Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Leopold
Engel
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse
Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065560823
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of
op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
(Hoofdstuknummer
/ omschrijving)
Voorwoord
Ter inleiding
1 De
Heer bij de waard Mucius
2 De
bedoeling van de Farizeeën
3 De
mens als heerser over de natuur
4 De
Farizeeën bij de Heer
5 De
Heer veroordeelt de achterbaksheid van de Farizeeën
6 De
blindheid van de Farizeeën
7 De
koopman zoekt de Heer
8 De
Heer vertelt het levensverhaal van de koopman
9 Drie
belangrijke vragen van Mucius en de beantwoording daarvan door de Heer
10 De ontwikkeling van de vorm van de ziel
tot aan de mens
11 Over de innerlijke opwekking en over het
voortleven na de dood
12 De innerlijke belevenis van Phoikas
13 De Heer zegent het dorp
14 De Heer neemt afscheid van de herberg
15 De Heer bereidt Zijn leerlingen voor op
de toekomst
16 De Heer en Lucifer
17 De onthulling van het scheppings en
verlossingsplan
18 Het visoen van Ebal
19 De Heer neemt Zijn intrek bij Raël
20 Raël vertelt zijn levensverhaal
21 De Heer herinnert Raël aan het verleden
22 De Heer spreekt over verdienste
23 Het bezit van Raël
24 Een uiteenzetting van de Heer over kunst
25 De menselijke vorm en de verlossing
ervan
26 De macht van de liefde
27 Over geestelijke en wereldse mensen
28 De ontwikkeling van het joodse volk
29 Het volk van de toekomst
30 Over het sterven
31 Een rustdag
32 Over de dood van Lazarus
33 De oorzaak van de dood van Lazarus
34 De aankomst in Bethanië
35 De Heer en Maria
36 De opwekking van Lazarus
37 De bekering van veeljoden
38 Het plan van de Farizeeën
39 De Farizeeën worden weggejaagd
40 De toekomstige missie van Lazarus
41 De tempeldienaren smeden boze plannen
42 Het vertrek uit Bethanië
43 De betekenis van de opwekking van Lazarus
44 De Heer in Efraïm (Joh. 11 :54)
45 De onderhandelingen met de stadsoudste van
Efraïm
46 De Heer geeft de reden voor Zijn sterven
aan
47 De bezigheden van de Heer en Zijn
leerlingen in Efraïm
48 De zielstoestand van de leerlingen
49 De zorg van de leerlingen om de Heer
50 De wedergeboorte van de ziel
51 Wenken voor het veredelen van de ziel
52 De wedergeboorte van de geest
53 Geestelijk schouwen
54 Over de heiligheid van God
55 De weg tot innerlijke voleinding
56 Over het vermogen om te voelen
57 De Heer en Efraïm
58 Het afscheid van Efraïm. Vertrek naar
Bethanië
59 Over het toelaten van oorlog
60
Barabbas
61 De aankomst in Bethanië. Het verblijf bij
Lazarus
De
terugkeer van judas. Zijn gesprek met de Heer
62 Jezus wordt door Maria gezalfd (Joh.
12:1-8)
63 Het eerste verraad van Judas
64 De belevenissen van Lazarus aan gene zijde
65 De Heer begeeft Zich alleen naar de top
van de Olijfberg
Het
gesprek tussen de Godheid en de Mensenzoon Jezus
66 De intocht in Jeruzalem
67 Jezus in de tempel
68 Nicodemus en de oversten bij de Heer
69 Het gesprek tussen judas en Thomas. Het
afscheid van Bethanië
Verblijf
aan de Jordaan
70 Judas voor de Hoge Raad
71 Het paaslam. De voetwassing. Judas
verraadt de Heer.
Het
avondmaal van de Heer
72
Jezus in Gethsemané. De gevangenneming van Jezus
73 Het verhoor en de veroordeling van Jezus
74 Kruisiging, dood en begrafenis van Jezus
75 Over de dood van de Heer
76 De opstanding en hemelvaart van Jezus
77
Slotwoord
De voetnoten zijn, wanneer niet anders
aangegeven, van de uitgever.
Toen Jakob Lorber in het jaar 1864
stierf, bleef zijn hoofdwerk Het Grote Johannes Evangelie onvoltooid.
Pas 27 jaar later werd het door een andere gewekte hand ten einde gebracht. In
het jaar 1891 ontving Leopold Engel de roeping om het werk te voltooien. Hij
voerde deze opdracht met onderbrekingen uit tot het jaar 1893.
Al meerdere malen is erop gewezen dat
alle mededelingen door het innerlijke Woord steeds aangepast zijn aan de
vatbaarheid voor indrukken en het begripsvermogen van degene die geroepen is.
Het is dus niet verwonderlijk dat de stijl van dit laatste deel wezenlijk
verschilt van de stijl van Jakob Lorber. Een zeer bepaald, steeds terugkerend
ritme in de wijze van uitdrukken bij mededelingen van boven bestaat er niet,
maar alleen een ritme dat aan de vermogens van het medium is aangepast. Alles
komt op de uit de woorden opwellende geest aan, maar niet op de min of meer
volmaakte vorm.
Reeds zeer vroeg, op 11 jarige
leeftijd, was Engel door zijn vader bekend geraakt met de activiteiten van Lorber
en leerde hij ook in Dresden de eerste uitgever van de geschriften van Lorber,
Johannes Busch, vluchtig kennen. Nooit is de gedachte bij hem opgekomen dat hij
eenmaal zelf tot schrijver geroepen zou worden. Hoewel hij een religieuze
aanleg had, onderscheidde hij zich op geen enkele wijze van andere jongens. In
Dresden genoot hij een goede schoolopleiding, waarbij hij met name interesse
toonde voor de natuurwetenschappen. Zijn vader, een voortreffelijk kunstenaar,
vioolspeler, die onder keizer Nicolaas II aan het keizerlijke theater in
Petersburg als concertmeester aangesteld was en daar gepensioneerd werd,
oefende geen enkele dwang of invloed uit op de overtuiging van zijn zoon.Als
gevolg daarvan ontwikkelde het innerlijke leven van de opgroeiende jonge man
zich vanuit zichzelf, soms erg aan wisselingen onderhevig en ook werelds. In
het diepst van zijn hart bezat hij evenwel een heiligdom, dat hij verborg en
niet door godloochenaars en spotters liet aanraken: zijn onvoorwaardelijke
geloof dat Christus God is.
Op tweeëntwintigjarige leeftijd ging
Engel naar het toneel, waar hij als toneelspeler in verschillende theaters niet
onbelangrijke successen boekte. De theaterloopbaan bevredigde Engel op den duur
niet. Hij zocht naar een andere bezigheid, waarvoor hij niet voortdurend van
standplaats hoefde te veranderen, maar hij had daar weinig geluk mee. Altijd
keerde hij na verschillende vergeefse pogingen terug naar het theater. Pas in
het jaar 1898 kon hij het toneel definitief de rug toekeren. Engel was tijdens
zijn verblijf in Rusland als schrijver
werkzaam geweest en ontwikkelde zich nu verder door enkele connecties, die hem
later een bescheiden inkomen opleverden.
Hoe hij daarna in 1891 zijn roeping
ontving om het laatste deel te schrijven, vertelt hijzelf als volgt:
'Ik had met een geestesvriend een
afspraak gemaakt om hem te helpen bij zijn zakelijke ondernemingen en een
uitvinding die hij had gedaan, uit te werken en zo mogelijk te verbeteren. Ik
begaf mij daarvoor naar Leipzig en woonde bij die vriend. Na enige tijd
achtervolgde mij voortdurend de steeds sterker wordende gedachte, dat ik in
staat zou zijn het slot van het Johanneswerk van Lorber te schrijven. Ik wees
die gedachte af; hij leek me fantastisch en onwaar. Waarom zou nu uitgerekend
mij die genade ten deel vallen?! Ik voelde me daar volstrekt niet waardig voor.
Maar de innerlijke druk nam met de dag toe, zodat hij onverdraaglijk werd en ik
het aan mijn vriend vertelde, evenals mijn verstandelijke mening dat er alleen
maar verkeerde dingen tevoorschijn zouden komen. Mijn vriend schudde zijn
hoofd en meende droog: 'Ik zou in jouw plaats rustig gaan zitten en maar
schrijven wat komt. Als het onzin is wat er tevoorschijn komt, zullen we dat
wel ontdekken en gooien we het geschrevene in de prullenbak!' Kortom, hij moedigde
mij aan en ik volgde zijn raad op. Het resultaat kan iedereen in het laatste
deel lezen. Dagelijks werd er een bepaalde, slechts kleine hoeveelheid
geschreven, die mij helder en duidelijk toestroomde, terwijl ik niet in staat
was er ook maar één woord aan toe te voegen, zodra de laatste zin geschreven
was. Ook hoefde ik wat ik tevoren geschreven had, nooit door te lezen. Vergeefs
was ook ieder gepeins over wat er nu zou kunnen volgen, wanneer de vastgestelde
hoeveelheid geschreven was. Als ik het probeerde, stemde het de volgende dag
nooit overeen met wat er werkelijk geschreven werd. Ook heb ik geprobeerd de
aandrang om te schrijven, die steeds om 9 uur 's ochtends optrad, te
weerstaan. Dat was onmogelijk, tot groot vermaak van mijn vriend, die mij
gadesloeg. Een vreemde kracht dwong mij om naar mijn schrijftafel te gaan en te
schrijven.
De dikwijls aan mij gestelde vraag,
hoe het innerlijke Woord zich kenbaar maakt, kan ik alleen als volgt
beantwoorden:
Bij mijn schrijven onderscheid ik
duidelijk drieërlei processen. In de eerste plaats wat uit mijn eigen ik als
schrijver ontspringt als product van mijn kennis of mijn fantasie. Als ik dat
later doorlees, ook al gaan daar jaren overheen, herken ik het geschrevene
steeds als het resultaat van mijn eigen werk. Het zal mij bij het lezen niet
vreemd voorkomen.
De tweede manier is die van de
eenvoudige inspiratie, een gedachteoverdracht uit andere sferen. Het zijn geen
woorden, maar gedachten die mij toevloeien en die ik zelf in woorden moet
kleden. Het resultaat is voor de helft mijn eigendom -maar in feite toch niet;
want zonder die gedachteoverdracht lukt het mij niet iets bruikbaars tot stand
te brengen. Stemming, rust en neutraliteit van mijn innerlijk zijn nodig voor
het welslagen. Verstoringen onderbreken het werk onmiddellijk, waarin wel
degelijk ook eigen gedachten kunnen binnensluipen, die zelfs in staat zijn om
bij een levendige fantasie de inspiratie geheel en al te
falsifiëren.Voorzichtigheid en zelfkritiek zijn in dit stadium dringend
noodzakelijk; want hierbij gaan spotgeesten graag hun gang en wordt onzin
gemakkelijk tot vaste werkwijze. Het geschrevene doet bij later doorlezen vaak
vreemd aan; het verwondert je dan dat je dat ooit geschreven hebt, maar je
herinnert je toch het een en ander min of meer duidelijk.
De derde en laatste manier is voor
mijn eigen begrip vaak raadselachtig. De reeds geschetste dwang kan optreden,
maar ook kan daarna, op een bede naar boven, het duidelijk voelen van een
innerlijke spreker optreden, ongeveer op de manier waarop je je een gesprek dat
je met een vriend hebt gehad in herinnering roept, waarbij je hem meent te
horen spreken. Er ontstaat een dialoog. Vraag en antwoord, heldere uitleg van
dingen die je eerder niet wist en die -en dat is een karakteristiek teken
-gemakkelijk weer uit je geheugen verdwijnen, wanneer ze niet schriftelijk
worden vastgehouden. Dat laatste is een bewijs van echtheid; want wat je zelf
hebt gedacht zul je toch in je geheugen bewaren.
Bij dit en het vorige stadium is het
leiden van de hand voor de schrijver vaak een ondersteunend teken, dat er een
vreemde kracht actief is. De opgeschreven tekst verdwijnt zo snel uit het
geheugen van de schrijver, dat hij bij een langere mededeling het geschrevene
eerst grondig en met aandacht door moet lezen om de inhoud in zich op te nemen.
Steeds zullen echte doorgevingen hem na enige tijd voorkomen alsof hij ze niet
heeft geschreven.Als dat niet zo is, neem ik althans een vermenging met eigen
dingen aan, de tweede fase dus met een grotere duidelijkheid. Alleen strenge
zelfkritiek en uiterste neutraliteit leiden tot mededelingen van het echte
innerlijke Woord.'
Aan deze verklaringen van Leopold
Engel hoeft niets toegevoegd te worden.
De uitgever
(aansluitend
aan het door Jakob Lorber onvoltooide
tiende
deel van het Grote Johannes Evangelie)
De Heer is met Zijn leerlingen
aangekomen in een klein dorp in het dal van de Jordaan niet ver van de Dode
Zee, waar Hij in een herberg lange gesprekken houdt met de waard. In een
aangrenzend vertrek bevinden zich enkele Farizeeën, die het gesprokene
afluisteren en een afgezant sturen om de waard uit te horen. De Farizeeër stelt
hem vragen over Jezus en tracht aan te tonen dat zij het recht hebben om Jezus
te vervolgen. De waard houdt de Farizeeër het verkeerde van hun handelen voor.
De Farizeeër antwoordt tenslotte: 'Wij
zijn van mening dat het beter is om een volk bij een geloofssysteem te laten -
of de grondbeginselen ervan nu veel of weinig waars bevatten -dan het al te
zeer met nieuwe waarheden kennis te laten maken, die het uiteindelijk toch
niet helemaal kan vatten, terwijl het dan wel het oude geloof verlaat en dan de
oude leiders van het geloof begint te haten en te vervolgen.'
De waard zei daarop: 'Daar vergis je
je lelijk in! Als geen mens de waarheid meer zoekt, gaat alles wat er op deze
aarde bestaat over tot een soort verrotting en ontbinding. ..'
[1] (De waard: ) , ...want alleen in
de waarheid is leven, en derhalve is het zoeken naar de waarheid de enige
zaligmakende bezigheid die het hart van de mens verwarmt en de in hem wonende
goddelijke geest steeds meer wekt, terwijl in de traagheid, de leugen en de
tegenzin om naar de goddelijke waarheid te zoeken niet alleen de lichamelijke
dood gelegen is, maar vooral de oorzaak dat de ziel zich steeds meer in
materiële dingen verliest; daardoor veroorzaakt ze niet alleen een spoedige
lichamelijke dood, maar verliest ze ook het vermogen om in het leven aan gene
zijde vooruit te streven en daar haar enige heil te zoeken.
[2] Zou men de mensheid in haar oude
bijgeloof laten en haar ieder beter inzicht onthouden, alleen met de bedoeling
dat de dienaren van het oude geloof een aangenaam leven kunnen leiden zoals jij
vindt, dan moet de Godheid, die ter wille van de ziel een dergelijk teloorgaan
van de levensactiviteit tot iedere prijs wil verhinderen, de volkeren weldra
onder de druk van allerlei plagen laten komen, opdat ze ontwaken, tot
zelfinzicht komen en zich zo geleidelijk aan vrijmaken van de druk en de
blindheid die hun zogenaamde leraren hun bezorgd hebben. Maar hoe het daarna
die leraren zal vergaan, kun jijzelf heel gemakkelijk inschatten.Van liefde zal
er dan niet al teveel sprake zijn; want wie zelfzucht en leugen strooit, zal
ook niets anders kunnen oogsten dan wat er nadien uit zulk boosaardige zaad
opkomt.
[3] Jullie doen het volk van Jeruzalem
dus bitter onrecht, als jullie geloven dat je er beter aan doet als je het
binnen jullie oude, nietszeggende instellingen houdt in plaats van het aan te
sporen om naar de woorden van die Galileeër te luisteren en een voorbeeld te
nemen aan zijn daden van liefde, waar heel Syrië nu al vol van is.Jullie
grenzeloze hoogmoed en zelfzucht verhinderen je echter om Hem te herkennen, die
nu allang in de volheid van Zijn hele goddelijkheid naar jullie toe is gekomen
-die ik ook niet herkend heb, maar die Zich nu duidelijk aan mij te kennen
heeft gegeven.'
[4] Over deze woorden van de waard was
de Farizeeër nu zo verbaasd, dat hij niet in staat was om er ook maar één woord
tegenin te brengen; en hij trok zich met enkele nietszeggende woorden terug
naar zijn mensen, die in de deur het gesprek ijverig hadden afgeluisterd.
[5] De waard kwam echter naar Mij toe
en zei met echte liefdevolle, goedmoedige hartelijkheid tegen Mij: 'Heer en
Meester, vergeef mij dat ik U in mijn grote blindheid niet onmiddellijk heb
herkend! Maar tijdens het gesprek met die Farizeeër werd mij al snel steeds
duidelijker wie eigenlijk Degene is die ik in dit schamele huis te gast heb.
Uzelf bent die Galileeër waar de Farizeeër over sprak! Maar U bent nog veel
meer dan alleen maar een grote profeet; want ik had het gevoel dat mijn hart
steeds meer naar U toe trok. Bovendien had ik steeds duidelijker Uw beeld voor
ogen, hoewel ik met mijn rug naar U toe stond, en het was alsof niet ikzelf,
maar U uit mij sprak. O zeg mij toch, beste Heer en Meester, was het inderdaad
zo?'
[6] Ik antwoordde de waard: 'Ja, het
was zeer zeker zo. Niet jij, maar Ik heb door jou gesproken, en Ik kon dat des
te gemakkelijker, omdat in jouw hart een grote liefdesvlam voor Mij brandt, die
Mij ook naar jouw huis toe heeft getrokken.
[7] En zo zal het altijd zijn: Ik neem
alleen daar Mijn intrek, waar het hart in liefde voor Mij ontbrand is, en in
dat hart zal Ik dan plaatsnemen als in een Mij zeer welgevallig huis.
[8] Jij hebt altijd graag over de
daden van de Galileeër horen vertellen, en je hebt al gauw ontdekt dat er
achter die daden meer schuilgaat dan alleen maar de wonderkracht van een
profeet of van een groot man. Je hebt dan ook oprecht gewenst dat Ik bij jou
Mijn intrek zou nemen, zodat jij je er zelfvan zou kunnen overtuigen wat voor
iemand Ik eigenlijk ben. Daarbij heb je steeds meer waarde gehecht aan wat Ik onderwezen
heb dan aan Mijn wonderen; want de waarheid daarvan werd jou al gauw heel
duidelijk. En zie, zo was jij ook echt voorbereid op Mijn komst, en Ik heb
licht werk met je gehad! Want toen Ik eenmaal jouw huis was binnengekomen,
roerde zich de geest en openbaarde je overduidelijk wat voor vele Joden hier
nog een eeuwig lang verborgen geheim zal blijven
[9] Maar laten we nu gaan rusten, want
Ik wil niet dat die Farizeeën en kooplieden, die zich geweldig verbaasd hebben
over jouw woorden, vanavond nog naar ons toe komen om met ons een gesprek te
beginnen! Wij zullen morgen nog genoeg moeite met hen hebben. Laten we dus
alles uitstellen tot morgen!'
[10] Na deze woorden van Mij bedankte
de waard Mij nogmaals met luide stem voor alle bewezen weldaden. Maar Ik wees
hem terecht en zei, dat zijn verborgen dank in zijn hart Mij veel welgevalliger
was. Toen zweeg hij en bracht ons naar een andere kamer, opdat wij geen last
zouden hebben van de Farizeeën en kooplieden, die reeds een luid gesprek
begonnen. Daar brachten wij de nacht dan ook volkomen ongestoord door.
2
De bedoeling van de Farizeeën
[1] Toen wij de volgende ochtend
ontwaakten, hoorden we van de waard dat de gisteren nieuw aangekomen gasten
-ontevreden dat ze geen direct antwoord van ons konden krijgen op de vraag wie
wij waren -geprobeerd hadden de dienaren van het huis uit te horen waar wij
vandaan kwamen en wie wij eigenlijk waren. Voornamelijk waren het de drie
Farizeeën, die bij die vragen nogal gebiedend optraden, gewend als ze waren om
iedereen meteen te zien sterven van ontzag voor hen. Maar de eerste knecht van
het huis, ook een Romein die Marcius heette en een vroegere wapenbroeder van de
waard was, weerde hun nieuwsgierige vragen op een echt Romeinse manier kort af,
zodat ze zich geërgerd terugtrokken en besloten zich over deze brutale knecht
bij zijn heer te beklagen.
[2] Wij gebruikten ons ochtendmaal in
de zaal waar wij geslapen hadden, en konden dus precies horen wat er in de
kamer ernaast, die ons gisteravond als eerste onderkomen had gediend, besproken
werd. Onze waard was zelf naar de drie toegegaan om naar hun wensen te
informeren, en één van hen maakte van deze gelegenheid gebruik om lucht te
geven aan zijn opgekropte ergernis .
[3] De waard hoorde hun bezwaren kalm
aan en zei toen zonder enige toorn in zijn woorden: 'Wat jullie zeggen kan ik
alleen in zoverre als terecht erkennen, dat mijn Marcius jullie op een iets te
scherpe manier gemaand heeft rustig te zijn, aangezien jullie, zoals jullie
heel goed weten, niet de enige gasten in mijn huis zijn. Mijn huis is een
onderkomen voor iedereen, en ik kan niet voor burgers van Jeruzalem of zelfs
voor leden van de Hoge Raad een speciale uitzondering op de regels van het huis
maken; want dit huis is echt Romeins, en iedereen die de bescherming daarvan
wil genieten, moet zich dus naar de regels richten, anders staat het hem vrij
een andere herberg te zoeken. Maar jullie hebben nog tot laat in de nacht
heftig gediscussieerd, zonder je erom te bekommeren of daardoor de nachtrust
van anderen verstoord werd, en tenslotte hebben jullie zelfs mijn personeel,
dat zijn nachtrust hard nodig heeft, bij jullie geroepen om hen uit te vragen,
totdat Marcius jullie voor die inbreuk terechtwees. Dat had wel wat beleefder
kunnen gebeuren, maar dát het gebeurde, kan ik hem niet verwijten.'
[4] Nu nam de spreker van gisteren (de
Farizeeër) weer het woord en zei: 'Dat jij een speciale vriend van jouw gasten
van gisteren bent, heb ik al duidelijk gemerkt; maar ik denk dat wij toch ook
de moeite waard zijn en kunnen verlangen dat wij beleefd behandeld worden,
zoals het tegenover mannen van onze stand en aanzien betaamt. Maar hoe het ook
zij -want ik heb gisteren wel gemerkt hoe jij ons gezind bent, zodat we
waarschijnlijk bij jou ons recht niet zullen krijgen -zeg ons wie die mensen
van het tamelijk grote gezelschap dat gisteren in deze zaal zat eigenlijk zijn,
en wie hun woordvoerder is met wie jij sprak!'
[5] De waard antwoordde: 'Ik ben niet
bevoegd jullie dat te onthullen. Als je het wilt weten, vraag het hem dan zelf!
Hij is nog met het hele gezelschap in mijn huis en zal jullie op een vraag
zeker antwoord geven.'
[6] 'Dat is precies wat ik wil
vermijden', zei de Farizeeër, 'want ik heb wel gemerkt dat hij al jouw weinig
hoffelijke woorden, die jij over het joodse volk en zijn leraren ten beste gaf,
volkomen leek te delen - hij heeft je althans op geen enkele manier
tegengesproken, maar veeleer herhaaldelijk ingestemd, zoals wij aan enkele
opmerkingen die wij opgevangen hebben wel hebben gehoord. Desondanks hadden wij
het idee dat er uit zijn woorden een schat aan verborgen wijsheid oplichtte,
die ons tot de vraag brengt wie en wat hij is, of hij die bewuste Galileeër
wellicht zelf kent, hem gezien heeft of zelfs een leerling van hem is.
[7] Wij weten heel goed dat die
zogenaamde Messias, die niets meer is dan een timmermanszoon uit Nazareth, al
vaker leerlingen heeft uitgezonden, die naar men zegt vervolgens ook wonderen
hebben gedaan, en nu zijn wij met deze vrienden van ons, die kooplieden zijn en
van Jeruzalem via Jericho naar Petra willen reizen, erop uitgegaan om zelf
enige informatie te verzamelen hoe ver dat gespuis al gevorderd is met het volk
tegen ons en de tempel op te zetten. Want de Hoge Raad in Jeruzalem is
geenszins van plan om nog verder toe te laten dat zijn aanzien beledigd wordt
door iemand die zijn toverkunsten voor werken van de geest Gods uitgeeft en
zichzelf voor een zoon van de Hoogste, zoals ongelooflijk genoeg al
herhaaldelijk gebeurd is.
[8] Ik zeg je dat, mijn beste waard,
opdat je wat minder partij voor die man kiest en je niet medeschuldig maakt aan
de activiteiten van die volksopruier, wat ook voor jou heel slechte vruchten
zou afwerpen; want de Raad en de tempelrechtbank heeft nog altijd rechten en
kracht genoeg om zijn tegenstanders te overwinnen. Als je dus toevallig zou
weten waar die Galileeër zich bevindt, of als je dat via die gast, die ons heel
wijs lijkt, te weten zou kunnen komen, zou je ons daar een grote dienst mee
bewijzen en er ook volkomen verzekerd van kunnen zijn dat wij jou op geen
enkele manier je heftige en beledigende gedrag van gisteren, evenals dat van
jouw knecht, zullen verwijten’
[9] Na dat behoorlijk lange betoog van
de Farizeeër zou onze waard, die Mij in zijn hart allang had herkend, de drie het
liefst te lijf zijn gegaan.
[10] Maar Ik vermaande hem in zijn
hart, zodat hij zweeg en in alle gemoedsrust zei (de waard): 'ja, als jullie
mij serieus kunnen bewijzen dat die Galileeër een volksopruier is, eventueel
tegen de heerschappij van Rome, dan staan de zaken er heel anders voor, en
kunnen jullie ervan overtuigd zijn dat ik alles zal doen om zo'n erge vijand
van Rome onschadelijk te maken. Ik heb evenwel de indruk dat het wezenlijk
anders is, en we moeten over dit geval dus toch eens ernstig praten.'
[11] De Farizeeër begon nu
vertrouwelijk te worden, vroeg de waard om naast hem te komen zitten -een naar
zijn mening ongehoord grote eer -en begon nu van begin tot eind alle bekende en
reeds dikwijls aangehaalde farizeese spitsvondigheden te vertellen: dat Ik de
Schrift niet respecteerde, Mozes en het Oude Verbond omver wilde werpen,
kortom, Mij als koning der joden hoopte op te werpen om de heerschappij van de
Romeinen weg te vagen.
[12] De waard hoorde alles met grote
gelatenheid aan en zei toen, dat hij advies wilde inwinnen bij zijn wijze gast
en dat hij daarna bij hen terug zou komen. De Farizeeën, evenals de kooplieden,
onder wie zich er ook één bevond die als geldwisselaar bij de reiniging van de
tempel aanwezig was geweest, waren heel tevreden over deze schijnbare omslag in
de stemming van de waard en lieten hem onder welwillende blikken gaan.
[1] De waard, die Mucius heette, kwam
onmiddellijk gloeiend van innerlijke kwaadheid onze zaal binnen, die door een
stevige deur van het aangrenzende vertrek gescheiden was, zodat er niet
gevreesd hoefde te worden voor een verrassing, en zei bevend van woede: 'Heer
en Meester, dat is toch maar weer eens een duidelijk bewijs dat ik gelijk had,
toen ik gisteren de Jeruzalemmers en met name de tempeldienaren nog slechter
dan de smerigste varkens noemde; want met alle arglist probeert men mij in de
netten van de tempel te trekken. Het liefst zou ik die ellendelingen te lijf
zijn gegaan en hun de scherpte van mijn zwaard hebben laten proeven, dat nog
lang niet verroest is in zijn schede; maar toen voelde ik in mijn hart Uw
kalmerende woord, waar ik naar geluisterd heb, en kon ik daardoor zelfs een
kalm, onverschillig uiterlijk tonen.'
[2] 'Daar heb je heel goed aan gedaan',
antwoordde Ik de opgewonden Mucius, 'want het tegendeel zou voor Mij en jou een
werk vernield hebben, ter wille waarvan Ik ook hierheen ben gekomen. Kalmeer
dus, mijn beste Mucius, want zoals het is, is het precies goed!
[3] Maar laten we nu naar buiten gaan!
Je hebt hier bij je huis een mooie, niet al te kleine tuin; daar kunnen we
beter ongehinderd spreken dan hier en overleggen, hoe we deze mensen, die jou
zo vreselijk ergeren, kunnen aanpakken.'
[4] Toen allen de tuin inliepen,
stonden ze verbaasd hoe bijzonder smaakvol die was aangelegd. Mucius had kans
gezien om met grote zorgvuldigheid op een verhoudingsgewijs klein stukje grond
een overvloed aan allerhande bloemen en sierstruiken te planten die,
schilderachtig verdeeld, de tuin een uiterst lieflijk aanzien gaven. De
leerlingen prezen onze waard daarvoor ook uitbundig, en waren van mening dat
deze tuin een getrouw beeld van zijn innerlijke wezen was, dat eveneens een
zorgvuldige verzorging van hemzelf had gekregen, zoals uit zijn woorden al naar
voren was gekomen.
[5] Mucius legde hun uit dat het hem
steeds groot genot gaf om hier stille uren van bezinning door te brengen, en
dat zijn vaak al te vurige en daardoor ook tot opvliegendheid geneigde gemoed
hier steeds rust en vrede had gevonden, zodat ook de druk van het leven hem
minder pijnlijk was voorgekomen, als hij zijn gemoed had gesterkt door het
beschouwen van de vele natuur en plantenwonderen die hier te zien waren.
Weliswaar was het klimaat in deze streek bij de Jordaan bijzonder gunstig,
zodat het hem dikwijls herinnerde aan de zuidelijker streken van Afrika en
Azië, want als soldaat had hij ook de gelegenheid gehad die te leren kennen
-maar toch had hij altijd de indruk dat er met het bijzondere bloeien en
gedijen van zijn tuintje iets speciaals aan de hand was; want het was bij hem
nog nooit voorgekomen dat een door hem geplante boom, struik of heester dood
was gegaan, terwijl dat bij zijn buren toch wel voorkwam, maar alles wat hij
had geplant en verzorgd, had steeds de rijkste vruchten gedragen. Ook Mijn
leerlingen verbaasden zich daarover, en Petrus vroeg Mij hoe dat eigenlijk
kwam.
[6] Daarop antwoordde Ik: 'Wat een
mens denkt, waar hij naar streeft en wat hij doet, evenals zijn innerlijke
geestelijke gesteldheid, verkeert steeds in harmonie met zijn uiterlijke
omgeving, zodat daar direct wisselwerkingen uit voortkomen. Jullie weten en Ik
heb jullie ook al gezegd, dat ieder mens omgeven is door een uiterlijke
levenssfeer, waarmee hij uit de hem omringende lucht geestelijke invloeden
opzuigt, die hij gebruikt voor het voeden en uitbreiden van het ik van zijn
ziel.
[7] Zo straalt hij ook weer
vergeestelijkte stoffen uit, die dan door de hem omringende lagere wereld
gretig opgezogen worden. Als een mens goed is, vervuld van edel streven en
liefde voor Mij, dan zullen ook die uitstromende deeltjes een goede, milde en
weldadige invloed hebben. Is hij dat niet, dan treedt het tegendeel op.
[8] Hier kunnen jullie nu zien wat een
sterk weldadige invloed de uitstromende levenssfeer van Mucius op alle planten
heeft. Aangezien hij zelf iedere plant hier in de grond heeft gezet en ook
constant verzorgd, hulde hij alle planten herhaaldelijk in zijn sfeer, en zij
hebben de gelegenheid ijverig gebruikt om die weldadige invloeden in zich op te
nemen. Daarom bloeit en groeit alles hier nog, terwijl in andere tuinen de late
herfst al sterk merkbaar wordt.
[9] De mens is een heerser over de
natuur, wanneer hij overeenkomstig Mijn woord leeft en naar Mijn geest streeft,
en in dit vermogen dat Ik jullie heb uitgelegd, ligt tevens de sleutel waardoor
hij een heerser kan zijn -want alles in het hele universum streeft naar zijn
vorm, naar zijn voleinding en tracht die zoveel mogelijk te benaderen.
[10] In de mens bevindt zich daardoor
de kracht om alle wezens naar zich toe te trekken, en ze volgen hem ook graag
omdat de reeds in alle wezens liggende drang tot voleinding hun de wens
daartoe ingeeft. Natuurlijk kan alleen een voleindigd mens in staat zijn
bijvoorbeeld de instincten van verscheurende dieren zo ver te overwinnen dat
de wens naar voleinding, die ook in hun diepste innerlijk ligt, de overhand
krijgt over hun vaak wrede driften en zij als lammeren gehoorzamen, omdat ze de
soevereiniteit, dat wil zeggen de reeds voleindigde vorm en geestelijke macht
in de mens herkennen.
[11] leder strevend mens zal merken
hoe hij trapsgewijs geleidelijk aan een kleine heer over de natuur wordt en,
hoe meer de wedergeboorte van de geest bij hem intreedt, hij tenslotte
uitgroeit tot een heerser over de natuur.
[12] Ga dus maar zo door, Mucius, met
in je hart de hoogste God te dienen, dan zullen zich nog heel andere wonderen
voor je ontsluiten dan die, welke je tot nu toe in je tuin hebt aangetroffen!'
[1] Bijna met tranen in zijn ogen zei
de waard tegen Mij: 'Heer en Meester, ik heb het weliswaar reeds duidelijk in
mijn hart gevoeld dat U en die Galileeër, die de Farizeeën die nu in mijn huis
zijn, willen gaan vervolgen, een en dezelfde persoon zijn. Maar wat mijn hart
daarbij vermoedde is voor mij nu ook volkomen zeker geworden, namelijk dat U
niemand anders bent dan de gepersonifieerde hoogste Godheid Zelf; want
dergelijke wonderen doen en in duidelijke bewoordingen uitleggen hoe de
huishouding van de natuur in elkaar zit, kan alleen iemand die daar volledig in
is doorgedrongen en in zichzelf een allergrootste heerser daarover is geworden.
Wie uit het niets brood en uit water wijn kan scheppen, kan ook de hemel en
alle sterren daarvan met één woord tevoorschijn roepen, zoals Mozes dat voor
de Joden van zijn tijd heeft beschreven. Ik dank U dus van ganser harte, Heer
van hemel en aarde, dat u mij waardig bevonden hebt om mij en mijn huis te
bezoeken dat U altijd ijverig heeft gezocht, en nu ook in alle volheid heeft
gevonden.'
[2] Ik zei tegen Mijn leerlingen: 'Nu
zien jullie weer eens hoe snel de heidenen Mij herkennen en bij zich opnemen,
terwijl de uitverkorenen Mij verstoten en proberen gevangen te nemen en te
doden. Deze Romein heeft Mij alleen in zijn hart gevonden, terwijl Ik elders
het ene wonder na het andere heb moeten doen om de taaie harten in een
bruikbare bodem te veranderen om het zaad van Mijn woord te laten gedijen.
Daarom zal het hemelrijk ook van de Joden worden afgenomen en in alle volheid
aan de heidenen worden gegeven, want zij zullen het beter weten te bewaren dan
de nu buitengewoon duister geworden Joden en Farizeeën.
[3] Maar jij, Mijn Mucius, zult nog
een krachtig instrument voor Mij worden hier in het zuiden, een bolwerk tegen
de boosaardigheid van de Farizeeën en schriftgeleerden, dat Mij nog grote
diensten zal bewijzen; want het is nodig om stevige plaatsen te stichten, die
onneembaar zijn. En zo'n stevige plaats, die de schat van Mijn woord in zich
draagt, zal jouw hart en dat van jouw verwanten voor Mij worden.
[4] Stuur nu de Farizeeën en de
kooplieden naar Mij toe, en terwijl Ik zal proberen hen tenminste op wat betere
wegen te leiden, laat jij je door Mijn leerling Johannes in de diepte van Mijn
leer inwijden, opdat je die helemaal leert kennen!'
[5] De waard Mucius ging nu eerst naar
de Farizeeën en kooplieden en bracht hun het bericht over, dat hun verzocht
werd zelf naar Mij toe te komen om hun wens kenbaar te maken, en dat hij hun
niet een ander bevredigend antwoord over kon brengen.
[6] Of ze het nu prettig vonden of
niet, als ze niet wilden tonen dat ze hetgeen er gezegd was niet serieus
namen, moesten de drie levieten zich naar de tuin begeven om Mij op te zoeken.
Alleen de ene koopman, die Ik al eerder als één van de tempelwisselaars aanduidde,
sloot zich bij hen aan, omdat de anderen uit bezorgdheid om hun waren voorgaven
die niet zonder toezicht te kunnen laten staan en liggen, en zich dus naar hun
balen begaven om voor een spoedig vertrek zorg te kunnen dragen.
[7] Weldra zag men dan ook de drie
Farizeeën en de koopman de tuin inkomen, gevolgd door Mucius, die direct naar
Johannes ging om met hem een diepgaand gesprek over Mij en Mijn leer te voeren.
[8] De spreker van gisteren liep op
Mij toe, omdat Mucius Mij al aangewezen had, en zei op heel vriendelijke, maar
toch neerbuigende toon tegen Mij (de Farizeeër): 'Beste vriend, wij als leden
van de Hoge Raad in Jeruzalem vragen u beleefd om enige informatie, die u ons
zeker bereid zult zijn te geven, vooropgesteld dat u ons die geven kunt, wat
wij echter wel vermoeden.
[9] Aan de wijze woorden, die wij
gisteren zonder het eigenlijk te willen in de naastgelegen kamer hoorden,
hebben wij gemerkt dat u heel goed thuis moet zijn in de Schrift en in de
volkenkunde, anders had u niet zulke diepzinnige verklaringen kunnen geven die
zelfs voor ons, terwijl we toch goed thuis zijn in de geschiedenis van ons
eigen en het omringende land, nog volkomen onbekend waren gebleven. U hebt
ongetwijfeld verre reizen gemaakt en dingen onderzocht die ook ons zeer zouden
interesseren om bij gelegenheid eens van u te horen.
[10] Toch is het voor ons nu heel
belangrijk om iets meer over die Galileeër te weten te komen, waarover de waard
herhaaldelijk met u en met ons heeft gesproken, aangezien wij uitgestuurd zijn
om informatie in te winnen over zijn activiteiten. Het is immers heel goed
mogelijk dat u hem op uw tochten hebt ontmoet en ons dus meer over hem kunt
meedelen, en wij willen u vragen dat ook te doen, ingeval u dat kunt.'
[11] Ik antwoordde: 'Wat jullie van
Mij vragen zou Ik gemakkelijk kunnen doen, omdat Ik die Galileeër inderdaad
heel goed ken; maar het gaat er om dat Ik weet wat Ik dan wel over hem moet
zeggen. Goede dingen zullen jullie onaangenaam in de oren klinken, want jullie
zijn erop uitgetrokken om aanklachten tegen hem te verzamelen om hem te gronde
te kunnen richten. Maar als Ik overeenkomstig de waarheid moet spreken, zal er
waarschijnlijk niemand in staat zijn te getuigen dat hij ooit iets slechts
heeft gedaan, en alleen met berichten over zulke daden zouden jullie gediend
zijn.Wat willen jullie dus dat Ik doe?'
[1] Enigszins verlegen zei de
Farizeeër: 'Meester, ik zie wel dat er met u wat moeilijk te praten valt, maar
toch vraag ik u mijn wens te vervullen en, aangezien u nu bekend hebt dat u
die Galileeër kent, ons te vertellen met behulp waarvan hij zijn wonderen doet,
of dat het alleen maar grof bedrog en kunsten van de Essenen zijn. Ook wij
zijn vrienden van de waarheid en zoeken die met veel ijver. Daarom zijn wij er
ook op uitgestuurd, omdat de Hoge Raad wel weet dat men ons niet zo gemakkelijk
een vals wonder voor een echt wonder kan voorspiegelen en even gemakkelijk als
het domme volk kan bedriegen. Wees dus zo vriendelijk onze vragen te
beantwoorden en wees er zeker van dat wij u volkomen geloof zullen schenken!’
[2] Ik antwoordde: 'Waarom juist aan
Mij, terwijl jullie Mij niet kennen? Leven er niet vele ooggetuigen in Israël,
die tegenover jullie kunnen getuigen en dat ook al hebben gedaan, dat de daden
van die Galileeër echt zijn en niet met hulp van de satan gebeuren? Jullie
kennen die getuigen heel precies en toch geloven jullie hen niet! Waarom zullen
jullie Mij dan geloven?'
[3] De Farizeeër zei: 'Wij hebben uw
wijze woorden gehoord, meester, en daaraan gemerkt dat u niet zo blind kunt
zijn als er toch velen zijn van degenen die wij kennen en die ons ook over de
daden van die Jezus van Nazareth hebben verteld.Wij kennen hen als heel
lichtgelovig en kunnen een getuigenis van hen dus nog niet aanvaarden. Maar
heel anders is het bij een man die zoals u door zijn woorden bewijst dat hij
veel heeft gezien en zich een grote kennis van de wereld eigen gemaakt moet
hebben. En nu herhalen wij ook ons verzoek: wees zo vriendelijk om ons
onverholen uw mening over die Galileeër te zeggen!
[4] Alleen om zijn wonderen ter
plaatse te kunnen onderzoeken zijn wij via Jericho gereisd, waar hij naar men
zegt een blinde ziende heeft gemaakt en geruime tijd verbleef. Maar wij moeten
bekennen dat al die vele lofprijzingen van het bedelvolk ons er geenszins van
hebben kunnen overtuigen dat er bovennatuurlijke dingen gebeurd zouden zijn,
want er zijn vooral onder de Grieken heel wijze en bekwame artsen, die het ook
al vaker gelukt is ziekten te genezen die niemand ooit kon hopen te genezen.
Waarom zou het daar dan niet ook zo zijn gegaan als bij die ziekten, die er
vaak verdraaid lastig uitzien maar toch door de Griekse artsen zijn genezen?
[5] Er werd ons gezegd dat de
Galileeër rond deze tijd het meest waarschijnlijk in het Jordaandal te vinden
zou zijn, omdat het in zijn bedoeling ligt in de winter meer naar deze streek
te trekken. Tenminste, dat hoorden wij door bemiddeling van een huisgenoot van
Lazarus in Bethanië. Daarom zijn we dan ook van Jericho op weg hiernaartoe
gegaan om deze streek af te zoeken. - Nu weet u precies wat onze bedoeling is,
beste meester, en zult u vast en zeker niet meer zo terughoudend zijn met het
beantwoorden van onze vragen.
[6] Ik zei: 'O geenszins, en wees ervan
overtuigd dat jullie geheel volgens de goede orde bediend zullen worden! Alleen
valt het Mij wel erg op, dat jullie er alleen op uit zijn getrokken om zijn
wonderen te onderzoeken en niet zijn woord. Ik weet dat die Galileeër
herhaaldelijk gesproken heeft over het weinige nut van wonderen, omdat daarin
voor degenen die er niet bij aanwezig waren weinig of geen bewijskracht ligt,
zoals immers nu ook bij jullie overduidelijk blijkt -maar dat hij de waarheid
en de kracht van zijn woord het enige belangrijke vindt, alsook zijn leer die
enkel en alleen door de daarin aanwezige geestkracht de juiste
overtuigingskracht bezit. Waarom onderzoeken jullie die dan niet en bekommeren
jullie je daar niet om? Geef Mij daar eens antwoord op!’
[7] Daarop zei de Farizeeër met een
medelijdend lachje: 'Wij hebben Mozes en de profeten, de kabbala* (* Kabbala:
Joodse geheime leer) en de thora**; (** Thora: de wetten van Mozes.) waar
hebben wij nog meer leren voor nodig, aangezien die boeken toch al alles
bevatten, en alle wijsheid van God daarin is neergelegd? De leer van de
Galileeër, die ons al dikwijls is meegedeeld, is vaak zo verward, onduidelijk
en onzinnig, dat een ervaren schriftgeleerde zoals wij zich daar helemaal niet
mee kan bezighouden, want ze staat lijnrecht tegenover de leer van Mozes.
[8] Het kan er dus hoogstens om gaan
of zijn wonderen echt zijn; want als wij daarvan overtuigd kunnen worden,
zouden die wonderen daarna ook graag erkend worden, vooral omdat daar, in
dienst van de tempel, grote weldaden voor het joodse volk uit zouden kunnen
voortvloeien.'
[9] Terwijl Ik de spreker scherp
aankeek, zei Ik: 'Jullie dwazen, geloven jullie soms dat het voor die Galileeër
niet gemakkelijk zou zijn om de tempel en al zijn dienaren te vernietigen - hoe
kunnen jullie dan denken dat jullie listigheid in staat zou zijn hem in jullie
dienst te krijgen? Maar nu is jullie masker echt gevallen, en ter wille van
degenen die hier aanwezig zijn heb Ik gewild dat de bedoelingen van de tempel
duidelijk onthuld werden. Het is jullie niet om het ware leven te doen, om de
leer hoe men zalig wordt -want jullie vinden het de grootste onzin om aan een
zaligheid na de dood te geloven -maar enkel en alleen om veel macht, aanzien
en, als het lukt, toverkunsten te leren, met de bedoeling om het volk in angst
en schrik te houden en het jullie dient, zoniet uit liefde en eerbied, dan toch
alleen uit angst. Om dat doel te bereiken schijnt die Galileeër jullie de
juiste man te zijn.jullie weten dat het volk hem aanhangt -of zijn wonderen
echt of onecht zijn, dat laat jullie koud; als ze maar in dienst gesteld worden
van jullie zelfzuchtige doeleinden, dan is het al goed. Want in ieder
gevallijken ze jullie goed om jullie zakken nog sneller te vullen dan al
gebeurd is; en om die Jezus van Nazareth zijn kunsten af te kijken lijkt jullie
ook niet al te moeilijk, zodat jullie je wel van hem zullen ontdoen als hij
later lastig voor jullie wordt.
[10] Dat zijn zo de gedachten van de
Hoge Raad, die jullie op hun bevel moeten uitvoeren, en daarom zijn jullie erop
uitgetrokken om de Galileeër te zoeken om hem voor jullie doeleinden te winnen.
[11] Maar waarlijk, Ik zeg jullie: het
zal je eerder lukken de zon uit haar baan te brengen dan jullie snode
doeleinden te bereiken; want in die Galileeër leeft een hoger bevel waar hij
gehoor aan geeft, en dat in hem heersende bevel komt van die God, die jullie in
Jeruzalem wel met de lippen vereren, maar nooit ofte nimmer meer met het hart.
Als jullie dus ook maar een beetje beoordelingsvermogen bezitten, moeten jullie
inzien dat het hem er alleen maar om kan gaan om de Geest die hem drijft recht
te doen -waar ook zijn grootheid, kracht en macht uit voortkomen -maar niet
jullie zelfzuchtige plannen, die alleen haken naar bewondering en vals
profeetschap.
[12] jullie grenzeloze blindheid, die
jullie verstokt maakt en ongeschikt om het rijk Gods binnen te gaan, zal jullie
later nog in het verderf storten. De barmhartigheid van God gaat zo ver, dat
Hij al jullie gruwelijke zonden nog met lankmoedigheid aanziet, in de hoop dat
jullie je tenslotte nog zullen bekeren en tot inkeer komen; want ook al zou een
zondaar reeds midden in de hel zitten en hij zou naar zijn God en Heer om hulp
roepen, dan zou hij verlossing en hulp ontvangen. Maar jullie zullen voor
jezelf het gericht veroorzaken, en waarlijk, het is al heel dichtbij gekomen!
Maar zeg dan niet: 'Heer, U bent een harde God en hebt ons deze wonden geslagen
vanwege onze vele zonden! U hebt Uw heilig aangezicht van ons afgewend, en nu
heerst er gejammer en tandengeknars onder ons!', maar schrijf die boze tijd aan
jezelf toe, en noem het geen strafgericht van God, maar alleen een terecht
gevolg van jullie verstoktheid en geestelijke traagheid, die jullie met ziende
ogen blind en met horende oren doof maakt!'
6
De blindheid van de Farizeeën
[1] De Farizeeër zei heel verwonderd:
'Meester, wie bent u, dat u zo met gezag spreekt en de staf over ons kunt
breken?'
[2] Ik antwoordde hem: 'Ik zei toch
dat jullie met ziende ogen blind en met horende oren doof worden door jullie verstoktheid.
Reinig je van het vuil van de tempel, opdat je hoort en ziet! Ik weet heel goed
dat jij en je twee metgezellen de laatsten zijn, die nog enigszins een beter
gemoed hebben.
[3] jullie drieën zijn er ook op
uitgetrokken en hebben je ijverig van je taak gekweten, omdat jullie te weten
wilden komen wat er nu eigenlijk waar was van al dat gepraat over de Galileeër;
maar desondanks zijn jullie erop uitgetrokken als iemand die hoort dat er in
de woestijn een grote schat begraven ligt, en denkt: 'Ik zal proberen die te
zoeken; misschien vind ik die schat'. En hij vertrekt dan ook zonder al te
grote hoop, maar alleen om het te proberen. Vindt hij de schat, dan is het goed
-vindt hij hem niet, dan maakt hij zich er verder ook niet druk over.
[4] Maar Ik zeg jullie: het hemelrijk
is niet een schat die zo onverschillig gezocht kan worden; maar met intensief
worstelen en streven en met grote ijver moet er in de woestijn des levens naar
de schat worden gezocht, en wie dat niet doet, die kan het overkomen dat er
iemand anders komt die na hem met veel meer ijver op dezelfde plaats zoekt en
graaft en op de schat stuit die de eerste op dezelfde plaats niet gevonden
heeft.
[5] jullie zijn er nu op uitgegaan;
zoek dus ijverig en niet met onverschilligheid, opdat jullie vinden waarvoor
je erop uit bent getrokken!’
[6] De tweede Farizeeër, die
ondertussen steeds aandachtiger naar Mij had gekeken, zei: 'Meester, dat klinkt
alsof wij aan de grens van het hemelrijk staan en die schat niet vinden! Zou u
ons niet een kleine aanwijzing kunnen geven, hoe wij eigenlijk moeten zoeken om
bij de schat te komen?'
[7] Ik zei: 'Dat heb Ik jullie toch al
gezegd: volg alleen maar Mijn woorden!'
[8] Daarmee wendde Ik Mij tot Mijn
leerlingen, die zich er erg over verbaasden dat deze drie zo vreselijk blind
en doof waren en de dingen die Ik zo duidelijk tegen hen zei niet begrepen.
[9] En Ik zei tegen hen: 'jullie staan
volledig in Mijn licht, en daarom is het gemakkelijk voor jullie om te zien.
Zij staan echter in de duisternis en zien dus, zoals men zegt, geen hand voor
ogen. Het zal ons ook niet gelukken hen geheel en al ziende te maken; want wat
er geheel en al ziende gemaakt kan worden, is reeds aan de tempel onttrokken.
Maar deze hier kunnen en moeten voorbereid worden om tenminste een kleine
hindernis op te werpen tegen de boosaardigheid van de overige tempeldienaren;
daarom zullen ze Mij ook niet herkennen, maar slechts voor een eerste leerling
van de Galileeër blijven houden, wat we ook zo zullen laten. Na Mijn hemelvaart
zullen ze dan ook helemaal bekeerd worden.’
[10] Nota bene: Het zal menigeen
opvallen dat Ik hier en ook al eerder tegenover Mijn leerlingen rechtstreeks
over Mijn hemelvaart sprak. Daarbij moet opgemerkt worden dat zij die nooit
letterlijk hebben opgevat zolang het niet werkelijk gebeurd was, maar dachten
dat Ik Palestina zou verlaten, wanneer Mijn tijd als leraar voorbij zou zijn en
naar Griekenland of Rome zou gaan om daar Mijn werkzaamheden voort te zetten.
Ook Mijn woorden dat het hemelrijk aan de heidenen gegeven zou worden, werden
veelal zo opgevat. Ik liet hen voorlopig in dat geloof, maar bereidde hen toch
voor op iets buitengewoons in de komende tijd door daar herhaaldelijk op te
wijzen, opdat door de komende gebeurtenissen alle valse voorstellingen vanzelf
rechtgezet konden worden.
[11] Op die manier onderricht Ik nu
nog allen die Mij aanhangen en vol geloof zijn, opdat niet een dood geloof op
gezag, maar het levende geloof wortel kan schieten en door het zuivere verstand
van het hart geregeld en op de juiste wijze geleid wordt.
7
De koopman zoekt de Heer
[1] Wij wachtten nu rustig af wat de
drie Farizeeën, die met de koopman overlegden en uit Mijn persoon niet goed
wijs konden worden, naar voren zouden brengen, en deden alsof ze er helemaal
niet waren. Mucius was ondertussen in korte bewoordingen door Johannes
onderwezen, en beide liepen naar ons toe. Mucius wilde Mij bedanken. Maar Ik
wees hem op de vier die daar terzijde stonden, waarop hij Mij begreep en zweeg.
[2] Nu kwamen die weer naar ons toe en
nu nam de koopman het woord en zei: 'Meester, uit uw woorden heb ik duidelijk
opgemaakt dat u de Galileeër heel goed moet kennen, vooral doordat u wijst op
zijn grote kracht, waaraan niets weerstand kan bieden. Hoewel ik hem zelf nooit
heb gezien, heb ikzelf die kracht heel goed gevoeld en deze vrienden van mij
daarvan ook naar vermogen gewaarschuwd om niet de toorn van de Galileeër op
zich te laden, omdat ze volgens mij dan reddeloos verloren zouden zijn. Maar
door die waarschuwingen zijn ze alleen maar des te begeriger geworden om die
wonderman te leren kennen en zo mogelijk zijn kracht te beproeven.'
[3] De waard vroeg de koopman, wat
voor gebeurtenis dat dan was geweest, waar hij op doelde.
[4]
Onmiddellijk vertelde de koopman nu: 'Het zal de komende Pasen nu drie jaar
geleden zijn, dat ik in de tempel een kleine kraam mocht neerzetten om mijn
bezigheden als geldwisselaar uit te oefenen, wat juist in de Paastijd vanwege
de vele offers een zeer aanzienlijke winst oplevert. Op een dag hoorde ik dat
de bewuste Galileeër in Jeruzalem was en de tempel was binnengegaan om daar te
onderwijzen. Ik was van plan wat dichter naar hem toe te gaan om de wonderman,
die destijds pas nieuw was opgestaan, nauwkeuriger te kunnen bekijken, toen
plotseling een machtige stem door het gebouw van de tempel dreunde, waarvan ik
mij nog de woorden herinner: 'Het huis van Mijn Vader is een bedehuis, maar
jullie hebben het tot een moordkuil gemaakt!' Ik schrok daar enorm van. Op de
plek waar de Galileeër moest staan ontstond grote verwarring en allen, ook mij,
overviel plotseling zo'n verschrikkelijke angst, dat al het volk tegelijk op de
uitgangen afstormde.
[5] Ik heb de tempel en mijn
geldwisselaarskraam niet meer durven betreden uit vrees dat die machtige man
wellicht hetzelfde spel zou herhalen -en ik heb bij die plotselinge vlucht ook
een aanzienlijke som geld verloren, die vast en zeker de tempel zeer ten goede
zal zijn gekomen, en ik weet daarom uit ervaring wat voor grote macht de
Galileeër bezit.'
[6] Daarop vroeg Petrus hem: 'Heb je
naderhand de Galileeër dan nooit gezien?'
[7] De koopman antwoordde: 'Nooit,
want enerzijds hield een grote vrees voor hem mij daarvan terug, en ten tweede
had ik er geen tijd voor. Ik moest proberen het verlies aan vermogen dat ik in
de tempel had geleden weer goed te maken, en reisde onmiddellijk naar de
kuststeden, waar ik handel dreef met hele goede olie die naar Griekenland en
Rome wordt uitgevoerd, en daarna ook met vele andere producten van dit land, en
ik woon pas sinds kort weer in Jeruzalem. Vanuit Petra zoek ik nu naar nieuwe
verbindingen om de producten van India en Arabië naar de kuststeden te brengen
en van daaruit naar Rome uit te kunnen voeren. Dat is het doel van mijn huidige
reis.
[8] Ik heb dus tot nu toe geen
gelegenheid gehad om daarvoor iets te ondernemen, ofschoon ik die Jezus van
Nazareth graag zou hebben gezien.Velen maken hem uit voor een harde, afstotende
man, wiens leer precies zo is als hijzelf -anderen roemen weer zijn mildheid,
wijsheid en onbegrijpelijke kracht, waarmee hij de grootste wonderen doet. Op
mijn reizen heb ik veel gelegenheid gehad mij ervan te overtuigen dat zijn
kracht geen verbeelding, maar daadwerkelijk aanwezig is. Ondanks dat alles kwam
het echter steeds zo uit, dat mijn zaken mij ervan weerhielden hem te
ontmoeten.'
[9] Ik zei tegen de koopman: 'Waar
werelds verstand en het najagen van rijkdom verbonden met eigenbelang hand in
hand gaan, moet natuurlijk de zachte stem verstommen, die de mens toeroept:
'Zoek naar waarheid!' Een kleine omweg op je tochten van Jeruzalem naar Jaffa,
Tyrus en Sidon zou je geen nadeel hebben berokkend, zodat je heel gemakkelijk
de man had kunnen ontmoeten die jou meer onvergankelijke rijkdom had kunnen
tonen en in eigen bezit geven, dan jij ooit in staat zult zijn bij elkaar te
schrapen.
[10] Wie niet zoekt zal ook niet
vinden, voor wie niet klopt, wordt ook niet opengedaan! Wie gelooft dat de
geestelijke kennis van het goede en ware hém moet opzoeken, opdat hem die op zijn
regelmatige wereldse wegen vanzelf toevalt, kan eeuwig lang wachten tot hij
die ontvangt. Wie uit gemakzucht en vanwege wereldse zaken zelfs niet een heel
kleine omweg wil maken om de bron der waarheid te zoeken, ofschoon hij daar
reeds van gehoord heeft, behoort tot de wereldse mensen tot wie de Heer aan het
einde der tijden zal zeggen: 'jullie hebben over Mij gehoord en hebben Mij toch
niet gezocht -nu zoek Ik jullie niet, ondanks dat Ik weet dat jullie er zijn.
Ga weg van Mij en ga daarheen, waar jullie liefde je heentrekt!'
[11] De koopman zei heel nadenkend:
'Heer en meester, ik zie dat ik het niet goed heb gedaan! Want hoe lang zal ik
nog te leven hebben!? Ik ben nu ruim vijftig jaar oud en voel dat mijn ziel
verdord is want wat ze in Jeruzalem leren geloof ik niet. Ik weet hoeveel
bedrog daar heerst, en mijn leven loopt ten einde, zonder dat het mij
bevrediging schonk. Ik heb al vaker navraag gedaan naar de leringen van de
Galileeër en heb daar mooie parels van menslievendheid in ontdekt -zou het
misschien toch mogelijk zijn om door hem de bevredigende weg naar kennis van
het werkelijk goede te vinden? Zou u mij kunnen zeggen, o heer en meester, waar
ik hem kan vinden? Deze keer zal ik geen spijt hebben van een omweg, hoe groot
ook, om kennis met hem te maken!'
[12] Ik zei tegen hem: 'Als je zo'n
honger hebt, zul je ook verzadigd worden. Misschien zul je ontvangen wat je
wenst. Maar hoe staat het dan met je metgezellen? - Wensen jullie ook de
Galileeër zelf te ontmoeten?'
[13] De Farizeeër die tot nu toe met
Mij had gesproken, zei: 'Als dat zou kunnen gebeuren zonder veel opzien te
baren, zouden wij dat goed vinden. Wij zouden hem de voorstellen van de tempel
voorleggen en zijn wonderen onderzoeken, en dan zouden wij wel verder zien.'
[14] De Farizeeër sprak deze woorden
met een zekere neerbuigendheid tegen ons, omdat hij zich eraan ergerde dat de
koopman over bedrog van de tempel had gesproken, en hij wilde ons duidelijk
maken dat hij het gesprek als geëindigd beschouwde, aangezien er toch niets
uit ons te krijgen was.
[15] Daarom antwoordde Ik hem:
'Vriend, waarom erger je je over deze man, omdat hij de waarheid heeft
gesproken? Het zou beter voor je zijn als je in jezelf trachtte te doorgronden
of niet ook jóuw ziel verdord is en nog bevrucht zou kunnen worden. Maar als je
wilt weten waar de Galileeër het laatst een groot wonder heeft gedaan, reis dan
voorbij de Nebo naar de stad Afek, waar hij die gehele tot nu toe woeste streek
in vruchtbaar land heeft veranderd, zoals de inwoners daar jullie drieën
haarfijn zullen vertellen! Onderzoek goed of dat wonder echt is en of er geen
bedrog aan ten grondslag ligt, en let daarna op hetgeen jullie harten jullie
zullen influisteren! Breng verslag uit in Jeruzalem over wat jullie hebben
gehoord en gezien, of houd het voor jezelf, geheel zoals jullie dat zullen
aanvoelen!
[16] Het is ook mogelijk dat de
Galileeër, als jullie met een gereinigd hart terugkomen, zich door jullie laat
vinden; want altijd vinden alleen diegenen deze levensmeester, aan wie Hij Zichzelf
openbaart -anderen blijven blind, zelfs wanneer ze al met Hem omgaan.'
[17] De Farizeeër zei spottend: ' Met
hem omgaan zonder hem te herkennen zal voor ons waarschijnlijk niet mogelijk
zijn. Wij hebben heel heldere ogen in ons hoofd. Maar toch danken wij u voor uw
raad; want nu weten wij waar wij hem kunnen zoeken en daarna ook kunnen
vinden.'
[18] Daarmee namen ze afscheid van ons
en gingen samen met de koopman, die Mij steeds heel nadenkend aankeek, terug in
het huis. Ik gaf Mucius nu de opdracht hen te volgen en een eventueel vertrek
van hen niet te verhinderen, maar hen helemaal vrij vanuit zichzelf te laten
beslissen. Mucius ging hen dus achterna, en wij bleven nu een poosje ongestoord
alleen in de tuin.
8
De Heer vertelt het levensverhaal van de koopman
[1] Ik onderwees nu Mijn leerlingen,
dat ze hier een goed voorbeeld hadden waar een wereldse instelling en
heerszucht toe leidt, en hoe nodig het is steeds op zijn hoede te zijn en niet
te geloven alle kennis en licht al in zich opgenomen te hebben, zoals die drie
Farizeeën dachten. Zij zouden echte wetenschappers genoemd kunnen worden, omdat
ze alles met hun kritische verstand wilden onderzoeken en alleen maar datgene
wilden geloven wat ze zagen; maar daarbij vielen ze van de ene twijfel in de
andere, omdat er bij het zien naderhand weer twijfel opkwam of ze wel goed
hadden gekeken, en zij uiteindelijk hun eigen daden en woorden niet
vertrouwden. Daarbij was, zo zei Ik, hun streven zelfs ernstig, maar toch
verkeerd, omdat het zich uitsluitend op het uiterlijke richtte en niet op het
innerlijke, en alleen dat vormde toch de eetbare kern, zoals bij een noot,
terwijl men op het puur uiterlijke zijn tanden geweldig kan stukbijten. Daarom
was het ook nog lang niet mogelijk Mij aan hen kenbaar te maken.
[2] Hier een wonder te doen zou geen
zin hebben gehad, omdat ze alleen maar geloofd zouden hebben dat ze de manier
waarop het tot stand was gebracht niet begrepen, en de innerlijke kern
verworpen zouden hebben, aangezien ze te zeer aanhangers waren van de Griekse
wetenschap, waar ze zich heimelijk mee bezighielden. Pas bij Afek, een streek
die ze van vroeger goed kenden, zouden ze zich erg verwonderen en beginnen te
begrijpen dat hier datgene wat naar hun begrippen natuurlijk was, ophoudt, en
daarna zullen ze ijverig gaan navorsen en langzamerhand worden bevrijd van hun
wetenschappelijkheid, die hen grondig in de steek zou laten.
[3] Dan zal ook hun een licht opgaan
over wie Ik geweest was, vooral als ze te horen krijgen dat Ik langs deze weg
gekomen ben, en dan zouden ze vanuit zichzelf meer duidelijkheid krijgen.
Natuurlijk zal er nog geruime tijd verlopen voor ze tot volledig inzicht zullen
komen, omdat ze zeer spoedig door Jeruzalem verder gezonden zullen worden en
hun zielen zich aldus in rust en bespiegeling kunnen reinigen en het gestrooide
zaad niet in de modder aldaar zal verstikken.
[4] Wij spraken nog over verscheidene
dingen van de tempel en zijn dienaren, alsook over het lot van de tempel, toen
Mucius samen met de koopman terugkwam en ons meedeelde dat de Farizeeën reeds
met hun mensen in oostelijke richting op weg waren gegaan, en dat ook de
overige kooplieden hun muildieren en kamelen al hadden bepakt en vertrokken
waren. De waard zei dat deze koopman hen had laten vertrekken en van plan was
nog verder met Mij te spreken.
[5] Ik liep op hem toe en vroeg hem
vriendelijk: 'Phoikas, wat is het eigenlijk, dat jou hier heeft gehouden?'
[6] Helemaal beduusd zei de koopman:
'Heer, hoe kent u deze naam, die ik alleen in mijn jeugd droeg? Ik ben Griek
van geboorte en werd Phoikas genoemd. Maar omdat ik vroeg wees werd, nam een
barmhartige jood uit Tyrus mij bij zich op, en later nam hij mij zelfs aan als
zijn zoon, omdat hij zonder kinderen bleef. Ik werd jood, ontving ook de
besnijdenis en werd Agamelom genoemd. Nooit heeft de naam Phoikas sinds
tientallen jaren in mijn oren geklonken, en ik was hem zelf bijna vergeten - en
nu noemt u mij zo?'
[7] Ik zei: 'Verbaas je daar niet
over, want Ik weet nog veel meer dan alleen maar een eenvoudige naam die jouw
ouders je in je vroegste jeugd hebben gegeven. Ook jouw hele jeugd, die je
aanvankelijk in Athene en later alleen met je vader in Tyrus doorbracht, ken Ik
heel goed.jouw vader stierf aan een zware kou, die ontaard was in een
gevaarlijke koorts toen hij helemaal doornat terugkwam van een reis per boot,
die hij ondernomen had om gestrande goederen te bergen. En zo werd jij wees,
omdat je moeder reeds in Athene gestorven was. De jood, bij wie jij werd
opgenomen, was een zakenvriend van jouw vader, dreefhandel met Jeruzalem en
heette Maliëzar. - Zeg eens, is het zo of niet?!'
[8] De koopman, steeds meer verbaasd,
zei: 'Ja, zo is het precies en ik verbaas me daar temeer over, omdat die
gebeurtenissen al meer dan dertig jaar geleden speelden, dus in een tijd dat u
nog niet geboren kon zijn. Hoe weet u die dingen? Want de kring van mensen die
iets over mijn vader en die adoptievader kan weten, is allang uitgestorven.’
[9] Ik zei tegen hem: 'Ik zei je al
dat ik nog veel meer weet. Maar bekommer je daar voorlopig niet om, want dat
zal je allemaal nog wel duidelijk worden. Laten we nu echter een goed
middagmaal tot ons nemen, opdat onze lichamen gesterkt worden, dan zul je na
de maaltijd wel een duidelijke verklaring krijgen!'
[10] Wij gingen nu het huis binnen en
namen het middagmaal tot ons, dat Mucius voor ons klaar had laten maken.
9
Drie belangrijke vragen van Mucius
en
de beantwoording daarvan door de Heer
[1] Nadat de maaltijd beëindigd was zei
de waard Mucius tegen Mij: 'Heer en Meester, ik zou nu toch erg graag enkele
vragen willen stellen, die mij door ons gesprek van gisteren voelbaar op het
hart liggen. Er zijn nu geen Farizeeën meer aanwezig die ons afluisteren, zodat
vraag en antwoord ongehinderd kunnen plaatsvinden. Als U het dus toestaat, o
Heer, zou ik U willen verzoeken mijn vragen te beantwoorden.'
[2] Ik zei: 'Vraag maar gerust, en
laat ook de aanwezigheid van Phoikas je niet hinderen; want hij zal nu ook
binnengeleid worden in het rijk van het ware leven, als beloning voor het feit
dat hij zijn wereldse handel opzij zette en zijn hart volgde, hoewel hij maar
half en half vermoedde en voelde dat hier de wind van de zuivere geest der
waarheid waait.
[3] Ik zeg je, Phoikas, daarmee heb je
Mijn hart goedgedaan en je bent daarmee een weg opgegaan die naar het eeuwige
heil leidt.
[4] Maar vraag nu maar vrijuit, Mijn
beste Mucius, opdat je een goed antwoord krijgt!'
[5] Mucius zei: 'Omdat U, o Heer en
Meester, het mij hebt toegestaan, vraag ik U om een duidelijke uitleg, waarom
wij mensen eigenlijk leven, wat er met ons na de dood gebeurt, en hoe wij het
beste in alle levenswijsheid ingewijd kunnen worden.
[6] Gisteren hebt U mij gezegd dat
door het houden van Uw twee geboden, die Uw leerling mij nader uiteengezet
heeft, de juiste kennis in het hart van de mens vanzelf ontwaakt - maar het
'hoe', is voor mij nog erg versluierd gebleven, en daarom vraag ik U om
opheldering daarover.'
[7] Ik zei tegen de waard: 'Mijn beste
Mucius, juist deze drie vragen, die jij stelt, omvatten in zich de gehele
wijsheid van alle hemelen en de redenen voor Mijn leraarschap op deze aarde.
Hoeveel daar door Mij ook al over is gesproken, toch kan die basisleer nooit
vaak genoeg steeds weer herhaald worden, opdat het geestelijke hart van de mens
die eeuwige waarheden volledig in zich opneemt, goed in zichzelf verteert en
in zichzelf geheel in vlees en bloed zal omzetten. Ik zal jouw vragen daarom
uitvoerig beantwoorden, in eerste instantie ter wille van jou en Phoikas, omdat
jullie Mijn leer nog niet kennen, en in tweede instantie ter wille van de
Mijnen, die al langere tijd bij Mij zijn, maar toch nog niet in alle waarheid
zijn doorgedrongen. - Luister dus goed!
[8] De mens leeft vanuit tweeërlei
werelden, die hij in zichzelf dient te verenigen. Enerzijds is hij de
sluitsteen van de uiterlijke, materiële schepping, waarin hij de kroon van de
schepping wordt genoemd en als zodanig wordt geprezen, anderzijds is hij het
beginpunt van de zuiver geestelijke wereld, die met hem de eerste fase van het
volledig vrije zelfbewustzijn heeft bereikt. Hij is dus aan de ene kant het
begin, aan de andere kant het einde van een keten en dient in zichzelf, door
zijn daartoe geëigende leven en de vrije ontwikkeling, de juiste schakel te
vinden waarmee hij die twee ketenen tot één kan maken. Ik zal jullie dat
duidelijker uiteenzetten.
[9] Alle wezens vanaf het kleinste
schepsel vormen een trapsgewijs opklimmende reeks, en wel op zo'n manier, dat
de ene trede steeds de andere aanvult, grotere volkomenheden te zien geeft en
daardoor ook een steeds grotere intelligentie kan ontwikkelen.
[10] Kijk naar de dieren, waarbij
lagere soorten voorkomen die geen ander doellijken te hebben dan hun lichaam in
stand te houden en andere dieren tot voedsel te dienen! Als er een vijand van
hun lichaam en leven komt, geven ze zich stoïcijns aan hun lot over en verweren
zich niet, en zijn daar ook niet toe in staat; kijk naar vele insecten en
lagere amfibieën!
[11] Op een iets hogere trap zien
jullie evenwel dat de intelligentie al zo ver ontwikkeld is, dat die dieren
zich meer bewust zijn van de gevaren die hun lichaam bedreigen, en daar ook
door allerhande listigheden aan weten te ontkomen.
[12] Bij nog hoger staande dieren zie
je dat die eigenschap nog verder ontwikkeld is; ze zijn dan ook van geschikte
wapens voorzien, zoals scherpe klauwen en tanden, om zich van hun vijanden te
ontdoen maar daarmee tegelijkertijd ook vijanden van andere diersoorten worden.
Er ontstaat nu een strijd over en weer waarbij listigheid en sluwheid aangewend
worden, weliswaar voor het doden van de lichamen, maar ook voor het
voortschrijden van het intellect, opdat het zich geleidelijk ontwikkelende
karakter, dat bij de steeds hoger opklimmende dieren specifieke eigenschappen
verkrijgt, zich kan vormen.
[13] Nu wordt er een grens genaderd,
van waaraf de dieren geneigd zijn zich bij de mens aan te sluiten; jullie
noemen die dan huisdieren. Zij zijn doorgaans gedweeër of tammer, zoals jullie
zeggen. Ze kunnen een zeer vergaande intelligentie ontwikkelen en afgericht
worden. Ze gaan daardoor in zekere zin meer lijken op de mens, weliswaar niet
in hun uiterlijke vorm, maar wel wat bepaalde karaktereigenschappen betreft.
Jullie kunnen hierbij dikwijls echt verbluffende handelingen van dieren
waarnemen, die van overleg getuigen en ook van een zeker beoordelingsvermogen,
zodat jullie verbaasd staan en zeggen: het dier kan alleen nog niet spreken.
Kijk, dat zijn dieren die in hun geestelijke ontwikkeling alleen nog de stap
tot mens moeten doen, zoals een onmondig kindje ook alleen maar een bepaalde
stap in jaren hoeft te doen om een verstandig mens te worden! Bij het dier kan
dat doel echter niet bereikt worden, omdat de vorm van de ziel nog niet
voleindigd is, terwijl bij een kind, dat toch vaak veel dommer en onbeholpener
lijkt, de zielenvorm die in staat is zich verder te ontwikkelen, aanwezig is,
zoals in iedere zaadkorrel het beeld van de toekomstige plant ligt.’
[1] (De Heer:) ‘Al deze diersoorten,
die zo talrijk zijn om een optimale verscheidenheid in karakteraanleg mogelijk
te maken, staan echter onder een vaststaande wet, die ervoor zorgt dat ze zich
in die ene bepaalde richting namelijk die van de hoogst mogelijke
intelligentie -kunnen ontwikkelen, dat wil zeggen, ze zijn niet in staat anders
te handelen dan de begrenzing van hun zielenvorm toelaat. Als je bijvoorbeeld
een vogel heel duidelijk aangeeft dat het toch beter zou zijn om geen open
nest, maar bijvoorbeeld een gevlochten huis te bouwen -dan zal hij toch bij
zijn nest blijven! En jullie kunnen er zeker van zijn dat sinds het ontstaan
van de verschillende soorten op aarde iedere soort haar woningen altijd zo
heeft gebouwd als het nu nog gebeurt. Dat komt door de in zekere zin beperkte
horizon (de vorm van de ziel), die niet verruimd kan worden, precies zoals een
kind nog niet de moeilijke hogere rekenkunde zou kunnen leren, als het de
beginselen nog niet heeft begrepen.
[2] De verschillende vormen die de
dieren moeten doorlopen komen overeen met de tijdsperioden ofwel
ontwikkelingsjaren van de mens. Als nu de hoogste dierlijke intelligentie
ontwikkeld is -let wel, het komt daarbij niet op de uiterlijke vorm, maar
alleen op de ontwikkeling van de ziel aan! -dan kunnen die ontwikkelde
intelligenties samenvloeien tot een mensenziel; die bevat nu dus in de eerste
plaats de elkaar wederzijds aanvullende, hoogst ontwikkelde intelligenties,
maar in de tweede plaats, omdat zij de volgende stap in de ontwikkeling van
vele lagere levens is, moet zij een weerspiegeling zijn van het gehele lagere
leven in het algemeen, omdat zij dat allemaal in zich bevat. Ze is nu dus
afgesloten wat betreft de uiterlijke vorm en de tot ontwikkeling in staat
zijnde innerlijke vorm. De kroon van de schepping, de menselijke vorm, met een
kiem die in de hoogste mate tot ontwikkeling in staat is, is in de nieuw
geboren mens bereikt.
[3] Nu begint de tweede taak: de mens
moet het hoogst mogelijke vrije bewustzijn bereiken in het kennen van zijn
Schepper en in de ontwikkeling van de innerlijke mens.
[4] Tot nu toe was de zielenvorm
afgestompt, bekommerde zich niet om geestelijke, maar alleen om materiële
dingen; voor haar gold alleen het recht van de sterkste. De Godheid wil evenwel
dat Haar werk, dat moeizaam hiernaartoe werd geleid, Haar nu ook leert kennen
en uit liefde tracht te naderen, niet uit vrees voor Haar kracht. Hoe kan dat
bereikt worden? ~
[5] De Godheid moet zich verhullen om
dat doel te bereiken. Dat wil zeggen dat Zij Haar schepsel in omstandigheden
moet plaatsen die het de mogelijkheid geven vrij uit zichzelf de Godheid te
erkennen of niet. Daarbij mag de Godheid geen dwang uitoefenen, omdat anders de
vrees, die vermeden moet worden, en niet de liefde de richting van de wil
beïnvloedt. Bedenk zelf maar eens hoe het je zou bevallen om door dienaren
omringd te zijn die je alleen uit vrees in plaats van uit liefde zouden dienen!
Dat plantje van de liefde kan alleen maar ontstaan als de mensenziel door de
steeds toenemende helderheid en inzicht in alle dingen, bewijzen krijgt van de
grote liefde en wijsheid die de Godheid hem betoont, die bewondering en liefde
in hem wekken.
[6] Aan de mensenziel wordt nu een
leider gegeven; want de pure ziel alleen zou, als voleindigde vorm die niet
verder ontwikkeld kan worden, niets hogers meer boven zichzelf waarnemen, als
er nu niet een geestelijk voelen, het gewaarworden van een macht in haar zou
kunnen binnenvloeien, die haar verdeemoedigt en ertoe aanspoort om haar
Schepper te zoeken. En dat is de goddelijke vonk, die als geest in haar wordt
gelegd, en die zich gelijktijdig met haar moet ontwikkelen, haar door een
juiste opvoeding steeds meer moet doordringen en door zelfonderricht in alle
kennis moet binnenleiden.
[7] Dit ware huwelijk, dat bij de
geboorte van de mens al begint, is echter geweldig verstoord doordat nu wel de
zielontwikkeld wordt door de onvermijdelijke lichamelijke ontwikkeling, maar
de innerlijke geest meestal slechts als een embryo in haar blijft. Doel van het
leven is echter om ze allebei gelijktijdig te laten ontwikkelen, zodat de een
in de juiste mate van de ander afhangt.
[8] Die geestvonk komt van God en
bevat van huis uit in zichzelf alle waarheid en juiste kennis. Door die vonk
staat de mens in zeer nauwe verbinding met de oergeest van God Zelf en kan hij
binnendringen in alle geheimen en de wijsheid van God Zelf. Maar heel weinig
mensen hebben daar evenwel een vermoeden van. En dat vermoeden, dat soms alleen
nog zwak opflitst, tot volle zekerheid en tot weten te laten oplichten, is het
doel van Mijn ambt als Leraar en de weg daar naartoe wordt gegeven door Mijn
leer.'
[1] (De Heer:) 'Mijn leerling Johannes
heeft je al gezegd en Ik bevestig het jou, dat in de twee geboden: 'Heb God
lief boven alles en je naaste als jezelf' de tien geboden van Mozes vervat zijn
en al het overige wat de mens moet doen om de in hem wonende geestvonk te
wekken en steeds meer één te laten worden met zijn ziel. Want alleen in de
juiste levenswandel in Gods ogen en in de juiste daden van liefde voor jullie
naasten vinden jullie de ware voldoening, innerlijke vrede en de juiste
overwinning op jullie hartstochten en de dood. In wie eenmaal de overtuiging
wakker is geworden die het hem onmogelijk maakt tegen die geboden te zondigen,
bespeurt reeds op deze aarde de ware hemel; want hij is onaantastbaar geworden
voor alle aanvallen van het kwaad, daardoor een echte heerser in zichzelf en vanuit
zichzelf een heerser over de natuur.
[2] Want omdat de ziel van de mens
alles in zich bevat wat de aarde aan wezens draagt, zoals jullie weten, is het
toch heel natuurlijk -wanneer de geest eenmaal in dit huis van hem, dat alles
bevat, de heerschappij heeft verkregen -dat hij ook over de diverse
evenbeelden van zijn ik moet kunnen heersen, evenals een koning die zich uit de
slavenstand tot de troon omhoog heeft gewerkt, nu zonder op tegenstand te
stuiten over al die standen heerst, waar hij zelf toe heeft behoord. Maar,
welteverstaan, als de mens in zichzelf de verbindende schakel van de keten, die
Mijn leer is, heeft gevonden, en beide ketens tot één enkele, onverbrekelijke
keten heeft verbonden! Als laatste schakel van de materiële keten, die slechts
de hoogste zielenvorm en de daardoor bepaalde menselijke vorm vormt, is hij
volkomen machteloos en zelf niets anders dan een uiterst intelligent, goed
ontwikkeld dier.
[3] Ik denk dat jullie nu hebben
begrepen waarom jullie leven, en hoe jullie tot het juiste inzicht kunnen
komen.'
[4] Allen zeiden, nog verbaasd en
aandachtig luisterend: ']a, Heer en Meester.'
[5] Maar Ik ging verder: 'Nu blijft
nog de derde vraag over om te beantwoorden, namelijk: wat er na de dood met de
mens gebeurt.
[6] Als het is zoals Ik jullie verteld
heb, is het ook duidelijk dat de geestelijke mens, die zich in het aardse leven
slechts onvolkomen ontwikkelt omdat zijn zware lichaam een grote last voor hem
is, moet voortleven; want niemand zal waarschijnlijk bij zichzelf willen beweren
dat hij in dit korte aardse leven een voleinding kan bereiken die hem al heel
dicht bij God brengt. Hij krijgt te maken met velerlei belemmeringen in zijn
lichaam en met verzoekingen van allerlei aard, opdat zijn karakter gestaald
wordt en zijn wil geoefend wordt om zichzelf geweld aan te doen en het goede
steeds meer aan te trekken en de slechte neigingen uit zichzelf te verwijderen.
[7] Pas aan gene zijde treedt hij een
nieuwe wereld binnen, die hem de wonderen Gods en het heelal steeds meer onthult,
waar hij met zijn geestelijk oog ziet en niet met zijn zwakke lichamelijke
ogen, die hem de materiële wereld tonen. Bij het aanschouwen van de grote
wonderwerken ziet hij nu echter in, dat de echte zaligheid alleen gelegen is in
werkzaamheid, en dat God Zelf het meest werkzame Wezen is. Al naargelang zijn
vooruitgang kan hem dan ook een passend werkterrein worden gegeven, dat hij met
grote ijver behartigt; en in die bezigheden en bij het zien van zijn nuttige
werk zal hij de ware vreugde en hoogste zaligheid genieten.
[8] Van welke aard die bezigheden
echter zijn, zal Ik jullie .<foor een duidelijk voorbeeld laten zien. Daarom
wil ik dat er een aantal zalige geesten hierheen komt om jullie bekend te maken
met hun bezigheden!'
[9] Ik had die woorden nog maar
nauwelijks uitgesproken, of er stond naast ieder van hen al een plotseling
verschenen, vriendelijke bewoner van gene zijde, die de aanwezigen vriendelijk
begroette. Mijn leerlingen waren daar niet al te zeer verbaasd over, want ze
waren dergelijke verschijningen langzamerhand wel gewend, maar onze waard en
Phoikas, die van verbazing niet in staat waren iets te zeggen, des te meer.
[10] Maar Ik sterkte hen direct, en
nadat Phoikas weer wat tot zichzelf was gekomen, zei hij tegen Mij: 'Heer en
Meester, als er na Uw heerlijke, zeer wijze uitleg nog enige twijfel was, weet
ik nu toch echter heel zeker met wie ik te maken heb. Niemand anders dan U zelf
bent die wonderen doende Galileeër, achter wie honderd, ja duizend keer meer
schuilgaat dan achter de meest begenadigde profeet; want zó spreken en heerser
zijn over de scharen van gene zijde kan er maar Eén, en dat is de Oergeest
Zelf, die in U Zijn intrek heeft genomen en Zich voor de mensen zichtbaar
belichaamd heeft. Daarom heil U, en alle mensen aan wie U Zich openbaart!’
[11] Ik zei: 'Mijn beste Phoikas, wat
jij zegt is wel waar en mooi; maar het is Mij liever - als je Mij werkelijk
hebt herkend - dat je Mij innerlijk in je hart dankt dan met al te luide
woorden; want Ik doorzie de harten even gemakkelijk als al het andere en sla
geen acht op dank die in woorden wordt uitgedrukt.
[12] Maar let nu op hetgeen die
volkomen zalige bewoners aan ieder apart van jullie zullen tonen, opdat jullie
zien waar de zaligheid van een geest aan gene zijde eigenlijk uit bestaat!'
[13] Daarop viel er een soort
beschouwende rust over allen, waarbij ze bewegingloos op hun stoelen zaten.
12
De innerlijke belevenis van Phoikas
[1] Na geruime tijd kwamen ze weer tot
zichzelf en konden zich niet genoeg verwonderen en elkaar over en weer
vertellen waar hun respectievelijke begeleiders, die nu na het wakker worden
weer verdwenen waren, hen naartoe gebracht hadden en wat hun allemaal door hen
was getoond.
[2] Ik vroeg nu aan Phoikas om te
vertellen, en hij begon dan ook direct als volgt: 'Heer en Meester, wat ik heb
gezien was meer dan wonderbaarlijk, en volkomen anders dan de mensen zich het
leven aan gene zijde voorstellen!
[3] De engel die U mij toegewezen had
leidde mij zijn sfeer binnen, die een volledige wereld op zichzelf is, waar hij
ook zelf de heerser is en geheel en al regeert als een kleine koning. Ik werd
door hem meegevoerd in mijn ziel, want mijn zware lichaam had stellig nooit
zo'n reis kunnen ondernemen, zonder dat ik ook maar enigszins het gevoel had
dat ik mijn lichaam miste. Ik weet daarom nu ook heel zeker dat het lichaam
alleen maar een zwaar en vaak heel onbeholpen kleed is, dat als bescherming aan
de ziel is gegeven opdat die zich daarin op de juiste wijze kan ontwikkelen;
zelf staat het echter niet in het leven, maar eigenlijk -omdat het op zichzelf
dood is -geheel en al daarbuiten.
[4] De engelengeest voerde mij weg
naar een mij volkomen onbekend zonnegebied -waar eveneens planeten rond een
zon cirkelden, net als hier -en toonde mij heel duidelijk dat de juiste zorg
voor dit gebied aan hem was toevertrouwd; want alles gehoorzaamde uiterst
nauwgezet aan zijn woord. Daarbij stroomde alle kracht in hem binnen alleen
maar door zijn eigen wil op te laten gaan in die van U, die hij als de enig
ware en juiste heeft herkend, waardoor hij er dus geen moeite mee had zich aan
de hogere wil te onderwerpen en die uit te voeren.Al de wonderbaarlijke
diersoorten en planten die ik heb gezien, waren zijn gedachten. Die plaatste
hij, nadat ze in zekere zin door U onderzocht waren en vastgesteld was dat ze
getrouwe evenbeelden van Uw grondgedachte waren, buiten zichzelf en fixeerde ze
door de gedachte in zichzelf vast te houden en door die in de materie vorm te
geven. Zo werd er iets geschapen.
[5] Ik zag bijvoorbeeld hoe de engel
in zichzelf een nieuwe planeet vormde, die als woonplaats moet dienen voor
latere mensen. Hij toonde mij -ongeveer zoals een kunstenaar in zichzelf een
beeld vormt dat hij zich in alle details voorstelt -hoe die gedachte zich
ontwikkelt. Maar omdat hij ernaar streeft alleen datgene tot uitdrukking te
brengen wat ook in Uw ogen gerechtvaardigd en goed is, verbond hij zich in zijn
hart met U, de alom heersende Vader der eeuwigheid, en legde U in zekere zin
zijn plan voor. U zei tegen hem, weliswaar niet in woorden, maar in de geest:
'Het is goed en gerechtvaardigd in Mijn ogen, doe het dus zo!' En direct kwam
de geest van de engel in zichzelf in beweging, vulde zich met grote wilskracht,
en op de zon die onder zijn gezag staat, ontstond een geraas en een bol, de
latere planeet. Die maakte zich los van haar, werd weggeslingerd en voegde
zich in banen, die volkomen overeenkwamen met het beeld dat ik tevoren had
gezien.
[6] In dit scheppen met U en ook in U
ervaart hij de hoogst mogelijke zaligheid; want alleen daardoor kan iedere
engelengeest ook op U als Schepper gaan lijken en volmaakter worden.
[7] Weliswaar is het ons niet vergund
ook maar één atoom van die zaligheid te voelen, omdat wij dat niet zouden
kunnen verdragen; maar toch heb ik er nu een duidelijk beeld van gekregen, dat
alleen in het bezig zijn in U en buiten U, in de verbindende keten van de
hoogst ontbrande liefde voor U en daardoor ook voor Uw schepselen de zaligheid
gevonden en gevoeld wordt, maar niet in het niets doen en het werkeloos
bewonderen van de schepping. Als we alleen maar naar de schepping zouden staren
en haar niet.door werkzaamheden zouden leren begrijpen, zou Uw grootheid, o
Heer, ons terneer moeten drukken in plaats van ons de vooruitgang mogelijk te
maken.
[8] Ik zal mij daarom met alle kracht
inspannen om de juiste verbindende schakel van de keten te vinden door de volle
liefde voor U, o Heer, en voor mijn naasten, opdat ook ik eenmaal in staat zal
zijn net zo in Uw rijk werkzaam te zijn als die engelengeest; want dat dat
mogelijk is, en dat elk schepsel van U daartoe in staat is, dat heeft die goede
hemelse vriend mij heel duidelijk uiteengezet, zodat ik het goed heb begrepen
en dat bereikbare doel ook nooit meer zal opgeven.
[9] Daarvoor komt U, o Heer en
Meester, mijn diepste dank toe, omdat U mij al tijdens mijn aardse leven zulke
wonderbaarlijke dingen laat aanschouwen en begrijpen! Nu is mijn ziel niet meer
dor, maar vol hemels weten en diepe dank voor mijn Heer en Schepper, die mij
aan het einde van mijn leven nog zo heerlijk uit het dal van de dood naar de
hoogte van het zuivere leven heeft
geleid.’
[10] Ik zei: 'Je hebt nu je best
gedaan om hetgeen je hebt gezien in zo duidelijk mogelijke bewoording te
vatten, en alle aanwezigen hebben jou heel goed begrepen; want ze hebben
allemaal zoiets als jij gezien. Maar degenen die dat niet hebben en er later
over zullen horen, zullen er maar een zwakke voorstelling van krijgen -tenzij
ook hun innerlijke gezicht geopend wordt. Zolang de mens nog in zijn lichaam
huist, dat hem dwingt alles meer in evenwicht te brengen, is het met de
hoogste geestelijke dingen maar slecht bij hem gesteld, omdat hij die ook wil
meten en met zijn onontwikkelde zintuigen wil ervaren, wat evenmin gaat als
wanneer jullie een emmer water in een kleine maatbeker zouden willen gieten.
Het is daarom beter, dat jullie tegenover iedereen zwijgen over hetgeen jullie
nu hebben gezien, omdat dit alleen voor jullie nut kan hebben en door anderen
toch niet begrepen zal worden, zoals jullie zelf gemakkelijk kunnen aanvoelen.
[11] Maar laten we nu weer naar buiten
gaan, omdat Ik dit dorp nog een weldaad wil bewijzen; en daarna zullen we
vandaag nog op weg gaan!'
[1] Nu stonden wij op van onze tafel
en liepen het huis uit de weg op. Ik had al gezegd dat dit dorp klein was en
dus niet uit al teveel huizen bestond, maar toch had het een gunstige ligging
om te overnachten, omdat het een kleine dagreis van Jeruzalem af lag en het
laatste was dat op de weg naar Petra een aangenaam onderkomen bood, en wel bij
onze waard Mucius. Het lag ook niet al te ver van de Jordaan af, zodat het ook
geen gebrek aan water had. Maar wel ontbrak het er aan grote, hoge bomen, die
onontbeerlijk zijn omdat zij kwalijke dampen onschadelijk maken en
elektriciteit opzuigen en zo de huizen beschermen tegen de uitwasemingen van de
Dode Zee, die bij zuidenwind toch sterk merkbaar waren. Alle huizen waren
slechts omgeven met tamelijk hoge struiken en enigszins verkommerde, lage
bomen, omdat ze door de zoutdampen niet hoog konden worden. Dit te verhelpen
was de weldaad die Ik het dorp wilde bewijzen.
[2] Ik sprak dus met Mucius over dit
punt, alsook met enkelen van zijn buren, die onmiddellijk kwamen toegesneld
toen ze Mij met de leerlingen het huis uit zagen komen; want door de knecht
Marcius en anderen hadden ze gehoord over de wonderbaarlijke vermenigvuldiging
van het brood en de andere dingen. Allen vroegen Mij of Ik ervoor wilde zorgen
dat de gloeiende stralen van de zon, die zich juist in het Jordaandal sterk
doen voelen, getemperd werden en of Ik voor bescherming tegen de dampen kon
zorgen. Ik zegde hun toe wat ze vroegen, zegende het land, en op hetzelfde
ogenblik verhief zich in het zuiden een dicht dennenbos in de richting van de
zee en een flink stuk terzijde van de weg, zodat de verandering alleen
opgemerkt kon worden door mensen die de streek goed kenden, dennenbomen zijn
het meest geschikt om scherpe zoutwaterdampen op te nemen en toch goed te
groeien. Dat bos vormde een beschermende wand in de richting van de zee, maar
is tegenwoordig ook allang verdwenen.
[3] Ik vertelde de bewoners dat het
voor Mij weliswaar heel gemakkelijk was om net als dat in het leven geroepen
bos ook rondom hun woonhuizen plotseling een groot aantal bomen en hoge
struiken neer te zetten, maar dat het beter voor hen was als hier een meer
natuurlijke weg ingeslagen zou worden om dat doel te bereiken. Hun dorp lag
namelijk niet bepaald afgelegen, en bij de vele Romeinen en niet-joden, die over
de weg reisden, zou het bijgeloof te zeer in de hand gewerkt worden, omdat die
zo'n wonder aan hun goden zouden toeschrijven en de bewoners veel nadeel zouden
bezorgen. Maar vanaf het komende voorjaar zouden alle planten, bomen en
struiken een sterk opvallende groei vertonen, zodat ze binnen twee jaar in
weelderige overvloed zouden pronken en zodoende het dorp koelte en goede,
zuivere lucht zouden verschaffen. Als de bewoners echter uit winstbejag dat
beschermende naaldbos zouden gaan kappen, zou ook de vroegere, dikwijls
ondraaglijke toestand weer intreden, met name midden in de zomer, en
uiteindelijk het bewonen van deze streek onmogelijk maken.
[4] De bewoners bedankten Mij nu van
gans er harte en vroegen Mij om hun te vertellen wie Ik eigenlijk was, waar
Mijn kracht vandaan kwam enzovoort. Ik verwees hen echter naar Mucius en zei
dat hij op al hun vragen het juiste antwoord wist en dat ze zich maar tot hem
moesten wenden, dan zouden ze de juiste verklaring wel krijgen.
[1] We gingen nu weer terug naar de
kamer waar we daarvoor waren, en Mucius bedankte Mij nogmaals voor alle
weldaden die Ik hem en het dorp had bewezen.
[2] Ik zei tegen hem: 'Mijn beste
Mucius! Gisteren zei Ik tegen je dat je gierig was en de joden niet
vriendelijk gezind en dat Ik, als het niet zo laat was geweest, wel vermeden
zou hebben jouw huis binnen te gaan. Laat me je nu nog Iets uitleggen, opdat
JIJ voor Je verdere leven het juiste richtsnoer hebt!
[3] Kijk, jij bent van geboorte weliswaar
een Griek, maar wat je hart betreft Romeins gezind; doe nu voortaan ook je best
om wat je geest betreft alleen Mijn leer te volgen! Want bij Mij bestaan er
geen Romeinen, Grieken,joden, Perzen of andere volkeren. Er bestaan alleen
mensen, die allemaal deel zullen krijgen aan het Godsrijk in het hart en ook op
aarde. Eén volk moest echter worden uitgekozen waar het heil uit voortkomt, en
dat kon alleen het joodse volk zijn, omdat alleen daar reeds door Mozes en de
profeten de juiste basis was gelegd. Daarmee heeft dit volk echter niets voor
op andere volkeren, o nee; alleen als het de leer aangenomen zou hebben en de
echte Messias, die Ik eeuwig ben en zal blijven, erkend zou hebben, zou het het
machtigste en ook het edelste volk zijn geworden, want de voorwaarden daartoe
zijn door de eeuwenlang bewerkte bodem in dat volk aanwezig. Maar omdat dat
niet zal gebeuren, zal het ook hier zijn: 'De eersten zullen de laatsten zijn'.
[4] Omdat je dit nu weet, moet je dit
volk niet gaan verachten of wellicht haten, wanneer je binnenkort zult horen
wat ze met Mij zullen doen, maar beschouw hen als verdwaalden die niet weten
wat ze doen, en probeer van harte om hen daar waar je kunt op de juiste weg te
brengen. Trek dus niet j~uw landgenoten voor, maar wees rechtvaardig tegenover
iedereen, opdat je met de slechte naam krijgt bars, onvriendelijk en gierig te
zijn!
[5] Tracht Mij steeds na te volgen, en
doe vooral je best om geduldig te zijn! Want zie, ondanks alle, zeer vele
gelegenheden waarbij bij jullie de draad van het geduld allang gebroken zou
zijn, blijf Ik geduldig, luister kalm naar de vele d:vaasheden van de mensen en
tracht hen te onderrichten op een manier die met afstotend werkt, en doe hun
goed zoveel als mogelijk is. Kijk, Mucius, zo moeten jullie allemaal doen,
wanneer jullie werkelijk Mijn leerlingen willen zijn!
[6] Het was bij jou de hoogste tijd om
tot inkeer en inzicht te komen.Want je had al veel aansporingen gekregen om je
innerlijk te openen en toegankelijk te maken voor de geest van liefde, verdraagzaamheid
en waarheid, zodat ?et bij jou al laat in de avond was geworden; anders zou Ik
niet bij jou Mijn intrek hebben genomen, zoals Ik je gisteren zei, welke
woorden je nu pas op de juiste manier zult begrijpen.
[7] Handel dan nu overeenkomstig Mijn
woorden! Wees er verzekerd van dat Mijn zegen jou en je huis op je levensweg
altijd zal begeleiden, zodat je een stevige steun zult zijn in Mijn rijk!'
[8] Mucius was na deze woorden van Mij
zo ontroerd, dat hij niet in staat was ook. maar één woord te zeggen. Hij wilde
aan Mijn voeten neerknielen, maar Ik tilde hem.liefdevol op, omarmde en zegende
hem, waarna hij zich geheel gesterkt en in .zijn innerlijk diep bewogen naar
Mijn leerlingen begaf, die hem allemaal liefdevol de hand drukten, zonder dat
daarbij een woord werd gesproken; want waar de geest in het hart zich doet
gelden, is de mond niet in staat om in woorden uit te drukken wat de ziel
voelt.
[9] Nu kwam Phoikas de koopman naar Mij
toe en zei: 'Heer en Meester, wees toch zo goed om mij een goede raad te geven
wat ik moet doen! Ik weet nu dat bij U niet alleen het leven te vinden is, maar
dat Uzelf het Leven bent. Ook al heb ik niet met veel woorden geuit wat er in
de korte tijd van mijn aanwezigheid hier allemaal in mij is gebeurd, dan weet
ik toch dat voor U, o Heer, niets verborgen is en U in mijn hart allang hebt
gelezen hoe het er met mij voor staat. Ik ben nu vastbesloten het eenmaal
gevonden heil niet weer te laten varen en voortaan alleen zo te leven als in Uw
ogen juist kan zijn. In de korte tijd dat ik weggevoerd was van de aarde heb ik
ook helder kunnen zien wie U eigenlijk bent. En de engel die mij wegvoerde naar
zijn zonnewereld, toonde mij heel duidelijk waar God gezocht moet worden en dat
in U de volle Godheid Zelf woont. Maar als je volledig van die waarheid
doordrongen bent zoals ik, is het toch ook natuurlijk dat ik alleen nog de wens
koester om Uw wil, o Vader van eeuwigheid, te vervullen en waar mogelijk mijn
leven naar Uw welgevallen in te richten.'
[10] Ik zei tegen Phoikas: 'Mij
verheugt deze gezindheid van jou des te meer, omdat al je streven er tot nu toe
alleen op gericht was aardse schatten te vergaren, waar het jou nu dan ook
bepaald niet aan ontbreekt. Maar omdat je vroegere leefwijze je nu, nadat de
geest in jou ontwaakt is, armzalig en weerzinwekkend voorkomt -wat immers ook
niet anders kan zijn, aangezien die alleen uit de materie voortsproot -staatje
toch niets in de weg om die geheel en al op te geven.
[11] Ik denk daarom datje hier bij
Mucius een echt vriendelijk huis zou vinden, vooral omdat je helemaal geen
kinderen en familie hebt, en niemand je dus belemmert om geheel naar believen
over je tijd te beschikken, zodat jullie beiden, vanwege de vele vreemdelingen
die door dit dorp komen, heel veel goeds zullen kunnen doen.Want schatten die
je weliswaar door eerlijke arbeid hebt verworven zullen je pas echt zegen
brengen, wanneer je ze gebruikt om de armen en behoeftigen te ondersteunen, en
daar is hier ruimschoots gelegenheid voor. De laatste tijd heb je vaker de
wens gehad om je werk neer te leggen, maar je was bang voor het niets doen en
vanwege de verveling daardoor. Kijk, hier ligt een groot werkterrein voor je,
waar het je niet aan bezigheden zal ontbreken en ook niet aan Mijn zegen. -Wat
vind je nu van dit voorstel?'
[12] Phoikas zei: 'O Heer, het komt
helemaal overeen met de gedachten die al in mij opgekomen zijn, maar die ik
niet uit durfde spreken, omdat ik niet wist of Mucius ze graag zou horen. Maar
nu U er Zelf over praat, weet ik ook dat hij het goed zal vinden, omdat het in
ieder geval toch Uw wil is dat wij samenwerken, en ik geloof vast en zeker dat
ik in hem een goede vriend zal vinden.'
[13] Mucius haastte zich dit te
bevestigen, en men zag de vreugde uit zijn ogen stralen om iets te kunnen doen
dat aan Mijn wens beantwoordde. Omdat hij had gehoord dat Ik vandaag nog verder
wilde reizen, vroeg de koopman Mij of hij Mij met zijn muildieren van dienst
kon zijn, omdat de balen met goederen immers evengoed hier konden blijven en
het verkopen ervan geen haast had. Maar Ik zei dat Ik niet over de grote weg
via Jericho naar Jeruzalem zou reizen, maar meer naar het noorden het
Jordaandal in, waar zijn dieren ons niet zouden kunnen volgen. Hij kon dus wel
direct naar Jeruzalem reizen, daar zijn zaken in orde maken en daarna alles
voor zijn verhuizing in het werk stellen.
[14] Hij vroeg Mij ook wat hij met
zijn metgezellen moest doen, als die terugkeerden uit Petra, wat over niet al
te lange tijd zou gebeuren. Ik zei hem dat hij niets moest doen, omdat zij
weliswaar niet onredelijk gezind waren, maar dat zij hun gedachten nog veel
teveel op het gewin van deze wereld richtten en daarom nog geen bodem hadden om
Mijn geest en Mijn leer op te nemen. Ze zouden hem als een zonderling
beschouwen, wat hij zich echter rustig kon laten welgevallen omdat hij daar
geen schade van zou ondervinden. Later op hun verdere reizen zouden zij hem
steeds opzoeken en dan ook op de juiste tijd door hem onderricht worden.
[15] Daarmee was ook Phoikas tevreden,
en hij gaf zijn bedienden onmiddellijk de nodige bevelen om op te breken,
omdat hij geen uur wilde verzuimen om Mijn wil te vervullen.
[16] Nu was alles geregeld en het uur
van afscheid was gekomen. De waard en de zijnen, de buren en Phoikas namen
onder veel dankzeggingen afscheid van ons, nadat Ik hen allemaal nogmaals had
gezegend, en wij liepen nu allemaal langs de grote weg tot aan de doorwaadbare
plaats van de Jordaan.
[1] Nadat we door de voorde waren
gegaan, richtten we ons recht naar het noorden via een zijpad, dat door een
heel aangenaam heuvellandschap leidde. Dat gebeurde, omdat Ik de omgeving van
Jericho wilde vermijden, en omdat Mijn leerlingen tijdens deze tocht, die
eenzaam was en arm aan buitengewone gebeurtenissen, tot een hoger innerlijk
niveau van voleinding moesten opklimmen.
[2] Want nu naderde geleidelijk aan de
tijd, waarvan geschreven staat: 'Nu zien jullie Mij nog; maar over een poosje
zullen jullie Mij niet zien!', en het was nodig om al Mijn volgelingen die daar
rijp voor waren, daar nader van op de hoogte te brengen. Want nog altijd wilden
met name Mijn leerlingen niet geloven dat de Joden macht en gezag over Mij
zouden krijgen, ondanks de vele aanwijzingen die ze daarover hadden gekregen.
Ik leidde hen daarom op volkomen onbekende wegen steeds dieper de bergen in.
[3] Toen het nu avond was geworden,
zetten wij ons buiten neer aan de voet van een tamelijk hoge berg, en Ik begon
de Mijnen als volgt toe te spreken: 'Mijn geliefden, jullie zijn nu lange tijd
getuige geweest van Mijn daden en Mijn leer, zodat jullie nu kunnen weten hoe
en waardoor het hemelrijk naderbij is gekomen en in al zijn volheid naar jullie
is afgedaald. Ik heb jullie nu echter naar dit afgelegen dal gebracht, opdat
jullie in jezelf keren om je in beschouwende rust in het geloof te sterken voor
de komende gebeurtenissen; want als de herder geslagen wordt, is het niet goed
dat de schapen niet op zijn minst zouden weten hoe ze alleen de weg naar hun
stal moeten vinden.
[4] Wees dus bereid in jezelf te
zoeken waar het in jullie hart nog donker is, opdat het licht, zolang het nog
schijnt, alle hoeken daarvan goed verlicht en jullie goed bekend zijn in jullie
huis, wanneer er tijdelijk duisternis heerst! Want Ik weet wel dat jullie zwak
zijn, hoewel jullie menen reuzen te zijn, zolang jullie in Mij een persoonlijke
steun hebben. Als die ontbreekt zal pas blijken in hoeverre jullie stevig staan
en je geen zorgen hoeven te maken om te vallen.
[5] Maar laten we nu eerst onze
lichamen versterken, en doe dan zoals Ik jullie heb gezegd! Onderzoek jezelf
innerlijk, en als iemand een vraag in zichzelf bespeurt, laat hij die dan naar
voren brengen! -Maar laat een van jullie gaan kijken wat ons geschonken is daar
achter die bosjes!'
[6] Nu gingen Petrus en Jacobus
onmiddellijk naar de aangeduide plek en haalden verscheidene broden alsook wijn
in karaffen tevoorschijn, waarmee wij een goed avondmaal hielden.
[7] Toen dat beëindigd was, bleven
allen zwijgen. leder haalde zich Mijn leer en Mijn daden voor de geest; maar
geen van hen kwam met een vraag naar voren. Zelfs Petrus, die anders toch
zoveel op zijn hart had en dikwijls vragen stelde die reeds in enigerlei vorm
in vroegere lessen waren beantwoord, bleef volkomen rustig en wachtte maar af
wat er tenslotte zou komen als Ik zou beginnen; want het was hun allemaal erg
opgevallen dat ze dit uitstapje naar de bergen moesten maken.
[8] Toen er nu een algemeen,
verwachtingsvol stilzwijgen heerste, nam Ik weer het woord en zei: 'Mijn
geliefden, die Mij allemaal zijn gevolgd zonder te vragen waar Ik jullie
heenbreng -luister naar wat Ik jullie te zeggen heb! Maar luister met je hart,
niet alleen met je oren; want alle geheimen en leringen die Ik jullie heb
geopenbaard, kunnen alleen begrepen worden als het hart de waarheid ervan voelt
en niet alleen het menselijke verstand om zijn oordeel wordt gevraagd!
[9] De tijd komt nu naderbij, waarvan
de Schrift zegt: 'De Zoon des mensen zal nu verhoogd worden!', en waarvan
geschreven staat: 'Hij zal je de kop vertrappen, en jij (de slang) zult hem in
de hiel steken!' Mijn ambt als leraar loopt nu hier ten einde, en dat van
jullie zal weldra beginnen. Maar jullie moeten goed voorbereid zijn, opdat jullie
niet zwak worden en beven voor de verschrikkingen van de toekomst. Want
ondanks alle versterking die jullie toe zal vloeien, zullen jullie toch veel
moeite hebben om stevig te blijven staan en jullie menselijke natuur te
overwinnen.
[10] Wanneer jullie het werk zullen
voortzetten dat door Mij hier volbracht zal worden, herinner je dan Mijn
woorden op de berg Gerizim: 'Zalig zijn zij, die ter wille van de gerechtigheid
vervolgd worden (en hun wegen niet opgeven); want het hemelrijk is voor hen!
Zalig zijn jullie, wanneer de mensen jullie om omwille van Mij smaden en
vervolgen en allerlei kwaad tegen jullie spreken, als ze daarmee liegen!' Want
hun leugens zullen zich tegen henzelf keren en hen vernietigen, en jullie
zullen de kroon der waarachtigheid ontvangen! Vrees dus niet, ook al zien
jullie Mij niet meer; want desondanks zal Ik bij jullie blijven tot aan het
einde van de wereld!
[11] Als echter de groten en voornamen
van de wereld zullen komen en jullie grote sommen geld bieden om bij hen in
dienst te treden, opdat zij door jullie groter worden en nog meer aanzien
verkrijgen, zeg hun dan dat jullie al een andere Heer dienen, die jullie heel
goed betaalt en als trouwe dienaren erkent, en dat jullie derhalve geen andere
dienstbetrekking kunnen aannemen; want niemand kan twee heren dienen en beiden
recht doen. Dan zullen ze jullie vragen wie die Heer is. Verloochen Mij dan
niet, maar belijd Mij openlijk; want wie Mij verloochent, zal ook Ik eenmaal
verloochenen en van Mij wegsturen! En wie door Mij verstoten is, zal lang
moeten wachten en veel moeite, angst en kwelling moeten verdragen, voor het
licht weer voor hem schijnt. Geef dus gevolg aan Mijn woorden!'
[1] Toen Ik nu Mijn blik over de
schare van Mijn aanhangers liet glijden, die vol aandacht naar Mijn woorden
luisterden en eigenlijk niet goed wisten wat ze hiervan moesten denken, voelde
Mijn ziel een diep medelijden en overgrote liefde voor hen die Mij zo vol
vertrouwen volgden.Tegelijkertijd zag Ik echter hoe het kwaad in hen zich
inspande hun zielen van Mij af te leiden en naar de wereld te keren. Toen
vergrimde de Godheid in Mij, en de mens Jezus trad terug, zodat alleen de Vader
in Mij heerste.
[2] En de Almacht (Ik) sprak: 'Laat ons
nog een poging wagen, of het niet lukt al dezen te bevrijden van datgene wat
naar beneden streeft, en hen vrij te maken tot kinderen van de hoogte, opdat de
verloren zoon terugkeert in het Vaderhuis!'
[3] En zie, allen vielen in een diepe
slaap. Maar Ik, als de mens Jezus en toch God van eeuwigheid, stond daar alleen
en riep Lucifer bij Mij, de gevallen aartsengel, ter wille van wie dit allemaal
was geschapen.
[4] Toen maakten de zielen zich los
van de lichamen van de slapenden, en zij schaarden zich om Mij heen en in hen
gloeide een helder stralende vonk, die deze nog erg verontreinigde zielen licht
en levenswarmte schonk.
[5] Ze knielden voor Mij neer en
vroegen Mij (de zielen van de leerlingen) : 'O Heer, wend U niet van ons af! U
hebt ons gered en zult ons verder leiden!'
[6] Lucifer stond echter in de
gedaante van een schone jongeling, maar zonder glans, voor Mij, met gebogen
hoofd en wachtte Mijn woord af
[7] Ik zei tegen hem: 'Je hebt de
Godheid niet kunnen zien, maar alleen kunnen gewaarworden, lichtdrager, en
toen je uit het middelpunt van Mijn liefde voer om licht en leven te scheppen
in alle ruimten van de oneindigheid, geloofde je dat je niet de dráger, maar de
bezitter van die kracht was. je veranderde je liefde in hoogmoed en zei: 'Een
God die niet te zien is, is geen God. De schepselen die door mijn wil ontstaan,
vereren mij als god, aangezien ik het enige zichtbare wezen ben. Ik wil
derhalve voor hen God zijn en blijven!'
[8] Toen weerklonk Mijn stem in jou,
die sprak: 'De volheid van Mijn geest werkt met jou en in jou, en alle
eigenschappen die in Mij rusten, vormen op en neerwaarts een ladder in de
oneindigheid. Ik wil je geven een deel van Mijn kracht, zodanig, dat ieder zal
heersen vanuit zijn meest innerlijke begrenzing, die een diep van binnen
gelegen punt vormt, dat van twee kanten uit de oneindigheid stroomt. Zo kun
jij, terwijl je als eindig wezen van Mij bent uitgegaan, toch oneindig samen
met Mij werkzaam zijn, als tegenpool die gerechtvaardigd tegenover Mij staat.'
[9] Maar je sloeg geen acht op de
waarschuwing; want jouw kracht schiep talloze wezens vanuit jezelf, en zij
volgden jou en werden machtig, omdat Ik de nieuw geschapenen, die een deel van
jou waren, niet wilde vernietigen. Steeds machtiger groeide die schare aan, en
zij maakten jou tot hun god. Toen zondigde je nogmaals en zei: 'Ik ben God;
want nergens zie ik de kracht die iets schept! ' - Dwaas, alsof het eindige het
Oneindige ooit zou kunnen zien en begrijpen!
[10] Toen sloeg Ik je in boeien, en
zie, diezelfde kracht staat hier in persoon voor je en zegt tegen je: Ik ben de
God die tot nu toe niet zichtbaar was! Herken je Mij nu? Keer om naar het
Vaderhuis, opdat je bevrijd wordt van je boeien en de plaats inneemt die je
toekomt! Ziehier de schare van hen die voor Mij knielen, losgemaakt van jou, in
zichzelf tot leven gebracht door Mijn adem en voor altijd Mij toegewend! Geef
je trots op, laat de warmte van Mijn liefde in je blazen -dan verstuift alle
materie tot niets!'
[11] Lucifer sprak: 'Jij bent Jezus
van Nazareth, een mens met grote kracht, die ook ik eens heb bezeten. Maar om
God, de hoogste kracht, de oneindigheid in het eindige in jou te erkennen
-nee, nooit! Wat er met mij is geweest, kan ook met anderen het geval zijn. De
mensen zijn sterfelijk, hun lichamen ontbinden -zo zul jij ook vergaan, je
lichaam zal uiteenvallen, en van Jezus blijft slechts stof over.
[12] Ik ken mijn schuld en zie mezelf
ontdaan van mijn lichtglans, en ik gun je ook die paar van de mijnen, die zich
daar tot jou wenden. Maar het zal nooit in de Almacht opkomen om haar schepping
te vernietigen, die eigenlijk mijn werk is, die ik haar in feite bezorgd heb en
die ik ook liefheb, evenals Zij; want de schepping is uit mij. Laat de strijd
verder bestaan; want pas door deze strijd ontstaat het leven. De verschrikking
van de dood is mijn werk, en daardoor houd ik mijn schepselen bij mij, en ze
blijven bij mij, opdat mijn eigenschappen in hen kunnen leven. Het is dus goed
zoals het is! -Wat wil je dus nog van mij?'
[13] Ik sprak: 'Het is hier niet de
plaats om te twisten; want je weet heel goed waar het om gaat. Mij als Godmens
is alle kracht der hemelen gegeven, en alleen jouw verstoktheid wil Mij niet
erkennen, omdat jij nog altijd hoopt de Godheid te overwinnen,je van Haar
meester te maken. Haar grote lankmoedigheid leg jij uit als zwakheid, haar
liefde als machteloosheid. jouw scharen, voor wier redding Ik Mijzelf nu in het
kleed der materie heb gehuld, wil je niet loslaten en je probeert hen op te
ruien, hoewel je weet datje aanhang nu al veel zwakker en kleiner is geworden.
Het is je gelukt de gemoederen gevangen te nemen en van de waarheid af te
keren. Dat het heidendom bestaat is jouw werk. Ondanks dat alles zijn al jouw
daden echter zo gekeerd, dat de gevallenen toch tot Mij worden geleid - en dat
is allemaal niet voldoende voor je?'
[14] Lucifer zei: 'Degenen die jou
zijn toegevallen wachten slechts op mijn roep om terug te keren. Geef mij de
gelegenheid om je te bewijzen hoe zwak ze zijn -en als ik verlies, zal ik je
erkennen! Geef mij macht over je lichaam, laat mij de innerlijke mens
aanschouwen die in jou leeft, dan zullen we zien hoe weinig goddelijks daaraan
kleeft! En ook dezen hier keren terug naar mij, aan wie ze toebehoren, wanneer
Jezus eenmaal zijn tribuut aan de dood heeft betaald'!
[15] Ik zei: 'Wat Ikzelf in Mijn rijk
binnenleid, is voor eeuwig voor jou verloren. Sinds het eerste begin van de
wereld weet Ik het best welke wegen naar het heil leiden. Maar neem je in acht
-jouw maat is vol! Uit liefde voor de schepselen van Mijn hemelen en aarden ben
Ik teruggekomen, en uit liefde voor hen zal Ik het werk voltooien, ondanks jouw
hardnekkigheid!
[16] Laat je er niet op voorstaan dat
met jouw vernietiging ook de vernietiging bezegeld is van alle wezens die uit
jou zijn, en dat daarmee hun tijd afhangt van die van jou. Eens komt de tijd
dat je niet alleen ontdaan van je glans, zoals nu, maar ook beroofd van elk
wezen uit jou, voor Mij zult staan en dan zal geen schepsel ooit meer door jouw
vernietiging getroffen worden. Dan zul je weer moeten beslissen -als je er niet
de voorkeur aan geeft tevoren uit vrije wil naar Mij toe te komen. Maar
verdwijn nu van hier, want Mijn besluiten staan vast, en Mijn wil geschiede!'
[17] Hierop verdween Lucifer. En Ik
zegende de om Mij heen geschaarde zielen, sterkte hen en gebood hun in hun
lichamen terug te keren.
[1] Nota bene. Velen zullen zich hier
afvragen waarom Ik eigenlijk de zielen van Mijn leerlingen uit hun lichamen
riep, om hen zo getuige te laten zijn van deze gebeurtenis. Dat vond plaats om
twee redenen.
[2] Ten eerste moesten ze, eenmaal
ontwaakt, geen herinnering daaraan meenemen in hun aardse leven, omdat dat
onnodig, zelfs schadelijk geweest zou zijn voor hun verdere ontwikkeling -en
ten tweede, omdat de ziel alleen in haar vrije toestand in staat is haar vorige
ontwikkelingsniveaus te doorzien. Op dat laatste kwam het aan, opdat deze
zielen Mij volkomen als hun Heer en Schepper zouden erkennen en konden vragen
hen te beschermen. Lucifer moest echter inzien dat hij steeds meer van zijn
aanhang verloor en zijn macht steeds kleiner werd.
[3] Het is hier nu het moment om voor
een goed begrip van het navolgende volkomen duidelijk uiteen te zetten wie en
wat Lucifer is, hoe men zich hem moet voorstellen en hoe hij in ieder
afzonderlijk mens overwonnen kan worden; want wanneer deze belangrijkste
vragen op de juiste manier duidelijk beantwoord zijn, is het pas mogelijk de
schepping, Mijn komst naar deze aarde, Mijn lijden en sterven op de juiste
wijze op te vatten. Laat de wereld daarom, ontdaan van ieder beeld, luisteren
naar het grote geheim van Mijn scheppings en verlossingsplan!
[4] Toen de Godheid door processen die
voor jullie altijd verborgen zullen blijven, Zichzelf had gevonden en Zich
bewust was geworden van Haar scheppende en Haar allesomvattende geest, ontstond
er in Haar een machtig golven en dringen, en Ze sprak in Zichzelf: 'Ik wil Mijn
ideeën buiten Mij plaatsen, opdat Ik daaraan kan zien waartoe Mijn krachten in
staat zijn!' Want zolang er geen activiteit ontstaat, kan de Godheid Zichzelf
slechts in geringe mate bewust kennen. Pas in Haar werken wordt Zij Zich steeds
meer van haar macht bewust en verheugt Zich daarover (zoals iedere kunstenaar
aan zijn eigen scheppingen pas ziet wat hij in zich heeft, en daar vreugde aan
beleeft) .
[5] De Godheid wilde dus scheppen en
sprak vervolgens tegen Zichzelf: 'In Mij rust alle kracht der eeuwigheden;
laten Wij derhalve een wezen scheppen dat toegerust is met alle kracht gelijk
aan Mijzelf, maar zo, dat het die eigenschappen in zich draagt waarin Ik
Mijzelf kan herkennen!' En er werd een geest geschapen die toegerust werd met
alle kracht uit Mij, om de krachten die in Mij rusten zichtbaar aan de Godheid
te tonen.
[6] In deze geest wilde de Godheid
Zelf het vaste punt van Haar eigen werkzame kracht vastleggen, net zoals een
mens wanneer hij loopt, in het vaste steunpunt van de aarde pas een vast punt
vindt waardoor zijn kracht werkzaam kan zijn om zich voort te bewegen. De
weerstand die de aarde zelf biedt is goed, zij is zelfs het middel waardoor de
kracht in feite tevoorschijn komt en waardoor voortbeweging plaatsvindt. Deze
afgegeven kracht, die in de nieuw ontstane geest werd gelegd, was de tegenpool,
dat wil zeggen de door de Godheid gewilde tegenstelling van al die
eigenschappen die jullie goddelijk noemen; daarom is die tegenpool echter niet
ongoddelijk, maar hij maakt het alleen maar mogelijk om het juiste licht der
kennis te verspreiden.
[7] Want iedere eigenschap moet van
twee kanten beschouwd kunnen worden, als ze volmaakt is. Daar, waar beide
kanten in één punt samenvallen, is dan Mijn volmaaktheid te vinden. Zowel
afdalend als opklimmend vanuit dit middelpunt verliezen beide zich in de
oneindigheid.
[8] Beschouw als voorbeeld de liefde,
de hoogste wet en de meest edele eigenschap in het centrum van Mijn hart!
Iedereen zal gemakkelijk inzien dat een uiterst liefdevol mens nog verder kan
groeien in zijn liefde; want het is duidelijk dat er reeds op jullie aarde
altijd nog een mens is die nog liefdevoller is. En toch zullen jullie merken
dat uiterst liefdevolle mensen ook de passende tegenpool in zich hebben,
waardoor ze ook in staat zijn om uit liefde en om wijze redenen allerlei wensen
niet in te willigen, wanneer ze daarmee degenen die daarmee aankomen enkel
schade zouden berokkenen.
[9] Als er nu een wezen geschapen zou
worden, dat op die grens geplaatst is, van waaruit het zich vrij naar beide
kanten kan ontwikkelen, is het gemakkelijk in te zien dat het dat vermogen om
te weigeren steeds meer in zichzelf kan ontwikkelen, zichzelf daarmee steeds
meer van de juiste middengrens verwijdert en zich tenslotte tot in de meest
oneindige diepten van de tegenpool, dat wil zeggen in de uiterste
hardvochtigheid kan verliezen. Jullie kunnen je bij een slecht mens dus altijd
nog een slechter, liefdelozer mens voorstellen, die zich in de uiterste
verwijdering van die middengrens, totaal in eigenbelang verliest.
[10] Als Ik nu een wezen schiep dat
alle, -let wel -zonder uitzondering gerechtvaardigde polen van Mijn goddelijke
eigenschappen bevatte, wil dat niet zeggen dat Ik Mij daar volledig van
ontdeed, zodat Ik als God nu in zekere zin slechts uit één helft bestond; het
wil alleen maar zeggen dat Ik een wezen schiep, dat Ik op die bewuste
middengrens plaatste, het toerustte met Mijn almacht, waarmee het dus werkzaam
was en het de vrijheid gaf om zich naar boven en naar beneden te ontwikkelen.
En vanuit die machtsvolkomenheid liet Ik het in vrijheid begaan.
[11] Dit eerste licht der kennis -dat
wil zeggen het kennen van de mogelijkheid om zich opklimmend of afdalend te
kunnen ontwikkelen -diende ertoe dat het wezen vrijwillig in het centrum zou
blijven, om van daaruit in uiterst nauwe verbinding met de goddelijke Oergeest
werkzaam te zijn en met eigen scheppingskracht steeds nieuwe wezens te
scheppen, opdat zowel Schepper als schepsel daaraan echte vreugde en in die
vreugdevolle werkzaamheid een hogere graad van zaligheid zouden genieten.
[12] Als Ik jullie nu zeg dat deze
eerst geschapen geest 'Lucifer' ( d.w.z. 'Lichtdrager') heette, zullen jullie
nu ook begrijpen waarom hij zo en niet anders heette. Hij droeg in zichzelf het
licht der kennis en was zich als eerste geestelijk wezen zeer wel bewust van de
grenzen van de innerlijke geestelijke polariteiten. Toegerust met Mijn
volledige macht, riep hij nu andere wezens tot leven, die in alles aan hem
gelijk waren, ook de Godheid in zichzelf voel den en hetzelfde licht der
kennis in zich zagen ontbranden als bij hem, en eveneens met eigen
scheppingskracht te werk gingen en toegerust werden met alle kracht van Mijn
geest. In hen kwamen echter bijzondere krachten van Mijn Oergeest afzonderlijk
tot uitdrukking, dat wil zeggen, wat hun karakter betreft werden ze overeenkomstig
Mijn zeven belangrijkste eigenschappen, derhalve was hun aantal zeven.
[13] Men moet niet denken dat de zes
andere eigenschappen dan ontbraken, als hun karakter met één van de zeven
eigenschappen overeenkwam, maar ze bezaten in hun wezen een overeenkomstige
karaktertrek, die hen tot drager van een speciale eigenschap maakte, welke zij
bij uitstek ontwikkelden; want reeds in het oerbegin zorgde Ik ervoor dat Mijn
wezens noodzakelijkerwijs op elkaar aangewezen waren, het beste middel om te
voorkomen dat ze ten opzichte van elkaar hoogmoedig zouden worden.
[14] Lucifer, die wel wist dat hij in
zichzelf de tegenpool van God vertegenwoordigde, meende dat het hem nu
mogelijk was om de Godheid als het ware op te zuigen, en hij verviel tot de
misvatting dat hij, als geschapen en daarmee eindig wezen, de oneindigheid in
zich op kon nemen; want ook hier gold de wet: 'Niemand kan God (de
oneindigheid) zien en tevens zijn leven behouden'; als gevolg daarvan kon hij
het wezen van de Godheid wel voelen en Haar bevelen horen, zolang hij in het
juiste middelpunt stond, maar hij kon Haar nooit persoonlijk zien.
[15] Daar nu een eindig wezen nooit de
oneindigheid kan en zal begrijpen en daardoor op dit punt gemakkelijk tot
dwalingen kan vervallen en bij een neergaande beweging hierin kan volharden,
verviel Lucifer ondanks alle waarschuwingen toch tot de waan dat hij de Godheid
zou kunnen opnemen en vangen. Daarmee verliet hij zijn juiste positie,
verwijderde zich uit het middelpunt van Mijn hart en viel steeds meer ten prooi
aan de verkeerde wens om zijn schepselen, die door hem, maar uit Mij waren
ontstaan, om zich heen te verzamelen om over de door allerlei soorten wezens
bevolkte ruimten te heersen.
[16] Er ontstond nu een tweespalt, dat
wil zeggen een scheiding der partijen, die er tenslotte toe leidde dat de aan
Lucifer gegeven macht door Mij werd teruggetrokken en hij met zijn aanhang
machteloos werd en van zijn scheppende kracht beroofd.
[17] Vanzelfsprekend kwam de vraag op:
wat moet er nu gebeuren met dit leger van gevallen geesten, die als het ware
dood, dat wil zeggen zonder werkzaamheid waren?
[18] Er stonden slechts twee wegen
open. De eerste weg was: Lucifer met zijn aanhang te vernietigen, om daarna een
tweede te scheppen, die waarschijnlijk aan dezelfde dwaling onderworpen geweest
zou zijn, aangezien er geen volmaaktere geest geheel vrij buiten Mij gesteld
en die derhalve onafhankelijk van Mijn wil geschapen kon worden. Het scheppen
van machines die willoos uitvoeren wat Ik beveel was geen probleem. Maar om het
licht van het zelfbewustzijn te verwerven was de tot nu toe gekozen weg de
enige. Omdat echter door, dat wil zeggen door middel van Lucifer ook de andere
geesten waren geschapen die Mij trouw waren gebleven, behoorden zij tot zijn
sfeer. Een plotselinge vernietiging van Lucifer zou dus ook de vernietiging van
alle levende wezens hebben betekend.
[19] Stel je een mens voor die zijn
kinderen en kleinkinderen om zich heen heeft geschaard, die evenwel van hem als
middelaar afstammen, maar hun leven in feite toch aan Mij te danken hebben! Als
de daden, gedachten enzovoort van deze mens voor altijd vernietigd zouden
worden, zouden toch ook zijn nakomelingen vernietigd moeten worden, aangezien
anders de herinnering aan hem toch in hen voortleeft. Alleen een volledig
uitwissen van alles wat ooit met hem in aanraking is gekomen -onverschillig of
dit nu goed of slecht is en de vernietiging verdiend heeft of niet -zou een
volledig vergeten mogelijk maken.
[20] Maar waardoor zou Lucifer dit
verdiend hebben, aangezien zijn val enkel door een misvatting had
plaatsgevonden, waarmee dus ook de mogelijkheid bestond om die misvatting af te
leggen? Waarom zouden de trouw gebleven wezens hun vernietiging hebben
verdiend, en tenslotte: waar zou Mijn wijsheid blijven, als Ik niet vanaf het
allereerste begin de mogelijkheid van afvalligheid had gekend en voorzien, en
derhalve een herhaling van de loop van de schepping uitgesloten moest worden?
En bovenal: waar zou Mijn liefde blijven, als die niet van vernietiging had afgezien,
maar veeleer door haar wijsheid middelen zou vinden om de verloren wezens tot
het licht der kennis terug te brengen, opdat zij bijgevolg in het juiste
evenwicht van de polaire eigenschappen zouden blijven?
[21] Er bleef dus alleen de tweede weg
over, die jullie in de materiële schepping voor je zien.
[22] Stel je een mens voor die
absoluut niet wil inzien dat de koning van het land een machtig heerser is,
omdat hij weliswaar door die koning met alle kracht en volmacht is toegerust,
maar hemzelf nog nooit heeft gezien! Hij rebelleert tegen hem en zou zichzelf
tot koning willen verheffen. Om de onderdanen die hem trouw zijn niet in het
verderf te laten storten, zal de koning hem grijpen, hem van zijn pracht
beroven, hem zijn volmacht ontnemen en hem in een kerker laten werpen, net
zolang tot hij tot inzicht is gekomen, en datzelfde zal hij met de aanhangers
doen. Al naargelang de aanhangers nu boete doen en hun dwaling inzien, zullen
ze bevrijd worden en de koning, die zich nu ook zichtbaar aan hen heeft
getoond, vast aanhangen.
[23] Dit zwakke, aardse beeld geeft
jullie aan wat Ik gedaan heb; want de materiële schepping is dat opsluiten in
een kerker. Maar om het volgende te begrijpen moeten jullie het gevoel van je
ziel wekken, omdat het menselijke verstand te kort schiet om het te begrijpen.
[24] Een ziel is samengesteld uit
talloze deeltjes, waarvan ieder deeltje overeenkomt met een uit Mij
ontspringend idee, en kan, wanneer zij haar uiteindelijke vorm en hoedanigheid
heeft aangenomen, niet meer anders worden dan zij is, omdat zij dan overeenkomt
met het karakter dat ze heeft gekregen. Wanneer een kristal uitgekristalliseerd
is, kan zijn eigenlijke hoedanigheid niet meer veranderd worden, en het
kristalliseert als romboëder, hexaëder, octaëder enzovoort, al naargelang de
vorm overeenkomt met zijn karakter, dat wil zeggen hoedanig de deeltjes om zijn
levenscentrum samengevoegd zijn.
[25] Als er nu een verandering
aangebracht moet worden, omdat de kristallen niet helemaal zuiver zijn
uitgevallen, moeten ze door warmte (liefde) opgelost worden, om daarna opnieuw
uit te kristalliseren tijdens het afkoelen van het warme liefdewater, wat
gelijkstaat aan het vrijgeven van hun wil. Nu vormen zich weer nieuwe, mooie
kristallen, en iedere voorzichtige chemicus zal op die manier zo mooi, helder
en groot mogelijke kristallen weten te verkrijgen, die beantwoorden aan zijn
doel.
[26] Kijk, zo'n chemicus ben Ik! Ik
heb de onzuiver geworden kristallen (Lucifer en zijn aanhang) opgelost in het
warme water van de liefde en heb die zielen nu weer opnieuw laten
uitkristalliseren om ze helder te laten worden. Dat dat gebeurt door het
opklimmen door het mineralenrijk en het plantenrijk tot aan de mens, is jullie
bekend. Maar omdat de ziel van Lucifer de totale materiële schepping omsluit,
moet deze zich ook in de vorm van een mens uitdrukken. Daarom verenigen zich
ook steeds alle verenigingen van geesten in één persoon, die door de leider van
die vereniging wordt uitgedrukt, en vormen datgene wat men zijn sfeer noemt.
Iets dergelijks, wat dit duidelijk uitdrukt, bestaat er op het materiële vlak
niet, daarom zeg Ik: open het gevoel van jullie ziel!
[27] Nu zal het jullie ook duidelijker
worden dat Lucifer denkt dat hij moet handelen op de manier zoals dat gebeurt,
opdat de materie geschapen had kunnen worden -een misvatting, omdat niet de
materie het einddoel van Mijn schepping is, maar dat alleen het in vrijheid
leren kennen van de waarheid, liefhebben en begrijpen van de Godheid het doel
van de buiten Mij geplaatste wezens is; de materie is hiervoor slechts een
hulpmiddel. Lucifer wilde vasthouden aan deze tweede misvatting en verloor
zichzeIf in de uitersten van zijn polaire eigenschappen, terwijl hij zichzelf
voorloog dat hij daardoor de materie in stand moest houden. Er was hem zoveel
vrijheid gegeven dat hij de materie kon doordringen, dat wil zeggen bewust in
zichzelf beschouwen, opdat hij als allereerste oergeschapen geest zou inzien
wat voor leed hij zijn metgezellen had aangedaan en hij daardoor tot omkeer gebracht
zou worden. Dat deed hij echter niet, maar nu wilde hij pas echt heersen als
een vorst der materie, waarvan hij meende dat die hem toebehoorde. Daarom
vertroebelde hij de zich weer ontwikkelende mensenkristallen zoveel mogelijk
om zijn rijk in stand te houden; want de strijd met God leek hem groots,
verheven en het leven in stand houdend.
[28] De mensenkristallen, die eveneens
weer de beschikking over hun vrije wil moesten krijgen om het doel te kunnen
bereiken, konden zich naar hem neigen of naar Mij, en vielen weliswaar tijdens
hun leven herhaaldelijk in zijn netten. Kijk naar het heidendom, waarin hij
zichzelf als koning en zijn polaire eigenschappen, die eveneens grote wijsheid
in zich dragen, als goden liet vereren!
[29] Nu zal men vragen: waarom liet Ik
dat allemaal toe? Dat blijft onbegrijpelijk, als men niet naar het
uiteindelijke doel kijkt, en dat is: het in alle vrijheid bewust worden van
zichzelf in God.
[30] Als het een groot volksleider
behaagt in verkeerdheden te leven en zijn aanhangers met zich meesleurt, hoe
bereikt men dan het snelst het doel, allen het juiste licht te brengen?
Inderdaad, als de volksleider zelf van zijn verkeerdheden afziet; want zijn
aanhangers zullen hem heel snel volgen. Maar als men probeert zijn aanhangers elk
afzonderlijk van hem af te keren, net zolang tot hij alleen staat, zal het
veellanger duren eer het doel wordt bereikt.
[31] Bij Mij is het altijd: de kern
aanpakken, en als die niet veranderd kan worden, dan een omweg inslaan!
[32] Omdat nu tijdens de gevangenschap
-denk nu aan het beeld van de koning -steeds het verwijt gemaakt werd: ' Als ik
de koning zou kunnen zien, zou ik in hem geloven!', werd dat de reden voor Mijn
menswording; ten eerste voor de gevallenen, en ten tweede om de Godheid voor
de niet-gevallenen persoonlijk zichtbaar te maken en zo hun geloof te
bekronen.
[33] Hierin ligt het geheim van Mijn
menswording, die de materie moest doorbreken, die anders steeds harder en
harder moest worden, voor het geval Lucifer zichzelf steeds meer in de
hardheden van zijn tegenpool verloor. Mijn menswording riep dat derhalve een
halt toe en toonde heel precies de weg tot bevrijding van de afgodendienst en
de verering van de polaire eigenschappen. En tevens moest daardoor nu ten
eerste het bewijs geleverd worden dat de dood -waardoor de mensen aan de
materie en de genoegens daarvan gebonden werden -overwonnen kan worden als het
hoogst bereikbare, en ten tweede dat het leven niet in de materie, maar in de
geest plaatsvindt en de materie slechts een gevangenis voor de geest is.
[34] Dat Ik het meest geschikte land,
volk en familie voorbereidde waar Mijn offer zeker zou welslagen, omdat Lucifer
Mij anders had kunnen overwinnen, is vanzelfsprekend, en de geschiedenis van
het joodse volk is een antwoord op de vraag waar dat moest gebeuren.
[1] Toen de leerlingen uit hun soort
verdoving ontwaakten, verbaasden ze zich allemaal dat ze plotseling zo vast
waren ingeslapen, en ze vroegen Mij wat er eigenlijk met hen gebeurd was.
[2] Ik zei tegen hen: 'Maak je daar
maar niet druk om; want er zal nog van alles gebeuren waarbij jullie dezelfde
vraag zullen stellen, zonder dat die ook direct beantwoord kan worden! Maar op
het juiste ogenblik zullen jullie ook de juiste opheldering krijgen.'
[3] Nu was er onder degenen die Mij
volgden ook een Jood genaamd Ebal, die Mijn leer volledig in zijn hart had
opgenomen en zich vol ijver inspande om zijn geest te wekken. Door zijn
vroegere leven, dat hem grotere zielsvermogens had gegeven, had hij de gave
van het tweede gezicht, dat wil zeggen de gave om in zichzelf toekomstige of
voorbije gebeurtenissen te kunnen zien.
[4] Hij kwam naar Mij toe en zei
(Ebal:) 'Heer en Meester! Mijn ziel huivert steeds in smart, wanneer ik mij U
in rustige uren voor de geest haal. Ik zie dan donkere beelden voor mij
opdoemen, die mij huiveringwekkende dingen lijken aan te duiden. Ik heb al
dikwijls toekomstige en voorbije dingen gezien; maar nooit heb ik deze pijn
gevoeld, die ik voel wanneer ik aan U denk en aan de beelden die mij in de
geest voor ogen zweven.'
[5] Ik sprak: 'Mijn beste Ebal, zeg
wat voor beelden je ziet, opdat ook dezen hier weten wat jouw ziel voelt!'
[6] Ebal zei: 'Heer, ik zie de poorten
van de hemel geopend, en vanuit de onmetelijke diepten van de schepping straalt
mij een helder licht tegemoet. En een stem zei tegen mij: 'Kijk, dat is het
Licht der wereld, dat naar de mensen is afgedaald en bij hen is komen wonen!'
[7] En verder zag ik U wandelen, en U
werd helder bestraald door dat licht en er volkomen mee doorlicht, en in Uw
hart zag ik een vlam opgloeien, die steeds lichter werd. En hoe meer licht deze
vlam uitstraalde, des te meer verdween het licht dat van buiten straalde.
[8] Daarna zag ik een donkere gestalte
naderen, die zijn best deed het licht in U af te dekken; en terwijl hij zich
daarvoor inspande, zag ik de scharen in de hemel, die angstig op dit gebeuren
neerkeken. En zie, hoe meer die gestalte zijn best deed om U in duisternis te
hullen, des te meer straalde het licht in U, en tenslotte stortte ze, verblind
door de intense lichtglans, voor U neer. U raakte de donkere gestalte aan, die
nu als dood aan Uw voeten lag, en zei: 'Zalig zijn alle zondaren die boete
doen, en er is geen zonde zo groot dat die niet vergeven zou kunnen worden, als
de zondaar daarom vraagt in Mijn naam! Bid jij dus ook, opdat jou vergeven kan
worden!'
[9] En verder zag ik dat Uw handen en
voeten doorboord waren en er uit Uw hart een druppel bloed vloeide. De gestalte
die aan Uw voeten lag zoog die bloeddruppel op, verkreeg nu leven en werd
steeds lichter en lichter, totdat ook zij tenslotte in een heldere glans
straalde. Toen klonk er een stem door de hemelse ruimte: 'Zie, Ik heb Mijn zoon
uitgezonden, opdat Hij Mij de verlorene terugbrengt, en Hij schrok er niet voor
terug te sterven om met zijn hartenbloed de verzwakte te verkwikken en tot
leven te wekken! Heil Hem, want nu zal Ik volledig in Hem wonen; want Wij zijn
voor eeuwig één geworden!'
[10] Toen die stem weggestorven was,
kwam ik weer tot mijzelf. Maar zojuist zag ik diezelfde donkere gestalte naast
mij staan, honend naar mij lachend alsof hij mij iets wilde zeggen en dan
verdwijnen.
[11] Zeg mij toch, o Heer en Meester,
wat dat allemaal te betekenen heeft; want hoe prachtig het ook was om te zien, toch
voel ik, zoals gezegd, daarbij steeds een diepe smart in mij, die het mij
dikwijls onmogelijk maakt om te denken of te voelen!'
[12] Ik zei: 'Ebal, wanneer jouw ziel
voelt wat er in de komende dagen zal gebeuren, vreest zij tegelijkertijd ook
voor de gebeurtenissen, waarvan ze het uiteindelijke doel niet kan doorgronden
of bevatten! Dat drukt haar dan erg terneer en benauwt haar door al die voor
haar onbegrijpelijke indrukken, die ze, omdat haar het begrip daarvoor
ontbreekt, niet kan oplossen ofschoon ze dat zou willen; dan voelt ze pijn,
zoals een gevangene die zich tegen zijn boeien verzet en zijn best doet zich
daarvan te bevrijden. Tracht in je hart de liefde voor God meer te doen
ontbranden dan tot nu toe! Maak jezelf kalm in je hart en luister naar de stem
van je geest, dan zal jou weldra in de juiste kennis en geduld een scherp mes
worden gegeven, dat die boeien lossnijdt!
[13] Allen die dezelfde aanleg hebben
als jij en daardoor in staat zijn hun ziel tot ver buiten zichzelf uit te
strekken, zodat zij het toekomstige opnemen dat zijn schaduwen reeds
vooruitwerpt, en het verleden in zichzelf kunnen wekken en aanschouwelijk
maken, moeten bovenal geduld en rust in zichzelf oefenen, opdat datgene wat ze
zien geen druk op hen uitoefent, maar volledig begrepen kan worden!
[14] Zo is het ook met jou, en weldra
zal de toekomst zelf jou tonen wat er waar is van jouw visioen!
[15] Maar laat nu alle gesprekken
achterwege en gun jullie lichamen de nog noodzakelijke nachtrust, die onder de
vrije sterrenhemel in deze zuivere berglucht bijzonder weldadig en versterkend
is; want morgen staat ons een groot werk te wachten, uiterlijk weliswaar alleen
voor Mij, maar innerlijk voor jullie allemaal, en daarvoor moeten jullie
volkomen voorbereid en gesterkt zijn!'
[16] Ebal liep van Mij weg, en alle
aanwezigen gingen op de met mos begroeide aarde liggen, die hun een zachte
ligplaats bood. Bewaakt door Mijn geest sliepen ze in het weidse Vaderhuis
rustig en zoet als kinderen, voor de laatste keer onder de onvoorwaardelijke
zorg van Mijn wil. Want vanaf deze dag begon de bescherming die Ik in uiterlijk
opzicht over hen had gelegd zich van hen terug te trekken, zodat -al naargelang
hun geloof in Mij was gegroeid ook de tegenstanders macht over hen zouden
kunnen krijgen en zij nu meer in zelfstandig optreden geoefend konden worden in
plaats van steeds omringd te zijn door Mijn persoonlijke goddelijke macht; want
zonder dat ze zich daar bewust van waren, beschermde die hen ook en voorzag hen
van alles, zonder dat ze zich daarom hoefden te bekommeren.Van nu af aan moest
blijken in hoeverre Mijn leringen en daden hen hadden doen rijpen en
zelfstandig hadden gemaakt.
[1] Toen allen de volgende dag
ontwaakten, voelden ze zich zeer gesterkt; maar toch viel het hun erg op dat
ieder van hen in zijn ziel een eigenaardige leegte en onafhankelijkheid voelde,
die zich met name uitdrukte in het feit dat Mijn leerlingen over verschillende
vragen onder elkaar discussieerden, in plaats van de beantwoording ervan aan
Mij over te laten zoals ze dat anders deden. Dat was het eerste teken dat zich
bij hen deed gelden van hun nieuwe zelfstandigheid en vrije besluitvorming over
hun verdere wegen en dat bij Petrus, ondanks zijn grote liefde voor Mij, later
zelfs tot verloochening leidde.
[2] Weldra verlieten wij het dal, dat
ons de afgelopen nacht bescherming had geboden en het schouwtoneel van zo'n
belangrijke gebeurtenis was geweest, en wij gingen in noordwestelijke richting
naar een klein stadje meer noordoostelijk van Jeruzalem, dat Rimmon heette.
[3] Nauwelijks waren wij het plaatsje
binnengekomen, of er liep een man op Mij toe die Mij op vragende toon -nadat
hij zich eerst kenbaar had gemaakt als een afgezant van de zusters van Lazarus,
Martha en Maria -dringend verzocht om onmiddellijk naar Bethanië te komen,
omdat Lazarus ernstig ziek was en zijn zusters voor zijn leven vreesden. Hij
vertelde verder dat hij hier reeds twee dagen wachtte, en dat er evenals hij
nog veel boden waren uitgezonden om Mij te zoeken, aangezien Ik Lazarus steeds
rond deze tijd placht te bezoeken, en dat hij zich ter wille van zijn heer
verheugde dat hij Mij .had gevonden.
[4] Ik antwoordde de knecht: 'De
ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon daardoor geëerd wordt.'
(Joh. 11 :4)
[5] De knecht vatte deze woorden op
als een zeker teken dat Ik zijn heer zou genezen en vroeg Mij dringend om
dadelijk te komen, opdat zijn heer niet zo lang hoefde te lijden.Toen vertrok hij
direct naar Bethanië, naar de wachtende zusters, om de blijde mededeling te
brengen.
[6] Ik wendde Mij echter tot de
leerlingen en zei tegen hen: 'We zullen proberen een herberg voor ons te
vinden, zodat we kunnen rusten; want het heeft niet zo'n haast dat we naar
Bethanië trekken.'
[7] Toen vroeg Petrus Mij: 'Heer, is
Lazarus dan al gezond geworden?'
[8] Ik antwoordde hun: 'Nee, maar hij
zal gezond worden, en daarvoor is het nodig dat hij eerst aflegt wat er onrein
aan hem is, evenals jullie al het onreine moeten afleggen, voordatje het rijk
van Mijn en jullie Vader binnen kunnen gaan.'
[9] Nu vroegen de leerlingen niet
verder meer, want ze waren er al aan gewend en hadden leren inzien, dat Mijn
verordeningen steeds de juiste waren.
[10] Nu liepen wij door het stadje,
dat eigenlijk meer een groot dorp genoemd kon worden, tot aan de andere kant
ervan, die aan de weg naar Jeruzalem lag. We bereikten een lieflijk huis, dat
omgeven was door een tuin en echt afgelegen lag. Aan de goed verzorgde tuin was
te zien dat de eigenaar tot de welgestelde mensen behoorde en hier
klaarblijkelijk een rustige plek had gezocht, weg van de lawaaierige wereld.
[11] Wij stonden voor het huis te
kijken hoe lieflijk het gelegen was, toen een knecht naar buiten kwam om ons in
naam van zijn heer te verzoeken om dichterbij te komen en, als het ons
beliefde, bij hem onderdak te nemen.
[12] Ik werd hem als de leider van het
gezelschap aangeduid en zei tegen hem: 'Zeg tegen je Heer dat Hij, die hij al
zolang verwacht, gekomen is om bij hem Zijn intrek te nemen!'
[13] De knecht ging weg, en wij liepen
eerst de voortuin van het huis in. Het duurde niet lang, of dezelfde knecht
kwam weer naar ons toe en vroeg ons hem te volgen. Hij bracht ons naar een ruim
vertrek, dat op een zaalleek en naar de gewoonte van die tijd rijkelijk met
tapijten en velerlei kunstwerken was ingericht en onmiddellijk de rijkdom van
de eigenaar verried.
[14] Weldra verscheen deze zelf,
steunend op een dienaar. Het was al een heel oude man, die er zeer eerbiedwaardig
uitzag en verzwakt was door de last van de ouderdom. Zijn uiterlijk vervulde
ons hele gezelschap met diep ontzag; want uit zijn gelaat straalde vrede, en
zijn hele wezen toonde de eerbiedwaardige hoogheid van een oude patriarch,
ongeveer zoals iedereen zich het beeld van een aartsvader zou voorstellen.
[15] Hij begroette ons vriendelijk en
verontschuldigde zich, dat de last van zijn jaren - want hij was al honderd
twintig - hem verhinderd had ons direct te ontvangen, en vroeg ons deze
onbeleefdheid door de vingers te zien, omdat hij niet anders kon.
[16] Toen hij (Raël) Mij beter
aankeek, werd hij heel verwonderd en zei: 'Rabbi, u heb ik vannacht in een
droom gezien! U riep mij toe: 'Raël, Ik kom naar je toe, omdat je naar Mij
verlangt, en jouw huis zal door Mij gezegend worden!'
[17] En kijk, nu gaat Mijn droom in
vervulling! Wie bent u, beste meester, en wie zijn deze mensen, die bij u
schijnen te horen?'
[18] Ik zei tegen hem: 'Ik ben Degene
op wie jij hoopt en die jij sinds jaren verwacht; Degene die jij al kent, maar
die voor jou een vreemde is geworden, omdat het jaren geleden is dat je Mij
voor het eerst hebt gezien!'
[19] Raël antwoordde: 'Rabbi, mijn
geheugen is zwak geworden. Ik weet dat ik u al eens eerder heb gezien, behalve
in mijn droom, en toch kan ik mij niet herinneren wanneer dat is gebeurd. Maar
er is nog tijd om daarover te spreken. Ik vraag u: beschouw dit huis als het
uwe en rust uit! Mijn dienaren zullen jullie als mijn zeer geliefde gasten
bedienen, alsof jullie mijn ware broeders zijn.'
[20] Raël gaf zijn bedienden nu meteen
opdracht om water te halen voor het wassen van onze voeten en een maaltijd
klaar te maken. In een ruime eetzaal werd alles klaargezet, en binnen zeer
korte tijd zaten wij, nadat we ons verfrist hadden, aan het brood en de wijn in
de rijk aangeklede zaal van onze eerbiedwaardige waard, waar wij ons allen
zeer behaaglijk voelden.
20
Raël vertelt zijn levensverhaal
[1] Toen wij nu aan tafel zaten, vroeg
Raël opnieuw waar hij Mij dan eigenlijk al eens had gezien; want hij kon zich
niet herinneren wanneer dat gebeurd was.
[2] Ik zei tegen hem: 'En toch staat
het heel duidelijk in je hart geschreven, alleen durf je je vurigste wens niet
met een aards mens in verband te brengen. Maar zou jij ons zelfniet willen zeggen,
wat er in jouw hart als vurigste wens leeft?'
[3] Raël, die naast Mij zat, zei:
'Rabbi, de wens van iedere echte Israëliet is, dat de Gezalfde des Heren vanuit
de hemelen naar ons afdaalt en onder ons mensen zal wonen, zoals de profeten
hebben verkondigd. Mijn dagen zijn geteld, en mijn jaren hebben het aantal dat
een mens gewoonlijk geschonken wordt, ver overschreden. In deze genade Gods heb
ik steeds een teken gezien dat het mij nog vergund zal zijn om Hem te zien die
ons beloofd is, die de stad van David zal binnentrekken en als machtige vorst
in Sion zal tronen. Zie, rabbi, dat die dagen vervuld mogen worden, is de
vurigste wens die in mijn hart leeft, en die heb ik u en de uwen hier nu
meegedeeld!'
[4] 'Heel juist', zei Ik tegen Raël,
wiens gelaat bij het uitspreken van deze hartenwens in vrome gelovigheid gewoon
straalde, 'maar vertelons toch ook of je ooit aanwijzingen hebt gevonden dat de
dagen dat God Zijn volk zal bezoeken, dichtbij zijn gekomen?'
[5] Raël zei: 'Rabbi, ik zou niet meer
leven als ik dat niet heel zeker wist. Kijk, ik heb veel van de wereld gezien
en heb geprobeerd mij meer en verder reikende kennis eigen te maken dan alleen
wat de tempel toestaat! Onze regels verbieden weliswaar dat wij ons ook met
vreemde leren bezighouden; maar in mijn jonge jaren was ik een soort
vrijdenker, die zich amper afvroeg wat wel of niet toegestaan was. Mij leek
alles toegestaan wat mij beviel. En omdat ik van huis uit rijk was en door de
vroege dood van mijn ouders al heel vroeg zelfstandig over mijn rijkdom kon
beschikken, wilde ik reizen, in de hoop daardoor mijn kennis te vergroten en
mijzelf een positie bij het volk te verschaffen, die van groter betekenis zou
zijn dan die van een schriftgeleerde die nooit ver buiten de stadsmuren van
Jeruzalem is geweest.
[6] Vroeger - dat is nu al bijna
honderd jaar geleden - bezat het volk des Heren al niet meer het echt vaste
geloof, dat nu nog veel meer aan het wankelen is geraakt en reeds in mijnjeugd
leefde er een vermoeden dat weldra in vervulling zou gaan wat de profeten
hadden voorspeld. Mijn ongeduld nam echter steeds meer toe, toen ik zag dat de
vrijheid van het volk verloren ging en Pompeius tenslotte het land en de
heilige stad veroverde. Ik zie nog voor me hoe de Romeinse bevelhebber het
heiligdom binnendrong, en hoe het volk verwachtingsvol om de tempel stond,
verwachtend dat de toorn van de Hoogste zou neerkomen op het hoofd van de
heiden, die het heiligdom ontwijdde. Maar er gebeurde niets!
[7] Weliswaar raakte de Romein doordrongen
van de heiligheid van die plek, en beschroomd week hij terug van het
Allerheiligste; maar de toorn van de Hoogste werd niet uitgestort op zijn hoofd
en de geweldige macht van Rome.
[8] Ook de Redder, de Messias, kwam
niet naar Zijn volk toe.
[9] Toen werd mijn hart bevangen door
een diep ongeloof, en ik besloot mij van het Beloofde Land af te keren. Het
hele gebied van Griekenland, KleinAzië en Italië had ik al bereisd, en ik
besloot om daar te zoeken naar de juiste kennis, waar ons volk zolang werd
geknecht -in Egypte. Mozes zou ingewijd zijn geweest in alle wijsheid van de
priesters van het Egyptische land; ik wilde proberen dezelfde wijsheid te
verkrijgen.
[10] Terwijl het vroeger welhaast
onmogelijk was, en alleen met de allergrootste volharding en op voorspraak van
de koning, om in de tempel en tot de mysteriën door te dringen, is dat
tegenwoordig lang niet zo moeilijk; want de Egyptische geheime leer is
tegenwoordig evengoed koopwaar geworden als vele andere bijzondere
handelsartikelen. Aan degene die naar hogere kennis streeft, wordt echter van
de echte, oude wijsheid nu zo goed als niets bijgebracht; want de priesters
begrijpen zelf niet meer wat er achter hun beelden schuilgaat, en ze bezitten
in hun mysteriën enkel nog ingewikkelde, maar holle frases, zoals ook in onze
tempel de vorm de geestelijke kern heeft overwoekerd.
[11] Slechts enkele, echte, ware
priesters -zeldzame edelstenen van de ware, oude cultus - leven nog erg
teruggetrokken in enkele gebieden van Egypte, deels door hun eigen metgezellen
als zonderlingen bespot en uitgelachen, deels door het volk en de priesters als
heilige mannen vereerd. Maar in waarheid zijn zij noch het een noch het ander,
maar alleen trouwe bewaarders van het oeroude, verheven, ware geloof, die overgebleven
zijn als getuigen van een hoog geestelijk leven, waar de huidige wereld geen
vermoeden van heeft.
[12] Ik heb het geluk gehad dat ik
zo'n man ontmoet heb. Ik Thebe kocht ik mij in, in de dienst van Horus. Daar
leefde in de tempel een oude wijze, die nog met schroom en ontzag door de
priesterstand vereerd werd. In uren van heilige geestvervoering ontving hij de
geest der profetie en werd zijn geestelijke oog geopend. En omdat alles
precies gebeurde zoals de geest het hem openbaarde, stond hij zeer hoog in
aanzien.
[13] Alleen aan hem heb ik te danken
wat ik weet; want die eerbiedwaardige man hield van mij, en heeft mij eens
gezegd dat ik nog Degene zou zien die hij niet meer, dan alleen nog door mij,
zou aanschouwen. 'De geest van wijsheid daalt af, gezonden door de eeuwige
Liefde, en zal het helderste licht verspreiden. Dan zal Isis jammeren om haar
gedode echtgenoot, maar de eeuwige Zoon zal de heerschappij op zich nemen van
de troon van de Vader. Dan breekt er een nieuwe tijd aan. De aarde zal omvallen
en er zal een nieuwe wereld ontstaan, totdat opnieuw de Zoon, toegerust met
alle kracht, het grote dodengericht zal houden en zal scheiden, wat goed en
verkeerd is.'
[14] Zo sprak de wijze destijds tot
mij, en ik begrijp nu heel goed waar hij op zinspeelde.
[15] Twaalf jaar ben ik een leerling
van deze bijzondere man gebleven, de enige aan wie hij zijn volle vertrouwen
schonk. Op een dag zei de wijze tegen mij dat hij voelde dat zijn dood nabij
was, en dat hij wenste dat ik zou bewaren wat hij mij had geleerd. Hij zei dat
er maar één God was, en alles wat geschapen was moest Hem alleen dienen. Maar
de Godheid had besloten -zo was hem meegedeeld -om Haar schepselen meer dan
zalig te maken, door Zichzelf met het vlees te omhullen en als mens neer te
dalen, om de wegen van heil te tonen aan allen die die wegen willen gaan. Maar
korte tijd daarna zou daar een groot gericht aan verbonden zijn, opdat de wegen
duidelijk zichtbaar zouden zijn, ook voor de donkere macht der duisternis die
probeert te gronde te richten, ofschoon deze wegen ook voor haar gelden. Daarom
was het goed dat iedereen in zichzelf zou keren, opdat hij niet door het
gericht getroffen zou worden. En die inkeer zou moeten zijn: God boven alles
lief te hebben en de van Hem uitstralende krachten te eerbiedigen, maar niet
als goden te vereren, om dwaalwegen te vermijden. Het zou niet lang duren voor
het gericht zou beginnen dat alle goden omver zou werpen.
[16] Ik moest hem zweren dat ik aan de
ene God van mijn vaderen zou vasthouden; want Hij was Dezelfde die ook hij had
gevonden: geen God van wraak, waarvoor Hij vaak uitgemaakt werd, maar een God
van liefde, die niet toornt en straft, maar die alleen de volkeren vaak een
halt moest toeroepen, opdat ze niet helemaal te gronde zouden gaan -en die vaak
lichamen te gronde moest richten, als enig middel om de zielen te redden. 'Zie,
de geest heeft mij gezegd -en mijn ogen hebben het gezien – dat jouw land
uitverkoren is het grote wonder waarheid te laten worden! Daar zal gebeuren
'wat voor de huidige tijd en latere geslachten steeds onbegrijpelijk zal
blijven, omdat het goddelijk is en het menselijk begrip te boven gaat!'
[17] Zo sprak mijn leraar en leider
aangaande het geestelijke mysterie van de oerreligie van het Egyptische volk,
dat in feite -op de juiste manier begrepen -slechts in een andere vorm dezelfde
waarheden bevat die ook in onze voorschriften te vinden zijn.
[18] Spoedig daarna stierf hij, en ik
keerde terug naar mijn vaderland om die grote tijd af te wachten. In heldere
dromen werd mij geopenbaard dat ik daar nog getuige van zou zijn, maar toch
leek het mij goed om mij terug te trekken uit de kringen van tempeldienaren en
schriftgeleerden; want dat het heil niet daar vandaan zou komen, werd mij maar
al te duidelijk. Temidden van mensen die zelf alleen maar in zoverre in God
geloven als hun eigen voordeel toelaat, kan de verwachte Messias onmogelijk
verschijnen, of het zou een Messias moeten zijn van alleen de groten, rijken en
voornamen, maar niet een die het volk gelukkig maakt!
21
De Heer herinnert Raël aan het verleden
[1] Ik zei: 'Heb je eigenlijk nooit
een vermoeden gehad, Raël, wie er eigenlijk als de verwachte Messias zal
nederdalen of al is nedergedaald?'
[2] Terwijl hij Mij glimlachend
aankeek, zei Raël: ' Meester, u en de uwen zijn mijn huis binnengegaan, zonder
dat ik vroeg: 'Wie zijn jullie?' Men moet gastvrij zijn zonder aanzien des
persoons, opdat zowel een voornaam als een arm mens uit ware naastenliefde
gediend wordt. Maar voordat ik nu deze vraag beantwoord, zou ik toch wel een
beetje een idee willen hebben wie jullie zijn.
[3] Kijk, ik ben oud en wil graag in
alle rust tot mijn vaderen ingaan! Vergeef mij dus dat ik voorzichtig ben, om
niet door onbeteugelde woorden mijn hoofd, dat in Jeruzalem niet graag gezien
is, problemen te bezorgen, die ook voor een oude man kunnen ontstaan wanneer
hij zijn meest innerlijke gedachten te vroeg naar buiten brengt! ,
[4] Ik zei: 'Maar als Ik nu hier, in
het bijzijn van allen, jouw meest innerlijke gedachten zou onthullen, zou je
dan ook bang zijn dat wij jou zouden verraden?'
[5] Raël zei: 'Rabbi, als u dat kunt,
zou u een hoge vervolmaking van de geest bereikt moeten hebben, waardoor deze
in staat is het geestelijke door het materiële heen te zien, en dan zou een
onedele handelwijze van uw kant, die mij problemen zou kunnen bezorgen,
volkomen uitgesloten zijn; want hoge geestelijke vermogens kunnen alleen
bereikt worden, wanneer een mens het onedele aflegt. En dan zijn degenen die u
begeleiden als uw leerlingen vast en zeker net als u.Vertel mij dus mijn meest
innerlijke gedachten, als u dat kunt!'
[6] Ik zei: 'Raël, het is je niet
alleen bekend dat de Messias geen koning van de Joden zal zijn, zoals zij Hem
als een uiterst machtige en aards strijdbare held verwachten, opdat hij dan
alle volkeren zal onderwerpen en van iedere Israëliet zo mogelijk een kleine
koning zal maken, die over zo en zoveel slaven heerst, maar je weet ook dat
Zijn rijk daaruit zal bestaan, dat Hij zielen redt en Zijn rijk van vrede
binnenleidt, dat niet van deze wereld is, maar ginds in de eeuwigheid is
gevestigd. Dat heeft die wijze van Egypte, wiens naam Sarne was,jou allemaal
nauwkeurig aangetoond.
[7] Toen jij vroeger - nu
tweeëntwintig jaar geleden - in de tempel was, heb je gehoord en toegekeken hoe
een twaalfjarige jongen daar niet alleen door zijn wijsheid, maar ook door zijn
wonderkracht allen tot verbazing bracht. Je hield je heel rustig onder de
toeschouwers en was hoogst verwondérd, dat die totaal blinde Farizeeën en
schriftgeleerden niet in de gaten hadden wie er eigenlijk achter die jongen
schuilging. Aan jou had de geest onmiddellijk te kennen gegeven dat hier de
verwachte Messias in levende lijve voor ieders ogen stond, en dat er alleen
maar zo'n uiterst dikke hoogmoed en zielenblindheid als die van de levieten en
schriftgeleerden, die zichzelf als geleerd beschouwen, voor nodig was om door
de bomen het bos niet te zien.
[8] Je hebt die jongen ook steeds
gevolgd in zijn ontwikkeling. Je hebt zelfs moeite gedaan om zijn arme ouders
via jouw relaties werk te verschaffen, om te doen wat in je vermogen lag.
Weliswaar zei je tegen jezelf dat daar, waar de Godheid woont, jouw hulp niet
nodig was, maar toch wilde je op zijn minst je goede bedoelingen tonen.
[9] Later, toen je hoge leeftijd je
steeds meer zodanig aan huis kluisterde, dat je het sinds jaren niet meer hebt
verlaten, behalve de korte wandelingen naar je tuin, heb je je toch steeds door
anderen berichten laten brengen.
[10] Nu er sinds drie jaar een profeet
is opgestaan die Jezus van Nazareth heet, weet niemand zekerder dan jij dat dit
diezelfde jongen is. En niemand in heel Israël is er ook meer dan jij van
overtuigd, dat Jezus de Christus is, de waarachtige Gezalfde Gods. Deze meest
innerlijke overtuiging durf je echter niet uit te spreken om de redenen die je
zelf hebt aangegeven. - En zeg nu of Ik juist heb gesproken!'
22
De Heer spreekt over verdienste
[1] Raël, die Mij bij het noemen van
de twaalfjarige jongen steeds aandachtiger aankeek, zei aanvankelijk niets nadat
Ik uitgesproken was, maar toen greep hij Mijn hand, drukte die aan zijn hart
en, terwijl hij Mij liefdevol in de ogen keek, zei hij met ontroerde stem:
'Heer, dan heb ik toch niet vergeefs op U gewacht, maar mijn ogen hebben U
werkelijk gezien! O liefdevolle Vader, wat maakt U Uw slechte dienaar gelukkig!
Nu zult U de zware last van mijn lichaam zeker weldra van mij afnemen, opdat
mijn geest geheel in Uw licht zal staan en Uw grote heerlijkheid zal
aanschouwen, die zich gehuld heeft in het kleed van een mens. Nu pas begrijp ik
waarachtig de woorden: 'God is mens, en de Zoon des mensen regeert de wereld.
God heeft Zijn Zoon de macht gegeven in de hemel en op aarde, en de volkeren
kunnen niet anders zalig worden dan alleen door Hem!'
[2] Zo luidden enkele van de leringen
die mij zijn overgebracht en door de toehoorders steeds verkeerd begrepen
werden, vandaar dat ze mij ook als bewijs voor de onjuistheid van de nieuwe
leer meegedeeld werden.
[3] Maar hier is het immers volkomen
duidelijk dat God in U werkelijk mens is geworden en U alle macht heeft gegeven
- aan U, Zijn Zoon, als lichamelijk mens met een ziel, terwijl Uw oereigen
geest de Vader is. O Heer, waardoor heb ik toch die grote genade verdiend, dat
U mijn huis door Uw aanwezigheid zo heiligt?'
[4] Ik zei: 'Raël, zou je liever
hebben gezien dat Ik voorbij was gegaan? - Dat wat je het laatste zei was
volkomen overbodig, omdat Ik wel weet wie Ik opzoek en wanneer Ik hem tot zijn
heil opzoek, en daarbij kan van verdienste in 't geheel geen sprake zijn; want
nog altijd ben Ik zonder naar verdienste te vragen, maar enkel door de liefde
die Mij aantrekt, naar de mensen toe gekomen. Maar als Ik er dan eenmaal ben,
moet men zoiets niet uit een soort aardse beleefdheid vragen, maar blij zijn
vanwege het feit dat Ik Mijn intrek heb genomen!
[5] Ik weet heel goed hoe het er in je
hart uitziet, en dat jij werkelijk een grote liefde voor Mij voelt en grote
vreugde omdat Ik hier ben; maar Ik zie niet graag dat de mensen, als ze Mij
eenmaal hebben herkend, naar de eigenlijke redenen voor Mijn komst vragen en
die dan als beloning voor een of andere verdienste beschouwen.
[6] Kijk eens naar al Mijn leerlingen
hier! Waardoor hebben zij verdiend dat Ik steeds in hun nabijheid ben en hen
inwijd in alle geheimen van de hemelen? Ik zeg je: nergens door! Ze hebben
liefde voor Mij, en die liefde bindt hen vrijwillig aan Mijn persoon. En als
die liefde zou verkoelen zouden ze zich eveneens vrijwillig van Mij afkeren, om
achter dingen aan te gaan waar hun liefde, die hen van Mij deed afkeren, hen
naartoe zou trekken. Maar in geen geval is er sprake van een of andere
verdienste die hen waardig maakt om in Mijn tegenwoordigheid te verblijven.
Daarom heb Ik ook steeds gezegd: komt állen tot Mij, die vermoeid en beladen
zijn, opdat Ik jullie je lasten afneem! Ik verlang niets anders dan dat jullie
Mij daarvoor liefhebben, en dan zal Ik jullie allemaal verkwikken.Wie echter
ondanks zijn grote zondenlast niet vrijwillig tot Mij komt, zal Mijn
aangezicht nooit kunnen aanschouwen; en hij zal al helemaal niet, zelfs niet
door de edelste daden, zonder liefde in zijn hart, een verdienste verwerven die
Mij dwingt naar hem toe te komen.
[7] Kijk, Ik zeg je dat allemaal,
Raël, opdat de laatste rest van jouw filosofie, die jou gebiedt verdiensten te
vergaren om daardoor geestelijk vooruit te komen, in het juiste licht wordt
geplaatst, en opdat je weet dat alle verdiensten zonder liefde voor Mij niets
voorstellen! -Maar we zullen dat nu laten rusten!'
23
Het bezit van Raël
[1] Daarop sterkte Ik Raël, die zich
door dit schijnbare verwijt vreselijk schuldig voelde, zodat hij weer blij
werd en zijn hart alleen de vreugde voelde vanwege Mijn aanwezigheid, en alle
onnodige schuldgevoelens verdwenen.
[2] Tegelijk ontving zijn lichaam
echter ook de nodige kracht om zich zonder hulp van zijn dienaren te kunnen
bewegen. En dat gevoel van kracht, dat door hem heen stroomde, gaf hem zo'n
grote gelukzaligheid, dat hij in welgekozen bewoordingen nogmaals een
getuigenis gaf over wie Ik was, en alle aanwezigen aanspoorde om in te stemmen
met Mij te loven. Ik vroeg hem om dat niet te doen, zoals al daarvoor, om de
bekende redenen, en nodigde nu iedereen uit om het bezienswaardige landgoed van
Raël te gaan bezichtigen, omdat dat iedereen op een heleboel ideeën zou
brengen.
[3] Wij liepen nu door de
verschillende kamers van het huis dat zich aan de buitenkant, aan de kant waar
de weg liep, in niets onderscheidde van de gewone Joodse manier van bouwen,
maar dat van binnen een volslagen Griekse bouwstijl bleek te hebben, met name
aan de kant van de tuin die voor nieuwsgierige blikken afgesloten was. In de
kamers zag men een groot aantal Griekse, Romeinse, Egyptische en Indische
kunstvoorwerpen, die smaakvol stonden opgesteld en de kamers een zeer voornaam en
behaaglijk aanzien gaven, zodat Mijn leerlingen, die nooit in zulke prachtig
ingerichte ruimten hadden geleefd, niet uitgekeken raakten. Het was niet zozeer
de rijkdom die zich daar deed gelden, als wel de perfecte kunstzinnige smaak
die overal uit bleek en een buitengewoon harmonische indruk maakte.
[4] Hetzelfde was in de tuin te
merken, die geheel en al als een Romeinse, goed verzorgde modeltuin was
ingericht, versierd met standbeelden, fonteinen en groene lanen; alleen zag
alles er onder invloed van de late herfst vrij kaal uit. De Mijnen hadden bij
Lazarus ook wel een mooie en rijke aanleg gezien, zowel van het huis als van de
omgeving, maar daar stond de nuttigheid duidelijk voorop, maar hier ging het
alleen om de kunstzinnige schoonheid.
[5] Nu ontspon zich, eerst onder
elkaar en toen meer in het algemeen, een gesprek over de vraag of het bij het
nastreven van geestelijke doeleinden in Mijn ogen gerechtvaardigd was om
tegelijkertijd zo overduidelijk naar de wereld en haar schatten te lonken, en
of het niet veeleer verwerpelijk was om zich met zo'n luxe te omringen, die
toch klaarblijkelijk alleen een lust voor het oog betekende en gemakkelijk de
werkzaamheid van de ziel kon laten inslapen. Het beantwoorden van deze vraag
was de reden waarom Ik de Mijnen had uitgenodigd om het bezit van Raël te
bekijken, die er kennelijk groot genoegen aan beleefde dat Ik met aandacht naar
hem luisterde, als hij zijn best deed de schoonheid van afzonderlijke,
bijzonder mooie standbeelden te benadrukken en de kunstzinnige uitvoering
ervan te prijzen. Mijn leerlingen verbaasden zich erg over die aandacht, die
lijnrecht in tegenspraak was met Mijn vroegere vernietigen van afgodsbeelden,
die toch ook buitengewoon kunstzinnig waren gemaakt.
[6] Toen wij nu voor een beeld van
Apollo stonden, dat zich in een nis bevond in de muur die de tuin omringde,
omgeven door struiken, en in fraaie lijnen helder afstak tegen de donkere
achtergrond, kende hun verbazing geen grenzen: want ze dachten dat dit
afgodsbeeld, evenals andere beelden vroeger, in Mijn tegenwoordigheid tot stof
uiteen moest vallen.
[7] Het werd nog erger, toen wij een
klein rond gebouw binnengingen, waar zich een hele verzameling goden bevond
-allemaal kunstwerken van hoge kwaliteit, die door hun opstelling en de smaakvolle
inrichting deze tempelachtige ruimte een ongewoon mooi en verheven karakter
verleenden. Vooral voor de vroegere orthodoxe Joden waren deze beelden een
gruwel; want in tegenwoordigheid van Jupiter, Mars, Apollo, Venus, Minerva en
Ceres en zelfs Pluto leek Mijn aanwezigheid hun onmogelijk. Maar dat Ik
luisterde naar de uitleg van Raël, die Mij de kunstenaars noemde die de beelden
gemaakt hadden, alsof ik daar niets van wist, was voor hen volkomen
onbegrijpelijk. Allen voelden echter dat er iets bijzonders aan Mijn vreemde
gedrag in dit huis ten grondslag moest liggen, en ze zwegen, nieuwsgierig wat
er op deze uitzonderlijke belangstelling van Mij zou volgen.
[8] Nadat Raël ons al zijn
kostbaarheden had getoond, wat vergezeld ging van uiteenzettingen over herkomst
en leeftijd, kwamen wij weer terug in de zaal en namen onze vroegere plaatsen
weer in.
24
Een uiteenzetting van de Heer over kunst
[1] Mijn leerlingen gaven nu
onverholen uitdrukking aan hun verwondering over de bijzondere inrichting van huis
en tuin, die hun toch niet passend leek voor een wijze Jood, zodat Raël zich
begon te verontschuldigen door erop te wijzen dat zijn vele reizen hem vaak
gelegenheid hadden geboden de kunstvaardigheid van vreemde volkeren te
bewonderen, en dat hij toch alleen maar daarvan enkele voorbeelden in zijn huis
had opgesteld, ongeacht het feit dat die voorwerpen voorstellingen weergaven
die getuigden van de heidense godencultus. Het was echter de schoonheid, en
niet de belichaamde gedachte, die hij toegedaan was, of tenminste alleen in
zoverre, dat daardoor zijn geloof in één God niet geschonden werd.
[2] Nu kwamen er reacties dat dit
gevaarlijk zou zijn en niet te verenigen met de voorschriften van Mozes, die de
omgang met heidenen had verboden en geboden had zich te houden aan de oude,
traditionele gebruiken.
[3] Tenslotte vroeg Raël aan Mij:
'Heer en Meester, zegt U mij toch of ik er verkeerd aan heb gedaan mijn huis zo
in te richten als U nu hebt gezien; en wees ervan verzekerd dat ikzelf de
eerste zal zijn die al deze kunstwerken waar mijn oog zich aan verblijd heeft,
vernietig, zodra U mij zegt dat het onjuist is!'
[4] Ik zei tegen hem: 'Je kunt
helemaal gerust zijn; want als het onjuist was, zou reeds alles vernietigd
zijn! Want waar Ik verblijf, kan het onjuiste niet lang bestaan. Maar je hebt
zelf gezien dat Ik jouw vreugde aan deze kunstwerken deelde en jou tot nu toe
nog niet berispt heb.'
[5] Nu wendde Ik Mij tot de leerlingen
en vervolgde: 'Maar jullie, wanneer zullen jullie rechtvaardig beginnen te
oordelen, niet vanuit jezelf, maar vanuit Mijn geest? Jullie weten toch dat Ik
geen vreugde heb als er volgens bepaalde waardeoordelen gehandeld wordt! Handel
en oordeel volgens de meest innerlijke, ware geest, die in jullie is gelegd, en
denk niet dat datgene wat in strijd is met jullie gebruiken, ook in strijd is
met God!
[6] God heeft andere volkeren heel
goed kunnen toestaan wat voor jullie ontoelaatbaar moest blijven, om Zijn volk
geschikt te houden voor datgene wat nu als rijpe vrucht aanwezig is. Als de
vrucht echter van de boom losgemaakt is, zal het aan de boom zelf liggen of
hij een nieuwe zallaten rijpen; want hij is nu sterk genoeg geworden, zodat hij
het zonder de hulp van de tuinman kan stellen en zichzelf vooruit helpt. Die
heeft immers alles gedaan wat mogelijk was! Maar als de boom lui en traag
wordt, zal diezelfde tuinman de bijl aan zijn wortels leggen.
[7] Alle volkeren zijn te vergelijken
met een vruchtboom, die echter steeds verschillend behandeld moet worden, al
naargelang het eigen karakter van een volk.
[8] Mozes heeft de Joden de wetten en
strenge voorschriften gegeven en verboden, om zich met iets anders bezig te
houden dan met de innerlijke zin van het woord Gods. Wie geroepen is de geestelijke
kern te bewaren -niet alleen voor deze aarde en haar bewoners, maar voor de
hele schepping -moet naar buiten toe goed beveiligd worden; want wie naar
buiten streeft, kan niet tegelijkertijd sleutelbewaarder zijn.
[9] De Joden hadden van oudsher een
taai en eigenzinnig karakter. Dat zijn echter die eigenschappen, die geschikt
maken om bewaarder van het goddelijke woord te zijn, opdat het zo ongeschonden
mogelijk bewaard blijft. Andere volkeren, die die karaktertrek niet hadden,
hadden ook andere roepingen en waren toch niet verworpen in Gods ogen, evenmin
als handen en voeten door de mens veracht kunnen worden omdat ze niet zoals het
hart bewaarders zijn van het meest innerlijke leven, maar veeleer ook hoog
gewaardeerd zijn, omdat zonder deze organen zijn leven maar heel gebrekkig zou
zijn.
[10] Wie dus zou denken dat het in
Gods ogen een gruwel is om anders te leven, zowel geestelijk als lichamelijk,
dan een volk doet dat onmiskenbaar onder Zijn duidelijke leiding staat, vergist
zich erg. In latere tijden, als het verschil tussen de volkeren steeds meer
zal verdwijnen, zal het zover komen dat de naast elkaar wonende mensen totaal
verschillend leven en toch even dicht bij Mijn hart kunnen staan. Maar niemand
zal zich dan aan een ander ergeren.
[11] Daaraan zien jullie dat Raël
rustig temidden van zijn kunstwerken en in zijn prachtig ingerichte huis kan
leven, en Mijn hart toch heel dierbaar kan zijn; want hij kijkt naar dat alles,
zonder dat zijn hart eraan hangt. Hij bekijkt alleen met dankbaarheid het
geestelijke vermogen dat door Mij in de mensen werd gelegd en zich tot een
zodanige kunstvaardigheid ontwikkelt, dat het andere mensen ook vreugde
verschaft.
[12] Zou hij met het standbeeld van
Jupiter of een andere godheid ook de verering van die afgod verbinden -of
iemand anders in dit huis, dan zouden ze vernietigd zijn, opdat iedereen hier
zou zien: er is maar één God! Maar dat is hier niet het geval. Raël en zijn
huisgenoten geloven ten volle in Mij en verblijden zich aan dit alles alleen
uit vreugde over de zuivere kunst.
[13] Waarom zou Ik vernietigen wat
toch ook indirect door Mij werd geschapen doordat Ik het vermogen daartoe in
de mens heb gelegd, zolang hij er een juist gebruik van maakt? Want geloof Mij:
alles wat jullie kunst noemen is door God om zeer wijze redenen in het
menselijke hart gelegd, zoals jullie gemakkelijk zullen inzien!
[14] Evenmin als een ondergeschikt
dier, dat slechts een beperkte intelligentie bezit, in staat is door overleg
een kunstproduct te scheppen, is de mens daartoe in staat, wanneer hij zijn
geestelijke vermogens niet tracht te ontwikkelen.
[15] Jullie weten heel goed dat een
beschaafd volk het gemakkelijkst aan de hand van zijn kunstwerken beoordeeld
kan worden; want die geven naar buiten toe een beeld van wat zich in de ziel
van een volk, in zijn voelen, denken en handelen weerspiegelt. Hoe meer het
vorderingen maakt in het vrijvechten van de ziel van materieel genot, des te
werkelijk volmaaktere kunstwerken zal het kunnen scheppen. Vanzelfsprekend is
het ook in staat om zijn kunstproducten van iedere aard voor zinnelijkheid te
kunnen gebruiken. Maar dan zullen die op een zuivere beschouwer geen
verheffende, maar een afstotende indruk maken.
[16] Nooit zullen er echter
kunstwerken gemaakt kunnen worden vanuit het oogpunt van schoonheid, als in de
ziel van de kunstenaar niet het vermogen aanwezig is om zich tot zuiverder
sferen te verheffen, dat wil zeggen met zijn geestelijk oog te kijken om zelf
iets te scheppen. Hoe hij datgene wat hij heeft gezien vorm geeft, is
afhankelijk van zijn vrije wil.Vooruitgang boeken, om steeds volmaaktere dingen
te geven, kan hij echter alleen, als hij de wegen van het scheppen inslaat die
in Mijn ogen juist zijn.
[17] Salomo zou nooit die tempel
hebben kunnen ontwerpen, als hij niet in zijn geest zo vrij was geweest dat hij
met zijn innerlijke oog de afspiegeling van een zuiver hemels bouwwerk kon
waarnemen om daarnaar in de veel bewonderde tempel, een zwakke afbeelding te
geven van wat in Mijn rijk voor iedereen volledig zichtbaar is. Want noch op
aarde noch in de hemelen kan er door mensen of geesten iets geschapen worden
wat niet in grootse volheid in God en daarmee ook in Zijn werken te vinden is.
Overal waar een afbeelding is, moet ook een geestelijk origineel bestaan, zoals
daar waar schaduw is, een voorwerp moet zijn dat zijn schaduw werpt.
[18] Maar omdat God oneindig is en in
Hem al het goede, schone en verhevene is, zal er geestelijk gezien ook nooit
een einde kunnen zijn, waar niet nog iets mooiers is.'
25
De menselijke vorm en de verlossing ervan
[1] (De Heer:) 'God Zelf wilde echter
ook een doel, dat wil zeggen een norm stellen, die in zichzelf volmaakt is,
zodat daar alle lagere en hogere vormen van afgeleid kunnen worden, en zo
schiep Hij de menselijke vorm als uitgangspunt van een opklimmende en afdalende
lijn.
[2] Als jullie de menselijke vorm
bekijken, kun je de dierlijke vorm daarvan afleiden, en als jullie de embryo's
van dierlijke en menselijke vormen bekijken, dan zien die er in het
beginstadium helemaal hetzelfde uit, en pas aan de hand van de intelligentie
van hun ziel ontwikkelen ze zich tot het schepsel dat er moet ontstaan. Die
aanvankelijke gelijkheid is echter tegelijkertijd ook het bewijs dat in ieder
embryo het streven ligt om de menselijke vorm te bereiken, omdat het er anders
niet hetzelfde zou uitzien. Het wordt daarin enkel belemmerd door de ziel, die
nog niet hoog genoeg staat en die die ontwikkeling dient te verzorgen.
[3] In de mens zelf ligt nu die vorm,
die de Griekse kunstenaars allang kenden als de meest harmonische, dat wil
zeggen die in al haar onderdelen in onderling gelijkmatige verhoudingen is
aangelegd.
[4] In die vorm zijn echter alleen de
lijnen aangeduid die aangehouden moeten worden om doelmatig als lichaam te
dienen -en dat wil weer zeggen: armen, benen, hoofd en romp staan in een juiste
verhouding tot elkaar, die de juiste is voor de instandhouding van het lichaam
en ook overeenstemt met het gevoel van de menselijke ziel.
[5] Door naar het menselijk lichaam te
kijken zal iemand gemakkelijk kunnen bepalen of een gebouw te hoog, te breed
of te smal is gebouwd -wat niet mogelijk zou zijn, als in hemzelf niet de vorm
is gegeven die ook voor andere dingen en schepselen maatgevend moet zijn.
[6] In de zuiver geestelijke wereld
ontwikkelen deze vormen zich, al naargelang de verdere ontwikkeling van de
ziel, tot een uiterst precieze harmonie, zodat de ware schoonheid pas daar goed
zichtbaar is.Wie zuiver van geest is, kan daardoor stralen in een schoonheid
die jullie gewoonweg zou vernietigen; want die schoonheid is enkel uitdrukking
van de geheel innerlijke, zuiverste volmaaktheid.
[7] Maar omdat het hoogste goed,
behalve de liefde voor God, nog de deemoed is, zien de geesten heel vaak af van
dat stralende uiterlijk en verbergen dat uiterlijke omhulsel onder de mantel
van liefdevolle deemoed, evenals ook Ik als God Zelf het vlees van een mens heb
aangetrokken, enerzijds om de schepselen de weg te tonen die zij moeten gaan
opdat hun zielen vrij worden, anderzijds echter ook om een reden die in de
verlossing van de vorm is gelegen, om welke reden Ik ook gekruisigd zal worden.
[8] Jullie zien dus dat in het zich
verblijden over de schoonheid en het streven van de kunstenaars naar het schone
niets ligt wat onjuist is, maar dat het gevoel voor alles wat mooi is ook een
graadmeter kan zijn voor de ontwikkeling van de ziel -mits dat streven zich in
de juiste banen beweegt. Hebben jullie dat begrepen?'
[9] Mijn leerlingen zeiden: 'Ja, Heer
en Meester, dat wel, ook al klinkt het heel anders dan wat wij tot nu toe van U
hebben gehoord! Maar nu begrijpen wij steeds beter wat voor innige samenhang
er tussen materie en geest bestaat.’
[10] Raël zei tegen Mij: 'Heer en
Meester, U zei dat U ter wille van het verlossen van de vorm gekruisigd zou
worden. Hoe moet ik dat begrijpen? Toch niet zo, dat U werkelijk aan het kruis
de dood van een misdadiger zult ondergaan ? !’
[11] Ik zei: 'Mijn beste Raël, laat
dat je nu niet bezighouden; want daarover zul je nog duidelijk onderricht
worden. Je moet alleen weten, aangezien Ik ben neergedaald om de mensen te
verlossen, dat die verlossing niet alleen geestelijk, maar ook heel grof
materieel zal gebeuren, omdat, zoals de leerlingen zojuist zeiden, materie en
geest innig samenhangen en de eerstgenoemde uit de laatstgenoemde is ontstaan!
De geest staat echter op het punt in de materie ten onder te gaan; daarom moet
de materie opengebroken en, om gered te kunnen worden, weer geestelijk worden.
En dat is het verlossen van de vorm, dat ook alleen volgens bepaalde wetten kan
plaats vinden, omdat in het tegengestelde geval de Godheid Haar schepping zoals
die tot nu toe is zou moeten vernietigen, terwijl Zij die toch wil behouden en
verlossen. -Maar, zoals gezegd, zullen we dat nu laten rusten; het zal je
allemaal nog zonneklaar worden, weliswaar niet hier, maar aan gene zijde in
Mijn rijk!'
26
De macht van de liefde
[1] Daarop zei Raël: 'Heer en Meester,
die belofte vervult mij met grote blijdschap, want ik weet immers wie mij die
geeft, en dat die daarom ook heel zeker in vervulling zal gaan. Daarom vraag ik
ook niet verder, maar laat ik alles over aan Uw liefde en barmhartigheid.
[2] Maar het is mij toch wel
toegestaan iets anders te vragen?! U zei dat het gevoel voor kunst een maatstaf
is voor de geestelijke vooruitgang van volkeren, in zoverre daaruit hun
geestelijk bevattingsvermogen blijkt. De Grieken en door hen ook de Romeinen
hebben beslist een hoge graad bereikt in de vreugde van het scheppen van
kunstwerken; maar het valt toch niet te ontkennen dat hun zeden niet op de
hoogte van het zuivere, geestelijke gevoel staan. Hoe valt dat te verenigen met
Uw woorden?'
[3] Ik zei: 'Ik heb jullie gezegd dat
de mens zijn open ziel, die hem pas in staat stelt zuiver kunstzinnig te gaan
scheppen, evengoed verkeerd kan richten. Als de ziel in staat is om indrukken
te ontvangen, kan zij die naar believen vorm geven -maar een puur dierlijk mens
zal nooit een ideaal kunstwerk scheppen. Ook de ontvankelijkheid om slechte
dingen op te nemen veronderstelt het openstaan van de ziel. En vanaf het
ogenblik dat een zondaar, die zich tot dan toe met liefde in allerlei
zinnelijkheden heeft gestort, door zijn wil moed vat om zijn slechte liefde te
vernietigen, kan in diezelfde mate de ware liefde binnenkomen en werken.Als dat
niet zo zou zijn, zouden er geen plotselinge bekeringen bestaan, die jullie
zelfal in het leven aan Mijn zijde hebben waargenomen; want het komt daarbij
altijd aan op de kracht van de liefde, onverschillig of die slecht of goed is.
Van welke aard die is, herkent men direct aan haar werken.
[4] Daarom moet iemand nooit zijn
broeder, die nog gevangen zit in slechte liefde en door de kracht daarvan zelf
slechte werken doet, verdoemen en beschimpen, maar medelijden met hem hebben en
hem door de eigen, rechtvaardiger liefde tot een ommekeer proberen te bewegen;
want degene die hem beschimpt weet niet, of Ik niet een krachtige wils
stimulans zend ter ondersteuning, waardoor degene die schijnbaar verloren was
heel snel zijn slechte liefde in goede verandert en nu in geestelijk opzicht
gerechtvaardigder voor Mij staat dan degene zelf die hem beschimpte.
[5] Zou Ik zoveel moeite doen voor de
verloren zoon, als Ik niet wist hoe groot en alomvattend zijn liefde is, die nu
verkeerd gericht is, maar weer naar Mij gericht kan worden? Alleen vanwege het
feit dat die omslag bij iedere gevallen geest en mens in een handomdraai kan
plaatsvinden, gebeurt het ook dat de Vader Zijn zonen niet vervloekt, maar
medelijden met hen heeft, hen met liefde lokt,ja hen Zelf opzoekt, opdat zij de
weg naar het Vaderhuis vinden! .
[6] Wat voor liefde en geduld daarvoor
nodig is, kunnen jullie gemakkelijk beseffen als jullie kijken naar de enorme
omvang van de slechtheid en verdorvenheid in de wereld, die juist nu in dit
land zijn hoogtepunt heeft bereikt, opdat de goddelijke liefde, als tegenwicht
en sterkere macht, al die slechtheid bij elkaar verzwelgt en in zichzelf
vernietigt. Een kleinere macht kan geen grotere in zich opnemen, tenminste niet
geestelijk, maar alleen een grotere kan de zwakke re omarmen en die tenslotte
zonder schade in zichzelf doen verliezen, zoals ook gebeurt.
[7] Wat nu de Grieken en Romeinen
betreft, die volkeren zullen evengoed ten onder gaan, wanneer ze de geestelijke
eigenschappen die zij hebben ontvangen, te veel voor hun goede leventje en het
opwekken van hun zinnelijkheid aanwenden. Het zal niet ontbreken aan
vermaningen op de juiste tijd. Maar als ze zich daar niet aan storen, moet zo'n
zweer aan het lichaam weggebrand en dikwijls onder hevige pijn uitgesneden
worden, opdat het lichaam behouden blijft.
[8] Maar Ik kan je zeggen dat de
volkeren tot nu toe nog niet de stevigheid in zichzelf hebben gevonden om
voortdurend in zichzelf zuiver te blijven. Die stevigheid kan pas door langzame
discipline en moeizame opvoeding worden bereikt.
[9] Ik,jullie Leermeester, ben echter
naar de aarde gekomen om hun de beste wegen te wijzen. En omdat Ik de
Leermeester en de Wijze aller werelden ben, zal het doel ook heel zeker bereikt
worden -weliswaar langs wegen die een vleselijk mens verkeerd zullen voorkomen,
maar die voor een mens die reeds in het vlees geestelijk gewekt is en voor een
zuiver geestelijk mens gemakkelijk te begrijpen zullen zijn.'
[10] Daarop zei Raël: 'Heer, wat U ons
nu hebt verteld, is beslist heel waar en juist, en niemand kan daar hoe dan ook
aan twijfelen, omdat U, die de Heer Zelf bent, het ons Zelf verklaart en
meedeelt. Er is echter een speciale vraag, die ik mijzelf al vaak heb gesteld
en nooit heb kunnen beantwoorden, en die is: waarom zijn nu de Joden eigenlijk
het geroepen volk, en waarom bent U eigenlijk juist hier nedergedaald?
[11] Ikzelf als Jood ben er in ieder
geval heel gelukkig mee dat ik een loot van dit begunstigde volk ben; maar aan
de andere kant kan ik in mijn vrijdenkend gemoed ook niet verhelen dat
tegenwoordig juist de Joden, ondanks dat ze de Messias verwachten, verreweg de
meest ongeschikte bodem bieden voor het verbreiden van een geestelijke leer
voor de ziel, zoals U die biedt. Daar zouden de Romeinen en Grieken wel eens
veel geschikter voor kunnen zijn, omdat ze immers al sinds lange tijd door hun
filosofie te kennen hebben gegeven hoezeer ze verlangen naar iets beters dan
hun godenleer biedt. Ook zou er bijvoorbeeld vanuit Rome een veel snellere
verbreiding van Uw leringen te verwachten zijn dan vanuit het verstokte
Jeruzalem. De Joden zijn waarschijnlijk met niets anders gediend dan met een
zeer grote machtspositie, die zij zeker wensen, en alle ware kennis van de ziel
is bij hun te koop tegen de prijs,Jeruzalem voor Rome verruild te zien.
[12] In Uw alwetendheid hebt U dat
toch zeker allang voor Uw komst geweten! Wat is dan de eigenlijke reden, waarom
U dan toch dit ondankbare volk hebt uitverkoren?'
27
Over geestelijke en wereldse mensen
[1] Ik zei: 'Raël, Ik heb inderdaad
wel geweten hoe weinig invloed Ik hier met Mijn leer zou uitoefenen, en Mijn
woorden hebben dat ook vaak genoeg bevestigd. Maar omdat Ik ook in Mijn geest,
dat wil zeggen als de Vader in Mij, nog veel verder kijk dan de tijden van dit
volk, kan Ik ook precies zien dat deze weg de enig juiste is. De eigenlijke
reden is echter gelegen in veel diepere geheimen van de schepping dan jullie
zelfs maar vermoeden. En om jullie die uit te leggen ben Ik hier in jouw huis
gekomen; want al degenen die nu hier in Mijn nabijheid zijn, staan in nauw
verband daarmee en moeten al tijdens hun leven kunnen doorzien waar alles heen
leidt, opdat zij op de juiste wijze het veld verder kunnen bewerken, dat Ik
hun zal toewijzen.
[2] Luister dus: het is jullie toch al
lang bekend dat er mensen zijn die een innerlijk in zichzelf gekeerd leven
leiden, en mensen die naar buiten streven en zich om het innerlijk, de geest,
helemaal niet of weinig bekommeren, maar er alleen naar streven tegenover hun
medemensen een zo roemrijk mogelijke rol te spelen.
[3] Als jullie dat bezien, moeten
jullie erkennen dat er een streven naar buiten en een streven naar binnen
bestaat -geestelijke mensen en wereldse mensen. Beide strevingen hebben, omdat
ze aanwezig en derhalve door de geest Gods ingesteld zijn, een middelpunt, waar
de twee soorten elkaar raken en in Mijn ogen, die van de Vader, gerechtvaardigd
zijn. Beide strevingen kunnen zich echter ook van dat middelpunt -of beter: van
het rustpunt van Mijn scheppen verwijderen en dan in verkeerde dingen
verstrikt raken.
[4] Voorzover beide strevingen in Mijn
ogen gerechtvaardigd zijn, zijn ze te vergelijken met een vrucht, die in
zichzelf het levenskrachtige zaad draagt, maar daaromheen de voedende, voor
mensen smakelijke en voedzame omhulling heeft. Iedere vrucht toont echter in
eerste instantie de tot eten nodigende uiterlijke vorm, en pas een verstandig
mens weet het inwendige zaad te verzamelen en te planten, en op die manier met
moeite en werk nieuwe, vruchtdragende bomen en struiken te kweken.
[5] Kijk, zoals de natuur jullie reeds
leert hoe te werk wordt gegaan om de lichamelijke mens te voeden, zo gebeurt
het ook met de geestelijke mens! Er moet een vrucht geschapen worden, die zaad
en eetbaar voedsel biedt. Maar omdat dat voedsel niet alleen de mens toekomt,
maar tevens het hele universum, moeten er ook speciale wegen bewandeld worden.
Omdat verder aan de mensen een vrije wil is gegeven, kunnen zij zich echter ook
verwijderen van het juiste scheppingspunt, van waaruit beide richtingen werden
uitgezet. Uit het volgende zullen jullie dat veel gemakkelijker begrijpen.
[6] De eerste mens, die zo geschapen
werd dat hij, in de juiste evenwichtigheid, als het ware zowel zaad als
voedsel in zich droeg, was Adam. Hij was niet in alle opzichten de eerste mens,
maar wel de eerste mens die bestemd was om uit vrije, eigen aandrang vooreerst
de kern van Mijn woord in zichzelf te bewaren, te vermenigvuldigen en
vrijwillig door te geven. Hij was de eerste vrije mens en had daarmee in
zichzelf de mogelijkheid zich scheppend te ontwikkelen. Aan alle overige wezens
voordien was alleen de kracht begrensd in Mij gegeven, die zij echter niet uit
zichzelf zodanig vrij konden gebruiken als Adam. Daarom stonden ze enkel in de
wijsheid, die hun was gegeven, maar niet in de liefde, die zij vrij uit
zichzelf moesten ontwikkelen.
[7] De nakomelingen van Adam
ontwikkelden zich nu aldus naar buiten en naar binnen. Naar buiten diegenen,
die ertoe bestemd waren het grote aantal belichaamde wezens te worden die,
ingesloten in het vlees, het voedsel, dat het zaad omsluit en verbergt, in zich
op moesten nemen -om zodoende zelfstandig te worden, dat wil dus zeggen: te
leren van degenen die de meest innerlijke stam vormden en de leer behoedden, en
dan te leren om zich in de liefde te warmen, ieder naar zijn eigen aard.
[8] Alle mensen die leven zijn immers
reeds als geschapen geesten voorhanden, en ontstaan dus niet pas als volkomen
nieuw geboren in de geest, zoals jullie weten. Het doel van hun bekleding met
een stoffelijk lichaam is echter enkel en alleen dat ze hun vrije
zelfbestemming niet vanuit de wijsheid bereiken, waarin ze immers vanaf het
allereerste begin zijn geschapen, maar vanuit de liefde, die zich nu in Mij
belichaamd heeft. Dit doel kan niet bereikt worden als het innerlijke
levenszaad ontbreekt, dat steeds op dikwijls zeer kunstige wijze beschermd
moet worden tegen ieder verderf.
[9] Die kleine stam nu, die bestemd is
om het zaad te vormen, heeft vanaf Adam uit slechts weinigen bestaan en is in
het volk der joden in stand gebleven. Alle overige volkeren kunnen min of meer
als uiterlijke vrucht worden beschouwd, om te dienen als voedsel voor degenen
die vanuit het grote vergaarbekken van oergeesten de weg van het vlees willen
gaan. Die oergeesten moeten, wanneer ze eenmaal in het vlees zijn ingekleed,
iedere herinnering aan hun eerdere bestaan kwijtraken, opdat zij zich vrij
ontwikkelen en niet, gedreven door het bewustzijn van een voorafgaand leven,
daar rekening mee houden. Als dat laatste zou gebeuren, dan zou de wijsheid en
niet de liefde de drijfveer voor hun ontwikkeling zijn. De wijsheid overweegt,
de liefde handelt alleen overeenkomstig geloof en gevoel.
[10] Nu weten jullie dus dat het
joodse volk te vergelijken is met het zaad van een vrucht - maar let wel: niet
de individuele joodse mensen als zodanig, maar alleen het principe, de geest
die in de gemoederen leefde en het volk opvoedde, maar die nu ook voor de
zielen bijna geheel en al verloren is gegaan.'
28
De ontwikkeling van het Joodse volk
[1] (De Heer:) ‘Zolang een volk zich
op het juiste punt van de naar buiten strevende richting bevindt, is het in
Mijn ogen ook goed en zal het derhalve uiterlijk ook een sterk en machtig volk
zijn, zoals bijvoorbeeld de Romeinen nu, die de aarde beheersen.
[2] Nu verbazen jullie je en denken:
'Hoe is het mogelijk dat een volk in Gods ogen goed is, terwijl het niet eens
het geloof in God bezit, maar in vele goden gelooft?'
[3] Welnu, Ik zeg jullie dat het er op
dit ogenblik weinig toe doet hoe de naam luidt, als de innerlijke voorstelling
van het hart, waarmee de heerschappij van de Godheid wordt erkend en
liefgehad, maar waarachtig en echt is!
[4] Als bijvoorbeeld een Romein, die
vast in zijn heidense goden gelooft, hen eert, en zijn best doet een juiste
levenswandel vol rechtvaardigheid en afschuw van het kwaad te leiden,
overeenkomstig zijn geweten en het ontzag voor de almachtige, hoogste krachten
– denk je dan dat hij, die ware deugden nastreefde, dan verdoemd zal worden
omdat hij in Jupiter of Minerva heeft geloofd? Zeker niet, en het zal
gemakkelijk zijn hem de kennis van de ene God bij te brengen, wiens wezen niets
anders verlangt dan de goden die hij tot dan toe vereerde, namelijk zedelijke
volkomenheid te beoefenen en na te streven, zoals jullie dat bij veel Romeinen
zelf hebben waargenomen.
[5] Ik zeg jullie daarom: kijk altijd
naar het hart van een mens, en laat het jullie in eerste instantie niet
uitmaken hoe de liefde van die mens jegens God tot uitdrukking komt!
[6] Rome is machtig geworden, omdat
het de Romeinse wetten zijn die de beste bodem voor Mijn komende rijk kunnen
leggen. En zolang de Romeinen streven om daarnaar te handelen, zullen ze ook
blijven wat ze zijn.
[7] De naar buiten strevende volkeren zullen
daarom ook geoefend zijn in de juiste wilskracht en taaiheid van het lichaam;
de naar binnen strevende volkeren bezitten meer de taaiheid en het vasthouden
aan dat wat van oudsher overgeleverd is, wat jullie goed kunnen zien als je de
Romeinen en Joden met elkaar vergelijkt.
[8] De Romeinen zijn daarom ook het
volk van de verovering, van de neiging zich steeds meer uit te breiden - de
Joden zijn het volk van het behouden, en vinden het zelfs strafbaar om de
traditionele grenzen te overschrijden. Door dat afsluiten naar buiten toe is
het Joodse volk echter ook moeizaam opgevoed om de innerlijke kern te bewaren.
[9] En met dezelfde taaiheid waarmee
ze tot nu toe de voorschriften van Mozes hebben vastgehouden -die weliswaar
door veel starre woordenkramerij zijn overwoekerd maar die toch in zichzelf
waar en echt zijn -zouden ze even precies Mijn nieuwe woord bewaren, als ze het
maar wilden aannemen. Door die duizenden jaren lange opvoeding zijn ze heel
goed in staat de waarheid van Mijn leer te herkennen. Maar nu hebben zij ook
het juiste middelpunt verlaten, en in plaats van zegelbewaarders te blijven
zijn ze hardnekkig, verstokt en ontoegankelijk voor vernieuwing geworden -uit
traagheid, waarin de deugd van volharding is omgeslagen.
[10] Andere volkeren, die naar buiten
streven, zullen later op soortgelijke wijze handelen, maar dan tegengesteld;
want het uitdragen naar buiten, om te verspreiden, verliest zich gemakkelijk in
onbestendigheid, oppervlakkigheid en zinnelijke lust.
[11] Als er eenmaal een standpunt is
bereikt dat heeft aangetoond dat de middenweg de gulden weg is, nemen ook de
volkeren in later jaren die weg het liefst en zullen niet meer helemaal een
andere richting inslaan, zoals nu en ook later nog zal gebeuren. Met het
vrijkomen van de vele miljarden oergeesten, die de weg door het vlees zullen
hebben afgelegd, zal er ook een heel andere verhouding tussen de geestenwereld
en de mensheid intreden. Want hoe meer geesten de weg van het vlees hebben
voltooid, des te meer neemt hun invloed toe op diegenen, die als mensen hun
verandering van de sfeer van de wijsheid naar de sfeer van de liefde willen
bewerkstelligen.
[12] Dan ontstaat er een geweldig
dringen van degenen die eveneens het voornemen hebben de weg te voltooien, en
een soort zorg van hen die de weg reeds achter de rug hebben. Hand in hand met
dat gedrang zal en moet er ook een toename van het menselijke geslacht
plaatsvinden; want het aantal leerlingen neemt steeds meer toe, en een andere
school dan deze aarde is er niet.
[13] Omdat dat laatste zo is, kon Ik
nergens anders dan juist hier nederdalen en ook weer nergens anders dan onder
het Joodse volk, dat in zijn wet en zijn voortschrijdende ontwikkeling de
zaadkorrels draagt door welke alleen de vrijheid van geest en wil ontwikkelen.
Maar omdat dit zaad door de al te grote starheid van dit volk gevaar liep te
verdrogen en onvruchtbaar te worden, kom Ikzelf en wek en bevrucht Ik het tot
een des te groter vermogen om nieuw opbloeiend leven voort te brengen.
[14] Of de Joden nu verder nog
aanspraak zullen maken op hun taak als verdedigers en zegelbewaarders, ook van
deze nieuwe leer, ligt aan henzelf. Maar ook al blijven ze star en erkennen ze
Mij niet, dan blijven ze krachtens hun jarenlange scholing toch het uitverkoren
volk Gods en kunnen te allen tijde, ook in de komende duizenden jaren, evenals
de verloren zoon de weg naar het Vaderhuis vinden, en zullen ook opgenomen
worden. Er zal wel veel rampspoed voor nodig zijn voor ze omkeren en ze zullen
nog lange tijd varkens moeten hoeden.
[15] Ik weet weliswaar dat alle moeite
bij dit volk nu vergeefs is, en ze zullen Mij ook het uiterste kunnen aandoen,
opdat niemand zal zeggen dat het heeft ontbroken aan tekenen waarmee een
profeet zich kenbaar maakt; maar zelfs het grootste teken zal hier niets
uithalen! Daarom zal ná Mij ook de tijd aanbreken dat er niet meer door
tekenen wordt gewerkt, maar alleen door het woord, zoals Ik dat tegen jullie
spreek, dat veel meer geloof wekt dan dwingende wonderen.
[16] Nu weten jullie waarom de Joden
het uitverkoren volk zijn en waarom hier zulke grote dingen gebeuren. Er rest
alleen nog om te vertellen waarom er geen stappen ondernomen worden om deze
schijnbare misslagen te verhinderen -waarom toegelaten werd dat er in het
geheel geen gelijkmatige, kalme ontwikkelingsgang plaatsvindt!’
29
Het volk van de toekomst
[1] (De Heer:) ‘Als er geen stormen
over de aarde raasden, maar overal een gelijkmatige temperatuur en stroming zou
heersen, zou de hele aarde weldra verbrokkelen en barsten; want alleen door
hevige stormen en aardbevingen treedt er een krachtige levenswerking op, een
verfrissing, die merkbaar wordt in de verfrissende lucht na een storm.
[2] Zouden jullie je lichaam zo weinig
mogelijk bewegen, het steeds aan een gelijkmatige temperatuur blootstellen en
al het onaangename vermijden, dan zal er weldra een vervaloptreden van de
krachten die jullie niet oefenen, en daarmee een verval van het lichaam. En als
dat al met het lichaam gebeurt, hoeveel te meer dan met de ziel die steeds in
hetzelfde bestaan voort droomt zonder dat ze geprikkeld wordt -want alleen de
ziel leeft immers, niet het lichaam. Om levenslustig en creatief te kunnen
zijn, moet ze werk te doen hebben. Door het werk doet ze kennis op en beleeft
ze vreugde aan wat ze gedaan heeft. Op het materiële vlak uit dit werk zich als
strijd van het zwakkere tegen het sterkere, op het geestelijke vlak echter in
de kennis en het toenemen van de liefde.
[3] Omdat God in Zijn wezen oneindig
is, kan ook de geest oneindig verder groeien. Die groei brengt echter het
ontstaan en vergaan van aardse volkeren teweeg, waarbij het vergaan van de
lichamen er niet toe doet; want alleen de zielen moeten groeien, het lichaam is
vergankelijk.
[4] Zoals een heel edele plant uit een
veel minder edele soort is ontstaan, langzaam, door het zorgvuldig verzorgen en
het wegsnijden van alle wilde scheuten, zo groeit ook het volk van de toekomst
-dat één kudde zal zijn, geleid door slechts één herder, die Ik zal zijn
-slechts door langzame zorg, nadat er eerst heel veel weelderige wilde scheuten
verwijderd zijn.
[5] Het voltooien van dat werk en
daarmee ook de grote verlossing van de werelden is het doel van Mijn
menswording, dat echter bij ieder individueel begonnen moet worden, niet bij de
grote massa; want ook een oceaan bestaat uit afzonderlijke druppels. Als men
daar het zout aan zou willen onttrekken, zouden er ook maar kleine hoeveelheden
uitgehaald, van zout ontdaan en in een voor dat zoutvrije water geschikt
vergaarbekken bewaard moeten worden -een werk dat nutteloos lijkt, maar
tenslotte toch naar het doel leidt, als iemand eeuwigheden tot zijn beschikking
heeft. -Hebben jullie nu begrepen wat jullie in Mijn woorden is gezegd?'
[6] Raël en ook de leerlingen zeiden:
']a, Heer, wij denken dat wij U, voorzover dat mogelijk is, helemaal hebben
begrepen, hoewel wij het idee hebben dat Uw woorden nog veel bevatten wat U
niet hebt uitgesproken, maar wat er toch uit op te maken is. In latere tijden
zal ons dat ook nog wel duidelijker worden, als ook datgene wat U nu in woorden
tegen ons hebt gezegd, volkomen opgenomen is.'
[7] Ik zei: 'Beste vrienden, Ik lees
in jullie gemoederen nu nog de vraag, welk volk dan nu in de plaats van het
volk der Joden kan treden, ingeval zij niet aan de verwachtingen beantwoorden
-wat inderdaad het geval is, zoals jullie weten, want anders zou Ik niet zo
vaak de verwoesting van de stad Jeruzalem hebben voorspeld - aangezien jullie
niet bekend is dat er een ander volk is dat een enigszins soortgelijke scholing
als het volk Israël heeft doorlopen.
[8] Welnu, ook dat zal Ik voor jullie
beantwoorden. God, als de Alwetende, is nooit zo onverstandig dat Hij Zijn werk
op slechts één pilaar bouwt, maar Hij bouwt het steeds op verscheidene
steunpunten, om te zorgen dat het gebouw dat Hij neerzet, niet in één nacht
instort ingeval de worm aan de ene of de andere steunpilaar heeft geknaagd. Ook
het werk van verlossing staat daarom op heel veel veilige steunen, zodat het
moet lukken, zelfs wanneer de vijand uit alle macht probeert het te
verhinderen.
[9] Hier op deze aarde zijn
verscheidene volkeren die geschikt kunnen zijn om in plaats van de Joden als
zegelbewaarders van het nieuwe woord te dienen; want het oude zal voortaan
door de oude bewakers des te angstvalliger worden bewaakt, naarmate er meer
ellende over hen zal losbarsten. En ook al zullen de Joden over de hele aarde
verstrooid worden, ze zullen des te steviger vasthouden aan het oude geloof,
omdat dat en de hoop op het herstel van hun vroegere, vergane grootheid het
enige anker is waardoor ze van algeheel verval en vernietiging gered kunnen
worden, waar ze zich goed bewust van zullen zijn.
[10] Mijn nieuwe woord heeft echter
eveneens zegelbewaarders nodig, dat wil zeggen: een volk uit welks midden
steeds weer nieuwe leraren kunnen opstaan, die de enigszins drassig geworden
leer weer reinigen en het moeraswater in een heldere stroom veranderen. Want
evenals de Joden slechts langzaam rijp werden, zo kan ook dat volk slechts
langzaam rijpen. En evenals de Joden gevangenschap moesten ondergaan vanwege
hun zonden en tot afgoderij vervielen, zo zal ook het volk van de toekomst ter
wille van hun rijping tot soortgelijke fouten, ja zelfs precies dezelfde kunnen
en moeten vervallen. Evenals Ik in het Joodse volk profeten heb opgewekt,
zullen er daar profeten opstaan en de zuivere leer vanuit de hemelen zuiveren
van alle toevoegingen.
[11] Dat volk is jullie nu echter zo
goed als onbekend, maar mettertijd zal het met grote kracht tevoorschijn komen
en alles wat verrot en onbruikbaar is in stukken slaan; want het is machtig in
zijn nog onaangetaste natuurlijke kracht. Dezelfde leraren die hier
nedergedaald zijn als Mijn dienaren, zullen ook daar weer terugkomen, deels in
het vlees, deels in de geest, en zij zullen met grote geestdrift en alles
overwinnende macht van Mij getuigen, zoals ze tot nu toe van Mij getuigd
hebben, en Ik zal hun onzichtbaar terzijde staan en hen lelden.
[12] Maar dan, als dat volk ook
eenmaal een zodanige hoogte bereikt zal hebben dat de vreemde koningen bang
zijn dat het de aarde wil bezitten, zoals de Romeinen nu, dan zal er een tijd
aanbreken die rijk zal zijn aan verrassingen voor de volkeren der aarde. Want
niet dat volk zal dan het middelpunt worden, maar er zal een nieuw volk
ontstaan, dat gevormd wordt uit de edelste geslachten van alle volkeren. Die
zullen de wereld overwinnen met Mijn kracht en vrede en eendracht zullen en
moeten dan heersen over alle landen en volkeren. En temidden van dat nieuwe
volk zal dan het heil geboren worden, dat geen koning en geen wet verder nodig
heeft dan alleen dit ene: 'Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf.'
[13] En jullie, Mijn getrouwen, zullen
medewerkers zijn aan dit nieuwe materiële en geestelijke rijk. Daarom zijn
jullie hier verzameld, namelijk om nu al in jullie eerste aardse dagen uit Mijn
mond te horen waartoe Ik jullie roep; want al diegenen die, voor jullie nu
onzichtbaar, eveneens werkers zullen zijn voor de grote gelukzaligheid van deze
aarde en door deze aarde van het universum en het geestenrijk, zijn eveneens
aanwezig en verheugen zich over jullie als medewerkers aan het begonnen werk.
Jullie zullen hen echter zien, die grote scharen, die ervoor nodig zijn om het
werk te laten gedijen!'
[14] Na deze woorden opende Ik bij
alle aanwezigen hun geestelijk gezicht, en zij zagen alle profeten en engelen
van Mijn hemelen, die hen heel vriendelijk naderden en met hen over Mijn
laatste openbaringen spraken.
30
Over het sterven
[1] Nadat dit tafereel ongeveer een
uur had geduurd en alle aanwezigen alle mogelijke vragen aan de geesten hadden
gesteld, die deze heel vriendelijk beantwoordden, riep Ik Johannes de Doper en
Elia, die de aanwezigen alleen in de persoon van de Doper kenden, naar Mij toe
en zei in het bijzijn van alle aanwezigen luid tegen hem: 'Jij was Mijn
voorloper in deze grote tijd van Mijn Komen tot de mensen, en je zult het ook
weer zijn wanneer die grote tijd aanbreekt waar Ik over heb gesproken. Maar de
mensen zullen je dan niet herkennen, ondanks dat jij zult weten wie je eigenlijk
bent; want die laatste beproeving in het vlees die je te wachten staat zal het
fundament worden voor het gebouw van het aanbrekende rijk van vrede!
[2] Weliswaar zullen de mensen zich
ten tijde van jouw volgende leven weinig om jouw woord bekommeren; maar het
zal hun met gloeiende letters in hun ziel worden geschreven, opdat ze het
nochtans voelen, wanneer ze vrij van hun lichaam zullen zijn. Dat woord van jou
zal echter Mijn woord zijn, en Ik zal rekenschap eisen van iedereen die het
heeft gehoord en er geen acht op sloeg!
[3] Maar jullie, Mijn geliefden en
getrouwen, die om Mij heen zijn verzameld en je verbazen over de dingen die nu
duidelijk voor jullie ogen gebeuren, zullen de stam vormen van diegenen die
het nieuwe uitverkoren volk vormen, en jullie zullen zelf bijdragen tot de
vestiging ervan in Mijn naam als een grote broederschap, die uit Mijn geest de
kracht put voor grote daden.
[4] En zo laat Ik jullie nu gaan om
het begin te maken, waardoor de verloren zoon gedwongen zal worden naar huis
terug te keren, nu hij niet naar de lokkende roep van de Vader heeft willen
luisteren. Amen.'
[5] Na deze woorden verdwenen de
hemelse bewoners, en wij waren weer alleen zoals tevoren in de grote eetzaal
van Raël. Lange tijd zaten de Mijnen nog als verdoofd door de heerlijkheid van
wat ze hadden gezien; want zo diep hadden ze nog nooit een blik in de geheimen
der hemelen geworpen, en ze hebben tijdens hun lichamelijke leven ook nooit
weer zo'n blik gekregen. Het gebeurde echter opdat hun zielen nu sterk zouden
blijven -ook zonder wonderen die Ik uitsluitend in hun kring, en niet in het
openbaar deed. Dit laatste diepgaande schouwen moest zich onuitwisbaar
inprenten en voor hen een richtsnoer blijven voor hun verdere leven, alsook
voor hun verdere leven zonder stoffelijk lichaam in Mijn rijk.
[6] Wij begaven ons nu zwijgend naar
het avondmaal en namen het zwijgend tot ons. Raël wees iedereen de meest
aangename rustplaatsen aan die hier en daar in zijn huis gereedgemaakt werden,
en vroeg Mij tenslotte hem een gesprek onder vier ogen te willen toestaan.
[7] Ik zei tegen hem: 'Niet jij, maar
Ik heb die wens in jou gewekt, opdat je nog opheldering krijgt over iets dat
alleen jij hoeft te weten.'
[8] Toen volgde Ik hem naar zijn
eenzaam gelegen kamer, terwijl de anderen gingen rusten.
[9] Toen wij alleen waren zei Raël
tegen Mij: 'Heer en Meester, ik ben een zondig mens, die niet waard is dat U
met Uw voeten dit huis heiligt; maar Ik weet ook dat U buitengewoon barmhartig
bent en mij dus alle dwaasheden die ik in mijn leven tot nu toe heb begaan
zeker zult vergeven, als ik U daar echt van harte om vraag. Ik vraag U daarom,
Heer en mijn God, in de eerste plaats om het volgende: wilt U mij de grote
zwakheid die ik tot nu toe had niet aanrekenen en mij vergeven wat ik ooit
bewust of onbewust aan zonden heb bedreven!'
[10] Ik zei: 'Raël, al jouw zonden
zijn je allang vergeven; want Ik ben geen God van straf, maar van liefde. Hoe
zou Ik dan iets kunnen bestraffen, als zoals bij jou -iemand in volle ernst
meent waarom hij dat vraagt, zoals jij nu?! Maar Ik ben in de wereld gekomen om
de grote zondelast die de mensen in hun grote blindheid op zich laden, te
vernietigen en de wegen naar de grootste gelukzaligheid voor hen vrij te
maken.
[11] Heb dus geen zorg meer om jouw
zonden, die je vooral alleen nog in een vroegere tijd hebt begaan, en die je
bij het afscheid van deze aarde als kwade werken volgen evenals de goede -ze
zijn verteerd door Mijn liefde! Maar zeg nu wat je verder nog bedrukt; want je
hebt een speciaal verzoek, waarom je in het geheim met Mij wilde spreken!'
[12] Raël zei: 'Heer en Vader, ik dank
U uit het diepst van mijn hart voor Uw woorden! Ik ben nu des te meer vervuld
van de wens die mij bezield heeft sinds ik U heb ontmoet. Kijk, ik ben oud,
mijn lichaam is broos en weinig geschikt meer om behuizing voor deze ziel te
zijn! De hoop dat ik de Uitverkorene Gods nog zou kunnen zien, heeft tot nu toe
dit vermoeide lijf overeind gehouden, en nu deze hoop vervuld is, vraag ik U,
Heer en Vader: laat Uw knecht in vrede het graf ingaan, opdat hij in Uw rijk -
dat ik nu met mijn lichamelijke ogen heb gezien - een nuttiger instrument wordt
dan hij nu in zijn lichamelijke leven nog kan zijn! Als ik onder Uw ogen zou
kunnen heengaan, zal ik de dood zeker niet smaken en veilig en vreedzaam binnengaan
in het rijk dat U ons hebt beloofd.'
[13] Ik zei: 'Raël, deze wens rust al
lange tijd in je hart, en daarom moest
je je uitspreken, opdat je ziel ook van deze laatste druk vrij wordt. De
anderen, die nu slapen, zijn nog lang niet rijp om te horen, wat jij dient te
weten.
[14] Kijk, wat is de dood van een mens
eigenlijk?! Niets anders dan dat de rijpe vrucht van de boom valt, en dat
vallen gebeurt ook vanzelf, zonder veel toedoen van de vrucht. Als een mens in
zijn meest innerlijke wezen zover gelouterd is, dat hij als rijpe vrucht kan
gelden, dan zal het losmaken van de rijpe ziel van de stam, het lichaam, ook
zonder enige dwang gebeuren. Dat ogenblik treedt bij iemand die overeenkomstig
Mijn wil heeft geleefd, op een zodanige wijze in, dat hij ook zonder Mijn
aanwezigheid volkomen pijnloos, ja zelfs met de meest vreugdevolle gevoelens
overglijdt van het aardse naar het geestelijke leven.
[15] Maar ondanks datje niet echt aan
het leven hangt, heb je toch een soort bezorgdheid voor dat ogenblik, en je
denkt dat je het gemakkelijkst over dat voor jou onaangename keerpunt heen kunt
komen, wanneer je gesterkt wordt door Mijn tegenwoordigheid. Maar Ik zeg je nu
dat je ook die vergeeflijke menselijke zwakheid moet afleggen, opdat je
geloof, datje tot nu toe heeft behouden en je deze hoge leeftijd liet bereiken,
volkomen sterk wordt; want het geloof in Mij zal juist het beste en enige
middel zijn om alle dreigende verschrikkingen van de dood te overwinnen.
[16] Als een mens volkomen gelovig is
geworden, en als Ik hem in het hart heb gelegd dat het zijn tijd is om de
banden met zijn vlees los te maken, omdat zijn aardse dagtaak volbracht is, zal
Ik hem zelfs de kracht geven om zelf die banden te verbreken, en dan ontslaapt
hij zacht en in vrede voor de ogen van de zijnen.
[17] Dat is de dood zoals hij moet
zijn, maar zoals hij slechts in de meest zeldzame gevallen kan intreden, omdat
de mensen het ogenblik dat ze weggeroepen worden meer vrezen dan al het andere
en hun overgang niet veroorzaken door normale slijtage, maar door de
lichamelijke machinerie met geweld te verwoesten. Het verkeerde leven heeft
daarom ook de vele ziekten teweeggebracht, die met de eigenlijke dood niets te
maken zouden moeten hebben, omdat niet deze ziekten, maar de volledige rijpheid
van de ziel de overgang moet bepalen.
[18] Beschouw het dus niet, Mijn Raël,
alsof Ik je een wens zou willen weigeren, wanneer Ik je zeg: leef nog een
korte tijd; zie het niet als straf, maar oefen jezelf om ook deze laatste rest
van je binding aan het aardse teniet te doen, om dan verenigd met Mij Mijn rijk
binnen te gaan!'
[19] Raël zei: 'Ja, Heer, zoals steeds
hebt U ook hierin volkomen gelijk, en ik zal mijn dwaze verlangen in mijzelf
opzij zetten, om Uw gehele liefde waardig te worden. Ik zal die dwaze angst
vernietigen, en ik geloof bijna dat mij dat door dit gesprek met U nu ook al
gelukt is.
[20] Maar hoe moet ik dat eigenlijk
verstaan: verenigd met U zou ik Uw rijk binnengaan? Hoe, o Heer, bedoelt U dat
dan? Zult U deze aarde ook verlaten?'
[21] Ik zei: 'Zeer zeker, zodra het
werk voltooid zal zijn. De Joden zullen macht krijgen over Mijn lichaam en het
doden. En op die dag zal Ikzelf jou Mijn stad binnenleiden, die in de hemelen
wordt gebouwd in plaats van het Jeruzalem dat hier op aarde verwoest zal
worden, terwijl het een stad der steden zou kunnen zijn, als de inwoners ervan
maar wilden en niet zo goddeloos waren geworden. Dan zal Ik van daaruit de
wereld regeren, en Mijn getrouwen zullen samen met Mij wonen binnen de
geheiligde muren die gebouwd worden door dit leven van Mij op deze aarde en
waarvoor het werk van Mijn handen stuk voor stuk de bouwstenen leverde. - Maar
genoeg hierover -jij zult samen met Mij een burger van die stad zijn, en weldra
zal jouw geest helder aanschouwen wat Ik je nu alleen maar kan aanduiden!
[22] Maar, Mijn Raël, laat nu ook je
lichaam de nodige rust krijgen; want morgen is er ook nog een dag, waarop nog
veel besproken kan worden!'
[23] Raël gaf gehoor aan die raad en
begaf zich ter ruste, terwijl Ik naar de Mijnen terugkeerde en op een
gereedgemaakte rustplaats de nacht doorbracht.
[1] Vroeg in de ochtend stonden wij
zoals gewoonlijk zeer bijtijds op van onze slaapplaatsen en gingen meteen naar
buiten, de tuin van Raël in. Weliswaar waren de ochtenden heel ruw, vooral
omstreeks zonsopgang, omdat de regentijd weldra moest beginnen, maar toch waren
ze heel verfrissend, zodat het aangenaam was om een tijd buiten te zijn.
[2] Als de mensen er een gewoonte van
zouden maken om met name in de zomer bijtijds op te staan en de vroege
ochtenduren buiten door te brengen, zou het geslacht weldra veel krachtiger
worden dan het is. Want de versterkende stromingen, die juist bij de vroege
ochtendwinden door de lucht trekken, brengen voornamelijk de voedingsstof naar
de aarde toe, evenals het samenwerken van licht en de zich ontwikkelende warmte
speciale voedingsdeeltjes voor ziel en lichaam voortbrengt, die bij een hoog
staande zon en grotere warmte weer heel anders werken en ook een speciaal
chemisch proces aangaan, waardoor ze consistenter en voor de mens niet meer zo
gemakkelijk opneembaar worden als in de meer etherische toestand van de vroege
ochtend.
[3] Mijn leerlingen spraken nog ijverig
met elkaar over de visioenen die ze gisteren hadden gezien en vertelden ook hun
buitengewone dromen, die bijna ieder van hen had gehad, zonder Mij over die
dingen een speciale vraag te stellen. Weldra kwam ook Raël naar ons toe en
nodigde ons vriendelijk uit het gereedstaande ochtendmaal tot ons te nemen. Dat
gebeurde, en weldra maakte zich een algemene, echt opgewekte stemming van de
gemoederen kenbaar, die zelfs aan de anders zo ernstige mannen menige kwinkslag
ontlokte.
[4] Ik zei nu tegen de Mijnen dat Ik
het plan had om vandaag rust te nemen, en dat iedereen die daar voor voelde, in
het dorp kon rondkijken om te zien of hem een gelegenheid geboden werd een goed
werk te doen of een woord van troost te spreken. Een ieder van hen was vrij om
te doen wat hem goed leek.
[5] Op deze uitnodiging zei Philippus:
Heer, als U er niets op tegen hebt, zou ik hier graag een man opzoeken die mij
heel dierbaar is, en die voorzover ik weet hier nog moet wonen. Hij is een
ijverige leraar van het woord Gods, die met de weinige middelen die het leven
hem heeft gegeven al veel goeds heeft gedaan. Hij is een tweedegraads
bloedverwant van mij, en als het mogelijk is hem voor U te winnen, zal ik hem
bij U brengen.'
[6] Ik zei: 'Doe dat, en breng Mij dat
visje maar, opdat ook hij inziet waar het hem nog aan ontbreekt! Ik zal dit
huis niet verlaten, en ieder van jullie zal Mij hier weer vinden, als hij Mij
zoekt!'
[7] Daarop verlieten allen behalve
Johannes, Petrus en Jacobus de tuin en het huis, en verspreidden zich in het
dorp en de omgeving. Velen keerden pas 's avonds terug, omdat ze bij de arme
bevolking heel goed ontvangen werden en er door de mensen veel vragen werden
gesteld over Mijn wezen, Mijn herkomst en daden, wat ze allemaal
waarheidsgetrouw beantwoordden. Ik wilde dat dit gebeurde, opdat ten eerste
verschillende van Mijn aanhangers en leerlingen, die tot nu toe nog geen
gelegenheid hadden gevonden Mijn woord te verbreiden, zich in hun ambt zouden
gaan oefenen, en ten tweede om ook de bevolking op te wekken voor het komende
paasfeest en de gebeurtenissen daarbij .
[8] De drie apostelen bleven echter
dicht bij Mij en bleven zwijgen. Ik vroeg hen dus of zij niet ook de anderen
wilden volgen, waarop Johannes antwoordde dat hij en zijn broeders dat zouden
doen, als het Mijn wens was, maar dat zij anders zouden blijven.
[9] Ik zei: 'Beste vrienden, als
jullie willen blijven, blijf dan! Ik heb immers al gezegd dat iedereen moet
doen zoals hem belieft. Maar als jullie soms denken dat jullie in Mijn
nabijheid toch nog iets mee zullen maken wat jullie anders zouden missen, dan
vergissen jullie je. Want Ik zal vandaag niets ondernemen, zoals Ik al heb
gezegd, en ben alleen van plan om een rustdag te houden; want ook dit lichaam
heeft bij tijd en wijle rust nodig, net als dat van jullie, en is in niets
verschillend van jullie lichaam. We hebben de afgelopen tijd heel veel gewerkt,
en ook Mijn lichaam is daarom enigszins uitgeput, ook al is Mijn geest alom
actief. Maar zolang dit lichaam niet door de geest opgenomen is, die het moet
doordringen en als een kleed om zich heen moet sluiten, is het ook onderworpen
aan alle eisen die jullie lichamen stellen.'
[10] Daarop trokken ook deze drie
leerlingen zich van Mij terug, om Mij niet in de gewenste rust te storen, en
zij zorgden ook dat er in huis geen al te groot lawaai was, dat misschien in de
tuin kon doordringen; want vanwege de vele onverwachte gasten heerste daar,
geheel in tegenstelling tot de stilte die men tot nu toe gewend was, een grote
drukte en bedrijvigheid. Deze keer ondersteunde Ik de diverse huiselijke
bezigheden niet met Mijn kracht, omdat alle bewoners blij waren voor Mij en de
Mijnen te kunnen zorgen; en die werkelijke vreugde mocht hen niet ontnomen
worden.
[11] Die dag is er dan ook niets
bijzonders gebeurd wat opgeschreven zou moeten worden. Laat in de middag kwam
Philippus terug met zijn bloedverwant, die hij bij Mij bracht, en die door Mij
over de persoon van de Messias onderricht wilde worden. Maar Ik ging nu geen
lang gesprek met hem aan, maar verwees hem voorlopig naar Mijn leerlingen, die
hem in Mijn leer inwijdden en hem meer over Mijn daden vertelden. Hij werd dan
ook gelovig en Ik zegende hem en zijn huis, toen hij Mij dat vroeg, tot grote
vreugde van Philippus, die hem erg waardeerde.
[12] 's Avonds kwamen allen die bij
Mij hoorden weer binnen en brachten verslag uit van hun verschillende
avonturen, die er hoofdzakelijk uit hadden bestaan dat ze de inwoners in Mijn
naam hulp hadden geboden bij allerlei ziekten en hen daardoor tot geloof hadden
gebracht, namelijk: dat Ik werkelijk de Afgezant Gods was en zij Mijn
leerlingen waren.
[13] Na de vele verhalen, die niet
weergegeven hoeven te worden, zei Ik: 'Zalig zijn jullie, Mijn geliefden, omdat
alleen jullie geloof zulke werken heeft kunnen volbrengen; want alleen door die
kracht hebben jullie ze verricht, niet door de dwang van Mijn kracht. Ga er dus
mee door om zelfstandig en met eigen daden werkzaam te worden, opdat de kudde
niet verstrooid raakt, wanneer de herder eenmaal zal ontbreken!’
32
Over de dood van Lazarus
[1] Toen het avondmaal nu beëindigd
was, deelde Ik de Mijnen mee dat ik het voornemen had om morgen in alle vroegte
weer verder te trekken, en wel dieper Judea in, in de richting van Jeruzalem. (Joh.
11:7)
[2] Daarvan schrokken de leerlingen
die Mij het meest na stonden, omwille van Mij, en ze fluisterden onder elkaar,
totdat Petrus zich als woordvoerder opwierp, zich tot Mij wendde en zei: 'Heer
en Meester, iedere keer hebben de joden in Jeruzalem U willen stenigen als U
tot hen sprak -en nu wilt U weer naar hen toegaan?'
[3] Daarop antwoordde Ik: 'Gaan er
geen twaalf uren in een dag? Zal iemand die overdag wandelt en volledig in het
licht staat, zich kunnen stoten?! Ik sta volledig in het licht en weet wanneer
Mijn uur zal komen; maak je dus om Mij niet bezorgd! Maar wie 's nachts
wandelt, terwijl het donker is om hem heen en binnen in hem, zal zich weldra
stoten en kan gemakkelijk in het verderf gestort worden. jullie weten toch dat
niemand macht over Mij heeft, tenzij Ik hem die geef.'
[4] Toen waren de leerlingen niet meer
ongerust ten aanzien van Mijn plan, en Ik zei verder tegen hen: 'jullie weten
toch dat onze vriend Lazarus ziek is en dat zijn zusters iemand naar Mij hebben
uitgezonden! Zou Ik nu soms uit vrees voor de joden hun verzoek niet
inwilligen?'
[5] Johannes vroeg Mij: 'Heer, U weet
immers alles! Hoe is het nu met onze vriend Lazarus?'
[6] Ik antwoordde: 'Hij slaapt - maar
Ik ga erheen om hem op te wekken.'
[7] Toen zeiden de leerlingen, die
dachten dat Ik over de lichamelijke slaap sprak: 'Heer, als hij slaapt, zal
zijn ziekte vast gauw van hem wijken; want niets brengt een zieke eerder weer
op krachten dan een gezonde slaap!'
[8] Ik antwoordde: 'Daar hebben jullie
wel gelijk in, maar toch vergissen jullie je; want Lazarus slaapt niet de
slaap van het lichaam, maar is gestorven.'
[9] Van deze verklaring schrokken de
leerlingen, temeer daar ze Lazarus nog niet zo lang geleden gezond en wel
hadden gezien. Er ontstond een luid gemurmel van medeleven onder hen en
tenslotte vroeg men angstig of er niet toch nog hulp geboden kon worden, omdat
hij misschien alleen maar schijndood was, en of Mijn kracht hem niet zou
opwekken.
[10] Ik zei: 'Lazarus is dood en ligt
allang in zijn graf; maar toch zal Ik hem opwekken. Daarom ben Ik zo lang hier
gebleven, opdat niemand zou kunnen zeggen dat hij niet werkelijk gestorven was,
en opdat door dit laatste openlijke teken dat Ik zal doen de zwakke gemoederen
volkomen gelovig worden. Ik ben nu blij omwille van jullie dat Ik er niet bij
aanwezig ben geweest, en dat de Vader in Mij beval aldus te handelen, opdat
jullie en nu nog vele anderen zullen geloven. En daarom zullen we morgen naar
Bethanië reizen.’
[11] Nu waren allen tevreden.
[12] Alleen Thomas, die zoals zo vaak
door twijfels geplaagd werd en ondanks zijn geloof in Mijn woord toch bang was
voor de Farizeeën en Joden, zei tegen zijn broeders: 'Laten wij in ieder geval
met Hem meegaan om samen met Hem te sterven, als de Joden de hand aan Hem
mochten slaan!'
[13] Maar Jacobus wees hem terecht om
die woorden en wees erop dat tot nu toe nog niemand enige macht over Mij had
gehad, ondanks de vele pogingen daartoe. Daarop was ook Thomas rustig, en er
ontstond een algemeen stilzwijgen in het gezelschap, omdat iedereen bezig was
met zijn eigen gedachten.
[14] Ik spoorde de Mijnen aan om zich
nu ter ruste te begeven, aangezien de volgende dag grote inspanningen van ons
zou vragen, en weldra zocht iedereen zijn rustplaats op en gaf zich over aan
de noodzakelijke rust.
[15] De volgende dag stonden wij vroeg
op en maakten ons gereed voor de verdere reis. Raël liep met betraande ogen op
Mij toe en wilde, net als de anderen, Mij volgen.
[16] Maar Ik zei tegen hem dat hij
moest blijven, en zei: 'Raël, het zal niet lang meer duren, dan zul je voor
eeuwig bij Mij kunnen blijven; maak je daarom nu gereed voor die navolging en
doe, zoals Ik je reeds heb gezegd! Dezen hier, die Mij volgen, hebben nog
tijdens hun leven een grote taak in Mijn naam te vervullen. Maar jij hebt de jouwe
reeds vervuld, en daarom ben je gerechtvaardigd voor Mij, ook zonder datje Mij
nu lichamelijk volgt - wat Ik dikwijls heb geëist, en waar je over hebt
gehoord!'
[17] Raël kalmeerde nu ook bij deze
woorden en nam liefdevol afscheid van Mij en de Mijnen.
[1] Wij liepen nu snel voort om de weg
die ons naar Bethanië voerde zo snel mogelijk af te leggen.
[2] Om die plaats te bereiken moesten
we een omweg maken, omdat Ik niet de bedoeling had langs Jeruzalem te gaan, maar
ongezien in de woonplaats van Lazarus wilde aankomen, die volgens de Joodse
maat vijftien veldwegen daarvan verwijderd was. Bethanië lag echter niet op de
plaats van het huidige dorp El Azarije *,(* El Azarije of eizariya:
tegenwoordig neemt men aan dat hier vroeger Bethanië lag; werd in de 4e eeuw
Lazarion genoemd.) maar nog meer naar
het oosten, zodat wij daar niet vanaf de westkant van de Olijfberg, maar vanaf
de oostkant aankwamen.
[3] De afstand van vijftien veldwegen
werd gemeten vanaf de voorhof van de tempel, waar een pilaar als Romeinse
mijlpaal was opgesteld, zoals jullie dergelijke markeringsstenen ook nu nog in
kleinere dorpen aantreffen. Men legde die vijftien veldwegen, wanneer men op
zijn gemak liep, in anderhalf uur af, tot men Bethanië vanaf het zojuist
genoemde punt bereikte.
[4] Daarmee kan een oudheidkundige ter
plaatse nu iets nauwkeuriger vaststellen waar het echte Bethanië gestaan moet
hebben. Maar behalve een woest gebied, behalve stenen en struiken zal hij
tegenwoordig niets meer vinden van de plaats waar Ik het laatste en voor de
Joden onmiskenbaar grootste werk volbracht.
[5] Zoals reeds bekend was Lazarus een
van de rijkste mannen van heel Judea, en omdat hij gestorven was zonder dat hij
directe erfgenamen had, behoorde volgens de wet van de tempel een derde van
zijn totale vermogen aan de tempel, terwijl zijn zusters, die geen mannelijke
familiebescherming hadden Lazarus had verder geen nauwe bloedverwanten -onder
het oppergezag van de tempel waren komen te staan, die in zulke gevallen een
uiterst onaangename voogdij uitoefende. De Farizeeën en tempeljoden waren al
geruime tijd heel begerig naar de rijke bezittingen van Lazarus en hadden,
zoals bekend, reeds allerhande trucs en listen bedacht om Lazarus in hun
vingers te krijgen, om zo mogelijk het gehele rijke erfgoed in handen te
krijgen. Van zijn twee zusters verwachtten ze niet te veel moeilijkheden.
[6] Lazarus had echter alle brutaal
naar voren gebrachte aanspraken en aanbiedingen van de hand gewezen en ergerde
zich vaak zo sterk aan de opdringerigheid van het tempelgespuis, dat Ik hem
vermaande om die vurige drift af te leggen, omdat die kwade gevolgen voor hem
kon hebben. Hij volgde Mijn raad ook naar vermogen op en werd, sinds Ik hem
toentertijd die honden had bezorgd, ook veel rustiger, omdat hij niet meer zo
vaak werd lastig gevallen.
[7] Maar nu, kort voor zijn dood, had
hij weer een strijd met de leden van de tempel gehad, die een aanklacht tegen
hem hadden ingediend omdat hij niet het nodige respect voor de tempel zou
hebben opgebracht, en dat ging zo ver dat hij de leden van de tempel, die met
de beste bedoelingen van zielszorg naar hem toekwamen, met geweld wegjoeg en
zijn personeel er zelfs van weerhield de tempel te bezoeken en de noodzakelijke
boete -en reinigingsoffers te doen.
[8] Ook al wisten de tempeldienaren
dat deze en soortgelijke leugens ongegrond waren, evenals de pogingen hem als
vriend van de volksopruier Jezus ook bij de Romeinen verdacht te maken,
rekenden ze toch op de bekende opvliegendheid van zijn karakter, waardoor hij
zich misschien bij eventuele verhoren onvoorzichtig bloot zou geven; zodoende
zou het mogelijk zijn hem aan de tempel te binden, zodat hij, om vrij te komen,
op zijn minst grote beloftes met betrekking tot zijn erfgoed had moeten doen.
[9] Lazarus doorzag die geslepen
plannen heel goed en weerlegde de aanklachten die tegen hem waren ingediend,
tegenover de Romeinse stadhouder met gezag, zodat hij vrijuit ging, zonder dat
hij daarbij uiterlijk zichtbaar enige opwinding had getoond.
[10] Des te meer kookte het echter
inwendig in hem, zodat hij een gloeiende galkoorts kreeg, die hem in zeer
korte tijd de dood bracht. Dat was de uiterlijke aanleiding tot zijn dood; de
innerlijke, zuiver geestelijke was al aangeduid door het antwoord dat Ik de
knecht gaf, en ook door de woorden tegen Mijn leerlingen.
34
De aankomst in Bethanië
[1] Toen wij Bethanië naderden, kwam
dezelfde knecht die Mij al had gesproken ons tegemoet en vertelde met tranen
in zijn ogen dat zijn heer op dezelfde dag dat hij was uitgestuurd, was
gestorven en al vier dagen in zijn graf rustte.
[2] Vooral in Palestina was het bij de
Joden gebruikelijk om een dode nooit na zonsondergang in huis te houden, maar
onmiddellijk nadat de dood was vastgesteld in een speciaal daarvoor ingerichte
grafkamer te leggen -een gebruik, dat gerechtvaardigd werd door de snelle
ontbinding.
[3] Nadat de knecht Mij had ontmoet,
ging hij ijlings naar het huis, dat niet meer ver weg lag, om de zusters Mijn
komst mede te delen. Die werden, zoals destijds de gewoonte was, dagenlang door
een grote kring van vrienden en bekenden bezocht, om hen te troosten en zo de
pijnlijke scheiding en hun eenzaamheid te verlichten; want rouwende vrouwen
mochten de eerste tijd hun huis helemaal niet verlaten; het fatsoen van die
tijd vereiste, dat zij zo zichtbaar mogelijk geheel in rouw leefden, wat ook
door veel geweeklaag merkbaar moest zijn.
[4] Hoewel ze niet vrij waren van de
diepgewortelde gebruiken van hun volk, stelden Martha en Maria die terneerdrukkende
uiterlijkheden weinig op prijs, vooral omdat ze ten diepste overtuigd waren van
een geestelijk voortleven. Ze wachten vol verlangen op Mijn komst, om door Mijn
woord echte troost te vinden. Ook al was de gedachte dat Ik hun broer zou opwekken
niet in hen opgekomen, hoopten ze toch bij Mij raad en hulp te vinden tegen de
Farizeeën, die zich onmiddellijk op de voorgrond plaatsten en reeds met
begerige ogen naar het vette erfgoed keken en met de tempelwacht al afspraken
hadden gemaakt om het erfgoed voor zich veilig te stellen.
[5] Toen de knecht die Mij het eerst
had gesproken het huis binnenkwam, trof hij in eerste instantie Martha aan, die
zoals gewoonlijk met het huishouden bezig was en ondanks haar verdriet,
voorzover de aanwezigheid van de Joden dat toeliet, ervoor zorgde dat alles
even ordelijk verliep als toen haar broer nog leefde; want bij het verdelen van
de werkkrachten had hij steeds blijk gegeven van een voorbeeldige orde en
overzicht van de werkzaamheden die op zo'n groot landgoed noodzakelijk waren.
[6] Ik was met de Mijnen nog niet
dicht bij het huis gekomen, maar bevond Mij nog buiten het kleine dorp om
voorlopig nog geen opzien te baren. Maar Martha kwam ons nu ijlings tegemoet,
terwijl wij een kleine rustpauze langs de weg hielden, en toen ze Mij zag,
rende ze luid huilend op Mij toe.
[7] Ik sterkte haar in haar ziel, en
nu sprak ze tegen Mij de bekende woorden (Martha): 'Heer, als U hier geweest
was, zou mijn broer niet gestorven zijn!'
[8] Daarmee bedoelde zij dat het voor
Mij gemakkelijk geweest zou zijn om hem weer beter te maken, zoals zoveel
anderen.
[9] Daarom voegde zij eraan toe
(Martha) : 'Want ik weet nog heel goed dat alles waar U God om vraagt, U door
Hem wordt gegeven.’
[10] Die woorden waren echter alleen
een herhaling van die van Mij, aangezien Ik dikwijls bij Mijn onderricht had
gezegd: 'Wat de Zoon aan de Vader vraagt, wordt Hem gegeven!' -maar die woorden
waren geen vaste overtuiging van het feit dat Ikzelf de Vader was, ondanks dat
er toch veel bewijzen waren, welke degenen die Mij zeer na stonden allang
grondig de ogen hadden moeten openen voor Wie er in Mij leefde.
[11] Om haar hart verder te openen
voor geloof en inzicht, sprak Ik derhalve: 'Je broer zal weer opstaan!'
[12] Maar Martha alsook haar zuster
Maria waren door deze bijna onoverkomelijk lijkende slag van het noodlot
innerlijk zo onzeker geworden, dat hun voorlopig alleen de grote ellende voor
ogen stond, waarin ze zich bevonden, en het vroegere vaste geloof in Mij en
Mijn zending volkomen op de achtergrond raakte. Zo geven de mensen meestal
blijk van een schijnbaar sterk geloof, zolang de uiterlijke
levensomstandigheden gunstig zijn. Ze vallen echter onmiddellijk weer terug in
onzekerheid, en zelfs ongeloof, zodra hun een kleine beproeving overkomt die
God naar hun mening had moeten afwenden, omdat zij zichzelf toch tot de
gelovigen rekenen -God zou dus de verplichting hebben hen tegen ieder kwaad te
beschermen.
[13] Hoe lang zullen onmondige
kinderen zich nog verstouten de leraar aanwijzingen te geven, hoe hij hen moet
opvoeden?! Ik, de Leraar, voed Mijn kinderen echter niet op zoals zij willen,
maar zoals het voor hen het beste is.
[14] Ook Martha -in plaats van door
Mijn woorden gewekt te worden en bij zichzelf eerst de broeder van de liefde,
het gestorven geloof, op te wekken -antwoordde daarom: 'Ik weet wel dat hij zal
opstaan in de opstanding op de Jongste Dag!'
[15] Ik antwoordde haar: 'Weetje niet
dat iedere dag de jongste' is, en dat Ik de opstanding en het leven ben?! Wie
in Mij gelooft, zal leven, ook al zou hij lichamelijk sterven. Wie echter leeft
en in Mij gelooft, zal nooit meer sterven. Degene aan wie de macht is gegeven
om zielen op te wekken, opdat zij het volkomen ware, lichte en zuivere leven in
zich hebben, zou Die niet de lichamen weer tot leven kunnen brengen, die
immers eerst door de ziel worden geschapen?! -Geloof je dat?'
[16] Nu pas ontwaakte in Martha weer
een straal van herinnering aan de opwekkingen van doden, waar ze vroeger van
had gehoord, en daarmee de hoop dat Ik hier hetzelfde zou willen doen, en vol
hoopvolle liefde zei ze tegen Mij: 'Heer, ja, ik geloof dat U Christus bent, de
Zoon Gods, die in de wereld is gekomen om ons te verlossen!’
[17] Toen ze dat had gezegd, wilde ze
voor Mij neervallen. Maar Ik belette haar dat en vermaande haar welgemoed te
zijn en Maria hierheen te sturen, maar om zelf te zwijgen over hetgeen waar wij
over hadden gesproken.
[18] En Martha ging direct weg om aan
Mijn wens te voldoen.
[1] Maria zat in de pronkkamer, die in
ieder Joods huis aanwezig was, omringd door de vele vrienden en bekenden van
Lazarus, die troostende woorden tegen haar spraken en de vele goede
eigenschappen van de overledene roemden. Maria bleef des te liever in deze
kring, aangezien enkele Farizeeën, die zich hier -zoals reeds gezegd -tamelijk
ongegeneerd als heren voordeden, daardoor tenminste van haar persoon werden
afgeleid en haar verder niet met allerlei reeds behoorlijk brutale voorstellen
konden benaderen.
[2] Voordat Maria Mij had leren kennen
was zij een erg levenslustig schepsel geweest, dat zich door de rijkdom die zij
bezat zorgeloos overgaf aan de genoegens die het toenmalige weelderige leven
van Herodes Antipas in zwang had gebracht. Ze was onafhankelijk, en geloofde
dat ze onder de bescherming van haar broer geen rekening hoefde te houden met
de mening van de evenwel omkoopbare menigte. Als gevolg daarvan deed zij
dikwijls nare ervaringen op, omdat de begerige Farizeeën van haar waren gaan
denken dat ze lichtzinnig was.
[3] Haar vroegere, meer naar buiten
gerichte leven had zich echter volkomen verinnerlijkt en haar de heldere blik
gegeven, waardoor zij Mij van de broer en de beide zusters ook het meest
herkende. Nu, na de dood van haar broer, traden de Farizeeën des te onbeschaamder
op, omdat zij niet in een ware verandering van haar innerlijk geloofden; ze
probeerden zelfs Mij voor de door Lazarus begunstigde minnaar uit te maken en
hadden hierover, evenals over het uitblijven van Mijn wonderkracht, die Mijn
vriend toch had moeten redden, honende opmerkingen gemaakt.
[4] Op het ogenblik van Mijn komst
waren de meeste Farizeeën niet aanwezig, maar hadden zich naar de reeds
bekende, aan Lazarus toebehorende herberg op de Olijfberg begeven om zich op
de hoogte te stellen van de pachtvoorwaarden. Zoals bekend hadden de Farizeeën
deze herberg een slechte naam bezorgd, en ze overlegden met elkaar om vooral op
de herberg aanspraak te maken; want de tempel zou er, na de schandvlek te
hebben verwijderd, goede zaken mee kunnen doen, vooral omdat hij vroeger
vanwege het mooie uitzicht als een soort ontspanningsoort door de Joden veel
bezocht werd.
[5] Martha ging heimelijk naar Maria
toe, die zich juist wat afzijdig hield van de aanwezige Joden, en zei zachtjes
tegen haar: 'De Meester is er, en roept je!'
[6] Snel vroeg Maria waar Ik was, en
Martha vertelde haar dat kort en snel. Toen ze dat had gehoord, stond Maria
ijlings op en ging onmiddellijk naar buiten.
[7] De Joden, die zagen hoe haastig ze
wegliep, waren eerst verbaasd; maar toen zei Efraïm, een vriend van Lazarus,
die zijn vader al had gekend en ook Mij herhaaldelijk in huis had gezien en
gehoord, waardoor hij een soort halfgelovige was geworden, die Mij op zijn
minst voor een achtenswaardig mens hield, zij het ook niet voor de Messias: 'Ze
gaat zeker naar het graf om daar te huilen en te bidden. Laten we naar haar toe
gaan, vrienden, zodat zij zichzelf in haar verdriet niet iets aandoet!’
[8] De overige Joden stemden daarmee
in, en zo volgden zij langzaam de voortlopende Maria. Toen zij Mij echter
temidden van de Mijnen zag, rende ze onstuimig op Mij toe en viel luid huilend
aan Mijn voeten neer.
[9] Snikkend kon zij in haar verdriet
en in haar blijdschap, Mij te zien, geen woorden vinden, tot Ik haar liefdevol vroeg:
'Maria, waarom huil je? Weet je niet dat je broer in Mijn rijk leeft?'
[10] Vol verdriet knikte ze met haar
hoofd en herhaalde de woorden van haar zuster (Maria): 'Heer, als U hier was
geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn!'
[11] Ik hief haar op van de grond en
zei: 'De geest die in Mij leeft had, als jullie geloofd zouden hebben, je
broer ook kunnen beschermen, ook al was Ik niet aanwezig; maar jullie zijn
onmondige kinderen en begrijpen Gods wegen niet!’
[12] Intussen waren ook de Joden dichterbij
gekomen die Maria waren gevolgd en een gezelschap van ongeveer twaalf personen
vormden. Toen ze zagen hoe erg Maria huilde en zich, terwijl Ik haar vasthield,
schijnbaar niet wilde laten troosten, raakten ook zij allemaal diep ontroerd,
evenals de Mijnen, die dit tafereel bijwoonden, en aan beide kanten waren er
rijkelijk tranen van medeleven.
[13] Nu zei Efraïm, die al een grijze
man was: 'Meester, wat is de dood toch wreed, dat hij deze beschermer en beste
broeder in zijn volle mannelijke kracht van haar zijde heeft weggerukt! Waarom
moest zoiets toch gebeuren?'
[14] Ook de andere Joden, die Mij en
Mijn woord toch allemaal kenden want het waren echte vrienden van Lazarus die
zelf arm waren, maar voor wie hij tijdens zijn leven veel goeds had gedaan en
die hem in hun hart heel dankbaar waren -vielen de spreker bij en kwamen in
opstand tegen God. Maria begon echter des te heviger te huilen, en de Mijnen
keken Mij aan met blikken die duidelijk uitdrukten dat zij in dit geval de
wegen van de Godheid niet begrepen.
[15] Toen werd Mijn ziel bevangen door
een diepe weemoed, omdat in de harten van hen, die nu zo lang naar Mij hadden
geluisterd en zoveel prachtige werken van de in Mij wonende geest Gods hadden
gezien, toch nog zo weinig werkelijk levend geloof was gegroeid. En alle kracht
van Mijn ziel als Mensenzoon balde zich samen in de vurige wens om de slang,
die verhinderde dat de kinderen volkomen helder zagen, geheel en al te
vernietigen, opdat de levensboom in hen zou gedijen en heerlijke vruchten zou
dragen.
[16] Dit gebeuren in Mijzelf duidt de
evangelist aan met de woorden: 'Hij werd verbolgen in de geest en bedroefd'*(* Joh.11:33.).Want
zolang Mijn lichaam niet gestorven was, had net als bij ieder mens de volledige
versmelting van het materiële en geestelijke nog niet plaatsgevonden, maar
eiste de Zoon des mensen evenzeer zijn rechten als lichamelijk mens op als
ieder ander, was onderworpen aan de behoeften van het lichaam alsook aan
stemmingen van de ziel, die alleen door het geloof en een vaste wil vanuit
twijfels tot weten verheven werden en zo de volledige eenwording van lichaam,
ziel en geest tot stand brachten.
[17] Vanaf dat ogenblik, toen de
Godheid in Mij in het eenzame dal de laatste poging had gedaan om met Lucifer
te redetwisten, trad ook de Mensenzoon weer meer op de voorgrond, die in
Getsemane tenslotte alle zielenangsten en de voorsmaak van de dood moest
doormaken om alle grendels van dood, ongeloof en twijfel te verbreken, ongeacht
de almachtige Godheid, die met één woord haar schepping had kunnen vernietigen,
maar om haar te redden Zichzelf dieper verdeemoedigde dan het laagste schepsel.
[18] Deze woorden zijn zeer
noodzakelijk, opdat iedereen die goed in zijn hart opneemt en leert begrijpen;
anders zal hij nooit begrijpen waarom Ik eens in het vlees kwam, leed en
stierf, en wat ten grondslag ligt aan deze schijnbare dubbele natuur van
Mensenzoon en Godszoon.
[1] Omdat Maria nog altijd huilend in
Mijn arm lag, vroeg Ik aan de Joden, om hen op de proef te stellen: 'Waar
hebben jullie hem neergelegd?' Want ze hadden moeten weten dat die plaats Mij
zeer wel bekend was.
[2] Maar zij zeiden (de Joden): 'Heer,
kom en zie!', en ze keerden zich om, om Mij de weg te tonen.
[3] Ook Maria droogde haar tranen,
maakte zich los uit Mijn arm en liep voorop om Mij de weg te tonen.
[4] Had Hij, die alle wegen kent,
gidsen nodig? - En Mijn ogen waren vol tranen.
[5] Toen zeiden de Joden onder elkaar:
'Kijk, wat heeft hij hem liefgehad!'
[6] Nota bene.Als de mensen zouden weten
wat dit gebeuren allemaal bevat, en wat het in de geestelijke wereld betekent,
zouden ze er nooit ofte nimmer meer aan twijfelen dat God enkel een en al
liefde is!
[7] Het moet bewaard blijven voor
latere schrijvers, wanneer de harten ontvankelijker en zuiverder zijn
geworden, om die diepste hartsgeheimen van de eeuwige geest Gods duidelijk te
maken en in bevattelijke woorden voor het gelovige, kinderlijke gemoed weer te
geven, opdat zij inzien hoe oneindig groot en onuitputtelijk de bron van Mijn liefde
is. Amen.
[8] Enkelen van de Joden, die met
Efraïm meegekomen waren, fluisterden nu onder elkaar, wijzend op het wonder dat
Ik aan de blinde langs de weg naar Jericho had verricht: 'Kon hij, die de
blinde zijn ogen heeft geopend, er niet ook voor zorgen dat Lazarus niet
gestorven was?!'
[9] Opnieuw beving Mij innerlijk -
omdat al deze woorden, hoewel ze voor degenen die om Mij heen stonden niet
hoorbaar waren, terwijl ze voor Mij wel duidelijk te horen waren - een diepe
weemoed vanwege het feit dat hun geloof zo weinig levend was.
[10] En Ik wendde Mij tot Mijn
leerling Johannes, die naast Mij liep en zei tegen hem: 'Johannes, als jij
bericht over de daad waarvoor Ik Mij nu naar het graf begeef, bericht dan ook
over die twijfelaars, opdat de latere geslachten een duidelijk teken zullen
hebben hoe weinig nut wonderen hebben, en dat alle kracht enkel leeft in het
woord, dat van geloof doortrokken is! Daarom moeten de Mijnen ook in latere
tijden alleen met dat scherpste wapen strijden; want wat van God is, is
onfeilbaar vanwege het innerlijke, blijvende wezen!'
[11] Wij kwamen nu bij het graf, dat
buiten Bethanië lag op een plek met een vrij uitzicht, omgeven door olijfbomen
en struikgewas, en in de rotsen was uitgehakt. Lazarus had het al tijdens zijn
leven laten maken, omdat het vroeger een geliefde gedachte van hem was op zijn
landgoed te rusten en er als het ware ook na zijn dood een beschermer van te
zijn. Dit graf, dat zelfs nu nog aanwezig is, maar geenszins het graf is dat
aan vreemdelingen en reizigers wordt getoond, was niet op de gebruikelijke
manier van de Joodse graven gemaakt met een voorkamer en een grafnis, maar meer
op de wijze van de Romeinse begraafplaatsen of columbaria. * (* Columbarium:
een ruimte waar urnen met de as van overledenen worden bewaard.)
[12] Er was een diepe gang in de
rotsen gehouwen, tamelijk hoog gewelfd, en aan het einde daarvan was een dieper
gedeelte in de rots, waar de dode in was gelegd, afgedekt door een grote
vierhoekige steen, die maar moeizaam weg te wentelen was. Deze gang moest
volgens het idee van Lazarus rechts en links nissen bevatten voor de
toekomstige graven van zijn zusters. Maar die wilden niet reeds tijdens hun
leven hun toekomstige graven leren kennen; daarom had hun broer dat achterwege
gelaten en één enkel graf gemaakt.
[13] Toen wij bij het grafwaren
gekomen, zei Ik tegen enkele knechten van Lazarus, die bezig waren de omgeving
van het graf in orde te maken en nu nieuwsgierig toekeken wat er zou gebeuren:
'Til de steen van het graf!'
[14] Ongelovig hoorden ze Mijn oproep,
en Martha, die hun niet te verstaan gaf dat ze Mijn bevel moesten opvolgen, zei
op bezorgde toon tegen Mij: 'Heer, hij stinkt al; want hij ligt er al vier
dagen!'
[15] Ik antwoordde haar: 'Martha,
waarom bied je tegenstand aan Mijn woord? Heb Ik je niet gezegd dat je de
heerlijkheid Gods zult zien, als je gelooft?! -Doe dan wat Ik jullie heb
gezegd!'
[16] Toen tilden ze met veel moeite de
zware steen van het graf, en onmiddellijk liepen de arbeiders weg van het graf
vanwege de kwalijke geur die van de dode afkwam. Er kon daarom ook niemand
vlakbij de rotsgang blijven, maar degenen die meegekomen waren gingen opzij
staan, verwonderd en vol verwachting toekijkend wat Ik ging doen.
[17] Ik ging echter bij de ingang van
de rotsgang staan en zei met luide stem: 'Vader, Ik dank U dat U Mij, Uw Zoon,
hebt verhoord! Maar Ik weet dat U Mij altijd hoort; want Uw stem leeft en
klinkt in Mij. Niet ter wille van Mijzelf, maar ter wille van het volk dat hier
rondom staat zeg Ik dit, opdat zij eindelijk geheel en al geloven en inzien dat
U Mij hebt gezonden en dat U in Mij leeft, zoals Ik in U!'
[18] Na deze woorden wendde Ik Mij
naar het graf en riep met luide stem: 'Lazarus, kom eruit!'
[19] Onmiddellijk verdween de slechte
geur, en het tot leven gekomen lichaam begon zich te bewegen. Maria en Martha,
die in hun hart hadden gevoeld wat er stond te gebeuren toen Ik mij naar het
graf begaf, maar toch de twijfel in zich voelden of Ik er in zou slagen -zoals
iedereen altijd liever gelooft wanneer het om anderen gaat, maar als het om hem
zelf gaat, veel minder geloof aan de dag legt - schreeuwden het uit van
blijdschap en renden het graf binnen.
[20] Lazarus was echter geheel in
lijkdoeken gehuld, zijn gezicht bedekt met een zweetdoek. Hij was rechtop gaan
zitten en zat in het graf als iemand die uit een diepe slaap ontwaakt en zijn
gedachten nog niet goed kan verzamelen.
[21] Daarom zei Ik tegen zijn zusters:
'Maak de doeken los en laat hem gaan!'
37
De bekering van veel joden
[1] Toen dat gebeurd was, herkende
Lazarus Mij direct en kwam snel naar Mij toe. Hij knielde voor Mij neer en riep
luid uit: 'Mijn Heer en Mijn God!'
[2] Ik hief hem echter op, drukte hem
aan Mijn borst en zei: 'Lazarus, je hebt door Mij de dood overwonnen - zorg dat
je dat ook zonder Mijn hulp kunt; want een mens is pas werkelijk vrij van alle
banden van de dood, wanneer hij uit zichzelf Mijn kracht naar zich toe trekt en
dan als overwinnaar en heerser uit zijn graf treedt, waar zijn ziel in
sluimerde! -Maar ga nu naar binnen en sterk je, opdat je lichaam nieuwe
krachten verzamelt voor het aardse leven!'
[3] Lazarus sprak verder geen woord,
maar groette zwijgend en liep, gesteund door zijn zusters, langzaam, gekleed in
het grafgewaad, naar het huis toe.
[4] Alle anderen die bij deze
gebeurtenis aanwezig waren, werden echter zo door verbazing aangegrepen, dat ze
pas na geruime tijd woorden vonden om er uitdrukking aan te geven.
[5] Met name de Joden, die zich
aanvankelijk twijfelend hadden uitgelaten over Mijn wonderkracht, keken met een
angstige schroom in Mijn richting, zodat Ik tegen hen zei: 'Zijn jullie bang
voor Mij, nu jullie gezien hebben dat Ik de dood kan gebieden? Zien jullie dan
niet dat Ik een Heer des levens ben?! Maar als jullie Die vrezen, wat zal er dan
gebeuren als jullie wisten dat Ik de dood als begeleider met Mij meevoer?!
Hebben jullie niet alle redenen om te juichen? Waarom aarzelen jullie dus?'
[6] Een van hen, die al eerder als
woordvoerder voor de anderen was opgetreden, zei: 'Heer, wij zien nu wel heel
duidelijk in dat in U werkelijk al Gods kracht belichaamd is; maar als wij dat
inzien, moeten wij dan niet bang zijn om tegenover Hem te staan, wiens adem ons
in het leven heeft geroepen en die ons vanwege onze vele zonden weer met één
ademtocht zou kunnen vernietigen? Want zie, hoe erbarmelijk wij in Uw ogen
zijn en hoe nutteloos in wat we doen -dat is ons nu heel duidelijk geworden,
nadat onze ogen de werken van Uw macht mochten zien! Wij zijn daarom bang, hoe
wij voor U kunnen bestaan!’
[7] Ik zei: 'Als gerechtigheid de
enige eigenschap van God zou zijn, zouden jullie niet -en geen van allen hier
-voor Mij kunnen bestaan; want er is geen haar aan jullie, die niet aan de
zonde en daarmee aan de vernietiging ten prooi is gevallen! Maar Gods liefde,
zachtmoedigheid en barmhartigheid zijn even oneindig als de oneindigheid van
het totale heelal, en daarom vergeet Hij zelfs niet het minste van alle
schepselen, die Hij ooit heeft geschapen.
[8] Hij wil echter voor jullie
allemaal een liefderijke Vader zijn - geen God voor wiens toorn jullie sidderen
en beven. De God der wrake leeft enkel in jullie fantasie. Jullie hebben dat
van Hem gemaakt, omdat alleen een wraakzuchtige, strenge God het de Joden
waard leek vereerd te worden; daarom werd er door hen ook zoveel nadruk gelegd
op de veelvuldige straf gerichten, die echter nooit echte straf gerichten, maar
enkel en alleen gevolgen van de slechtheid, domheid en verstoktheid van de
mensen waren.
[9] Ik ben echter de Vader Zelf, die
nu in mensengedaante is nedergedaald om de mensen Zijn meer dan grote liefde te
bewijzen en de poorten des levens voor hen te openen, die zijzelf hebben
versperd. Waarom vrezen jullie dan, als jullie zien dat Ik de poorten des doods
openbreek, opdat het leven in volle stromen kan binnengaan?'
[10] De woordvoerder, die nu
vertrouwen kreeg en dichterbij kwam, zei: 'O Heer, wij zijn ook niet bang meer!
Als U ons zou willen aannemen, zouden wij graag eeuwig bij U blijven!'
[11] Ik zei: 'Hebben jullie ooit
gehoord dat Ik iemand die naar Mij verlangde, heb afgewezen? -Kom daarom
allemaal tot Mij, opdat Ik jullie verkwik en nu volkomen vrijmaak van alle
banden des doods!'
[12] Na deze woorden renden al die
aarzelende toeschouwers naar Mij toe, en ieder van hen probeerde Mijn handen te
pakken of Mijn kleed aan te raken. Daarbij stonden hen allemaal de tranen in de
ogen; want ze werden machtig doordrongen van Mijn geest van liefde, die in hen
een vurig verlangen naar Mij wekte.
[13] Ik maande hen nu tot kalmte en
samen met Mij naar Lazarus te gaan, die intussen het huis had bereikt en door
het talrijke personeel van zijn huis aanvankelijk als een spook werd
aangestaard, maar toen, na de verklarende woorden van zijn zusters, met groot
gejuich werd omringd; want Lazarus was een zeer rechtvaardige man, die door
iedereen in zijn huis erg bemind werd. Door zijn dood was echter het
voortbestaan van zijn landgoed erg onzeker geworden, omdat -zoals al eerder
vermeld -Lazarus geen mannelijke erfgenamen naliet, zodat de vele op zijn
landgoederen werkzame arbeiders, dienstmaagden en knechten erg bezorgd waren
voor hun verdere werkgelegenheid en met name over wie hun toekomstige heer zou
zijn. Nu was die bezorgdheid plotseling overbodig, en het gejuich was in
tweeërlei opzicht -namelijk vanwege Lazarus en vanwege hun eigen, vrije
toekomst -uiterst blij.
[14] Het is niet moeilijk je voor te
stellen hoe Ik bij het binnengaan van het huis, nadat de eerste vreugderoes
vervlogen was, nu door allen bestormd en begroet werd als Redder uit hoge nood.
Ik nam al die dankzeggingen vriendelijk in ontvangst en zei hun, die werkelijk
dronken van vreugde waren, de Heer hun dank te brengen en Hem te danken die in
de Mensenzoon zulke grote dingen volbracht. Ik moest daar zo spreken, omdat
velen van hen er nog lang niet rijp voor waren om te weten dat Ikzelf de Heer
was, wie hun dank moest gelden.
[15] Lazarus, die zich intussen met
spijs en drank had gesterkt en nu frisser en monterder was dan ooit tevoren,
gaf opdracht tot een groot feestmaal, dat naar Joods gebruik bij geen enkele
blijde gelegenheid mocht ontbreken. Hij nodigde Mij uit om het met de zijnen te
willen delen en vroeg of hij ook zijn buren mocht uitnodigen, die nog niet
aanwezig waren. Dat stond Ik hem graag toe; want het stemde overeen met Mijn
wil dat deze daad in de wijdste kringen bekend zou raken, omdat nu begonnen zou
worden aan de laatste en grootste visvangst voor Mijn rijk.
[1] Enkelen van de Joden die tot de vrienden
van Lazarus behoorden en zich het meest over het onbeschaamde optreden van de
Farizeeën hadden geërgerd, waren nu naar de herberg op de Olijfberg gegaan,
waar ze wisten dat de Farizeeën nog waren, omdat ze zich hun geheime
leedvermaak niet wilden ontzeggen om zelf die hongerige wolven de vette hap uit
hun kaken te trekken. Men kan zich gemakkelijk indenken met wat voor schrik en
ongeloof het bericht door hen werd ontvangen, terwijl ze juist zwolgen in het
gevoel reeds eigenaars van de herberg te zijn en zich heel heerszuchtig
gedroegen tegenover de waard, die vanwege dat vooruitzicht heel bedroefd was.
Ze hadden zich ook direct de beste wijn laten geven en geheel tegen hun
gewoonte in ook de gerechtsdienaren van de tempelwacht rijkelijk laten onthalen.
Het hele gezelschap was reeds in een aangeschoten, opgewekte stemming, toen de
Joden binnenkwamen en met hun bericht de al aardig benevelde hoofden sterk
ontnuchterden.
[2] Toen ze nu hoorden dat Ik er was,
dachten ze, nadat ze zich voor overleg hadden teruggetrokken, dat er in
Bethanië waarschijnlijk een geweldig Esseens bedrog door Mij was uitgevoerd en
er iemand, die sterk op Lazarus leek, in zijn plaats was gezet, om de tempel
zijn aandeel te onttrekken. Ik was immers steeds een gezamenlijke minnaar van
de twee zusters geweest en zou natuurlijk alles in het werk stellen om Mijn
geliefden dienstbaar te zijn.
[3] In een echte opwekking geloofden
ze in geen geval. En zo was het hun eerste zorg hoe ze Mij, de valse Lazarus en
de twee zusters in hun macht konden krijgen. Ze hadden ook een heel slim plan
uitgedacht, namelijk dat twee van hen Mij en de valse Lazarus naar buiten
moesten roepen; dezen zouden in het geheel geen twijfel mogen tonen, maar hun
vreugde laten blijken vanwege de opwekking, en daarbij moesten ze proberen ons
tweeën wat terzijde van het huis te lokken. Dan zouden de tempelwachten
tevoorschijn komen en ons onmiddellijk in verzekerde bewaring stellen
[4) Dat plan was in zoverre goed, dat
de Farizeeën die uitgekozen waren om Mij en Lazarus te begroeten, in hoog
aanzien stonden en het in strijd met ieder fatsoen en gebruik zou zijn geweest
om deze hoge priesters niet tegemoet te komen, als zij een huis met hun
aanwezigheid dachten te eren.Als wij echte Joden van die tijd geweest waren,
hadden wij onmiddellijk het hele huis en personeel ter beschikking van deze
hoge gasten moeten stellen, anders zou het Lazarus als diepste minachting van
de tempel en zijn vertegenwoordigers zijn aangerekend.
[5] De Joden waren onmiddellijk weer
weggegaan, samen met de waard die buiten zichzelf van vreugde was toen het voor
de Farizeeën zo onaangename bericht werd overgebracht. Ze kwamen snel weer
terug om te melden wat ze hadden gedaan -er vast op vertrouwend dat Hij, die de
dood gebood, vast en zeker ook de boosaardigheid van de tempel kon vernietigen.
[6] Ik wees hen echter met zachte
woorden terecht voor wat ze hadden gedaan, wat wel menselijk genoemd kon
worden, maar toch niet volgens Mijn orde was, omdat leedvermaak zelfs tegenover
zulke hardvochtige booswichten niet op zijn plaats was en hun hart daardoor
ontoegankelijk werd voor medelijden met de duisternis van die mensen. Ze waren
zeer bedrukt door deze berisping en kalmeerden pas, toen Ik hun verzekerde dat
er in dit geval door hun handelen weliswaar niemand geschaad was, maar dat ze
dergelijke dingen in de toekomst achterwege moesten laten. Dat beloofden ze
ook en waren daarna weer welgemoed.
[7] De Farizeeën waren intussen met de
gerechtsdienaren van de tempel genaderd, en waren nog ver genoeg van het huis
verwijderd om nog ongezien een verborgen plek als hinderlaag te zoeken.
Nogmaals beraadslaagden ze over hun plan, en hoe het hun er voornamelijk om te
doen was Mij in hun macht te krijgen, om Mij onmiddellijk als bedrieger en
volksopruier aan te kunnen klagen.
[8] Ze bevonden zich op een afstand
van ongeveer tien minuten van Bethanië, bij een kromming in de weg, die de
huizen nog voor hen verborg. De twee hoge priesters wilden nu op weg gaan met
een dienaar, die hun komst in het huis moest melden -toen er een akelige streep
door hun rekening werd gehaald.
[9] Met woedend geblaf stormden
namelijk de bekende grote waakhonden tevoorschijn en omringden de hele groep op
zo'n angstwekkende manier, dat geen van hen zich durfde te verroeren. Deze
honden, die door Mij aan Lazarus waren gegeven, hadden zich sinds zijn dood
volkomen apathisch gedragen en waren niet meer te bewegen geweest hun functie
van beschermers en bewakers uit te oefenen, om welke reden de tempeldienaren
zich ook volkomen ongehinderd hadden kunnen doen gelden. Maar nu Lazarus
leefde, was ook de oude kracht en wakkerheid in hen teruggekeerd, die zich voor
de Farizeeën op hoogst onplezierige wijze merkbaar maakte. De reusachtige
dieren liepen tandenblikkerend rond het groepje, en toen een van de knechten
het waagde naar een van de dieren te slaan, lag hij onmiddellijk op de grond en
liep gevaar verscheurd te worden. Dat ene voorbeeld was voldoende om de
gerechtsdienaren ervan te weerhouden van hun wapens gebruik te maken, vooral
omdat de dieren er genoegen mee namen het hele gezelschap tegen te houden
zonder hen aan te vallen, maar ook zonder hen van hun plaats te laten komen.
[1] Ik deelde Lazarus en de aanwezigen
mee wat er buiten was gebeurd, en vroeg hen met Mij naar buiten te gaan om zich
van de waarheid te overtuigen, en om nog een poging te doen om de Farizeeën
duidelijk te maken dat hun macht hier geen enkele gelding had. Dat deden wij,
en we gingen naar de gevangenen.
[2] Daar aangekomen, verzocht Ik de
gerechtsdienaren vrijwillig hun wapens af te leggen, wat ze ook onmiddellijk
deden. Een knecht van Lazarus nam ze in ontvangst, en direct gingen ook de
grote honden her en der rustig liggen; maar ze hielden hun vijanden steeds
scherp in het oog en waren bereid om zich op een wenk van hun baas op hen te
storten.
[3] Ik wendde Mij nu tot de Farizeeën,
die daar stonden te tandenknarsen van schaamte en woede, omdat ze Lazarus, die
ze heel goed kenden, direct als de echte hadden herkend, en nu in het geheim
dachten dat hij eigenlijk niet gestorven was, maar dat er alleen een heel
handige, afgesproken misleiding met zijn ziekte, dood en opstanding had
plaatsgevonden, die geschikt was om Mijn eveneens valse wonderkracht op
ontzagwekkende wijze aan het volk te tonen en die, omdat het een zo bekende
persoonlijkheid als Lazarus betrof, Mij zeker in heel Judea van heel veel
aanhangers moest verzekeren.
[4] Nadat Ik eerst hun gedachten
haarscherp uiteengezet had, vroeg Ik de tempeldienaren: 'Hoe lang willen jullie
dat Ik jullie nog verdraag? Alle tekenen die Ik heb gedaan en die zo
onmiskenbaar voor Mij getuigen, verachten jullie; en Mijn woord leggen jullie
uit als leugen. Weten jullie niet dat er een grens is, waar de mens niet
overheen mag gaan, als hij niet geheel en al aan de geestelijke dood ten prooi
wil vallen, en dat, als die grens bereikt is, Gods barmhartigheid de lichamen
moet vernietigen, opdat de zielen door het misbruik van de lichamen niet
geheel en al in het verderf gestort worden?! Maar jullie zijn allemaal dicht
bij die grens gekomen!
[5] Alles wat jullie door je lichamen
bruikbaar kunnen maken voor het veredelen van jullie ziel, verdraaien jullie
om haar te doden. Hebben jullie daarvoor jullie zintuigen? Jullie kijken niet
om te zien; jullie luisteren niet om te horen; jullie proeven, voelen, ruiken
niet om de zintuigen als middelaars te gebruiken, maar enkel om e over te
leveren aan je zinnelijkheid. Daarom zijn jullie reeds een stinkend aas
geworden dat verdelgd moet worden, opdat het niet alles verpest en waarvan
tenminste de as nog als mest voor de overigens goede, bruikbare bodem kan
dienen.
[6] Waarlijk, Ik zeg jullie: 'De bijl
is aan jullie stam gelegd om de gifboom van jullie leven om te hakken! Maar
klaag God daar niet voor aan, maar enkel en alleen jullie zelf! Jullie zien nu
wat voor groots hier is gebeurd, en vele onbedrieglijke getuigen staan hier om
Mij heen die borg staan voor de waarheid; maar toch gist in jullie de haat en
de wens om Mij en de Mijnen te vernietigen, wat jullie echter nooit zal
lukken! Verdwijn dus met jullie woede - maar weet, dat jullie zelf zullen
oogsten wat jullie zaaien!'
[7] Na deze woorden stonden de zeven
grote honden op en joegen met geblaf achter de tempeldienaren en
gerechtsdienaren aan, de hele weg naar Jeruzalem, die zij springend en
struikelend in grote angst en met uiterste snelheid aflegden, en ze rustten
niet voordat de veilige stadsmuren van Jeruzalem hen beschermden tegen de
dieren, die hen tot daar achtervolgden, alvorens terug te keren.
[8] Vanaf die dag had Lazarus, ondanks
kwaadaardige aanslagen van de Raad, zowel in Bethanië als op de Olijfberg
volkomen rust; want vanwege de honden waagde geen enkele vijandige priester of
tempeldienaar zich meer daarheen.
40
De toekomstige missie van Lazarus
[1] Nu de Olijfberg van Farizeeën
gezuiverd was, keerden wij terug naar Bethanië naar het huis van Lazarus, waar
alles voor een feestmaal gereedgemaakt was. Eerst begaven wij ons naar de grote
eetzaal van Lazarus, die ons al dikwijls had geherbergd.
[2] Er werd veel gepraat en men stelde
vele vragen aan Lazarus: wat hij gedaan had toen hij in het graf lag, en of hij
een herinnering had behouden aan wat hij in de geestenwereld toch zeker meegemaakt
en gezien moest hebben. Maar hij gaf te kennen dat het hem te moede was alsof
hij heel diep geslapen en ook heel levendig gedroomd had, maar dat hem van wat
hij had gedroomd alleen maar vage beelden waren bijgebleven. Hij wist wel dat
hij met verschillende gestorvenen had gesproken, ook met zijn vader, zonder
dat hij zich echter iets kon herinneren van wat er in feite gezegd was. Ondanks
dat alles wist hij echter heel zeker dat hij echt gestorven was en niet alleen
maar gedroomd had; want zijn laatste uren waren heel levendig in zijn geheugen
gebleven, vooral de angst voor de dood, die hij heel duidelijk had gevoeld, alsook
het langzame uitdoven van zijn levensgeesten.
[3] Toen er gevraagd werd hoe hij
wakker was geworden, verklaarde hij: hij had Mijn stem gehoord, die bevolen had
dat hij naar buiten moest komen, en zo was hij wakker geworden als iemand die
uit de slaap is ontwaakt, en hij had Mij gehoorzaamd, omdat hij onmiddellijk
wist hoe en wat er met hem was gebeurd.
[4] De aanwezige vrienden en Mijn
leerlingen vroegen nog allerlei dingen, waar Lazarus hun echter geen antwoord
op kon geven -zoals welke gesprekken hij had gevoerd, waar hij zich bevonden
had en nog veel andere dingen die, naar ze meenden, hun nog meer duidelijkheid
zouden kunnen geven over het leven in de geestenwereld. Maar Lazarus bleek van
al die dingen niets te weten.
[5] Nu vroegen ze Mij naar de oorzaak,
waardoor hij het had vergeten, en Ik zei tegen hen: 'Als jullie gevangen zitten
in een kerker, en jullie krijgen voor korte tijd de vrijheid, zodat jullie
ongehinderd kunnen rondtrekken en met eveneens geheel vrije wezens uitstekend
kunnen praten over veel wonderen van de natuur, die jullie in de zeer lieflijke
omgeving vanzelf in het oog springen, en jullie worden dan gedwongen weer je
oude kerker in te gaan, die jullie vroeger echter helemaal geen gevangenis
toescheen, zolang jullie niets beters hadden leren kennen - zal jullie ziel dan
niet verteerd worden door het verlangen om de zo kort genoten vrijheid weer te
verkrijgen? Ja, zal het gedwongen leven niet ondraaglijk voor haar worden,
omdat ze uur na uur de heerlijkheid van de genoten vrijheid voor zich ziet,
wanneer haar herinnering die vreugdevolle uren steeds weer beleeft?
[6] Kijk, zo is het Lazarus vergaan!
Ik heb hem echter de herinnering aan datgene wat er met hem gebeurd is in de
vier dagen dat hij in het grafheeft gelegen, ontnomen, omdat hij geroepen is
om op deze aarde nog veel voor Mij werkzaam te zijn. Het verlangen om terug te
keren naar de eenmaal genoten volledige vrijheid zou hem hinderen, als dat
verterende verlangen in hem zou groeien.
[7] Het is daarom heel goed zoals het
is, en jullie zullen het allemaal nog gemakkelijk inzien, wanneer ook jullie
eenmaal je lichaam hebben afgeworpen. Bovendien hebben jullie zelf in dit huis
al zoveel gehoord over het leven na de dood, dat jullie gevraag eerder
overbodig gepraat is dan het doorgronden van het leven na de dood, waar
iedereen van jullie nu toch wel meer dan genoeg van overtuigd moet zijn!'
[8] Lazarus zei tegen Mij: 'Heer, U
spreekt over een taak, die mij vergund zal zijn hier nog uit te voeren. Mag ik
weten hoe dat werkzaam zijn voor U bedoeld is?'
[9] Ik zei: 'Dat wordt in de toekomst
allemaal vanzelf duidelijk; want Mijn hand leidt jou en allen die geroepen zijn
om voor Mijn rijk te werken, op zo'n zachte manier, dat zij kunnen geloven dat
het uit eigen beweging gebeurt. En dat gebeurt in de grond van de zaak ook;
want als Ik vrije wezens wil, dan moet het vrije besluit aan hen overgelaten
worden. Alleen de uiterlijke gebeurtenissen kan Ik zo leiden, dat Mijn
dienaren de beslissing tussen twee wegen, die ze zouden kunnen gaan, toevalt.
Mijn ware kinderen zullen dan uit liefde voor Mij nooit in twijfel verkeren
welke weg de juiste is. Maar altijd moet de impuls van henzelf uitgaan.
[10] Zo zul ook jij nog, als helemaal
vanzelf, in je leven moeten besluiten of je links of rechts moet gaan. De ene
weg leidt direct tot werk in Mijn naam, de andere tot een gemakkelijker
leefwijze waarin je traag kunt toeschouwen. Al naargelang de keuze die je maakt
zal jouw werkzaamheid dan ook vorm aannemen. Ik weet echter en zegje ook dat
jij uit liefde voor Mij wel de juiste keuze zult maken. En dat moet dus genoeg
zijn; want meer te zeggen is omwille van jezelf uit den boze!'
[11] Lazarus zei: 'Heer, dat is voor
mij ook helemaal voldoende; het maakt me immers buitengewoon gelukkig om te
weten dat U mij, zwak instrument, kunt en wilt gebruiken! Geef mij alleen de
juiste kracht, zodat ik de beloofde taak ook volledig kan vervullen!’
[12] Ik zei: 'Maak je daar geen zorgen
over, maar vertrouw alleen vol geloof, dan kan Ik doorjou werken en jij door
Mij! De juiste relatie tussen Vader en Zoon is dan ook in jullie, zoals die
zich nu in Mij toont!
[13] Daarom ben Ik immers in de wereld
gekomen, namelijk om jullie te tonen en te leren dat jullie nog veel meer tot
stand kunnen brengen dan Ikzelf nu, als jullie maar van goede wil en vol geloof
zijn.
[14] In hoeverre de mensen en
voornamelijk de Joden vol geloof en goede wil zijn, zal weldra blijken; want de
tijd nadert, dat de oogst van Mijn jaren van onderricht zal en moet aanbreken.
Al is die nog zo klein, en al zijn de vruchtbare zaden nog zo gering, toch zal
iedere korrel honderdvoudig vrucht dragen, die de hele aarde moet en zal
voorzien. Dan kan er eenmaal een grote oogsttijd aanbreken, die de schuren van
de Vader rijkelijk met vruchten zal vullen, zodat er dan nooit meer zo'n grote
hongersnood kan ontstaan als nu toegelaten wordt, opdat de verloren zoon
omkeert en zich verzadigt. Jullie begrijpen deze woorden van Mij nu weliswaar
niet; maar ginds in Mijn rijk zullen jullie ze volkomen leren begrijpen.
[15] Maar jij, Mijn Lazarus, tref nu
je maatregelen en bereid je erop voor veel gasten te ontvangen; want het
bericht dat jij opgewekt bent is reeds tot de stad doorgedrongen, en heel veel
mensen gaan op weg omjou en Mij te zien! Die zullen allemaal verkwikt worden,
en Mijn dienaren, die je al kent, zullen je daarbij helpen!'
41
De tempeldienaren smeden boze plannen
[1] Toen Ik deze woorden had
uitgesproken, stond de aan allen bekende Rafaël al naast Mij, en hij begroette
Lazarus heel vriendelijk. Deze was op zijn beurt erg verheugd om Rafaël te zien
en uitte zijn vreugde in levendige woorden, evenals Mijn leerlingen en verschillende
vrienden van Lazarus, die al eerder getuige waren geweest van de uitzonderlijke
wonderkracht van de aartsengel.
[2] Nu werd met uiterste snelheid de
zaal gereedgemaakt om de aangekondigde gasten te ontvangen, en het werd twee
keer zo druk in het hele huis, zodat een gesprek tussen ons moeilijk werd; wij
gingen dus naar buiten, om de bedrijvige dienaren van het huis, die de
aanwijzingen van Rafaël ijverig en blijmoedig opvolgden, niet te hinderen.
[3] Het is noodzakelijk erop te wijzen
dat om reeds aangeduide redenen namelijk vanwege de vrijere geestelijke
ontwikkeling van de Mijnen - er geen al te voelbaar ingrijpen van Mijn kracht
meer plaatsvond, maar dat alles, wat nu als wonderbaarlijk en buitengewoon
aangeduid kon worden, steeds een uiterlijk eenvoudiger, menselijk aanzien
kreeg.
[4] Als Ik nu zeg, dat er in de grote
zaal van Lazarus en ook in de aangrenzende vertrekken binnen ongeveer een half
uur tafels werden neergezet, waaraan enkele honderden mensen gevoed moesten
worden, en dat in bijna dezelfde tijd ook de spijzen voor hen allen werden
klaargemaakt, zal men inzien dat zo'n werk ook door zeer ijverige dienaren,
waarvan er ongeveer twintig ter beschikking stonden niet tot stand gebracht kan
worden; want het klaarmaken van de spijzen alleen al kost bij een natuurlijke
gang van zaken meer tijd. Toch was alles zonder zichtbare buitengewone hulp
voor elkaar gekomen, alleen leek het personeel heel behendig te zijn.
[5] Met deze opmerking moet duidelijk
gemaakt worden dat het naderen van de grootste gebeurtenis der tijden zonder
buitengewoon ingrijpen werd voorbereid; want zelfs het opwekken van Lazarus
kwam de aanwezigen wel hoogst wonderbaarlijk voor, maar toch niet zo
overweldigend als bijvoorbeeld het veranderen van woeste streken in vruchtbaar
land, en andere dingen.
[6] Deze opwekking vormde echter het
sluitstuk van Mijn ambt als leraar en leidde de oogst ervan in.
[7] Wie
begripsvermogen heeft en zich inspant om wakker van geest te zijn, laat die het
begrijpen! Wie nog in het graf ligt, laat hij de steen daarvan afwentelen,
opdat de dode Lazarus opgewekt wordt en eruit komt. Amen!
[8] Toen wij buiten voor het huis
stonden, zagen wij op de weg vanaf Jeruzalem al een groot aantal mensen komen,
die Bethanië als doel hadden gekozen. Het waren Joden, aan wie verteld was dat
Lazarus weer levend was geworden, en die zich daarvan wilden overtuigen. Ze
kwamen dichterbij, en toen ze Lazarus en Mij zagen, haastten ze zich met snelle
pas naar ons toe en keken vol verbazing naar ons beiden, de opgewekte en de
Opwekker.
[9] Lazarus zei op vriendelijke toon
tegen hen: 'Beste vrienden, jullie staan verbaasd en begrijpen niet dat ik
leef, terwijl ik toch zichtbaar en heel zeker gestorven was; maar jullie weten
dat bij God geen enkel ding onmogelijk is, en Hij, die alles tot leven brengt,
zal toch ook dit aardse stof wel weer tot leven kunnen wekken, ook al was het
leven eruit verdwenen. Kijk, ik leef werkelijk, en hier staat Degene die mij
opnieuw tot leven riep! Kunnen jullie er nu nog aan twijfelen dat de kracht
Gods dat allemaal tot stand brengt -de kracht die in Hem, de Messias, waarlijk
leeft en zich manifesteert? Waarlijk, wie nu nog twijfelt, lijkt op een zeer
harde steen, die niet anders bewogen kan worden dan alleen door middel van
uiterst ruwe krachten om hem uiteen te doen vallen en waarlangs het water naar
beneden stroomt, zonder er ook maar het kleinste deeltje van los te maken.
[10] Jullie zijn gekomen om mij te
zien. Bekijk mij nu dan, en overtuig je ervan dat ik werkelijk leef! Maar ga
daarna naar deze Meester van al het leven toe en laat jullie opwekken tot het
ware leven en het ware kennen van alle geheimen Gods, die Hij in de Mensenzoon
voltrekt; want de tijd is nabij gekomen dat de goeden en de slechten gescheiden
worden en de tarwe van het kaf gezuiverd moet worden, opdat die tarwe
uitgezaaid wordt om zich te vermeerderen tot een rijke vrucht!'
[11] Deze woorden sprak Lazarus vol
bezieling en in Mijn naam, zodat de Joden diep geraakt werden en zich rond Mij
en de Mijnen schaarden en verlangden om onderricht te worden. Dat gebeurde
ook.
[12] Maar er kwamen nog steeds meer
mensen uit de stad, zodat er weldra bijna duizend mensen waren, die zich
allemaal overtuigden van het wonder en God, die in Mij zulke wonderen deed,
luid prezen en loofden.
[13] Toen de gemoederen nu langzaam
bedaarden, gaf Ik Lazarus een wenk, en hij verzocht alle aanwezigen met hem mee
te gaan. En ze volgden hem allemaal naar de kamers, waar het grote feestmaal
voorbereid was.
[14] Dat verliep niet op ongewone
wijze, zodat daarover niets bijzonders mee te delen valt. Alleen dient vermeld
te worden dat niet Mijn naaste leerlingen, de twaalf apostelen, de rol
vervulden van het onderrichten en beleren van de vele joden, die door nieuwsgierigheid
werden gedreven, maar dat de andere leerlingen en aanhangers dat deden, die Mij
al lange tijd volgden en eveneens goed onderricht waren in Mijn leer.
[15] Wij - dat wil zeggen Lazarus met
zijn zusters en de apostelen, evenals vanzelfsprekend Ikzelf zaten wat
afzijdig aan het einde van de zaal. Lazarus bracht nu de vraag naar voren, wat
de Farizeeën nu van plan waren te doen, nadat de grote honden hen zo vreselijk
hadden aangepakt en hen naar jeruzalem hadden teruggejaagd.
[16] Ik zei tegen hen: 'Die zijn
onmiddellijk naar de tempel gerend en hebben daar hun collega's bij elkaar
geroepen. Ze houden nu een grote vergadering met elkaar en brengen hun
klachten naar voren, die erop neerkomen dat hier een groot bedrog aan de gang
is.
[17] Er wordt veel heen en weer
gepraat tussen de leden van de Raad; want er zijn er velen bij die zich
overtuigd hebben van de feitelijke wonderen. Ook is er bericht binnengekomen
van de Farizeeën die wij bij Mucius hebben getroffen, die vertellen dat het
gebied bij de Nebo wezenlijk veranderd is, en dat ze een handelskaravaan hebben
ontmoet die verslag deed van de wonderen die bij Afek hadden plaatsgevonden.
Al die dingen had Ik gedaan -zoals onbetwistbaar geloofwaardige mensen
verklaard hadden -zodat het, als die dingen op waarheid berustten, niet
onmogelijk was dat Lazarus gestorven en opgewekt was; want hele gebieden te
veranderen was toch nog wel een groter werk dan een lichaam, dat alleen maar
ontzield was, weer tot leven te brengen.
[18] Nu ontstaat er een felle strijd;
want de Farizeeën die Mij vijandig gezind zijn proberen die berichten zo te
verklaren dat er bedrog in het spel is. Dan komen ze echter in strijd met de
vrienden van de uitgezonden Farizeeën, die ervoor willen instaan dat die zich
niet laten misleiden, omdat zij als bijzonder nuchter denkende mensen ook
bijzonder geschikt zijn om te onderzoeken en de opdracht daarom ook aan hen was
toevertrouwd.
[19] Nu staat er een van de eerste
schriftgeleerden op, die zegt: 'Het lijdt geen twijfel dat deze man grote wonderen
doet, en om die reden heeft de tempel dan ook al veel moeite gedaan hem voor
zich te winnen, maar steeds zonder succes. Maar het is even zeker dat hij
steeds tegen de dienaren heeft geijverd en de minachting bij het volk ten
aanzien van ons, de dienaren Gods, tot het uiterste heeft gedreven.
[20] Als wij echter in vrede met de
Romeinen willen leven, is het absoluut noodzakelijk dat het volk ons
blindelings gehoorzaamt; want het is de plicht en de taak van de tempel om het
te leiden. Daarom adviseer ik dat wij die Jezus van Nazareth zo snel mogelijk
als volksopruier proberen te grijpen en aan het gerecht van de Romeinen
overleveren, en dat wij van hen verlangen dat hij volgens onze tempelwet
gestraft en onschadelijk wordt gemaakt.'
[21] Kajafas, de hogepriester, zegt:
'Als de Romeinen niet de baas waren in dit land, lag die man allang in boeien;
maar hij heeft zelfs onder de hoogste Romeinen machtige vrienden die hem zullen
beschermen. Daarom moet er een gelegenheid worden gezocht dat hij zichzelf aan
ons overlevert door een of andere daad, die ons het recht geeft in te grijpen
en waarop het strafrecht van toepassing is. Maar hij is slim genoeg om niet
tegen de Romeinen, maar alleen tegen ons te ageren; daarom is hij gevaarlijker
dan ieder ander die onmiddellijk door de Romeinen als volksopruier gegrepen en
berecht zou worden.'
[22] Nicodemus, die ook aanwezig is,
om wellicht een woord ten gunste van Mij in te brengen, zegt: 'Beste
vrienden,jullie weten toch dat een groot deel van het volk Jezus aanhangt; want
van de velen die hij gezond heeft gemaakt, is hier misschien maar het kleinste
deel bekend geworden. Zou het niet beter zijn om hem aan het volk over te laten
vanwege zijn wonderkracht, die toch een grote zegen verspreidt?'
[23] Nu steekt er een storm van
verontwaardiging op in de Raad vanwege die ongehoord onredelijke suggestie, en
onze Nicodemus moet heel veel scheldwoorden en verdachtmakingen aanhoren, omdat
hij de Hoge Raad zo'n voorstel kan doen. Hij hoort het allemaal echter heel
gelaten aan; want Ik gebied hem nu in zijn hart om te zwijgen en zich hierheen
te begeven.
[24] Kajafas spreekt nu weer, nadat de
rust is weergekeerd: 'Werkelijk, jullie weten niets en denken ook nergens over
na! Het is voor ons allemaal beter dat die man sterft voor het volk, voordat
het hele volk te gronde gaat. En daarom beveel ik dat iedereen erop bedacht
moet zijn om de juiste gelegenheid te zoeken, waar ik over sprak; want wat
gebeuren moet, laat dat gauw gebeuren!'
[25] De leden van de Hoge Raad zijn
het met deze woorden eens en sluiten hun vergadering. Nicodemus verwijdert zich
echter stil en onopgemerkt en zal hier weldra aankomen.
[26] Kijk, nu weten jullie hoe het er
daar beneden in de tempel uitziet; maar maak je geen zorgen! Ze kunnen hun
plannen niet eerder uitvoeren dan wanneer Ikzelf Mij in hun handen over geef!'
42
Het vertrek uit Bethanië
[1] Lazarus zei: 'O Heer, U zult Zich
toch niet Zelf aan dat gespuis overleveren, dat het enkel waard is zo snel
mogelijk vernietigd te worden?!'
[2] Ik zei: 'Wat er moet gebeuren,
ligt in de wil van de Vader. Zijn wil geschiede; maar de Zoon heeft te
gehoorzamen! Maak je dus niet druk om wat niet jouw verantwoording is, maar
zorg dat ook jij steeds beter de wil van jouwen Mijn Vader leert kennen!'
[3] Lazarus vroeg Mij: 'Heer, bent U
dan niet de Vader?'
[4] Ik zei: 'Dat ben Ik wel, en toch
komt nu de tijd dat de Vader in Mij Zich moet terugtrekken, opdat de Zoon in
vrijheid beslist. Wat Ik jullie zojuist onthulde van wat daar beneden in de
tempel gebeurt, is de eerste stap, opdat de Zoon Zijn besluit neemt. En geloof
Mij, Hij heeft Zijn besluit reeds genomen, opdat het volk niet ten onder gaat!
Maar vraag nu niet verder, maar zorg dat het de aanwezigen aan niets ontbreekt;
want zij zijn voor het laatst in Mijn aardse nabijheid als kinderen, voor wie
Ik lichamelijk zorg!'
[5] Lazarus vroeg bezorgd: 'Heer, wilt
U ons dan weer verlaten?'
[6] Ik zei: 'Ja, morgen in alle
vroegte zal Ik je weer verlaten en niet eerder terugkomen, dan om het grote
paaslam te bereiden! ,
[7] Lazarus meende nu dat Ik, net als
vroeger, in de winter langer bij hem zou kunnen blijven.
[8] Ik antwoordde hem: 'Je weet toch
wat de tempel van plan is; maar Ik wil niet dat de Mijnen omwille van Mij
lastig gevallen worden. Daarom ga Ik hier weg -naar een plaats waar Ik tot de
paastijd rustig kan blijven; zo geschiede het! ,
[9] Daarop zei Lazarus niets meer; en
als huisheer ging hij snel kijken of de vele gasten wel goed bediend werden.
[10] Het duurde niet lang voor
Nicodemus bij ons kwam en verslag deed van wat daarbeneden in de tempel was
voorgevallen, wat natuurlijk precies overeen kwam met wat Ik had gezegd. Hij
was aanvankelijk bang vanwege de vele aanwezigen, van wie hij er velen heel
goed kende, maar Ik stelde hem gerust en gaf hem de verzekering dat geen van
deze mensen hem zou verraden.
[11] Over deze avond, die van grote
betekenis werd door het feit dat alle aanwezigen zich bij Mij en Mijn leer
aansloten, valt verder niets te berichten wat niet al op soortgelijke wijze bij
eerdere gelegenheden was gebeurd; daarom kan er aan deze hele aangelegenheid
voorbijgegaan worden, aangezien het belangrijkste al gezegd is.
[12] Het hele gezelschap bleef tot
zonsondergang bij Lazarus bijeen, waarna ze van hem en van Mij afscheid namen
met woorden van hartelijke dank en weer naar Jeruzalem terugkeerden om het
wonder daar nog verder te vertellen, zodat Lazarus de volgende dagen niets
anders te doen had dan aan de algemene nieuwsgierigheid en bewondering te
voldoen door zichzelf te laten zien. Daarbij liet hij niet na ijverig naar Mij
en Mijn woord te verwijzen, en hij verzweeg ook niet -tot groot ongenoegen van
de tempel -hoe de Farizeeën zich op zijn bezittingen hadden gedragen en hoe ze
hun trekken thuis hadden gekregen, zodat de spotlust van de Joden volledig de
vrije loop kreeg. Dat ook die aangelegenheid er sterk toe bijdroeg om het
aanzien van de Farizeeën te ondergraven en de hebzucht van de tempel heel
duidelijk aan te tonen, ligt voor de hand, en om die reden rijpte in de Raad
dan ook langzaam het besluit om ook hem uit de weg te ruimen; dat zou hun ook
zeker gelukt zijn, als Lazarus niet zo goed beschermd was geweest door zijn honden,
die betere wachters waren dan elke aardse lijfwacht van een vorst.
[13] Toen de inwoners van de stad ons
hadden verlaten, vroeg Ik Lazarus om goede rustplaatsen voor ons te laten
klaarmaken, opdat de Mijnen, die Vandaag allemaal zo goed voor Mij hadden
gewerkt, uit voorzorg rust konden nemen en morgen fris en gesterkt zouden zijn.
[14] Ik zei ook tegen alle leerlingen
die Mij volgden, dat iedereen die naar de Zijnen wilde terugkeren, dat kon
doen; want Ik zou Mij nu uit de wereld terugtrekken en Mijn aanwezigheid tot
Pasen geheimhouden. Wie dus dingen te doen had die hem belangrijk leken, of
gedurende de winter die nu zou invallen bij de zijnen wilde blijven, kon daar
naartoe gaan, vergezeld van Mijn zegen.
[15] Er meldden zich velen, toen ze
hoorden dat het met Mijn zegen was, als ze gingen. Alleen de twaalf apostelen
en nog ongeveer twintig personen die niet van Mij wilden scheiden, bleven over
om Mij te volgen, waar Ik hen ook heen zou leiden. Ik zegende dan ook hen die
weggingen, zoals Ik beloofd had, en spoorden allen aan om stevig aan Mijn woord
vast te houden en dat verder te verbreiden. Tegen de tijd van het Paasfeest
zouden ze Mij hier terugvinden, waar ze Mij hadden verlaten.
[16] Wij rustten die nacht in vrede,
en in alle vroegte verzamelde Ik de Mijnen nogmaals om Mij heen en nam kort
afscheid van degenen die achterbleven: van Lazarus, zijn zusters en zijn hele
huis, die Mij zeer node lieten gaan, maar door Mijn toezegging dat Ik tegen
Pasen weer bij hen zou zijn, helemaal getroost en gerustgesteld werden.
[17] Wij gingen nu snel het plaatsje
Bethanië uit en liepen over de weg naar Jericho.
[18] Wat er nu gebeurd is in de tijd
tot Mijn terugkeer naar Bethanië, is dat de méns Jezus van Nazareth zich op de
voorgrond plaatste, doordat nogmaals al het aangename van het leven op Hem
afkwam, opdat de méns Jezus in vrijheid het besluit zou nemen tot de nu
noodzakelijk geworden offerdood. Het is nu nog te vroeg om die dingen te
onthullen. Alleen een geslacht dat volledig tot het wezen van Mijn liefde
doorgedrongen is, zal dat kunnen begrijpen. Nu zou het als onwaar gekenschetst
worden. Daarom ga Ik nu voorlopig aan die dingen voorbij en zal Ik alleen het
meer historische aanroeren.
43
De betekenis van de opwekking van Lazarus
[1] Toen wij geruime tijd zwijgend
over de weg hadden gelopen, kwam Johannes naar Mij toe en zei: 'Heer, U weet hoezeer
ik steeds opgelet heb bij alles wat U hebt gedaan en gesproken! Ik heb voor
mijzelf ook veel aantekeningen gemaakt, voornamelijk over Uw leer, en al Uw
woorden getrouw in mijn hart en zodoende ook in mijn geheugen geprent, zodat
het voor mij op ieder moment gemakkelijk zou zijn om datgene schriftelijk vast
te leggen wat hoofdzakelijk in onze harten moet leven. Maar tot nu toe is dat
slechts gedeeltelijk gebeurd. Deze gebeurtenis met Lazarus, waar wij allemaal
aandachtige getuigen van zijn geweest, zou ik toch zeker willen opschrijven;
want die lijkt mij een bijzondere betekenis te hebben, die vast nog een andere
oorzaak heeft dan alleen het weer levend maken van een dood lichaam. ,
[2] Ik zei: 'Wat voor betekenis denk
je dan dat deze gebeurtenis verder nog heeft?'
[3] Johannes antwoordde: 'Heer,
Lazarus was U bijzonder dierbaar vanwege zijn rechtvaardige levenswandel in Uw
ogen, en moest toch sterven aan een ziekte, die hij zichzelf door eigen schuld
op zijn hals had gehaald. Is dat niet een duidelijk teken dat een mens, zodra
hij niet bewust voor uw ogen wandelt dat wil zeggen dat hij gelooft dat hij
door Uw alwetende ogen gadegeslagen wordt -ondanks al zijn rechtvaardigheid
toch maar al te gemakkelijk in allerlei fouten kan vervallen, waardoor hij in
een geestelijke sluimer des doods terechtkomt, waaruit alleen U hem weer kunt
redden?
[4] En als dan de leeddragende zusters
van de mens - dat zijn, zijn daadwerkelijke liefde en zijn goede wil -naar U
toekomen en zeggen: 'Kijk, Heer, hij die U beminde maar toch gefaald heeft, is
nu dood! Hij zou niet gestorven zijn als U hier was geweest!' -dat wil dus
zeggen: als hij gevoeld had dat hij onder Uw ogen wandelde, zou hij niet
gezondigd hebben -zult U hem dan niet uit erbarmen uit de nacht van de dood
bevrijden, zijn windsels laten wegnemen en hem met het levenswater weer zodanig
verkwikken en herstellen, dat het lijkt alsof hij nooit gestorven was?'
[5] Zie, Heer, deze en nog vele andere
gedachten zijn er in mij opgekomen, en ik geloof daarom ook dat er nog veel
meer in deze gebeurtenis verborgen ligt dan de getuigen ervan denken!'
[6] Ik zei: 'Johannes,jij bent
gezegend, omdat je in de geest ziet, wat alleen de geest jou kan openbaren, en
omdat je door de uiterlijke gebeurtenis heen de innerlijke betekenis hebt
gelezen! Ik zeg je dan ook dat er nog oneindig veel meer in deze gebeurtenis
verborgen ligt.
[7] Pas wanneer de grote Lazarus, ter
wille van wie Ik in het vlees ben gekomen, door Mijn liefde zal worden opgewekt
- dan pas is het moment gekomen dat voor ieder schepsel de liefde van de Vader
zo duidelijk wordt, dat de innerlijke liefde van jullie harten jullie uit
elkaar zou doen springen, als jullie zielen niet door vele scholingen stevig
genoeg gemaakt zouden zijn om dat enorme liefdesbewustzijn te kunnen dragen.
[8] Nu zien de mensen er natuurlijk
enkel een gewone, zij het ook buitengewone dodenopwekking in, die hen wel met
verbazing, maar niet met liefde voor God vervult. En ook latere geslachten
zullen weinig van de innerlijke betekenis bespeuren. Maar jij, die dat als
eerste hebt opgemerkt, moet er daarom ook van getuigen en in jouw berichten
deze belangrijkste van alle gebeurtenissen niet vergeten!
[9] Maar zwijg er nu over; want wat
wij hebben besproken is alleen voor jou en nog niet voor de anderen!’
[10] Wij vervolgden nu weer zwijgend
onze weg. Na enige tijd viel het Judas toch op, dat Ik helemaal geen aanstalten
maakte om Mij te uiten over de richting en de weg die we moesten inslaan, en
omdat hij het liefst in Jericho wilde blijven -dat zoals bekend in Mijn tijd
een zeer bloeiende stad was, vol van alle toenmalige genoegens die een
woonplaats van de rijken te bieden had, om welke reden daar ook gemakkelijker
dan ergens anders wat geld te verdienen was door als een soort wonderdoener op
te treden -vroeg hij Mij rechtstreeks of Ik langere tijd in Jericho dacht te
blijven.
[11] Ik antwoordde hem: 'Wie zegt jou
dat Ik eigenlijk naar Jericho wil gaan?'
[12] judas, die enigszins beduusd en
teleurgesteld was door die wedervraag, die hem leek in te houden dat zijn wens
verijdeld werd, verontschuldigde zich meteen en zei dat hij het alleen maar
vermoed had, omdat de weg daarheen leidde.
[13] Ik antwoordde hem: 'Iedereen
volgt de weg waarop zijn geest hem leidt! Als Jericho jou aantrekt, ga daar dan
heen! Ik houd je niet tegen. Maar vraag niet waar Mijn weg heengaat; want die
is niet de jouwe!'
[14] judas, die het niet kon laten om
de palmenstad te bezoeken, meende dat Ik wellicht boos op hem zou worden, wanneer
hij daar korte tijd heen zou gaan.
[15] Ik zei: 'Ik heb alle anderen toch
zonder ongenoegen, ja met Mijn zegen laten gaan, waarom zou Ik dan op jou boos
worden? Laat iedereen gaan, waarheen de geest hem leidt! Ga jij dus ook naar
Jericho; want je ziel is reeds daar!'
[16] Daarop bedankte judas Mij voor
die toestemming en verdween ook ongemerkt uit onze rijen bij de eerstvolgende
herberg, waarvan er vele waren langs de weg naar Jericho. Hij bracht de hele
tijd, waarvan nu verslag gedaan zal worden, in die stad door en deed daar bij
de Romeinen en vreemdelingen, die een grote zucht naar wonderen hadden en waar
Jericho vol mee zat, heel goede zaken als verteller en ooggetuige van de
opwekking van Lazarus.
[17] Daarnaast dient echter ook
opgemerkt te worden, dat hij niet weinig bijdroeg aan het bekend worden van
Mijn leer, die hij vaak met veel vuur en redenaarstalent naar voren bracht
-maar altijd met een zekere bijbedoeling, dat hij namelijk een deel van de
bewondering voor Mijn wijsheid naar zichzelf toe wilde trekken. Zo werd hij
toch juist voor dat soort mensen in Jericho een heel goed instrument, ondanks
al zijn bijbedoelingen - zoals ook niet vaak genoeg benadrukt kan worden dat
judas geenszins een slecht mens was, maar alleen iemand die tegelijkertijd
zichzelf, en daarmee de wereld, én de geest wilde dienen, maar daardoor in een
erge tweestrijd raakte waar dan andere, veel slechtere mensen later gebruik van
wisten te maken.
44
De Heer in Efraïm (Joh.
11 :54)
[1] Toen wij nu bijna tot de avond hadden
gelopen, nadat wij een tamelijk lange rustpauze hadden genomen om onze lichamen
te versterken, verzamelde Ik de Mijnen om Mij heen en zei tegen hen dat Ik van
plan was naar Efraïm te gaan en daar geruime tijd te blijven; maar ze moesten
daar tegenover iedereen over zwijgen, omdat Ik die tijd zou gebruiken ter
versterking van hen en van Mijzelf en ook om enkele zwakke gemoederen te
verstevigen, daar ze voor de nu weldra komende tijd van vervulling gesterkt
moesten worden.
[2] Efraïm was een kleine, onbelangrijke
stad, die zelfs in Mijn tijd nauwelijks meetelde en velen geheel en al onbekend
was. Het lag niet ver van de Dode Zee, midden tussen de bergen, totaal
afgelegen. Als jullie de plaats ervan nauwkeuriger willen weten, omdat
tegenwoordig geen enkele geleerde meer enig vermoeden heeft waar die plaats
gezocht moet worden, trek dan vanaf het bovenste deel van de Dode Zee -daar
waar de kaarten een enigszins sterke kromming tonen -een lijn naar links tot
aan het begin van het gebergte, dat als 'woestijn van Juda' wordt aangeduid,
dan hebben jullie de streek gevonden waar vroeger Efraïm te vinden was, waar nu
echter geen spoor meer van te ontdekken is.
[3] Het was al bijna avond geworden
-de weg naar Jericho hadden wij al eerder verlaten en ons naar het zuiden
gewend -toen Ik, zoals al opgemerkt, het reisdoel aangaf. Wij kwamen daar dus
kort voor het vallen van de nacht aan.
[4] Efraïm was een arme stad en werd
nooit door reizigers bezocht. Daarom bevond zich daar ook geen herberg, waar
wij hadden kunnen overnachten. Er stonden alleen overal armzalige, kleine
hutten, die de naam 'stad' helemaal niet verdienden. De bewoners leefden zo
goed als het ging van veeteelt en allerhande snijwerk uit hard hout en asfalt,
dat geleverd werd door de Dode Zee. De plaats was vroeger als een soort
vestingplaats gebruikt tegen de invallen van nomadenvolken. Daarom bevond zich
daar ook op een heuvel een soort vervallen burcht, die uit oeroude tijden
stamde en weliswaar totaal vervallen was, maar toch bescherming bood tegen
weer en wind.
[5] Deze ruïne betrokken wij voor de
nacht en we richtten ons daar heel huiselijk in. Ze bood voldoende ruimte voor
allemaal, en Petrus dacht dat er uiteindelijk nog heel goed binnen de nog
stevige muren overwinterd zou kunnen worden, als Ik, zoals wel vaker, ook hier
met Mijn kracht dit oude gebouw een beetje wilde helpen. Ik zei tegen hem en de
anderen dat dit ook zou gebeuren, maar dat het vanwege de bewoners allemaal met
omzichtigheid gedaan moest worden, opdat Ik niet verraden zou worden en zij
geen schade aan hun ziel zouden lijden; want het waren nog heel eenvoudige mensen,
die ons een ongepaste verering zouden betuigen. Daarom moest alles hier naar
buiten toe er meer natuurlijk, gelijkmatig uitzien.
[6] Nu vroegen de anderen Mij, waarom
Ik eigenlijk niet direct naar deze plaats was gegaan, in plaats van zo ver over
de weg naar Jericho te reizen, waardoor een grote omweg was gemaakt.
[7] Ik legde hun uit dat dit was
gebeurd vanwege de Joden, door wie wij met rust gelaten wilden worden en die
Mij hier beslist niet zouden zoeken, maar nu aan de andere kant van de Jordaan
of in het Jordaandal. Juist hier, zo heel dicht bij Jeruzalem, waren wij in
deze wildernis het veiligst.
45
De onderhandelingen met de stadsoudste van Efraïm
[1] Wij rustten in deze ruïne heel
goed tot de vroege ochtend. Daarna stuurde Ik enkelen van de leerlingen naar
beneden naar het stadje om levensmiddelen in te kopen en met de bewoners te
onderhandelen, zodat ons toegestaan zou worden in het gebouw te blijven.
[2] Al gauw kwam de stadsoudste dan
ook naar ons toe met enkele van zijn mensen, nieuwsgierig om die merkwaardige
mensen te leren kennen die toestemming vroegen om in een huis te blijven, dat
tot nu toe alleen als schuilplaats voor vogels en allerhande dieren had
gediend.Wij ontvingen hem heel vriendelijk, en aangezien Ik als het hoofd van
het gezelschap werd aangeduid, vroeg hij Mij of wij misschien vluchtelingen of
bannelingen waren die zich hier in deze afgelegen streek wilden verbergen. Ik
stelde hem gerust wat dat betreft en maakte hem weldra duidelijk dat wij net
als hij Hebreeërs waren, maar dat we de winter teruggetrokken en ingetogen
wilden doorbrengen om God waardig te dienen.
[3] Toen hij aanvankelijk een wat bedenkelijk
gezicht trok en veel zin leek te hebben ons kort en bondig af te wijzen, trad
er uit de rijen van Mijn aanhangers één naar voren, die hem begroette als een
oude vriend, met wie hij in Jeruzalem samen de tempelscholen had bezocht. Deze
herkenning veranderde de man totaal, en toen hij nu van zijn vriend hoorde dat
Ik de beroemde heiland van Nazareth was, die hijzelf weliswaar nog nooit had
gezien, maar over wie hij des te meer had gehoord, vroeg hij vele malen om
verontschuldiging voor zijn wantrouwen, en gaf hij ons graag toestemming om in
deze ruimtes naar believen onze gang te gaan. Hij vroeg ons ook om naar hem toe
te komen.
[4] Ik zei: 'Vriend, jouw huis, dat
weliswaar steeds gastvrij is, zou voor ons gezelschap toch te klein zijn, en
hier zullen wij ons weldra huiselijk hebben ingericht. Daarom kunnen we het
beste hier blijven. Maar verraad Mij niet voortijdig tegenover je
ondergeschikten en de stadsbewoners, opdat wij en jullie niet lastig gevallen
worden door de gerechtsdienaren van de tempel en vijandelijke Joden!'
[5] Dat beloofde hij ook en verzekerde
ons dat hij tegen niemand zou zeggen
wie deze muren herbergden, maar alle
nieuwsgierige vragen van de hand zou wijzen. Deze oude burcht was eigendom van
de gemeente, en hij als hoofd daarvan had het recht erover te beschikken en was
niemand verantwoording schuldig over wie hij hem liet gebruiken.
[6] Ik zei tegen hem dat de Mijnen de
muren weer zouden herstellen, en zodoende zou hij ook tegenover de gemeente een
goed recht hebben om zo te handelen, omdat die zonder onkosten een goed gebouw
zou krijgen.
[7] De stadsbestuurder was daar heel
blij om en vroeg direct of wij materiaal nodig hadden, dan zou hij ons dat
bezorgen.
[8] Maar Ik zei tegen hem dat hij zich
daar absoluut geen zorgen over moest maken, omdat wij dat zelfwel zouden doen.
[9] Verder vroeg hij of hij terug
mocht komen, en het sprak vanzelf dat hem dat graag werd toegestaan.
[10] Nadat deze man was weggegaan
samen met zijn vriend, aan wie hij nog van alles over Mij wilde vragen,
verdeelde Ik het werk -en het is gemakkelijk voor te stellen dat Ik, als
bekwame timmerman, er helemaal geen moeite mee had het huis weldra in een
eenvoudige, maar naar de toenmalige begrippen heel behaaglijke woning te
veranderen. We hadden daar toch nog enkele dagen voor nodig; want zoals reeds
opgemerkt moest hier niets gebeuren wat al te zeer zou opvallen. Natuurlijk
zouden ook heel vlijtige arbeiders er anders net zo veel wéken voor nodig gehad
hebben.
46
De Heer geeft de reden voor Zijn sterven aan
[1] Toen de woningen nu op orde
gebracht en verdeeld waren en iedereen ook een huishoudelijke taak op zich had
genomen die bij hem paste, zei Petrus tegen Mij: 'Heer, wat is het hier toch
behaaglijk rusten onder dit dak! O, een eigen huis zonder zorgen is toch wel
iets heerlijk! Waarom hebt U iets dergelijks niet eerder gedaan? Nooit eerder
hebt U ervoor gezorgd dat U een eigen plek had om te rusten; pas nu maakt U er
een voor U zelf! Zouden we niet altijd hier kunnen blijven en slechts af en toe
de Joden daarbuiten opzoeken om hen te onderrichten? Het zou toch wel het
beste zijn als wij van nu af aan altijd hier zouden blijven; want die
daarbuiten zijn het op enkele uitzonderingen na toch niet waard Uw daden te
zien en Uw stem te horen!’
[2] Ik zei: 'Beste broeder, ook dit is
geen blijvende plaats voor de Mensenzoon; maar Hij heeft er een nodig om kracht
te vergaren voor het sluitstuk van Zijn werkzaamheid! Zolang Ik daarbuiten
werkzaam was en onderrichtte, dreef Mij de innerlijke geest, aan wie dit lichaam
ook onderworpen is -maar nu moet de sluitsteen gelegd worden zónder dat de
geest aandrijft, maar de ziel alleen haar besluit uit liefde neemt.
[3] Zie, van wat er nu in Mijn ziel
omgaat zal nooit een menselijk hart iets ervaren; want nu moet de Mensenzoon
zich tot Godszoon verheffen! Daarom wordt de Mensenzoon ook ontdaan van al Zijn
macht, en dan zullen jullie, die tot nu toe om Mij heen zijn geweest, zien wat
de Vader wil!'
[4] Petrus vroeg: 'Ja, Heer, U bent
toch Zelf de Vader - hoe kunt U dan van Uw macht ontdaan worden?'
[5] Ik antwoordde: 'De grootste
krijger en held is hij, die ook zonder wapens de vijand tegemoet treedt en de
dood niet vreest, als hij weet dat hij de vijand het snelst velt door zijn
doodsverachting. Ik leg dan ook alle wapens van kracht af en treed de vijand
alleen tegemoet met de kracht van het woord, van de zachtmoedigheid en van de
liefde, opdat ook hij alle wapens van arglist en boosaardigheid aflegt en
berouwvol naderbij komt als verloren zoon.
[6] Maar zie, dat vat jij nog niet!
Let daarom goed op - op alles watje nu zult zien!'
[7] Petrus ging nu heel ernstig naar
zijn broeders toe en deelde hun Mijn woorden mee, maar ook zij begrepen ze niet
en vonden dat Ik in Mijn wezen weer heel eigenaardig was, zoals al eens eerder
bij Kapernaüm. Maar ze vroegen niet verder, maar probeerden Mijn woorden te
doorgronden.
[8] Op een dag, toen wij ongeveer acht
dagen in onze burcht woonden, kwam de stadsoudste weer naar Mij toe en zei: '
Meester, ik heb van een inwoner van Efraïm Uw laatste grote daad vernomen, maar
ook dat de hele tempel daarom nu erg tegen U gekant is en alles in het werk
stelt om die opwekking als de reinste zwendel voor te stellen.
[9] Ja, er is zelfs een poging gedaan
om Lazarus voor de Raad te brengen, opdat hij zich zou reinigen door alles te
herroepen. Maar Lazarus is niet verschenen en zegt dat als men iets van hem
wil horen, men dat ook in zijn huis te weten kan komen. De priesters hebben
zijn huis echter onrein verklaard en weigeren naar hem toe te komen -waarschijnlijk
alleen uit angst; want men zegt dat hij op wonderbaarlijke wijze beschermd
wordt.
[10] U weet dat natuurlijk allemaal
allang. Maar omwille van U ben ik erg bang, want omdat Jeruzalem hier zo
vlakbij is kan een toevalligheid U verraden en zij zouden kunnen proberen U
hier op te pakken.'
[11] Ik zei: 'Mijn beste leider van de
stad, wees daar niet bang voor; want zolang Ik het niet Zelf toelaat, heeft
geen enkele boosaardigheid van de tempel macht over Mij en kan het niemand
lukken Mij te grijpen. Zoals Ik tot nu toe onbekend ben gebleven, zal Ik dat
blijven. Zelfs de inwoners van deze stad hebben immers geen vermoeden en geen
verlangen om Mij te leren kennen, alleen omdat Ik het zo wil hebben! Wees dus
geheelonbezorgd! Jij bent hier de enige die met Mij en de Mijnen wil omgaan en
voor wie de poort van het huis dus ook niet gesloten is. Maar verder zal
niemand deze drempel zo gemakkelijk betreden -tenzij de geest hem naar Mij toe
zou leiden.'
[12] De leider, die door Mijn woorden
helemaal gerustgesteld was, zei: 'Heer, ik weet dat U meer bent dan een profeet
of een andere gezalfde Gods; want alleen iemand in wie de kracht Gods zelf
woont, kan zulke werken doen als er door U gebeuren! Ik ben het dus ook
helemaal eens met Uw handelwijze en Uw wil. Uzelf zult nu zeker het beste weten
waarom het zo en niet anders door U bepaald is! Maar ik vraag U of U mij
helemaal wilt inwijden in Uw leer, die ik slechts gedeeltelijk heb leren
kennen!'
[13] Ik verwees hem nu naar Mijn
leerlingen, die hem dan ook in de dagen daarna volledig onderrichtten.
47
De bezigheden van de Heer en Zijn leerlingen in Efraïm
[1] Nu zal men vragen wat wij zo
gedurende de dag eigenlijk deden in die ruïne, waar wij zo afgezonderd waren van
de wereld; want dat dit gebeurd zou zijn zonder nut voor Mijn leerlingen, is
toch zeker niet aan te nemen.
[2] Dat is waar! Want terwijl deze
tijd van afzondering er voornamelijk toe diende om Mijn aardse mens voor te
bereiden op de zware tijd en geschikt te maken voor de transformatie tot
eeuwige, onveranderlijke Christus, moest diezelfde tijd toch ook Mijn
leerlingen en met name de apostelen voorbereiden op hun toekomstige beroep,
namelijk leraar voor alle mensen te worden. Het proces dat zich in Mij voltrok
bleef voor alle ogen verborgen, maar hoe Mijn leerlingen zichzelf en elkaar
opvoedden, zal hier nauwkeurig onthuld worden, opdat iedereen die werkelijk aan
zijn innerlijke vervolmaking wil werken, daarin een richtsnoer vindt dat tot de
wedergeboorte van de geest leidt.
[3] Luister dus naar waar onze
uiterlijke en innerlijke bezigheden uit bestonden!
[4] De uiterlijke zijn snel uitgelegd.
Die bestonden eenvoudig uit het precies regelen van alle huiselijke
werkzaamheden, die iedereen uit liefde voor zijn broeders graag op zich nam, en
die bij de geringe behoeften van ons gezelschap ook niet veel tijd in beslag
namen. De hoofdzaak hierbij was dat iedereen zich ongevraagd daar nuttig
maakte, waar hij merkte dat er een of andere dienst verleend kon worden; want
die oplettendheid is al een teken van werkzame naastenliefde, terwijl iemand
met een trage geest helemaal niet opmerkt waar een of andere kleine daad van
liefde verricht zou kunnen worden.
[5] Gedurende ons verblijf
ondersteunde Ik de uiterlijke werkzaamheden van het huis maar weinig, zoals
bijvoorbeeld het zorgen voor de voedingsmiddelen, om enerzijds de traagheid
geen ruimte te geven, maar anderzijds ook om de Mijnen te leren niet alleen op
buitengewone krachten te rekenen. Dat het ons desondanks aan niets ontbrak,
hoef Ik natuurlijk niet te benadrukken.
[6] De hoofdzaak was de geestelijke
voeding! En hoe werd die nu geleid? In eerste instantie door het bewaren van
een volledige innerlijke rust, die zich niet door een of andere ergernis of kleingeestige
prikkelbaarheid uit zijn evenwicht het brengen -en vervolgens door het oefenen
van de wilskracht die in staat is iedere hartstocht en neiging tot de tegenpool
te overwinnen: Alleen iemand die zichzelf heeft overwonnen, kan ook anderen
overwinnen!
[7] Verder werd het innerlijke,
geestelijke gezicht geoefend en steeds meer ontsloten. Niet dat Ik het
innerlijke gezicht van de Mijnen Zelf opende, maar zij moesten in staat zijn om
zelfhun geestelijke blik te richten op voorwerpen die zij wilden leren kennen.
Dat vermogen vereist evenwel een heel speciale loutering van de ziel; want
aangezien die van huis uit aards ingesteld is, kan zij natuurlijk alleen dan
zuiver geestelijke dingen vanuit zichzelf schouwen, wanneer ze zich al in
aanzienlijke mate heeft vergeestelijkt, of, juister gezegd, wanneer de in haar
wonende geest zo machtig is geworden dat hij de ziel, die zijn lichaam moet
vormen, zoveel begrippen van het geestelijke heeft bijgebracht en die zodanig
met zijn licht heeft verhelderd, dat zij de geestelijke beelden ook ziet,
herkent en begrijpt. Zolang alleen de uiterlijke, puur lichamelijk materiële
dingen door het kunstige mechanisme van het lichaam voor de ziel begrijpelijk
worden gemaakt, is die nog geestelijk blind. Zodra zij leert door het omhulsel
van de uiterlijke lichamen heen te kijken, wordt ze geestelijk ziende.
[8] De microscopen van de huidige
wereld geven slechts een zeer nauwkeurig beeld van het uiterlijke omhulsel tot
in het kleinste detail, zonder uitsluitsel te geven over het zuiver
geestelijke leven van alle dingen. Alleen een ziel die ziende is geworden is in
staat dat te herkennen, maar de instrumenten van een geleerde, hoe ingenieus ze
ook zijn, nooit.
[9] En als de ziel eenmaal in staat is
om het meest innerlijke leven te herkennen, doorziet ze natuurlijk met
hetzelfde gemak ook de fijnste bouwsels van het omhulsel dat het innerlijke
leven omsluit.
[10] Het spreekt vanzelf dat Mijn
leerlingen, die als meesters van het leven en leraren moesten optreden, in
alles onderricht moesten zijn, wanneer Ik niet meer lichamelijk bij hen was, en
derhalve dienden zij zich alles geheel en al eigen te maken.
[11] Nu zal men vragen: hadden de
Mijnen zich die dingen dan niet al volledig eigen gemaakt, en was er dan eerst
dit teruggetrokken verblijf in een afgelegen oord voor nodig om die innerlijke
heerschappij over zichzelf te bereiken?
[12] Hier moet er opnieuw op gewezen
worden dat zij vroeger steeds te lijden hadden van een soort dwang, die Mijn
persoon door haar aanwezigheid op hen uitoefende, en tevens doordat ieder van
hen zich bewust was dat ze steeds gadegeslagen werden door al het volk dat ons
steeds volgde. Iedereen weet waarschijnlijk heel goed dat het veel
gemakkelijker is het kwade te vermijden wanneer men weet dat men gadegeslagen
wordt - omdat daardoor een soort schaamte tegenover vreemden of ook de eerzucht
om voor goed door te gaan optreedt - dan wanneer men zich volkomen vrij voelt
van iedere dwang.
[13] Hier was nu overvloedig
gelegenheid geboden voor beproeving; want ten eerste trok Ik Mijzelf dikwijls
dagenlang bijna geheel terug voor Mijn eigen voorbereiding, en ten tweede
leefden de Mijnen hier geheel en al vrij van de bewonderende menigte, die vaak
dacht dat Mijn leerlingen op zijn minst gelijk moesten zijn aan hun leermeester
of hem zelfs moesten overtreffen, aangezien het immers al vaak was voorgekomen
dat leerlingen de meester hadden overtroffen.
[14] De inwoners van Efraïm
bekommerden zich zo goed als helemaal niet om ons, maar deden stil hun
werkzaamheden en hielden ons voor een soort nieuwe sekte van de joden, zoals
die juist in Mijn tijd niet zelden ontstonden, en ze dachten dat wij aanhangers
waren van Johannes, die zich hier wilden voorbereiden op het Godsrijk dat zou
komen. Omdat ze bovendien wisten en ook zagen dat wij de oude burcht weer
herstelden, beschouwden ze ons pas echt als zonderlingen, waar je beter niet
mee om kunt gaan, om niet door hun eigenaardigheid aangestoken te worden.
[15] Deze plaats was daarom ook het
meest geschikt voor innerlijke zelfscholing; want degenen die Mij hier naartoe
waren gevolgd, hadden hun verlangen naar de uiterlijke wereld allang afgelegd,
zodat beproevingen in dat opzicht niet meer nodig waren. En degenen die in dat
opzicht nog moesten leren, hadden wij achter ons gelaten.
[16] Er zijn hier echter toch nog
verschillende dingen voorgevallen die weergegeven moeten worden, opdat
iedereen daar nog uit kan leren hoe de scholing dient te gebeuren, en hoe
gebeurtenissen, die dikwijls onbetekenend zijn, een diepe indruk kunnen maken
bij het innerlijk louteren en versterken van de wil. Die zullen hier nu gegeven
worden, opdat jullie weten wat Johannes eigenlijk bedoeld heeft met de woorden:
'En Hij verbleef aldaar met Zijn leerlingen'. (Joh. 11:54)
48
De zielstoestand van de leerlingen
[1] Toen Mijn leerlingen (hier worden
de apostelen bedoeld) eens een tocht in de bergen hadden gemaakt -Ik had hun
dat Zelf opgedragen, om ook zonder dat Ik erbij was hun gevoel voor hun
omgeving te openen -werden ze tussen diepe rotskloven door een hevige regenbui
overvallen. In Palestina gaat de winter met hevige regenbuien gepaard, die niet
zo onschuldig zijn als in Europa. Het water stroomt sneller samen, en in de
bergen, die tijdens de zomer in de zon totaal uitdrogen, vormen zich in de
kloven al snel sterke waterstromen die gevaarlijk worden voor een wandelaar,
doordat het water heel hevig en plotseling naar beneden raast en de rotsbodem
de grote hoeveelheden water niet kan opzuigen, maar enkel als vergaarbekken
voor het water dient. Het is daarom gevaarlijk om in de tijd van de plotselinge
regenbuien die kloven op te zoeken, omdat een onvoorzichtig iemand niet in
staat is zichzelf te redden als hij door noodweer verrast wordt.
[2] Zo verging het ook de Mijnen, die
midden in een lange kloof door onweer overvallen werden en nu heel snel door
razende waterstromen omgeven waren, zodat ze niet meer voor of achteruit
konden.
[3] Dit zou een gelegenheid zijn
geweest om de kracht van hun geloof te bewijzen, die dan ook, zolang het water
om de rotsblokken heen spoelde waarop de leerlingen zich in veiligheid
brachten, heel goed standhield. Toen echter ook deze door het water werden
bereikt en overspoeld, begon hun geloof toch sterk af te nemen, en de vrees
voor een ellendige lichamelijke dood werd steeds sterker. Hun zielen riepen wel
om hulp tot God, maar tot de God jehova, van hun vaderen, niet tot Degene van
wie ze wisten dat Die in Mij belichaamd was, zodat hun jammeren en roepen
ongehoord wegstierf.
[4] Reeds grepen allen elkaar bij de hand
en zetten zich gezamenlijk schrap tegen het aanstormende water, om het zwakke
houvast onder hun voeten niet te verliezen, toen ook de rotsblokken onder de
druk van het water begonnen te bewegen en het gevaar het grootst werd.
[5] Toen riep Johannes uit het diepst
van zijn angstige hart luid uit: 'Heer en Meester, red ons, zoals U de
elementen al dikwijls hebt bevolen!'
[ 6] En zie, onmiddellijk hield het
geraas en het geweld het water op, en in zeer korte tijd stonden de Mijnen weer
op vaste grond, weliswaar flink nat, maar toch ongedeerd!
[7] Zij dankten Mij nu wel innig in
hun hart als hun Redder, maar ze spraken er weldra met elkaar over, waarom hun
eerste roepen onverhoord was gebleven, aangezien jehova en Ik toch één persoon
waren.
[8] Toen vroeg Johannes zijn broeders
of ze bij hun eerste roepen ook aan Mij hadden gedacht, of alleen aan de God
van hun vaderen, als een God buiten Mij.
[9] Beschaamd bekenden ze allemaal dat
ze inderdaad in de benauwdheid van hun hart, dat verschil hadden gemaakt, en ze
begrepen toen ook heel goed waarom hun geroep zonder resultaat was gebleven. Ze
zochten Mij dan ook onmiddellijk op en vroegen Mij om vergeving vanwege hun
fout.
[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Wat heb
Ik jullie dan wel te vergeven? Als Ik niet had gewild dat jullie op die manier
in je geloof beproefd werden, had het water jullie lichamen niet kunnen
omspoelen. Maar geloof voortaan met des te meer overtuiging dat waarlijk Hij in
Mij woont, die het heelal regeert, en zet de verschillen die jullie bekrompen jodendom
je nog heeft opgedrongen, opzij; want niemand kan tot de Vader komen dan alleen
door Mij, de Zoon!'
[11] Deze woorden maakten hen weer
onzeker; want als Ik hun de laatste tijd het verschil tussen de Zoon en de
Vader voorhield, begrepen ze nog altijd niet dat Mijn lichaam nog niet
verheerlijkt was, maar nog aan de aarde toebehoorde.
[12] Pas na Mijn opstanding werd het
hun volkomen duidelijk waarom Ik niet anders sprak en kon spreken. Ze spraken
daarom veel met elkaar over dit punt, en ze moesten alles kwijt wat er nog aan
verkeerde voorstellingen in hen zat; en ze deden dat vooral wanneer Ik niet bij
hen was.
[13] Dat er daarbij nog veel naar
voren kwam wat verkeerd, oud joods was en naar de vooroordelen van de tempel
smaakte, laat zich denken, vooral omdat ze door geen enkel uiterlijk teken meer
getuigen waren van Mijn kracht - die overigens, omdat die maar al te bekend
waren, in de jaren dat we samen waren geen al te grote indruk meer maakte op
Mijn leerlingen.
[14] Iedereen nu die weet hoe nodig
juist dit zich uiten is, dat een reiniging van de ziel betekent, zal begrijpen
hoe noodzakelijk ook de afzondering van de Mijnen was; want door wat ze zeiden
konden zij zichzelf niet in gevaar brengen, maar wel anderen die naar hen
luisterden. In hun gezelschap verbeterde zo de een de ander, en als het
misging, wist Ik heel goed wanneer voor Mij het ogenblik weer was gekomen om te
spreken. Onrijpe oren hadden echter noch Mijn woorden noch die van de Mijnen
mogen horen, om de nog onrijpe vruchten niet te laten verdrogen en afvallen.
49
De zorg van de leerlingen om de Heer
[1] Velen zullen zich er nu misschien
over verbazen, dat Mijn leerlingen na zoveel onderricht en bewijzen van Mijn
goddelijkheid in Mij toch nog altijd in tweestrijd met zichzelf konden raken en
konden gaan twijfelen. In dit verband moet er echter steeds op de zwakke,
menselijke natuur gewezen worden, waarvan het overwinnen voor hen nu weer
moeilijker werd dan voor jullie tegenwoordig omdat iedereen die maar enigszins
gelooft Mijn hele leven nu met één blik kan overzien en Mijn overwinnen van de
dood zich als voornaamste punt voor ogen stelt, terwijl destijds een
ontwikkeling van hun zielen alleen mogelijk was samen met Mijn
ontwikkelingsgang, waarvan dat voornaamste punt als bekrachtiging van Mijn leer
immers pas het sluitstuk vormde.
[2] Verder vormen Mijn kruisiging en
opstanding pas de sleutel om de Mensenzoon en Godszoon te begrijpen. Omdat het
nu noodzakelijk was de Mijnen zover te brengen, dat zij van nu af aan op eigen
geestelijke benen zouden staan, moesten dergelijke uiterlijke belevenissen het
middel vormen om hun innerlijk bewustzijn te bevorderen.
[3] Nu gebeurde er verder het
volgende: De Mijnen waren in een gesprek gewikkeld en wisselden weer eens hun
meningen met elkaar uit, waarom Ik sinds enige tijd het al vaker door Mij
genoemde verschil tussen de Vader en de Zoon in Mij weer benadrukte. Ze waren
het in zoverre met elkaar eens, dat de Vader wel in Mij woonde en dat Mijn
menselijke lichaam en ziel als de Zoon werd aangeduid. Toen bracht één van de
twintig andere volgelingen de gedachte naar voren, dat het toch moeilijk te
begrijpen was hoe de geest Gods gelijktijdig als mens met zijn menselijke
handel en wandel in Mij kon wonen - dus als het ware ingesloten was - en toch het
heelal regeerde; of Ik dus wel weet had van het regeren van het heelal, of dat
de geest zich bij tijd en wijle wellicht terugtrok, zodat Ik dan enkel mens kon
zijn; en ook vroeg hij zich af, hoe het met Mijn lichaam zat tijdens de slaap,
of de geest Gods dan ook nog in Mij was of niet.
[4] Deze vragen brachten eerst een
zekere verbazing teweeg bij de anderen, vanwege de schijnbaar grote
kortzichtigheid van de vraagsteller. Maar toen merkte ieder tenslotte bij
zichzelf, dat er ook in hem enkele onduidelijkheden over dit punt aanwezig
waren. Met name de vraag, wat er tijdens de slaap met Mij gebeurde, wekte
enkele stevige bedenkingen.
[5] Andreas meende dat het wel
mogelijk was dat Ik in de slaap enkel mens was; want op het Meer van Genezareth
was tijdens de storm Mijn goddelijke kracht immers pas na Mijn ontwaken actief
geworden, zodat allen wellicht door een plotselinge lichamelijke dood verrast
hadden kunnen worden, als men Mij niet wakker had gemaakt.
[6] Er ontstond nu een hevig heen en
weer gepraat, dat er tenslotte op uitkwam dat ze moesten aannemen dat Mijn
lichaam tijdens de slaap waarschijnlijk even onbeschermd was als dat van ieder
ander mens, zodat de leerlingen het toen noodzakelijk achtten over Mij te
waken, omdat men niet kon weten of de vele vijandige Joden na zoveel vergeefse
aanslagen niet ook eens zouden proberen om Mij 's nachts te overrompelen en te
doden. Geen van hen dacht er echter aan om het eenvoudig aan Mij te vragen;
want hun liefdevolle bezorgdheid om Mij meende dat hun waakzaamheid toch ook
een niet onbelangrijke bescherming was, en het ging tenslotte alleen maar om de
tijd dat Ik sliep. Dat hun bescherming niet nodig was als Ik wakker was, dat
wisten ze door duidelijke bewijzen.
[7] Ik liet de Mijnen begaan en merkte
ogenschijnlijk ook helemaal niet dat er in het afgelegen huis nu steeds een
leerling 's nachts de wacht hield.
[8] Na enkele dagen trok Ik Mij op een
avond, nadat wij het avondmaal hadden genuttigd, vermoeid terug om eerder rust
te nemen dan gewoonlijk, terwijl de Mijnen allemaal bij elkaar bleven. Het
vertrek dat Mij in de ruime burcht tot slaapvertrek diende, lag aan het einde
van het gebouw, zodat men eerst door verscheidene kamers moest lopen om daar te
komen. De Mijnen zaten echter bij elkaar in een zaal die zich midden in het
huis bevond.
[9] Terwijl ze nu heel druk in gesprek
waren, ontstond er plotseling in de lege kamers die de verbinding vormden met
Mijn slaapkamer, een fel schijnsel van vuur. Verschrikt renden de leerlingen
ernaartoe en zagen dat de lege kamers volop in brand stonden, zodat het
onmogelijk was Mij te bereiken, maar dat er evenmin iemand van daar naar hen
toe kon komen. Iedereen rende ontzet door elkaar en probeerde te blussen
-tevergeefs, de vlammen vraten verder en moesten volgens de Mijnen ook Mijn
kamer allang bereikt hebben.
[10] Vertwijfeld probeerden enkele
door de vlammen heen te komen. Maar vergeefs: de vloer van de kamers was
ingestort en de verbinding was onmogelijk! Nu dachten anderen dat de rook, die
voor allemaal uiterst hinderlijk was, Mij reeds in Mijn slaap verstikt moest
hebben. Maar geen van hen wilde wijken en de zeer gevaarlijke zaal verlaten,
voordat ze duidelijkheid hadden over Mijn lot.
[11] Om nu een einde te maken aan hun
angst en kwelling liet Ik de vlammen langzaam uitdoven, en na enige tijd was
er volkomen rust. Over verkoolde, rokende balken heen klommen de leerlingen
vol angst naar Mijn slaapkamer en troffen die onbeschadigd aan, terwijl Ik
rustig slapend op Mijn bed lag. Deze aanblik maakte hen bijna sprakeloos, en
geen van hen waagde het Mijn schijnbare slaap te verstoren.
[12] Nu stond Ik op, en onmiddellijk
bestormden de Mijnen Mij met vragen, of Ik dan niet wist wat er was gebeurd.
[13] Ik keek hen ernstig aan en zei: 'Jullie
weten toch Wie er in Mij woont, en jullie weten toch dat voor Hem geen enkel
ding verborgen kan blijven! En wat de Vader weet, deelt Hij ook aan de Zoon
mee!
[14] De vlammen, die jullie verwond
hebben, konden Mij echter evenmin iets doen als alle achtervolgingen van
vijandige loden. Pas wanneer dit lichaam met Mijn wil wordt overgegeven, heeft
de boosaardigheid er macht over.
[15] Weten jullie dan niet dat de
geest waakt, ook als het lichaam slaapt, en weten jullie niet dat hij zorgt
voor zijn huis?
[16] Hoe kunnen jullie zo dwaas zijn
om te denken dat een werk Gods, zoals het opbouwen van dit lichaam van Mij, de
bescherming van mensen nodig heeft?! Kunnen de instrumenten die door de hand
van de Meester zijn gemaakt, de Meester beschermen, of kan een schepsel, dat
eerst alles van de Schepper heeft ontvangen, de Schepper Zelf bewaren voor een
kwaad dat Hij toelaat?
[17] Zie toch hoe dwaas -ook al was
het uit liefde -jullie onderneming was! Houd er dus mee op Mij te willen
beschermen! Hij die in Mij woont weet alle dingen, en niemand weerstaat Zijn
macht!
[18] Ga nu, en wees niet bedroefd over
Mijn terechtwijzing, die jullie geen verdriet moet doen! Wees je er echter
steeds meer van bewust wie de eigenlijke Heer is, of Hij nu lichamelijk slaapt
of waakt!'
[19] Nu wilden de leerlingen weggaan,
maar ze konden niet zo snel terug over de zwarte, verbrande kloof als toen hun
bezorgdheid om Mij hen er overheen had gebracht. Ik riep hen daarom nog een
keer naar Mij toe, en binnen enkele ogenblikken zagen de kamers er weer even
ongedeerd uit als voor de brand, zodat ze nu zonder moeite naar hun zaal terug
konden komen en zich ook snel, ieder diep verzonken in zijn eigen gedachten,
ter ruste begaven.
[1] De volgende dag kwam Simon Petrus
naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, wij zien nu allemaal heel goed in dat
wij verkeerd gehandeld hebben, aangezien God Zelf zeker nooit de hulp of zorg
van mensen nodig zal hebben; maar toch is ons tot nu toe nog steeds niet zo
duidelijk hoe het komt dat Uw lichaam soms in een soort tijdelijke
onafhankelijkheid van Uw innerlijke geest verkeert, zodat het ook in Uw
woorden klinkt alsof U nu eens de eeuwige geest Gods in persoon Zelf bent, maar
dan weer alsof Uw lichamelijke mens geheel en al onafhankelijk en slechts bij
tijd en wijle van Hem doordrongen is! Wij raken daarbij steeds in een bepaalde
tweespalt in onze zienswijzen, die U ons zeker zult vergeven, omdat wij U
immers vast aanhangen en in U geloven, maar U toch in Uw innerlijke natuur nog
niet helemaal begrijpen. Hoe is het daar nu eigenlijk mee gesteld!'
[2] Ik zei tegen hem: 'Mijn beste
Petrus,jij en ook je broeders begrijpen veel dingen nog niet, omdat jullie in
jezelf het geestelijke niveau nog niet hebben bereikt om dit op zichzelf toch
eenvoudige proces te kunnen begrijpen, dat Ik jullie toch al vaak genoeg heb
uitgelegd. Maar jullie zijn nu hier om bij jezelf te onderzoeken wat jullie aan
Mij nog onduidelijk is.
[3] Wat heeft het voor nut om jullie
steeds te wijzen op het verschil tussen de Mensenzoon en de Godszoon, als
jullie bij jezelf niet in staat zijn het verschil te kennen en te voelen tussen
de geestelijke en de lichamelijke mens?
[4] Pas wanneer jullie reeds in het
lichaam volledig zijn wedergeboren, zal deze vraag tot jullie volle
tevredenheid zijn opgelost;jullie allen hebben daartoe reeds belangrijke
stappen gezet, zodat dat doel voor jullie niet meer veraf is. Toch is het nog
niet helemaal bereikt.
[5] Maar beantwoord Mij nu een paar
vragen, opdat jullie dit belangrijke punt beter leren begrijpen!
[6] Ten eerste: hoe beleven jullie je
denken en voelen? Is dat uiterlijk of innerlijk, dat wil zeggen: kunnen jullie
een vraag die aan jullie gesteld wordt alleen maar beantwoorden omdat jullie
met je geheugen het antwoord van jullie leraar hebben geleerd, of beantwoordt
jullie eigen innerlijke ik de vraag door gevolgtrekkingen te maken?
[7] Jullie zullen zeggen: 'Dat kan
allebei!' Als de mens nu alleen maar een machine was, zij het ook voorzien van
een zelfbewuste ziel, dan zou hij alleen uiterlijk kunnen denken, dat wil
zeggen zich door indrukken van zijn geheugen kennis kunnen verschaffen die
alleen door onderricht is aangeleerd, ongeveer zoals men een dier africht. Het
trekken van een conclusie is echter, dat de ziel vragen stelt aan een in de
mens levend, innerlijk principe, dat antwoord geeft op gestelde vragen, en als
geest ook in de ziel leeft en als zodanig, zoals Ik jullie al vaak heb gezegd,
volmaakt is. Daarom kan er in het innerlijk van de mens ook een werkelijk spel
van vraag en antwoord ontstaan.
[8] Men zal zeggen: 'la, als de geest
volmaakt is, waarom komen er dan vaak zulke buitengewoon dwaze gevolgtrekkingen
tevoorschijn? Geeft de geest dan niet altijd het juiste antwoord?'
[9] Dat doet de geest wel; maar omdat
hij in eerste instantie in de mens het levensbeginsel van de ziel is, kan deze,
daar ze zelfbewust is, ook overeenkomstig haar eigen wezen als een
spiegelbeeld handelen. Precies zoals een echt spiegelbeeld niet zou kunnen
ontstaan zonder dat er een object aanwezig is dat er volkomen aan gelijk is, zo
kan ook de ziel haar oordelen alleen maar zelf te kennen geven, wanneer die als
reflecties van haar geest uitgaan. Maar zoals een spiegelbeeld alles omgekeerd
weergeeft, precies tegengesteld aan het object, en toch waar is, zo gebeurt dat
ook hier, zolang ze beiden niet proberen in elkaar op te gaan.
[10] Alleen een mens die zijn geest in
zoverre in zichzelf heeft gewekt dat zijn ziel geen aardse, omgekeerde
reflecties meer weerkaatst, heeft de wedergeboorte bereikt en staat in de
volledige waarheid. Natuurlijk is het niet gemakkelijk die grenzen te
doorbreken, omdat de aards ingestelde ziel door het materieel aardse lichaam
sterker wordt aangetrokken dan door de geest, die zich slechts zwak doet gevoelen
en waarvan ze de werking graag als haar eigen werk aanneemt, als ze niet
geleerd heeft het onderscheid te maken.
[11] Deze grenzen te doorbreken is
Mijn en jullie taak, evenals van al Mijn volgelingen -en de weg daarheen vinden
jullie door je innerlijke geest, die jullie tot spreken dienen te brengen. Die
alleen is de enige echte leraar, omdat hij samenhangt met de algemene geest
Gods en daar in het klein een afbeelding van is, en derhalve alle waarheid
alleen daaruit put.
[12] Als de ziel zich nu volledig
ondergeschikt heeft gemaakt aan het wezen van haar geest en ze daardoor in
aards opzicht geen wensen meer heeft, zodat ze enkel en alleen nog naar het
geestelijke streeft en derhalve als zelfbewuste ziel in het geestelijke is
opgegaan, dan heeft de meer voltooide mens een niveau bereikt dat door de
Indische wijzen als 'Nirvana' aangeduid werd, een toestand dus waarin iedere
wil die gebaseerd is op vleselijke, aardse neigingen teniet is gedaan, en die
ieder leven in het vlees als materieel bestaan uitsluit. Die toestand is in het
materiële leven mogelijk en moet zelfs bereikt worden opdat de totale vrede
zijn intrek neemt in het menselijke hart.
[13] Deze wedergeboorte van de ziel
hebben jullie nu bijna bereikt. Ginds in Mijn rijk is er, wanneer Ik opgevaren
zal zijn, echter nog een andere wedergeboorte: dat is die van de geest, die
dan bestaat uit een onlosmakelijke gemeenschap met Mij. Dan heersen er de
hoogste gelukzaligheid van de kinderen in het Vaderhuis en vreugden die geen
menselijk hart ooit kan vermoeden, omdat die puur en zuiver geestelijk zijn,
en waarvan jullie vóór die tijd nog niet de kleinste glimp begrijpelijk gemaakt
kan worden.
[14] Streef er dus eerst naar dat
jullie ziel de wedergeboorte bereikt, opdat jullie ziel leert om alleen nog
maar met het oog van de geest te kijken en daardoor zichzelf en haar oorsprong
steeds beter leert kennen!
[15] Maar daar Ikzelf net als jullie
al die treden in Mijzelf als mens moet beklimmen -omdat Ik de Baanbreker ben
voor de mensheid, die zich ondanks vele afgezanten altijd weer in dwalingen
verstrikt heeft - zullen jullie tenslotte ook wel begrijpen dat Ik, om jullie
dit opklimmen tot voleinding aanschouwelijk en begrijpelijk te maken, niet
anders kan spreken dan Ik nu doe!'
[1] Petrus zei: ja, Heer, dat zie ik
nu wel heel goed in, en ik begrijp ook steeds beter hoezeer Uw menselijke
natuur gelijk is aan die van ons, en dat het verschil alleen gelegen is in de
geest in ons.Wij zullen zeker allemaal ons uiterste best doen om alle
doeleinden, die U ons toont, te bereiken. Maar het gaat nog absoluut niet goed
met de wedergeboorte van onze zielen. We zijn weliswaar op de goede weg, maar
als we alleen zijn is er toch herhaaldelijk sprake van een terugval die ons tot
dwaasheden verleidt, wat U al verschillende malen hebt zien gebeuren. Hoe
zouden we die kunnen vermijden?'
[2] Ik zei: 'In de eerste plaats door
de juiste kracht van het geloof te verwerven, ook wanneer jullie Mij niet zien
-want zalig zijn zij, die geloven en niet zien! En dan in de tweede plaats door
jezelf vrij te maken van iedere vrees en alleen met alle kracht God lief te
hebben, waarvan jullie weten dat Hij in Mij is en die jullie hebben herkend!
[3] Ik weet wel dat jullie Mij erg liefhebben;
maar die liefde betreft nu nog meer Mijn persoon dan Mijn geest. De
onwankelbare liefde die helemaal geen twijfel meer kent en die zich ook bij
voor jullie onbegrijpelijke dingen niet aan het wankelen laat brengen, bezitten
jullie nog niet, maar enkel een geloof waaraan voorlopig alleen Mijn daden ten
grondslag lagen en dat nog geen rots is, maar vermengd is met losse aarde, die
door de regenbuien van het leed nog weggespoeld kan worden.
[4] Geloof niet alleen als Ik bij
jullie ben, maar geloof en vertrouw volkomen op Mijn kracht, ook als Ik
lichamelijk niet bij jullie ben! Onderzoek jullie zielen om te zien waar nog
iets onzuivers zit, en werp het van je af!
[5] Zolang jullie nog wrevel,
ergernis, ontevredenheid en onreine gedachten in jezelf ontdekken, is er nog
sprake van twijfel, die het levende geloof niet sterk laat worden. Maar al die
slechte eigenschappen zijn de geest vreemd; daarom kan hij niet doordringen in
de ziel, die dat allemaal vrijwillig afmoet leggen!'
[6] Petrus zei: ja, Heer, dat weten
wij allemaal heel goed, en wij spannen ons ook in om naar Uw woorden te
handelen; maar toch is het vaak erg moeilijk om jezelf te overwinnen. En toch
hebben wij U van ganser harte lief, met al onze krachten!’
[7] Ik zei: 'Dat is wel in orde! Ik
heb jullie immers naar Efraïm gebracht opdat jullie jezelf zouden reinigen en
vrij en door eigen inspanning de innerlijke voleinding te verwerven; maak er
verder dus maar geen punt van! Zouden jullie Mijn leerlingen zijn, als Ik
jullie niet zover hoopte te brengen dat jullie de Vader dienen, evenals Ik Hem
thans dien?! De Vader weet immers wel wat Hij doet en welke instrumenten Hij
voor Zichzelf uitkiest! Wat jullie nog ontbreekt, zullen jullie verwerven;
streef daar dus naar! Aan kracht zal het niet ontbreken, als jullie erom
vragen.'
[8] Petrus zei: ja, Heer, wij weten
heel goed dat U ons steeds de benodigde kracht geeft, als wij erom vragen;
alleen vergeten wij maar al te vaak om te vragen, omdat wij onszelf reeds als
sterk beschouwen en denken uit eigen kracht te kunnen overwinnen! En dat gevoel
van kracht vervult ons met groot vertrouwen, dat echter maar al te gemakkelijk
omslaat in berouw, wanneer ondanks alle goede voornemens de maar al te grote
zwakheid van het menselijke hart en onze wankelmoedigheid door iets worden
aangetoond. Moeten wij dan helemaal niet proberen om ook iets uit eigen kracht
te doen?'
[9] Ik antwoordde: 'Wie naar
vereniging met God streeft, zal eerst proberen Zijn wil te vervullen en zijn
eigen wil ondergeschikt te maken; want alleen de in de mens levend geworden en
daadkrachtige wil van God kan en zal nooit schipbreuk leiden. Maar als de mens
eigenwijs is en probeert iets uit te voeren, zonder zich erom te bekommeren of
zijn voorgenomen daad ook overeenstemt met Gods wil, moet hij niet verbaasd
zijn als die daad niet in zijn voordeel uitvalt.
[10] Dat gevoel van kracht waar jij
over spreekt, is vaak niets anders dan geestelijke hoogmoed, die zich verheven
voelt boven andere menselijke broeders en daarom iets buitengewoons wil presteren
om zijn eigen ijdelheid te bevredigen of ook vanuit een ziekelijke behoefte om
door anderen bewonderd te worden. Hoed je dus voor die eigenschappen; want Mijn
aanhangers moeten arm van geest zijn, zoals jullie weten, opdat zij alles van
Mij ontvangen en God werkelijk kunnen zien! Maar degenen die zich geestelijk
rijk wanen, zijn nou juist degenen die menen volmaakt te zijn, met hun
zelfoverwinning pronken en geestelijk hoogmoedig worden.
[11] Kijk naar de Farizeeën, hoe die
geloven alleen God te dienen met allerlei nietszeggende wijsheid en
woordenkramerij, en toch alleen zichzelf en hun eigen welzijn dienen! Het is
puur onmogelijk om zelfs de geringste wijsheidsleer van Mijn hemelen in hun
hart te laten vloeien; want het is helemaal gevuld met allerlei rijkdom, dat
wil zeggen eigendunk van hun ziel, terwijl alleen maar daar gegeven kan worden,
waar volledige armoede heerst. Begrijpen jij en je broeders dat?'
[12] Zoals zo vaak was Petrus
woordvoerder voor de anderen, en nadat hij de aanwezige broeders had
aangekeken, die allemaal instemmende gebaren maakten, zei hij: ja, Heer, dat
begrijpen wij heel goed; want U hebt al vaker in soortgelijke bewoordingen
dergelijke lessen gegeven. Maar wij zouden wel iets anders van U willen weten!
[13] U sprak over een wedergeboorte
van de geest én van de ziel. Dat onderscheid is ons erg opgevallen, omdat wij
daarin nooit een verschil zouden hebben gezocht; wij dachten dat wanneer de
ziel eenmaal volledig is opgegaan in de geest, ook alles bereikt is wat er
bereikt kan worden. Hoe zit het daar nu mee, wilt U dat misschien duidelijker
uitleggen?'
[14] Ik zei: 'Wat jullie nu kunnen
bevatten zullen jullie horen! Maar alles kan jullie pas in Mijn rijk volkomen
duidelijk worden, waar jullie met je eigen ogen en zintuigen de bevestiging
zullen vinden. Maar niet alleen ter wille van jullie zelf, maar ook ter wille
van jullie volgelingen moeten jullie weten wat Ik met de wedergeboorte van de
geest bedoel en wil aangeven. - Luister dus!'
52
De wedergeboorte van de geest
[1] (De Heer:) ‘Al degenen die reeds
op aarde Mij en Mijn woorden volgen, zullen dat doel bereiken, dat Ik jullie al
zo vaak als de wedergeboorte van de ziel heb aangeduid; dat is dus wanneer de
ziel doordrongen is geraakt van de geest, waardoor zij reeds in het lichaam
bekwaam wordt om in alle hogere wijsheid van de hemelen door te dringen en niet
alleen heer over zichzelf, maar daarmee ook heer over haar omgeving te worden,
ja, zelfs ook over de natuur en over verborgen krachten, wanneer ze tracht uit
liefde Mijn wil te vervullen tot nut van de naaste. De middelen om dat doel te
bereiken heten geloof en ware liefde voor de naaste.
[2] Zulke wedergeboren mensen kunnen
en moeten ook heel rechtvaardige mensen zijn, zoals die er steeds in alle
tijden zijn geweest, die die uiterste voleinding van de ziel bezaten; maar
daarom hoefden ze nog niet de gemeenschap met de persoonlijk werkzame geest
Gods bereikt te hebben.
[3] Tot nu toe was dat trouwens nog
niet mogelijk, omdat behalve in Mij de Godheid nog niet persoonlijk zichtbaar
aanwezig was!* (* Zie ook 'Die geistige Sonne'
II/13:7; 'De huishouding van God' II/139:20 en 138:26; 'Het Grote
Johannes Evangelie' VI/83:11 - alle ontvangen door Jakob Lorber.) Alle
rechtvaardigen die vóór Mijn lichamelijke leven de wedergeboorte van de ziel
bereikten, konden desondanks nog lang niet de Godheid aanschouwen zoals jullie
dat doen. Daarom geven hun leringen ook aan dat het binnendringen in de hoogste
voleinding hun een opgaan in de oneindigheid toescheen, omdat God Zelf, als onpersoonlijk
Wezen, de oneindigheid betekent, waarin het waaien van Zijn kracht wel
geestelijk gevoeld kan worden, maar destijds niet voor de ziel aanschouwelijk
in een persoon getoond kon worden.
[4] Pas na Mijn dood, wanneer dit
lichaam opgenomen zal zijn als een kleed van de almachtige, oneindige Godheid
Zelf, zullen ook al degenen die vóór Mijn tijd het lichamelijke leven hebben
verlaten, in staat zijn door het aanschouwen van de nu persoonlijke Godheid in
eeuwige gemeenschap met Hem te leven, en wel in een stad die Ik jullie reeds
heb getoond toen die twaalf lichtende zuilen de Jeruzalemmers 's nachts
opschrikten, en die het ware hemelse Jeruzalem, de eeuwige stad Gods voorstelt.
Dit gemeenschappelijke eeuwige samenwonen van God met Zijn kinderen is de
wedergeboorte van de geest.
[5] Na Mij zullen nog velen heel goed
de wedergeboorte van de ziel kunnen bereiken en derhalve ook heel zalig en
gelukkig zijn, maar zonder dat hoogste en laatste niveau te bereiken. Vele
afgezanten van Mijn geest daalden af naar de aarde en toonden de verdwaalde
mensen de wegen, hoe ze tot vrede en innerlijke verlichting konden komen, maar
zonder in staat te zijn de directe wegen tot Mij te tonen, omdat die immers
nog niet geopend waren. Allen die op die manier die vroegere wegen willen
bewandelen, kunnen dus heel goed tot de wedergeboorte van de ziel komen, maar
niet tot gemeenschap met Mij.
[6] Dat laatste is alleen mogelijk
door het geloof in Mij, namelijk dat Ik waarlijk de Christus ben, de Gezalfde,
aan wie alle kracht en heerlijkheid van de Vader is gegeven, opdat de mensen
gelukkig en hoogst zalig worden door de Zoon. Ik ben de poort -een andere is er
niet! Wie de wegen naar de hemel wil betreden zonder Mij te willen kennen, kan
wel een hoge graad van volmaaktheid bereiken, maar nooit tot heldere,
aanschouwelijke gemeenschap met God Zelf komen. – Hebben jullie dat nu
begrepen?'
[7] Allen zeiden: 'Ja, Heer, dat was
immers duidelijk gesproken; wie zou dat niet begrijpen?'
[8] Nu meende Petrus weer: 'Heer,
zullen nu degenen die de wedergeboorte van de ziel hebben bereikt en die nu
ginds echt zalig leven, ook allemaal de wedergeboorte in de geest bereiken, of
is het mogelijk dat zij ook blijven staan op het niveau van hun voleinding?'
[9] Ik zei: 'Die vraag zou je
eigenlijk zelf kunnen beantwoorden; want het spreekt toch vanzelf dat niemand
gedwongen wordt! Maar als een land door een brede rivier gescheiden is, en er
komt een bekwame bouwmeester die een brug bouwt, waarna hij allen bij elkaar
roept die tot nu toe niet naar de andere oever konden komen, om er samen met
hem overheen te gaan naar de andere oever -zullen allen hem dan volgen? In
ieder geval het grootste deel, en de achterblijvers zullen zeker na enige tijd
van wachten er ook overheen gaan, als ze zien dat de eersten niet terugkomen
-en nog meer, wanneer ze zien dat de andere oever in de heldere zonneschijn
ligt en er lieflijk uitziet!
[10] Kijk, zo'n Bouwmeester ben Ik! En
ook na Mij zal iedereen ernaar streven om de opgang naar de"brug te vinden;
want zijn innerlijke geest zal hem zeggen: 'Er bestaat nog een hoger,
kostbaarder ding dan datgene wat je jezelf hebt bereid door j e rechtvaardige
leven; zoek ernaar! ,
[11] En iedere zoeker die het
lichamelijke leven heeft afgeschud, zal die brug ook kunnen vinden, of hij nu
door Mijn aan jullie gegeven leer of door de leer van een door Mij gewekte,
vroegere of latere leraar zelf tot een rechtvaardige* (* Het woord
'rechtvaardige' (oorspr. in het Duits 'Gerechte') wordt hier gebruikt in de zin
van '(ge)rechtvaardig(d) in Gods ogen' - de Joodse 'tsaddik'.) is geworden.
[12] Zulke rechtvaardigen treedt
Ikzelf wel te zijner tijd als brugwachter tegemoet, en dan betalen ze
vrijwillig hun tol, dat wil zeggen: ze nemen de leer aan, dat de Vader in de
Zoon is, en dat wie de Zoon ziet, ook de Vader ziet!
[13] Zo zullen zij dan evenzeer
opgenomen worden als al diegenen die van het begin af aan Mijn wegen hebben
bewandeld.
[14] Daarom moeten jullie niet
verachtelijk op de heidenen neerkijken; want Ik zeg jullie dat er onder hen
rechtvaardiger mensen zijn dan er ooit onder het volk van de Joden hebben
geleefd, en daarom zullen ook de heidenen aangenomen en de Joden verworpen
worden!'
[15] Petrus zei: 'Heer, als er onder
de heidenen zulke rechtvaardige mensen bestaan, hoe hebben ze die
rechtvaardigheid dan bereikt?'
[16] Ik antwoordde: 'Ik heb je immers
al gezegd dat zij steeds onderricht zijn door afgezanten van Mijn geest, die
het licht vanuit Mijn hemelen overbrachten en de mensen al naargelang hun
begripsvermogen onderwezen. Deze afgezanten hebben echter bovenal het inkeren
in het innerlijk van de geest onderwezen, zodat iedereen die de waarheid in
zichzelf wilde vinden, die ook kon vinden; maar dat is, zoals jullie weten, de
wedergeboorte van de ziel. Dat inkeren heb Ik jullie ook vaak aanbevolen als
een geschikt middel om de ziel vrij en schoon te maken van alle vlekken en
smetten van haar zelfzucht en daardoor tot Mij te komen.
[17] Oefen jezelf daarin, opdat jullie
innerlijk oog zich meer gaat openen en jullie bij jezelf ervaren wat de geest
allemaal kan openbaren, wanneer hij in jullie levend is geworden! Hoe dat
gebeurt, weten jullie heel precies van Mij; handel daar dan ook naar!’
[18] De leerlingen trokken zich nu
allemaal terug en dachten veel na over Mijn woorden, die zij zeer ter harte
namen.Vooral Petrus -die zich tot nu toe weinig had beziggehouden met de
eigenschappen die de geest aan de ziel kan geven -was degene die zich nu sterk
beijverde zijn geestelijke oog open te houden, om zichzelf en zijn omgeving
beter te leren kennen.
[1] Hier dienen nu enkele woorden
toegevoegd te worden over het geestelijke schouwen voor degenen die Mijn wegen
bewandelen en aan zichzelf willen waarnemen in hoeverre hun ziel reeds in het
lichaam in staat is zich te ontwikkelen. Hier zal niet geleerd worden hoe men
bijzonder wonderbaarlijke of magische eigenschappen verkrijgt, of het recept
gegeven worden om alleen daarnaar te streven, maar hier zal de weg aangegeven
worden hoe de verschillende twijfels van het hart overwonnen worden, die de
ziel voelt zolang ze de banden van haar vlees niet losser heeft gemaakt. Dat is
het ware doel: onafhankelijk te worden van het vlees met al zijn lusten,
twijfels en dwalingen, om zich in de eigenlijke, echte en ware wereld, waar de
ziel na de dood volledig vrij en onafhankelijk moet binnengaan, goed te kunnen
voelen en er binnen te kunnen gaan.
[2] Het ligt voor de hand dat het
zielenleven geheel vanzelf kenbaar moet worden, wanneer de knellende boeien van
het vlees losser worden. En allen die wel Mijn woord horen, maar verder niets
van dat innerlijke zielenleven bespeuren, zitten nog helemaal vast in hun
vleselijke banden, zijn hoorders, maar geen doeners van het woord.
[3] Iedereen die zich van zijn boeien
ontdoet, krijgt een helderder blik op mensen en natuur; eerst alleen op zo'n
manier, dat hij denkt dat zijn waarnemingsvermogen veel scherper is geworden;
in werkelijkheid betekent het echter dat de geest zich roert, die meer vrijheid
van beweging krijgt. Dan moet de mens het tot een gewoonte maken om in zichzelf
te kijken, dat wil zeggen de beelden te herkennen die zijn geestelijk oog
onafhankelijk van zijn lichamelijke ogen ziet en kan waarnemen; dan zal hij,
wanneer hij zich in de liefde tot Mij bevindt en op die basis voortbouwt, snel
de eigenschappen van de geest verkrijgen die jullie 'helderziendheid' noemen.
Dat is evenwel geen magische, maar een heel natuurlijke eigenschap van de ziel,
waarvoor zij zich natuurlijk net zo goed kan afsluiten als jullie in het
lichaam je voor het ontwikkelen van verschillende vermogens kunnen afsluiten.
[4] Bij ziekten wordt de verbinding
tussen ziel en lichaam ook vaak losser. De helderziendheid die dan door de
zwakte van het lichaam ontstaat, is een soort ongezonde helderziendheid,
waarbij veelonjuistheden voorkomen. Het leven van de ziel in een wereld die
haar volkomen vreemd is, is bij zieke mensen niets ongewoons, en de vele
fantasiebeelden die daarbij voorkomen zijn niets anders dan beelden die
betrekking hebben op de zielenwereld. Want de taal waarin de geest tot de ziel
spreekt wordt niet door woorden gevormd, maar alleen door complete beelden,
terwijl woorden die beelden pas met veel moeite overbrengen.
[5] Het ontwikkelen van het vermogen
om de taal te verstaan die jullie als de taal van de overeenstemmingen ten
minste naar het woord kennen, is niet alleen tijdens het leven nuttig, maar
zelfs noodzakelijk, omdat de ziel anders na de dood van haar lichaam zichzelf
in het geestenrijk voorkomt als een vreemdeling die een hem volkomen vreemd
land binnentreedt, waarvan hij de taal niet verstaat, en waar het hem slechts
met grote moeite lukt om zich verstaanbaar te maken. Alleen is er dit verschil,
dat de inwoners van dat land wel de vreemdeling begrijpen, maar hij niet de
inwoners begrijpt, die zich eerst weer aan de boeien van het zielenleven moeten
aanpassen om de ongewoon geworden, omslachtige lichamelijke taal weer aan te
nemen, die enkel door woorden, maar niet door gedachtereeksen contact legt.
[6] Geestelijk gevorderde mensen
betreuren daarom vaak de onmogelijkheid om hun gevoelens voldoende duidelijk in
woorden te kunnen uitdrukken, of de onmogelijkheid om de vlucht van hun
gedachten door schrijven of spreken even snel vast te leggen als de geest het
de ziel laat aanschouwen. Dat zou allemaal niet mogelijk zijn, als deze taal
van de geest in snelle beelden en reeksen begrippen niet zou bestaan.
[7] Er is dus meer dan woord en
geschrift kunnen overbrengen, en laat niemand dus geloven dat een zeer hoog
ontwikkelde schrijftaal of een hoog ontwikkeld redenaarstalent het geweldigs
te is wat de ziel van de mens kan voortbrengen; want dat zijn maar heel zwakke
uitvloeisels van het innerlijke streven van de geest om de ziel te laten delen
in wat er in de geest uiterst volmaakt verborgen ligt. Laat niemand dus
geloven dat hij iets bijzonders presteert, als hij als een meester wordt
beschouwd in deze uiterlijke communicatie. Hij is maar een armzalige stumper
vergeleken bij de rijke inhoud van de innerlijke meester, die zijn gaven niet
naar buiten toe ontplooit.
[8] Het streven om die innerlijke
meester door Mijn kracht en door de liefde tot Mij zo volmaakt mogelijk in
zichzelf aan het woord te laten komen, wil zeggen Mijn wegen en Mij navolgen;
want tijdens Mijn aardse leven in het vlees ben Ik dezelfde weg gegaan en heb
Ik net als ieder ander mens trede voor trede moeizaam moeten verwerven. - Laten
we nu naar de Mijnen terugkeren!
54
Over de heiligheid van God
[1] Petrus had Mijn woorden bijzonder diep
in zijn hart geschreven, en met de hem eigen daadkrachtige sterke wil ging hij
onmiddellijk aan het werk om zijn ziel te ontwikkelen, waar hem dat nog
ontbrak. Hij trok zich direct terug van de anderen om zijn innerlijke oog te
kunnen openen, en bleef enkele dagen vrijwel onzichtbaar voor allemaal.
[2] Hier moet weer benadrukt worden
dat Mijn leerlingen hier bijeen waren om uit eigen, vrije beweging,
onafhankelijk van Mijn persoon en zonder enige uiterlijke dwang door de
omgeving zichzelf aan een soort vrijwillige beproeving te onderwerpen, zodat de
reeds verworven eigenschappen, die hun door Mij waren gegeven voor hun latere
roeping als apostel, nu geheel en al hun eigendom konden worden. Vanuit dat
gezichtspunt moet alles beschouwd worden wat er in Efraïm gebeurde.
[3] Nadat Petrus zich weer meer in de
kring van de broeders vertoonde, waarvan ieder voor zich zijn wegen van het
innerlijke leven ging - om welke reden dit terugtrekken niet eens zo sterk werd
opgemerkt, omdat hij bij de regelmatige maaltijden steeds aanwezig was en
zwijgend kwam en ging - bleven de leerlingen op een avond langer dan
gewoonlijk bij elkaar; dat kwam door de vraag van Jacobus, waarom de heiligheid
Gods zich door de zonden van de mensen gekwetst kon voelen, aangezien die zonden
immers juist vaak het middel tot loutering waren en die mogelijkheid om zonden
te begaan door God ook toegelaten was. Er moest met deze stelling van de tempel
dus iets bijzonders zijn, aangezien juist Ik veel met zondaren was omgegaan en
Mij door de ergste zondaars nog nooit gekwetst had gevoeld.
[4] Toen werd er op allerlei manieren
over en weer gepraat, waarbij ook naar voren werd gebracht wat Ik hen vroeger
had geleerd; en ieder had een geheel eigen standpunt voor zichzelf gevormd, van
waaruit hij de heiligheid Gods beschouwde. Johannes legde tenslotte breedvoerig
uit, dat onder 'heiligheid' in de ware betekenis van het woord de grote,
zelfverloochenende liefde van God verstaan moest worden, die evenwel door de
zonde, die tegen die liefde ingaat, gekwetst kon worden, evenals een goede
vader zich door zijn liefdeloze kinderen wel gekwetst voelt, maar daarom nog
niet boos is; hij zal naar zo zacht mogelijke middelen zoeken om die
liefdeloosheid uit te roeien, en pas naar steeds strengere middelen grijpen als
de zachtere middelen niet helpen echter niet uit woede, maar enkel en alleen
uit liefde en voor het juiste doel.
[5] Alle leerlingen verklaarden dat ze
het eens waren met deze woorden, maar Petrus voegde er nog aan toe, dat Gods
heiligheid niet alleen de grote liefde van God betekende, maar ook de grote
wijsheid, waarmee Hij al het geschapene in grote, volmaakte doelmatigheid had
ingericht. Deze orde, die de doelmatigheid in zich bevatte, niet te verstoren,
was de heiligste plicht van de mens. Maar juist op dat vlak was er door de
mensheid zo oneindig veel gezondigd, omdat zij tegen die orde gekant was en
daardoor ook tot haar eigen schade getracht had de doelmatigheid van de
natuurwetten te vernielen. Zo was de zondvloed ontstaan, omdat de orde en daarmee
de doelmatigheid verstoord was die de bergen als gewicht op onderaardse
waterbekkens vervullen -want de Hanochieten hadden de bergen laten exploderen.
En zo zondigde de mens ook nu nog tegen de orde, en daarmee kwetste hij Gods
heiligheid in de orde, door zijn lichaam te misbruiken en zich over te geven
aan zwelgerij en ontucht, waardoor het lichaam ongeschikt werd om als zetel van
een gezonde ziel te dienen. Het herkennen van de orde waar wij in leven, was
een belangrijke stap tot wedergeboorte, en daarom had hij deze dagen ook
ingezien hoe noodzakelijk het was om in jezelf in te keren, omdat het alleen
maar mogelijk was om door God onderricht te worden en de waarheid te leren
kennen, als men in zichzelf zocht.
[6] Toen vroegen de anderen of hij dat
dan had gedaan. Petrus beaamde dat en legde uit dat hij dat deze dagen met
grote vlijt had gedaan en er ook van overtuigd was dat hij nu de weg had
gevonden om een echte leerling van onze Heer en Meester te worden. Hij was er
weliswaar van overtuigd dat de broeders allemaal de laatste woorden van de Heer
ter harte hadden genomen en ernaar streefden het nabije doel te bereiken; maar
hij voelde een sterke drang om te vertellen wat hij had waargenomen, omdat
immers de een of ander daar voor zichzelf iets aan kon hebben, of hem, Petrus,
op zijn beurt iets kon vertellen wat hem van nut kon zijn.
[1] De broeders vroegen hem nu
nogmaals verslag te doen van zijn gedachten en ervaringen, en Petrus begon:
'Beste broeders, wij zijn nu binnenkort drie jaar vaste begeleiders van de
Heer, die ons in alle wonderen van Zijn wereld heeft.binnengeleid, en wij
twijfelen er allemaal niet aan, wie wij in werkelijkheid in persoon voor ons
hebben; maar ondanks dat ik die waarheid inzie en mij ervan bewust ben in de
directe nabijheid te leven van Hem die ons aller Schepper is, wilde het mij
soms toch niet helemaal lukken om geleidelijk toenemende twijfels helemaal te
overwinnen, die mij toefluisterden: 'Al je kennis en inspanning is nutteloos,
omdat je toch nooit in staat zult zijn om die zuiverheid te bereiken, die jou
ook maar enigszins het recht zou geven in de nabijheid te blijven van Hem die
werkelijk zonder gebreken is.' Dit bewustzijn van de zondigheid die ons allen
nog wel aankleeft, heeft mij menige traan uit mijn berouwvolle hart geperst, en
alleen doordat de Heer mij liefdevol toesprak werd ik opgericht en van nieuwe
moed vervuld om het zo vergeefs lijkende werk weer op te nemen.
[2] Het is mij ook vrij goed gelukt om
mijn geloof dat in onze Heer en Meester het enige voorbeeld tot voleinding
ligt, als een heel stevig bezit onwrikbaar te bewaren; maar tot nu toe is het
mij niet gelukt om te geloven dat ik zelfs maar de kleinste trede van die
voleinding kan bereiken. Wel is het mij gelukt de vaste wil daartoe in mijzelf
te vestigen, om met dat vaste voornemen het bereiken van het verre doel niet
door het bewustzijn van eigen onwaardigheid op te geven.
[3] Maar ik heb nu ingezien dat het
onderzoeken van de wetten van de orde in ieder geval een streven is, waardoor
het werkelijk veel gemakkelijker voor ons is -tenminste voor velen -om de ziel
van de vele slakken te reinigen. Want wiens oog in staat is om de uiterlijke,
wijze inrichtingen te herkennen, die het middel vormen voor de scholing van de
ziel, zal van die uiterlijke inrichtingen ook heel snel tot het eigenlijke,
innerlijk doel daarvan doordringen, en zijn hart zal in eerste instantie van
verbazing, bewondering en ontzag vervuld worden en daarna zeker in de liefde
voor het almachtige Wezen moeten overgaan; want in Zijn heilige orde heeft Hij
hier de grootste doelmatigheid ingesteld tot heil en vooruitgang van het
totale universum, waarvan het hoogtepunt ligt in dat ene doel, namelijk wezens
te vormen die in zalige gemeenschap met de geest Gods kunnen werken en
scheppen.
[4] Verder zal die kennis ook een
aansporing zijn om alles achterwege te laten wat in strijd is met de orde die
dient om dit hoogste doel te bereiken, en daardoor zal de ziel ernaar streven
goed en rechtvaardig in Gods ogen te leven. Alleen de ergste dwazen en duivels
in mensengedaante kunnen zich tot hun eigen lichamelijke en geestelijke nadeel
verzetten tegen de bekende wetten.
[5] Kijk, beste broeders, dit
gezichtspunt heeft mij al lange tijd geleid; maar pas hier heb ik het doel
bereikt, dat ik met wakende ogen in staat ben om uit eigen wil -en niet pas
doordat de Heer mij door de macht van Zijn wil het gezicht heeft geopend -de
uiterlijke natuurwetten te herkennen die de meest verheven innerlijke wetten
van de liefde bekleden, en ik hoop daarmee een flink eind in mijn eigen
ontwikkeling vooruitgekomen te zijn.'
[6] Andreas vroeg, wat hij dan had
gedaan om dat innerlijke gezichtsvermogen te verkrijgen. Hijzelf vond het
weliswaar niet zo belangrijk om ook het uiterlijke gezichtsvermogen te hebben,
omdat voor hem het begrijpen van het woord hoger stond, en dit innerlijke,
geestelijke zien was voor hem belangrijker dan alle kennis van de uiterlijke
natuurwetten; maar iedereen moest bij het beoordelen daarvan naar zijn eigen
overtuiging handelen, en daarom wilde hij het streven van Petrus ook geenszins
als niet goed betitelen.
[7] Petrus dacht dat het niet moeilijk
was die weg te gaan, omdat er alleen geloof in God en wilskracht voor nodig
waren om in het voorwerp, dat men wilde onderzoeken, door te dringen. Daarna
verscheen dan bij het bekijken van de uiterlijke vorm gelijktijdig ook de
innerlijke vorm, en de geest verklaarde dan ook duidelijk de door dat
aanschouwen zichtbaar geworden wetten.
[8] Daarbij sprak het natuurlijk
vanzelf dat bij het beschouwen van de vele dingen die zich aandienen, de ziel
er niet alleen genoegen aan mocht beleven dat ze die uiterlijke vermogens
ontving zonder de stem van de geest duidelijk in zichzelf te laten klinken. Dat
moest steeds allebei samengaan, en dan was ook het ontwikkelen van deze
eigenschappen van de ziel bij een gezond lichaam zeker niet verkeerd.
[9] Hij had nu bijvoorbeeld
waargenomen hoe planten zichzelf opbouwen, en hij had daarbij duidelijk gezien
hoe de zielensubstantie van de plant evengoed een in zichzelf besloten wezen
was, maar nog tot verdere ontwikkeling in staat zoals de mens zelf. Terwijl hij
vroeger planten alleen had gezien als uitgroeisels van de levende aarde
-ongeveer zoals er bij een mens haren op zijn lichaam groeien -wist hij nu dat
dit niet zo was, maar dat ieder plantje, zij het ook in onvolmaaktheid, een op
zichzelf staande, gehele ziel voorstelde, dat zijn lichaam evengoed opbouwde
als de voleindigde ziel van de mens. Weliswaar had hij uit eerdere verklaringen
van de Heer begrepen hoe de menselijke ziel door de zichtbare wereld ontstond,
maar zo'n nauwkeurige, tot in details gaande blik, die hij op ieder moment weer
terug kon halen, had hij nog nooit gehad, en nu was er veel, wat hij vroeger
meer als waar had gevoeld, concreet voor hem geworden.
[10] Nu kwamen er allerlei vragen,
vooral van de leerlingen die niet tot de twaalf behoorden, die van Petrus nog
allerlei opheldering verlangden, waar hier echter aan voorbijgegaan kan worden
omdat het niet van wezenlijk belang is. Alleen zij nog opgemerkt dat tijdens
deze gesprekken de vraag werd opgeworpen of de nog onvolmaakte zielendelen -die
op momenten dat hun geestelijk gezicht geopend was, voor velen al zichtbaar
waren geworden bewust waren, en of er op de lagere niveaus van de anorganische
lichamen een vermogen om te voelen samenging met dat bewustzijn, wat toch wel
aan te nemen was, en of dat voor bepaalde doeleinden noodzakelijk was.
[1] Petrus gaf over deze dingen nu de
volgende verklaringen, die hij door zijn aanschouwing had verkregen:
[2] Ten eerste had hij gezien hoe de
vorm door de ziel werd opgebouwd met als doel de steeds verdere ontwikkeling,
maar niet om slechts een zo aangenaam mogelijk huis te hebben. Het was
ongeveer zoals wanneer een Wandelaar zichzelf een doel stelt en nu ijverig
probeert dat te bereiken, maar er daarbij steeds rekening mee houdt hoeveel
kracht hij zijn lichaam op ieder stuk van de weg kan laten leveren om zijn doel
te bereiken. De ziel stelt zich hier ook een doel, namelijk een bepaalde
rijpheid te bereiken, die echter alleen door middel van de vorm verworven kan
worden; daarom past de aangenomen vorm bij het doel en is deze gekozen al
naargelang de aard van het karakter.
[3] Daaruit volgt echter dat er reeds
op de allerlaagste niveaus een zelfbewustzijn aanwezig is, ook al is dat nog
zo gering, omdat er anders geen geestelijke ontwikkeling mogelijk is. Maar op
de laagste niveaus is geen lichamelijk vermogen om te voelen aanwezig. Dat is
pas een gevolg van een meer ontwikkeld zielenleven en begint bij de grens van
die wezens, bij welke een circulatie van sappen bestaat.
[4] (Petrus:) 'Planten bijvoorbeeld
hebben dus een vermogen om te voelen, zij het ook in een lage graad, maar bij
de laagste niveaus van de dierenwereld is dat al veel hoger.
[5] Het circuleren van sappen is een
streven om het organisme vanuit een middelpunt met leven te vervullen en tot
zelfbewustzijn te ontwikkelen, doordat die concentrische opbouw een levenskern
veronderstelt, die bij de mens in zijn hart is te vinden. Planten hebben
weliswaar nog geen hartorgaan, maar wel in hun binnenste merg een
levensbeginsel, dat zich kenbaar maakt door het streven de boom of de plant te
voeden en in stand te houden, en wel door een passende circulatie van sappen in
een stelsel van buitengewoon fijne buisjes, dat in het voorjaar en in de herfst
in werking treedt.
[6] Die circulatie heeft echter steeds
een activator nodig in de vorm van zenuwen, die bij planten nog heel grof zijn,
maar bij dieren steeds fijner worden. Steeds hebben die zenuwen met elkaar
gemeen, dat ze activerende overbrengers zijn van uiterlijke en innerlijke
prikkels, en dat ze zich door passende organen tegen beschadigende prikkels
beschermen en zich bij nuttige prikkels aan de invloed ervan overgeven. Daarom
opent en sluit een bloem haar kelk, en daarom vlucht een dier of stelt het zich
open voor een weldadige invloed.
[7] Mij lijkt het daarom zonder
twijfel, dat alles wat geschapen is pas het vermogen om te voelen krijgt,
wanneer de activiteit van de ziel ver genoeg uitgegroeid is om tegelijkertijd
het verlangen naar verdere ontwikkeling tot bewustzijn te brengen. En dat
verlangen is de aandrijvende liefde, die de Heer als zacht aansporend middel
aan ieder wezen heeft meegegeven, en waardoor het doel van de transformatie van
het heelal bereikt wordt -zonder dwang,
maar enkel uit het eigen, vrije besluit om de wegen van vervolmaking ook te
willen bewandelen. Die drijvende kracht is echter de geest uit God, die pas in
de mens levend kan worden, de vorm in zich opneemt en dan voor God staat als
overwinnaar die de uiterlijke vorm heeft doorbroken en als het ware in zichzelf
heeft doen verdwijnen.'
57
De Heer en Efraïm
[1] Nadat de leerlingen verklaard
hadden dat ze het eens waren met deze uiteenzettingen van Petrus en er nog het
een en ander van hun eigen oordeel aan toe hadden gevoegd, nam Johannes het
woord en zette zijn broeders uiteen, dat toch met name Mijn liefdevolle zorg
er steeds op bedacht was het einddoel met zo groot mogelijke zekerheid voor het
individu te bereiken, en dat hoofdzakelijk ook dat einddoel de weg bepaalde die
het individu bij zijn ontwikkeling tot aan de mens moest gaan. Maar aangezien
ieder mens om heel wijze redenen anders geaard was, werd ook de ziel van ieder
mens tot aan haar volledige ontwikkeling anders geleid. Daarom was er wel in
het algemeen, maar niet in het bijzonder een algemene, vaststaande wet vast te
stellen voor welke wegen een ziel in wording moest bewandelen, omdat alleen God
het einddoel kende en niemand anders -zelfs niet eens het desbetreffende wezen
zelf er duidelijkheid over kon hebben wat voor positie in dienst van God hij
zou kunnen en gaan bereiken.
[2] 'Daarom, beste broeders', ging
Johannes verder, 'moeten jullie boven alle kennis de juiste liefde en deemoed
nastreven, opdat de Heer jullie ongehinderd kan leiden! Jullie moeten niets
anders willen dan alleen Zijn liefde, dan bereiken jullie de grootste kennis,
en die is: je intrek nemen in Gods hart, waar jullie dan alles aanschouwen,
niet door jezelf, maar door Gods liefde, waardoor jullie de schellen van de
ogen zullen vallen!'
[3] Terwijl de leerlingen zo nog het
een en ander over het aangeroerde onderwerp spraken, gebeurde het dat er bij een
raamopening van de grote zaal een geluid ontstond, alsof iemand zich daar
trachtte vast te houden, die naar beneden dreigde te vallen. Snel renden de
leerlingen ernaartoe en vonden daar een man die zich aan de borstwering
vastklemde en kennelijk geluisterd had naar wat zij besproken hadden, maar
daarbij zijn evenwicht had verloren en nu naar beneden dreigde te vallen. Hij
werd omhooggetrokken, en vriendelijk gevraagd of hij zich niet bezeerd had en
hoe hij eigenlijk bij die tamelijk hoge raamopening was gekomen.
[4] De man, die eerst wat stug
reageerde als een betrapte misdadiger, werd weldra vriendelijker omdat hij geen
ontstemde gezichten tegenover zich zag, en hij zei: 'Beste vrienden, ik zie nu
wel dat ik mij heel erg in jullie heb vergist, en ik vraag jullie welgemeend
om vergiffenis voor alles wat ik jullie in mijn woorden, ook al weten jullie
dat niet, heb aangedaan! Maar sta mij toe dat ik preciezer meedeel wat
mij hierheen heeft gebracht, en waarom ik bijna verongelukt was!
[5] Kijk, ik ben een inwoner van de
stad Efraïm en heb jullie al lange tijd sinds jullie hier zijn gadegeslagen en
me steeds weer afgevraagd waar jullie toch wel binnen deze muren mee bezig
waren, en ook wie jullie wel zijn. Sommigen van mijn verwanten en vrienden
hebben gezegd dat jullie Essenen zijn, die hier toverij bedrijven en een nieuwe
samenzwering tegen de Romeinen in Jeruzalem beramen, waarvoor het hier een
geschikte plaats is. Anderen dachten weer dat jullie waarschijnlijk tovenaars
zijn die tot heel wat in staat zijn -bijvoorbeeld ook het ongewoon snelle
herstel van deze burcht -maar geen samenzweerders, omdat dat niet past bij
jullie vriendelijke, open karakter.
[6] Ik heb gelachen om de gedachte dat
jullie tovenaars zouden zijn, zoals ik trouwens helemaal geen geloof hecht aan
zulke dingen, maar weet dat alles op aarde op een natuurlijke manier toegaat,
en ik nam mezelf voor uit te zoeken wie en wat jullie zijn. Ik ben daarom al
vaker 's nachts op pad gegaan om rond dit huis te lopen, om te kijken hoe ik
mijn nieuwsgierigheid zou kunnen bevredigen. Maar steeds werd ik er door een
eigenaardige schroom van afgehouden om bij jullie binnen te dringen.
[7] Vandaag werd het verlangen in mij
echter zo sterk, dat ik tot iedere prijs jullie geheim wilde doorgronden, en ik
trof dus voorbereidingen om bij jullie te kunnen binnendringen. Voor dat raam,
waar jullie mij grepen, staat een boom, waarvan de takken erg breed zijn. Ik
nam een paar sterke stokken mee en legde die vanaf de takken op het raamkozijn,
en zo kon ik heel goed via die brug hier komen en jullie gesprek afluisteren.
Alleen door de grote aandacht waarmee jullie met elkaar praatten, kwam het dat
jullie mij niet eerder ontdekt hebben, en wat jullie zeiden greep mij zo, dat
ik helemaal vergat dat ik een indringer was en het liefst onmiddellijk naar
binnen was gesprongen, om bij jullie te zijn. Doordat ik mijzelf zo vergat
lette ik helemaal niet meer op mijn lichte brug en stootte onverhoeds tegen de
stokken, die toen naar beneden vielen. Bij mijn poging dat te verhinderen zou
ik bijna zelf naar beneden gestort zijn, als jullie niet snel te hulp waren
geschoten.
[8] Ik vraag jullie nu, beste
vrienden, mij te willen vergeven; want dat ik geen dief of misdadige indringer
ben, zullen jullie wel van mij geloven -ik heb althans aan jullie wijsheid wel
gehoord dat het moeilijk zou zijn om jullie te misleiden!’
[9] Petrus zei: 'Beste vriend, wat
zouden wij jou te vergeven hebben, aangezien wij allemaal heel goed weten dat
het minder jouw nieuwsgierigheid was dan wel jouw innerlijke geest is geweest,
die jou hierheen naar ons heeft gedreven? Het is dus verre van ons om te denken
dat je iets misdadigs van plan was. Maar komaan, kom bij ons zitten, versterk
je en laten we met elkaar praten, zoals het oprechte en waarachtige mannen
betaamt! Als je iets van ons wilt weten, vraag het dan gerust! Wij zullen je
graag te woord staan.'
[10] De Efraïmiet, die zijn
aanvankelijke schroom nu helemaal had afgelegd, ging bij de leerlingen zitten,
versterkte zich en vroeg toen al gauw heel vrijmoedig naar alle mogelijke
dingen: waar wij vandaan kwamen, wat wij hier wilden, en waarom wij nu juist
ons verblijf binnen deze muren hadden gekozen en ook een hoop andere,
persoonlijke dingen over de leerlingen, die hem ook heel openlijk antwoordden.
[11] Toen hij nu wist dat de Mijnen
leerlingen waren van de hem welbekende Nazarener, vroeg hij direct naar Mij en
wilde mij absoluut ontmoeten. Petrus wees hem terecht over zijn enigszins
onstuimige aard en zei dat hij geduld moest hebben, omdat immers geen van hen
wist of hun Meester dat wilde toestaan.
[12] Daarop zei Efraïmiet
onverschrokken: 'Vrienden, ik ben van oudsher altijd meteen naar de bron
gegaan, en heb nooit langdurig de aftakkingen van een rivier afgezocht, wanneer
het erom ging tot de kern van iets door te dringen! Ik vermoedde dat er
beslist iets bijzonders achter jullie schuilgaat, en ook is het al sinds lang
mijn wens om de Heiland te leren kennen en van Hemzelf de woorden te horen, die
ik alleen via omwegen kon bemachtigen. Is het dan niet heel begrijpelijk dat ik
met al mijn krachten probeer zo snel mogelijk bij Hem te komen, vooral nu mijn
hart zo geweldig naar Hem verlangt?! Zou jij tegen je kind kunnen zeggen dat
het uit je buurt moet blijven, wanneer het jou wil omarmen? Ik weet echter heel
goed uit de Schrift en door veel andere dingen die nu zijn gebeurd, wie ik in
Jezus van Nazareth voor mij heb. En het was eigenlijk ook mijn innerlijke
gevoel om hier iets over Hem te weten te komen, wat mij hierheen dreef, en
daarom is hetgeen je zei ook waar, dat de geest en niet mijn nieuwsgierigheid
mij dreef.
[13] Maar als het werkelijk zo is dat
hier de Koning van Sion huist, over wie David en alle profeten voorspellingen
hebben gedaan, dan zal Hij Zich er ook niet tegen verzetten dat een eenvoudig
mensenkind, dat Hem alleen maar een hart vol van hoogste liefde en niets anders
dan die liefde brengt, niet tevergeefs aan Zijn deur klopt en vraagt om
binnengelaten te worden. Ik geloof dat ik de hoogste Geest, die nu in een
lichaam Zijn intrek heeft genomen, wel zo goed ken, dat ik denk dat Hij precies
weet wat hier gebeurt, en dat Hij mij verwacht om mijn liefdesoffer in
ontvangst te nemen!'
[14] Petrus zei heel verwonderd:
'Luister eens, vriend, jij spreekt hier voor onze oren een taal die op zijn
minst ongewoon voor ons is; want we hebben nog nooit iemand gezien die zonder
dat hij de Heer kende, zo over Hem sprak! Hoe weet jij zo precies wie Hij
eigenlijk is?'
[15] De Efraïmiet zei: 'Nou, dat moet
iedereen toch wel direct duidelijk worden, als hij ogen heeft om te zien en
oren om te horen!? Die beide lichamelijke organen zijn bij mij nog heel goed
in orde, en verder ook mijn verstand en zeker ook mijn hart, dat een veel
duidelijker taal weet te spreken dan het verstand -ik heb daarom ook al mijn
zintuigen opengehouden en ben te weten gekomen wat anderen door de meest voor
de hand liggende bewijzen nog niet konden vernemen.
[16] Moetje dan altijd zien, om te
geloven? Moetje altijd andere landen hebben bezocht, om te kunnen geloven dat
ze bestaan? Zeker niet! Welnu, vriend, zo vergaat het mij ook, zie je? Wat ik
heb gehoord was voor mij voldoende om het na kritisch onderzoek te geloven, en
daarom weet ik nu ook wie ik in jullie Meester moet zoeken, en ik ben er
volkomen zeker van dat ik in Hem ook zal vinden wat ik gezocht heb en vast over
Hem geloof.’
[17] Toen de Efraïmiet dat had gezegd,
kwam Ik de zaal binnen en riep hem toe: 'Zalig zijn zij die geloven en niet
zien! Wees dus welkom bij Mij, als de laatste van al diegenen die enkel door
Mijn woord tot Mij komen, en blijf voortaan bij Mij, opdat jouw geloof bekroond
wordt! Jij heet Efraïm en zult van nu af aan voor Mij een zuil worden, die een
goede steun vormt voor het opbouwen van Mijn rijk. En jullie anderen moeten een
voorbeeld aan hem nemen, opdat jullie leren wat het wil zeggen vanuit het hart
te leven en alleen de wil en de gevoelens daarvan te volgen!'
[18] Efraïm snelde nu naar Mij toe,
volkomen overmand door zijn gevoelens, en nu volgde een van die taferelen, zoals
die al vaker beschreven zijn, die teweeggebracht worden door de liefde van een
kind dat zijn Vader herkent en nu in zalige blijdschap begroet.
[19] Nadat dit voorbij was en Ik
Efraïm had gesterkt, legde Ik de leerlingen uit dat nu de laatste was gewonnen
van degenen die als getuigen van Mijn aardse levensweg, vanuit het heelal naar
de aarde waren afgedaald om als steun voor Mijn rijk te dienen, en dat daarmee
nu het getal van diegenen vol was, die geroepen waren om leraren te worden voor
Mijn school van de geest, waarvoor de Mensenzoon was verschenen om die op te
richten en door Zijn voorbeeld te bezegelen.
[20] De leerlingen werd nogmaals op
het hart gedrukt om vast te houden aan alles wat ze hadden gezien en gehoord,
en de korte tijd goed te gebruiken om zichzelf echt sterk te maken voor de
toekomst en om tegenover zichzelf en daardoor ook ten opzichte van de mensen
overwinnaars te kunnen blijven.
[1] In de hierna volgende tijd is er
naar buiten toe niets belangrijks gebeurd. Wij leefden heel rustig en
regelmatig. En nu er in Palestina een felle kou was ingevallen, die zich in de
ruwe streek van de bergen sterk deed voelen, waren de leerlingen meer dan
anders in het beschermende huis in een gezellig samenzijn bij elkaar en
discussieerden vol vuur.Allemaal deden ze ijverig hun best om zich op de juiste
manier in de geest te ontwikkelen, en daarom werd er veel nogmaals door hen
besproken wat betrekking had op Mij en Mijn leer; het heeft geen zin om dat te
herhalen, aangezien het al in andere vorm vaker is gezegd.
[2] Alleen één ding moet hier nog
vermeld worden. Het viel hun op dat deze winter een voor Palestina ongewoon
lage temperatuur vertoonde, en ze zochten naar de redenen daarvan. Toen zagen
ze in een helderziende toestand dat het land overdekt was met de reeds vaker
genoemde vredesgeesten, elementaire geesten die speciaal tot taak hebben op de
orde van alle aardse omstandigheden toe te zien; zo zagen ze hoe die ijverig in
de weer waren om alle opstijgende heetgebakerde zielendeeltjes zoveel mogelijk
te vangen en te temperen. Dat was een grote strijd in de natuur, die zich door
de reeds genoemde kou sterk deed voelen.
[3] Ze vroegen Mij vanwaar die strijd
juist nu ontstond, en Ik legde hun met weinig woorden uit dat dit in zeer nauwe
samenhang stond met het ten einde lopen van Mijn missie. Nu werden de
opstijgende toornelementen, die gewekt werden door het verzet van de verloren
zoon, nog met geweld bedwongen, opdat het werk niet gestoord zou worden en het
volk, dat zich door zijn zonden zeer ontvankelijk had gemaakt voor het opnemen
ervan en de verharding van hun zielen die daardoor ontstaat, niet in het
verderf gestort zou worden. vóór het sluiten van de poort, voordat de maat tot
de rand toe vol was, zou de barmhartigheid steeds proberen te verhinderen dat
iedereen zichzelf in het verderf zou storten. Maar als geen acht geslagen zou
worden op de laatste grote waarschuwing, zou de wet in werking treden en zouden
de gevolgen van alle zonden zich vreselijk doen gelden.
[4] Zo zal het ook met de Joden
gaan.Als zij hun instelling niet veranderen en hun ziel niet afsluiten voor de
ontvankelijkheid en het opnemen van de vele toornelementen, door om te keren
van de tot nu toe betreden wegen, zullen die niet meer tegengehouden worden en
zal daarmee het verderf over mensen en land losbarsten.
[5] Toen wij nu bijna drie maanden in
Efraïm hadden doorgebracht, kwam er op een dag een knecht van Lazarus naar ons
toe, die in het geheim was gestuurd en Mij wilde spreken.
[6] Ik liet hem bij Mij komen, en hij
zei (de knecht): 'Heer en Meester! Lazarus, die door U is opgewekt, stuurt mij
naar U toe en vraagt U of U hem raad en hulp wilt geven! De priesters van de
tempel zijn nu, sinds hij uit de dood is opgestaan, meer op hem gebeten dan
ooit en dreigen hem te vervloeken als hij niet bekent dat hij niet gestorven
was, omdat het nog nooit werkelijk is gebeurd dat een dode terugkeerde. Ze
dreigen hem dat hij het vervloekte water moet drinken, om te bewijzen in
hoeverre God met hem is. Maar Lazarus kent hun arglist en weet heel goed dat
men hem in dat geval een heel speciaal water zal geven, dat hem met zekerheid
voor de tweede keer zou doen sterven. Maar nu weet hij niet of hij zich, in
vertrouwen op U, aan hen ter beschikking moet stellen of dat hij nu helemaal
afstand moet nemen van de tempel, die toch door God is opgericht.’
[7] Ik zei tegen hem: 'Zeg tegen Mijn
beste Lazarus dat hij God moet zoeken waar hij denkt dat hij Hem zal vinden!
Als hij weet dat Hij in de tempel woont, dan moet hij doen wat de tempel
verlangt; maar als hij weet dat Jehova daar niet woont, wat vraagt hij dan naar
de tempel en de priesters daarvan? Mij zijn die kinderen het liefst, die zich
in hun hart met de Vader verenigen en daar luisteren naar wat Hij hen aanraadt
om te doen! - Ga dat tegen je heer zeggen! ,
[8] De bode, die een van de meest
getrouwe van Lazarus was, bracht hem onmiddellijk deze mededeling over, waarop
Lazarus zich geen moment bedacht, volledig afstand nam van de tempel, en zijn kwellers
dreigde dat hij Romeins burger zou worden en zich volledig onder de bescherming
van Rome zou stellen als men hem nog langer lastig viel. De priesters lieten
hem toen ook met rust, omdat door het uitvoeren van die dreiging ieder uitzicht
op het toekomstige bezit van zijn goederen voor hen verloren zou. zijn gegaan,
terwijl ze zo langs kromme wegen nog hun doel hoopten te bereiken.
[9] Nu was het langzamerhand zover dat
de koude tijd in Palestina voorbij was en de eerste voorbereidingen voor het
Paasfeest merkbaar werden. In die tijd maakten veel Joden een bedevaart naar
Jeruzalem; ze .begonnen om hun huis orde op zaken te stellen, opdat daar
tijdens hun afwezigheid niets in het ongerede kon raken. En zo was er ook in
Efraïm een grotere bedrijvigheid merkbaar onder de inwoners die voorbereidingen
troffen om enige tijd in het nabijgelegen Jeruzalem door te kunnen brengen.
[10] Daarmee naderde nu de tijd dat
Mijn lichaam geofferd moest worden, en de ziel werd bekropen door treurigheid
en een voorsmaak van het grote lijden dat Mij te wachten stond. Tegelijkertijd
werd ze echter doorstroomd van het bewustzijn van de grote taak die vervuld
moest worden, en ze voegde zich naar de wil van de Vader. De leerlingen zagen
die strijd en vroegen Mij bezorgd wat er met Mij aan de hand was. Maar ik wees
hen allen terug en zei dat hen binnenkort alles duidelijk zou worden.
[11] We hadden nog enkele dagen om in
Efraïm door te brengen. Daarom verzamelde Ik de Mijnen en zei hen dat ze zich
gereed moesten maken voor de reis, omdat we naar Lazarus zouden gaan om bij hem
onze intrek te nemen.
[12] Petrus waarschuwde Mij nogmaals
voor de tempeldienaren, en Ik zei tegen hem: 'Nu is de tijd gekomen dat de
Mensenzoon zwak bevonden zal worden en het Zijn vijanden zal lukken Hem te overweldigen
- tot hun eigen gericht, maar tot heil van de wereld.’
[13] Petrus was daar erg ontdaan over
en deelde Mijn woorden aan de broeders mee, die eveneens bezorgd werden om
Mij. En vanaf dat uur droeg Petrus steeds heimelijk een zwaard bij zich, bereid
om zijn leven voor Mij te offeren als de gerechtsdienaren zouden komen om Mij
gevangen te nemen:
[14] Nu naderde de dag van het
afscheid. Ik droeg onze burcht met alles erin over aan de leider van de stad,
zegende hem en door hem de gemeente, en riep de leerlingen bijeen; snel begaven
wij ons nu naar de grote weg die naar Jeruzalem leidde, omdat wij nog diezelfde
dag bij Lazarus wilden aankomen, om daar voor het laatst verblijf te houden,
voordat Mijn aardse loopbaan afgesloten zou worden.
[1] Toen wij na een wandeling van
verscheidene uren de weg bereikten, die van Jericho naar Jeruzalem leidt,
hadden we gelegenheid ons een kleine rust te gunnen, omdat een grote troep
Romeinse soldaten, die van kwartier wisselden en naar Rome teruggebracht
zouden worden, de weg in beslag nam. We gingen daarom langs de kant van de weg
zitten om de stoet voorbij te laten trekken, die wij daarna moesten volgen om
in Bethanië te komen.
[2] Toen Mijn leerlingen nu deze
kloeke, sterke mensen bekeken, die er allemaal tanig en pittig uitzagen -ze
behoorden tot keurtroepen, die het speciale voorrecht hadden gehad om in
Jericho, dat destijds een wereldstad was, te overwinteren -vroeg Jacobus Mij of
deze mensen wel echt vreugde beleefden aan hun soldatenberoep, en of de toch
ook in hen wonende geest niet in beweging kwam om hun duidelijk te maken, dat
oorlog toch gebrek aan broederlijkheid betekende en alle mogelijke zonden tot
gevolg had. Tenslotte werd Mij de vraag gesteld waarom Ik oorlog eigenlijk
toeliet, waardoor zoveel bloeiende mensenlevens en hun bestaansmogelijkheid
vernietigd werden en de zielen verruwd en vaak helemaal verdorven werden.
Allen keken Mij vragend aan, omdat die vraag nog nooit direct aan Mij was
gesteld.
[3] Ik vroeg hun derhalve allemaal
dichter bij Mij te komen zitten, om niet al te luid te hoeven spreken en de
aandacht van degenen die voorbij trokken niet op ons te vestigen, en Ik zei het
volgende: 'Het is steeds noodzakelijk dat jullie bij het beschouwen van alle dingen
die zich in het menselijke leven aan jullie blik vertonen, nooit naar de
buitenkant oordelen, maar steeds naar de innerlijke, wezenlijke kern.
Materiële, uiterlijke dingen en geestelijke, innerlijke, dat wil zeggen
overeenstemmende dingen kunnen schijnbaar in grote tegenspraak met elkaar zijn,
omdat ze dikwijls polair tegenover elkaar staan, ja, zich als volledig
tegenovergestelde begrippen zo móeten verhouden, ondanks dat het ene zonder het
andere niet kan bestaan. Als die tegenstellingen voor jullie blik heel schril
naar voren komen, dan menen jullie onverklaarbare tegenstrijdigheden te
ontdekken, die dat echter voor het oog van de geest absoluut niet zijn. Zo is
het bijvoorbeeld hier:
[4] Een Romeinse soldaat, wiens beroep
het toegestane moorden is, in welke verhouding staat die in zijn uiterlijke
menselijke positie, die beslist niet overeenkomt met Mijn leer van vrede, tot
zijn innerlijke mens, die toch ook van God is en naar God moet terugkeren? Hoe
is het toch mogelijk, vragen jullie, dat Ik toelaat dat een ziel, begiftigd met
de goddelijke geestvonk, in zulke verkeerde dingen verstrikt raakt?
[5] Jullie menen hiervoor geen
verklaring te kunnen ontdekken; want ook al verwijs Ik naar de vrije wil van de
mens, waardoor hij immers in zijn uiterlijke positie kan grijpen naar wat hij
wil, zullen jullie vragen: 'Is het voor U dan echt noodzakelijk om de mensen
zoveel vrijheid toe te staan dat zij die gebruiken voor moord en doodslag, en
zou het niet beter zijn die vrijheid dan tenminste in zoverre te beperken, dat
die niet gebruikt wordt voor zoveel onredelijk verdriet en leed op aarde?' Ja,
jullie zullen vragen: 'Kan de Godheid, die de waarachtige liefde is, dan rustig
toezien bij zo oneindig veel ongeluk en vreselijke ellende, die de mensen
zichzelf aandoen, zonder te huiveren of het een halt toe te roepen? Moet die
zo liefdevolle Godheid dan niet een gevoelloze Godheid zijn, die er een soort
vreugde aan beleeft om rustig toe te kijken hoe haar schepselen elkaar
verscheuren? Geen enkel mens zou rustig toezien bij zoveel ellende, als hij de
kracht ervoor had, maar alleen zijn medelijden al zou hem dwingen er op af te
springen en met heilige ernst de strijdende partijen een halt toe te roepen.
Waarom doet de Godheid dat dan niet, terwijl Ze toch over alle krachten
gebiedt?'
[6] Kijk, dat vraagt menig weifelende
ziel zich af, waar al veel van Mijn heldere licht is binnengevloeid, en dan
begint ze te twijfelen aan de ware liefde en zelfs aan de aanwezigheid van een
God van liefde, verdwaalt in allerlei afgronden van twijfel en wordt tenslotte
afvallig van het ware geloof.
[7] Maar Ik zal jullie een licht geven
dat al die vragen voldoende belicht. Luister dus!
[8] In eerste instantie moet er
gekeken worden hoe de ene mens zich tegenover de andere mens opstelt, en
daarna hoe hij, terwijl hij in de materie leeft, zich tegenover God opstelt -of
anders gezegd: waarheen neigt hij in zijn voorstellingen, met betrekking tot
het zichtbare en het onzichtbare?
[9] Nu is het heel natuurlijk dat een
eenvoudig mens, wiens ziel nog niet zo ontwikkeld is, zijn gedachten in eerste
instantie alleen op het uiterlijke richt dat hem omringt, en ook alleen maar
oordeelt naar hetgeen hij ziet en hoort. Het puur uiterlijke van de
verschijnselen zal hem in eerste instantie aantrekken; hij zal dat beoordelen,
zijn conclusies trekken en vanuit zijn opgedane ervaringen zich de uiterlijke
omgeving ten nutte weten te maken. Pas wanneer hij zover is gekomen dat hij
het uiterlijke van de natuurlijke gebeurtenissen kan beheersen, zal zijn
verstand hem aansporen naar het 'waarom' te vragen en daarnaar op zoek te gaan.
De loop van de ontwikkeling in de materiële wereld is echter steeds zo, dat
eerst het uiterlijke omhulsel bestudeerd wordt en de geestelijke kern er daarna
vaak met veel moeite uit wordt gepeld.
[10] Jullie weten echter dat de
ontwikkeling van het dierenrijk alsook van het voorafgaande plantenrijk berust
op de vernietiging van de uiterlijke vorm, ongeacht het daarin heersende
innerlijke levensbeginsel, dat naar vervolmaking streeft. Dit uiterlijke
natuurvoorbeeld blijft natuurlijk ook niet verborgen voor een mens wiens ziel
nog niet zo ontwikkeld is,ja, het is in hem aanwezig als een zielenkracht die
overwonnen moet worden, omdat zijn levensloop die neiging om te vernietigen in
zich bevat. Hij bootst het dus ook in zoverre na, dat hij aanspraak maakt op
het recht van de sterkste en het ook uitoefent, zolang hij zich in een toestand
bevindt die de innerlijke ontwikkeling van zijn ziel nog belemmert. Pas
wanneer er perioden aanbreken waarin de ontwikkeling van de ziel voorop staat,
waarbij in zekere zin het puur uiterlijke, materiële waarnemen als een
overwonnen standpunt wordt beschouwd, kan die hardheid van de ziel niet meer
optreden en kan het recht van de sterkste in de mens geheel en al verdwijnen.
Dan treedt het recht van de verlichte menselijke geest in werking, dat veel
onoverwinnelijker is dan die eerste fysieke kracht.
[11] Die soldaten staan echter
allemaal op het niveau van het puur uiterlijke waarnemen van de natuur, dat hun
het recht van de sterkste leert -ze bekommeren zich nog niet om de
ontwikkeling van hun ziel -en bootsten dus ook die strijd in de natuur na, en
voelen voorlopig ook helemaal geen leegte in zichzelf. Ja, ze kunnen daarbij
zelfs heel goede mensen zijn, zelfs goedmoedig, zolang ze geen ingebeelde
vijand voor zich hebben in de gedaante van een andere oorlogszuchtige soldaat
uit een ander land, waar ze als een verbitterde vijand tegenover staan, zodra
de trompet tot de strijd oproept.
[12] Die opvoeding moet Ik echter
laten gebeuren, omdat het herkennen van de innerlijke kern alleen mogelijk is
door het doordringen van de harde uiterlijke schillen, en de menselijke geest
niet op een andere manier te wekken is dan door ervaring.
[13] 'Experientia docet'* (* Latijn
voor (letterlijk): 'De ervaring leert', ofwel' Al doende leert men' c.q. 'Door
ervaring wordt men wijs'), is hier het parool, en jullie weten hoe waar dit
gezegde is; want door ervaring leert een leerling meer dan door honderd van
buiten geleerde, onbeproefde regels. De aarde is echter een school, waar geesten
door ervaring wijs moeten worden; daarom is hun hier ook de meest uiteenlopende
gelegenheid gegeven om de ene ervaring na de andere op te doen, om de geest snel
te laten rijpen. Maar hoe het totaal aan moeilijk, bittere en onaangename
ervaringen, die op een woeste bergbeek lijken, beteugeld worden tot een rustig
voortstromende, kalme rivier, dat vertelt Mijn leer, en Mijn leven moet en zal
steeds een voorbeeld blijven dat laat zien hoe alle ervaringen ertoe dienen om
de geest in de mens dicht,ja innig dicht bij God te brengen.
[14] Als jullie dus je ervaringen
veronachtzamen, zullen jullie nooit verstandige bouwlieden in het rijk Gods
kunnen worden; want bij Mij is het altijd zaak de mensen langs praktische weg
op te voeden. Mijn stem kan echter meestal pas helder weerklinken in de ziel
van de mens, wanneer de ziel door vele bittere ervaringen van allerlei aard
verinnerlijkt is en zich van het uiterlijke heeft afgewend.
[15] Als de mensheid dus door
uiterlijke strijd en oorlog heen wil gaan, waarbij het er toch alleen maar om
gaat een zo groot mogelijke machtspositie tussen twee staten te handhaven of
te veroveren, zal de ervaring heel snelleren hoe weinig geluk en tevredenheid
alsook innerlijke geestelijke ontwikkeling er mogelijk is, wanneer
oorlogsgeschreeuw door de landen davert en alle levensvreugde ondergraaft.
[16] In later tijden zal de oorlog dan
ook als een onding, als een voor de mens te verafschuwen en niet
roemenswaardige toestand worden beschouwd, terwijl er nu nog eer en roem van
wordt verwacht, en oorlog zal volkomen verdwijnen. Het menselijke geslacht zal
zich, na zich van deze uiterlijke gevechten te hebben afgewend, naar de
innerlijke wenden, en iedereen zal door het overwinnen van zijn innerlijke
vijand meer roem in Mijn ogen kunnen verwerven dan de meest zegevierende
veldheer in de ogen van zijn gebieder.
[17] Maar voor dat inzicht is ervaring
nodig, waarvan de weg door veel zorgen en dwalingen heenloopt. Deze school is
de enige die werkelijk een vrije besluitvorming van de menselijke ziel toelaat.
Dat God Zelf dit kan aanzien, is eenvoudigweg gelegen in het feit dat het doel
hier hoger staat dan al het andere. De middelen die het doel helpen bereiken,
zijn echter zeer wijs en dragen altijd het zekerste resultaat in zich.
[18] Als een vader een weerbarstig
kind heeft dat weinig genegen is zijn woorden en geboden te gehoorzamen, zal
hij het de gelegenheid geven door een of andere slechte ervaring flink zijn
hoofd te stoten, maar hij zal tevens proberen de kwalijke gevolgen zoveel
mogelijk te verzachten. Zo is het ook bij God en de mensen. God zoekt altijd de
middelen uit die zacht zijn, maar als die zonder resultaat blijven, moet Hij
naar de krachtigste middelen grijpen om de mensheid op de weg te houden die
naar het doel van vrede en zuivere gelukzaligheid voert.
[19] Als iemand echter die wegen niet
wil bewandelen, omdat hij alles veronachtzaamt wat hem door deze
opvoedingsmethode in de weg wordt gelegd, is het toch heel natuurlijk dat die
geringschatting hem tenslotte in het verderf moet storten; want hij wil
absoluut niet door schade wijs worden, maar daagt alle belemmeringen die hij
ondervindt zelfs regelrecht uit, zodat hij er gemakkelijk zijn lichamelijke
leven bij in kan schieten door de meest eenvoudige maatregelen van
voorzichtigheid niet in acht te nemen, die voor een verstandiger mens vanzelf
duidelijk zijn. Maar hoe kan de Godheid verantwoordelijk gesteld worden voor
datgene waar de individuele mens zelf door eigen toedoen schuld aan heeft? Ze
is dus niet wreed, noch is Zij geneigd enig genoegen te beleven aan het lijden
van Haar schepselen, maar Ze is enkel gedwongen om ter wille van het doel Haar
liefde terug te dringen en de wijsheid te laten prevaleren.
[20] Hiermee hebben jullie nogmaals
een verklaring voor hetgeen jullie in soortgelijke vorm al vaker is gezegd.
Bekijk de uiterlijke dingen dus alleen vanuit hun innerlijke samenhang, zodat
jullie niet meer op allerlei twijfels en tegenstrijdigheden stuiten!'
[1] Terwijl de leerlingen nog hun
mening gaven over wat ze hadden gehoord, zagen wij hoe een troep soldaten
meerdere mensen tussen zich in meevoerde, die zo te zien gevangenen waren. Het
waren verscheidene mensen die in strijd met de verordeningen van Rome hadden
gehandeld en nu naar Pilatus In Jeruzalem gebracht moesten worden om volgens de
wetten van Rome veroordeeld te worden.
[2] Een van hen werd zwaar geboeid
tussen twee soldaten meegevoerd, die met getrokken zwaarden naast hem liepen,
bereid om hem bij de minste poging om te vluchten neer te slaan.
[3] Philippus vroeg Mij wat die woest
uitziende man eigenlijk misdaan had, en wie hij was.
[4] Ik antwoordde hem: 'Hij is
evenzeer een instrument Gods als jullie, ook al heeft hij zijn capaciteiten
niet in dienst van de Vader gesteld. Hij moet dienen om de Zoon te
verheerlijken, zoals jullie geroepen zijn om Zijn werk te verbreiden.’
[5] Verwonderd vroegen de anderen Mij
hoe Ik dat bedoelde.
[6] Ik gaf hen geen antwoord op die
vraag omdat de feiten hun binnen zeer korte tijd het antwoord zouden geven.
[7] De gevangene, die zo scherp
bewaakt weggeleid werd, was een aanvoerder van de roofzuchtige
woestijnbewoners, die zich niet aan de wetten van de Romeinen wilden
onderwerpen, en die in de bergen zoveel schuilplaatsen hadden, dat de Romeinse
justitie hen niet te pakken kon krijgen, zoals ook nu nog in het zuiden van
Palestina en ten oosten van de Jordaan de daar wonende stammen een ongebonden
leven leiden en spotten met de Turkse heerschappij .
[8] Deze man heette Barabbas, was
buitengewoon stoutmoedig en vermetel, en had al menig klein gevecht met de
Romeinen geleverd, toen zij troepen hadden uitgezonden om de aanvoerder gevangen
te nemen. Hij genoot bij het volk een zeker aanzien door zijn vermetelheid, die
hem steeds behouden door alle gevaren heen loodste, zodat zich allerlei
verhalen rond zijn persoon hadden gevormd, zoals dat bij dergelijke karakters
ook in latere eeuwen vaak is gebeurd.
[9] Ondanks zijn rooftochten gold hij
als iemand met een niet onedel karakter, die de kleine man nooit kwaad deed,
maar hem beschermde voorzover zijn macht reikte. Maar hij was een gezworen
vijand van de rijken en met name van de Romeinen, die hem wilden onderwerpen.
Daarom stond hij bij de Joden in hoog aanzien, omdat ook zij de Romeinen
haatten. Hij vond zelfs in de tempel een zekere bescherming, omdat die hoopte
door Barabbas invloed te krijgen bij de Arabische volkeren.
[10] Maar toen hij al te brutaal werd
en een Romeinse colonne overviel die naar Petra reisde met geld en schatten
voor de proconsul aldaar, werd er door de Romeinse legeraanvoerder een val voor
hem opgesteld en werd hij na hevig verzet gevangen genomen. Bij het gevecht dat
had plaatsgevonden doodde Barabbas de zoon van de stadhouder van Petra en werd
nu, beschuldigd van oproer en moord, naar Jeruzalem gestuurd om daar door
Pontius Pilatus gevonnist te worden.
[11] Deze Barabbas werd in Jeruzalem
eerst naar de algemene rechtbank gebracht, om vervolgens, nadat er door het
verhoren van getuigen een omvangrijke aanklacht opgesteld zou zijn, aan het
Romeinse gerechtshof overgeleverd te worden. Zolang dat laatste echter niet was
gebeurd, had Pontius Pilatus als opperste heerser over Judea absoluut gezag
over hem en was hij alleen aan de keizer verantwoording verschuldigd over zijn
doen en laten.
61
De aankomst in Bethanië.
Het
verblijfbij Lazarus
[1] De Romeinen waren nu voorbijgetrokken
met hun troep en de gevangenen, zodat ook wij nu onze reis konden voortzetten.
[2] Na korte tijd naderden wij
Bethanië, waar Lazarus woonde. Gedreven door zijn grote innerlijke verlangen
naar Mij, klom hij iedere dag naar zijn lievelingsplek om te kijken of Ik er al
aankwam; en zo stond hij ook nu op zijn uitkijkpost. Zodra hij nu ons allen
over de weg aan zag komen, voelde hij ook in zijn hart dat Ik het was, en
snelde ons meteen tegemoet, terwijl hij naar zijn knechten riep dat ze in huis
moesten vertellen dat de Heer er weer aankwam.
[3] Lazarus trof ons dan ook weldra op
de weg, en het is overbodig om verslag te doen van zijn blijdschap en die van
de zijnen, nu ze ons na geruime tijd van scheiding terugzagen en ons weer in
hun huis konden opnemen.
[4] Nu volgden er belangrijke dagen,
die in het teken stonden van het overtuigen van zowel Lazarus als Mijn
leerlingen van wat Mijn uiteindelijke doel met de mensheid was, om welke reden
hun nog veel onthuld werd, waarvan het nu niet de juiste tijd is om dat
nogmaals aan de wereld te openbaren.Maar dat zal later gebeuren.
[5] Meestal zaten we 's avonds bij
elkaar in de bekende grote zaal van de herberg op de Olijfberg, die eveneens
eigendom van Lazarus was, omdat daar veel volk bijeenkwam dat Mij eveneens
moest zien en horen.
[6] Nauwelijks was dan ook bekend
geworden dat Ik Mij weer openlijk vertoonde, evenals Lazarus -die zich sinds
zijn opwekking sterk had teruggetrokken en een stil beschouwend, innerlijk
leven leidde, waardoor hij veel meer dan vroeger besefte wie Ik was en wat Mijn
doen en laten te betekenen had alsook over Mijn leer en Mijn persoon nu geen
enkele twijfel of onduidelijkheid meer voelde – of er ontstond een
buitengewoon grote toeloop van Joden uit Jeruzalem en nog meer van Joden uit
andere landstreken, die vanwege het feest naar Jeruzalem waren gekomen. Het
waren voornamelijk Joden die niet uit deze streek kwamen, die over het wonder
en over Mij hadden gehoord en die nu vaak uit nieuwsgierigheid, maar ook wel
om zuiverder redenen naar ons toekwamen. Allen uit het Joodse volk die ook nog
maar enigszins ontvankelijk waren voor het goede, zijn in die tijd in Mijn
nabijheid geweest, opdat de zielen verlicht konden worden, en zodoende waren
Mijn leerlingen en Ik volop bezig om allen die toestroomden, en wier ziel dorst
leed, te verkwikken.
[7] Nu moet hierbij niet gedacht
worden dat dit alleen voor de joden zou gelden. Ook veel vreemdelingen
-Grieken, Romeinen en andere volkeren die over Mij hadden gehoord en niet
precies wisten wat ze van Mij moesten denken, kwamen in deze dagen en werden
voorgelicht, zodat de dagen tot aan Mijn veroordeling een rijke, laatste
visvangst betekenden voor alles wat er nog bereikt kon worden.
[8] Het is nodig dit feit te weten, om
het volgende te kunnen begrijpen.
[9] Op de avond van de eerste dag dat
wij bij Lazarus aankwamen, hadden wij ons teruggetrokken van het volk, waarvan
er die dag nog niet zo heel veel waren gekomen en wij waren alleen in de zaal
waar wij steeds samenkwamen, toen plotseling judas Iskariot in de deuropening
verscheen en ons allen begroette. De Mijnen waren al heel blij geweest dat ze
hem zolang niet hadden gezien en hoopten hem helemaal niet meer te hoeven
zien, en daarom betrok hun gezicht enigszins bij zijn groet.
[10] Hij vroeg Mij heel beleefd of Ik
hem toestond zich bij ons te voegen, waarop Ik hem antwoordde dat hij kon doen
zoals hem beliefde.
[11] Judas vertelde nu veel over
Jericho en over wat hij daar had gedaan, dat hij daar voor Mij had gewerkt en
hoopte dat dit Mij tot tevredenheid strekte. Hij schetste daarbij in geuren en
kleuren hoeveel ellende hij daar en op zijn reis hierheen had aangetroffen, hoe
het arme volk onderdrukt werd en onder zijn knechtschap leed. ja, hij kwam in
zo'n redenaarsvervoering, dat iedereen verbaasd naar hem luisterde, omdat nog
niemand de werkelijke macht van zijn woorden zo sterk had ervaren.
[12] Hij (Judas) besloot met de
woorden: 'O Heer, als ik maar een tiende deel van Uw kracht in Mij had, wat zou
ik dan in korte tijd aan alle gewelddadigheid van de groten een einde maken en
het volk, dat in boeien geslagen is en tot jehova om redding schreeuwt,
bevrijden en blij en gelukkig maken, zodat het de naam van zijn Heer en God
looft en juicht van vreugde! - O Heer, hoe lang kunt U nog talmen en hun beden
ongehoord laten verklinken?
[13] Kijk, daar is Hij, de Koning, die
Israël bereid is te ontvangen, en Hij vertoont Zich niet! Hij verhult Zich
nog, de vurig verwachte Messias, de Zoon van David, de Man met de macht Gods in
Zich. Hij talmt om die grote macht te ontplooien tot heil van Zijn volk, en
Israël moet treuren en verder weeklagen, vanwege zijn diepe val.
[14] O Heer, erbarm U over het volk,
over de armen en bedroefden! Leid hen het geluk binnen; want zie, Sion verwacht
zijn Koning!'
[15] Na deze woorden, waarin duidelijk
doorklonk dat ook Judas in Mij de in wereldse zin bevrijdende Messias
verwachtte, terwijl Ik toch dikwijls benadrukt had dat Ik dat niet was,
ontstond er een grote verwachtingsvolle stilte, en Ik gaf hem ten antwoord:
'Heb Ik de armen niet iedere keer tot Mij geroepen?! Zijn de bedroefden niet
door Mij getroost, de zieken gezond en de armen rijk gemaakt, voorzover ze dat
nodig hadden?! Wie talmt er dus? Niet Ik - de wereld talmt, die niet tot het
heil wil komen! Maar weldra zal de Zoon des mensen tot die hoogte van macht
komen die bereikbaar is, opdat de wereld ziet dat Hij wel kan bereiken waar de
wereld naar streeft en wat haar begerenswaardig toeschijnt. Maar niet tot heil
van de wereld - maar tot heil van Mijn hemelen zal dat gebeuren! Stel je dus
maar gerust met watje al hebt gezien en binnenkort nog zult zien!'
[16] Judas zweeg nu en verheugde zich
in zijn hart; want hij geloofde dat hij door zijn woorden nu de aanzet had gegeven,
dat Ik misschien toch een beslissende stap zou doen om het volk van het juk der
Romeinen te bevrijden, want hij wist heel goed dat Ik de kracht daartoe had.
[17] Tot die gedachten, die niet
overeenstemden met wat Ik tot dusverre had gezegd, zoals hij wel wist, was hij
gekomen door de volgende omstandigheid: Toen hij zich in Jericho ophield,
probeerde hij zoveel mogelijk gebruik te maken van zijn talenten en sprak ook
dikwijls tegenover grotere groepen mensen over Mij en Mijn zending. Daardoor verwierf
hij een zeker aanzien, vooral toen het hem ook werkelijk lukte om in Mijn naam
enkele genezingen te bewerkstelligen.
[18] Herodes, die in Jericho
overwinterde, hoorde ook over hem. Omdat hij al lange tijd benieuwd was om met
Mij, de wonderdoener, zoals hij Mij noemde, in contact te komen, liet hij hem
bij zich roepen om meer over Mij te horen. Judas, brutaal als hij was,
gebruikte die gelegenheid volop voor zichzelf, door zich als leerling van de
Nazarener voor te stellen, en hij wist de koning door zijn optreden ook tot een
zeker respect te brengen, omdat zijn woorden door zijn goede geheugen
ondersteund werden en zodoende vaak hele zinswendingen weergaven die Ik had
gebruikt.
[19] Herodes zag al gauw in dat er
meer waar was van de vele verhalen en geruchten die er over Mij in omloop
waren, dan hij aanvankelijk had gedacht, en in zijn ziel ontstond het idee dat
zo'n bijzonder soort wonderdoener hem in ieder geval van nut kon zijn bij de
Romeinen, voorzover hij hen daardoor schrik en angst zou kunnen aanjagen, als
dat nodig zou zijn.
[20] Herodes en Pontius Pilatus, de
landvoogd, waren vijanden, omdat Herodes vond dat hij door Pilatus onderdrukt
werd. De willekeur van Herodes werd steeds door Pontius Pilatus ingeperkt,
zodra die maar ergens op uitbreiding van macht gericht was, waardoor Herodes,
die steeds het verlangen naar de onafhankelijke heerschappij over Judea en
Syrië in zichzelf voedde, op zijn beurt erg verbitterd raakte. Een
bovennatuurlijke macht, die niet onderworpen was aan de macht van de Romeinen,
zou hem erg welkom zijn geweest. Om die reden was hij ook Johannes, die hem een
profeet leek te zijn, niet vijandig gezind geweest en hij zou hem vast niet
hebben laten doden als hij niet op listige wijze daartoe was gebracht.
[21] Judas, die een goed mensenkenner
was, had in Jericho gelegenheid genoeg gehad om zich van Herodes en zijn
wrijvingen met de Romeinen op de hoogte te stellen. Hij merkte ook al gauw waar
de grote interesse van Herodes naar uitging. Hij meende nu Mijn zaak te dienen,
wanneer hij ernaar streefde om voor Mij de weg te banen om Mijn macht te
ontplooien, en hij kon maar niet genoeg vertellen over de buitengewone kracht
van Mijn wil, waar alles op aarde aan onderworpen was. Met name schitterde in
zijn verhalen het vernietigen van die wrede soldaten, die Ik door de wilde
dieren had laten doden - als bewijs voor het feit dat Ik in staat was tegenover
de Romeinse wapens onoverwinnelijke wezens te stellen.
[22] Judas, die evenals het Joodse
volk de Messias op een uiterlijke manier, als bevrijder verlangde en van mening
was dat Ik het meest geschikt was voor die missie, werd door die ontmoetingen
nog meer gesterkt in zijn verkeerde opvatting en voelde de drang in zichzelf om
zoveel mogelijk tot die kant van Mijn werk bij te dragen. Hij kreeg van Herodes
de opdracht om Mij ertoe te brengen naar hem toe te komen, aangezien hij uit
vrees voor Mijn kracht geen direct bevel durfde uit te spreken.
[23] Ze kwamen overeen dat de
verhuizing naar Jeruzalem voor het feest het gunstigste tijdstip was, en zo
kwam Judas naar ons toe als een afgezant van Herodes, om Mij te winnen voor de
wereldse plannen van de koning en daarmee goedgunstig te stemmen voor die van
de tempel.
[24] Het spreekt vanzelf dat Ik heel
nauwkeurig op de hoogte was van die plannen en dus niet eerst een gesprek met
Judas zelf hoefde te beginnen. Maar hij dacht dat Ik waarschijnlijk niet in
staat zou zijn die geheimste gedachten te lezen; want met al zijn goede aanleg
van geest was hij toch een materialistisch ingesteld mens, en absoluut niet zo
diep in het wezen en begrip van Mijn persoon doorgedrongen, dat hij iets anders
dan enkel een zeer begaafd, met buitengewone vermogens toegerust mens in Mij
kon zien. Hij meende wel -en daar had hij immers ook ruimschoots bewijzen voor dat
niemand Mij in uiterlijk opzicht weerstand kon bieden; maar hij twijfelde
eraan, of Ik de innerlijke, meest geheime trekjes van het menselijke hart kon
doorzien. Ik was tegenover hem weliswaar steeds vriendelijk en liefdevol, maar
toch geslotener dan tegenover ieder ander, zodat hij de taal van Mijn geest,
die alleen ontsloten wordt door de liefde van een schepsel ten aanzien van Mij,
niet kon verstaan, omdat hij zulk een liefde niet voor Mij had.
[25] Hij deed later dan ook veel
moeite om Mij met zijn schitterende redenaarstalent de noodzaak van een
uiterlijke bevrijding van het volk duidelijk te maken, waarbij hij zinspeelde
op ondersteuning van Herodes. Ik wees hem voor zulke woorden echter ernstig
terecht, zodat hij steeds geslotener en meer in zichzelf gekeerd raakte.
[26] Het is nodig die opmerking hier
te maken, om te begrijpen wat er in zijn gemoed omging.
62
Jezus wordt door Maria gezalfd (Joh. 12:1-8)
[1] Toen. wij daar nu allemaal nog
zwijgend zaten na het betoog van Judas, waarbij ieder met zijn eigen gedachten
bezig was, ging de deur open en Maria, de zuster van Lazarus, kwam binnen. Met
haar ogen op Mij gericht kwam ze naar Mij toe, zonder zich om de aanwezigen te
bekommeren. Ze zonk neer aan Mijn voeten en bedekte die met kussen. Daarna nam
ze een fles kostbare nardusolie, brak die open en zalfde met de olie Mijn
voeten, die ze toen met haar lange haren weer droogde. Daarbij huilde ze luid
en vroeg Mij met ontroerende stem deze zalving toch toe te laten.
[2] Het is weinig bekend dat alleen
zeer voorname personen zich een dergelijke luxe konden veroorloven; want
evenals het veelvuldige wassen van de voeten in die tijd een absolute noodzaak
was, omdat het dragen van schoenen door de meesten die niet zo bemiddeld waren
afgewezen werd, was ook het herhaaldelijk zalven van de voeten noodzakelijk om
de huid soepel te houden.
[3] Nu had nardusolie speciale
opwekkende eigenschappen, rook heel lieflijk en werkte buitengewoon
verfrissend, maar was vanwege zijn geliefde en bijzondere eigenschappen heel
duur, zodat een dergelijke voetwassing tot de zeer uitzonderlijke luxe behoorde
die alleen heel rijke mensen zich konden veroorloven.
[4] Het huis werd helemaal vervuld van
de geur van de olie, wat een teken was van de uitzonderlijke kwaliteit ervan, zodat
Judas, die steeds erg op het geld lette, niet kon nalaten op te merken: 'Had
men de zalf niet beter kunnen verkopen en met de opbrengst vele armen te eten
kunnen geven?! Waarom heeft de Heer zulke olie nodig; Hij bezit immers de
kracht om Zich ook zonder die olie ieder moment te kunnen verfrissen?!'
[5] Dat zei hij echter alleen maar uit
gierigheid, omdat Lazarus' rijkdom hem een doorn in het oog was en hij vaak de
gelegenheid te baat nam om erop te wijzen dat de rijken zwolgen, terwijl
rechtschapen Israëlieten nood moesten lijden.
[6] Maar Ik antwoordde daarop, wijzend
op Maria, die daar nog knielde: 'Wat zij heeft gedaan, heeft ze uit liefde
gedaan, en Mij is ieder offer aangenaam als het uit een liefdevol hart komt.
Met deze daad heeft zij niet zozeer Mijn lichaam als wel Mijn ziel gesterkt;
want waar zoveel liefde wordt geschonken, zal Ik op Mijn beurt door die liefde
nog meer liefde aan de mensheid geven. Zij heeft zich daardoor het recht
verworven om Mij voor de dag van Mijn begrafenis de nodige kracht te geven die
Mijn ziel nog nodig heeft om het zwaarste te overwinnen. En daarom zal haar
daad van liefde nooit worden vergeten, en waar jullie Mijn evangelie
verkondigen, moeten jullie ook haar niet vergeten! Laat haar daarom met rust!'
[7] Ik hielp de nog hevig huilende
Maria op te staan, zegende haar en zei: 'Maria,je zonden zijn je door Mijn
Vader vergeven! Maar wat jij voor Mij, de Zoon, hebt gedaan, daarvan zal Ik
getuigen tegenover Mijn Vader, en in Zijn huis zal het je duizendvoudig en meer
dan duizendvoudig vergolden worden.
[8] Kom nu bij ons zitten, versterk je
lichaam en blijf in ons midden; want wie Mij kracht schonk door haar liefde,
zal niet van Mijn zijde wijken!'
[9] Deze daad, die lijkt op die van
Maria Magdalena, heeft aanleiding gegeven tot verwisseling. Maar het was Maria,
de zuster van Lazarus, die Mij als haar Heer en Meester in zuiverste liefde was
toegedaan, niet met enigerlei aardse liefde. daarom is haar daad ook van heel
andere betekenis dan die van Maria van Magdala.
[10] Nu wendde Ik Mij tot de
leerlingen en vervolgde: 'Wie waarachtig rijk is in zijn hart, kan ook van zijn
rijkdom geven zonder zelfarm te worden -ja, hoe meer hij geeft, des te rijker
zal hij nog worden; maar van wie arm is in zichzelf, zal het weinige nog
afgenomen worden, omdat hij het door zichzelf moet verliezen. Lichamelijk en
geestelijk armen hebben jullie nu altijd om je heen, en geef hun ook steeds van
jullie overvloed! Maar Mij hebben jullie niet altijd, en daarom zullen jullie
Mij weldra wat Mijn lichaam betreft ook niets meer kunnen schenken’
[11] Dat zei Ik om Mijn leerlingen
steeds weer op Mijn heengaan voor te bereiden, omdat hun ziel niet besefte dat
dit zo spoedig zou zijn.
[1] Nu vroeg Petrus Mij of Ik van plan
was morgen naar de stad te gaan en in de tempel te spreken. Toen Ik dat
beaamde, raadde hij het Mij dringend af, omdat hij in de herberg reeds
verschillende tempeljoden had gezien die Mij met vijandige blikken bekeken en
in ieder geval kwaad tegen Mij in de zin hadden.
[2] Daarop zei Ik tegen hem: 'Vanwege
het volk moet Ik erheen, en niemand zal Mij dat beletten; want alleen omwille
van het volk ben Ik hierheen gekomen, opdat het verlost wordt!’
[3] Toen Judas dat hoorde, stond hij
heimelijk op en verdween, zonder dat iemand anders dan alleen Ik dat wist.
[4] Hij liep naar buiten naar het volk
dat in en bij de herberg was toegestroomd, en vertelde aan iedereen dat Ik er
was en dat Ik morgen naar de stad zou komen. Zij moesten ervoor zorgen dat het
bekend raakte: de Heiland van Nazareth zou naar het feest komen.
[5] Onder de vreemdelingen in de stad
waren er velen die juist omwille van Mij naar het feest waren gekomen, omdat ze
meenden dat ze Mij dan zeker zouden zien. Omdat bekend was dat Ik bij Lazarus
verbleef, hadden ze boden gestuurd om te weten te komen of Ik daar was, en wat
Ik besloten had te doen. Nu hoorden ze door het eerste verraad van Judas wat Ik
van plan was en ze vertelden het heel snel rond in de stad. (Joh. 12:9)
[6] Hij ging zelf ook naar Jeruzalem
naar de verschillende herbergen, waar hij vreemdelingen en inwoners ertoe
trachtte te bewegen Mij tegemoet te gaan, wanneer Ik morgen op het feest zou
komen.
[7] Omdat het aantal van Mijn
aanhangers zeer groot was, raakte het ook heel sneloveral bekend, vooral omdat
er voor het volk niets belangrijkers in Jeruzalem was dan Mijn optreden in de
stad.
[8] Terwijl dit in de stad in
voorbereiding was, zaten wij heel rustig in het huis van Lazarus en spraken nu
over meer onbelangrijke dingen, toen Petrus uiteindelijk opmerkte dat Judas
niet meer aanwezig was. Hij maakte er de andere broeders eerst op attent, en
vroeg toen direct aan Mij waar Judas heen was gegaan.
[9] Daarop antwoordde Ik dat hij zich
niet om hem moest bekommeren. Wat hij deed, deed hij uit vrije innerlijke
drang, en dat had niets gemeen met wat de leerlingen aanging.
[10] Hij vroeg nu ook niet verder,
maar uitte alleen zijn ongenoegen over het feit dat die man toch steeds
terugkeerde, terwijl ze allemaal zo vaak hadden gehoopt dat ze hem niet terug
hoefden te zien.
[11] Lazarus vond: 'Als de Heer hem
weg wilde hebben, zou dat voor Hem beslist niet moeilijk zijn. Maar omdat Hij
hem steeds toestaat om in Zijn nabijheid te blijven, is hij vast en zeker ook
voor grote dingen uitverkoren, en daarom past het ons niet een oordeel te
vellen, maar om ons daarvan te onthouden.’
[1] Om nu niet meer op dit gesprek
terug te komen, begon Lazarus zelf over zijn vroegere ziekte te praten, en hoe
hij zich nog heel goed alle bijzonderheden vóór zijn dood herinnerde, maar
niets meer wist van wat er daarna met hem was gebeurd.
[2] Dat gaf nu gelegenheid om over het
leven na de dood te praten en hoe de ziel die aan gene zijde aankomt zich dan
voelt.
[3] Lazarus vroeg Mij waarom hij
helemaal geen herinnering meer had aan wat er in die tijd met hem was gebeurd,
toen hij in het graf had gelegen.
[4] Ik legde hem uit dat de reden
daarvan was, dat zijn ziel zich in een toestand van hoogste gelukzaligheid had
bevonden, die het voor haar ondraaglijk zou maken om met die herinnering zich
nu nog aan aardse bezigheden te wijden. Dat was vergelijkbaar met wanneer een
zeer goede en wijze koning, die zich steeds in een hem waardig gezelschap had
bewogen, plotseling gedwongen zou zijn met het allerslechtste volk om te gaan
en in de meest erbarmelijke behuizing te leven, zonder in staat te zijn om zijn
toestand te verbeteren.
[5] (De Heer:) 'Maar om je te laten
zien dat Ik niet teveel heb gezegd, zul je gedurende korte tijd die herinnering
terugkrijgen en ons allemaal duidelijk vertellen hoe het je is vergaan en wat
je hebt beleefd. Spreek nu zoals het je weer in herinnering komt, en spreek
duidelijk uit wat je voelt! Maar Ik wil, dat je daarbij niet het huidige
gevangen zijn in je lichaam voelt, maar dat je als vrije geest spreekt!'
[6] Onmiddellijk kwam Lazarus in een
korte verdoving van enkele ogenblikken, ontwaakte toen en sprak met een
waardige, verheerlijkte uitdrukking het volgende: 'O, ik zie nu in de geest
opnieuw helder en duidelijk wat ik in dat uur van de dood voelde en dacht!
[7] In het begin had ik een
onnoemelijke angst, toen ik merkte dat het leven in mij wilde uitdoven. Daarna
trad er echter een kalmte in, en ik voelde de behoefte om diep te slapen. Het
huilen van mijn zusters, die bij mijn bed stonden, kwam mij zinloos voor; want
ik wist immers dat ik weer wakker zou worden. Toen sliep ik in.
[8] Toen ik wakker werd, voelde ik mij
licht en vrij van alle lichamelijke ongemakken. Ik ademde de zuiverste lucht in
en voelde mij heerlijk gesterkt. Ik hield mijn ogen gesloten, omdat ik het
weldadig en aangenaam vond mij helemaal aan de rust over te geven.Toen voelde
ik echter behoefte mijn ogen te openen, wat echter niet zo goed wilde lukken.
Ik voelde hoe een hand mijn ogen aanraakte, en nu kon ik ze opendoen.
[9] Ik keek in het glimlachende
gezicht van mijn vader en was daar eerst erg verbaasd over, omdat ik immers
wist dat hij gestorven was, en ik hem nu naast mij zag staan. Hij vertelde mij
dat ik lichamelijk gestorven en nu de vrije geestenwereld binnengegaan was en
mij in zijn woonhuis bevond.
[10] Ik keek om mij heen en zag een
prachtig vertrek, stralend in heldere, zuivere kleuren. De schoonheid van dat
vertrek, waarbinnen helder licht stroomde, imponeerde mij zozeer, dat ik vol
verbazing uitriep: 'Als ik jouw woorden niet wilde geloven, zou deze ruimte mij
wel tonen dat ik aan de wereld ontrukt ben, mijn vader! Zeg eens, is dit hier
de plaats waar jij verblijft?!'
[11] Mijn vader antwoordde: 'Dit
vertrek is zogezegd mijn geheime kamertje, waar ik mij met mijn Heer en
Schepper helemaal alleen en door Hem toch overal bevind waar dat nodig is. Ik
heb jou, mijn zoon, in dit heiligdom opgenomen, omdat jij alleen nog maar gast
van dit rijk bent en later jouw eigendom zult binnengaan. Maar het is voor mij
een grote vreugde om jou hier te kunnen opnemen; want wie een vriend is van de
Heer die zich nu op aarde bevindt, heeft ook aanspraak op het beste in ons en
daarmee buiten ons.
[12] Je begrijpt niet hoe dat bedoeld
is? Zie, dit vertrek betekent het innerlijke hartkamertje van mijn wezen en is
derhalve het centrum van mijn sfeer, van waaruit ik jou overal heen kan
brengen, zover mijn geest reikt! Daardoor ben jij tegelijk met mij, omsloten
door mijn liefde, medeheerser over mijn zelf, zolang jij je hier bevindt. leder
mens heeft aan gene zijde zo'n allerheiligste, waarin hij zich geheel en al
kan terugtrekken om doordrongen te worden van de stralen van het zuiverste
licht, dat hier door alle wanden heen ongehinderd binnendringt. Ook jij zult
dat beleven, als je hier een blijvende bewoner zult zijn; maar nu ben jij dat,
zoals gezegd, nog niet, maar enkel een gast, omdat ik als jouw aardse vader het
eerste recht heb om jouw ziel te beschermen!’
[13] Ik stond nu op van mijn
ruststoel, waarop ik weer tot mijzelf was gekomen, en omarmde vol liefde mijn
vader, van wiens zijde ik ook niet meer ben geweken totdat U, o Heer, mij
terugriep. Ik ben met hem ook rondgetrokken, en hij heeft mij laten zien wat
er allemaal aan zijn gezag is toevertrouwd. Zijn belangrijkste taak was om
aankomende zielen van de aarde bijeen te brengen en hen in de juiste
geestelijke werkzaamheden in te leiden.
[14] Ik heb ook gezien hoe deze zielen
vaak zwaar behangen waren met allerlei werelds vuil, waar ze zich van moesten
bevrijden, en ik heb gezien hoe alles wat innerlijk in de geest aanwezig is,
zich ook uiterlijk in een overeenstemmend beeld vertoont als een uiterlijk
verschijnsel. Uit het willen en wensen van de zielen ontstaan dus blijvende
beelden, die pas veranderen als de wil verandert, en die zo de sfeer of de
zichtbare gedachtewereld van de ziel weergeven. Het maskerende lichamelijke
omhulsel is verdwenen en daarmee ook de mogelijkheid om de wil van de gedachten
te verbergen.
[15] Maar die gedachtewereld is
absoluut niet iets wat niet aanwezig is -wat dus fantasie zou zijn -maar is ook
voor iedere geest iets wat stoffelijk vergeestelijkt is opgebouwd, zodra de
wil van de liefde, die moet harmoniëren met de wil van Gods liefde, het
fixeert. Als de wil van het schepsel niet harmonieert met de wil van de liefde
Gods, dan kan die gedachtewereld niet blijven bestaan, maar zal weer moeten
vergaan. De aards stoffelijk opgebouwde dingen en de in het materiële
overgebrachte gedachten van de mens zijn vergankelijk, omdat de materie in de
wil van Gods liefde helemaal niet bestaat, maar waaraan enkel voor een bepaald
doel als veranderlijke vorm vastheid werd gegeven; de dingen van de geest zijn
echter onvergankelijk, omdat het scheppen van de geest het einddoel van het
goddelijke scheppen zelf is, dat wil zeggen: God wil door Zijn schepselen
scheppen en aldus zaligheden geven, hen ervan laten genieten en er door Zijn
schepselen Zelf van genieten.
[16] Het leven aan gene zijde is
daarom hoofdzakelijk een werken in de geest,
dat wil dus zeggen een scheppen van
onvergankelijke werken, maar niet van materiële werken, die weer tot puin en
stof uiteen moeten vallen.
[17] Bij het aanschouwen van de vele
dingen die zich nu aan mijn geest vertoonden, heb ik reeds een deel van de
toekomstige zaligheid genoten, en ik zal daarom steeds graag bereid zijn dit
lichaam weer af te leggen, als U, o Heer, dat beveelt, en wel even bereidwillig
als ik ook weer teruggekeerd ben toen Uw stem in het vertrek weerklonk en Mij
aanspoorde terug te keren. Mijn vader had mij dat gebeuren reeds aangekondigd,
zodat ik er helemaal op voorbereid was.
[18] Maar ik weet nu ook dat ieder
mens wat zijn lichaam betreft op die manier door U opgewekt moet worden, omdat
er na het verlaten door de ziel in het lichaam nog veel achterblijft wat de
ziel nodig heeft voor haar leven aan gene zijde. Dat berust op het feit dat die
stoffen die in het lichaam de materie uitmaken, ook na hun oplossen en opstijgen
uit de lichamelijke vorm een soort verwantschap met de ziel blijven bewaren -
ongeveer zoals een mens, die lange tijd in een streek heeft geleefd, na het
verlaten daarvan toch steeds een sympathie daarvoor houdt en de ervaringen die
hij daar heeft opgedaan, in het gevoel van zijn ziel toch steeds met de
omgeving samenhangen, zodat het een zonder de wisselwerking met het ander
slechts een onduidelijk beeld zou geven.
[19] De ziel probeert dus het
zielenelement, dat de kleinste stoffelijke deeltjes van haar achtergelaten
lichaam beheerst, naar zich toe te trekken en met zichzelf te verenigen, omdat
daardoor eveneens een soort verlossing van de materie plaatsvindt, of beter
gezegd -het reine neemt datgene wat nog onrein is geheel en al in zich op. Dat
is natuurlijk een proces dat voor een nog aards mens volkomen onbegrijpelijk
blijft, als hij niet vergevorderd is in geestelijke dingen. In ieder geval is
deze opwekking van het lichaam door de ziel, die niet snel hoeft te verlopen,
even noodzakelijk als het opwekken van de ziel door de geest, terwijl deze
geest op zijn beurt weer direct door U, o Heer, wordt opgewekt, dat wil zeggen
tot leven wordt geroepen. Deze trapsgewijze volgorde is een bijzonder geheim
van Uw schepping, zoals ik pas aan gene zijde heb gezien en ervaren, en zoals
ieder mens dat bij zichzelf zal ervaren.
[20] Toen nu Uw stem tot mij
doorklonk, voelde ik mij weggetrokken en had ik het gevoel als wanneer in een
droom de beelden veranderen en dan weldra het ontwaken volgt. Tussen de gedroomde
beelden voelen wij echter een leemte, die de ziel in haar bewustzijn niet kan
vullen. Ik meende dus als het ware uit een lange slaap te ontwaken, en trof
mijzelf toen aan, liggend in het graf. Ik wist wat er met mij was gebeurd, maar
had toch slechts de herinnering van een droom.
[21] Nu ik mij op dit moment vrij voel
van mijn lichaam, voel ik ook heel goed dat de boeien van het lichaam niet in
staat zijn de zich vrij voelende ziel aan banden te leggen, wanneer ze eenmaal
de ware vrijheid van de ziel heeft geproefd -om welke reden U, o Heer, dan ook
de banden van mijn lichaam hebt losgemaakt, opdat het niet vernietigd wordt. Ik
weet nu ook dat U mij na mijn opwekking alles uitgelegd hebt, wat echter weer
uit mijn geheugen was verdwenen. Maar nu zal ik deze gebeurtenissen niet weer
vergeten, maar als een onschatbaar bezit met zekerheid in mijzelf bewaren.'
[22] Nu zei Ik tegen Lazarus dat hij
weer de oude moest worden en de aards levende Lazarus moest zijn, waarop hij
nogmaals in een korte verdoving kwam en daarna welgemoed met de herinnering aan
een levendige droom in de kring van de Mijnen wakker werd.
[23] Voor alle aanwezigen was deze
gebeurtenis nu een levendig, aanschouwelijk beeld van het sterven geweest, en
het droeg er later zeer toe bij om iedere eventueel nog overgebleven vrees voor
het moment van de dood van hen weg te nemen.
[24] Ik vermaande de Mijnen nu dat ze
zich ter ruste moesten begeven, opdat ze morgen gesterkt zouden zijn voor een
groot werk, welke raad dan ook onmiddellijk door allen werd opgevolgd.
65
De Heer begeeft Zich alleen naar de top van de Olijfberg.
Het
gesprek tussen de Godheid en de Mensenzoon Jezus
[1] Maar Ik verliet het huis en begaf
Mij alleen de Olijfberg op, van waaruit men een wijds uitzicht heeft over
Jeruzalem en de hele omgeving.
[2] Daar scheidde de Godheid in Mij
Zich van de Mensenzoon Jezus en sprak tegen Hem: 'Kijk, vóór je ligt de stad
van je lijden, dat in de komende dagen zal beginnen, als je vrijwillig het juk
op je zult nemen dat tot verlossing van de gehele mensheid zal dienen!
[3] In je aardse lichaam, gescheiden
van Mij, ben je een mens als ieder ander. je hebt ernaar gestreefd de geest in
je te wekken, die de volheid van de Godheid Zelf is. je hebt met opoffering van
je eigen wil de wil van de Almacht in je laten groeien. Maar nu hangt het van
jouw wil als mens zelf af, of je het laatste en zwaarste werk op je wilt nemen.
Daarom vraag Ik je: 'Wil je als Mijn Zoon opgaan in de Vader, door alles uit te
voeren wat Hij jou beveelt te doen? Of wil je als Zoon des mensen alleen bij
deze mensheid horen en alleen van deze wereld blijven?
[4] Je kunt een heerser zijn over de
wereld en een verlosser van de wereld blijven; maar je kunt ook een wegwijzer
naar Mij zijn, die naar het centrum van Gods hart leidt, door volledig in Mij
op te gaan en daardoor een heerser over het leven te worden in alle
eeuwigheden. je kunt een voorspreker van de mensheid zijn - van de wezens die
zijn uitgegaan, geschapen door Mijn macht en die zullen terugkeren naar het
hart van de Vader; maar je kunt ook een voorspreker van de liefde zijn, die de
wijsheid gebiedt om haar rechtvaardigheid in barmhartigheid te veranderen.
Kies dan nu, terwijl je voor ogen staat wat er met je lichaam zal gebeuren, of
je de weg náást Mij of de weg in Mij wilt bewandelen; want nu valt de laatste
beslissing!'
[5] Toen sprak de ziel van Jezus, de
Mensenzoon: 'Vader, Uw wil is altijd de mijne, en alleen wat U wilt geschiede!
Want wat de aarde mij kan geven, is eerst door U van de aarde geworden. Ik wil
echter de rechte weg gaan en alleen uit Uw hand ontvangen wat mij ten deel zal
vallen, en zodoende wil ik steeds alleen aan Uw wil gehoorzamen!'
[6] Daarop zei de Godheid in het hart
van de Mensenzoon: 'Nog één keer zal Ik je vragen zoals vandaag, en dan zal gebeuren
wat jij wilt, als je nog hetzelfde antwoord geeft! Maar zie nu, wat de wereld
je zal bieden!'
[7] In stil gebed bleef de Mensenzoon
nu op de berg, en begaf zich vervolgens voor zonsopgang naar beneden naar het
huis van Lazarus, zonder dat iemand het had gemerkt.
[1] De volgende morgen, nog voor de
zon was opgegaan, waren allen wakker, en wij begaven ons direct naar buiten.
[2] Daar riep Ik Mijn leerlingen, de
twaalf apostelen, om Mij heen en zei het volgende tegen hen: ' Mijn geliefden,
deze dag zal voor de Zoon des mensen tot een dag van hoge eer worden, omdat de
Vader het ter wille van de mensen zo wil! Maar toch zal dit jullie niet dieper
raken dan de geest in jullie toelaat, opdat jullie niet hoogmoedig zullen
worden! Sluit jullie harten dus voor alle influisteringen van ijdelheid en
heerszucht, opdat de vijand geen macht over jullie zal krijgen en jullie tot
zijn instrumenten maakt!'
[3] Toen vroegen de leerlingen, onder
wie ook judas zich weer bevond, die tegen de ochtend heimelijk terug was
gekomen: 'Heer, hoe bedoelt U dat, en waarmee kunnen wij ons tegen de vijand
beschermen?'
[4] Ik zei: 'Zie toe, en open jullie
zielen voor het licht van de wijsheid, dan zullen jullie nu begrijpen waarvan
de profeten hebben gesproken! Heb alleen God lief en niet de wereld, dan zullen
jullie jezelf ook tegen alle aanvallen kunnen beschermen!’
[5] Hierop wendde Ik Mij naar de
richting van Jeruzalem en riep luid: 'Maar jij, dochter van Sion, maak je gereed
om je koning te ontvangen!'
[6] Na deze woorden kwam de zon helder
stralend op met een glans, zoals nog nooit was gezien, en op hetzelfde ogenblik
zagen Mijn leerlingen behalve Judas, die opgewonden terzijde stond - met
geestelijke ogen, hoe zich in de ether een grote, omvangrijke stad vormde, die
een evenbeeld was van het aardse Jeruzalem, maar veel prachtiger.Wijd waren de
poorten geopend, en een onafzienbare menigte prachtige menselijke gestalten
stonden daar vol verwachting, alsof ze op een vorst wachtten die daar
binnengehaald zou worden.
[7] Slechts korte tijd duurde dit
geestelijke visioen; daarna verdween het beeld, en Ik zei tegen hen: 'Daar
wordt de Zoon verwacht en zal Hij van nu af aan tronen in eeuwigheid. Het is
billijk dat ook de Zoon des mensen verhoogd wordt. Kom en volg Mij!'
[8] Petrus vroeg Mij of Ik wilde gaan
zonder afscheid van Bethanië te nemen en zonder Lazarus en zijn zusters op de
hoogte te stellen.
[9] Ik zei: 'Weet jij waarom dat nodig
is? Maar Ik weet, wat voor Mij noodzakelijk is om te doen. Maak je dus nergens
druk om! Lazarus en zijn zusters zullen ons op het juiste moment weten te
vinden -evenals nog vele anderen voor wie deze dag nodig is.'
[10] Nu zeiden de leerlingen niets
meer, maar ze verwonderden zich erg en vroegen zich fluisterend af wat Mijn
opmerkelijke manier van doen te betekenen zou hebben; want zo hadden ze Mij
lange tijd niet meer gezien. Maar Johannes vermaande hen om zich van ieder
woord te onthouden en stilzwijgend te doen wat Ik zou verlangen, opdat er niet
het minste tegen Mijn wil gedaan zou worden. Dat beloofden allen ook, en vooral
Petrus verzekerde plechtig dat hij Mij in de hel zou volgen, ook al wist hij
niet waarom Ik deze weg ging.
[11] Judas, die deze woorden had
gehoord, zei glimlachend: 'Vriend, de Heer weet wel welke weg Hij moet gaan!
Niet naar de hel, maar tot roem en eer van Zijn volk bewandelt Hij de weg van
de Gezondene Gods!'
[12] Vol geestdrift keek hij naar Mij;
want Mijn luide woorden leken hem de bevestiging te zijn van al zijn wensen,
zodat hij de weg open zag liggen naar alle eer, die ook hij zou ontvangen als
wegbereider van de Messias, die veel aan hem te danken zou hebben.
[13] Petrus keek verbaasd naar Judas,
die zo'n trotse, zelfbewuste houding toonde, maar hij zweeg, omdat het hele
gebeuren van deze morgen hem heel vreemd voorkwam, en samen met de andere elf
zette hij nu rustig zijn weg voort.
[14] Wij waren nu halverwege de weg
van Bethanië tot aan de poorten van Jeruzalem gekomen. Voor ons lag aan de
linkerkant een dorpje, dat Betfage heette, maar dat nu helemaal verdwenen is.
Hier vroeg Ik Mijn leerlingen of twee van hen Mij een liefdedienst wilden
bewijzen.Allen meldden zich daarvoor. Ik koos Johannes en Petrus uit en droeg
hen op naar het plaatsje te gaan dat ze voor zich zagen. Daar zouden ze bij het
eerste huis een ezelin vinden die daar aangelijnd met haar veulen liep te
grazen.
[15] (De Heer:) 'Breng Mij dat veulen;
want Ik heb het nodig! Als men jullie vraagt wie jullie heeft gestuurd,
antwoordt dan alleen maar: 'Het is de Heer, en Hij heeft het dier nodig!', dan
zal men het jullie geven!' (Marc. 11:13)
[16] De twee gehoorzaamden direct en
begaven zich naar het dorp, terwijl wij langs de weg onder struiken en
bloeiende bomen gingen zitten om de terugkeer van de uitgezondenen af te
wachten.
[17] In Betfage nu woonde een man,
Migram geheten, die een Romeins lansdrager was geweest. Hij had vele
veldtochten meegemaakt en in het leger een gewaardeerde positie verworven door
zijn dapperheid en slimheid, om welke reden hij bij zijn superieuren geliefd
was. Toen een zware verwonding, waardoor hij met zijn rechterbeen sleepte, hem
dwong afscheid te nemen, was hij rijkelijk bedacht en onder algehele
vrijstelling van het betalen van belastingen ontslagen. Hij was een vroegere
bekende van Marcus, had bij zijn vriend in zijn baden genezing gezocht en had
bij zijn vertrek de reeds eerder genoemde ezelin gekocht en meegenomen naar
zijn huisje, waar zij hem diende als een trouw dier, dat voor zijn heer de
opbrengsten van zijn kleine tuin naar Jeruzalem droeg om die daar te verkopen.
[18] Deze Migram had door Marcus veel
over Mij gehoord, was in Mijn leer ingewijd en als Romein, die zich niet om de
joden van Jeruzalem bekommerde, aangezien hij zich alleen bemoeide met de
afgezanten en burgers van Rome, was hij een openlijk aanhanger van Mij. Toen de
twee leerlingen dus bij zijn huis kwamen en daar ook de twee dieren aantroffen,
waarvan ze het jongste van zijn touw losmaakten, kwam de eigenaar snel zijn
huis uit, samen met een paar anderen die bij hem waren gekomen om vruchten te
kopen, en vroeg hen bars hoe ze erbij kwamen het dier mee te willen nemen. (Marc.
11 :4-5)
[19] Johannes antwoordde direct
overeenkomstig Mijn woorden, en toen Migram zeer verheugd hoorde dat het erom
ging Mij een dienst te bewijzen, wilde hij ook onmiddellijk de oude ezelin
losmaken, om die zelf samen met het veulen naar Mij toe te brengen. Weliswaar
zeiden de leerlingen dat de Heer alleen het veulen nodig had. Maar in zijn
ijver luisterde hij daar niet naar en dreef de dieren snel voort om de plaats
te bereiken waar Ik Mij ophield, zodat de leerlingen moeite hadden hem te
volgen. (Marc. 11 :6)
[20] Toen Migram Mij de dieren bracht,
die hij Mij vol vreugde aanbood, zei Ik tegen hem: 'Migram, Ik zie je goede wil
en zal jou vergelden wat je onmiddellijk voor Mij deed, toen Ik de Mijnen naar
jou toe stuurde! Maar maak nu het dier dat Mijn leerlingen van jou verlangden,
voor Mij gereed als rijdier!'
[21] Dat deed hij ook direct door zijn
mantel, die hij naar Romeins gebruik droeg, samengevouwen over de rug van het
dier te spreiden. Dat deden ook enkelen van de Mijnen, om een goede zitplaats
te verkrijgen. (Marc. 11 :7)
[22] Terwijl wij nog met deze
voorbereidingen bezig waren, kwam er een grote groep mensen over de weg van
Jeruzalem aan. Toen ze ons in het oog kregen, snelden ze naar ons toe, en in de
kortste tijd waren wij door enkele honderden mensen omringd, die Mij
stormachtig verwelkomden en als redder van Israël begroetten. Het waren voor
het merendeel Joden die naar het feest waren gekomen, waarvan een deel Mij
kende van Mijn reizen door het land en Mij en Mijn leerlingen dus al eerder als
heilbrengers hadden leren kennen. Deze mensen prezen Mij als hun koning, vooral
omdat er velen onder hen waren die destijds op wonderbaarlijke wijze door Mij
gespijzigd waren en toen al de bedoeling hadden Mij tot koning uit te roepen,
om welke reden Ik Mij van hen terug had getrokken.
[23] Terwijl dezen Mij geestdriftig toeriepen,
kwamen Lazarus, zijn zusters en zijn meest vertrouwde personeel, die erop uit
waren gegaan om Mij te zoeken, ijlings naar Mij toe, drongen door de
omstanders heen en waren blij Mij gevonden te hebben.Toen de aanwezigen Lazarus
zagen, die ze allemaal goed kenden en wiens naam sinds zijn opwekking op aller
lippen was, kende hun gejuich geen grenzen, en onder het roepen van 'hosanna'
en 'heil' werden wij allen omringd. Ik wees deze eerbetuigingen niet af, maar
beklom zwijgend het gereedgemaakte dier, dat nu in de richting van Jeruzalem
begon te lopen.
[24] De menigte groeide echter steeds
meer aan, omdat iedereen door het lawaai werd aangelokt en de stoet volgde. De
mensen trokken groenende takken van de bomen af en strooiden die op de weg.
Daarna spreidden ze hun kleren uit om het lastdier daar overheen te laten lopen
-allemaal eerbetuigingen waarmee de vroegere koningen werden begroet. Toen wij
de helling van de Olijfberg naderden, van waaruit men een wijds uitzicht over
Jeruzalem had, zagen wij duizenden mensen bij de poorten staan en ook het
Kidrondal was vol met mensen. (Joh. 12:12-16)
[25] Jeruzalem was weliswaar een grote
stad, maar toch kon het in de paastijd het grote aantal vreemdelingen niet
onderbrengen. Daarom was het gebruik dat de armeren en ook degenen die te laat
waren gekomen om in de overvolle herbergen nog een onderkomen te vinden, onder
de blote hemel of in tenten in het Kidrondal verbleven; want behalve de tempel
gold ook het Kidrondal als geheiligde grond. Al die mensen, die ook nu in het
dal een plek hadden gevonden en het gerucht hadden vernomen dat Ik naar
Jeruzalem zou komen, stroomden naar ons toe om Mij te verwelkomen, waarbij ze
Mijn daden en vooral de opwekking van Lazarus, die nu zichtbaar naast Mij liep,
luid prezen en zo instemden met het algemene lofgezang. (Joh. 12:17-18)
[26] Toen wij bij de poort van
Jeruzalem kwamen die vanaf de Olijfberg de hoofdingang vormde, probeerde de
Romeinse poortwacht die te sluiten, omdat de wachters vreesden dat er een
opstand werd voorbereid. Ze werden daarin echter gehinderd door het enorme
gedrang van het volk, dat de stad uit wilde, omdat het vanaf de tempelvoorhof
voor een deel de naderende stoet had gezien en ook het geroep gehoord had. Toen
de Romeinen bovendien zagen dat het volk vreedzaam naderbij kwam met
boomtakken en palmbladeren in de handen, lieten ze ieder verzet varen en keken
veeleer met verbazing naar de stoet als iets dat ze nog niet kenden en dat
wellicht bij het feest hoorde. Zo kwamen wij allemaal ongehinderd de stad
binnen en trokken direct in de richting van de tempel.
[1] De Farizeeën, priesters en
dienaren van de tempel waren intussen erg in opwinding geraakt en vroegen zich
af wat ze met deze grote betoging aan moesten. Dat het onmogelijk was die met
wapengeweld te onderdrukken, zagen ze al snel in, omdat er dan onmiddellijk een
oproer zou ontstaan tegen het toch al ongeliefde tempelbedrijf. Het volk
verkeerde in een roes van geestdrift waartegen met geweld niets te bereiken
was. Er bleef hun dus niets anders over dan alles voorlopig maar te laten gaan,
om er bij een onvoorziene omslag zo mogelijk voordeel voor het aanzien van de
tempel uit te halen.
[2] Vooral raadde de hogepriester
Kajafas in een snel bijeengeroepen raad aan, af te wachten wat Ik eigenlijk van
plan was en waar Ik de hele beweging heen dacht te sturen. Als Ik Mijzelf tot
koning wilde laten uitroepen, zou de macht van de Romeinen hun zeer snel
terzijde staan, maar als Ik het op de tempel en de dienaren gemunt had, zou Ik
ook maar weinig kunnen doen zonder het volk vertoornd te maken, omdat het volk
zich het geloof in Jehova niet zou laten ontnemen. Vooralsnog kwam het eropaan,
af te wachten en slim gebruik te maken van alle eventuele fouten van Mijn kant.
[3] De priesters zelfbesloten echter
om zich niet te laten zien, maar de tem pel juist wijd open te zetten, zodat
de heiligheid ervan tot het volk zou spreken. Snel werden dus alle poorten
geopend, en ook het Heilige werd niet afgesloten - de ruimte die geen Israëliet
zonder voorbereiding mocht betreden en waar ook geen priester zonder speciale
ceremoniën, gebed en voorafgaande wassing binnenging.
[4] De tempeldienaren kregen snel de
opdracht om de verkopers in de voorhoven van de tempel, die weer in groten
getale waren gekomen, Mijn komst mee te delen, opdat een ergerlijke scène,
zoals Ik hun die al eens had bezorgd, vermeden zou worden. Maar die voorzorg
kwam te laat, want nauwelijks hadden de geldwisselaars en allerlei
verschillende verkopers, waakzaam geworden door het geschreeuw buiten de muren,
gehoord wat er aan de hand was, of ze pakten, met Mijn vroegere daad nog goed
in hun geheugen, heel snel hun spullen bij elkaar en verlieten bijna vluchtend
met hun koopwaren het gebouw.
[5] Deze tweede reiniging van de tempel,
die niet direct door Mijn optreden plaatsvond, heeft aanleiding gegeven tot het
misverstand dat de eerder geschetste tempelreiniging bij Mijn intocht had
plaatsgevonden, terwijl het toch veel eerder gebeurde, namelijk bij het begin
van Mijn ambt als leraar. (Matt. 21: 12-13)
[6] Toen het volk nu met veel
geschreeuw de tempel binnendrong, zocht het vooral naar de priesters; met name
wilden de mensen dat de hogepriester Kajafas Mij met heilige zalfolie tot
koning zou zalven, waarna ze Mij naar de Sionsburcht dachten te brengen om Mij
te huldigen. -Maar de priesters waren niet te vinden. Ongehinderd drong het
volk door de voorhoven het heiligdom binnen.
[7] De Mijnen kwamen bezorgd om Mij
heen staan, omdat ze zagen en hoorden welke bedoelingen het volk met Mij had,
en Petrus vroeg bezorgd aan Mij: 'Heer, wat moet daarvan worden, wilt U Zich
hier tot koning van Israël laten uitroepen?'
[8] Ik zei dat hij moest zwijgen en
gebood de omstanders plaats voor Mij te maken, om ongehinderd de tempel binnen
te kunnen gaan, nadat Ik al eerder van het lastdier was gestapt.
[9] Het volk gehoorzaamde, en gevolgd
door veel volk betrad Ik door de hoven het binnenste heiligdom, betrad het
Heilige zelf en liep naar het grote offeraltaar en beklom de treden daarvan.
[10] Hier mocht volgens de regels van
de tempel het gewone volk niet volgen, maar het moest buiten in de gangen
blijven staan, van waaruit het de priesterlijke handelingen in het Heilige kon
aanschouwen.
[11] De Farizeeën en tempeloversten
hadden de licht ontvlambare stemming van het volk juist beoordeeld; want
terwijl het er voordien niet over na had gedacht de priesters zijn wil op te
leggen, indien die zich niet bereidwillig betoonden, was er nu door de indruk
die de plaats zelf maakte, terwijl door de afwezigheid van alle priesters geen
persoonlijke vijandigheid mogelijk was, op de algemene opwinding een
indrukwekkend stilzwijgen gevolgd, in afwachting van wat Ik zou ondernemen. Ik
had ook de Mijnen bevolen achter te blijven, en zo stond Ik daar nu alleen,
gezien door de hele menigte.
[12] Met luide stem sprak Ik nu tot
het volk: 'Het uur is nu gekomen dat iedereen aan zichzelf moet ervaren
waarheen de wegen leiden die men tot nu toe heeft betreden en ieder moet
besluiten of hij naar de Vader wil of niet. jullie hebben Mij hier naar dit
huis gebracht, waar de geest Gods vroeger zichtbaar woonde; maar nu is hij uit
deze muren geweken, en de plaats is leeg geworden. Maar hij heeft nu een andere
plaats gekozen, en ieder mens kan voor zichzelf een tempel bouwen, als hij
handelt volgens Mijn woorden en Mijn leringen die Ik jullie heb gegeven.
[13] Laat een ieder gedragen worden
door de deemoed en dan rechtstreeks het gebouwde Godshuis binnengaan, dat leeg
is geworden, maar opnieuw gevuld moet worden met daden van liefde. Iedere daad
van liefde is een bouwsteen voor de tempel, en die tempel zal gekroond worden
met het teken van wijsheid en kracht, als alleen de liefde het fundament ervan
vormt. Ik ben naar jullie toegekomen, opdat jullie van Mij de liefde leren, die
jullie hebben geminacht -niet de eigenliefde, die jullie wel hebben, maar de
liefde voor de naaste, die jullie niet hebben, die jullie echter vergoddelijkt
en als enige tot God kan brengen.
[14] Als jullie echter geloven dat Ik
jullie koning ben en dat Ik dat wil zijn, weet dan dat Mijn rijk niet van deze
wereld is, maar dat dit in alle heerlijkheid in de mens woont en het erfdeel
vormt dat de Vader aan de Zoon en door Hem aan alle mensen op aarde en alle
hemelen heeft gegeven. Denk dus niet dat Ik de burcht van David zal binnengaan
om een aards rijk te stichten! Wie Mij wil volgen, moet Mij in Mijn daden
navolgen, dan zal hij zalig worden. De Zoon is uit de Vader, en omdat Hij uit
de Vader is, is Hij in Hem en de Vader in de Zoon, en wie de Zoon volgt, volgt
daardoor ook de Vader.
[15] Breng allen naar Mij toe wier
lichaam en hart gebroken zijn, dan zal Ik hen genezen, opdat ze gezond worden!
Maar zij wier verstand gebroken is, zullen zich aan Mij ergeren en die zal Ik
niet kunnen genezen; want wie zich aan Mij stoort, is vol ergernis en hoogmoed
en mist de liefde, omdat die hem onverstandig en hard toeschijnt. Ik wil jullie
harten genezen en daardoor jullie zielen en lichamen; want alleen in het hart
woont het geloof, en waar dat niet woont, heerst duisternis. Want het geloof
dat uit inzicht is gegroeid, is een licht dat iedere duisternis verjaagt.
Geloof dus in Mij en in de Vader, opdat jullie zien en de duisternis van
jullie wijkt!
[16] Waarlijk, Ik zeg jullie: zonder
het ware geloof zal niemand zalig kunnen worden! Maar Ik heb jullie gezegd wat
en waarin jullie moeten geloven. Handel dus naar Mijn woorden, zoals Ik naar
deze woorden van Mij heb gehandeld! Allen zullen dan kunnen doen wat Ik heb
gedaan, en dan zal er niemand meer op aarde zijn die kan zeggen dat de wegen om
de zaligheid te bereiken ontoegankelijk voor hem zijn.
[17] Maar om jullie te laten zien wat
de kracht van de Vader in de mens tot stand brengt: breng Mij de zieken die aan
hun lichamen lijden, opdat Ik hen genees!'
[18] Na deze woorden kwam Ik van het
altaar af en begaf Mij naar de voorhoven, waar veel zieken lagen die wilden
offeren en door de gebeden van de priesters gezond hoopten te worden -wat
voornamelijk met Pasen een algemeen gebruik was, echter meestal alleen voor
diegenen die een offergave in gouden munten konden geven, want anders
verleenden de priesters zo'n zieke geen voorrang. Menigeen schraapte dus zijn
laatste bezittingen bij elkaar om die laatste poging te doen zijn gezondheid te
verkrijgen, en daarna verliet hij de tempel, zonder zijn gezondheid herkregen
te hebben.
[19] Naar deze zieken ging Ik toe, en
Ik vroeg hen heel ernstig: 'Geloven jullie dat de God van jullie vaderen
jullie kan genezen, als jullie Hem daarom vragen? Of denken jullie dat je door
menselijke hulp gezond kunt worden?'
[20] Toen riepen vele wanhopige
zieken: 'Meester, ons kan alleen God helpen, en hier in de tempel zijn wij
beslist het dichtst bij Hem!'
[21] Maar anderen zwegen, en Ik vroeg
dus ook aan hen wat hun mening was.
[22] Daarop antwoordde één van hen Mij
(een zieke): 'Meester, er is ons gezegd: als de hogepriester niet bij God in
het Allerheiligste voor ons bidt, zullen wij niet geholpen kunnen worden; want
alleen hij is de voorspreker bij God! Wij moeten dus wachten tot dat gebeurt!'
[23] Daarop zei Ik: 'Geloven jullie
dan dat God niet naar ieder mens toe kan komen, als hij Hem er maar om vraagt?
Waarom is daar een middelaar voor nodig? -Geloof, dan zullen ook jullie
geholpen kunnen worden!’
[24] Toen zei de eerste spreker weer:
'Meester, wij geloven immers wat ons is gezegd, en toch zijn wij niet geholpen!
Wat moeten wij dan nog meer geloven?'
[25] Ik antwoordde: 'Jullie moeten
geloven dat God, de Vader van eeuwigheid, oneindig goed is en naar iedereen
toekomt die Hem in alle ernst aanroept! jullie moeten geloven dat God niet
eerst mensen nodig heeft om hun Zijn kracht te zenden, maar dat die kracht door
ieder mens door zijn liefde tot God aangetrokken kan worden, zich dan in de
mens ontplooit en tot werking gebracht kan worden! -Kun je dat geloven?'
[26] Terwijl de zieke Mij strak
aankeek, zei hij: 'Meester, ik geloof het, omdat U het tegen mij zegt; want
zoals U heeft nog niemand tegen ons gesproken!'
[27] Ik zei: 'Mijn woorden zijn de
waarheid, en omdat ze de waarheid zijn, zijn ze ook het leven en de kracht van
het leven. Ik heb daar als mens steeds naar gehandeld, en zo ben Ik een Meester
des levens geworden. Daarom zeg Ik tegen jullie allemaal: Ga heen en doe
evenzo, maar zondig niet weer, in woorden noch in werken! Zondig niet meer,
door niets te doen wat in strijd is met de liefde tot God en de naaste, dan
zullen jullie gezond blijven en ware meesters van het leven worden! -Sta op en
wandel!'
[28] Na deze woorden verdwenen alle
kwalen uit de lichamen van de zieken, en zij stonden op, gezond en sterk van
lichaam. Het volk dat er omheen stond, barstte weer uit in luid geroep en
juichte en loofde Mij hemelhoog. Velen vielen voor Mij neer en probeerden Mijn
handen en kleren te pakken om die te kussen. Ik weerde hen niet af, maar liet
allen bij Mij komen.
[29] Velen wilden nu nogmaals een
poging doen om tot de hogepriesters door te dringen, om hun voornemen uit te
voeren Mij te zalven; maar die hadden zich zo goed verborgen dat er geen spoor
van hen te ontdekken viel, en daarom keerden de afgezanten weldra onverrichter
zake terug.
[30] Toen dezen naar Mij toe drongen
om Mij stormachtig te omringen, gebood Ik hun kalm te zijn en zei tegen hen,
die zo op een koning belust waren: 'Zeg eens, kan iemand die voor God staat als
een drager van diens kracht, op aarde nog hoger geplaatst worden dan hij al
voor God staat?!'
[31] De aanvoerder van de schare zei
enigszins onthutst: 'Meester, hijzelf waarschijnlijk niet; maar degenen die hem
aanhangen willen toch een zichtbaar teken van zijn macht -ook naar buiten toe,
zodat het volk onder zijn machtige hand gelukkig, en niet uitgeperst wordt!'
[32] Ik zei: 'Toen Samuël op
uitdrukkelijke wens van het volk Saul tot koning zalfde -wat heeft het volk
daardoor gewonnen? Beslist geen vrede en rust, maar strijd en onrust. En
waarom? Omdat de mensen het zachte juk dat de Heer hun al naargelang hun
handelen oplegde, moe waren geworden en naar de krachtige hand van een
zichtbare heerser streefde. Het heeft verder ook niet aan koningen ontbroken,
en ook nu hebben jullie in Herodes een koning gekregen. Geloven jullie nu dat
een nieuwe koning, die jullie in Mij zoeken, jullie vrede zou brengen, als hij
ook een uiterlijke, machtige koning zou willen zijn? Herodes en de Romeinen
zouden al zijn aanhangers en hemzelf proberen te gronde te richten. Er zou
ellende, oorlog en nood opgeroepen worden, als Ik jullie aardse koning zou
worden. Maar hoe zou het te rijmen zijn met Mijn leer: 'Heb je naaste lief als
jezelf!', als Ik jullie oorlog en moord zou brengen?! Laat dus het uiterlijke
bij Mij vallen - Mijn rijk is niet van deze wereld - en vestig in jezelf het
echte rijk van vrede; daar wil Ik steeds graag jullie koning zijn en blijven!'
[33] Na deze woorden wendden de
koningsgezinden zich wrevelig van Mij af en vonden dat Ik geen held was,
waarvan het volk Israël ook naar buiten toe enig heil kon verwachten.
[34] De koningsschreeuwers begaven
zich nu onder het volk en verborgen hun wrevel over Mijn afwijzende woorden
niet. Toch keerde het overige volk zich daardoor nog geenszins van Mij af,
omdat Mijn daden een te grote indruk op hen gemaakt hadden om Mij onmiddellijk
te laten vallen vanwege het feit dat Ik het afwees koning der joden te willen
zijn.
[35] Na de geweldige opwinding werd de
stemming onder het volk nu rustiger, en zowel Ik als Mijn leerlingen maakten
daar gebruik van om Mijn leringen nogmaals aan velen uiteen te zetten. Zo
ontstonden er nu afzonderlijke groepen, die verspreid in de voorhoven van de
tempel stonden.
[36] Toen gebeurde het dat er twee
Grieken bijkwamen, die eveneens naar het feest waren gekomen maar die niet
aanwezig waren bij het begin van het hele gebeuren. Het was echter voor
niet-joden verboden om het inwendige heiligdom te betreden, waarvoor er bij de
grens, tot waar de niet-joden mochten komen, waarschuwingsborden waren
aangebracht. (Joh. 12:20)
[37] De Grieken zagen Philippus bij
die grens staan en zeiden tegen hem dat ze Jezus graag wilden zien en zo
mogelijk spreken. Philippus durfde de twee echter niet naar Mij toe te laten
gaan, omdat hij vond dat het verbod in acht genomen moest worden. Daarom zei
hij het tegen Andreas, en beiden gingen naar Mij toe, terwijl Ik in een kring
stond van vele toehoorders die naar Mijn woorden luisterden, en legden Mij het
verzoek van de twee Grieken voor, en zeiden ook dat die vanwege het volk niet
naar Mij toe durfden komen. Toen zei Ik tegen hen dat ze de Grieken naar Mij
toe moesten sturen. Beiden gingen nu weg om dat te doen. Maar toch waren de
Grieken te bang om het verbod te overtreden, en daarom bleven ze bij de grens
staan. (Joh. 12:21-22)
[38] De tempeljoden, priesters en
Farizeeën hadden nu gemerkt dat er een veel rustiger stemming was gekomen, en
enkelen van hen hadden zich verkleed onder het volk begeven om te spioneren
hoe het er nu voor stond. Snel hadden ze met de koningsgezinden, die nu erg
ontstemd over Mij waren, gemene zaak gemaakt om het volk tegen Mij op te zetten
en een vijandige stemming op te roepen. Een van die verklede opruiers stond nu
ook dicht bij Mij en sprak direct de omstanders ontstemd toe, hoe Ik heidenen
kon zeggen dat ze het joodse heiligdom konden betreden en het op die manier
onrein te willen maken. Was het dan de Messias, die Ik toch wilde zijn, waardig
om heilige gebruiken te minachten?! Sommigen, die Mijn verzoek aan de heidenen
ook niet was bevallen, vielen de spreker bij, zodat er een gemompel ontstond.
[39] Ik merkte dat heel goed en zei
tegen Johannes en Lazarus, die steeds dichtbij Mij waren gebleven, evenals
tegen de andere leerlingen: 'Nu is de tijd gekomen dat de Zoon des mensen
verheerlijkt wordt; want nu heeft Hij Zichzelf geheel en al overwonnen.
Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: tenzij de tarwekorrel in de aarde valt en
sterft, blijft hij alleen; maar als hij sterft, levert hij vele vruchten op. (Joh.
12:24) Zo zal ook Mijn handelen dat jullie nu zien, vele vruchten
opleveren.’
[40] Met een verwijzing naar de
Grieken, die eerbiedig een eind verder stonden, sprak Ik nu luid: 'Wie zijn
leven liefheeft, zal het verliezen; en wie zijn leven op deze wereld haat, zal
het ontvangen voor het eeuwige leven. Als iemand Mij wil dienen, laat hij Mij
volgen; en waar Ik ben, zal Mijn dienaar ook zijn. En wie Mij dient, zal door
Mijn Vader geëerd worden.' (Joh. 12:25-26)
[41] Die spreker nu, die voordien al
zachtjes ten nadele van Mij sprak, stookte nu weer verder door te zeggen: 'Een
mooie Messias is dat, die heidenen en iedereen uitnodigt om hem te dienen,
opdat de vader hem eert! Wie is zijn vader eigenlijk? Ik bedank ervoor mijn
leven te haten om een onbekend, eeuwig leven te ontvangen; dan is het bekende
mij toch liever!'
[42] Op soortgelijke wijze trokken ook
de andere verklede tempeljoden partij tegen Mij en probeerden omzichtig het
volk tegen Mij op te zetten.
[43] Maar Mijn ziel voelde nu dat Mijn
uur had geslagen, en werd verdrietig vanwege het ophanden zijnde lijden, en
omdat het volk zo wankelmoedig was; daarom zei Ik tegen Mijn naaste omgeving:
'Nu is Mijn ziel bedroefd. En wat moet Ik zeggen? Vader, help Mij uit dit uur?
Maar daarvoor ben Ik in dit uur gekomen. O Vader, verheerlijk Uw naam!'
[44] Toen klonk er een stem als uit de
hemel, die echter in werkelijkheid weerklonk in de harten van allen die nog
enigszins tot een geestelijk leven te wekker: waren: 'Ik heb Hem verheerlijkt
en zal Hem nogmaals verheerlijken!'
[45] Diegenen die deze innerlijke
beroering hoorden, zeiden nu, al naargelang hun geest wakker was: 'Het
donderde', anderen zeiden: 'Er sprak een engel met hem.’
[46] Geen van hen voelde echter in
zichzelf de stem, maar plaatste die buiten zich, al naargelang hij gewekt was.
[47] Daarom zei Ik tegen hen: 'Deze
stem heeft niet omwille van Mij geklonken, maar omwille van jullie; want nu
gaat het gericht over deze wereld. Nu wordt de vorst van de duisternis, die een
vorst van deze wereld was, uitgestoten. Er staat niemand meer tussen de Vader
en Zijn kind dan alleen de Zoon des mensen. En wanneer Ik verhoogd wordt van de
aarde, zal Ik hen allen tot Mij trekken, opdat zij tot de Vader komen.'
[48] Toen antwoordde die spreker weer,
en enkelen die hem welgezind waren: 'Wij hebben in de wet gehoord dat Christus
eeuwig blijft. Hoe kun je dan zeggen dat de zoon des mensen verhoogd moet
worden? Wie is die mensenzoon over wie je spreekt? Kan iemand nog hoger
stijgen dan dat hij eeuwig is en ons zijn rijk brengt?'
[49] Nu antwoordde Ik hun, omdat Ik
wel inzag hoe Mijn woorden door deze verstokten steeds verdraaid werden: 'Het
Licht is nog een korte tijd bij jullie. Wandel terwijl jullie het licht hebben,
opdat de duisternis jullie niet overvalt! Wie in de duisternis wandelt, weet
niet waar hij heengaat. Geloof in het Licht, zolang jullie het nog hebben,
opdat jullie kinderen van het Licht zijn en geen kinderen van de duisternis
worden!’
[50] Nadat Ik deze woorden had
gesproken, wendde Ik Mij van deze groep af, en wij gingen naar de voorhoven van
de heidenen, die uiterste grens tot waar de niet-Israëlieten mochten komen. (Joh.
12:27-37)
[51] De priesters en tempeloversten
waren intussen echter nauwkeurig op de hoogte van het feit dat het volk rustig
was geworden, en dat Ik geweigerd had een openlijke staatsgreep te plegen om
Mij tot heer en koning uit te laten roepen.Verder wisten ze dat er daardoor op
dat moment enige wrevel heerste, en snel probeerden ze die stemming te
benutten. Alle priesters en levieten werden snel ontboden om een schitterende
stoet te vormen. Bazuinblazers liepen voorop, en herauten verkondigden het volk
dat de hogepriester van de Heer bevel had gekregen een groot, uitzonderlijk zoenoffer
te brengen voor de zonden van het volk, omdat de Heer het volk genadig gezind
was en Hij alle zonden vergaf, die het volk het laatste half jaar had begaan.
Met alle schittering en groot feestvertoon trokken de scharen op, en Kajafas
zelf verrichtte het offer op het grote brandaltaar van de tempel.
[52] Door die handeling bereikte de
tempel zijn doel; want het volk hing nog sterk aan oude ceremoniën en aan alles
wat van de tempel uitging. Zo werd er op de gemoederen een sterke tegenkracht
uitgeoefend, die een diepe indruk maakte door zijn uitzonderlijkheid, en nog
binnen een halve dag was er van de buitengewone opwinding van het volk, die
door Mijn intocht was ontstaan, niets meer te bespeuren. De tempel betoonde
zich zeer genadig op deze en de volgende dagen: er werd in de voorhoven aan
vele armen voedsel en geld gegeven, er werden gebeden gezegd en al het
mogelijke gedaan om een goede stemming tegenover de tempel en zijn
vertegenwoordigers op te wekken en op die manier het vreeswekkende gevaar, dat door
Mijn invloed dreigde, af te wenden.
[53] De schitterende stoet kwam naar
voren op het moment dat wij de voorhoven hadden bereikt. Vol nieuwsgierigheid
keerde iedereen zich naar het ongewone schouwspel, en wij maakten van dat
ogenblik gebruik om ongemerkt het enorme gebouw te verlaten, om weer naar het
huis van Lazarus te
gaan.
[1] Wij kwamen daar binnen niet al te
lange tijd aan. Iedereen had de weg stilzwijgend afgelegd, en dikwijls troffen
Mij bezorgde blikken van de Mijnen, omdat het iedereen duidelijk leek te zijn
dat Ik vandaag een belangrijke slag had willen slaan die echter,
onbegrijpelijk voor hen allemaal, mis was gelopen. Waar was Mijn wonderkracht
gebleven, die toch zo gemakkelijk door een sterk uiterlijk teken Mijn zending
had kunnen bekrachtigen? Want het gezond maken van de zieken gold bij hen reeds
als iets alledaags, wat ook Mijn leerlingen lukte, en dus als iets wat voor het
volk niets buitengewoons was. Ook over de stem uit de hemel hadden ze hun
twijfels, omdat die niet machtig genoeg had geklonken om aan alle twijfels een
einde te maken.
[2] Al die vragen bespraken de Mijnen
uitvoerig toen wij in Bethanië waren aangekomen en Ik Mij in een eenzame kamer
had teruggetrokken om Mijzelf, dat wil zeggen Mijn ziel, tot kalmte te brengen
en te sterken. Met name was het Judas in de kring van Mijn naaste leerlingen,
die het meest opgewonden was over de ogenschijnlijke mislukking, en hij gaf ook
onomwonden te kennen, dat Mijn al te grote zachtmoedigheid en goedheid Mij
belette om het volk met macht tegemoet te treden.
[3] Hij (Judas) zei: 'De Heer is
beslist een mens met zeer uitzonderlijke kracht en wijsheid, en ik twijfel er
ook absoluut niet aan dat Hij en niemand anders de verwachte Messias is; maar die
sterke geest, die vaak als een bliksemflits met zijn uitzonderlijke kracht in
Hem woont, wordt omsloten door een te zwak omhulsel, dat voor de mensen nog
teveel zwakheden vertoont. Het zijn niet alleen zachtmoedigheid en goedheid die
de wereld regeren, maar ook de vuist die het zwaard weet te voeren en als het
moet, met bloedige gestrengheid ingrijpt, stelt het succes zeker! Als de Heer
gedwongen zou zijn Zichzelf en de Zijnen te beschermen tegen de handen van de
gretige beulsknechten, zou de in Hem wonende kracht Gods heel anders moeten
optreden, opdat Hij niet met de Zijnen ten onder gaat, maar Zijn werk gedijt.
Maar op deze manier is het Hem nog altijd mislukt.'
[4] Petrus zei tegen hem: 'Judas, heb
je dan nog nooit gezien hoe vaak zowel de Heer alsook wij in nood raakten, en
dat wij zonder die in Hem wonende kracht allang ten onder gegaan zouden zijn?!
Herinner je maar eens hoe Hij de storm gebood, en hoe vaak de aanslagen van de
tempel, die de gerechtsdienaren op ons afstuurde, verijdeld werden!'
[5] Judas antwoordde: 'En toch is dat
geen bewijs, want altijd deden zich daarbij zulke gunstige omstandigheden voor,
dat wij ons misschien ook wel door eigen kracht nog uit al die gevaren hadden
kunnen redden! Nee, ik geloof dat als er heel plotseling een lichamelijk gevaar
op Hem afzou komen, zodat Iedereen het zou zien en bang zou moeten zijn -zou de
Heer dan niet veel krachtiger moeten handelen?! Zou het volk Hem dan niet heel
anders aanhangen en niet door een onnozel, pronkerig spelletje van de tempel weer
tegen Hem gekeerd kunnen worden?!'
[6] Petrus en de anderen meenden
hoofdschuddend: 'Hoe zou zoiets kunnen gebeuren, en wie wil dat beslissen? De
Heer zal Zelfwel het beste weten wat Hij van plan is en hoe Hij handelt.'
[7] Judas zweeg nu nadenkend en bleef
de rest van de dag somber en gesloten.
[8] In..het huis van Lazarus was het
rustig, en niemand stoorde Mij, terwijl Ik in Mijn kamertje alleen bleef en
tweespraak hield met Mijn Vader in Mij. Geen mens zal. echter helemaal
begrijpen hoe dat laatste mogelijk was. Daarom moet hier gezegd worden dat Mijn
ziel heel goed zag hoe het mogelijk zou zijn om al het lijden te ontlopen, en
dat zij weifelde, omdat ook zij aan de aarde geketend was evenals de ziel van
ieder ander mens die een taak te vervullen heeft. Alleen de Geest in Mij, van
wie iedereen weet wie Die was, schreef Mij de weg voor en stelde de ziel voor
de keuze, of ze uit liefde voor Hem en de mensen de aangewezen weg wilde gaan
of niet. Zo kwam dan ook nu op het laatst de beslissing opnieuw dichterbij, en
de Mensenzoon koos nogmaals voor de wegen van de Vader.
[9].Toen het nu avond begon te worden,
begaf Ik Mij weer opgewekt naar de Mijnen en gaf Lazarus opdracht om voor ons
lichamelijk welzijn te zorgen. Dat werd dan ook rijkelijk gedaan, en gezamenlijk
met de twaalf, Lazarus en zijn zusters, alsook Maria van Magdala, die sinds
Mijn vorige verblijf het huis van Lazarus niet meer had verlaten, namen wij een
nachtelijk maal tot ons.
[10] Na deze maaltijd kwam er een
dienaar van Lazarus naar ons toe met de mededeling dat er enkele mannen buiten
stonden die Mij en Lazarus wensten te spreken, maar zonder herkend te worden.
Lazarus vroeg Mij wie dat dan waren.
[11] Ik antwoordde hem: 'Het zijn
enkele oversten van het volk, en onder hen is ook Nicodemus; gedreven door de
gebeurtenissen van vandaag komen ze naar ons toe, maar ze vrezen de wereld meer
dan God, daarom komen ze ook verkleed en. 's nachts naar ons toe -weliswaar met
goede bedoelingen, maar toch zo heimelijk mogelijk.'
[12] Daarop wendde Ik Mij tot de
dienaar en zei hem dat hij de vreemdelingen zou uitnodigen naar ons toe te
komen, en dat hij tegen hen moest zeggen dat ze openlijk konden komen omdat er
niemand bij ons was die hen zou verraden.
[13] Na een poosje kwamen de
vreemdelingen binnen. Het waren Nicodemus en drie hogere Joodse beambten,
familie van hem, die belangrijke posities in Jeruzalem bekleedden, maar toch
allemaal min of meer van de tempel afhankelijk waren.
[14] Nicodemus snelde onmiddellijk
naar Mij toe en greep vol gevoel Mijn hand, terwijl hij Mij vroeg Mij in ieder
geval de eerste tijd hier niet te laten zien, omdat de tempel door Mijn
optreden van vandaag een toppunt van woede had bereikt en Kajafas evenals de
Hoge Raad gezworen had Mij tot iedere prijs onschadelijk te maken.
[15] Deze keer, meenden Mijn
tegenstanders, was het door Mijn onverstandige handelen nog gelukt het gevaar
te keren. Maar wie kon weten of dat bij een volgende gelegenheid ook nog
mogelijk was?! Er moest dus snel gehandeld worden, voordat het Mij zou lukken
het volk weer op Mijn hand te krijgen, dat nu door Mijn weifelende houding
ontmoedigd was, maar even snel door een kloeke daad Mijnerzijds weer in vlam
kon geraken.
[16] Ook wisten ze wel dat Herodes Mij
welgezind was, evenals destijds Johannes. De sluwe vos had de tempel altijd
alleen maar voor zijn eigen doeleinden uitgebuit en geldzuchtig als hij was,
verheugde hij zich van harte over de netelige situatie waarin de priesters ten
opzichte van het volk waren geraakt. Er moest daarom des te sneller gehandeld
worden, opdat Ik Mij niet met hem in verbinding zou stellen om daardoor beter
beschermd te worden; want als de tempel de bescherming van Herodes tegen het
volk nodig zou hebben, zou die bescherming enorm veel geld kosten, omdat hij
niets uit liefde deed en op zijn minst zou proberen Jezus als troef tegen de
tempel uit te spelen.
[17] Nicodemus en ook degenen die met
hem mee waren gekomen waren dus angstig bezorgd om Mij en vroegen Mij dringend
noch Herodes te vertrouwen noch Mij bloot te stellen aan het grote gevaar dat
nu van de kant van de tempel dreigde.Alleen zij hadden het gewaagd Mij deze
berichten te brengen. Nog vele anderen uit hun kringen waren Mij vriendelijk
gezind, maar die durfden omwille van de Farizeeën niet zelf naar Mij toe te
komen.
[18] Ik zei nu tegen Nicodemus en zijn
vrienden: 'Mijn geliefden, wat jullie Mij nu meedelen, is Mij allang bekend en
goed door Mij overwogen; want als de Vader niet zou willen dat alles gebeurt zoals
het is gebeurd -zou het dan zo zijn? En als de Vader niet met Mij zou zijn, zou
Ik dan weten wat de komende tijd Mij moet brengen?
[19] Geloof dus maar dat alles goed
is, juist zoals het is gebeurd, en zoals de Vader het ook wil; want wie in Mij
gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Degene die Mij gezonden heeft! En wie Mij
ziet, ziet Degene die Mij gezonden heeft. (Joh. 12:44-45)
[20] Ik ben in de wereld gekomen als
een licht, opdat een ieder die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijft,
maar als op klaarlichte dag wandelt. Daarom heb Ik ook voor het volk zo
gesproken als het altijd is gebeurd; Ik heb hun ook gezegd dat Mijn rijk niet
van deze wereld is, en Ik heb hun ook altijd de wegen gewezen die ze moeten
bewandelen om dat rijk van Mij te verwerven. (Joh. 12:46)
[21] Wie dus Mijn woorden hoort en
niet gelooft, zal Ik daarvoor niet richten; want Ik ben niet gekomen om de
wereld te richten en als een tirannieke koning te gebieden, maar om de wereld
zalig te maken door het woord en haar de vrede te brengen. Wie Mij veracht en
Mijn woorden niet opneemt, heeft al voldoende van hetgeen hem richt; want het
woord dat Ik heb gesproken en dat eeuwig zal blijven, zal hem richten op zijn
jongste dag, waarop hij afscheid zal nemen van deze aardse wereld om het
eeuwige rijk binnen te gaan, waar Ik de waarachtige Koning zal zijn en eeuwig
zal blijven. (Joh. 12:47-48)
[22] Ik heb niets uit Mijzelf
gesproken, maar de Vader die Mij gezonden heeft, heeft Mij geboden wat Ik moet
doen en zeggen. En Ik weet dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Daarom spreek
Ik ook zoals de Vader Mij heeft gezegd. Wees dus onbezorgd om wat er gebeurd is
en nog zal gebeuren; de Vader wil het zo!' (Joh. 12:49-50)
[23] Daarop zei Judas opgewonden:
'Heer, de Vader is toch met U in Zijn gehele kracht! Kan die kracht van U
wijken, terwijl U allebei toch één bent?'
[24] Ik zei: 'De Vader, de Zoon en de
Kracht zijn één en zullen dat blijven, en ze kunnen ook nooit gescheiden
worden, zoals jij wel weet; en de Vader is in de Zoon en de Zoon ook weldra in
de Vader, verenigd door de Kracht. Maar de Zoon moet de Vader gehoorzamen, en
als Hij dat doet, zal de Vader Hem ook alles in bezit geven; en dat weet de
Zoon, omdat de Vader Hem dat heeft gezegd. Het zal nog een klein poosje duren,
dan is de Zoon eeuwig in de Vader. Maar hoe dat bereikt moet worden, gaat
jullie nu nog niets aan; maar het zal jullie en de gehele mensheid ten goede
komen.'
[25] Nicodemus zei: 'Heer, wij
begrijpen deze woorden van U niet helemaal; bovendien lijkt het ons vooral noodzakelijk
dat U aan Uw eigen persoonlijke veiligheid denkt; daarom zijn wij hierheen
gekomen, namelijk om U die naar vermogen te verschaffen. Zou het dus niet het
beste zijn dat U deze plaats verlaat om U te verbergen? De zoon van mijn broer
hier zou U veilig begeleiden, omdat hij veel connecties over de grens heeft,
waar U volkomen veilig een tijdlang zou kunnen leven.'
[26] Ik zei: 'Wees niet zo dwaas; Ik
heb de hulp van mensen niet nodig.Als Ik Mijn vijanden zou willen vernietigen,
zou dat voor Mij een kleinigheid zijn. Maar zo wil Ik dat niet; want ook zij
zullen nog het heil deelachtig worden en met hen het gehele volk. Ik blijf hier
- en wees er zeker van dat niemand Mij zal grijpen, voordat Ikzelf dat zal
willen!'
[27] Nicodemus was weliswaar niet
meteen gerustgesteld, omdat de vrees voor de tempel hem steeds achtervolgde.
Maar tenslotte nam hij er toch genoegen mee, en vond dat hij gedaan had wat hij
verschuldigd was. Ik erkende zijn goede wil dan ook, en weldra ging hij samen
met zijn begeleiders onder bescherming van de duisternis weer terug naar
Jeruzalem, waar hij ongehinderd en zonder herkend te worden aankwam.
[28] Wijzelf begaven ons weldra ter
ruste, omdat deze dag ook van onze lichamen een grote inspanning had gevergd.
Wij brachten de nacht in grote rust door; alleen de ziel van judas kon geen
rust vinden. Veel gedachten en menige influistering trokken er door zijn ziel,
zodat hij de nacht slapeloos doorbracht.
69
Het gesprek tussen Judas en Thomas
Verblijf
aan de Jordaan
[1] Toen het ochtend werd, probeerde
judas Thomas te benaderen en hem even terzijde te nemen.
[2] Ze gingen allebei naar buiten en
spraken daar als volgt met elkaar:
[3] 'Broeder', zei Judas, 'kun jij de
handelwijze van de Heer eigenlijk goed begrijpen? Kijk, wij zijn toch allebei
mannen die steeds geweten hebben wat ze willen, en die een eenmaal gesteld doel
steeds met alle krachten hebben nagestreefd! Maar hier zie ik toch niet meer
duidelijk wat de Heer eigenlijk wil, en ik ben ook niet meer helemaal overtuigd
dat Hijzelf duidelijkheid heeft over Zijn uiteindelijke doel.
[4] Wij zijn gisteren allebei getuige
geweest van Zijn triomf, en hebben gezien wat voor kleine moeite het voor Hem
zou zijn geweest om het volk, dat Hem vast aanhangt, zodanig aan Zich te binden
dat het Hem gevolgd zou zijn waarheen Hij maar wilde. Maar in plaats van
iedereen nu van Zijn zending als Messias te overtuigen, laat Hij Zich door de
tempel alle vruchten van Zijn werk uit handen nemen en onderneemt Hij niets van
datgene waar de hoop van het volk op gevestigd is, terwijl er in Hem toch
werkelijk zoveel kracht is, dat Hij de tempel en het hele Romeinse rijk zou
kunnen gebieden, als Hij zich daar maar toe wilde zetten!
[5] Wat heeft alle kracht Gods,
waarmee Hij stormen, zieken en ieder onheil kan gebieden, voor Hem voor nut,
als Hij in Zichzelf zo zwak is om die kracht niet te gebruiken wanneer dat
nodig is?! Moeten de gezonden, die zwaar genoeg lijden onder de druk van de
Romeinen en de woeker van de tempel, in Hem geen Heiland vinden? Wat is de
ellende van een paar zieken vergeleken bij de ellende van het grote geheel?
Juda,ja, de hele wereld zucht onder de druk van dat heerszuchtige volk.
Hebzuchtige koningen en een almachtige keizer die in weelde baadt, bezetten de
troon, die een wijze, rechtvaardige en vanuit God uiterst krachtige vorst zou
moeten innemen. De wereld zou tot een paradijs worden, leed en verdriet zouden
veranderen in vreugde, en armoede in rijkdom, als Hij de troon zou beheersen
die nu de keizer van Rome inneemt!
[6] O, mijn hart trilt van vreugde in
mijn borst, als ik eraan denk hoe het allemaal zou kunnen zijn -maar hoe het
niet is! En waarom is het niet zo? Omdat Hij, de enige in wie de kracht Gods
leeft, niet de moed in Zichzelf kan vinden tot een snelle, vastbesloten daad!
[7] Kijk, broeder, dat doet mij
verdriet en maakt mij diep bekommerd; want ik heb werkelijk nog hart voor de
diepe ellende van het volk; maar het lijkt mij haast dat Hij behalve voor de
zieken en de zwakke broeders Zijn hart al kwijtgeraakt is!'
[8] Thomas antwoordde hem: 'Broeder,
wat zeg je toch allemaal! Heeft de Heer Zelf niet gezegd: 'Ik ben niet in de
wereld gekomen voor de gezonden, maar voor de zieken en gebrekkigen, om hen te
helpen en te troosten'? Wil jij beter weten dan Hijzelf waarom Hij naar ons toe
is gekomen?!'
[9] Verhit antwoordde Judas: 'En wie
is er gezond in dit land? Is niet iedereen ziek en gebrekkig? Enkel de tempel
en de groten zwelgen en mesten zich vet met wat ze door hun macht afpersen, en
het uiterlijk gezonde lichaam van de mensen is van binnen ellendig, ziek en
besmeurd door toorn en woede, die de manier van doen van die oppermachtigen in
hen opwekt.
[10] Voor die mensen is Hij toch ook
gekomen! Heeft het volk alleen een Messias nodig voor de lichamelijk
gebrekkigen? Het volk wil en moet gelukkig zijn, dat is de wil van God; maar
bij dat geluk hoort ook een veilig gestelde uiterlijke positie, zoals het volk
onder Salomo heeft gehad, zodat het in vrede leefde en bij een uiterlijke
welstand ook haar ziel kon ontwikkelen.
[11] Nee, broeder, mijn hart is
verbitterd! Voor jou open ik het; want jij bent altijd nog de enige die zijn
verstand en oordeel niet onder stoelen of banken heeft gestoken -zoals de
anderen, die alles onvoorwaardelijk geloven, zonder dat ze weten waarom. Nee,
ik ben geen slaaf van bijgeloof en wil dat ook niet zijn -ik wil weten waar de
weg heenleidt! Ik wil geen kinderspel, ik wil mannendaden zien!’
[12] Thomas schrok danig van de
grimmig kijkende Judas, die zijn gedachten ineens zo onverwacht voor hem
ontsloot, en hij zei waarschuwend: 'Broeder, ik ben wel iemand die niet
gemakkelijk gelooft, maar toch ben ik ook overtuigd van wat ik eenmaal geloof!
Als je mij in mijn geloof in de Heer wilt doen wankelen, wat ik denk, dan is
dat vergeefse moeite; want ik weet wat Ik van Hem moet denken. Laat mij dus met
rust!'
[13] Opgewonden wierp Judas tegen:
'Dat zij verre van mij! Ook ik ben er vast van overtuigd dat iedereen enkel en
alleen van Hem het heil kan ontvangen; maar ik ben er evenzeer van overtuigd
dat er iets moet gebeuren om dat heil te realiseren. Het is nu - of nooit!
[14] Herodes is Hem welgezind. De
macht van de Romeinen is hier juist nu minder, omdat ze hun strijdkrachten elders
nodig hebben; alles ligt dus gunstig voor Hem, de machtigste Man - als Hij
maar wilde! Maar dat willen in Hem wakker te roepen, daar gaat het om! Want
hoezeer Hij aarzelt hebben wij gezien, en wat de tempel wil hebben wij gehoord.
-Als ik slechts een heel klein deel van Zijn kracht bezat, dan zou ik evenzeer
met de listen van de tempel de spot drijven als Hij tot nu toe gedaan heeft!
Dat erbarmelijke gespuis heeft beslist geen macht over Hem; dat heeft het
vroeger niet gehad en zal het nooit hebben. Maar het valt te vrezen dat ook God
Zelf Hem die kracht eens zal ontnemen, als Hij Zich verzet tegen Gods wil, Zijn
volk gelukkig te maken.
[15] Hier in de Heer zijn alle
voorwaarden verenigd die het mogelijk maken de kracht Gods in Hem te leggen. We
zullen eeuwigheden moeten wachten voor er weer een mens ontstaat die tot zoiets
groots in staat is. Daarom móet Hij het ook doen, nu of nooit, voordat Gods
lankmoedigheid opraakt! Als Hij in Zichzelf niet de moed vindt om te ondernemen
wat nodig is, omdat het zo door God is beloofd, dan moet Hij gedwóngen worden
het te doen!'
[16] Verschrikt sprong Thomas op en
fluisterde: 'Dwingen? Wie wil Hem dwingen, uit wie de Almachtige Zelf
spreekt?!'
[17] 'Als Hij Degene is voor wie Hij
Zich uitgeeft, laat Hij dat dan bewijzen! Als Hij het niet is, waarom wachten
wij dan op niets?!', mompelde Judas halfluid en somber.
[18] Thomas fluisterde angstig: 'Hoe
zou men Hém ook kunnen dwingen?! Broeder, zet die gedachten van je af; het
deugt niet -ik huiver ervan!'
[19] Duister sprak Judas nu: 'Huiver
jij, zwakkeling, voor grote gedachten? Maar ik weet zelf nog niet hoe dat
mogelijk zou zijn. Ik voel alleen: er moet iets gebeuren, het moet!
[20] Vaarwel, broeder, zwijg tegenover
de anderen over wat wij hebben besproken! Hoor je? Beloof het me! Zij
daarbinnen hebben geen van allen veel met mij op; ik wil me niet nog meer haat
op mijn hals halen.'
[21] Thomas stak hem zijn hand toe en
zei: 'Wie zou er mee gebaat zijn als ik daarover zou spreken? Ik beloof het
je!'
[22] Daarop wendde judas zich met een
korte groet van hem af en begaf zich naar de top van de Olijfberg, om in
eenzaamheid na te denken. Thomas ging echter met een bedrukt gemoed weer naar
de anderen en probeerde zijn onrust kwijt te raken door een kalm gesprek met de
broeders.
[23] Toen wij nu, behalve Judas, aan
het ochtendmaal zaten, vroeg Lazarus wat Ik nu dacht te doen -of Ik, wat hem
het liefste zou zijn, de feestdagen bij hem wilde doorbrengen, of waarheen Ik
anders dacht te gaan.
[24] Daarop zei Ik tegen hem en de leerlingen,
dat Ik van plan was Bethanië vandaag nog te verlaten -niet uit vrees, maar dat
Ik dat deed vanwege het volk en de tempeldienaren. Die zouden veel kwaad
aanrichten als ze wisten dat Ik hier was en toch niet te bereiken zou zijn. Om
dat te verhinderen en niemand enig nadeel te berokkenen, zou Ik Mij nu voor
enkele dagen verbergen en niet laten vinden.
[25] De Mijnen vroegen Mij waar Ik
heen zou gaan.
[26] Ik zei: 'Als jullie met Mij mee
willen gaan, zullen jullie het zien! Er sluimert echter een verrader onder
jullie; daarom moeten jullie het nu nog niet horen.'
[27] De leerlingen schrokken van die
uitspraak en keken verwonderd om zich heen -niet alleen de apostelen waren hier
aanwezig, maar nog velen van het huispersoneel van Lazarus, die hem terzijde
stonden bij het beheren van zijn bezittingen -wie Ik dan wel bedoeld kon
hebben. Maar geen van hen durfde daar ook maar met één woord verder naar te
vragen.
[28] Wij beëindigden zwijgend onze
maaltijd. Daarna nam Ik afscheid van Lazarus en de zijnen, die Mij zeer
ongaarne en met bedrukt gemoed zagen weggaan. Maar hun geloof in Mij verhief
hen boven alle bezorgdheid, dat Mij van de kant van de tempel iets zou kunnen
gebeuren.
[29] Wij sloegen de weg naar Jericho
in en zagen weldra judas naar ons toekomen, die vanaf de heuvelons vertrek had
opgemerkt en zich bij ons aansloot, zonder op de gezichten van de apostelen te
letten, die daar nu niet direct blij mee waren. Deze reis maakte Ik nu alleen
met de twaalf, en van Mijn overige aanhangers was er verder niemand meer bij
ons.
[30] We gingen weldra in de richting
van de Jordaan, daar waar Johannes had gedoopt, een plek die nu helemaal
verlaten was sinds de stem van de prediker in de woestijn was verklonken. Daar
verbleven wij dan ook volkomen ongestoord.
[31] Die streek is met name in het
voorjaar heel aangenaam, omdat daar een veel warmere temperatuur heerst. Aan de
oever van de Jordaan groeiden weelderige bomen en struiken, die iedereen koele
schaduwen veilige rustplaatsen boden. Hier bij de Jordaan brachten wij nog
twee volle dagen door, nadat wij van Lazarus weggegaan waren, en Ik gebruikte
die tijd om de apostelen nogmaals hun roeping en Mijn leer duidelijk uiteen te
zetten.
70
Judas voor de Hoge Raad
[1] Ook Judas luisterde mee, maar
zonder daardoor van zijn verkeerde opvattingen bevrijd te kunnen worden.
Integendeel, hij raakte er alleen maar meer van overtuigd dat het iemand niet
zo gauw zou lukken de kracht Gods zó met zichzelf te verenigen, dat er na Mij
een ander als Messias zou kunnen optreden om de wereld te bevrijden. Hij
beschouwde het daarom alleen maar als roemrijk en verheugde zich in zijn
eerzuchtige gedachten, dat hij degene zou kunnen zijn die de naar zijn mening
noodzakelijke, laatste dwingende stap zou voorbereiden die Mij ertoe moest
brengen volgens zijn wensen van de Mij verleende macht gebruik te maken. Hij
kwam zichzelf als een soort verlosser voor en meende in zijn verblinding door
Mij te kunnen werken. Toen de gedachte, dat hij Mij zou kunnen dwingen, eenmaal
in hem was ontwaakt en zijn vaste overtuiging bleef bestaan dat Ik ieder
gevaar zou kunnen trotseren en ook gemakkelijk overwinnen, leek hem ook alles
juist, wat ertoe kon bijdragen om dat plan te verwezenlijken.
[2] Hij deed Mij daarom de tweede dag
van ons verblijf aan de Jordaan het voorstel om naar Jeruzalem te gaan zonder
herkend te worden, om daar te kijken hoe de stemming ten aanzien van Mij was,
en of het volk door Mijn verdwijning onrustig was geworden.
[3] Ik zei hem dat hij kon doen zoals
hij dacht, en de anderen, blij als ze waren hem kwijt te zijn, stemden alleen
maar in met zijn aanbod.
[4] Hij vroeg waar hij Mij zou kunnen
treffen, en Ik zei hem dat Ik tot de volgende dag rond het middaguur op deze
plaats zou blijven.
[5] Daarna vertrok judas en begaf zich
naar Jeruzalem. Al spoedig kwam hij daar te weten dat iedereen verbaasd was
over Mijn plotselinge verdwijning. Van de grote opwinding die Mijn intocht had
veroorzaakt, was niets meer over, en over het algemeen meende het volk dat Ik
voor de macht van de tempel gevlucht was. De tempel zelf werd door de
tempelwachters en de soldaten van Herodes scherp bewaakt. Bovendien trokken er
dagelijks Romeinse soldaten door de stad om eventuele samenscholingen uiteen te
drijven. De tempel had bij de landvoogd Pontius Pilatus al bescherming gezocht
tegen een eventuele oproer en Mij als volksopruier aangeklaagd.
[6] Er was door Pilatus dan ook al een
onderzoek ingesteld, waaruit echter was gebleken dat het volk geen enkele
uiting van vijandelijkheid had getoond, maar alleen van een grote geestdrift
voor de wonderheiland, die Pontius Pilatus allang niet meer onbekend was. Hij
kende aan die gebeurtenis dan ook geen diepere betekenis toe, maar liet om de
orde te handhaven regelmatig groepen soldaten door de stad patrouilleren. Het
volk werd door die maatregelen goed onder de duim gehouden; het wist immers
maar al te goed dat bij ongeregeldheden de macht en gestrengheid van Rome
gevreesd moest worden.
[7] De tempel was nu weer flink in het
voordeel, en men vond dat de tijd rijp was om Mij een vernietigende slag toe te
brengen -als ze maar hadden geweten waar en hoe ze Mij zonder gevaar konden
oppakken; want dat ook dat niet zo gemakkelijk was, hadden ze al vaak genoeg
gemerkt.
[8] In een geheime zitting werden nu
eens deze, dan weer andere middelen overwogen, zonder dat de tempelheren het
eens hadden kunnen worden. Toen werd hun gemeld dat iemand de Hoge Raad wilde
meedelen waar de Nazarener zich bevond.
[9]
Uitermate verheugd liet Kajafas deze man, die Judas Iskariot was, bij zich
komen en bracht hem naar de Hoge Raad. Daar deelde Judas de Raad mee, dat hij
meende in staat te zijn de gezochte Jezus van Nazareth in de handen van de
tempelwacht over te leveren, als daarbij maar de nodige voorzichtigheid in acht
werd genomen.
[10] Op de vraag, hoe hij dat dan
wilde doen, antwoordde Judas: 'Ik heb mij geruime tijd in zijn nabijheid
opgehouden, en ik ken hem en zijn aanhangers dus van heel dichtbij. Er is zelfs
een tijd geweest dat Ik meende in hem.de verwachte Messias der joden te moeten
zien. Maar nu ben ik ervan overtuigd geraakt dat hij geen ander oogmerk heeft
dan onze vanouds eerbiedwaardige voorschriften en wetten, die onder de heilige
bescherming van de tempel staan, omver te werpen, zonder dat hij in staat is
daar iets krachtigs en beters voor in de plaats te stellen. Hij is dus
gevaarlijk, en als eerlijke jood, die zijn best behoort te doen om de achting
voor de wet van Mozes hoog te houden, bied ik mijn diensten aan om aan die
gevaarlijke activiteiten een einde te maken. Ik weet nog niet of het zal
lukken; maar waar zoveel wijze mannen bijeen zijn, zal het zeker lukken om het
juiste middel te vinden waarmee deze wonderheiland gevangen genomen kan
worden.’
[11] Kajafas vroeg hem: 'Weetje waar
hij zich nu bevindt?'
[12] judas zei: 'Nee, want ik kan niet
weten of hij die plaats wellicht al verlaten heeft. Maar ik weet dat hij,
zoals altijd, ook dit jaar het paaslam temidden van zijn aanhangers zal willen
eten, en dat dit nergens anders dan in de buurt van de stad zal gebeuren.’
[13] Een van de Farizeeën die na het
opwekken van Lazarus zo'n geduchte afstraffing hadden opgelopen, riep: 'Laat
vooral niemand proberen hem in Bethanië gevangen te nemen! Daar zou dat
nutteloos zijn; want zijn duivelskracht zou daar weer tevoorschijn komen. Het
zou het beste zijn als men hem 's nachts gevangenneemt -enerzijds vanwege het
volk, dat sterk op zijn hand is, en bovendien heb ik horen vertellen dat de
kracht van zulke tovenaars 's nachts zwakker is. Op een bepaald uur zou zelfs
de ergste tovenaar even zwak zijn als ieder gewoon mens, zodat hij aan niemand
weerstand kan bieden. Zeg op - jij moet dat weten, aangezien jij in zijn
nabijheid hebt verkeerd: heeft ook deze man zijn zwakke uur? Wat doet hij 's
nachts?'
[14] 'Hij slaapt, net als ieder ander
mens', antwoordde Judas. Ik geloof wel dat ik het uur ken waarop hij het zwakst
is.'
[15] Triomfantelijk wendde de
Farizeeër zich tot de anderen en vond dat dat uur benut moest worden.
[16] Kajafas wilde daar echter niets
van weten, omdat hij er zeker van was dat de Nazarener over geen andere
bovennatuurlijke krachten beschikte dan de Essenen, die daar voldoende bekend
om stonden; maar ook hij was ervoor om hem 's nachts te grijpen, om geen
enkelopzien te baren.
[17] Daarom werd met Judas afgesproken
dat hij op de dag van het paaslam 's nachts naar de tempel zou komen, waar hij
de gerechtsdienaren zou treffen, die hij naar de plaats moest brengen waar de
Nazarener zich bevond.
[18] Nu vroeg Kajafas hem wat hij voor
deze dienst verlangde.
[19] Judas, die zich inwendig
verheugde dat de Hoge Raad, zoals hij dacht, in de door hem opgezette val was
gelopen, was nu nog meer verheugd, omdat zijn plan hem nog geld zou opleveren
ook -wat aanvankelijk niet zijn bedoeling was -en vroeg nu de dertig
zilverlingen, die ze hem ook beloofden te betalen, als hij op de avond, waarop
het moest gebeuren, zou komen.
[20] Judas ging nu onmiddellijk vanuit
de tempel door de stad en luisterde overal, om te weten te komen of het volk
van Jeruzalem en ook het grote aantal vreemdelingen tegen Mij was. Hij trof
overal grote verbazing aan vanwege Mijn ogenschijnlijke zwakheid; maar nergens
vond hij mensen onder het volk die niet overtuigd waren van Mijn kracht, die
zich dikwijls en ook op het laatst nog duidelijk had bewezen. Hij zag duidelijk
dat het Mij ook later nog zou lukken om het hele volk met Mij mee te trekken,
zodra er maar een heroïsche daad van Mij uitging -dat het volk wel wantrouwig,
maar niet geheel en al van Mij afvallig was geworden.
[21] Dat inzicht verheugde hem en
sterkte hem nog meer in zijn plan om Mij in een situatie te brengen die Mij zou
dwingen om Mijn aanvallers van het lijf te houden en hen misschien te
vernietigen, of toch dermate onschadelijk te maken dat iedereen duidelijk zou
zien dat niemand op aarde Mij kon weerstaan, als Ik maar ernstig wilde. Toen
hij meende van alles grondig overtuigd te zijn en zonder zich in die tijd met
Herodes bezig te houden -die hij voor zijn doeleinden niet meer nodig leek te
hebben, omdat hij meende het ook zonder hem te kunnen redden -ging hij weer op
weg naar de Jordaan om Mij op te zoeken en verslag te doen van wat hij te weten
was gekomen.
[22] Hij trof ons nog op de oude plek
aan, en deed nu nauwkeurig verslag van de stemming in Jeruzalem, en hoe het
volk nog altijd op Mij als de Verlosser wachtte. Ik hoorde dat allemaal rustig
aan zonder erop te antwoorden, waardoor Judas er alleen maar van overtuigd
raakte dat zijn woorden diepe indruk op Mij hadden gemaakt. Hij was ook
mensenkenner genoeg om niet verder bij Mij aan te dringen, omdat hij dacht dat
zijn woorden in Mij moesten rijpen. Hij gedroeg zich opvallend zwijgzaam, maar
men kon aan hem merken dat hij tevreden was en alleen nog observerend rondkeek.
71
Het paaslam
Judas
verraadt de Heer
Het
avondmaal van de Heer
[1] Toen de middag was aangebroken,
zei Ik tegen de Mijnen dat ze moesten opbreken, en wij begaven ons in een
rustig tempo weer naar de grote weg tussen Jeruzalem en Jericho.Vandaag was het
de dag van het paaslam, en de Mijnen vroegen Mij, of en waar Ik het met hen
wilde eten. Ik beantwoordde die vraag bevestigend en vroeg of twee van hen voor
ons uit wilden gaan de stad in, om daar het lam klaar te maken; daarna zou Ik
met de anderen volgen. (Marc.14:12-13a)
[2] Nu woonde er in de stad een man,
die tot degenen behoorde die door Mij al in het begin van Mijn tijd als leraar
gezond waren gemaakt, toen Ik de eerste keer in Jeruzalem zelf optrad. Hij was
een trouw aanhanger van Mijn leer en was niet bang voor de joden en de
afgunstige Farizeeën. Hij had een kleine herberg, die steeds door gegoede
gasten werd bezocht. Met name kwamen er veel Romeinen bij hem, die naar
Jeruzalem reisden, en daarom stond hij in aanzien bij het volk en kon hij goed
in zijn levensonderhoud voorzien. Deze waard had Mij al herhaaldelijk via Mijn
leerlingen uitgenodigd om bij hem te komen.
[3] Naar hem stuurde Ik nu Petrus en
Johannes, om daar het paaslam klaar te maken. Als teken waar zijn huis te
vinden was., zei Ik hun dat ze een man zouden ontmoeten die een waterkruik
droeg en naar huis zou dragen, en dat ze hem moesten volgen. (Marc. 14: 13 b
-14)
[4] De eigenaar kende hen allebei, en
toen hij Mijn verzoek hoorde, liet hij onmiddellijk in zijn woning zijn beste
zaal in orde maken, die hij anders bij familiefeesten voor zichzelf gebruikte,
opdat wij ongestoord de traditie van het paaslam konden volgen. Hijzelf, die
naar de mening van de tempel een afvallige Israëliet was, die het met de
Romeinen hield, hield die traditie niet meer in ere, vooral omdat hij een Griekse
vrouw had, met wie hij volgens Mijn leer leefde zonder allerlei regels van de
tempel.
[5] Dat is de eigenaar van de
geplaveide zaal, over wie de evangelisten behalve Johannes berichten, omdat
het hun later heel belangrijk toescheen om aan te geven waar het avondmaal had
plaatsgevonden (Marc. 14:15-16), terwijl Johannes zich alleen bekommerde
om de daarbij gesproken woorden en niet om de uiterlijke dingen.
[6] Het was avond geworden toen Ik met
de Mijnen aankwam. Nadat wij door onze gastheer en zijn gezin vreugdevol
begroet waren, werden wij naar de bewuste zaal gebracht, waarbij hij ons
verzekerde dat niemand ons daar zou storen, en daar namen wij plaats om het
toebereide paaslam te gebruiken.
[7] Wat er die avond allemaal gezegd
is, heeft ook de evangelist Johannes nauwkeurig opgeschreven, en daar is het na
te lezen. (Joh. 13-17) Hier moeten enkel nog een paar dingen vermeld
worden, opdat men beter begrijpt hoe de gebeurtenissen zich voltrokken.
[8] Nadat wij op de traditionele wijze
het lam hadden gegeten, stond Ik op, omgordde Mij en begon aan de voetwassing (Joh.
13:4-12), waarmee de diepste verdeemoediging van de Mensenzoon werd
uitgedrukt, omdat dat een taak van de laagste dienaren en slaven was.
Tegelijkertijd wordt daarmee gezegd dat niemand Mijn wegen kan bewandelen,
zonder dat Ik eerst de instrumenten voor hem heb gereinigd, die het hem
mogelijk maken ook deze weg te gaan - dat wil dus zeggen: zijn hart moet
volledig gereinigd zijn van al het stof van de wegen van de wereld, die hij tot
dan toe heeft bewandeld, en Ik ben degene die hem daarvoor de middelen aan zal
reiken. Daarom moet niemand die wassingen vrezen, anders zal hij geen deel aan
Mij hebben.
[9] Ik gaf de leerlingen hiermee dus
een diepzinnige leer in een symbool, waarbij natuurlijk niet het symbool de
hoofdzaak is, maar de daarin vervatte kern.
[10] Zoals Ik Mijn leerlingen
reinigde, moeten ook de mensen onder elkaar ernaar streven om elkaar te
reinigen, opdat ze Mij met een gezuiverd hart, dus met gewassen voeten,
werkelijk kunnen navolgen.
[11] Nu was het gebruik dat er na de
maaltijd door de heer des huizes nog een stukje brood uitgereikt werd, terwijl
hij daarbij een spreuk uit de Schrift zei tegen degene die dat stukje kreeg.
Dat gebruik is niet tot in de huidige tijd bewaard gebleven, maar werd destijds
algemeen uitgevoerd en gold bij velen als een soort voorspelling voor de
komende tijd.
[12] Terwijl Ik dit klaarmaakte,
overviel Mijn ziel een grote treurigheid, en Ik sprak de woorden: 'Eén van
jullie zal Mij verraden!' (Joh. 13:21)
[13] De leerlingen, die geschokt waren
door die uitspraak, die hun duister voorkwam, bestormden Mij met vragen hoe Ik
dat bedoelde en wie Mij zou kunnen verraden. (Joh. 13:22) Ik weigerde
echter ieder antwoord en begon de stukken brood uit te delen, terwijl Ik tegen
ieder van hen al naargelang zijn karakter nog een vermaning sprak. Petrus, die
een van de eersten was, was het meest terneergeslagen door Mijn uitspraak; hij
wenkte Johannes, die het dichtst bij Mij zat, dat hij zou vragen wie degene was
die Ik bedoelde. (Joh. 13:23-24)
[14] Het 'aan-Mijn-borst-liggen' is in
velerlei opzicht verkeerd begrepen, doordat de vele uitleggingen ontstaan zijn
door het misverstaan van het spraakgebruik. Wij lagen niet aan tafel zoals de
Romeinen deden, zoals het vaak wordt uitgelegd, maar wij zaten. Dat gebruik
namen de Joden niet aan omdat het heidens was, zoals ze alles vermeden wat ze
met de heidense volken gemeenschappelijk zouden hebben. Degene nu aan wie een
bijzondere eer als vriend werd toegekend, zat rechts van de heer des huizes en
werd door hem geëerd, doordat hij de spijzen voor hem toebereidde. Als dat
gebeurde, moest de heer des huizes zich dikwijls naar hem toekeren, hem zijn
borst toewenden. In het taalgebruik van toen betekende die omstandigheid
datgene wat nu met het 'aan-Mijn-borst-liggen' is vertaald, waardoor er
natuurlijk een andere betekenis ingeslopen is, die niet bedoeld was. (Joh.
13:25a)
[15] Johannes vroeg Mij nu zachtjes
wie het was, en omdat hij Mijn meest vertrouwde leerling was, zei Ik tegen hem:
'Het is degene aan wie Ik dit stuk brood geef!', waarna Judas het ontving met
de woorden: 'Wat je doet, doe dat snel!' (Joh. 13:25b-27)
[16] Natuurlijk konden de overige
leerlingen uit die woorden niet afleiden wat Ik bedoelde. Maar Judas, die
eveneens van Mijn eerste uitspraak geschrokken was, omdat het hem raakte, vatte
die woorden nu helemaal op als een uitnodiging die zijn plannen goedkeurde,
stond snel op en ging innerlijk triomferend naar buiten. (Joh. 13:28-30)
[17] De hele hoogmoed van een
toekomstig medeheerser, die hij nu door Mij hoopte te worden, evenals de
immense begeerte om nietsontziend roem en eer naar zich toe te trekken,
vervulde hem nu zozeer, dat satan met alle hoogmoedsduivels bezit nam van zijn
ziel, die enkel gloeide in de wens om te heersen en alle tegenstanders te
vernietigen.
[18] Had Ik dat nu niet allemaal
kunnen vermijden?
[19] Zeker wel! Maar hier stond de
Mensenzoon voor de keus om alle glans en alle eer van de wereld te bezitten.
Hij moest dus ook werkelijk in de gelegenheid komen om te kiezen, en daarin
lag voor Hem de beslissing, in de zin zoals die al eerder is aangegeven.
[20] Daarom zei Ik, nadat Judas was
weggegaan: 'Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem
verheerlijkt. Als God in Hem verheerlijkt is, zal God Hem ook in Zichzelf
verheerlijken en zal Hij Hem weldra verheerlijken!' Dat wil.dus zeggen: de
Mensenzoon zal werkelijk Gods Zoon zijn, en de Vader zal Zich weldra voor alle
eeuwigheid met Hem verenigen. (Joh. 13:31-32)
[21] Nu gaf Ik voor Mijn leerlingen
nogmaals Mijn leer als geheel in korte bewoordingen weer, zoals in Johannes 13
tot 17 precies te lezen is met alles wat er over en weer door de leerlingen
gezegd is, en met de bedenkingen van Petrus en Philippus en het antwoord
daarop.
[22] Door al die gesprekken was het al
laat geworden, en nu nam Ik nogmaals het brood, waarvan Ik de eerste stukken
had toebereid, en zei tegen de elf: 'Laat ieder nog een stukje nemen, dat Ik
hier klaarmaak. Het is Mijn lichaam, het vleesgeworden Woord, dat in jullie
levend moet worden. Neem ook deze beker, drink allen daaruit; het is Mijn
bloed, dat voor jullie vergoten zal worden ter vergeving van jullie zonden.
Wie niet Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, zal nimmer zalig worden. Jullie
weten nu hoe jullie dat moeten begrijpen en zullen Je met meer aan zulke
woorden ergeren. * (* Zie hiervoor o.a. deel 9, hfdst. 73:2, Wie in Mijn woord
het brood der hemelen eet en door te leven naar Mijn woord, dus door de werken
van de ware, geheelonbaatzuchtige liefde tot God en zijn naaste de wijn van het
leven drinkt, die eet ook Mijn vlees en drinkt Mijn bloed. Want zoals het
natuurlijke brood dat de mens eet in de mens tot vlees wordt en de gedronken
wijn tot zijn bloed wordt omgevormd, zo wordt in de ziel van de mens ook Mijn
woord brood tot vlees en de wijn van de werken van liefde tot bloed.) Eet en
drink, en doe het, steeds als jullie dat doen, ter gedachtenis aan Mij .Waar er
twee dit ter gedachtenis aan Mij zullen doen en in Mijn naam bijeen zijn, daar
ben Ik ook onder hen’
[23] De leerlingen deden nu zoals Ik
had gezegd. Daarna verlieten wij het huis, nadat Ik ook onze waard bedankt had,
die liefdevol afscheid van Mij nam.
72 Jezus in Getsemane
[1] Wij gingen nu door de poort de
stad uit in de richting van de Olijfberg. Daar lag dus de tuin die nu nog
'Gethsemané' wordt genoemd, maar op een heel andere plaats. De tuin Gethsemané
behoorde tot die herberg op de Olijfberg, die eigendom van Lazarus was en
bekend stond als een geliefde plaats voor uitstapjes. Beneden deze herberg, die
op de heuvel lag en een wijd uitzicht bood, strekte zich een parkachtige
aanplanting uit, en daar doorheen leidde een heel aangename weg de heuvel op.
Dit park zelf is het eigenlijke Gethsemané geweest en ligt dus op een heel
andere plaats dan datgene wat nu getoond wordt, dat alleen de naam daarmee
gen~een heeft, omdat de daar aanwezige zeer oude bomen het voor de latere
zoekers waarschijnlijk maakten, dat ze de juiste plaats hadden gevonden.
[2] Wij kwamen immers vaak bij die
waard bijeen, en daarom geloofde judas ook dat hij Mij daar zeker zou vinden,
omdat Ik Lazarus anders niet verlaten zou hebben om met Mijn leerlingen alleen
te kunnen zijn. Het park zelf bood vanwege de grote stilte die daar heerste een
geschikte plaats voor innerlijke beschouwing, en Ik bracht de leerlingen
daarheen om de laatste gebeurtenissen nog eens te overdenken.
[3] Wij zochten een plekje terzijde
van de weg, en Ik vroeg Petrus, Johannes en Jacobus om samen met Mij wat verder
van de anderen weg te gaan. Dat deden ze en volgden Mij.
[4] N u kwam het ogenblik dat het hele
gewicht van het naderende onheil over de ziel van de Mensenzoon heen viel en de
Godheid Zich opnieuw geheel en al terugtrok om aan de mens Jezus de volkomen
vrije beslissing over te laten.
[5] Daarom voelde deze ook het bange
uur en zei (Jezus): 'Mijn ziel is ten dode bedroefd!' Daarna zei hij ook tegen
de drie: 'Blijf hier en waak met mij!'
[6] Hij ging wat verderop en bad de
woorden: 'Vader, als het mogelijk is, laat deze kelk van mij weggaan; maar niet
zoals ik wil, maar zoals U wilt!'
[7] Maar omdat in deze woorden nog
niet het eigen vaste besluit ligt, kwam de Godheid ook nog niet in hem terug.
[8] Jezus ging naar de zijnen terug en
trof hen slapend aan.
[9] Daaraan zag hij dat hij alleen
steun kon vinden bij de Vader in zich; hij wekte de drie en sprak de bekende
woorden: 'Kunnen jullie dan niet één uur met mij waken? Waak en bid, opdat
jullie niet in verzoeking komen! De geest is gewillig; maar het vlees is zwak.'
[10] Met die woorden doelde hij niet
alleen op de drie, maar ook op zichzelf.
[11] Jezus liep nu terug en bad
nogmaals: 'Mijn Vader, als het niet mogelijk is dat deze kelk van mij weggaat,
dan drink ik hem en geschiede Uw wil!'
[12] Opnieuw door onrust gedreven
zocht zijn ziel aansluiting naar buiten, bij de zijnen; hij trof hen weer
slapend aan, en wel zo vast, dat ze niet wakker werden, maar op zijn roepen
slechts slaapdronken bewogen.
[13] Nu had Jezus, de Mensenzoon,
overwonnen.
[14] Met een blik van medelijden
overzag hij de zijnen, ging onmiddellijk terug en riep luid: 'Vader, ik weet
dat het mogelijk is dat deze kelk voorbij gaat; maar alleen Uw wil geschiede,
en daarom wil ik hem drinken!'
[15] Toen keerde de Godheid volledig
in Hem terug en sterkte Hem, doordrong Hem volledig en sprak: 'Mijn Zoon, voor
de laatste keer moest je je beslissing nemen! Nu zijn Vader en Zoon in je
verenigd en eeuwig onscheidbaar geworden. Draag, watje te dragen is gegeven!
Amen!'
[16] Daarop stond Ik weer op en liep
naar Mijn leerlingen toe, die daar weer lagen te slapen, wekte hen en sprak:
'Hoe kunnen jullie nu slapen en Mij in het moeilijkste uur alleen laten; waak
en bid, dat jullie niet in verzoeking komen; want de geest is wel gewillig, maar
het vlees is zwak. Maar jullie moeten altijd sterk zijn. Kijk, nu is het uur
gekomen dat Ik aan Mijn vijanden word overgeleverd; slaap dus niet, en wees
sterk!’
[17] Op dat ogenblik naderde er een
groep gewapende tempelwachters met fakkels, aangevoerd door Judas; hij wilde
hen naar de herberg brengen, waar hij vermoedde dat Ik was. De leerlingen
vroegen Mij wat dat betekende. Maar Ik zei tegen hen dat zij een paar passen
terug moesten gaan en liep op de weg de groep tegemoet. Toen Judas Mij zag,
liep hij op Mij toe, begroette Mij en wilde Mij kussen als herkenningsteken
voor de bewapende tempeldienaren. Maar Ik weerde hem af en zei: 'Judas,
verraad jij zó de Zoon des mensen? Voorjou zou het beter zijn als je nooit
geboren was!'
[18] Daarop wendde Ik Mij tot de horde
en vroeg met krachtige stem: 'Wie zoeken jullie?'
[19] De aanvoerder antwoordde: 'Jezus
van Nazareth!'
[20] Daarop maakte Ik Mij aan hen
kenbaar met de woorden 'Ik ben het!' en kwam een paar passen dichterbij .
[21] De gerechtsdienaren weken echter
terug, omdat ze heel wat over Mijn kracht hadden gehoord en daar bang voor
waren -om welke reden er door Kajafas ook alleen maar knechten uitgekozen waren
die Mij nog niet kenden. Enkelen die achteraan stonden vielen zelfs op de
grond, omdat de voorsten tegen hen aan botsten.
[22] Omdat de knechten daar aarzelend
en angstig stonden, vroeg Ik hen opnieuw: 'Wie zoeken jullie?'
[23] En op het herhaalde antwoord van
de aanvoerder zei Ik weer: 'Ik heb jullie gezegd dat Ik dat ben! Maar als
jullie Mij zoeken, laat dezen hier dan gaan!'
[24] Toen de knechten nu merkten dat
hun niets gebeurde, schaamden ze zich voor hun aanvankelijke schrik, drongen op
Mij toe en omringden Mij weldra, terwijl de aanvoerder hun toeriep dat ze
alleen op Mij moesten letten, omdat het bevel van de hogepriester luidde dat ze
alleen Mij gevangen moesten nemen.
[25] Maar Petrus, die nu zag dat er
ernstig gevaar voor Mij dreigde en er geen enkel wonder gebeurde om Mij te
bevrijden, trok het zwaard, dat hij steeds verborgen bij zich had gedragen, en
drong naar Mij toe. Malchus stelde zich tegen hem teweer door hem met zijn
speer af te weren. Toen haalde Petrus naar hem uit, waardoor hij Malchus zijn
oor afsloeg.
[26] Nu riep Ik Petrus toe: 'Steek je
zwaard in de schede! Zou Ik de beker niet drinken, die Mijn Vader Mij heeft
gegeven?'
[27] Daarop week Petrus terug. Ik
raakte het gewonde oor van de knecht aan, en direct was het genezen. Die daad
verbaasde de knechten, zodat ze zich niet verder om de leerlingen bekommerden,
maar er alleen op bedacht waren Mij weg te brengen.
[28] Omdat Ik alles zwijgend over Mij
heen liet gaan en ook zonder enig ver zet Mijn handen door hen liet binden,
spraken ze er onder elkaar hun verwondering over uit, waarom hun gezegd was dat
ze het uiterste geweld moesten gebruiken, omdat het gevangen nemen van zo
iemand echt heel gevaarlijk was. -Judas stond erbij en wachtte tot er iets zou
gebeuren waardoor de wachters aan het schrikken gemaakt zouden worden. Maar
omdat er niets gebeurde, meende hij nu des te zekerder dat Mijn kracht zich
tegenover de Hoge Raad wel zou ontplooien.
[1] De stoet ging nu over de Kidron
door dezelfde poort waardoor Mijn intocht had plaatsgevonden. De tempelwachten
brachten Mij eerst naar Annas, die de schoonvader was van de hogepriester
Kajafas. Annas was de eerste waar Ik naartoe werd gebracht, omdat hij de
plaatsvervanger van Kajafas was en zich in deze aangelegenheid steeds zeer
actief had opgesteld, en daarom werd hem ook als eerste het bericht gebracht
dat het gelukt was Mij gevangen te nemen.
[2] Nota bene. Het is nu absoluut niet
de bedoeling om hier alles te herhalen wat in het evangelie van Johannes al
uitvoerig behandeld is -want dit geschrift moet het evangelie van Johannes in
het geheel niet overbodig maken - maar in de navolgende historische
gebeurtenissen zal alleen aangevuld worden, wat als leemte ervaren kan worden.
[3] De manier waarop Annas Mij ontving
en ook de val van Petrus zijn daar na te lezen. (Joh. 18: 13-27)
[4] Annas stuurde Mij gebonden naar
Kajafas.
[5] Judas, die nu inzag dat alles
waarschijnlijk anders leek af te lopen dan hij had gedacht, zag hoe Ik
weggeleid werd, en volgde de stoet verbijsterd en vol vrees over het welslagen
van zijn bedoeling. Hij wilde ook met Mij tot de hogepriester doordringen, maar
de toegang werd hem ontzegd.
[6] Bij Kajafas was de gehele Hoge
Raad bijeen, die allang ongeduldig en op wraak zinnend op Mijn verschijnen
wachtte. Daar werd nu geheel volgens de regels de aanklacht tegen Mij
ingebracht, en er traden getuigen tegen Mij op die moesten getuigen dat Ik
hoogverraad had gepleegd. Hiervoor werd .n:et name de intocht gebruikt, evenals
het feit dat Ik het gewaagd had het heiligdom te betreden, waardoor Ik Mij
priesterlijke macht had aangemeten die Ik niet bezat. Daarna werd haarfijn
bewezen dat Ik het volk tegen de Romeinse keizer wilde opzetten om Mijzelf
koning te maken. Maar toen het erop aankwam daar getuigen voor te vinden, die
die bedoeling door Mijn woorden onder ede konden bevestigen, waren er geen te
vinden.
[7] Tenslotte traden de getuigen op
die zeiden dat Ik gezegd had: 'Breek deze tempel af, dan zal Ik hem in drie
dagen weer opbouwen!'
[8] Kajafas zei nu dat dit een
belediging tegen de tempel zelf was; want om dat te volbrengen was goddelijke
macht nodig, die alleen de Gezalfde des Heren, die eenmaal zou komen, kon
bezitten. Maar Ik had gezegd dat Ik Christus was, de Gezalfde, en daarom
bezwoer hij Mij te zeggen of Ik werkelijk Christus, de Zoon Gods was.
[9] Daarop antwoordde Ik: 'Je zegt
het. Maar Ik zeg jullie: van nu af aan zal het gebeuren dat de Zoon des mensen
zal zitten aan de rechterzijde van de Kracht en in de wolken des hemels tot de
Vader zal komen, die in Hem woont!’
[10] Toen scheurde de hogepriester
zijn kleren en sprak: 'Hij heeft God gelasterd! Wat hebben wij nog meer
getuigen nodig? Jullie hebben zijn godslastering gehoord.’
[11] Natuurlijk vielen allen hem
onmiddellijk bij; want in de Raad waren alleen diegenen bijeen, van wie Kajafas
wist dat zij hem toegewijd en volgzaam waren. Voor degenen die Mij op een of
andere manier vriendelijk gezind waren -wat bij de laatste zittingen al was
gebleken -was de bedoeling Mij gevangen te nemen en het verraad van Judas
verborgen gehouden. Het doodsoordeel was daarom ook snel klaar, en het ging er
alleen maar om de goedkeuring van Pontius Pilatus te verkrijgen.
[12] In alle vroegte werd Ik daarheen
gebracht en werd de zaak aan de landvoogd voorgelegd: Ik was een rebel en een
godslasteraar en was als zodanig des doods schuldig.
[13] Pontius Pilatus, die alles van
Mijn intocht wist en daar niets rebellerends in had kunnen ontdekken, probeerde
Mij te redden, omdat hij als Romein geneigd was in Mij een soort halfgod met
buitengewone krachten te zien. Hij sprak nu met Mij zoals in het evangelie van
Johannes te lezen is, en zei tegen de tempeldienaren die voor het
gerechtsgebouw stonden, dat hij geen schuld in Mij kon vinden. (Joh.
18:33-38)
[14] Daarop kwam een van de hogere
priesters naar voren, die hem nogmaals uitlegde dat Ik door het land was
getrokken en tegen de tempel en de dienaren daarvan had gepredikt, die toch
het hoogste gezag van het land en plaatsvervangers van God waren. Bij die
gelegenheid werd gezegd dat Ik uit Galilea kwam.
[15] Pilatus was blij toen hij die
mededeling hoorde, omdat hij een uitweg zag om de hele kwestie van zich af te
schuiven. Galilea stond onder het oppergezag van Herodes, en daarom kon hij
hierin een oordeel vellen. Hij beëindigde het verhoor dus kortweg en gaf bevel
Mij naar Herodes te sturen, om hem recht te laten spreken over een van zijn
onderdanen.
[16] Herodes was zeer verheugd toen Ik
bij hem werd gebracht, omdat nu zijn wens, Mij persoonlijk te zien, vervuld
werd en hij zich er nu van wilde overtuigen wat er waar was van de vele
geruchten over Mijn wonderkracht. Hij liet Mij onmiddellijk bij zich brengen en
beval de mensen om hem heen zich te verwijderen. Wij bleven alleen. Hij sprak
zijn verwondering erover uit dat een man als Ik, die toch over buitengewone
krachten beschikte, zich gevangen had laten nemen, en hij wilde weten hoe dat
had kunnen gebeuren. Ik gaf hem echter geen antwoord, zodat hij daardoor in
verlegenheid raakte en nadrukkelijk antwoord van Mij verlangde. Omdat ik bleef
zwijgen werd hij steeds ontstemder en ten slotte woedend, zodat hij naar Mij
toeliep en dreigde Mij te folteren. Ik hoefde hem alleen maar kalm aan te
kijken, en onmiddellijk beefde het hart van de oude zondaar zozeer door die
blik dat hij angstig naar zijn omgeving riep. -Ik was uiterst onheilspellend
voor hem geworden, en om zijn vrees te verbergen bespotte hij Mij nu in het
bijzijn van zijn hofdienaren, die vanzelfsprekend onmiddellijk instemden met de
spottende woorden van hun heerser.
[17] Herodes zag nu dat hij bedrogen
was in zijn hoop, door bovennatuurlijke macht iets tot stand te kunnen
brengen, en wilde nu in ieder geval nog zoveel mogelijk voordeel uit de hele
kwestie halen. Daarom gaf hij bevel Mij weer naar Pilatus terug te brengen,
terwijl hij met beleefde woorden te verstaan gaf dat hij graag aan de
opperheerschappij van Rome onderdanig was en er vanaf zag recht te spreken over
een van zijn onderdanen, die zich volgens de bewering van de tempel ook tegen
de opperheerschappij van Rome wilde verzetten. Met een wit kleed aan, dat
Herodes Mij als een teken van onderwerping liet geven, kwam Ik nu bij Pilatus
terug, die niet bepaald verheugd was over Mijn terugkomst, maar wel over de
handelwijze van Herodes, die later ook een volledige verzoening tussen de twee
machthebbers teweegbracht.
[18] Pilatus was intussen gewaarschuwd
door zijn vrouw, die in een droom had gezien hoe de goeden en de slechten door
de Zoon werden gescheiden, en hij streefde ernaar Mij vrij te laten. Zodoende
kwam hij op het idee om het volk voor te stellen Mij vrij te laten, omdat het
in de paastijd gebruik was om een misdadiger in vrijheid te stellen, voor wie
het volk koos.
[19] De priesters en tempeldienaren
hadden echter hun hele aanhang opgeroepen, die voor het gerechtsgebouw stond,
en die liet niemand van de rest van het volk erbij, zodat de geïntimideerde
volksmenigte, die Mij aanhing, niet vlakbij stond, maar wel de
tempelaanhangers, die uit alle macht probeerden hun doel te bereiken, namelijk
Mij uit de weg te ruimen. Omdat Barabbas bij de tempel goed aangeschreven
stond, zoals al eerder is gezegd, werd op de vraag van de landvoogd, welke
gevangene hij moest vrijlaten, onmiddellijk volgens afspraak 'Barabbas!'
geroepen en geëist dat Ik gekruisigd zou worden, waarbij steeds benadrukt werd
dat Ik een oproerling tegen de keizer was .
[20] Pilatus wist niet meer wat hij
moest doen, omdat er wel beschuldigingen genoeg tegen Mij waren ingebracht,
maar hij de schuldvraag voor zichzelf niet geheel kon onderschrijven. Hij dacht
nu dat hij Mij enkel door een geseling voldoende straf zou opleggen en gaf
daartoe dan ook bevel. Zodoende werd Ik toen gegeseld.
[21] Na deze straf brachten de
knechten Mij in zeer erbarmelijke toestand, in een purperen mantel en gekroond
met een doornenkroon, naar buiten, omdat Pilatus hoopte dat die aanblik de
Joden tot medelijden zou brengen, zodat hij Mij kon vrijlaten.
[22] Maar het hart van de Joden was
harder dan steen, en weer riepen ze: 'Kruisig hem! Kruisig hem!’
[23] Pilatus
herhaalde dat hij bij Mij geen schuld vond die de dood verdiende, en dat Ik nu
genoeg gestraft was.
[24] Toen schreeuwden de voorste en
meest verbitterde farizeese priesters: 'Hij moet sterven, want hij heeft God
gelasterd! Hij heeft zichzelf tot Gods zoon gemaakt, en volgens onze wet moet
degene die God lastert, gedood worden!'
[25] Toen hij dat hoorde, schrok
Pilatus nog meer; want zijn Romeinse opvatting dat Ik een halfgod zou kunnen
zijn kreeg hiermee nieuwe voeding. Daarom ging hij weer het huis binnen, waar
de knechten Mij ook weer binnen hadden gebracht, en vroeg Mij waar Ik vandaan
kwam, dat wil zeggen van welke afkomst en uit welk land Ik was, omdat hij Mij
wilde geloven, niet Mijn aanklagers.
[26] Maar Ik gaf hem geen antwoord -
en wel van uitputting. Pilatus vroeg opnieuw, zoals dat in Johannes 19:10 is
aangegeven. Ook de verdere gebeurtenissen speelden zich af volgens vers 11, 12
en 13.
[27] Pilatus, die nu geschrokken was
-want hij kende de tempel en wist dat die tot alles in staat was, als het erom
ging iets door te drukken -wilde dus een einde aan de zaak maken en nam plaats
op de rechterstoel, een ceremonie die bij de Romeinen gebruik was wanneer het
erom ging een onomstotelijk oordeel te vellen. Hij toonde Mij nogmaals aan het
volk en vroeg wie hij moest vrijlaten.
[28] De aanhang schreeuwde opnieuw:
'Barabbas!'
[29] Er werd nu dan ook iemand naar
hem toegestuurd om hem de vrijheid te geven. Toen wees Pilatus op Mij en zei:
'Ziehier jullie koning! Wat moet er met hem gebeuren?'
[30] Opnieuw schreeuwde de horde:
'Kruisig hem!'
[31] Pilatus zei spottend: 'Moet ik
jullie koning kruisigen?'
[32] Nu kwam er een van de
hogepriesters naar voren en zei zeer nadrukkelijk: 'Wij hebben geen andere
koning dan alleen de keizer; maar deze hier is tegen de keizer en heeft zichzelf
tot koning gemaakt. De schuld komt op hem!'
[33] Pilatus zei heel ernstig: 'En als
er nu toch onschuldig bloed wordt vergoten?'
[34] 'Dan kome zijn bloed over ons en
onze kinderen!', riep de hogepriester luid. En de aanhang viel deze uitroep
met veellawaai bij en herhaalde die vele malen.
[35] Toen zag Pilatus dat hij Mij niet
kon helpen, zonder zichzelf ernstige moeilijkheden te bezorgen. Ook vreesde hij
dat het Romeinse aanzien eronder zou kunnen lijden, wanneer hij teveel
zwakheid zou tonen.
[36] Om een uiterlijk teken te geven
dat hij zich vrij voelde van de verantwoordelijkheid, waste hij in het bijzijn
van al het volk zijn handen en zei (Pilatus): 'Ik ben onschuldig aan het bloed
van deze rechtvaardige, want volgens onze wet heeft hij niets misdaan. Volgens
jullie wet kan het anders zijn, Zoals jullie zeggen -en daarom geef ik hem nu
over aan jullie wet!'
[37] Daarop leverde hij Mij over aan
de gereedstaande tempelwachten, die Mij direct in verzekerde bewaring namen, op
hetzelfde tijdstip dat Barabbas werd vrijgelaten en door het volk met luide
kreten werd begroet.
74
Kruisiging, dood en begrafenis van Jezus
[1] De tempel had nu naar het leek
overwonnen, en wilde het uitgesproken doodsoordeel zo snel mogelijk voltrekken.
[2] Nu zal verder niet een nauwkeurige
beschrijving volgen van alle martelingen die Mijn lichaam moest doorstaan;
want dat zijn dingen die de ziel van geen enkel mens in het lichaam al kan
bevatten. Pas in een vrije, geestelijke toestand is het voor een ziel mogelijk
om te begrijpen, in hoeverre die doodskwelling ertoe diende om Mijn lichaam
volkomen te vergeestelijken, en daardoor ook aan de verlossing van de materie
bij te dragen, hoewel die pijniging niet per se noodzakelijk was.
[3] Hier zullen alleen nog enkele
dwalingen rechtgezet worden om duidelijkheid te brengen in enkele dingen,
opdat aan de hand van de evangeliën, die met betrekking tot Mijn lichamelijke
dood tamelijk nauwkeurig zijn, een duidelijk beeld gegeven wordt van de laatste
uren van de Mensenzoon.
[4] Hier moeten we in de eerste plaats
het dragen van het kruis in ogenschouw nemen. Het was gebruik bij de Romeinen,
dat iedere ter dood veroordeelde misdadiger zijn martelhout zelf tot aan de
plaats van terechtstelling moest dragen, en vaak, als de krachten hiervoor hem
verlieten, werd hij zeer wreed gepijnigd om die straf uit te voeren. Ook Mij
bleef dat natuurlijk niet bespaard; maar de krachten verlieten Mijn uiterst
uitgeputte lichaam heel snel, zodat Ik meermaals op de grond viel.
[5] Simon van Cyrene, die een
aanhanger was van Mijn leer en als zodanig de priesters welbekend was, kwam de
stoet tegen en sloeg volontzetting en medelijden Mijn jammerlijke toestand
gade.
[6] Toen riep een van de
tempeldienaren hem honend toe: 'Ziedaar jouw grote meester, die zichzelf niet
kan helpen! Nu komt al zijn bedrog op beklagenswaardige wijze aan het licht.'
[7] Simon antwoordde verontwaardigd en
met een voorspellende geest: 'Jullie zullen het uur nog vervloeken, dat jullie
zoiets hebben gedaan! Maar ik wens mijn Meester te kunnen dienen, opdat deze
lijdensweg lichter voor Hem wordt.’
[8] 'Dat zul je!', riepen enkele
priesters boos. 'Want omdat je het waagt de handelingen van de tempel met smaad
te belasten, leggen wij je boete op en zul jij het kruis van je meester dragen!
' Toen Simon dat hoorde, snelde hij vol vreugde te hulp, nam het zware kruis op
zijn sterke schouders en stak Mij, daar ik op de grond lag, nog zijn hand toe,
om Mij steun te bieden. Ik nam zijn hand, en Simons kracht werd zozeer gesterkt,
dat hij met gemak die zware last kon dragen.
[9] Al Mijn naaste vrienden, die
tijdens de berechting niet bij het gerechtsgebouw konden komen, waren nu
gevolgd, en ook kwam er nu veel volk naderbij, dat eerst verschrikt op een
afstand had gestaan, toen de aanhang van de tempel 'Kruisig hem! ' had
geschreeuwd. Ze namen direct een dreigende houding aan, toen de stoet de poort
naderde, waar een groot plein de vorming van een uitgebreide menigte mogelijk
maakte. De Farizeeën hadden zoiets echter al gevreesd en hadden daarom een
tamelijk grote groep Romeinse soldaten opgeroepen, die de stoet bij de poort
naar Golgotha opwachtte om de orde te bewaren.
[10] Toen degenen die Mij welgezind
waren nu zagen dat Ik reddeloos verloren en een eventuele gewelddadige
bevrijding uit de handen van de gerechtsdienaren onmogelijk was, werd een luid
geweeklaag aangeheven, waar met name de vrouwen sterk aan meededen.
[11] Ik wendde Mij daarom tot degenen
die het dichtst bij Mij stonden en zei tegen hen: 'Huil niet om Mij, maar om
jullie en je kinderen; want hun zullen ergere dingen overkomen dan wat jullie
nu aan Mij zien gebeuren! Ik ga in tot Mijn Vader; maar zij zullen niet weten
waar ze heengaan!'
[12] In de overlevering van de kerk
wordt gezegd dat Veronica Mij in haar dienstbaarheid een doek heeft aangereikt
om Mijn zweet te drogen. Dat is wel waar; want zij stond in de voorste rijen
van de weeklagenden. Maar het afdrukken van Mijn gezicht op de doek is een
later ontstane sage, evenals hier gezegd dient te worden dat er in Mijn tijd
nooit een Jood Ahasverus is geweest, die Mij van zijn huis wegjoeg. Beide zijn
mythen die later zijn ontstaan uit verhalen van vrome gemoederen, die hun best
hebben gedaan om Mijn lichamelijke dood met alle mogelijke wonderen op te sieren,
die ook in de evangeliën zijn binnengeslopen.
[13] Als al dat soort dingen inderdaad
gebeurd zouden zijn, terwijl Ik aan het kruis hing, zoals bericht wordt - de
grote aardbeving, de verduistering van de zon, het verschijnen van geesten en
veel andere dingen - dan zou Jeruzalem, gedwongen door die krachtige tekenen,
nog diezelfde dag in zak en as boete hebben gedaan en Mijn opstanding niet vol
twijfel hebben beschouwd, maar met vreugde en als teken van vergeving van alle
zonden. Maar in de tijd dat Mijn lichaam stierf is er niets gebeurd, dat zo
buitengewoon was dat het noodzakelijkerwijs in verband gebracht moest worden
met Mijn dood. Het kan ook niet anders, omdat de vrijheid van de wil niet
aangetast mag worden; en als dat voornaamste principe niet als onaantastbaar in
acht genomen moest worden, zou het voor Mij in ieder geval al eerder mogelijk
zijn geweest om door zulke wonderen dwang uit te oefenen. Alles wat er
gebeurde, was van dien aard, dat het ook heel goed zonder Mijn lichamelijke
dood had kunnen gebeuren - en daarom zullen we nu nauwkeuriger bekijken wat dat
is geweest.
[14] Toen Ik nu weggevoerd was naar
Golgotha, in die tijd de algemene plaats van terechtstelling van Jeruzalem,
kwam Judas Iskariot totaal wanhopig toegesneld en probeerde door de ring heen
te breken die de tempelwachters rond de plaats hadden gevormd. Hij werd met
geweld teruggedreven en bleef met starende ogen dichtbij staan kijken, nog
altijd hopend dat er iets buitengewoons zou gebeuren dat Mij zou bevrijden.
Hij was steeds in de buurt geweest toen Mijn veroordeling plaatsvond, en
naarmate het hem duidelijker werd dat Mijn kracht hier ofwel verdwenen was of
niet door Mij werd gebruikt, groeide zijn angst.
[15] Tenslotte rende hij terug naar de
Hoge Raad om het geld terug te geven, en daarbij zei dat hij onschuldig bloed
had verraden en zichzelf hevig aanklaagde. Natuurlijk werd hij vol hoon
afgewezen, met de opmerking dat hij maar moest zien hoe hij met zichzelf in het
reine kwam. Vol vertwijfeling wierp hij het geld in de kist voor de aalmoezen
van de tempel en rende naar buiten, zich nog altijd vastklampend aan de zwakke
hoop dat Ik Mijzelf zou bevrijden, voordat het ergste zou gebeuren.Toen hij nu
zag hoe Mijn lichaam op de grond gegooid en op het kruis gelegd werd, toen hij
de hamerslagen hoorde die de spijkers door Mijn vlees in het hout dreven,
schreeuwde hij het uit en rende onmiddellijk weg. Zonder een blik achterom te
werpen rende hij naar een eenzaam gebied, waar hij zich met het koord van zijn
kleed aan een vijgenboom ophing.
[16] Hij had zijn dwaling, zijn
geldzucht en zelfzucht duur betaald. Over hoe het daarna met hem is gegaan, zal
nog een keer bericht worden.
[17] Pas enkele dagen na zijn dood
werd zijn lijk gevonden, dat van het koord was losgeraakt en gevallen en waar
honden en jakhalzen aan knaagden. Op diezelfde plek werd hij ook begraven.
[18] Er wordt bericht dat er een
duisternis was ingetreden, toen Mijn lichaam aan het kruis hing. Ja, een grote
innerlijke duisternis viel er over Jeruzalem, maar geen uiterlijke. Een
innerlijke duisternis, waardoor iedereen het gevoel had alsof hij iets verloren
had, zonder te weten wat dat was, en zelfs de hogepriesters, schriftgeleerden,
Farizeeën en tempeljoden, die toch zeer naar Mijn dood hadden verlangd,
beleefden geen bevrediging en geen vreugde aan hun daad.
[19] Dat was ook de reden waarom de
tempel helemaal geen stappen ondernam tegen Mijn leerlingen en naaste
verwanten, ook niet tegen Nicodemus, Jozef van Arimathea en Lazarus, die allen
naar Mijn kruis kwamen en in Mijn laatste levensuur aanwezig waren. De Mijnen
hadden het voornamelijk aan het aanzien van Nicodemus als lid van de Hoge Raad
te danken, dat zij toestemming kregen heel dicht in de buurt te blijven,
terwijl de plaats anders door soldaten werd afgezet en er niemand werd
toegelaten. Op zijn voorspraak werd er een uitzondering gemaakt. Mijn
allernaaste leerlingen echter, behalve Johannes, waren niet aanwezig, zoals Ik
vroeger al dikwijls had voorzegd. De herder was geslagen, derhalve raakten de
schapen verstrooid. Na Mijn gevangenneming waren ze deels naar Lazarus
gevlucht, en deels werden ze door vrienden verborgen gehouden.
[20] Alleen Johannes waagde zich
overalopenlijk te vertonen en de moeder van Mijn lichaam, Maria, tot steun en
troost te zijn.
[21] Petrus, die na zijn val door diep
berouw gegrepen was, volgde weliswaar heimelijk de stoet die Mij door de
straten van Jeruzalem van de ene heerser naar de andere bracht, maar bleef toch
ver van alle broeders, omdat zijn ziel de behoefte voelde om alleen te zijn en
nu pas volledige duidelijkheid verkreeg met betrekking tot Mijn werkzaamheid,
waarbij vooral de oefeningen in Efraïm heel nuttig voor hem waren. Hij doorzag
het wezen en het doel van Mijn aardse sterven en was ook doordrongen van de
noodzaak ervan, alsook van Mijn opstanding, die Ik had voorzegd en waarop hij
vast vertrouwde, overigens zonder daar een woord over te zeggen.
[22] Met betrekking tot Mijn laatste
uren is het meest noodzakelijke al eerder gezegd, en wie het zich nogmaals voor
de geest wil halen, leze 'Die sieben Worte am Kreuz', * (* Die sieben Worte
Christi am Kreuz, ontvangen door Anthonie Grossheim. Uitgegeven door
uitgeverij De Ster, Tilburg.- zie bijlage) dan zal hij voldoende ingelicht zijn
over Mijn laatste uren.
[23] Toen Mijn ziel zich van Mijn
lichaam scheidde, ontstond er inderdaad een aardbeving; maar dat was wederom
een verschijnsel dat niet al te zeer opviel, omdat in die streek in Mijn tijd
de onderaardse krachten van het Jordaandal zich nog veel vaker deden gelden dan
nu, vandaar dat aardschokken niet zo zeldzaam waren. Dat dit verschijnsel
werkelijk met Mijn dood samenhing, kwam bij de verstokte Joden natuurlijk niet
op.
[24] Ook is het juist dat het
voorhangsel in de tempel scheurde, als een uiterlijk teken dat er nu geen
belemmering meer was om de allerheiligste ruimte van het hart van de Vader te
bereiken, ja, dat iedereen daar kon komen om daar het eeuwige leven te
ontvangen; maar ook dat verschijnsel, hoe verbazingwekkend ook, baarde verder
geen opzien. De dienstdoende priesters hingen het voorhangsel weer op, en
daarmee was de zaak afgedaan.
[25] Verder wordt er bericht dat de
zon haar schijnsel verloor. Er is al gezegd dat er geen duisternis intrad -maar
wel weet iedereen dat aardbevingen in warme landen vaak aangekondigd worden
door een sterke nevelvorming in de atmosfeer, waardoor de zon aan glans inboet.
En dat gebeurde op soortgelijke wijze ook hier. Dat de zon haar glans verloor
had echter een andere reden dan de gebruikelijke -ook al was het verschijnsel
hetzelfde.
[26] Er wordt ook nog bericht dat er
doden uit hun graven opstonden en aan velen zijn verschenen. Dat bericht moet
op de juiste manier begrepen worden, en iedereen zal het beter begrijpen,
wanneer hij het volgende in zich opneemt.
[27] Toen Mijn lichaam gestorven was
en de grote groep vijanden haar wraak volledig had gekoeld, verspreidde het
volk zich ook al gauw, omdat een innerlijke huivering -de innerlijke, reeds
vermelde duisternis - iedereen ertoe bracht bescherming in zijn eigen huis te
zoeken, waar de Joden zich volgens hun voorschriften nu moesten voorbereiden op
de sabbat, die met zonsondergang begon.
[28] Mijn aanhangers kwamen nu steeds
dichterbij de plaats van terechtstelling, zodat de kring van degenen die Mij
na stonden behoorlijk groter werd. Jozef van Arimathea was al eerder naar
Pilatus gegaan en had hem om Mijn lichaam gevraagd -een gunst die niet altijd
werd verleend.
[29] Maar Pilatus verleende hem die
graag, omdat hij daarmee de Joden wilde ergeren, evenals door het opschrift
boven aan het kruis in drie talen, waarop stond dat Ik de koning der Joden was.
[30] Mijn vrienden namen het lichaam
direct van het kruis af, reinigden en zalfden het en droegen het met veel zorg
naar een rotsgraf, dat eigendom was van Jozef van Arimathea, op een stuk grond
dat hij van Nicodemus had gekocht om daar mettertijd zijn eigen laatste
rustplaats te vinden.
[31] Golgotha was weliswaar een
rotsheuvel, maar lag vlakbij een dichtbevolkte villawijk, waar veel rijke
Romeinen en Joden grond hadden gekocht en prachtige landhuizen gebouwd hadden;
van daaruit is de nabijheid van de tuin te verklaren.
[32] In dat graf legden ze het lichaam
en beschermden het goed, uit vrees dat de Joden in hun boosaardigheid anders
ook het lijk nog kwaad wilden doen.
[33] Maar die waren op hun beurt weer
bang dat Mijn aanhangers het lijk wilden ontvoeren en dan wellicht beweren dat
Ik was opgestaan; want ze hoorden en wisten heel goed dat de woorden over Mijn
voorspelde dood en ook van Mijn opstanding onder het volk de ronde deden.
Daarom vroegen ze Pilatus om bewakers, die hun dat ook toestond, al was het
alleen maar uit nieuwsgierigheid of er misschien iets wonderbaarlijks zou
gebeuren, zoals alom door de vrienden verwacht en door vijanden gevreesd werd.
Er werden dus bewakers aangesteld, Romeinse soldaten, die vijf dagen lang bij
het graf op wacht moesten staan.
75
Over de dood van de Heer
[1] Maar wat is er nu gebeurd, terwijl
het lichaam in het graf lag, en wat was de eigenlijke, dwingende reden voor
Mijn sterven? - Hierover zal nu een korte, maar duidelijke verklaring volgen.
Luister dus:
[2] Er is al eerder en vaker
uiteengezet, dat Adam als eerste mens van deze aarde - dat wil zeggen als mens
met volledige vrijheid van geest - geschapen was met het doel een vorm te
creëren, van waaruit de materie weer naar het vrije geestelijke leven
teruggeleid kon worden. En daar was bovenal het overwinnen van de materie zelf
voor nodig, dat wil zeggen: er moest door een vrij wilsbesluit een toestand
gecreëerd worden, die aan de ene kant het overwinnen van alle lagere
eigenschappen liet zien, zoals aardse lusten, begeerten en neigingen, om aan de
andere kant een vrij opstijgen naar het zuiverste geestelijke leven mogelijk te
maken.
[3] Er is al vaak genoeg gezegd dat de
menselijke ziel uit zeer kleine beginstadia bestaat, die zich tot steeds
hogere niveaus van bewustzijn ontwikkelen en tenslotte in de mens weer die vorm
bereiken, die als aardse vorm zich niet meer verder kan ontwikkelen, maar wel
wat het zielenleven betreft. Er komen dus in de mens twee beginselen samen: het
einde van het materiële leven als hoogst ontwikkeld zelfbewustzijn, en het
begin van een zielenleven dat in de hoogste verworven voleinding van de vorm onveranderlijk
is. Daarom kan de mens op dit scherp van de snede van het aardse leven zich
niet afsluiten voor het bewustzijn dat hij leeft -want daar is hij zelf het
bewijs van -terwijl hij er toch geen vermoeden van heeft dat hij is aangekomen
op de drempel van een geestelijk leven, dat nu in de onveranderlijk blijvende
menselijke vorm zijn begin heeft. Met andere woorden: nadat hij vele
veranderingen van lichaamsvorm heeft doorgemaakt, die het bereiken van de
menselijke gestalte tot doel hadden, ondergaat die gestalte nu in haar algemene
vorm geen verandering meer, maar wel begint er nu een verandering van de ziel,
die tot doel heeft de geest Gods Zelf steeds dichter te naderen en daarmee in
gemeenschap te treden.
[4] Wie nu denken kan, die denke ! Wat
kan er gebeuren, als deze overgang niet tot stand gebracht wordt? Want hier
staan materie en geest scherp tegenover elkaar, die zich wel over en weer
steeds meer kunnen verfijnen, maar elkaar nooit -aangezien het polariteiten
zijn -helemaal kunnen raken. Er moet hier in ieder geval een weg getoond, een
brug geslagen worden, via welke het mogelijk is van de materie tot de geest te
komen -en die weg moet een voorbeeld zijn dat iedereen in staat is te volgen.
Als die weg niet gevonden zou worden, dat wil dus zeggen: als niet een mens
die zou betreden, dan zou het onmogelijk worden de materie te verlaten om in
een vrij, geestelijk leven te komen.
[5] Het moet dus het streven van de
Godheid Zelf zijn om Haar schepselen, die Zij uit liefde en tot hun redding dwong
de weg van de materie te gaan nadat die de grens hebben bereikt, van waar af
de geestelijke weg mogelijk is ook naar Zich toe te trekken en zo in de
verhouding van Vader tot kind te brengen. Adam moest die brug in zichzelf
bouwen en had het eigenlijk heel gemakkelijk, aangezien de verlokkingen van de
materie heel gering waren in vergelijking tot nu. Er was bij hem enkel
zelfoverwinning nodig, gehoorzaamheid, dan was de brug geslagen en kon in hem
het geestelijke leven bloeiend ontwaken, omdat gehoorzaamheid tegenover God bij
een mens die voor het overige vrij van iedere zonde is, het enige
beproevingsmiddel is. Pas uit ongehoorzaamheid volgen alle andere overtredingen
vanzelf, zoals iedereen bij kinderen gemakkelijk kan waarnemen. Nu viel Adam,
en daarmee had er een terugtreden in de materie plaatsgevonden, dat wil zeggen
in die polariteit, die zich even ver van God kan verwijderen als ze naar God
Zelf tot steeds hogere zaligheden kan opstijgen.
[6] Met deze val was de zonde de
wereld binnengekomen, omdat God nooit een werk schept om het eventueel weer te
vernietigen, maar de eenmaal geschapen weg verder volgt, zogezegd probeert te
corrigeren, omdat de goddelijke wijsheid van tevoren rekening houdt met de
gevolgen van een mislukking. Maar als het erom gaat vrije schepselen te
scheppen, geen geestelijke machines, dan is de weg van zelfontwikkeling in de
mens werkelijk de enige weg hiertoe. Met het ontstaan van het menselijke
geslacht als volkeren was de opeenvolging ontstaan van alle zonden, bestaande uit
een lange reeks in een steeds diepere val, omdat het begin ervan -de
ongehoorzaamheid -nu eenmaal bestond. Dat wil zeggen: als Adam niet
ongehoorzaam was geweest, zou ook geen van zijn nakomelingen ongehoorzaam
hebben kunnen zijn, omdat hij in zichzelf dan een kiem vernietigd zou hebben,
die dan niet meer overgeërfd kon worden. Op deze manier.echter bevruchtte hij
die kiem, en in zijn nakomelingen groeide die uit tot de boom, die het licht
van de zon nauwelijks meer door zijn dichte bladerdak laat schijnen.
[7] Dikwijls werd er nu door bijzonder
sterke zielen geprobeerd door dit bladerdak heen te breken om de zon erdoor te
laten schijnen, en al naargelang dit ook bij enkele op zichzelf staande
gedeelten ervan lukte, bezit de mensheid oeroude religies. Maar het lukte deze
sterke zielen niet om de kern van de boom zodanig te raken, zijn kroon zo te
breken, dat die machtige boom moest sterven. En dat lukte hun niet omdat
zijzelf in hun aardse leven niet zonder schuld waren, maar eerst van de wereld
hadden geproefd, voordat zij dorst naar waarheid, naar kennis van God voelden.
De wereld smaakte hun flauw -en nu pas zochten ze iets beters.
[8] De oude Indische religies zijn de
oudste die jullie kennen; want de oude Egyptische religie in haar echte leer
was de oudste, en de kennis daarvan is verloren gegaan. Al die leraren waren
zulke sterke zielen, die voor zichzelf door het bladerdak heen braken, de weg
toonden, ook het ware en echte hebben beschreven en uitgesproken, maar die
toch niet anders konden schrijven dan voor hun tijd, waardoor er nu veel
vervallen is geraakt, wat in zijn samenhang van de dingen gemakkelijk te
begrijpen is. Daarover nu het volgende:
[9] God was, voordat de inkleding in
het vlees als Jezus plaatsvond, onpersoonlijk. * (* Voor Zijn menswording in
Jezus woonde God in een ontoegankelijk licht en was voor geen enkel geschapen
wezen zichtbaar. Zelfs de meest reine engelgeesten konden de Godheid nooit
anders zien dan als een zon (Die geistige Sonne, dee12/13:7). In
Zichzelf en op Zichzelf is God echter van eeuwigheid af aan een mens (Het
grote Johannes evangelie, deel 6/88:3) naar wiens evenbeeld de mens door
Hem geschapen werd. (Genesis 1 :27. De Huishouding van God, deel
2/139:20 en 138:26. Aarde en maan 54:9. Het grote Johannes evangelie,
deel 1/1:13-16; 2/144:4; 4/88:7; 5/70:3; 6/135:1 en 230:6; 7/121:3 en
219:11; 8/24:6; 9/58:7))
Daarom kon ook niemand Hem
aanschouwen, maar alleen Zijn Wezen voelen, dat zich natuurlijk alleen maar als
Licht merkbaar kon maken, omdat God in Zichzelf puur licht is, dat zijn stralen
uitzendt. Maar waar licht is, is het overal; het doorstroomt alles en wekt
alles tot leven. De onpersoonlijkheid van God veronderstelt echter niet één
punt van uitstraling, zoals vanuit een zon, maar een zee van licht, waarin
geen concentratie is. Diegenen die geestelijk tot het goddelijke Wezen
doordrongen, konden het goddelijke Wezen dus ook niet anders gewaarworden dan
als een leven in het licht, het zweven en rusten in het licht, het wensloze één
worden met het licht. Toen nu de mens Jezus de personificatie van God werd, was
het ervaren van de Godheid voor degene die Haar naderde, heel anders -eenvoudig
het naderen van de ene mens tot de andere. Derhalve hebben de oude zieners
gelijk; maar de nieuwere, die na Mij leefden, hebben eveneens gelijk.
[10] Na de val van Lucifer, toen de
materiële wereld zich manifesteerde, was weliswaar de geestelijke zon geschapen
als zetel van de Godheid; maar ondanks alles was die niet als een op zichzelf
staande concentratie op te vatten. Het licht was in de geestelijke wereld
overal, en die geestelijke zon is voor de lichamelijke mens, zolang zijn ziel
aan dat lichaam gebonden was, vóór Mijn aardse leven niet zichtbaar geworden.
Het zichtbaar worden daarvan was een bekroning van het geloof van de
geestelijke wezens; want pas voor hen was die zon zichtbaar -maar nu ook voor
de mens die in Mij gelooft, zodra zijn geestelijke oog geopend is, omdat de
mens Jezus op ieder moment Zijn hele rijk kan onthullen aan allen die in Hem
geloven.
[11] Nu is nog de vraag: waarom vindt
men in de oude religies dezelfde grondtrekken ?
[12] Voor iemand die deze onthullingen
heeft begrepen, zou het alleen maar verwonderlijk zijn als het niet zo was;
want als deze oude religies voorlopers zijn van de leer van de Mensenzoon en
Godszoon, dan moeten ze ook de grondtrekken daarvan bevatten; ze kunnen geen
dingen bevatten die ervan verschillen. Dat het leven van de afzonderlijke
leraren, die opstonden, ook overeenkomsten vertoont met dat van Mij, berust op
dezelfde grondslag.
[13] Als de Oudegyptische religie
geheel en al bekend zou zijn in haar oudste grondtrekken, die door de latere
godencultus slechts vervaagd in de huidige tijd zijn gekomen, dan zou men zeggen:
de christelijke religie is aan de oude Egyptische religie ontleend -zo sterk
lijken deze op elkaar, met name wanneer men de wezenlijke trekken van Osiris,
Isis en Horus nauwkeurig in hun aanvankelijke oerbetekenis zou kennen.
[14] In hoeverre is het Mij echter
gelukt om de boom van zonden te breken en niet alleen door het bladerdak heen
te breken?
[15] In de eerste plaats moet iedereen
zich eens goed afvragen wat het wil zeggen te 'zondigen'!
[16] Menigeen zal zijn antwoord snel
klaar hebben en zeggen: zonde is alles wat in strijd is met Gods wil! - Dat is
wel waar. Maar wat is Gods wil eigenlijk, en hoe herkent de mens die, als hij
niet eens in God gelooft en nog veel minder Zijn wil erkent?
[17] Dan moet er vanuit het menselijke
leven geoordeeld worden. Zondigen tegenover God kan niemand, als hij Hem niet
heeft leren kennen.
Evenmin als iemand zich zal ergeren
aan een blinde die beweert dat er geen licht is, alleen omdat hij het niet
ziet, zal God druk uitoefenen op degene die Hem uit onverstand niet kent. Maar
een blinde kan wel zijn buurman of iemand anders -die hij weliswaar ook niet
ziet, maar wel hoort en voelt, en wiens direct voelbare weldaden hij kan
ontvangen - beledigen, wanneer hij zich op de een of andere manier tegen hem
verzet. Hij kan tegen diens liefde zondigen; want ondanks zijn blindheid kan
hij zich niet afsluiten voor het feit dat diegene bestaat.
[18] Zo is het ook met een geestelijk
blinde, die zeer zeker tegen het gebod van de naastenliefde kan zondigen, ook
als hij God niet kent. De naastenliefde is de weg naar de liefde tot God -dat
is al vaak uitgelegd.
[19] Omdat de mens Jezus dit gebod tot
in het kleinste toe vervulde, en wel vanaf zijn jeugd, groeide in hem ook de
liefde voor God, zodat Hij daar tenslotte in kon opgaan. De zonde had geen
macht over hem; want hij streefde ernaar van de aanvankelijk zichtbare weg van
de naastenliefde, die zich kenbaar maakt door uiterlijke werken, tot de
innerlijke, onzichtbare weg in de liefde voor God te komen.
[20] God had Adam een gebod gegeven:
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Hij minachtte het en viel. De mens Jezus gaf
uit liefde voor God zichzelf dit gebod om niets zonder de wil van de Vader te
doen, en daardoor werd hij het lichtende voorbeeld ter navolging. Hij verwierf
dus in zichzelf het niveau dat Adam niet had verworven, en op die manier
verzoende hij in zichzelf de Godheid, die in Haar heiligheid gekwetst was
doordat het gebod niet in acht was genomen.
[21] De Wijsheid gaf het gebod; de
Wil, de Kracht verlangde de vervulling ervan; de Liefde vond de weg om in de
mens Jezus de voorwaarden te vervullen die noodzakelijk waren om de vroegere
toestand van zaligheid voor alle schepselen terug te brengen. In het feit dat
deze weg, die direct naar God leidt, nu geopend is, en in het feit dat deze weg
door de Mensenzoon Jezus werd vervuld, die daardoor tot Godszoon werd, is de
verlossing gelegen. Het sterven van Jezus is de bezegeling van de
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Het was niet noodzakelijk; maar omdat de
mensheid het met haar onbegrensde vrije wil door Lucifers invloed verlangde,
onderwierp Jezus zich ook aan deze eis en stierf hij lichamelijk.
[22] Het vervallen van de ene zonde in
de andere brengt een steeds grotere hardheid van de ziel voort. Om die toestand
uit te drukken, spreekt men van versteende harten. Hoe ver dat kan gaan, is
onafzienbaar. De materie, de uiterlijke lust, groeit steeds meer, en
vanzelfsprekend verdwijnt daarmee steeds meer het bewustzijn van een
geestelijke wezenlijke kern van de ziel. Die verharding leidt uiteindelijk tot
een dierlijke toestand, die enkel en alleen nog maar instandhouding en
voortplanting kent, zonder innerlijke, geestelijke vrijheid.Verlossing uit zo'n
toestand biedt alleen een zuiver geestelijke leer, die tot een zedelijk
bewustzijn van de menselijke waardigheid leidt, en die leer werd gegeven in een
niet mis te verstane beknoptheid en in de grootst mogelijke duidelijkheid. Het
opvolgen ervan doet de ketenen van de materie springen, maakt de banden van de
aardse genotzucht los en leidt tenslotte de materiële wensen en begeerten naar
een toestand van zuiver gewaarworden, als het kennen van het kwaad, maar niet
meer het ten uitvoer brengen van het kwaad, omdat het eigen ik steeds meer
wegsmelt, terwijl dat ik (egoïsme) anders steeds meer uitgroeit. Hoe meer het
verdwijnt, des te losser (minder hard) worden de boeien van de materie, om
tenslotte niet meer als boeien gevoeld te worden.
[23] De boom van de zonde werd en kon
dus alleen door Jezus gebroken worden, omdat hij in zichzelf de geest Gods
omsloot, die reeds aan Adam het gebod had gegeven, zonder dat hij het
uitvoerde.
[24] Nu zal men zeggen: maar waar ligt
nu het bewijs dat het zo is, en dat de vroegere leraren niet hetzelfde
volbrachten? Want wat hier gezegd is onttrekt zich aan het menselijk oog, is
een innerlijk proces, waarover iemand anders dan Jezus Zelf niet kan berichten,
terwijl het uiterlijke proces, het optreden van een voortreffelijk leraar en
diens leven en goede leringen en ook sterven, al vaker is voorgekomen. Hoezo is
de boom der zonden door Jezus nu werkelijk gebroken en door die andere leraren
alleen het bladerdak doorbroken? Van het uiterlijke gevolg ervan in de wereld
is niet veel te merken, want de zonde bloeit in de huidige tijd als nooit
tevoren -en andere dan uiterlijke kentekenen kan de mensheid toch niet
beoordelen!
[25] ja, dat lijkt op het eerste
gezicht wel zo te zijn, maar bij nadere beschouwing toch niet!
[26] Iedereen die de innerlijke weg
gaat, zal weldra gewaarworden hoe die in werkelijkheid is. De buitenkant zegt
helemaal niets; want die is een holle noot. Wie de innerlijke weg niet wil
gaan, is niet te overtuigen en hem kan evenmin een beeld van die weg gegeven
worden, als het onmogelijk is om een blinde enig begrip van kleuren bij te
brengen. Hier beslist het resultaat. De weg is er; betreed hem -en oordeel dan!
[27] Zonder Mij kan niemand tot de
Vader komen, en zonder het geloof in Jezus heeft ook nog geen enkele wijze ooit
het almachtige wezen Gods gevoeld als de Oerbron van alle liefde, die zich persoonlijk
kan manifesteren. Alleen in Jezus wordt het onpersoonlijke persoonlijk, en de
vereniging van deze twee in de menselijke vorm maakt het naderen mogelijk van
het schepsel tot de Schepper, het opgaan van de materie in de geest, het
terugbrengen van de ontstane zondereeks opwaarts voorbij de scheidingswand van
materie en geest, als punten die elkaar anders onmogelijk kunnen raken -en de
brug is het leven van Jezus.
[28] Nu ontstaat dus de vraag: hoe ver
konden vóór de dood van de Mensenzoon de gestorven zielen eigenlijk komen?
[29] Ze konden natuurlijk, al
naargelang ze een gegeven leer volgden van de leraren die vroeger al zijn
opgetreden, tot inzicht en ook tot zaligheid in zichzelf komen, maar
natuurlijk niet tot het aanschouwen van de gepersonifieerde Godheid.
[30] Dat gebeurde in de tijd voor het
eerst toen het lichaam van Jezus in het graf lag. Het puur aardse lichaam lag
daar, terwijl de ziel met de inwonende geest Gods overging en zich daar aan
allen toonde als Degene die Hij is en was.
[31] Dat kan hier alleen aangeduid
worden. Later zal echter ook onthuld worden wat er precies is gebeurd.
[32] Met dit zich openbaren in de
geestenwereld ontstond de bouw en de bevolking van het nieuwe Jeruzalem als de
stad Gods, en die zal blijven bestaan in eeuwigheid.
76
De opstanding en hemelvaart van Jezus
[1] Op de derde paasdag keerde de
Godheid terug en riep het lichaam van de Mensenzoon aan, dat onmiddellijk
geheel en al opgelost werd en nu als gewaad nog aan de ziel werd toegevoegd.
Die gebeurtenis zagen de Romeinse wachters als een schitterend licht, dat de
grafholte geheel verlichtte; daar schrokken ze zo van, dat ze onmiddellijk
wegrenden om te gaan vertellen dat Ik was opgestaan. De steen werd van de
opening weg gewenteld, zodat nu iedereen in het grafgewelf kon kijken.
[2] De soldaten gingen meteen naar
Pilatus, die hoogst verbaasd was en het met een zeker leedvermaak aan de Hoge
Raad meedeelde. Enkele leden van de Hoge Raad gingen er dadelijk heen en
troffen de plek leeg aan, waarop ze vanwege het volk, waarvan ze de
ontevredenheid kenden naarstig de zaak probeerden te verdoezelen, de soldaten
geld gaven en hen opdroegen om te zeggen dat de leerlingen het lijk hadden
gestolen, terwijl zij sliepen. Tegelijkertijd garandeerden ze hun dat ze niet
gestraft zouden worden door Pilatus, die een dergelijk vergrijp, namelijk
slapen terwijl ze op hun post stonden, met de dood had moeten bestraffen.
[3] Pilatus wilde die vrijstelling van
straf echter niet toekennen, maar zei, toen een hogere priester met hem
probeerde te onderhandelen: 'Ofwel de soldaten hebben geslapen, en dan zijn ze
dubbel schuldig, doordat ze sliepen en mij voorgelogen hebben, ofwel ze hebben
niet geslapen; en in dat geval wil ik me niet door een leugen blootstellen aan
de toorn van degene die is opgestaan ,
[4] Er viel bij hem niets te bereiken,
en daarom gaven de priesters de soldaten veel geld, zodat ze naar verre streken
zouden vluchten, wat ze ook deden; toen deed het verhaal over de diefstal van
het lijk de ronde, wat tot op de dag van vandaag nog steeds geloofd wordt.
[5] Uit de evangeliën is bekend, dat
Ik na de opstanding aan velen ben verschenen, en dat is niet alleen op de
aangegeven plaatsen gebeurd, maar overal waar Ik als leraar was opgetreden, om
Mijn aanhangers te bewijzen dat de leer die Ik hun had gegeven,juist was.
[6] Niet alleen Mijn persoon is
zichtbaar geworden, maar ook velen van degenen die al eerder gestorven waren,
verschenen aan hun familieleden in heldere dromen en in een enkel geval zelfs
ook overdag, om hun te vertellen van het nieuwe Jeruzalem. Deze feiten zijn
later met het moment van Mijn dood rn verband gebracht, en daarin moet de
verklaring gezocht worden dat er vele doden opstonden, die aan hun familieleden
in hun huizen zijn verschenen.
[7] Wat er nu nog belangrijk is uit de
tijd, tot Ik op de Olijfberg werd weggenomen, zal nu heel in het kort vermeld
worden.
[8] De eerste die Mij had gezien was
Maria Magdalena. Dat gebeurde precies zoals Johannes het beschrijft (Joh.20:1-18).
[9] Maria was met nog zes andere
vrouwen al heel vroeg naar het graf gegaan - nog voordat de Hoge Raad op de
hoogte was - om daar te bidden en de welriekende zalven, die het lichaam voor
ontbinding moesten behoeden, er nogmaals over uit te gieten. Ze troffen het graf
echter leeg aan en gingen onmiddellijk terug om het aan de leerlingen te
vertellen.
[10] Toen hun opwinding bedaard was en
allen teruggingen om de anderen in kennis te stellen, die nog niet wisten dat
er iets was gebeurd, bleef Maria Magdalena alleen achter.
[11] Er is al gezegd waarom Ik haar
terugwees met de woorden: 'Raak Mij met aan!,', - Haar nog onzuivere liefde
voor Mij had haar kunnen vernietigen, als ze Mijn nu zuiver geestelijke wezen
aangeraakt zou hebben.
[12] Verder bericht Johannes dat Ik
aan de leerlingen verscheen, toen zij achter gesloten deuren bij elkaar waren (Joh.20:19-23).
Dat gebeurde op de volgende manier: Nadat de Farizeeën hun valse berichten
hadden rondgestrooid, ontstond er weldra een grote onrust onder het volk in
Jeruzalem. De meesten geloofden de tempeldienaren niet; want daar tegenover
stond de duidelijke overtuiging, dat het iets ongehoords was als Romeinse
soldaten een plaats, die zij moesten bewaken, zodanig zouden veronachtzamen dat
daar een graf geopend en leeggehaald kon worden! Er deden dus al gauw allerlei
opmerkingen over de diepe slaap van de soldaten de ronde, die de spot dreven
met die onwaarschijnlijke verklaring en de veel diepere slaap van de tempel met
die van de soldaten vergeleken. De priesters werden daar erg boos om en probeerden
de leerlingen, die hun leugens ontzenuwden door de werkelijke toedracht te
vertellen, indien mogelijk gevangen te nemen om ook hen onschadelijk te maken.
[13] De leerlingen kwamen daarom bij
elkaar om te overleggen wat ze moesten doen, en wel bij de waard in de herberg
op de Olijfberg, die genoegzaam bekend is.
[14] Thomas was bij die eerste
vergadering echter niet aanwezig, omdat hij in Jeruzalem was om uit te zoeken
hoe de zaken er daar voor stonden.
[15] Midden in deze vergadering, waar
ook Lazarus bij aanwezig was, kwam Ik binnen en begroette de aanwezigen, die na
de eerste verbazing overweldigd door vreugde om Mij heen kwamen staan. Ik
onderrichtte hen die avond nogmaals over het doel van Mijn sterven alsook over
hun ambt als leraar, dat zij nu hadden ontvangen, en vervolgens dat ze geen
vrees moesten hebben, omdat zij met een vast vertrouwen op Mij en liefde tot
Mij veilig waren voor alle vervolgingen. Ik bewees hun de onsterfelijkheid in
Mijn rijk dus door Mijn eigen verschijnen, en allen waren nu volkomen van
geloof vervuld en ijverig van hart.
[16] Daarna ging Ik van hen weg, nadat
Ik hun had aangeraden om daar acht dagen later opnieuw bij elkaar te komen, en
dat ieder van hen in zijn huis orde op zaken moest stellen.
[17] Na acht dagen volgde toen het
gebeuren met Thomas, zoals Johannes dat eveneens bericht. (Joh. 20:26-29)
[18] In die tijd na Pasen ben Ik
persoonlijk verschenen aan allen met wie Ik direct ben omgegaan, om hun het
bewijs voor de waarheid van Mijn woorden te geven en hun gemoederen te sterken
voor het verbreiden van de leer. Niemand werd daarvan uitgezonderd. Degenen die
door Mijn dood vertoornd waren op de joden, werden milder gestemd, en degenen
die wankelmoedig waren geworden, werden gesterkt.
[19] Maar het is overbodig om al die
gevallen te beschrijven, omdat daarbij niets is voorgevallen wat iedereen zich
niet zelf kan voorstellen. Deze daden zijn enkel een bekroning van hun geloof
geweest, maar er heeft daardoor niet een uitbreiding van Mijn leer plaatsgehad.
[20] Het verhaal van de twee
leerlingen van Emmaüs bijvoorbeeld geeft een tamelijk nauwkeurig beeld van al
die op soortgelijke wijze verlopen gebeurtenissen; daarom is dat verhaal ook
overgeleverd.
[21] De openbaring aan het Meer van
Galilea echter had tot doel Petrus, die onuitsprekelijk leed onder het besef
dat hij Mij had verloochend, weer op te richten en te sterken. Daarom werd hem
de proef opgelegd waarbij hij zijn geloof in daden om kon zetten. Toen de
leerlingen in het schip waren, Mij herkenden en die herkenning tegen Petrus
uitten, sprong hij onmiddellijk in het meer om de weg naar Mij te verkorten.
Dat geloof reinigde hem van de nog aanklevende slakken; want iedereen die Mij
heeft herkend, moet door de kolkende zee de kortste weg naar Mij zoeken. (Joh.
21:1-19)
[22] Zijn driemalige verloochening
correspondeert dan ook niet de drie keer gestelde vraag: 'Heb je Mij lief'
[23] In dit gebeuren ligt een grote
overeenkomstige betekenis, die iedereen voor zichzelf kan oplossen, die dit
werk met zijn hart en niet alleen met zijn verstand heeft gelezen. Laat daarom
iedereen zichzelf onderzoeken, en zien of hij deze overeenkomst kan vinden!
[24] De leerlingen gingen weldra weer
aan het werk om thuis orde op zaken te stellen. Ik had hun geboden op een
bepaalde dag weer bij de waard bij elkaar te komen, en dat gebeurde ook. Dat
was de veertigste dag na het Paasfeest, overeenstemmend met de veertig dagen in
de woestijn, die ieder van hen nodig had om zich voor te bereiden.
[25] Allen die Mij na stonden, kwamen
ook, en opnieuw kwam Ik in hun midden en leidde hen naar de top van de
Olijfberg, van waaruit men een wijd uitzicht had. Daar verzamelde Ik de
apostelen om Mij heen. De overige leerlingen stonden in een grote kring om ons
heen. Ik vermaande allen nogmaals om stevig aan Mij en Mijn leer vast te
houden. Ook gaf Ik Mijn leerlingen de opdracht om overal heen te gaan en het
evangelie in Mijn naam te verkondigen. Daarna nam Ik afscheid van hen en legde
hun uit, dat ze Mij nu niet meer lichamelijk zouden zien, maar op ieder moment
geestelijk met Mij verbonden zouden blijven.
[26] Toen zegende Ik hen, en weldra
was Ik uit hun midden verdwenen.
77
Slotwoord
[1] Hiermee is nu alles besproken en
getrouw opgeschreven wat niet Mijn aardse leven samenhangt en wat op aarde
zichtbaar is geworden.
[2] Er ontbreekt hier evenwel nog een
groot deel, namelijk dat wat zich in de geestelijke wereld afspeelde. - Om dat
te begrijpen is de wereld nog veel te onrijp, en ook de enkelen die in Mijn
directe Woord geloven, kunnen het nog met in zich opnemen. Er zal echter een
tijd komen, en die is niet al te ver weg, .waarin de mensen tot een meer zuiver
geestelijk aanvoelen terugkeren. Dan is de tijd aangebroken ook dit te openbaren
en dat zal dan ook gebeuren.
[3] Laat Iedereen nu tevreden zijn met
hetgeen is aangeboden en Mijn leer navolgen, opdat deze tijd spoedig zeer nabij
zal komen; want de volkeren moeten nader tot elkaar komen en de aarde moet een
plaats van vrede worden.
Amen!
UpToDate 2023-2024