene leren wat zijn vaak lichamelijk en nog vaker
geestelijk kreupele rabbi zelf kan en weet. Of het nu verkeerd of goed is, daar
mag een leerling, wil hij geen straf krijgen, niet naar vragen! Waarom zal zo'n
opgeblazen wereldse rabbi zich bekommeren om de geestelijke aanleg en kunde van
zijn leerling?! Er is alleen maar sprake van: Vogeltje, eet of sterf! Kortom
het onderwijs van deze tijd lijkt precies op een helm die op alle hoofden past,
en een bed waarin alle mensen prettig moeten slapen! Reus Goliath zou raar
opkijken als men hem een wieg als rustplaats aanwees!
[11] Vaak heb ik kinderen gezien, die
al in hun prilste jeugd blijk gaven grote geestelijke gaven te bezitten. Wat
zou er uit hen hebben kunnen groeien als men bij hun opvoeding rekening
gehouden had met hun gaven, en hen overeenkomstig onderricht zou hebben
gegeven! Maar men leerde hen, net als de zwakkeren, manden vlechten en liet hun
geest op die manier verkommeren! En dat vind ik een groot onrecht! Want wat zou
iemand, die zijn geestelijke gaven had kunnen ontwikkelen, de mensheid niet een
diensten hebben kunnen bewijzen! En -wat is hij zonder ontwikkeling waard? Hij
vlecht manden en vangt daarna vissen en mosselen!
[12] En juist daarin zie ik het
ontzettende verschil tussen het onderricht van de ijdele en meestal domme
wereldse rabbi's, en de nu zo wonderbaarlijk bij ons verblijvende hemelse
rabbi's. Zij voeden de geest vrij op en helpen haar in zekere zin op de been,
door haar met allerlei op menselijke wijze gestelde vragen wakker te schudden.
De wereldse rabbi's proberen de geest echter alleen maar te onderdrukken en te
doden -en voeden daarom het slijk slechts op terwille van en voor het slijk!
-Ik vraag u, verheven gebieder over geheel Azië, heb ik gelijk of niet?!"
[13] CYRENIUS zegt: "Helemaal,
zeer gewaardeerde waard Ebahl! Dat is mij ook al lang duidelijk geworden, maar
wat kon daar tot nog toe aan gedaan worden? Ik zeg openlijk: Niets, helemaal
niets! Want wij hadden zelf geen basis, en waar moesten de wereldse leraars die
dan vandaan halen? Die arme duivels moeten toch alle kinderen alleen maar dat
leren, wat zij in zekere zin eerst zelf van ons hebben geleerd, -en zodoende
zijn ze onvermijdelijk blinde leiders van blinden!
[14] Wij hebben nu door de Ene de
grote heilige waarheid leren kennen, en wij kunnen nu het licht heel goed
onderscheiden van de duisternis, maar eer alle mensen van de aarde in ons licht
zullen delen, zal er nog menige mand door een grote geest worden gevlochten!
Zeg me eens wat de toekomst van je zo wonderbaarlijk lieve dochtertje zal
zijn!? Zij heeft een bijzonder hoog geestelijk niveau en wordt daarbij nog door
een hemelse rabbi onderwezen. Zeg eens, wat zal ze worden!? Huisvrouw lijkt me
toch onwaarschijnlijk!"
[15] EBAHL zegt: "Verheven
gebieder! Kijk eens naar onze meisjesscholen! Hoe zijn die vertegenwoordigd?
Werkelijk, verheven gebieder, dat is toch voor de mensheid een grote schande!
Daarom vind ik: Een goede meisjesschool zou erg wenselijk zijn. Want een
moeder, een wezen dat alleen maar uit een meisje kan ontstaan, is toch altijd
de eerste en voortreffelijkste lerares voor de kinderen. Als zij geest, hart en
hoofd op de juiste plaats heeft, zoals men dat zegt, dan zullen ook haar
kinderen hun gebouwen zeker niet op het zand van de zee bouwen en voortaan
nauwelijks op een dwaalspoor gebracht kunnen worden. Maar als de moeders, zoals
het tot op heden jammer genoeg maar al te vaak het geval was, vaak nog dommer
zijn dan een regenworm, dan is er van het moederonderricht heel weinig of
helemaal niets te verwachten! - Zeg mij, verheven gebieder, of ik daarin ook
gelijk heb of niet!"
192
Over de tempelschatting
[I] CYRENIUS zegt: "Ook daarin heb
je volkomen gelijk, en ik ben er nu van overtuigd dat je een zeer wijs en
rechtschapen burger bent en moetje daarom wel als een bestuurder met veel
volmachten aanstellen!"
[2] EBAHL zegt: "Dat zal moeilijk
gaan, omdat ik nog altijd een Jood ben, die het door de tempel ten strengste
verboden is enige functie of waardigheid van Rome aan te nemen!"
[3] CYRENIUS zegt: "Wel, wat denk
je er dan van als ik je Romeins burger maak? Ben je dat, dan kun je iedere
denkbare Romeinse functie aanvaarden, en wij zouden de tempel heel speciaal
weten te straffen als die dat zou willen verhinderen! Als je dat dus wilt, maak
ik je burger van Rome!"
[4] EBAHL zegt: "Verheven
gebieder, beslist niet terwille van het aanzien en het hoge ambt van Romeins
burger, maar alleen voor de vrijheid die aan ieder Romeins burger gegeven is,
neem ik uw voorstel aan! In mijn hart zal ik wel altijd een echte Jood blijven,
-want men kan zich niet te weer stellen tegen de heilige overtuiging, dat het
echte oude en ware Jodendom waarachtig uit de hemelen naar de mensen kwam, en
dat alleen daarin het heil te zoeken en te vinden is. Maar ten opzichte van de
buitenwereld wil ik net zo'n Romein zijn als iemand die midden in Rome uit een
onbesproken Romeinse geboren is."
[5] CYRENIUS zegt: "Goed, dadelijk
zul je uit mijn handen de op perkament vastgelegde, te allen tijde geldige, en
van alle rechten van een burger der stad Rome voorziene, brief krijgen! Als je
die brief dan aan de tempeldienaars toont, zullen ze je zeker volkomen met rust
laten, en dan zul je de mensheid meer van nut kunnen zijn dan zoals tot nu toe,
dus: Ik wil het, en zo gebeure het!"
[6] Cyrenius wenkte zijn
geheimschrijver, die meteen de brief bracht. Cyrenius zette zijn naam eronder
en gaf de brief daarna aan Ebahl.
[7] Ontroerd door de goedheid van de
opperstadhouder, dankte EBAHL Cyrenius uit de grond van zijn hart en zei tot
slot van zijn dankrede: "Waarlijk, zo'n eer had ik hier in de nabijheid
van de stad Caesarea nooit verwacht! Van mijn kant zal deze brief ook voor de mensheid
veel goeds te weeg kunnen brengen, en dat te meer, omdat de brief ook mij het
recht en de keizerlijke volmacht geeft om van iedere rechtschapen Jood, een
Romeins burger te maken, die dan ook weer net als ikzelf, alle rechten en
voordelen van een Romeins burger krijgt. Reken maar dat onze omgeving
binnenkort veel Romeinse burgers zal tellen, en de ontslagen van de Farizeeën
uit deze provincies zullen zich vermeerderen als het gras in het voorjaar! Oh,
dat zal heerlijk zijn!"
[8] De naast hem staande oude MARCUS
zegt: "Broeder, je hebt geen ongelijk dat je je daarover verheugt, want
het is belangrijk om burger van Rome te zijn! Ik ben het door mijn geboorte.
Maar toch moet ik jaarlijks net als de Joden een bepaalde schatting aan de
tempeljoden betalen. Van de Joden nemen ze slechts de tiende, maar van ons
Romeinen een schatting volgens een aan het Romeinse hof op arglistige wijze
verkregen recht, -en je moet het met hen op een akkoordje kunnen gooien, om in
plaats van de zware schatting, de oorspronkelijke tiende te mogen betalen. Deze
plicht van de Romeinse burgers tot het betalen van een schatting, zou van Rome
uit zonder voorbehoud van de tempelpriesters afgenomen moeten worden; ten
eerste is de opgelegde schatting veel te zwaar en ten tweede maakt zij de tempel
te machtig, -en dat is allebei slecht.
[9] Bij het huidige transport van
misdadigers naar Sidon zitten juist weer een paar opruiers, die heel zeker door
de tempel voor hun werk betaald zijn. Het is wel zo, dat de schatplicht alleen
in enige vorstendommen van Kanaän erg zwaar is, en dat de tempel alleen maar
daar rechten heeft, waar Rome er schijnbaar nog achter staat. Maar de
tempelpriesters stellen zich daarmee niet tevreden, overtreden de wet door
valse oorkonden te tonen alsof deze nieuw uit Rome komen, en dwingen de
Romeinse burgers op z'n minst de tiende te betalen. Ik heb vanmorgen nog de
tiende van de vis af moeten geven, omdat ik anders alle mogelijke moeilijkheden
met hen gekregen zou hebben.
[10] Mijn mening daarover zou daarom
zijn: Hen zo gauw mogelijk alle concessies van Rome zonder uitzondering af te
nemen. Anders loopt Rome gevaar in Azië weldra opstand na opstand te krijgen,
en vóór er veertig zomers om zijn, zal Rome de zeer betreurenswaardige eer
hebben, Kanaän en het andere Azië voor de tweede keer van a tot z te moeten
veroveren! -Dat is mijn mening, die ik nu erg belangrijk vind, omdat ik de
omstandigheden binnen de tempel heel precies ken, en ze daarom ook erg
verafschuw."
[11] CYRENIUS zegt: "Ook voor
deze kapotte bijl zal een steel gevonden worden! Maar wanneer de
tempelpriesters het wagen ook in deze streek de schatting te eisen en zo hun
oude tiende weer in te voeren, dan zullen wij meteen een fikse donderbui op de
tempel afsturen, want dat is weer een pure eigenmachtigheid van de kant van de
tempelpriesters, die mettertijd werkelijk de kwaadste gevolgen voor Rome zou
kunnen hebben.
[12] Julius, jij zult vandaag nog een
paar blanco door mij ondertekende rollen krijgen, waarop jij volgens jouw goede
kijk op de tempel enige korte zinnen zult schrijven! -Begrijp je mij!?"
[13] JULIUS zegt: "Dat zou
allemaal wel in orde zijn, als het viervorstendom Judéa maar niet aan de
hebzuchtige Herodes verpacht zou zijn, met vrijwel alle soevereine rechten!
Daarbij zit er in Jeruzalem nog een trage landvoogd, namelijk Pontius Pilatus,
die erg blij is als de mensen hem vrede en rust gunnen; met hem is daarom niet
veel te beginnen! Daar komt nog een noodlottige omstandigheid bij, die
veeloverweging waard is: Als je de tempel duizend nog zo strenge voorschriften
geeft, zal hij, net als een Proteus, overal tussendoor glippen, -en ik vraag
mij af, wat er dan nog verder ondernomen kan worden.
[14] Het zou erg gewaagd zijn om met
te zichtbaar uiterlijk geweld de tempel te bestoken, want het volk hangt eraan
en houdt vooral in Judéa de priesters voor halfgoden en tussenpersonen tussen
hun god en de mensen. Als men de tempel zichtbaar geweld aan zou doen, zou men
zich ook meteen de hevigste opstand in Judéa op de hals halen. Daarom is er
zeer veel voorzichtigheid nodig voor men werkelijk iets tegen de tempel wil
ondernemen!
[15] Ja, hier in Galiléa en zeker in
Genezareth, dat zich steeds in een uitzonderingstoestand bevindt, en waar het
volk al erg verlicht is, kan men met goed gevolg tegen de zwarten te velde
trekken; maar in Judéa gaat dat beslist niet! Daarom geldt: Als iets tegen de
tempel ondernomen moet worden, moet eerst beraadslaagd worden!
[16] De tempel was in staat om, op
allerlei slinkse wegen, van Rome allerlei privileges te krijgen, die wij respecteren
moeten zolang wij de eer en het geluk hebben Romeinen te zijn. Als de zaken er
zo voor staan, zullen mij de blanco volmachten weinig of niets helpen! In mijn
streek heb ik echter blanco volmacht genoeg! -Maar toch kan ik er altijd nog
wel een paar gebruiken.
[17] Voor Genezareth en de tamelijk
wijde omtrek daarvan heb ik de tempelpriesters de lust tot schatting en tiende
afpersen zodanig ontnomen, dat zij wel voor altijd hun hebzucht hebben laten
varen, en als ik goed geïnformeerd ben, heeft onze rechtschapen overste
Cornelius in Kapérnaum reeds lang hetzelfde gedaan, -dus is Galiléa, op enige
Herodiaanse onderdrukkingen na, tamelijk vrij van de tempelnarigheid. Maar in
het machtige Judéa zal het nog lang niet mogelijk zijn dat doel te bereiken.
Dat is zo mijn mening. -U, verheven gebieder, kunt echter toch bevelen wat u
nodig acht, en ik zal altijd uw bereidwillige dienaar en knecht zijn!"
[1] CYRENIUS prees Julius nu, maar zei
ook heel vriendelijk en wijs: "Beste Julius, je weet dat ik veel met je op
heb en dat je heldere verstand mij altijd goed beviel, maar dat wat je nu
gezegd hebt, schijnt me toch niet helemaal van jezelf te zijn. Dat heb je ook
van die zekere Ene in je hart ontvangen!"
[2] JULIUS zegt: "O zeker; want
de waarheid ligt niet in het vuur, maar slechts in het zachte licht ervan, en
daarom ben ik sinds ik Hem ken ook veel zachter en meegaander geworden. Oh, kon
ik toch nog eenmaal in mijn leven Hem ergens ontmoeten!"
[3] De naast hem staande en alles in
het oog houdende JARAH zegt: "Oh, dat is ook mijn enige wens!"
[4] Tijdens dit gesprek kwam Ik
ongemerkt achter Julius staan. Alleen CYRENIUS zag Mij, en zei na een wenk van
Mij, tegen Julius: "Kijk eens om! Achter je staat iemand, die geloof ik met
je wil spreken!"
[5] Julius kijkt vlug om en valt bijna
in onmacht van blijdschap Mij hier te zien, en Jarah geeft een kreet van grote
verrukking en valt als een dode aan Mijn borst; Ik moest haar wel een half uur
zo laten liggen, tot zij uit haar zalige verdoving weer bij kwam.
[6] Maar omdat het al flink tegen de
avond begon te lopen, zei IK tegen de oude Marcus: "Zorg jij nu weer voor
een welvoorzien avondmaal; laat er geen gebrek zijn aan vissen, brood en
wijn!"
[7] MARCUS zegt: "Heer, wat
moeten we nu met de misdadigers doen, die daar bij de zee aan palen gebonden en
door soldaten bewaakt, waarschijnlijk in grote angst op hun oordeel
wachten?"
[8] IK zeg: "Die laten we vandaag
zevenvoudig smachten, vanwege de vele kwade geesten waardoor zij bezeten zijn,
en niemand mag hen te eten of te drinken geven, omdat ze anders niet te genezen
zijn! Broeder Julius, deel jij hen vandaag nog als oordeel mee, dat ze morgen
een zeer pijnlijke dood zullen sterven door een langzame verbranding die de
gehele dag zal duren! Pas morgen zullen ze dan begenadigd worden, en Ik zal
zien of ze losgelaten kunnen worden. De uitzinnige angst zal hun kwade inwoners
murw maken en zij zullen de een na de ander vertrekken. Bind hen echter wel
vast aan de palen, anders zullen ze je nog veel moeite geven!
[9] De zeven politieke opruiers kun je
wat lichter straffen, omdat hun misdaad geen belangrijke zaak betrof; aan hen
deel je als oordeel mee dat ze een harde tuchtiging met roeden zullen krijgen,
en laat hen daarna wat brood en water geven! Morgenochtend blijkt wel of hun
straf achterwege kan blijven of niet!"
[10] Na deze woorden zei CYRENIUS
tegen Julius: "Ga dus, breek de staf en deel hen mee wat ze morgen kunnen
verwachten!"
[11] Julius staat meteen op en loopt
met enige onderaanvoerders naar de oever, die ongeveer vijfhonderd passen van
de woning van Marcus af lag. Als hij daar bij de aan de oeverpalen vastgebonden
misdadigers komt, beveelt hij de soldaten om de misdadigers nog vaster aan de
palen te binden. Pas als de soldaten dat met touwen en kettingen gedaan hebben,
zegt Julius tegen de vijf roofmoordenaars wat zij de volgende dag vanaf ’s
morgens vroeg kunnen verwachten! Op dezelfde wijze deelt hij de zeven politieke
misdadigers de harde tuchtiging mee.
[12] Als de vijf roofmoordenaars dat
oordeel horen, beginnen ze te jammeren, te beven en te vertwijfelen, en roepen
dat men hen liever meteen kon doden, want zo'n pijnlijke straf zouden zij
onmogelijk kunnen verdragen! Ook de zeven roepen om genade en barmhartigheid.
Maar Julius gaat meteen weg en luistert noch naar het afgrijselijke gehuil van
de vijf roofmoordenaars, noch naar de zeven andere misdadigers.
[13] Als hij weer bij ons komt, zegt
hij: "Dat is echt geen kleinigheid! Dat gejammer, die vertwijfelde
gezichten en gebaren, waardoor zelfs een dier met ontzetting vervuld zou
worden! Nou, ik ben blij dat ik weer uit hun omgeving weg ben! Het is bijna
niet te geloven, -maar het hoofd van Medusa zou er haast nog menselijker
uitzien! Ik ben nu werkelijk benieuwd wat die kerels morgen voor gezichten
zullen trekken!"
[14] "Weet je" zeg IK tegen
Julius, "dat komt door de kwade geesten in hen! Die zullen de grote angst
nauwelijks tot morgen verdragen en zullen zich, zoals Ik gezegd heb, voor het
grootste deel uit de voeten maken, en wij zullen morgen de mensen gemakkelijk
helemaal kunnen verlossen."
[15] CYRENIUS vraagt: "Maar wat
moet er dan met hen gebeuren? Kunnen wij ze dan vrij laten, of moeten wij ze
toch nog een tijd opgesloten houden?"
[16] IK zeg: "Ongetwijfeld, want
zonder volledig onderricht kunnen zij in geen geval vrijgelaten worden! Ook de
zeven niet, want een mens raakt de zonde niet zo snel kwijt, als de snelheid
waarmee hij zich daaraan heeft overgegeven! Voor de vijf zal een periode van
een ongeveer jaar voldoende zijn, en voor de zeven een half jaar. - En laten we
dan nu in alle rust blij het nachtmaal tegemoet zien!"
194
De wijze toespraak van Jarah
[1] Toen zei de oude MARCUS:
"Heer en Meester van alle wereldse meesters! Eerder heeft u tegen mij
gezegd, dat ik vandaag nog veel belangrijks over de bestemming van de mens zou
vernemen en ook het Rijk van God zou leren kennen. Ja waarlijk en zeer
wonderbaarlijk! Ik heb nu op deze dag meer gehoord, gezien en beleefd, dan
tijdens mijn hele leven. Daarom vind ik dat Uw voorspelling geheel is
uitgekomen en ik zal er nu alles aan doen, opdat ook onze ledematen niet
ontevreden zullen gaan rusten."
[2] IK zeg: " Ja, ja, kijk jij
maar eens of de kokkinnen al bijna klaar zijn met hun kunst! Na de maaltijd zal
er nog veel gebeuren wat je nog meer in het Godsrijk zal inwijden."
[3] MARCUS zegt: "Maar Heer, wat
is er dan met dit lieve meisje dat U nog steeds vasthoudt, en Uw borst met
tranen nat maakt; is het soms van plan U helemaal niet meer loslaten?!"
[4] IK zeg: "Vraag dat maar aan
het meisje, het zal je het antwoord niet schuldig blijven!"
[5] Marcus vraagt het nu aan de hemels
smachtende Jarah.
[6] JARAH richt zich echter meteen op
en zegt: "Luister eens, beste oude vriend! Wie Hem eenmaal vast heeft, mag
Hem nooit meer loslaten; want laat hij Hem los, dan heeft hij daarmee ook zijn
eeuwige leven losgelaten en het daardoor voor altijd verloren. Dat wat ik
lichamelijk doe, dat moesten jullie allen in je hart doen, zoals ik het ook
merendeels in mijn hart doe!
[7] Wie zijn leven liefheeft, maar de
Heer van het leven, vaak lichtzinnig genoeg terwille van de wereld, laat varen,
zal zijn leven verliezen omdat hij de Heer van het leven verloren heeft. Maar
wie zijn leven niet acht, en alleen maar dat in zijn hart 'leven' noemt, wat bestaat
uit een leven alleen voor de Heer van alle leven, die zal het leven eeuwig
behouden, ook al stierf hij lichamelijk wel duizendmaal!
[8] Kijk, ik heb de Heer toen Hij naar
ons toekwam, het eerst in mijn hart herkend en ik houd boven alles van Hem, Ja,
als HIJ nu van mij zou verlangen voor Hem te sterven, zou de dood een
verkwikking voor mij zijn! Want ik weet en voel duidelijk, dat de liefde tot
Hem nooit in der eeuwigheid sterven kan, omdat het haar onmogelijk is een zonde
te begaan, en dat is de echte dood van de ziel. Als de ziel van de mens echter
dood is, dan is ook de gehele mens dood. Bedenk dat wel, oude man want ik kom
uit de school des hemels, die de liefde en de waarheld en het leven is. Wat ik
je nu gezegd heb, is een hemelse les, en je kunt haar daarom beter goed in je
opnemen!"
[9] Toen de oude MARCUS Jarah zo
hoorde spreken, zei hij, geheel vervuld van een hogere bezieling: "O kind
uit de hemelen, veel te goed en te zuiver voor deze bedorven aarde! Waarlijk,
als de heer mijn huis weer zal verlaten, kom ik naar jou om hemelse wijsheid te
leren! Oh, wat een verschil tussen jou en mijn dochters! Jij bent al een zon,
en mijn dochters zijn nauwelijks een weerkaatsing van het grote hemellicht in
een heel klein dauwdruppeltje! O Ebahl, wat ben jij toch gelukkig om vader van
zo'n engel te zijn!"
[10] Daarbij rolden de oude Marcus
tranen uit de gelukzalige ogen en hij ging vlug naar de keuken om naar het
avondmaal te kijken, en vertelde aan zijn dochters welke les hij van het meisje
uit Genezareth gekregen had. De dochters waren verbaasd en vroegen hem of hij
hun na de maaltijd gelegenheid zou willen geven om met zo'n hemels kind wat te
mogen spreken.
[11] Daarover was Marcus erg blij en
hij beloofde hun daarvoor te zorgen, alleen moesten ze wat voortmaken met het
klaarmaken van het avondmaal. En de DOCHTERS zeiden: "Vader, binnen een
kwartier is alles gereed!"
[12] Daarop ging Marcus de keuken weer
uit en gaf de zonen opdracht vast wijn en brood op de tafels voor het huis te
zetten en er ook voor te zorgen dat er genoeg licht was. Op de tafels moesten
een aantal goedgevulde lampen branden, en de andere ruimte van de hof moest met
vissersfakkels gedurende de gehele nacht helemaal verlicht worden! -Dat werd
allemaal snel gedaan en toen het wat donker was geworden, brandden al op alle
tafels een aantallampen, en de bewuste vissersfakkels verlichtten de tamelijk
uitgestrekte hof. Snel daarna werden heerlijk bereide spijzen op de tafels
gezet, zoals goed klaargemaakte vissen, brood, wijn en allerlei fruit.
[13] Vóór het eten droeg Jarah een
psalm van David voor en vroeg Mij daarna om de spijzen en dranken te zegenen;
en Ik deed dat, en wij gingen allen daarna aan de tafels zitten, aten heel
opgewekt de voorgezette spijzen en werden vrolijk onder het matig genot van de
wijn. Ik zat tussen Cyrenius en de lieflijke Jarah; Cyrenius zat links van Mij
en Jarah rechts; naast Jarah zat haar Raphaël en daar tegenover de oude Marcus.
Die viel het op hoe Raphaël de spijzen at; want als Raphaël een vis of een stuk
brood, een stuk fruit of een beker wijn naar zijn mond bracht, verdween alles
vóór zijn mond, en Marcus zag de jongeman noch kauwen, noch het eten
doorslikken.
[14] Josoë, de aangenomen zoon van
Cyrenius, die direkt naast Cyrenius zat, merkte de stille verwondering van de
oude Marcus en zei: "Oude krijgsman Marcus! Wat vind je aan leraar Raphaël
zo mooi dat je je ogen haast niet van hem af kunt wenden?"
[15] De OUDE zegt: "Ja, verheven
zoon van mijn heer en gebieder, dat is iets heel vreemds! Deze jongeman brengt
spijs en drank naar zijn mond, opent zijn mond niet, kauwt niet en slikt niets
door, maar de spijzen verdwijnen voor zijn mond! Hoe kan dat? Hoe gebeurt dat?
Dat is alweer een wonder! Welke betekenis moet ik daaraan hechten?"
195
Materie en geest
[I] JOSOË zegt: "Dat betekent,
dat er in de hemel geen materie binnen kan komen. Daarom lost deze engel iedere
stoffelijke spijs vooraf op in iets geestelijks en neemt daarvan dan alleen het
zuiver geestelijke op. De jongeman is een zuiver geestelijk mens uit de hemelen
en is als zodanig ook een beeld van de hemel op heel kleine schaal. 'De spijzen
komen overeen met ons wereldse mensen, nu nog begraven in onze materie. Die
materie is weliswaar, net als deze spijzen, al goed voorbereid aan de vuurhaard
van deze grote meester, die ons dat geleerd heeft en Zich lichamelijk nog onder
ons bevindt, - maar toch kunnen wij met deze lichamen van ons niet het
hemelrijk binnengaan.
[2] Als wij echter door God geroepen
worden de wereld te verlaten, dan zal een engel van God vooraf ook met ons
doen, wat deze nu met de spijzen doet. Dat wil zeggen, hij zal in één ogenblik
al het geestelijke uit de materie vrij maken. De materie geeft hij over aan de
volledige ontbinding, maar de ziel en haar levensgeest en ook alles wat zich in
de materie bevindt en bij de ziel behoort, zal hij, terwijl hij het samenvoegt
tot een volmaakte mensenvorm, volgens de eeuwige onveranderlijke wil van God,
naar de geestelijke wereld overbrengen! -Kijk, dat is het wat je leren kunt en
moet, uit de jou vreemd voorkomende manier van eten van de machtige hemelse
jongeman!"
[3] Erg verwonderd over de wijsheid
van Josoë, zegt MARCUS: "Ik heb eerder al eens gemerkt dat je een jongen
bent, die veel wijzer is dan je leeftijd doet vermoeden, maar voor zó wijs heb
ik je toch niet aangezien! Je hebt mij een zeer belangrijke les gegeven,
waarvoor ik je altijd erg dankbaar zal blijven. Maar geloof me, de dorst naar
kennis van de mens wordt steeds heviger naar gelang hij meer weet, en ik popel
nu om behalve jouw les ook nog te horen hoe de materie dan opgelost
wordt!"
[4] JOSOË zegt: "Vriend, het is
weliswaar niet goed als de mens te veel weet, maar dit kun je wel onthouden!
Kijk, de materie is eigenlijk niets anders dan geest, die door de almachtige
wil van God gebonden is. Een engel is niets anders dan het gepersonifieerde
symbool van de almachtige wil van God; hij kan dus niets anders willen dan dat
wat God wil.
[5] Als God ergens de materie wil
ontbinden, dan wordt deze door zo'n almachtige menselijke vorm van de wil van
God gepakt, de wet die samenbindt wordt opgeheven, en alle materie verdwijnt
ogenblikkelijk uit het bestaan, gaat in haar oergeestelijke element over en
blijft dan datgene wat ze oorspronkelijk was, maar dan veredeld en volkomener.
[6] Talloze vroeger enkelvoudig zijnde
krachten worden verenigd tot één groot volkomen individu, en dat zal een
volmaakte geestelijke mens zijn, zoals God dat eeuwig wilde! -Heb je dat
begrepen?"
[7] MARCUS zegt: " Jawel, ik heb
het begrepen, maar ik vraag nu niet meer verder. Want jouw wijsheid gaat te
duizelingwekkend hoog boven mijn natuurlijke verstand! Maar wat ik wel graag
zou willen horen dat is: een gesprek van jou met het meisje Jarah dat net zo
wijs is als jij. Dat moet wel een waar geestelijk genot zijn, zoals men dat in
de hemelen nauwelijks ooit beter zal kunnen krijgen!"
[8] JOSOË zegt: "Weet je, dat is
nu weer een beetje ondoordacht van jou! - Kijk eens naar die twee bekers wijn!
Zou het verstandig zijn om de ene volle in de andere volle over te gieten? Zou
bij zo'n bezigheid niet de edele wijn voor niets op de grond gemorst worden?
Waar zou zoiets dan goed voor zijn? Wat ik weet, weet het meisje beslist ook,
en ik zou dus niet van haar en zij zou niets van mij leren! Daarom zullen wij
ons die moeite besparen. Praat jij liever met het heerlijke kind van God! Jij
en je dochter, je vrouwen je zonen zullen heel veel van haar kunnen leren, want
tot op heden heeft op deze aarde nog nooit een vrouw door Gods wil, zulke
dingen beleefd als dit meisje. Het weet onuitsprekelijk veel, wat buiten de
Heer op de gehele grote aarde geen mens weet of ook maar kent. - Begrijp je
dat?"
196
Verschillende gaven, en zelfkennis
[1] IK zeg tegen Josoë: "Maar
Mijn beste Josoë, hoe weet jij dan dat de liefde van Mijn Jarah zo wijs is en
kennis over zaken heeft, die buiten Mij niemand bekend zijn!"
[2] JOSOË zegt: "Heer, hoe kan ik
dat nu niet weten en waarom vraagt U mij dat? U bent het toch, die dat, wat ik
moet weten en spreken, in mijn hart en daaruit op mijn tong gelegd heeft!"
[3] IK zeg: "Heel goed, Mijn
beste Josoë; omdat je dat weet, geef ons dan ook eens een goede verklaring,
waarom Ik je dat gevraagd heb terwijl Ik toch al de gedachten van je hart,
zelfs de allergeheimste, reeds lang voor je ze gedacht hebt, ken en moet
kennen!"
[4] JOSOË is nu even stil en zoekt een
juist antwoord, maar hij vindt er geen. Na een poosje zegt hij wat kleintjes:
"Heer, daarop weet ik, door de nog te grote beperktheid van mijn inzicht,
echt geen zinnig antwoord. Het kan alleen maar zijn dat U mij slechts voor de
schijn die vraag gesteld heeft, zoals een leraar zijn leerling iets vraagt, wat
hij als leraar lang eerder wist dan zijn leerling. Maar dan is er toch een
oneindig groot verschil tussen U en een leraar die zijn leerling test! Die weet
namelijk wel wat hij zelf weet, maar zonder test weet hij niet of zijn leerling
het ook weet. U weet echter maar al te goed en duidelijk niet alleen alles wat
ik vooreerst weet, maar U kent ook de geheimste gedachten van alle mensen en
engelen -en toch stelt U mij die vraag!? Kijk, dat maakt het voor mij tot een
onontwarbare Gordiaanse knoop! Omdat ik echter nog lang geen Alexander ben, kan
ik hem niet ontwarren!"
[5] IK zeg: "Vertel Mij eens,
waarom vraagt de zo nu en dan uit Sichar naar je toekomende jongeman, ook
dingen aan je alsof hij daar niets van af zou weten, terwijl hij het toch maar
al te goed weet!? Ja, hij laat zich zelfs door jou onderwijzen alsof hij jouw
leerling was!"
[6] JOSOË zegt: "Heer, de klacht die
ik steeds over hem heb is nu juist, dat hij ondanks zijn ongelooflijke kennis
steeds van mij wil leren. En als ik hém wat vraag, dan zegt hij steeds: 'Ja
kijk eens, dat wilde ik net aan jou vragen!' Nu vraag ik U en dat heb ik
vanmorgen al gevraagd, wat dat voor een manier van lesgeven is. Eerder heeft de
vader van Jarah wel een heel goede uitleg van dit soort onderwijs gegeven, die
ik ook wel zou kunnen gebruiken bij de door U gestelde vraag, maar ik ben het
met zijn uitleg toch niet geheel eens, en kan er daarom niet volledig
achterstaan om dat bij het verklarende antwoord op Uw Gordiaans gevormde vraag
te gebruiken.
[7]
Bij leerlingen die in allerlei wetenschappen goed thuis zijn, is deze mallier
van lesgeven wel de beste ter wereld, omdat daardoor de toch nog beperkte
leerling bijzonder actief geleid wordt om zelf te denken te voelen en te
vinden. Maar als men zo'n manier van lesgeven bij een leerling toepast, die nog
niets weet van alle elementaire wetenschappelijke beginselen, dan zou ik toch
wel eens willen zien, wanneer en hoe de leerling zich bij zo’n mannier van
lesgeven, het alfabet en uiteindelijk het lezen van het geschreven woord,
zonder een wonder, op een natuurlijke manier eigen kan maken!
[8] Daarvoor is de overigens goede
uitleg van Ebahl niet geschikt en dus kan ik die hier ook niet gebruiken.
Daarom zeg Ik U, o Heer, ook zonder omwegen, dat ik U op Uw Gordiaanse vraag
geen antwoord kan geven. U zult ons allen de genade moeten bewijzen om Uw vraag
Zelf te beantwoorden!"
[9] IK zeg: "Wat zou je er van
zeggen als onze lieve Jarah ons die vraag zou uitleggen?"
[10] JOSOË zegt wat beteuterd:
"Dat mag ze zeker, als ze het kan! Natuurlijk, als U, o Heer, haar het
antwoord in het hart zult geven, dan zal ze gemakkelijk antwoord kunnen
geven!"
[11] IK zeg: "Dat zal Ik dit keer
nu juist niet doen, en ze zal zelf het antwoord moeten bedenken!"
[12] JOSOË zegt: "Nou, dan zou
het haar wel eens niet veel beter kunnen vergaan dan mij!"
[13] IK zeg met een heel vriendelijk
gezicht: "Nu, we zullen zien! Zeg ons dus, lieve Jarah, waarom Ik de brave
Josoë iets gevraagd heb, wat Ik zeker allang eerder wist!"
[14] JARAH zegt, een beetje verlegen:
"Heer, als ik wat zeggen mag en in zekere zin moet, schijnt U aan de lieve
Josoë deze Gordiaanse vraag, zoals hij die genoemd heeft, alleen maar gegeven
te hebben om zijn fel oplaaiende ziel wat te deemoedigen. Want hij dacht
daarnet, dat hij met mij niet hoefde te praten omdat hij alles zou weten wat ik
weet, en wij beiden elkaar daarom niets te zeggen zouden hebben. Zo'n gesprek
zou gelijk staan met het leeggieten van een volle beker in een andere volle
beker. Maar de lieve Josoë vergat daarbij, dat U zelfs bij de engelen de gaven
van de geest verschillend verdeeld heeft, en dat daardoor zelfs een volmaakte
geest nog heel veel kan leren van een andere volmaakte geest!
[15] Ik geloof echter: Als U, o Heer,
op die wijze vraagt, dan vraagt U alleen maar, omdat U iemand die wat teveel
opvliegt, brengen wilt tot een deemoedigende zelfkennis! En voor zover ik met
mijn beperkte kennis in mijn hart kan zien, heeft U aan de lieve Josoë daarom
zo'n Gordiaanse vraag gegeven.
[16] Wel heeft hij eerder, met
zichzelf wat in tegenspraak, tegen Marcus de opmerking geplaatst, dat ik door
Uw genade, ervaringen opgedaan heb die tot op heden geen mens op de gehele
grote aarde opgedaan heeft; maar toch houdt hij zichzelf voor een beker die net
zo vol zou zijn! Als hij mij echter zulke buitengewone ervaringen toeschrijft,
dan begrijp ik echt niet waarom hij met mij geen gesprek wilde aangaan. Ik van
mijn kant ben van mening, dat ik ondanks mijn zeker ongelooflijke ervaringen,
toch iets van hem kan leren, en ik houd mijn beker zeker niet voor zó vol dat
er daarin uit zijn volle beker niets meer bij zou kunnen.
[17] En, zoals ik nu gemerkt heb (nu
lachte Jarah wat fijntjes), schijnt zijn beker ook niet zo enorm vol te zijn,
dat er van mijn wijn in zijn overvol geachte beker geen druppel meer bij zou
kunnen!
[18] Daarmee wil ik overigens ook niet
in het minst een hatelijke opmerking over Josoë's wat te hoog
opspattende zelfverzekerdheid gemaakt hebben, maar omdat het mij gevraagd werd,
sprak ik zoals ik in mijn hart dacht. Ik geloof daarmee geen al te grote zonde
begaan te hebben! Maar mocht dat wel het geval zijn, dan zal ik dat naar
vermogen weer goedmaken!"
[19] IK zeg: "Nee, nee, helemaal
niet! Je oprechte hart is een open boek voor Mij, en je hebt Mijn beste
Josoë zelfs een grote dienst bewezen. Hij was op de door jou zo
kinderlijk wijs genoemde punten ook werkelijk wat zwak, en deze zwakheid zou
hem in de toekomst op wat kleine dwaalwegen hebben kunnen brengen. Maar nu is
hij ook in deze sfeer genezen, en zal nu wel graag een opvrolijkend gesprek met
je willen beginnen, want hij weet zich goed uit te drukken."
197
De beperkte menselijke kennis
[1] IK zeg: "Wat zeg je nu over
het rake en juiste antwoord van de lieflijke Jarah?"
[2] JOSOË zegt: "O Heer
van al het leven, dit lieftallige meisje is zeker al lang geen aards meisje
meer; zij is een gepersonifieerd hemellicht van de eerste grootte, waartegenover
ik nauwelijks een heel klein sterretje ben! Ook ik heb wel, als weinig andere
stervelingen, door Uw genade ervaringen opgedaan, -want het is geen grapje om
volgens je gevoel bijna twee jaar in de wereld van de geesten en tevens met een
vergaan lichaam in het graf doorgebracht te hebben, en tenslotte bij je volle
bewustzijn, door Uw genade en door Uw wonderbaarlijk mededogen, op deze aarde
terug te komen. Maar toch geef ik nu hardop toe, dat ik mij nauwelijks geschikt
acht om een zwakke en talentloze leerling van dit meisje te zijn. Als zij zo
vriendelijk wil zijn om mij over veel zaken maar iets te Ieren, dan zal ik dat
met de grootste dank van de wereld bereidwillig aanvaarden."
[3] JARAH zegt: "Ja, mijn
lieve Josoë, jij bent een koningszoon en ik slechts de dochter van een
Jood, een eenvoudige waard in Genezareth -dus aards gezien zou het wel zeer
aanmatigend en brutaal zijn als ik je naderde. Als je echter vanaf je hoogte
naar mij arme zou neer willen dalen, dan zul je een paar uitgebreide armen en
een open deur in mijn bescheiden armelijke hut vinden!" -Bij deze
veelzeggende toespraak zet Josoë grote ogen op en weet nauwelijks wat
hij het meisje moet antwoorden.
[4] CYRENIUS zegt echter tegen Josoë:
"Kijk, Josoë, dat betekent zoveel als: je moet bij Jarah
gaan zitten en met haar praten. Ga en doe dat, want ik ben zelf erg benieuwd om
te horen wat jullie allemaal met elkaar zullen bespreken!"
[5] JOSOË zegt: " Ah, de
goede en lieve Jarah heeft er in haar toespraak niets van laten merken dat ik
bij haar moet komen zitten, wel heeft ze gezegd dat ik met haar spreken mag,
als ik mij als koningszoon daartoe zou verwaardigen! Het is duidelijk dat Jarah
toch niet alles van mij weet. Ik ben namelijk ten eerste geen koningszoon, en
ten tweede is een bepaalde hoogmoed over mijn afkomst mij totaal vreemd. Bij
mij geldt alleen de waarheid! Wat minder is veracht ik diep; maar wat meer is
en uit Gods geheimen bestaat, dat aanbid ik. Daarvan verlang ik niet alles te
weten, want dat past niet voor de wormen en voor het stof der aarde!
[6] In God is alle oneindige wijsheid,
maar in ons bevindt zich daarvan slechts nauwelijks een zonnestofje! Alles wat
wij weten bestaat uit losse stukjes, en wij vinden nooit de weg van alp ha naar
beta, Iaat staan tot aan omega. Aan de hemel schitteren myriaden lichten, wie
kent ze? De twee grote kennen wij nog niet eens, Iaat staan de talloze kleine;
maar Gods wijsheid is daar overal net zo thuis als het gezichtsvermogen in het
oog!
[7] Wat God ons wil openbaren, weten
en kennen wij; maar daarbuiten heerst voor de ziel van de mens een weliswaar
heilige, maar toch oneindige nacht. De mens moet het nooit wagen het heilige
duister van deze eindeloze nacht te willen verlichten; want deze nacht zou hem
verzwelgen zoals de zee een steentje, dat een moedwillige jongen daarin gooide.
[8] Wij mensen zijn vaten met een
vooraf bepaalde inhoudsmaat. Als het vat vol is kan men het niet nog voller
maken, maar als eens een grotere maat aan de mensen gegeven zal worden, dan zal
hij nog zeer veel daarin kunnen doen, en dan zal het toch niet zo gemakkelijk
overlopen als nu het geval is.
[9] Wel hebben de mensen op deze aarde
verschillende maatgroottes; maar de mijne behoort zeker bij de kleinste. De
lieflijke Jarah is duidelijk rijkelijker voorzien dan ik, en daarom kan ik niet
als gelijkwaardig met haar omgaan. Als zij mij echter van haar grote overvloed
iets wil geven, zal ik dat altijd dankbaar aanvaarden. Maar ik kan niet van
mijn hoge positie naar haar afdalen en bij haar gaan zitten, want ten eerste is
zij wijzer en ten tweede past het mij helemaal niet!?"
198
Wat is waarheid
[1] Dan zeg IK weer tegen Josoë:
"Luister, beste Josoë! Je hebt heel wijs gesproken, en er was veel goeds
en waars in; maar Ik moet je toch op een aantal zaken opmerkzaam maken! Luister
daarom heel goed, want weet je, tegen een wijze zoals jij, kan ook Ik al wat
moeilijkers zeggen!
[2] Jij zei: 'Ik ben alleen voor de
waarheid; wat minder is veracht ik, maar wat meer is, is een geheim van God,
dat aanbid ik en ik verlang er niet naar om het te kunnen begrijpen, want dat
past de wormen en het. stof van deze aarde niet! In God is de volheid van alle
wijsheid, maar in ons mensen woont daarvan nauwelijks iets ter grootte van een
zonnestofje!'
[3] Ja, het is heel goed, zuiver en
juist, om alleen voor de waarheid te zijn. Maar haaks op dit principe staat een
heel belangrijke vraag, die met jouw op zichzelf loffelijke principe een
volmaakt kruis vormt! Als jij deze vraag kunt oplossen, of iemand anders kan
dit voor jou, dan is het kruis van Mijn schouders afgenomen.
[4] Zeg jij Mij daarom: Wélke waarheid
geldt er alleen maar voor jou? Is dat wat je ziet een waarheid? Kijk eens,
alles wat zich aan jou voordoet is als een droombeeld. Dat wat vandaag nog de
volle waarheid is, kan morgen allang geen waarheid meer zijn! Kijk daar, in het
laatste schemerlicht van de lang ondergegane zon zweeft een wolkje als een
visje! Zeg eens, hoe lang zal dit wolkje naar waarheid de huidige vorm hebben?
Het volgende ogenblik zal de huidige vorm van dit wolkje al een leugen noemen!
[5] Als Ik je drie peren voorleg, dan
zeg je dat het een waarheid is dat er drie peren voor je liggen. Maar Ik zeg je
dat ieder van de drie peren een aantal zaadjes bevat, waaruit in de toekomst
een talloze hoeveelheid bomen kan ontstaan, die vervolgens ontelbare geheel
eendere peren zullen geven! Liggen er dus werkelijk maar drie peren voor je,
ieder op zichzelf een gesloten, onveranderlijke grootheid, of zijn het alleen
maar drie schijnbaar gesloten, onveranderlijke grootheden, waarachter net als
de soldaten in de buik van het houten Trojaanse paard, zich nog ontelbare
gelijke en ook nog geheel andere grootheden verborgen houden?
[6] Waar begint de waarheid, en waar
houdt ze op? Is de mens een waarheid zoals hij is? Kijk naar een kind, en kijk
eens naar een grijsaard! Kijk naar een door mensenhanden gebouwde stad! Is zij
een volle waarheid? Kijk, vandaag staat zij nog en morgen kan zij al verwoest
worden!
[7] Alleen voor hem, die zelf door en
door waarheid is, is alles ook waarheid; maar voor hem die dat zelf niet is, is
al het andere noodzakelijkerwijs ook alleen maar dat wat hij zelf voorlopig is.
[8] Maar een waarheid, die slechts
tijdelijk waarheid is, is daarom alleen al geen volle waarheid, omdat in haar niets
blijvends is. De volle waarheid moet echter onveranderlijk voor eeuwig volkomen
dat zijn wat zij ieder ogenblik is. -Wat is dan de eigenlijke volle waarheid?
199
De volle waarheid
[1] Josoë zet grote ogen op, denkt
diep na en weet niet wat voor antwoord hij Mij daarop moet geven.
[2] Maar CYRENIUS zegt: "Heer,
dat is toch een vraag waarop zich alle wijzen en filosofen de tanden tot op de
wortel zouden hebben stukgebeten! Sta mij toe, goddelijke Vriend, -volgens Uw
voor mij altijd heilige woorden is dan ook alles, wat wij met onze zinnen
waarnemen geen volle waarheid, maar voor de helft een leugen!? Wie kan dan een
gegeven woord helemaal vertrouwen? Uw vraag heeft mij zelf echt wat bedroefd
gemaakt. U zult dit keer wel zo goed moeten zijn Uw vraag Zelf te beantwoorden,
want op de gehele aarde lost geen wijze uit zichzelf dit raadsel op!"
[3] IK zeg: "Maak je maar geen
zorgen! Hier aan deze tafel zitten er, die je zeker zonder Mijn speciale hulp
een heel bevredigend antwoord, als oplossing van Mijn vraag aan Josoë, zouden
kunnen geven, want ze weten al zo ongeveer uit welke hoek de wind waait. Maar
ik wil, dat bij het oplossen van mijn wel wat hoger geplaatste vraag, Mijn
Jarah Josoë zal helpen! En daarom vraag Ik jou, lieve Jarah, of je in je hart
een juist antwoord op Mijn vraag vindt!"
[4] Het MEISJE zegt een beetje
glimlachend: "Heus, het verwondert mij erg, dat de anders zo wijze Josoë
op deze gemakkelijke vraag niet direkt bij zichzelf een deugdelijk en
bevredigend antwoord heeft gevonden! Wat kan nu anders de volle eeuwige
waarheid zijn dan God Zelf, die, altijd al alle volmaaktheid in Zichzelf
bevattend, in de geest steeds één en dezelfde is en dus voor eeuwig in en door
Zichzelf onveranderlijk is, omdat in Hem, als de eindeloze volmaaktheid Zelf,
geen verdere veranderlijkheid denkbaar is. God is de enige en eeuwige oergrond
van al het zijn. Alles wat er is, bestaat uit niets anders dan Zijn vastgelegde
ideeën; hun bestaan is daarom ook een bestaan in God en hun leven is Gods
leven.
[5] In God is derhalve alles de volle
eeuwige waarheid, terwijl buiten God niets kan bestaan, -alleen in ons mensen
toch nog, in zoverre wij door de zuivere liefde tot Hem, één zijn met Zijn
heilige geest. De zuivere liefde tot God verbindt ons met God en maakt dat wij
één met Hem worden. Als we dat zijn, wordt alles puur licht, waarheen wij ons
ook wenden. Dit oerlicht in de hoogste geestelijke zuiverheid, is dan de
eeuwige onveranderlijke waarheid. -Dit, denk ik, is het enig juiste,
verklarende antwoord op de vraag van de Heer aan de lieve Josoë."
[6] IK zeg tegen Cyrenius: "Wel,
wat zeg je van deze beantwoording van Mijn aan Josoë gestelde vraag? Maar
geloof niet, dat Ik haar het antwoord op wondere wijze in haar hart heb
gegeven; zij heeft het zelf in haar eigen binnenste gevonden. En Ik zeg jou en
ook allen hier bij Mij aan deze tafel: Het was geen woord teveel of te weinig,
en het is voor eeuwig waar.
[7] Maar hoe kan zij dat, en Josoë
niet, die zich voorgenomen had alleen voor de waarheid te zijn? Wel, dat doet
haar onbegrensde zuivere liefde tot Mij; die liefde verbindt haar hart met het
Mijne en op die wijze kan zij steeds op de kortste weg al het licht en daardoor
ook alle wijsheid putten uit de door haar zelf aangeduide oerbron van al het
licht, al het zijn en al de waarheid, die voor eeuwig onveranderlijk een en
dezelfde in Mij is.
[8] En jij, Mijn beste Josoë, die
alleen voor de waarheid bent, wat zeg jij nu tegen Jarah, die in zekere zin
zuiver en alleen voor de liefde is?"
[9] JOSOË zegt, wat verlegen: "O
Heer, ik zie de donkere vlek nu wel in me; maar ik zie niet hoe ik hem zou
kunnen verwijderen! Ik heb Jarah veel onrecht aangedaan, en dat moet
goedgemaakt worden, en als U, o Heer, niets daartegen heeft, dan zal ik toch nu
meteen naast haar gaan zitten!"
[10] IK zeg: "O, helemaal niet;
want kijk eens, het hele gezelschap verheugt zich op jullie gesprek! Ik zeg je:
Aan haar zijde zul je datgene vinden, waarvoor je alleen wilt bestaan!" -
Pas na deze woorden van Mij staat Josoë vlug op en gaat tussen Jarah en haar
engel Raphaël zitten.
200
Het gesprek tussen Jarah en Josoë
[1] Zodra JOSOË bij haar is, steekt
hij haar de hand toe en zegt: "Wees niet boos op mij, lieve Jarah! Weet
je, ik kon toch onmogelijk weten dat jij als kind van nauwelijks vijftien jaar een
grotere wijsheid bezit dan alle wijzen, die vóór ons op aarde hebben geleefd.
Maar daarbij vraag ik je nu toch ook, om mij heel veel van je verborgen
wijsheid te willen onthullen!"
[2] JARAH zegt: "En jij van de
jouwe, want jij weet ook veel wat mij nog onbekend zou kunnen zijn!"
[3] JOSOË zegt: "Dat zal heel
magertjes zijn, want mijn wijsheidsvat schijnt ten eerste erg klein te zijn, en
ten tweede ook nog, net als een zeef, vol met gaten te zitten! Kortom, veel zal
er bij mij niet uitkomen, omdat er nu eenmaal niet veel in zit; begin jij dus
maar! Ook ben ik echt zo verlegen dat ik werkelijk geen geschikt onderwerp zou
weten om daar nu een gesprek over te beginnen. Voor het aangezicht van de
hoogste goddelijke wijsheid kan de mens moeilijk wat zeggen, -maar in plaats
daarvan des te makkelijker luisteren en zwijgen. Maar jij, lieftallige Jarah,
hebt een goede brug naar de goddelijke wijsheid; jij kunt ervan gaan halen,
wanneer en wat je maar wilt! Begin jij dus maar en ik zal, zoals gezegd, naar
je luisteren!"
[4] JARAH zegt: "Maar kijk nu
eens, edele Josoë, dat gaat toch echt niet! Een meisje mag toch niet het woord
voeren!? Je kunt me wel vragen stellen, en dan zal ik antwoord geven; en als ik
jou wat vraag, dan kun je mij ook antwoord geven!"
[5] JOSOË zegt: "Ja, ja, vragen
zou niet zo moeilijk zijn, als men maar meteen iets wist! Als ongeschoold kind,
zat je hart natuurlijk vol met allerlei vragen; maar als men zelf bijna alle
vragen meerdere malen innerlijk heeft beantwoord, is een nieuwe vraag veel moeilijker
te bedenken, dan een antwoord op wat voor vraag dan ook. Daarom zou ik je wel
willen vragen of jij mij een vraag wilt stellen; want jij bent in vele zaken
ingewijd en kunt mij dus ook veel vragen."
[6] JARAH zegt: "Nou, in de naam
van mijn Heer dan, omdat jij het kennelijk niet anders wilt, zal ik je meteen
maar een vraag stellen. Zeg mij dan maar waarom God de Heer, die de hoogste
liefde en wijsheid is, het vooral in deze tijd toelaat, dat met name de
zogenaamde dienaars van God en de bevoorrechte brengers van het woord van God,
juist de meest gewetenloze, slechtste, arrogantste en heerszuchtigste mensen
zijn, die zonder enig geweten, meestal heimelijk, de schandelijkste daden
ongestraft uitvoeren. Waarom hebben ze geen vrees voor God, Wiens macht en
heerlijkheid zij toch voor alle mensen tijdens de prachtigste ceremoniële praal
met overluide stem verkondigen? -Kijk, dat is een heel belangrijke vraag voor
onze tegenwoordige tijd!"
[7] JOSOË zegt: " Ja, belangrijk
is deze vraag zeker; maar ik weet daar echt geen antwoord op, en je zult dat
dus zelf moeten beantwoorden!"
[8] CYRENIUS zegt: "Maar Josoë,
geliefde zoon, je zult toch wel iets weten te zeggen!? Waarlijk, dat
voortdurende verontschuldigen van jou wordt me nu een beetje eentonig! Ik weet
nu wel uit ondervinding, dat de lieflijke Jarah je ver vooruit is in wijsheid;
maar naar mijn weten ben je toch ook niet zo leeg, dat je op zo'n vraag
helemaal geen antwoord zou kunnen vinden. Zeg in ieder geval toch iets! Heb je
het fout, -nou, dan zijn er toch wijzen genoeg rondom de tafel, die je op de
goede weg kunnen helpen!"
[9] JOSOË zegt: "Dierbare
verheven vader en gebieder! Bevelen is gemakkelijk, maar gehoorzamen bevat
eindeloos veel bitterheid, - vooral als men, zoals ik nu, zelfs niet in de
verste verte in staat is, gehoorzaamheid te kunnen bewijzen!
[10] Denk eens de grootste goedheid,
liefde en onbegrensde wijsheid van God aan de ene kant, en aan de andere kant
al die gruweldaden, die ongestraft, merendeels door de zogenaamde dienaren
Gods, ieder uur van de dag en de nacht aan de arme mensheid begaan worden! Houd
deze tegengestelde omstandigheden eens goed dicht voor de ogen van uw ziel, dan
zult u zeker net als ik maar al te duidelijk merken, dat het veel moeilijker is
op zo'n vraag een degelijk antwoord te geven, dan vast te stellen wat drie plus
drie is! Vraag het maar aan iemand anders, en hij zal hopelijk maar al te gauw
tot de slotsom komen, dat de door Jarah gestelde vraag zeker geen kleinigheid
is!"
[11] CYRENIUS zegt: "Nou, nou, ik
besef wel dat men een hoge graad van wijsheid moet hebben om de vraag van Jarah
ook maar enigszins bevredigend te kunnen beantwoorden; maar ik zou het in ieder
geval erg prettig vinden daarover een goede uitleg te krijgen. Want over dit
punt heb ik nu juist altijd het meest nagedacht, -maar daarbij heb ik ook nog
nooit een zelfs maar voor de helft redelijk antwoord gevonden. Ik geloof dat,
als buiten onze dierbare Heer en Meester en de aanvallige Jarah, werkelijk
niemand de gegeven vraag kan beantwoorden, wij ons allen tot U, o Heer en
Meester, moeten richten; U zult ons beslist de ware reden vertellen, zoals U
-als mijn geheugen mij niet bedriegt ook beloofd had."
[12] IK zeg: "Zeker, als Jarah
dat niet zou kunnen. Maar Ik geloof dat zij, als zij goed nadenkt, de spijker
zeg maar met de eerste slag op de kop zal raken! Probeer het, lieve Jarah, en
toon dat Ik in Genezareth niet voor niets een tuintje voor je heb
aangelegd!"
201
Jarah 's tuin
[1] Als JARAH dat hoort, neemt ze een
echte redenaarshouding aan en zegt: "Goed dan! Het tuintje is vol met
zegen van boven en ik zal graag mijn kinderlijke vlijt, die ik natuurlijk pas
sinds een paar dagen daarop losgelaten heb, hier ten bate van allen
beschrijven! Materiële winst heeft het tuintje weliswaar nog weinig gegeven
-wat echter in die korte tijd van zijn bestaan ook niet verlangd zou kunnen
worden -; maar ondanks dat, heeft het tuintje mij al een des te grotere
geestelijke winst bezorgd!
[2] Ja, het tuintje is voor mij een
echt boek vol diepe wijsheid, en ik heb daaruit in een paar dagen al veel meer
geleerd, dan wat Salomo mij in al zijn wijsheid had kunnen openbaren. Zo is dan
ook het antwoord op mijn eerder aan Josoë gestelde vraag, juist in het tuintje
al een paar dagen geleden schitterend aan het licht gekomen en is nu mijn
volle, door de Heer Zelf gegeven eigendom! Want als ik het complete antwoord
niet kende, -zou ik echt nooit die vraag gesteld hebben, hopend op het blinde
geluk dat iemand een antwoord zou weten, waardoor ik het dan ook begreep!
[3] Oh, ik weet het absoluut juiste
antwoord, en het geldt niet alleen maar voor nu, maar het zal voor alle tijden
gelden zolang Gods woord ergens aanwezig is en er op deze lieve moeder aarde
priesterkastes zijn, die zich daar het meest mee bezighouden! Het antwoord op
de door mij aan de lieve Josoë gegeven vraag is als volgt:
[4] Ik legde thuis verschillende edele
en goede vruchtenzaden in de vette aarde van mijn tuintje. Enige daarvan
kiemden al de volgende dag, en op de tweede dag stonden de loten al ongeveer
vier vingers hoog boven de grond.
[5] Een meisje, en ik zeker, is altijd
heel nieuwsgierig, en zodoende dreef mijn onverzadigbare nieuwsgierigheid mij
ertoe om tenminste bij een paar snelopkomende kiemen te kijken wat er eigenlijk
van het zaad overblijft, als daaruit al zulke forse loten uit de aarde te
voorschijn komen. Ik groef er daarom een paar uit en bekeek alles heel precies
en opmerkzaam. En kijk -zoals men op z'n Romeins pleegt te zeggen: Sapienti
pauca sufficiunt! (Een wijze begrijpt snel!) -, ik vond het zaad verrot en de
aarde er omheen vermengd met rottingsschimmel! Uit dit graf ontsproot het tere
plantje, en van de zaadkorrel was, zoals gezegd, niets meer over dan iets van
de harde schil, die het zaad van buiten omhult en moeilijker verrot.
[6] Behalve dit merkwaardige
verschijnsel vond ik echter ook, dat een aantal niet ontkiemde zaadkorrels
jammer genoeg helemaal door de rottingsschimmel verteerd waren, en daarbij was
natuurlijk niets meer te vinden waaruit een mogelijke vruchtkiem had kunnen
opgroeien. Het ontging mijn scherpe ogen echter niet, dat juist boven zulke
geheel verrotte zaadkorrels heel kleine en tere plantjes te zien waren, die uit
de aarde opkwamen en met de goede en edele kiemen niet de geringste
overeenkomst hadden. Aha, dacht ik, dat is het! Deze valse kiemen zijn zeker
ook een produkt van de goede in de vette aarde gelegde zaadkorrels, maar de
hongerige aarde heeft zich er alleen maar mee verzadigd, en liet niet toe dat
de echte goede kiem ontkiemde. Maar wat heeft zij uiteindelijk daaraan? Op de
plaats van de ene edele kiem schieten dertig onedele omhoog en onttrekken zo
aan de aarde wel honderd keer meer van de vette voedingstoffen, dan dat ene
goede plantje gedaan zou hebben. Want alles wat goed en edel is, is ook met
weinig tevreden, wat het ook is.
[7] Goud behoeft niet zoals lood
altijd gepoetst te worden om te glanzen; eenmaal goed gepoetst blijft het
honderden jaren glanzen. Een wijnstok brengt op de slechtste bodem vruchten
voort, maar distels en dorens zoeken meestal de beste grond op. De goede en
edele huisdieren zijn zelden vraatzuchtig, terwijl een wolf, een hyena en
soortgelijke beesten dag en nacht wel zouden willen vreten. Zo is de echte
edele en goede mens matig, terwijl de slechte, duistere wereldse mens met niets
tevreden is. Als men hem honderdduizend pond goud geeft, zal hij daarna zeker
niets anders wensen dan zo snel mogelijk het dubbele te verkrijgen, en het zal
hem helemaal niets kunnen schelen of alle andere mensen van armoede
verhongeren! De hebzucht maakt steeds hebberiger!
[8] Kijk, de aarde van mijn tuintje
was dus ten dele onedel en vrekkig en wilde zich vetmesten met mijn edele
zaadkorrels, die ik daarin gelegd heb! Maar wat is het wrange gevolg? Wel, zij moet
nu in plaats van één edel, bescheiden plantje, honderd vraatzuchtige onedele
voeden!
[9] En zoals het de domme vrekkige en
zelfzuchtige grond vergaat, zo vergaat het ook de mensen op aarde, die zich
hier al een hemel vol zalige genietingen hebben willen scheppen! Op het laatst
moeten zij allen hun moeitevol verzamelde voorraad toch loslaten, en honderd
anderen verbrassen die dan op een vaak zeer liederlijke manier. - Dit is als
voorbeeld bedoeld bij mijn komende complete antwoord op mijn vraag. Prent dit
beeld goed diep in uw gemoed, dan zult u het antwoord haast vanzelf
vinden!" - Allen denken erover na en blijven zich verbazen over de grote
wijsheid van het meisje.
202
Toepassing van de gelijkenis van Jarah
[1] Maar het MEISJE wendt zich
intussen tot Josoë en vraagt hem heel vriendelijk: "En, aardige, edele
buurman, schijnt bij jou het juiste licht al in je hart?"
[2] JOSOË zegt: "Wonderlijk wijze
Jarah! Het is mij, alsof ik iets waarneem als door een voor het gezicht
gehouden doek, maar van enige duidelijkheid is nog lang geen sprake. Belicht de
zaak dus maar verder, want ik ben aan je lippen gekluisterd! Het onderwerp is
te belangrijk om ook maar één woord te missen, en daar schijnen ook allen aan
de tafel en alle omstanders diep van overtuigd te zijn, want zij wachten met
zichtbare gretigheid angstvallig op het vervolg. Maak het antwoord dus maar tot
het einde toe af!"
[3] Na deze woorden begint JARAH met
het vervolg van haar toespraak en zegt: " Als u het beeld over de natuur,
dat ik als eerste geestelijke oogst van mijn tuintje geschilderd heb, wat
overdacht hebt, dan is het mogelijk dat het nu volgende u eenvoudig en
duidelijk overtuigt. Let dus goed op en luister en kijk!
[4] De mensen van deze aarde zijn,
geestelijk gezien, net als de bodem van mijn tuintje. En het woord van God, dat
eerst door de aartsvaders, te beginnen bij Adam, en later door de patriarchen
en door de door God Zelf geroepen profeten, vanuit de hemelen onder de mensen
kwam, is als de edele en goede zaadkorrels, die ik in de grond van mijn tuintje
stopte. Zoals echter geen zaadkorrel meteen als hij in de grond gelegd wordt al
een nieuwe verveelvoudigde rijpe vrucht wordt, zo is het ook met het woord van
God.
[5] Als het woord, door het horen, in
het hart van de mens komt, moet het door daden, die zijn als de leven gevende
voedingskracht van de aardbodem, -en die, zoals in Gods woord staat, gericht
moeten zijn op onze broeders en zusters, -levend worden. En daardoor moet het
ook op de juiste manier gaan ontkiemen en een zegenrijke en daardoor rijpe
vrucht worden, voor de echte en volgroeide vrucht van het geestelijke leven in
God! Mensen zoals profeten en priesters, die voorbestemd zijn om het woord het
eerst op te nemen, om het, zodra het in hen tot rijpheid is gekomen, weer geheel
zuiver voor alle tijden der tijden verder uit te zaaien op de grote mensenakker
van deze aarde, maar die het alleen maar als een middel gebruiken om er zelf
vet van te worden, lijken op de aarde die de edele zaadkorrel laat verrotten om
zich daarmee vet te mesten. In die omstandigheden is het niet te verwonderen,
dat op de akker van zulke zichtbaar valse profeten en priesters, voor de grote
akker der lekenmensen uiteindelijk niets dan slecht onkruid, dorens en distels
ontkiemen en tot kwade wasdom komen!
[6] Maar ook al gebeurt dit, dan is
dat in zijn algemeenheid, maar ook in de speciale gevallen, toch niet tegen de
goddelijke orde en tegen de goddelijke wijsheid. Want kijk, als de edele vrucht
rijp wordt, wordt al het stro en worden alle vruchten verzameld en in de
schuren gebracht; maar het onkruid blijft achter op het veld en bemest zonder
het te willen de aarde, zodat die daardoor voor een volgende uitzaai krachten
krijgt, en verlangt om weldra een nieuw edel zaad in zich op te nemen en tot
leven te brengen.
[7] En zo is het in werkelijkheid ook
met ons mensen. Zouden wij reeds van het begin af aan verzadigd zijn door de
zuivere waarheid, zoals deze komt uit de mond van God, dan zouden wij heel
weinig belangstelling hebben voor een toekomstige nieuwe waarheid!
[8] God de Heer ziet dat echter van te
voren en laat daarom toe dat de afgestompte mensheid een tijdlang met
varkensvoer gevoerd wordt, en dat hun bodem door het onkruid een hoge
voedingswaarde krijgt. Dan pas smaakt de in de nacht naar licht smachtende
mensheid de reine en edele vrucht van het zuivere woord van God. En in die
gelukzalige situatie leven wij nu."
203
Het materialisme
[1] Heus, door de tijden heen gebeuren
er, altijd door toedoen van de zogenaamde dienaren van God, ongehoorde gruwelen!
Dat maakt echter dat de mensen die daar betrouwbare berichten over horen, en
zelf ook niet onkundig zijn van Gods woord, zich dan iedere dag steeds meer
gaan afvragen: 'Wat moet dat? Wat is Gods woord? Kan het volgens de zin van
Zijn woord Gods wil zijn, dat de verkondigers van Gods woord, van Zijn
liefderijke wil, Zijn genade, Zijn zachtmoedigheid en Zijn vrede, pure
hebzuchtige, liefdeloze en brutale duivels worden ten opzichte van hun
medemensen?'
[2] En kijk, zulke vragen zijn goed,
want zij zijn de eerste drijfveren waardoor de mensheid tot echte
zelfstandigheid komt. Zonder deze zelfstandigheid kan zij nooit door een goede
en nog minder door een slechte, in zekere zin helse dwang, tot de ware
geestelijke vrijheid komen; en zonder die vrijheid is er voor de ziel en haar
geest geen eeuwig leven.
[3] Het is waar, men wordt bij het
bezien van het doen en laten van de priesters vaak door rechtvaardige ergernis
verscheurd en haast verteerd. Men zou vaak luidkeels willen roepen: 'Heer!
Heeft U dan geen bliksems, geen hagel, geen zwavel en geen pek meer om deze
tijgermensen te straffen met de grootste kracht van Uw goddelijke toorn?' Maar
dan spreekt er een zachte stem uit het binnenste van het hart en zegt: 'Wees
slim en wijs, en kijk waar je gaat. Als je op de weg een adder ziet loeren,
ontwijk die dan; want de gehele aardbodem is nog lang niet met adders bedekt!'
[4] Ook de nacht moet er zijn, net zo
goed als de dag, opdat de mens de waarde van het licht erkent. Overdag heeft
geen mens behoefte aan het licht van de lamp, maar als de nacht komt, voelt
ieder mens heel smartelijk het ontbreken van het licht. Zo veel het hem
mogelijk is, steekt hij een licht aan en een zwak schijnsel maakt zijn kamers
voor hem al aantrekkelijker dan het zo vaak voorkomende aardedonker .
[5] Kijk, als de Heer de mensen goed
van allerlei aardse goederen voorziet, worden ze al gauw overmoedig en beginnen
ze te veel voor hun lichaam te zorgen. Zoals de edele zaadkorrel door de haar
omgevende, teveel op verzadiging uitzijnde bodem snel verteert, zo verteert hun
ziel, waarin de goddelijke geest woont, omdat zij van het lichaam de juiste
hoeveelheid kracht niet ontvangt om de goddelijke geest in haar te laten
ontkiemen tot het eeuwige leven. En dat is nu juist door God voorgeschreven en
God heeft dan ook oorspronkelijk voor dit einddoel de ziel aan het lichaam
gegeven. Maar waar de ziel door haar lichaam is verteerd, komen natuurlijk in
plaats van de edele vruchten ook alleen maar dorens, distels en allerlei slecht
onkruid te voorschijn, waarvan men heus geen druiven en vijgen kan oogsten!
[6] Zo'n mens is echter dan geestelijk
ook zo goed als dood! Hij weet niets meer van iets geestelijks af. Hij loochent
al het geestelijke en vermaterialiseert alles. Buiten de grove materie bestaat
er voor zo'n mens niets meer. Zijn buik en zijn zeer zinnelijke huid zijn de
twee goden waarvoor hij dag en nacht bereid is ieder offer te brengen. Voor
zulke mensen bestaat God niet meer, en wanneer tenslotte zulke mensen, zoals
het nu jammer genoeg zeker al veel voorkomt, zelfs nog priesters en dienaars
van God worden, zal men toch hopelijk niet lang behoeven te vragen: 'Waarom
zijn deze zuivere knechten van het vlees, voor wie in de aard der zaak de
woorden: ziel, geest, God en Zijn hemelen niet anders dan verouderde,
dichterlijk fantastische begrippen uit de taal zijn, priesters en dienaren van
God geworden?' Kijk alleen maar eens naar hun uitpuilende buiken, dan zie je
ook het duidelijkste antwoord levend voor je!
[7] Zulke brengers van het woord van
God blijft het natuurlijk gelijk of zij de hen toevertrouwde gemeenten met
brood uit de hemelen of met vuil uit afschuwwekkende putten verzadigen, als zij
daarvoor maar koninklijk betaald worden! Het behoeft ons daarom ook niet al te
zeer te verbazen, als wij van de kant van de tempel niet zelden dingen horen,
die ons van ontzetting bijna helemaal doen verstarren en verstijven.
[8] Als de geheel materiële mens het
eenmaal zover gebracht heeft dat hij van de waardigheid een mens te zijn
nauwelijks meer voelt dan een paddestoel die uit wat rottende modder opschoot,
-wat voor edele menselijke eigenschappen moet men dan van zo'n moddermens
verwachten? Men moet hem daarom als een afschuwelijke adder met zijn flitsende
tong langs de weg verscholen laten liggen en een andere plek zonder adders
uitzoeken op de grote aardbol. Want de Heer is met een ieder die Hem waarachtig
zoekt, en verlaat hem nooit, die zich in zijn ellende tot Hem wendt!
[9] Wij allen, die aan de oever van
onze binnenzee wonen, waren reeds lange tijd een speelbal van de tempel. Men
ontzag Judéa zoveel als maar mogelijk was, maar in plaats daarvan moesten wij
Galileeërs de tempelpriesters reeds lang enerzijds als zuivere zondebokken en
anderzijds als melkkoeien dienen, -maar daarvoor hebben wij het voorrecht, dat
voor ons veel eerder het heerlijke licht in alles en over alles is opgegaan,
terwijl Judéa zich nog in de diepste nacht bevindt.
[10] Wij merkten de zeer zelfzuchtige
vraatzucht van de tempelgrond, waarmee ik natuurlijk het priesterdom bedoel,
het eerst, en bevrijdden ons zoveel mogelijk van hen. En wij, die ook een edel
zaad van God zijn, verspilden onze innerlijke levenskiemkracht niet aan het
vullen van de grote buik van de tempel, maar wij richtten ons naar Gods orde,
die wij steeds meer in ons herkenden, en staan daarom nu al als een veelvoudig
gezegende vrucht vrij op de grote mooie akker van God. De Judeeërs,
Mesopotamiërs en de naar het zuiden wonenden, zullen echter nog een hele tijd
nodig hebben voor ze beseffen dat zij de meest voor de gek gehouden narren van
de tempel te zijn!
[11] Door dit tamelijk uitgebreide
antwoord op mijn vraag zal hopelijk ieder van de hier aanwezige gasten
erkennen, dat het meisje uit Genezareth al heel goed weet wat zij begrijpen moet
van de beschikkingen en de toelatingen van God! Maar U, o Heer, vergeef mij
genadiglijk dat ik voor U en tevens aan Uw heilige zijde zo erg lang en zo
veel, waarbij misschien ook nutteloze zaken, besproken heb! Ik wilde daardoor
echter zeker niet de grootte van mijn kennis laten zien, maar, omdat het nu zo
uitkwam, alles slechts ronduit zeggen, zoals mijn hart dat eerlijk en oprecht
voelde!"
204
Het onkruid blijft als mest achter
[1] IK zeg: "Lieve dochter van
Mijn hart, Ik zeg je: Je hebt geen woord teveel of te weinig gezegd! Daarom
geef Ik ook jullie allen de raad om alles wat dit meisje nu gezegd heeft te
onthouden, er goed aandacht aan te schenken en ernaar te handelen. Als iemand
echter commentaar heeft, laat die dan opstaan en spreken!"
[2] Na deze uitnodiging kwam JUDAS
Iskariot te voorschijn en zei: "Vrijwel met alles ben ik het oneens,
hoewel ik overigens de wijsheid van dit meisje zeer bewonder, want het spreekt
als een heel goed geschreven boek." - Toen zweeg hij.
[3] JOSOË snauwde hem echter
letterlijk toe: "O vreselijk onzinnig en bovenmatig dom mens! Heb je dan
niet gehoord wat voor getuigenis de Heer Zelf aan de lieftallige Jarah heeft
gegeven, en wil jij het dan met alle punten van haar antwoord oneens zijn? Oh,
laat ons dan maar eens wat horen van je onbevredigde, overgrote domheid, en dan
zullen we wel zien met wat voor vuil die gevuld is! Doe je domme ogen toch
open, oude os! Kijk eens, hier naast mij zit een engel van God uit de hoogste
hemel, zijn wezen is puur licht. En hier zie je de jonge wijze spreekster naar
het hart van God, en naast haar hopelijk de Heer Zelf, wiens Geest hemel en
aarde en alles wat bestaat schiep, en toch wil jij ondanks het getuigenis van
God het niet geheel eens zijn met iets uit de toespraak van de lieftallige
Jarah?! Zeg eens wie je wel bent om nu zo onbeschaamd met God te willen
redetwisten!"
[4] Deze krachtige woorden van Josoë
maakten veel indruk op Judas en hij trok zich meteen terug en ging heel bedeesd
op zijn bank zitten; want voor de aangenomen zoon van de hoge Cyrenius was hij
erg bang geworden, en hij zat heel stil op zijn plaats.
[5] Maar JOSOË zei verder: "Is
dat niet een van de eerste leerlingen? Dat gezicht komt mij bekend voor, ik heb
hem in Nazareth gezien! Ja, ja, hij is het! Hij is dezelfde, die in Nazareth
ook al, als ik me niet vergis, steeds overhoop lag met een zekere leerling
Thomas!"
[6] JARAH zegt: "Laat dat, edele
Josoë! Kijk, als die leerling net zo'n groot bevattingsvermogen zou hebben als
jij en, de Heer alleen zij alle lof, ook ik, dan zou hij zwijgen, net als de
andere broeders en vrienden, en in zijn hart diep daarover nadenken. Maar omdat
hij beslist een erg hard hart heeft, begrijpt hij iedere hoger of dieper
liggende waarheid heel moeilijk! En als hij iets toch aanneemt, kan hij het
meestal niet bewaren, omdat hij in zijn ineengeschrompelde hart nooit helemaal
plaats heeft voor iets groots en verhevens! Laat die mens daarom met rust en
bekommer je niet over hem!"
[7] JOSOË zegt: "Je hebt weer
helemaal gelijk! Maar weet je, zo'n kleine terechtwijzing schaadt hem heus
niet, want ik weet dat deze persoon erg vaak voor zijn beurt spreekt. Hij zou
altijd wel haantje de voorste willen zijn, en allen zouden bij hem te rade
moeten gaan. Dat gebeurt natuurlijk nooit, omdat de anderen veel wijzer zijn en
meer begrip hebben dan hij, en dat ergert hem heimelijk. Daarom is hij ook
steeds wat bekrompen wraakzuchtig, maar dat helpt hem niet, want hij wordt
vooral, net als nu, op een onzachtzinnige manier terechtgewezen door leerling
Thomas, die een echt wijs man is!"
[8] JARAH zegt: " Ja, ja, dat heb
je goed gezien, want ik herinner mij nu ook zo'n twistgesprekje in Genezareth!
De Heer weet zeker beter dan wij, waarom Hij deze leerling in Zijn gezelschap
duldt; ik zou hem allang weggestuurd hebben! Die mens heeft voor mij iets heel
speciaal afstotends, en ik zou er alles onder willen verwedden, dat door hem
nog eens het hele gezelschap in zeer grote moeilijkheden komt. Ik vertrouw
namelijk nooit die mensen, die iemand waarmee ze spreken niet in de ogen kunnen
kijken! Het lijkt alsof ze steeds bang zijn dat hun onzekere oog hun boze hart
zou kunnen verraden. En juist deze leerling heeft deze kwalijke eigenschap, die
mij helemaal zo tegenstaat! Wel, ondanks dat duldt de Heer hem toch en Hij moet
daarvoor zeker een zeer wijze reden hebben!"
[9] IK zeg tegen Jarah: "Dochter
van Mij! Kijk, zelf heb je zoëven in je toespraak werkelijk buitengewoon goed
de reden aangegeven, die aan iedereen zonneklaar duidelijk maakt waarom door
Mij naast het koren ook het onkruid wordt geduld. En weet je, hij is ook zo'n
onkruidplant op Mijn goede akker. Als de goede tarwe echter in Mijn schuren
verzameld wordt, zal hij als onkruid op het veld blijven staan en verbrand
worden om de zware grond te mesten en luchtiger te maken!
[10] De bodem moet welluchtig zijn,
wil de edele vrucht daarop goed gedijen, -maar, weet je, al te los mag hij ook
niet zijn, want in een te losse bodem kunnen de wortels geen vaste grond
vinden. Komt dan de hitte en komen daarna zoals gewoonlijk grote stormen, dan
verdrogen de wortels tesamen met de vruchtstengel heel gemakkelijk. En als er
dan weer storm komt, worden zulke vruchtstengels moeiteloos ontworteld,
verdorren dan op het veld en geven geen vrucht! Daarom is er voor het kweken
van kinderen van God altijd meer een zware dan een losse bodem nodig; en omdat
dat zo is, moet men het zich laten welgevallen als ergens naast de tarwe ook
onkruid uit de zware bodem opkomt! Want het wordt niet als oogst binnengehaald,
maar het blijft achter voor het bemesten van de bodem, opdat het volgende
gezaaide een nog rijker oogst zal opbrengen dan tot nog toe het geval was. -Heb
je Mij begrepen?"
205
Mensen en volken ontvangen een gerichte opvoeding
[1] JARAH zegt: "O ja, Heer, mijn
liefde! Eigen kinderen hebben een gedegener opvoeding nodig dan de kinderen van
slaven. Want de kinderen van het huis worden net als hun ouders, of ook wel in
de huishoudelijke zorgen van de ouders delend, opgevoed, terwijl de
slavenkinderen slechts zoveel moeten weten als hun onveranderlijke en eentonige
dienst vereist! Natuurlijk dringt zich daarbij de vraag op, waarom God de Heer
het toelaat dat op deze aarde de ene mens de andere als een beklagenswaardige
slaaf moet dienen, en de keizer zelfs de macht over leven of dood van de slaaf
in handen van zijn meester heeft gegeven."
[2] IK zeg: " Ja, mijn lieve
dochter, een complete uitleg zou ons allen veel te ver voeren; maar een paar
gelijkenissen daarover wil Ik jou en zo ook al de anderen wel geven. Wie ze
begrijpt, zal behalve dat, nog veel meer duidelijk worden, luister dus goed en
aandachtig naar Mij:
[3] Er zijn verschillende soorten
graan, zoals de gladde en baardige tarwe, de twee en de vier-rijïge gerst, het
hoge koren, de haver, de grote maistarwe; verder zijn er nog linzen, erwten en
verschillende soorten bonen. Zoals je weet hebben deze verschillende geslachten
ook steeds verschillende grondsoorten nodig, omdat ze anders niet zouden
gedijen. De ene graansoort heeft behoefte aan een vaste kleigrond, de andere
een leemgrond, die echter steeds goed bemest moet zijn omdat er anders van het
koren niets terecht komt. Nog een andere graansoort heeft een losse en stenige,
en weer een andere een zandige grond nodig. Veel soorten graan hebben een
vochtige en andere weer een droge grond nodig. Dat alles leren de mensen uit de
ervaring
[4] Op dezelfde wijze hebben
verschillende mensen ook een verschillende opvoeding nodig, afhankelijk van hoe
het voorshands met hun harten en zielen gesteld is. Zoals het echter met de
afzonderlijke mensen gaat, hoewel zij vaak kinderen van één en dezelfde vader
zijn, zo gaat het ook met gehele gemeenten en met complete grote volksstammen.
De ene volksstam heeft een zachte, dus lossere behandeling nodig, om tot grote
zegen van de andere volken der aarde te bestaan. Een andere volksstam heeft een
harde behandeling nodig, omdat hij anders al gauw tot vloek van de naburige
volken zou ontaarden en verkommeren. Weer een andere volksstam heeft de
uitgesproken neiging tot tiranniseren en heersen over haar medemensen. Voor de
zielen van zulke mensen is er niets beters dan dat zij voor vele jaren in
slavernij vervallen, zodat zij eens goed door en door gedeemoedigd worden. Zijn
zij in de deemoediging verbeterd en verdragen zij hun lot tenslotte met alle
geduld en zonder morren, dan worden zij weer vrije burgers van de aarde. Zij
zullen dan als een veredelde vrucht op de beste en vetste grond zeker snel en
weelderig groeien.
[5] Kijk, dat is nu een beeld, dat
juist voor jullie allen heel gemakkelijk te begrijpen moest zijn, omdat jullie
toch al zoveel begrepen hebben!
[6] Maar om deze heel belangrijke zaak
nog aanschouwelijker te maken, wijs Ik je op de delen van het menselijk
lichaam, waarvan ook ieder lid een andere vorm, en dus een andere behandeling
en, in geval van ziekte, natuurlijk ook een ander geneesmiddel nodig heeft. Als
iemand oogpijn heeft, moet hij daarvoor zeker een ander geneesmiddel gebruiken
dan bij pijn in een voet. Wie pijn in zijn buik heeft, moet die anders
behandelen dan een pijn in een hand. Ook moet er bij lichamelijke ziekten naar
gekeken worden of het nieuwe, of oude en hardnekkige kwalen zijn. Een nieuwe
kwaal kan meestal door een eenvoudig middel genezen, terwijl een oude kwaal
vaak met een krachtig medicijn op leven en dood bestreden moet worden om haar
uit het lichaam te verdrijven. De zielen van de mensen lijken ook altijd op de
aparte ledematen van hun lichaam. Naar gelang een ziel meer op een edel of op
een onedel deel van haar lichaam lijkt, des te meer moet zij net als dat enkele
deel waar zij op lijkt, behandeld worden.
[7] Volgens dit beeld moeten ook de
verschillende verhoudingen van de mensen met betrekking tot de sfeer van hun
zielemoraal, net zo behandeld worden als de aparte delen die in hun sfeer van
de zielemoraal daarmee overeenkomen. Een slechte tand in de mond moet, als alle
andere middelen niet helpen, uitgetrokken en weggedaan worden, opdat hij de
gezonde tanden niet zal aansteken. Zo moet ook een onverbeterlijk slecht mens
weg uit een gemeente, opdat hij niet de gehele gemeente zal bederven. Op
dezelfde wijze moet vaak een geheel volk, zo al niet fysiek, dan toch moreel
vernietigd worden, opdat uiteindelijk niet alle volken der aarde daardoor
bedorven worden.
[8] Kijk maar in de kronieken, dan zul
je vinden wat een grote volken eens de Babyloniërs, de Ninevieten, de Meden, de
Perzen, de Egyptenaren, de oude Grieken en vóór hen de Phoeniciërs en de
Trojanen waren! Waar zijn al deze volken nu? Waar zijn de mensen uit Gomorra en
Sodom en waar de volken uit de tien steden? Ja, fysiek bestaan ze nog wel in
hun verwaarloosde nakomelingen, maar hun naam bestaat niet meer en onder de
oude naam zullen zij ook nooit meer een volk van deze aarde worden, want er is
nauwelijks iets slechters dan een oude naam, waaraan veel ijdele, nietszeggende
roem kleeft. Dat soort mensen of volken houdt zich op het laatst vanwege zo'n
oeroude beroemde naam voor veel beter en waardiger dan een jong volk, dat door
zachtmoedigheid, deemoed en broederliefde zich in de voor God rechtvaardigste,
en daardoor voor de ziel gezondste, toestand bevindt.
[9] Het zal jullie nu wel niet veel
moeite kosten om na enig onderzoek te ontdekken, hoe goed en rechtvaardig de
Vader in de hemel is! Want de vaste bestemming van de aarde is nu eenmaal, om
dáár kinderen van Gods geest voor de gehele oneindigheid op te voeden. Daarvoor
is het nodig, dat de bodem altijd eerder hard en mager, dan los en vet wordt
gehouden.
[10] Het met het edele graan
opschietende onkruid hindert, hoewel het mee opgroeit en rijp wordt, het gezegend
gedijen van de edele vrucht niet, terwijl het later toch weer voor het bemesten
van de hier en daar te hard en te mager geworden bodem heel geschikt is. Kort
en goed: Wat God toelaat is goed, en uiteindelijk is voor een geheel rein mens,
alles rein wat de aarde in en op en boven zich draagt. -Zeg nu eens of jullie
het door Mij vertelde helemaal begrepen hebben!"
[11] CYRENIUS zegt: "Heer, wie
zou dat nu niet begrepen kunnen hebben? Het is allemaal toch zonneklaar!"
[12] IK zeg: "Goed dan, dan zal Josoë
ons daarover zijn mening geven!"
206
De onzekerheid van Josoë
[1] JOSOË zegt: "O Heer, mijn
mening daarover zal echt heel onzeker uitvallen! Over het geheel genomen
begrijp ik wel wat ermee bedoeld wordt, en ik kan van mijzelf niet zonder meer zeggen
dat ik het niet goed genoeg begrepen zou hebben, maar ik voel mij veel te
onzeker om van het geheel een soort zonneklare beschouwing te kunnen geven.
Daarom zou het weer goed zijn als mijn liefelijke Jarah mij ook hier zou willen
vertegenwoordigen. Want al spreek ik naar mijn mening nog zo wijs, er is toch
altijd nog wel iets tegenstrijdigs in te vinden! Daarom zou ik veel liever
willen luisteren, dan zelf spreken. Ah, als iemand iets ter sprake zou brengen
dat ook maar in het minst fout en onjuist zou zijn, dan ben ik wel vlotter van
de tongriem gesneden, maar voor de ontwikkeling van te hoog boven mijn
kennishorizon liggende waarheden, voel ik mij nog veel te onzeker. Daarom houd
ik mij maar heel bescheiden op de achtergrond, laat graag de wijzeren voor mij
spreken en luister in stille bewondering, hoe edele woorden uit een wijs gemoed
stromen, zoals de lichtstralen uit de zon. Daarbij vind ik het, zeker voor mij,
helemaal overbodig om over iets wat zonder meer al zonneklaar is, nog verdere
beschouwingen te geven. Wie zal op klaarlichte dag een lamp aansteken om het
licht van de zon daarmee te versterken? Maar wie aan de stralende lichtwoorden,
die nu uit Uw heilige mond gestroomd zijn, nog enige twijfel kan hebben, nu,
laat die zich melden, dan zal men hem zonder bezwaar op het juiste spoor
zetten!
[2] Ik weet wel dat men U, o Heer,
zogezegd blindelings gehoorzamen moet als U iets van iemand verlangt, maar hier
moet ik door de juiste deemoed van mijn hart ongehoorzaam zijn! Want Uw wens, o
Heer, zou ook heel gemakkelijk een soort test voor mij kunnen zijn of ik mij
door mijn aangeboren, mijzelf vaak overschattende gevoel van eigenwaarde, zo
ver zal laten meesleuren, en meteen met mijn ook nog in zeer slechte staat
zijnde nachtlamp naar buiten zal rennen, om de zon daarmee toch nog wat
helderder te maken dan zij al is! Maar mijn rustige hart zegt mij gelukkig:
'IJdele knaap, neem je in acht, de Heer test je! Zorg dat Zijn genade je doet
slagen!' Als ik dat hoor, dan ben ik meteen op de hoogte en blijf op mijn
bescheiden plaats! -Heb ik gelijk of niet om mij in het algemeen zo te
gedragen?"
[3] IK zeg: "Mijn beste Josoë,
gelijk en toch niet helemaal gelijk; want, wanneer Ik iets van je verlang, weet
Ik beslist waarom! En als je je heil volledig in alles ondersteund wilt zien,
moet je Mij in alle dingen gehoorzamen, wat dat ook mag zijn. Zelfs als Ik het
leven van jouw lichaam zou eisen, dan zou je het met vreugde moeten geven; want
Ik zal van niemand het leven van het lichaam vragen tot nadeel van degene, die
het voor Mij zou geven!
[4] Maar Ik weet wel wat je
spraakvermogen verlamd heeft. Kijk, eerder was je wat voorbarig toen je van
jezelf beweerde, dat je alleen maar voor de waarheid was! Ik toonde je echter
dat je nog helemaal niet wist wat de waarheid is, en omdat Jarah, een heel
onschuldig meisje uit Genezareth, je vervolgens duidelijk wat beschaamd maakte,
omdat zij Mijn vraag aan jou op een schitterende wijze beantwoordde, heb je
daarna de moed wat verloren. Maar deze kleine moedeloosheid is in de aard der
zaak geen echte deemoed, maar veel meer een heimelijk gekrenkte ijdelheid van
je hart! Wel, dat werkt er nu dan ook aan mee dat je zoveel moeite hebt om te
besluiten iets te zeggen! Ik wil echter dat je die oorzaak volledig in je
overwinnen zult, want het is voor een wat ijdel hart beter om eens uitgelachen
te worden, dan om zich op de weg van het triomferende welslagen van alle kanten
bewonderd en gevleid te voelen! Praat dus maar, als Ik verlang dat je iets
zegt! -En geef ons nu dus over Mijn les van het slavendom toch maar een
bepaalde visie!"
207
Josoë's mening over de slavernij
[1] JOSOË zegt: "In Uw naam wil
ik het heel in 't kort wel proberen, maar het is maar helemaal de vraag of mijn
mening betrouwbaar is.
[2] De voeten van de mensen staan zichtbaar
op een lager levensniveau dan de handen, maar als de voeten de mens niet naar
het water zouden dragen, dan zou hij zijn handen niet van stof en vuil kunnen
reinigen. Derhalve, denk ik, is de slavendienst in het algemeen net zo
noodzakelijk als de herendienst. Als de voeten uitglijden, valt de gehele mens,
en het is dus zeker goed en nuttig meer te letten op de voeten, die met alle
recht de slaven van het lichaam genoemd kunnen worden, dan op alle andere
lichaamsdelen. Afgestompt en willoos moeten de voeten het zware en tevens niets
doende lichaam dagreizen ver dragen, en zij krijgen daarvoor als loon niets dan
hoogstens een reinigende verfrissing bij een bron, terwijl na een gedane reis
het gehele lichaam, dat tijdens de gehele reis niets gedaan heeft, zich
versterkt met spijs en drank. Maar wat kunnen, wat zullen de voeten daarvan
zeggen? -Niets, -want zij zijn daarvoor geschapen!
[3] Daarom denk ik dat de slavernij
een noodzakelijk iets is, dat nooit afgeschaft kan worden als de mensheid in de
haar gegeven orde wil blijven, tenzij de mensheid mettertijd een ander
vervoermiddel zou uitdenken, - dan zou de slavendienst van de voeten natuurlijk
overbodig gemaakt kunnen worden. - En zo, dacht ik, zou het in de toekomst met
de slavernij kunnen gaan !
[4] Het zou natuurlijk beter zijn als
men de voor de mensheid onwaardige slavernij geheel zou kunnen missen, maar het
zou nog wel eens lang kunnen duren voor zo'n gelukkige tijd op aarde zijn
intrede zal doen.
[5] De slaaf wordt door de vrije
mensheid werkelijk als onkruid onder de mensen aangemerkt. Maar door dit
zeldzame onkruid wordt de mensheid zeer goed gemest en tevens traag en volledig
passief, - en dat vind ik zeer slecht. In dit opzicht zou het weer beter zijn
als er geen slavernij was. Maar als anderzijds de slavernij een school der
deemoed is, dan is het natuurlijk ook een onmisbare noodzaak voor de te hoog
gestegen mensheid; want na de Babylonische gevangenschap waren de Israëlieten
weer een heel goed volk geworden, - het is alleen maar jammer dat de
gevangenschap niet minstens een volle eeuw heeft geduurd! Want bij de
bevrijding waren er naar mijn mening nog te veel, die de vroegere glans van het
Joodse rijk nog te nadrukkelijk voor ogen zweefde. Daarom wilden ze ook zo snel
mogelijk de oude glans weer tot leven brengen. En toen de muren en de tempel
weer opgebouwd waren, was de oude hoogmoed ook weer aanwezig, en weldra ging
het er in Jeruzalem eigenlijk nog slechter aan toe dan vroeger vóór de
Babylonische gevangenschap. Veertig jaren waren dus kennelijk te weinig, maar
met honderd jaar zou bij al onze vaderen de hang naar glans, pracht en hoogmoed
zeker voor honderden jaren totaal vergaan zijn!
[6] Dit is natuurlijk alleen nog maar
een heel onrijp vermoeden van mij en er zullen zonder twijfel behoorlijke en
goed gefundeerde tegenargumenten bestaan, maar ik spreek alleen maar zoals ik
het aanvoel. Want iemand die voor een slechte daad een oorvijg kreeg, zal het
kwaaddoen niet veel langer nalaten dan de pijn heeft geduurd. Als hij echter
door God voor een slechte daad met een lang aanhoudend en zeer pijnlijk lijden
bezocht wordt, zal hij de zonde zeker vrijwel nooit meer begaan!
[7] Daarom kan ik een echt lang
aanhoudende slavernij alleen maar zien als iets, dat een bepaald doel moet
dienen, en ik zie nu ook de ijzeren noodzaak van deze stand in en ik denk: Zo'n
goede en gewillige slaaf is in de aard der zaak veel volmaakter dan een vrij
mens; want de vrije mens is geestelijk een slaaf van zijn zinnen, terwijl de
lichamelijke slaaf geestelijk een vrij mens kan zijn.
[8] Want er is een groot verschil
tussen een mens die baas van zijn wil is -wat bij een goede slaaf geheel het
geval moet zijn -, en een mens wiens wil geen gehoorzaamheid kent, en bij wie
alles gebeuren moet wat hij wil.
[9] En daarom ben ik het nu toch
helemaal met de slavernij eens en wens dat zij nooit zal eindigen! Want ik
vind: Zodra deze hoofdschool voor de ware deemoed eindigt, zullen de mensen der
aarde door een grote ellende bezocht worden!
[10] Natuurlijk is het wel te wensen
dat de mensen allen volgens Uw leer zouden leven, want dan was de slavernij een
vreemd onding, en een misdaad tegen de rechten van de mensheid. Maar zolang dat
ergens nog niet het geval is en misschien nog lang niet zal zijn, is en blijft
de slavernij voor de hoogmoedige mensheid een evangelie uit de hemelen, dat ter
verbetering der mensheid op de aarde ingesteld is.
[11] Dit is dan mijn zwakke
beschouwing van Uw verklaring over de slavernij. Nu vraag ik U, o Heer, echter
tevens of U geneigd zou willen zijn daarin de fouten, die ik zeker gemaakt heb,
aan te wijzen, opdat ik ook in deze sfeer in de volle waarheid kan
doordringen!"
[12] IK zeg: "Beste Josoë, je
hebt in alles helemaal gelijk, en er is weinig of niets met recht tegen in te
brengen; alleen wat betreft de duur van de Babylonische gevangenschap ben je in
je ijver wat te ver gegaan. Want iedere gevangenschap en ook iedere slavernij
is uit de aard der zaak niets anders dan een door God toegelaten strafgericht!
Een gericht is en blijft echter jammer genoeg altijd alleen maar een uiterst
dwangmiddel tot verbetering en heeft daarom gewoonlijk meer een slechte dan een
goede uitwerking op de zielen der mensen. Want iemand die het slechte alleen
maar vermijdt vanwege de kwade gevolgen, en het goede doet vanwege de goede
gevolgen, is nog ver verwijderd van het rijk van God. Alleen degene die het
goede doet omdat het goed is, en het kwade vermijdt omdat het slecht is, is een
volmaakt mens. Want zolang de mens niet zelf naar het ware licht gaat, blijft
hij geestelijk een slaaf en als zodanig dood voor het rijk van God. De dwang
van buitenaf brengt de mensen nog op andere dwaalwegen van het zedelijke
liefdeleven, waarvan wij er dadelijk een paar zullen ontdekken."
208
De gelijkenis van de kluizenaar
[1] "Luister! Een meisje uit het
gewone volk liep 's nachts nog langs de weg. Terwijl zij ergens aan het werk
was voor haar werkgever, had zij zich zo verlaat, dat zij op de terugweg door
de nacht werd overvallen. Maar halverwege komt zij langs een plaats waar een
vrome kluizenaar woont. Verspreid over heel Judéa vind je meer van zulke
mensen, die vanwege het rijk van God, zoals zij voorgeven en ook werkelijk in
hun leven willen toepassen, een zogeheten streng leven leiden. Het huiswaarts kerende
meisje in de al donkere en stormachtige nacht klopt aan bij het huis van de
kluizenaar en vraagt om binnen te mogen komen en om onderdak voor de nacht.
[2] De kluizenaar komt naar buiten en
bemerkt dat de vragende een meisje is, dat met haar binnenkomst zijn hut beslist
zou kunnen verontreinigen. Daarom zegt hij, gegrepen door heilige geestdrift:
'Onrein wezen, kom niet in mijn godgewijde reine huis, want het zou door jou
onrein worden en daardoor zou ik onrein worden! Ga maar door en ga terug naar
waar je vandaan gekomen bent!' Met deze woorden doet hij de deur dicht en laat
met een verlicht hart, en blij, dat hij dit hem verontreinigende gevaar kwijt
is geraakt, het schreiende meisje aan haar bittere lot over. Opgewekt trekt hij
zich terug in het binnenste van zijn huis en prijst God, dat Hij hem voor dit
gevaar voor zijn ziel zo genadig beschermd heeft, en bekommert zich in het
geheel niet om het arme meisje; of zij in de donkere nacht verongelukt of niet,
interesseert hem niet.
[3] Na een uur komt dat meisje, danig
toegetakeld door de storm, bij het huis van een berucht tollenaar, die in de
ogen van de zuivere Joden een groot zondaar is. Hij hoort het arme meisje al
van ver jammeren, want hij houdt wacht bij zijn tolboom. Hij was geen vriend
van vroeg naar bed gaan en daarom noemden de reine Joden hem ook al een
ordeloze schooier .
[4] Deze zondige schooier steekt
echter snel een fakkel aan en gaat het jammerende meisje vlug tegemoet. Als hij
haar voorthinkend en huilend vindt, troost hij haar, tilt haar met zijn sterke
armen op en draagt haar zijn huis binnen. Daar geeft hij haar eten en drinken
en maakt een goed en zacht bed voor haar klaar. 's Morgens geeft hij haar nog
geschenken, zadelt twee lastdieren en brengt haar geheel verkwikt en welgemoed,
naar haar nog tamelijk verre woonplaats.
[5] Kijk, de kluizenaar is een streng
boetvaardige, en leeft steeds in een zichzelf opgelegde strafdwang, vermijdt
daarbij zorgvuldig alles wat zijn als rein aangemerkte zielook maar in het
geringst zou kunnen verontreinigen, en hij meent dat God al veel met hem op
heeft. Tevens is het hem ook veel waard dat de wereld hem voor een smetteloos
heilige van God houdt, en dat des te meer, omdat algemeen van hem bekend staat
dat zijn vertrek nog nooit door een vrouwelijke voet betreden werd. Natuurlijk
brengt die zedelijke reinheid hem menige gave in zijn hut, wat zeker zou
verminderen als er ooit bekend zou worden dat zijn hut toch één keer
verontreinigd werd door de voet van een meisje, waarvan men toch nooit kon
weten wanneer zij precies haar onreine periode had.
[6] Voor de tollenaar maakt het niets
uit of de wereld goed of slecht over hem denkt, zijn huis staat altijd als het
onreinste bekend en dat maakt dat een echte Jood er niet binnen zal komen,
omdat hij zich dan voor minstens tien dagen zou verontreinigen. Daarom kan het
de tollenaar ook niets schelen wat de mensen over hem en zijn huis zeggen, en
hij doet dan ook vrij wat zijn hart hem ingeeft en denkt daarbij: 'Al ben ik
dan een groot zondaar en zo onzuiver als maar mogelijk is, ik wil toch
barmhartigheid uitoefenen, opdat ik eens bij God ook barmhartigheid moge
ondervinden!'
[7] Mijn beste Josoë, zeg jij Mij nu
eens: Aan wie van de twee zou jij uiteindelijk de voorkeur geven?"
[8] JOSOË zegt glimlachend: "Oh,
zonder meer de tollenaar, want als er op de wereld alleen maar van zulke
kluizenaars zouden zijn, zou het leven van de mensen weinig kans meer hebben,
en er dus slecht uitzien! Die domme kluizenaar zou mij met zijn zedelijke
reinheid ieder uur tien keer gestolen kunnen worden! Waarlijk, als ik na de
dood de hemel zou mogen verhuren, dan zou de kluizenaar zeker de laatste zijn,
die ik in de laagste hemel de laatste plaats aan zou wijzen, en hij zou daar
niet vandaan komen of hij moest eerst net als die tollenaar worden! -Heb ik
gelijk of niet?"
209
Deemoedig door de zonde
[I] IK zeg: "Helemaal, want zo is
het! En Ik zeg jullie, wie niet wordt als de tollenaar, zal zeker niet in Mijn
rijk komen; want ook Mij kan de liefdeloze reinheid van zeden voor eeuwig
gestolen worden!
[2] Heus, een vrije ware innerlijke
zedelijke reinheid met echte alles opofferende naastenliefde gaat bij mij boven
alles; maar die, welke wij bij de kluizenaar hebben gezien, is bij mij geen
stater waard. Wie rein is, moet rein in zijn hart zijn voor God, maar de wereld
behoeft daar niet zo veel van te weten; want als die hem daarvoor prijst, zal
hij van Mij weinig lof te verwachten hebben.
[3] Het is het beste als een mens
steeds denkt: 'O Heer, wees mij zondaar genadig!', en niemand om iets slechts
veroordeelt, voor zijn vijanden bidt, en zelfs hen altijd nog goed doet, die
kwaad over hem spreken en hem zo mogelijk ook kwaad doen.
[4] Waarlijk, wie zo is en doet, is
niet alleen rein voor Mij -ook al had hij nog zoveel zonden op zich geladen,
die zijn lichaam hem zo nu en dan deed begaan -, maar hij is Mijn volkomen
broeder en naast Mij een koning der hemelen en al haar heerlijkheden! Want ook
al wordt het lichaam van de mens vaak door slechte demonen verleid, de ziel
bevindt zich toch steeds in Mijn geest.
[5] Vaak moeten de engelen in de hel,
de poel van alle zonden, afdalen, maar bij hun terugkomst zijn zij weer zo rein
als voorheen in de hoogste van alle hemelen. En vaak is het met Mijn broeders
op deze aarde net eender: ook al dalen zij uiterlijk vaak in de hel af, om ook
daar de goddelijke orde en de macht van de goddelijke wil staande te houden,
dan blijft hun ziel toch zuiver door het samengaan met Mijn geest in haar.
[6] Kortom, iemand die door de zonde
zo deemoedig wordt als onze tollenaar, is door de zonde net als een engel
slechts voor een ogenblik in de hel afgedaald om daar rust en orde te scheppen.
Bij zijn terugkomst is hij echter vervuld van afschuw en zijn ziel is net zo
zuiver als voorheen. Maar een zondaar die door zijn zonden alleen maar hoogmoedig
wordt, en die als zondaar hoogmoedig blijft, is al een duivel, al ziet hij er
uiterlijk voor de mensen nog zo rein uit.
[7] Maar Ik zeg tegen jullie allen:
Wat er ook voor zondaars en zondaressen hulp zoekend bij jullie aankloppen,
jullie mogen hen nooit de deur wijzen, maar jullie moeten hen helpen alsof zij
nooit gezondigd hadden. En als je hen geholpen hebt, moet je er daarna ook
alles aan doen om voor de toekomst de zondaren liefdevol en wijs te helpen,
maar dan wel met een wijsheid, die slechts uit liefde voortkomt!
[8] Een echtbreekster is bij de Joden
volgens Mozes een zondares, die door ieder die haar na de daad het eerst
ontmoet meteen moet worden gestenigd. Ik zeg jullie echter: Wie de vluchtende
in zijn huis opneemt en haar tweevoudig probeert te redden -geestelijk en
lichamelijk -, zal eens door Mij met vriendelijke ogen worden aangezien en zijn
schuld zal in het vergankelijke zand geschreven worden, waarvan de wind de
rimpels verwaaid! Wie echter een steen naar haar werpt en zelf niet van iedere
zonde vrij is, zal eenmaal door Mij aan een streng gericht onderworpen worden!
Want wie Mij terugbrengt wat verloren was, zal eens in het hemelrijk waardig
gevonden worden om een groot loon te ontvangen; maar wie oordeelt, ook al is
dat volgens de wet rechtvaardig, zal eens ook rechtvaardig en streng volgens
Mijn wet geoordeeld worden!"
[9] Dan vraagt CYRENIUS: "Heer,
wat U nu gesproken hebt, is helder en waarachtig behalve één punt, wat mij nog
wat onduidelijk is, en dat zou ik graag nog uitgelegd willen hebben. Dat
onduidelijke punt is: -“
[10] IK zeg: "Het onduidelijke punt is:
hoe een overigens rein mens door een met zijn lichaam begane zonde in de hel
kan afdalen, daar orde en rust kan scheppen en vervolgens weer geheel rein
daaruit kan terugkeren.
[11] Kijk,
dat is gemakkelijk te begrijpen als men maar weet wat eigenlijk zonde en hel
is, zowel in heel beperkte alsook in zeer uitgebreide zin! - Daarom zal Ik
proberen deze beide begrippen voor jullie wat duidelijker te maken; let daarom
met je gehele hart op!"
210
Wat is het lichaam, wat is de ziel
[1] "Het lichaam is materie en is
samengesteld uit de ergste zelfstandige delen van de oerziel, die door de macht
en de wijsheid van de goddelijke, eeuwige Geest in die organische vorm gehouden
worden. De vrijere ziel, die zo'n lichamelijke vorm bewoont, wordt daardoor
geheel van al het nodige voorzien.
[2] De in een lichaam wonende ziel is
natuurlijk in het begin niet veel reiner dan het lichaam, omdat ook zij afstamt
van de onreine oerziel van de gevallen satan. Het lichaam is voor de nog
onzuivere ziel eigenlijk niets anders dan een heel wijs en heel goed en
doelmatig ingerichte zuiveringsmachine.
[3] Maar in de ziel woont al de
zuivere vonk van de Geest van God, waaruit de ware zelfkennis en de goddelijke
orde zich kenbaar maken door de stem van het geweten.
[4] Tevens is het lichaam naar buiten
toe van allerlei zintuigen voorzien en kan horen, zien, voelen, ruiken en
proeven. Daarmee krijgt de ziel allerlei informatie over de buitenwereld, goede
en juiste, slechte en onjuiste.
[5] Door het oordeel van de in haar
wonende geest voelt zij weldra wat goed en wat slecht is. Daarnaast doet zij
door de uitwendige zintuigen ervaring op, door goede en slechte, prettige en
pijnlijke, en andere indrukken. Bovendien toont God de ziel, innerlijk door
buitengewone openbaringen en uiterlijk door het woord, de weg van Zijn orde.
[6] Zo toegerust kan de ziel dan
ongetwijfeld, geheel volgens de gemakkelijk te ontdekken goddelijke orde, in
staat zijn om vrij te kiezen. Een andere mogelijkheid is er niet, omdat de ziel
dan onmogelijk tot een eeuwig durend, op zichzelf gesloten, maar vrij bestaan
zou kunnen komen.
[7] Want iedere ziel die wil
voortbestaan, moet zich door de haar gegeven middelen zelf voor dat voortbestaan
vormen en ontplooien, omdat zij anders uiteindelijk het lot van het lichaam zal
delen. Of slechts voor driekwart gevormd het lichaam moet verlaten, wanneer het
vergaan is en niet meer deugt voor de verdere, complete ontwikkeling van de
ziel. Dan moet zij haar voltooiing op een meestal zeer treurige en pijnlijke
wijze in een veelongemakkelijker machine trachten te bereiken.
[8] Het lichaam is, omdat het uit
delen bestaat die nog geheel in het diepe gericht staan en daarom dood kunnen
gaan, bij en voor iedere mens de hel in zijn kleinste vorm. De materie van alle
werelden tesamen is echter de hel in de meest uitgebreide vorm, waarin de mens
door zijn lichaam gesteld is.
[9] Wie nu veel voor zijn lichaam
zorgt, zorgt duidelijk ook voor zijn persoonlijke hel. Hij voedt, onderhoudt en
mest zijn gericht en zijn dood, voor zijn persoonlijke ondergang.
[10] Het lichaam moet weliswaar een
zekere voeding krijgen, om steeds in staat te zijn de ziel voor het grote
levensdoel de juiste diensten te verlenen, maar wie te angstvallig voor zijn
lichaam zorgt en bijna dag en nacht mort en werkt en bezig is, zorgt in wezen
voor zijn hel en zijn dood.
[11] Als het lichaam de ziel prikkelt
om alles te doen voor zijn zinnelijke bevrediging, is dat steeds afkomstig van
de vele onzuivere natuur of onder het gericht vallende materiegeesten, die in
de. aard der zaak .het wezen van het lichaam vormen. Als de ziel teveel
luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich
daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en in ha.ar
persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in
haar.
[12] Hecht de ziel eraan en schept zij
er behagen in om daar te blijven, dan is zij net zo onrein als de onreine, en
onder het gericht vallende, geesten van haar lichaam. Zij bevindt zich dus in
de hel en in de dood. Ook al leeft zij, net als haar lichaam, op de wereld
verder, zij is toch zo goed als dood en voelt de dood ook in zich en is daar
erg bang. voor . Want de ziel kan in die zonde en hel van haar doen wat zij
wil, het léven kan zij toch niet vinden, hoewel zij dat. boven alles liefheeft.
[13] Kijk, dat is de reden waarom nu
vele duizend maal duizenden mensen over een leven van de ziel na de dood van
hun lichaam net zo veel weten als een langs de weg liggende steen. Maar als men
hen er iets over verteld, lachen zij hoogstens of worden zelfs boos, jagen de
wijze de deur uit en raden hem aan om zulke dwaasheden, die alleen maar leugens
zijn, aan de wilde zwijnen te vertellen!
[14] Toch moet de mens, op z'n laatst
wanneer hij dertig is, zó ver in zichzelf met de vorming van zijn ik klaar
zijn, dat het komende vrije zalige leven na de dood van zijn lichaam voor hem
zo bewust en vaststaand is als het vliegen in de hoge vrije lucht voor een
adelaar! .
[15] Maar
hoe ver zijn mensen er nog va.n verwijderd, die pas daarnaar beginnen te
vragen! En hoe ver dan wel diegenen, die er niets over willen horen en dat
geloof zelfs te dwaas vinden om er over te kunnen lachen! -Zulke mensen
bevinden zich zo hun gehele aardse leven in de complete hel, en al in de
algehele dood. ..
[16] Maar ook kan een ziel zich reeds
geheel gereinigd hebben, waarna haar dan toch nog vaak geruime tijd gegeven
wordt om haar ijdele op zichzelf onzuivere lichaam en diens geesten ook te
reinigen. Het edelste deel van het lichaam neemt dan uit de ziel uiteindelijk
ook de onsterfelijkheid in zich op, en wordt op de jongste dag, na de dood van
het grofste deel van zijn wezen, ter meerdere versterk mg van de ziel, mee
opgewekt.
[17] Bij zulke reeds reine zielen
gebeurt het dan ook, dat zij toch zo nu
en dan als hun hel, dat wil zeggen hun lichaam, vaak nog zeer verlokkend'
werkt, korte tijd in zo'n persoonlijke hel binnengaan, met andere woorden,
toegeven aan de begeerte van hun .lichaam en diens geesten. Die zielen kunnen
dan echter niet meer volledig onrein gemaakt worden, maar zijn slechts voor
zólang onrein als zij zich in de poel van hun lichaamsgeesten ophouden. Zij
kunnen het daarin nooit lang uithouden en keren daarom heel snel in hun reine
toestand terug, waarin zij dan weer net zo rein zijn alsof zij nooit onrein
geweest waren. Daarbij hebben zij in hun hel voor een tijd rust en orde
hersteld en kunnen zij zich vervolgens weer ongestoorder in het licht van hun
geest bewegen en versterken.
[18] Wie van jullie een goed begrip
heeft zal dit alles helemaal begrijpen; en jij vriend Cyrenius, zeg Mij nu
onomwonden of je het begrepen hebt!"
211
Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn?
[I] CYRENIUS zegt: "Ja, Heer en
Meester! Maar dit is voor mij toch een totaal nieuwe leer, waarvan vóór U
niemand ooit gedroomd zal hebben! Het is nu wel duidelijk, dat niemand dan U
alleen de mensen van alle werelden van a tot z geschapen moet hebben; want
zonder zelf Schepper te zijn kan men dat nooit weten, behalve dan op de manier
waarop wij het nu van U hebben gehoord.
[2] Ervaringen in alle tijden hebben
geleerd dat het zo is en nooit anders kan zijn dan U het ons nu uitgelegd
heeft; toch zou geen wijze, ook al zou hij nog zo vaak het kwade van de
mensheid waargenomen hebben, over de oorzaak daarvan iets hebben kunnen zeggen.
Waar zou hij dat dan ook vandaan gehaald moeten hebben? Want daarvoor is de
totale kennis van de mensennatuur vanaf haar oergeestelijke tot aan haar
lichamelijke staat nodig.
[3] Maar wie kan zich die kennis
ergens eigen maken? Wie kent het menselijk lichaam tot in iedere vezel? Wie
heeft er ooit een ziel vrij rond zien lopen? Men weet nauwelijks of ze wel een
vorm heeft, en welke vorm dat is, of ze groot of klein is; kortom, men is
volkomen onkundig. Maar waar moet men in zo'n geval dan de kennis over de
zeldzame geaardheid van de mens vandaan halen?
[4] En toch moeten er middelen en
wegen zijn, waardoor de mens zichzelf beter moet leren kennen; want als de mens
van zichzelf niet kan ontdekken wat hij is en waarvoor hij er is, en wat hij
volgens zijn geaardheid en bestemming te doen heeft om het doel te bereiken
waarvoor hij door de Schepper bestemd is, dan heeft hij niets aan alle lessen
en alle wetten! Zoals men aan talloos vele mensen maar al te duidelijk ziet,
zal zijn ziel zich steeds meer in haar omhulsel terugtrekken door de helaas
pijnlijk voelbare menigvuldige behoeften van het lichaam; want de honger
knaagt, de dorst brandt, de koude doet ook pijn, en dan biedt een goed
lichamelijk verzorgd zijn het lichaam niet alleen het noodzakelijke, maar zelfs
een waar luxueus genot!
[5] Het dierlijke deel van de mens
stelt zijn eisen ook altijd zo nadrukkelijk en met zoveel misbaar, dat de
stille eisen van de ziel niet opgemerkt worden. Wie kan dan, onder deze
omstandigheden, zich er nog over verwonderen dat honderdduizend maal
honderdduizenden nauwelijks enig besef hebben van het wezen van hun ziel? Want
bij hen verbond hun ziel zich van kinds af aan zo sterk met hun lichaam, dat
zij volledig één daarmee is, en daarom in zichzelf ook geen andere behoefte
kent dan die van het lichaam.
[6] Ja, men moet zelfs zeggen, dat
juist bij mensen, die lichamelijk te ellendig en slecht verzorgd zijn, zich ook
nooit het geringste spoor van een geestelijke behoefte laat gevoelen. Wij
hebben in het noordelijk deel van Europa volksstammen, waarbij niet het minste
spoor van geestelijke ontwikkeling te ontdekken is.
[7] Wat is daarvan de reden? Een
algehele lichamelijke onverzorgdheid! Zo'n mens gaat met knuppels bewapend vaak
dag en nacht in de dichte wouden rond en probeert een stuk wild te doden. Heeft
hij het gedood dan eet hij het van honger, zoals men wel zegt, met huid en haar
op. De vraag is dan: Hoe zou er bij zo'n volk sprake kunnen zijn van enige
geestelijke behoefte? -Terwijl men toch bijvoorbeeld in Rome, waar de mensheid
voor het grootste deel lichamelijk zeer goed verzorgd is, over een menselijke
ziel en haar onsterfelijkheid reeds lang onderricht geeft en daarom ook de
meeste aandacht besteed heeft, en nog steeds besteedt, aan een deugdzaam leven,
dat voornamelijk het oog gericht houdt op het vormen van de geestelijke mens.
[8] Natuurlijk gebeurt het helaas ook
nog vaak dat de rijken zich op den duur te veel bezighouden met het welzijn van
hun lichaam, daarbij weinig of geen waarde hechten aan de ontwikkeling van hun
ziel, en tenslotte iedere leer aanzien voor de uitvinding van een hongerige
wijze. Maar zij hebben een taal, waardoor men zich met hen over zoveel dingen
kan verstaan, dat zij daarna, bij al hun zinnelijkheid, toch wat vreemd
beginnen op te kijken, -hetgeen voor hun ziel altijd winst is.
[9] Maar bij mensen, waarvan men nog
niet precies weet of ze een taal hebben of niet, is het zelfs niet mogelijk zo'n
bevreemding op te wekken. Als dat al niet kan, hoe zou het dan mogelijk zijn om
hen interesse te laten krijgen voor een diepere geestelijke behoefte van de
ziel?
[10] Daarom meen ik, dat men eerst de
mensheid op z'n minst lichamelijk goed moet verzorgen, zodat het daarna
makkelijker is, om de zielen van de mensen gaandeweg wakker te maken voor hun
echte geestelijke levensbehoeften. De mensen moeten minstens voor wat betreft
de eerste levensbehoeften verzorgd zijn! Want, zoals gezegd, een fysiek te arm
mens heeft niet de minste behoefte aan geestelijke ontwikkeling! Het is
moeilijk preken voor een hongerige maag, tenzij deze eerst gegeten en gedronken
heeft. Dat is zo ongeveer mijn bescheiden mening. U, o Heer en Meester, heeft
geheel gelijk; want U alleen kent Uw werken volkomen! Maar ook ik geloof niet
helemaal ongelijk te hebben; want ook de ondervinding van alle tijden en volken
spreekt voor mijn mening."
[1] IK zeg: "Het is juist, en ik
kan zeker niet zeggen dat je hier ook maar iets onwaars gezegd hebt. Maar regel
jij het op een wereld nu eens zo, dat alle mensen zonder hun eigen werk en
andere bezigheden redelijk goed verzorgd zijn en daarbij zouden beseffen dat
zij zo geheel zonder zorgen zouden kunnen leven, - dan zien al gauw alle mensen
er zo uit als jouw Europese noordelijke volken!
[2] Jouw Europese volken uit het
noorden waren eens in Azië, de wieg van het mensengeslacht, net eender en nog
beter in alles verzorgd, dan nu jouw Romeinen, en zij hadden uit de hemelen een
rechtstreekse opvoeding genoten. Er waren wijzen onder hen, zoals de aarde tot
Mij toe niet kende, maar wat was daarvan het gevolg? Zij aten en dronken heel
gezellig, werden van dag tot dag trager en zakten van geslacht tot geslacht af
naar hun tegenwoordige staat. Maar nu, in deze armzalige toestand moeten zij in
het zweet van hun aanschijn zorgen voor een mager onderhoud van hun lichaam en
daarbij zijn ze toch niet helemaal zonder wijzen en leraren.
[3] En zie, juist deze nood zal hen
langzaam maar zeker op een trap van ontwikkeling brengen, die in ieder opzicht
die van Rome ver zal overtreffen!
[4] Daarom zou het niet goed zijn om
de mens zo te plaatsen, dat hij lichamelijk helemaal verzorgd is. Want dan zou
hij tenslotte zo traag worden dat hij zich werkelijk om niets meer bekommert.
Dit streven naar de trage zorgeloze rust is ook weer een eigenschap van het op
zichzelf dode lichaam. De ziel, die voor het grootste gedeelte haar duurzame
vorm pas tijdens passende bezigheid uit het lichaam moet vormen, zou bij de
zorgeloze rust van het lichaam ook gaan rusten, omdat ook in haar de hang naar
nietsdoen in beginsel de overhand heeft.
[5] De ziel zal haar inactiviteit pas
door de pijnlijke behoeften van het lichaam verliezen; want zij voelt dat een
algehele onverzorgdheid van het lichaam haar, met het lichaam, de dood zou
brengen. Tijdens de nood van het lichaam zet zij daarom alle hefbomen in
beweging en verzorgt, zo goed als maar mogelijk, eerst het lichaam. Maar omdat
ze nu erg voor de dood vreest, begint zij al snel naast de bezigheid voor het
lichaam zich ook bezig te houden met het onderzoek van het eigenlijke leven, en
vindt door haar ontwaakte liefde weldra dat zij als ziel toch wel door zal
leven, ook al gaat het lichaam dood.
[6] Daaruit ontwikkelt zich dan
tenslotte een soort geloof aan de onsterflijkheid van de menselijke ziel. Dit
geloof wordt vervolgens meer en meer levend en een noodzaak voor de mens.
[7] Maar mensen die doordenken, zoals
je die overal vindt, zijn al gauw niet meer tevreden met het geloof alleen, zij
onderzoeken het diepgaander, beproeven de kracht ervan en zoeken, als deze
kracht niet meer voldoet, het geloof met sterkere en in zekere zin concretere
middelen waar te maken.
[8] Het volk houdt zulke onderzoekers
dan gewoonlijk voor zieners en hoorders, die door een hoge geest geleid worden
en die op de weg van het gesprek met geesten, diepere kennis van het leven van
de zielen na de dood ontvangen.
[9] Zulke onderzoekers worden door het
volk meestal tot priester verheven; en deze, die wel inzien dat zij in een
onmisbare behoefte van het volk voorzien, misbruiken tenslotte vaak zo’n
vrijwel onbeperkt vertrouwen van hun volk, zoeken hun eigen aardse belang
daarbij en zijn dan slechts blinde leiders van blinden. Maar iets goeds heeft
het wel, namelijk, dat het volk daarbij steeds een, ook al is het nog zo'n
zwakke, band met de hemelen onderhoudt.
[10] In de loop van de tijd, als het
blinde geloof in de priesters steeds zwakker en zwakker wordt, staan onder het
volk nieuwe onderzoekers op, die het oude onderzoeken en nooit helemaal
verwerpen. Zij verbinden het goede daaruit met hun nieuwe onderzoeksresultaten
en maken zo een geheel nieuwe leer, die zich niet meer tevreden stelt met het
blinde geloof, maar slechts met de volle overtuiging, op bewijzen gegrond, die
noodzakelijkerwijs aan iedereen ter beoordeling getoond kunnen worden.
[11] En zie, zo vindt dan eindelijk,
hoewel dus zeer moeizaam, de nieuwste mensengeneratie de waarheid, en daarin
door veel ervaring ook de wetten waarnaar het leven geleid moet worden, opdat
de met veel moeite gevonden waarheid bij de mensen voor altijd rein zal
blijven.
[12] Als dan als aanvulling op zo'n
vondst, die alleen het gevolg was van de steeds toenemende activiteit van de
mensheid zelf, vervolgens ook nog een buitengewone boodschap uit de hemelen
naar de mensen komt, als een machtig wonderbaar licht, dan is zo'n volk net als
een mens gered en in de geest als nieuw en wedergeboren. Kijk, dat allemaal
komt nooit door de lichamelijke zorgeloze verzorgdheid, maar alleen door de
nood en zorgen van de mensen!
[13] Ik zeg jullie: Door de nood wordt
zelfs het dier vindingrijk, laat staan dus de mens.
[14] Als de mens door de nood
uitdrukkelijk genoodzaakt wordt om te denken, begint de aarde onder zijn voeten
weldra groen te worden; is hij echter verzorgd, dan gaat hij net als de dieren
op zijn luie vel liggen en denkt en doet niets.
[15] Kijk, Ik zou de aarde maar
honderd aaneengesloten zeer gezegende oogstjaren behoeven te geven, en de
gehele mensheid zou van luiheld gaan stinken als de pest. Maar omdat Ik steeds
goede en slechte oogstjaren op aarde met elkaar laat afwisselen, moet de
mensheld steeds bezig zijn en in het goede oogstjaar voor een mogelijk volgend
s.l.echt oogstjaar voorzorgen nemen, om niet van honger te sterven. En zo
blijft de mensheld tenminste voor het lichamelijke steeds bezig; want daar
staat tegenover , dat de mensheid anders maar al te gauw tot algehele
inactiviteit zou vervallen. - Begrijp je dit ook?"
213
Het gevolg van een verzorgd bestaan
[I] CYRENIUS zegt: "Heer, U bent
waarlijk de Meester van de mensheid en U bent de levende school van het ware
leven, en ik weet nu volkomen waar ik aan toe ben, en waar de gehele mensheid
aan toe is. Maar ik begrijp alleen nog niet zo goed waarom een volk weg zou
zakken in volkomen inactiviteit, als het, boven de slavernij uit, lichamelijk
iets meer verzorgd is! Heer en Meester, daarover zou ik nog graag enige uitleg
willen krijgen!"
[2] IK zeg: "O vriend, vraag naar
de geschiedenis van de volken der aarde; kijk naar het oude goedverzorgde
Egypte, kijk naar Babel en Ninevé, kijk naar Sodom en Gomorra! Ja, kijk naar
het Israëlische volk in de woestijn, dat Ik veertig jaren lang met manna uit de
hemelen heb verzorgd! En kijk ook eens naar een groot aantal verdwenen volken!
Dan zul je maar al te snel ontdekken wat de lichamelijke welstand al deze
volkeren heeft gebracht!
[3] Kijk, een vrouw, die haar
uiterlijk erg belangrijk vindt, zal tenslotte niets anders meer doen, dan zich
de gehele dag tooien en met sieraden behangen. Na verloop van tijd zal ze het
prettiger vinden om zich door anderen te laten wassen, tooien en op te laten
smukken. Maar dat duurt ook nooit erg lang; uiteindelijk wordt zo'n
verwekelijkte vrouw zelfs te traag om zich te laten verzorgen, en zakt
letterlijk af tot het bestaan van een varken of zelfs een luiaard, welke dieren
je vindt in Indië en Midden-Afrika. Dan is het de vraag: Wat is er dan nog met
zo'n vrouw te beginnen? Welke geestelijke ontwikkeling is daar nog mogelijk? Ik
zeg je: Zij deugt zelfs niet meer voor hoer! Dat was ook de eigenlijke reden
waarom het volk in Sodom en Gomorra zich onnatuurlijk begon te bevredigen!
-Begrijp je dat?"
[4] "Waarlijk" zegt
CYRENIUS, zo vrijgevig met diepe wijsheden was U naar mijn weten haast nog
nooit! Dat moet ik nu openlijk toegeven, omdat U dit keer meer heeft gezegd dan
alle andere keren waarop ik het geluk had U te horen. Wat U ons hier over de
wortels van het ontstaan en het bestaan van de mensheid in al haar verhoudingen
heeft meegedeeld is nu allemaal helder en zonneklaar, -maar iets moet me toch
nog van het hart; als ik dat ook nog weet, heb ik echt geen vragen meer! Moet
ik die vraag stellen of leest U die ook weer in mijn hart?"
[5] IK zeg: "Vraag het ditmaal
maar, terwille van de anderen, zodat zij meteen vanaf het begin ook helemaal
weten waarover het gaat!"
[6] CYRENIUS zegt: "Nu dan,
luister welwillend naar mij!"
214
Een vraag over de schepping
[I] Gedurende mijn al tamelijk lang
durende, aardse leven heb ik vaak, maar altijd vergeefs, nagedacht over de
vraag, hoe nu eigenlijk, zeg maar strikt natuurlijk, de eerste mensheid van
deze aarde gekomen is tot de kennis van een geestelijk Opperwezen en haar eigen
onstoffelijke geest. Daarvoor heb ik de boeken van Egypte, de geschriften der
Grieken en de boeken van jullie Mozes gelezen. Ook heb ik eens een Indisch werk
in handen gekregen dat ik mij door een man in Rome, die Indiër was, voor heb
laten lezen en vertalen; maar ik vond overal een zekere mystieke beeldspraak,
waar geen verstandig mens wat verstandiger van kon worden, en ik dus nog
minder, omdat ik mij in mijn jeugd altijd al ingebeeld heb dat ik veel dommer
was dan alle andere mensen. Overal komen logische ongerijmdheden voor, die, woordelijk
genomen, onzin zijn.
[2] Jullie Mozes zegt bijvoorbeeld:
'In het begin schiep God hemel en aarde, en de aarde was woest en leeg, en het
was duister in de diepte; en de geest van God zweefde boven het water. Toen
sprak God: 'Laat het licht worden', en het werd licht. En God zag dat het licht
goed was. Toen scheidde God het licht van de duisternis en noemde het licht dag
en de duisternis nacht. Zo ontstond dan uit avond en ochtend de eerste dag.'
[3] Vervolgens wordt in zeer korte
stellingen de scheiding van het water, het droogmaken van de aarde en het
scheppen van gras, struiken en bomen aangetipt. Met dit scheppen gaan drie
dagen voorbij en dus ook nachten. Maar omdat dagen en nachten al ontstonden bij
het scheppen van het eerste licht op de duistere diepte der aarde, zie ik echt
niet in, waarom God op de vierde dag het nog nodig vond om twee grote lichten
te scheppen en ze aan de hemel te plaatsen, waarvan het grotere licht de dag
zou regeren en het andere, kleinere, de nacht.
[4] Leggen we dat nu naast de natuur
van de aarde en bedenken wij, wat volgens Uw verklaring de zon, de maan en al
de sterren zijn, dan is toch de hele scheppingsgeschiedenis van Mozes zo'n
grote onzin, dat er op de lieve aarde zeker geen grotere bestaat en kan zijn!
Wie zal dat ooit begrijpen? Onze kleine groep weet dat de aarde geen oneindige
kring, maar een zeer grote bal is, zoals U het mij in Egypte toen U nog een
kindje was, en later ons allen, zeer aanschouwelijk en waarheidsgetrouw hebt
laten zien. Op de aarde wordt het eigenlijk nooit nacht, omdat een deel van de
aarde altijd door de zon verlicht wordt. Daarbij is de maan een heel
onbestendig baasje en bekommert zich, behalve een paar dagen per maand, bar
weinig om de heerschappij over de nacht.
[5] Ook is het waanzin te zeggen, dat
uit de avond en de ochtend een dag ontstaat, terwijl toch iedereen door de
ervaring van zijn hele leven weet dat de dag steeds alleen maar tussen de
ochtend en de avond, maar nooit tussen de avond en de ochtend geplaatst wordt.
Want op de avond volgt altijd de nacht tot aan de ochtend, en op de ochtend
volgt de dag tot aan de avond, en dus ligt toch volgens de logica tussen de
ochtend en de avond de dag, en tussen de avond en de ochtend de nacht.
[6] Hoewel dat al als iets waanzinnigs
aangemerkt moet worden, is toch de uitdrukking dat God pas toen Hij het licht
schiep, ingezien zou hebben dat het goed was, een dwaasheid zonder weerga! Want
Gods hoogste wijsheid moet toch al eeuwig als Zelf Licht van alle licht, gezien
en gemerkt hebben dat het licht goed was!?
[7] In het boek van de Indiërs staat
vóór de materiële schepping een schepping van de zuivere geesten, die Mozes
later ook ergens vermeldt. Die waren zuiver licht, en met name de
eerstgeschapene werd 'Drager van het licht' genoemd.
[8] Als God al bij de schepping van de
zuivere lichtgeesten toch duidelijk de waarde van het licht had kunnen testen,
gesteld dat Hij daarvóór altijd in de diepste duisternis gerust zou hebben -wat
ik mij overigens niet van Hem kan voorstellen -, dan is het toch bijna te
belachelijk dat God op een bepaalde manier opnieuw ingezien zou hebben dat het
licht goed was!
[9] U ziet Zelf, dat de gehele
scheppingsgeschiedenis, zoals zij door Mozes gegeven wordt, absolute onzin is,
waar men, als men het geheel ook maar enigszins op natuurlijke wijze opvat, dol
van wordt. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat juist de Joodse
schriftgeleerden zelf die leer, die onzinnig is, helemaal niet geloven, maar
haar vanwege het volk overeind houden en zich daarvoor heel goed laten betalen.
Alle vooraanstaanden in Rome erkennen dat ook, maar laten de zaak, ondanks de
grove onzin, op haar beloop, omdat het blinde volk er veel waarde aan hecht en
zich daardoor in het land behoorlijk rustig houdt.
[10] Dat alle beginselen, die van de
oerleraren aan ons overgeleverd zijn, niets dan lege sprookjes en fabels zijn -
van het standpunt van de natuur uit gezien -is toch echt wel zonneklaar, want
daar kan ook geen halve lettergreep waarheid inzitten. Maar als dat vaststaat,
komt de grote en belangrijkste vraag vanzelf, en die luidt zoals ik al aan het
begin van mijn verhaal aangeroerd heb: Hoe is de mens op deze aarde ontstaan?
Hoe kreeg hij kennis over een God, en hoe over zichzelf, en wie leerde hem het
eerst te onderscheiden wat goed en wat kwaad is? -Geef ons daarover, o Heer,
wat licht, dan zijn wij geborgen!"
215
Het ontstaan van de eerste mens
[I] IK zeg: "Beste vriend, Ik gaf
je hierover eigenlijk al een heel duidelijke aanwijzing toen Ik je liet zien
wat voor uitwerking de nood heeft op mensen en volken. Het is natuurlijk niet
te ontkennen dat het scheppingsverhaal van Mozes, woordelijk toegepast op de
schepping van de natuurlijke wereld, door de ook maar enigszins met de loop van
het wereldse natuurgebeuren vertrouwde mens op het eerste gezicht grote onzin
genoemd moet worden. Wat inhoudt dat de goede Mozes daarom ook als een domkop
van de eerste rang te kijk gezet zou moeten worden.
[2] Maar wie het verdere verloop van
de Mozaïsche boeken iets beter bestudeert dan een fabel van de Griekse dichter
Aesopus, moet toch al gauw merken dat Mozes zich met zijn beeldspraak alleen
maar met datgene bezighoudt wat betrekking heeft op de oerschepping van de
eerste mensen der aarde, en dus helemaal niet met de scheppingsgeschiedenis van
aarde en hemel en alle schepsels op de aarde en in de aarde. Hij heeft
daarentegen vrijwel enkel en alleen aandacht voor de eerste ontwikkeling van
het menselijke hart en verstand; dat is de reden waarom hij ook meteen het
menselijk-historische eraan verbindt.
[3] De geschiedenis kon echter slechts
een produkt van de intelligente ontwikkeling van de mensen zijn en nooit van de
stom geschapen natuur , die tot op heden geheelonveranderd gebleven is en dat
ook tot aan het einde der tijden zal blijven.
[4] Dat is ook het geval met de
Indische boeken, waarin eerst gesproken wordt over het scheppen van zuivere
geesten, dan over de val van een deel van hen onder het hoofd' Jehova's
oorlogen' en daarna pas over de schepping van de zintuiglijke wereld en van de
dieren, en als laatste over die van de mens.
[5] Dat moet allemaal in geestelijke
zin opgevat worden en slaat vóór alles alleen maar op de zedelijke ontwikkeling
van de mens.
[6] Wie, door de geest geleid, de
overeenkomsten tussen de zintuiglijke en de geestelijke wereld goed begrijpt,
moet evenwel ook in staat zijn daaruit op te maken hoe nu precies de
zintuiglijke wereld uit de geestelijke wereld is voortgekomen, hoe en waaruit
de zonnen en daarna de planeten en planeetsatellieten met daarop allerlei
schepselen ontstaan zijn.
[7] Maar dat is niet zo eenvoudig,
want dat betekent: eerst geestelijk geheel ontwaakt zijn. Want alleen de
oeroudste Getuige van al het worden en zijn kan je door dat labyrint voeren,
waarachter tot op heden nog geen sterfelijk oog doorgedrongen is.
[8] Maar dat boven dit alles uit de
ouderdom van het mensengeslacht in de voleinding, zoals het nu is, toch
overeenkomt met de berekeningen van Mozes, ook wat betreft de materie en de
tijd, daar kun je volledig van verzekerd zijn.
[9] Wel was er op de aarde lang voor
Adam een machtige diersoort, die weliswaar niet wat uiterlijk betreft op het
daaropvolgende mensengeslacht geleek, maar des te meer voor wat betreft een
soort instinctmatig, maar toch zeer scherp verstand. De tegenwoordige olifant
is nog zo'n variant daarvan, maar dan psychisch veel onvolmaakter .
[10] Deze grote dieren hebben de aarde
ook al bebouwd en waren dus de voorlopers van de mensen. De aarde werd door hen
voor de mens duizendmaal duizend jaren bevolkt.
[11] Door deze grote dieren moest de
nog zeer harde steen bodem van de aarde zachter en voor het gedijen van edele
vruchten en dieren bruikbaar worden gemaakt, voor hij eindelijk in staat was de
tere natuur van de mens lichamelijk voort te brengen volgens het plan van de
eeuwig goddelijke orde, zoals dat in iedere, toen nog materievrije, maar toch
al in de lucht van de aarde levende natuurziel gelegd was.
[12] Pas toen de bodem van de aarde
helemaal rijp was, werd een zeer sterke ziel uit haar vrije luchtbestaan
geroepen om voor zichzelf uit de vetste leemhoudende humus een lichaam te maken
volgens de orde van de in de ziel aanwezige oervorm van God. En de eerste
gerijptste en sterkste ziel deed waartoe zij van binnen uit door de goddelijke
kracht werd aangezet. Zo stapte de eerste ziel in een door haar zelf goedgeorganiseerd,
nieuw en krachtig lichaam en kon toen de gehele zintuiglijke wereld en vele
schepsels, die er allen al vóór haar waren, volledig bekijken.
[13] Maar het grote geslacht der
dieren en zijn gehele voorschepping verdween voor het grootste deel al lang
tevoren van de aarde, vóór de eerste mens met zijn op God gelijkende majesteit
de wijde aarde begroette. Maar desondanks zullen er zich altijd nog
overblijfselen van deze voorbewoners op en in de aarde bevinden; de mensen
zullen echter niet weten wat ze daarvan moeten denken.
[14] De wijzen zullen beetje bij
beetje toch daardoor op het spoor gezet worden dat de aarde ouder is dan de
korte tijd van de Mozaïsche berekening, en Mozes zal daardoor een tijdlang zeer
in diskrediet geraken. Maar door Mij zullen dan weer andere wijzen gewekt
worden, die Mozes in het volle licht zullen zetten. Vanaf die tijd zal het niet
lang duren tot het hele rijk van God zich op de aarde vestigt en de dood voor
altijd zal verdwijnen van de vernieuwde aarde. Maar voor die tijd zal er nog
veel tegenspoed op de aardbodem verduurd moeten worden.
[15] Ja, de aardbodem zal eerst nog
vaak door het bloed en het vlees van de mensen door en door bemest moeten
worden, en uit die nieuwe geestelijke humus zal dan pas het lichamelijk
onsterfelijke tijdperk voor deze aarde beginnen, zoals ten tijde van Adam het
tijdperk begon waarin de ziel uit de vette leemhumus een volkomen lichaam in
haar goddelijke vorm kon opbouwen.
[16] De mensen, die hier tijdens hun sterfelijke,
lichamelijke leven al geheel zijn wedergeboren, zullen dan voor de gehele duur
van dit tijdperk als reine geesten en engelen heersen, en dit tijdperk zal
helemaal door hen geleid worden. Maar mensen uit deze tijd, die niet geestelijk
volgroeid zijn, zullen in dit nieuwste tijdperk van de aarde wel met
onsterfelijke lichamen op de aarde geplaatst worden, maar in heel behoeftige omstandigheden.
Zij zullen heel veel en vaak zeer hard, dienend werk moeten doen, wat hen heel
bitter zal smaken, omdat zij zich maar al te goed hun vroegere en heel
gelukkige toestand tijdens hun sterfelijke leven zullen herinneren. Dit
tijdperk zal dan zeer lang duren, tot uiteindelijk alles volgens het plan van
God in een geheel geestelijk bestaan zal overgaan. Kijk, dat is het verloop
volgens de orde van God, van alle dingen, al het ontstaan, bestaan en
zijn!"
216
Het ontwikkelingsproces van een tarwekorrel
[I] "Kijk eens naar de
tarwekorrel! Als hij in de aarde wordt gezaaid, moet hij vergaan, en pas uit het
resultaat van het rottingsproces komt de tere kiem omhoog. Maar wat zegt dat,
vergeleken met de aard van de mensen?
[2] Wel, het zaaien van het gezonde
mooie zaad komt overeen met de eerste wording van de mens! Het is als het in
een vleselijk omhulsel brengen van de op zichzelf al geheel gevormde ziel, die
zich voordien in de lucht bevindt, speciaal in de middelste regionen van de
bergen daar waar de boomgroei gewoonlijk ophoudt, tot aan de sneeuwen ijsgrens.
[3] Als een eenmaal tot begrip gekomen
ziel in de lucht de noodzakelijke, volgens een vast plan bepaalde duurzaamheid
bereikt heeft, daalt zij dieper en dieper af tot aan de huizen van de mensen,
krijgt dan uit de straling van de aura, die om ieder mens aanwezig is, een
zekere voeding en blijft dáár aanwezig waar haar wezen een gelijke geaardheid
voelt.
[4] Als echtgenoten zich dan door de
natuurlijke drang gedrongen voelen om geslachtsgemeenschap te hebben, ontvangt
de geheel rijpe vrije natuurziel, die zich het dichtst bij het echtpaar
bevindt, uit de uitstralende aura een teken, of wordt door de toegenomen kracht
van de uitstraling van de echtgenoten als gelijksoortig aangetrokken. Met een
zekere dwang dringt zij zich tijdens de geslachtsgemeenschap in de stroom van
de man en wordt daardoor opgenomen in een klein ei, wat men bevruchting noemt.
Welnu, vanaf dat moment lijkt de levensziel dan al op een zaadkorrel, die
ergens in de aarde werd gezaaid. En in het moederlichaam doorloopt zij alle
stadia tot de geboorte in de wereld net eender als de zaadkorrel in de aarde
tot de kiem boven de aarde uitkomt!
[5] Dan beginnen de verschillende
stadia van de eerst uiterlijke en vervolgens innerlijke ontwikkeling.
[6] Bij de plant blijven de wortels in
de aarde, het oude graf waar de zaadkorrel rot, en zuigen daar het
materievoedsel op. Dit voedsel zou echter al gauw de dood van de plant
betekenen, als het niet gezuiverd werd door de invloed van het licht van de
zon.
[7] Het eerste deel van de halm bevat
nog zeer materiële sappen. Als deze basis gevormd is, wordt de halm door een
ring in zekere zin afgebonden. Door deze ring gaan al veel fijnere buisjes,
waardoor alleen maar heel dunne en fijne sappen kunnen opstijgen.
[8] Daaruit ontstaat dan een tweede
verdieping van de halm. Omdat echter de sappen van de tweede verdieping nog van
grove materiële aard zijn en mettertijd nog grover worden, wordt er weer een
ring gevormd en deze tweede ring bevat nog dunnere buisjes, waardoor slechts
heel fijne sappen kunnen passeren voor het voeden van de boven hen zwevende levensgeest,
gelijkend op de uitdrukking van Mozes: 'En de geest van God zweefde boven de
wateren.'
[9] Naderhand zullen echter ook deze
sappen of wateren voor het boven hen zwevende leven van de plant weer te grof
worden, en die zouden het leven kunnen verstikken; daarom wordt een derde ring,
voorzien van heel dunne buisjes, gevormd door de boven de wateren zwevende
geest. Door zo'n derde ring kunnen dan slechts uiterst etherisch fijne en met
de altijd nog boven hen zwevende levensgeest al zeer verwante sappen met moeite
doordringen. Maar de levensgeest bemerkt wel of de sappen boven de derde ring
voor hem voor de verdere ontwikkeling te gebruiken zijn of niet. Vindt hij ze
vervolgens nog te grof en nog te veel sporen bevatten van het gericht en de
dood, dan wordt er nog een vierde, vijfde, zesde, of zevende ring gevormd, tot
eindelijk de sappen zo etherisch zuiver zijn dat in hen geen spoor van de dood
meer te ontdekken valt.
[10] Dan begint er pas een nieuw
stadium. De door de allerfijnste buisjes gaande sappen vormen nu knoppen en
bloemen, die voorzien worden van organen die alle mogelijkheden in zich hebben
om het hogere leven uit de hemelen als zaad te ontvangen.
[11] Als de bloem deze dienst verricht
heeft, wordt ze afgezonderd als ijdele pronk der wijsheid, die met haar
schoonheid en bekoring de ether van het liefdeleven aantrekt, welke op zichzelf
compleet is en geen verdere praal naar buiten behoeft. Want kijk, iedere bloem
is een mooi versierde bruid, ~ie haar bruidegom in haar net tracht te vangen
door zich eerst mooi te sieren! Als de bruidegom echter de bruid als de zijne
genomen heeft, wordt de glinsterende bruidstooi het eerst afgelegd en de
deemoedige levensernst begint.
[12] Vanaf dat moment begint de echte
levensvrucht zich te ontwikkelen en te vormen. En als dan alle bedrijvigheid
alleen op het rijpen van de vrucht is gericht, bergt het leven, dat alle
eerdere gevaren ontsnapt is, zich veilig als in een vaste burcht op in de
vrucht, voor een nog altijd mogelijke vijand van buiten.
[13] Waar het leven zich te snel
begint te ontwikkelen en te rijpen, wordt het ook maar weinig vast. En als er
een vijand van buiten in de buurt van zo'n vroegrijp leven komt, trekt hem dat
ook erg aan; hij stelt zich daarmee in verbinding en legt zijn vrucht in het te
vroegrijpe leven van de vrucht van de plant! Dit tweede leven trekt dan het
tere leven van de vrucht van de plant naar zich toe, beschadigt het en richt
het te gronde. De wormstekige vruchten zijn daarvoor een meer dan duidelijk
bewijs."
217
De geestelijke ontwikkeling van de mens
[1] "Zoals het met de planten
gaat, zo gaat het ook met de dieren en vooral met de mensen.
[2] Neem nu eens een jong meisje, dat
fysiek vroegrijp is. Zij is nauwelijks twaalf jaar, maar haar hele lichaam is
al zo gevormd, dat zij er uitziet als een huwbaar meisje. Zo'n meisje bekoort
dan iedere wat zinnelijke man meer dan honderd nog zo mooie meisjes van rijpere
leeftijd. Zo'n vroegrijp meisje staat lichamelijk aan honderd gevaren bloot, en
haar ouders zullen erg moeten oppassen om hun te vroeg rijp geworden dochter
voor al de vijanden te bewaren, die haar vanwege haar grote aantrekkingskracht
achtervolgen. Als zij te vroeg aan een wellustige man wordt uitgehuwelijkt, kan
zij gemakkelijk haar vruchtbaarheid verliezen. Als zij te veel wordt opgesloten
en weggehouden wordt van alle kwade begeerte, wordt haar lichaam, zoals men wel
zegt pafferig. Zij wordt bleek, kwijnt weg en wordt zelden oud. Geeft men haar
weinig te eten, en geen vet eten, dan wordt zij treurig en kwijnt tenslotte ook
vroeg weg; als men haar goed te eten geeft, wordt zij nog vetter en
onbeholpener en daardoor traag, zodat haar bloed weldra afbreekt en zij er uit
gaat zien als een lijk, en daardoor zal haar lichaam zeker vroeg moeten
sterven.
[3] Zo gaat het ook bij een te
voortijdige overdreven geestelijke ontwikkeling. Als kinderen met vaak geringe
talenten terwille van de studie zo streng behandeld worden alsof er een wereld
vanaf zou hangen, dan worden zulke zielen mat, omdat zij eerder geen tijd
hadden hun lichaam zo te ontwikkelen dat het onder alle omstandigheden te
gebruiken was!
[4] Daarom heeft alles volgens de orde
van God zijn tijd nodig en nergens kan men een semester overslaan.
[5] Tijdens de lichamelijke geboorte
uit het lichaam van de moeder wordt de eeuwige levenskiem als een vonkje van de
zuivere geest van God in het hart van de ziel gelegd, net als bij de vrucht van
een plant wanneer zij de bloem heeft afgeworpen en zich begint te wapenen en te
beschermen. Is het lichaam eenmaal ontwikkeld, dan begint de ontwikkeling van
de geest in het hart van de ziel. De ziel moet er dan alles aan doen om de
geest in haar te laten ontkiemen en moet hem daarbij de helpende hand bieden.
[6] De ziel is dan de wortel en de
halm, en het lichaam de aarde; zij moet de geest geen onzuiver water als
voedsel geven.
[7] De ringen, die de geest aanlegt,
zijn de deemoedigingen voor de ziel. Als de laatste ring eenmaal gelegd is,
ontwikkelt de geest zich verder zelf en neemt alles wat in de ziel met hem
verwant is in zich op, beveiligt zich en neemt als laatste de gehele ziel en
wat in het lichaam met de ziel verwant was, in zich op en is dan voor eeuwig
geheel onverwoestbaar , zoals wij dat verloop ook bijna bij iedere plant meer
of minder goed kunnen waarnemen.
[8] Als de vrucht op de normale weg
bijna. volrijp geworden is, worden levenskiemvonkjes in de in haar opgeborgen
zaadjes gelegd in tere, al klaargemaakte hulsjes; dan sluit de kern zich
gedurende enige tijd geheel af van het andere deel van de vrucht en beveiligt
zich in zichzelf, maar gebruikt daarbij toch steeds voor de helft de
levensether van de haar omringende vrucht.
[9] Na verloop van tijd begint de
buitenste vrucht te verschrompelen en te verdrogen. Waarom is dit? Omdat haar
ziel geheel overgaat in het leven van de kiemgeest in de kern. En als de
levenskracht van de vrucht tenslotte geheel overgegaan is in de levensgeest van
de kiem, dan wordt de eerder geheel levende halm in al zijn stadia droog en
dood. Maar eerst heeft al het leven van de plant zich met het kiemleven tot één
leven verenigd en kan zo nooit vernietigd worden, of het nu met de materie van
de kern verbonden is of niet.
[10] En zo zie je steeds dezelfde orde
overal in alle dingen en in dezelfde stadia."
218
Ziel en lichaam
[1] CYRENIUS zegt: "Heer, vergeef
mij, hier moet ik iets tussendoor vragen! Wat gebeurt er dan met de kiem van de
tarwe als die tot meel gemalen en vervolgens tot brood gebakken en daarna
gegeten wordt? Leeft in deze stadia de levenskiem nog steeds door?
[2] IK zeg: "Zeker; want als jij
het brood eet, wordt de materie van het meel weldra weer langs de natuurlijke
weg uit het lichaam verwijderd, maar het kiemleven gaat dan door zijn
geestelijke vorm meteen in het leven van de zielover en wordt volgens zijn
overeenstemmende geaardheid, één me:t haar. Het meer materiële van de
levenskiem, dat haar altijd, zoals het Mozaïsche water bij de geest van God,
als solide ondergrond diende, wordt voedsel voor het lichaam en gaat
uiteindelijk, als het naar behoren gezuiverd is, ook in de zielover .Dat dient
haar tot vorming en voeding van de organen der ziel, zoals haar ledematen, haar
haren enz. en verder voor de vorming en voeding van al datgene, wat je van a
tot z aan een menselijk lichaam vindt.
[3] Dat een ziel uit al dezelfde delen
als het lichaam bestaat, daarvan kun je je bij de engel Raphaël, die aan onze
tafel zit en nu met Josoë spreekt, meer dan tastbaar overtuigen. (Mij naar de
engel wendend:) Raphaël kom hierheen, en Iaat je door Cyrenius betasten!"
[4] De engel komt, en CYRENIUS betast
hem en zegt: "Ja, ja, dat is puur natuur en zogezegd duidelijk materie!
Hij heeft heus net als wij alle ledematen en dezelfde vorm als wij, alleen is
alles veel edeler, zachter en heel wat mooier; want de charme van zijn gelaat
is, kan men wel zeggen, onovertrefbaar stralend mooi! Het is zeker geen
meisjesgezicht, maar een mannelijk gezicht, met ernstige trekken, maar tevens
toch mooier dan het mooiste meisjesgelaat! Ik heb mij voorheen echt veel te
weinig om dit lid van ons gezelschap bekommerd. Hij wordt bepaald steeds
mooier, hoe langer ik hem bekijk. Mijn hemel, dat is echt heel vreemd! (Tot de
engel sprekend:) Luister eens, prachtig mooie engel, voel je ook liefde in je
mooie borst?"
[5] De ENGEL zegt: "O ja; want
mijn geestelijke lichaam is gelijk aan de goddelijke wijsheid, en mijn leven is
de eeuwige liefde van God de Heer. En omdat mijn leven zuiver liefde is, moet
ik de liefde toch ook voelen, omdat mijn leven zelf alleen maar zuiver liefde
is.
[6] Hoe kon U, als zo'n wijs man, mij
nu zoiets vragen? Zie, wat God de Heer Zelf eeuwig was, is en eeuwig zal
blijven, dat moeten wij toch ook zijn, omdat wij geheel uit Hem en zodoende ook
volledig in alles Zijn wezen zijn. Zoals de straal van de zon ook geheel
hetzelfde is en doet, als de zon zelf! Als dit nu zo is, waarom dan die
vraag?!"
[7] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat
is helemaal in orde, en ik zou dat ook zonder jouw verklaring wel geweten
hebben; maar ik moest je toch iets vragen om de klank van je stem te kunnen
horen. Maar nu zijn we wel klaar met elkaar en je kunt wel weer naar je plaats
gaan!"
[8] De ENGEL zegt: "Dat heeft
niet u, maar alleen de Heer mij te bevelen!"
[9] CYRENIUS zegt: "Vriend, het lijkt me
toe dat je bij je schoonheid, wijsheid en liefde toch nog aardig koppig en
eigenzinnig bent!?"
[10] De ENGEL zegt: "O zeker
niet! Maar sterfelijken kunnen en mogen mij geen voorschrift geven; want zelf
ben ik heer en Iaat mij door niemand wat voorschrijven. Mijn ik is nu, afgezien
van het feit dat ik volledig in alles uit God ben, een volmaakt zelfstandig ik!
Bovendien behoef ik niet zoals de mensen van deze wereld voor iets te vrezen,
want daarvoor heb ik een macht en kracht waarvan u nog nooit gedroomd heeft.
Als u deze echter nader wilt Ieren kennen, vraagt u dan maar eens aan de hoofdman
Julius en mijn leerling Jarah en ook de leerlingen van de Heer; die zullen u
daarover wel wat weten te vertellen!"
[11] CYRENIUS zegt: "Heer, wilt U
hem zeggen dat hij weer naar zijn plaats moet gaan, anders begin ik werkelijk
heel erg bang voor hem te worden; want met hem zou ik echt geen kersen gaan
eten! Hij wordt steeds grover en opgewondener, en er is met hem ondanks al zijn
schoonheid niets aan te vangen."
[12] IK zeg tegen de engel: "Nu,
ga dan maar weer naar je plaats!" En de engel volgt ogenblikkelijk mijn
aanwijzing op en gaat weer naar zijn oude plaats. Cyrenius is daar blij om,
want hij was werkelijk erg bang voor de engel geworden.
[13] Meteen daarna vragen Johannes en
Matthéus Mij of zij dit allemaal op moeten schrijven.
[14] IK zeg: "Dat kunnen jullie
voor jezelf doen, maar voor het volk behoef je dat niet op te schrijven, want
dat is nog zo'n tweeduizend jaar te jong om dat te begrijpen. Aan de zwijnen
moet men de parels nooit voor werpen, omdat ze die kost helemaal niet weten te
onderscheiden van het slechtste zwijnevoer. Maar voor jullie en voor een paar
anderen kunnen jullie dat in elk geval wel opschrijven."
[15] En de beide leerlingen doen dat
ook met passende beeldtekens ter onderscheiding van dat, wat zij in Mijn
opdracht met gewone Hebreeuwse lettergrepen hebben opgeschreven.
219
De schepping van hemel en aarde
[1] Cyrenius vraagt Mij echter om op
overeenkomstige wijze verder te gaan met de uitleg van de Mozaïsche
scheppingsgeschiedenis.
[2] En IK zeg: "Vriend, wat Ik
begonnen ben, zal Ik ook beëindigen, alleen is het voorlopig en in deze tijd
nog de vraag of jullie het wel zullen begrijpen. Want om de Mozaïsche
scheppingsgeschiedenis goed te begrijpen, moet men zeer veel kennis hebben van
het gehele wezen van de mens en daar kan men net zo moeilijk aan komen, als aan
de juiste en volledige kennis van God,
[3] Dus zou Ik voor jullie eerst de
gehele materiële, zielkundige en geestelijke bouw van de mens haarfijn moeten
ontleden en tonen hoe het zielkundige zich eerst uit het geestelijke, en het
materiële zich uit het zielkundige ontwikkeld en gevormd heeft, en met welke
talloos vele overeenkomstige zaken zij corresponderen, zoals de oneindig vele
tinten van het licht corresponderen met de net zo vele tinten zonder licht.
[4] Jullie zien dus wel, dat dit niet
zo gemakkelijk en vlug kan gebeuren als Je denkt. Maar Ik zal jullie toch
zoveel daarover vertellen als je voorlopig kunt verdragen, en waarvoor jullie,
om het met enige overtuiging te begrijpen, al in je ziel voorzien bent van ervaringen
en de nodige voorkennis. -Luister dus!
[5] Als Mozes zegt: 'In den beginne
schiep God hemel en aarde', dan bedoelt Mozes daar absoluut niet de zichtbare
hemel en de zichtbare materiële aarde mee. Daaraan zal hij als echte wijze nooit
gedacht hebben, omdat hij altijd alleen maar de volle innerlijke waarheid in
zijn verlichte wezen bezat. Maar hij verhulde zijn grote wijsheid door
beeldspraak, zoals hij voor het volk zijn te stralende gezicht met een
drievoudige afdekking moest verhullen.
[6] Onder de 'hemel', die Mozes het
eerst laat scheppen, moet verstaan worden, dat God de gave van het
verstandelijk vermogen eertijds, hoewel reeds in het tijdelijke, buiten Zijn
eeuwige en zuiver geestelijke centrum dus in zekere zin buiten Zichzelf gesteld
heeft - maar, zoals gezegd, alléén maar, de gave van het verstandelijk
vermogen. Die is als een spiegel, die ook in de donkerste nacht in staat is om
de afbeelding van tastbare voorwerpen in, of meer nog óp zijn gepolijste
oppervlak geheel juist en waar op te nemen en weer te geven. Maar als er in de
donkerste nacht helemaal geen voorwerpen zijn, is de spiegel duidelijk van nul
en generlei waarde!
[7] Daarom spreekt Mozes naast het
plaatsen van een hemel, ofwel de gave van het verstandelijk vermogen buiten het
levenscentrum van God, tevens over een zogezegd gelijktijdige schepping van de
aarde. Wie en wat is dan echter deze Mozaïsche aarde? Jullie denken misschien:
'Deze natuurlijk, die ons draagt!' -Oh, helemaal mis, beste mensen!
[8] Kijk, met de 'aarde' bedoelt Mozes
alleen maar het vermogen tot opneming en tot aantrekking van de met elkaar
verwante naar buiten gebrachte verstandelijke vermogens. Hetgeen
veelovereenkomst heeft met datgene wat enige wijsgeren van de Egyptenaren en de
Grieken gedachtenassociatie noemden. Daarbij moet uit aan elkaar verwante
begrippen en ideeën een complete met waarheid gevulde zin ontstaan.
[9] Omdat echter in de door God naar
buiten gebrachte verstandelijke vermogens door hun verwantschap de wederzijdse
aantrekkingskracht al als vanzelf meespeelde, volgt de derde conclusie haast
vanzelf. Namelijk dat de verwante verstandelijke vermogens elkaar ook werkelijk
hebben aangetrokken en zijn samengegaan. Mozes kon voor dit toen nog uitermate
geestelijk gebeuren kennelijk geen deugdelijker en algemener beeld bedenken
dan het beeld van de materiële aarde. Want de aarde is toch niets anders dan
een conglomeraat van alleen maar aan elkaar verwante stoffelijke deeltjes, die
elkaar aantrekken.
[10] Maar 'Het was nog duister op de
aarde' zegt Mozes verder, Zou Mozes nu heus daarmee het gebrek aan licht op de
pas geschapen aarde aanduiden? Ik zeg jullie, dat zou zelfs niet in het hoofd
van de wijze Mozes opgekomen zijn! Want Mozes was een groot kenner van de
waarneembare wereld en was zó ver ingewijd in de Egyptische wijsheid en
wetenschap, dat hij beslist wel wist dat de aarde -als kind van de zon minstens
een milliard maal milliarden aardse jaren jonger dan moeder zon -bij haar
ontstaan niet duister kon zijn. Maar Mozes heeft daarmee weer met een beeld
aangegeven, dat het verstandelijke vermogen en het vermogen tot aantrekking
door verwantschap van de verstandelijke vermogens nog generlei besef, begrip en
zelfbewustzijn teweegbrengt wat allemaal identiek is aan het begrip 'licht'
-.Integendeel, dat wordt pas teweeggebracht als zij samengaan, waarna zij
elkaar onder druk zetten, waardoor wrijving ontstaat en er in zekere zin
gevochten gaat worden.
[11] Hebben jullie nog nooit gemerkt
wat er gebeurt als men stenen of hout hard over elkaar wrijft? Wel, dan komt er
vuur en licht te voorschijn! En zie, dat is het licht dat Mozes in den beginne
laat ontstaan!"
220
Aarde en licht
[1] Wat het licht betekent weten wij
nu, maar er staat toch eerst dat de aarde woest en ledig was! Het staat wel
vast, dat alleen met de mogelijkheid om iets te kunnen bevatten, net als met de
daarvoor gevoelde behoefte, er nog geen vat gevuld is. Zolang er echter niets
in het vat is, zolang is het vat woest en ledig.
[2] Zo is het ook bij de oerschepping
geweest. Uit God waren er wel oneindige hoeveelheden gedachten en begrippen
door de almachtige wilskracht van Zijn liefde en wijsheid in alle ruimten der
oneindigheid naar buiten gebracht, namelijk die gedachten en begrippen, die wij
eerder de afzonderlijke op een spiegellijkende verstandelijke vermogens genoemd
hebben. Dat deden wij omdat iedere enkele gedachte in zekere zin een reflexie
in het hoofd is van datgene wat het steeds bezige hart zelf produceert.
[3] Als echter een losse gedachte, of
een begrip op zichzelf, lijkt op een leeg vat of ook op een spiegel in een
donkere kelder, dan is ook hun onderlinge samenhang nog woest en leeg; en omdat
er nog geen wederzijdse actie is van de onderlinge verstandelijke vermogens,
maar er alleen maar mogelijkheden zijn voor het bestaan en voor actie, is dus
alles nog, zoals eerder opgemerkt, koud, zonder vuur en zonder licht.
[4] Al deze onactieve en bewegingloze
gedachten en ideeën van de goddelijke wijsheid worden heel treffend vergeleken
met de 'wateren' waarin ook talloze specifieke elementen zich afzonderlijk bij
elkaar bevinden, maar waaruit uiteindelijk toch de gehele stoffelijke wereld
haar veelvormige bestaan haalt.
[5] Maar al zouden alle verheven
gedachten en de daaruit door Gods wijsheid ontwikkelde ideeën nog zo waar
geweest zijn, dan zouden ze, net zo min als de gedachten en ideeën van een
geleerde op aarde, toch nooit realiteit kunnen worden, als de middelen tot
verwerkelijking ontbreken. Als er ooit een werkelijkheid denkbaar is die volgt
op de gedachten en ideeën, dan moeten eerst de overeenkomstige middelen
geleverd worden
waardoor de echte activiteit van de
gedachten en ideeën, zowel van binnen als van buiten inwerkend, en uitgaande
van een hoge kracht en macht begint.
[6] Als een mens gedachten tot ideeën
wil samenvoegen en ze uit wil voeren, moet hij, afgezien van de benodigde
middelen, een overgrote liefde bij zijn gedachten en Ideeën voegen. Die liefde
verzorgd zijn gedachten en ideeën dan als een hen die haar kuikens verzorgd.
Daardoor worden de gedachten en de daaruit ontstane begrippen steeds concreter
en levendiger en nemen steeds meer vorm aan. En zie, deze liefde is de genoemde
g,eest van God Zelf, die, volgens Mozes, over de wateren zweefde, waarmee mets
anders bedoeld wordt dan de nog vormloze en irreële oneindige massa gedachten
en ideeën van God!
[7] Levend gemaakt door deze geest,
begonnen de gedachten van God zich tot grote ideeën te verbinden, en de ene
gedachte riep de andere op en het ene idee het andere. En zie, daar vindt dan
in de goddelijke orde als vanzelf het 'Er zij licht' en 'het werd licht'
plaats. En zo wordt volgens Mozes dan ook alles van het natuurlijke grote
scheppingswerk vanaf het oerbegin vanzelf verklaard! Daaraan parallellopend
echter ook, in hoofdzaken, het zielkundige en geestelijke vormingsproces, van
het pasgeboren kind tot aan de grijsaard en van de eerste mens der aarde tot
aan onze tijd en zo verder tot aan het eenmaal plaatsvindende einde van deze
wereld!
[8] Dan volgt er in het verhaal van
Mozes een regel, waardoor het lijkt alsof God pas nádat het licht zich uit het
vuur der liefde werkzaamheid van de
geest had ontwikkeld, begon in te zien dat het licht goed was. Dat is
natuurlijk in de verste verte niet zo. Het is alleen maar een getuigenis van de
eeuwige en eindeloze wijsheid van God, die aangeeft dat dit licht een
waarachtig vrij licht is, een geestelijk levenslicht, dat zich vanzelf uit de
werk mg van de gedachten en ideeën van God volgens de orde der wijsheid heeft
ontwikkeld. Daardoor kunnen de op deze wijze door God naar buiten gebrachte
gedachten en ideeën zich als zelfstandige wezens volgens de eigen
intelligentie, natuurlijk onder de altijd aanwezige invloed van God, verder als
uit zichzelf ontwikkelen. Dat wordt met de bijzin van Mozes bedoeld, en niet
dat God pas daardoor tot het subjectieve inzicht gekomen zou zijn dat het licht
iets goeds was!"
221
Scheiding van licht en duisternis
[I] "Maar nu komt er iets dat
eigenlijk moeilijker te begrijpen is dan het voorafgaande. Want er staat
verder: 'Toen scheidde God het licht van de duisternis en noemde het licht dag
en de duisternis nacht.' Dit wordt echter gemakkelijker begrijpbaar, als je in
plaats van de beide door Mozes gebruikte algemene begrippen, de overeenkomstige
meer bijzondere neemt, zoals in plaats van dag: het reeds zelfstandige leven en
voor de nacht: de dood, of voor de dag: de vrijheid en voor de nacht: het
oordeel, of voor de dag: de zelfstandigheid en voor de nacht: de gebondenheid,
of voor de dag: het zich reeds zelf kennende liefdeleven van de Goddelijke
geest in het nieuwe creatuur en voor de nacht: de gedachten en ideeën van God
die nog geen leven hebben.
[2] Deze orde vinden jullie ook weer
terug in iedere plant, bij wie je tot de vruchtvorming nog niets anders vindt
dan de nacht of de azende dood, waar de geest van God nog, voor de
voorbereidende vormgeving van de levendragende materie, over de wateren der
duistere diepten zweeft. Als de ondergrond echter eenmaal in zo verre vast is,
dat bij de tarweaar van de schepping de laatste ring onder de aar gemaakt kan
worden, en het eigenlijke echte geestelijke leven begint om zich zelfstandig te
manifesteren en te voelen en zichzelf door een helder zelfbewustzijn begint te
begrijpen, te herkennen en te verstaan, dan vindt er duidelijk een deling
plaats. Dit is dan de scheiding van het licht en de duisternis, van het vrije
leven en het leven onder het gericht, of eigenlijk van het onverwoestbare
leven en het leven dat verwoest kan worden onder het gericht, en dat te
vergelijken is met de dood onder het algemene, alles omvattende begrip 'nacht'.
[3] En vervolgens staat er: 'Toen
ontstond uit avond en ochtend de eerste dag.' Wat is de 'avond', en wat is hier
de 'ochtend'? - De avond is hier die toestand, waarin de voorwaarden voor de
uiteindelijke opname van het liefdeleven uit God door de invloed van de
almachtige wil van God vastgesteld kunnen worden en post gaan vatten, zoals de
op zichzelf staande gedachten en begrippen voor een idee. Als deze eenmaal
uitgegroeid zijn tot aan de laatste ring onder de vruchtaar, dan eindigt het
werk van de avond, en begint de vrije en zelfstandige werkzaamheid voor de
eigen vorming in de vrucht. Zoals de mensen nu de overgang van de nacht naar de
dag de ochtend noemen, zo werd daarmee overeenkomstig de overgang van de
voorafgaande gerichte, onvrije toestand van het schepsel naar de vrije
zelfstandige toestand, óók ochtend genoemd. Dus Mozes heeft echt geen fout
tegen de logica gemaakt als hij uit de avond en de ochtend de eerste en alle
daaropvolgende dagen laat ontstaan!
[4] Dat Mozes zes van zulke dagen uit
de avond en de ochtend laat ontstaan, komt omdat uit zorgvuldige bestudering en
onderzoek blijkt, dat ieder ding vanaf zijn oerbegin tot aan zijn vastgestelde voleinding,
steeds op de weg van één en dezelfde Goddelijke orde de zes perioden door moet
maken, tot hij datgene, wat voorlopig bepaald is, bereikt, zoals een overrijpe
tarweaar aan de afgestorven halm.
[5] De zaadlegging in de aarde tot aan
het ontkiemen: eerste dag; dan de vorming van halm, wortels en de schutbladen:
tweede dag; de vorming van de laatste ring vlak onder de daaropvolgende aanzet
van het begin van de aarvorming: derde dag; dan het vormen en inrichten van
hulsvormige vaten als bruidsvertrekken voor de ontvangst en de verwekking van
het vrije, zelfstandige leven, waartoe ook de bloeiwijze gerekend moet worden:
vierde dag; dan het afvallen van de bloesem, het ontstaan van de eigenlijke al
een vrij leven dragende vrucht en diens vrije activiteit -hoewel nog
samenhangend met de vroegere onvrije toestanden, waaruit nog een deel van het
voedsel voor het vormen van de omhulsels genomen wordt, hoewel vanaf dat punt
het hoofdvoedsel uit de hemelen van het licht en van de ware levenswarmte
genomen wordt -tot aan de volledige vorming van de vrucht: vijfde dag;
tenslotte het volkomen losmaken van de in .de huls rijp geworden vrucht, waarin
de kern dan alleen om zich te beveiligen zelfstandig de reine kost van de hemel
verlangt, aanneemt en zich daarmee verzadigt voor het vrije, eeuwig
onverwoestbare leven: zesde en laatste dag voor het vormen en volledig vrij
worden van het leven.
[6] Op de zevende dag begint dan de
rust, en dat is de toestand van het nu gereed zijnde, geheel rijpe en voor de
eeuwigheid duurzame uit de vroegere toestanden geconsolideerde leven, op
dezelfde wijze als God toegerust."
222
Het einddoel van de schepping
[1] "Als jullie nu het door Mij
vertelde wat dieper en rijper dan de doorsnee mensen van deze tijd willen
overdenken, dan zullen jullie, ook al is het niet tot in de finesses,
gemakkelijk ontdekken en begrijpen dat Mozes met zijn scheppingsgeschiedenis
het enig ware ontstaan heeft beschreven. Het stemt met de gehele orde van de
eeuwige wijsheid overeen, en geeft de ontwikkeling van alle dingen vanaf het
oerbegin tot aan de hoogste voleinding in voortreffelijke beelden weer.
[2] Wie Mozes niet op die manier
begrijpt, moet hem ook helemaal niet lezen. Want als hij hem leest en verkeerd
begrijpt, moet hij tenslotte na enig nadenken helemaal in de war raken. Hij
gaat zich dan echt ergeren over de onlogische domheid van Mozes en over de
misschien zelfs boosaardige domheid van al degenen, die zo'n onlogische dwaze
leer , als door de geest van God ingegeven, de mensen te vuur en te zwaard
opdringen, zonder er enige rekening mee te houden dat het hen zelf ook als een
zeer grove dwaasheid voorkomt.
[3] Wie echter, op de nu getoonde
juiste manier, Mozes leest, zal in hem niet alleen de grootste wijze, maar ook
de van Gods geest het diepst doordrongen, echte profeet ontdekken. Hij had het
grote vermogen en tevens de vaste wil om al de mensen het waarachtige nieuws te
brengen over de grote geheimen van God en over alle geschapen dingen, zoals hij
dat in zijn reuzengeest van de Geest van God Zelf had ontvangen!
[4] Dus vormden al de zonnen zichzelf,
evenals de aarden. En ook al het afzonderlijke op de zonnen en aarden vormde
zichzelf, evenals hun gemeenschappelijke samenhang. En zo vormde de mens in
beperkste zin, maar ook in de ruimste zin zichzelf, omdat de schepping als
geheel volledig op een mens lijkt en daarmee overeenkomt, en omdat van het
kleinste tot het grootste alles in de geestelijke en materiële schepping met de
mens overeenkomt, en moet overeenkomen. Want de mens is de eigenlijke oorzaak
en het einddoel van de hele schepping. Hij is het eind produkt, dat gewonnen
moet worden door al de voorafgaande inspanningen van God.
[5] En omdat de mens datgene is wat
God door al de voorafgaande scheppingen wilde bereiken en ook bereikt heeft, waarvan
jullie als onweerlegbare bewijzen daar staan, daarom beantwoordt alles in de
hemelen en op al de hemellichamen in alles aan de mens, zoals Mozes het in zijn
scheppingsgeschiedenis heeft uitgebeeld, en zoals ook andere leraren van het
volk, ook al is het meer verborgen, het uitgebeeld hebben. Beproef nu echter
alles, dan zullen jullie ontdekken dat het zich alleen maar zó en onmogelijk
anders toedraagt en kan toedragen! - Cyrenius, zeg jij me of Mozes je nu
voldoet!"
223
De mening van Cyrenius over het scheppingsverhaal
[1] CYRENIUS zegt: "Heer en
Meester, waarlijk, Uw wijsheid gaat zeer hoog boven alles wat de aarde ooit als
het meest wijze prees! Want als het al veel betekent om een groot wijsgeer te
zijn, dan betekent het toch weloneindig veel meer om de diepste en verborgenste
wijsheid van God zo bezonnen te beschrijven, dat mensen zoals wij die geen
speciale wijsheidsopleiding gehad hebben, haar helder en duidelijk begrijpen
kunnen. Dat kan naar mijn mening alleen God mogelijk zijn. Want al is een mens
nog zo wijs, hij kan alleen maar, net als Mozes, zijn van de Goddelijke geest
ontvangen wijsheid in overeenkomstige beelden verpakken, of de beelden worden
hem al als zaadkorrels gegeven, die hij vervolgens net als een zaaier in de
aarde van het mensenhart zaait. Zulke korrels geven dan wel vaak
overeenkomstige vruchten, maar de mensen herkennen de vruchten vaak evenmin als
de in hun harten gestrooide zaadkorrels, en zo'n uitzaai heeft tenslotte weinig
resultaat. Als de mensen de rijp geworden vruchten daarvan oogsten, weten zij
meestal toch nauwelijks, wat zij daarmee aan moeten en waarvoor zij eigenlijk
gebruikt zouden moeten worden.
[2] Gewoonlijk wordt er al door de
eerste zaaiers een niet geheel juist gebruik gemaakt van de
wijsheidszaadkorrels, en hun latere opvolgers doen dat nog veel minder. Want
als de eerste zaaiers van de wijsheidskorrels een volkomen juist en goed
gebruik gemaakt zouden hebben van de vruchten daarvan, dan zouden al hun
opvolgers ook alleen maar het juiste en goede gebruik daarvan gemaakt hebben.
Omdat echter door een onjuist begrip de profeten al fouten tegen hun slecht
begrepen leer gemaakt hebben, waren zulk soort kleine fouten beslist de oorzaak
van de grote, die volgden bij de latere opvolgers.
[3] Mozes en Aäron zullen best heel
zuiver geleefd hebben naar de hen door de Goddelijke geest geopenbaarde leer;
of zij echter in hun harten de van God komende leer ook zo begrepen hebben als
U het ons nu hebt uitgelegd, is een grote vraag en erg te betwijfelen. Want men
kan een vreemde taal en haar schrift wel goed en juist overschrijven, zonder
daar ook maar iets werkelijk van te begrijpen.
[4] Maar, o Heer, zoals U ons nu de
Genesis van Mozes verklaard heeft, kan er geen twijfel meer in het hart van de
mens achterblijven, en het opvolgen van zo'n leer zowel met het juiste begrip
als met de juiste daad kan dan alleen maar op de goede manier gebeuren.
[5] Maar omdat U, o Heer, nu al zo
vrijgevig geworden bent met de onthulling van de diepste en verborgenste
waarheden, geef ons allen dan ook nog een kleine opheldering over de zogenaamde
'Val der engelen', de eerste geschapen wezens, vervolgens over de 'Val van
Adam' en daarna over de zogenaamde 'Erfzonde', die als een slecht erfdeel op
alle latere mensen is overgegaan. Als het niet te laat is en wij dat ook maar
enigszins kunnen begrijpen, doe dan nog een keer Uw heilige mond open en geef
ons een paar goede aanwijzingen, opdat wij ook daar wat meer van weten dan wat
iedereen weet!"
[6] IK zeg: "Ja, Mijn beste
vriend, dat is toch nog een hardere noot dan de Mozaïsche
scheppingsgeschiedenis zelf, hoewel zij daar eigenlijk geheel in besloten zit
en voor de ijverige zoeker nu al als goud vrij aan de oppervlakte ligt. Als je
echter alleen maar een goede aanwijzing wilt hebben en geen complete les, dan
wil Ik je dat genoegen graag doen, want voor het geven van een complete les
zouden wij allen toch te weinig tijd hebben, omdat het nu al omstreeks de derde
nachtwake geworden is. -Wie oren heeft, die hore!"
224
De val der geesten, de val van Adam en de erfzonde
[I] "De val van de eerstgeschapen
geesten, ofwel van de vrije en tot leven gebrachte ideeën van God in de
eindeloze ruimte, is de grote scheiding waarvan Mozes zegt: 'Toen scheidde God
het licht van de duisternis!' Hoe dat echter begrepen moet worden in de ware
zin van de goede en correcte overeenkomst, heb ik jullie allen reeds voldoende
getoond. Het gevolg daarvan -de noodzakelijke materiële wereld, diens grote en
kleine delen zoals zonnen, aarden en manen en alles wat daarin en daarop is -is
in de eindeloze ruimte verstrooid.
[2] De 'val van Adam', is echter al
meer een feitelijk gebeuren dan de zogenaamde 'Val van de engelen', maar is
daarbij voor wat betreft overeenkomst, toch homogeen met de val der engelen.
Alleen komt bij de 'val van Adam' al echt een positieve wet te voorschijn,
terwijl bij de val van de engelen er nog lang geen wet in het geding kon zijn,
omdat toen pas met de grote ontwikkeling van de vrij te maken wezens begonnen
werd, en er buiten God nog niet zulk verstandelijk vermogen bestond dat men een
positieve wet had kunnen geven.
[3] Daarom vond er tijdens de
zogenaamde 'Val der geesten' ook een noodzakelijke en gedwongen scheiding
plaats, terwijl de adamitische scheiding, omdat die door hemzelf veroorzaakt werd,
een vrije was en zodoende geen dwang, maar meer een vrije handeling van de in
alle sferen van de ziel reeds vrije eerste vleselijke mens. Als geheel is het
toch ook een tevoren voorziene handeling volgens de geheime orde van God, die
weliswaar nooit als een absolute noodzaak, maar toch als een toelating onder
'je zult' en 'je zult niet' vanwege de vrije wil van de mens gegeven wordt om
zich door eigen handelen zelf te versterken.
[4] Het verschil is als dat van een
mensenkind, dat zijn eigen voeten nog niet gebruiken kan en daarom van de ene
plaats naar de andere gedragen moet worden, met een gezonde man, die allang
heel goed en snel kan gaan.
[5] Wie echter eenmaal zelf kan gaan,
die behoeft men toch niet meer als een pasgeboren kind naar een plaats te
dragen die men met het kind en voor het kind bereiken wil, maar men wijst hem
de snelste en zekerste weg naar de plaats van bestemming. Als de gezonde en op
stevige voeten staande mens die weg wil gaan, dan zal hij het doel ook veilig
en zonder gevaar bereiken. Maakt hij echter vrijwillig omwegen, nou, dan heeft
hij het aan zichzelf te wijten als hij het beoogde doel vaak veellater,
moeilijker en moeitevoller bereikt.
[6] En dat zien we dan ook bij Adam.
Als hij het positieve gebod opgevolgd zou hebben, zou de mensheid,
respectievelijk de volmaakte ziel van de mens niet het zeer harde, zware en
gebrekkige vleselijke lichaam gekregen hebben, dat nu met erg veel gebreken
behept is.
[7] Maar de ongehoorzaamheid tegen het
positieve gebod heeft de eerste mens noodzakelijkerwijs op een grote omweg
gebracht, waarop hij nu het doel veel moeilijker en veellater bereikt.
[8] Jij denkt weliswaar bij jezelf:
'Ei, hoe kan een klein, slechts moreel, voorschrift of het gehouden wordt of
niet, op de gezamenlijke natuur van de mensen nu zo'n wezenlijke invloed
hebben? Adam zou zonder het domme genot zeker net eender de vleselijke Adam
gebleven zijn, als hij het door het genot van de appel gebleven is, en hij zou
eenmaal zeker net zo goed vleselijk hebben moeten sterven, als nu nog alle
mensen!'
[9] Aan de ene kant heb je wel gelijk,
maar aan de andere kant ook ongelijk. Het genot van een appel, die een gezonde
en zoete vrucht is, is zeker niet dodelijk, want anders zouden nu alle mensen,
die appels eten, spoedig daarna sterven. Dus aan de appel zelf schort weinig of
niets. Maar als hij voor onbepaalde tijd niet gegeten mag worden, hetgeen dan
slechts bedoeld is ter verdere versteviging van de ziel, en de ziel echter,
bewust van haar vrije wil, het voorschrift minacht en overtreedt, dan
veroorzaakt zij in zekere zin een doorbraak in haar wezen, en die lijkt dan op
een open wond, die moeilijk helemaal te genezen is. Want ook al wordt de wond
een lidteken, dan worden door de littekenvorming toch een aantal vaten zo
bekneld, dat daarna de levenssappen van de ziel daar niet goed kunnen
circuleren en op de plaats van het lidteken steeds een onprettig pijnlijke druk
uitoefenen.
[10] Daardoor wordt de ziel er van
afgehouden om voornamelijk voor het vrije ontwikkelen van de geest in haar te
zorgen, en zij schenkt nu het grootste deel van haar aandacht aan het laten
verdwijnen van het lidteken. -Welnu, dat lidteken heet 'wereld'!
[11] De ziel doet voortdurend moeite
om dit lidteken kwijt te raken; want het maakt de ziel zorgelijk d.w.z. het
geeft haar wereldse zorg. Maar hoe meer de ziel zich uitslooft, des te ruwer
wordt het lidteken, en hoe ruwer het wordt, des te meer zorgen het veroorzaakt.
En de ziel kan tenslotte niets anders meer doen dan zich alleen maar met de
genezing van dit oude lidteken bezig houden, dat wil zeggen, zich zorgeloos te
maken. Zij wordt tenslotte bijna helemaal één met dit lidteken en bekommert
zich nog maar weinig om haar geest. - En kijk, dat is de zogenaamde
'erfzonde"'
225
De macht van de erfelijkheid
[1] "'Hoe kan dat echter erfelijk
zijn?' - zal men vragen. Oh, heel gemakkelijk, vooral bij de organische
zielvorming. Wat deze eenmaal opgenomen heeft kan zij duizenden jaren behouden,
als dat niet door de geest in haar weer helemaal in orde gebracht wordt. Kijk
eens naar het type mens binnen een volk! Als Ik jullie nu de gestalte van zijn
oerstamvader laat zien, zullen jullie allen al gauw beamen dat er een
belangrijke overeenkomst bestaat met al zijn nakomelingen. Als de stamvader een
goed en meegaand man was en zijn vrouw ook, dan zal daarna op een paar
uitzonderingen na dat hele volk meegaander en beter zijn dan een volk met een
opvliegende, trotse en heerszuchtige stamvader.
[2] Als een geringe uitwisbare trek
van een oerstamvader fysiek en moreel nog na een paar duizend jaar bij al zijn
nakomelingen heel goed te herkennen is, hoeveel te meer dan een karaktertrek
van de eerste mens op aarde in al zijn nakomelingen. Want zijn ziel was in het
begin veel ontvankelijker en daardoor veel gevoeliger dan de latere zielen, bij
wie het merkteken van de vader, meteen bij de verwekking, in de stroom van het
levenszaad ingeprent werd, en vervolgens op de natuurlijke weg niet meer
uitgewist of zelfs vernietigd kon worden. Jammer genoeg vervormt dat lidteken
de ziel erg, en God heeft altijd alles aangewend om een ziel zelf de
mogelijkheid te geven om dat kwade lidteken voor altijd te laten verdwijnen.
Maar dat wilde tot op heden niet zo erg goed gelukken, en Ik kwam nu Zelf
daarvoor op deze aarde om dat oude onaangename lidteken uit te wissen.
[3] En Ik zal het ook uitwissen; maar
dat zal gebeuren door de vele wonden, die in Mijn lichaam geslagen worden. Dat
kunnen jullie echter nu niet begrijpen. Als het zover is, zullen jullie het óók
begrijpen, en de heilige geest van alle waarheid zal jullie dan daarbij in alle
wijsheid leiden.
[4] Jullie hebben toch ook in Mozes
gelezen, hoe hij spreekt over de vloek van Jehova over de aarde, en dat er
staat: 'In het zweet uws aanschijns zult u verder uw brood verdienen!' En dan
staat er over de aarde ook meteen na de vloek: 'Doornen en distels zult u
dragen.'
[5] Kijk, als je dit letterlijk zou
willen nemen volgens wat de woorden weergeven, dan zou je, tenminste als het
ook werkelijk zo letterlijk bedoeld zou zijn, het volste recht hebben om God
van een domheid te beschuldigen! Maar omdat zo'n uitspraak alleen maar
psychisch en eigenlijk geestelijk opgevat moet worden, vervalt die
beschuldiging vanzelf. De mens is er zelf altijd voor verantwoordelijk als zijn
bestaan moeilijker wordt, zoals hij het ook aan zich zelf te wijten heeft als
in een bepaald land de oogst vaak slechter is dan zij normaal zou moeten zijn,
want de weersgesteldheid hangt niet helemaal van de wil van God af, maar ook
van de wil van de mensen.
[6] Als een ziel eenmaal zichzelf
geheel bewust is en met het gebruik van haar verstand zover komt dat zij in
zichzelf de orde van God goed kan zien en herkennen, dan moet zij vervolgens
ten behoeve van haar versteviging zelf handelend op gaan treden volgens de in
haar bestaande en herkende orde van God. Doet zij dat op een bepaald punt
echter niet, maar laat zij dat na, of doet zij in plaats daarvan iets geheel
tegengestelds, dan is het duidelijk dat zij zich op dat betreffende punt een
niet gemakkelijk uitwisbare schade toebrengt. Uit zichzelf kan zij zich daar
nooit meer van bevrijden, omdat het gevolg is dat haar werkzaamheid al meer of
minder in de war raakt. En in de loop der tijd ontstaan daaruit vanzelf steeds
meer beperkingen van de ziel, zoals: allerlei blindheid, domheid, onverstand,
zwak begripsvermogen, vrees, moedeloosheid, treurigheid, angst, ergernis,
toorn, woede en tenslotte zelfs vertwijfeling.
[7] Wel, dat zijn nu de 'doornen' en
'distels', die de 'aarde', d.w.z. de verminderde verstandelijke vermogens van
de ziel zelf in zich heeft laten opgroeien, als parasieten op de overigens
gezonde takken der bomen!
[8]
De 'vloek van God' is niets anders dan het aan de ziel die zichzelf bedorven
heeft, geschonken verhelderende inzicht dat zij zich in werkelijkheid zelf in
weerwil van de orde bedorven heeft, en dat zij daarom enkel door eigen schuld
verder haar brood in het zweet van haar aangezicht zal moeten zoeken.
[9] En het 'zweet des aangezichts' is
niets anders dan het al besproken zorgenlitteken van de ziel, dat zij zichzelf
door het genot van de Mozaïsche appel toegebracht heeft; iets wat zij ook heel
goed had kunnen vermijden."
226
Wereldse zorgen en hun kwade gevolgen voor de ziel
[I] "En de reden waarom Ik jullie
allen dit nu vertel is, dat je alle onnodige zorgen uitbannen moet. Iedere
wereldse zorg is toch een materiële band, waardoor een ziel zich vanuit het
lidteken van Adam verbindt met de materie! Hoe meer de ziel zich verbindt met
de materie van haar vlees, des te meer moet de vorming van de eigenlijke geest
van God in haar verkommeren. En hoe meer de ziel zich door haar zorgen verbindt
met het lichaam, dat op zichzelf alleen maar een gericht, een ellendige
noodzaak en tevens de dood zelf is, des te meer verliest zij het besef en de
kennis van het eeuwige onvergankelijke leven in haar. Hoe meer zij deze band
echter loslaat, des te vrijer wordt zij weer in alles. En hoe meer zij zich dan
verbindt met de goddelijke geest in haar, des te levender en helderder zal haar
bewustzijn en de kennis van het eeuwige leven in de ziel worden.
[2] Wie dus nog een grote vrees heeft
voor de lichamelijke dood, heeft een ziel die sterk verbonden is met het vlees
en uiterst zwak verbonden is met de geest. Een grote liefde voor het leven op
deze wereld is een zeker teken, dat de ziel zich nog weinig bekommerd heeft om
het eeuwige leven van haar geest in haar, en dat is de schuld van het oude
lidteken, dat Adam zichzelf en daardoor alle in zijn vlees verwekte zielen
heeft toegebracht.
[3] Maar toch kan iedere ziel, als zij
werkelijk wil, ook volledig genezen van dat kwade lidteken. Want daarvoor heeft
God al meteen in het bijzijn van Adam betrouwbare maatregelen getroffen, en
Adam is zelf op het laatst van zijn leven weer bijna geheel genezen. Daarom is
hij ook lichamelijk getransformeerd, net als nog een paar aartsvaders van de
aarde. Omdat hun nakomelingen zich echter vermengd hebben met de kinderen van
niet genezen vaderen, bleef het oude kwaad van Adam toch, meer of minder
krachtig zich manifesterend, als een kwelling steeds onder de mensen.
[4] Dat is ook de reden van de
pijnlijke bevallingen bij de vrouwen, en ook van de meestal zeer pijnlijke
wijze waarop het sterven bij mensen plaatsvindt. Want een natuurziel die al
door de zaadstroom van de man verwond is, verbindt zich direkt heel hardnekkig
met het vlees van de moeder en moet tijdens de geboorte steeds met geweld,
onder het verscheuren van allerlei banden, uit haar lichaam ter wereld komen.
Maar kinderen zoals Isaäk en nog een aantal anderen op deze wereld zijn volledig
zonder dat de moeder pijn voelde ter wereld gekomen.
[5] Zo gaat het ook bij het sterven.
Mensen, die erg aan het aardse leven hangen, en bij wie al hun zorgen dáárop
gericht zijn, hebben al gedurende hun korte aardse leven veel te lijden. Vaak
worden zij geestelijk en snel daarna zeker ook lichamelijk ziek en zeer
beklagenswaardig, en voor het afscheid van het lichaam hebben zij altijd met
vaak onverdraaglijke pijnen te kampen, en zij nemen onder een zware, alles
verdovende pijn afscheid van hun lichaam. Die pijn blijft hen vaak na het
scheiden van het lichaam nog zeer lang bij, vooral bij die zielen, die het op
de wereld in hun lichamen heel goed en behaaglijk hadden. Geheel anders gaat
het met de zielen, die op de wereld tot de heilzame overtuiging zijn gekomen,
dat alle schatten der aarde geen enkel nut hebben voor de ziel, omdat ze
evenals het lichaam in de dood ondergaan, en zich daarom van het oude lidteken
van Adam zo veel mogelijk vrij hebben gemaakt. Als zij in plaats daarvan hun
geest, de adem van God, in zich gevonden en met alle zorgvuldigheid verzorgd
hebben -, behoeven zij voorlopig nog maar weinig lichamelijke ziektes door te
maken.
[6] Als het leven van de ziel eenmaal
met haar geest verbonden is, zal haar lichaam ook langzaam maar zeker een
geestelijker richting inslaan, en daarom ongevoeliger worden voor de indrukken
van de uiterlijke materiële wereld; want iedere ziekte ontstaat gewoonlijk door
het verbreken van een band met de wereld. In het kort gaat het zo: het lichaam
wordt door de naar leven smachtende ziel gevuld met duizenden behoeften
allerlei aard. Als het ingevolge klimatologische en vanwege duizend andere
omstandigheden niet bevredigd kan worden, moet de een of andere band verbroken
worden, en het lichaam wordt daarop al gauw ziek en lijdend, maar de ziel lijdt
daar ook onder, omdat zij met haar lichaam de eigenlijke en ook de voornaamste
draagster van pijn is.
[7] Als de ziel echter haar lichaam,
en daardoor zichzelf, gewend heeft aan zoveel mogelijk ontberingen uit het
gebied van de wereldse dood, zullen er op het eind nooit zoveel banden tussen
de dode goederen van de aarde en het lichaam meer aanwezig zijn, en dan is er
dus maar weinig om onder veel pijn te verbreken. Als daardoor echter zoveel
mogelijk redenen voor de ziekten van het lichaam zijn opgeheven, zou Ik wel
eens willen weten waarvandaan deze dan nog in het lichaam en de gevoelige ziel
zouden moeten komen.
[8] Ja bij zulke mensen voelt het
lichaam vrijwel geen pijn meer, ook al wordt het erg door gemene middelen uiterlijk
gemarteld en gepijnigd.
[9] Kijk eens naar de bekende
jongemannen in de vurige oven! Zij zongen heel levenslustig en prezen God. En
ook al werden hun lichamen mettertijd door het kwade geweld van buiten
vernietigd, toch voelden zij daarbij geen pijn, want zij waren reeds lang
daarvoor vrij van alle banden met de wereld en waren één met hun goddelijke
geest. Dan voelt zo'n geheel met haar geest vereende ziel bij het verlaten van
het lichaam, waarmee zij reeds lang niet meer met materiële banden, maar alleen
met een zeer tere geestelijke band in verbinding stond, zeker geen pijn. Zij
voelt alleen een haar gehele wezen doortrillend zalig welbehagen en het is niet
mogelijk dat zij bij de scheiding het bewustzijn of het licht van het
geestelijk schouwen van de ziel kwijtraakt, en net zo min het gehoor, de reuk,
de smaak en de edelste en allerteerste tastzin, zoals onze engel Raphaël die nu
heeft.
[10] Maar zoals gezegd, om dat te
bereiken moet de mens eerst de oude Adamitische zonde kwijtraken, en dat gaat
op geen andere manier dan op die, welke Ik jullie zoëven getoond heb: De
wereldse zorgen moeten door de ziel uit zichzelf over boord geworpen worden,
een ander middel is er niet! Als die afgedankt worden, komt bij de mens alles
weer in de oude goddelijke orde terug, en de mens is dan weer geheel mens
volgens de orde van God. Wel, dat is het wat men met recht 'erfzonde' noemt! Op
zichzelf gezien noemt men het vlees volkomen terecht de erfzonde;
overeenkomstig geestelijk gezien is alleen de veelvoudige zorg voor het vlees
de moeilijk uit te roeien zonde van Adam bij al zijn nakomelingen.
[11] Dit lidteken der ziel kan echter
door geen ander middel volledig verdwijnen dan alleen maar door dat wat Ik
aangegeven heb, en door nog een middel, dat de mensen echter pas na beëindiging
van Mijn zending in deze wereld getoond wordt, en dat gegeven zal worden tot
heil van hun zielen. Johannes de doper in de woestijn was reeds de voorloper
van dit middel. "
227
De val der geesten
[I] "Maar zoals het op kleinste
schaal bij de mens ging toen hij in de zonde viel en daardoor zijn geaardheid
bedierf, zo ging het eenmaal bij het scheppen van de zuivere geesten uit God
vrijwel op gelijke wijze.
[2] De gedachten en de daaruit
ontstane grote ideeën van God zouden zich eenmaal zover gevonden hebben, dat
zij zich tot een met een eindeloos verstand begaafd wezen volgens de oervorm
van God verbonden zouden hebben. Dan zouden zij zich hun vrije zelfstandigheid
bewust beginnen te worden. Het eerste wat dan gedaan zou moeten worden om hen
geheel vrij te naken, moest dan zijn, dat hen de gelegenheid gegeven en getoond
werd, hoe en op welke wijze zij in hun handelen vrij zouden kunnen worden en
zijn.
[3] Maar hoe moest dat gebeuren? Moest
men hen alleen maar in zekere zin zeggen: Jullie zijn nu levend, alsof je dat
uit jezelf bent, en kunt doen wat je wilt!? -Dan is het maar de vraag of zulke
wezens, die in hun leven nog geen ervaringen opdeden, wel in staat zijn om de
een of andere vrije bezigheid te kunnen gaan doen. Ja, zij zullen veel eerder,
net als een veelvraat, zich alleen storten op de verzadiging van hun wezen met
een voor hen geschikt voedsel en verder zeker niets anders doen. Zoals jullie
dat bij geestelijk nog zeer onontwikkelde volken kunt zien en ondervinden. Hun
gehele zorg is gericht op de buik, en al hun bezigheden zijn afgestemd op de zo
goed mogelijke bevrediging van dat lichaamsdeel.
[4] Een ander voorstel is: Zeg,
afhankelijk van hun verstandelijke vermogens, wat zij moeten doen, en dan
zullen zij op die manier wel aan de slag gaan! -Goed zeg Ik, als echter in de
wezens, die nog erg tot de oude rust geneigd zijn omdat zij daaruit zijn
voortgekomen, helemaal geen lust tot bezig zijn is opgewekt en voorlopig ook
niet opgewekt kan worden, de liefde voor algehele passiviteit de boventoon gaat
voeren en de wezens daarom toch niet actief worden, wat dan? Wel, dwing ze dan
door de almacht die de Schepper zo duidelijk heeft!
[5] Allemaal goed en wel, maar waar
blijft dan de absolute zelfwerkzaamheid, die alleen maar in staat is een
geschapen wezen tot volle onafhankelijke vrije zelfstandigheid te brengen?
Kijk, zonder deze uitgesproken volle onafhankelijke zelfstandigheid zou ieder
geschapen wezen een zuivere machine blijven, die slechts door de wil en volgens
het vrije verstand van de machinemeester aan het werk gaat!
[6] Daaruit zien jullie wel, dat er
hierbij van 'moeten' helemaal geen sprake kan en mag zijn. Want met 'moeten'
werken alleen maar machines, waarvan er jammer genoeg op deze aarde, de aarde
zelf inbegrepen, een nog te grote hoeveelheid voorhanden is. Ook het eindeloze
heelal is geheel gevuld met zulke bestuurde machines. Want alle zonnen en manen
zijn slechts machines, en alle lichamelijke wezens op en in hen zijn het ook,
net zoals het lichaam van iedere mens op zichzelf niets anders is dan een
kunstige machine, die door de vrije wil van de ziel op velerlei manieren in
beweging gezet kan worden.
[7] Als dit echter zo en onmogelijk
ooit anders kan zijn, hoe zouden dan de eerstgeschapen reine geestelijke wezens
tot beperkte vrije zelfstandigheid en van daaruit uit zichzelf tot de volle
zelfstandigheid kunnen komen? Kennelijk is er geen enkele andere manier dan met
een' Je zult'gebod, hoewel niet zo dwingend als bij Adam.
[8] Maar het gebod alléén zou ook voor
niets zijn, als er samen met het gebod niet de neiging of prikkel tot
overtreding daarvan aan het nieuw geschapen wezen meegegeven zou worden. Als de
neiging tot overtreden het wezen echter ingegeven is, dan moet ook een daaruit
voortkomend kwaad gevolg als een soort straf ingecalculeerd zijn, en aan het
wezen moeten de gevolgen getoond worden, zodat ze reëel zijn, en ook moet het
verteld worden hoe en waarom die gevolgen altijd zullen en moeten volgen op een
handeling die tegen het gebod ingaat.
[9] Ja, men moet de wezens zelfs
tonen, dat het wezen dat het gebod overtreedt misschien in het begin wel een
kort durend voordeel kan hebben, maar dat daaruit later steeds een langdurig
nadeel zal voortkomen, dat slechts met veel moeite en inspanning te niet gedaan
kan worden. Daarmee voorzien kan het nieuw geschapen wezen pas een waar gebruik
gaan maken van zijn vrije verstand en de daaruit voortvloeiende daadkracht, en
dan mag het gaan zoals het gaat, krom of recht, goed of slecht. Kort en goed,
het nieuw geschapen wezen wordt nu uit zichzelf werkzaam en begint zo aan de
voornaamste episode tot de volle en echte zelfstandigheid, en daar gaat het
tenslotte bij alle geschapen intelligente wezens om. Want zo wordt de
zelfstandigheid, hoe dan ook, op een korte of op een langere weg, bereikt en de
totale vernietiging van het eens geschapen verstandelijke wezen is daardoor
afgewend.
[10] Of de zelfstandigheid voorlopig
echter iets zaligs of iets onzaligs is, dat is dan uit het oogpunt van de
Schepper niet belangrijk, want voor ieder wezen is een deur opengelaten om op
de uitgestippelde wegen de zaligheid te bereiken. Wil het -dan is dat goed voor
het wezen, wil het echter niet -ook goed! Want niemand anders heeft daaraan
schuld dan alleen het wezen zelf. Het behoudt eeuwig zijn zelfstandigheid.
Zalig of niet, is dan niet belangrijk, want in de grond van de zaak moet het
als schepsel toch voldoen aan de totale orde van de Schepper .
[11] Nu we dat weten, zal het niet
moeilijk meer zijn om de val van de eerste geschapen reine geesten daarmee
onder woorden te brengen. Want zij kregen ook een gebod, en daarbij de
noodzakelijke prikkel om het te overtreden, met daaraan verbonden kortstondige
voordelen. Daartegenover stond wel geen bijzondere prikkel om het gebod te
houden, maar wel het duidelijk gestelde uitzicht op de eeuwige voordelen, die,
zij het ook wat later, toch altijd zeker op het opvolgen van het gebod zullen
en moeten volgen!
[12] Dat toen een deel der wezens het
gebod opvolgde en een deel niet, is duidelijk in de zichtbare materiële
schepping te zien, die als een gericht of als de straf op het niet houden van
het gegeven gebod moest volgen, en op zichzelf, in geestelijk opzicht, niets
anders is dan de langere weg naar het zalige vrije bestaan van de geschapen
geesten.
[13] Anderzijds is dan onze engel,
zoals hij nu bij ons is, een net zo duidelijk bewijs ervoor dat toch talloze
heerscharen van toen vrij geschapen geesten het gegeven gebod, ook al was het
niet zoals bij Adam een dwingend, opgevolgd hebben, en nu is de gehele
materiële schepping in alles aan hun macht, kracht en wijsheid onderworpen.
[14] Deze engel zal weliswaar voor de
latere mensen maar weinig bewijs opleveren dat een overgroot deel van de
eerstgeschapen reine geesten door het gegeven gebod niet gevallen is; dat is
echter voor de zaligheid van ieder mens ook helemaal niet nodig, vooral zolang
een mens nog niet door zijn geest tot de volle kennis van zichzelf is gekomen.
[15] Als een mens zover komt, staan zonder
meer op dat moment, zoals men dat pleegt te zeggen, alle zeven hemelen voor hem
open, en daaruit kan hij dan bewijzen halen zoveel hij maar wil. En op deze
wijze is alles dus geregeld.
[16] Mijn beste Cyrenius, zeg me eens
of je je van de zondeval der eerstgeschapen geesten nu een goed begrip kunt
vormen!"
228
Kracht is afhankelijk van weerstand
[1] De nu geheel gelukkige CYRENIUS
zegt: "Heer, U ziet het toch heel duidelijk in mijn hart en doorziet net
zo duidelijk mijn hersenpan, zodat U daar echt wel het beste uit kunt opmaken
of ik het helemaal, of maar half begrepen heb! Ik geloof tenminste, als ik op
mijn gevoel afga, dat het mij nu zo duidelijk is als de zon op de middag. Maar
daarachter kunnen altijd nog zeer verborgen dingen steken, waarvan tot op heden
misschien zelfs de volmaaktste engelen nog nooit gedroomd hebben. Alleen, ik
ben met datgene wat ik nu weet volkomen tevreden en zal daaraan tijdens mijn
leven ruim voldoende hebben om over na te denken; want dat alles gaat nog
eindeloos ver uit boven de hoogste horizon van het menselijke weten en kennen!
[2] Slechts één wezen is als echt
bestaand, nog een raadsel voor mij, en dat is de satan en zijn
duivelscollegium. Alleen daarover, Heer, nog een kleine verklaring en dan is
mijn ziel verzadigd tot aan de dood van mijn lichaam! Want dat is mij nog erg
onduidelijk. Wat en wie is de satan, en wat en wie zijn zijn handlangers, die
men 'duivels' noemt?"
[3] IK zeg: "Ook dat is voor jouw
begripsvermogen wat te vroeg om geheel tot op de bodem te begrijpen. Om jou en
jullie allen echter ook over dit punt wat licht te verschaffen, zal Ik jullie
ook daarover voor een beter begrip wat vertellen. Luister dus naar Mij!
[4] Kijk, alles wat er is, bestaat en
een bestaan heeft, kan niet anders bestaan, zijn of een bestaan hebben dan door
een zekere doorlopende strijd.
[5] leder bestaan, het goddelijke niet
uitgezonderd, heeft in zichzelf alleen maar tegenstellingen, zoals ontkennende
en bevestigende, die steeds zó tegenover elkaar staan als koude en warmte, donker
en licht, hard en zacht, bitter en zoet, zwaar en licht, nauw en ruim, breed en
smal, hoog en laag, haat en liefde, slecht en goed, vals en echt, en leugen en
waarheid.
[6] Geen enkele kracht kan iets doen,
als er geen tegengestelde kracht is.
[7] Stel je eens een mens voor, die
duizendmaal sterker is dan Goliath, wiens kracht zeker gelijk zou staan aan een
heelleger soldaten! Waartoe zou hem echter al zijn kracht en sterkte dienen,
als men hem net als de wolken in de vrije ruimte plaatste? Zie, het lichtste
zuchtje, dat op de grond nauwelijks een blaadje laat bewegen, zou hem ondanks
al zijn kracht en sterkte toch onweerstaanbaar voortdrijven in de richting
waarheen het zuchtje ging!
[8] Om zijn kracht met resultaat te
kunnen gebruiken moet de reus in de eerste plaats een vaste bodem hebben, die
hem draagt en hem stevig ondersteunt. De bodem is dus al een tegenstelling ten
opzichte van onze reus; want voor de uitoefening van zijn kracht moet de reus
zich vrij kunnen bewegen en hij heeft een vaste stilstaande ondergrond nodig.
Dan kan hij zich met de vaste rust van de ondergrond of de bodem in verbinding
stellen en tesamen met de met hem verenigde kracht uit de rust van de bodem
waarop hij staat, iedere op hem aanstormende beweging weerstaan. Zo kan de reus
pas een juist gebruik maken van zijn kracht. Als de bodem een rots is, dan zal
geen stormachtige beweging iets uitrichten tegen deze vaste rust, tenzij deze
net zo hevig of nog heviger zou zijn dan de concentratie van rust in de rots
zelf. Als de grond echter zacht is en dus minder tegengesteld is aan de op een
storm lijkende bewegingsmogelijkheid van de reus, dan zal de kracht van de
reus bij de aan hem tegengestelde bodem te weinig weerstand vinden en hij zal
een veel geringere, hem bedreigende, kracht nauwelijks het hoofd kunnen bieden.
[9] Stel je nu voor een nog beter
begrip voor, dat deze reus bijvoorbeeld genoeg kracht heeft om op een vaste
ondergrond een gewicht van duizend mensen op te tillen! Maar wij zetten hem op
een moerasbodem, die maar net stevig genoeg is om het gewicht van de reus te
dragen! Als wij op die bodem de reus een gewicht van slechts honderd of zelfs
maar tien mensen laten optillen, zal hij dat zeker niet kunnen, want op het
ogenblik dat hij het gewicht begint te tillen, zal hij in de weke bodem
beginnen weg te zakken, en al zijn kracht zal tevergeefs zijn omdat hij onder
zich geen voldoende weerstand heeft.
[10] Daarom kan geen kracht zelf iets
uitrichten als zij zich van tevoren niet met een overeenkomstige weerstand in
een zekere tegenstrevende verbinding stelt. Bij onze reus strijdt kennelijk de
grote rust van de bodem tegen zijn gewicht en tegen zijn beweging en overwint
die ook tot een bepaald punt, en deze rust overwinning van de bodem wordt
vervolgens de steun van de bewegende kracht en de maatstaf van haar
kracht."
229
De aard van satan
[1] "Uit deze hopelijk tamelijk
voor de hand liggende voorbeelden moet nu toch wel duidelijk geworden zijn,
waarom een bestaan zonder een anti-bestaan eigenlijk geen bestaan zou zijn, zoals
de kracht van onze reus in de vrije luchtruimte eigenlijk geen te gebruiken
kracht zou zijn. Daarom moet ieder bestaan een anti-bestaan hebben om zelf te
kunnen werken.
[2] Deze toestand moet daarom in alles
wat bestaat in voldoende mate aanwezig zijn, omdat het er anders eigenlijk niet
zou zijn.
[3] En daarom moet ook het volmaakte
bestaan van God zelf in ieder opzicht ook plaats bieden aan de verfijndste
tegenstellingen, omdat het zonder die tegenstellingen eigenlijk geen bestaan
zou zijn. Deze tegenstellingen zijn verwikkeld in een ononderbroken strijd,
maar steeds zo dat de onafgebroken overwinning van de ene kracht ook steeds
dient als steun voor de in zekere zin overwonnen kracht, zoals wij dat gezien
hebben bij de voortdurende overwinning van de vaste bodem over de bewegende
zwaartekracht van onze reus.
[4] Toen God eenmaal uit Zichzelf, op
Hem gelijkende vrije wezens wilde scheppen, moest Hij ze ook voorzien van de
strijdende tegenstellingen, die Hij in Zichzelf eeuwig in de natuurlijk beste
en zuiverst afgewogen verhouding bezat en bezitten moest, omdat Hij anders
nooit iets had kunnen doen.
[5] Dus, de wezens werden nu volledig
naar Zijn evenbeeld gevormd, en als laatste kregen zij noodzakelijkerwijs ook
het bezit over het vermogen om zichzelf sterker te maken door de strijd met de
in hen door God meegegeven strijdende tegenstellingen.
[6] leder wezen kreeg geheel in
zichzelf de beschikking over rust en beweging, luiheid en ijver, duister en
licht, liefde en toorn, opvliegendheid en zachtmoedigheid en nog duizenden
andere mogelijkheden; alleen de mate waarin was verschillend.
[7] In God waren al de tegenstellingen
al eeuwig volmaakt in balans. Maar bij de geschapen wezens moesten zij pas door
de vrije strijd uit zichzelf, dus door de bekende zelfwerkzaamheid, in de
juiste orde komen.
[8] Wel, zo kreeg je dan verschillende
overwinningen. Aan de ene kant werd de standvastige rust hoofdzakelijk winnaar,
en de beweging werd daardoor teveelondergeschikt, en daarom doet zij ook steeds
de grootste en vurigste moeite om de steen week te maken en hem meer op haar te
doen lijken. Aan de andere kant overwon de beweging in al haar delen teveel en
wordt daarom door de ten opzichte van haar zwakkere rust steeds bestreden om
met haar tot een overeenkomstige verhouding te komen.
[9] Bij veel wezens hebben de
tegenstellingen een juiste verhouding volgens de orde van God bereikt, en hun
bestaan is daardoor volkomen, omdat zij zich door hun gelijksoortige en tegengestelde
verstandelijke vermogens voortdurend zeer goed laten ondersteunen.
[10] Welaan, als dus een kracht, in
een zich vrij bevestigend wezen, door haar overwegend hardnekkige streven alle
andere tegenkrachten in haar sfeer tot een werkeloos zwijgen wil brengen en dat
ook voor het grootste deel voor elkaar krijgt, dan doodt zo'n kracht zich in
zekere zin zelf, omdat zij alle gelegenheden te niet doet waarbij zij haar
kracht had kunnen gebruiken. Maar een kracht zonder een tegenkracht is zoals
reeds gezegd, eigenlijk geen kracht, zoals wij dat met het eerder aangehaalde
voorbeeld van de reus heel duidelijk hebben kunnen zien.
[11] Zo'n kracht die zichzelf helemaal
gevangengezet heeft zal er dan ook altijd naar streven om nog meer krachten in
zichzelf gevangen te nemen om zichzelf in zijn pijnlijke gevangenschap vrijer
te maken. En kijk, dat is het wat men dan 'satan' en 'duivel' noemt.
[12] Satan is een grote
persoonlijkheid en komt overeen met de onverzettelijke rust en traagheid, want
deze geschapen eerste grote persoonlijkheid wilde alle andere krachten in zijn
wezen verenigen en is daarom dood en in zichzelf onmachtig geworden om iets te
doen. Maar de in hem overwonnen andere krachten rusten toch niet volkomen, zij
zijn steeds bezig en personifiëren zich zo als zelfstandige wezens. Door die
bezigheid geven ze het hoofdwezen een soort schijnleven, en dat leven is dan
duidelijk een leven van bedrog vergeleken bij een echt vrij leven.
[13] Zulke krachten, die overwonnen
zijn en toch hun verlies niet willen accepteren, zijn dan datgene wat men, in
vergelijking met de satan, 'duivels' of 'boze geesten' noemt. -En zo zie je,
Mijn beste Cyrenius, dat Ik je nu ook een kleine aanwijzing over de satan en de
duivels heb gegeven, zoals je dan ook alleen maar een aanwijzing gevraagd hebt!
Als je echter meer wilt, zeg het dan, dan zal Ik er nog uitvoeriger op
ingaan!"
230
Gods lessen
[1] CYRENIUS zegt: "Ik heb er nu
enig idee van gekregen, en het lijkt mij toe alsof ik er iets van zou
begrijpen, maar van een zekere duidelijkheid is nog lang geen sprake. Het
geheel schijnt in een geestelijke verfijndheid over te willen gaan, die een
geheel andere realiteit oproept dan die, waarbij men ten naaste bij kan bepalen
dat twee peren plus twee peren samen vier peren zijn. In dit opzicht bestaat er
bij mij nog lang geen helder inzicht. want het afwegen van de krachten ten
opzichte van elkaar is zo sub;iel, dat ze in een wezen zoals ik moeilijk een
geordende verhouding kunnen bereiken, en in één en hetzelfde wezen zich zo kunnen
verhouden dat daaruit in alle doen en laten een volmaakt op God gelijkend wezen
ontstaat.
[2] Ik ben van mening dat een
nieuwsgeschapen wezen, zoals wij allen er een zijn, zoiets in en uit zichzelf
onmogelijk ooit helemaal tot stand kan brengen. En het kan dus ook niet in
zekere zin alléén de schuld dragen van het feit dat het zich geheel volgens de
juiste orde, of gedeeltelijk, misschien wel geheel, tegen de juiste orde
ontwikkeld heeft. Want wie zou een mens de volle schuld geven van zijn
onopgevoed zijn, als hij vanaf zijn geboorte nooit voluit gelegenheid had om
zich te ontwikkelen in de verfijnde omgangsvormen, zoals die onder welopgevoede
mensen gebruikelijk zijn?
[3] Hoe moeten we het ons dan
voorstellen dat de primitieve geestelijke wezens, meteen nadat zij als
oergedachten en oerideeën van God zich tot een bestaan hadden samengevoegd, ook
al dat inzicht zouden kunnen hebben, waarmee zij zich volgens de orde van de
Schepper daarna zouden hebben kunnen ontwikkelen? Het in zekere zin
persoonlijke oerwezen van satan kon onmogelijk zo'n inzicht hebben als
bijvoorbeeld Michaël, anders zou hij zich net als Michaël ontwikkeld hebben.
Kortom, Heer , daar slinger ik nog erg tussen licht en donker heen en weer en
ik weet niet hoe ik nu het licht zo precies moet grijpen! Als ik het te dicht
nader, denk ik, dat het mij als een vlam zou branden, en verwijder ik mij
ervan, dan ben ik weer op de plaats waar ik begon.
[4] Daarom zal het in ieder geval voor
mij nog wel nodig zijn over het behandelde onderwerp nog wat meer olie in de
lamp van mijn verstand te doen, opdat dit geheel mij, al is het ook weinig,
duidelijker wordt. Want nu kom ik mij voor als iemand die 's morgens nog half
slaapt. Aan de ene kant drukt de lichtloze slaap nog op de ogen, aan de andere
kant werkt het daglicht in op de nog slaperige ogen zodat zij zich niet meer
helemaal kunnen overgeven aan de slaap. Wek U daarom nu mijn ogen maar liever
helemaal, o Heer, anders kan het mij nog gemakkelijk overkomen dat ik bij al
dit morgenlicht, in het volle besef van de goddelijke orde in alle wijsheid en
liefde, toch nog inslaap!"
[5] IK zeg: "Ja, beste vriend, Ik
heb je vooruit gezegd dat deze zaken moeilijk geheel te begrijpen zijn! Maar
omdat het je er juist om te doen is in deze zaak een wat dieper inzicht te
krijgen, wil Ik wel proberen door beelden en gelijkenissen je een wat beter
inzicht te verschaffen.
[6] Je hebt het echter totaal mis, als
je meent dat God de geschapen wezens voor hun ontwikkeling aan zichzelf heeft
overgelaten, voordat zij in staat waren de goddelijke orde geheel in zichzelf
te herkennen en in al haar diepte te begrijpen. Daaraan ging veelonderricht
vooraf, en er verstreken lange tijdruimten tussen het eerste ontstaan van de
eerstgeschapen orde in de eerste wezens en de periode waarin deze geesten
zichzelf moesten gaan ontwikkelen.
[7] Denk eens aan de tijdsruimte
tussen Adam en jou, en weet, dat deze hele, al tamelijk lang durende tijd, tot
op dit uur nog steeds alleen maar in beslag is genomen door onderricht!
[8] En nu, na die lange voorbereiding,
ben Ik Zelf eindelijk gekomen en toon de mensen duidelijk de wegen, die zij
moeten gaan door hun eigen innerlijke kracht, die tot op heden al die tijd de
best mogelijke vorming voor het pro en contra heeft gehad. Met Mijn
aanwezigheid wordt de mens pas de grootste vrijheid van handelen gegeven om
zijn leven te voltooien en daarbij krijgt hij een nieuwe wet der liefde, waarin
met goddelijke volkomenheid alle andere wetten en alle wijsheid uit God
inbegrepen zijn.
[9] Als een mens van nu af aan volgens
deze nieuwe wet zal leven, zal hij zijn leven ook vast en zeker geheel volgens
de goddelijke orde vormen, en daarna ook in de volheid van het ware en vrije
eeuwige leven in kunnen gaan. Als hij deze nieuwe levenswet echter niet zal
aannemen en zijn handelen daarnaar niet als uit zichzelf zal inrichten, zal hij
ook zeker het doel van de ware levensvervulling niet bereiken.
[10] Maar niemand zal dan kunnen
zeggen: 'Ik heb niet geweten wat ik moest doen!' En zou een mens hier nog zo
ver vandaan zeggen: 'De roep van God is niet doorgedrongen tot mijn oren!', dan
zal tegen hem gezegd worden: 'Vanaf dit uur is er geen mens op de gehele aarde,
die niet in zijn hart waargenomen heeft, waar hij zich aan moet houden.'
[11] leder zal een waarschuwende stem
in zijn hart krijgen, die hem aan zal geven wat goed en alleen juist is. Wie
deze stem zal horen en daarnaar zal handelen, zal het grotere licht bereiken en
dat zal alle wegen van de goddelijke orde voor hem verlichten."
231
De ontrouw van Lucifer
[I] "De tijdsruimte van Adam tot
op heden is echter kort, vergeleken bij de voor mensenbegrippen bijna eindeloze
duur van de periode van het eerste ontstaan van de oergeschapen wezens tot op
het punt waarop zij in het volle gebruik van hun vrije wil gesteld werden. En
er volgde weer zo'n onmeetbare tijdsruimte van hun val tot aan Adam en tot aan
ons!
[2] Kijk, er zijn in de eindeloze
scheppingsruimte bepaalde oer en tevens hoofdmiddenzonnen, die vanwege hun te
grote afstand, hoewel zij onuitsprekelijk veel keren groter zijn dan deze
aarde, hiervandaan ternauwernood als kleine glinsterende puntjes worden gezien
-en dan alleen nog maar door mensen met heel scherpe ogen! Deze oerzonnen
hebben ongeveer een ouderdom gelijk aan de periode van de val van de oergeesten
tot op heden. En zie, als men de ouderdom van die zonnen zou willen bepalen
volgens de aardse jaren, dan zou men niet eens in staat zijn om over de gehele
aarde een getal op te schrijven, waarin de eindeloze hoeveelheid van aardse
jaren voldoende uitgedrukt zou zijn! En als je voor iedere duizendmaal duizend
aardse jaren een heel klein zandkorreltje zou nemen, en je vulde met die
zandkorreltjes de gehele aarde, de zeeën inbegrepen, dan zou de tijdsduur die
al die zandkorreltjes voor zouden stellen voor zo'n oerzon nog veel te kort
zijn.
[3] Zo'n periode duurt dus wel aardig
lang, maar betekent toch nauwelijks iets ten opzichte van de oerperiode, waarin
God uit Zijn gedachten en ideeën de eerste geesten begon te vormen en
zelfstandig te maken. Wat gebeurde er in die eindeloos lange periode niet
allemaal voor de algehele ontwikkeling van de vrije wil van de oergeesten!
[4] En toch was er aan het einde van
die eindeloos lange vormingsperiode van de oergeesten nog een overgroot aantal
van een dusdanige aard, dat, ofschoon het de juiste vormingswegen van God wel
begreep, uiteindelijk van een vrij volgen van deze wegen toch niets wilde
weten. Deze geesten weken liever af van de geboden en goed aangegeven,
geordende wegen van God terwille van het vlugger verkregen, maar kort durende
voordeel, en betraden de weg van hun persoonlijk verderf.
[5] De voornaamste lichtgeest, die
woonplaats bood aan ontelbare andere lichtgeesten, die allen rijk voorzien waren
van talloos veel verstandelijke vermogens, zei namelijk bij zichzelf: 'Wat heb
ik verder nog nodig? Ik bezit alle eigenschappen, die God ook heeft, en God
heeft al zijn kracht in mij gelegd. Nu ben ik sterk en heb macht over alles.
Hij heeft alles wat hij had weggegeven, en ik heb alles genomen. God heeft nu
niets meer, maar ik heb alles. Laten we dus maar eens zien of het voordeel wat
volgt op het overtreden van het gegeven gebod, werkelijk maar van korte duur
zal zijn. Wij denken: Met onze huidige onbeperkte kracht en macht zullen wij de
duur van het kort durende voordeel best wel eeuwen kunnen verlengen. Wie zal
dat kunnen verhinderen? Buiten ons is er in de eindeloze ruimte, die wij nu
innemen, geen hogere macht en geen beter verstand dan het onze; wie zou ons het
voordeel dan kunnen betwisten?
[6] Kijk, dat dacht en zei de
lichtgeest tegen zichzelf en dus ook tegen de onder hem staande afgezonderde
geesten. Zo gezegd, zo gedaan, en het gevolg was dat hij zichzelf gevangen nam
in zijn traagheid, waarin hij steeds meer vaste vorm aannam, en het gevolg
daarvan was dan weer de vorming van de materie, alles volgens de goddelijke
orde, want het onafwendbare gevolg van het niet houden van het goddelijke gebod
was net zo zeker vooruit bepaald, als de vrije toestand van de geesten, die het
gebod van God geheel aan en in zich vervuld hebben.
[7] En zo namen de hoofdgeest en met
hem al zijn verwante geesten zichzelf door deze val zeer hardnekkig en
verbitterd gevangen. Hoe lang het hem echter bevallen zal om in die
gevangenschap te blijven, dat weet buiten God niemand in de gehele
oneindigheid, ook de engelen niet.
[8] Maar het is zeker, dat nu uit de
verloren zoon van het licht de afgezonderde geesten door de macht van God weer
gewekt worden, en in het vlees, als kinderen van de wereld worden geplaatst.
Zij krijgen de gelegenheid, net als de kinderen van boven, om zich te verheffen
tot de hoogste voleinding van de kinderen van God.
[9] Alle materie is daarom
afgezonderde geest, die als ziel in de geest van ieder mens tot het eeuwige
leven wedergeboren kan worden. Als echter uit de materie van een wereld alle
afgezonderde geesten bevrijd zullen zijn, dan is zo'n wereld ook helemaal aan
haar einde toegekomen.
[10] Bij een wereld zoals de aarde
duurt dat echter aardig lang, maar eens komt toch het einde.
232
Omhulsel en ziel
[1] "Toch is er iets in de
materie dat nooit geheel in een ziel gevonden zal worden, en dat bestaat uit de
bekende stof waaruit omhulsels gevormd worden. Binnen deze stof wordt steeds
een afgezonderde geestelijke potentie opgesloten tot zij tot een zekere
zelfstandigheid gerijpt is. Als de afgezonderde geestelijke potentie eenmaal de
vastgestelde rijpheid bereikt heeft, verscheurt zij het omhulsel en verenigt
zich dan ogenblikkelijk met andere al vrijgekomen soortgelijke of minstens erop
gelijkende vrije afgezonderde potenties en maakt dan uit de geschikte elementen
van lucht, water en aarde meteen weer een omhulsel, zoals jullie dat bij het
zaad van planten, bomen en struiken, alsook voor iedereen zichtbaar bij de
eieren van insecten, vogels en tenslotte bij de waterdieren enz. kunnen zien.
[2] Omhulsels hebben hun bestaan
altijd alleen maar te danken aan een van de orde van God uitgaande vastgehouden
wil en missen derhalve de intelligentie van de ziel. Zij vormen slechts een
noodzakelijk middel, waardoor de met verstand begaafde ziel zich als vanzelf,
door een bepaalde tijd geïsoleerd te zijn, tot een echt volledig zelfstandig en
vrij wezen kan vormen en ook werkelijk vormt.
[3] De materiewereld bestaat daarom
voor ruim twee derde deel uit zielen, en één derde deel is omhulsel zonder
ziel, als drager van de eerst afzonderlijke, en vervolgens steeds meer
verzamelde, en tenslotte reeds heel concrete en rijpe zielelevens. De materie
der omhulsels, of de vaste vorm aangenomen hebbende wil van God, is derhalve
een verlossingsinrichting, waardoor de door de val van satan meegevallen
afgezonderde geesten volgens de bestaande orde weer een volkomen zelfstandige
vrijheid kunnen bereiken, -hoewel natuurlijk via een langere weg dan het
tijdens de eerste periode zou zijn geweest.
[4] Maar
omdat de tijd God niet van de wijs brengt en Hij er ook geen last van heeft,
omdat Hij de uiteindelijke verwerkelijking van Zijn grote Ideeën steeds als in
het heden voor Zijn alziende ogen heeft - of de tijd nu kort of lang duurt -,
daarom zijn voor God duizend jaar als één dag of als één moment. Een aarde kan dan wel, tot aan de volle
ontbinding van al de in haar hulsmaterie ingesloten geesten, méér jaren nodig
hebben dan het onuitsprekelijk grote aantal fijne zandkorrels dat haar gehele
wezen zou kunnen vullen, zo'n tijdsduur is bij God tenslotte toch ook niets
meer dan één kort ogenblik.
[5] Ja, Ik zeg jullie, er zijn in de
eindeloze scheppingsruimte al enige werelden, die hun dienst helemaal verricht
hebben. Zij bestaan echter als hemellichamen toch verder en zullen ook verder
bestaan als dragers van de nieuwe vrije wezens. Alleen zijn ze nu veel reiner
en zuiverder en zij zijn ook in hun samenstelling onveranderlijk, zoals de
onveranderlijke wil van God. Deze komt overeen met Zijn wijsheid en eeuwig
onveranderlijke orde, die eveneens voor eeuwig onveranderlijk is en zijn moet,
omdat zonder die onveranderlijkheid geen wezen duurzaam zou kunnen bestaan.
[6] Want ook al hebben de wezens na
hun geestelijke voleinding een volkomen vrij bestaan, dat als het ware
geheelonafhankelijk van God bestaat, dan zou zo'n op zelfstandigheid lijkende
onafhankelijkheid toch geen duurzaamheid krijgen en kunnen hebben, als die niet
al eeuwig door God, door middel van en samenhangend met Zijn orde, vooraf
vastgesteld zou zijn. Deze eeuwige vaststelling is voor alle geschapen wezens
eigenlijk datgene, wat ieder geschapen wezen een constante eeuwige duur
verschaft en deze onderhoudt.
[7] Daaruit volgt dan ook als vanzelf
dat geen ding dat ooit door God in wat voor bestaan dan ook is geplaatst, ooit
kan vergaan en vernietigd kan worden. Het kan wel van vorm veranderen en van
minder edel steeds edeler worden, of ook omgekeerd, zoals wij dat in het geval
van de eerstgeschapen geesten hebben gezien; maar vernietigd kan er niets
worden wat God eenmaal tot aanzijn heeft geroepen. - Zeg Mij nu, Cyrenius, is
het geheel je nu wat duidelijker?"
233
Over het weten
[I] CYRENIUS zegt: "Ja, Heer en
Meester, het geheel is mij nu zo duidelijk, als het een nog domme geest in zijn
aardse bestaan maar duidelijk kan zijn. Dat Ik verder nog menig ding en zelfs
nog veel zou kunnen vragen, is zeker; maar Ik zie nu wel in, dat teveel kennis
de mens geen goed doet, want hij zal daardoor wel een wijs mens, maar geen
bijzonder actief mens worden.
[2] Een mens, die teveel wijsheid
bezit, komt mij voor als een in alles verzorgde schatrijke aardse man. Waarom
zou hij de aarde nog bewerken, waarvoor de ossen voor de ploeg spannen? Zijn
schuren en opslagplaatsen zijn tot aan de nok gevuld, zijn kelders zijn vol
beste wijn, en zijn vertrekken p,uilen uit van goud" zilver, grote parels
en kostbare edelgesteenten. Hij ziet dat verdere moeite om de aarde te bebouwen
dwaasheid en zotternij zou zijn; hij gaat daarom rusten en geniet zorgeloos van
zijn grote rijkdommen.
[3] En, zoals gezegd, een zeer wijze
kan en moet uiteindelijk hetzelfde doen. De nog onwetende zoekt en onderzoekt
en heeft veel vreugde als hij een nieuwe waarheid heeft gevonden; de zeer wijze
kan echter niet veel meer ontdekken en is daarom uit de aard der zaak traag
geworden, terwijl een leerling in de een of andere tak van wijsheid, vlijtig is
en bijna dag en nacht zoekt om over een wat meer dan gewone verborgen zaak zo
mogelijk alles te weten te komen. Daarom weet ik nu in deze sfeer genoeg. Wat
mij echter nog ontbreekt, dat zal mij dan ook steeds bezig blijven houden. -Heb
ik gelijk of niet?"
[4] IK zeg: "Teveel en te weinig
heeft weinig waarde, maar iets teveel is altijd toch beter dan iets te weinig;
want wie overvloed heeft, kan daarvan heel gemakkelijk diegenen geven, die wat
te kort komen, en dat zal hen steeds goed van pas komen. Wie echter te weinig
heeft, zal met het meedelen zeker niet zo scheutig zijn. Daarom is bij de ware
wijsheid iets teveel steeds beter dan iets te weinig. Maar Ik zeg jullie: Het
zou zelfs voor geen engel goed zijn als hij net als God alwetend zou zijn!
[5] Maar daar heeft God ook al voor
gezorgd; want zomin als een geest ooit de gehele oneindigheid evenals God zal
vervullen, net zomin zal ooit de wijsheid van een nog zo volmaakte geest al de
diepten van de goddelijke wijsheid kunnen ontdekken en bevatten. -Begrijp je
ook dat?"
[6] CYRENIUS zegt: "O ja dat begrijp
ik, en dat was al vanouds een wijze spreuk bij ons Romeinen, en ook algemeen
gebruikelijk bij de Grieken en Egyptenaren, en de spreuk luidde heel kort: Quod
licet Jovi, non licet bovi (wat Jupiter vrijstaat, staat nog geen os vrij; wat
de een mag, is daarom de ander nog niet geoorloofd), en ik denk dat deze
spreuk, hoewel een bezit van de heidenen, zoals zij door de Israëlieten genoemd
worden, hier ook goed op zijn plaats is.
[7] Tegenover God zullen mens en engel
wel eeuwig ossen blijven, en dat is ook goed, want ik in ieder geval, zou een
te grote wijsheid niet kunnen bevatten. De aard van de zaak maakt, dat ieder
geschapen wezen tenslotte alle lust tot leven zou verliezen, als er in de
gehele oneindigheid niets meer zou zijn wat de mensengeest niet net zo
duidelijk en bekend zou zijn, als de vertrekken van zijn woonhuis voor de heer
des huizes.
[8] Daarom is het heel goed en wijs
door Jehova ingericht, dat zelfs ook de meest volmaakte, geschapen geest in al
zijn wijsheid, de wijsheid van God geen haarbreedte zal en kan benaderen, want
wat oneindig is, kan door de eindigheid nooit bereikt worden!
[9] Maar houden wij erover op; want
het zou nutteloos zijn daaraan nog meer woorden te verspillen, omdat er nog
heel veel andere dingen zijn waarover wij uitleg zouden willen krijgen, dan het
vaststellen van een 'maatstaf, waarmee de zwakke mensengeest de Goddelijke
wijsheid zou kunnen meten. De liefde is duidelijk belangrijker dan alle nog zo
belangrijke wijsheid van mensen en geesten.
[10] U zei eerder, dat men het oude
lidteken van de ziel do?r de nieuwe wet van de naastenliefde helemaal zou
kunnen genezen en zich daardoor vrij zou kunnen maken van de oude erfzonde. Dan
zou in de mens h~t volle bewustzijn van het ware eeuwige leven met alle kracht
en helderheld weer terugkomen. Dat zou voor de mensen op deze aarde wel de
grootste winst zijn, want pas daardoor zou de mens helemaal mens zijn en zou
hij op deze aarde al tijdens zijn aardse leven beslist grote en heerlijke
dingen kunnen doen.
[11] Het de arme mensheid steeds
kwellende gevoel van de zekere dood en het verdwijnen van het levenstoneel doet
de mens tenslotte alle moed voor een hogere daad verliezen, tenzij hij zich in
alle dwaze wereldse vermakelijkheden stort, om daardoor de gedachte aan de
toekomstige zekere dood te verjagen en zo het vergankelijke leven te genieten,
alsof het een eeuwig leven zou zijn. Daarom is het zeer belangrijk om de mens
zó'n gebod te geven, dat hij door zich daaraan te houden,' het eenmaal door
Adam verloren paradijs in zichzelf weer terug kan vinden en voor eeuwig kan
behouden. Het gebod van de echte en ware naastenliefde moet ons het verlorene
weer terugbrengen.
[12] Maar daar doet zich uitdrukkelijk
de vraag voor, hoe men zo'n uiterst belangrijk gebod naar de orde van God moet
houden, om daardoor het grote door U beloofde doel zeg maar -zeker, en niet
half, maar helemaal te bereiken."
[13] IK zeg: "Dat is een heel
goede en juiste opmerking van jou, en Ik zal je daar een exact antwoord op
geven; maar eerst zullen..we ook eens luisteren naar wat onze oude gastheer
Marcus voor ideeën heeft over de naaste, die men geheel moet liefhebben. Daarna
zal Ik pas aan jullie het complete en juiste antwoord geven met daarbij de
goede uitleg. En zeg ons dus, beste Marcus, wie men volgens jouw mening nu echt
voor zijn naaste moet houden en daadwerkelijk alle liefde moet bewijzen.
234
Marcus' mening over de naaste
[I] De oude MARCUS zegt: "Heer,
ik ben door alles wat ik en mijn huis nu gehoord hebben zo door en door
gegrepen, dat ik nu met de beste wil geen verstandig woord zou kunnen uiten,
Iaat staan dat ik vast zou kunnen stellen wie voor mij een echte naaste is.
[2] Natuurlijk zou diegene zeker mijn
naaste zijn, die mij lichamelijk het naast zou zijn, en als die hulp nodig zou
hebben zou ik hem die moeten geven. Ook zouden mijn buren mijn naasten zijn.
Als zij bij mij om hulp zouden komen, zou ik hen die niet mogen weigeren. Zo
zijn ook mijn vrouwen mijn kinderen mijn naasten, en ik moet voor hun
lichamelijk en geestelijk welzijn en bestaan zorgen.
[3] Toen ik nog soldaat was, waren ook
mijn kameraden mijn naasten, en het was mijn plicht hen in geval van nood hulp
te bieden. Aan de andere kant is ook ieder mens, met wat voor godsdienst dan
ook, in geval van nood mijn naaste, en ik mag hem niet voorbijgaan als hij mijn
hulp nodig heeft, of mij om hulp vraagt.
[4] Ja, ik geloof, dat men zelfs een
huisdier geen hulp mag weigeren als het iets mankeert. Kort en goed, zoals ik
mij dat met mijn beperkte alledaagse verstand voorstel, moet de mens zo'n
beetje Gods bestel navolgen en in zijn doen en laten toch ook zijn zon over
alle schepsels laten schijnen, net zoals ook God Zijn zon over alle schepsels
Iaat schijnen.
[5] Natuurlijk kan de mens als een
zeer beperkt wezen God, zijn schepper, ook slechts heel beperkt navolgen; maar
omdat hij de gelijkenis van God al in zich draagt of eigenlijk naar het
evenbeeld van God is geschapen, moet hij in zichzelf ook datgene helemaal
ontwikkelen, waarvoor hem alle mogelijkheden zijn gegeven. -Dat is mijn mening,
maar geef U, o Heer, ons allen een juiste verklaring, want ik hoor Uw woord
duizendmaal liever dan mijn eigen woorden. Spreek U, o Heer, daarom verder
-vooropgesteld dat U in deze nacht nog wat wilt zeggen!"
[6] IK zeg: " Ja, Ik zal spreken,
hoewel het midden van de nacht nadert; maar nu houden we even een pauze en
luisteren of er vanaf de zee geen hulpgeroep te horen is!"
[7] AI gauw na Mijn opmerking hoorde
men vanaf de zee een rumoer, waaruit een aantal mensenstemmen heel goed
waarneembaar waren. Marcus en zijn zonen vroegen mij gehaast of zij erheen
moesten gaan om mogelijk in nood verkerenden te helpen, die misschien in een
wrakke boot te kampen hadden met de middernachtelijke wind, of met een
draaikolk zoals die voor de grote bocht vaak voorkomen.
[8] IK zeg: "Het is een wrakke
boot vol jonge levieten en Farizeeën. Zij komen uit de omgeving van Kapérnaum
en Nazareth en zijn Op weg naar Jeruzalem. Zij gingen liever over het water dan
over land, omdat het ten eerste korter is en ten tweede niet zo vermoeiend.
Maar zij kregen in Sibarah alleen maar een tamelijk lekke vissersboot, en het
gaat nu slecht met hen, omdat er een vrij sterke middernachtswind opgestoken
is. Als ze niet snel geholpen worden, konden ze best eens vergaan!"
[9] MARCUS zegt: "Heer, heus,
daaraan is niets verloren als ze voer voor de vissen worden! In dat geval zou
ik bijna met de reddingsactie nog wat willen wachten. Maar als U het wilt,
moeten ze toch geholpen worden."
[10] IK zeg: " Je zei toch zelf
zo treffend, dat de naar het evenbeeld van God geschapen mens op grond van de
hem daartoe verleende vermogens moet streven om God in alles gelijk te worden,
en ook zijn kleine zon, die hij in het hart draagt, over alle schepsels moet
laten schijnen, en diegene moet zien als zijn naaste -of het een vijand of een
vriend is -, die zich in grote nood bevindt en hulp nodig heeft!
[11] Kijk, jouw woorden zijn goed en
waarachtig, dus daarom moet je er ook naar handelen, omdat anders de waarheid
nog lang niet levend in je zou wonen! Want de zuivere waarheid helpt de mens
weinig of niets voor het eeuwige leven, zolang hij haar niet door de daad heeft
levend gemaakt. Als hij dat gedaan heeft, stroomt het licht van het eeuwige
leven binnen en verlicht de hele warboel van de mensenziel, zoals de zon midden
op de dag in alle dalen en kloven, ook al zijn ze nog zo diep, haar licht
geeft, ze verwarmt en daardoor met haar leven vervult. - Doe daarom nu, wat je
wilt!"
[12] MARCUS zegt: "Snel helpen
dus, ook al zou dat vermolmde schip alleen maar beren, tijgers, leeuwen en
hyena's vervoeren!"
[13]
Meteen liep de oude Marcus met zijn zonen naar de oever en bemande een goede en
tamelijk grote vissersboot en roeide de zee op naar de plaats, waar het geroep
om hulp steeds schriller werd.
235
Marcus redt schipbreukelingen
[I] Toen Marcus enige ogenblikken
later bij de boot kwam, die al bijna gezonken was, liet hij de door het ongeluk
bedreigden vlug op zijn boot overstappen, nam de vermolmde boot uit Sibarah op
sleeptouwen bereikte zo al gauw de oever. Het aantal geredden liep tegen de
dertig.
[2] Toen zij gered en op het droge
waren vroegen de Levieten, die merkten dat hij een oude Romein was, meteen welk
loon de loods voor zijn moeite moest hebben. Aan een Jood zouden zij dat zeker
niet gevraagd hebben, want die zou het als een grote genade moeten beschouwen,
dat Jehova hem waardig achtte om door hem Zijn dienaren uit het gevaar te laten
redden. Want Jehova liet dat zo nu en dan alleen maar ter wille van de mensen
gebeuren, zodat zij daardoor gelegenheid kregen om hun vastheid van geloof en
hun onwankelbare aanhankelijkheid te tonen aan de tempel, die, zoals eeuwig
geen andere, de enige echte woning van God op aarde was.
[3] Maar MARCUS zei: "Ook al ben
ik een oude Romein, toch ken ik de ware God beter dan jullie allemaal. Want als
jullie God zouden kennen, voorwaar, dan zouden jullie geen levieten en ook geen
Farizeeën maar mensen zijn! Maar omdat jullie Hem nu juist niet in het mins;
kennen, terwijl jullie je verbeelden Zijn dienaren te zijn, zeg ik: Vervloekt
is degene, die zijn broeder in de nood hielp en daarvoor een loon vraagt! Want
God laat nooit een goede daad, die wij in Zijn naam gedaan hebben, onbeloond.
Maar als Gód ons beloont, Hij die alleen ieder mens werkelijk kan belonen, hoe en
waarom zouden wij dan van onze kant nog loon vragen? Daarom zijn jullie echter
allemaal slechte dienaars van God; want jullie zeggen dat je God dient, maar
nemen van de arme mensen daarvoor een vaak onbetaalbaar loon.
[4] Leer dus van mij, een vergrijsde soldaat
van het machtige Rome, hoe men de ware en eeuwig levende en almachtige God moet
dienen als men door Hem gezien en beloond wil worden!
[5] Daarom neem ik ook nooit loon aan
van een mens, die ik geholpen heb terwijl hij in nood zat. Als ik echter voor
mij en mijn gezin gewerkt heb, dan vraag ik wel een passend loon voor mijn
moeite en laat mij mijn vissen, die ik naar de markt breng, volgens recht en
billijkheid betalen. Als jullie hier dus wat te eten en te drinken wilt hebben,
dan zal ik mij daarvoor wel volgens recht en billijkheid laten betalen."
[6] De GEREDDEN zeggen: "Heus,
uit wat je zegt blijkt dat je een Jood en geen heiden bent; want zo
waarheidslievend hebben wij een heiden nog nooit horen spreken. Oh, wij zullen
je daarvoor nooit kwaad aanzien. Wij zijn het ook helemaal niet zo door dik en
dun eens met datgene, waarvoor je ons met recht laakt en wat je bij ons
afkeurt. Maar we zitten nu eenmaal in de stroom en moeten op z'n minst binnen
gezichtsbereik van de tempel mee blijven zwemmen. Als wij andere kansen zouden
hebben, dan zou geen mens de tempel eerder de rug toekeren dan wij, want wij
geloven dat God nergens minder aanwezig is dan in onze tempel. Maar wat moeten
en kunnen wij daartegen doen? Oh, wij zien net zo goed als jij maar al te goed
dat de tempel te Jeruzalem nu niets anders meer is dan een reusachtig instituut
van bedrog, waarachter nauwelijks één ware lettergreep, laat staan één waar
woord nog bestaat. Maar dit instituut is nu door de grote macht van Rome
bekrachtigd, en dat is niet meer te veranderen.
[7] Als er nog een ware en almachtige
God is, dan zal Hij die onbetamelijkheden toch wel snel feestelijk laten
eindigen; maar als er geen echte God is, en als alles wat wij kennen en weten
verder uit niets anders bestaat dan alleen maar oude verdichtsels en fabels,
wel dan dichten en fabelen wij ook mee. De wereld, die het bedrog toch al
liever heeft dan de waarheid, is daar volkomen tevreden mee, en wij kunnen dan
toch noch van ons, noch van de blinde wereld onmogelijk meer verlangen."
[8] MARCUS zegt: "Jullie zijn me
mooie helden en mooie mensen! Epicurius is jullie leraar, zo al niet in
persoon, omdat hij al een aardig poosje geleden het tijdelijke met het eeuwige
verwisseld heeft, maar des te meer in de toepassing van zijn consumptiefilosofie.
Zeg daarom of je wat wilt eten of drinken en aan jullie wens zal gehoor gegeven
worden"
[9] EEN vraagt: "Wat voor gasten
zijn er daar naast je huis nu nog wakker? Het is nu toch al ongeveer
middernacht - en zitten er dan nog zoveel gasten voor je huis? Zijn zij
misschien ook gered? Want de zee gaat vandaag erg hoog, zonder dat er nu zoveel
wind staat."
[10] MARCUS
zegt: "Met die gasten hebben jullie niets te maken en het zijn te hoge
Romeinse heren dan dat je naar hen toe zou mogen gaan. Kortom, jullie karakter
is van een te laag niveau voor dat van die gasten. Hoofdman Julius van
Genezareth is daar onder andere ook bij. Als jullie soms met hem wat te
bespreken hebben, dan kan ik hem wel hier laten komen."
[11] Toen de jonge levieten en Farizeeën
die naam hoorden, schrokken zij geweldig en smeekten Marcus om hen dáárvoor in
ieder geval te bewaren, want dat was geen mens, maar een onverbiddelijke
duivel. Er waren er een aantal onder hen, die Julius pas een paar dagen geleden
in Genezareth met leem de ogen en de oren had laten dichtsmeren en toen onder
militaire begeleiding naar Kapérnaum had laten brengen. Nu waren ze dan ook
geweldig geschrokken, omdat ze dachten dat Julius hen dat wéér zou aandoen.
[12] Maar MARCUS zei tegen hen:
"Hier behoeven jullie nergens anders bang voor te zijn dan voor een
controle van de reispassen, waarmee de Romeinen over het algemeen zeer streng
zijn."
[13] EEN van de groep levieten zegt:
"Dáár ligt voor ons eigenlijk de steen des aanstoots. De tempel wil zich
nog steeds niet schikken naar dit Romeinse voorschrift, en wij als laagste
dienaars van de tempel komen daardoor in duizenderlei narigheden, waarvoor geen
mens ons dan schadeloos stelt, de tempel niet en iemand anders ook niet. Toch
moeten wij, door de tempel daartoe genoodzaakt, allerlei tochten maken van het
ene einde der wereld naar het andere, en als wij schade lijden, wordt deze ons
van geen enkele zijde vergoed.
[14] Wij zijn weliswaar kinderen van
rijke ouders, anders zou de tempel ons nooit in haar dienst gelokt hebben, maar
nu we eenmaal wettelijk binnen de muren thuishoren, kunnen we ons daar niet
meer van losmaken. Het gevolg daarvan is, dat wij nu de feitelijke zondebokken
zijn voor de gehele wereld. Wij zitten nu eenmaal onder het juk van de echte wereldverdoemenis.
Bevrijd ons daarvan, als je dat kunt! Aan de ene kant onze in het geloof
ijverende ouders en verwanten, aan de andere kant de ijzeren dwang van de
tempel. Laat degene, die er zin in heeft en dat wil, zich maar eens vrij
bewegen, maar wij kunnen het niet!"
[15] MARCUS zegt: "Weten jullie
wat? Volgens jullie woorden zijn jullie best geschikt voor het gezelschap daar
voor mijn huis. Kom maar met mij mee, dan zal ik een goed woordje voor je doen!
Misschien red ik jullie toch uit de muil van de tempel, die volgens jullie
zeggen zo "menselijk" over jullie, haar dienaars, bezorgd is."
[16] De GEREDDEN zeggen: " Alles
goed en best, als Julius daar maar niet geweest zou zijn, want we hebben geen
reispassen."
[17]
MARCUS zegt: "Wel, dan zal hij die wel aan jullie geven."
[18] De GEREDDEN zeggen: "Dat zal
hij zeker, maar wat voor!"
[19] MARCUS zegt: "Kom en volg
mij! De reispassen zullen beter uitvallen dan jullie denken, want Julius is,
net als ik, een vriend van openhartige mensen."
[20] Na deze aanmoediging door de oude
Marcus en zijn beide zonen laten de geredden zich tenslotte toch overhalen om
mee te gaan, en Marcus brengt hen opgewekt naar ons toe, terwijl zij hem
aarzelend volgen.
236
De uitoefening der naastenliefde
[1] Wanneer het hele gezelschap bij
ons aankomt, wordt er meteen plaats gemaakt, zodat men aan een aangrenzende
tafel ruim plaats heeft.
[2] Dan komt Marcus naar Mij toe en
vraagt Mij of hij de geredden zout, brood en wijn zal voorzetten.
[3] IK zeg: "Vraag hen en je hart
of ze iets wensen, en of je hart geheel tot geven bereid is! Wensen zij wat, en
wil je hart geven, geef dan! Want weet je, ook dat is een hoofdregel van de
echte naastenliefde! De naaste moet wensen, hetzij door hoorbare woorden, door
hulpgeroep, of in het ergste geval door duidelijk zichtbare stomme nood, en je
hart moet eveneens uit liefde daar gevolg aan willen geven. Zo wordt de
naastenliefde volgens de goddelijke orde uitgeoefend, en de uitwerking daarvan
voor de ziel en de geest van de gever zal dan niet uitblijven. -Begrijp je dit?
[4] MARCUS zegt: "Ja, Heer, ik
begrijp het nu helemaal en zal nu meteen Uw les opvolgen."
[5] IK zeg: "Ga, maar praat met
hen niet over Mij! Men mag hen nog niet teveel vertrouwen, want in hun harten
is het nog diepe nacht, en hun ziel begrijpt nog helemaal geen grote
waarheden."
[6] Dan gaat Marcus vlug naar de
geredden en vraagt hen of en wat zij nu ter versterking van hun lichaam nodig
hebben.
[7] EEN van hen zegt: "Vriend wij
zijn wel hongerig en dorstig, maar ons hele bezit bestaat alleen nog maar uit
negen armzalige groschen. Daarvoor zal in deze als zeer arm bekendstaande
omgeving, zeker niet veel besteld kunnen worden. Maar als je ons daarvoor toch
iets kunt geven wat de moeite waard is, geef het ons dan, dan zullen wij jou de
negen groschen geven!"
[8] MARCUS zegt: " Als het er zó
bij jullie voorstaat, zijn die negen groschen ook niet nodig, en krijgen jullie
toch voldoende te eten en te drinken."
[9] Dan roept Marcus meteen zijn
vrouwen zijn kinderen en draagt hen op om dit pas gearriveerde gezelschap goed
van brood en zout en wijn te voorzien, want iets anders zou er nu om
middernacht niet zo gemakkelijk te krijgen zijn. In de ochtend zouden ze dan
wel beter verzorgd worden. Meteen wordt het bestelde bezorgd, en de geredden
doen zich te goed, en prijzen het brood en de buitengewone wijn.
[10] SOMMIGEN zeggen: "Dat is een
Egyptische koningswijn". Anderen denken dat hij uit Perzië komt. Eén meent
echter dat het een echte Romeinse wijn moest zijn.
[11] Maar MARCUS zegt: "Niets van
dat alles, de wijn is van hier." -Dat verbaast hen allen bijzonder, want
in het gehele Joodse land was bekend dat uit Galiléa de slechtste wijn kwam.
[12] Na behoorlijk van de wijn genoten
te hebben, werd het nieuw aangekomen gezelschap behoorlijk levendig en begon -
zoals men dat pleegt te zeggen -waarheden te verkondigen, zonder zich voor ons,
die vlak naast hen zaten, te generen.
[13] Julius, die nu heel dicht bij hun
tafel zat, vraagt meer schertsend dan serieus aan een jonge Farizeeër, of hij
-namelijk de Farizeeër ook niet iets in Genezareth te doen heeft.
[14] De FARIZEEËR antwoordt:
"Heer, waar u ook vandaan mag komen, uit Caesarea of uit Genezareth, dat
is mij hetzelfde, maar dit gat van een stad is zelfs voor de duivel nog te slecht,
Iaat staan voor een eerlijk mens zoals ik! Dit nest ziet mij in mijn gehele
leven niet meer voor de tweede keer. Daar huist een zeker Romeins hoofdman
Julius. Dat is genoeg, want met die naam is alles, wat maar ooit tot de satan
kan behoren, al gezegd. Wie van al de sterfelijken hem ooit ontmoet heeft,
heeft ook de satan persoonlijk Ieren kennen. Persoonlijk heb ik hem weliswaar
nog nooit ontmoet, maar van zijn bevelen heb ik een proefje gehad en daaruit
constateer ik dat zijn persoonlijkheid precies zal lijken op zijn onmenselijke
bevelen.
[15] Die Julius schijnt een verklaarde
vijand van de bewoners van Jeruzalem te zijn, want anders zou het toch niet
mogelijk moeten zijn zo barbaars en echt satanisch onbarmhartig met mensen van
ons slag om te gaan!
[16] Het is wel waar, dat men vooral
de tempeldienaars niet erg welgezind kan zijn als men achter hun geniepige
streken, listen en bedriegerijen is gekomen. Maar men moet toch ook overal
uitzonderingen maken, en pas dan een oordeel vellen als men vooraf alle
omstandigheden precies afgewogen heeft waaronder een mens bij een groep
behoort. Heeft de mens zelf daarvoor gekozen, nu dan kan men wel met recht
zeggen: Volenti non fit iniuria (Toestemming is een grond van rechtvaardiging).
Maar hoevelen zijn er vaak lid van een op zichzelf ellendig slechte groepering,
die daar tegen hun wil toe zijn gedwongen.
[17] Als men een eerlijk rechter is,
met hart en hoofd op de juiste plaats, dan moet men vooraf onderzoeken of
iemand van ons vrijwillig of gedwongen een zielig lid van die vereniging werd!
Is men een vrijwilliger , dan kan men zeker voor iedere uitgevoerde slechte
opdracht van zo'n onaangename club gestraft worden. Is men echter, zoals dat
bij ons het geval is, zogezegd met gloeiende ijzers daartoe gedwongen en moet
men onder diezelfde dwang de slechte handelingen van de club uitvoeren, dan zou
men toch anders behandeld moeten worden dan een vrijwillige slechte
ellendeling.
[18] Er wordt bijvoorbeeld een
eerlijk, jong en sterk mens door rovers en moordenaars overvallen en in het hol
van de rovers gebracht. Daar worden hem de pijnlijkste manieren om
doodgemarteld te worden voorgespiegeld, als hij omdat hij sterk is, niet mee
gaat roven en moorden. Iedere poging, hoe gering ook, om te ontvluchten wordt
al met de kwellendste doodstraf bestraft.
[19] Dit rovers en
moordenaarsgezelschap wordt echter op een keer door de straffende arm der
gerechtigheid achterhaald en bestraft. Is het dan juist als de jonge man het
lot moet delen van hen die hem met gloeiende ijzers tot mederover gemaakt
hebben? Zo'n ongelukkige zou men zoveel mogelijk en op alle mogelijke manieren
moeten trachten te redden, maar hem niet op 't laatst zonder enig medelijden,
net als de werkelijke misdadigers, aan het kruis moeten hangen en hem de benen
stukslaan. Men kan gemakkelijk en snel richten en verdoemen, vooral degene die
het zwaard in de hand heeft, maar of dat juist is, -is een heel andere vraag!
[20] Voor
mijn gevoel zou het altijd nog beter zijn als men tien schurken, waarvan men de
schuld niet volkomen heeft kunnen bewijzen, zou laten lopen, dan dat men er zo
een veroordeelt die ik in mijn voorbeeld heb aangehaald. Want zo’n oordeel
lijkt mij een ten hemel schreiend onrecht ten opzichte van de heiligste rechten
van de mensheid! Als het al strafbaar is wanneer men een gelukkig mens maar een
beetje ongelukkig maakt, hoe verschrikkelijk strafbaar moet het dan wel zijn,
als men een toch al buiten zijn schuld zeer ongelukkig mens nog ongelukkiger
maakt, in plaats dat men als mens alles in het werk zou stellen om hem zoveel
mogelijk te redden uit zijn eerste geheel zonder schuld opgelopen ongeluk!
[21] Kijk,
vriend, bijna geen haar beter gaat het met ons jonge dienaars van de tempel. Ook
wij zijn als zonen van welvarende ouders met geweld gewijd voor de
tempeldienst, zonder eigenlijk volgens geboorte tot de stam van Levi te horen,
want die geboorte kan men thans voor geld verkrijgen, zo vaak men maar wil. .
[22] Nu zijn we dan levieten en kunnen
ons met de beste wil van de wereld nooit meer losmaken van deze brave stand.
Ja, wij zouden zelf er wel aan kunnen ontkomen, en als sterke jonge mannen ons
bij de soldatenstand van Rome aansluiten, maar dan zouden wij daarmee ook de
staf des verderfs over onze ouders en familie gebroken hebben en geen God redt
hen dan voor het heerlijke genot van het vervloekte water. Wie dit
afschuwelijke gifwater echter te drinken heeft gekregen is altijd nog
gestorven, en wel op de schandelijkste en pijnlijkste wijze van de wereld.
[23] Er wordt wel verteld, dat
ongeveer dertig jaar geleden een paar mensen uit Galiléa na het genot van het
satanswater niet gestorven zouden zijn. Het is mogelijk - maar wij waren er
niet bij!
[24] Wie nu onze situatie vanuit dit standpunt
bekijkt en ons dan net eender kan behandelen als andere slechte menselijke
beesten, die heeft heel weinig aanspraak te maken op de eer een mens te zijn!
Dan schijnt het hoogdravende Romeinse 'Fiat iustitia, pereat mundus!' (Het
recht moet zegevieren ondanks alles!) voor de hand te liggen.
[25] Ik en nog een paar van ons
ditmaal armzalige gezelschap zijn juist in Genezareth geheel buiten onze schuld
door de zekere hoofdman Julius op een manier behandeld geworden, zoals men
verscheurende dieren niet erger kan behandelen. Daarom zal het wel te begrijpen
zijn waarom wij voor altijd deze plaats, die door Julius geregeerd wordt,
zullen vermijden als de ergste pest!"
237
De tweestrijd van de Farizeeën
[I] JULIUS zegt dan: "Hm, dat is
vreemd voor een man, die anders toch algemeen, en terecht, bekend staat als een
strikt eerlijk en rechtvaardig man!? Maar kun je mij dan tenminste niet
gissenderwijs vertellen wat Julius voor reden gehad mag hebben om zo streng
tegen jullie op te treden? Want iets onrechtvaardigs moet toch nog altijd wel
op de een of andere wijze goedgemaakt kunnen worden, anders zouden alle maatschappelijke
connecties op deze aarde voor altijd verdwijnen!"
[2] De jonge FARIZEEËR zegt: "Oh,
redenen kan hij genoeg gehad hebben, maar uiteindelijk komen die allemaal
daarop neer, dat grote druk kan maken dat men door de mensen heel gemakkelijk
als misdadiger of minstens als van misdaad verdacht mens wordt aangemerkt,
zonder dat je het uit vrije wil bent! Jullie geven toch in jullie wetten aan, dat
voor een slechte en daarom strafbare daad een geheel vrije, kwade wil aanwezig
moet zijn, die moet worden bewezen. Anders zou men ook diegene nog aan het
kruis moeten hangen, die toevalligerwijs van het dak valt en door deze val een
onder het dak slapend kind zou doden!
[3] Wij jonge Farizeeën en levieten
worden door de tempel juist bijna nooit met een eerbaar doel op de eerlijke
mensheid afgezonden; ja, wij brengen vaak heimelijk zulke ellendige
tempelplannen naar buiten naar de onschuldige mensheid, dat wij ze zelf zeker
in het diepst van ons hart moeten verfoeien! Maar wat helpt dat allemaal?
[4] Wij
lijken op de soldaten, die in opdracht van hun veldheren, als vijanden
binnenvallen in een land van een op zichzelf heel rustig volk en alles
vernietigen terwille van een geheim doel van de veldheer, waarvan de gewone
soldaat misschien wel gedurende zijn hele leven geen kennis krijgt. Hij moet
als een machine te werk gaan, die hoogstens als hij ongeschikt wordt om verder
te werken, ergens stom opgeborgen wordt.
[5] Maar ik
vind dat, als de tempel met haar gewetenloze geheime bedoelingen bij de
Romeinen maar al te bekend staat als een instituut van waaruit misdaad op
misdaad zowel tegen de staat als tegen de gehele mensheid wordt begaan,
dergelijke rechtvaardige Juliussen het kwaad dan beter bij de wortel moesten
uitroeien. Zij zouden zich niet steeds aan de takjes moeten vergrijpen, die,
bij God, niets eraan kunnen doen dat ze uit zo'n slechte stam in het leven
gedreven zijn! -Dat is zo'n beetje mijn mening en van ons allen, zoals wij hier
zijn. Maak daar nu maar van wat u wilt, maar voor God en iedereen en alle
redelijk denkende mensen heb ik gelijk!"
[6] JULIUS zegt dan weer: "Ik ben
het helemaal met je eens; men heeft jullie in Genezareth blijkbaar onrechtvaardig
behandeld, en dat zal goedgemaakt worden. Maar men zou jullie niet zo hard
aangepakt hebben als jullie in het huis van de daar wonende waard Ebahl niet zo
dictatoriaal waren binnengedrongen! Maar laten we dat maar laten rusten, want
ook voor dat gedrag kunnen jullie van de tempel wel dwingende voorschriften
hebben. Maar ik zou nu toch zo, als vriend van de goede zaak, wel eens willen
horen met welke bedoeling jullie dan oorspronkelijk door de tempel naar
Nazareth en Kapérnaum gezonden zijn."
[7] De ONDERVRAAGDE antwoordt:
"Omdat u nu door mijn openhartige bekentenis gezien zult hebben, dat wij
in ons hart allerminst datgene zijn, waarvoor wij vooral door de Romeinen
gehouden worden, kan ik u, omdat u een vriend van al het goede en ware schijnt
te zijn, ook wel de geheime reden vertellen. Kijk, in Jeruzalem en vooral in de
tempel gaan sterke geruchten dat er in Galiléa een man rondtrekt, die een
nieuwe anti-joodse, eigenlijk anti-tempelse leer verspreidt en veel grote
tekenen doet ter bekrachtiging van zijn leer, zodat er reeds, zoals iedereen
weet, zelfs oude en tot nog toe doorgewinterde Farizeeën zijn leer aannemen!
[8] Dat zo'n man door de tempel om
gegronde redenen niet met vriendelijke ogen wordt aangekeken, kunt u zich wel
indenken. Wij zijn slechts daarvoor beëdigd en vervolgens uitgezonden, om
naspeuringen te verrichten of en wat er dan precies met de genoemde man aan de
hand is. Als we hem zouden vinden dan moesten we hem voor de tempel trachten te
winnen of hem in het tegenovergestelde geval heimelijk uit deze wereld naar de
andere helpen. -Wel dat was zo in het kort het eerbare plan van de tempel,
waarvan wij de argeloze en totaalonschuldige overbrengers waren. [9] Het
spreekt natuurlijk vanzelf, dat de bewuste, beslist geheel eerlijke, goede man
nooit iets van ons te vrezen gehad zou hebben, want als wij hem gevonden zouden
hebben, zou hem door ons geen haar gekrenkt zijn.
[10] Zoals wij van veel kanten gehoord
hebben, moet hij werkelijk een buitengewoon mens zijn, vol waarheid,
eerlijkheid, goedheid en betrouwbaarheid, -eigenschappen die wij bij iedereen
nog boven alles weten te waarderen en te achten. Kortom als wij hem ergens
ontmoet en gevonden zouden hebben, dan zou de tempel daarover van ons geen stom
woord gehoord hebben, want we kunnen zwijgen als het graf. Ook zouden we nooit
geprobeerd hebben hem voor de tempel te winnen, want de tempel en haar
laagheden kennen wij als maar weinig anderen. Als wij echter in ons hart ook
tot het eigenlijke tempelgespuis zouden behoren, dan zouden wij hier ondanks
het beetje genoten wijn niet zo openlijk met u spreken.
[11] We zijn echter in het geheim van
plan, afgezien van alles wat onze wereldse verwanten dan terwille van ons te
wachten zal staan, om nu de tempel te ontvluchten, want het is er niet meer om
uit te houden. Daarom zijn wij ook voornamelijk 's nachts over het water
hierheen gekomen, om van hier mogelijkerwijs in Tyrus of Sidon te komen en ons
daar bij Cyrenius bekend te maken en hem, omdat hij een van de wijste mannen
moet zijn, onze nood voor te leggen. De meesten van ons menen echter, dat wij
toch eerst via de zo mogelijk kortste en beste weg naar Jeruzalem moeten gaan
om daar te proberen van onze verwanten geld te krijgen voor een voorgewende
vrome zakenreis, natuurlijk ten behoeve van de tempel. Daarmee zouden we dan
gemakkelijk een reis naar Tyrus en Sidon, of zelfs naar Rome kunnen ondernemen
om ons doel te bereiken. Maar ook moeten wij daarvoor goede reispassen zien te
krijgen, want zonder die dingen kom je in deze tijd haast niet verder zonder in
moeilijkheden te geraken. Zulke passen kosten echter geld.
[12] Aan de ene kant zou het dus wel
goed en nuttig zijn om ons van huis uit geld te verschaffen; maar ik en een
aantal anderen denken daar anders over en zeggen: Als wij wegvluchten van de
tempel, zal onze familie, dat wil zeggen onze ouders en broers en zusters, toch
al al het mogelijke ongerief van de tempel te verduren krijgen, en zelfs het
vervloekte water moeten drinken. Daarom zou het ten hemelschreiend
onrechtvaardig zijn als wij hen vooraf nog in zekere zin geld zouden
aftroggelen, waardoor zij daarna nauwelijks in staat zouden zijn, zich in het
uiterste geval vrij te kopen van het genot van het genoemde water. Want het
gebeurt in de tempel vaak dat de beschuldigden de keus krijgen tussen -
natuurlijk -veel geld of het vervloekte water, en nu wordt ook vrijwel steeds
voor het geld gekozen.
[13] Wel, het is moeilijk vast te
stellen wat het beste gedaan kan worden. Ik voor mij ben voor het 'niet naar
huis gaan', vanwege de reeds genoemde redenen en ook nog om een reden, die ik
het belangrijkst acht. Als wij namelijk nu vooraf in Jeruzalem nog met een
verzonnen tempels vroom smoesje geld halen, zal dat zeker uitkomen en dan treft
ons allen onvermijdelijk de ergste tempelvloek met daarbij de vloek van onze
familie. Dan is ons geluk in de wereld wel gemaakt, God erbarme zich dan over
ons! Als wij echter in het geheim gaan, dan zullen de tempel en onze ouders
denken dat we ergens verongelukt zijn. Dan zullen de tempel en onze families treuren
en voor ons bidden en ons voor de gehele lange eeuwigheid zegenen. - Wat vindt
u ervan, u die een vriend schijnt te zijn van recht en waarheid? Wat is er
beter, en wat is nu volkomen rechtvaardig?"
238
Een verwijzing naar de naastenliefde
[I] JULIUS zegt: "Jullie besluit
bevalt mij wel, maar de middelen om het uiteindelijk uit te voeren bevallen mij
niet, omdat er geen grond van waarheid in zit. Het is natuurlijk wel zo, dat
jullie met het gebruik van de volle waarheid zowel bij het middel als bij het
doel helemaal niet zover kunnen komen als je van tevoren bepaald hebt. Maar een
middenweg is ook niet zo gemakkelijk te vinden. Laat me eens wat nadenken,
misschien vind ik zo'n weg, waarop jullie toch voor God en voor de wereld
gerechtvaardigd zijn!
[2] Jullie tempeleed is volgens mij
zeker de grootste hinderpaal. Hoe kun je die omzeilen? Als ik deze terwille van
jullie God niet zou achten, kostte het mij maar één woord, en dan zouden jullie
voor God en de gehele wereld vrij zijn van het juk van de tempel. Maar jullie
plechtig aan de tempel gezworen eed verhindert mij dat, en ik moet mij daarover
beraden met de vele wijzen, die aan mijn tafel zitten. Dan zullen wij wel zien
hoe wij ons uit dit echte Scylla en Charybdis kunnen bevrijden."
[3] De jonge FARIZEEËR zegt: "Doe
dat, dan doe je echt een goed werk aan ons! Wees echter zo vriendelijk om mij
vooraf te zeggen, wie nu eigenlijk de gasten aan jouw tafel zijn, zodat wij hen
de hun toekomende eer kunnen bewijzen! De oude heer moet een heel voornaam
Romein zijn of minstens een heel rijke Griek!?"
[4] JULIUS zegt: "Houd daar nu
over op, want voor dergelijke mededelingen zal er morgen nog meer dan genoeg
tijd zijn! Nu wil ik mij voor jullie bestwil liever met de hoofdzaak bezig
houden." Daar stelde de jonge man zich dan ook tevreden mee, en Julius
wendde zich toen ronduit tot Mij in de Romeinse taal, die Ik ook verstond, en
zei: "Heer, wat zal in dit geval het beste zijn? Geweld van mijn kant zou
alle eden en tempelwetten wegvegen, maar dan zou ik als verbreker van de
plechtige gelofte optreden, en de schuld van de eedbreuk zou dan op mij vallen.
Ik beschouw natuurlijk -onder ons gezegd - eden, die voor het houden van kwade
verplichtingen afgeperst en jammer genoeg maar al te vaak afgelegd worden, niet
alleen als waardeloos, maar ik veracht ze diep, omdat God daarbij voor het
besturen van valsheid en slechtheid als getuige en helper wordt aangeroepen.
Maar de tempel te Jeruzalem roept vragen op!
[5] Aan de ene kant is zij toch, zoals
van oudsher, een voor alle Joden geheiligd bid, offer en zuiveringshuis, en
wordt tot op heden door meerdere duizendmaal duizenden in dat opzicht vroom en
gelovig geheiligd. Aan de andere kant echter worden nu zoals iedereen maar al
te goed weet alle gruwelen der gruwelen daar op een zeer gewetenloze manier
begaan, zoals het ergens anders op aarde niet zo licht nog voorkomt. Alleen al
uit dat oogpunt zou ik meteen iedere gelofte geheel willen verbreken en
vernietigen.
[6] Zeg U mij daarom, wat hier voor
God en de mensen volkomen gerechtvaardigd is?! Want echt, als het daar allemaal
zo toegaat, als deze mensen mij nu heel argeloos vertelden, dan heb ik erg
medelijden met deze jongemannen, en zou ik ze willen helpen. "
[7] IK zeg: "Eerder is er toch al
uitgelegd, hoe men de juiste naastenliefde moet betrachten. Als zij het wensen,
en als jouw hart het ook wil, dan weet je alles al. Bovendien heb je toch zelf
nooit een eed afgelegd om de slechte geloften van de tempel te eren. Als jij
dus door geen eed op enigerlei wijze aan de tempel gebonden bent, wat zou je
dan verhinderen om te doen wat je goed en voor het doel dienstig lijkt?
[8] Je hebt toch al vaak geweld
gebruikt tegen groepen mensen, die ook met eden aan hun oude zeden en gebruiken
gebonden waren, en dat was zelfs heel goed van jou. Want er zaten achter zulke
oude zeden en gebruiken maar al te vaak grote geheime gruweldaden. Zodoende kun
je ook hier helemaal volgens je rechtschapen wil handelen.
[9] Het Romeinse gezag heft iedere
onder ede gezworen verplichting voor eeuwig op, en die opheffing is ook geldig
voor God. Dat wil zeggen als degene, die onder ede stond, zelf geheel vrij
inziet, dat ten eerste zijn eed tegen zijn wil afgedwongen werd, en ten tweede
de eed een zichtbaar slecht doel beoogde, en dat het afleggen van de eed meer
door wereldlijke dan door goddelijke wetten werd bekrachtigd.
[10] Een op die manier door een kwade
eed gevangen mens uit die erge gevangenschap van satan verlossen, is zelfs dan
een buitengewoon goed werk van echte naastenliefde als het een mens betreft,
die door gebrek aan inzicht zich door zijn gelovig gemoed nog gebonden acht aan
een afgelegde eed. Hier, waar de betreffende jongemannen deze slechtste eed ter
wereld volledig inzien, is het dus zéker goed. Doe jij daarom maar helemaal naar
eigen goeddunken, en Mijn vriend Cyrenius zal je daarbij zeker zijn hoogste
hulp niet ontzeggen!"
[11] CYRENIUS zegt meteen: "Niet
alleen niet ontzeggen, maar ik zal, opdat mijn Julius verder met nog meer
gewetensvrijheid ademen kan, deze dertig mensen onder mijn jurisdictie stellen,
en de tempel moet dan aan mij rekenschap vragen!"
[12] Julius verheugde zich zeer over
het antwoord van Mij en Cyrenius en allen verheugden zich over deze goede
maatregel.
239
Julius vertelt het plan aan de Farizeeën
[1] Toen wendde JULIUS zich weer tot
zijn jonge Farizeeër en zei: "Wel, vriend, we hebben al een goede manier
gevonden, waardoor jullie met je ouders volkomen gerechtvaardigd zullen zijn
voor de tempel en al haar eisen. En jullie ouders zullen zelfs een terechte klacht
tegen de tempel in kunnen dienen bij het Romeinse beheersambt, zodat de tempel
zeker veroordeeld zal worden tot een schadeloosstelling aan jullie ouders omdat
ze jullie verloren hebben. Jullie zijn namelijk, omdat jullie onder dwang van
de tempel de Romeinse wet betreffende de juiste reispassen niet opgevolgd
hebben, een wet waar de tempel tot op dit uur nog heel hardnekkig geen acht op
wil slaan, door ons Romeinen gevangengenomen en meteen ingelijfd bij de
soldaten van het vreemdelingenlegioen! Jullie zijn nu dus voor je bestwil
gevangengenomen. Bevalt jullie dat?"
[2] ALLEN zeggen: "O heer, wie u
ook bent, deze goddelijke raad kon alleen maar een god aan, u geven! Waarlijk,
zo bereiken wij het goede doel voor ons en met minder voor onze ouders. O gelukzaligheid,
hoe zoet is uw smaak, en hoeveel wijzer is het grote Rome dan ons zeer slechte
Jeruzalem! Oude waard en vader van dit huis, ga en breng ons ter ere van deze
verblijdende mededeling nog wijn, want nu moeten alle aanwezigen daarop
drinken! Wij zijn in één klap uit de hel in alle hemelen terechtgekomen. De
blinde Joden wachten nog steeds op een beloofde Messias, die hen van het juk
van de Romeinen bevrijden zal. En zie wij hebben juist hier in jullie, beste
Romeinen, de echte en alleen war~ Messias van alle mensen gevonden! De zuivere
waarheid is de echte Messias van alle mensen. En die is in jullie midden, en zo
zijn jullie, omdat je de volle en zuivere waarheid onder en in jullie hebben,
de enige en ware Messias van alle zuivere en rechtschapen denkende Joden. Maar
ook van alle mensen wier harten door allerlei oude, waardeloze en door en door
verdorven voorschriften en daarvan afgeleide nog slechtere wetten gevangen
gehouden worden. Oude waard, ga, ga, en laat ons nog een wijn drinken op het
welzijn van onze verlossers en Messiassen!"
[3] Marcus laat meteen nog meer brood
en meer volle bekers wijn naar de tafel van de vreemdelingen brengen, en de
jonge spreker vraagt nóg een keer aan Julius, wie er toch allemaal in het
gezelschap aanwezig zijn en wie hij eigenlijk zelf is.
[4] JULIUS zegt: "Ik heb je toch
al eerder gezegd, dat de bij jou zo slecht bekend staande Julius van
Genezareth, wanneer hij ongewild iemand onrecht heeft aangedaan, ook op het
juiste moment alle mogelijke moeite zal doen, het weer goed te maken. En de
door jullie gevreesde Julius ben ik zelf, en daar, tegenover mij, zit de
verheven opperstadhouder van geheel Azië en Egypte - Cyrenius, voor wie jullie
naar Sidon wilden gaan. En zeg nu eens, hoe tevreden jullie over ons harde, onverbiddelijke
Romeinen zijn!"
[5] Wanneer de jonge FARIZEEËR dat
hoort, schrikt hij eerst behoorlijk en al zijn metgezellen ook, maar hij
kalmeert al gauw en zegt: "Hoge gebieder, bent u boos op ons vanwege mijn
toespraak van daarnet, die u toch niet zo erg vleiend kon noemen? Maar ik kan
er echt niets aan doen, net zoals u er duidelijk niets aan kon doen toen u ons,
met door middel van leem dichtgesmeerde ogen en oren, naar Kapérnaum hebt laten
vervoeren. Als u ons toen zo gekend zou hebben als nu, dan zou u ons dat niet
aangedaan hebben. U hield ons echter voor ordinaire Farizeeën van het minste
allooi, en dat verontschuldigt geheel de toenmalige harde behandeling die u ons
gaf. Vergeef óns nu echter ook en vooral mij, want u weet nu, wat, hoe en
waarom!"
[6] JULIUS zegt: "Ik spreek graag
met vrijmoedige mensen, en nooit zal mij de vrijmoedige uitspraak beledigen van
mannen, die de waarheid vrijuit spreken, zonder vrees en angst en zonder enige
terughoudendheid; maar wee ook degenen, die anders denken en voelen en geheel
anders spreken! Voor mij is er niets gehater dan de leugen, en zelfs een
noodleugen verdoem ik, want het is beter voor God en alle eerlijke mensen te
sterven - dan zich te redden door een onwaarheid! Maar zoals gezegd, jullie
eerlijke taal bevalt mij. En omdat mij jullie omstandigheden zo ongeveer bekend
zijn vanuit Jeruzalem en Bethlehem, weet ik ook dat jullie hier vrijwel zonder
enig voorbehoud jullie verzoek naar voren hebben gebracht. Iets hebben jullie
nog niet helemaal uit de doeken gedaan, maar dat is maar een kleinigheid, en
dat zullen jullie ook bereiken, als jullie ons Romeinen een echte en altijd
oprechte trouwen broederlijke toegenegenheid zult bewijzen!"
[7] De jonge SPREKER zegt:
"Verheven heer, wees ook u helemaal open en zeg rechtuit, wat wij nog
achter gehouden hebben, dat bij ons verzoek hoort! Want heus, er is nog veel in
ons, dat wij hier niet hebben kunnen meedelen, omdat ten eerste de tijd te kort
was en men in de tweede plaats In een zo hooggeëerd gezelschap toch met zoveel
dingen niet met de hele deur in huis kan vallen. Vooral, als een verheven heer
als de opperstadhouder van geheel Romeins Azië aanwezig is, wiens hoogheid en
majesteit wij nog niet eens direkt aan durven kijken sinds wij weten dat hij
het is. Bovendien bevinden er zich aan uw tafel ook een meisje en een
jongeling, en dan geldt toch: Houd je tong een beetje in toom! Maar als we
alleen bij elkaar zullen zijn, zullen wij zeker, verheven heer, niets meer op
de een of andere wijze geheim houden! Maar omdat u met ons arme zondaars toch
al zo genadig en barmhartig bent, zeg ons dan in stilte wat u nog onprettig aan
ons vindt, en of dat soms óók een hoge Romein is, met wie u eerder om ons
Romeins gesproken heeft!"
[8] JULIUS zegt: Wel, dat wat jullie
mij fatsoenshalve hebben verzwegen, is toch al niet belangrijk meer, niet voor
mij en ook niet voor jullie. Maar het kennen van die man, die jullie opviel,
zou wel van de grootste betekenis voor Jullie kunnen zijn! Maar daarvoor is
vandaag zeker geen tijd meer; morgen dus de rest!" -Daar waren de geredden
heel eerbiedig tevreden mee en zij grepen weer naar brood en wijn en brachten
nog menige dronk uit, vanwege de blijdschap die nu hun harten vervulde.
240
Het getuig!nis van Jarah over de Heer
[I] Tenslotte bracht er EEN, die nog
wat wijn in zijn beker had, als volgt, een dronk uit op de gezondheid van de
wijze Nazareeër: "Ook hij, die wij zochten, maar tot onze spijt nergens
konden vinden, zal wat ons betreft voor altijd leven, als hij nog ergens leeft
en in veiligheid is. WIJ zullen zijn leven, dat een zegen voor de mensen is, in
eeuwigheid niet belagen. - Oh, zou hij zich door ons hebben laten vinden dan
zouden wij hem over de tempel zulke dingen verteld hebben, dat, als hij er ook
nog maar iets van verwachtte, hij net als wij er zeker nooit meer naar zou
verlangen! Omdat wij hem echter niet konden vinden, brengen wij hem, de goede
lichaams- en zielearts uit Nazareth deze heildronk!"
[2] Bij deze gelegenheid kwamen
Julius, net als de geheel ontroerde Cyrenius, de tranen in de ogen. Ook Jarah
en de meesten van Mijn leerlingen kregen tranen in de ogen. En JARAH zei heel
zachtjes tegen Mij: "O Heer, als ik nu mocht spreken, wat zou ik deze
dertig geredden dan toch veel over U kunnen en willen vertellen!"
[3] IK zeg: "Ja, als je Mij niet
verraad, dan kun je wel iets zeggen, want de geredden zullen met gespannen
aandacht naar je luisteren!"
[4] JARAH zegt heel blij: "Oh,
als dat zo is, zal ik het gezelschap meteen om aandacht vragen!"
[5] IK zeg: "Wel, doe dat, maar
je moet flink blijven en niet beginnen te huilen!"
[6]
JARAH zegt: "O Heer, dat zal ik zo veel mogelijk zien te vermijden!"
- Na die verzekering ging Jarah staan en zei met heldere en goed hoorbare stem:
"Luister, beste vrienden, die zoëven een heildronk uitgebracht hebben op
de door u gezochte en toch niet gevonden Heiland uit Nazareth! In mijn hart
deelde ik deze dronk met u uit het diepst van mijn leven, want ik heb het
onschatbare geluk gehad Hem te leren kennen, en wel in Genezareth zelf. Ik ben
daarom ook in de gelukkig stemmende omstandigheid om u van Hem, wat betreft
Zijn karakter en Zijn ongehoorde vermogens, weliswaar een korte maar zeer
getrouwe schets te geven, tenminste als u dat wenst aan te horen."
[7] ALLEN zeggen luid: " Ja, ja,
lief kind uit Genezareth! Vertel het echter liever wat uitgebreider, dan
misschien wat te beknopt, tenminste als het je tere borst niet te veel
belast!?"
[8] JARAH zegt: "Oh, maakt u zich
maar zorgen over andere zaken! Mijn borst is sterk en kan wel wat verdragen.
Kijk en luister dan! Zoals u heb ook ik al veel over de nieuw opgestane
wonderheiland gehoord. Onze streek was steeds een der ongezondste van heel
Galiléa, want iedere vreemde die erheen ging en zich daar maar een paar dagen
ophield, werd altijd zo ziek, dat hij beslist niet meer verder kon reizen: Er
waren er, die vaak langer dan een jaar daar moesten blijven; de eigen bevolking
had er niet zo'n last van. Geheel kerngezonde mensen waren er niet veel, maar
toch vond je er onder het eigen volk weinig waarvan gezegd kon worden dat ze
ziek waren. Alle reizigers vermeden daarom zorgvuldig deze plaats, en wie niet
door beslist noodzakelijke, dringende zaken daarheen werd gedreven, kwam zeker
niet naar Genezareth.
[9] Toen ik
voor het eerst hoorde over de bewuste Heiland uit Nazareth, begon ik heel innig
tot de God van Abraham, Isaäk en Jacob te bidden, dat Hij de Heiland ook naar
het zeer ongezonde Genezareth zou willen laten komen. En zie, ik werd weldra
verhoord, want de Helland uit Nazareth kwam al vlug daarna naar Genezareth. En
men zag een Heiland zonder medicijnen en vroeg zich heimelijk af: 'Hoe zal hij
nu al die zieken genezen?' Maar Hij overtuigde ons maar al te gauw dat Hij
slechts hoefde te zeggen: 'Ik wil, wees gezond!' en zie, in een oogwenk werden
allen met wat voor verschillende geneeslijke of ongeneeslijk verklaarde
ziekten zij ook behept waren, bliksemsnel zodanig genezen. dat er bij hen ook
geen enkel spoortje meer van te ontdekken was, dat ze ooit ziek geweest waren!
Lammen, blinden, doven, kreupelen, bezetenen, jichtlijders, melaatsen en nog
vele met honderden andere kwalen behepten, dat maakte voor de Heiland niets
uit, Zijn woord en wil genas hen allen. Julius, een Romein, is met honderden
anderen daarvan getuige geweest.
[10] Hij genas echter niet alleen de
lichamen van de mensen, maar ook de zielen en hun inzicht, veegde het blinde
bijgeloof uit de harten van de domme en verdwaalde mensen en leerde de
onwetenden op een zo heldere en goedbegrijpelijke wijze, dat allen zich dáárover
nog meer verwonderden dan over Zijn genezingen door het woord.
[11] Ten laatste toonde Hij Zich ook
volmaakt Heer en Meester over de natuur, want Hem gehoorzaamt water, lucht,
vuur en aarde, en ik zou zelfs met alle zekerheid kunnen staande houden, dat
zon, maan en al de sterren niet ongehoorzaam zouden kunnen zijn aan Zijn woord,
want de engelen van de hemelen voegen zich naar Zijn wil.
[12] Hij hield veel van mij, zoals ik
Hem boven alles lief had, hoewel Hij uiterlijk heus geen knappe man is, want Hij
is wat klein van postuur, en Zijn handen zijn luwen hebben lidtekens van het
werken, maar Zijn hoofd is waardig en Zijn oog is wel het mooiste wat ik ooit
zag. Ook om de mond heeft Hij een bijzonder vriendelijke, hoewel tevens ook
waardig, ernstige trek. De stem van Zijn mond kan men echter werkelijk manlijk
in verrukking brengend noemen, want die klonk tenminste voor mijn oren als het
mooiste en zuiverste gezang.
[13] Dat is dan een zo kort mogelijke,
volkomen waarheidsgetrouwe schets van de beroemde Heiland uit Nazareth,
waarvoor, zoals reeds gezegd, honderd zeer betrouwbare getuigen kunnen instaan.
- Hoe bevalt u nu de Heiland, die u gezocht en niet gevonden hebt?"
241
Het oogmerk van de tempel
[1] De FARIZEEËN zeggen, terwijl ze
grote ogen opzetten over de beschrijving van Jarah: "Bijzonder veel nieuws
heb je ons niet verteld, want dat en nog meer is ons over hem reeds ter ore
gekomen toen wij nog in Jeruzalem waren. Omdat zulke buitengewone geruchten
over hem ook al door geheel Israël bijna net zo gewoon zijn als, zeg maar, het
dagelijkse brood, zijn er al meer informanten door de tempel uitgezonden om
deze man op te sporen en in de tempel te brengen. Daar zouden hem dan zeker in
de eerste plaats voorstellen gedaan worden om zijn wonderbare kennis en
eigenschappen alleen te wijden aan het belang van de tempel. Pas als hij zulke
voorstellen af zou wijzen, wat van hem zeer zeker te verwachten zou zijn, omdat
hij tevens een zeer goede, liefdevolle en buitengewoon wijze man moet zijn,
wel, dan zou hij in ieder geval aan het kortste eind trekken en een diepe en
solide kerker niet kunnen ontlopen, tenzij hij werkelijk almachtig was. Want de
tempel is nu zo slecht geworden, dat nu niet de mensen, maar de satan heel goed
nog tien volle jaren daar les in slechtheid zou kunnen nemen om alle
schandelijkheden van de tempel geheel te leren en praktisch uit te oefenen.
[2] Daarom beweren wij dat de heiland
uit Nazareth zich beslist nooit zou inlaten met de vele slechtheden, en dus in
ieder geval een offer van de tempel zou worden.
[3] Wel zijn er door de macht van zijn
woorden en werken al behoorlijk veel Farizeeën bekeerd, maar wat heeft hen dat
alles gebaat? Tenslotte kwamen zij echt in een duivelse situatie ten opzichte
van het tempelbestuur en moesten ook gaan liegen dat het gedrukt stond, om in
het tempelbestuur weer met enige behaaglijkheid te kunnen leven en bestaan.
Want het oude tempelbestuur is en blijft nu eenmaal puur duivels, en daar is
niets mee aan te vangen.
[4] Als de opperpriester op een keer
zegt: 'Vandaag zal de zon de hele dag niet schijnen!', dan mag geen lagere
priester ook maar in de verste verte op die zonverlichte dag zich heimelijk een
opmerking veroorloven, die aan zou geven dat de zon toch scheen. Dan was het
voor een heel jaar uit! Niemand mag dan iets anders geloven dan: natuurlijk
schijnt de zon op die dag niet, - ook al moest hij voor de vaak te warme
stralen van de zon in de dichtste schaduw vluchten! Zegt de opperpriester:
'Vandaag zal er zeven uur lang alleen maar bloed door de beek Kidron stromen!'
-wee dan degene, die na die uitspraak toch geen bloed zag stromen! Er komt een
zieke naar de opperpriester en die zegt: 'Mijn zoon, je bent genezen, ga nu,
offer je gave, en keer dan getroost naar huis terug!'; wel, de genezen mens is
daarna nog net zo ziek en ellendig als eerst. Zegt hij echter: 'Vriend, ik ben
nog net zo ziek als eerst en kan daarom geen offer geven!', o God, o God, wat
zou hem dat slecht vergaan! Kortom, het woord van de opperpriester móet helpen
en voor het helpen moet betaald worden, ook al is er van een werkelijke hulp
niets te bespeuren. En wee degene, die zo'n hulp van niks ook maar het minst
verdacht zou maken; nou, in diens huid kon je beter niet zitten!
[5] Dat voor zulke genezingen tegen
ontzettend grote offers jouw heiland heel goed te gebruiken zou zijn voor het
tempelbestuur, zul je, lieve kind, nu wel begrijpen, zoals ook waarom de tempel
steeds jacht maakt op de goede heiland uit Nazareth.
[6] Overigens danken wij je dat je hem
nader voor ons hebt beschreven. Misschien zal ook ons eens het geluk ten deel
vallen ergens met hem samen te komen. De almachtige goede Jehova zij alle lof,
dat Hij ons uit de klauwen van de tempel bevrijd heeft! Komen wij echter
misschien eens als soldaat in Jeruzalem, verheug je daar dan maar op, heilig
tempelbestuur! Wij zullen je heiligheid wel behoorlijk weten uit te drijven!
[7] Als jij, lief en teer meisje,
echter over je zeer merkwaardige heiland nog wat bijzonders weet te vertellen,
vertel het dan! Wij zullen tot zonsopgang met de grootste opmerkzaamheid van de
wereld naar je luisteren; want die man interesseert ons buitengewoon."
242
Het wonder met de steen
[I] JARAH zegt: "Ja, waarde
vrienden, over de Heiland uit Nazareth zou ik u duizend jaar lang aan één stuk
door de buitengewoonste dingen kunnen vertellen, tenminste als het al het
moment zou zijn om al het geziene en beleefde te mogen vertellen. Maar Hij
heeft het mij om heel wijze redenen verboden, en daarom mag ik niet alles over
Hem vertellen wat ik weet, maar alleen een paar dingen waarvoor Hij Zelf mij
welwillend toestemming heeft gegeven.
[2] Maar zoëven zei ik onder andere
ook tegen u dat Hem, de goede Heiland uit Nazareth, ook zon, maan en al de
sterren moesten gehoorzamen, omdat Hem zelfs de engelen uit de hemel
gehoorzamen. Ik merkte dat er toen onder u een paar glimlachend het hoofd
schudden en daarmee in zeker opzicht zeggen wilden: 'Beste kind, nu ga je in je
kinderlijke verbeeldingskracht wat te ver, want de zuivere engelen van de hemel
gehoorzamen alleen maar aan God en anders niemand in de gehele oneindigheid!'
Maar ik zeg u dat het toch is zoals ik het u heel eenvoudig verteld heb.
[3] Ik zou al eerder daarvoor een
onomstotelijk bewijs hebben geleverd als u niet geglimlacht en met het hoofd
zeer twijfelachtig geschud zou hebben. Maar nu zal ik uw twijfel volledig
wegnemen, en u zult mij dan echt niet meer zo gemakkelijk voor een jonge
verliefde dweepster houden, die met betrekking tot het voorwerp van haar liefde
gewoon, zoals dat in de wereld gebruikelijk is, van een mug maar al te graag
een olifant maakt. Oh, dat kan wel bij heel veel meisjes van de grote wereld
ongetwijfeld het geval zijn, maar bij mij is daarvan niet het minste spoor te
vinden, - waarvan ik u meteen het levendste en beslist zichtbaarste bewijs zal
leveren.
[4] Kijk maar eens naar de jongeman
die op de tweede plaats rechts naast mij zit en net met de hier rechts naast
mij zittende zoon van de verheven Cyrenius zit te praten, - waarvoor houdt u
deze jongeman?"
[5] De ONDERVRAAGDEN zeggen:
"Nou, voor een mens van vlees en bloed - net als wij allen!"
[6] JARAH zegt, terwijl ze nu een
beetje glimlacht en het hoofd schudt: "Mis, helemaal mis, beste vrienden!
Kijk, dat is een zuivere aartsengel van God, die de beroemde Heiland uit
Nazareth mij, uit het bijna door allen geziene enorme aantal engelen, na mijn
geheel eigen keus gegeven heeft, om mij gedurende langere tijd te leiden, te
leren - en te begeleiden! Maar als u dat niet op mijn woord kunt geloven, kom
dan hier en overtuig u ervan met al uw zintuigen, want hij zal u voor enige
ogenblikken ten dienste staan!"
[7] De vroegere SPREKER zegt:
"Ja, daar moet ik mij toch wel met handen en voeten meteen van overtuigen,
want anders staat dit buitengewoon wijze meisje wat mij betreft sprookjes te
vertellen!"
[8] Na deze woorden staat de jonge
FARIZEEËR op en gaat vol respect naar Jarah toe en zegt: "Wel, hoe
overtuig je mij nu van de waarheid van wat je gezegd hebt?"
[9] JARAH zegt: "Ga maar naar de
jongeman, die Raphaël heet, hij zal u zelf overtuigen!"
[10] De jonge Farizeeër stapt daarop
meteen op Raphaël af, en RAPHAËL staat op, kijkt de jonge Farizeeër strak aan
en zegt: "Waarom twijfel je aan datgene, wat mijn leerlinge je over mij
verteld heeft? Hier, pak mijn hand, en zeg mij wat je daarbij voelt!"
[11] De FARIZEEËR doet dat meteen en
zegt heel verwonderd: "Hm, merkwaardig, ik voel eigenlijk helemaal niets
behalve mijn eigen geheel gesloten hand, waarin nog geen mug, laat staan jouw
hele hand, zich zou kunnen bevinden! Kortom, ik pak je door en door vast en
ontdek daardoor dat je niet zoals wij uit vlees en bloed bestaat."
[12] RAPHAËL zegt: "Til die
steen, die bij je voeten ligt op en geef hem dan aan mij!"
[13] De JONGEN tilt een steen op, die
wel dertig pond woog, maar maakt daarbij de opmerking: "Geestelijk wezen,
als mijn hand helemaal door die van jou heengaat, dan zal deze zware steen
straks ook wel door je handen heen vallen alsof die van lucht zijn, want de
steen weegt op z'n minst dertig pond, en als hij dan door jouw handen op mijn
voeten valt verbrijzelt hij die!"
[14]
RAPHAËL zegt: " Als dat gebeurt, genees ik ze in het volgende moment. Geef
de steen dus maar gerust in mijn handen!" .
[15] Dan geeft de jonge Farizeeër de
steen over in de handen van Raphaël.
[16] Als Raphaël de zware steen tot
verbazing van de Farizeeër zo speels en lichtjes in zijn handen houdt alsof hij
zo licht was als een veertje, en hem ook met zo'n verbazingwekkend gemak van de
ene hand in de andere werpt alsof het een donsballetje was, zegt de jonge
FARIZEEËR: "Luister eens liefelijke geest of iets dergelijks, het zou niet
goed zijn om met jou een gevecht aan te gaan, dan zou men zeker ontzettend aan
het kortste eind trekken! -Maar waar krijg je die ontzaglijke kracht vandaan?"
[17] RAPHAËL zegt: "Kijk, dat is
nog niet alles. Ik zal nu terwijl jij toekijkt deze zeer harde kiezelsteen ook
helemaal verpulveren!" - Dan knijpt Raphaël in een oogwenk de steen tot
zichtbaar stof, zodat er op de tafel voor Raphaël nu een hele hoop wit, zeer fijn
stof lag.
[18]
Toen de jonge FARIZEEËR deze tweede truc zag viel zijn mond open van verbazing
en zijn collega's kwamen ook vlug aanlopen om dit wonder meer van nabij te
kunnen zien.
[19] Dan zegt de ENGEL: "Voor iemand
die alle kracht bezit is het minder moeilijk om zo'n steen tot stof te
verpulveren, dan om het stof weer samen te drukken in zijn vroegere vorm en
zijn vroegere hardheid. Want ieder mens kan zo'n steen verpulveren, wel niet
met zijn handen zoals ik, maar toch wel door middel van zeer harde metalen
mokers. Maar het weer samenpersen van het steenstof zal wel nauwelijks voor een
mens mogelijk zijn, -vooral in de oorspronkelijke vorm. Maar om je te laten
zien dat ik dat ook kan, moet je kijken en zien of je mij dat na kunt
doen!"
[20] Toen veegde Raphaël het steenstof
op de tafel bij elkaar, en in een ogenblik ontstond de steen weer, in zijn
vroegere vorm en met zijn oorspronkelijke gewicht, op de tafel voor de engel.
[21] Tijdens dit gebeuren rolden bij de
jonge FARIZEEËR en al zijn collega's van pure verbazing de ogen bijna uit de
kassen, zodat hij nu niet in staat was een redelijk woord over zijn lippen te
krijgen.
[22] Maar de ENGEL zegt tegen hem:
"Wel, dat is allemaal nog niets! Let nu op, ik zal deze steen alleen maar
door mijn wil in een ogenblik geheel in het niets oplossen!" - Dan zegt de
engel tegen de steen: "Los jezelf op in overeenkomstige ether en
vervluchtig als heel fijne ether!" - Na deze bevelende woorden werd de
steen ogenblikkelijk onzichtbaar, en geen mens zag meer iets van de steen.
-Toen vroeg de engel aan de jonge Farizeeër: "Wel, hoe bevalt je dat,
vriend? Zou je me dat soms na kunnen doen?"
[23] De jonge FARIZEEËR zegt:
"Luister, beste engelengeest of wat je ook maar bent, dat is iets
ongehoords! Wat mij betreft geloof ik nu helemaal dat je een engel van God
bent. Ik begrijp alleen dit ene niet, namelijk hoe je met je, zeg maar,
almachtige kracht dienstbaar kunt zijn aan een mens van deze aarde! Want dat
zei dit meisje over de bewuste heiland uit Nazareth, en ik moet het nu van haar
aannemen, of ik het wil of niet.
[24] Is er dan echt een middel op deze
aarde, waardoor men engelen aan zich dienstbaar kan maken? Hoe kreeg die mens
dat voor elkaar? Wij kennen uit de schrift ook wel voorbeelden waarbij engelen
op Gods bevel de mens hebben gediend, maar zoals jij je nu onder de sterfelijke
mensen bevindt, zo 'n voorbeeld vind je niet in de schrift! N ee, nee,
vrienden, het is hier niet zo erg pluis! Je kunt natuurlijk wel een engel van God
zijn, maar ook even goed heel iemand anders, waarbij men zegt: 'Jehova, sta ons
bij!' -Het is nu nacht, zelfs middernacht, en dan voegen de , Jehova sta ons
bij' zich graag bij de mensen. Je lijkt me weliswaar voor zo'n' Jehova sta ons
bij' veel te mooi, zacht, goed en wijs, maar moet je daaraan wel zoveel waarde
hechten!? Maar zou je echter toch de vervl. eer hebben om bij de 'Jehova sta
ons bij' te behoren, dan verwachten we van de kennismaking met de merkwaardige
'heiland' uit Nazareth niet zo bijzonder veel, want dat proefje met de steen
heeft me nu op heel vreemde gedachten gebracht, -Jehova sta ons bij! Men zegt
niet voor niets dat de satan ook de lichtende gestalte van de hemelen kan
aannemen, wanneer hij maar wil! En als jij zo'n 'Jehova sta ons bij' zou zijn,
dan zouden we liever hiervandaan vliegen dan lopen, want het zou hier voor ons
verder niet zo erg pluis kunnen zijn!"
[25] Na deze woorden van de jonge
Farizeeër willen allen nu op de vlucht slaan, maar Cyrenius verhindert dat en
zegt dat ze weer op hun oude plaatsen moeten gaan zitten. Wel gaan ze op hun
plaats zitten, maar ze zitten nu op hun banken alsof ze met naalden gestoken
werden.
243
De verontschuldiging van de jonge Farizeeër
[1] Maar JULIUS zegt tegen de anders
zo vrijmoedige Farizeeër: "Waarlijk in het begin heb ik je voor wijzer en
verstandiger gehouden dan het zich nu laat aanzien, -de zichtbaar zuiverste
engel aan te zien voor een mogelijke satan! Ah, dat is het toppunt! Kun je dan
aan ons spreken en handelen als een klein beetje verstandig mens niet zien dat
wij toch zeker niet van de duivel zijn? Wil volgens jullie leer de duivel dan
niet steeds alleen maar louter kwaad doen? En wij verafschuwen en bestraffen
het kwade steeds, hoe kunnen wij dan bij de duivel behoren? Heeft de satan zich
wel ooit eens milddadig en barmhartig getoond tegenover iemand? Wij zijn.echter
tegen iedereen rechtvaardig, barmhartig en zo mogelijk milddadig. Hoe kunnen
wij dan een satan bij ons dulden? Oh, jullie erg blinde dwazen! Hebben jullie
nog nooit een door de duivel bezeten mens gezien? Ik heb er meer dan een
gezien, maar daar was er niet één bij, die door zijn bewoner goed behandeld
werd! Als jullie ons echter in jullie grove domheld al voor des duivels houden,
waarvoor houden jullie dan de tempeldienaars en jullie zelf, als de tempel -
zoals het nu toch al aan de hele betere wereld bekend is - uit louter leugen en
bedrog, uit de geslepenste verdorvenheid is samengesteld en jullie toch
dienaars van deze tempel zijn? Jullie geven zelf toe, dat de tempel nu heel
goed als school voor de satan zou kunnen dienen! En ons, wij die iedereen
steeds maar goed doen uit ons trouwe goede hart, wil je nu ook voor duivels
houden, omdat een geest uit de hemelen jullie een klein voorproefje van zijn
reusachtige macht en kracht heeft gegeven? Dan zou ik van jullie toch wel eens
willen horen hoe op zo'n manier bij jullie iets er uit moet zien dat niet des
duivels is!"
[2] De FARIZEEËR, die zich weer wat
hersteld heeft, zegt: "Nou, nou, vriendelijke, verheven Julius, rekent u
ons deze geschiedenis alstublieft niet te veel als zonde aan! Want zie, waar
een mens mee gevoerd wordt, daaruit ontvangt het lichaam zijn voedsel! Als het
voedsel goed is, is de verzorging ook goed; is het voedsel echter slecht, dan
zal de verzorging ook slecht zijn. Een verwaarloosd mens, die op 't laatst met
de zwijnen vreet, zal ook geen ander vuil produceren dan de zwijnen zelf! En zo
gaat het geestelijk bij ons nu ook. Jarenlang is de maag van onze ziel voorzien
van varkenskost, en het kwade restant verdwijnt niet zo gemakkelijk en zo snel
uit de maag van de ziel als men denkt.
[3] Wij hebben ons beter inzicht en
onze betere kennis, die natuurlijk met nog heel veel vuil vermengd zijn, enkel
en alleen aan de vaak herhaalde omgang met Romeinen en Grieken te danken. Maar
als wij dan weer in Jeruzalem teruggekeerd zijn, en wel in de tempel, dan waren
veertien dagen genoeg om ons door allerlei mystieke wijs klinkende frasen weer
zo dom mogelijk te maken. Is het een wonder, als er bij zo'n buitengewone
gelegenheid zich uit die holle frasen in onze ziel vanzelf een paar van zulke
duistere wolken aan de hemel vormen voor de toch al zwak schijnende jonge zon
der kennis. Op bepaalde momenten maken die het dan zo duister, dat wij bij
verschijnselen van buitengewone aard ons net zo voelen als een wandelaar in het
middernachtelijk donker, die tijdens een uit de wolken flitsende bliksem wel
het rotsachtige pad ziet, maar daar weinig aan heeft, omdat op zo'n
kortstondige verlichting meteen weer een nog dikkere duisternis volgt!
[4] Als u daarom met ons geduld wilt
hebben, dan komen wij er over een poosje wel! Maar zoals gezegd, dat gaat niet
zo van het ene moment op het andere, en ik en wij allen zijn nu echt blij dat
wij beginnen in te zien, waarom het eigenlijk zo gaat en ook niet anders kan
gaan; want uit een harde en ruwe klomp ontstaat niet na een paar beitelslagen
van de beeldhouwer al een volledige mensengestalte.
[5] Wij hebben wel al veel gehoord
over hemelse engelen. De drie vreemden die Abraham bezochten, waren engelen;
bij Lot waren engelen; Jacobs ladder vol met engelen is bekend: Bileams
lastdier meldde de hem mishandelende profeet de aanwezigheid van een engel; de
begeleider en leidsman van de jonge Tobias was een engel; de Israëlieten zagen
de wurgengel van God bij de Egyptenaren van huis tot huis gaan; bij de drie
jongemannen in de vuuroven zag men engelen, -en in de schrift is er nog vaak
sprake van, dat de engelen van God lichamelijk zichtbaar met de mensen van deze
aarde omgang gehad hebben. Waarom zou het dan hier niet mogelijk zijn?
[6] Maar hier is de werkelijke
aanwezigheid van een engel zo buitengewoon, dat men dat natuurlijk niet zo snel
als een volle waarheid kan aanvaarden, als de snelheld waarmee men het
aanvaardt van lang vervlogen tijden. Geloven is gemakkelijk, omdat men zich
steeds de vroegere tijd als beter voorstelt dan de tegenwoordige. Die houdt men
uit een zekere vrome eerbied altijd onwaardig voor zulke goddelijke
verschijningen, zonder te bedenken dat het er in Sodom en Gomorra ook niet zo
bijzonder Gode welgevallig toegegaan kan zijn, omdat Hij anders geen vuur van
de hemel over die plaatsen zou hebben laten regenen.
[7] Kort en goed, u moet zelf ook
inzien dat deze zaak heel buitengewoon is, en haars gelijke op deze aarde nog niet
heeft gehad! Dat wij dus tijdens het merkwaardige proefje, waarmee de engelons
een bewijs gaf van zijn hemelse afkomst, wat van ons stuk raakten, zal ook wel
te begrijpen zijn, als men al onze vroegere levensomstandigheden daarbij in
overweging neemt. Wij vragen u daarom, verheven Julius, of u ons voorbijgaande
domme gedrag niet als een boosaardige zonde wilt aanrekenen!"
244
Het antwoord van Julius
[1] JULIUS zegt: "Wel, ik heb
jullie al gezegd dat het erg dom van jullie was. Het is nog in jullie hart
achtergebleven als een restant van je eerste opvoeding. Maar wat daar nog zit,
dat zal in de loop van de tijd wel helemaal uit jullie verdwijnen. Dat gaat
natuurlijk niet in één keer, want een oude ingewortelde domheid verdwijnt vaak
moeilijker uit de mens dan dat een oud lichamelijk gebrek geneest. Maar het
juiste middel kan tenslotte beide zaken genezen.
[2] Wij nemen niemand zijn aangeboren
en diep ingewortelde domheid kwalijk, omdat geen enkele domme er wat aan kan
doen dat hij geen betere opvoeding kreeg. Maar als hij daarna de gelegenheid
krijgt buitengewone ervaringen op te doen, en met mensen te spreken, die groot
zijn in de ware wijsheid en een juist inzicht hebben in alle dingen die op deze
goede aarde maar voor kunnen komen, dan moet hij zijn oude domheid loslaten.
Dan moet hij alleen maar dat voor waar en goed aannemen, wat hij gezien heeft
en zoals het hem verklaard werd door onzelfzuchtige mannen, die de waarheid en
al het goede daaruit zoeken en bezitten. Als hij zich daar hardnekkig tegen verzet,
is hij de tuchtroede waard. En als die ook niets zou uithalen, dan moet zo'n
mens uit het gezelschap van betere mensen verwijderd en in een inrichting voor
geesteszieken gebracht worden, omdat de mensen zich anders te veel zouden
ergeren aan zijn te hardnekkige en te diep ingewortelde domheid -en dat zou
niet goed zijn.
[3] Maar bij jullie is dat beslist
niet het geval, omdat jullie intelligentie al te veelontwikkeld werd door het
vele samenkomen met ons Romeinen en Grieken. Want wij zijn thans waarschijnlijk
op de goede aarde wel het volk met de meeste ervaring en ontwikkeling, ondanks
alle verwijten dat wij niet geloven aan de door jullie gepredikte alleen ware
God van Abraham, Isaäk en Jacob. Als wij echter jullie de vraag zouden stellen
of jullie echt zo muurvast geloven, als dat volgens jullie woorden en
ceremoniën te verwachten zou zijn, dan zullen jullie verkeerde en slechte
daden, ook al is het niet door jullie mond, die altijd slechts een echo was,
het antwoord luid uitspreken en zeggen: 'Wij geloven helemaal niets, wij
huichelen slechts een geloof voor het domme volk en laten ons voor die
huichelarij, die wij uitermate goed verstaan, wel zo dik mogelijk betalen!' Als
ik dan ons geloof aan jullie God, met dat van jullie vergelijk, geloven wij duizendmaal
meer dan jullie!
[4] Ja, wij erkennen, dat jullie God
de enig ware God is, waarvan onze goden eigenlijk niets anders zijn dan enkele,
verheven, voor Hem waardige eigenschappen, die de menselijke fantasie omgevormd
heeft tot allerlei persoonlijkheden. Maar jullie erkennen jullie enig ware God
niet en dus nog minder Zijn verheven eigenschappen, die wij zinnebeeldig
voorstellen en vereren. Daarom moeten jullie nog veelleren, goed testen en
tenslotte begrijpen, hoe alle dingen in de wereld ten opzichte van elkaar
staan, en wat voor waars er misschien achter steekt.
[5] Als jullie echter de waarheid
gevonden hebben, neem die dan aan en blijf daarbij, en denk en handel daarnaar,
dan zullen jullie daadwerkelijk Gods kinderen zijn, terwijl jullie nu zeggen
dat jullie Gods kinderen zijn, zoals alle Joden dat zeggen, maar in je hart nog
niet eens gelooft dat er een God is!"
einde deel
2