Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse
Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke
andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
Hoofdstuknummer
/ omschrijving / tussen haakjes.
Indien
bekend, de datum waarop het geschreven is.
De Heer in de omgeving van Caesarea
Philippi (vervolg)
1 Het voorstel van de Romein om de leer van
de Heer zo snel mogelijk te verspreiden
2 De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods
3 De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden
4 Rafaël redt Perzen en Indiërs
5 De reis van de Heer naar Genezareth (8.7.1862)
6 De maaltijd bij Ebal
7 De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd
8 Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen
9 Over de opstanding van het vlees
10 De filosofische vragen van de commandant
11 De bedenkingen van de commandant tegen de
goddelijkheid van de Heer
(12.7.1862)
12 De voortdurende inspanningen van de Heer
voor de mensen
13 De commandant vraagt om uitleg over het
wezen van de aarde
14 Rafaël als leraar in de astronomie
15 Rafaël verklaart de verhoudingen van de
planeten tot de zon
16 De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen
17 Rafaël verklaart zijn macht (25.7.1862)
18 De vraag van de commandant over het doden
van dieren
19 De commandant vraagt naar het doel van de
strijd in de natuur
20 De voornaamste redenen voor de
verscheidenheid in de schepping op aarde
21 De zielensubstantie en haar trapsgewijze
bevrijding uit de materie
22 De samenstelling van de menselijke ziel
23 Over het verval van de zuivere leer
24 Het voorstel van de commandant om de valse
profeten te ontmaskeren (11.8.1862)
25 Over de geestelijke omstandigheden in de
eeuwen na Christus tot in de tweede helft
van de 19de eeuw
De geestelijke
wending door het instralen van het goddelijke licht.
26 Over de weggeworpen hoeksteen - waarvan de
tijd nu gekomen is - en over het einde
van de valse profeten
27 De onmogelijkheid van meer
godsdienstoorlogen
28 De toekomst van de ceremoniële kerk
29 De toekomst van de staten van Europa en
Amerika
30 De orde der ontwikkeling
De Heer in de omgeving van Caesarea
Philippi (vervolg)
31 De twijfels van de aanhangers Het gebed van
de Heer
32 Het gebed van de Heer.
33 De Heer bij de waard in Pella
34 De Heer in de school in Pella
35 Het avondmaal in de herberg
36 De Heer en de Romeinse commandant
37 De genezen Veronica bedankt de Heer
38 De Heer waarschuwt de rabbi
39 De leerlingen en de Heer onderwijzen de
inwoners van Pella (31.8.1862)
40 De Heer kijkt met de commandant op een
heuvel naar de aanbrekende ochtend
41 De leerlingen zoeken de Heer
42 De commandant troost de leerlingen
43 Het ontbijt van Veronica
44 Het grote belang van de leer van de Heer
ten opzichte van Zijn daden
45 De tegenwerpingen van de onderaanvoerder
46 Het belang van de waarheid
47 De vraag van commandant Pellagius over
bezetenheid (13.9.1862)
48 Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht
49 Pellagius geneest een bezetene
50 De Heer drijft zeventien geesten uit een
bezetene
51 Het wezen van de eerste vijf uitgedreven
geesten
52 De achtergronden van de zeventien geesten
53 De Heer vermaant de aanvoerder van de
uitgedreven geesten
54 Over de gevaren bij het eten van onreine
spijzen
55 De reis naar Abila
56 De Heer in de woning van de tien Joodse
gezinnen
57 Het getuigenis van de oudste over de Heer
(21.9.1862)
58 De geestelijke overeenstemming van de vernieuwing
van de vervallen burcht
59 De burcht van Melchizédek
60 Uit de tijd van de koning van Salem
61 Het avondmaal in de oude eetzaal
62 Het rumoer voor het huis van de Joden
63 De ware sabbatheiliging
64 Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten
65 Over de manier van onderrichten
66 De burgemeester van Abila
67 De commandant onderricht de burgemeester
over de Heer (5.10.1862)
68 Liefde en geduld, de twee grootste deugden
van de mens
69 Het middagmaal en het afscheid van de Heer
70 De aankomst in Golan
71 De Heer geneest de zieke vrouwen de twee
dochters van de waard
72 De waard en zijn vrouw verbazen zich over
de wondermacht van de Heer
73 Het wezen van het rijk Gods
74 De waard en de commandant worden onderricht
75 De aankondiging van een op handen zijnde
storm
76 De stormnacht
77 Buiten na de storm (23.10.1862)
78 De commandant spreekt over hoe men God
dient te zoeken
79 De goede voornemens van de buren
80 De naweeën van de storm en de aardbeving
81 De woorden van de buren over de macht van
de Galileeër
82 De terugkeer naar de herberg
83 De commandant vraagt hoe hij zich tegenover
de priesters moet opstellen
84 Het belang van de liefde (7.11.1862)
85 De heidense priesters verdedigen hun gedrag
in de stormnacht
86 De commandant onderricht de priesters over
de nutteloosheid van de afgodendienst
87 De priesters worden door hun collega’s
ondervraagd.
88 Het besluit van de priesters.
89 De dank van de priesters
90 Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen
91 Het vertrek naar Afek
92 Bij de Romeinse waard in Afek (29.11.1862)
93 De gedachten van de waard over de Heer
94 De Heer geneest de zieken in de herberg
95 De Heer vertelt de ontwikkelingsgang van de
priester
96 De Heer geeft onderricht over het verval
van de mensheid
97 Het juiste zoeken van God
98 De Heer maakt het juiste zoeken van God
aanschouwelijk
99 De priester wil zijn wereldse leven
rechtvaardigen
100 De eerdere openbaringen van de
Heer aan de priester
101 De bedenkingen van de commandant
over de schoonheden van de natuur
(11.12.1862)
102 Het verzoek en de belofte van de
priesters
103 Een wonder met symbolische
betekenis voor de priesters
104 De leerling Andréas spreekt over
de werken en woorden van de Heer
105 Het wonderbaarlijke ochtendmaal
106 Over het uitroeien van het
heidendom
107 Over de naastenliefde
108 De belofte en vermaning van de
Heer (2.1.1863)
109 De almacht van de Heer en de
beperkingen ervan
110 De commandant vraagt naar de hel
111 Waarom uiterlijke vormen
vernietigd dienen te worden
112 Waartoe ziektes dienen
113 Hoe moeilijk het is voor
verdwaalde zielen aan gene zijde om te keren
114 De vergeefse poging om een tiran
op te voeden
115 Een voorspelling van de Heer over
de Laatste Tijd
116 De geestelijke omgeving van de
Heer
117 De burgers van Afek bewonderen de
nu vruchtbare omgeving (21.1.1863)
118 Het vertrek van de Heer uit Afek
119 De ontmoeting met de karavaan uit
Damascus
120 De Heer richt enkele woorden tot
de karavaan
121 De Heer neemt zijn intrek in een
herberg bij Bethsaïda
122 De Heer onthult de waard de
oorzaak van het uitblijven van zijn zonen
123 Het geloof en het vertrouwen van
de waard
124 De Heer vraagt naar de Messias
(26.1.1863)
125 De Heer getuigt over Zichzelf
126 De vismaaltijd
127
De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer en de leiding van Zijn genade
128 Over het verbreiden van de leer
van de Heer en over het zegenen
129 Ter bestrijding van het bijgeloof
verklaart de Heer de kosmos
130 Over de Egyptische astrologie en
andere dwalingen
131 De noodzaak om voorzichtig te zijn
bij het onderrichten
132 Het gezegende landschap
133 De tweede uitzending van de
leerlingen (1.2.1863)
134 De organisatie van de leerlingen
van de Heer
135 De visvijver van de waard
136 De waard onderricht de gasten over
het veranderde land
137 De gasten herkennen de Heer
138 De bekentenis van de oudste
139 De vraag naar de naaste
140 De gelijkenis van de landheer
141 De Heer voorspelt Zijn dood en
Zijn opstanding
142 Op doorreis (4.3.1863)
143 De Heer in de arme herberg van de
basaltstad
144 Het viswonder
145 De waardin en haar dienstboden
146 Over de liefde tegenover mensen
met een ander geloof
147 Over het toelaten van
wantoestanden en verval onder de mensen.
148 De oorzaken van de ziekte van de
zoon van de waard
149 De twee vreemdelingen uit Nineve
150 De religieuze situatie in het land
van de twee vreemdelingen
(11.4.1864, vanaf vers 6)
151 Over de gerichten van God en de
gevolgen daarvan
152 Wat voor invloed het verbreiden
van het evangelie heeft
Over de wederkomst van de Heer
153 De vraag over de opwekking van de
gelovigen op de jongste dag
154 De Heer motiveert Zijn genade
155 Het begrip eeuwigheid
156 Over het Laatste Gericht
157 De Heer geeft Johannes en Mattheus
aanwijzingen voor hun aantekeningen
158 De historie van de basaltstad en
haar omgeving
159 Wat de zon eigenlijk is
160 De Heer voorspelt dat de
vreemdelingen bij hun koning worden opgenomen
161 Het verbreiden van de leer van de
Heer in Babylon
162 De Heer zegent het woeste gebied
van de roofzuchtige herders
163 De Heer en de Farizeeën voor de
stadspoort
164 Het wijnwonder in de Romeinse
herberg
165 Het gesprek over het wijnwonder
166 De bevrijding en bekering van de
Farizeeën, die voor door leeuwen worden
bewaakt (16.4.1864)
167 De voorspelling van de Heer aan
Barnabas
168 De geloofsbelijdenis van de
opperstadsrechter
169 De materialistische kritiek van de
opperstadsrechter op de ontwikkeling van de
mens
170
De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot nadenken stemmen
171 Over het werken van krachten
172 Het verkeer met gene zijde
Het innerlijk geestelijk gezicht
173 Een geestverschijning
174 Belevenissen aan gene zijde
175 Leiding in de wereld aan gene
zijde
176 De vraag naar de hel en haar
geesten
177 De afgodsbeelden in het huis van
de waard
178 Op de berg Nebo
179 De merkwaardige zonsopgang
180 De ontaarding van de Joodse leer
181 De huisgoden in de herberg worden
vernietigd (27.4.1864)
182 De oorzaken van lichamelijke
ziekten
183 De strijd in de natuur
184 Het doel van de strijd in de
natuur
185 Het voorbeeld van een vereniging
van dierlijke zielen
186 Dat de Heer de heidenen schijnbaar
begunstigt
187 De liefde van de Heer voor het
Joodse volk
188 Over valse Christussen, valse
profeten en valse wonderen
Wenken voor het gedrag van de leerlingen
189 De moeilijkheid van het ambt van
leraar
190 De priester van Apollo informeert
naar de Heer
191 Het ware vereren van God en
afgodendienst
192 Het ontstaan van het afgodendom
193 Het ontstaan van de Apollo
verering
194 De vermaning van de Heer tot
liefde en geduld bij het verbreiden van Zijn leer
195 De alomtegenwoordigheid van de
Heer en Zijn almacht
Over het wezen van de ziel en het proces van het zien
196 Een beeld van de geestelijke ontwikkeling
van de mens (10.5.1864)
197 Over het opstijgen en neerdalen
van engelen
198 Het verschijnen van de engelen
199 Over het werken van de engelen
200 Een bewijs van de macht van Rafaël
201 De veranderde omgeving bij de berg
Nebo
202 Rafaëls bewijs van zijn snelheid
203 De stralende steen van de zon
204 De dierenwonderen van Rafaël
205 De verbaasde dienaren vangen en
temmen de olifanten (13.5.1864)
206 Waarom volmaakte geesten zalig
zijn
207 Over de onbevattelijkheid van de
schepping
208 De wonderbare spijziging in de
herberg
209 Het voedingsproces in het
menselijke lichaam
210 De belangrijkste voedingsmiddelen
voor de mens
211 De Heer als almachtige Schepper
212
De belijdenis van Petrus en zijn verzoek om de gelijkenis van de zaaier uit te
leggen
213 Over het verkondigen van het
evangelie aan alle schepselen
214
De beelden van het uitrukken van de ogen, het afhakken van de handen en van het
eten en drinken van het vlees en bloed van de Heer (20.5.1864)
215 De juiste toepassing van het gebod
van de naastenliefde
216 Over de ontrouwe rentmeester
217 De verklaring van de gelijkenis
van de onrechtvaardige rentmeester en van het
koninklijke gastmaal
218 De gelijkenis van het onkruid
tussen de tarwe
219 De kenmerken van een valse profeet
220 Over het doen van wonderen
221 Over het bekeren door wonderen
222 Noodrijpe en volledig rijpe zielen
223 Judas Iskariot (30.5.1864)
224 De Heer waarschuwt tegen traagheid
225 Over spaarzaamheid
226 Een ochtendgroet van de
kraanvogels
227 Over de uiterlijke levenssfeer (de
aura)
228 Waarom de vogels water opnemen
229 Over het vliegen van de mensen
229 De Heer met de Zijnen in het dal
van de Jordaan
230 De ontoeschietelijke waard
231 De Heer kondigt de waard een
karavaan aan
232 Het oordeel van de waard over de
Joden
233 Nog meer oordelen van de waard
over de Joden (4.6.1864)
234 De Heer getuigt over Zichzelf en
Zijn zending
235 Het ontstaan van de Dode Zee
236 Het ontstaan van de Kaspische Zee
237 De waard vraagt naar de reden voor
het verwoesten van Babylon en Nineve
238 De pest van de traagheid
239 Kritiek op de voedselvoorschriften
van Mozes
240 Wenken voor de voeding
De gebreken van de wetten der profeten
241 De onvolkomenheid van menselijke
kennis
242 De verdraagzaamheid van de
Romeinen
243 De slechte bedoelingen van de
Farizeeërs (19.7.1864)
De kritiek van de waard op de Joodse priesters
De
voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever.
Voor zover
Jakob Lorber zijn geschriften van data voorzien heeft, zijn deze in de
inhoudsopgave vermeld.
De Heer
in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
[1] Daarop begaven wij ons weer naar
buiten, en wel naar de oever, waar wij ons 's morgens vroeg al bevonden.
[2] Nadat wij daar een tijd hadden
doorgebracht zonder een woord te wisselen, kwam de Romein naar Mij toe en zei:
'Enige en enig ware Heer en Meester, vol van de zuiverste liefde en wijsheid en
goddelijke kracht, er is nu een bijzondere gedachte in mij opgekomen, Voor de
mensen kan er op deze aarde toch niets zaligmakender, gelukkiger en dus ook
begerenswaardiger zijn dan dat Uw leer met haar levende, wonderbaarlijke kracht
in zo kort mogelijke tijd onder hen wordt verspreid; en dat zou naar mijn
mening toch niet al te moeilijk gaan.
[3] Kijk, U bent almachtig; één
gedachte van U, vervuld van de almacht van Uw wil -en op de hele aarde bestaat
er geen afgodstempel en geen afgodsbeeld meer. Als die voornaamste
steunpilaren van het oude, duistere en boze bijgeloof uit de weg geruimd zijn,
en wel bliksemsnel op alle plaatsen op aarde tegelijk, dan zullen de mensen
daar zeker van schrikken en er weldra over gaan nadenken, hoe en waarom dat
gebeurd is en wat dat te betekenen heeft.
[4] Daarna moeten die velen die goed
en naar waarheid van U en Uw rijk op d,e hoogte zijn, naar de mensen toegaan,
die enerzijds geschrokken zijn en zich anderzijds verbazen en naar de reden van
dat verschijnsel vragen, en hen gaan onderrichten in Uw naam; en als ze ergens
zieken aantreffen, moeten zij die op dezelfde manier genezen als Uw reeds
uitgezonden leerlingen in Joppe de,hier aanwezige zieken hebben genezen - en ik
denk dat Uw leer op die buitengewone manier het snelst en meest zeker bij alle
mensen ingang zou moeten vinden. De mensen zijn daar niet toe in staat omdat ze
er de middelen niet voor oor hebben; maar U hebt de middelen waarmee een heel
groot
werk snel tot stand zou komen. Zou dat
niet mogelijk zijn, of zou het in tegenspraak zijn met Uw wijsheid en orde?'
[5] Ik zei: 'Ja, vriend, als Ik
slechts een mens zou zijn en op jouw manier zou denken en oordelen, zou dat
verhaal wel opgaan; maar als eeuwige Meester van alle bestaan en leven zie en
beoordeel Ik dat heel anders dan jij; daarom kan Ik niet op je voorstel ingaan.
[6] Als Ik alle afgoden samen met hun
door de mensen gebouwde tempels in één keer zou vernietigen, zou Ik eerst hun
priesters compleet van de aardbodem weg moeten vagen; maar priesters zijn ook
mensen, begiftigd met een vrije wil en ertoe bestemd om zichzelf te ontplooien
en het geestelijke leven in zich te grondvesten. Ook zijn er onder de
afgodenpriesters een groot aantal die bij zichzelf in het geheim allang naar
de waarheid van het leven van de ziel aan gene zijde zoeken; daarom zou het
ongepast zijn om hen te vernietigen vanwege het feit dat ze afgodenpriesters
zijn.
[7] Als nu alle afgodstempels samen
met de afgoden in één keer vernietigd zouden worden en de priesters zouden
blijven, dan zouden ze tegenover het volk een dergelijk verschijnsel als de
toorn van de goden uitleggen en het met alle hun ten dienste staande middelen
maar al te gauw tot onbetaalbare en ook wrede offers dwingen. Op veel plaatsen
doen de priesters dat toch al als het volk niet meer zoveel offert door 's
nachts de een of andere tempel te vernietigen en dan luid aan het volk de toorn
en wraak van een beledigde god te verkondigen, waarna het volk nog duisterder
en bijgeloviger wordt en moeilijker te bekeren is.
[8]
Bovendien zijn wonderen en allerlei tekenen niet de juiste, ware middelen om te
bekeren, met name voor een volk dat nog veel te weinig in de geest gewekt is.
Ze ontnemen de mens snel en gemakkelijk hun vrijheid en dwingen hem met
onweerstaanbaar geweld om zonder twijfel te geloven wat hem wordt voorgehouden
om te geloven; in deze tijd zijn er echter vooral onder de priesters allerlei
soorten magiërs -zoals die er in vroegere tijden geweest zijn en ook in de
toekomst zullen zijn -die allerlei valse wonderen en tekenen doen. Maar waar
haalt het volk het inzicht vandaan en het heldere beoordelingsvermogen om de
valse wonderen en tekenen van de echte en ware te kunnen onderscheiden?
[9] Als Ik jou het vermogen zou schenken
om echte, ware tekenen onder de heidenen te doen, maar de heidense priesters
zouden net als de vroegere Essenen tegenover jou valse tekenen doen die er
precies op lijken; hoe zul jij dan aan het blinde volk bewijzen dat alleen jouw
tekenen de echte zijn?'
[10] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en
Meester, U hebt helemaal gelijk; alleen door de lichte waarheid kunnen de
mensen mettertijd tot de ware, innerlijke levensvrijheid komen!
[11] Om Uw goddelijkheid te bewijzen
is het van Uw kant zeker noodzakelijk om voor ons, blinde heidenen, zodanige
tekenen en wonderen te doen die - voorzover wij inzicht hebben in de oude
kunsten van de magiërs -door geen enkel mens gedaan kunnen worden; en U komt
het dan ook toe om naast Uw leer, die op zichzelf al een groot wonder is,
tevens andere tekenen en wonderen te doen, opdat wij des te duidelijker inzien
dat Uw woorden niet menselijk, maar goddelijk zijn. Maar als Uw leer eenmaal
door Uw leerlingen aan de andere mensen wordt verkondigd en geleerd zoals U
die aan Uw leerlingen hebt onderwezen, zal die ook als de zuiverste, levende
waarheid uit de hemelen worden aangenomen, begrepen en al handelend in acht
worden genomen; en .het grootste wonder zal de leer zelf tot stand brengen,
doordat de mensen die er getrouw naar handelen in zichzelf datgene zullen
bereiken wat ze belooft. Maar het zal natuurlijk lange tijd duren voordat deze
heilige leer alle mensen op aarde onvervalst zal bereiken. Maar U bent de Heer
en weet het beste waar, hoe en wanneer een volk rijp is voor Uw leer.'
[12] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het,
en nu heb je een juister oordeel gegeven dan zojuist, met je onmiddellijke
vernietiging van alle afgoden en hun tempels!'
2
De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods
[1] (De Heer:) ‘Als je een zaadkorrel
in de aarde legt, heeft hij toch ook tijd nodig voor hij begint te ontkiemen en
geleidelijk aan een volledig rijpe vrucht wordt. Voor een landbouwer is het
natuurlijk wel een kwestie van geduld, als hij van het zaaien tot de oogst
bijna een half jaar lang moet wachten; hij zou zeker ook liever hebben dat hij
vandaag kon zaaien en morgen al zou kunnen oogsten! En kijk, zoals bij God alle
dingen mogelijk zijn, zou God ook dat gemakkelijk kunnen bewerkstelligen; maar
dan zou het er met de geestelijke ontwikkeling van de mens veel slechter
uitzien dan zoals het nu is! De op winst beluste mens zou aan één stuk door
zaaien en oogsten, maar de trage zou in een steeds grotere traagheid wegzakken,
wat vanzelfsprekend en heel begrijpelijk is. Daarom is de orde zoals die door
God in alle dingen op deze aarde bepaald is, voor de geestelijke ontwikkeling
van de mens toch de beste en het meest doelmatig.
[2] Datgene wat van tijd tot tijd snel
moet ontstaan heeft vanaf het allereerste begin van het ontstaan tot aan de
volle, feitelijke uitwerking echt geen half jaar nodig, zoals bijvoorbeeld
wind, bliksem, regen en nog allerlei soortgelijke verschijnselen die er, indien
noodzakelijk, overeenkomstig Gods wil ook direct moeten zijn; maar andere
dingen, waar de mensen zich mee bezig moeten houden, hebben net als de mens hun
bepaalde tijd. En zo is het ook met het verbreiden van Mijn leer, die
uitsluitend en alleen voor de mensen in deze tijd en ook in de toekomst door
Mij naar deze wereld wordt gebracht en hun wordt gegeven.'
[3] Daarop zei de Romein: 'O Heer en
Meester, ik zie nu heel duidelijk in dat op deze aarde ter wille van de mensen
alles juist zo moet zijn en bestaan zoals het nu is en bestaat. Maar als ik
eraan denk dat men alleen door het geloof in U en door naar Uw leer te handelen
het ware, eeuwige leven van zijn ziel kan verwerven, en dat om die reden
miljarden mensen die nog heel lang mets over U en Uw leer zullen horen, zeker
schade aan hun ziel zullen lijden, wordt het mij angstig te moede, en alleen
vanuit dat gezichtspunt heb ik een zo snel mogelijke verbreiding van Uw leer
gewenst!'
[4] Ik zei: 'Een dergelijke wens op
zichzelf doet jouw hart echt en waarachtig eer aan en is voor Mijn hart een
ware vreugde! Het is waar dat alleen Ik de deur ben naar het eeuwige leven van
de ziel van ieder mens; wie in Mij gelooft en overeenkomstig Mijn leer leeft en
handelt, ontvangt het eeuwige leven.
[5] Gisteren op de berg heb je toch de
ziel van je vader en de zielen van verschillende bekenden van je gezien en
zelfs gesproken, en je hebt ook het zinloze bestaan van heel veel zielen aan
gene zijde gezien. Ik zeg je dat door Mijn talloze engelen ook aan hen het
evangelie verkondigd wordt. Degenen die daar naar luisteren, het aannemen en
zich ernaar richten, zullen ook de zaligheid bereiken, maar niet zo gemakkelijk
en snel als op deze aarde, waar de mens veel en dikwijls heel zware strijd
heeft te leveren met de wereld, met zijn vlees en met nog heel veel andere
dingen -al is dat ook maar van korte duur -en waardoor hij alle mogelijke
geduld, zelfverloochening, zachtmoedigheid en deemoed leert.
[6] Wees daarom voor niemand in de
wereld aan gene zijde al te zeer bezorgd; want Gods liefde, wijsheid en grote
ontferming heersen overal, ook in de grote wereld aan gene zijde. Zij die ze
grijpen en zich ernaar zullen voegen en richten, zullen niet verloren gaan;
maar voor degenen die dat hier en ook aan gene zijde niet zullen doen geldt de
stelregel dat hem, die het kwade dat hem schaadt zelfwil, geen onrecht
geschiedt. Ben je tevreden met deze heel duidelijke verklaring van Mij,
vriend?'
[7] De Romein zei: 'Ja, Heer en
Meester, met deze verklaring ben ik nu volkomen tevreden; want hij voldoet aan
alle eisen van het gemoed van een verstandig mens en is vol ware troost voor
onze zielen. U zij daarom al onze liefde, eer en lofprijzing nu en in alle
eeuwigheid!'
[8] Daarmee was onze Romein dan ook
volkomen tevreden, en hij stelde daarna weinig vragen van dien aard meer aan
Mij.
3
De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden
[1] Daarop kwam er een dienaar van
Marcus naar ons toe, en wel met een boodschap voor de Romein namens
verschillende van zijn vrienden in het grote kuuroord, die daar belangstellend
naar hem waren begonnen te informeren, omdat hij, terwijl hij naar hun mening
nog niet genezen was, te lang buiten het kuuroord was gebleven.
[2] Hierop vroeg de Romein aan Mij wat
hij nu moest doen; want hij wilde Mij niet bekend maken bij de andere gasten in
het kuuroord.
[3] Maar Ik zei tegen hem: 'Met jouw
vrienden en bekenden kun je wel in vertrouwen over Mij praten en vertellen hoe
je in lichamelijk opzicht gezond bent geworden.
[4] Als ze geloven, zal het met hen
ook beter gaan; maar als ze niet helemaal geloven, zal het ook niet beter met hen
gaan. Als ze Mijzelf wensen te zien en te spreken, probeer ze daar dan van af
te brengen, waarin de dienaar van Marcus je wel zal steunen. Willen ze Mij
ondanks dat alles nog steeds spreken, laat. hen dan hierheen komen; maar zeg
niets over Mij waar de Joden Farizeeën en andere priesters bij zijn!
[5] En nu kun je wel met de dienaar
naar het kuuroord gaan, opdat jouw lange afwezigheid de gasten niet al te erg
opvalt.'
[6] Na deze woorden van Mij stond de
Romein op en ging, vergezeld van de dienaar, naar het kuuroord.
[7] Daar aangekomen, zagen zijn
vrienden en bekenden hem onmiddellijk, stormden op hem toe en bestookten hem
met duizend vragen.
[8] Maar hij (de genezen Romein) zei:
'Geef me toch even tijd, en kijk eerst eens wat aandachtiger naar mij, en zeg
mij dan hoe jullie mij vinden'’
[9] Hierop keken allen heel oplettend
naar hem, en een Romein ook uit Tyrus afkomstig, zei: 'Maar bij Zeus,jij lijkt
wel kerngezond te zijn! Hoe ben jij daar buiten zo volledig gezond geworden,
terwijl jouw gezondheidstoestand gisteren. toch in geen enkelopzicht
aanleiding gaf zo'n spoedige en volkomen genezing te verwachten?
[10] Heb je in het huis van Marcus
soms een betere arts gevonden dan de drie artsen in het kuuroord, of een
nieuwe, misschien nog geheim gehouden geneeskrachtige bron? Vertel het ons
uitvoerig, opdat wij ook naar buiten kunnen gaan en net als jij ons heil
vinden!'
[11] Hierop vertelde de Romein hun
alles wat hij had gehoord, gezien en meegemaakt.
[12] Toen zijn vrienden dat allemaal hoorden,.haalden
ze hun schouders op. En één van hen zei:
Vriend, dat zijn dingen die bijna nog moeilijker te geloven zijn dan de dingen
van onze mythische afgoden!
[13] Ik heb uit de mond van
betrouwbare getuigen al heel veel gehoord over de uitzonderlijke daden en
werken van jouw nieuwe God, die echter toch net als wij allemaal uit een vrouw
geboren en een mens van vlees en bloed is en evengoed als wij. allemaal zal
sterven; maar ik kon niet anders dan mijn oude overtuiging, die Ik uit de
boeken over al die vele grote, beroemde mensen heb verkregen, ook bij deze
Godmens van jou weer opnieuw bevestigd te zien.
[14] Het vergoddelijken van een groot
en op het een of andere vakgebied beroemd mens is al zo oeroud, dat men de
oorsprong ervan niet meer kan vaststellen, en het is bij ons al van oudsher
spreekwoordelijk geworden dat er geen grote, beroemd.e man bestaat zonder
goddelijke inspiratie. En ook voor jouw nieuwe God, die naar men zegt een
Galileeër is, geldt vast en zeker precies hetzelfde.
[15] Hij is een mens met ongetwijfeld
uitzonderlijke talenten en vermogens, die hij in een of andere vanouds beroemde
school ontwikkeld heeft en nu presteert hij fabelachtige dingen die voor ons
leken wonderbaarlijk zijn, en daarvoor komt hem ook alle eer toe; maar dat hij
zich daarom tegenover ons mensen, evenals de wijzen uit de oude oertijd, als
een god presenteert, dat gaat te ver, dat zal iemand met natuurlijk gezond
verstand nooit helemaal goedkeuren. Ik zou mij heel graag door hem laten
genezen en hem daarvoor ook de gewenste beloning geven; maar dat ik hem voor
die genezing direct als de ene, enig ware God moet aannemen en vereren, dat
gaat er bij mij niet in, vriend, ondanks zijn leer, die werkelijk heel zuiver
is.
[16] Wie datgene wat je ons hier over
hem hebt verteld als vaststaande waarheid kan geloven, goed, laat die het
geloven en in dat geloof van hem zo gelukkig mogelijk leven en sterven; wat mij
aangaat zal ik dat geluk waarschijnlijk nooit met hem delen!'
[17] De Romeinse rechter zei: 'Jullie
zijn toch allemaal net als ik wakkere mannen met veel ervaring, en zouden voor
de waarheid aller waarheden dus welontvankelijker kunnen zijn dan jullie nu
zijn!
[18] Overal
geloven de mensen in één of ook verscheidene goddelijke wezens; maar geen mens
kan naar volle waarheid beweren dat hij ooit zo'n goddelijk wezen onder de
mensen aan het werk heeft gezien en daarbij zelf op onbedrieglijke wijze heeft
ervaren wat ik hier heb meegemaakt.’
[19] Als jullie nu niet van mij kunnen
geloven dat een mens, aan wie alle krachten en elementen gehoorzamen en aan wie
op wonderbaarlijke wijze de genieën uit de hemelen ten dienste staan, een God
is en dat ook onfeilbaar moet zijn, dan begrijp ik nu pas goed hoe moeilijk
Zijn zuiver goddelijke leer bij de mensen van de aarde ingang zal vinden.
[20] Hebben jullie soms ooit een nog
echtere God gezien, dat jullie nu kunnen beoordelen of Hij, van wie ik tot in
details heb verteld wat Hijzelf allemaal zegt en doet, een echte God is of
niet? Kortom, jullie kunnen nu geloven wat jullie willen - maar ik zal mijn
leven lang bij mijn geloof blijven en zal daarvoor het eeuwige leven van mijn
ziel ontvangen, en wel des te werkelijker omdat ik het nu diep in mijzelf voel
en het in de toekomst nog duidelijker in mijzelf zal voelen.
[21] Wie zal en kan er eerder een ware
God zijn: een verzonnen god, waarvan wij er helaas ontelbare hebben, die
allemaal dood zijn en van wie wij mensen nog nooit een wonderbaarlijke werking
hebben ondergaan, of een levend mens, voor wiens almachtige woord en wil alle
krachten van de hemelen en van deze aarde zich totaal gehoorzaam buigen?
[22] Ik denk dat zo iemand de God is,
van wie alle Joodse en ons niet onbekende wijzen hebben voorspeld dat Hij in
deze tijd in vlees en bloed als de Heer naar de mensen van deze aarde toe zal
komen en hun zal teruggeven wat ze door hun traagheid, liefde voor de wereld en
heerszucht hebben verloren.
[23] En nu is deze Godmens er, en Hij
leert en werkt volkomen in overeenstemming met de oude beloften. Waarom zou ik
eigenlijk ter wille van jullie niet tot het grootste heil van mijn leven
geloven, wat jullie om zeer oppervlakkige redenen niet kunnen geloven? Ik
beklaag werkelijk iedereen wiens geloofsogen nu niet te openen zijn.'
[24] Na deze woorden van de rechter
wisten de anderen niet wat ze daar tegenin moesten brengen; want hij was door
Mij in zijn hart verlicht en legde hun steeds de meest gefundeerde bewijzen
voor,
[25] Pas de derde dag lukte het hem om
hen gelovig te maken, waarna hij hen dan ook 's middags naar Mij toe bracht, en
Ik hen ook heb genezen. Daarop raakten ze vervuld van geloof en prezen de
moeite die de rechter had gedaan, omdat hij ook hen tot het grootste levensheil
had gebracht. Ze bleven samen met de rechter de hele vierde dag nog bij Mij en
lieten zich in alles onderrichten, waarbij onze Rafaël weer heel veel te doen
had.
[26] De vijfde dag reisden ze 's
morgens na het ochtendmaal vol dankbaarheid en geloof en met een volkomen
gezond lichaam terug naar hun families; sommigen naar Tyrus en anderen naar
Sidon.
[1] Tijdens de vijf dagen, die Ik
samen met de nu bekende en volledig bekeerde Romeinen bij Marcus doorbracht,
gebeurde er niets wat bijzonder van belang was. We maakten kleine tochten in de
omgeving, hier en daar genas Ik een zieke, en de tweede dag had Marcus op Mijn
woord een grote visvangst ondernomen en een meer dan rijke vangst gedaan.
[2] De zesde dag naderde vroeg in de
ochtend een schip het kuuroord. Zoals gewoonlijk waren wij voor het ochtendmaal
aan de oever van het meer bij elkaar en keken naar de uiteenlopende
ochtendtaferelen en verschijnselen; Rafaël verklaarde die aan de leerlingen en
aan Kisjonah en Philopold, die nog aanwezig waren, waar allen behalve Judas
Iskariot een meer dan grote vreugde aan beleefden.
[3] Het schip dat de oever naderde had
Perzen en zelfs enkele Indiërs aan boord, en het had met behoorlijk hoge golven
te kampen. De schippers waren Gadarenen en kenden onze oever vol klippen;
daarom laveerden ze ook tweehonderd passen van de oever heen en weer, om te
zien waar en hoe ze de oever met minder gevaar konden naderen. Maar omdat de
tamelijk hevige ochtendwind niet minder werd, gaven de schippers signalen naar
de oever dat ze in nood waren en hulp nodig hadden.
[4] Nu vroeg Marcus Mij wat er gedaan
kon worden, als Ik om de een of andere reden geen wonder wilde doen.
[5] Ik zei: 'Die Perzen en Indiërs
kunnen zich met hun dieren en toverspullen best wel even bang laten maken door
de golven, totdat wij klaar zijn met het ochtendmaal; als we dan weer naar de
oever terugkeren, zal wel duidelijk worden hoe het schip geholpen kan worden.'
[6], Daarmee was Marcus tevreden, en
vervolgens begaven wij ons direct naar huls, naar het welbereide ochtendmaal.
[7] Na een uur gingen we allemaal weer
naar de oever en troffen daar het schip in dezelfde nood en moeilijkheden aan.
Nu pas gaf Ik Rafaël een wenk om het schip naar de oever te brengen. Om bij de
aankomenden niet op te vallen klom hij nu in een roeiboot en roeide snel naar
het grote schip.
[8] Toen hij daar aankwam vroegen de
schippers hem, heel verbaasd over zijn moed: 'Wat wil jij, zwakke jongen, hier
eigenlijk? Ben je ons te hulp gekomen? Daar zullen we niet veel aan hebben,
want je hebt niet eens een touw of een haak in je boot! Waarmee wil jij ons
sterke, grote schip aanjouw lichte roeiboot vastmaken en ons dan helpen het via
veilig diep water naar de oever te brengen?'
[9] Rafaël zei met luide stem: 'Laat
dat maar aan mij over! Als jullie willen en je aan mij toevertrouwen, kan en
zal ik jullie wel helpen; maar als jullie denken dat ik daar te zwak voor ben,
laat je dan bij deze sterke golfslag door iemand anders helpen!'
[10] Een schipper zei: 'Laat ons dan
zien watje kunt en hoe sterk je bent, en welonmiddellijk, nu we je het vragen;
want anders moeten we weldra vergaan!'
[11] Nu greep Rafaël een van het grote
schip uitstekende balk en trok het pijlsnel naar de oever; en omdat hij
zodoende, maar ook door zijn wil, een grote massa water in zekere zin naar de
oever duwde, raakte de bodem van het schip de ondiepe grond niet en leed
derhalve ook geen schade.
[12] De schippers en reizigers
verbaasden zich buitengewoon over de voor hen volkomen onbegrijpelijke kracht
van de jongeman, die zo speels met de macht van de elementen omging, alsof hij
met een aan een grashalm hangende dauwdruppel en een heel zacht ochtendbriesje
te maken had, in plaats van met het meer en de harde wind.
[13] Toen de schippers zich nu op de
rustige en veilige oever bevonden, prezen ze de moed en de goede wil van de jongeman
en heel in het bijzonder zijn uitzonderlijke kracht en handigheid bij het
gebruik ervan, die voor hen allemaal aan het echt wonderbaarlijke grensde, en
ze vroegen hem hoeveel ze hem als beloning daarvoor moesten geven.
[14] Rafaël zei: 'Ik persoonlijk heb
jullie beloning niet nodig. Maar als jullie iemand tegenkomen die nog armer is
dan jullie zelfvoor het merendeel zijn, bewijs hem dan liefde en
barmhartigheid!'
[15] Dat deed hen allemaal versteld
staan, en zelfs de vreemdelingen zeiden: 'Werkelijk, dat is een buitengewone
jongeman!'
[16] Dit voorval had groot opzien
gebaard, en alle dienaren van Marcus kwamen naar de oever om te zien wat er
weer voor groots en ongehoords was gebeurd.
[17] Toen de zaak hun nader werd
uitgelegd, zeiden ze allemaal: 'Ja,ja, als de hemel en de aarde zich door de
Heer verenigen, worden wonderen al bijna heel natuurlijke verschijnselen; maar
als de Heer eenmaal weer terug zal gaan naar achter alle sterren, zal er weer
een groot gebrek zijn aan dergelijke grootse en buitengewone gebeurtenissen
onder de mensen op de aarde!'
[18] Daarop begonnen de reizigers hun
bagage aan land te brengen, en ze informeerden hoe ze hun reis over land tot
aan de grote zee konden voortzetten. Dat werd hun ook uitgelegd, en onze
Rafaël nam het op Mijn aanwijzing op zich om hen verder te brengen, zonder dat
hij de reizigers ook maar in het minst verraadde dat hij meer was dan een
gewoon aards mens. Wel deelde hij daarna in Tyrus de reizigers mee in wiens
nabijheid ze zich hadden bevonden, daar waar hij hen op wonderbaarlijke wijze
had gered.
[19] Toen de reizigers dat hadden
gehoord, wilden ze weer omkeren om Mij persoonlijk te leren kennen, en ze boden
Rafaël daar grote sommen geld voor. Maar toen verdween Rafaël heel plotseling
uit hun gezicht en bevond hij zich weer bij ons.
[1] Het was nu echter al de achtste
dag die Ik met Mijn leerlingen bij Marcus in rust had doorgebracht; en Marcus
en ook de leerlingen vroegen Mij waarom Ik deze dagen in nagenoeg volkomen
rust had doorgebracht, wat ze bij Mij nog niet hadden meegemaakt.
[2] Ik zei: 'We hebben nu bijna
tweeënhalfjaar dag aan dag zonder onderbreking gewerkt, en Mijn leer is al
wijd en zijd verbreid; daarom was het nu ook eens een keer tijd dat wij hier
een echte sabbatsrust hielden, en bovendien hebben jullie tijd gekregen om veel
dingen op te schrijven.
[3] Maar van nu af aan zal het
afgelopen zijn met de rust.Wij zullen nu echt in de tIjd van de grote stormen
komen, en binnen nauwelijks een halfjaar zal wel de grootste storm komen; die
zal de Herder doden, en vele schapen van Zijn kudde zullen verstrooid raken in
de wereld en zullen van het ene einde van de wereld tot het andere omwille van
Mijn naam vervolgd worden! Pas als dat gebeurt, zullen jullie geheel en al
inzien en te weten komen waarom Ik hier nu een paar dagen heb gerust.'
[4] Deze woorden van Mij hadden allen
treurig gestemd, en ook Maria zei: 'Heer, U is alle macht gegeven, ook over
satan; laat die stormen niet over Uw hoofd komen!’
[5] Ik zei: 'Dat zijn dingen die Ik
alleen begrijp; zeg er verder dus niets meer over! Want de dood en het gericht
van de wereld en haar materie moeten voor eeuwig overwonnen worden!'
[6] Daarna zei niemand meer iets. En
omdat Ik dit na het middagmaal aan tafel had gezegd, wilde Marcus nog meer wijn
laten brengen om Mij vrolijker te stemmen.
[7] Maar Ik zei: 'Vriend, laat dat
maar; we hebben allemaal genoeg!
[8] Laat echter een goed schip in orde
maken, want over een uur moet Ik naar Ebal* (* De waard van een herberg in
Genezareth, waar de Heer al eerder was geweest. Zie deel 2, hfdst. 103-154.) in
Genezareth! Wie Mij daarheen wil vergezellen kan dat doen. Mijn leerlingen
kunnen Mij vergezellen samen met Kisjonah, die evenals Maria en Philopold met
Mij mee moet komen naar Genezareth.'
[9] Na deze woorden stonden allen op,
en binnen een uur voeren wij al naar Genezareth. De tocht over het Meer van
Galilea duurde ongeveer drie uur, en toen bereikten wij de behoorlijk grote
inham van Genezareth, die wij reeds kennen en die ook de naam 'Meer van
Genezareth' droeg.
[10] Toen we deze inham bereikten
troffen we daar de vissers van Ebal, die juist bezig waren met het vangen van
vis voor onze Ebal, maar sinds de vroege ochtend vanwege het nog steeds flink golvende
water nog maar heel weinig vis hadden gevangen.
[11] Toen onze schepen bij hen in de
buurt kwamen hielden wij een beetje in, en Ik vroeg aan de vissers of ze soms
al een rijke vangst hadden gedaan.
[12] De vissers antwoordden: 'Vriend,
het gaat heel slecht met ons werk vandaag! ' Het meer is al een paar dagen erg
onrustig, en dan ziet het er met ons werk altijd slecht en schraal uit. De
visbewaarplaatsen van onze heer zijn al leeg, en hij moet nu al vissen uit
andere plaatsen laten brengen om de steeds vele gasten enigszins tevreden te
kunnen stellen. Als jullie soms naar Genezareth reizen, zullen jullie met
vissen heel karig bediend worden.'
[13] Ik zei: 'Gooi jullie netten nu
nog een keer in het water, dan zullen jullie tevreden zijn met de vangst!'
[14] Toen Ik dat tegen de vissers had
gezegd, herkenden verschillende van hen Mij en zeiden: 'Heilons, en U zij alle
lof en eer! O Heer en Meester, vergeef ons onze blindheid; want wij hadden U
op het eerste gezicht wel moeten herkennen, omdat U een jaar geleden ons dorp
immers ook al met Uw heilige aanwezigheid hebt gezegend! Ja, op Uw bekende,
almachtige woord zullen wij vast en zeker een rijke vangst doen, en Ebal en
zijn hele huis zullen direct zien wie hier de grote vismeester was!'
[15] Daarop wierpen ze hun netten in
het meer en vingen zoveel van de beste vissen, dat ze die nauwelijks in hun
schepen en roeiboten kwijt konden.
[16] Toen ze klaar waren met dat werk,
ontstond er een groot gejuich onder hen waarmee ze Mij prezen, en ze voeren
voor ons uit naar Genezareth; daar wachtte Ebal met zijn mensen op de oever hen
op, omdat hij sterk hoopte op een rijke vangst, aangezien hij veel gasten had.
En deze ochtend hoopte hij des te zekerder op een rijke vangst, omdat zijn
dochter Jarah een voorspellende droom had gehad, waarin ze Mij met Mijn
leerlingen en vrienden over het water had zien aankomen, en dat de vissers
daardoor ook een gezegende vangst zouden doen.
[17] Toen de vissers na een half uur
bij de oever van Genezareth aankwamen en Ebal zag, wat voor rijke vangst ze
hadden gedaan, zei hij direct met opgeheven handen: '0, mijn dochter, die
vrome ziel, heeft een waar visioen gehad! Dat is een zegen van mijn Heer, van
mijn God! Hem zij daarvoor alle lof en alle eer!’
[18] Daarna vroeg hij de vissers of ze
Mij soms bij hen in de buurt op een schip of ergens op de oever hadden gezien.
[19] De schippers wezen direct naar de
schepen die zich nog op enige afstand op het meer bevonden en zeiden: 'Kijk,
daar komt Hij met Zijn leerlingen en vrienden! Heilons en het hele dorp, omdat
Hij ons weer bezoekt!'
[20] Toen Ebal dat had gehoord, riep
hij direct zijn vrouw, zijn kinderen en zijn oude, trouwe dienaren en droeg hun
op voor de tafel te zorgen; verder zei hij dat de nieuwe eetzaal goed in orde
gemaakt moest worden voor Mij en voor degenen die met Mij meekwamen, en dat
daar alleen diegenen mochten komen die Ik uit zou kiezen.
[21] op dit bevel van Ebal ging
iedereen onmiddellijk aan het werk om uit te voeren wat hij bevolen had. Zelf
stapte hij echter samen met Jarah in een klein schip en voer Mij tegemoet; toen
hij en Jarah Mij vanuit de verte zagen en naast Mij Mijn moeder Maria, die ze
reeds kenden, en Rafaël, Kisjonah, Philopold, Johannes, Petrus, Jacobus en de
oude Marcus, die Mij ook naar Genezareth vergezelde, hieven ze van meer dan
grote blijdschap hun handen in de hoogte en begroetten ons heel hartelijk met
de gebruikelijke tekenen. Toen ze vlak bij ons waren, wilde er maar geen eind
komen aan de liefdevolle begroetingen. Ebal en Jarah stapten beiden bij ons in
het schip en lieten het aan hun schippers over om hun schip terug te varen.
[22] Er werd heel veel gevraagd, en
Ikzelf vertelde Ebal in het kort de belangrijkste momenten van Mijn
werkzaamheden na de tijd dat Ik de eerste keer van Marcus verder reisde, en hij
en Jarah lieten daar hun grote vreugde over blijken.
[23] Terwijl wij zo bezig waren
bereikten we de oever van Genezareth en troffen daar de vissers, die nog volop
bezig waren hun vissen in de visbewaarplaatsen te brengen.
[24] Nu pas zei Ebal tegen Mij: 'O
Heer, vergeef mij; omdat ik helemaal dronken was van vreugde ben ik bijna
helemaal vergeten om U direct openlijk en luid te bedanken voor het grote
geschenk van de vissen, waar ik reeds groot gebrek aan had!'
[25] Ik zei: 'Vriend Ebal, laat dat
maar achterwege; want jij weet toch wel waar Ik bij de mens naar kijk en
luister, en iets anders is er tussen ons niet nodig! Wees dus maar heel
opgewekt en blijf voortaan zoals je tot nu toe geweest bent, dan zul je je
voortaan ook in Mijn liefde, genade en vriendschap kunnen verheugen. Maar
laten we ons nu naar de nieuwe zaal begeven, waar we nog verder met elkaar
zullen spreken!
6
De maaltijd bij Ebal
[1] Daarop begaven wij ons naar de
zaal, en allen verbaasden zich over de omvang, de schoonheid, de netheid en het
comfort van het gebouw, dat door een Griekse bouwmeester was gebouwd. Daarna
gingen we aan de grote tafel zitten, waar met gemak voor ongeveer honderd
gasten plaats was, en Ebal liet direct een juiste hoeveelheid brood en wijn brengen,
opdat we een kleine maaltijd voorafkonden houden tot de eigenlijke
hoofdmaaltijd klaargemaakt was, wat echter ook niet lang op zich liet wachten.
Gehoor gevend aan de wens van Ebal namen we dan ook direct wat brood en wijn
tot ons, en weldra werd het levendig in de zaal.
[2] Onze Jarah, die weer nauwelijks
van Mijn zijde wilde wijken, sprak nu met Mijn moeder Maria en met Rafaël. Aan
hem vroeg ze veel dingen die ze in haar dromen had gezien en gehoord, en hij
legde het haar heel vriendelijk uit. En Maria was erg verbaasd over de wijsheid
van Jarah en liefkoosde haar hartelijk. En Ebal, die rechts van Mij zat,
informeerde naar de namen van enkele leerlingen die hij niet kende, die Ik hem
ook vertelde.
[3] Toen wij zo in alle
vriendelijkheid een uurtje hadden doorgebracht, brachten de andere kinderen en
dienaren reeds het uitstekend klaargemaakte maal, waar wij dan ook direct aan
begonnen.
[4] Toen de kinderen en dienaren van
Ebal alle spijzen op tafel hadden gezet, kwamen ze naar Mij toe en groetten Mij
hartelijk en dankten Mij dat Ik deze plaats nogmaals de liefde bewees om hier
persoonlijk te komen. Ik legde hun de handen op en sterkte hen, waarvoor ze Mij
opnieuw bedankten en daarna weer aan het werk gingen -want ze hadden deze keer
veel vreemde gasten te bedienen, die hier nu ook vanwege hun gezondheid
verblijf hielden. Want sinds Mijn eerste verblijf hier was het voorheen zeer
ongezonde Genezareth veranderd in een kuuroord, en heel in het bijzonder de
door Mij speciaal gezegende weide.
[5] Toen wij na ruim een uur het goede
middagmaal hadden genuttigd, vroeg Ebal Mij wat Ik die middag zou gaan doen.
[6] Ik zei: 'Mijn vriend, er zal zich
weldra een geducht werk voor ons aandienen, dat ons veel te doen zal geven tot
de nacht valt! Jijzelf zult Mij vanwege dat volbrachte werk niet genoeg kunnen
loven. Maar laten we nu nog een poosje in deze eetzaal rusten; want deze keer
hoeven wij het werk dat ons wacht niet op te zoeken - het zal ons gauw genoeg
vanzelf vinden!'
[7] Hierna rustten wij allemaal nog ongeveer
een half uur aan tafel, en de leerlingen vroegen elkaar wat het nu weer zou
zijn, dat de Heer Zelf een ‘geducht werk tot de nacht valt' noemde. Sommigen
dachten dat zich waarschijnlijk weer een ergerlijke Farizeeëngeschiedenis zou
voordoen, of dat er misschien wel weer nieuw uitgezonden soldaten van Herodes
op Hem loerden of op de leerlingen van Johannes, die naar men zei de hitsige
vos ook een doorn in het oog waren.
[8] Toen de leerlingen zich zo onder elkaar
nog afvroegen wat dat voor een geducht werk zou zijn, dat Ik had aangekondigd,
en wat het zou inhouden, kwam er een heel verlegen uitziende dienaar haastig de
zaal binnen.
[9] Ebal, die de dienaar natuurlijk
goed kende en wiens verlegen gezicht hem direct opviel, stond snel op, liep op
hem toe en zei: 'Benjamin, mijn oude, trouwe dienaar, wat voor slecht bericht
breng je mij? Want in je onrustige ogen lees ik niets goeds!’
[10] De dienaar zei: 'Ebal, mijn heer
en gebieder, ik heb niet de indruk dat er iets ergs in aantocht is, maar noch
voor jou noch voor de aanwezige gasten zal het echt aangenaam zijn. Je kent de
nieuwe Romeinse commandant wel, die pas enkele weken geleden uit de omgeving
van Bethlehem hiernaartoe overgeplaatst is. Hij is hier dus een nieuwe bezem en
wil om zijn aanzien te vergroten buitengewoon schoon vegen. Hij heeft via zijn
alziende spionnen en oplettende wachters gehoord over de aankomst van dit hoge
gezelschap, en is van mening dat hem direct bij aankomst van dit gezelschap gemeld
had moeten worden wie er allemaal aangekomen zijn, waarvandaan, waarom en
waarheen men verder zal reizen, en of iedereen voor zich of één persoon voor
allemaal zich kan legitimeren.
[11] Welnu, die melding is bij deze
gelegenheid vast achterwege gebleven vanwege de grote, algemene vreugde over de
komst van de Heiland, naar wie wij allemaal al lange tijd vurig verlangd
hebben, en daarom is nu bij de trotse Romeinen direct al de hel losgebarsten.
Hij wacht buiten op je en wil met je spreken.'
[12] Toen Ebal dat uit de mond van de
oude dienaar Benjamin had gehoord, raakte hij flink geërgerd en zei: 'Nee, het
is in deze wereld toch raar dat er zelfs voor de meest eerlijke en ootmoedige
mensen nooit een geheel zalige dag kan bestaan waarop niet zo'n echt slechte
wereldse demon iemand zijn toch al van zorgen vervulde leven wil vergallen!’
[13] Ik zei: 'Vriend, laat je ergernis
daarover varen! Als deze wereld niet door God tot een oefenplaats voor het
leven bestemd zou zijn, waar ieder mens zich tot aan zijn volledige geestelijke
wedergeboorte voortdurend moet oefenen in alle geduld, zachtmoedigheid,
deemoed en liefde via de weg van uiterste zelfverloochening, dan zou Ikzelf
niet naar jullie toe zijn gekomen om jullie in alles met het beste en meest
levensechte voorbeeld voor te gaan. Als de mensen van deze aarde voor eeuwig
kinderen van God willen worden op de manier zoals je hier in Rafaël, die jij
goed kent, een voorbeeld kunt zien, dan moeten ze zich in dit slechts kort
durende proefleven met alle geduld en overgave aan de wil van de alwijzeVader
ook de middelen laten welgevallen, die door God vastgesteld zijn om dat hoogste
levensdoel te bereiken.
[14] Ga daarom maar naar buiten en
onderhandel met de Romeinse commandant, opdatjij de eerste bent die zich overtuigt
van het geduchte werk dat ons vandaag te wachten staat tot de nacht valt!’
[15] Ebal zei: 'In Uw naam, o Heer en
Meester; ik zal direct wel merken wat er allemaal uit voortkomt! ,
[16] Hierop begaf hij zich
onmiddellijk naar buiten naar de commandant, die reeds met echt Romeins
ongeduld met verschillende ondergeschikten op hem wachtte.
7
De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd
[1] Toen Ebal voor de commandant
stond, snauwde deze hem direct met van woede gloeiende ogen toe (de commandant):
'Is dat bij jou de manier waarop mijn bevelen hier in acht worden genomen, en
weet je nog niet wat degene te wachten staat, die de wetten van Rome niet in
acht neemt?! Waarom heb je deze keer achterwege gelaten onmiddellijk bij mij
aangifte te doen van de aankomst van een aanzienlijk aantal vreemdelingen,
opdat ik mij er via deze dienaren van mij van had kunnen overtuigen of de
aangekomenen hier al dan niet voor een bepaalde tijd opgenomen kunnen en mogen
worden?
[2] Hierop zei Ebal: 'Gestrenge heer
en gebieder, sinds u hier uw wetten toepast met een gestrengheid die wij,
bewoners van deze stad, niet gewend zijn, heb ik nog nooit een berisping van u
gekregen vanwege het niet tegemoet komen aan uw wil. Ook deze keer heb ik niet
uit onwil tegen uw steeds moeilijker te verdragen verordeningen achterwege
gelaten aangifte te doen van de komst van mensen, die geen vreemde gasten, maar
mijn sinds lang bekende en oprecht beste vrienden zijn; maar alleen vanwege
mijn grote vreugde over hun komst ben ik puur vergeten mijn plicht na te komen,
waar ik mij nu goed van bewust ben, en ik denk dat ik niet tevergeefs een
verzoek tot u richt, als ik u voor deze ene keer om genadige toegevendheid
smeek.'
[3] De commandant zei: 'De wet kent
geen mededogen of toegevendheid! Je hebt mijn wet overtreden –ofwel omdat je
het vergeten bent of uit onwil, wat bij mij hetzelfde is – en je bent derhalve
ook zonder meer strafbaar. Enkel en alleen omdat je een voorname en in aanzien
staande burger van deze stad bent, zal ik de strafniet in een lichamelijke,
maar in een aanzienlijke geldstraf omzetten; en als je niet aan mijn
gerechtvaardigde eis voldoet, laat ik je kinderen als gijzelaars gevangen
nemen, en je zult hen niet weer in je bezit krijgen, zolang je mij het
verlangde bedrag niet tot op de laatste stater betaald zult hebben! De straf
bedraagt duizend pond goud en tienduizend pond zilver, en moet binnen drie uur
aan mij betaald worden! Je weet nu watje te doen staat, en met jou ben ik
klaar. En nu richt ik mijn ambtsuitoefening op jouw aangekomen vrienden, dus
breng mij nu onmiddellijk naar je nieuwe zaal!'
[4] Ebal werd heel kleinmoedig door de
meedogenloze en onredelijke straf in geld, waarvan hij bij lange na niet de
verlangde hoeveelheid bezat, maar tegelijk vertrouwde hij intens op Mij; hij
vertrouwde erop dat Ik hem zeker zou helpen, en bracht met dat vertrouwen de
commandant en zijn duistere handlangers dan ook direct naar ons toe in de
zaal, die de commandant ook aan de buitenkant goed door zijn soldaten liet bewaken.
[5] Wij zaten nog heel opgewekt aan de
grote tafel, toen de Romein met een werkelijk van woede gloeiend heerszuchtig
gezicht en met grote barsheid en arrogantie de zaal binnenstapte en direct heel
fel aan ons vroeg: 'Is ieder van jullie zijn eigen heer, of is er één heer voor
allen, zoals dat vaak bij reizigers voorkomt?'
[6] Ik z.ei: 'Ik ben voor allemaal de
ware, enige Heer! Wat wil je nog meer van ons, bulten de onmenselijke geldstraf
die je voor onze dierbare vriend Ebal hebt uitgesproken, maar die op geen
enkele Romeinse wet gebaseerd is? Wil je ons soms ook dergelijke straffen
opleggen?'
[7] De commandant zei: 'Degenen over
wie jij de heer bent, zijn vrij van straf; maar jij, die weinig respect voor
mij lijkt te hebben, omdat je een kwalijk oordeel over mijn strafmaat hebt
uitgesproken, zult mij binnen drie uur hetzelfde bedrag overhandigen datje voor
je vriend Ebal te onmenselijk vond en waarvan Je meent dat het op geen enkele
Romeinse wet gebaseerd is! Ik zal jullie Joden wel eens laten zien en begrijpen
dat de wetten van Rome wel degelijk gefundeerd zijn! Ik heb gesproken, en
jullie weten wat je te doen staat! ,
[8] Ik zei: 'Maar wat, als wij aan
jouw zeer ongerechtvaardigde eis ten eerste met tegemoet kunnen komen en ten
tweede ook niet zullen komen? Want waar staat geschreven dat een Romeins
commandant het onvoorwaardelijke recht heeft om in een bevriend land op
dezelfde manier afpersingen te plegen als in vijandelijke landen?
[9] Laat Mij jouw volmacht eens zien,
die van de keizer zelf of van zijn opperstadhouder Cyrenius uitgaat! Als je
niet zo'n volmacht hebt, zul je met Iemand te doen krijgen die voor je ogen de
allerhoogste volmacht in Zichzelf draagt; en als Ik die niet zou hebben, zou Ik
niet zo tegen je spreken!
[10]. Je bent hier nu wel een trotse,
harde en bijna niet meer te verdragen gebieder, maar toch staan er nog anderen
bovenjou, bij wie degenen die door jou al te onmenselijk worden onderdrukt,
stellig meer rechtvaardigheid zullen vinden dan bij jou. Toon Mij dus je
instructies van de keizer zelf of van de opperstadhouder, anders zal Ik je Mijn
volmacht tonen!'
[11] Deze ernstige woorden van Mij
deden de commandant versteld staan, en na een poosje nagedacht te hebben zei
hij (de commandant): 'Een geschreven. volmacht heb ik niet, omdat geen enkele
Romeinse commandant in mijn positie die nodig heeft; maar iedereen staat onder
de eed van trouw aan de keizer en het uitsluitende welzijn van Rome. Als ik bij
mijn handelen die twee punten.in het oog houd, kan niemand mij vanwege mijn strengheid
ter verantwoording roepen! Waar heb jij dan wel jouw allerhoogste volmacht?'
[12] Ik zei: 'Verlang die maar niet
voortijdig te leren kennen!'
[13] De commandant zei:'Denk je soms
dat een Romein een angstige haas is, die direct voor een sluwe Joodse vos op de
vlucht slaat? O nee, een Romein is als een leeuw, die zonder enige angst of
vrees op alle dieren jacht maakt!’
[14] Hierop gaf hij aan een van zijn
dienaren een wenk, en deze opende de deur, waardoor onmiddellijk dertig tot de tanden
gewapende soldaten naar binnen drongen.
[15] Toen deze zich in een bepaalde
orde rond onze tafel opstelden, zei de commandant met een zeer heerszuchtige
stem: 'Kijk, buitengewoon gevolmachtigde Jood, dat is mijn effectieve
volmacht, die jullie net zo lang gevangen zal houden tot jullie aan mijn eis
zullen voldoen! Ken je die volmacht?'
[16] Ik zei: 'Ja, Mijn trotse en tot
nu toe nog zeer blinde Romein met je handlangers en soldaten, die volmacht ken
Ik al sinds lange tijd; maar deze keer zal die je niet baten! Want omdat je Mij
nu de volle scherpte van je tanden hebt getoond, zal Ik jou ook Mijn
alomvattende volmacht tonen -maar slechts zoveel als een zonnestofje ervan; dan
zal je daardoor helemaal duidelijk worden dat niet jij Mijn heer, maar alleen
Ik voor altijd jouw Heer zal zijn en blijven!
[17] Kijk, de ruimte van deze zaal is
hoog en wijd; het plafond is ruim zeven manslengten hoog, en hij is ongeveer
twintig manslengten lang en twaalf breed! Nu wil Ik dat jullie door Mijn
alomvattende volmacht samen met jullie scherpe wapens halverwege de hoogte van
deze zaal vrij in de lucht zullen zweven, en dan zullen we zien wat jullie
scherpe en leeuwachtige volmacht jullie zal baten; en totdat je helemaal zult
afzien van je onrechtvaardige eis aan Ebal en Mij, zal je voet geen vaste grond
raken. Het geschiede zoals Ik nu heb gezegd!’
8
Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen
[1] Ik had dat nog nauwelijks gezegd,
of ze zweefden allemaal al op de vooraf bepaalde hoogte in de lucht van de
zaal, en omdat ieder van hen elk vast steunpunt en daarmee ook zijn evenwicht
kwijtraakte, hingen de meesten vanwege hun heftig spartelende bewegingen op hun
kop in de lucht; en een wind, die door de hoge vensters van de zaal wervelde,
dreef hen van de ene wand van de zaal naar de andere, en geen van allen konden
elkaar ook maar enige hulp bieden. Sommigen probeerden hun wapens naar ons te
gooien; maar ook die bleven in de lucht hangen.
[2] Toen de commandant zich samen met
zijn helpers bijna een half uur lang in die voor hem ongehoorde positie had
bevonden, vroeg Ik hem: 'Hoe denk je nu over Mijn algehele volmacht? Vind je
niet dat de leeuw van Juda machtiger is dan jouw scherpe Romeinse volmacht,
die jij ook een leeuw noemde, die jacht maakt op alle dieren en niet zoals een
haas direct voor een sluwe Joodse vos op de vlucht slaat?'
[3] Daarop schreeuwde de commandant
vanuit de lucht naar Mij:'Ik smeek je, hoofd van alle magiërs of halve of hele
god, bevrijd ons uit deze uiterst onverdraaglijke toestand, dan zal ik helemaal
afzien van de uitgesproken straf; want ik zie nu maar al te duidelijk in, dat
alle macht van zelfs het grootste rijk op aarde geen wedstrijd met jou kan
aangaan! Bevrijd mij uit deze beklagenswaardige toestand, dan zal ik niet
alleen de straf die ik jullie heb opgelegd helemaal kwijtschelden, maar me ook
verder niet meer in het minst om jullie bekommeren en over deze kwestie zwijgen
als een Egyptische piramide, en jullie kunnen in deze stad blijven zolang
jullie willen en ik zal niemand van jullie dwingen deze plaats te verlaten!'
[4] Ik zei: 'Luister eens, Ik doorzie
je hart en zie datje het met je beloften nog niet helemaal ernstig meent; maar
aangezien Ik Mijn macht zeker beter ken dan jij de jouwe, zal Ik je bede dan
ook verhoren; laat de aardbodem dus weer een vast steunpunt voor je voeten
worden!'
[5] Toen Ik dat had gezegd, kwamen
allen rechtop te staan in de lucht en daalden toen heel kalmpjes weer naar de
aardbodem, die hier tevens de vloer van de zaal vormde.
[6] Toen ze weer vaste voet hadden
gekregen, stuurde de commandant zijn soldaten direct weg en gaf ook de wachten,
die buiten om de zaal heen stonden, het bevel om zich naar hun woonhutten en
kampementen te begeven, wat ook onmiddellijk gebeurde. Zelf bleef hij echter
met twee van zijn hoogste onderaanvoerders bij ons in de zaal, ging aan een
kleine bijtafel zitten en liet zich brood en wijn geven, en nu zei hij tegen
Ebal (de commandant): 'Dat kunnen jij en die almachtige ons voor de volledige
kwijtschelding wel toestaan! Had je mij buiten iets gezegd over de macht van
deze zeer uitzonderlijke mens, dan zou ik vast en zeker meer menselijke eisen
aan je hebben gesteld! Maar wie had ook kunnen vermoeden dat zich onder deze
mensen, die volgens jou je oude vrienden zijn, een aan de goden gelijke
almachtige magiër bevindt?
[7] Bij ons Romeinen geldt dat als
iets wat zich midden in een hevige strijd als een wenk van de goden voordoet,
en dan is de strijd volledig afgelopen.
[8] Ik heb in de lucht van jouw zaal
veel angst doorstaan, waardoor ik heel zwak ben geworden, en daarom wil ik mij
hier nu ook weer versterken; maar ten tweede zou ik nu tot niemands schade in
goede en volle ernst nader kennis willen maken met die wonderman, wat hij mij
wel waardig zal achten, aangezien ik hem op geen enkele manier meer dreigend in
de weg zal staan. Laat mij en ook mijn twee dienaren nu derhalve zeer goede
wijn en wat brood en zout brengen! ,
[9] Ebal liet dat direct gebeuren, en
de drie werden uitstekend verzorgd en aten en dronken. Toen ze zich bij de wijn
enigszins hersteld hadden van hun angst en vrees voor Mij, begonnen ze ook
harder en moediger te praten, en de commandant wilde al verschillende keren van
zijn stoel opstaan en naar Mij toegaan om een gesprek met Mij te beginnen; maar
zijn twee dienaren raadden hem dat af, omdat het volgens hen niet raadzaam was
zich met grote magiërs in een gesprek te begeven, voordat die dat zelf wensten.
Zodoende bleef de commandant nog rustig en liet zich nog meer wijn brengen.
9
Over de opstanding van het vlees
[1] Aangezien het nu al zo tegen het
einde van de dag begon te lopen en wij al geruime tijd met allerlei nuttige
gesprekken aan tafel hadden doorgebracht, vroegen de leerlingen Mij of het geen
goed idee zou zijn om een poos naar buiten te gaan.
[2] Ik zei: 'Vandaag is het werk,
waarvan het moeilijkste deelons nog te wachten staat, belangrijker dan de
omgeving buiten, die hier in Genezareth niet veel liefelijks te bieden heeft.
Wie van jullie echter naar buiten wil gaan, is daar vrij in; maar Ik blijf hier.'
[3] Toen Ik Mij zo had uitgedrukt,
zeiden de leerlingen: 'Heer, waar U blijft, blijven wij ook! Want alleen bij U
is het altijd goed; zonder U is er overal gericht, verderf en de starre dood.'
[4] Ik zei: 'Blijf dan, waar het
Godsrijk en het eeuwige geestelijke leven ervan heerst; want Ikzelf ben de
Waarheid, het Godsrijk, de Opstanding en het eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft
zal het eeuwige Leven ontvangen, wanneer Ik hem op de jongste dag zal opwekken.
In degene die in geloof en in liefde in Mij blijft, zal Ik ook blijven; en in
wie Ik blijf, heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit zien,
voelen of smaken. Blijf dus hier bij Mij, en door jullie liefde in Mij!'
[5] Nu vroeg Ebal Mij: 'Heer en
Meester, de Joden geloven voor het merendeel in een opstanding ook van het
vlees in het dal van Josafat. Toch vind ik dat enigszins merkwaardig! Want ten
eerste wordt slechts het kleinste deel van hen in het dal van Josafat begraven,
en ten tweede: wat zal er op die mysterieuze jongste dag gebeuren met de
lichamen van de mensen die nog nooit van een dal van Josafat hebben gehoord en
derhalve op andere, ver verwijderde plaatsen zijn gestorven, die voor een deel
verbrand zijn en die voor een deel misschien net als bij ons Joden direct in de
aarde begraven zijn? En tenslotte, als derde: wat zal er op de jongste dag
gebeuren met degenen die door de zee en andere wateren verzwolgen zijn en die
door wilde dieren zijn opgegeten? Wanneer zal volgens onze tijdrekening die
jongste dag komen, die de Farizeeën ons als heel verschrikkelijk beschrijven?
[6] Heer en Meester, U ziet dat deze
dingen er zelfs bij het zuiverste menselijke verstand niet in kunnen! Slechts
het meest duistere bijgeloof, dat nooit iets denkt en onderzoekt, zoals dat van
de meest gewone en laagstaande Joden alsook de heidenen als zodanig, kan zulke
ongerijmdheden aannemen; voor een denkend mens zijn ze echter schadelijk en ze
ontnemen hem zijn geloof in een zuiver goddelijke openbaring, aan de
onsterfelijkheid van de ziel na de dood van het lichaam en eveneens het geloof
in een toekomstige opstanding van het vlees op die bepaalde jongste dag. - Wat
moeten we daar nu van denken?'
[7] Ik zei: 'Op de manier zoals de
Farizeeën het jullie leren, helemaal niets! Want het lichaam, dat voor een
korte tijd de ziel als een naar buiten toe handelend instrument dient, zal
noch in het dal van ]Josafat noch ergens anders op deze aarde op een bepaalde
jongste dag opgewekt en weer met zijn ziel verenigd worden in de vorm waarin
het de ziel hier voor een korte tijd heeft gediend.
[8] Naar waarheid houdt de opstanding
van het vlees het volgende in: onder het 'vlees' moeten de werken worden
verstaan die de ziel met haar lichaam heeft verricht.
[9] Het dal van Josafat betekent de toestand
van innerlijke zielenrust, als haar handelen steeds gerechtvaardigd was. Die
rust, die door geen enkele wereldse liefde en begeerte en daarmee gepaard
gaande hartstocht wordt verstoord en die te vergelijken is met een volkomen
rustige waterspiegel, waarin je de weerspiegeling van ver verwijderde en nabije
streken onvertroebeld kunt zien, is dan ook reeds het eerste begin van de ware
jongste dag van de ziel, van haar opwekking door Mijn geest in haar en tegelijk
ook van haar opstanding tot het eeuwige leven.
[10] In die toestand ziet de ziel dan
reeds de goede vruchten van haar werken en begint zich daar steeds meer over te
verheugen; en dat aanschouwen is dan de ware opstanding van het vlees.
[11] Er staat immers geschreven: een
sterfelijk en vergankelijk lichaam wordt in de aarde gezaaid, en onsterfelijk
en onvergankelijk zal het weer opstaan. Als je dat op je materiële lichaam
betrekt, moet je natuurlijk wel helemaal het spoor bijster raken; maar als je
het betrekt op de goede werken van de ziel, die haar ware lichaam zijn, dan kom
je daardoor tot de waarheid. Want kijk, ieder goed werk dat een ziel met haar
lichaam op deze aarde tegenover haar naasten heeft verricht, gaat net als
alles op deze aarde voorbij en sterft reeds na de daad; want als je een
hongerige hebt verzadigd, een dorstig mens gelaafd, een naakte gekleed en een
gevangene bevrijd hebt, dan duurt die edele daad niet voort, maar hij duurt
slechts de korte tijd van de handeling zelf! Daarna wordt hij dikwijls door jou
vergeten evenals door degene aan wie je die daad hebt bewezen, en derhalve is
hij ten grave gedragen en als sterfelijk en vergankelijk in het aardrijk van de
vergetelheid gezaaid; maar op de ware jongste dag van de ziel, zoals Ik je die
heb aangeduid, wordt die daad als eeuwigdurend door Mijn geest in de
zielopgewekt, echter niet meer in de vorm van de vergankelijke aardse daad,
maar in de vorm van de eeuwigdurende vrucht.
[12] Hoe zal die er echter uitzien?
Kijk, die zal aan gene zijde voor eeuwig tot de prachtigste, van alles
uitstekend en rijk voorziene woonomgeving van de ziel worden, waar ze zich in
uiterste zaligheid van de ene volmaaktheid naar de andere zal verheffen!
[13] Zoals het dus hier met de werken
van een ziel gesteld is, zó zullen die haar later eenmaal als woonomgeving
dienen. En kijk, daaruit bestaat de ware opstanding van het vlees! Geloof dat
en houd je eraan; want zo is het, en absoluut niet anders!'
[14] Ebal zei: 'Ja, dat klinkt wel
totaal anders dan wat de blinde Farizeeën tegenover het volk hebben staan
bazelen; ook het zuivere verstand van de mens is het er volkomen mee eens en er
gaat haar een nieuw, groot licht op.
Maar van het vlees, dat de ziel hier
heeft gediend, zal dus zelfs niet een zonnestofje verenigd met de ziel aan
gene zijde opstaan tot een eeuwig leven?'
[15] Ik zei: 'Niet als bestanddeel van
de door Mijn geest eeuwig levende ziel, omdat die zelf puur geest wordt wat
haar innerlijk betreft! Maar wat de contouren van haar uiterlijke vorm en met
name haar kleding betreft, zullen de zielen etherdeeltjes van haar aardse
lichaam weer in geestelijke zuiverheid met haar verenigd worden, maar van het
grove organische lichaam niets, nog geen atoom! Want de bestemming van dat
lichaam is dezelfde als die van alle andere materie van de aarde -die wordt
namelijk ook steeds verder in betere natuurgeesten opgelost, zoals ze ook
oorspronkelijk uit veel minder zuivere en op een zeer laag niveau staande
natuurgeesten wordt samengesteld.
[16] De natuurgeesten die de grove
materie reeds verlaten kunnen mettertijd ook mensenzielen worden; maar meer op
dit gebied zul je pas inzien, als je ziel zich in dat dal van Josafat zal
bevinden. Daarom nu niets meer daarover!
[17] De commandant en zijn twee
dienaren hebben nu weliswaar met grote aandacht geluisterd naar jouw vragen en
de uitleg die Ik je gegeven heb, maar ze hebben er niets van begrepen; daarom
zullen ze ons nu weldra met hun Griekse wijsheid lastigvallen - daarom zullen
we met alle geduld en rust hun aanval op ons afwachten!’
10
De filosofische vragen van de commandant
[1] Nauwelijks had Ik dat tegen Ebal
gezegd, of de commandant stond onmiddellijk op van zijn stoel en kwam met een
vriendelijk gezicht naar Mij toe.Toen hij bij Mij was, zei hij: 'Grote en
machtige meester op het mysterieuze gebied van uw kunst en wetenschap,
waardoor u alle geheime krachten van de natuur aan u hebt onderworpen, ik heb
jullie gesprekken met gespannen aandacht beluisterd en daaruit afgeleid dat
jullie allemaal tot die Joodse godsdienstige cultus behoren, die veel goeds, maar
daarnaast heel veel slechts bevat, waaruit zich langzamerhand de vele
misbruiken van jullie priesters in nog veel ergere mate ontwikkeld hebben dan
bij ons heidenen, zoals wij door jullie rechtzinnigen worden genoemd.
[2] Maar hoe het ook zij, u, machtige
meester, schijnt veel dieper ingewijd te zijn in jullie godsdienst dan de
overigens ook heel wijze Ebal?! Alleen begrijp ik niet wat u ermee hebt willen
zeggen toen u zei dat alleen u het grondbeginsel van alle bestaan, leven en
voortbestaan bent! U zou de waarheid en het eeuwige leven zijn; wie in u
gelooft en u liefheeft, zou nooit de dood zien, voelen en smaken. Evenzo zou u
ook degene zijn die de zielen op de jongste dag tot het eeuwige leven zal
opwekken, en nog meer van dergelijke dingen.
[3] Is dat alleen maar uw wijze manier
van spreken, of bent u zelf die of dat geheimzinnige 'ik', die zichzelf aan ons
mensen presenteert als de grondslag van alle zijn, leven en bestaan? Ik ben
geen leek in de oude Griekse wijsheid, en u zou met mij ook wel kunnen spreken
vanuit van uw wijsheid, die ik nu graag nader zou willen leren kennen!'
[4] Ik zei: 'Kom dan samen met je twee
ondergeschikten aan deze tafel zitten; dan zullen we zien hoever jullie
gebracht kunnen worden!'
[5] Hierop riep de commandant direct
zijn twee ondergeschikten naar onze tafel.
[6] Toen deze bij ons waren, zei Ik
tegen de commandant: 'Zeg nu eerlijk wat je van Mij wilt weten! Maar spreek
niet over hetgeen Ik zojuist met vriend Ebal heb besproken; want jouw verstand
vat dat niet!'
[7] Toen de commandant dat van Mij had
gehoord, raakte hij in grote verlegenheid, en hij wist niet wat hij Mij
eigenlijk moest vragen. Na een poosje nagedacht te hebben zei hij: 'Volmaakt
machtige meester, op welke school, die ik vast en zeker niet ken, bent u eigenlijk
opgeleid?'
[8] Ik zei: 'Op Mijn hoogst eigen
school, en wel sinds eeuwigheid; want voor er nog enig bestaan was in de
eindeloze ruimte, was Ik er wat 'Mijn meest innerlijke geest betreft en vulde
Ik de eeuwige oneindigheid!'
[9] Toen de commandant dat hoorde,
keek hij Mij verbaasd aan en zei: 'Is uw innerlijk dan groter dan uw uiterlijk?
U praat wartaal! Hoe moeten we dat begrijpen? Wat bedoelt u daarmee?'
[10] Ik zei: 'De volle waarheid; maar
omdat er in jou tot nu toe nog geen waarheid is, kun je deze voornaamste
waarheid ook niet begrijpen. Maar luister, Ik zal je meer onthullen!
[11] Kijk, in het begin van ieder
begin en voor het bestaan van ieder bestaan was het Woord! Dit Woord was bij
God, want God Zelf was het Woord, en alles wat er is en wat de eindeloze ruimte
vult, waar jullie wijzen al over gesproken hebben, is door het Woord geschapen
en zonder dat Woord is er niets geschapen.
[12] Het eeuwige Woord heeft nu vanuit
Zichzelf vlees aangenomen en is nu als een mens naar Zijn mensen in deze wereld
gekomen, en de Zijnen herkennen het niet! En jij bent ook een mens en herkent
het eeuwige Woord in Mij niet, omdat je blind van hart bent. – Heb je de
profeten van de Joden dan niet gelezen?'
[13] De commandant zei: 'Gelezen heb ik
ze wel, evenals veel andere dingen; maar wie kan ze begrijpen? Jullie
priesters begrijpen ze niet; hoe zou ik als Romein ze moeten begrijpen? Ze
hebben net zo onbegrijpelijk geschreven als u nu tegen mij over uzelf hebt
gesproken!
[14] Ik zie wel dat ik bij u nooit
duidelijkheid zal krijgen; laten we als u het goedvindt, liever over andere
dingen gaan praten! Zeg mij toch, wonderlijke, oppermachtige meester, in welk
land bent u eigenlijk geboren, en tot welk volk behoort u wat uw lichaam
betreft!?'
[15] Ik zei: 'Kijk - hier naast Mij
zit de moeder van Mijn lichaam; spreek daar met haar over!’
[16] Daarop wendde de commandant zich
tot Maria, en zij vertelde hem zeer omstandig en uiterst precies alles, vanaf
haar ontvangenis tot aan Mijn twaalfde jaar, en hoe wonderbaarlijk alles
steeds met Mij was.
[17] Dit verhaal deed de drie Romeinen
erg versteld staan, en ze wisten nu niet wat ze eigenlijk van Mij moesten
denken.Want ze geloofden allang niet meer in hun goden, en nog minder in de God
van de Joden; ze leefden volgens Epicurus, en een Godheid was voor hen een
onding. Maar nu ontdekten ze goddelijke eigenschappen aan Mij, en ze wisten
niet hoe die te verenigen waren met iemand die naar hun mening ook alleen maar
tijdelijk als mens leefde en bestond.
[18] Daarom vroeg de commandant Mij:
'Grote heer en meester! Zeg mij nu of u wat uw lichaam betreft ook zult
sterven, of dat u eeuwig voort zult leven?'
[19] Ik zei: 'Nog maar een korte tijd
-en dan zal Ik, zoals Ik nu ben, weer daarheen terugkeren vanwaar Ik ben
gekomen, en de Mijnen zullen voor eeuwig bij Mij zijn.'
[20] De commandant zei: 'Wie zijn dan
degenen die u de uwen noemt, en waar is de plaats waarheen u binnenkort al zult
terugkeren?'
[21] Ik zei: 'De Mijnen zijn degenen
die in Mij geloven, Mij liefhebben en Mijn geboden houden; de plaats is echter
niet zoals de plaatsen op deze aarde zijn, maar het is het rijk Gods, dat nu
door Mij onder de mensen en in de harten van de mensen gevestigd wordt.
[22] Dit rijk van het ware, eeuwige
leven bereikt men niet langs de brede heerwegen van deze wereld, maar alleen
langs een zeer smal pad, en dat heet deemoed, geduld, zelfverloochening bij
alle bekoringen die van deze wereld uitgaan, en volledige overgave aan de wil
van de ene, enig ware God.'
[23] De commandant zei: 'Waar kan men
dan te weten komen wat God wil, en hoe luiden uw geboden eigenlijk, die de uwen
moeten houden?'
[24] Ik zei: 'Mijn wil is Gods wil en
Mijn geboden zijn Gods geboden. Wie Mijn wil doet en dus Mijn geboden houdt,
wandelt op de goede weg naar het rijk Gods! Jij kunt dat ook doen, dan zul jij
ook op de juiste weg naar Gods rijk wandelen! ,
[25] Hierop stond de commandant op van
zijn stoel, liep naar een van Mijn leerlingen en vroeg hem hoe hij over Mij
dacht.
[26] Deze zei: 'Wij denken allemaal
van Hem wat Hij je Zelf heeft gezegd! Hij is de Heer, en wij zijn Zijn
leerlingen. In Hem woont de volheid van God; buiten Hem is er geen God!'
[27] Bij deze woorden verliet de
commandant de leerling en begaf zich weer naar Mij.
[1] De commandant ging weer op zijn
stoel zitten en vroeg in het Romeins aan zijn twee ondergeschikten wat hun
mening over Mij was, na alles wat ze hadden gehoord.
[2] Een van hen zei: 'Het is moeilijk
voor ons om daar een oordeel over te vellen! Met de buitengewone macht van zijn
wil hebben we daar boven in de lucht ervaring opgedaan, en wij hebben geen
ander bewijs nodig dat er in deze man een goddelijke kracht moet wonen, anders
had hij ons vast niet zonder enig hulpmiddel in de lucht kunnen heffen en ons
daar kunnen houden.Wij zijn echter allemaal al te ver van het geloof in een
almachtig goddelijk wezen afgeraakt, omdat onze goden voor de zintuigen en het
verstand van ieder denkend mens volslagen onbeduidend blijken te zijn; en nu
komen we plotseling een reële god in de gestalte van een mens tegen en weten nu
niet wat we van hem moeten denken. Ik denk dat dat niet zomaar in één klap te
begrijpen is.
[3]
Wij hebben echter reeds in Bethlehem en ook in de omgeving van Jeruzalem veel
over deze man gehoord en bij onszelf gedacht dat hij ofwel zelf een god zou
kunnen zijn ofwel een zeldzaam grote magiër, zoals die bijvoorbeeld uit de
school van de Essenen voortkomen. Maar wat wij hier nu zelf hebben meegemaakt,
gaat veel verder dan onze eerdere vermoedens. Hier houdt alle magie op, en in
de plaats daarvan treedt een onmiskenbaar goddelijke kracht en almacht!
[4] Daarbij komt nog ten eerste het
getrouwe verhaal van zijn moeder, hoe hij lichamelijk op deze wereld is gekomen
en over zijn leven, en dat hij nooit iets op een of andere school hoefde te
leren, omdat hij reeds met de hoogste wijsheid toegerust in deze wereld is
gekomen, en ten tweede wat hij nu over zichzelf beweerde. En ik voor mijzelf
kan er echt niet omheen hem in volle ernst te beschouwen als wat hijzelf
tegenover ons zegt te zijn, al is het ook op een voor ons Romeinen
onbegrijpelijke manier, en wat ook de man, waar jij zojuist mee sprak, over hem
getuigde. Dat is mijn mening, en ik denk dat ik mij niet vergist heb.'
[5] De commandant zei: 'Ik wil je over
het geheel genomen geen ongelijk geven; maar op de achtergrond heb ik toch een
paar belangrijke bedenkingen; als die man die oplost, zal ik jouw mening delen
en daar ook bij blijven.'
[6] Hierop richtte de commandant zich
weer tot Mij en zei: 'Grote Heer en Meester, ik ben nu bijna zover dat ik U
aanneem zoals al deze Uwen U hebben aangenomen; maar toch heb ik nog een paar
aanzienlijke bedenkingen. Als die opgelost zijn, dan ben ook ik gewonnen.
[7] Die bedenkingen van mij zijn de
volgende: in U woont dus in ernst de volheid van een enig ware God!? Als dat zo
is -waarom hebt U dan al die talloze mensen zolang op U laten wachten ?
[8] U zegt dat alleen de Uwen, die in U
geloven, U liefhebben en Uw geboden houden, het eeuwige leven in Uw Godsrijk
zullen ontvangen. Als dat zo is, en als alles wat er bestaat door de macht van
Uw eeuwige woord geschapen is, evenals alle mensen die helaas te eniger tijd
hebben geleefd zonder U te kennen -wat niet hun schuld kon zijn -hoe zal het
dan gaan met die mensen die U nooit hebben kunnen kennen? Hoe zal het er met
het eeuwige leven van hun ziel in Uw Godsrijk uitzien?Want ze hebben niet in U
kunnen geloven, U niet kunnen liefhebben en ook Uw geboden niet kunnen houden,
omdat ze niets over U te weten hebben kunnen komen.
[9] Kijk, dat zijn mijn goed
gefundeerde bedenkingen! Wil die voor mij oplossen, dan zal ik ook vast in U
geloven, U meer dan een van de Uwen liefhebben en Uw geboden houden; want ik
ben een echte Romein en geen Griek, wiens trouw niet standvastig is! Maar ik
ben ook iemand die niet zo gemakkelijk iets aanneemt en gelooft, wat mij niet
als een diamantharde waarheid onomstotelijk bewezen is. Los derhalve mijn
twijfels op!'
12
De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen
[1] Ik zei: 'Vriend, je hebt je wel
het een en ander eigen gemaakt door de Griekse filosofen te lezen, maar de
boeken van de oude Egyptenaren heb je nooit doorgrond en van de Schrift van de Joden
sinds Mozes heb je maar vluchtig enkele brokstukken gelezen en ook die heb je
nooit begrepen!
[2] Kijk, Degene die nu in Mij met jou
spreekt, heeft ook al zo met het eerste mensenpaar van deze aarde gesproken en
het dezelfde geboden gegeven die Ik nu weer geef aan jullie mensen, die de ene
ware God en Heer helemaal vergeten zijn. Maar de met een volkomen vrije wil
begiftigde mensen lieten zich maar al te gemakkelijk verblinden door de wereld
en haar verleidende geest, vluchtten weg van God en handelden naar waar ze zin
in hadden. Daardoor raakten hun zielen verduisterd en hun hart raakte verhard.
[3] Ik heb altijd boden uit de hemelen
gezonden om de verblinde mensen te onderrichten; maar slechts weinigen sloegen
acht op hen -de grote massa wilde niets van hen horen en weten.
[4] Van tijd tot tijd wekte Ik door
Mijn geest mannen en jongemannen op, die het volk onderrichtten en alle moeite
deden het naar de oude waarheid terug te brengen. Slechts weinigen luisterden
naar hen, en nog minder mensen lieten zich er iets aan gelegen liggen; de
grote massa vervolgde hen echter, martelde hen en doodde hen zelfs.
[5] Ik liet ook niet na om een al te
zeer ontaard volk met grote en kleine tuchtigingen en gerichten te bezoeken.
Die brachten echter ook slechts weinigen voor korte tijd verbetering; maar al
te gauw trad de slechte wereldse geest weer in Mijn plaats.
[6] Toen ten tijde van Mozes het
Israëlitische volk op de Sinaï in de woestijn onder bliksem, donder en vuur
weer opnieuw wetten van Mij kreeg, luisterde het aanvankelijk onder vrees en
beven wel naar Mijn van verre goed hoorbare woorden -maar toen de verkondiging
langere tijd duurde, raakte het volk er voor een deel aan gewend en trok het
zich er niet veel meer van aan. Voor een ander deel kreeg het echter genoeg van
Mijn aanhoudende onderricht en vroeg Mij om in plaats van aan het hele volk
alleen aan Mozes Mijn wil te openbaren -het zou die wil dan wel van hem horen
en opvolgen; het volk wilde zich intussen echter verwijderen van de berg Sinaï,
omdat het daar al te hevig toeging, en in een ver daarvandaan gelegen dal zijn
woonhutten bouwen.
[7] Na lang smeken werd dat het volk
toegestaan; maar het duurde niet lang voor het volk Mij en de grote
gebeurtenissen op de berg Sinaï geheel en al begon te vergeten, van het vele
goud dat ze uit Egypte hadden meegenomen een kalf goot, daar toen omheen danste
en het goddelijke eer bewees.
[8] Ik maakte dat Mozes duidelijk,
stuurde hem naar het volk, dat helemaal niet meer aan Mij dacht, en liet het
met geweld tuchtigen op de manier die Mozes later nauwkeurig heeft beschreven.
[9] Daarop
keerde het volk wel weer naar Mij terug; maar er waren er steeds velen die zich
door allerlei slechte wereldse begeerten lieten verleiden om het een of andere
gebod van Mij te overtreden en zo tegen Mijn verordeningen te zondigen.
[10] Er moesten door Mozes tijdelijke
straffen vastgesteld worden voor het overtreden van Mijn geboden en
verordeningen, om het volk in het gareel te houden.
[11] Toen het volk later vanuit de
woestijn het Beloofde Land binnen werd geleid en het als het ware uit Mijn hand
in bezit nam, werd het geruime tijd door wijze richters, die steeds met Mij in
verbinding en contact stonden, vrijwel volledig door Mijzelf geregeerd; onder
Mijn persoonlijke regering werd het groot en machtig, en zijn welstand was
groter dan die van welk ander volk ter wereld ook.
[12] Toen werd het overmoedig en keek
het naar de glans van andere volkeren, die op tirannieke wijze door een
wereldse koning werden overheerst. De ijdele wereldse glans verblindde het volk
-het wilde ook glanzen, werd ontevreden met Mijn regering en verlangde middels
de van Mijn geest vervulde richter Samuël een wereldse koning, en zo beging het
de grootste en grofste van alle zonden.
[13] Zo viel het volk steeds dieper,
hoewel Ik nooit nagelaten heb het steeds door gewekte en van Mijn geest
vervulde profeten te vermanen zijn leven te beteren en boete te doen en het de
gevolgen duidelijk te maken, die het door zijn verstoktheid zou kunnen
verwachten; en zo heb Ik tot nu toe met dit volk gehandeld en ben nu Zelf
gekomen, in het vlees.
[14] Maar kijk nu eens naar het meer
dan grote aantal Joden die, in plaats van Mij aan te nemen en in Mij te geloven
-aangezien Ik Mij toch overal door ongehoorde wonderen en tekenen boven iedere
twijfel verheven kenbaar maak als Degene die Ik zeker ben -Mij haten,
vervolgen, trachten Mij te grijpen en dit lichaam van Mij te doden!
[15] Maar als er nu op die manier te
allen tijde en overal van Mijn kant zonder onderbreking voor de geestelijke
ontwikkeling van de mensen gezorgd is, zoals Ik je nu in het kort heb getoond
-hoe kun jij, een met veel verstand begiftigde Romein, Mij dan vragen waarom Ik
nu pas naar jullie mensen toe ben gekomen om het rijk Gods, dat het rijk van
het eeuwige leven is, bij jullie weinigen te vestigen!?
[16] Reis maar naar alle landen die je
kent en waarvan de bewoners nog enigszins in hun hart het vermogen hebben Mijn
leer aan te nemen, en stel je ervan op de hoogte of ze zelfs in deze tijd niet
op de hoogte zijn van Mijn aanwezigheid hier en Mijn werkzaamheid!
[17] In vele landen en rijken die jij
nog niet kent, hebben de betere mensen innerlijke visioenen van wat nu hier is
en gebeurt. Slechts werkelijk dierlijke mensen, die in de meest verborgen
uithoeken van de aarde leven, kunnen geen bericht over Mij ontvangen, omdat ze
nog lang niet in staat zijn dat op te nemen; maar mettertijd zal er ook voor
hen worden gezorgd.
[18] En zo zie je, dat de vraag die je
Mij stelde geheel zinloos was. Als je Mij verder nog vragen wilt stellen, vraag
Mij dan betere dingen, die je meer van nut zullen zijn dan wat je me nu hebt
gevraagd!'
[1] Toen de commandant dat van Mij had
gehoord, werd hij heel nadenkend gestemd, evenals zijn twee ondergeschikten, en
het duurde nu een poos voor iemand aan de hele tafel ook maar een woord met
zijn buurman begon te wisselen. Zelf zweeg Ik ook; maar aller ogen en oren
waren op Mij gericht.
[2] Tenslotte doorbrak een harde
windstoot het stilzwijgen, en de commandant vroeg onmiddellijk aan Ebal wat
dat was geweest; want hij had het idee dat het gedonderd had. Zijn metgezellen
meenden ook een donder te hebben gehoord.
[3] Ebal zei: 'Hier aan het meer en
met name in deze baai zijn dergelijke verschijnselen in deze tijd niet echt
zeldzaam; maar deze windstoot, die zo plotseling ontstond en op een donder
leek, zou als gevolg van de allerhoogste aanwezigheid van de Heer over alle
dingen in hemel en op aarde wel eens iets hogers kunnen betekenen! Maar wat dat
is, zal Hij wel het allerbeste weten; ik kan je daar verder geen uitsluitsel
over geven.'
[4] Toen Ebal dat tegen de commandant
had gezegd, wendde deze zich direct weer tot Mij en zei, nu vol echte Romeinse
soldatenmoed: 'Hoogste Heer en Meester, ik heb uit Uw woorden geconcludeerd dat
in U werkelijk de hoogste geest van de enig alleen ware Godheid woont! Zonder
Uw wil kan er noch in de hemel noch op deze aarde iets gebeuren, ontstaan, werkzaam
zijn, bestaan en vergaan; en als er iets gebeurt, ontstaat, werkzaam is en
bestaat, zult U in Uw eeuwige geest van eeuwigheid zeker de reden en de oorzaak
daarvan kennen, volgens welke U Uw wijze bedoelingen gerealiseerd wilt hebben.
Voor U zal ook deze windstoot zeker niet vreemd en onbekend zijn! Hoe is die
dan ontstaan, en met welk doel?'
[5] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, er zal
nog wel geruime tijd overheen gaan, voordat je zult inzien waar de wind vandaan
komt, hoe hij ontstaat en met welk doel; want zolang jouw voorstellingen van de
vorm en het wezen van de aarde totaalonjuist zijn, zul je nooit kunnen
begrijpen hoe de wind ontstaat, waar hij vandaan komt, waar hij heen gaat en
waarom hij ontstaan is.
[6] Je moet eerst de grond en de bodem
die jou draagt goed kennen; daarna kun je pas vragen naar de oorzaak van de
verschijnselen op deze aarde.'
[7] De commandant zei: 'Heer en
Meester! Wie, behalve U, zou mij nu de ware gedaante van de aarde uit de doeken
moeten en kunnen doen? U weet toch wel welke denkbeelden wij over deze aarde
van ons hebben; maar ik heb ook met velen van jullie schriftgeleerden over het
wezen van deze aarde van ons gesproken en kreeg geen betere informatie, maar
integendeel nog veel onduidelijker en verwarder berichten.
[8] Ook met de Essenen, die alles
weten en kunnen, heb ik over het wezen van de aarde, de maan, de zon en de
sterren gesproken, maar de verklaring die ik kreeg was geen haar beter dan die
ik al had.
[9] U kunt mij vast en zeker de beste
verklaring geven over deze aarde, de maan, de zon en ook de sterren! Ik en mijn
twee metgezellen vragen U daarom! Want ik heb allang ingezien dat onze
opvatting en onze oude, ingeprente denkbeelden over de aarde alsook de sterren
aan de hemel niet juist kunnen zijn; want de verschijnselen die daarmee
samenhangen laten zich absoluut niet of maar heel slecht verklaren door
allerlei bijgelovige toevoegsels, waar iemand die in alle dingen de waarheid
zoekt en nadenkt, slecht mee gediend is. O Heer en Meester, wij vragen U er
nogmaals om!'
[10] Daarop zei Ik: 'Kijk, de zon is
al aan het ondergaan, en er zal te weinig tijd zijn om jullie verlangen geheel
en al te kunnen bevredigen!'
[11] De commandant zei weer: 'O Heer
en Meester, als U er niets tegen hebt - wij willen met de grootste aandacht en
rust de hele nacht naar U luisteren!'
[12] Ik zei: 'Nu goed dan! Kijk eens
naar deze schijnbare jongeman hier! Hij is al heel lang een van Mijn echte
dienaren; laat hij jullie wens vervullen! In Wat hij doet en zegt zullen jullie
Mijn macht in Hem herkennen.'
[13] Hierop gaf Ik Rafaël een wenk, en
hij stond snel op, liep naar de drie toe en zei (Rafaël) : 'Voor alle anderen
die hier aan tafel zitten hoeft dat allemaal niet meer uitgelegd te worden
omdat ze al volledig in alles ingewijd zijn; maar voor jullie wil ik het
overeenkomstig de wil van de Heer doen. Maar laten we naar buiten gaan, opdat
we er des te sneller mee klaar zijn!'
[14] Hierop stonden onze commandant en
zijn twee ondergeschikten op van tafel en gingen brandend van nieuwsgierigheid
met Rafaël naar buiten.
14
Rafaël als leraar in de astronomie
[1] Buiten bracht Rafaël hen naar een
grote, vrije plek bij het meer, die de Romeinen als militair oefenterrein
diende en 's avonds door niemand meer betreden werd.
[2] Midden op die plek aangekomen zei
Rafaël tegen de drie: 'Er zijn altijd twee wegen om tot een groot en belangrijk
inzicht te komen: de eerste is de lange, vervelende en moeilijke weg door
wijdlopige verklaringen, die bijna nooit tot een einde willen en kunnen komen;
de tweede, korte en doelmatige weg is die door middel van voorbeelden. En die
wil en kan ik nu bij jullie toepassen!’
[3] De commandant zei: 'Het zal niet
gemakkelijk zijn om ons treffende voorbeelden te geven van iets waar we nog
geen enkel idee van hebben.'
[4] Rafaël zei: 'Dat is mijn zaak,
omdat ik dat in mijn macht heb die mij door de Heer verleend is - let dus goed
op alles wat jullie nu zullen zien! Ik zal jullie eerst de hele aarde, dat wil
zeggen haar oppervlak, precies zoals ze nu is in een zodanige grootte voor ogen
stellen, dat jullie haar gemakkelijk kunnen overzien.
[5] Rafaël had dat nog niet gezegd, of
er zweefde al een kleine aardbol, maar toch nog tweeënhalve manslengten in
doorsnee, voor de ogen van de buitengewoon verbaasde Romeinen; door een eigen licht
was die zo goed verlicht, dat men ondanks de gevorderde avondschemering op het
oppervlak alles goed kon onderscheiden en, bekende plaatsen ook onmiddellijk
kon zien liggen en herkennen als datgene wat het voorstelde.
[6] De aardbol draaide ook om zijn as,
maar om hem sneller te kunnen overzien in verhouding natuurlijk veel sneller
dan de echte aarde. Alle continenten, een bijna ontelbaar groot aantal
eilanden, alle zeeën, evenals alle meren, rivieren, bergen en dalen waren
levensecht te zien, en wat de drie daarvan kenden, werd ook direct door hen
herkend als dat wat het voorstelde.
[7] Toen de Romeinen deze aardbol
bijna een uur lang heel aandachtig hadden bekeken, waarbij Rafaël hun alles
met enkele woorden begrijpelijk uitlegde, en zij zo een juiste voorstelling
van de aarde hadden gekregen, zeiden ze alledrie: 'O, wat zijn de mensen toch
nog blind en wat hebben ze een belachelijk domme voorstellingen van de aarde,
die hen draagt en voedt!'
[8] Hierop zei Rafaël: 'Kijk, zoals
jullie door dit voorbeeld de juiste kennis over de hele aarde sneller hebben
verkregen dan wanneer een ervaren aardkundige het jullie met veel woorden nog
zo duidelijk uiteengezet zou hebben, zo zal ik jullie nu ook de verhouding van
de aarde tot de maan, de zon en de andere planeten duidelijk maken! We zullen
de aardbol nu verder van ons weg in de lucht plaatsen, en de maan als haar
begeleider zal op een naar verhouding juiste afstand hier voor jullie ogen
weergegeven worden.'
[9] Toen Rafaël dat had gezegd, was de
maan ook al - echter als een naar verhouding kleine bol -voor de verbaasde
ogen van de Romeinen tot een goed zichtbaar en gemakkelijk te herkennen bestaan
geroepen.
[10] Eerst werd de zijde die steeds
naar de aarde gekeerd is, van boven naar beneden nauwkeurig in ogenschouw
genomen en ook verklaard, voorzover dat nodig was, en daarna pas de
achterzijde, waarbij het ook niet ontbrak aan de juiste verklaring.
[11] Toen zei de commandant: 'Dat is
vergeleken met onze aarde wel een treurige wereld! De mensen, die zoals jij
uitlegde alleen aan deze zijde leven, kunnen geen grote wijsheid bereiken,
omdat ze op zo'n kleine, uiterst schrale wereld slechts in zeer beperkte mate
de dingen kunnen aanschouwen die God geschapen heeft, en omdat ze door hun orde
van dag en nacht, die geheel en al ongelijk en verschillend is ten opzichte van
die van de aarde, ook bijna geen tijd kunnen krijgen om zelfs het weinige op
die kleine wereld met aandacht te bekijken en te bestuderen, vergelijkingen te
maken en daaruit de nodige lering te trekken. Ze zullen wel het meest op onze
apen lijken?'
[12] Rafaël zei: 'Dan vergis je je
geweldig, ook al heeft het er voorjouw verstand de schijn van! Ik zou jou niet
met een maanbewoner willen laten omgaan; want dan zou jouw innerlijke wijsheid
zeker aan het kortste eind trekken!
[13] Jullie mensen van deze aarde
hebben weliswaar veel uiterlijke ervaringen en dus ook veel uiterlijke kennis;
maar de innerlijke kennis van het leven ontbreekt jullie, en die is
onbeschrijfelijk veel belangrijker dan al die uiterlijke, schreeuwerige, ijdele
beuzelarij.
[14] De maanmensen staan daarentegen
sterk in het innerlijke, beschouwende leven, waarin ze ook jullie bewoners van
deze aarde heel goed kennen; maar ze hebben slechts zelden enig welbehagen in
jullie, omdat jullie je door je uiterlijk gerichte mentaliteit te ver van de
innerlijke waarheid des levens hebben verwijderd. Zij zeggen van jullie dat
jullie dode zielen zijn. Als het er nu zo met de maanbewoners voorstaat, staan
ze zeker op een hoger levensniveau dan jouw aardse apen.'
[15] De commandant zei: 'Als het met
de bewoners van de maan inderdaad zo gesteld is, neem ik mijn oordeel
natuurlijk onmiddellijk terug en vraag ik hun via jou vele malen om vergeving.'
[16] Rafaël zei: 'Laat dat maar voor
wat het is, en laten we naar onze zaak terugkeren! N a de aarde hebben we nu de
maan goed leren kennen *(* Dit wordt uitvoerig beschreven in het boek Aarde
en maan van Jakob Lorber. ) Maar hoe zit het met deze twee hemellichamen in
verhouding tot de zon?Voordat ik jullie dat geheel kan laten begrijpen, moet ik
jullie in het kort nog bekend en vertrouwd maken met de planeten, die jullie op
zijn minst wat de naam betreft kennen.
[17] Er zijn weliswaar nog enkele
planeten die ook bij deze zon, die de aarde licht en warmte schenkt, horen en
die net als de aarde licht en warmte van haar ontvangen. Maar ik zal me
beperken tot enkel de planeten waarvan jullie de naam kennen, en ze jullie in
hun ware gedaante één voor één voor ogen stellen. Daar is bijvoorbeeld
Mercurius, de planeet die het dichtst bij de zon staat!’
[18] Onmiddellijk zagen de drie
Romeinen deze planeet en bewonderden de tamelijke overeenkomst met veel op onze
aarde, en Rafaël gaf daarbij uitgebreide verklaringen.
[19] Toen de drie al gauw klaar waren
met Mercurius, kwam Venus aan de beurt en daarna Mars, die de drie aanvankelijk
met enige schroom bekeken. Maar omdat ze er in plaats van hun oorlogsgod ook
alleen maar een planeet in zagen, die tamelijk veel op de aarde leek, werden ze
ook daar snel vertrouwd mee. Na Mars kwam in overeenkomstige grootte Jupiter
met zijn vier manen aan de beurt, waar de drie Romeinen zich zeer over
verbaasden. Rafaël verklaarde hun in het kort het belangrijkste ervan, waardoor
ze zijn macht en wijsheid zeer hoog prezen. Daarna liet hij Saturnus
tevoorschijn komen, die de Romeinen nog meer bewondering ontlokte dan alle voorgaande
planeten* (* Deze planeet wordt uitvoerig beschreven in het boek Der Saturn van
Jakob Lorber.) En Rafaël hield zich bij deze uitzonderlijke planeet langer
bezig met zijn verklaringen dan bij een van de voorgaande, met uitzondering van
de aarde.
[1] Toen Rafaël alle genoemde planeten
op de beschreven wijze aan de Romeinen had getoond, zei hij verder tegen hen:
'Het is niet voldoende dat jullie nu weten, dat het met deze sterren heel
anders gesteld is dan zoals het tot nu toe totaalonjuist in jullie voorstelling
bestond. jullie moeten ook heel duidelijk begrijpen in wat voor verhouding alle
planeten, die jullie nu hebben gezien, tot de zon staan; dus let nu op!
[2] Ik zal jullie de zon in heel
kleine afmeting voor jullie ogen plaatsen. In eerste instantie zien jullie hier
een tamelijk grote bol met een manslengte doorsnede, omgeven door een krachtig,
wit schijnsel; want deze bol die de zon voorstelt mag niet omgeven zijn met de
volle lichtsterkte van de zon, omdat jullie hem dan niet nader zouden kunnen
bekijken -laat het jullie dus voldoende zijn te weten dat deze bol de zon
voorstelt.
[3] Kijk, het schijnsel, dat deze bol
omgeeft, is de eigen atmosfeer van dit hemellichaam, die het aan alle kanten
omringt! Bij de echte zon, die als geheel ongeveer duizendmaal duizend keer
groter is dan deze aarde, is dit lichtschijnsel heel veel krachtiger. Maar let
nu goed op, ik zal dit lichtende omhulsel enkele ogenblikken openen, opdat
jullie kunnen zien hoe het eigenlijke vaste zonnelichaam eruit ziet en tevens
opmerken dat dit hemellichaam voor nog heel andere doeleinden door de Heer
geschapen is dan alleen om de andere hemellichamen te verlichten en te
verwarmen! ,
[4] Hierop liepen de drie dichter naar
de bol toe, naar de plaats waar hij onthuld was, en bekeken hem met grote
aandacht; Rafaël gaf daar uitgebreide en gemakkelijk te begrijpen verklaringen
bij* (* De gesteldheid van de zon wordt uitvoerig beschreven in het boek Die
naturliche Sonne van Jakob Lorber )
[5] Toen de drie in de korte tijd van
nauwelijks een kwartier een geheel juist overzicht van de zon hadden gekregen
-van haar inrichting, haar bewoonbaarheid en haar activiteit, invloed en
verhouding ten opzichte van de andere planeten, waarvan ze de overeenkomstige
inrichting in bepaalde zonnegordels terugvonden -en het ook hadden begrepen,
zei Rafaël: 'Let nu buitengewoon goed op; want nu komt voor jullie Romeinen de
eigenlijke hoofdzaak! Pas als jullie die begrijpen, zullen jullie ook volledig
van het waangeloof bevrijd worden, waardoor jullie denken dat de aarde in het
centrum staat en alles -de zon, de maan en alle sterren -om de aarde bewegen en
iedere dag hun reis door de zee moeten maken, die naar jullie mening van het
ene einde van de hemel tot het andere reikt.
[6] Daar is onze zonnebol, en kijk, ik
zal nu eerst alle planeten die jullie kennen in een rechte lijn vanaf de
zonnebol in hun juiste proporties en afstand opstellen!’
[7] Daarna zagen de Romeinen eerst
Mercurius, daarna Venus, toen de aarde en één voor één de overige planeten,
allemaal in de juiste proporties en juiste afstand, en ze moesten natuurlijk
een aardig eindje langs de vlakke oever van het meer wandelen, voor ze bij
Saturnus kwamen. Bovendien merkten ze op een nog veel grotere afstand twee op
planeten lijkende lichtpunten op, en ze vroegen Rafaël wat die te betekenen
hadden.
[8] Rafaël zei: 'Ik heb jullie toch al
direct in het begin gezegd dat er behalve de planeten die jullie bij name
kennen nog enkele zijn. Maar die zijn voor Jullie nu nog niet van belang; in
latere tijden zullen ze door bepaalde wijze mensen ook nog wel ontdekt en nader
beschreven worden.
[9] Tussen Mars en Jupiter zien jullie
ook nog een groot aantallichtpunten die op planeten lijken. Ook die zijn voor
jullie nu nog niet van belang; mettertijd zullen ook die en vele andere door
die wijze mensen ontdekt en nauwkeuriger beschreven worden. Als jullie daar
later ook meer over willen weten, spreek er dan over met de leerlingen van de
Heer; want zij zijn ingewijd in alle geheimen van de zichtbare sterrenhemel.
Ook in Kis bij de grote tolwachter Kisjonah, die nu hier aanwezig is, zullen
jullie gemakkelijk een Griek vinden met de naam Philopold, die nu ook hier is
en evenals enkele hooggeplaatste Romeinen zelfs in Rome in al die dingen
ingewijd is; van hem kunnen jullie veel leren.
[10] Maar we zullen dat nu laten
rusten en weer terugkeren naar onze zonnebol, opdat ik jullie nog de
bewegingen van de verschillende planeten rond de zon laat zien!
[11] N u keerden de drie met Rafaël
weer terug naar de zonnebol.
[12] Rafaël plaatste hem zo hoog in de
lucht, dat alle planeten er omheen konden cirkelen; hij was te midden van alle
planeten nog wel zichtbaar, en de planeten cirkelden er omheen in de juiste
verhoudingen, alhoewel in korte tijd. Rafaël deelde echter de korte tijd van
een uur zo goed in, dat bijvoorbeeld Saturnus slechts een uur nodig had voor
zijn volledige omlooptijd en dat alle dichterbij staande planeten zich in
evenredige, mathematisch nauwkeurige kortere tijdsspannen bewogen, evenals de
manen rond de planeten waar ze bij hoorden. Dat gaf voor de Romeinen een
buitengewoon verbazingwekkend schouwspel, en te meer omdat Rafaël hun al die
bewegingen grondig en heel begrijpelijk verklaarde.
[13] Toen Saturnus na een uur weer op
de plaats kwam waar hij begonnen was te bewegen, liet Rafaël alles weer
verdwijnen en zei: 'Nu hebben we de voorbeelden niet meer nodig, aangezien ze
hun goede dienst voor jullie hebben gedaan! Als jullie deze zaak nu vanuit de
ware grondslag begrijpen en ook inzien dat het alleen maar zo en niet anders
kan zijn, zullen we nu weer naar het huis van de rechtschapen Ebal terugkeren!'
[14] Daar waren de Romeinen mee
tevreden en liepen nu vol blijdschap met Rafaël naar het huis van Ebal, waar ze
ons allemaal opgewekt aan tafel bij het avondmaal aantroffen.
[15] Het eerste wat ze deden was dat
ze Mij bedankten voor alles wat ze in zo'n korte tijd door die wonderbaarlijke
jongeman hadden geleerd.
[16] Ik zei tegen hen: 'Komen jullie
nu bij ons zitten, en eet en drink en versterk je -daarna zullen we weer met
elkaar spreken!'
[17] Dat deden de drie ook direct en
verkwikten zich nu met vissen, brood en wijn.
[1] Toen wij ons allemaal lichamelijk
hadden versterkt, informeerde de commandant naar Kisjonah en Philopold.
[2] Ik zei tegen hem: 'Zie de mannen
hier rechts van Mij; de eerste is Kisjonah en de tweede is Philopold! Je zult
nog vaak in de gelegenheid zijn om met hen te spreken; maar Ik weet wel
waarover jij nu allemaal met Philopold zou willen spreken -waar het nu echter
niet de juiste gelegenheid voor is; stel daarom je voornemen liever uit tot een
ander moment. Voor vandaag heb je veel gezien en geleerd om je oude heidense
bijgeloof uit te roeien; denk daar maar over na, opdat het in je geheugen en in
je hart blijft en je het niet weer kwijtraakt, als je binnenkort weer naar je wereldse
dingen en bezigheden terugkeert!
[3] Wat jij en je metgezellen nu
hebben leren kennen, wisten de mensen in de oude tijden ook; maar toen hun
nakomelingen zich steeds meer met de dingen van deze wereld bezig gingen
houden en trots en heerszuchtig werden, vergaten ze weldra de oude wijsheid,
sloegen er geen acht meer op en dachten dat het niet nodig was dergelijke
dingen te weten om het leven in stand te houden. Volgens hen was het voldoende
als alleen bepaalde wijzen ervan op de hoogte waren; het volk zou zich
daarentegen alleen moeten bezighouden met zijn kudden en met zijn akkers,
tuinen, weiden en dierenjachten en niet met de dingen aan de hemel. Kijk,
daardoor raakte het volk en zijn leiders niet alleen in deze, maar ook in
andere dingen dom en blind en tenslotte vol duister bijgeloof, zoals het dat nu
nog is, en terugschrikt voor de waarheid en voor het licht ervan vlucht!
[4] Men kan bij alle wijsheid ook zorg
dragen voor wat de mens voor zijn lichaam nodig heeft; maar vooral moet ieder
mens zorgen voor hetgeen zijn ziel betreft en de geest van het leven in de ziel
en daar bekommerd om zijn. Want geen mens is op deze wereld gezet ter wille van
eten, drinken en voornaam doen, maar om te leven volgens de orde die God
getrouw aan hem geopenbaard heeft, enkel voor het enige doel dat God hem
gesteld heeft.
[5] Nu je hier de lang verloren
waarheid aangaande de dingen van de hemel hebt verkregen, verteer dan in je
ziel hetgeen je ontvangen hebt; als je daarin sterk bent geworden, kun je je
bij Philopold met verdere dingen inlaten!’
[6] De commandant zei: 'Ja, Heer en
Meester, U hebt in alle dingen gelijk; ik zie nu wel in hoeveel en hoe grootse
dingen ik door Uw genade van de wonderbaarlijke jongeman heb ontvangen wat de
dingen van de zichtbare hemel betreft! Als ik dat allemaal in mezelf volkomen
geordend heb en er ook tekeningen van heb gemaakt -wat ik goed kan -om er
anderen mee te onderrichten, zal ik mij daarna pas om verdere dingen
bekommeren.'
[7] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in;
maar het beste is om vooral het rijk Gods en de gerechtigheid daarvan in
zichzelf te zoeken, door volgens Mijn leer te leven en te handelen. Wie dat in
zichzelf heeft gevonden, zal ook waarlijk al het andere als een vrije toegift
ontvangen; want de geest in de mens is uit God, en als die heer is geworden in
de mens, leert hij de ziel in een uur veel meer dan je op aarde zelfs van de
meest wijze leraren in duizend jaar zou kunnen leren.
[8] Mijn Rafaël, die een volkomen
zuivere geest is -wat je van Mij kunt geloven en niet moet vergeten -heeft
jullie drieën laten zien in wat voor korte tijd hij jullie dingen onderwezen
heeft, die de mensen met al hun scherpzinnigheid en met alle ijver van hun
zoeken, onderzoeken en denken In meer dan duizend jaar niet in die zuiverheid
en waarheid zullen kennen.
Op die manier kan een ziel van een
geest in één ogenblik eindeloos veel meer leren dan de mensen onder elkaar met
hun natuurlijke verstand. Onthoud dat goed en handel ernaar!’
[9] De commandant zei: Heer en
Meester, de grondbeginselen van Uw leer zijn mij welbekend, namelijk dat men
ten eerste in U gelooft en in U ook de ene, enig ware God erkent, dat men die
erkende God dan ook als het beste en meest volmaakte eeuwige wezen boven alles
liefheeft en zijn medemens als zichzelf, en dat men ook de geboden van Mozes in
acht neemt en zich eraan houdt.
[10] Welnu, wat Uw eisen betreft: die
zouden gemakkelijk op te volgen zijn; maar Mozes heeft een groot aantal wetten,
voorschriften en verordeningen gegeven, die in de eerste plaats moeilijk te onthouden
en te begrijpen zijn, en vervolgens ook moeilijk in acht te nemen en te houden
zijn.
[11] Moet ieder mens die in zichzelf
Uw geest tot volledige heerschappij wil brengen en aldus Uw rijk en de volle
gerechtigheid daarvan in zichzelf wil ontvangen, ook al die wetten,
voorschriften en verordeningen houden en trouw in acht nemen?'
[12] Ik zei: ' Als je in Mij de ene
enig ware God erkent, in Hem gelooft en Hem metterdaad boven alles liefhebt en
je medemens als jezelf, dan vervul je daarmee ook alles wat Mozes en alle
profeten hebben onderwezen; want zij zeggen met hun vele woorden met betrekking
tot de plichten van de mensen tegenover God en elkaar niets anders dan wat Ik
je in die paar woorden heb gezegd.
[13] Maar
dan is het wel zaak dat je als Romeins commandant bij een onschuldig vergrijp
van iemand als Ebal tegen jouw uit blinde ijver gestelde verordeningen niet
direct eigenmachtig een zodanig grote boete in goud en zilver eist dat, met
uitzondering van Jeruzalem en de tempel, bijna heel Palestina, Samaria en
Galilea die niet zouden kunnen opbrengen. Want zo'n eis bevat niet één vonkje
naastenliefde of gerechtigheid van het rijk Gods in de mens, omdat uit een
dergelijke eis niet eens een vonkje van jullie Romeinse recht blijkt; en die
eis getuigde datje slecht thuis bent in de grondbeginselen daarvan!
[14] Als je
volgens Mijn leer wilt leven en handelen, moet je je eigenmachtige, scherpe
verordeningen in de toekomst ook rigoureus veranderen; want met zulke verordeningen
sta je nog heel ver af van de ware naastenliefde en derhalve van het rijk Gods,
waartoe de kennis die je nu van de aarde, de maan, de zon en de overige
planeten hebt, op zichzelf jou niet zou verheffen. Want alles wat je in de
grote, zichtbare ruimte met je lichamelijke ogen kunt bekijken, heeft pas
waarde voor het rijk Gods in de mens, wanneer het ook van daaruit beschouwd en
geestelijk verlicht wordt. Op zichzelf heeft het als materie geen waarde voor
de hele mens, maar alleen een uiterst vluchtige en vergankelijke waarde voor
het lichaam. -Dat, Mijn vriend, zeg Ik je opdat je je ernaar zult richten!'
[15] De commandant zei: 'Heer en
Meester, ik dank U ook voor deze buitengewoon ware en goede raad, die ik zeker
ook zal opvolgen voorzover dat in mijn vermogen ligt! Ter wille van de orde zal
ik uiterlijk gezien streng moeten lijken, -maar in mijn hart zal het er anders
uitzien; en dat zal in Uw ogen, o Heer en Meester, toch niet verkeerd zijn?'
[16] Ik zei: 'O nee, in geen geval,
maar wees alleen streng volgens de echte wetten van Rome, waarin veel
verzachtende omstandigheden bij bepaalde kleine vergrijpen te vinden zijn! Een
zachtmoedige rechter in deze wereld zal in de andere wereld ook door Mij zacht
geoordeeld worden, en een barmhartige zal ook bij Mij barmhartigheid vinden.
Kortom, met dezelfde maat waarmee jij meet, zal ook jij gemeten worden!'
[17] De commandant nam dat ter harte,
en nu zei Ik tegen alle aanwezigen: 'Daarmee is een zwaar stuk werk, waar Ik
jullie al eerder nog tijdens het middagmaal op heb gewezen, goed beëindigd, en
we hebben drie nieuwe leerlingen. Maar omdat het nu al tamelijk laat in de
nacht is geworden, zullen we onze ledematen ook weer de nodige rust gunnen!'
[18] Hierop stond Ik met enkele
leerlingen op en begaf Mij in een ander vertrek ter ruste, en zo deden ook
Maria en Jarah; de anderen bleven echter nog zitten en spraken met elkaar over
Mij, Mijn leringen en daden.
[1] Het gezelschap, waar ook onze
Ebal, Kisjonah en Philopold nog steeds bij waren, bleef samen met Rafaël, die
ook bij hen was gebleven, bijna tot de ochtend aan tafel. Mijn Jacobus de
Oudere was daarbij het meest aan het woord, omdat hij Mij al vanaf Mijn
geboorte goed kende en steeds het meeste in Mijn buurt was. Rafaël verklaarde
dan weer, wat de anderen raadselachtig toescheen.
[2] Tegen de ochtend vroeg de
commandant aan Rafaël: 'Nu we al zoveel heerlijke en grootse dingen uitjouw
mond hebben gehoord, wil je misschien Voor ons drieën, Romeinen, zo goed zijn om
uit te leggen wat voor wezen jij eigenlijk bent, en wat het voor stof was,
waaruit je de dingen van de zichtbare hemel zo meer dan prachtig voor ons
geconstrueerd hebt, met al die ontelbare dingen die zich erop bevinden! ,
[3] Rafaël zei: 'In de eerste plaats
ben ik in alle opzichten een mens zoals jij, maar wel met het belangrijke
verschil dat ik dit lichaam, dat jij nu kunt zien, in mijn zuiver geestelijke
wezen kan veranderen, en dat ik als mens van vlees en bloed reeds bijna
vierduizend jaar geleden, nog voor de zondvloed van Noach, in trouwe overgave
aan God gedurende vele jaren op deze aarde heb geleefd en gehandeld.
[4] Nu ben ik echter een burger van de
hemelen Gods en voor eeuwig Zijn dienaar en knecht. Mijn macht is Gods macht;
daarom kan ik alles wat de Geest in mij wil. Als je dat nu weet, zul je ook wel
weten van welke stof ik de dingen van de zichtbare hemel voor jullie gemaakt
heb.
[5] Er is geen andere stof in de hele
oneindigheid dan alleen de wil van God. Alles wat je ziet, hoort voelt en door
een of ander zintuig waarneemt, zijn gedachten van God, en als Hij het wil,
bestaan ze ook meteen.
[6] Wat God als de oereeuwige Geest in
Zichzelf en door Zichzelf in staat is te doen, kan de geest Gods ook in de mens
doen. Want God Zelf is in Zichzelf de zuiverste liefde, dus in Zichzelf ook het
zuiverste levensvuur, zodoende ook het zuiverste en helderste licht en derhalve
in Zichzelf de hoogste wijsheid en daardoor ook de hoogste alom werkzame macht
en kracht.
[7] De volmaakt wijze orde van deze hoogste
macht en kracht is de eeuwige wet, waar alle dingen zich naar moeten richten.
Deze wet heerst ook over het lichaam van de mens; maar aan de ziel van de mens
is een vrije wil gegeven en de wet is aan haar geopenbaard, opdat ze die in
zich opneemt en haar wil daarnaar richt, ernaar leeft en handelt, om zo de
volledige gelijkenis met God te bereiken, hetgeen haar bestemming is.
[8] Aan de ziel is echter in deze
wereld, die tot haar ontwikkeling dient, slechts een zeer klein deel uit de wet
van de goddelijke orde toevertrouwd om in acht te nemen; als ze in dat kleine
deel getrouw is, zal ze ook over grote dingen gesteld worden -maar niet voordat
ze in het toepassen van het kleine, haar geopenbaarde deel van de wet van de
orde zo'n grote vaardigheid heeft verkregen, dat die haar volledig eigen en als
het ware aangeboren is. Want anders kan ze in zichzelf immers ook niet tot het
innerlijke bewustzijn van haar vrije zelfstandigheid komen en derhalve ook niet
werkelijk waarnemen wat de goddelijke wil allemaal in haar en door haar in
staat is te doen.
[9] Waartoe ik, die ook maar een mens
ben, door de volle macht van de goddelijke wil in staat ben, daar hoef ik
jullie geen verdere bewijzen van te geven. Als je een grote vaardigheid hebt
bereikt om de goddelijke wil op te volgen, die je hier volkomen hebt leren
kennen, en ook om jezelf volkomen te verloochenen in alle dingen van de wereld
die jou bekoren, dan zul je in jezelf ook gewaar worden wat voor macht jouw
ziel heeft verkregen.
[10] Maar voor alles geldt: oefening
baart kunst; als de mens te weinig oefent blijft hij een eeuwige knoeier en kan
hij voor niets groots en buitengewoons gebruikt worden. Of zou jij als Romeins
commandant, die goed doorkneed is in de krijgskunde, aan iemand een belangrijk
ambt toevertrouwen, voordat jij je ervan overtuigd hebt dat hij alle kennis
bezit die voor dat ambt vereist is?
[11] God hoeft de mens niet op
allerlei manieren te testen en op de proef stellen om Zich te overtuigen of hij
al bekwaam is voor een groot en belangrijk ambt; want Hij weet altijd heel
duidelijk hoever een ziel het in haar innerlijke levensvoleinding heeft
gebracht. Maar laat de ziel zichzelf onderzoeken, in hoeverre ze gevorderd is
in alle zelfverloochening wat de bekoorlijkheden van deze wereld betreft, in
hoeverre ze geheel en al één is geworden met de verkozen en metterdaad
opgevolgde wil van God en of ze nog een knoeier is of misschien al een meester
-en dan zal God de Heer niet aarzelen om de macht van Zijn wil in haar kenbaar
te maken.
[12] Kijk eens naar verschillende
leerlingen van de Heer! Als zij iets zouden willen doen vanuit de wil van de
Heer, die in hen al heel machtig is geworden, zou de een of de ander van hen
ook in staat zijn iets te doen wat jou vast en zeker niet minder wonderbaarlijk
zou voorkomen dan wat ik bij jullie heb gedaan; maar hun echte liefde voor de
Heer en hun ware deemoed tegenover Hem zegt hun: 'O, wat zijn wij nog zwakke
leerlingen vergeleken bij U!' En daarom wachten ze nog tot de Heer hun zal
zeggen: 'Ga nu de wereld in, onderricht alle mensen Mijn wil en doe werken in
Mijn naam!' Dan zullen ze, waar dat nodig is, ook dezelfde tekenen doen die de
Heer nu Zelf doet, en ook ik van tijd tot tijd doe door de wil van de Heer in
mij .
[13] De macht van de goddelijke wil wordt
de mens echter niet ingegoten, zoals bijvoorbeeld de melk bij een kind, maar
hij moet die zelf met zijn eigen wilskracht, die bij ieder mens volkomen vrij
is, als het ware met geweld naar zich toetrekken.
[14] Dat het zo is en niet anders,
blijkt duidelijk uit het feit dat de Heer Zelf, voor wie toch alle dingen
mogelijk zijn, Zijn leerlingen onderricht, hen naar Zich toetrekt en hun laat
zien wat ze moeten doen om zich Zijn wil tot hun eigen wil te maken, die dan
voor eeuwig hun zelf toebehoort.
[15] Wat de door de Heer Zelf
uitgekozen leerlingen moeten doen om in zichzelf volledig op God te gaan
gelijken, dat moet ook ieder ander mens doen, als hij de macht van de
goddelijke wil in zijn ziel wil verkrijgen.
[16] Ik heb
je nu heel duidelijk getoond uit welke stof ik de dingen van de zichtbare hemel
voor jullie heb gevormd; maar zorgen jullie nu dat jullie mettertijd worden wat
ik nu ben. Het 'hoe' heb ik jullie getoond. -En nu kunnen jullie nog voor een
korte tijd je lichaam rust gaan geven; want de ochtend zal niet lang meer op
zich laten wachten!’ ,
[17] Na deze woorden van Rafaël
stonden de drie Romeinen op, bedankten Rafaël voor deze les en gingen vol goede
voornemens naar huis, waar ze alles in de gewenste orde aantroffen; maar alledrie
rustten ze weinig, omdat ze in de geest van hun natuurlijke verstand nog te
druk waren en niet wisten hoe ze het moesten aanleggen om hun wereldse ambt te
verenigen met datgene wat ze van Mij en ook van Rafaël als Mijn wil hadden
vernomen.
[18] Onder veel heen-en-weergepraat
werd het volop ochtend, en de commandant moest de soldaten orders geven voor
deze dag. De soldaten verwonderden zich in stilte over het feit dat de
commandant, die anders meer dan streng was, vandaag alleen maar heel zachtmoedige
en mensvriendelijke bevelen uitdeelde, en ze dachten dat er iets heel
bijzonders gebeurd moest zijn. Maar ze lieten natuurlijk wijselijk niet merken
dat de zachtmoedigheid van de commandant hun was opgevallen; want ze hadden
immers ook liever een gemakkelijke dienst dan een zware
[1] Toen het volop ochtend was, maar
nog even vóór zonsopgang, was Ik met enkele leerlingen reeds buiten, en ook
Rafaël was bij ons. Spoedig daarna volgden ook alle anderen; ook de drie
Romeinen lieten niet lang op zich wachten.
[2] We bevonden ons aan de oever van
het meer en keken naar het spel van de golven, en de leerlingen wasten hun
voeten en handen met het schone water. De drie Romeinen zouden graag het een en
ander willen vragen en waren daarom ook dicht bij Mij en Rafaël komen staan.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'De dag
heeft nog zijn volle tien uur, en in die tijd zal er nog menige vraag
beantwoord kunnen worden; laten we nu eerst in alle rust van de ochtend genieten!’
[4] Daarmee waren de drie tevreden en
ze wasten hun gezichten met het water van het meer om hun ogen, die de
nachtelijke slaap enigszins misten, weer op te frissen en te sterken.
[5] Zo bleven wij in volledige rust
ongeveer een uur vlak aan de oever van het meer en begaven ons toen naar een
kleine heuvel, die zich in zuidelijke richting boven de waterspiegel verhief.
Vanaf deze heuvel had men een mooi uitzicht naar het westen, en aan de oever,
die hier over een tamelijk groot stuk met veel riet en biezen begroeid was, zag
men enkele watervogels, die in het water hun ochtendmaal zochten en het ook
gretig opaten.
[6] Nu kon de commandant niet meer
zwijgen; hij ging snel naar Rafaël toe en zei: 'Luister, wijze en machtige
burger van een betere wereld dan deze aarde! Ik ben over het algemeen zeer
tevreden met de vaak prachtige inrichting van deze aarde van ons, hoe ze
gevormd is en hoe de plantenwereld geordend is; maar wat de dieren betreft, in
de omstandigheden waarin ze onder elkaar leven en bezig zijn, absoluut niet.
[7] Bij alle planten en gewassen is
ervoor gezorgd dat ze hun voeding uit de aarde, het water, de lucht en uit de
warmte van het zonlicht halen en zo voortreffelijk gedijen; alleen de dieren
en voor een groot deel ook wij mensen moeten om ons lichaam te voeden dieren
vangen, doden en hun vlees eten.
[8] Kijk, dat doet het hart en het
gemoed van de mens onmiskenbaar verwilderen, wat ik in Rome maar al te vaak
heb waargenomen bij de dikwijls vreselijke stierengevechten en andere gevechten
van wilde, verscheurende dieren in speciaal daarvoor gebouwde en ingerichte
kooien; want in Rome en ook in heel veel andere plaatsen houdt men dergelijke
dierengevechten om met name bij de soldaten en de burgers de oorlogszuchtige en
dappere strijdlust steeds opnieuw aan te wakkeren en gaande te houden.
[9] En van wie hebben de mensen dat
woeste oorlog voeren geleerd, waarbij er geen spoor van de liefde voor God en
van de liefde voor de naaste te vinden is ?
[10] Hier, kijk eens naar beneden in
het water! Wat hebben die arme visjes eigenlijk misdaan, dat ze door die
vraatzuchtige watervogels vaak met duizenden worden gevangen en opgegeten?
Zouden al die talloze verschillende soorten dieren in de lucht, op de aarde en
in het water zich niet allemaal net als de tamme huisdieren kunnen voeden met
de eveneens talloze verschillende soorten planten? Moeten allerlei soorten
vleesetende roofdieren hun voedsel in de kudden van de zachtmoedige dieren
zoeken en zodoende de mensen door hun wreedheid, die hun door de macht van God
is ingeplant, uitlokken tot een woest gevecht?!
[11] De mens heeft kunstmatige wapens
moeten uitvinden om tegen de verscheurende beesten te kunnen vechten. Daardoor
heeft hij welleren vechten, doden en overwinnen; maar heeft hij daarbij iets
gewonnen voor de veredeling van zijn hart en gemoed, zoals God hem dat heeft
aanbevolen?
[12] Kijk eens, ik heb heel vaak over
dit onderwerp nagedacht en nog van geen enkel mens ook maar een half
bevredigende oplossing voor dit ware sfinxenraadsel kunnen krijgen! Overal werd
gezegd: 'De wijze goden zullen wel weten waarom ze dat allemaal zo hebben
toegelaten!’
[13] Ja, dat is zeker zo; maar hebben
de mensen daardoor iets gewonnen voor hun hart en gemoed? Ja, voor het jagen,
vechten en oorlog voeren hebben ze wel winst geboekt, en vervolgens voor het
geven van wetten en om dikwijls zo wreed als een hyena te zijn door hun
rechtspraak ten opzichte van die mensen, die tegen hun wetten hebben gezondigd;
maar voor het overige is er werkelijk niet veel goeds voortgekomen uit het feit
dat ze geleerd hebben te vechten, eerst met de wilde dieren en al gauw daarna
ook onder elkaar.
[14] Jij bent wijs en machtig vanuit
de geest Gods in jou; onderwijs mij nu ook op de juiste wijze over deze
kwestie, die mij heel belangrijk lijkt!'
[1] Rafaël zei: 'Je hebt me wel een
echt belangrijke vraag gesteld, en ik zou je die ook zeker kunnen beantwoorden;
maar jij bent nog lang niet diep genoeg doorgedrongen in het gebied van het
zuiver geestelijke en zou de volle waarheid over die dingen niet vatten.
[2] Maar ik geef je de verzekering dat
ten eerste de leerlingen van de Heer allang volkomen onderricht zijn op dat
gebied, en behalve zij ook vele andere mensen,Joden en heidenen, en ten tweede
dat ook jij daarover nog tot een duidelijk inzicht zult komen. Er zullen zich
vandaag nog wel gelegenheden voordoen, waarbij je ook in dit opzicht de liefde
en wijsheid van de Heer zult kunnen loven en prijzen.
[3] Neem maar van mij aan dat de Heer
Zich juist naar deze kleine heuvel heeft begeven, opdat jij bij de aanblik van
de watervogels, die de kleine visjes opeten, tevoorschijn zou komen met je oude
bedenkingen over de liefde, goedheid en wijsheid van een ware God! Je bent ermee
voor de dag gekomen, zoals ook ik allang van tevoren wist, en er zal je dan
ook op het juiste moment een juist licht in deze kwestie gegeven worden.
[4] Vriend, het leven is in zichzelf een
strijd! Wie kan er als een goed en vroom mens naar het hoogste, vrije
geestelijke leven overgaan, als hij er niet eerst met alle ernst voor gevochten
heeft? Maar door wat moet de mens anders leren vechten -dan door de gevaren die
hem aan alle kanten omgeven? En die zijn door de Heer op deze aarde geplaatst
en toegelaten, opdat de mens ze herkent en er net zo lang strijd tegen levert
tot hij ze heeft overwonnen. Maar nu genoeg daarover; na het ochtendmaal
zullen we het er verder over hebben!'
[5] Toen onze Rafaël dat had gezegd,
kwam een bode ons meedelen dat het ochtendmaal klaar stond, waarop wij onze
kleine heuvel verlieten en ons naar het huis van Ebal begaven om het
ochtendmaal tot ons te nemen.
[6] Na het ochtendmaal gingen we
direct weer naar buiten, maar naar een andere, grotere heuvel, van waaruit men
niet alleen de baai van Genezareth, maar ook een groot deel van het Meer van
Galilea kon overzien. Op deze heuvel hadden de Romeinen een soort vesting, om
van daaruit alles te kunnen overzien wat er op het meer en in de niet
onbelangrijke baai van Genezareth bewoog en als ongewoon te beschouwen was. Om
die reden waren er op deze heuvel ook steeds Romeinse wachten geplaatst, die
niet gemakkelijk iemand op dit punt toelieten, behalve wanneer de commandant
zelf of een andere bevelvoerende ondergeschikte als leider aanwezig was bij een
gezelschap dat deze heuvel wilde bezoeken.
[7] Aangezien de commandant nu zelf
met twee van zijn onderofficieren bij ons was, hadden wij ook niet het minste
probleem om van deze mooie heuvel gebruik te maken.
[8] Er waren daar verschillende open
tenten geplaatst, voorzien van banken, die de commandant onmiddellijk voor ons
inruimde om te gebruiken, en ook liet hij nog een paar nieuwe tenten voor ons
opzetten.
[9] Toen wij onze plek in de tenten
hadden ingenomen, heerste er een tijdlang rust, en allen keken naar de
taferelen aan de oever en in de baai.
[10] Plotseling zag de commandant
enkele grote adelaars vanaf de hogere bergen naar de laaggelegen oevers van het
meer vliegen en zei: 'Daar komen vanaf die hoogte alweer enkele ongenode
gasten, op dezelfde tijd als anders, om aan de oevers van het meer een goed
smakend ochtendmaal te halen!
[11] Watervogels zijn weliswaar ook
roofdieren, die zich voeden met vissen en allerlei andere waterdieren; maar ze
zien er voor ons gemoed toch zachtmoediger uit, en hun roven en moorden van
onschuldige waterdieren maakt op ons hart en gevoel niet zo'n storende indruk
als wanneer een machtige adelaar vanuit de hoogte als een pijl op een van de
vele watervogels omlaag schiet, hem met zijn klauwen grijpt en daarna omhoog
naar een of andere rots draagt, hem daar verscheurt en zijn vlees opeet!'
[12] Terwijl de commandant nog zo zijn
humane beschouwingen hield, liet een adelaar zich in een rietveld aan de oever
van het meer neervallen en greep daar een met vis verzadigde kropgans, die
natuurlijk, omdat hij door de scherpe klauwen van de adelaar werd vastgehouden,
in de lucht groot spektakel maakte.
[13] Het duurde niet lang of de andere
adelaars volgden het voorbeeld van de eerste, wat de Romein zó boos maakte, dat
hij naar Mij toeliep en zei: 'O Heer en Meester, hebt U soms niet gezien of
niet willen verhinderen dat die vraatzuchtige roofvogels zich vergrepen aan de
veel zachtmoediger watervogels op een manier, die voor ieder mens met een
beetje gevoel ten hemel schreiend is? Moeten dergelijke afschuwwekkende
taferelen, die in de wereld der natuur .herhaaldelijk voorkomen, ertoe
bijdragen dat het menselijke hart zachtmoediger wordt en wordt aangespoord tot
daadwerkelijke naastenliefde en barmhartigheid?
[14] Nee, dan blijf ik bij mijn oude
grondbeginsel, dat ik enkele jaren geleden uit de.mond van een oude wijze Griek
in Alexandrië heb gehoord: 'De hele aarde is een roofnest en een. tranendal voor
de edele mens; want alles wat hij ziet en wat hem overkomt is beladen met de
eeuwige vloek van de goden. Het is. mets anders dan een voortdurend ontstaan en
tot een ellendig en vluchtig bestaan komen; en een wrede dood is steeds het
gevolg van het ontstaan! En toch moet de mens, die het meest door zijn bestaan
wordt gekweld, een volledig goed, edel, humaan leven leiden en de voortdurend
vervloekende goden eren? Maar hoe kan hij dat, als hij niets anders dan alleen
een wreed woeden van de hele natuur om zich heen ziet? Laat de mens dus ook als
een leeuw, een tijger .of een adelaar worden en zich op zijn medeschepselen wreken
- onverschillig of het mensen of dieren zijn - voor de ook over hem uitgestorte
vloek van de goden; laat hij proberen koning te worden en van zijn toch al
korte leven te genieten, in weerwil van de goden!'
[15] Heer en Meester, ik zeg nu niet
dat die wijze Griek daarmee een echt en waarachtig principe voor het welzijn
van de mensen onder woorden heeft gebracht, aangezien ik bij U een heel ander
levensprincipe heb gevonden volgens welk ik ook voortaan zal leven en handelen;
maar zegt U nu Zelf of de geheel natuurlijke mens, met name in een land waar
het wemelt van allerlei roofdieren, als gevolg van zijn waarnemingen en
ervaringen uiteindelijk wel tot een ander grondbeginsel voor het menselijke
leven op deze aarde kan komen, ook al heeft hij in aanleg een goed gemoed,
zoals dat vaak bij nog onmondige kinderen goed kan worden waargenomen.
[16] Laten we eens kijken naar de
landen waar het wemelt van allerlei soorten roofdieren en de mensen
voortdurend jacht op hen moeten maken, om met door hen opgevreten te worden!
Hoe zijn die mensen zelf? Ze zijn net zo woest als de dieren die hen omringen!
Ze roven en moorden en onder hen is geen liefde en nog minder echte
barmhartigheid te vinden en geen verlangen of neiging naar een goed geordende,
vreedzame bezigheid.
[17] Kijken we daarentegen naar een
volk, zoals ik eens in Armenië heb aangetroffen! In het land van dit volk
heeft een vroegere, wijze koning met alle ijver alle wilde dieren door veel
bekwame jagers zoveel mogelijk laten uitroeien -en ook de adelaars en gieren
werden niet ontzien; alleen zachtmoedige en nuttige huisdieren mochten worden
gehouden, en de akkerbouw was de voornaamste bezigheid van dat volk -en ik zeg
U, o Heer en Meester, dat ik nooit een zachtmoediger en vreedzamer volkje op
een continent ben tegengekomen!
[18] Overdag en 's nachts kan men in
dat land over alle grote en kleine wegen reizen, zonder dat men bang hoeft te
zijn om door een wild dier en nog minder door een roofzuchtig mens aangevallen
te worden. En in welk huis men ook binnenkomt, hoe eenvoudig het ook is: men
wordt er allervriendelijkst opgenomen en met alle liefde en vriendelijkheid
verzorgd met alles wat men in dat huis voor de menselijke behoeften bezit.
[19] En aan wie heeft het volk van het
genoemde land die uitstekende, goede, lieve en zachte ontwikkeling van het
gemoed te danken? Aan die wijze koning, die zijn land van alle wilde roofdieren
wist te zuiveren.
[20] Voor U, o Heer en Meester, zou
het nog veel gemakkelijker zijn om de hele aarde van alle wilde dieren te
reinigen -en dan zouden de mensen, die niet zouden hoeven te vechten met
leeuwen, panters, tijgers, hyena's, beren, wolven, vossen en nog andere wilde
beesten, bij een goed onderricht weldra op de genoemde Armeniërs lijken!'
20
De voornaamste redenen voor de verscheidenheid
in
de schepping op aarde
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, in
natuurlijk, werelds opzicht heb je natuurlijk helemaal gelijk, en er zou
weinig tegenin te brengen zijn; maar op het vlak van de ziel en de geest, dat
jou tot nu toe nog volkomen onbekend is, zou je iets van Mij verlangen wat
helemaal tegen iedere orde op deze aarde in zou gaan.
[2] Kijk, op een hemellichaam waar de
mensen de bestemming hebben om wat hun ziel en hun geest betreft volmaakte
kinderen Gods te worden, moet alles juist zo ingericht zijn als het op deze
aarde ingericht is!
[3] Jouw oog en je verstand zien
weliswaar niets anders dan gericht, vervolging, roof, moord, dood, ontbinding
en vergankelijkheid; maar het is niet zoals jij je die dingen voorstelt, maar
heel anders.
[4] Ten eerste is de traagheid, die
een onvermijdelijk gerichtsaanhangsel van de lichamelijke materie is, de
grootste vijand van de ziel, die steeds wakkerder en actiever moet worden -want
alleen daardoor kan ze volledig gelijk worden aan de geest Gods in haar en
zodoende aan God gelijk worden -en hoe warmer de landen zijn waar de mensen hun
woningen hebben gebouwd, des te meer worden ze door deze belangrijkste vijand
van de ziel bedreigd.
[5] Als er in zulke landen niet
allerlei dieren waren die lastig zijn voor de mens, en als hij niet voor de
voeding van zijn lichaam hoefde te zorgen, dan zou hij ook niet zorgen voor de
ontwikkeling van de krachten van zijn ziel. Hij zou weldra lijken op een
zeepoliep of op de wortels van een boom, die niets anders hoeven te doen dan
door de mechanische en organische inrichting de bij hen passende voeding uit
het water, de aarde en de lucht naar zich toe te zuigen.
[6] Kijk, dat is de voornaamste reden
waarom er voor de mens op deze aarde allerlei dingen zijn geschapen, die hem
tot uiteenlopende activiteit opwekken -eerst wat zijn lichaam, en daarna ook
wat zijn ziel betreft, wat de hoofdzaak is!
[7] Wat de tweede reden aangaat, die
kan iedere denker gemakkelijk zelf ontdekken. Stel je de aarde eens voor als
een helemaal eenvormige, grote wereldbol! Op de uitgestrekte bodem ervan
zouden alleen maar geheel gelijke beken, meren en zeeën voorkomen, geen bergen,
geen andere dieren dan schapen, geen vogels behalve kippen, en geen andere
waterdieren dan alleen een overal precies gelijke soort vissen; op dezelfde
manier zou er op de aardbodem maar één soort gras groeien als voedsel voor de
schapen, en slechts één soort vruchten om de mensen en kippen te voeden, verder
ook maar één soort fruitboom en één soort boom om een eenvoudige woonhut van te
kunnen bouwen, en zo zou er ook maar één overal gelijke soort steen bestaan
alsook maar één soort metaal, waar de mensen het meest eenvoudige gereedschap
voor hun huishouden van zouden kunnen maken.
[8] Zeg nu zelf, hoever de mensen
zouden kunnen komen met het ontwikkelen van hun voorstellingen, ideeën en
fantasieën!
[9] Hoe buitengewoon schraal het eruit
zou zien met het inzicht en verstand, die hoger en zuiverder moeten worden,
hoef ik je niet nader uit de doeken te doen. Maar Ik maak je opmerkzaam op de
zeer geringe staat van ontwikkeling van de ziel en de geest van op aarde
levende mensen die in gebieden wonen waar in de wijde omtrek geen bergen zijn,
waar alleen hier en daar wat eenvormig gras op de bodem groeit, en verder wat
schrale en verkommerde struiken aan de oevers van een paar onaanzienlijke
beken en op poelen lijkende meren.
[10] Jij kent dergelijke streken wel.
Hoe is het bij de bewoners van die gebieden echter gesteld met de cultuur van
de geest? Kijk, ze zijn voor het grootste deel helemaal verwilderd! En waarom?
Omdat ze door gebrek aan een zo groot mogelijke verscheidenheid van de hen
omringende dingen en schepselen, die noodzakelijk is voor de hogere
ontwikkeling van de ziel, niet tot enige ontwikkeling van hun voorstellingen,
ideeën en de voor de ontwikkeling van inzicht en verstand vruchtbare fantasie
kunnen komen.
[11] Kijk daarentegen eens naar
mensen, wier land rijkelijk met alle denkbare verscheidenheid is toegerust. Je
zult ontdekken dat ze ontwikkeld zijn, zij het niet op het vlak van het diepste
innerlijke leven van ziel en geest, dan toch op het vlak van het uiterlijke
verstand, het inzicht en de fantasie; en dat moet er bij een mens toch zijn,
als hij wil overgaan naar een hogere ontwikkeling van het innerlijke leven van
ziel en geest! Want als je vanwege het prachtige uitzicht een berg wilt
beklimmen, moet er ten eerste wel een berg zijn, en als die er is, dan moetje
bij het beklimmen geen genoegen nemen met de halve hoogte van de berg -hoewel
die ook al een heel wijds uitzicht biedt -maar daarenboven de moeite nemen om
ook de hoogste toppen te beklimmen, om van daaruit van het volle uitzicht te
genieten.
[12] Zo moeten ook de mensen, wier
inzicht, verstand en fantasie eenmaal ruimschoots ontwikkeld zijn, geen
genoegen nemen met deze halve hoogte van het leven, maar zich inspannen om de
volle hoogte ervan te bereiken.
[13] Wat Ik je daarmee wil zeggen, zul
je wel begrijpen. En dat is de tweede reden waarom God deze aarde met zo'n
grote verscheidenheid aan dingen, schepselen en verschijnselen heeft uitgerust,
waarvan jij met al je Alexandrijnse ontwikkeling tot nu toe nauwelijks nog het
eerste haaltje van de kleine alfa * (* De 'alfa' is de eerste letter van het
Griekse alfabet.) kent.'
21
De zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de materie
[1] (De Heer:) 'Er is echter nog een
derde reden, die al Mijn leerlingen ook al kennen, en die zul jij in de
toekomst ook nog preciezer leren kennen dan men je nu kan uitleggen; want je
innerlijke verstand zou het niet kunnen begrijpen. Maar zoveel kan Ik je als
aanduiding nu wel zeggen, dat alles en nog meer, wat de aarde van haar
middelpunt tot ver boven de hoogste luchtregio bevat, zielensubstantie is;
maar die substantie verkeert gedurende een bepaalde tijd, totdat ze bevrijd is
in zeer uiteenlopende gerichtstoestanden, van zwaar tot minder zwaar, en
daardoor wordt ze voor het lichamelijke oog alsook voor het gevoel van de mens
op deze wereld zichtbaar en voelbaar als volkomen dode, hardere of zachtere
materie. Hiertoe behoren om te beginnen alle steensoorten, mineralen,
aardsoorten, water, lucht en alle nog ongebonden stoffen daarin.
[2] Dan komt het hele plantenrijk in
het water en op de aarde, samen met de overgang ervan naar het dierenrijk. In
dit rijk neemt het gericht al mildere vormen aan en bevindt de zielensubstantie
zich al meer in de fase van een zekere bevrijding dan in de eerdere harde
gerichtstoestand; de zielensubstantie, die voorheen als het ware chaotisch
dooreen gemengd was, wordt nu met het oog op het ontwikkelen van intelligentie
gesorteerd en tot op zichzelf staande eenheden gevormd, en vertoont in dit tweede
rijk dan ook een grote verscheidenheid.
[3] Terwijl de zielensubstantie in het
tweede rijk vanwege haar speciale intelligentieontwikkeling een grote
sortering moest ondergaan, moet ze in het derde rijk van de dieren, dat een nog
veel grotere verscheidenheid kent, tot een steeds grotere vereniging van
afzonderlijke intelligenties gebracht Worden, om tot een helderder en vrijere
individuele intelligentie te komen. Daarom verenigen zich in dat dierenrijk dan
ook talloze zielensubstantiedeeltjes van allerlei verschillende kleine
diertjes tot één grotere dierenziel, bijvoorbeeld die van een grotere worm of
een insect.
[4] Als ze het materiële omhulsel
waarin ze besloten waren, kwijtgeraakt zijn, verenigen talloze verschillende
soorten insecten zich weer tot een dierenziel van grotere en volmaaktere aard;
en dat gaat zo door tot de grote en volmaakte dieren, die deels nog wild en
later voor een deel zachtaardig zijn. En uit de laatste eenwording van die
dierenzielen komen dan pas de mensenzielen voort, die voorzien zijn van alle
mogelijke begaafdheden qua intelligentie.
[5] Als een mens in deze wereld wordt
geboren en ter wille van zijn volledige vrijwording nog een lichaam te dragen
krijgt, dan is het uiterst wijs door God zo ingericht dat hij zich als complete
ziel evenmin iets kan herinneren van alle noodzakelijke voorafgaande toestanden
in afzonderlijke bestaansvormen die zij als overgang heeft doorgemaakt, als
jouw oog de afzonderlijke druppels van de zee kan zien en onderscheiden. Want
als dat aan een mensenziel gegeven zou zijn, zou zij die eenwording van zo
eindeloos verschillende zielensubstantie en intelligentiedeeltjes niet
verdragen, maar zichzelf zo snel mogelijk trachten op te lossen, net als een
waterdruppel op gloeiend ijzer.
[6] Om de ziel van de mens te behouden
moet haar door de inrichting van het lichaam dat haar omsluit iedere
herinnering aan voorgaande bestaansvormen volledig ontnomen worden, tot de
tijd dat ze innerlijk volledig één wordt met haar geest van liefde uit God.
Want die geest is als het ware de kit waardoor al die eindeloos verschillende
zielenintelligentiedeeltjes tot één eeuwig onvernietigbaar wezen vast met
elkaar verbonden worden; dan doorlichten, herkennen en begrijpen ze zichzelf
in alle helderheid, en loven en prijzen ze als een voleindigd, op God gelijkend
wezen Gods liefde, wijsheid en macht.'
22
De samenstelling van de menselijke ziel
[1] (De Heer:) 'Dat een menselijke
ziel en op overeenkomstige wijze zelfs haar aanvankelijk zeer onbeholpen
lichaam op die manier zijn samengevoegd, zal een dieper denkend en voelend mens
uit vele verschijnselen die hij bij zichzelf waarneemt in grote lijnen kunnen
vermoeden.
[2] Neem het ontelbare aantal zeer
uiteenlopende begrippen en ideeën, die een ziel met slechts enige ontwikkeling
uit zichzelf kan ontwikkelen en waarvan ze zich ook een voorstelling kan maken
-juist of minder juist, dat is vooralsnog niet belangrijk; als ze niet in
zekere zin tot een alomvattend geheel samengesteld zou zijn, zou ze evenmin als
een os of een ezel in staat zijn om een ontwerp voor de bouw van een
koninklijke burcht te tekenen en de burcht volgens die tekening te bouwen.
[3] Als je alle verschillende dieren
bekijkt, zowel die in de lucht -zoals insecten en vogels -alsook de dieren op
de vaste aardbodem en die in het water, dan zul je bij de meesten het vermogen
om iets te bouwen ontdekken. Kijk maar naar de bijen en andere diertjes in de
lucht die daar min ofmeer op lijken; bekijk de zeer verschillend gebouwde
nesten van de vogels maar eens; en de mieren en nog andere insecten in de
aarde, de spinnen en de rupsen, verder alle soorten muizen, de bever, die een
echte hut bouwt, de vossen, wolven, beren en nog een groot aantal andere
dieren, en zie hoe ze hun woningen heel doelmatig voor henzelf bouwen en
inrichten; kijk verder eens naar de verschillende dieren in zee, met name de
schaaldieren -dan zie je bij hen zo'n geweldig vermogen om te bouwen, dat vaak
zelfs de beste architect daar hoogst verbaasd over is!
[4] Welnu, ieder dier, van het kleinste
tot het grootste, heeft natuurlijk een vermogen tot bouwen dat aansluit bij de
eenvoudige intelligentie van zijn dierenziel; het kent bovendien het
bouwmateriaal en gebruikt het op zijn eigen manier, die altijd hetzelfde is.
Maar in de menselijke ziel zijn er ontelbare aantallen van al die dierlijk
intelligente vermogens tot bouwen aanwezig, en daaruit kan ze, als het ware
door een stilzwijgende bewustwording, ook een ontelbaar aantal voorstellingen
en ideeën samenstellen en zo geheel nieuwe en grote vormen scheppen.
[5] En zo kan de mens dus, wanneer hij
ook maar enigszins ontwikkeld is, allerlei woonhuizen in zeer grote
verscheidenheid en talloze andere dingen uit zichzelf uitvinden en ze met zijn
wil, verstand en ijver ook ten uitvoer brengen. Zou hij dat kunnen, als in zijn
ziel niet al die verschillende vermogens op de getoonde wijze aanwezig zouden
zijn? Zeker niet; want zelfs het na de mens meest intelligente dier heeft geen
fantasie en derhalve ook geen alomvattende gave om dingen vorm te geven.
[6] Nu zeg je bij jezelf: 'Ja, maar
waarom moest een mensenziel die vermogens eigenlijk via zo'n lange en moeizame
weg verkrijgen?'
[7] Ik zeg je: de eeuwig beste en
meest wijze Bouwmeester van alle dingen en wezens weet het allerbeste, waarom Hij
op deze aarde juist die weg voor de ontwikkeling van een volmaakte mensenziel
heeft ingericht, en Mijn woord moet voorjou hierin voldoende zijn. Als je in
jezelf meer voleindigd zult zijn, zul je ook de reden voor jouw lange en
moeizame weg inzien.
[8] Jullie Romeinen, de Grieken en de
Feniciërs en ook de Egyptenaren geloofden in zielsverhuizing en geloven er
heden ten dage nog net zo in als de Perzen, Indiërs, de Chinezen aan de andere
kant van de hoge bergen in het wijde, grote en verre oosten en nog een volk,
dat nog verder naar het oosten op grote eilanden woont* (* De japanners. ) ,
die omspoeld worden door de grootste zee van deze aarde, en ook nog vele andere
volksstammen op de wijde aarde. Maar overal is de waarheid, die de oervaderen
van de aarde heel goed kenden, geheel vervormd en volkomen verdraaid doordat in
de loop der tijd hebzuchtige mensen opstonden die aanvankelijk leraren van het
volk en later priesters vol eerzucht en heerszucht werden - want de ware
toedracht van de zielsverhuizing zou hun geen tribuut en offers opgeleverd
hebben, en daarom lieten ze de menselijke zielen weer terugverhuizen in de
dieren en in die dieren lijden, van welk lijden alleen de priesters hen in
ruil voor grote offers konden bevrijden.'
23
Over het verval van de zuivere leer
[1] (De Heer:) 'Nu zeg je bij jezelf:
'Maar hoe kon het volk, dat reeds in de waarheid stond, zich zo dwaas door die
slechte en leugenachtige priesters dom laten maken en verblinden?'
[2] Ik zegje: niets was gemakkelijker
dan dat! De oude, ware wijzen zijn in de loop van de tijd van de aarde
verdwenen, en reeds tijdens hun aardse leven hebben zich bepaalde tovenaars en
waarzeggers opgeworpen die datgene wat ze leerden, bekrachtigden met allerlei
wonderen, die hun door een kwade geest werden getoond en als goddelijke
bewijzen werden beschouwd door de blinde en van dergelijke bedriegerijen
volkomen onkundige mensen, en op die manier was het gemakkelijk om de mensen,
die overal een grote hang naar wonderen hebben, volkomen van de oude waarheid
af te brengen en zover te krijgen, dat ze rotsvast alles geloofden wat de valse
wijzen, die op hun eigen voordeel uit waren, hun wilden leren.
[3] Vele van zulke magiërs, waaruit al
heel gauw priesters en valse profeten voortkwamen, verstonden -en verstaan ook
nu nog - de kunst om bijvoorbeeld hun stem zo te verdraaien, dat die door de
mensen gehoord werd alsof die van een afstand of uit een boom of uit een dier
kwam.
[4] Ze bootsten de klank van de stem
en ook de tongval van bekende, maar reeds gestorven mensen na, waarbij het leek
alsof die stem uit een boom, steen, bron of ook willekeurig welk dier kwam, en
wel zo bedrieglijk echt, dat iedere aanwezige moest zeggen: 'Ja, dat is de ziel
van onze bekende gestorvene, die overigens een oud, goed en waarachtig mens
was! Wat kan hij toch tegenover God misdaan hebben, dat zijn ziel nu in een
kameel moet versmachten en vast veel moet lijden?'
[5] Wie had zijn antwoord sneller
klaar dan zo'n magiër en priester, die zijn stem kon verdraaien! Al gauw
hoorden de bange toehoorders uit de kameel de volgende zin: 'Ik wilde met mijn
hele huis streng bij de leer van de oude vaderen blijven -en heb daardoor de
nieuwe, door God opgewekte wijzen en profeten geminacht! Zodoende heb ik
gezondigd en ben ik voor tien jaar in deze kameel verbannen om ondraaglijk te
lijden. Geloof in de nieuwe profeten Gods, en geef hun als boete voor mijn
zonde een door hen verlangd offer uit de schatten die ik heb achtergelaten; dan
zullen ze bij God om genade voor mij vragen en zal ik van mijn grote kwelling
verlost worden, en jullie zullen er na je lichamelijke dood van bevrijd zijn!'
[6] Na zo'n antwoord van de kameel zul
je waarschijnlijk wel kunnen begrijpen hoe de blinde mensen maar al te gauw de
oude waarheid verlieten en vast in de leringen van de valse profeten gingen
geloven.
[7] En zoals het toen was, zal het na
Mij weer worden, als bij het verbreiden van Mijn leer, die als enige volmaakt
waar is, niet alle voorzichtigheid betracht wordt.
[8] Kijk, op die manier is het
veelgodendom ontstaan en het hele heidendom, het totaal verkeerde geloof in
jullie zielsverhuizing en in vele duizenden andere afschuwelijke domheden!
[9] Al zijn er door God steeds echte
leraren onder het eenmaal blind gemaakte volk gezonden, ze hebben weinig
uitgericht -want de vrije wil, zonder welke de mens tot een dier zou worden,
moet bij de menselijke ziel van deze aarde onaangetast gelaten worden; het is
dus zaak geduld te hebben met de mensheid en waarschijnlijk het grootste deel
ervan in een andere wereld tot een beter inzicht te laten komen.
[10] Maar wee eenmaal alle valse
leraren, priesters en profeten, die de oude, zuivere waarheid zelf nog wel heel
goed kennen, maar die leer vanwege hun hebzucht en heerszucht steeds hardnekkig
aan het volk onthouden; ze zullen later niet ontkomen aan Mijn toorngericht!
[11] Op deze aarde hebben ook zij een
vrije wil en kunnen tot een bepaalde tijd ook doen wat ze willen; maar als ze
het op deze aarde eenmaal te bont gaan maken, zal Ikzelf als een felle bliksem
Mijn licht der eeuwige waarheid in alle dingen over de mensen op aarde
uitgieten, zoals Ik dat nu Zelf aan jullie heb getoond en geleerd. Dan zullen
alle valse leraren, priesters en profeten beginnen te weeklagen en zich voor
Mijn verlichte mensen en voor de macht van Mijn licht proberen te verbergen.
Maar hun moeite en grote inspanning zal helemaal tevergeefs zijn; want ze
zullen door de verlichte volkeren van het ene einde der aarde naar het andere
als wilde, verscheurende dieren met vurige gesels worden opgejaagd en nergens
meer een veilige plaats vinden waar ze opgenomen worden en veilig onderdak
hebben, en hun rijk en duistere heerschappij zal voor altijd volkomen ten
einde zijn.
[12] Daarmee, vriend, heb je nu
behalve de derde reden, die Ik je zo duidelijk mogelijk voor jouw verstand heb
getoond, nog vele andere dingen, die niet alleen jij, maar ook alle anderen
goed ter harte moeten nemen!'
24
Het voorstel van de commandant om de valse profeten te ontmaskeren
[1] Hierop bedankte de commandant Mij
van ganser harte voor Mijn geduld en moeite, en zei: 'O Heer en Meester, al is
mij van alles wat U mij nu hebt uitgelegd ook nog niet alles even duidelijk als
wellicht een van Uw leerlingen - toch ben ik zover in de geest van de waarheid
doorgedrongen dat ik deze aarde nu met heel andere ogen bekijk dan ooit tevoren
in mijn leven!
[2] Maar één ding kwam in mij op, toen
U uitlegde hoe de nieuwe valse leraren, priesters en profeten door allerlei
bedrog, van de aard waarvan de onwetende mensen natuurlijk geen idee kunnen
hebben, zo'n volk ter wille van aardse voordelen gemakkelijk en snel van de
oude, zuivere waarheid afbrengen: als zulke laaghartige mensen uit puur
eigenbelang het volk zo beginnen te bewerken, zou een uitzonderlijk teken uit
de hemelen toch een heel doeltreffend middel zijn om die valse leraren voor
altijd de mond te snoeren. Als bijvoorbeeld bij die zogenaamd sprekende kameel
de geestelijke mens, die aan gene zijde voortleeft, met een ernstig gezicht
goed herkenbaar aan allen zou verschijnen en op een voor iedereen goed te
begrijpen manier tegen de valse leraren zou getuigen, zou het toch wel erg gek
moeten lopen als de valse profeten verder nog iets tot stand zouden kunnen
brengen bij een volk dat opnieuw vanuit de wereld aan gene zijde verlicht is! -Wat
is Uw mening daarover?'
[3] Ik zei: 'Daar valt enerzijds veel
op te zeggen, maar anderzijds maar heel weinig van enig belang! Want zie, ten
eerste is het middel dat jij Me nu voorstelt in alle tijden en bij alle
volkeren met min of meer gunstig effect toegepast!
[4] Zolang een volk voor het grootste
deel nog trouw was aan de oude waarheid, maar hier en daar een deel van het
volk door de gevonden schatten van deze aarde te werelds begon te worden en
zich meer en meer van de waarheid begon te verwijderen, hadden jouw middelen
vaak gedurende twee, vaak ook drie generaties een heel gunstige uitwerking; bij
de vierde generatie echter, die zich nog meer bezig ging houden met het
najagen van wereldse schatten en er uit eigen vrije wil toe overging de wereld
lief te hebben, werden dergelijke toegepaste middelen tot fabels, en slechts
weinigen geloofden er nog zo half en half in.
[5] Als zulke middelen weer werden
toegepast, sorteerden ze over het algemeen al weinig effect meer en werden ze
door de aanzienlijken alleen maar belachelijk gemaakt en bespot, en de valse
wonderdoeners, die ook de kunst verstonden voor de buidels van de trage groten
en aanzienlijken te werken,
waren al in het voordeel. En zo ging
het vele eeuwen lang door eigen schuld bij de verschillende volkeren steeds
verder bergafwaarts.
[6] Kijk, nu is in Mijzelf het
allerhoogste Middel, dat jij Me voorstelde om al het valse onder de mensen uit
te roeien, vanuit de allerhoogste hemelen al lang daadwerkelijk aanwezig bij de
Joden, die nog het meest en het zuiverst vertrouwd zijn met de oude waarheid,
en Het heeft verschillende keren in Jeruzalem en in vele andere steden en
plaatsen tekenen gedaan die alleen God kan doen, en de meest lichtende waarheid
uit de hemelen onderwezen! Ga maar eens onderzoeken hoeveel mensen zich door
dit allerhoogste Middel nog van hun oude dwalingen en zonden hebben bekeerd!
[7] Maar als het allerhoogste Middel
zo weinig tot stand brengt, waarbij de vrije wil van de mensen
noodzakelijkerwijs behouden moet blijven, hoe weinig zou dan wel niet een
andere geest uit de grote wereld aan gene zijde kunnen bewerkstelligen!
[8] Bovendien is het voor iedere geest
die in de grote wereld aan gene zijde al meer dan zalig is een heel zware
opgave om weer op deze wereld te moeten verschijnen. Als hij dat vrijwillig
doet, dan wordt het door Mij ook toegelaten; maar geen enkele geest wordt
daartoe gedwongen.
[9] Het is voor een minder volmaakte
geest niet minder zwaar om vanuit gene zijde naar deze wereld terug te keren
-met name te midden van louter wereldse mensen - dan wanneer jij terug zou
willen keren in het lichaam van je moeder, dat de eerste en meest benauwde
wereld van ieder mens was, en daarin iets zou willen ordenen en
bewerkstelligen. Daarmee kun je de levenssituatie van de geesten in de grote
wereld aan gene zijde en die van de op deze benauwde aarde levende menselijke
pelgrims ongeveer met elkaar vergelijken.
[10] Een kleine cirkel heeft ruimte
genoeg in een grote; maar omgekeerd gaat dat moeilijk. Begrijp dat goed!'
[11] Daar dachten allen lang over na,
en Ik nam wat rust.
[12] Wij bleven tot ongeveer twee uur
na de middag op die heuvel. Daar werd nog over veel dingen gesproken en door
Rafaël ook daadwerkelijk aan de Romeinen getoond, wat naderhand door de
commandant en ook door zijn ondergeschikten opgeschreven is. Daarna begaven wij
ons weer naar het huis en namen een maal tot ons.
[13] De namiddag bracht Ik in rust
door; de leerlingen hadden echter van de commandant nog allerlei vragen te
beantwoorden gekregen. Johannes en Mattheus gingen aan het schrijven en maakten
korte aantekeningen van wat ze tot dan toe hadden gehoord en gezien; ook Mijn
Jacobus de Oudere maakte aantekeningen voor zichzelf, die hij echter pas na
verloop van enkele jaren ordende. De commandant maakte ook van deze gelegenheid
gebruik om in het Grieks aantekeningen te maken, die ook hij echter pas later
meer ordende.
[14] Ik bleef met de leerlingen nog
ongeveer acht volle dagen in Genezareth, en er kwamen nog meer vreemdelingen uit
de omgeving van Damascus en ook uit andere steden daar naartoe, die Mij leerden
kennen en het geloof in Mij aannamen.
[15] Alles wat daar verder nog geleerd
en gedaan is hoeft niet meer woord voor woord aangehaald te worden, aangezien
tot nu toe al uitputtend getoond is, waarin en hoe de mensen door Mij en door
Rafaël, die eveneens gedurende de genoemde tijd zichtbaar en werkzaam met Mij
in Genezareth bleef, onderwezen zijn. Want ze zijn niet alleen in de dingen van
het rijk Gods op aarde, maar ook in allerlei natuurlijke dingen en de
verschijnselen daarvan heel duidelijk en geheel en al naar waarheid onderwezen;
daardoor lieten ze hun oude bijgeloofvaren, omdat ze hun oude dwalingen inzagen
en begrepen.
[16] Op deze wijze vormde in Mijn naam
zich weldra een zeer aanzienlijke gemeente in Damascus, evenals in andere
plaatsen, en Mijn naam werd in de wijde omtrek geprezen.
25
Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus
tot
in de tweede helft van de 19e eeuw.
De
geestelijke wending door het instralen van het goddelijke licht
[1] NOTA BENE: een toelichting voor
déze tijd!
[2] Van de mededelingen over alles wat
Ik tijdens Mijn lichamelijke leven op deze aarde in het hele Joodse rijk heb
gedaan en geleerd, is reeds na verloop van vijfhonderd jaar na Mijn aardse
leven -met name wat de verklaringen van de dingen en verschijnselen in de
natuurlijke wereld betreft -het meeste voor een deel in vergetelheid geraakt,
grotendeels echter opnieuw zodanig met de oude onzin vermengd, dat niemand
daarin meer de zuivere waarheid heeft kunnen ontdekken.
[3] Er zijn wel veel tamelijk
gelijkluidende, meestal door Grieken en Romeinen vervaardigde handschriften
bewaard, deels in de tien steden in het lange en brede Jordaandal (waaronder
zeker ook de ongeveer zestig steden begrepen moeten worden, die in Mijn tijd,
maar ook daarvoor al en na Mij nog tot na de tijd van de verwoesting van
Jeruzalem en de omgeving daarvan allemaal grotendeels door Grieken en Romeinen
bewoond werden), deels in Essea (waarvan echter al twaalfhonderd jaar geleden
geen spoor meer te vinden was, omdat die orde te sterk vervolgd werd door de
heidense Romeinse christenen) , maar voor het merendeel in de grote bibliotheek
in Alexandrië
[4] Kijk echter eens naar al die
vernietigende oorlogen en grote volksverhuizingen, waardoor half Azië, het
noorden van Afrika en bijna heel Europa bezocht zijn, en wel omdat al heel gauw
na Mij -zoals de profeet Daniël en kort na Mij Mijn leerling Johannes op het eiland
Patmos in zijn door Mij aan hem gegeven openbaring heeft getoond -de mensen, en
met name de leiders van de gemeenten, Mijn leer begonnen te verdraaien en met
de oude onzin te vermengen, omdat die hun als de zuiverste waarheid uit de
hemelen te weinig winst opleverde.
[5] Toen was het wat Mij betreft: goed
dan, omdat jullie het oude, wereldse vuil liever hebben dan Mijn zuivere goud
uit de hemelen en jullie daarbij steeds meer op honden lijken die terugkeren
naar hun braaksel, en ook op zwijnen die in allerijl weer naar de poel
terugrennen waar ze zich al vaak vreselijk bevuild hebben, zal het goud der
hemelen jullie voor lange tijd ontnomen worden; in alle rampspoed, duisternis
en nood zullen jullie naar Mij smachten, en de dood zal voor jullie weer een
grote schrik op aarde worden!
[6] En zo werd het dan ook, tot in
deze tijd. Bijna alle steden en plaatsen, waarin geschriften over Mijn vele
werken en leren ruimschoots voorhanden waren, zijn vernietigd en verwoest;
alleen de kleine evangeliën van Johannes en Mattheus zijn, om tot zedenleer te
dienen voor de mensen van goede wil, tot nu toe nog min of meer taalkundig
juist als echte documenten over Mijn werken en leren bewaard gebleven, evenals
de geschriften van Lucas en Marcus, voorzover hij datgene wat hij van Paulus
heeft gehoord heel in het kort voor zichzelf heeft opgeschreven, en tevens
verschillende brieven van de apostelen, waarvan er echter ook vele verloren
zijn gegaan, en de openbaring van Johannes, maar welook met enkele taalkundige
onjuistheden, wat echter voor degene die door Mij geleid wordt, geen afbreuk
doet aan de hoofdzaak.
[7] Van de andere leringen over de
dingen en verschijnselen en de hoedanigheid daarvan, is tot in deze tijd hier
en daar heel verborgen nog slechts weinig bewaard gebleven; en waar er iets uit
de tijd van de Romeinen en Grieken werd gevonden, kwam het in de kloosters
terecht, maar aan de in het duister smachtende mensheid werd er nooit, zelfs
geen jota, van meegedeeld.
[8] Zons en maansverduisteringen,
kometen en andere heel natuurlijke verschijnselen hebben, wanneer ze
overeenkomstig de waarheid uitgelegd werden, de priesters niets opgeleverd;
men heeft ze maar al te gauw weer tot voorboden en verkondigers gemaakt van
straffen die ik de mensen had opgelegd, opdat de daardoor bang gemaakte mensen
in grote scharen bedevaarten zouden maken naar de tempels, die al gauw als
paddestoelen uit de grond schoten, en daar vele rijke offers aan de voeten van
de priesters zouden neerleggen.
[9] In de catacomben van Rome en in de
paapse burchten van Spanje en Italië en hier en daar ook van het Duitse rijk
bevinden zich nóg veel belangrijke handschriften uit Mijn tijd; maar de ook nu
nog grootste hebzucht, heerszucht en zucht naar pracht en praal van de hoer van
Babel laat daarvan niets onder de mensen komen, en wel uit vrees en grote
bezorgdheid dat ze zichzelf nu geweldig zou verraden en aan iedereen strenge
rekenschap zou moeten afleggen over de reden waarom zij de mensen zoveel eeuwen
de waarheid heeft onthouden. Aangezien die smadelijke reden voor ieder denkend
mens zonder meer duidelijk is, is het werkelijk niet nodig die hier nog nader
toe te lichten.
[10] Hoe kort is het nog maar geleden,
dat men het volk de vier evangeliën en de 'handelingen der apostelen' van
Lucas, de brieven van de apostelen en de openbaring van Johannes ten strengste
heeft onthouden en in verschillende landen doet men dat nog steeds?
[11] Wat heeft men zich verzet tegen
het licht van Mijn heldere bliksem der wetenschap, die overal van het oosten
naar het westen, alles wat er op aarde is opnieuw helder begon te verlichten,
en wel reeds driehonderd jaar geleden! En het licht ervan schijnt nu steeds
helderder, en wel zodanig dat in deze tijd zelfs de meest geheime en verborgen
vertrekken van de vroeger zo grote en machtige hoer van Babel als bij
klaarlichte dag open liggen!
[12] Men kan met recht vragen: ja, hoe
lang zal deze hoer van Babel haar gang nog kunnen gaan?
[13] Dan zeg Ik: wat een kleingeestige
vraag! Kijk naar het licht van Mijn bliksem, dat van dag tot dag steeds lichter
en machtiger wordt! Hoe kan de oude duistere, heidense Babylonische
wonderonzin, waarvan het bedrog tot in alle hoeken en gaten aan het licht is
gebracht, zich nog staande houden naast de duizenden, nu geheel mathematisch
bewezen waarheden, die voor alle mensen vrij te gebruiken zijn en open staan,
uit alle vakgebieden van de wetenschappen en techniek?
[14] Ze kan zich handhaven, zolang er
nog enkele oude en vanuit vroeger tijden nog dom gehouden, bijgelovige vrouwen
en enkele huichelachtige zogenaamde kwezelbroeders leven, die zich door de
priesters zand in de ogen laten strooien, en zolang die heersers nog enige
middelen bezitten om de troon van de hoer van Babel te beschermen. Maar dat kan
en zal nog maar een heel korte tijd duren, omdat er wel voor gezorgd wordt dat
dergelijke heersers hun middelen worden afgenomen, zoals die al velen zijn
afgenomen, en die nu zonder land en volk moeten aanzien hoe hun oude werkzaamheden,
inspanningen en duistere werken in rook opgaan!
[15] Zeg eens: kan de nacht haar
heerschappij op aarde uitoefenen, als de zon reeds hoog boven de horizon staat?
En zo is het nu ook al op aarde! Het licht is te machtig geworden, en de
machthebbers, die voorheen alle duisternis zozeer aanhingen -ter wille van hun
tronen en hun onbeschrijfelijk goede leventje - beginnen in de onoverwinnelijke
macht van dit licht hun grote machteloosheid in te zien. Als ze willen
voortbestaan, moeten ze nu een vriendelijke houding gaan aannemen tegen het
door hen eertijds zo gehate licht; en als ze ongemerkt weer op de oude
duisternis willen aansturen, dan merkt het volk dat, het weigert hun dan
gehoorzaamheid en brengt hen weldra in grote verlegenheid en -zoals nu al vele
voorbeelden laten zien verdrijft het hen ook van hun heerserstronen.
[16] Mijn wil is niet te weerstaan! Ik
laat de mensen weliswaar voortdurend hun vrije wil waar het de bijzonderheden
betreft; maar in het algemeen ben Ik de Heer en houd Ik geen rekening met de
machtigen van deze aarde! De tijd van het licht is er nu en kan door geen
aardse menselijke macht meer tegengehouden worden.
26 Over de weggeworpen hoeksteen –
waarvan de tijd nu gekomen is en over het
einde van de valse profeten
[1] Nu is ook de tijd van de hoeksteen
gekomen die de bouwlieden, met name die van Babel, weggeworpen hebben. Wie zich
nu aan deze steen stoot zal te pletter lopen, en degene op wie de bouwsteen
valt, zal vermorzeld worden, zoals dat nu binnenkort en zeer binnenkort bij
allen zal gebeuren die de hoeksteen aan de kant zetten en de hoer van Babel
willen aanhangen. O, wat zullen ze binnenkort jammeren en weeklagen; maar de
verworpen hoeksteen zal hun geen hulp brengen!
[2] Lange tijd heb Ik met het grootste
geduld het spel van de zwijnen aangezien, zoals tijdens Mijn aardse leven de
zwijnenhoeders in Gadara hun zwijnen; maar er waren twee erg bezetenen in de
oude basaltgroeven -want Gadara was een oude mijnstad.
[3] Op wie leken de twee bezetenen,
die met kettingen en touwen in de grote, oude groeven werden vastgehouden, die
toen Ik kwam hun ketenen en touwen stuktrokken, naar Mij toe liepen en tegen
Mij zeiden: 'Wat hebben wij met U te maken, vóór onze tijd gekomen is?' Kijk,
die twee leken op de laaghartige, oude geest van werelds winstbejag, waarin een
legioen andere kwade geesten zitten!
[4] Maar omdat die geesten wel zagen
dat het Mij ernst was, vroegen ze Mij hun toe te staan in de zwijnen te varen,
en de twee werden vrij en loofden Mij, hoewel de Gadarenen Mij daarna vroegen
hen te verlaten, omdat ze te bang voor Mij waren. En zo zullen in de toekomst
ook de echte geest van de wereld en zijn bedrijvigheid Mij loven, omdat hij
door de macht van Mijn licht bevrijd is van het legioen van zijn kwade,
zelfzuchtige geesten, die weliswaar in hun zwijnen voeren, maar daarmee ook in
de zee ten onder gingen.
[5] Tot de zwijnen behoren alle
ultramontaanse dienaren van de hoer van Babel, door hun oneerlijke, hebzuchtige
en heerszuchtige strevingen, waarvan ze maar al te openlijk en luid blijk gaven
door hun concordaten en missies, breven* (* Concordaat: overeenkomst tussen
kerk en staat. Breve: pauselijk schrijven.) en banvloeken. En al sinds de tijd
dat de hoer van Babel over de volkeren en hun koningen heerste, voeren de
legioenen kwade geesten in de bovengenoemde zwijnen, die zich vervolgens in zee
begonnen te storten; en in deze tijd ook het meest, vandaar dat hun ondergang
zeker is.
[6] De zee is hun hardnekkigheid om in
de oude duisternis te volharden en het licht, dat Ik nu in alle takken van wetenschap
en techniek vanuit de hemelen aan alle mensen laat toestromen, in alle
richtingen te vervolgen en te vervloeken.
[7] Kijk, dat is de zee waarin de
zwijnen worden gedreven door de geesten die al lange tijd in hen gevaren zijn,
en waarin ze hun zekere ondergang vinden!
[8] Ze hebben een kuil gegraven voor
Mijn oerlicht uit de hemelen om het daarin te verbergen voor de ogen van de
mensen en hen tot hun werelds voordeel in duisternis te houden; maar Ik heb het
licht vrijgemaakt, en nu storten ze zelf in het door hen gegraven graf, waarin
Mijn hemelse oerlicht had moeten verstikken en ten onder gaan.
[9] Aangezien dat nu voor ieders ogen
en kenbaar geworden wensen gebeurt, is het zinloos om te vragen wanneer dat zal
gebeuren.
[10] Het valt gemakkelijk in te zien
dat zoiets niet in één ogenblik kan gebeuren, evenmin als de nacht heel
plotseling voor de volle dag kan wijken; maar alles in deze wereld moet zijn
tijd hebben, en geen mens, hoe groot zijn talenten en capaciteiten ook zijn,
kan in één dag een geleerde of een kunstenaar worden, en geen enkele vrucht
van een boom wordt plotseling rijp en eetbaar. Maar als de bomen in het
naderende voorjaar vol sap raken en de knoppen sterk beginnen te zwellen, dan
is dat toch een zeker teken dat het warme voorjaar en de zegenrijke zomer heel
dichtbij zijn gekomen; enkele perioden van lichte vorst daar tussendoor geven
dan geen noemenswaardige doorslag meer.
[11] Wat de profeet Ezechiël in het
14e hoofdstuk voorspelt over de bestraffing van Israël en Jeruzalem, geldt nu
voor het hele valse profetendom: het zal en moet uitgeroeid worden.
[12] Waaruit het valse profetendom
bestaat en wie de Farizeeën van de huidige tijd zijn, dat hoeft voor geen
enkel enigszins helder denkend mens nader aangeduid te worden; want iedereen
kent de oude vijanden van het licht, van de waarheid en de liefde uit Mij .
[13] Als Ik Zelf tegen de apostelen
heb gezegd dat ze niemand mochten oordelen, verdoemen of vervloeken, opdat
datzelfde, van Mij uitgaand, hen niet zou overkomen -wie heeft hun dan het
recht verleend om diegenen die door Mijn geest de zuivere waarheid hebben
gezocht en nog zoeken, te veroordelen, te verdoemen en hun de meest
verschrikkelijke en afschuwelijke banvloeken op te leggen?! Daarom zullen ze
zelf in die kuil geworpen worden, die zij voor vele miljoenen mensen hebben
gegraven, en daarin zullen hun kwade werken eveneens onverbiddelijk en zonder
enig erbarmen gericht worden en zullen ze hun beloning ontvangen.
[14] Kijk naar alle werelddelen, dan
zul je ontdekken hoe gehaat het valse profetendom van de hoer van Babel bij
bijna alle ook maar enigszins betere volken op aarde is geworden, en hoe hun
zendelingen ontvangen en gerespecteerd worden! Zeker niet op de manier zoals je
in de aan de hoer van Babel dienstbare bedrieglijke bladen leest, maar heel
anders. Alleen bij zeer ruwe en wilde volken kunnen ze zich nog een korte tijd
handhaven. Maar wanneer ze daar -maar al te gauw -hun hebzuchtige en
heerszuchtige neigingen of de wolf onder hun schaapskleren merkbaar en gemakkelijk
herkenbaar laten zien, is het succes van hun zending ook voorbij, en kunnen ze
maken dat ze daar heelhuids vandaan komen.
[15] Hoe vaak hebben ze al niet naar
China en Japan, waar veel goud, zilver en andere schatten zijn, hun brutaalste zendelingen
gestuurd! Zolang ze hun schaapskleren niet aflegden, werden ze geduld en
trokken ze velen naar zich toe ter wille van de voorgewende leer van de hemelse
vrede; maar toen ze eenmaal -zoals men pleegt te zeggen -warm liepen en hun
schaapskleren hun ongemakkelijk begonnen te zitten en ze begonnen denken dat ze
nu in hun ware, innerlijke gedaante hun gang konden gaan, werden ze ook onmiddellijk
herkend in alle dingen die ze eigenlijk wilden, en men greep hen en gaf ze hun
welverdiende loon.
[16] Als men in Babel bericht ontving
over hun verdiende, kwade lot, verklaarde men hen met veel staatsie heilig,
hoewel Ikzelf heb gezegd en geleerd dat alleen God heilig is. Maar tegen zulke
heiligen kan Ik alleen maar zeggen: 'Ik ken jullie niet en heb jullie nooit
gekend; ga dus uit Mijn ogen en zoek jullie heil en beloning bij degenen in
wier naam jullie hebben gepredikt en gehandeld! Want in Mijn naam hebben jullie
nooit gepredikt en nog minder gehandeld; want sinds jullie kinderjaren hebben
jullie tegenover niemand een daad van ware naastenliefde verricht, zoals Ik die
geleerd heb, omdat jullie nog nooit in Mij hebben geloofd maar alleen Mijn naam
tot jullie wereldse voordeel hebben misbruikt, en daarom hebben jullie van Mij
ook geen loon en geen genade te verwachten. Ga nu dus maar naar degenen die
jullie hebben gediend en verlang je beloning van hen!'
27
De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen
[1] En zo gebeurt het in deze wereld
nu ook al. In de zogenaamde heilige stad wemelt het al van allerlei heilige
hongerlijders, en men weet niet meer wat men met hen aan moet en waar men hen
op deze aarde nog een klein paradijsje zou kunnen bezorgen, omdat men ondanks
het dreigen met vervloekingen over niet veel meer dan enkele vierkante mijlen
kan gebieden. Want noch de koningen van gewekte volkeren en nog minder de
volkeren zelf laten zich door die kant iets bevelen.
[2] Wat blijft er dan anders over voor
zulke niets doende en hongerige heiligen, dan hun heiligheid de rug toe te
keren en andere -diensten, die voorheen niet heilig genoeg voor hen waren, te
zoeken en aan te nemen om niet als heilige te hoeven verhongeren?
[3] Denk je dat er op de huidige
omstandigheden grote godsdienstoorlogen zullen volgen? Dat zou wel het geval
zijn, als de man in Babel nog zijn vroegere macht over koningen en volkeren
bezat en het grootste deel van de mensen nog even dom en verduisterd zou zijn
als driehonderd jaar geleden; maar de tegenwoordige aanhang van het oude, eens
zo machtige Babel is heel klein geworden, en de mensen zijn door Mijn bliksem
al teveel verlicht geraakt. Zelfs de meest eenvoudige landman met zijn hele
gezin gelooft niet meer dat de duivel de stoommachines op zee en op het land in
beweging zet ter wille van een aan hem verkochte ziel, of dat de duivel via de
draden van de telegrafen heen en weer springt en huppelt en aan groten en
kleinen de verlangde berichten uit verre landen en plaatsen brengt.
[4] Hoevelen zijn er nog, die serieus
in de zogenaamde wonderbeelden* (*Wonderbeeld: een beeld dat mirakelen doet.)
geloven? Waar is er nog een land waar men nog de zogenaamde goochelaars als
tovenaars verbrandt en lezers van de bijbel en andere geestrijke boeken en
geschriften voor een onverbiddelijke rechtbank van de inquisitie sleurt en
doodmartelt? Welk ook maar enigszins ontwikkeld mens hecht nog enige waarde aan
een bepaalde aflaat van zonden, aan al die lege en geestloze zogenaamde
godsdienstige ceremoniën, aan wijwater, wierook, gewijde afbeeldingen, klokken
en klokjes, waskaarsen, relikwieën, rouwmissen en dure begrafenissen,
vastendagen en norma-dagen** (** Van het Latijnse 'norma' (= regel, richtlijn).
Belangrijke kerkelijke feestdagen, waarop openbare vermakelijkheden verboden
zijn.) en nog veel meer van dergelijke
dingen?
[5] Men doet nog wel met die dingen
mee vanwege de uiterlijke, maar ook al zeer zwak geworden wet; maar van duizend
mensen geloven er nauwelijks tien meer in, en die niet meer werkelijk, zoals
dat in de voorbije, duistere tijd van bijgeloof helaas langdurig het geval was.
[6] Als de zaken er nu voor ieders
ogen zo en niet anders voor staan, hoe valt er dan ook maar in de verte aan een
grote of zelfs algemene godsdienstoorlog te denken ?
[7] Er zijn te weinig echte
duisterlingen om tegen de vele verlichten op te staan, ook al zouden ze dat
graag doen; en als de verlichten aangevallen zouden worden, zijn ze er zich
met zekerheid van bewust dat ze steeds en altijd over de weinige en volkomen
machteloze duisterlingen zullen zegevieren.
[8] Maar desondanks zal het tot
allerlei gevechten en kleine oorlogen komen, ter verdeemoediging van alle
machthebbers die Mijn licht willen tegenhouden. Want van nu af aan zal Ik met
al die machthebbers geen geduld en mededogen meer hebben. Dat kun je wel
geloven, omdat Ik het je Zelf verkondig.
[9] Kijk naar het rijk waar jij in
leeft! Om bepaalde, gemakkelijk te raden redenen heeft het, met name van de
zijde van de machthebbers, nog een erg Babylonische instelling. Het moet nu al
zijn macht bij elkaar rapen en zijn 'Heilige Vader' op de oude troon helpen,
als het kan en wil.
[10] Ja, als het nog een tijdlang
weifelt om zijn volkeren datgene te geven wat van Mij uit rechtmatig is
-aangezien immers overeenkomstig Mijn woord de zuivere waarheid, waar ieder
mens zich als enige aan dient te houden, iedereen vrij zal maken en nu moet
maken -zal het ook delen in het lot van degene van wie het tot nu toe zijn
heil verwachtte! De geldelijke middelen, die zeer noodzakelijk zijn voor een
krachtiger hulp, heeft het niet; en als het nog op vermeende hulp vertrouwt van
de kant van een zeven keer gewijd altaar en het wonderen verrichtende beeld
daarvan, zal het ook weldra aan elke andere kracht gaan ontbreken! Laat het
alleen maar kijken naar de gevolgen van zijn duistere concordaat, dan zal het
hele buitenland zeggen: ' Als je je zo trouw verbonden hebt aan die door ons
allemaal gehate vijand van het licht en de naastenliefde, dan is er met jou
geen vriendschapsband meer te smeden! Laat degene voor wie jij al je oude
vrienden vergeten hebt en die jij zozeer begunstigd hebt, dat je hem tot je
eigen zeer grote nadeel meer dan de helft van jouw macht in handen hebt
gegeven,jou nu helpen in je nood en verlatenheid!’
[11] Denk er zelf over na, of in jouw
land niet van alle kanten de uiterst bittere gevolgen van die ondoordachte
daad luid op die manier spreken! Het is nu zaak zo'n fout weer heel gauw goed
te maken, anders komt die boosaardige, dood brengende, algemene brand daar nog
bij* (* Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op het concordaat van 1855, dat de
kerk verregaande invloed gaf op gebieden als onderwijs, opvoeding, huwelijk en
dergelijke. De oorlog tussen Oostenrijk, Frankrijk en Italië in 1859 en de
oorlog tussen Oostenrijk, Italië en Pruisen van 1866 waren er het gevolg van.)
[12] Als bij een huis alle middelen
beginnen te ontbreken om het in stand te houden, en als zijn vrienden en zelfs
de betere huisgenoten het de rug toekeren en niets meer willen horen en weten
van het in stand houden van zo'n reeds lang verwaarloosd huis -hoe zal zo'n
huis dan verder nog kunnen bestaan of zelfs op de oude manier als een krachtig
huis kunnen bestaan?
[13] Ja, het kan zichzelf versterken
en opnieuw bestendig worden; maar daar is ten eerste een onbuigzame, vaste wil
voor nodig om alles wat oud en vermolmd is weg te doen, een nieuwe, stevige
bodem te leggen en met vele goede bouwlieden het hele huis inclusief een stevig
dak te herstellen; dan zal men dat overal zien en zeggen: kijk, nu heeft dit
huis, dat vroeger volkomen waardeloos was geworden, weer echt waarde en men kan
de fundamenten, kamers en daken ervan vertrouwen!
[14] Als de zaak zo ter hand genomen
zou worden, zou het geen gebrek hebben aan allerlei goede vrienden van buiten
en nog meer van binnen; maar wie zal ooit nog een huis vertrouwen schenken,
waarvan men niet meer weet door wie de huisheer zich tenslotte allemaal de wet
moet laten voorschrijven om nog een poosje huisheer te lijken?
28
De toekomst van de ceremoniële kerk
[1] Wat heeft het voor nut om een
nieuwe lap stof op een oude, versleten jas te naaien, opdat die op de
gerepareerde plek de naakte huid bedekt en een tijdlang tegen de wind
beschermt; als er dan slechts een lichte storm komt, dan rukt die met gemak
de nieuwe lap van de oude, versleten jas en tegelijk daarmee ook nog een
gedeelte van de jas. Wie zal dan in de storm zijn naakte huid tegen de kou
beschermen? Maak dus direct een volkomen nieuwe en sterke jas voor jezelf,
zolang je daar de middelen nog voor hebt, en verspil die niet aan het
aanschaffen van nieuwe lappen om de oude en meer dan versleten jas te
repareren, waar je niets aan hebt -en als er dan stormen zouden komen, zullen
die niet meer in staat zijn om jouw huid enige schade toe te brengen!
[2] Welke echte waard zal nieuwe wijn
in oude zakken willen doen? Wat zal er met die zakken gebeuren, als de nieuwe
wijn daarin begint te gisten? De wijn zal de zakken doen scheuren, en de
onverstandige waard zal zowel de zakken als de wijn verliezen. Hetzelfde staat
een onverstandige regeerder te wachten die een nieuwe grondwet in een oude wil
schuiven; de ene is noodzakelijkerwijs de ondergang van de andere, en de
regeerder raakt daarmee alles kwijt: zijn grondwet, zijn land en zijn volk,
zoals daar in Europa nu al verschillende voorbeelden van zijn en er weldra nog
meer zullen volgen.
[3] Ik zeg je: wie nog langer naar die
bepaalde man, die zichzelf vroom noemt, zal lonken en met gespleten tong met
hem zal praten, terwijl Mijn licht uit de hemelen almaar intensiever wordt, zal
er weldra geheel verlaten en alleen bijstaan. Want Ik wil dat er eindelijk een
einde komt aan het langdurige overspel van Babel. Van nu af aan zal alles
nieuw en anders worden, en Mijn woord, dat Ik tot de apostelen en heel veel
andere mensen heb gesproken, moet nu met nieuwe kracht en macht opstaan en
vervolgens tot aan het einde der tijden van deze aarde duren. Allen moeten zich
zonnen en warmen in het licht van Mijn leer uit de hemelen en zij die Mij
oprecht belijden en liefhebben, moeten weer, zoals het in de oertijd was, van
de wieg tot het graf in een voortdurend waarneembare gemeenschap met Mijn
engelen verkeren en zo ook met Mij Zelf.
[4] Nu vraag je ook hoe het in jouw
land zal gaan, als de oude zakken door de nieuwe wijn, die er met geweld in
gedaan wordt, scheuren en de wijn verspild wordt. Ik zegje: wel duizend keer
beter dan nu, nu bijna geen mens zelfs zijn eerlijkste broeder meer vertrouwt,
uit vrees voor wat er uit dat langdurige en kostbare getalm nog allemaal aan
ellende en nood zal voortkomen, en steeds zegt: 'Je kunt niet weten hoe het
allemaal nog zal aflopen!'
[5] Op het ogenblik dat die wijnzakken
barsten houden de grote consumeerders op te bestaan, en de staat zal ervoor
zorgen dat diegenen niets tekort komen, die de staat en het volk lange tijd
trouw gediend hebben met hun geest en verstand. Maar de meer dan een kwart
miljoen straatslijpers en leeglopers zonder verdienste, voor het merendeel uit
de rijen der geestelijkheid,
zullen
hun grote inkomens en pensioenen niet meer ontvangen*, (* Inderdaad zijn in de
jaren 1868-1874 de concordaatwetten vervangen door staatswetten, met natuurlijk
als gevolg dat veel kerkelijke autoriteiten werkeloos werden ) maar daarentegen
strikt verplicht worden de staatsschuld te betalen - want die zal onder alle
omstandigheden gerespecteerd worden, opdat niet de ene broeder een klacht tegen
de andere zal indienen ** (** Bij het afwikkelen van de naoorlogse zaken hoorde
onder meer dat Venetië bij Italië kwam. Tevens nam Italië de daarbij behorende
staatsschuld op zich, en zodoende hadden de twee landen geen verplichtingen
meer aan elkaar.)
[6] Onder alle omstandigheden sta Ik
nu weer aan het hoofd, en dan kan geen wanorde ten nadele van degenen die zich
naar Mij richten, bestaan. Dit jaar zal Ik met het land waarin jij leeft, nog
een beetje geduld hebben; maar niet veellanger, al zouden ook vele van Mijn
oude vrienden nog in hun lichaam en in alle liefde en trouw daar wonen. De
Mijnen en de nieuw verlichten zullen wel behouden blijven, maar alle anderen
zullen getuchtigd worden.
[7] Nu zeg je natuurlijk weer bij
jezelf: 'Ja, Heer, dat is allemaal wel in orde; want als de leiding van een
volk eenmaal bedorven en ondeugdelijk is geworden, moet het volk een andere
krijgen, die beantwoordt aan de materiële en vooral de geestelijke behoeften
van het volk. Maar zolang de oude afgodstempels, die men godshuizen of kerken
noemt, samen met hun dienaren voortbestaan en dienst doen, en zij met name in
de bedevaartplaatsen en kloosters aan de nog vele blinde mensen de buitengewoon
voortreffelijke werking van hun kerkelijke onderdanigheid aan God mogen
verkondigen, zal een nieuwe leiding van het volk - of die nu bestaat uit een
nieuwe grondwet of uit een nieuwe regeerder -altijd het gevaar lopen om
langzamerhand weer tot de oude duisternis te vervallen, en wel des te eerder
wanneer de dienaren van de tempels erop aangewezen zijn van de verdiensten uit
hun kerkelijke verrichtingen te leven. Als ze dan als leraren van het volk nog
enige tijd moeten voortbestaan, laat men hen dan net als iedere andere
staatsdienaar betalen; maar voor hun dienst aan de kerk zouden ze van niemand
een betaling mogen verlangen en aannemen, dan zou daardoor aan de praktijken
van de tempeldienaren, die het volk uitbuiten, bedriegen en verduisteren, vast
en zeker een heel duidelijke grens gesteld zijn, en aan de bedevaarten, wonderbeelden
en relikwieën en nog vele andere kerkelijke misgeboorten en misbruiken zou dan
snel een einde komen!'
[8] Daarop zeg Ik je, dat je aan de
ene kant helemaal juist en terecht hebt geoordeeld; en voor een poos zou het
ook goed gaan, omdat de zogenaamde geestelijke zich ontegenzeglijk meer zou
bezighouden met het onderrichten van het volk, waarvoor hij betaald wordt, dan
met de kerkelijke ceremoniën, die hem niets meer opleveren. Maar als hij zijn
kerkelijke dienst zonder vergoeding zou verrichten, zou het blinde volk hem
een nog grotere waarde toekennen vanwege zijn verdienste voor God, en op die
manier vanzelf tot het oude bijgeloof vervallen, en nog erger en dieper dan
voorheen. De geestelijke zou datgene wat hem bij het volk een groot en
luisterrijk aanzien verschaft, niet voorstellen als iets dat voor Mij geen
waarde heeft, maar als iets dat Mij buitengewoon welgevallig is, en op die
manier zou hij het volk in het oude bijgeloof versterken en een nieuwe troon
maken voor de hoge heerschappij van de hoer van Babel, die nu haar volkomen
einde nadert.
[9] Laat de geestelijkheid dus haar
gang maar gaan met het uitbuiten van het volk; laat het nog blinde volk maar op
bedevaart gaan en dure missen betalen; laat het biechten, naar de kerk gaan,
overdreven dure rouwstoeten vormen; laat zij op erfenissen jagen en dure
ontheffingen en aflaten verkopen. Kortom, laat die Babyloniërs nog erger tekeer
gaan, dan zal ook de meest blinde weldra tot bezinning komen en zeggen: 'Nee,
zo'n religie kan niet anders dan bedrog zijn, omdat degenen die het meest
overtuigd zijn van de zuivere waarheid van de leer van Christus en ernaar
zouden moeten handelen, door hun daden laten zien dat ze zelf helemaal geen
waarde aan die leer hechten, in geen enkele God geloven en derhalve louter
valse profeten zijn; ze zorgen voor niets anders dan hun buik, maken de mensen
door allerlei bedrog -en als dat niet meer voldoende is, door een soort wettelijke
dwang, die hun door de staat toegestaan is -dikwijls hun hele hebben en houden
afhandig en reiken geen enkele dorstige zielook maar een slok water van alles
wat ze gewoon geroofd hebben! Daarom weg met al die valse profeten; weg met die
verscheurende wolven in schaapskleren, en weg met alles waarmee zij zolang het
arme, blinde volk hebben gekweld, bedrogen en beroofd; weg met de tempels,
altaren, heiligenbeelden, relikwieën, klokken en alle nutteloze kerkelijke
gebruiksvoorwerpen, die geen enkele geestelijke levenswaarde hebben! Van nu af
aan zullen wijzelf de hele leer van Christus onderzoeken, ons die door een
ware, door God verlichte leraren laten uitleggen en er dan naar leven en
handelen, en de echte leraar zal aan onze tafel niet omkomen van honger en
dorst en ook niet naakt en barrevoets rondlopen!’
29
De toekomst van de staten van Europa en Amerika
[1] Kijk, zo gaat het nu in het tot
voor kort nog duistere Italië! Zo is het al vele jaren geleden in het Duitse
rijk gegaan, evenals vroeger in Engeland en in Noord-Amerika, dat zich in deze
tijd door harde strijd nog meer reinigt van alle tendensen die Mijn oerleer
weerstreven. Daar zegt men herhaaldelijk: 'Maar Heer, hoe kunt U de
confederatieven, die slaven willen houden, belangrijke overwinningen laten
behalen op de zeer menselijk ingestelde unionisten *?!' (* Confederatieven: de
zuidelijke staten van Noord-Amerika, die zich in 1861 van de Amerikaanse Unie
afscheidden ('secessie') en tot een confederatie aaneensloten. De unionisten
vertegenwoordigden de Unie van de noordelijke Amerikaanse staten. Deze twee
partijen voerden van 1861 tot 1865 de zgn.'secessieoorlog', waarbij de
afschaffing van de slavernij slechts één van de motieven was)
[2] Maar Ik zeg: bij de confederatieven
is niet alles zonde wat een zonde lijkt te zijn, en bij de unionisten niet
alles deugd; en zo trekken beide partijen nu elkaar de splinters en balken uit
de ogen, en de een veegt het straatje van de ander, wat volgens Mijn leer niet
zo moet zijn.
[3] Wanneer echter zowel de ene als de
andere partij zijn eigen ogen eerst zelf vrijmaakt van splinters en balken en
het vuil voor zijn eigen deur wegveegt, zullen de twee partijen elkaar weldra
gemakkelijk begrijpen en het eens worden.
[4] Dergelijke grote en ook kleine
twisten -zowel tussen volkeren alsook tussen afzonderlijke mensen -komen
altijd doordat men Mijn leer niet in acht neemt, die inhoudt dat niemand tegen
zijn buurman moet zeggen: 'Kom hier, dan zal ik de splinter uitje oog halen!'.
Dan zegt de buurman: 'Wat maak je je druk om de splinter in mijn oog, terwijl
ik in jouw oog een hele balk ontdek? Maak eerst je eigen oog schoon, daarna kun
je mij pas helpen met het schoonmaken van mijn oog!'
[5] Zulke gevechten zijn er al heel
veel geweest en er zullen er nog verschillende zijn, als de mensen zich niet
metterdaad volledig aan Mijn leer zullen houden.
[6] Maar in Amerika zal die
geschiedenis niet al te lang meer duren. In Zuid Amerika, waar het Babylon nog
veel erger vertegenwoordigd is dan waar ook nu op aarde, zal weldra een groot
strafgericht losgelaten worden; want het Babylon moet overal in een nieuw
Jeruzalem omgevormd worden, en de zwijnen van de heidense Gadarenen moeten in
het graf van hun nacht ten onder gaan.
[7] Ik denk dat Ik je als een
merkteken voor deze tijd nu meer dan genoeg heb gezegd, en iedereen die ook
maar enigszins kan tellen, zal gemakkelijk inzien hoe de zaken er voor staan en
waarom ze er zo voor staan en binnenkort hun beslag moeten krijgen.
[8] Naar het jaar, de dag en het uur
moetje Mij dus niet vragen, omdat al die dingen al voor ieder zichtbaar zijn en
iedereen het zeer nabije einde van de nacht toch vast en zeker moet zien
aankomen, als hij aan de horizon de helder door de zon verlichte wolkjes ziet.
[9] Laat de mensen die op een of
andere wijze macht bezitten maar eens proberen om in het voorjaar het gras en
alle kruiden, struiken en bomen te verbieden om opnieuw uit te groeien, nieuwe
scheuten te maken, groen te worden en te bloeien en dat allemaal proberen te
verhinderen, de wind te bevelen en de vrije bliksem de weg voor te schrijven,
dan zullen ze er weldra van overtuigd raken hoe groot hun machteloosheid als
gevolg van hun onnozelheid is.
[10] Wat Ik eenmaal zeg en wil gebeurt
even vast en zeker als de zon iedere ochtend moet opgaan en 's avonds moet
ondergaan. Meer hoef Ik je eigenlijk niet te zeggen, hoewel Ik nog een vraag
met betrekking tot Frankrijk in je gemoed zie, die erover gaat hoe dit rijk,
dat nu in aards opzicht zeer machtig is, zich zal gedragen in relatie tot de
huidige, algemene stroming van licht. Ik zeg je: tegen Mijn wil zal het
moeilijk en onmogelijk in kunnen gaan!
[1] Dat het (Frankrijk) zich nu voor de
vorm als beschermer van Babylon opstelt, maar er in feite een vijand van is, is
heel juist; want daardoor houdt het andere nog zeer Babylonisch ingestelde
staten en hun gebieders ervan af om met hun vereende macht de oude nacht weer
op haar hoge troon te helpen en hun volkeren dan nog meer dan ooit tevoren te
knechten. Want van een vrije, goede wil ten opzichte van hun volkeren is bij de
oude machthebbers nog maar bitter weinig aanwezig. Wat ze nu ten gunste van
het volk doen, wordt afgedwongen door de omstandigheden. Als ze die door een
voor hen gunstig middel van zich af konden schudden, zouden ze voor hun volkeren
onmiddellijk een ander, en wel zeer treurig lied beginnen te zingen en zouden
de mensen opnieuw naar de pijpen van de oude Spaanse inquisitie moeten gaan
dansen, wat vast niemand meer zal wensen.
[2] Alle huidige omstandigheden, die
nog tussen goed en slecht in zweven, in één klap te vernietigen, zou het
verwoesten van landen en volkeren betekenen. Daarom moet alles op deze wereld
een bepaalde tijd hebben en doorlopen. Zolang de nieuwe mostwijn niet goed is
uitgegist en zo door zijn eigen activiteit niet al het onzuivere uit zichzelf
heeft verwijderd, wordt hij geen zuivere en geestelijke wijn.
[3] Wie een nieuwe, goede woning wil
bouwen, mag de oude pas volkomen vernietigen als hij de nieuwe woning heeft
gebouwd; want als hij de oude direct vernietigt, waar zal hij dan wonen, en wie
zal hem beschermen tegen allerlei ongerief gedurende de tijd dat de nieuwe
woning gebouwd wordt? Dan is het verstandiger om een oude, nog zo afgedragen en
gerepareerde jas zolang voor nood te dragen tot er een nieuwe gereed is, dan
naakt rond te lopen. En zo moet volgens Mijn zeer goede orde het ene ding
steeds uit het andere voortvloeien, als het bestaansduur en bestendigheid zal
hebben.
[4] In de tijd dat Ik op aarde Mijn
leer aan de mensen gaf, was het heidendom in alle richtingen in allerlei vormen
wijd over de aarde verbreid, en Mijn leer was slechts een heldere morgenster in
de grote heidense nacht. De morgenster werd al gauw gemakkelijk door de zeer
dichte wolken van de heidenen zo totaal bedekt, dat de mensen slechts hier en
daar en met moeite zijn ware positie konden raden. Sommigen zeiden: 'Kijk,
hier!', en anderen: 'Kijk, daar!' En het gebeurde dat ze andere sterren voor de
morgenster aanzagen en hoog vereerden. En zo was het voor het destijds zo
oppermachtige heidendom heel gemakkelijk om de morgenster met zichzelf te
versmelten en te verenigen en op die manier zichzelf als de enige echte, oude
morgenster te presenteren aan het volk dat naar de morgenster vroeg, waar het
herhaaldelijk over had horen praten.
[5] De aldus door wolken bedekte en
vervormde morgenster doet voor het blinde volk ook wonderen, terwijl alleen
maar de naam van Zeus in die van Mij veranderd werd, en het volk was tevreden
en het oude heidendom bleef,
met zeer geringe wijzigingen. Maar
toch bleef Mijn leer ondanks alle vervol gingen bij enkelingen ongeschonden en
goed bewaard. Het edele zaad, dat in goede aarde viel, wortelde goed en stevig,
zette en droeg goede vruchten, alhoewel in het verborgene, onopgemerkt door de
blinde ogen van de hoer van Babel.
[ 6] De morgenster werd een zon, die
nu helemaal opgaat, en de wolken van het heidendom zullen nooit meer in staat
zijn deze zon zodanig af te dekken dat zelfs iemand met zwakke ogen de dag voor
de nacht zou kunnen houden.
[7] Het licht van Mijn bliksem is
machtig geworden en zal nooit meer door de heidense nacht verdrongen worden.
Hoe, dat heb Ik in dit 'nota bene' duidelijk laten zien.
[8] Ik wil dit geschrift* (* Bedoeld
is geschrift nr. 297 van de originele handschriften van Jakob Lorber) ermee
besluiten ieder van Mijn vrienden in al Mijn liefde te vermanen dit niet alleen
te lezen, maar het goed ter harte te nemen en te geloven dat Ik het ben, die
dit uit Mijn vrije genade aan Mijn vrienden heb geopenbaard om hun hart te
troosten en het verstand van hun ziel te verlichten, en in ruil daarvoor niets
anders verlang dan alleen jullie oprechte liefde en dus ook een levend geloof.
[9] Wie daarvoor uit liefde voor Mij
iets speciaals kan en wil doen voor Mijn steeds arme en nu aloude knecht, die
zal Ik het binnenkort veelvoudig vergelden, amen! Dat zeg Ik, de Heer, het
eeuwige Leven en de Waarheid.
[10] En nu in het volgende geschrift weer
terug naar het evangelie! Een halve dag houden we ons nog in Genezareth op,
daarna zullen we kort door de tien steden reizen.
De Heer
in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
[1] Zoals in het voorgaande geschrift
gezegd, bleef Ik nog een halve dag in Genezareth, van de vroege ochtend tot
meer dan een uur na de middag.
[2] In die tijd zegende Ik vooral Mijn
vrienden die hier nog aanwezig waren, de oude Marcus, Kisjonah, Philopold en
ook Maria, die eerst met Kisjonah en Philopold naar Kis ging, daar een poos
bleef en zich ook weer naar Nazareth begaf; daar vertelde ze Mijn broers alles
wat ze over Mijn leer en werken zelf had gehoord, gezien en meegemaakt, waar
Mijn broers zich erg over verbaasden, evenals nog andere oude bekenden en
vrienden van Jozef, Maria en de drie broers, die thuis timmerlieden waren en
voor het levensonderhoud zorgden.
[3] Maar ondanks al hun geloof in Mij
haalden verschillenden van hen toch de schouders op en zeiden: 'Hij doet
werkelijk grote dingen en Zijn leer is volkomen waar, zuiver en goed; maar als
Hij teveel tegen de tempeldienaren ingaat en tegen hen getuigt en met al Zijn
goddelijke macht en kracht tegen hen optreedt, gaat Hij ten onder.Want hun
gezindheid jegens Hem en Zijn stellig al wijd verbreide aanhang is, zoals wij
hebben gehoord, aan alle kanten van een onverzoenlijk boosaardig karakter.
[4] Onder de heidenen heeft Hij wel
veel goede vrienden en aanhangers, die helemaal in Hem geloven, maar onder de
Joden nog heel weinig, en zelfs die houden Hem meestal voor een grote profeet
en willen niet veel horen en weten van een Zoon van God, hoewel bij en met Hem
alles nog in vervulling is gegaan wat de profeten over Hem voorspeld hebben.
[5] Nu zou het nog wel eens zover met
Hem kunnen komen, dat Hij het kwade lot van Johannes de Doper zal moeten delen,
en dan zullen de weinige Joden die tot nu toe in Hem geloven direct weer
omkeren en zich uit grote vrees voor de tempel weer tot de Farizeeën wenden en
hen helpen om degenen die tot nu toe Zijn aanhangers waren, te vervolgen.
[6] Tot nu toe heeft Hij Zich overal
nog wel gehandhaafd en heeft Hij allen die Hem vervolgden op zeer krachtige
wijze weten te weerstaan, en wij hopen en geloven ook vast dat Hij door middel
van Zijn goddelijke aard en Wezen en overeenkomstig de macht van de goddelijke
wijsheid, die Hem ver vult, het begonnen werk heel goed en zonder verdere
verstoring zal voltooien. Maar de wereld is vals en slecht, en haar kinderen
zijn duister en zeer boosaardig en hebben tot nu toe nog altijd de kunst
verstaan, en doen dat nog, om alles wat God door de profeten ten behoeve van de
mensen geopenbaard heeft, hoe waar, goed en wijs dat ook was, te verdraaien en
in hun eigen slechtheid te veranderen. En dat doen ze op zo'n manier, dat zelfs
de van nature betere en meer verlichte mensen in het vele valse en slechte het
aloude, zuiver goddelijke ware en goede niet meer hebben kunnen ontdekken en
dus in het valse en slechte van de wereld moesten blijven.
[7] Welnu, onze goddelijke broeder
Jezus is reeds begonnen een krachtig licht te laten schijnen door de vreselijke
duisternis en boosaardigheid van de Farizeeën en hun trouwe aanhangers, op zo'n
manier, dat ook de heidenen zich al met vele honderden in Zijn licht koesteren
en warmen; maar in deze wereld is nog altijd de mogelijkheid denkbaar en
aanwezig, die aan de gerechtvaardigde ijver van onze Broeder een treurig einde
kan maken.'
[8] Met deze woorden waren velen het
eens -maar Maria en enkele van haar vrienden en vriendinnen niet.
[9] En een van hen zei: 'Luister, als
Hijzelf dat wil en toelaat, kan het wel gebeuren dat de slechten zich aan Zijn
lichaam kunnen vergrijpen, echter zeker niet tot hun vermeende voordeel, maar
tot hun ondergang, wat bij de oude en jongere profeten heel duidelijk over de
Messias wordt aangeduid! Laten we ons dus niet onnodig en tevergeefs zorgen om
Hem maken; want Hij weet het beste en duidelijkste wat Hem voor het ware heil
van alle mensen te doen staat.Wij willen en zullen altijd en onder alle
omstandigheden in Hem geloven en Hem als de Zoon van God ten volle vereren.'
[10] Daar was iedereen mee tevreden en
ze spraken daarna nog veel over Mijn lessén en daden, waardoor toen velen in Nazareth
waarachtiger en vaster in Mij begonnen te geloven dan tevoren het geval was.
Want zelfs Mijn thuisgebleven drie broers waardeerden Mij niet zoals ze hadden
gekund, en vanwege dat ongeloof bezocht Ik Nazareth niet zo vaak; en toen de
inwoners van Nazareth vroegen waar Ik, de hun welbekende zoon van de timmerman
jozef, die wijsheid en macht vandaan had, zei Ik tegen hen: een profeet wordt
nergens minder gewaardeerd dan in zijn vaderland! Daarna trok Ik met Mijn
leerlingen verder en kwam persoonlijk ook niet meer naar Nazareth terug.
[11] Maar na dat gesprek met Maria
over Mij werd hun geloof in Mij steviger, en velen begonnen Mij als de
beloofde en in Mijn persoon ook in deze wereld gekomen Messias en Zoon van
David te loven en te prijzen.
[1] Zoals opgemerkt, bleef Ik niet
langer meer in Genezareth toen Ik Mijn aan het begin genoemde vrienden gezegend
had en afscheid van hen had genomen, maar Ik stond op met Mijn leerlingen en
trok een eind verder over de heerweg, vergezeld door Ebal, Jarah en de drie
bekende Romeinen, naar de tien of eigenlijk zestig steden, die deels in het
Jordaandal zelf en deels op de bergen en heuvels daar vlakbij en verderop
verspreid lagen.
[2] Toen Ik buiten Genezareth met
allen die bij Mij waren een eerste, tamelijk hoge en vrij liggende heuvel had
bereikt, wendde Ik Mij tot degenen die Mij begeleid hadden en zei: 'jullie
hebben Mij uit grote liefde tot hiertoe vergezeld, omdat jullie wel weten en
geloven wie er in Mij bij jullie was en wie jullie vergezeld hebben. Blijf
voortaan zo in Mijn liefde, dan zal Ik in die liefde voortaan ook in jullie,
bij jullie en in jullie midden blijven, en wat jullie in deze wereld aan de
Vader in Mij zullen vragen, dat zal jullie ook gegeven worden. Maar vraag niet
om ijdele dingen van deze wereld, maar om de eeuwige schatten van het rijk
Gods; want al het andere dat jullie nodig hebben om in deze wereld te leven,
zal jullie toch wel gegeven worden!'
[3] Hierop zei de commandant: 'Heer en
Meester, hoe moeten wij bidden om op een U welgevallige manier en dus ook niet
vergeefs te vragen om iets wat gerechtvaardigd is ? Want een mens kan op deze
wereld in zeer uiteenlopende nood terechtkomen en zich dan met een echt
verzoek om hulp alleen tot U wenden. Maar hoe moet hij dan vragen en bidden?'
[4] Ik zei: 'Bid in iedere nood en
tegenspoed met natuurlijke woorden in je hart tot Mij, dan zullen jullie niet
tevergeefs bidden!'
[5] Maar als jullie Mij iets vragen,
gebruik dan niet veel woorden en absoluut geen ceremonie, maar bid heel stil in
het geheime liefdeskamertje van je hart:
[6] Onze lieve Vader, die in de hemel
woont, Uw naam worde altijd en eeuwig geheiligd! Uw rijk van het leven, het
licht en de waarheid kome tot ons en blijve bij ons! Uw wil die als enige heilig
en rechtvaardig is, geschiede op deze aarde onder ons mensen op dezelfde manier
als in Uw hemelen onder Uw volmaakte engelen! Geef ons op deze aarde ons
dagelijks brood! Vergeef ons onze zonden en zwakheden, evenals wij ze altijd
diegenen zullen vergeven, die tegenover ons hebben gezondigd! Laat geen
verzoekingen over ons komen die wij niet kunnen weerstaan, en bevrijd ons zo
van alle kwaad, waarin een mens als gevolg van een te sterke verleiding van
deze wereld en haar slechte geest terecht kan komen; want van U, o Vader in de
hemel, is alle macht, alle kracht, alle sterkte en alle heerlijkheid, die alle
hemelen vervullen, van eeuwigheid tot eeuwigheid!
[7] Kijk, Mijn vriend, zo moet
iedereen in zijn hart bidden, dan zal zijn bede verhoord worden, als die in
alle ernst is gemeend -maar niet enkel en alleen met de mond, maar waarachtig
en levend in zijn hart! Want God is in Zichzelf een zuiverste geest en moet dan
ook in de geest en de volle en ernstige waarheid daarvan aanbeden worden.
[8] Als je dat nu inziet en begrijpt,
handel daar dan ook naar, dan zul je leven, evenals iedereen die zo zal doen!'
[9] Na deze korte toespraak van Mij
dankten allen Mij, Ik zegende hen nogmaals en liet de nog altijd zichtbare
Rafaël gaan, die als een machtige bliksem omhoogschoot, de eeuwige ruimte in;
de Romeinen schrokken daarvan en keken lange tijd naar boven, of ze zijn
gestalte misschien in het oog konden krijgen, wat nu echter niet meer mogelijk
was.
[10] Daarop nam Ik ook afscheid van
degenen die Mij tot aan deze heuvel vergezeld hadden en trok met Mijn
leerlingen verder de heuvel op, over de vruchtbare hoogvlakte die daar begon.
Wij bereikten binnen enkele uren een kleine, oude stad, waarvan de inwoners
voor het merendeel Grieken en Romeinen waren; er leefden daar onder de heidenen
ook enkele geheel aan lager wal geraakte en verkommerde Joden, die voor
zichzelf een kleine herberg hadden, die hun voor nood tevens als synagoge
diende.
[1] Bij deze herberg hielden wij stil,
en de waard kwam ons tegemoet en verontschuldigde zich dat hij ons niet kon
opnemen; want ten eerste was zijn herberg veel te klein om ons plaats te kunnen
bieden, en ten tweede had hij zo weinig mondvoorraad dat het voor ons niet voldoende
zou zijn. Maar midden in de stad bevond zich een Griekse herberg, die van alles
voorzien was, en daar zouden wij goed onderdak kunnen vinden.
[2] Ik zei: 'Dat wist Ik allang
voordat jij geboren was; maar Ik ben nu niet ter wille van de heidenen, maar
alleen ter wille van de Joden hierheen gekomen, en als die Mij absoluut niet
willen opnemen, zal Ik wel weten wat Mij nog te doen staat. Laat ons dus de
ruimte van je herberg en je synagoge zien!'
[3] Daarop keek de waard Mij verbaasd
aan en zei: 'Vriend, wie ben jij eigenlijk, dat je ronduit gebiedend tegen mij
spreekt?'
[4] Ik zei:' Als je zou weten wie Ik
ben, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, ik heb een zoon die aan jicht lijdt, waar
al vele artsen hun kunsten op hebben beproefd; daardoor ben ik arm geworden, en
mijn zoon lijdt elke dag ergere pijn! Help mijn zoon, want U kunt alles!' Maar
jij weet het niet, daarom heb Ik het je nu gezegd.'
[5] Toen de waard dat uit Mijn mond
had gehoord, dacht hij bij zichzelf: 'Hoe weet deze vreemdeling, die onze bergstad
Pella nog nooit heeft gezien, dat mijn zoon aan jicht lijdt en dat zijn lijden
van dag tot dag erger wordt?'
[6] Daarop wendde hij zich pas tot Mij
en zei (de waard): 'Heer, dat u geen gewoon mens bent, heb ik nu wel duidelijk
gemerkt; en als u mijn zoon kunt genezen, zal ook ik ondanks mijn armoede alles
geven om mij tegenover u en uw metgezellen dankbaar te betonen!'
[7] Ik zei: 'Breng Mij dan naar je
zoon, dan zal het beter met hem gaan!'
[8] Toen bracht de waard Mij naar het vertrek
van zijn zieke zoon, waar rond de jammerende en klagende zieke zijn moeder en
zijn zusters zaten te treuren en God baden of Hij de zieke toch eindelijk eens
van zijn lijden wilde bevrijden.
[9] Toen zei de waard tegen de zijnen:
'Houd op met klagen, want kijk, hier is een vreemde arts die mijn zoon kan en
zal helpen, en ik geloof stellig dat alleen Hij dat kan doen!'
[10] De treurenden zeiden: ' Als deze
arts dat kan, heeft God de Heer onze gebeden verhoord!'
[11] Ik zei: 'Ja, ja, Hij heeft ze
verhoord, en nu zeg Ik vanuit Mijn eigen macht, die in Mij is:jij,jichtlijder,
Ik wil datje gezond wordt, en zondig in het vervolg niet meer; want door jouw
geheime zonden ben je zo komen te lijden!'
[12] Op deze woorden van Mij werd de
zoon ogenblikkelijk volkomen gezond, en Ik zei dat hij zijn bed moest verlaten
en dat zijn moeder voor hem iets te eten klaar moest maken, maar vers en
zuiver. Dat gebeurde ook direct, en de waard en zijn genezen zoon wisten niet
hoe ze Mij op passende wijze zouden bedanken of zelfs aanbidden.
[13] Maar Ik zei: 'Breek jullie hoofd
en hart niet over de manier waarop jullie je dankbaarheid tegenover Mij moeten
betonen; want Ik kijk alleen naar het hart en weet nu wat daarin omgaat! Maar
laat Mij nu je herberg en de kleine synagoge zien!’
[14] Nu stribbelde de waard niet meer
tegen om aan Mijn wens te voldoen en bracht Mij naar de vertrekken van de
herberg, die uiteindelijk toch genoeg ruimte voor ons boden.
34
De Heer in de school in Pella
[1] Daarna bracht hij ons naar de
synagoge, waar enkele Joodse kinderen van een oude rabbi wat saai onderwijs in
de Schrift kregen.
[2] Ik zei tegen de rabbi: 'Vriend, op
deze manier zul je van deze kinderen eerder heidenen dan Joden maken! Als je
zelf zo slecht thuis bent in de Schrift, wat moeten die kinderen dan van jou
leren? Laat het lesgeven voor wat het is en doe iets anders, en laat een betere
leraar jouw plaats innemen en bekleden!’
[3] Geërgerd zei de rabbi: 'Vriend, ik
ben hier door de gemeente tot rabbi gekozen! Die is tevreden over mij, en jij
als vreemdeling hebt er niets mee te maken hoe ik de kinderen onderwijs geef.
Wij leven hier onder heidenen, en daarom moet ik mijn leerlingen behalve onze
Schrift ook de zeden en gebruiken van de Romeinen en Grieken bijbrengen en het
goede daarin ook levend erkennen, opdat ze mij niet ter verantwoording kunnen
roepen. Wij zijn nu eenmaal in deze wereld geplaatst en moeten naast God, die
voor ons geen manna uit de hemelen meer laat regenen, ook de wereld dienen, als
we van haar willen leven.'
[4] Ik zei: 'Omdat de Joden net als
jij God steeds meer zijn gaan vergeten en de wereld al zijn gaan dienen toen
Hij nog het manna uit de hemelen liet regenen, liet God hen ook in de harde
slavernij van de wereld terechtkomen en in het zweet huns aanschijns hun
schamel brood verdienen. En omdat de Joden God nu minder trouw zijn geworden
dan de heidenen, zal hen ook het weinige licht dat ze nog hebben, afgenomen en
aan de heidenen gegeven worden.
[5] Hoe kun jij een God welgevallige
rabbi zijn, als je vandaag voor de Joodse kinderen Joods en morgen in deze
zelfde synagoge voor de heidense kinderen heidens onderwijs geeft en je
daarvoor laat betalen?'
[6] De rabbi begon Mij voor een kleine
profeet te houden, omdat Ik hem dingen voorhield die Ik naar zijn mening als
gewoon mens en vreemdeling anders toch niet zou kunnen weten, en hij zei: 'God
geve dat ik kan leven, zonder dat ik hier ook de heidenen om brood hoef te
vragen, dan zal ik mijn dienst aan de heidenen onmiddellijk laten varen!'
[7] Ik zei: 'Vriend, tien jaar geleden
was jij als Jood in Efraïm nog een zeer welgesteld man, en je had eten en
drinken in overvloed.Waarom heb je dan destijds al meer voor de heidenen dan
voor de Joden gekozen?
[8] Kijk, omdat je dat hebt gedaan
zonder dat het nodig was, heeft God jou laten zakken en als rabbi voor de
heidenen in deze heidense stad laten komen! Dat je daarnaast nu sinds een paar
jaar ook een rabbi van de Joden bent geworden, dat hebben de heidenen die jou
vriendelijk gezind zijn, en niet de arme Joden van hier bewerkstelligd, en die
hebben ook de vroegere zuiver Joodse rabbi uit deze stad weggewerkt.
[9] Maar Ik zeg je dat het in de
toekomst niet meer zo kan gaan! Jij moet geheel en al Jood worden, zoals je
vroeger was, anders zul jij over enkele dagen uit deze stad verwijderd worden
en zal een waardiger persoon jouw plaats innemen; want Ik ben gekomen om deze
stad schoon te vegen, opdat die, wanneer wellicht reeds binnen vijftig jaar het
duistere Jeruzalem door de Romeinen tot de laatste steen verwoest zal worden,
een veilig toevluchtsoord zal worden voor allen die Ik de Mijnen zal noemen!
Denk goed na over wat Ik je nu heb gezegd; want Ik heb er de macht van boven
voor om je dit te zeggen!'
[10] Hierop wilde de rabbi nog iets
antwoorden; maar de waard nam hem terzijde en vertelde hem wat Ik bij zijn zoon
had gedaan. Toen zei de rabbi geen woord meer, liet de leerlingen van de
synagoge naar huis gaan en verliet de synagoge; onmiddellijk bezocht hij de
volkomen genezen zoon van de waard, waarover hij zich uitermate verbaasde, en
ging toen meteen naar alle hem bekende Joodse en heidense huizen om te
vertellen wat er in de Joodse herberg was gebeurd, waarop er weldra velen naar
de herberg kwamen om daar zichzelf van te overtuigen.
[1] Toen velen nu de hun welbekende
zoon van de waard zagen, die tevoren zo ziek en nu volkomen genezen was, werden
zelfs de heidenen door zo'n vrees voor Mij aangegrepen, dat ze niet naar Mij
durfden te vragen.
[2] En zelfs een Romeinse commandant zei:
'Achter deze arts en zijn metgezellen moeten hogere wezens schuilgaan; want
zoiets hebben wij mensen nog nooit zonder enig geneesmiddel kunnen
bewerkstelligen!’
[3] Ik bevond Mij met Mijn leerlingen
reeds in de herberg, en niemand van de velen, die naar de herberg waren
gekomen, heeft Mij deze dag te zien gekregen, temeer daar het toch al bijna
avond begon te worden.
[4] Toen de mensen weer vol verbazing
en voor een deel ook vol vrees voor Mij naar hun huizen waren gegaan, kwam de
waard naar ons toe en zei: 'O grote Heer en Meester, alles zou nu prachtig,
goed en in orde zijn, als ik voor jullie allemaal maar genoeg mondvoorraad
bezat! Wijn heb ik helemaal niet, maar ik zal in de Griekse herberg wat laten
halen! Ik heb wel wat tarwe en gerstebrood, en eveneens wat gerookt
schapenvlees; als jullie daar voor vandaag tevreden mee willen zijn, zal ik
daar heel blij om zijn. Morgen zal er naar mijn beste vermogen beter voor alles
gezorgd worden.'
[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn niet
hierheen gekomen om te eten en te drinken; maar met watje hebt zullen we ons
ook tevreden stellen. Maak je wat de wijn betreft geen zorgen en doe geen
onnodige uitgaven, maar ga naar je kelder, dan zul je daar je lege wijnzakken
gevuld met wijn aantreffen. Want Degene die jouw zoon heeft kunnen genezen, is
ook in staat je lege wijnzakken met wijn te vullen. Ga nu dus met je kinderen
naar de kelder, en breng ons een paar karaffen vol wijn!'
[6] Vol gelovige verbazing pakte de
waard direct een paar karaffen, maakte ze schoon, riep toen al zijn kinderen
alsook zijn vrouwen vertelde hun wat Ik tegen hem had gezegd. Toen liepen ze
ijlings naar de kelder, en wat stonden ze allemaal verbaasd, toen ze de
voorheen lege zakken vol uitstekende wijn aantroffen.
[7] De karaffen werden dan ook onmiddellijk
gevuld en naar ons toe gebracht, en opnieuw wisten de waard, zijn vrouwen zijn
kinderen niet hoe ze Mij daar voldoende voor konden bedanken. Daarbij ging het
hun nu minder om het wonder dan om Mijn wil, dat Ik hen zo gelukkig wilde
maken; want na de genezing van hun zoon twijfelden ze er niet in het minst aan
dat voor Mij alles mogelijk was wat Ik maar wilde.
[8] Maar Ik zei tegen hen wat Ik hun
na de genezing van hun zoon ook al had gezegd, namelijk dat Ik alleen op het
hart let; en toen gingen ze vol vreugde de kamer uit.
[9] De vrouw zei tegen haar man:'Zeg,
dat moet een grote profeet zijn! Zou het misschien de profeet Elia zijn, die
ooit zal wederkomen? Daarom moeten we hem met de hoogste achting en eerbied
bedienen! ,
[10] De waard zei: 'Zorg nu voor de
tafel! Of hij nu Elia of zelfs nog iets hogers is -of uiteindelijk de beloofde
Messias Zelf, dat is nu voorlopig onbelangrijk; nu is het zaak om deze
wonderbaarlijke gasten tevreden stellen!'
[11] Toen ging iedereen aan het werk
om de spijzen klaar te maken, en de waard bracht ons brood en vroeg ons dat te
willen eten, wat wij dan ook deden. Al gauw daarna werden de heel goed
klaargemaakte spijzen op tafel gezet, evenals verscheidene lampen, waardoor de
eetkamer heel goed verlicht werd.
[12] Wij namen de spijzen tot ons, en
de leerlingen spraken met elkaar over de geschiedenis van de Israëlieten, in de
eerste tijd dat ze vanuit de woestijn deze landstreek binnentrokken, en over de
oorlogen die zij met de Moabieten en later met de Filistijnen moesten voeren;
de waard vertelde het een en ander van wat hij wist over het ontstaan van de
oude stad Pella en over de lotgevallen die de stad al overkomen waren. Ik
rustte echter en sprak weinig.
[13] Zo verliepen er een paar uur, en
toen zei Ik tegen de waard, die Mij een goed rustbed kwam brengen: 'Laat maar
-wij blijven hier aan tafel en zullen hier onze nachtrust nemen!'
[14] Dat was de waard niet
onaangenaam, omdat hij maar heel matig voorzien was van rustbedden. Hijzelf
wilde ons echter niet verlaten en bleef de hele nacht bij ons aan tafel. De
nacht ging heel kalm voorbij, en niemand werd in zijn rust gestoord.
[1] 's Morgens vroeg was de waard het
eerste op de been en regelde alles voor de bereiding van een goed ochtendmaal,
waarna zijn vrouw, zijn kinderen en zijn knechten en dienstmaagden volop aan
het werk werden gezet. Direct daarop stonden wij ook op van onze ruststoelen en
banken aan de tafel en gingen een stukje naar buiten; want vanuit deze stad had
men werkelijk een prachtig uitzicht over een groot deel van het mooie
Jordaandal en over de wijde, brede en nog zeer vruchtbare hoogvlakte.
[2] Deze ochtend verliep echter niet
zo rustig als de nacht; want toen wij weer naar het huis terugkeerden voor het
ochtendmaal, troffen we voor het huis al veel volk aan, dat voor het merendeel
uit heidenen bestond. De reeds genoemde commandant met nog enkelen van zijn
ondergeschikten ontbrak niet en evenmin de oude rabbi.
[3] Allen informeerden naarstig naar
de wonderbaarlijke genezing van de Zoon die aan jicht leed; ze vertelden het
hun zoals het was gebeurd, waarover allen zich buitengewoon verbaasden.
[4] Daarop zei de commandant met een
ernstig gezicht: 'Zal ik jullie eens Wat zeggen?! Iemand die in staat is zulke
dingen te doen zonder enige hulp van uiterlijke middelen, is een God en geen
mens meer! Ik heb al verschillende keren door bepaalde tovenaars wonderen zien
doen -maar ik kwam er al gauw achter hoe ze zulke wonderen deden; maar wie kan
hier achterhalen hoe deze man de zieke heeft genezen?'
[5] Sommigen vonden wel dat Ik met
andere magiërs gemeen had dat ook Ik door een groot gezelschap begeleid werd,
en dat men tenslotte niet kon weten waarom dat precies was.
[6] Maar de commandant bleef bij zijn
bewering, liet zich niet van de wijs brengen en zei: 'Zijn begeleiders zullen
nooit in staat zijn Zijn woord en Zijn wil te versterken; want als men zo'n
zieke geneest als de zoon van de Joodse waard, kan er nooit iets bereikt worden
door een bepaalde afspraak of door een geheime samenwerking. Wij zouden hier
allemaal samen kunnen afspreken om onze wil er vast op te richten dat mijn
oudste dochter, die al drie jaar te bed ligt met een ongeneeslijke ziekte,
gezond wordt, dan zullen wij daar niets mee bewerkstelligen; maar als die man
dat helemaal alleen zou willen, zal mijn dochter zeker heel gauw even gezond
worden als de zoon van deze waard!’
[7] Zo spraken de mensen voor het huis
van de waard over Mij, terwijl Ik met de leerlingen reeds aan het ochtendmaal
zat; want wij waren onopgemerkt door het volk aan de achterkant weer het huis
binnengegaan, en het personeel en de kinderen van de waard hadden van hem de
opdracht gekregen om Mijn aanwezigheid niet te verraden, behalve wanneer iemand
daar van Mijzelf opdracht voor kreeg. Evenmin mochten ze tegen het volk iets
zeggen over het wonderbaarlijke ontstaan van de wijn.
[8] Toen wij klaar waren met het
ochtendmaal, zei Ik tegen de waard: 'Laat nu de commandant met zijn
ondergeschikten, de oude rabbi en de waard van de Griekse herberg binnenkomen,
dan zal Ik met hen spreken!’
[9] Daarop ging de waard onmiddellijk
naar buiten om de boodschap aan de genoemden over te brengen.
[10] Ze gaven direct gehoor aan de
oproep, en toen ze bij ons in de kamer waren, vroeg de commandant bij de waard
direct naar Mij.
[11] De waard bracht hem naar Mij toe
en zei: 'Voor Degene die op deze stoel zit, zal ik altijd mijn knieën buigen!'
[12] Daarop zei de commandant: 'Ook
ik, mijn vriend!'
[13] Hierop maakte de commandant een diepe
buiging voor Mij en zei toen: 'Grote Meester, een ongehoord wonder hebt U
alleen in dit huis verricht, en mij daarmee een getuigenis gegeven dat U geen
mens bent zoals wij, maar naar volle waarheid een God moet zijn! Als U dat
echter onmiskenbaar bent, bewijs ons dan de grote genade en zeg ons wat wij
eigenlijk van onze verschillende geloofszaken moeten denken!
[14] Ik heb alles onderzocht: onze
leer van de veelgoderij, de opvattingen van de oude Egyptische, Griekse en onze
Romeinse filosofen. Verder heb ik ook de Joodse leer van de ene God, al hun
profeten en wijzen nauwkeurig bestudeerd; die laatste zijn echter moeilijk en
voor het grootste deel zelfs helemaal niet te begrijpen, omdat ze een al te
fantastische, dikwijls onsamenhangende taal gebruiken en beelden gebruiken die
zijzelf wel, maar behalve zij zeer weinigen hebben begrepen. Ik heb ook
gesproken met velen uit de ver gelegen morgenlanden over bovennatuurlijke
dingen, over hun godsbegrippen en over de wijze waarop de menselijke ziel na de
dood voortleeft en dat heb ik ook gedaan met de mensen in het zuidwesten en
noorden van Europa.
[15] Maar wat heb ik daar gevonden? Ik
zeg het eerlijk: alles -behalve datgene wat ik zocht, namelijk een waarheid
die mij overtuigt en die ik kan begrijpen.
[16] Het geloof in één of ook
verscheidene onzichtbare goddelijke wezens is overal wel aanwezig -maar hoe
verschillend! Het is niet nodig hier de vrijwel eindeloze wirwar weer te geven
van al die bovennatuurlijke fantasieën van de mensen met betrekking tot hun
godsbegrip en het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, maar het
gaat hier alleen om de echte levensvraag: welke leer bevat de waarheid? Hebben
al die mensen die op verschillende manieren in vele goden geloven gelijk, of
degenen die in één God geloven?
[17] Als we naar de wetten van ons
Romeinse recht kijken, die alleszins goed zijn, en derhalve het meest dienstig
voor het voortbestaan van de gemeenschappen van mensen en zelfs volkeren, dan
lijkt ook onze veelgodenleer, die natuurlijk erg vervormd is maar uiteindelijk
toch de grondslag gevormd heeft voor onze wijze en zo rechtvaardig mogelijke
staatswetten, nog altijd de leer te zijn die het meest gelding heeft. Maar de
Joodse leer van één God, die veel overeenkomst vertoont met de oer-Egyptische
leer, lijkt toch veel dichter bij de grote levenswaarheid te staan, hoewel ze
nu onder de Joden veel sterker vervormd is dan die van ons; want men hoeft maar
met een enigszins scherpe blik naar het uiterst goddeloze en gewetenloze doen
en laten van de Joodse priesters in Jeruzalem te kijken, om te zien en te
erkennen dat het veel dommer en slechter is dan dat van onze veelsoortige en
verschillende priesters.
[18] U, goddelijke wonderdoener, zult
mij zeker in een paar woorden het juiste licht der waarheid kunnen geven!'
[19] Ik zei: 'Mijn vriend Pellagius,
commandant over deze stad en drie andere steden, Abila, Golan en Afek! Ik ben
hoofdzakelijk ter wille van jou hierheen gekomen, omdat Ik wel wist dat jij al
sinds bijna dertig jaar ijverig de waarheid hebt gezocht, maar toch niet in
staat was die te vinden.
[20] Maar omdat je de waarheid gezocht
hebt zoals maar weinigen van jouw volk en rang, ben Ik, de eeuwige Oerwaarheid
Zelf, naar je toegekomen; in Mij heb je dan ook al de volle, heldere en zuivere
waarheid gevonden en
Mijn licht zal je zó door en door
verlichten, dat jijzelf nog een licht voor vele anderen zult worden.
[21] Maar jouw oudste dochter Veronica
is ziek, en geen arts kan haar helpen; als jij het gelooft en wenst, zal het
beter met haar gaan!'
[22] Helemaal overweldigd van
blijdschap zei de commandant: 'Ja, Heer en Meester vol goddelijke kracht, ik
geloof dat, zoals misschien maar weinigen in het hele Joodse rijk, en wens ook
als haar vader de genezing van mijn dochter uit alle kracht; maar ik ben niet
waardig dat U, Heilige, onder mijn heidense dak komt om daar mijn dochter, die
al dicht bij de dood staat, te genezen.
[23] En dat ik het volste geloof
schenk aan Uw woorden, bewijst reeds het feit dat ik mij niet verwonderd heb
toen U, die een vreemdeling bent en deze streek nog nooit hebt bezocht, mijn
naam kende, die ik als bewijs van eer van deze stad heb gekregen en wist van
mijn gezag over de drie steden die U ook nog noemde en nu ook de naam van mijn
zieke dochter; want mijn gemoed zei mij immers dat U een God bent en dat voor U
alles mogelijk is. Ik geloof dan ook dat mijn dochter vast en zeker gezond
wordt, als U ook maar één woord over haar uitspreekt!’
[24] Ik zei: 'Waarlijk, zo'n geloof
heb Ik in het volk Israël niet aangetroffen! Jou geschiede dan ook naar je
geloof! Stuur nu iemand naar je huis en laatje dochter, die nu reeds gezond is,
hierheen brengen, opdat ze zich versterkt met deze wijn en dit brood!'
37
De genezen Veronica bedankt de Heer
[1] Toen de commandant dat uit Mijn
mond had gehoord, werd hij buitengewoon opgewekt en blij en stuurde
onmiddellijk één van zijn ondergeschikten naar zijn huis. Die trof de dochter
weliswaar nog in haar ziekbed aan, maar zo volkomen gezond, dat ze er heel
fris, monter en kerngezond uitzag en, omdat ze dat ook was, haar bed wilde
verlaten; alleen hield haar moeder haar daarvan af, omdat ze van mening was
dat deze plotselinge beterschap een laatste oplaaien van de levenskrachten was,
waarna een even plotselinge uitputting van alle levenskrachten zou volgen en
daarmee ook een zekere dood.
[2] De ondergeschikte vertelde de
moeder nu over de even plotselinge genezing van de zoon van de waard die nu
helemaal sterk en gezond was. Slechts enkele ogenblikken geleden had dezelfde
wonderbaarlijk machtige arts op het gelovige verzoek van de commandant ook haar
dochter zonder enig geneesmiddel en alleen door zijn onbegrijpelijk almachtige
woord van al haar lijden genezen.
[3] Hij zei dat de moeder dat moest
geloven en haar volkomen gezonde dochter uit haar bed moest laten gaan en haar
onmiddellijk naar de Joodse waard moest brengen, waar de wonderbaarlijke arts
verbleef met enkele van zijn metgezellen en ook de commandant. Verder zei hij
dat de dochter daar wat wijn en ook voedsel tot zich moest nemen, om zich nog
meer te versterken.
[4] Na die woorden liet de moeder
Veronica haar bed verlaten.
[5] Die deed dat pijlsnel en kleedde
zich zo mooi mogelijk; want ze wilde even zuiver en mooi voor Mij verschijnen
als wanneer ze bij een koning moest komen.
[6] Toen ze nu helemaal gekleed en
getooid was, nam ze ook een mooie gouden beker met zich mee om Mij daarmee te
eren.
[7] Zo kwam ze dan ook naar ons toe,
begeleid door haar moeder en de ondergeschikte, en haar eerste vraag was
(Veronica) : 'Waar is mijn Heiland, mijn God en mijn Heer?'
[8] Ik zei: 'Ik ben het! Kom hier en
versterk je hart met de wijn en het brood, dat Ik uit de hemelen op deze tafel
heb gezet!'
[9] Toen Veronica dat van Mij had gehoord,
viel ze voor Mij op haar knieën en zei: 'O mijn goede, lieve en goddelijke
Heiland, hoe kan ik, een arme, zondige heidin, U danken voor de meer dan grote
en eeuwig onverdiende genade die U mij bewezen hebt, zodanig dat mijn dank Uw
goddelijke hart welgevallig kan zijn?'
[10] Ik zei: 'Sta maar op en kom naast
Mij zitten, en drink en eet -want daardoor worden je hart en ziel nog sterker;
daarna zullen wij in alle liefde en tederheid van de hemelen spreken over de
enige dank die Mij welgevallig is.'
[11] Hierop stond de nu buitengewoon
mooie Veronica op, zette de gouden beker voor Mij neer en zei volontroering,
maar tevens met Romeinse waarachtige ernst: 'O Heerlijkste van alle
heerlijken, Heer van alle heren, Koning van alle koningen, God van alle goden,
versmaad dit kleinood van mij niet! Ik weet en voel in mijn ziel dat het U te
onwaardig is; maar bedenk dat het een hart is dat U liefheeft en alleen door U
genezen is, dat het U aanbiedt, en versmaad het daarom niet!'
[12] Ik zei: 'Ja, wat Mij door zo'n
hart wordt aangeboden wordt door Mij ook aangenomen, en Ik zal nu uit deze
beker de wijn drinken; en hier heb jij Mijn beker, waar Ik uit gedronken heb;
drink jij daar de wijn uit!'
[13] Toen nam Veronica Mijn beker die
slechts van aardewerk was, dronk eruit en zei toen: 'O, hoeveel koninkrijken is
deze beker meer waard dan die ik gewaagd heb aan U op te dragen; want nu ik uit
deze beker heb gedronken, voel ik dat ik niet alleen de meest versterkende
wijn voor mijn lichaam,
maar ook de kracht van het eeuwige
leven van mijn ziel heb gedronken!
[14] O, drink toch allemaal met mij
uit deze beker, als jullie nog twijfelen aan het eeuwige leven van jullie ziel,
dan zullen jullie gesterkt worden tot het eeuwige leven!’
[15] Nu schonk ze de beker vol en
reikte hem aan haar vader, die tot nu toe nog niets van onze wijn geproefd had;
hij dronk hem helemaal leeg, kuste toen de beker en zette hem, terwijl hij Mij
bedankte, weer voor zijn dochter neer.
[16] De commandant verbaasde zich over
de buitengewone kwaliteit van de wijn en zei ook, dat hij nu gewaar begon te
worden dat hij een ziel had, die een eeuwig voortduren van het leven in zich
voelde, en dat hij daar buitengewoon blij om was. Daarna dronken ook zijn
vrouw, zijn ondergeschikten en tenslotte de Griekse heidense waard.
[17] Toen deze de wijn had geproefd,
vroeg hij direct aan de Joodse waard (de Griekse waard): 'Waar heb je deze wijn
gekocht? Want zolang ik leef en zelf Waard ben heb ik nooit zo'n wijn geproefd!
Voor bijzondere gasten heb ik, als Ze dat wensen, toch ook heel goede wijn in
mijn kelder en heb je daar al herhaalde malen mee geholpen, en jij kunt zeggen
dat ik je nooit iets slechts heb aangeboden. Maar zo'n wijn heb ik nog nooit
gehad. Waar heb je die vandaan? Zeg het mij, opdat ik die ook aanschaf!'
[18] De Joodse waard zei: 'Vriend, dat
zul je waarschijnlijk niet kunnen; want dergelijke wijn groeit er op de hele
aarde niet! Heb je dan niet gehoord dat de grote wonderheiland tegen de dochter
van onze rechtvaardige commandant heeft gezegd waar deze wijn vandaan is
gekomen? Kijk, uit de hemelen Gods, echter niet die van jullie fantasiegod
Bacchus, maar uit de hemelen van onze ene en enig ware God, wiens afgezant zeer
zeker deze verheven wonderheiland is! Zo is het en niet anders, en het zal je
moeilijk vallen om voorjouw geld in deze omgeving een dergelijke wijn te
kopen!'
[19] De Griekse waard zei: 'Hoe ben
jij er dan aangekomen?'
[20] De Joodse waard zei: 'Dat moet je
niet aan mij, maar aan de grote Meester vragen, voor wie alle dingen mogelijk
lijken te zijn, en van wie ik nu ook geloof wat de commandant en zijn dochter
onder woorden hebben gebracht. Spreek dus met de Meester; want ik als zwak
mens, die nog vol geestelijke blindheid en dwaasheid zit, weet niets en begrijp
niets!'
[21] Daarop zweeg de Griekse waard.
38
De Heer waarschuwt de rabbi
[1] Maar de oude rabbi, die het tot nu
toe nog niet gewaagd had iets van de wijn te proeven, kwam naar Mij toe en
vroeg Mij toestemming om ook iets van de wonderwijn te mogen proeven.
[2] Ik zei: 'Je bent weliswaar
heidenser dan alle andere heidenen, zonder er aan te denken dat niemand twee
heren kan dienen die elkaars vijanden zijn, omdat hij in het verborgene of de
één of de ander vijandig gezind moet zijn en daarbij toch voor ieder moet doen
wat er van hem verlangd wordt. Of kan iemand God en de mammon van de wereld
tegelijk dienen? En toch heb je dat al lange tijd gedaan! Verander dus je hart
en drink van de wijn der waarheid, opdat het licht wordt in je ziel!'
[3] Hierop nam de rabbi ook een beker
vol wijn en dronk hem tot op de bodem leeg.
[4] Toen hij de wijn gedronken had,
barstte ook hij uit in een grote lofprijzing op de wijn en Mijn macht, en tot
slot van zijn lofprijzing, de opnieuw gevulde beker hoog opheffend, zei hij
(de rabbi): 'Ja, U bent inderdaad Degene op wie alle Joden en ook de heidenen
zolang hebben gewacht. Daarom heil U, Zoon van David, en heilook alle mensen op
aarde door U! Eer zij God in den hoge en eer aan U, Zijn Zoon!'
[5] Ik zei: 'Nu waren je woorden goed;
maar als je nog eens 'Heil de hoge goden van Rome!' zult roepen, zal de dood
niet ver van je zijn! Voor alle mensen, of ze nu Joden zijn of heidenen, naar
waarheid een vriend te zijn is goed en juist, en is ook Mijn wil - want ook Ik
laat Mijn zon in gelijke mate over joden en heidenen schijnen en stralen. Maar
mensen die in hun oude blindheid naar licht smachten, nog in hun dwaling te
versterken in plaats van hen uit ware, zuivere en belangeloze naastenliefde
naar de weg van het oerlicht te leiden, is slechter dan een dief en een
straatrover te zijn. Onthoud dat, oude dubbelzinnige leraar, die de joden de
God van Abraham, Isaak en Jacob vaak met vurige ijver hebt onderwezen, maar
direct daarna naar de school van de heidenen ging en tegenover hen laatdunkend
deed over de God van Abraham, Isaak en Jacob en Hem belachelijk maakte! Wees
ofwel een volmaakte jood, of word een heiden, als je in het heidendom een
grotere bevrediging vindt voor je kameleonachtige ziel!'
[6] De rabbi zei: 'Heer, wees mij,
grote zondaar tegenover U, genadig en barmhartig, en vergeef mij mijn vele
grote zonden!'
[7] Ik zei: 'Wat Mij betreft zijn ze
je vergeven; maar zorg ervoor dat ze je ook door de mensen vergeven worden, aan
wier zielen jij ter wille van de beloning veel schade hebt toegebracht!’
[8] Hierop zei de commandant tegen
Mij: 'Heer, ik zal de zaak wel voor hem in orde maken, en hij zal nu zelf wel
begrepen hebben wat hem in het vervolg te doen staat! Maar ik denk dat wij in de
toekomst geen heidense priester meer nodig zullen hebben. Of onze kinderen door
heidense of Joodse leraren in het lezen, schrijven en rekenen onderwezen worden
zal wel om het even zijn, en dus kan deze rabbi onze kinderen in die drie
vakken wel verder onderwijzen; wat de godsdienst echter betreft, zal ik er zelf
wel voor zorgen dat ons oude veelgodendom zo snel mogelijk in een één godendom
wordt veranderd. Maar nu vraag ik U, goddelijke Meester en Heer en van nu af
aan onze God, of U ons, die tot nu toe heidenen zijn geweest, de juiste weg zou
willen wijzen die wij in de toekomst dienen te gaan; want tot nu toe bevinden
wij ons nog in de oude duisternis.'
[9] Hierop begon Ik over het rijk Gods
op aarde te vertellen en onderwees deze heidenen in alle dingen op dezelfde
manier als Ik op andere plaatsen had gedaan.
[10] Die leerrede duurde zeven volle
uren, dus tot bijna drie uur na de middag, en allen geloofden in Mij -ook
degenen die buiten het huis waren, aangezien ze Mijn woorden door de open
ramen gehoord hadden.
[11] Pas toen Ik Mijn prediking had
beëindigd werd het middagmaal opgediend, waar ook diegenen aan deel moesten
nemen, die buiten gelovig waren geworden.
39
De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella
[1] Na de maaltijd, die meer dan een
uur had geduurd, liep Ik met de commandant de stad rond en maakte alle zieken
gezond, en steeds meer volk volgde Mij. Mijn leerlingen bleven echter in de
herberg en onderrichtten de joden.
[2] Tegen de avond keerde Ik samen met
de commandant weer terug naar de herberg, waar de leerlingen nog volop met de
joden in gesprek waren. Die begonnen Mij tenslotte toch als de beloofde Messias
te beschouwen, maar konden daarbij toch niet begrijpen waarom Ik als zo'n
onopvallende verschijning in deze wereld was gekomen, omdat immers de grote
koning David als volgt over Mij had gesproken: 'Maak de poorten wijd en de
deuren hoog, opdat de koning der ere binnentrekt! Wie is de koning der ere? Het
is de Heerjehova Zebaoth!'
[3] Zij, de joden van Pella, wisten
echter niet dat er bij Mijn komst in deze wereld in de een of andere stad een
poort verwijd en een deur verhoogd was.
[4] Mijn leer en de tekenen die Ik
deed stemden wel overeen met datgene wat met name de profeet Jesaja en de
profeet Ezechiël over de beloofde Messias voorspeld hadden; maar Mijn optreden
onder de mensen op deze wereld kwam volgens hen niet volkomen overeen met wat
de profeten over de Messias hadden voorspeld. En zodoende hadden de leerlingen
het moeilijk met de joden.
[5] Toen Ik met de commandant, zijn
ondergeschikten, zijn vrouwen zijn genezen dochter alsook met de genezen zoon
van de waard de kamer binnenkwam, viel er een stilte onder de joden en ze
bekeken Mij, om te zien of ze aan Mijn persoon ook iets buitengewoons konden
ontdekken.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'De vrede
zij met jullie! Wat jullie bij Mij zoeken en proberen te vinden komt nooit ofte
nimmer met groot uiterlijk vertoon, maar het bevindt zich inwendig in de mens.
[7] ja, de joden hadden bij Mijn komst
in deze wereld de poorten van hun harten wijd en de deuren van hun zielen hoog
moeten maken; maar ze sloegen al sinds heel lange tijd geen acht meer op de
oproep van David. Daarom kwamen ze ook in de Babylonische gevangenschap en zijn
ze. slaven van de heidenen geworden, uit welke slavernij ze nooit verlost
zullen worden als ze in hun oude halsstarrigheid volharden.
[8] Maar daar staan de heidenen; zij
hebben de poorten van hun harten bij Mijn verschijnen wel direct wijd gemaakt
en de deuren van hun zielen verhoogd tot ver boven alle sterren. Daarom ook
zal het licht de joden worden afgenomen en zal het aan de heidenen worden
gegeven!'
[9] Toen Ik dat tegen de joden had
gezegd, ergerden sommigen zich daarover; maar de heidenen hieven een grote
lofprijzing over Mij aan.
[10] Daarop zei de commandant heel
luid tegen de joden: 'Wat blijven jullie daar nog onderzoekend zitten, als
jullie ondanks alles wat de Heer hier voor ons heeft gedaan nog niet kunnen
geloven?! Trek je terug in jullie duistere kamers en blijf in jullie oude nacht
van alle twijfels, en hinder ons niet in deze toch al kleine ruimte!'
[11] Op die heel gebiedende woorden
van de commandant trokken de meer ongelovige joden zich terug en gingen naar
buiten; de joden die geloviger waren bleven echter en wilden nog met de
leerlingen over het een en ander spreken.
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Uit de
mond van Mijn leerlingen hebben jullie de volle waarheid gehoord, en een
andere, uitgebreidere waarheid is er niet; geloof het en handel ernaar, dan
zullen jullie harten en zielen nog breder en hoger verlicht worden!
[13] Gaan jullie maar eens kijken
buiten bij de heidenen hoevelen van hen Ik vanmiddag gezond heb gemaakt en
hoevelen Ik van al hun lijden heb bevrijd, opdat jullie door de heidenen
verlicht worden, en niet de heidenen door jullie! Het licht ging weliswaar uit
van de joden -maar de heidenen hebben het eerder dan de joden gezien en
herkend; zij zullen het licht daarom ook behouden, en de joden zullen het bij
hen moeten halen, als ze het willen hebben. Gaan ook jullie nu dus maar naar
buiten en laatje door de heidenen verlichten!'
[14] Toen de meer gelovige joden dat
uit Mijn mond hadden gehoord, liepen ze direct naar buiten naar de juichende
heidenen, en ze hoorden hoe die de God van Abraham, Isaäk en Jacob in Mij hoog
loofden en prezen; en ze waren niet weinig verbaasd, toen ze dat hoorden uit de
mond van de heidenen en hun genezen zieken. Toen werden ook de meeste joden
gelovig, gingen naar huis en spraken met elkaar over alles wat ze eerder van de
leerlingen hadden gehoord en wat Ik tegen hen had gezegd. De lovende woorden
van de heidenen hadden hun harten veel wijder gemaakt en de gedachten van hun
zielen verhoogd, en ze begonnen te begrijpen wat David met zijn psalm had
bedoeld.
[15] Wij namen echter het welbereide
avondmaal tot ons en spraken met elkaar over de dingen die die middag allemaal
waren gebeurd.
40
De Heer kijkt met de commandant op een heuvel
naar de aanbrekende ochtend
[1] Na de maaltijd bedankten de commandant,
zijn vrouwen zijn dochter Veronica Mij voor alles wat ze door Mij bereikt
hadden.
[2] Ik zei: 'Enerzijds heeft jullie
geloof je geholpen en anderzijds Ik door jullie geloof en door jullie
snelontbrande liefde voor Mij en daarmee ook voor Degene die in Mij woont en
die jullie nog duidelijker zullen leren kennen Wanneer Mijn geest van eeuwige
waarheid en wijsheid binnenkort over jullie uitgegoten zal worden. Maar nu
moeten ook jullie naar huis gaan en tot morgen rusten; maar kom dan weer
hierheen, dan zullen we nog over veel dingen met elkaar spreken!'
[3] Daarop stonden de commandant en
allen die bij hem waren op, gaven Mij alle eer en begaven zich naar hun
woningen; daar spraken ze nog enkele nachtelijke uren lang met elkaar over
alles wat er overdag gebeurd was.
[4] De oude rabbi en de Griekse waard
bleven nog tot middernacht bij ons en spraken in een hoek van de kamer met
elkaar over het ongeloof van sommige joden, die toch het dichtst bij de
waarheid zouden moeten staan.
[5] De rabbi zei tot slot: 'Dat
bevestigt ook de uitspraak van de profeet: 'Voor wereldse wijzen en
verstandigen blijft het verborgen, en aan onmondige kinderen wordt het
geopenbaard!' Van ouds hebben de kinderen van het licht altijd bij volle
schalen met lichtbrood uit de hemelen gezeten en hoefden geen honger te lijden;
maar omdat ze nooit honger en dorst hoefden te lijden, vergaten ze de hoge
waarde van de spijzen uit de hemelen en keerden ze zich naar de walgelijke
spijzen van de wereld, zoals ik dat zelf helaas ook hebgedaan.
[6] Maar de heidenen met hun honger
naar licht merkten hoe de uitverkoren kinderen van het licht hun hemelse kost
steeds meer de rug begonnen toe te keren, en ze kwamen om zich meester te maken
van de volle schotels. Met grote ijver lazen ze onze boeken en verzadigden zich
op die manier reeds van tevoren met ons brood uit de hemelen, en daarom zijn ze
nu veel sterker dan wij en hebben de Heer ook veel gemakkelijker en met meer
zekerheid herkend dan wij. Maar Hij zal ook door onsjoden herkend worden.'
[7] Zowel de joodse als de Griekse
waard gaven de rabbi gelijk en begaven zich daarna ter ruste.
[8] Ik rustte ook deze nacht samen met
de leerlingen tot de ochtend aan de eettafel.
[9] 's Morgens stond Ik op van de
tafel en liet de leerlingen rusten. Ik begaf Mij snel naar buiten, en wel tot
buiten het andere eind van deze stad. In huis wist niemand waar Ik heengegaan
was.
[10] Alleen een dienaar van de
commandant zag Mij door de stad wandelen en bracht dat snelover aan de
commandant, die al wakker was. Die kleedde zich snel aan en kwam Mij vlug
achterna in de richting die de dienaar hem had aangeduid.
[11] Toen hij bij het genoemde eind
van de stad kwam, zag hij Mij op een heuvel. Snel klom hij de heuvel op naar
Mij toe.
[12] Bij Mij gekomen, boog hij diep
voor Mij en vroeg wat Mij ertoe gebracht kon hebben om zonder leerlingen een
ochtendwandeling naar deze oostelijke zijde van de stad Pella te maken.
[13] Ik zei: 'Heb maar een klein
beetje geduld, dan zul je dat straks wel te weten komen! Laat nu eerst de zon
boven de horizon komen, dan zal Ik je daarna onthullen waarom Ik voor deze
ochtend dit punt heb uitgekozen!'
[14] Daarop namen wij plaats op een
glad blok basalt, vanwaar wij in alle rust de gebeurtenissen van de ochtend in
ogenschouw konden nemen.
[15] Goudomrande wolken zweefden boven
de horizon, waar, vanaf onze plek gezien, heel weinig bergen waren met een
hoogte van enige betekenis, omdat het land vanaf onze stad al gedeeltelijk
vlakker begon te worden in de richting van de verre Eufraat woestijnen; maar
daar was de opgang van de zon des te mooier, omdat ze als het ware vanuit een
diepte in bloedrode kleuren opsteeg en in westelijke richting de hoge
bergtoppen begon te kleuren, wat ook de commandant erg prees als een prachtig
schouwspel van de natuur.
[16] Alleen vroeg hij Mij hoe Ik, die
toch ieder ogenblik over alle eindeloos veel grotere schoonheden van de hemel
kon beschikken, welbehagen kon hebben aan deze aardse natuurlijke schoonheden.
[17] Ik zei tegen hem: 'Vriend, als de
Meester Zelf geen welbehagen zou hebben aan Zijn werken, wie zou het dan wel
hebben? Of denk je dat de Meester al die werken geschapen zou hebben, als Hij
ze niet al heel lang van tevoren duidelijk in Zijn geest had gezien en er een
buitengewoon groot welbehagen in had? Maar als je ziet dat Ik welbehagen heb
aan dit ochtendtafereel, dan zal de reden daarvan je nu wel duidelijk zijn?'
[18] De commandant zei: 'Kijk, o Heer
en Meester, als ik nu Uw antwoord overdenk, dat toch helderder is dan de
helderste waterdruppel, dan verbaas ik mij over mijn eigen domheid, dat zoiets
niet vanzelf in mijn overigens toch niet zo zwakke verstand is opgekomen, omdat
ik immers niet alleen vast geloof, maar ook overtuigd ben wie ik in U zo
onmetelijk genadig voor mij heb!'
[19] Ik zei: 'Maak je daar niet druk
om; want de wereld is door Mij zo ingericht, dat alles zich heel geleidelijk
aan moet ontplooien en ontwikkelen! Kijk naar het ontstaan van de dag, kijk
naar de ontwikkeling van de planten, de dieren en tenslotte nog meer van de
mensen; dan zul je gemakkelijk begrijpen om welke reden jou bij je eerste
binnenkomst in Mijn rijk nog niet alles zo duidelijk kan zijn als het je later
ooit zal worden, wanneer Mijn geest zich meer en meer in jou zal uitbreiden en
jij in één ogenblik meer zult vatten en beter begrijpen dan je tot nu toe kon
door jarenlang te denken! Daar kun je nu dus helemaal gerust over zijn, omdat
jij je al op de beste weg bevindt!
Laten we daarom nu verder naar de
taferelen van de mooie ochtend kijken!'
[1] Daarna keken we naar de
uiteenlopende verschijnselen van de ochtend, en Ik verklaarde ze voor de
commandant, die daar heel dankbaar voor was en zich erg verbaasde, want er zat
in hem nog veel verborgen van de oude mythische elementen van het fantasierijke
heidendom uit zijn vroege jeugd, Wat hij niet allemaal in één ogenblik kon
kwijtraken.
[2] Hoe ging het op deze ochtend
echter intussen in onze joodse herberg?
[3] Toen Mijn leerlingen wakker werden
en Mij misten, evenals de waard met zijn gezin, werden ze allemaal bang en
vroegen zich af waar Ik deze ochtend helemaal alleen heen kon zijn gegaan, en
waarom.
[4] Petrus zei: 'jullie weten toch dat
Hij, zolang wij bij Hem zijn, steeds elke ochtend voor zonsopgang naar buiten
pleegt te gaan. Hij zal op de juiste tijd wel weer terugkeren; laten we dus
niet angstig bezorgd om Hem zijn!'
[5] Daarop zei Jacobus: 'je hebt wel
gelijk; maar ik weet ook beter dan ieder van jullie, omdat ik al vanaf Zijn
kinderjaren steeds in Zijn nabijheid was en met Hem omging, dat Hij Zichzelf
soms graag voor een korte tijd verbergt voor degenen die Zijn lievelingen zijn,
en dat Hij dan graag ziet dat ze Hem vol ijver zoeken, Hem ook vinden en hun
grote vreugde daarover uiten, als ze Hem hebben teruggevonden! Wij zouden Hem
ook deze keer dus moeten gaan zoeken, en wel vol ijver!'
[6] Nu wilde ook judas Iskariot een
opmerking in tegengestelde zin maken; maar Johannes viel hem direct scherp in
de rede, met de woorden: 'jij was, bent en blijft een leerling van Hem, die nog
geen vonk van de geest van waarheid in zich heeft opgenomen.je bent voor het
grootste deel een ingebeelde wijze en daarmee lieg je jezelf en vele anderen
voor; jij doet er dus het beste aan te zwijgen en diegenen te laten praten, die
in Zijn geest willen praten en dat door Zijn genade ook kunnen!'
[7] Daarop zei de terechtgewezen
leerling niets meer en ging alleen naar buiten, waar hij enkele joden trof,
die hem vroegen of Ik in huis was, en wat Ik deed.
[8] Maar de leerling zei: 'Ga Hem zelf
maar zoeken; want ik heb geen opdracht gekregen iemand iets over Hem te
zeggen!'
[9] Daarmee liep de leerling verder en
bekeek de oude stad, waarvan de huizen merendeels van zwarte stukken basalt
waren gebouwd, omdat er in deze omgeving weinig hout aanwezig was om te bouwen.
[10] De in huis gebleven leerlingen
overlegden nog verder met elkaar wat ze moesten doen. Tenslotte stemden ze
allemaal in met Jacobus en wilden Mij gaan zoeken.
[11] Er kwam echter een dienaar van de
commandant - maar niet degene die Mij 's ochtends vroeg het huis van de
commandant voorbij had zien gaan, maar een dienaar die door zijn dochter was
gestuurd om te informeren naar Mij en naar de commandant, of hij misschien bij
Mij was, aangezien hij zo vroeg en zo haastig het huis uit was gegaan. Maar
deze dienaar kon van de leerlingen ook niets wijzer worden.
[12] Toen zei Jacobus: 'Hé, daar gaat
me een licht op! Omdat de commandant zo vroeg het huis uit is gegaan, heeft
hij de Heer zien lopen en is hij Hem gevolgd! Een van zijn dienaren zal wel
weten in welke richting hij van zijn huis vertrokken is. Laten we daarheen
gaan, dan zullen we een goed bericht krijgen!'
[13] Na deze woorden van Jacobus
stonden allen op en gingen naar het huis van de commandant; daar troffen ze al
gauw de wachthoudende dienaar, die hun vertelde in welke richting hij Mij en
daarna ook de commandant had zien gaan.
[14] Toen de leerlingen, en met hen
ook de waard dat hadden vernomen, gingen ze onmiddellijk in dezelfde richting
voort en kwamen weldra op de plek buiten de stad, waar Ik Mij samen met de
commandant bevond.
[15] Maar omdat Ik en de commandant op
een blok basalt zaten, waarvan de achterwand ons verborg, ontdekten de
zoekenden ons niet zo snel.
[16] Jacobus zei: 'Laten we deze
steenachtige hoogte maar opgaan want van daar af zullen we vast ver kunnen
kijken en de Heer zeker ergens zien wandelen! ,
[17] Toen klommen allen omhoog en
helemaal boven gekomen zagen zij Mij en de commandant ook al gauw.
[18] Allen waren blij dat ze Mij
gevonden hadden; alleen Simon Juda liep naar Mij toe en zei met een vriendelijk
gezicht: 'Maar Heer en Meester, kijk, wij waren angstig en bedroefd, omdat wij
niet wisten waar U deze ochtend heen was gegaan! Als U ons daar maar iets over
gezegd had, zouden wij zoals altijd meteen met U mee zijn gegaan en hadden we
ons geen zorgen om U hoeven te maken. Wij vragen U of U ons dat in deze vreemde
omgeving niet meer wilt aandoen; maar als U volgens Uw wijsheid ergens alleen
heen wilt gaan, zeg ons dan dat wij alleen moeten blijven; dan zullen wij zeker
nooit tegen Uw heilige wil ingaan! Want kijk, wij hebben U boven alles lief, en
daarom worden wij ongerust als wij ook maar enkele ogenblikken niet weten waar
U bent en wat U doet!'
[19] Ik zei: 'Nou, nou, Ik zou het
jullie wel gezegd hebben, als Ik niet van tevoren had geweten dat jullie Mij
zouden zoeken en zeker zouden vinden! Bovendien heeft het geen van jullie kwaad
gedaan dat Ik jullie liefde voor Mij opnieuw weer sterker heb gemaakt. Maar Ik
had met deze nieuwe vriend alleen iets te bespreken en ben dus ook alleen
hierheen gewandeld.
[20] Deze stad en haar omgeving zal in
de tijd van de grote verdeemoediging van Jeruzalem een toevluchtsoord worden
voor degenen die in Mij geloven, zoals Ik jullie al heb aangeduid, en daarom
moet hier door deze vriend, die over vele heidenen te gebieden heeft, nu al een
goede basis gelegd worden voor een stevige gemeente in Mijn naam. En hiermee
weten jullie nu ook waarom Ik met de commandant alleen wilde zijn.
[21] Maar als Mijn afwezigheid van
slechts enkele ogenblikken jullie al zo ongerust heeft gemaakt, wat zullen
jullie dan doen als Ik jullie met Mijn lichaam voor langere tijd zal verlaten?'
[22] Simon Juda zei weer: 'Heer en
Meester, wij weten wel wat U ons daarmee wilt zeggen! Als het volgens
Uw raadsbesluit zo moet zijn zullen wij Uw afwezigheid, die erg bedroevend voor
ons zal zijn, wel verdragen in de hoop dat al het andere wat U ons daarover
hebt onthuld, ook vast en zeker in vervulling zal gaan. Maar dat niet een van
ons die tijd nabij wenst, dat leest Uzelf in onze harten! Maar altijd geschiede
alleen Uw wil!'
42
De commandant troost de leerlingen
[1] Nu zei de commandant, tegen wie Ik
ook zojuist had gezegd wat Mij binnenkort in Jeruzalem zou overkomen, en dat
hij zich daar niet aan moest storen als hij erover zou horen: 'Vrienden, ook ik
weet nu wat jullie harten treurig stemt! Maar als dit het enige middel is om de
halsstarrigheid van vele ongelovigen in Jeruzalem te breken en hen ziende en
gelovig te maken, kan ik niet anders dan onze Heer en Meester en God des te
meer te loven, te prijzen en lief te hebben; want zoiets kan alleen de hoogste
en zuiverste liefde van God zich door haar schepselen laten welgevallen -onze
menselijke liefde zou dat nooit kunnen.
[2] Bovendien zal de Heer na drie
dagen weer in ons midden zijn en ons vervullen met Zijn machtige geest, en op
die manier tot aan het einde van deze aarde bij de Zijnen blijven; ik denk dus
dat wij alle reden hebben om ons te verheugen over alles, wat Hij voor het
mogelijke heil van alle mensen heeft bepaald en over Zich laat komen. Want die
dwazen, die vol blindheid zitten, kunnen zich in hun dolle woede wel aan het
lichaam van de Heer vergrijpen en Hem ook doden, als Hij dat ter verbetering
van de blinden Zelf toelaat, daartoe genoodzaakt door Zijn liefde voor ons
mensen; maar wie zal in staat zijn de eeuwige, almachtige Godheid in Zijn
lichaam te doden? Die zal Zijn verheven lichaam weer tot leven wekken, en op de
derde dag zal Hij weer net als nu bij ons zijn, zodat wij ons buitengewoon
kunnen verheugen.
[3] Vrienden, als ik daarover ook maar
de geringste twijfel in mijzelf kon laten opkomen, zouden er door mijn toedoen
-aangezien ik commandant van de eerste en hoogste rang ben en alle volmacht uit
Rome heb -reeds binnen twee weken honderdduizend van de dapperste krijgers voor
de muren van Jeruzalem staan, en binnen enkele weken zou er geen steen meer op
de andere staan. Maar omdat de Heer in die goddeloze stad eerst nog het
grootste wonder wil doen, is er voor de verwoesting van die slechte stad altijd
nog tijd genoeg; want als de mensen na dat grootste teken van de Heer, door hun
slechte maar toch vrije wil en als gevolg van hun liefde voor de wereld en hun
eigenliefde, zich toch niet zouden bekeren, wat ook mogelijk is, dan zullen
wij Romeinen komen en hun met het zwaard een heel ander evangelie verkondigen,
het evangelie van het rijk van de duivel en al zijn furiën!
[4] Dan zal het niet meer zijn: 'De
vrede zij met jullie!', maar: 'De dood kome over jullie, omdat jullie de tijd
waarin God de Heer Zelf jullie persoonlijk heeft bezocht, niet hebt willen
herkennen!'
[5] Laten wij nu dus opgewekt en
vrolijk zijn; want alles wat de Heer wil, doet of toelaat is zo eindeloos goed,
dat wij daar geen voorstelling van hebben! Wij kunnen nu heel opgewekt naar
huis gaan en een stellig goed toebereid ochtendmaal tot ons nemen, als U, o
Heer, dat welgevallig is?'
[6] Ik zei: 'Zeer zeker, want de
dienaren van onze waard hebben hun uiterste best gedaan om een heel goed
ochtendmaal voor ons klaar te maken; ook jouw vrouwen je dochter zijn spoedig
na het vertrek van de leerlingen naar de vrouw van de waard gegaan om daar naar
Mij te informeren, en ze hebben heel ijverig meegewerkt aan het klaarmaken van
het ochtendmaal. We kunnen dus nu wel opbreken en op ons gemak naar de herberg
gaan; maar laten we er via een kleine omweg buiten de stad naartoe gaan, opdat
ons in de stad niet teveel mensen opmerken die ons dan massaal zullen volgen!'
[7] Dat
vond de commandant heel goed, en wij sloegen de voorgestelde weg in..
[8] Onderweg verwonderden de
leerlingen zich over de wijsheid van de commandant, en Simon Juda zei: 'Dat
heeft hem ook niet zijn vlees en bloed gegeven, maar de Heer -echter in één keer
meer dan aan ons, sinds wij bij Hem zijn; maar de Heer zal wel weten waarom!'
[9] Ik zei: 'Omdat hij Mij in één keer
met meer tegemoet is gekomen dan jullie, sinds jullie bij Mij zijn! Maar als na
Mijn verheerlijking Mijn geest jullie hart zal vervullen, zullen ook jullie in
alle wijsheid binnengeleid worden!'
[10] Daarmee waren Mijn leerlingen dan
ook tevreden en ze werden allemaal heel opgewekt; want de woorden van de
commandant hadden een goede invloed op hen gehad, die daarna langere tijd bij
hen aanhield, maar natuurlijk geleidelijk aan weer aan kracht verloor.
[11] Nu bereikten we onze herberg,
waar de leerling Judas Iskariot met enkele Joden in gesprek was. Toen hij ons
in het oog kreeg, ging hij het huis binnen en liet de Joden staan; want de geur
van de spijzen had hem al heel erg aangetrokken.
[12] Ook die Joden wilden nu het huis
binnengaan, maar de waard zei: 'Vrienden, jullie kennen de beperkte ruimte in
mijn herberg; blijf dus voorlopig hier op de voorplaats, en als jullie iets
willen hebben, zal het jullie wel gebracht worden! Als wij het ochtendmaal
hebben genuttigd, zal er nog wel tijd zijn om jullie verzoek kenbaar te maken;
maar laat ons tijdens de maaltijd met rust!'
[13] Hierop bleven de Joden op de
voorplaats en lieten zich tegen betaling van zes penningen wat brood en wijn
geven.
43
Het ontbijt van Veronica
[1] Wij gingen naar de eetkamer, waar
de dochter van de commandant Mij vriendelijk tegemoet kwam en Mij bedankte voor
de genade, dat ze waardig Was Mij nog een keer te zien en Mij de spijzen voor
te zetten, die zij voor Mij klaargemaakt had.
[2] Ik prees haar en ging aan tafel
zitten, en de dochter zette Mij een gouden schaal met enkele uitstekend
klaargemaakte vissen voor en een wit tarwebrood en de gouden beker vol wijn.
Voor de anderen werd een heel kalf gebraden en op verschillende schalen voor de
leerlingen neergezet.
[3] Voor de commandant, zijn tevens
aanwezige ondergeschikten en zijn vrouwen dochter werd naar Romeins gebruik
gekookt rundvlees met een zeer kruidig ruikende bouillon opgediend. En het
ochtendmaal smaakte allen buitengewoon goed, en men deed zich tegoed aan de
wijn en het brood.
[4] Veronica vroeg Mij of de door haar
klaargemaakte vissen Mij goed smaakten.
[5] Ik zei: 'Kijk maar eens of Ik iets
in de schaal heb overgelaten! Iedere spijs die door de liefde van de mensen
voor Mij is klaarmaakt, smaakt Mij goed;jij hebt deze vissen van de edelste
soort uit het Meer van Galilea met het vuur van je liefde klaargemaakt, en
daarom hebben ze Mij dan ook bijzonder goed gesmaakt!
[6] Ik zou weliswaar bij jullie mensen
geen voedsel voor Mijn lichaam hoeven nemen; maar Ik neem het toch uit liefde
voor hen. Want ze kunnen Mij immers niets geven wat Ik hun niet van tevoren al
heb gegeven; maar als ze Mij met echte liefde teruggeven wat Ik hun tevoren heb
gegeven, neem Ik het ook met alle liefde en grote blijdschap aan, alsof ze het
Mij van hun eigendom hadden geschonken.
[7] Maar dat geldt ook als je ter
wille van Mij een arm mens iets geeft; want wat iemand uit ware liefde voor Mij
en van daaruit voor zijn arme naaste doet, dat neem Ik helemaal aan alsof hij
het voor Mijzelf had gedaan, en Ik zal het hem hier en aan gene zijde
vergelden.
[8] Onthoud deze woorden van Mij heel
goed en handel ernaar, dan zul je steeds Mijn volle liefde te verwachten
hebben! Maar jij hebt dergelijke vissen toch ook altijd heel graag gegeten;
waarom heb je er vandaag niet ook een paar voor jezelf klaargemaakt?'
[9] Enigszins verlegen zei Veronica:
'Ja, Heer en Meester, dat zou ik anders wel gedaan hebben; maar in onze
visbewaarplaatsen waren er geen meer, en zelfs deze vier die ik U heb
aangeboden moeten er door een wonder ingekomen zijn! Want de dienaar die voor
onze voedselvoorraad zorgt, heeft het mij zelf gezegd toen ik hem om vis vroeg,
en hij dacht dat er helemaal geen vissen meer zouden zijn; maar toen hij toch
ging kijken en de vissen daarin aantrof, zei hij: 'Werkelijk, dat is een
wonder; want een paar maanden lang zijn daar al geen vissen meer te zien
geweest! 'En ik geloof die dienaar, omdat ik hem nog nooit op een leugen heb
betrapt; deze vissen zijn dus echt een wonder, en ik heb U dus, o Heer en
Meester, werkelijk ook alleen maar gegeven wat U mij tevoren hebt gegeven!'
[10] Ik zei: 'Mijn lieve Veronica,
voor een deel kan het wel zo gegaan zijn met jouw vissen zoals je nu denkt;
want in ieder geval zijn ze Mijn gave, ook al is die niet zo wonderbaarlijk als
jij nu beweerde. Jullie visbewaarplaats is al heel oud en heeft verschillende
hoeken, waarin dergelijke vissen zich heel goed geruime tijd kunnen verstoppen
om dan op een bepaald moment weer tevoorschijn te komen, wat met jouw vissen
dan ook het geval was; maar dat ze zich juist tot vandaag verborgen hebben en
niemand ze kon ontdekken, dat was Mijn wil.
[11] Als je echter een liefhebster van
dergelijke vissen bent, stuur dan een dienaar naar jullie visbewaarplaats, dan
zullen er vast nog wel een paar zijn! En als er een paar zijn, maak ze dan voor
het middagmaal klaar voor Mij, voor jou en ook voor de anderen! We zullen
allemaal genoeg hebben.'
44
Het grote belang van de leer van de Heer ten opzichte van Zijn daden
[1] Toen Veronica, de commandant, zijn
vrouwen zijn ondergeschikten dat van Mij hadden gehoord, gingen ze, zonder er verder
nog een woord aan te verspillen, snel naar de visbewaarplaats, die zich in de
buurt van een bron op het grondgebied van de waard bevond en die de commandant
van de waard had gepacht, omdat de waard toch nooit vissen had, en ze troffen
de hele visbewaarplaats vol met de edelste vissen aan.
[2] Vol verbazing kwamen ze vlug
allemaal weer terug en zeiden: 'O Heer en Meester in Uw geest reeds van
eeuwigheid! Dat is wel een heel wonder, en wij zien nu allemaal heel duidelijk
in dat geen mens op aarde U iets kan geven wat hij niet eerst van U heeft
ontvangen. U zij alle dank voor deze gave, alsook voor elke andere; want U
alleen bent op wonderbaarlijke wijze de eeuwige Gever van alle gaven, en wij,
maar al te vaak ondankbare mensen, zijn vooral de ontvangers! Daarom zij U
alleen alle eer, alle lof, alle prijs en al onze liefde!’
[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed
zo; maar maak daar tegenover de mensen geen ophef over!’
[4] De commandant zei: 'Heer, wij
zullen nooit iets tegen Uw wil doen en ondernemen; maar sta mij toe dat ik
hierover een geheime brief stuur aan vele van mijn vrienden in Rome -want zulke
dingen moeten voor de meer verstandige mensen die ik ken niet verborgen
blijven!'
[5] Ik zei: 'Vriend, voor Rome is al
gezorgd, en jouw vriend Agricola en ook verschillende van zijn metgezellen
kennen Mij nog veel beter dan jij nu; maar voor deze aan jou toevertrouwde
gemeente kun je wel in Mijn naam zorg dragen, dan zal Mijn loon voorjou niet
achterwege blijven!
[6] Maar spreek ook daar niet teveel
over de tekenen die Ik in speciale gevallen heb gedaan, maar des te meer over
Mijn leer, waardoor alle mensen tot het eeuwige leven in Mijn rijk zijn
geroepen! Want door Mijn wonderen alleen wordt niemand zalig, maar alleen als
hij in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt.
[7] Door Mijn tekenen kan een mens wel
tot geloof in Mij gedwongen worden wat voor zijn ziel niet van groot nut is -
maar wie Mij door Mijn woorden herkent, in Mij gelooft en overeenkomstig Mijn
leer leeft en handelt vanuit zijn niet gedwongen, volkomen vrije wil, die
staat in Mijn rijk veel hoger dan degene die door Mijn tekenen tot geloof in
Mij en Mijn leer is gebracht. Onthouden jullie dat goed en maak niet
teveelophef over Mijn tekenen!
[8] Degene in wie de geest van waarheid
overheerst, zal de waarheid van Mijn woorden ook zonder enig uiterlijk teken
herkennen en zal in die waarheid geheel en al vrij worden en alle knechtschap
afwijzen.
[9] Mijn leer zal blijven en eeuwig
nooit vergaan; maar alle tekenen die Ik heb gedaan en nog zal doen, zullen in
de loop van de tijd precies als ieder ander historisch verhaal voor het
grootste deel van mond tot mond met vele veranderingen en vervalsingen hier en
daar bewaard blijven en in later tijden bij de meer verlichte mensen weinig of
geen geloof vinden. Maar door de zuivere waarheid van Mijn leer zullen de
mensen zich ook in veellatere tijden gemakkelijk bewust worden wie Degene was
die die waarheid aan de mensen heeft gegeven. Maak nu dus ook niet al
teveelophef over Mijn daden, behalve over die van Mijn liefde!'
[10] Dat had een goede invloed op de
Rómeinen, die anders wel heel veel waarde hechtten aan tekenen en wonderen,
maar door deze les van Mij de dingen heel anders en beter gingen zien.
45
De tegenwerpingen van de onderaanvoerder
[1] Toch zei een onderaanvoerder, die
een geleerde Romein was, na een poosje diep nagedacht te hebben: 'Heer en
Meester, ik zie de waarheid van de wijze raad die U ons hier hebt gegeven wel
in, maar toch kan ik het niet laten om een kleine tegenwerping te maken!
[2] Als men bij het verbreiden van Uw
leer geen ophef mag maken van Uw tekenen en daden, die alleen een God kan doen,
dan bent in de ogen van de gewoonlijk alleen maar natuurlijk denkende mens
weliswaar een heel wijze leraar van het volk die uit de beste verstandelijke
overwegingen put en van daaruit zijn medemensen ook het beste onderricht geeft,
maar daarmee nog geen God. Want bij alle volken die we kennen, met name die in
reeds lang vervlogen tijden, zijn er immers heel wijze leraren geweest, die de
mensen in allerlei nuttige dingen hebben onderricht en hun ook de
voorstellingen van een God hebben bijgebracht, die in de loop der tijd
weliswaar erg vervormd zijn.
[3] Die leraren zijn voor hun ambt
stellig ook door Uw geest onderricht, maar daarmee waren ze nog niet direct
Uzelf; en zo was het dan ook goed mogelijk dat hun leringen niet als een levend
Godswoord zijn beschouwd, maar alleen
werden gezien als een wijs menselijk woord dat voortkwam uit de ervaring en
oplettende waarneming van de natuur en haar wisselende verschijnselen van vele
mensen in vele eeuwen, dat tot nut van de mensen op verschillende manieren in
het praktische leven werd opgenomen.
[4] De mijnwerker leerde de metalen
kennen en bewerken; de landman begon op de velden graan te verbouwen; de
tuinder veredelde de fruitbomen, de wijnstokken en nog andere vruchten en
geneeskrachtige kruiden; de herder begon zijn kudden op een geordende manier
te verzorgen; men begon betere woonhuizen en tenslotte grote steden te bouwen,
en ging ook zijn lichaam steeds doelmatiger te kleden.
[5] Al deze nuttige dingen voor het
leven en nog veel meer hebben de mensen aan verschillende, oerwijze leraren te
danken, en wijzelf zijn hun zeker ook nog veel dank verschuldigd, aangezien wij
zonder hen nog op de uiterst ruwe en meer dan barbaarse Scythenhorden zouden
lijken, die met hun wilde kudden in holen in de aarde wonen en in oude, holle
bomen. Zij hebben niet echt een taal maar huilen als de dieren in het bos, en
hebben geen enkele voorstelling van een Godheid en ook geen enkele andere
ontwikkeling.
[6] Bij die volkeren is er vast nog
nooit een wijze leraar opgestaan, en daarom bevinden ze zich ook nog in een
toestand die weinig verschilt van die van wilde dieren. Als er onder hen ook
ooit een of meerdere wijze leraren opstaan, zullen ze ook langzamerhand een
hoger menselijk ontwikkelingsniveau bereiken. Maar al zal zo'n leraar voor
zijn volk nog zulke wijze grondbeginselen voor het leven opstellen en daardoor
zijn volk verheffen -zal hij daarmee net als U een enig ware God zijn, en zal
hij in staat zijn enkel door zijn wil en door zijn levende woord zieken te
genezen, lege wijnzakken met de beste wijn te vullen en de vijvers in één
ogenblik met vissen?!
[7] Het is dus een hemelsbreed
verschil of de mensen door een gewekte menselijke leraar of zoals hier nu
overduidelijk en onmiskenbaar het geval is direct door God Zelf over alles
onderricht worden!
[8] Daarom zouden de mensen naar mijn
menselijk verstandelijke mening niet alleen Uw zeer wijze en waarachtige leer
moeten ontvangen, maar ook te horen krijgen dat die leer niet zoals in de
oertijd uit de mond van een wijs mens is gekomen, maar direct uit de mond van
God, die overeenkomstig Zijn eeuwige raadsbesluit de menselijke natuur en
gestalte lichamelijk heeft aangenomen; maar tevens dat deze daden, die alleen
God kan doen en waar duizenden getuigen borg voor kunnen staan, meer dan
overduidelijk hebben bewezen dat hij geen mens, maar naar volle en
onbetwistbare waarheid de enig ware God Zelf was!
[9] Om de blinde mensen, die nog lang
niet het minste begrip van de eigenlijke levenswaarheid hebben, dat te laten
begrijpen en duidelijk te maken, kan en mag men Uw wonderen niet verzwijgen,
maar men moet ze getrouwen naar waarheid -namelijk hoe, waar en bij welke
gelegenheid ze door U gedaan zijn -samen met de heilsleer aan de mensen
verkondigen.
[10] Ik wil nu niet direct beweren dat
men echt alles wat U hebt gedaan op de vele plaatsen die Uw goddelijke voeten betreden
en bezocht hebben, aan de mensen moet overleveren; maar de belangrijkste daden
mogen niet vergeten Worden!
[11] Of de mensen die veel later
zullen leven ze misschien enkel en alleen als vrome histórische mythen zullen
beschouwen, zal naar mijn mening de waarheid van Uw leer niet erg nadelig
beïnvloeden. Want voor wie de goddelijk heid van Uw persoon in de leer zal
ontdekken, zullen Uw daden ook waar en heel begrijpelijk voorkomen; maar wie Uw
leer niet zal aannemen vanwege de daden die U in ons bijzijn hebt gedaan, omdat
ze hem wellicht te ongeloofwaardig voorkomen, zal ook zonder Uw daden te
kennen de levenswaarheid in Uw leer evenmin vinden als tot nu toe de
tempeldienaren in Jeruzalem en de Farizeeën in andere plaatsen die hebben
gevonden! - Heer en Meester, heb ik gelijk of niet?'
46
Het belang van de waarheid
[1] Ik zei: 'Je had niet zoveel
woorden hoeven gebruiken, dan zou Ik de goede wil en de zuivere instelling van
je zeer heldere verstand ook begrepen hebben. Maar omdat je nu eenmaal
gesproken hebt, is het ook goed vanwege de anderen, omdat je heel goed hebt
gesproken!
[2] Ik heb toch ook niet gezegd dat
degene die Mijn leer aan andere mensen verkondigt, Mijn daden helemaal niet
moet vermelden, maar er moet niet teveelophef over gemaakt worden; en dan
moeten bij voorkeur alleen die daden vermeld worden, die Ik de mensen uit pure
liefde bewezen heb, als Arts en Helper in de grootste nood van één of ook van
verschillende mensen.
[3] Er moet echter geen ophef gemaakt
worden van die daden echter, die Ik - weliswaar uit liefde voor de mensen
-gedaan heb om hen sneller van de waarheid van Mijn leer te overtuigen -wat
alleen speciaal in deze tijd nodig is, maar niet in de toekomstige tijd, waarin
Mijn woord op zichzelf al tekenen zal doen. Want dat zou de mensen al gauw meer
doen verlangen en begerig maken naar allerlei wonderen dan naar de invloed van
het ware leven die Mijn leer in de mens heeft; en op wonderen beluste mensen
zijn ook zeker veel gemakkelijker en eerder door valse wonderen, die door valse
leraren en profeten worden gedaan, van de eigenlijke, innerlijke levenswaarheid
af te brengen dan degenen die alles nauwkeurig onderzoeken en alleen het goede
en ware voor zichzelf behouden.
[4] Ik zal allen die zonder twijfel en
metterdaad aan de waarheid van Mijn leer vasthouden, zonder meer wel de macht
geven om in Mijn naam allerlei tekenen van zuivere liefde te doen; zo zal Mijn
woord vanzelf al wonderen
doen, wat voor het verspreiden van
Mijn leer zeker nuttiger zal zijn dan wan . neer jullie al de vele duizenden
tekenen die Ik heb gedaan aan de mensen zouden vertellen.
[5] Als jullie echter vanuit de
levende geest van Mijn woord de gave verleend wordt om tekenen te doen, moeten
jullie daar ook niet al te openlijk en opvallend mee omgaan, want daardoor
zouden jullie de goede zaak van de waarheid van Mijn leer veel meer schade dan
nut brengen. Want alles wat opgedrongen en afgedwongen is wekt Mijn geest in de
ziel niet, of hier en daar slechts gedeeltelijk.
[6] Alleen de vrije, zelfgekozen en
niet opgelegde waarheid, die het eigenlijke licht en leven van Mijn geest van
liefde in de menselijke ziel is, is daartoe in staat. Doe dus bij de mensen die
naar de waarheid dorsten, zo weinig mogelijk wonderen, als jullie geen halfdode
geloofspoppen van hen willen maken!
[7] Als jullie echter bij mensen die
meer in allerlei wereldse wetenschappen thuis zijn, een of ander teken hebben
gedaan, verzuim dan nooit om hun ook de oorzaak van het welslagen te tonen,
opdat daardoor ook hun geloof in Mij meer levend wordt! De oorzaak echter ben
altijd alleen Ik, en zonder Mij is niemand in staat iets waarachtigs tot stand
te brengen.
[8] Hoe het aan mensen met een reeds
helderder geest en krachtiger wil verklaard moet worden, daar hoeft niemand
van jullie zijn hoofd over te breken; want als iemand van jullie dat nodig
heeft, zal het hem ook woord voor woord in de mond worden gelegd! Want naar
degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden houden, zal Ikzelf in de geest van
alle waarheid toe komen en Mij aan hen openbaren. Zij zullen dan van Mijzelf te
horen krijgen wat Ik allemaal in deze tijd heb geleerd en gedaan.
[9] Want als jullie dat nu met alle
omstandigheden en bijkomende gebeurtenissen allemaal in boeken zouden willen
opschrijven, zouden jullie daar honderd jaar lang meer dan duizend schrijvers
voor nodig hebben; en als dan alles in die bijna ontelbaar vele boeken
opgeschreven zou zijn, wie zou die dan allemaal doorlezen en tevens direct ook
kunnen handelen volgens Mijn leer, die hij uit die vele boeken zelfs in
verscheidene honderden jaren nauwelijks vluchtig zou kunnen doorlezen? Daarmee
zullen .jullie nu allemaal wel inzien waarom jullie van de tekenen die Ik
gedaan heb niet veelophef moeten maken! De waarheid zal wel voor zichzelf
werken.
[10] Als jullie dit nu hebben
begrepen, laten we dan naar buiten gaan, dan zal Ik jullie sterken en daarna
zeggen wat er vandaag nog allemaal moet gebeuren!'
[11] Nu loofden allen Mijn wijsheid,
stonden tegelijk met Mij van tafel op en gingen samen met Mij naar buiten, een
heuvel op vlakbij de stad Pella.
47
De vraag van commandant Pellagius over bezetenheid
[1] Toen wij ons allemaal op de
genoemde heuvel bevonden, vanwaar men een deel van het Meer van Galilea alsook
de steden Abila, Golan en Afek kon overzien, legde Ik alle aanwezigen de handen
op en verleende hun de macht om door het opleggen van hun handen in Mijn naam
allerlei zieken te genezen en de boze geesten uit bezetenen te verdrijven.
[2] Na deze handeling vroeg de
commandant aan Mij: 'Heer en Meester, ik heb al verscheidene keren mensen
gezien en gadegeslagen, die zich heel zonderling gedroegen en bewogen. Een
tijdlang waren ze heel kalm, en als men hun het een of ander vroeg, gaven ze
heel verstandige antwoorden en merkte men niets van een of andere geestelijke
gestoordheid. Maar plotseling werden ze door de een of andere onzichtbare
macht gegrepen, verwrongen hun hele wezen, begonnen te razen en misdroegen zich
door allerlei gruwelijke lasteringen, zelfs ten aanzien van alom bekend staande
goede mensen en tegen de goden of over de ene God van de Joden en tegen de
profeten, en sloegen zichzelf vreselijk met hun vuisten; en als men hen met
geweld wilde boeien, barstten ze uit in een huiveringwekkend gelach, en wie hen
aanraakte, kwam er slecht vanaf.
[3] In de oude mijnstad Gadara, niet
ver hiervandaan, heb ik er twee gekend, waar een heel Romeins legioen weinig of
niets mee kon uitrichten. Ze hielden zich op in de oude groeven en waren een
grote kwelling voor de reizigers en ook voor de inwoners.Als men hen ving en
met kettingen en touwen vastbond, dan hielp dat niets; want als ze door die
geheime macht werden gegrepen, rukten ze zelfs de sterkste kettingen en touwen
in één ogenblik kapot, sloegen zichzelf en ook anderen die het waagden hen te
naderen, en als ze door soldaten omsingeld werden, werden deze zodanig met
stenen bekogeld, dat ze ijlings op de vlucht moesten slaan om niet
verschrikkelijk verminkt te raken. En als men van een afstand met scherpe
pijlen op hen schoot, lachten ze; want zelfs de beste en meest geoefende
boogschutters kregen geen enkele pijl in hun buurt.
[4] Dat waren toch zeker mensen die
door zeer boze geesten bezeten waren? Wie en wat zijn die demonen, en waarom
wordt het toegelaten dat vaak de meest onschuldige mensen, ja zo nu en dan
zelfs onschuldige kinderen door hen worden gekweld?'
[5] Ik zei: 'Over alles waar je naar
vraagt zijn Mijn leerlingen en ook al verschillende van jouw vrienden in Rome
en ook elders volledig onderricht, en jij zult daarover ook nog wel op de juiste
tijd duidelijkheid verkrijgen. Laat het je voorlopig voldoende zijn, dat Ik ook
jou nu de macht geschonken heb om dergelijke boze geesten bij mensen uit te
drijven door de macht en de kracht die in Mijn naam heerst; wat je Mij nu
echter gevraagd hebt, zul je in eerste instantie te weten komen van degenen die
door jou worden genezen, en je kunt veel te weten komen van Mijn leerlingen,
die er getuige van waren dat Ik de bezetenen in Gadara heb genezen.'
[6] Toen de commandant dat van Mij had
gehoord, bedankte hij Mij voor de sterking, evenals alle anderen, behalve Judas
Iskariot, die niet met ons mee deze heuvel opgegaan was, maar intussen in de
stad rondzwierf om bij allen die Ik had genezen om een zogenaamde fooi te
bedelen -een bezigheid, die bij hem niet nieuw of ongewoon was; want hij was en
bleef een regelrechte dief en was nooit tevreden. Niemand informeerde verder
ook naar hem, en ook niemand miste hem.
48
Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht
[1] Toen allen Mij veelvuldig hun dank
voor de aan hen verleende macht en kracht hadden betuigd, kwamen er twee
burgers uit de stad naar ons toe op de heuvel. De een was de bekende Griekse
waard en de andere, zijn buurman, was een Romein die smid van beroep was, en
zich ook af en toe bezighield met het genezen van zieke dieren en bij tijd en
wijle ook van zieke mensen, in het bijzonder halve dwazen en epileptici, en zo
nu en dan met goed resultaat.
[2] Juist deze ochtend had men vanuit
de nabijgelegen stad Abila twee nog jonge mensen tussen de twintig en bijna
dertig jaar oud, die naar de mening van de smid een drievoudige epilepsie
hadden, naar de herberg van de Griek gebracht om hen daar door de smid te laten
genezen. De smid probeerde zijn middelen direct uit; maar ze baatten niets, en
daarna begonnen de twee pas goed te razen, stootten tegen de smid en ook tegen
de waard de smadelijkste beledigingen uit en dreigden hen schade toe te brengen
in al hun bezigheden en aan lichaam en goed.
[3] Toen had de ontzettend geschrokken
waard tegen de smid gezegd: 'De grote Heer en Meester, die met alle goddelijke
kracht en macht vervuld moet zijn omdat Hij anders gistermiddag niet zoveel
mensen met anders ongeneeslijke ziekten volkomen had kunnen genezen, zal vast
nog hier zijn; laten we Hem gaan zoeken! In de Joodse herberg kunnen we wel
naar Hem vragen!'
[4] Daarop waren ze meteen naar de
Joodse herberg gegaan, vroegen naar Mij, en er werd hun gezegd en gewezen waar
Ik Mij ophield. Van daaruit kwamen ze dan ook haastig naar Mij toe en vertelden
Mij alles wat er die ochtend bij hen was voorgevallen.
[5] Ik zei tegen hen: 'Dat zijn geen
mensen met epilepsie, maar dat zijn twee heel erg bezeten mensen; in de een
bevinden zich vijfkwade geesten en in de ander, die de oudste is, zelfs
zeventien. Breng ze hierheen, dan zullen ze hier geholpen worden!’
[6] De waard zei: 'O Heer en Meester,
dat zal wat moeilijk gaan; want die twee zijn totaal onbedwingbaar en zo sterk,
dat twintig sterke mensen niet een van hen kunnen vasthouden en zij ook niemand
bij zich toelaten!'
[7] Ik zei: 'Zoals ze door hun
familieleden uit Abila bij jullie zijn gebracht, zo zullen ze door diezelfde
familieleden ook hierheen gebracht kunnen worden. Ga dus en breng ze hierheen!'
[8] Daarop gingen de waard en de smid
direct weer naar huis en brachten het onmiddellijk over aan degenen die de twee
bezetenen van Abila naar Pella hadden gebracht; en zij probeerden de twee
bezetenen naar Mij toe te brengen.
[9] Maar die wilden aanvankelijk niet,
en er waren verscheidene goed te onderscheiden stemmen uit de mond van de twee
te horen, die zeiden: 'Wat hebben wij met de Zoon van de allerhoogste God te
maken? Moeten wij ons voortijdig door de macht van Zijn wil en woord laten
kwellen?'
[10] Maar nu zei de waard: ' Als
jullie absoluut niet willen gaan, zullen jullie daar door Zijn almacht wel toe
gedwongen worden, en jullie verzet zal jullie niet baten!'
[11] Toen schreeuwden alle kwade
geesten vanuit de twee: 'We weten wel dat wij de macht van Zijn wil nooit
kunnen weerstreven; maar wij willen die trotseren zolang het maar kan!'
[12] Nu zei de waard:'Luister,jullie
kwade geesten, die de brutaliteit hebben de almachtige wil van de Heer te
trotseren; nu wil de Heer het, sta dus op en ga!'
[13] Toen de waard deze woorden had
gezegd, waarbij Ik voelbaar zijn wil met de Mijne ondersteunde, stonden de twee
op en lieten zich door hun familieleden, die de waard en de smid volgden,
direct zonder enig tegenspartelen naar Mij toe brengen.
49
Pellagius geneest een bezetene
[1] Toen ze bij Mij aankwamen, zei de
waard: 'Heer en Meester van eeuwigheid, hier zijn de twee! Het was niet
gemakkelijk om hen hierheen te brengen; alleen tegen de macht van Uw wil
konden ze zich niet verzetten.'
[2] Ik zei: 'Het is goed dat ze hier
zijn, opdat jullie het verschil tussen zogeheten dwazen, epileptici en
werkelijk door kwade geesten bezetenen eens goed leren kennen.
[3] Dezen behoren echter reeds tot de
heel erg bezetenen en kunnen door de mensen alleen door bidden en veel vasten
bevrijd worden van de echte Filistijnse geesten, die hen bezitten; maar hier is
bidden noch vasten nodig.
[4] De jongste, die door slechts
vijfgeesten is bezeten, kan door ieder van jullie, omdat jullie door Mij
gesterkt zijn, van zijn geesten bevrijd worden; maar de oudste, die door
zeventien geesten bezeten is, zou zonder Mijn speciale machtswil door niemand
van jullie van zijn kwade inwoning bevrijd kunnen worden, omdat voor dat doel
het geloof van jullie allemaal nog te weinig echt goddelijk levende kracht
bezit. Die zullen jullie pas ontvangen wanneer jullie volkomen van Mijn geest
doordrongen zullen zijn -wat bij jullie nu nog niet het geval is.
[5] Maar nu wijs Ik jou, Pellagius,
aan voor de jongste. Leg hem in Mijn naam je handen op en zeg: in de naam van
Jezus, de Heer, beveel ik jullie om voor ons allen zichtbaar uit deze mens te
varen, en wel in de gedaante die jullie door jullie oude, hardnekkige
slechtheid eigen is!
[6] Als jij dat doet, vriend, zullen
de vijfdemonen onmiddellijk uit deze man varen en hem voor altijd verlaten. Ga het
dus maar doen!'
[7] Toen liep de commandant naar de
bezetene en deed zoals Ik hem aangeraden had; en de vijf slechte geesten
voeren in de gedaante van vijf nevelige, van vleermuisvleugels voorziene
slangen uit de man en vlogen een tijdje boven onze hoofden rond.
[8] En er werd door ons allemaal
duidelijk een stem gehoord, die van de geesten uitging en zei: 'Heer,
Almachtige, wanneer zal er dan voor ons in onze harde gevangenschap verlossing
dagen?'
[9] Ik zei: 'Als jullie je wil
veranderen! Jullie geesten kennen toch de waarheid en het licht van het leven
is jullie niet vreemd -waarom blijven jullie dan al sinds duizend jaar naar de
tijd van deze aarde gerekend aan de oude leugen en haar werken van starre
eigenzinnigheid vasthouden? Verander jullie wil en smeek Degene die van
eeuwigheid Heer over alles is en dat ook verder eeuwig zal zijn, om genade en
erbarmen, dan zal ook voor jullie de verlossing dagen!'
[10] De geesten zeiden: 'Heer, dat
willen wij; maar geeft U ons een andere en betere wil, en betoon ons op die
manier Uw genade en ontferming! Verlos ons van het oude kwaad van de leugen en
haar werken; want ook wij zijn nakomelingen van Abraham, zij het ook afstammend
van Ezau!'
[11] Ik zei: 'Jullie geschiede zoals
jullie zelf willen! Begeef je nu weer daarheen, waar jullie liefde en wil
jullie heen drijven!'
[12] De geesten zeiden: 'Heer, wij
bespeuren in onszelf nu noch enige liefde noch een wil! Laat U dus met ons
gebeuren zoals U wilt en overeenkomstig Uw genade; want wij hebben genoeg van
onze wil en onze liefde!'
[13] Ik zei: 'Verhef je dan naar die
regio van deze aarde, waar zuiverder broeders jullie verder zullen leiden!'
[14] Toen Ik dit had gezegd, kregen de
vijf geesten menselijke gedaanten, als het ware gevormd uit lichte waterdamp,
grepen elkaar vast en zweefden daarna weg in de gedaante van een steeds
doorzichtiger wordend en daarna snel verdwijnend en niet meer zichtbaar
schapenwolkje.
[15] De man, die van zijn
vijfkwelgeesten was bevrijd, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, in
de eerste plaats bedank ik U, omdat U mij van mijn grote kwelling hebt bevrijd;
maar ook beken ik als heiden, dat ik van nu af aan in geen enkele van onze vele
goden meer zal geloven en hen vereren,
maar U alleen bent de God van alle
goden, mensen en schepselen van deze aarde, en alle demonen moeten hun knieën
buigen voor Uw naam! Daarom zij U alleen eeuwig alle eer, alle liefde en alle
lof!
[16] En wat ik nu hardop heb gezegd,
zweer ik ook ten overstaan van alle mensen en alle goden, aan wie nog talloze
mensen vasthouden en aan wie ze offeren, maar die niets zijn en geen macht en
geen gezag bezitten.
[17] Als er echter nog een of andere
hogere God zou zijn, tegen wie ik nu misschien door deze openlijke belijdenis
van mij heb gezondigd, laat hij dan een bliksem uit de hemelen naar mij
slingeren en mij doden!
[18] Zijn familieleden, die nog
heidenen waren, schrokken van deze eed van de jonge man en verwachtten dat Zeus
het hem heel kwalijk zou nemen en de bevrijde zeker met een bliksem uit de
hemel zou vernietigen.
[19] Maar omdat er geen bliksem kwam,
zei de jonge man tegen zijn familie: 'Waarom wachten jullie op een straf van
een plek, vanwaar geen straf te verwachten valt, omdat er geen Zeus, en al
helemaal geen bliksem in zijn hand en macht bestaat en nooit bestaan heeft?
[20] Kijk, Hij hier, voor wie ik
dankbaar kniel,. is de. Ware en almachtige Zeus! Wanneer Hij zou zeggen dat er
nu onmiddellijk duizend bliksems uit de wolken of uit de onbewolkte hemel op
aarde moesten neerdalen, dan zullen ze ook neerdalen en datgene vernietigen wat
Hij tot vernietiging bestemd heeft.'
[21] Ik zei tegen de bevrijde
jongeman: 'Sta op, Mijn zoon, en blijf bij je nieuwe geloof, dan zul je nooit
meer enige schade lijden! Maar laten we nu ook jouw broer van zijn zeventien kwelgeesten
bevrijden!'
50
De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene
[1] Toen Ik dat zei, werden de
aanwezige heidenen door vrees en grote angst bevangen; want ze hadden voor de
vijf geesten al groot ontzag gekregen.
[2] Maar Ik stond snel op van Mijn
plaats, liep naar de bezetene toe en zei met opgeheven hand: 'Ik wil het; vaar
dus zichtbaar voor alle aanwezigen uit de ingewanden van deze man; jullie
hebben immers geen recht hem te bezitten en te kwellen!’
[3] Toen rukten ze de man nog een paar
keer heen en weer, zodat hij daardoor op de grond viel; maar hij stond vlug
weer op toen de boze geesten in de gedaante van kleine, zwarte krokodillen uit
hem voeren
[4] Deze
zagen er echter veel compacter uit en konden zich met in de lucht verheffen,
maar kropen rond op de grond, richtten tenslotte hun bek naar MIJ toe en
krijsten Mij woedend toe (de geesten): 'Wat hebben wij met U te maken? We
kennen U niet en hebben op aarde nooit in strijd met Uw wetten kunnen handelen
omdat die er nooit waren! Met welk recht wilt U ons nu tuchtigen? Waarom hebt U
ons met Uw overmacht uit deze woning van ons verdreven, die wij met moeite
hadden veroverd?' .
[5] Ik zei:
'Waren jullie er niet bij, toen Ik op de berg Sinaï de wetten gaf? Wie heeft jullie
er destijds toe aangezet om Mij te trotseren, met Mij de spot te drijven, een
gouden kalf te maken en dat vervolgens te aanbidden in plaats van Mij? Jullie
waren toen de grootste raddraaiers en hebben veel volk overreed en Mij de rug
doen toekeren; hoezo zeggen jullie nu dat Ik volkomen vreemd en onbekend voor
jullie ben en jullie ook nooit wetten heb gegeven, volgens welke Ik jullie nu
met recht kan bevelen?!
[6] Wat er destijds met jullie
gebeurde, toen Mozes naar jullie in het dal kwam en in gerechtvaardigde vurige
toorn de stenen tafelen van de wet kapotsloeg, dat dient ook nu met jullie te
gebeuren. Verdwijn dus van hier; want voor jullie zal er nog lang geen
verlossing dagen!’
[7] Daarop begonnen ze onder gehuil en
wild gekras ijlings van ons weg te kruipen over de steile helling van de heuvel
naar een moerassige en dicht met allerlei onkruid begroeide kloof.
[8] Toen zei de commandant tegen Mij:
'O Heer en Meester, die kloof zal alle inwoners van deze plaats tot onheil
worden, als U hem niet van die zeventien kwade demonen reinigt; want voor deze
werkelijk beestachtige geesten ben zelfs ik bang geworden! Laat U ze daarom
niet in die kloof blijven!'
[9] Ik zei: 'Wacht maar even tot Ik
klaar ben met de genezene, dan zullen we wel zien hoe deze kloof gereinigd kan
worden!'
[10] Hierop viel ook de tweede
genezene voor Mij op zijn knieën, bedankte Mij voor zijn genezing van de al
enkele jaren durende kwelling en legde toen dezelfde geloofsbelijdenis af die
zijn broer al eerder had gedaan. Daarna vroeg hij Mij of Ik het verzoek van de
commandant niet wilde vergeten; want ook hij kon nu niet zonder afschuw in deze
smerige kloof kijken.
[11] Ik zei: 'Nog een klein poosje het
nodige geduld; want wij willen eerst nog zien of er niet een van de zeventien
in een andere gedaante terugkeert en Mij Mijn rechten zal gaan betwisten! Want
ook deze geesten hebben nog een volkomen vrije wil.'
[12] De commandant zei: 'Heer en
Meester, hoe komt het eigenlijk dat deze geesten in de gedaante van mij
bekende, heel afschuwelijke dieren zichtbaar voor ons werden? De eerste vijf
zijn uiteindelijk weliswaar van gedaante veranderd; maar die zeventien
behielden hun gruwelijk lelijke gedaante waarin ze voor ons zichtbaar werden,
en in diezelfde gedaante verdwenen ze ook van hier. Hoe komt het dat zulke
geesten in zo'n gedaante voor de mensen zichtbaar worden?'
[1] Ik zei: 'Omdat die gedaante
overeenkomt met hun innerlijke, boosaardige begerige liefde! De gevleugelde
slang komt weliswaar overeen met een zekere mate van wereldse wijsheid en kan
met de verfijnde krijgslistigheid van een veldheer vergeleken worden; maar als
je die wijsheid beter bekijkt, zul je daarin heel weinig naastenliefde, maar in
plaats daarvan ongelooflijk veel zelfzucht, heerszucht en ongeremde hoogmoed
ontdekken. En kijk, die innerlijke gesteldheid van een ziel verschijnt in Mijn
allerhoogste licht der waarheid in een gedaante, die daarmee volkomen
overeenstemt!
[2] Stel je eens een gevleugelde slang
voor, waarvan er in het midden en zuiden van Afrika nog hier en daar enkele in
de natuur bestaan, en ten tijde van de Filistijnen in heel hete jaren ook hier
te lande hebben bestaan! Het is al moeilijk om met een ongevleugelde slang de
strijd aan te binden -vanwege haar geheime listigheid -en voor een gewoon mens
is het vluchten ervoor nog altijd het beste middel om haar listigheid tegemoet
te treden.
[3] Bij een gevleugelde slang echter
helpt ook vluchten dikwijls niets, maar alleen ijzeren kleding en een scherp
zwaard in de hand van een goed geoefend krijger. En die ijzeren kleding is
hier de kracht van Mijn liefde in jullie, het scherpe zwaard is hier Mijn
woord, en de waarheid van Mijn woord, die in staat is alles te overwinnen, is
de goed geoefende krijger en een ware held aller helden.
[4] Hieruit kun je nu wel afleiden
waarom de eerste vijf geesten hier in de gedaante van gevleugelde slangen voor
Mij moesten verschijnen; want ten tijde van de oorlog tussen de Joden en hen
waren ze zeer geslepen veldheren, en hadden ze niets anders voor ogen dan
alleen hun eigen voordeel, winst en roem; want ieder van hen probeerde voor
zichzelf een koninkrijk te stichten.
[5] De man die zij nu enkele jaren
hebben gekweld, is een nakomeling van hun geslacht; ze vonden in hem een groot
veldheerstalent, nog diep sluimerend, en beslopen zijn ingewanden om dat
talent, waardoor ze hem mettertijd zelfs op de troon van Rome hoopten te
brengen, in hem te wekken; maar dat kon hun niet lukken, omdat zij door hun
manier van handelen met zijn lichaam de in zijn ziel sluimerende capaciteiten
alleen maar verzwakten, maar niet tot leven wekten.
[6] Het werd toegelaten dat zij hun
wil op deze man uitprobeerden, om henzelf tot de overtuiging te brengen dat
hun voornemen zinloos en dwaas is en niet overeenkomstig hun duistere
listigheid uit te voeren.
[7] Maar omdat ze het daardoor in hun
woede de laatste tijd met deze man te bont hebben gemaakt, was het ook tijd om
hem helemaal van hen te bevrijden.
[8] Dat was allemaal voorzien, en het
was goed voor deze man en ook voor de vijf geesten; want deze man heeft op die
manier Mij en tegelijk met Mij het eeuwige leven van zijn ziel gevonden, en de
vijf geesten zijn bij deze gelegenheid genezen van hun oude dwaasheid, d.w.z.
hun onbeduidende en nooit realiseerbare begeerte, en zijn nu de weg in de
deemoedscholen van reeds betere geesten ingeslagen. - Dat is nu in het kort
alles wat de eerste vijf geesten betreft.'
52
De achtergronden van de zeventien geesten
[1] (De Heer:) 'Wat echter de gedaante
van de zeventien geesten betreft: die komt overeen met de onverzadigbare
vraatzucht van de dieren, in wier gedaante zij hier zichtbaar moesten worden.
[2] Toen Ik op de berg Sinaï aan Mozes
onder bliksem, donder, vuur en rook eerst de wetten voor het volk Israël
dicteerde, verlangde Mozes op Mijn bevel en onder verwijzing naar Mijn
aanwezigheid een passende onthouding van het vraatzuchtige volk, opdat hun
zielen beter in staat zouden zijn de waarheden op te nemen die hun vanaf de
berg verkondigd werden.
[3] Het volk vroeg echter aan Mozes,
en via hem ook aan Mij, of het zich vanwege de grote vrees en angst voor het
voortdurende bliksemen en donderen en het vuur en de rook van de berg mocht
terugtrekken in een verafgelegen dal; het zou daar helemaal nuchter blijven,
en of Mozes met zijn broeder Aäron maar liever alleen de grote dingen met Mij
wilden afhandelen
[4] Nadat een groot deel van het volk
daar een poos op aangedrongen had, werd dat verlangen ingewilligd. Dat grote
deel van het volk trok direct met alle bezittingen naar een dal dat tamelijk
ver van de berg aflag. Enkele weken hield het zich tamelijk goed aan het
verzoek van Mozes. Toen Mozes echter langer wegbleef, begon het volk hem en Mij
te vergeten, slachtte kalveren en schapen en hield de ene maaltijd na de
andere.
[5] Toen trad een van deze zeventien
naar voren en verleidde het volk; want met de hulp van anderen goot hij een
gouden kalf, vroeg het volk bijeen te komen en zei: 'Dat is ons belangrijkste
voedsel, daaraan danken wij ons leven in deze magere woestijn, waar onze kudden
slechts met moeite nauwelijks voldoende voedsel vinden! Laten we dit kostbare
symbool hoog vereren en aanbidden! Maak nu een overvloed aan maaltijden klaar,
en laten we vrolijk en opgewekt zijn rond dit symbool! Daarna moeten jullie ons
als jullie legeraanvoerders kiezen, dan zullen wij eerder in staat zijn jullie
naar een vruchtbaar land te leiden dan Mozes, die ons helemaal vergeten is,
met zijn ark! In Egypte hebben wij van de sluwe krokodillen geleerd hoe men te
werk moet gaan om een goede prooi te bemachtigen; volg ons daarom, dan zal het
ons niet aan overvloedige maaltijden ontbreken!'
[6] En kijk, velen lieten zich
verleiden om te doen wat deze belangrijkste raddraaiers hun aanraadden!
[7] Ik liet Mozes echter naar hen
toekomen, toen er een menigte rond het gouden kalf danste. Door Mij aangedreven
ontstak hij in een gerechtvaardigde vurige woede en brak de stenen
wetstafelen; onmiddellijk daarop kwamen er gevleugelde slangen die als het ware
gloeiden, wat overeenkwam met de gerechtvaardigde vurige woede van Mozes, en
die beten de afvalligen, en wie gebeten werd, moest sterven. Onder hen bevonden
zich als eerste ook onze zeventien geesten, die met de sluwheid en vraatzucht van
krokodillen vruchtbare landen en vet gebraad wilden bemachtigen - en om die
reden moesten Ze hier dan ook nog in die gedaante verschijnen, die met hun
karakter overeenstemt.
[8] Deze man stamt niet af van de
zeventien; maar al van kind af aan was hij gewend veel te eten en daardoor is
hij later een echte veelvraat geworden; en die slechte hoedanigheid heeft de
zeventien boze geesten ingang tot zijn Ingewanden verschaft.
[9] Maar hij heeft er voordeel van
gehad. Omdat ze zijn lichaam aanvankelijk aanzetten om nog meer te eten,
verloor zijn maag al gauw het vermogen om voedsel te verteren; daarna kon hij
bijna niets meer eten, zodat men zich erover begon te verbazen dat hij vrijwel
zonder enig voedsel kon leven. Daardoor raakte hij echter ook van zijn grote
vraatzucht af, en daardoor werd zijn ziel geestelijker en krachtiger in
zichzelf. En omdat nu zowel zijn lichaam als nog meer zijn ziel op de juiste
manier in orde kwamen, was het ook het juiste moment om ook hem van zijn
kwelgeesten te bevrijden.
[10] Tegelijkertijd had deze
tweevoudige bezetenheid nog een ander groot voordeel, en wel met name voor de
inwoners van Abila, die bijna hun hele geloof zijn kwijtgeraakt; want zij waren
voor het merendeel aanhangers van de leer van Diogenes -stoïcijnen dus in de
hoogste graad -en geloofden niet in een voortleven van de menselijke ziel na de
dood van het lichaam.
[11] Welnu, de bezetenheid van deze
beiden heeft bij menigeen het geloof in het voortleven van de ziel na de
lichamelijke dood wakker geroepen, zij het niet geheel, dan toch zeker voor de
helft, en nu zal het door hetgeen de twee bezetenen en hun familieleden hebben
meegemaakt en gezien, gemakkelijk zijn om de inwoners van Abila helemaal van
hun al diep gewortelde stoïcisme te bevrijden.
[12] En zo gebeurt er in deze wereld
niets wat door Mij is toegelaten, dat niet tot heil van de mensen zou kunnen
dienen; en jij, Mijn vriend, en ook de andere aanwezigen, zullen dat met jou
heel goed inzien.
[13] Aangezien je nu ook weet waar je
met de zeventien geesten aan toe bent, zullen we nu afwachten of er een van hen
terug zal keren.'
[1] Toen ik dit tamelijk lange, alles
verklarende betoog met betrekking tot bezetenheid had beëindigd, waarvoor allen
Mij uit de grond van hun hart bedankten, verhief zich uit de reeds bekende
kloof plotseling een zwarte nevel - zoals die vaak uit de schoorsteen van een
pottenbakker opstijgt - die naar ons toe kroop en weldra heel dicht bij ons
kwam.
[2] Toen die ons tot op tien passen
was genaderd, zei Ik heel luid: 'Tot daar en niet verder! Onthul jezelf en toon
je in jouw vorm!'
[3] Toen ontstond er uit de zwarte
nevel een uiterst ruwe gestalte van een man, zichtbaar voor allen die aanwezig
waren. De gestalte was echter even bruinzwart als die van een Moor en droeg op
zijn arm een gouden kalf, alsof hij daarmee wilde laten zien dat dat nog steeds
zijn God en zijn liefde was.
[4] Ik liet echter met luid gekraak
een geweldige bliksem in de gedaante van een gevleugelde slang uit de hemel
afdalen; die trof het gouden kalf en vernietigde het in één enkel ogenblik.
[5] Toen begon de gestalte te bewegen
en te kronkelen, en bracht tenslotte de woorden uit: 'Heer, waarom laat U ons
niet ongestoord genieten van datgene wat onze liefde wil? We hebben U toch
nooit gevraagd om ons te scheppen en dan naar Uw believen duizenden jaren en
hele eeuwigheden lang te kwellen! Maar nu U ons zonder dat wij dat wilden
eenmaal hebt geschapen en ons ook een liefde en een vrije wil hebt ingeademd -waarom
straft U ons dan, als wij volgens onze liefde en onze wil handelen?'
[6] Ik zei weer met zeer luide stem:
'Wie in de hele eeuwige oneindigheid kan Mij, de enige Heer vol alle macht en
kracht, voorschrijven wat Ik moet doen? Alleen Mijn eeuwige liefde schrijft Mij
voor wat er dient te gebeuren, en Mijn eeuwige en eindeloze wijsheid is de
handlanger van de almacht van Mijn wil en brengt er de orde in aan!
[7] Ik heb jullie door Mijn
rechtvaardige knecht Mozes uit de harde slavernij van Egypte verlost, toen
jullie je eerstgeborenen moesten doden; Ik heb jullie in de woestijn gevoed, en
niemand heeft honger of dorst geleden -behalve enkelen van jullie die zich in
het land van de gruwelen teveel hadden overgegeven aan voor mensenzielen
uiterst verderfelijke zwelgerij. Hun, heb Ik aangeraden nuchter te zijn, tot
heil van hun lichaam en vooral tot heil van hun ziel.
[8] Waarom verlangden jullie ernaar je
van Mij te verwijderen, terwijl Ik jullie bij de berg der kennis tot Mijn
kinderen wilde omvormen? Omdat jullie onder Mijn licht niet durfden te zwelgen!
Toen hebben jullie je verwijderd, om te zwelgen en in plaats van Mij als Vader
een dood, door jullie handen vervaardigd gouden kalf te aanbidden!
[9] Wie heeft jullie liefde eigenlijk die
behoefte ingeblazen? Ik werkelijk niet, maar jullie zelf, door jullie vrije
wil, zonder welke jullie dieren zouden zijn en je nooit tot Mijn kinderen
zouden kunnen ontwikkelen!
[10] Maar aangezien jullie door je
vrije wil van Mij afvallig zijn geworden waarom verheffen jullie jezelf dan
niet weer opnieuw tot Mij door jullie nog altijd vrije wil?
[11] Jullie denken dat Ik jullie kwel?
O, absoluut niet! Iedere duivel kwelt zichzelf door zijn verkeerdheid en
verstoktheid, als hij zich daarmee tegen Mijn wijze orde verzet en meent dat
hij die overeenkomstig zijn boosaardige liefde kan omvormen.
[12] Ik blijf eeuwig een en dezelfde
onveranderlijke Heer over de hele zintuiglijke en geestelijke wereld. Met de
zuivere liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste kan ieder mens en
iedere geest met Mij alles bewerkstelligen en alles van Mij krijgen, maar met
een soort geweld of trots eeuwig niets; Want Ik ben de Geweldigste van alle
geweldigen en de Machtigste van alle machtigen.
[13] Maar Ik ben ook de Zachtmoedigste
van alle zachtmoedigen, de Beste van alle goeden en de Barmhartigste van alle
barmhartigen. Wie in ware, berouwvolle liefde tot Mij komt en Mij om erbarmen
vraagt, die zal Ik dat niet onthouden. Maar wie Mij, als hij Mij heeft leren
kennen, afwijst, zal eeuwig geen verlossing verkrijgen, maar slechts zichzelf
in steeds grotere ellende storten.
[14] Laat iedere boze geest en iedere
duivel dat bedenken! Ik ben de Heer, en buiten Mij is er niet nog een andere!
En maak nu dat je wegkomt!'
[15] Toen Ik dat had gezegd verdween
de geest direct, en spoedig daarna zag men vanuit de kloof zeventien donkere
nevelwolken opstijgen, die door de wind naar het noorden werden gedreven.
[16] Ik zei tegen de commandant:
'Kijk, nu is ook jullie wens vervuld; want die zeventien donkere nevelbundels
waren de zeventien boze geesten. Degene die hier was heeft tegen de andere
zestien gezegd wat hij hier had gehoord, en toen hebben ze het besluit genomen
deze streken voor altijd te verlaten en in het woeste noorden met elkaar te
overleggen wat ze zullen doen. Want in deze streken zouden ze door een bepaalde
overeenkomstige invloed te zeer door de dingen van deze wereld geprikkeld
worden en niet in zichzelf kunnen keren, zichzelf beschouwen en hun zondige
lelijkheid zien. Er zal dus ook bij deze zeventien geesten nog verbetering
intreden; maar voor het zover is zal op deze aarde de zomer nog heel vaak de
winter moeten verdringen!'
[1] De commandant zei:'O Heer en
Meester, vertel ons toch ook waar dergelijke geesten zich op aarde het meest
plegen op te houden, opdat wij zulke onheilspellende plaatsen en streken
gemakkelijker kunnen vermijden! Want als men in zulke streken komt en iets
heeft dat verwant is aan zo'n boze geest, kan het gemakkelijk gebeuren dat men
door hem beslopen en tenslotte zelfs in bezit genomen en beschadigd wordt, wat
niet bepaald wenselijk is!'
[2] Ik zei: 'Vriend, daar hoeft
niemand bang voor te zijn die van harte in Mij gelooft en Mij liefheeft door de
werken te doen die Mijn liefde in hem aangeeft! Maar mensen die nog diep in
allerlei heidens bijgeloof staan dienen overal en te allen tijde voor
dergelijke geesten te vrezen en zijn ook steeds min of meer door hen omringd of
zelfs bezeten; want alle onzuivere hartstochten van de mensen worden
gestimuleerd en beïnvloed door geesten die vroeger zelfhun hele leven lang door
dezelfde onzuivere hartstochten werden beheerst en zich daar naar hartelust aan
overgaven.
[3] Zulke onzuivere geesten - voor een
deel geesten die al eens in het vlees in deze wereld hebben geleefd, maar
merendeels natuurgeesten, die nog nooit in een menselijk lichaam tot leven zijn
geroepen -zijn er overal: in de lucht, op en in de aarde, in het water en het
vuur, in stenen, metalen, planten, dieren en ook in het bloed en vlees van de
mensen; daarom moeten de mensen ook geen vlees van gestikte en onreine dieren
eten.
[4] In geval van nood kan het vlees
van onreine dieren ook wel gegeten worden; maar het moet eerst goed
schoongemaakt, met zout en goede kruiden gemarineerd, bij het vuur gedroogd en
daarna samen met goede kruiden gerookt worden, om het van de onreine geesten
te bevrijden.
[5] Het vlees van roofdieren is, ook
bij alle voorzorgsmaatregelen die Ik jullie aanraadde, schadelijk voor de
mensen, omdat de onreine geesten daar nooit helemaal uit verwijderd kunnen
worden.
[6] Evenzo moeten de mensen ook geen
water uit onreine bronnen drinken en moeten ze hun bronnen schoon houden, zoals
Mozes dat namens Mij ook de Israëlieten allemaal strikt heeft bevolen.
[7] Wie wat zijn lichaam betreft
volgens de aanwijzingen van Mozes leeft, zal het altijd en overal bespaard
blijven door slechte en onzuivere geesten in bezit genomen te worden, en des te
zekerder als hij werkelijk in Mij en Mijn vaderlijke zorg gelooft en alles in
Mijn naam begint, doet en beëindigt. Maar zonder dat is hij ieder ogenblik
blootgesteld aan duizend gevaren van allerlei soort, helaas door zijn eigen
traagheid, onwetendheid en domheid.
[8] Als Ik die mensen, die reeds van
nature een betere wil en instelling hebben, niet door Mijn engelen zou laten
beschermen, zouden er maar weinig niet-bezeten mensen op deze aarde zijn! Maar
daar moeten de mensen zich niet al te zeer op verlaten, omdat Mijn engelen de
wil van de mensen niet beteugelen. -En dat is ook voor jullie iets om over na
te denken!'
[9] Toen Ik was uitgesproken,
bedankten allen Mij en prezen Mijn wijsheid en macht, en de inwoners van Abila
vroegen Mij of Ik ook hun stad zou willen bezoeken; want ze zouden Mij daar
aankondigen.
[10] Ik zei: 'Dat kunnen jullie wel
doen -maar Ik noem niet met zekerheid de tijd en het uur dat Ik naar jullie
toekom; maar Ik zal toch ook naar jullie toekomen! Nu kunnen jullie weer terug
naar huis gaan! Maar neem eerst bij
jullie waard wat brood en wijn tot je;
maar eet pas vlees van varkens als je het hebt klaargemaakt zoals Ik je heb
aangeraden!'
[11] Daarop bedankten ze Mij allemaal
nog eens en begaven zich toen met de Griekse waard en de smid naar de stad.
[12] Wij bleven nog een poos op de
heuvel, en de commandant en ook de andere Romeinen vroegen Mij nog vele dingen,
en Ik nam hun twijfels weg.
[13] Op die manier werd het helemaal
middag, en er kwam een bode van onze waard, die bij ons was gebleven, de heuvel
op om ons voor het middagmaal uit te nodigen. En wij stonden op en volgden de
bode.
[1] Toen wij bij onze waard aankwamen,
stonden daar voor de hal van het huis een groot aantal mensen die Mij nogmaals wilden
zien en spreken, aangezien ze zelf getuige waren geweest van Mijn daden en ook
al het een en ander over Mijn leer hadden gehoord.
[2] Ik verwees hen echter naar
commandant Pellagius en zei tegen hen dat ze Mijn volledige leer van hem zouden
krijgen.
[3] De commandant beloofde hun dat hij
hen in alles zou onderwijzen.
[4] Daar waren de mensen tevreden mee
en ze gingen geleidelijk aan uiteen; wij gingen het huis binnen, waar het
middagmaal al op tafel stond. We namen het maal tot ons en waren daarbij heel
goed gestemd.
[5] Toen
wij na korte tijd klaar waren met de maaltijd en Ik alle aanwezigen aankondigde
dat Ik over een uur met Mijn leerlingen naar Abila zou vertrekken, vroeg de
commandant Mij of hij samen met zijn onderofficieren en Veronica Mij mocht
begeleiden naar die stad en ook naar de andere plaatsen en steden die onder
zijn bevel stonden.
[6] Ik stond hem dat toe, waar hij
heel blij om was, en hij trof direct voorbereidingen voor het vertrek.
[7] Na een uur verlieten wij het huis
van de waard, die Mij samen met zijn genezen zoon ook nog een flink eind buiten
de stad vergezelde, evenals de Griekse waard en de bekende smid en dierenarts.
[8] Toen Ik buiten de stad van hen
vieren afscheid nam, verleende Ik ook de smid de macht om boze geesten bij de
mensen uit te drijven, waarvoor hij Mij niet genoeg kon loven en prijzen.
[9] Daarna trokken wij met tamelijk
gezwinde pas over een goede heerweg naar Abila, en bereikten deze niet zo
kleine stad een uur voor zonsondergang.
[10] Ook deze stad werd voor het
merendeel door heidenen bewoond. Slechts tien Joodse gezinnen hadden in deze
stad een onaanzienlijk onderkomen, en ze moesten de heidenen dienen en van hen
leven. Alle tien gezinnen hadden slechts
één oeroud en vervallen huis om te bewonen; ze hadden in deze stad daarom ook
geen eigen herberg en geen synagoge.
[11] Toen wij de stad naderden, zei Ik
tegen de commandant: 'Ga met jouw gezelschap nu voor ons uit de stad in, en
laat de tien Joodse gezinnen weten dat Ik naar hen toe zal komen en bij hen zal
overnachten! Al het overige zal dan later wel vanzelf duidelijk worden.'
[12] Toen de commandant dat van Mij
had gehoord, liep hij met de zijnen onmiddellijk vooruit, ging direct naar de
Joden en vertelde hun wat hun te wachten stond.
[13] De straatarme Joden zeiden echter
tegen de commandant: 'O hoge gebieder in naam van de keizer! Dat zou allemaal
wel goed zijn; maar waar moeten die meer dan veertig mensen in dit vervallen
huis een toereikend onderkomen vinden? Oude, vervallen kamers zijn er nog wel voldoende;
maar wie wil daar wonen? Padden, adders, salamanders en schorpioenen zijn daar
meer dan genoeg, maar men kan daar toch geen mensen herbergen. Wat onze eigen
kamers betreft hebben wijzelf nauwelijks voldoende ruimte om te wonen, met name
's nachts, en het zou moeilijk zijn om behalve ons nog een paar mensen
behoorlijk onderdak te geven. Van enige verzorging ,kan al helemaal geen
sprake zijn, aangezien wij zelf meer dan straatarm zijn.
[14] Probeer dus die grote heer en
meester, over wiens wonderbaarlijke daden wij reeds hebben gehoord, ervan te
doen afzien om bij ons onderdak voor de nacht te zoeken en te willen nemen; er
zijn in deze stad immers verscheidene goed ingerichte herbergen.'
[15] Toen zei de commandant: 'Ik zal
Hem jullie nood, die ik wel ken, uitleggen; maar ik weet ook al van tevoren
dat ik Hem niet van Zijn voornemen zal afbrengen -want wat Hij eenmaal besluit
en zegt, dat gebeurt! Hij zal jullie benarde toestand en jullie ellende ook
allang kennen en komt vast en zeker naar jullie toe om jullie te helpen en de
ware troost te brengen, maar niet om jullie te kwellen en met grote zorgen te
belasten. Kom Zijn wil dus maar vriendelijk tegemoet, dan zullen jullie genade
en een grote liefde en erbarmen bij Hem vinden!’
[16] De oudste van het huis zei: 'Ja,
ja, laat hem maar komen als hem dat goeddunkt! Als hij er is, zal het hem
vanzelf wel duidelijk worden hoe het er met ons voorstaat. Wij zijn allemaal
werkelijk blij dat hij naar ons toe wil komen; maar wij zijn verdrietig, omdat
wij hem voor zo'n genade geen tegen offer kunnen brengen!'
[17] Terwijl de commandant nog met de
oudste sprak, arriveerde Ik met de leerlingen al voor het Joodse huis, dat zich
als een verbrokkelde oude burcht op een hoogte buiten de stadsmuur bevond.
[18] De commandant merkte Mij
onmiddellijk op, snelde Mij tegemoet en wilde Mij beginnen te vertellen hoe het
er met het Joodse huis en haar bewoners voorstond.
[19] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend,
bespaar je de woorden, aangezien Ik alles allang weet! Maar Ik ben inderdaad -
zoals jij reeds tegen deze mensen hebt opgemerkt - juist naar hen toe gekomen
omdat Ik heel goed weet hoe het met hun huis en met henzelf gesteld is. Laten
we dus direct naar de oudste gaan!'
[1]
Vergezeld door de commandant liep Ik naar de oudste van het huis, bij wie zich
ook nog enkele bezorgde huisvaders bevonden, die ons bekeken om te zien wat wij
zouden doen als we zagen wat voor oude ruïne het huis was.
[2] Toen Ik bij de oudste kwam, zei
deze (de oudste): 'U bent bij ons allen wel welkom, heer en meester; maar wat
wij tegenover de grote genade die u ons bewijst kunnen doen, zal u vast niet
welkom zijn! Kijk eens naar ons huis, en onze kleren zullen u, zonder verder
iets te hoeven zeggen, vanzelf wel laten zien hoe het er met ons allemaal voor
staat!’
[3] Ik zei: 'Vrede zij met jullie! Hoe
het er met jullie voor staat, weet Ik welmaar voor het grootste deel is die
armzalige toestand jullie eigen schuld; want door traagheid en door haast geen
vertrouwen op God, de enige Heer en Gever van alle goede gaven, zal geen enkel
mens het op deze aarde ver brengen.
[4] Zolang jullie nog middelen en
kracht hadden, deden jullie niets om jullie oude huis te verbeteren, lieten je
niets gelegen liggen aan Jehova en maakten jullie jezelf vertrouwd met de
blinde leer van de Griekse wijzen, waardoor jullie nog vele malen
beklagenswaardiger zijn geworden dan jullie ooit eerder waren.
[5] Nu zijn jullie zelfs slaven van de
heidenen geworden en moeten eerder met zwaar werk karig brood van hen bedelen
dan dat jullie tegen hen kunnen zeggen: 'Wij hebben het in het zweet van ons
aangezicht verdiend!'Want het is niet gemakkelijk om mensen te dienen die in
geen enkele God geloven en ook niet in een voortleven van de ziel na de dood
van het lichaam en derhalve ook aan geen enkele vergelding in de grote wereld
aan gene zijde, en die derhalve geen naastenliefde hebben en zelfs vijanden van
hun eigen leven zijn.
[6] Welnu, in jullie grootste nood
zijn jullie aan de oude Jehova gaan denken en bij Hem om hulp gaan smeken, en
dat heeft Mij er dan ook toe gebracht om naar jullie toe te komen en jullie te
helpen, voor het aangezicht van de vele, al te blinde heidenen, die eveneens
ter wille van hun Diogenes het geloof in hun goden hebben laten varen. Ik zal
dat doen opdat ook zij merken dat de oude God nog leeft en degenen helpt die
in Hem geloven, Zijn geboden houden en in waarachtig en onwankelbaar vertrouwen
van Hem de juiste hulp verwachten.
[7] Laat Mij jullie oude, meer dan
half vervallen huis zien, dan zullen we kijken of daarin overnacht kan worden
en of datgene wat beschadigd is gerepareerd kan worden! Daarna zullen we
jullie provisiekamers onderzoeken, om te zien hoeveel voorraad daar nog
aanwezig is!'
[8] De oudste zei: 'O grote heer en
meester! Dit huis moet vroeger wel heel veel grote en kleinere kamers hebben
gehad; maar wij hebben er maar nauwelijks zeven in gebruik kunnen nemen, en
zelfs die zijn al erg beschadigd. Alle andere zitten vol met allerlei soort ongedierte
en zijn grotendeels voor mensen zelfs niet meer begaanbaar. ook onze
provisiekamers verkeren vooreerst in een zeer miserabele staat. Slechts één is
er nog half bruikbaar; maar zelfs die ene is leeg op een paar beschimmelde
broodkruimels na. Maar laten we uw wil volgen en toch gaan kijken, opdat u, o
grote heer en meester, met uw eigen ogen aanschouwt hoe het met ons,
afstammelingen van Gad en Ruben, in hun land gesteld is!'
[9] Hierop liepen we door alle
vertrekken van het grote huis, en het zag er allemaal zo uit als de oudste had
beschreven.
[10] Toen wij ons echter in het
buitenste en laatste vertrek bevonden, zei Ik: 'Nu zul je Gods macht in Mij,
die wat Mijn lichaam betreft ook een mensenzoon ben, leren kennen! Kijk, wij
zijn over brokstukken van muren, delen van zuilen, doornstruiken en allerlei
ongedierte tot dit vertrek doorgedrongen, en door koninklijk versierde, fraaie
vertrekken, die van alles voorzien zijn en waarin goed overnacht kan worden,
zullen we onze tocht terug maken. Ik wil het, en zo zij het!'
[11] Nauwelijks had Ik dit zo gezegd,
of het hele huis was al volkomen veranderd, en toen wij daarna door alle
kamers en vertrekken heen liepen, was er nergens meer enige beschadiging te
ontdekken.
[12] De Joden van dit huis sloegen de
handen boven hun hoofd tegen elkaar en riepen vol blijde verwondering: 'Dat kan
alleen Hij doen, die hemel en aarde heeft geschapen; daarom zij U alle lof, o
grote God, die aan een mens zo'n macht heeft gegeven!'
[13] Daarna bezochten we de
provisiekamers, die eveneens gevuld waren met alles wat de mensen nodig hebben
om hun honger en dorst te stillen. Toen werd de verbazing nog groter, en lange
tijd konden ze van louter verbijstering met praten.
[1] Na een poosje sprak de oudste de
volgende woorden: 'Nee, nee, nee - dat is ongehoord! Mozes en Elia, de twee
grootste profeten, hebben grote dingen gedaan, ja, groter dan een mens met het
zuiverste verstand ooit in staat is te Vatten en te begrijpen en zelfs het meest
gelovige gemoed nauwelijks kan geloven! Maar wat zijn vergeleken bij dit
wonderbaarlijke werk al die wonderen, die door de genoemde twee profeten zijn
gedaan volgens de wil van Jehova, van wiens geest van macht zij vervuld waren?!
Alle profeten, zowel de grote als de kleine, hebben gezegd: 'De Heer wil het,
en de Heer spreekt!' Maar U, o grote Heer, zei: 'Ik wil het, en het zij zo!' En
in één ogenblik gebeurde er wat U wilde! Daarom bent U meer dan Mozes en Elia!
[2] Uw Ik is de Heer Zelf in alle
volheid, en ik heb nu als oude man in U mijn heil gezien en zou nu willen
zeggen: 'O Heer, Heer, laat Uw oude dienaar in vrede overgaan naar de grote
wereld aan gene zijde! Want U bent de Beloofde vanuit Uzelf! Uw eeuwige geest
heeft uit de mond van de profeten gesproken en Uw neerdalen voorspeld, en U,
die de eeuwige Waarheid en Trouw zelfbent, hebt Uw woord gehouden en bent in
een lichaam van vlees en bloed naar ons zondige mensen toegekomen om ons weer
opnieuw op te richten, zowel de Joden als de heidenen, die ook kinderen van
Noach zijn en eens samen met de voor-Abrahamieten één volk vormden onder de
grote opperkoning en allerhoogste priester Melchizédek van Salem. Daarom zij U
alleen alle eer en alle lof, o Heer, Heer, Heer!'
[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed
en waar zo! Dat jullie weggezakte geloof door deze daad van Mij in één keer
weer opgericht is, is wel goed te begrijpen, evenals het feit dat jullie Mij
onmiddellijk hebben herkend; maar in de toekomst moeten jullie je geloof door
werken van ware naastenliefde eerst levend maken, anders heeft het in Mijn ogen
geen waarde voor het leven van jullie ziel. Want Ik ben enkel door Mijn
overgrote liefde naar jullie mensen toegekomen, en zo kunnen jullie mensen ook
alleen maar weer door liefde voor Mij en voor je naaste tot Mij komen en op die
manier tot het eeuwige leven van jullie zielen, als Mijn echte kinderen; dat
dienen jullie goed te onthouden!
[4] Het
geloof in Mij is wel een levend licht uit de hemelen, maar pas door de werken
der liefde. Zoals echter een licht, dat schijnt in de nacht, uitdooft als het
niet gevoed wordt door steeds nieuwe olie toe te voegen, zo dooft ook zonder de
voortdurende werken der liefde zelfs het aanvankelijk meest onwankelbare geloof
uit.
[5] Door dit wonder, dat voor Mij gemakkelijk
was om te doen, heb Ik niet alleen jullie helemaal weggevallen geloof in jullie
ziel opgericht, maar ook jullie liefde voor Mij aangewakkerd; en in het licht
van die ware, eeuwige levensvlam hebben jullie toen ook snel en gemakkelijk
gezien Wie er in Mij naar jullie toe is gekomen.
[6] En nu jullie dat onmiddellijk en
zonder veel moeite en prediking hebben gezien, moeten jullie er ook naar
handelen, zodat jullie en jullie nakomelingen door de werken der liefde in
Mijn naam in het levende geloof blijven!'
[7] De oudste zei: 'O Heer, Heer, dit
werk zal in deze streek van de zestig steden zeer groot opzien baren, zowel bij
de weinige Joden als bij de vele heidenen, en zowel in deze stad als mettertijd
ook in de andere steden. Als de mensen van alle kanten hierheen komen en zien
dat ons al zo lang vervallen huis plotseling in een echt koninklijke burcht is
veranderd, en aan ons vragen hoe dat gebeurd is -wat voor antwoord zullen wij
hun dan kunnen geven?'
[8] Ik zei: 'Maak je daar geen zorgen
om; want als jullie genoodzaakt zijn tegenover de mensen over deze daad en over
Mij te spreken, zal jullie wel in de mond gelegd worden wat jullie moeten
zeggen! De al te opdringerige mensen kunnen jullie naar de commandant en zijn
onderofficieren verwijzen, die het allemaal hebben zien gebeuren -dan zullen
ze de juiste opheldering krijgen; want deze mensen kennen Mij al heel goed en
weten dat niets voor Mij onmogelijk is.'
[1] (De Heer:) 'Maar opdat ook jullie
weten waarom Ik nu deze oude, vervallen burcht, waar vroeger koningen in
hebben gewoond, weer heb opgericht en als het ware weer helemaal opnieuw heb
opgebouwd, moeten jullie letten op wat Ik jullie nog ga zeggen:
[2] In de eerste plaats komt het
opnieuw oprichten van deze oude koningsburcht overeen met het feit dat Ik het
oude, geheel vervallen geloof in de ene, enig ware God, nu weer overal opnieuw
tot leven breng.
[3] Er zijn van de oude burcht des
geloofs nog wel enkele verweerde, verbrokkelde en vervallen waarheidsresten
aanwezig; maar die deugen niet meer als levenswoning van Mijn liefde en
erbarmen voor de zielen van Mijn kinderen, zoals ze ten tijde van de koning
van Salem waren, maar ze deugen nog slechts als woning voor degenen wier gemoed
geheel en al op het ongedierte lijkt dat deze burcht al lange tijd
herhaaldelijk en in vele vormen heeft bewoond.
[4] De burcht was zodoende een getrouw
beeld van hoe het er nu met het geloof in God en met het houden van Zijn wetten
uitziet, en wel met name in en rond Jeruzalem.
[5] Als daar geen volledige
verbetering en ommekeer naar Mij plaats zal vinden, zal Ik die stad en
iedereen die aan haar kant staat nog erger bezoeken dan Ik ten tijde van Lot
Sodom en Gomorra heb bezocht; en daarmee wijs Ik jullie op de tweede reden
waarom Ik deze burcht nu opgericht en weer helemaal opnieuw opgebouwd en van
alles voorzien heb!
[6] Als Mijn gericht over de
goddelozen in Jeruzalem en wijde omgeving komt en Mijn weinige getrouwen op de
vlucht zullen slaan, zullen ze ook hierheen komen. Neem hen dan op, en maak
zodoende het in jullie nu opnieuw opgewekte geloof helemaal levend door de
werken der liefde in Mijn naam!
[7] Het gericht dat over de stad
Jeruzalem toegelaten zal worden zullen jullie, oude lieden van deze plaats, in
je lichaam wel niet meer meemaken, maar de jongeren onder jullie en hun
kinderen zullen het meemaken. En als het gebeurt, denk dan aan wat Ik jullie nu
heb gezegd!'
[8] Nu zei de oudste met diep ontzag
tegen Mij: 'O Heer, Heer! Groot en meer dan heerlijk is Uw naam! Enkele maanden
geleden hebben wij 's nachts een uiterst merkwaardig lichtverschijnsel aan het
firmament waargenomen, waarvan de beelden ons met grote vrees en angst hebben
vervuld. Aanvankelijk verschenen er grote vuurzuilen, die naar het scheen tot
de sterren reikten. De zuilen verenigden zich op wonderbaarlijke wijze en
stegen op, en omdat we er niets meer van zagen, dachten wij dat het een vuurverschijnsel,
weliswaar zeldzaam, maar toch van natuurlijke aard was. Maar al gauw daarna
begon de hele hemel te gloeien. Wij zagen de stad van Salomo en grote legers,
die de stad belegerden en uiteindelijk met tempel en al geheel verwoestten.
[9] Later, al meer tegen de ochtend,
was er helemaal in het westen nogmaals een lichtverschijnsel te zien. Wat dat
voorstelde kon niemand van ons ontraadselen. Maar het middelste verschijnsel
vertoonde sterke overeenkomst met wat U, o Heer, Heer, ons nu over Jeruzalem
hebt verkondigd. Het had zeker betrekking op de voorspelling die U nu deed?'
[10] Ik zei: 'Jawel, Mijn vriend, maar
nu zullen we daar niet verder over praten! Zorg in plaats daarvan nu voor een
avondmaal; voor al het andere heb Ik al gezorgd!'
[11] De oudste zei tegen Mij: 'Heer,
Heer! Misschien wil onze aardse gebieder, de wijze commandant, ons iemand
bezorgen die de kookkunst machtig is; want wij hebben al vele jaren niets meer
gekookt, hebben geen vuur en in deze omgeving ook geen brandhout voor de haard.
Daarom is het ons in drieërlei opzicht onmogelijk om voor U en hen die bij U
zijn, een gekookt avondmaal te bereiden, hoewel alle grote en kleine
provisiekamers door Uw genade meer dan vol zijn met allerlei voorraden. Er zal
door Uw genade ook wel voor brandhout en vuur gezorgd zijn; maar wat helpt dat,
als wij geen van allen in staat zijn te koken en eten klaar te maken?'
[12] Ik zei: 'Oude man, je eerlijkheid
bevalt Me, want wat jullie kookkunst betreft heb je de volle waarheid
gesproken. Maar de commandant heeft zijn dochter en twee van zijn
ondergeschikten al opdracht gegeven om met een paar van jouw mensen in de grote
keuken, waar zich ook een visbekken bevindt, dat nu vol vis is, voor ons en
jullie allemaal een goed avondmaal klaar te maken.'
[1] (De Heer:) 'Maar in deze burcht
bevindt zich toch ook nog een grote, van basaltstenen gemetselde kelder! Heb je
die nog nooit ontdekt en gezien?'
[2] De oude en een paar van zijn bijna
even oude neven zeiden: 'Ja, er moet vroeger wel een kelder vol uitstekende
wijn hebben bestaan, en daar moeten ook andere schatten in verborgen zijn, maar
niemand van ons heeft het ooit gewaagd zich in de onderaardse ruimten te
begeven en daarin tussen allerlei kwaadaardig ongedierte en andere boze machten
naspeuringen te doen, en zodoende kent niemand de echte, juiste toegang tot de
genoemde kelder. Waar en hoe kan men daarin komen? Door Uw macht zal ook die,
net als al het andere, zich nu wel in een uitstekende staat bevinden?'
[3] Ik zei: 'Zeker, als jullie dat
geloven; maar aangezien niemand van jullie de ingang kent, volg Mij, dan zal Ik
jullie naar de kelder brengen!'
[4] Daarop volgden de oude en nog tien
van zijn familieleden Mij met een aangestoken fakkel van was, die wij uit de
keuken haalden, waar er veel van in voorraad waren, en die we daar ook
aanstaken. Van de genoemde grote keuken leidde een zuilengang naar een grote
poort, die van een plaat basalt was gemaakt. Ik liet zien hoe de poort heel
gemakkelijk geopend kon worden, en Ikzelf opende de grote, zware poort. Toen de
poort open was, werd er direct een brede trap zichtbaar, waarlangs men heel
goed in de zeer ruime, grote kelder kon komen.
[5] Toen wij in de kelder waren, waar
deze arme joden weer buitengewoon verbaasd over waren, troffen we daar een
groot aantal grote en kleine stenen vaten en een nog grotere hoeveelheid
stenen, lemen, zilveren en ook gouden drinkgerei aan, waar de arme joden
natuurlijk heel verbaasd naar keken en waarvan ze niet wisten of deze dingen
ook op wonderbaarlijke wijze door Mij waren geschapen of dat ze, wat het
uiterlijk ervan deed vermoeden, nog uit de oertijd stamden.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Wat we
hier hebben gevonden stamt allemaal nog uit de tijd van de grote koning en hogepriester
van Salem. Dit was op aarde zijn burcht die evenals de bergen met hun vaak zeer
wonderbaarlijke grotten en holen niet door mensenhanden gebouwd is, maar door
dezelfde macht waardoor ze nu weer opnieuw is opgebouwd. Want Ik alleen ben de
ware Koning van Salem en Hogepriester Melchizédek in eeuwigheid!
[7] Maar neem nu de karaffen in de
hand en vul ze met wijn, waarvan jullie hier in de grote vaten een meer dan
grote voorraad hebben!'
[8] Nu pakten de arme joden wel vol
vreugde het drinkgerei, maar ze wisten niet hoe ze de wijn uit de grote stenen
vaten moesten krijgen, die met zware, gladde stenen platen volkomen hermetisch
waren afgedekt.
[9] Toen toonde Ik hun onderaan de
vaten een met een stop dichtgemaakte, enigszins uitspringende opening, trok de
stop met gemak uit de opening, en onmiddellijk stroomde er rijkelijk een oude,
uitstekende wijn uit in het drinkgerei, dat eronder werd gehouden; want de
uiterst krachtige geur ervan vertelde direct alle aanwezigen, waar ook de
commandant en een van zijn onderofficieren bij was, dat men hier met een oude,
uitstekende wijn te maken had.
[10] Toen alle kannen gevuld en de een
na de ander in de grote eetzaal op tafel gezet waren en degenen die de wijn
opdienden weer naar ons toekwamen, terwijl wij nog in de kelder waren
gebleven, zei Ik tegen de oude: 'Kijk, deze wijn is weliswaar ook geperst van
druiven die in dit land gegroeid zijn maar hij is bijna even oud als deze
burcht! Dit is een tiendwijn, die door alle koningen waar de koning van Salem
over heerste aan Hem als offer werd gebracht, en hij moest tot nu bewaard
blijven, opdat Ik nu, als geheel dezelfde Koning, samen met al degenen die in
Mij geloven en Mij volgen, van die oude tIendwijn drink.
[11] Zolang deze burcht in Mijn naam
zal bestaan, zal ook de wijn niet uitgeput raken; maar toch zal driehonderd
jaar na Mijn hemelvaart deze burcht en een groot gedeelte van deze stad door de
macht van onze tegenstanders dermate verwoest worden, dat men de plaats waar
ze nu staat niet meer zal herkennen. Maar dat is niet belangrijk; want Ik bouw
nu een nieuwe burcht voor Mijzelf in de harten die, wanneer zij eenmaal stevig
gevestigd is, nooit meer vernietigd zal kunnen worden.
[12] Deze oude gedenktekens zullen dan
ook helemaal verdwenen zijn, opdat de mensen er geen afgoderij mee kunnen
bedrijven. Maar tot bijna driehonderd jaar na Mijn hemelvaart zal de burcht er
nog staan en zal deze wijn niet uitgeput raken, en deze zullen voor degenen die
uit Jeruzalem gevlucht zijn, als onderkomen dienen en om hen te sterken.'
[1] Nu vroeg de oude vol diep ontzag:
'Heer, Heer, als men het zo leest, was die geheimzinnige koning van Salem er
toch al gauw nadat Noach uit de ark stapte en de aarde begon te bebouwen. Zijn
kinderen kunnen zich in die korte tijd toch niet zo geweldig vermeerderd
hebben, dat er in de tijd van de koning van Salem op aarde al zo'n groot aantal
andere kleine koningen geweest zou kunnen zijn, die Hem de tiend als offer
brachten? Evenals vele andere dingen in onze boeken klinkt dit zeer mysterieus
en kan met ons verstand niet begrepen worden.
[2] En U zei ook dat U zou opvaren!
Wat is dat? Waar vaart U heen, en wanneer? Heer, Heer, verklaar ons dat wat
nader, opdat wij het uiteindelijk in Uw geest van waarheid, liefde en leven ook
aan ons nageslacht kunnen uitleggen en zij ons geloven wanneer we hun zeggen
dat U, o Heer, Heer, Zelf Degene bent geweest die ons die buitengewone dingen
hebt geopenbaard!'
[3] Ik zei: 'Wat de tijd van de koning
van Salem betreft: Hij was er al eeuwig vóór enig schepsel en derhalve ook
eerder dan Noach. Wat echter de aardse tijd betreft waarin Hijzelf in de
gestalte en persoonlijkheid van een engel uit de hemelen de mensen over
Zichzelf en over hun bestemming onderwees: Hij was er al van tijd tot tijd
tijdens het leven van Noach en sprak met hem, maar een werkelijk koning en
priesterschap werd pas ingesteld een paar d honderd jaar nadat Noach de
ark had verlaten, en die tijd hebben Noach zelf ~ en zijn drie zonen nog
meegemaakt. In die tijd was de aarde alweer dichtbevolkt, en de vele
stamvaders van kleine volken voerden de titel koning, brachten ieder jaar hun
offers naar Salem en werden door de Koning onderwezen.
[4] Toen de volken zich echter meer
over de wijde aarde hadden verspreid, vergaten ze de Koning der koningen en
begonnen zich van Hem af te scheiden; ook degenen die dicht bij Hem woonden
trokken niet meer naar Salem. Toen verliet de Koning ook de burcht en bezocht
nog maar zelden enkele patriarchen die Hem trouw waren gebleven, zoals
bijvoorbeeld Abraham, Isaak en Jacob, en later alle grote en kleine profeten en
nu in vlees en bloed ook jullie.
[5] Wat Mijn hemelvaart betreft, die
heeft een dubbele betekenis. De eerste zal van nu af gerekend geen jaar meer op
zich laten wachten; de tweede echter zal in ieder mens die werkelijk in Mij
gelooft, bewerkstelligd worden doordat de geest van Mijn liefde in zijn hart
zal opstaan en het verstand van die mens in alle wijsheid van de hemelen zal
binnenleiden.
[6] Mijn persoonlijke hemelvaart zal
echter plaatsvinden kort nadat dit lichaam van Mij, weer uit het graf zal
opstaan en zo in Mijn goddelijk wezen zal overgaan, drie dagen nadat het gedood
is door de handen van Gods vijanden.
[7] Zoals jullie hebben gehoord dat
Elia vroeger zichtbaar en als in een vurige wagen naar de hemel is opgestegen,
zo zal ook Ik, zichtbaar voor veel van Mijn vrienden, van de materiële bodem
van deze aarde opstijgen naar de zichtbare hemel. En voortaan zal Ik niet zoals
nu persoonlijk zichtbaar rondwandelen onder alle mensen - goede en slechte -
en hen onderrichten; maar Ik zal alleen in de geest, goed waarneembaar en
herhaaldelijk ook zichtbaar, onder diegenen wandelen en hen onderrichten en
leiden, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben en hun naaste als
zichzelf. Want in het hart van zulke mensen zal Ik voor Mijzelf de genoemde
nieuwe burcht bouwen en daarin Mijn intrek nemen.'
[1] (De Heer:) 'Degenen bij wie Ik zal
wonen zullen Mij dan ook wel waarnemen en Ik zal hen Zelf onderrichten en
leiden, en zo zullen zij die Mij echt liefhebben altijd door Mij onderricht en
geleid worden en zullen het eeuwige leven in zich hebben. Maar de
harten-burchten van hen die zich van Mij verwijderen, zoals in de oude tijd de
koningen zich puur uit liefde voor de wereld van de koning van Salem hebben
verwijderd en Hem niet meer ten offer brachten wat ze Hem hadden moeten
brengen, zullen ook door Mij verlaten worden. En zoals het was in de tijd van
de Koning van Salem, toen Hij deze burcht samen met alle engelen die Hem
dienden verliet en er onder de volkeren en hun koningen maar al te gauw
allerlei tweedracht, nijd, afgunst en daardoor ook oorlogen ontstonden, zo zal
het in de toekomst ook zijn onder degenen wier harten-burchten Ik zal verlaten.
Dan zal het ene volk tegen het andere opstaan en het trachten te onderwerpen.
[2] In degene die in Mijn leer en
liefde zal blijven, zal ook Ik blijven, en werkelijk: uit zijn lendenen zullen
stromen levend water vloeien, en wie van dat water zal drinken, zal in
eeuwigheid nooit meer dorst hebben!
[3] Mijn leer en de goddelijke
wijsheid daarin is het ware, levende water. Wie daarvan drinkt, diens ziel zal
weldra met alle wijsheid gevuld en voor eeuwig verzadigd worden, en dan zal ze nooit
meer dorsten en hongeren naar een hogere waarheid en wijsheid.
[4] En zo heb Ik nu jou, Mijn oude
jood, verklaard wat jou tevoren duister en onverklaarbaar leek! Maar denk nu
niet dat je nu al in alle waarheid en wijsheid ingevoerd bent; dat zal je pas
ten deel vallen wanneer Ik in de geest van alle waarheid en wijsheid ook in
jouw hart opgestaan en dan naar de levenshemel van jouw ziel opgevaren zal
zijn.
[5] En laten we nu uit deze kelder
weggaan en ons naar de eetzaal begeven; want het avondmaal staat al klaar, en
wij zullen het tot ons nemen en daarmee ons lichaam versterken.'
[6] Na deze woorden van Mij gingen wij
de kelder uit en kwamen al gauw in de grote eetzaal, die met honderd lampen
helder verlicht was, terwijl het nog maar kort geleden zo'n ruïne was geweest,
dat niemand had kunnen opmerken dat daar ooit een grote eetzaal had bestaan.
[7] Twee grote stenen tafels, die op
stevige zuilen rustten, waren op passende wijze in de zaal opgesteld en
sierlijk met het fijnste byssus* (* Weefsel van fijn linnen.) bedekt. Rond elk
van de twee tafels waren een juist aantal gemakkelijke stoelen neergezet, en
beide tafels waren goed voorzien van smakelijk toebereide vissen, brood en
wijn.
[8] We gingen dan ook aan de tafel
zitten die voor ons gedekt was, en de eigenaars en bewoners van deze burcht
gingen aan de tweede tafel zitten, die voor hen bestemd was, en we aten en
dronken allemaal met mate.
[9] Tijdens het eten werd er over veel
dingen gesproken, en de commandant vroeg Mij hoe hij het de volgende dag met de
Romeinen en Grieken moest aanpakken, als die dit wonder maar al te gauw in de
gaten zouden krijgen. Want dan zouden ze zoveel vragen gaan stellen als men
waarschijnlijk nog niet eerder meegemaakt had.
[10] Ik zei: 'Als er iemand komt, zeg
hem dan de waarheid; maar zeg ook tegen hem dat hij dat allemaal voor zich moet
houden en niet naar de nabij gelegen plaatsen en steden moet lopen om Mij
voortijdig bekend te maken!
[11] Opdat dit wonder niet zo snel van
buiten zichtbaar zal zijn, ziet deze burcht er wat de buitenkant betreft weinig
veranderd uit, maar hij is dat alleen van binnen; en zo moeten ook jullie niet
voortijdig veelophef maken over deze daad van Mij! Ik zal morgen Zelf nog
enkele van de betere heidenen bezoeken en een uur na de middag met Mijn
leerlingen van hier naar Golan gaan, waarheen je Mij ook kunt vergezellen.
[12] Als je op een bepaald moment weer
hierheen komt, kun je Mijn woord aan de heidenen bekend maken, en dan kan dit
door Mij gedane wonder je als een getuigenis dienen, opdat zij Degene herkennen
die het gedaan heeft, en dan volgens Zijn wil leven en handelen!'
[13] Toen de commandant dat van Mij
had gehoord, beloofde hij dat hij zich in alle opzichten strikt volgens Mijn
wil zou gedragen.
[1] Terwijl wij allemaal nog aan tafel
zaten, ontstond er buiten op straat een rumoer. Verscheidene arbeiders keerden
terug naar huis van hun dagelijks werk, zagen het huis goed verlicht - wat
anders bij deze arme Joden bijna nooit het geval was - en wilden kijken wat er
in deze ruïne aan de hand was. Daarom riepen ze naar de hun bekende Joden dat
ze naar buiten moesten komen om hun te vertellen wat er was gebeurd, omdat de
slechte vertrekken zo helder en feestelijk verlicht waren.
[2] Ik zei
tegen de commandant: 'Ga jij nu naar buiten naar de lawaaimakers! Ze zullen je
direct herkennen en zich daardoor ook onmiddellijk realiseren waarom het huis
nu zo verlicht is; dan zullen ze zich direct heel rustig gedragen, zich naar
huis begeven en niet meer vragen waarom dit huis van de Joden nu zo verlicht
is.'
[3] De commandant deed dat, begeleid
door een van zijn ondergeschikten.
[4] Toen hij bij de lawaaimakers kwam,
zei hij luid en ernstig (de commandant) : 'Wat willen jullie van de arme
Joden, terwijl ik met hen bezig ben alsook een nog veel grotere Machthebber?
Moet ik op dit uur van de nacht het huis van binnen soms niet voor mij laten
verlichten ter wille van jullie?!'
[5] Toen de arbeiders, die de commandant
direct hadden herkend, dit hadden gehoord, verontschuldigden ze zich dat ze dat
niet hadden geweten, vroegen hem om vergeving en gingen toen heel rustig naar
huis. Maar ze vertelden direct aan hun familie wat ze hadden gezien en
vernomen, en daarop werd er veel gedacht en over en weer gevraagd en gegist wat
het te betekenen had dat de commandant met een nog hogere machthebber zijn
intrek had genomen in het armzalige huis van de Joden. Maar niemand durfde uit
de stad naar het huis van de Joden te gaan om te kijken wat daar aan de hand
was, en zo hadden wij de hele nacht rust.
[6] Toen de commandant met zijn
ondergeschikte weer bij ons kwam, vertelde hij hoe hij het had gedaan, en dat
het goed had gewerkt; alleen was hij bang dat hij 's ochtends vroeg al door de
erg klagerige Grieken overlopen zou worden, en hij wenste dat dat zoveel
mogelijk voorkomen zou kunnen worden.
[7] Ik zei: 'Wees daar niet bezorgd
om! Ook morgen zullen we wel een middel vinden om de nieuwsgierigen ver van
dit huis te houden. Maar aangezien het nu al tamelijk laat in de nacht is
geworden, zullen we ons nu ter ruste begeven! Ik blijf hier aan tafel rusten;
laat echter degene die een bed wil naar de vele rustvertrekken gaan, dan zal
hij daar een groot aantal rustbedden aantreffen!’
[8] Allen die aan Mijn tafel zaten
gaven er echter de voorkeur aan om net als Ik tot de ochtend aan tafel te
blijven; alleen de Joden bleven niet aan hun tafel, maar begaven zich naar hun
oude kamers, die nu echter ook helemaal veranderd' waren. We lieten de lampen
de hele nacht door branden en de vertrekken verlichten, opdat enkele
nieuwsgierigen, die het toch gewaagd had den in de nacht heel zachtjes dicht
naar het huis van de joden te gaan om van enige afstand af te luisteren wat er
in het huis gaande was, bang zouden worden. Maar toen ze de lichten gewaar
werden, durfden ze het huis niet te naderen, uit vrees door de commandant zelf
of door een van zijn dienaren ontdekt en daarna bestraft te worden.
63
De ware sabbatheiliging
[1] Wij rustten dan ook allemaal
ongestoord tot de ochtend van een sabbat, die bij deze joden echter niet van
bijzonder belang was, omdat ze al bijna meer heidens dan joods gezind waren.
Maar toch kwam de oudste 's ochtends vroeg al naar Mij toe en vroeg Mij, of Ik
en Mijn leerlingen ons strikt aan de sabbat hielden, aangezien die door Mozes
was vastgesteld als een dag des Heren, die strikt geheiligd moest worden.
[2] Ik zei: 'De sabbat te heiligen
volgens de inzettingen van Mozes is voor iedere jood passend en goed; maar van
nu af aan is iedere dag een dag des Heren, en wie elke dag overeenkomstig Mijn
leer zijn naaste goed doet, heiligt de sabbat werkelijk. jullie hoeven je
vandaag, nu het sabbat is, dus niet anders te gedragen dan op iedere andere
dag!
[3] De mens heeft op een sabbat
dezelfde behoeften voor zijn lichaam als op iedere andere dag, en moet die
voorzover mogelijk evenzeer bevredigen. Alleen moet hij zich onthouden van
zware, slaafse arbeid in ruil voor loon.Als hij daarmee echter voor een of
meerdere van zijn naasten iets nuttigs kan doen, wordt de sabbat daardoor niet
ontheiligd, ook al pakt hij nog zo'n zwaar slaafs werk aan, en Ik zal hem
daarvoor zegenen. Maar als zich zo'n gelegenheid niet voordoet, is het goed om
op een sabbat uit te rusten en zijn gemoed met de dingen van de geest bezig te
houden. Want bij het zware werk van een werkdag is de ziel niet goed in staat
in zichzelf diepe geestelijke dingen te bespiegelen en zich tot God te
verheffen; en daar heeft Mozes de sabbat dus voor ingesteld.
[4] Maar dat men op een sabbat na
zonsopgang en eveneens vóór zonsondergang niets zou mogen eten en drinken en
ook niemand een lichamelijke weldaad zou mogen bewijzen, zoals de Farizeeën in
Jeruzalem en ook in andere plaatsen in de synagogen onderwijzen, dat is een
onzin die er van getuigt dat de leraren de leer van Mozes zelf nooit hebben
begrepen en in acht hebben genomen; en door dat te leren hebben zij de geest
van Mozes' leer en die van de profeten voor de joden totaal verdraaid. Doe dus vandaag
zoals jullie steeds hebben gedaan, dan zullen jullie de sabbat in Mijn ogen
niet ontheiligen!
[5] Alleen hoeven jullie voor de
heidenen noch vandaag noch op een andere dag voor een armzalig loon het laagste
werk te verrichten; als ze echter ook Mijn leer aannemen en jullie als hun
naasten beschouwen en behandelen, kunnen jullie .hun ook in alle liefde en
broederlijke vriendschap allerlei goede diensten. bewijzen, opdat er vrede en
eenheid onder jullie heerst. Daarmee hebben Jullie nu alles wat de ware
heiliging van de sabbat betreft.
[6] Zelfs de wijzere heidenen zeggen
immers dat het beter is om een medemens te dienen -als de omstandigheden
daarom vragen - dan naar de tempel te gaan en daar een god te dienen, die de
dienst van mensen niet nodig heeft. En zo heeft de enig ware God de dienst van
de mensen voor zichzelf nooit nodig; maar wat Hij nodig heeft, is dat de mensen
uit liefde voor Hem en vanuit diezelfde liefde elkaar over en weer goede
diensten bewijzen.
[7] Want de
liefde is de ware levensmest voor de ziel voor het eeuwige leven, en God heeft
de mensen immers geschapen met de bedoeling dat ze in het eeuwige leven zullen
overgaan. De ware godsdienst, die Mij als enige welgevallig is, bestaat er dus
hoofdzakelijk uit, dat de mensen elkaar over en weer in Mijn liefde dienen; en
als dat de godsdienst is die Mij het meest welgevallig is, wordt de sabbat
daardoor zeker nooit ontheiligd.
[8] Er staat immers geschreven door
een profeet, in de tijd dat de joden zich helemaal op uiterlijke ceremoniën begonnen
te richten -zoals de Farizeeën nu do,en: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen,
maar zijn hart is ver van Mij!'
[9] Dien Mij dus van nu af aan alleen
in je hart en laat de dode ceremonie achterwege; dan zullen jullie zo iedere
dag de sabbat op een manier heiligen die Mij het meest welgevallig is! - Heb je
dat nu begrepen?'
[10] De Jood zei: 'ja, o Heer,
Heer, en daarom zullen wij de sabbat ook overeenkomstig Uw bedoeling
heiligen!'
[11] Hierop
ging de oude man meteen naar de zijnen en legde hun uit hoe Ik de sabbat
geheiligd wilde hebben, waarmee allen het volkomen eens waren . daarna begonnen
ze dan ook al gauw met het bereiden van het ochtendmaal' waarbij Veronica hun
weer goede diensten verleende.
[1] Wij gingen echter naar buiten naar
een heuvel buiten deze burcht, die nog hoger .was dan die waar de burcht op
stond en waar we naar alle kanten een prachtig uitzicht hadden. Men overzag
vandaar ook een groot deel van het dal van de Jordaan -en aan de andere kant in
oostelijke richting in de verre vlakten van de Eufraat - een groot aantal
bergen en omliggende plaatsen. Van hieruit kon men tot Jeruzalem kijken; maar
deze keer was die streek helemaal m een dichte ochtendnevel gehuld, zodat men
niets kon onderscheiden van de plaatsen van Judea.
{2] De commandant merkte op: 'Heer en
Meester, de dichte nevel boven de plaatsen en velden van Judea lijkt mij dat
volk te karakteriseren, wiens hart en verstand door een nog dichtere nevel
omgeven is dan die welke nu hun velden voor onze blikken verbergt?'
[3] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het
ook; daarom zullen ook velen in de zeer dichte nevel van hun dwalingen en de
daaruit voortkomende zonden van allerlei aard de dood vinden. Maar laten we nu
dergelijke beschouwingen terzijde laten en onze ogen naar de opgang van de zon
wenden; want er zal vandaag weer een prachtige zonsopgang te zien zijn! Daarom
zullen we nu allemaal even rusten en van de zonsopgang genieten!'
[4]
Daarop werden allen rustig en genoten van de mooie, voortdurend wisselende
taferelen van de ochtend; want in deze streek is de ochtend altijd veel
prachtiger vanwege de verre gezichtseinder naar het oosten; daar plegen zich
voor zonsopgang bijzonder veel zeldzame meteoren te ontwikkelen, waarvan de
oorzaak in natuurlijk opzicht in de uitgestrekte vulkanische bodem gezocht moet
worden. De bijgelovige heidenen en volkeren van die streken hielden dergelijke
verschijnselen voor de halfgoddelijke begeleiders van de godin Aurora, die
steeds voor Apollo de weg bereidt* (* In de Griekse mythologie is het de godin
Aurora (dageraad) , die de komst aankondigt van haar broeder Helios, de
zonnegod. Later werd deze nogal eens gelijkgesteld aan Apollo, hoewel de deze
laatste meer de god van het licht, en Helios die van de zon is.)
[5] Het was nu het moment om de
heidenen dat dwaze geloof af te nemen en hun de ware oorzaak van dergelijke
verschijnselen te tonen en begrijpelijk te verklaren; dat deed Ik hier dan ook
bij de commandant en zijn onderofficieren, en zij begonnen ook te begrijpen,
waarom Ik hen eigenlijk 's morgens vroeg mee deze heuvel op had genomen.
[6] Toen ze in alles onderwezen waren
en zij Mij daar ook hartelijk voor bedankten, merkte een hoge onderofficier van
de commandant op: 'Het zal uiteindelijk toch wel heel moeilijk zijn om met name
het gewone volk van zijn bijgeloof af te brengen, want volgens de leer van de
heidense priesters ziet het in iedere wolk en iedere nevelige vorm, bij het
opstijgen van de rook uit de keuken, bij het verbranden en het meer of minder
knetteren van hout, alleen maar allerlei soorten geesten en gnomen en verwacht
al naargelang de beweging daarvan geluk of ongeluk!
[7] Want uiteindelijk ligt er aan al
die vele verschijnselen, die dikwijls heel zeldzaam van aard zijn, iets
geestelijks ten grondslag, omdat er geen enkel verschijnsel tot uiterlijk
zichtbaar bestaan kan komen zonder een diepste innerlijke en derhalve eerste
ontstaansoorzaak. En om die voornaamste oorzaak voor het volk begrijpelijk en
aanschouwelijk te maken, hebben de oude wijzen die in een overeenkomstig beeld
gepersonifieerd -maar dat beeld wordt nu natuurlijk door zeer weinigen meer
begrepen en ze houden in plaats daarvan het verschijnsel zelf voor de meest
innerlijke en eerste ontstaansoorzaak. Het is dus moeilijk om dergelijke mensen
op overtuigende wijze duidelijk te maken dat datgene wat ze zien, niet is wat
ze zien en waar ze het voor houden, maar -op deze of gene wijze -een
noodzakelijke uiterlijke verschijningsvorm van een meest innerlijke, eerste en
voor het lichamelijke oog nooit zichtbare oorzaak.
[8] Nu doet zich nog een andere vraag
voor, en die is, of het uiteindelijk niet beter is dergelijke mensen in één
keer hun bijgeloof af te nemen. Want daardoor raken ze dat wat ze hadden wel
kwijt, maar kunnen zich datgene wat ze in plaats daarvan ontvangen, niet zo
gauw met volle, overtuigende duidelijkheid eigen maken; en daardoor kunnen ze,
zoals reeds bij vele Grieken en Romeinen het geval is geweest, maar al te
gemakkelijk tot het allerdichtste en uiterst moeilijk uit te roeien
materialisme overgaan, waar de inwoners van deze stad toch al geen gebrek aan
hebben. -Heer en Meester, wat vindt U daarvan?'
[1] Ik zei: 'Ik kan jou niets anders zeggen
dan Ik jullie en Mijn leerlingen heb gezegd: leer hen vóór alles de ene, enig
ware God kennen en Zijn rijk van eeuwige liefde en waarheid, en leer hen door
jullie voorbeeld te handelen volgens de leer die jullie van Mij hebben
ontvangen! Dan zullen ze door Mijn geest in hen wel tot alle waarheid en
wijsheid verheven worden.
[2] Dat alle verschijnselen, zowel op
de hele aarde alsook bij de mens, een meest innerlijke en geestelijke, levende
oorzaak hebben, dat heb Ik jullie in Pella voldoende laten zien. Maar daarom is
het nog niet nodig de mensen daar meteen in het begin al bekend en vertrouwd
mee te maken, maar alleen met de hoofdzaak, die jullie goed kennen; als die
wortel heeft geschoten, zal al het andere zich gemakkelijk en als vanzelf laten
bewerkstelligen.
[3] Jullie moeten je trouwens met name
in het begin niet met het verklaren van de verschijnselen in de natuurlijke
wereld bezighouden -ten eerste omdat jullie dat zelf nog niet volledig
duidelijk is, en in de tweede plaats omdat het eigenlijke ware levensheil van
een mensenziel niet afhangt van het kennen daarvan -maar jullie moeten de
mensen alleen maar leren echt in Mij te geloven en te leven en te handelen
volgens Mijn wil, zoals jullie die kennen; voor al het overige zal Ikzelf dan
wel zorgen! Want bij degene die Mijn geboden houdt en Mij werkelijk metterdaad
boven alles liefheeft, zal Ikzelf komen, en Ik zal Mijzelf in alles aan hem
openbaren, al naargelang zijn bevattingsvermogen.
[4] Want de talenten zijn door Mij
verschillend onder de mensen verdeeld, opdat een ieder zijn naaste
overeenkomstig zijn eigen talent in de door Mij bevolen naastenliefde kan
dienen. Daarom hoeven jullie bij de mensen voorlopig minder voor het
ontwikkelen van speciale talenten te zorgen, maar alleen voor de hoofdleer, die
jullie van Mij hebben ontvangen; voor al het andere -zoals gezegd -zal Ikzelf
dan zorgen.'
[5]. Toen de
onderofficier dat van Mij had gehoord, bedankte hij Mij en vroeg Mij verder
niets meer over dergelijke dingen.
[6] Tijdens deze leerzame gelegenheid
was de zon echter ook al helemaal boven de horizon geklommen, en er kwam een
bode uit het huis om ons te zeggen dat het ochtendmaal klaar stond. Toen
stonden wij op en begaven ons naar het huis.
[7] Bij het huis aangekomen, bleek het
gewoonweg belegerd door verscheidene burgers van deze stad; want ze hadden
gehoord dat de commandant de hele nacht in het huis van de Joden was geweest,
en ze zouden van een van de bewoners van het huis tegen een beloning graag te
weten komen wat daar eigenlijk aan de hand was geweest. Toen ze echter reeds
van enige afstand de commandant en zijn dienaren zagen en herkenden, hieven ze
hun regelrechte belegering van het huis onmiddellijk op en trokken zich wat
terug, zodat wij ongehinderd het huis konden binnengaan.
[8] In huis namen wij weldra het goed
klaargemaakte ochtendmaal tot ons, en niemand bekommerde zich speciaal om de
burgers van deze stad, die het huis gade sloegen.
[9] Spoedig daarna kwam de
burgemeester van deze stad om bij de commandant zijn opwachting te maken.
[10] Toen hij zich door een van zijn
meegenomen dienaren liet aankondigen, vroeg de commandant Mij of hij hem moest
binnen laten of niet.
[11] Ik zei: 'Laat deze man maar naar
ons toekomen; want ook hij zal een instrument voor Mij worden!'
66
De burgemeester van Abila
{1] Hierna liet de commandant de
burgemeester binnenkomen, en vroeg hem direct bij zijn binnenkomst in onze
grote en prachtig ingerichte eetzaal wat hij wenste.
[2] De burgemeester, die een man met
veel verstand en uitgebreide ervaring was en het huis van de Joden tevoren
zowel van binnen als van buiten maar al te goed kende, zei vol verbazing: 'Hoge
gebieder in naam van de grote en machtige keizer in Rome, de grootste en
machtigste stad ter wereld! Omdat ik hoorde dat u hier was vanwege vast en
zeker dringende ambtszaken, is het toch niet meer en niet minder dan mijn
gezworen heilige plicht mijn opwachting bij u te maken en u vol dienstbetoon te
vragen of u wellicht mijn diensten nodig hebt. En zo sta ik nu dan ook vol
verbazing hier voor u, en ik denk bij voorbaat al dat u mijn diensten
nauwelijks nodig zult hebben; want u bent in staat geweest om in het geheim het
volkomen geruïneerde huis van de arme Joden in een waar paleis te veranderen,
zonder mij daarvan zelfs maar in kennis te stellen en mijn hulp in te roepen
-daarom zal ik ook deze keer wel helemaal overbodig voor u zijn. Maar mocht u
mij toch voor iets kunnen gebruiken, dan sta ik u zelfs met mijn leven ten
dienste!'
[3] De commandant zei: 'Blijf nu maar
hier; want deze keer zul je mij nog in menig opzicht moeten dienen! Maar ga
eerst zitten en drink een beker van de oudste en beste wijn, die uit oeroude
tijden stamt en goed bewaard in schone stenen vaten gevonden is, in een kelder
die geheel bedolven is geweest!’
[4] De burgemeester ging direct bij de
commandant zitten, pakte de beker aan en proefde de wijn eerst; toen hij
volledig overtuigd raakte van de kwaliteit ervan, dronk hij de wijn uit de
beker met flinke slokken en zei: 'Ik heb toch al menige druppel geproefd van de
beste wijnen die ik ken; maar een betere dan deze is nog nooit over mijn lippen
gevloeid! O commandant, u staat algemeen bekend als een in alle opzichten groot
man en een held zonder weerga, die vanwege zijn daden door velen geroemd en
geëerd wordt, maar vergeef mij dat ik hier een kleine opmerking maak: als dat
het werk van II alleen is, dan bent u wel meer een god dan een mens! Want deze
oude burcht in korte tijd zo koninklijk te herstellen zonder dat ik dat heb
gemerkt, dat kan alleen voor goden mogelijk zijn, maar nooit voor mensen, al
werken ze nog zo hard en hebben ze nog zoveel inzicht; want zelfs de beste en
kundigste bouwlieden zouden met het herstellen van zo'n ruïne zeker meer dan
tien jaar volop werk hebben gehad!'
[5] De commandant zei: 'Je opmerking
is geheel juist - alleen is die niet op mij van toepassing! Maar op wie wel,
dat zul je weldra te horen krijgen en mij daarna pas ten dienste staan; maar
drink nu!’
[6] Hierop liet de burgemeester zijn
beker nog eens vullen en dronk hem ter ere van de wonderbaarlijke, met ware
goddelijke kracht begiftigde restaurateur van deze oude burcht tot op de
laatste druppelleeg. Daarna zei hij: 'Hoge gebieder, nu zou ik -als u dat
goedvindt -mij ervan willen overtuigen of de hele burcht die vroeger zeer veel
vertrekken gehad moet hebben, te oordelen naar de zeer grote ruïne, zich in
dezelfde goede bouwkundige staat bevindt als deze grote eetzaal, die voorheen
door allerlei ongedierte bewoond werd!'
[7] De commandant zei: 'Dat kunnen we
zeker doen, als de Ene onder ons, die jij nog niet kent, het goedvindt!'
[8] Ik zei: 'Die vindt het helemaal
goed zo; want de heidenen, en met name de starre stoïcijnen zoals deze
burgemeester er één is, kunnen alleen maar door grote tekenen bekeerd worden
tot het geloof in de ene, enig ware God en Heer van hemel en aarde van
eeuwigheid, voor wie alle dingen mogelijk zijn en die door Zijn woord alles uit
Zichzelf heeft geschapen en vormgegeven.'
[1] Toen Ik dit had gezegd, stonden we
allemaal van tafel op, liepen door alle grote en kleine vertrekken en ook de
zeer grote kelder, en de burgemeester raakte daarbij zo vol verbazing en
verwondering, dat hij van louter ontzag nauwelijks durfde spreken.
[2] Toen wij na een paar uur opnieuw
in de grote eetzaal waren teruggekeerd en om de tafel hadden plaatsgenomen, zei
hij pas (de burgemeester): 'Nu geloof ik pas dat er een God van eeuwigheid
bestaat, en wel alleen Degene in Wie de ]oden geloven - maar nog maar heel zwak
- en die zij van tijd tot tijd aanbidden en ter ere van wie zij één dag in de
week wijden.Want dergelijke dingen kunnen alleen maar mogelijk zijn voor Degene
die de wijde hemel en deze aarde, waarvan ook nog geen mens het einde heeft
ontdekt, uit Zichzelf door Zijn eeuwig machtwoord heeft opgebouwd en met
talloze planten, dieren en mensen in grote verscheidenheid heeft bebouwd,
gesierd, tot leven gebracht en bevolkt. O commandant, leer mij die God nader
kennen!'
[3) De commandant zei: 'Zie daar de
man die rechts van mij zit en met mijn dochter spreekt, die Hij in Pella op
wonderbaarlijke wijze van een zeer kwaadaardige ziekte heeft genezen! Meer hoef
ik je voorlopig niet te zeggen; naderhand zul je wel meer details en
uitgebreidere informatie krijgen!'
[41 Hierop begon de burgemeester Mij
nauwkeurig te bekijken en zei toen zachtjes tegen de commandant: 'Hij is wat
zijn uiterlijk betreft ook een mens en wat zijn kleding betreft een Jood uit
Galilea; maar hij moet een uiterst vrome man zijn en volkomen toegewijd aan de
grote God van de loden, omdat de grote God hem tot zo'n ongehoorde macht heeft
verheven, zoals dat in vroeger tijden ook met andere zeer vrome Joden gebeurd
moet zijn!'
[5] De commandant zei: 'Voor een deel
heb je wel gelijk, maar nog lang niet helemaal. Maar mettertijd zal alles je
nog wel duidelijk worden!'
[6] Nu wendde Ik Mij tot de commandant
en zei: 'Nu kun je hem wel meer vertellen; want hij zal het begrijpen.'
[7] Toen begon de commandant de
burgemeester over Mij te onderrichten, zelfs tot verbazing van Mijn leerlingen,
en hij begreep en vatte alles, en er bleef geen twijfel meer in zijn ziel.
[8] Toen de burgemeester nu goed inzag
met wie hij in Mij te doen had, stond hij op, liep vol eerbied naar Mij toe en
zei vol toewijding: 'Heer, Heer, U alleen bent Degene in wie ik met mijn hele
huis van nu af aan zonder twijfel werkelijk zal geloven! Maar zegt U mij ook
wat ik moet doen om te zorgen dat mijn geloof in korte tijd mogelijk ook in de
harten van andere mensen zou kunnen overgaan! Want mijn gemoed is nu eenmaal
zo, dat ik met datgene wat mij meer dan gelukkig en zalig en tevreden maakt,
ook direct alle andere mensen even gelukkig en tevreden zou willen maken, wat
echter met onze zwakke menselijke krachten natuurlijk dikwijls niet zo snel
gaat als wij wensen en graag zouden zien. Maar U, o Heer, Heer, zijn alle
middelen reeds sinds eeuwigheid volkomen bekend, en daarom kunt ook alleen U
mij die bekend maken!'
[1] Ik zei: 'Liefde en geduld zijn de
twee grootste dingen voor alles in deze wereld alsook in de eeuwige
oneindigheid. Aan liefde ontbreekt het je niet. Daarom heb Ik Me ook door jou
laten vinden en al gauw laten herkennen; maar aan het juiste geduld, dat volledig
hand in hand dient te gaan met de liefde, ontbreekt het je nog.
[2] Doe vandaag in Mijn naam alleen
maar zoveel als je mogelijk is, dan zal de daaropvolgende dagje wel zeggen
watje voor het bereiken van een edel doel verder te doen staat! Want zie, in
deze meer dan grote, voor jullie mensen bestemde wereld kan men niets zo
gemakkelijk over de knie breken als een oud vermolmd stuk hout; want als dat zo
zou zijn, zou Ik nooit een lichaam van vlees en bloed hebben aangenomen en zou
Ik nooit als mens naar jullie mensen toe gekomen zijn om Zelf met veel moeite
en heel veel geduld jullie in de dingen van Mijn rijk te onderwijzen.
[3] Ieder mens heeft zijn volkomen
vrije wil, en die moet vóór alles in het oog gehouden en gerespecteerd worden.
Het zou dus niet zo goed zijn om met name de mensen die zich nog niet intensief
met de leer der stoïcijnen hebben beziggehouden, direct op dit grote wonder te
wijzen dat Ik heb gedaan, maar ze moeten onderwezen worden over Mijn bestaan
dat in de geest geen begin en geen einde heeft, d. w.z. over de ene, enig ware
God; daarna moet hun duidelijk gemaakt worden wat Zijn wil is, en dat de mens
die aan die wil voldoet, het juiste doel heeft bereikt.
[4] En als de mensen dat zonder enige
-fysieke dan wel morele - dwang aannemen en ernstig volgens die leer gaan
leven, dan kunnen jullie met hen ook over Mijn bijzondere tekenen en over Mijn
alomtegenwoordigheid beginnen te spreken, en dat zal hen sterken in hun geloof
en om daarnaar te handelen.
[5] Maar, de starre stoïcijnen kunnen
jullie wel beginnen te bekeren met de door MIJ gedane tekenen; want zij, die
het leven verachten en dood wensen te zijn en niet willen bestaan, kunnen wel
een hardere stoot verdragen, zonder dat daardoor de vrijheid van hun wil enige
schade lijdt.
[6] Praat echter niet meteen teveel
over dit teken hier want in deze stad wonen immers al twee mensen die Ik in
Pella heb genezen, waar de commandant en zijn onderofficieren de nadere
bijzonderheden goed van kennen, en die twee genezenen zullen wel een goed getuigenis
over Mij geven! Daarna kunnen jullie pas beginnen te spreken over wat er hier
gebeurd is.
[7] Doe datgene wat Ik jullie nu
gezegd heb met alle liefde en geduld, dan zullen jullie op die manier in Mijn
naam een rijke mensenoogst voor Mijn levensrijk verkrijgen!
[8] Want zie, de heer van een
wijngaard had twee arbeiders in zijn wijngaard laten komen en beloofde ieder
van hen hetzelfde, zeer aanzienlijke loon. Toen verdeelden de twee ingehuurde
arbeiders de wijngaard onder elkaar in gelijke delen.
[9] De ene arbeider wilde tegenover de
heer laten zien dat hij heel ijverig en actiefwas, om achteraf een goede
beloning van hem te krijgen, en hij werkte zonder één moment te rusten. Hij was
dan ook al gauw klaar met zijn werk; maar door de grote haast en het ongeduld
bleek zijn werk voor het grootste deel erg slordig te zijn, en de wijngaard
leverde de heer een magere oogst op.
[10] De tweede arbeider gaf zichzelf
de tijd en overwoog bij ieder wijnstok goed hoe die behandeld moest worden om
de heer een rijke opbrengst te geven. Hij was met zijn gedeelte dan ook langer
bezig dan zijn medearbeider; maar toen de oogst kwam, was zijn gedeelte meer
dan vol met de mooiste druiven.
[11] En toen de heer van de wijngaard
de oogst binnenhaalde, prees hij de tweede arbeider ten zeerste en gaf hem zijn
beloning; maar aan de eerste arbeider, die met te grote haast had gewerkt, gaf
hij geen loon, omdat hij in de wijngaard eerder schade dan enige opbrengst had
bewerkstelligd.
[12] Bedenk dat ook, als jullie in
Mijn wijngaard van mensenlevens een waarlijk nuttig werk willen doen!
[13] De mensen zijn de wijnstokken en
dienen al naargelang hun verschillende aard en karakter ook verschillend
behandeld te worden; doe dus zoals Ik jullie nu heb getoond, dan zullen jullie
goede vruchten oogsten en in Mijn rijk een uitstekend loon ontvangen!
[14] Onderwijs de mensen vooral alleen
de waarheid, dan zullen jullie hen vrijmaken van alles wat hun zielen gevangen
houdt, en jullie zelf zullen daarbij de gelukzaligheid van de grootste
vrijheid in je hart ervaren en genieten!'
[1] Allen bedankten Mij voor deze les,
en de burgemeester stond op van tafel om weg te gaan omdat hij zag dat de
oudste zijn personeel opdracht gaf het middageten op tafel te zetten. Maar Ik
vroeg hem te blijven en samen met ons het middagmaal te gebruiken; en hij bleef
en at met ons.
[2] Toen hij de edele vissen zag,
vroeg hij aan de commandant of hij deze Joden de vissen misschien uit
Genezareth of Gadara had verschaft, en wanneer.
[3] Maar de commandant zei: 'Vriend,
niet ik heb dat gedaan, maar enkel en alleen de Heer, voor wie -waar je je
vandaag al voldoende van hebt kunnen overtuigen -alles mogelijk is - en zo
zijn deze vissen ook een teken van Zijn goddelijke macht en heerlijkheid! Eet
ze, en versterk je ermee naar je lichaam en in het hart van je ziel!'
[4] Hierop nam de burgemeester een vis
en at hem meteen op, aangezien hem die buitengewoon goed smaakte; maar hij nam
geen tweede meer, omdat hij zich door die ene vis al volkomen gesterkt voelde.
[5] Tijdens de maaltijd werd er nog
heel veel over de verschijnselen en dingen in de natuurlijke wereld gesproken,
en de burgemeester beleefde daar grote vreugde aan.
[6] Het gesprek kwam ook op dromen, en
Ikzelf verklaarde hun de innerlijke wereld van de dromen en toonde hun daarbij
de goddelijke, scheppende kracht die in de ziel nog niet ontplooid is en door
het trouw handelen volgens Mijn leer haar hoogste ontwikkeling en volmaaktheid
kan bereiken.
[7] Dat verheugde ook de Griek,
evenals de commandant, en hij zei: 'O, de mensen weten met z'n allen toch
absoluut niets, en wat stellen ze toch niets voor vergeleken bij U, o Heer
Heer!'
[8] Ik zei: 'Daarom ben Ik naar jullie
in deze wereld toe gekomen, om jullie de weg te tonen waarlangs jullie al voort
wandelend die volmaaktheid in alle dingen zullen bereiken, die Ik
onveranderlijk en van eeuwigheid af aan bezit. Ik ben alles in alles, en alles
is in Mij en uit Mij! En zo zullen ook jullie als Mijn kinderen met Mij zijn!
[9] Ik zeg jullie: geen oog heeft ooit
gezien, geen oor gehoord en in geen menselijke gedachte is ooit
opgekomen wat voor zaligheden er bereid zijn voor degenen die Mij liefhebben en
Mijn geboden trouw houden! Wees dus nuchter, ijverig in al het goede en ware en
werkzaam met alle liefde en geduld, opdat Mijn geest in jullie zal ontwaken en
opstaan en jullie in het helderste licht de innerlijke goddelijke wereld in
het hart van jullie ziel zal tonen; want daarin ligt een voor de uiterlijke
mens onontdekte zalige oneindigheid verborgen, en niemand behalve Ik kent de
weg daarheen! Maar Ik heb jullie die weg getoond; volg die dus, opdat jullie de
goddelijke wereld in jezelf mogen bereiken!'
[10] Na die woorden van Mij zei de
Griek: 'Dat is wel een zeer diepe innerlijke wijsheid; maar ik heb die niet
helemaal kunnen begrijpen, omdat ik vast nog in alles een op de uiterlijke
dingen gericht mens ben. Ik zal daarom proberen die uiterlijke mens
geleidelijk aan helemaal uit te trekken, om zodoende de innerlijke mens steeds
beter te kunnen begrijpen. O Heer, Heer, wees en blijf mij behulpzaam bij dat
zware werk! Want alleen met Uw hulp kan de op zichzelf arme en zwakke mens
alles bereiken, maar zonder die hulp eeuwig niets anders dan de dood, die
ieder mens eenmaal zal moeten ondergaan - een lot dat zich er werkelijk niet
voor leent een dieper denkend mens opgewekt en blij te stemmen, en daarom
heeft ook nooit iemand ons, aanhangers van Diogenes, met een blij gezicht rond
zien lopen.
[11] Maar vanaf dit moment, nu ik de
Schepper en Heer van het leven en van alle dingen Zelf heb gezien en gesproken
en uit Zijn mond overtuigend heb vernomen dat er voor de mensen geen dood
bestaat, ben ik dan ook heel blij geworden in mijn hart. O Heer, Heer, houd mij
in deze blijheid; want een treurig mens kan geen plezier hebben in een goed
werk!'
[12] Ik zei: ' Als jullie je aandeel
doen, zal ook Ik het Mijne doen! Maar verlang niet teveellevensblijheid,
zolang jullie nog in het vlees zijn; want daardoor verdwaalt de ziel gemakkelijk
in het wereldse en materiële en vindt dan de juiste weg naar het leven heel
moeilijk meer in de juiste volmaaktheid.
[13] Verdraag vreugde en leed met het
juiste geduld en in volle overgave aan Mijn wil, dan zullen jullie later in
Mijn rijk met de kroon des levens getooid worden!
[14] Maar nu is voor deze plaats Mijn
tijd ook gekomen, en Ik zal jullie nu verlaten en Mij naar een andere plaats
begeven, waar ook veel doden zijn die Ik tot leven wil wekken. En jou,
commandant, staat het nu vrij om Mij naar Golan te vergezellen.'
[15] De commandant zei: 'O Heer en
Meester, ik zou U nog wel verder willen vergezellen als U dat goedvindt want in
deze herfsttijd heb ik daar wat mijn werk betreft nu ook de tijd voor; maar
naar de plaatsen die onder mijn bevel staan vergezel ik U in ieder geval, omdat
ik die toch al in ogenschouw moet nemen. Mijn onderofficieren gaan derhalve ook
mee, evenals mijn dochter, en we kunnen dus wel op weg gaan!'
[16] Nu kwamen ook de Joden van dit
huis, die Mij diep ontroerd bedankten voor de wonderbaarlijke genade die Ik hun
had bewezen, en ze vroegen Mij of Ik hen ook verder niet wilde verlaten met
Mijn hulp bij een of andere nood.
[17] Ik beloofde hun dat Ik in de
geest bij hen zou blijven, als zij in Mijn leer zouden blijven; de commandant
beloofde hun ook dat hij hen zou beschermen, en ook de burgemeester deed dat.
70
De aankomst in Golan
[1] Toen dat allemaal afgehandeld was,
stonden we op van tafel en begaven ons op weg naar Golan. We maakten echter een
kleine omweg buiten de stad om, om in de stad geen onnodig opzien te baren, en
op die weg vergezelde ook de burgemeester ons; want ook hij wilde voorlopig de
vele op hem wachtende vragenstellers vermijden. Aan de andere kant van de stad,
op de weg naar Golan, had de burgemeester een oude vriend; die bezocht hij en
hij nam dus afscheid van ons, en wij gingen onze weg rustig verder.
[2] De weg van Abila naar Golan is
tamelijk moeizaam, en pas tegen de avond bereikten wij de genoemde plaats. Toen
wij voor de poort van de stad kwamen, troffen wij daar verscheidene Joden aan
die in deze stad woonden en deze tijd benutten om een wandeling te maken;
vanwege de sabbat hadden ze dat niet kunnen doen, omdat dat volgens de strenge
verordeningen pas na zonsondergang toegestaan was.
[3] Toen zij ons aan zagen komen en
ons als Joden herkenden, kwam er direct een oudste op ons af die ons vroeg waar
we vandaan waren gekomen en of wij niet wisten dat een echte Jood de sabbat
niet mocht ontheiligen, ook niet door een noodzakelijke reis buiten, zolang de
zon aan de hemel staat en schijnt.
[4] Nu trad de commandant de oudste
tegemoet en zei met ernstige stem: 'Er zijn hier niet alleen Joden, maar ook
wij, gebiedende Romeinen, zijn bij en te midden van hen;jullie wetten gaan ons niets
aan, en als wij het willen en noodzakelijk achten, moeten ook de onnozele Joden
op een sabbat doen :vat wij willen. Jullie hebben het recht niet om een van
jullie geloofsgenoten in ons gezelschap staande te houden en te vragen waarom
hij dit of dat op een van jullie sabbatten doet of niet doet. Want hier en over
een nog veel groter gebied ben ik de gebieder in naam van de keizer, en heb ik
het scherpe zwaard van de gerechtigheid in mijn hand! Wie het waagt in strijd
daarmee te handelen -of hij nu een Jood, een Griek of een Romein is, en of het
nu een sabbat of een andere dag is, dat is om het even -die zal te voelen
krijgen hoe scherp het is!'
[5] Toen de Joden de commandant
herkenden en die opmerkingen uit zijn mond hoorden, schrokken ze erg en vroegen
hem om vergeving met de verontschuldiging dat ze hem onder de aankomende Joden
en Grieken niet hadden gezien en dus ook niet herkend hadden; want als ze hem
gezien en herkend zouden hebben, hadden ze de joden zeker niet staande
gehouden en ondervraagd, omdat ze op de sabbat een reis hadden gemaakt; want
ook zij waren steeds trouwe onderdanen van de Romeinen en hadden een hoge achting
voor hun wijze wetten.
[6] Nu zei de commandant: 'Deze keer
is het jullie vergeven; maar vraag voortaan niet meer aan joden, ook als ze
hier op een sabbat aankomen, waarom ze die dag niet op een passende manier
vieren! Want als jullie dat in jullie blinde ijver nog eens doen, zal ik jullie
daarvoor weten te tuchtigen; en ga nu verder, of keer weer terug naar jullie
vervuilde huizen!'
[7] Daarop maakten de joden een diepe
buiging voor de commandant en trokken zich vlug terug in de stad; want ze
dachten bij zichzelf dat er binnen niet al te lange tijd misschien wel honderd
soldaten de commandant zouden volgen en die wilden ze niet tegenkomen. Zij
achtten het dus raadzamer om weer naar hun huizen terug te keren.
[8] Toen deze joden zich in hun
woonhuizen terugtrokken, vroeg de commandant aan Mij, waar Ik in deze stad
onderdak voor de nacht zou nemen.
[9] Ik zei: 'Vriend, aan de andere
kant van de stad bevindt zich een joodse herberg; daar zullen we heengaan en de
nacht doorbrengen. De dag van morgen zal ons wel duidelijk maken wat er verder
gedaan moet worden. Laten we ons dus naar de genoemde joodse herberg begeven!'
[10] Terwijl het al tamelijk begon te
schemeren trokken wij door de behoorlijk grote stad en bereikten weldra de
genoemde herberg.
[11] Toen wij voor deze herberg, die
niet zo erg groot was, aankwamen en daar bleven staan, kwam de waard direct
naar het voorportaal en vroeg ons wat we wensten.
[12] Ik zei: ' Als er 's avonds
reizigers voor een herberg aankomen, willen ze een onderkomen voor de nacht
hebben; en dat willen wij ook.'
[13] De waard zei: 'Vriend, jullie
zijn zeker met z'n veertigen, en voor zoveel mensen zal er in mijn huis
nauwelijks voldoende ruimte te vinden zijn! Verderop is een grote Griekse
herberg; daar kunnen jullie heel goed en aangenaam onderdak krijgen. Bovendien
is mijn vrouw, die met de keuken weet om te gaan, helaas ziek. En mijn twee dochters,
die vandaag ook enigszins onwel zijn, kunnen dat ook als ze gezond zijn nog
lang niet, omdat hun daarvoor de nodige kracht en kennis ontbreekt. Ik kan
jullie daarom slechts een zeer schraal onderkomen bieden, terwijl jullie in de
herberg verderop alles kunnen krijgen wat jullie nodig hebben.'
[14] Ik zei: 'Dat weet Ik ook, en al
sinds lange tijd; maar Ik wil juist in jouw herberg overnachten, opdat jij van
ons zult ontvangen en krijgen watje nodig hebt. Laat ons bij jou onze intrek
nemen!'
[15] Toen de waard dat hoorde, zei
hij: 'ja, als jullie genoegen willen nemen met mijn herberg, waar het in alle
opzichten mager mee gesteld is, kunnen jullie wel binnenkomen om te zien hoe
mijn herberg er van binnen uitziet; als hij jullie bevalt, kunnen jullie ook
blijven! Wat wijn en brood kan ik jullie nog wel aanbieden, en ook een paar
tafels met merendeels stenen banken eromheen; maar met de rustplaatsen zal het
erg krap zijn.'
[16] Daarop gingen we direct de
herberg binnen, waar we een tamelijk ruime eetkamer aantroffen en ook vele
tafels, stoelen en banken, zodat we allemaal tamelijk gemakkelijk plaats
hadden.
[17] De waard liet direct lampen in de
eetzaal brengen en was niet weinig verbaasd, toen hij ook commandant Pellagius
in ons midden zag, die hij heel goed kende. Nu begon hij zich. nog meer te
verontschuldigen voor zijn armoede, waarmee hij, zoals hij zei, zulke gasten
maar heel slecht zou kunnen bedienen, en ook moest vandaag de sabbat gehouden
worden, waarop het de Joden met toegestaan was zich op passende wijze op de
avond voor te bereiden.
[18] De commandant stelde hem echter
gerust en zei: 'Als ik hier een zo goed en aangenaam mogelijk onderdak voor de
nacht had willen hebben had ik gebruik kunnen maken van de burcht, die mij
steeds ter beschikking staat; maar omdat mij eindeloos veel meer aan dit
gezelschap gelegen is dan aan al die ijdele en vergankelijke wereldse pracht en
praal, blijf ook ik met mijn dochter en mijn voornaamste onderofficieren bij
jou. En ik blijf ook bij jou, omdat de ene ware Heer en Meester, die voor mij
alles in alles is, reeds voordat we bij de stad waren de wens heeft
uitgesproken vandaag juist in jouw herberg te willen overnachten.
[19] Wie die Heer en Meester nu
eigenlijk is, zul je nog wel nader te weten komen,. waardoor jij ook het heil
zult vinden en bewaren voor jezelf en je hele huis. Maar laat nu wat brood en
wijn voor ons op tafel zetten!'
[20] Nu riep de waard onmiddellijk
zijn niet zo talrijke personeel en beval hun brood, zout, en wijn op tafel te
zetten, wat direct uitgevoerd werd.
[21] Wij namen ook meteen wat brood en
wijn tot ons, en de waard zelf, die een heel eerbiedwaardig voorkomen had en
overigens ook een rechtschapen man was, nam deel aan het opgediende avondmaal.
[1] Nadat we ons met brood en wijn
voldoende hadden verkwikt en onze waard spraakzamer was geworden, wendde hij
zich tot Mij en zei: 'U lijkt mij ontegenzeglijk de heer en meester te zijn,
bij wie -volgens de woorden van onze commandant en gebieder - ik en mijn hele
huis ons heil zullen vinden en .het ook voor altijd zullen behouden en bewaren.
Hoe zal dat gaan? U lijkt mij naar uw kleding te oordelen een Galileeër te
zijn; hoezo en waarin bent u dan een heer en meester?'
[2] Ik zei: 'Laat je zieke vrouw nu
hierheen brengen en ook je beide ziekelijke dochters, dan zal Ik hen op
dezelfde manier genezen als Ik de dochter van de commandant heb genezen, die je
hier aan zijn zijde ziet zitten. En als Ik jouw vrouwen dochters niet genees,
geneest geen enkele arts op de hele wereld hen! Handel dus overeenkomstig Mijn
woorden, dan zul je de kracht en heerlijkheid Gods in de mens, die Ik ben,
aanschouwen!'
[3] De waard zei: 'Ik ben weliswaar
een strenggelovige Jood en houd mij aan de wet; maar eerlijk gezegd ben ik in
het eigenlijke geloof wel wat zwak geworden, en wel om twee redenen. Ten eerste
hebben onze profeten allerlei dingen voorspeld in het voordeel van de Joden en
ook een Messias, die met grote macht en heerlijkheid zal komen en ons vervallen
en verwoeste rijk voor alle tijden der tijden weer zal oprichten! Maar tot nu
toe is er van al die voorspellingen maar bitter weinig uitgekomen - en als er
iets uitgekomen is, is zeker alleen het erge uitgekomen, en het goede zal wel
tot het einde der tijden op zich laten wachten! En bij zulke, op ervaring
berustende, kwalijke omstandigheden is het wel moeilijk om sterk in het geloof
te blijven.
[4] Ten tweede moeten wij Joden onder
de heidenen leven en met hen omgaan, en zij hebben meestel geen enkel geloof en
lachen ons uit, als wij met hen over onze enig ware en enige God beginnen te
praten; want deze heidenen zijn voor het merendeel wereldse wijzen, geloven
niet in hun goden en evenmin in de onsterfelijkheid van de zielen, en met
handige welbespraaktheid tonen zij de nietigheid van alle oude geloofszaken
aan. Bij hen bestaat er geen God, maar alleen allerlei krachten in de natuur.
Die scheppen aan één stuk door, volgens bepaalde aan hen ten grondslag liggende
wetten, en vernietigen na korte of lange tijd weer wat ze hebben geschapen.
[5] Zo ziet u, beste heer en meester,
dat het met ons geloof erg aan de grens zit; maar deze keer wil ik toch vast
geloven dat u mijn vrouwen mijn twee dochters zult genezen, en mijn zieke vrouw
moet samen met mijn dochters onmiddellijk hierheen gebracht worden!'
[6] Hierop brachten de dienaren van de
waard weldra de vrouw in haar bed bij Mij in de eetzaal, en de twee dochters
kwamen zelf, begeleid door de waard, die hen vlak bij Mij plaatste en tegen hen
drieën zei (de waard): 'Kijk, dat is de heer en meester die jullie op een
wonderbaarlijke en voor ons onbegrijpelijke manier zal genezen; geloof het, en
vraag hem erom!'
[7] De vrouwen de dochters deden dat
op een ontroerende manier, en daarop zei Ik: 'Jullie geloof helpe jullie, en
Ik wil het! Sta dus op en wandel!'
[8] Op datzelfde ogenblik voelden de
vrouwen ook haar twee dochters dat ze volkomen gezond en sterk waren, en de
vrouw verliet haar bed, probeerde te lopen en voelde in geen enkellichaamsdeel
enige pijn en evenmin enige zwakheid; ook de beide dochters deden dat en
voelden hetzelfde als hun moeder.
[9] Alle drie kwamen ze dan ook
onmiddellijk naar Mij toe en bedankten Mij van gans er harte voor hun genezing,
wat ook de waard deed, die zich buitengewoon verwonderde over deze wonderlijke
manier van genezen.
72
De waard en zijn vrouw verbazen zich
over
de wondermacht van de Heer
[1] Na een poosje zei hij tegen zijn
vrouwen twee dochters (de waard): ‘Aangezien jullie nu door deze wonderheer en
meester genezen zijn, moeten jullie de dankbaarheid die je verschuldigd bent
ook laten zien door aan het werk te gaan! Ga naar de keuken en maak voor
allemaal een beter maal klaar dan ik hun kon aanbieden! Neem het beste uit de
provisiekamer en maak het goed klaar!’
[2] De drie gingen samen met de andere
dienaren vol vreugde aan het opgedragen werk.
[3] Ik zei tegen de waard: 'Vriend,
die moeite had je de genezenen wel kunnen besparen, want voor ons zijn het
goede brood en de eveneens zeer goede wijn voldoende; maar omdat de drie met
grote vreugde aan het koken en braden zijn begonnen, moeten ze het ook
afmaken!’
[4] Ik had dat nog maar nauwelijks
gezegd, of de vrouw kwam weer vol blijdschap de eetzaal binnen en zei tegen de
waard: 'Maar wat is er tijdens mijn zware ziekte, die een half jaar geduurd
heeft, toch allemaal gebeurd, zonder dat ik ervan wist? De grote en de kleine
provisiekamer zijn boordevol met allerlei soorten goed voedsel! Er zijn een
grote hoeveelheid linzen, bonen, meel, olie, boomvruchten, grote druiven,
verscheidene van de grootste potten met honing, gedroogde en gerookte vissen,
en de broodmanden zijn vol met de mooiste broden; ook de kleinste provisiekamer
zit tot de nok toe gevuld met melk, boter, kaas en verse eieren en nog andere
dingen, met zout, goede kruiden en wortels. Wanneer is dat allemaal in de
provisiekamers gekomen? Ik heb het de kinderen en de bedienden gevraagd, en die
konden mij geen opheldering geven, maar ze dachten dat jij dat wel zou weten. Hoe,
hoe is dat toch in z'n werk gegaan?'
[5] De waard was daardoor op zijn
beurt uiterst verbaasd en zei: 'Als het er in de provisiekamers zo voorstaat,
begin ik weer opnieuw de oude wonderen te geloven, en dan is de mannaregen en
het neervallen van de kwakkels geen verzinsel, maar waarheid! Ik geloof dat
deze heer en meester, die jou genezen heeft, wel het beste zal weten wie onze
provisiekamers gevuld heeft; want een meester die zieken enkel door zijn woord
kan genezen, zal ook wel andere dingen tot stand kunnen brengen!’
[6] Daarop ging ook de waard kijken
hoe het er in zijn provisiekamers uitzag en trof alles aan zoals zijn vrouw
hem zojuist verteld had, en hij zei: 'Deze man moet van buitengewone afkomst
zijn! Of hij is een grote profeet, of hij is een magiër die door en door
vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, en die in Egypte of ergens
anders zijn kennis heeft verworven.'
[7] Zijn vrouw zei: 'Toen hij mij
genas zag ik uit zijn hoofd een helder licht komen, en zijn hele wezen was met
een lichtschijnsel omgeven - en dat zal bij een magiër wel nooit het geval
zijn! Achter deze man en misschien ook ach ter degenen die bij hem zijn moet
iets buitengewoon groots en verhevens verborgen zijn; misschien is hij
tenslotte -wie zal het zeggen - zelfs de profeet Elia, die aan de Messias
voorafgaat -of misschien is Hij zelfs de Messias Zelf!'
[8] De waard zei: 'Daar zou je wel
eens gelijk in kunnen hebben; want wie dat enkel door de macht van zijn wil kan
bewerkstelligen, moet sterk vervuld zijn van Gods eeuwige geest. Dat dit
allemaal op een bovennatuurlijke wijze hier in huis gekomen is, dat is zo
helder als glas, en wij kunnen die grote meester alleen maar van gans er harte
danken. Maar zorg ervoor dat er weldra een goede en rijkelijke maaltijd klaargemaakt
wordt!'
[9] Daarop ging iedereen in de keuken
aan de gang, en de waard kwam diep in gedachten weer naar ons toe in de
eetzaal.
[1] Toen hij weer bij ons was, bekeek hij
Mij een tijdje van top tot teen en zei toen (de waard): 'Mijn vrouw zal wel
gelijk hebben; want U, o Heer en Meester, bent ofwel de beloofde profeet Elia,
die aan de Messias vooraf zal gaan, zoals dat in de Schrift geschreven staat,
ofwel U bent uiteindelijk de grote Messias Zelf! Want als Hij komt, zal Hij
geen grotere tekenen kunnen doen! In degene die in staat is te doen wat alleen
God mogelijk is, moet de hele volheid van Gods geest wonen. Uw lichaam, o Heer
en Meester, is weliswaar hetzelfde als dat van een mens, maar Uw ziel is vol
goddelijke kracht en macht; daarom zij die kracht en macht in Uw ziel boven
alles hoog geloofd en geprezen!’
[2] Daarop zei Ik: 'Heil jou en jouw
huis, dat jullie dat in Mij hebben herkend; maar zalig zullen alleen diegenen
worden die de wil doen en vervullen van de Vader in de hemel, die Mij in deze
wereld heeft gezonden.
[3] Ik en de Vader zijn één. Wie Mij
ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader; zonder Mij kan echter niemand de
Vader zien of horen. Wie dus in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en
handelt, zal van Mij het eeuwige leven ontvangen!’
[4] Vol hoogachting en ontzag voor Mij
zei de waard: 'Hoe luidt Uw leer dan? Wat moet men doen om van U het eeuwige
leven te ontvangen?'
[5] Ik zei: 'Wie nu in Mij gelooft en
aan Mij geen aanstoot neemt, en bovendien de geboden houdt die Mozes heeft
gegeven, heeft reeds het eeuwige leven in zich; want Ik geef jullie geen andere
wet dan Mozes ook alleen van Mij heeft ontvangen en aan de mensen heeft
gegeven.
[6] Erken God, heb Hem lief boven
alles en je naaste als jezelf, dan vervul je de hele wet en daarmee de wil van
Degene die nu met jou spreekt! Het resultaat daarvan zal zich in je ziel
tonen. - Begrijp je dat?'
[7] De waard zei: 'Ja, o Heer en
Meester, en ik heb bij alle zwakheid van Mijn geloof de wet van Mozes toch
steeds trouw in acht genomen, en zal hem van nu af aan nog trouwer in acht
nemen; maar omdat er ook geschreven staat dat de Messias een echt Godsrijk op
deze aarde zal vestigen, dat voortaan geen einde zal hebben, is de vraag: hoe,
waar en wanneer? Zal Uw troon in Jeruzalem of ergens anders opgericht worden,
en wanneer zal dat gebeuren?'
[8] Ik zei: 'Mijn rijk, dat Ik nu
onder de mensen op deze aarde vestig, is geen werelds rijk, maar een Godsrijk
zonder enige wereldse pracht en praal; het heeft niets uiterlijks maar is
inwendig in de mens, en Mijn stad, Mijn sterke stad en de burcht waar Ik woon
is een zuiver hart, dat Mij boven alles liefheeft. Kijk, zo zit het met het
vestigen van Mijn rijk op deze aarde!
[9] Allen die wachten op het vestigen
van een nieuw rijk Gods op aarde met uiterlijk prachtvertoon, zullen zich in
hun blinde hoop erg vergissen en zichzelf misleiden; want zo'n rijk wordt er
op aarde nooit in de levende waarheid uit en in Mij gevestigd.
[10] Valse profeten zullen dat wel
doen, terwijl ze Mijn naam voeren; maar Ik zal nooit in zo'n rijk wonen en
tronen. Kijk, zo staat het naar volle waarheid met het vestigen van Mijn rijk
op deze aarde! -Heb je dat begrepen?'
[11] De waard zei: 'Ja, o Heer en
Meester, nu heb ik dat ook begrepen! Maar velen die aan de wereld hangen,
zullen dat niet begrijpen en op een uiterlijk groots werelds rijk wachten; maar
omdat zoiets volgens Uw zeggen nooit naar waarheid op aarde zal plaatsvinden,
zullen velen ook in hun oude blindheid vol gericht en dood blijven.
[12] Wil echter ook de blinden genadig
en barmhartig zijn, o Heer, en verlaat ons niet, die de waarheid herkend
hebben, maar houd ons in de levende waarheid van Uw rijk op deze aarde, opdat
wij steeds overeenkomstig Uw wil kunnen leven en handelen!’
[13] Ik zei: 'Dat was een goede bede,
en die zal zeker verhoord en ingewilligd worden. - Maar nu komt het reeds
klaargemaakte avondmaal, en wij zullen het tot ons nemen!'
74
De waard en de commandant worden onderricht
[1] Nu openden de dienaren de deur en
brachten de welbereide spijzen op tafel, en tevens nog meer brood en wijn, en
wij namen het maal dan ook tot ons; ook de waard verkwikte zich aan onze tafel,
en zijn vrouwen kinderen, die aan een andere tafel zaten, aten en dronken ook
met grote vreugde en Wendden hun ogen niet van Mij af.
[2] Na de maaltijd kwamen de vrouwen
de kinderen naar Mij toe om Mij te bedanken voor de genade die Ik hun had
bewezen.
[3] Enkele leerlingen raakten echter
wat geïrriteerd door het langdurige bedanken van de vrouwen de kinderen, en ze
beduidden hun dat ze nu wel genoeg bedankt hadden.
[4] Ik merkte dat wel en zei tegen de
ongeduldige leerlingen: 'Hoe vaak heb Ik niet in jullie bijzijn tekenen gedaan,
en hoe vaak hebben jullie je niet aan Mijn tafel verzadigd; maar Ik heb van
jullie nog maar weinig openlijke dank ontvangen. Laat deze kinderen daarom hun
vreugde! Werkelijk, het dankbare gebrabbel van een kind is Mij veel liever dan
vele wijze woorden uit de mond van een geleerde, wat wel een genoegen is voor
het verstand, maar wat het hart weinig doet. Waarlijk Ik zeg jullie: wie Mij
niet tegenover de wereld belijdt, die zal Ik ook niet tegenover de Vader in de
hemel belijden! Laat deze kinderen daarom hun vreugde! ,
[5] Toen de leerlingen die berisping
van Mij hadden gehoord, beheersten ze zich en lieten de kinderen hun vreugde;
en Ik prees de kinderen, legde hun Mijn handen op en liet ze toen gaan. Toen
ging de vrouw met de kinderen weer naar de keuken, waar ze voor de volgende dag
veel voor te bereiden hadden.
[6] Ik heb de waard nog tot midden in
de nacht in verschillende dingen onderwezen, waar ook de commandant met zijn
onderofficieren en Veronica met de grootste aandacht naar luisterden.
[7] De commandant zei: 'Heer, ik heb
in Pella en Abila naar U geluisterd en alles wat ik van U heb gehoord en
gezien, goed onthouden; maar nu moet ik openlijk bekennen dat U nu met de waard
heel duidelijk over dingen hebt gesproken, die geheel nieuw en vreemd voor mij
zijn, en ik kan U, o beste Heer en Meester, daar niet genoeg voor danken; want
nu krijg ik een veel dieper inzicht dan tevoren in de geheimen van Uw eindeloos
grote schepping van het kleinste tot het ondoorgrondelijke grote.'
[8] Ik zei: 'la, Mijn beste vriend, Ik
zou jou en al deze leerlingen van Mij nog veel te zeggen en te onthullen
hebben, maar jullie zouden dat nu nog niet verdragen en begrijpen; maar als Ik
jullie de eeuwige geest der waarheid zal zenden en hij jullie zielen zal
doordringen, zullen jullie daardoor in alle wijsheid verheven worden.
[9] Dat Ik nu met onze waard over
zoveel dingen heb kunnen spreken die jou vreemd en nieuw moesten voorkomen,
komt doordat deze waard wel goed thuis is in de Schrift, maar niet zo in het
zuivere begrip ervan. lij kent ook veel dingen uit de Schrift van de loden,
maar niet zoals deze waard; Ik heb met hem dan ook over dingen kunnen spreken
die voor jou vreemd en nieuw moesten zijn. Als je de hele Schrift, die bijna
tot aan deze dagen reikt, met de juiste aandacht doorgelezen hebt, zul je nog
heel veel dingen tegenkomen die jou heel nieuw en vreemd zullen voorkomen. Dan
zul je ze met je verstand onderzoeken, maar de betekenis van de verborgen
innerlijke waarheid niet vinden en herkennen. Maar met de geest, die Ik ook jou
zal zenden, zul je de innerlijke betekenis wel herkennen.
[10] Als je echter over de dingen van
de natuurlijke wereld nog diepere opheldering wilt, bezoek dan je ambtgenoot in
Genezareth, dan zul je van hem veel horen wat jou tot n toe ook nog vreemd is; want
Ik onderwijs de mensen steeds overeenkomstig hun vermogen om de dingen op te
nemen en overeenkomstig datgene waar ze al eerder zelf vaak over hebben
nagedacht, maar waarin ze ondanks al hun inspanning niet tot enige waarheid
konden komen. En zo komt het dus dat Ik overal als het ware met iets nieuws
tevoorschijn kom; toch is het eigenlijk niet iets volkomen vreemds en nieuws,
maar iets wat er al is, maar door de mensen nog niet herkend en begrepen is.'
[11] Dit begreep de commandant en ook
alle anderen, die behalve Mijn leerlingen samen met de commandant hier
aanwezig waren. De leerlingen zelf begrepen echter ook nu pas dieper, waarom Ik
op verschillende plaatsen behalve de hoofdleer, die natuurlijk altijd hetzelfde
was, de mensen ook over verschillende dingen op zo'n manier had onderricht, dat
ze het konden vatten en waar ze min of meer behoefte aan hadden.
[1] Toen Ik. ook met de commandant dit
alles goed verhelderende gesprek had beëindigd, zei de waard tegen Mij: 'Heer
en Meester, we zijn nu de halve nacht wakker gebleven, tot buitengewoon grote
zegen voor mijn huis; maar als Iemand van de aanwezigen zich nu ter ruste wil
begeven, verzoek ik U, o Heer, het mij aan te geven, dan zal ik onmiddellijk al
het mogelijke doen om aan Uw wens te voldoen.'
[2] Ik zei: 'Vriend, doe maar geen
moeite; wij blijven zoals gewoonlijk de hele nacht aan tafel rusten. Als jij je
op een comfortabeler manier ter ruste wilt begeven, dan ben je daar natuurlijk
vrij in; maar wij blijven hier.
[3] Het zal echter raadzaam zijn deze
nacht niet al teveel aan de slaap te wijden,. maar meer wakker te blijven;
want over nog geen uur zal blijken dat het nodig en verstandig is dat wij
wakker zijn. Deze streek is in deze tijd meestal aan flinke stormen en
aardbevingen blootgesteld, en iets dergelijks zal weldra hierheen komen; en dan
is het raadzaam om wakker te blijven en gade te slaan in welke richting de
storm zal gaan!’
[4] De waard zei: 'Maar Heer en
Meester vol goddelijke wijsheid en macht! U bent toch ook Heer over iedere boze
macht, die steeds van de slechte duivels in de hel uitgaat of op zijn minst
erg en heel vaak zichtbaar door hen ondersteund wordt. Het kost U toch slechts
één almachtig woord, en dan kan er geen storm komen!’
[5] Ik zei: 'In bepaald opzicht heb je
juist gesproken, maar alleen voorzover jouw kennis van de dingen van de
natuurlijke wereld reikt.
[6] Het is. wel waar dat dergelijke
stormen af en toe ook door de duivels ondersteund worden; maar dat kan de goddelijke
liefde en wijsheid niet verhinderen de natuurlijke storm los te laten breken.
Want in de aarde rusten nog talloze natuurgeesten, die mettertijd allemaal tot
verlossing moeten komen, en aangezien deze streek buitengewoon rijk is aan
dergelijke ruwe natuurgeesten van allerlei soort, ligt het ook helemaal binnen
de orde om de natuurgeesten die rijp zijn geworden te laten losbreken om in
een enigszins vrijer bestaan op te kunnen gaan. En het is ontegenzeglijk beter
om dergelijke geesten in kleinere groepen tot uitbarsting te laten komen dan
om hen geruime tijd tegen te houden, waarna dan in één keer vele groepen zouden
doorbreken en noodzakelijkerwijs meer dan grote verwoestingen aanrichten. Dat
is op aarde hier en daar al het geval geweest, waar dergelijke geesten, na
geruime tijd tegengehouden te zijn, bij hun uiteindelijke doorbraak hele
landen dermate hebben verwoest dat die er nu nog als woestijnen bij liggen,
waar niets groeit en nog lange tijd niets zal groeien.
[7] Zo kun je nu wel begrijpen waarom
Ik de zojuist aangekondigde storm moet laten losbarsten. Niemand. hier hoeft er
weliswaar bang voor te zijn, maar het is beter tijdens een storm wakker te zijn
dan in een bed te slapen.'
[8] De waard nam genoegen met deze
verklaring.
[9] Maar de leerling Simon Juda zei
tegen Mij: 'Heer en Meester, U zei zojuist dat het beter is om tijdens een
storm te waken dan in een bed te slapen, en U hebt een keer geslapen toen wij
ons tijdens een grote storm op het Meer van Galilea bevonden, in een geweldig
slingerend schip, zodat wij genoodzaakt waren U wakker te maken om niet te
gronde te gaan. U werd toen ook direct wakker en bedreigde het onstuimige
geweld van de storm, en onmiddellijk zweeg de orkaan en er bewoog geen golfmeer
op het wateroppervlak; de schippers en enkele andere mensen die bij ons in het
schip waren, verwonderden zich en zeiden onder elkaar, met hun ogen op U
gericht: ' Zie toch, wie kan hij wel zijn, dat de wind en het meer hem
gehoorzamen?'
[10] Ik zie wel in dat het veel
raadzamer is om tijdens een storm wakker te blijven; maar ik zie tot nu toe nog
niet helemaal in waarom U destijds juist tijdens het ergste woeden van de
storm hebt geslapen!'
[11] Ik zei:'Ik sliep destijds ten
behoeve van jullie zelf, om jullie nog enigszins zwakke geloof een beetje op de
proef te stellen en het daardoor te versterken. Bovendien heb Ik ook niet tegen
de waard gezegd dat het ook voor Mij raadzamer zou zijn om tijdens de storm,
die nu weldra zal losbarsten, te waken dan te slapen; want Ik ben niet degene voor
wie Mijn raad als richtsnoer van zijn leven en bestaan moet gelden, maar Ik
geef allerlei adviezen en lessen alleen ten behoeve van jullie mensen, opdat
jullie je daarnaar richten en in alles volmaakt worden. Als Ik dat wilde zou Ik
Mij dus ook nu bij het begin van de storm tot het einde ervan aan de slaap
kunnen overgeven, aangezien Ik die raad niet voor Mijzelf heb gegeven; maar
vanwege jullie kleinmoedigheid zal ook Ik samen met jullie wakker blijven.'
[12] Toen Simon Juda dat uit Mijn mond
had gehoord, vroeg hij Mij verder niets meer; want hij en ook alle anderen
begrepen nu wel wat Ik tegen hen had gezegd, en allen wachtten nu met grote
spanning op het uitbreken van de storm.
[13] De waard, die ondanks Mijn
aanwezigheid toch steeds angstiger werd, zei tegen Mij: '0 Heer en Meester, zou
ik misschien niet ook degenen in mijn huis moeten wekken, die nu zeker al
slapen?'
[14] Ik zei: 'Laat maar; want het is
nu voldoende dat wij wakker zijn! De storm zal echter zelf de inwoners van deze
stad wel wakker roepen en hen uit hun huizen naar buiten drijven, en wij zullen
bij die gelegenheid nog veel te doen krijgen.'
76
De stormnacht
[1] Ik had deze woorden nog maar
nauwelijks gezegd, of daar k;wam al een eerste machtige windstoot, waarna er
ook meteen een lichte beving van de aardbodem te voelen was.
[2] Daarna stak er een hevig gieren en
razen op, dat klonk alsof het een half uur gaans verwijderd was, maar dat van
moment tot moment in hevigheid toenam. Al heel gauw kwam het dicht bij de stad
en wekte het door zijn enorme gieren, kletteren en razen en donderen heel veel
inwoners van deze stad, die uit hun huizen de straten en pleinen van de stad
opgingen, uit grote vrees begraven te worden in hun huizen, die dreigden in te
storten.
[3] Velen haastten zich ondanks de
razende orkaan jammerend van angst en vrees naar het open veld. Toen de wind
echter steeds heviger werd, kwamen verscheidene van hen weer terug naar de stad
en zeiden tegen hun buren, dat het op het open veld nog veel slechter uit te
houden was dan in de stad achter stevige muren.
[4] Velen die voorbij onze herberg
renden, verwonderden zich over onze moed en standvastigheid, en een paar buren
van de herberg kwamen naar ons toe in de eetzaal en riepen de waard toe dat hij
ook naar buiten moest gaan, omdat de aarde van tijd tot tijd zo geweldig
beefde, dat te vrezen viel dat weldra het ene huis na het andere in zou
storten. Ze dachten dat wel alle Joodse duivels en heidense furiën losgebroken
moesten zijn, want anders was het niet te begrijpen hoe na zo'n kalme dag zo'n
stormnacht had kunnen optreden.
[5] De waard zei: 'Beste buren, mijn
huis is al heel oud en heeft al veel van zulke beproevingen meegemaakt, en het
zal hopelijk ook deze nog wel zonder schade doorstaan! Ik vertrouw op mijn God
en Heer, die almachtig en vol liefde is, en Hij zal mijn huis door jullie
losgebroken duivels en furiën geen schade laten toebrengen.'
[6] De twee buren zeiden: 'Ach, hou
toch op met alle goden, of het nu Joodse of heidense zijn! Wat hebben ze er aan
als ze de arme, zwakke mensheid 's nachts zo volkomen zinloos kwellen? Wij
Romeinen hebben alle goden aangeroepen en enkele priesters maken groot misbaar,
en ook de Joden van deze stad roepen in hun synagoge tot hun Jehova om hulp,
hulp, hulp; maar de storm en het hevige beven van de aarde houden niet op, maar
worden van moment tot moment steeds maar erger. Dan is het parool: mens, help
jezelf, zo goed, zoveel en voorzover je kunt; want de goden luisteren niet naar
je smeken en kijken niet naar je angst en nood!'
171 De waard zei: 'Vrienden, als
jullie geloof en vertrouwen op een god zo zwak zijn, rest jullie natuurlijk
niets anders dan jezelf te helpen, zo goed en zo kwaad als dat gaat; maar mijn
enig ware God en Heer heeft mij getrouw duidelijk gemaakt dat deze storm in
deze nacht om heel wijze redenen over deze streek zou komen en dat ik er geen
angst voor hoef te hebben - en kijk, zoals het mij voorzegd is, is het ook
gekomen, en daarom heb ik dus ook geen angst!
[8] Jullie nemen toch
altijd jullie trotse lijfspreuk: SI TOTUS ILLABATUR ORBIS, IMPAVIDUM FERIE-NT
RUINAE* (* Latijn voor: ' Al zou de hele wereld instorten en zouden haar
brokstukken over mij heen vallen, ik zou onverschrokken blijven'.) in de mond?
Waaruit blijkt bij jullie nu de waarheid daarvan?
[9] Ik ben een gelovige Jood, die op
mijn enig ware en levende God vertrouwt en bouwt, en ik heb mij nog nooit op
zo'n moed laten voorstaan, maar in plaats daarvan leef ik steeds in de juiste
eerbied voor God -en kijk, die geeft mij nu meer moed en ware zelfbeheersing
dan jullie hoogdravende lijfspreuk. Als jullie zouden doen zoals ik, hadden ook
jullie rustig in jullie huizen kunnen blijven!'
[10] De twee buren zeiden: 'Vriend, je
hebt in feite wel gelijk -maar wij kunnen er niets aan doen dat wij jouw geloof
niet hebben; maar wat jouw geloof betreft, daar zullen we met elkaar morgen
verder over doorpraten, als we het er levend vanaf brengen!’
[11] De twee merkten nu bij het reeds
zwak geworden lamplicht in onze zaal ook de andere gasten op, en ze wilden de
waard vragen wie die gasten waren; maar hun vrouwen en kinderen riepen uit
angst en vrees vanuit het voorportaal naar hen, en de twee gingen weer naar
buiten de straat op, en bekeken hun huizen om te zien of die nog geen schade
hadden opgelopen. Dat was bij het zwakke maanlicht weliswaar niet te ontdekken,
maar ze durfden toch hun huizen niet binnen te gaan, omdat de aardbodem van
tijd tot tijd nog altijd goed voelbaar beefde.
[12] De waard vroeg Mij hoe lang de
storm nog zou duren.
[13] Ik zei tegen hem: 'Nog een uur,
en deze keer zal hij bij niemand schade aanrichten! Maar jij hebt een juist
woord tegen je buren gesproken, en ze zullen morgen ook bij ons opgenomen
worden. Nu kunnen we echter wel tot de ochtend rusten, en de ochtend zal ons
heel wat werk geven.'
[14] Daarop sliepen allen weldra in en
rustten tot de ochtend, die deze keer nevelig was.
77
Buiten na de storm
[1] Toen wij 's ochtends helemaal
gesterkt wakker werden en de leerlingen zagen dat het een zeer nevelige ochtend
was, vroegen ze Mij of Ik ook deze ochtend buiten zou doorbrengen.
[2] Ik zei: 'We hebben toch al vaker
zulke nevelige ochtenden en grauwe dagen meegemaakt, en dan ben Ik toch met
jullie naar buiten gegaan; zo kunnen we ook deze ochtend wel een uur buiten
doorbrengen. Ik wil door deze grijze ochtend een teken doen voor de heidenen
die geen enkel geloof hebben, opdat ze daardoor gemakkelijker tot het geloof
in één, enig ware God bekeerd kunnen worden, en daarom zullen we deze ochtend
ook naar buiten gaan. Maar wie in huis wil blijven, moet dan doen!'
[3] Allen zeiden: 'Heer, wij laten U
niet in de steek; wij gaan waar U gaat, en wij willen steeds bij U zijn!'
[4] Ik zei: 'Sta dan op, dan gaan we
naar buiten!'
[5] Op deze oproep van Mij stonden
allen op, ook de waard, en wij maakten ons klaar om naar buiten te gaan; en
toen de waard instructies voor het ochtendmaal had gegeven, gingen we naar
buiten de brede weg op, die langs de herberg liep.
[6] Buiten gekomen, zagen we een grote
massa volk, die op de brede weg was gaan liggen; want de mensen hadden de nacht
niet in hun huizen durven doorbrengen.
[7] De storm, waarmee de tamelijk
krachtige aardbevingen gepaard gingen was wel helemaal gaan liggen; maar
iedereen was bang dat het weer opnieuw kon beginnen; daarom durfde men niet
naar huis terug te keren en bracht men de nacht in de open lucht door.
[8] Wij troffen ook de twee buren van
de waard, die ons 's nachts in hun grote angst hadden bezocht, toen de storm
het ergste woedde, maar die ons niet hadden herkend, omdat het in de eetzaal
tamelijk donker was.
[9] Toen ze de waard en naast hem ook
de hun welbekende commandant zagen, liepen ze op hen toe, begroetten vooral de
commandant en zijn ondergeschikten en prezen hem gelukkig, dat hij deze nacht
door was gekomen zonder schade geleden te hebben.
[10] De commandant beantwoordde de
ochtendgroet en vroeg aan de twee of zij net als de overige inwoners van deze
plaats de nacht buiten hadden doorgebracht.
[11] De twee antwoordden: 'Hoge
gebieder! Daar hadden we aanvankelijk de moed niet voor! Totdat de storm
losbrak waren we wel in onze huizen, maar toen de aardbodem begon te beven,
verlieten wij onze huizen, evenals bijna alle andere burgers van deze stad om
buiten bescherming te zoeken. Voor het leven van onszelf en onze familieleden
[12] Als onze oude huizen van hout
waren gebouwd, zoals de meeste huizen van Galilea, Judea en nog andere
landstreken die rijk aan hout zijn, zouden de storm en de aardbeving ons niet
naar buiten hebben gedreven; maar omdat onze huizen gebouwd zijn van de
gemakkelijk brekende stenen die in deze buurt voorkomen en bij een hevige
aardbeving gemakkelijk kunnen instorten, is het vanzelfsprekend heel raadzaam
om bij zulke hevige calamiteiten de huizen zo snel mogelijk te verlaten en zich
naar buiten te begeven.'
[13] De commandant zei: 'Hoe zit het
dan met de bescherming van de goden, waar de meeste Grieken en Romeinen toch
zo'n hoge dunk van hebben?'
[14] Kijk, ik heb mij onder de
bescherming van één God en in het volste geloof en vertrouwen op Hem zeer wel
en zonder enige vrees of angst in deze Joodse herberg bevonden! Als jullie ook
zo'n geloof en zo'n vertrouwen hadden, zouden jullie zeker in jullie huizen
zijn gebleven zonder enige vrees of angst dat jullie enig ongemak zou kunnen
overkomen, terwijl jullie bovendien nog weten dat de huizen al heel veel en
misschien wel grotere stormen getrotseerd hebben. Tegen zulke angst en vrees
beschermen alleen een vast geloof en een werkelijk vertrouwen op de ene ware,
almachtige, uiterst wijze, uiterst goede, alwetende en alziende God. Wie zo'n
geloof en zo'n vertrouwen niet heeft, is bij alle stormachtige verschijnselen,
die op aarde altijd weer voorkomen, aan alle mogelijke kwelling en pijn
blootgesteld, en aan de grootste, wanneer zijn laatste uur onafwendbaar voor
de deur staat! – Begrijpen jullie dat?'
78
De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken
[1] Een van de twee zei: 'Hoge
gebieder, wij zien dat u werkelijk meer dan volkomen gelijk hebt, en gelukkig
en zalig is ieder mens te prijzen die in staat is om zo vast te geloven en te
vertrouwen als u; want die verdraagt zonder enige moeite ieder ongemak dat hem
op deze aarde kan overkomen en is steeds vol troost in zijn gemoed!
[2] Maar waar moeten wij zo'n geloof
en zo'n vertrouwen vandaan halen? Kijk, daarginds op het breedste stuk van onze
hoofdweg liggen onze belangrijkste priesters van Zeus en Apollo, en niet ver
bij hen vandaan twee Joodse rabbi's! Onze priesters tonen ons door hun gedrag
hoe weinig waarde zij voor hun eigen heil aan de goden hechten, en zo laten ook
de Joodse priesters zien dat hun geloof en vertrouwen in hun ene en enig ware
God geen haar beter is dan dat van onze priesters.
[3] O, zo gauw al het gevaar voor een
eventuele nakomende storm voorbij is, zullen ze direct optreden en flink over
de goden beginnen te preken, die vertoornd zijn omdat ons geloof in hen te
zwak is en wij veel te weinig offeren; en ze zullen zeggen dat als wij in ons
ongeloof volharden en te weinig rijke offers in de tempels van de goden blijven
brengen, de goden nog toorniger zullen worden en dit hele land tot een woestijn
zullen maken!
[4] Misschien zullen ze vandaag nog op
die manier in hun tempels beginnen te jammeren, en ze zouden daar al mee begonnen
zijn, als een heldere ochtend hun aangeduid zou hebben dat ze niet bang hoeven
te zijn dat de storm terugkeert; maar de zeer trieste en nog dreigend uitziende
ochtend houdt hen daar nog vanaf.
[5] En zo is het ook met de priesters
van de Joodse god. Zij zouden ook al in hun synagoge luid boete en offer
predikingen houden, als de zeer donkere en onheilspellende ochtend hen er niet
van zou weerhouden hun synagogen binnen te gaan om enkel voor hun eigen welzijn
te gaan jammeren.
[6] Zie, hoge gebieder, wij zien de nu
reeds lang bestaande bedriegerijen van zowel onze als de Joodse priesters maar
al te duidelijk in en maken ook bij iedere enigszins gevaarlijke gelegenheid
mee, hoe de priesters als eersten op de vlucht slaan en daarmee duidelijk te
kennen geven hoe weinig geloof en vertrouwen ze ten opzichte van de door hen zo
hoog geprezen goden bezitten! Als bij een leger de legeraanvoerders op de
vlucht slaan voor de vijand waar moeten hun soldaten dan hun moed vandaan
halen? Maar als de goden, in het licht van het verstand beschouwd, voor de
priesters zo goed als niets betekenen -wat moeten en kunnen zij dan voor ons
betekenen?
[7] En zo, hoge gebieder, is het voor
ons wel erg moeilijk, zelfs onmogelijk om tot een vast geloof en vertrouwen in
onze goden dan wel in de ene God van de Joden te komen, en daarom valt onze
oude lijfspreuk ons niet kwalijk te nemen, volgens welke ieder mens zichzelf
dient te helpen; en als hij dat niet kan, dan laten zowel de goden als zijn
medemensen hem in de steek.
[8] Maar u, hoge gebieder, hebt een
goed en waar woord tot ons gesproken, en er moet per slot van rekening toch
zo'n God bestaan, zoals u Hem ons hebt beschreven! Maar waar is Hij? Hoe kan
men in waarheid de weg naar Hem vinden?'
[9] De commandant zei: 'Dat is voor
een werelds mens natuurlijk niet zo gemakkelijk als een werelds verstandig mens
misschien wel denkt, terwijl hij zegt: ' Als er één of verscheidene goden
bestaan, moeten ze zich door ons mensen niet al te moeilijk laten vinden, als
ze door ons gekend en vereerd willen worden, zoals alle priesters dat overal
als zeer strenge plicht aan de mensen opleggen; en als de goden zich niet snel
en gemakkelijk door de mensen laten vinden, dan willen ze helemaal niet gekend
en vereerd worden, ofwel ze bestaan helemaal niet, en dan is al het zoeken
vergeefse moeite!'
[10] Maar ik .zeg jullie dat het niet
zo is! Want ten eerste is er van eeuwigheid maar een, enig ware God, en die God
wil door ons mensen gezocht, gevonden, gekend en vereerd worden door het
strikt houden van Zijn geboden, die Hij tot ons heil heeft gegeven. En ten
tweede, omdat er een God bestaat die door iedereen die ook maar enigszins
moeite doet om te zoeken, heel goed in Zijn werken waargenomen kan worden, moet
de mens die God ook vol echt liefdesverlangen zoeken; maar niet van vandaag op
morgen, zoals lichtzinnige kinderen, maar van dag tot dag met steeds toenemende
ijver en vlijt en met en m liefde voor Hem groeiend verlangen, en dan zal God
Zich door zo'n zoeker net zo laten vinden als Hij Zich door mij en al door heel
velen heeft laten vinden.
[11] En als Hij Zich heeft laten
vinden door één of ook meerdere mensen die Hem op de juiste manier zoeken, dan
zal Hij zulke trouwe zoekers wel meedelen wat zij overeenkomstig Zijn uiterst
wijze wil verder moeten doen en hoe ze dienen te leven om in Zijn liefde en
genade te blijven en door Hem tot het eeuwige leven van hun ziel gewekt te
worden.
[12] En zo iemand zal zelfs onder de
meest bedreigende omstandigheden op deze materiële beproevingswereld niet zwak
worden of gaan wankelen in zijn werkelijk levende geloof en vertrouwen, maar
hij zal alles met alle geduld en in volle overgave aan de hem bekende
goddelijke wil zonder veel angst en vrees verdragen; en tenslotte zal hij God
voor alles danken, omdat hij inziet dat God alle gebeurtenissen in deze wereld
alleen maar voor het echte heil van de mensen heeft ingesteld. En wie God zo
heeft gevonden, heeft zeker de hoogste en meest waardevolle schat van zijn
leven gevonden!
[13] En omdat dat de allerhoogste en meest
waardevolle schat van het menselijk leven is -wat jullie nu wel zullen inzien
-loont het zeker de moeite zo'n schat met de grootste ijver en ernst net zo
lang te zoeken tot men hem heeft gevonden.
[14] Wat beulen de mensen zich af bij
het najagen en zoeken van aardse, vergankelijke schatten en goederen! De één
boort in de bergen om goud, zilver en edelstenen te vinden; een ander duikt in
de diepte van de zee om enkele parels te vinden; een derde vaart op een
gebrekkig schip over de wijde, stormachtige zee om in een vreemd land de waren
uit zijn eigen land voor een paar penningen duurder aan de man te brengen - en
zo is de één hiermee en de ander daarmee bezig, en daarbij is geen moeite
teveel, wanneer hij daarmee maar een of ander vergankelijk levensvoordeel te
pakken kan krijgen. Waarom wil men bij het zoeken van de allerhoogste
levensschat die moeite eigenlijk niet ook nemen, terwijl men toch weet dat de
mensen die die schat met de ware ijver zochten, die ook wis en waarachtig
hebben gevonden?'
79
De goede voornemens van de buren
[1] De ene van de twee buren zei weer:
'Ja, hoge gebieder, u hebt volkomen gelijk met al uw liefdevolle woorden, die
een echte leidraad zijn voor het zoeken van de allerhoogste levensschat, en wij
zullen aan de hand daarvan die schat ook gaan zoeken, aangezien een bepaald
innerlijk vertrouwen in ons nu al te kennen geeft dat wij niet tevergeefs
zullen zoeken.
[2] Maar tot nu toe was dat nog nooit
mogelijk; want aan de ene kant zaten onze priesters ons op de nek, en aan de
andere kant hebben we de gelegenheid gehad het jodendom gade te slaan, waarbij
we slechts uiterst weinig goddelijke wijsheid hebben aangetroffen en een nog
grotere woestenij van allerlei soorten bijgeloof dan bij ons. Wij zijn daarom
de middenweg ingeslagen, observeerden de natuur, vonden daarin wetten en
leefden daar voor onszelf naar, hoewel wij vanwege de staatswetten uiterlijk
aan onze godencultus meededen, natuurlijk slechts met tegenzin.
[3] Het was dus voor ons, maar ook voor
vele anderen die onze opvattingen helemaal delen, zoals gezegd tot nu toe
volkomen onmogelijk om de allerhoogste en meest waardevolle levensschat te
gaan zoeken. Wat men niet kan gaan zoeken, omdat alle vereiste middelen
ontbreken, kan men ook nooit vinden.
[4] Maar nu hebben we door uw goedheid
en ware genade een middel ontvangen dat beslist betrouwbaar is; en op de grond
daarvan zullen we ook de hoogste levensschat gaan zoeken en niet eerder rusten,
voor we hem hebben gevonden.Want het loont de moeite om zo'n schat te zoeken,
omdat daarvan het eeuwige voortleven van de ziel afhangt.'
[5] Nu zei Ik: 'Weet, dat een volkomen
ernstige wil om een werk te doen, waardoor een zeer hoog en werkelijk
uitstekend levensdoel bereikt kan worden, op zichzelf al zo goed als het werk
zelf is; want het voltooide werk in zijn volle omvang volgt des te sneller op
de eenmaal opgevatte wil, naarmate de wil van degene die een werk begint te
verwezenlijken, ernstiger is. Jullie commandant heeft jullie al de juiste weg
getoond en de juiste middelen aan de hand gedaan.'
[6] De eerdere spreker zei: 'Vriend,
jij schijnt die allerhoogste levensschat al gevonden te hebben, omdat je
helemaal in de geest van onze hoge gebieder spreekt! Naar.je kleding te
oordelen ben je een Galileeër; ook de anderen zijn meer Galileeërs dan Judeërs,
en van de Galileeërs weten wij dat die geen bijzondere geloofshelden zijn.
Maar dat maakt niets uit; want ook onder de Galileeërs kunnen er mensen zijn
die de weg hebben ontdekt om de allerhoogste schat des levens te zoeken, hem
zijn gaan zoeken en hem ook hebben gevonden. Wij zijn dus heel blij met jullie;
want dat jullie deze nacht vol verschrikkingen hebben kunnen doorbrengen in
een huis dat gemakkelijk vernietigd had kunnen worden, dient ons als bewijs
dat jullie evenals onze hoge gebieder ook de ene, ware God hebben gevonden, die
jullie uitstekend kan beschermen in alle gevaren.'
[7] Ik zei: 'Dat heb je goed
beoordeeld; maar hier op deze plek kunnen we daar met veel verder over spreken,
omdat het volk zich steeds meer om ons heen begint te verzamelen - want het
heeft de commandant opgemerkt en is daarom heel nieuwsgierig, welke orders hij
hier op de vroege ochtend zal geven. .Laten we dus naar een vrije plek buiten
de stad gaan, van waaruit men een.ruim uitzicht heeft! Daar zullen we verder
over dit onderwerp kunnen spreken.'
[8] Dat vonden de twee buren goed, en
ze gingen samen met hun huisgenoten: met..ons mee de stad uit.waar een
tamelijk hoge heuvel was, waarop een de ruïne stond, die de Filistijnen vroeger
als vesting had gediend.
[1] Toen wij ons op de genoemde heuvel
bevonden, zagen wij in het oosten, op een afstand van enkele uren gaans, op
verschillende plaatsen rook uit de aarde opstijgen, en hier en daar laaide er
ook een vlam op, maar slechts voor enkele ogenblikken, en die duurde niet voort
zoals de rook.
[2] We keken een poos naar dit
natuurlijke schouwspel.
[3] Toen wij zogezegd verzadigd waren
van het kijken, kwam de commandant naar Mij toe en zei: '0 Heer en Meester,
kijk, de natuurgeesten hebben nog geen rust, en zoals ik al herhaaldelijk heb
meegemaakt duren die rook en vuurverschijnselen na zo'n storm, zoals wij die
vannacht hebben beleefd, vaak nog verscheidene dagen en vaker zelfs enkele
weken, en daarbij voelt men van tijd tot tijd duidelijk waarneembare trillingen
van de aarde, die nu niet bepaald geschikt zijn om een zwak menselijk gemoed
opgewekt te stemmen. Waarom moeten die naweeën van een grote storm eigenlijk
zo lang voortduren?'
[4] Ik zei: 'Vriend, in Pella, waar je
eigenlijke verblijfplaats is, heb je een tamelijk grote visvijver, die je voor
veel geld hebt laten aanleggen! Als je in die vijver goede en gezonde vissen
wilt kweken, moetje er van tijd tot tijd de modder uit laten halen. Daarvoor
moet je hem echter eerst helemaal laten leeglopen. Als de hoofdafvoer van de
vijver geopend wordt, stort het water aanvankelijk ook met veel geweld uit de
vijver door de geopende afvoer; geleidelijk aan stroomt het echter rustiger, en
tegen het einde zie je het water slechts druppelsgewijs uit de afvoer stromen,
en dan kun je met het reinigen van de vijver beginnen.Ja, waarom heb je bij je
vijver eigenlijk niet zo'n soort afwateringssysteem aangebracht, dat bij het
openen daarvan al het water van de vijver in één ogenblik zou kunnen
wegstromen?
[5] Kijk, vriend, alles in de wereld
gebeurt binnen een bepaalde tijdgebonden orde, zonder welke er niets kan
gebeuren; en als er hier en daar iets niet volkomen binnen de juiste
chronologisch volgorde gebeurt, heeft dat steeds een daarmee samenhangende
verstoring tot gevolg.
[6] Jullie kortzichtige mensen zorgen
bij jullie handelingen en werk al voor een bepaalde orde om met zekerheid het
doel te bereiken dat jullie je hebben gesteld, en jullie zeggen dat snel en
slordig werk nergens goed voor is -zou God, de eeuwige Werkmeester van Zijn
grote werken, soms minder wijs en verstandig zijn dan jullie mensen? Laat alles
dus maar gebeuren zoals het gebeurt, dan is het wel goed zo!'
[7] Daar stelde de commandant zich
tevreden mee, en hij bedankte Mij voor deze les.
[8] Ook de twee buren hadden deze
woorden van Mij met grote aandacht aangehoord, en ze zeiden tegen de waard:
'Het lijkt wel of die Galileeër nog veel wijzer is dan onze commandant! We hebben
weliswaar niet begrepen waar het eigenlijk over ging, maar zoveel is ons wel
duidelijk geworden, dat de commandant, die de ene, enig ware God stellig goed
kent, dit lastige natuurverschijnsel wat te lang vindt duren; maar deze
Galileeër heeft hem met een schitterend voorbeeld de orde getoond, die God bij
al Zijn handelen steeds in acht neemt, en waarom. En kijk, de commandant
bedankte de wijze Galileeër ten zeerste voor deze les!
[9] Maar wat zal die Galileeër dan nog
meer zijn? Want hoewel onze commandant overigens een buitengewoon goed en
rechtschapen man is, zegt hij niet gemakkelijk heer en meester tegen iemand, en
al helemaal niet tegen een Jood! Waarom bewijst hij hem dan zo'n hoge eer?'
[10] De waard zei: 'Dat begrijpen
jullie nu weliswaar nog niet; maar er zal nu waarschijnlijk heel gauw een
moment komen dat jullie het zullen begrijpen.'
[11] Die woorden maakten de twee buren
van de waard nog veel nieuwsgieriger naar wie en wat Ik eigenlijk was. Maar ze
waagden het niet de commandant en nog minder Mij daarnaar te vragen.
[12] Er begon nu een tamelijk harde
wind uit het oosten te waaien, en het duurde niet lang of wij kregen de sterk
naar zwavel en pek ruikende rook te verduren, en de commandant, zijn dochter en
zijn ondergeschikten alsook enkelen van Mijn leerling.en, die een afkeer hadden
van die rook, vroegen Mij of Ik de wind wilde gebieden de kwalijke zwavel en
pekdamp een andere kant op te blazen, waar geen mensen waren, en ze vroegen of
we ons anders in de herberg terug konden trekken om hier niet te stikken.
[13] Ik zei: 'Kijk maar eens achterom
naar de stad, dan zie je een menigte nieuwsgierigen toestromen om te kijken en
te luisteren naar wat wij hier doen! En voorop lopen de heidense priesters en
ook de twee rabbi 's en enkele Joden, die ons bij onze aankomst staande
hielden; die staan Mij meer tegen dan deze uit het oosten waaiende zwavel en
pekdamp.
[14] Daarom heb Ik nu juist die wind
laten komen om ons die lastige bespieders van het lijf te houden. Kijk maar
hoe ze al beginnen om te keren om weer naar de stad terug te gaan, omdat ze
bang zijn dat de zaak nog erger zou kunnen worden! Ze zullen zich ook voor het
merendeel naar de stad en naar hun huizen begeven, en dan hebben wij een
vrijere speelruimte voor wat wij doen.'
[15] Er stonden rond de heuvel echter
ook enkele inwoners van de stad die tegelijk met ons de stad uit waren gegaan,
en de commandant wilde hen door een onderofficier flink duidelijk laten maken
dat zij zich ook naar de stad moesten terugtrekken.
[16] Maar Ik zei tegen de commandant:
'Dat zijn betere zielen; die moeten maar hier blijven als getuigen voor de
anderen!'
[17] Daar stemde ook de commandant mee
in, en degenen die beneden rond de heuvel hadden plaats genomen, bleven.
[18] De twee buren van de waard stonden
steeds meer versteld en zeiden tegen hem: ‘Luister eens vriend dat is toch een
hoogst merkwaardige man! Hij heeft in zekere zin de wind bevolen die kwalijk
riekende damp uit het oosten hierheen te drijven om e lastige, massaal naar ons
toestromende gasten terug te drijven; en toen de commandant de mensen wilde
wegsturen die rond de heuvel waren gaan liggen en die, naar wij weten, arme
maar echt eerlijke zielen zijn, wilde die man daar niet van horen, en de
anders nooit zo toegeeflijke commandant gehoorzaamde hem op zijn woord!
[19] Ook kent hij al van verre het
karakter van de mensen, behoudt hij de goeden en drijft op wonderbaarlijke
wijze degene bij zich vandaan, van wie wij ook weten dat het geen goede mensen
zijn, die behalve zichzelf nog nooit iemand een weldaad hebben bewezen.
[20] Werkelijk, een bijzondere man,
die Galileeër! Hij moet God wel veel beter en nader kennen dan onze overigens
zeer wijze commandant. Nu, wij zijn toch wel heel nieuwsgierig wat daar nog uit
voort zal komen!'
[21] De waard zei: 'Denk aan wat die
man jullie in de stad buiten de herberg gezegd heeft, dan zullen jullie het
punt, waar jullie je nu bevinden, weldra beter en duidelijker leren kennen!'
[1] Bij deze gelegenheid hadden allen
die door een kwalijke nieuwsgierigheid uit de stad naar ons waren gedreven,
zich weer naar de stad begeven.
[2] Toen de omgeving aldus gereinigd
was beval Ik de wind met luide stem, zodat degenen die zich rond de heuvel
bevonden het goed konden verstaan, dat hij de zwavel en pekdampen niet meer
naar ons toe, maar van ons weg naar de woestenijen van de Eufraat moest dragen.
[3] En onmiddellijk draaide de wind,
zodat wij binnen enkele ogenblikken van de dampen bevrijd waren.
[4] Toen de twee buren van de waard
dat merkten, zeiden ze tegen de waard: 'Nu is het toch wel duidelijk dat die
man in zeer innige verbinding moet staan met een God en zich van Diens
allerhoogste macht kan bedienen, wanneer hij wil. Dat is nu boven de minste twijfel
verheven; maar hoe, waar en waardoor kan een mens tot zo'n verbinding komen?
[5] Jullie Joden hebben uiteindelijk
toch gelijk dat jullie aan slechts één God geloven; want die ene God zal wel de
enig ware zijn, die door de macht van Zijn alwijze wil alles heeft geschapen
wat wij met onze ogen kunnen zien en met onze andere zintuigen kunnen
waarnemen.
[6] Maar hoe komt het toch dat jullie
Joden zelf zo weinig moeite doen om die enig ware God van jullie nader te leren
kennen en jullie handelingen volgens Zijn wil, die jullie toch bekend moet
zijn, zodanig in te richten dat ook jullie met Hem in net zo'n verbinding komen
te staan als deze zeer te vereren Galileeër, die ook een Jood is?
[7] Als jullie wel de wegen kennen om
dat onschatbare doel, een schat aller schatten, te bereiken en je toch niet
inspannen je die eigen te maken, maar de vergankelijke, dode schatten van deze
aarde vaak nog meer najagen dan wij blinde heidenen, dan zijn jullie zeer
beklagenswaardige dwazen.
[8] Wij
willen jou niet tot die reeks van Joden rekenen zoals wij die in onze stad
hebben en maar al te goed kennen -maar ook van jou weten wij dat jij ten
aanzien van jullie enig ware, ene God ook de nodige twijfels had; het beste aan
jou was dat je geen huichelaar was net als de anderen van jouw stam.
[9] Maar merkwaardig is het wel van de
andere Joden, en in het bijzonder van hun priesters, die doen en preken alsof
enkel van hen af zou hangen wat God zou mogen doen -en toch zijn ze evenmin als
onze priesters in staat iets tot stand te brengen wat op een puur goddelijke
macht lijkt.
[10] Dat, vriendelijke buurman, is
voor ons nu des te meer een raadsel, omdat wij bij deze Galileeër zelf hebben
kunnen vaststellen dat hij met de ene, enig ware God in zeer nauwe, innige
verbinding moet staan, omdat de wind hem anders niet zou gehoorzamen zoals een
soldaat zijn veldheer!'’
[11] Nu zei de waard: 'Vrienden,
jullie hebben volkomen gelijk dat jullie in je verbazing over de macht van God
aan één stuk door zo praten en vragen stellen over onze Joodse dwaasheid en
blindheid; maar nu wij met elkaar praten, zwijgen de anderen die over de ware
zaak meer weten te zeggen dan wij, en dat is ook niet wijs gehandeld! Daarom
zullen we een andere keer over al die dingen praten en nu de anderen laten
praten en handelen.'
[12] Met die opmerking van de waard
waren de twee buren het volkomen eens en ze vroegen verder niets meer, maar
wachtten tot Ik iets zou zeggen of doen.
[13] Nu zei de commandant tegen Mij:
'Heer en Meester, kijk, de mensen daar beneden rond de heuvel weten niet wat ze
nu moeten doen en wat ze van U moeten denken! Zou het geen tijd zijn om een van
mijn mensen naar beneden te sturen om hen wat opheldering te geven?'
[14] Ik zei: 'Laat dat nu nog maar! Ik
zal eerst nog een teken doen, en daarna zullen wij weer naar de herberg gaan.
Deze mensen zullen dan ook naar hun families in de stad terugkeren en hun met
veel ijver vertellen wat ze gehoord en gezien hebben; daardoor zullen ze onder
elkaar heel wat gaan nadenken, zoeken en gissen, en dan zal het ook tijd zijn
om hun geleidelijk aan steeds meer te tonen wie Degene was aan wie de elementen
gehoorzamen.
[15] Maar nu wil Ik de zeer bedekte
ochtend volkomen helder maken en de natuurgeesten, die hier en daar nog actief
zijn, tot rust brengen; want tot nu toe zijn er werkelijk voldoende bevrijd
geraakt.'
[16] Hierop beval Ik de dampen op de
aarde en de dichte wolken in de lucht te verdwijnen en de zon te laten schijnen
en stralen.
[17] En onmiddellijk gebeurde wat Ik
had bevolen. Het werd direct een heel mooie en zonnige ochtend, en men genoot
tot in de wijde omgeving van een stralend uitzicht.
[18] Maar uit de spleten en scheuren
in de aardbodem, die 's nachts waren ontstaan, schoten hier en daar -weliswaar op
een tamelijke afstand - nog steeds vlammen omhoog die, ondanks dat de ochtend
plotseling helder was geworden, de verbaasde heidenen beneden aan de heuvel
niet zo goed bevielen.
[19] Een klein halfuur later beval Ik
ook deze vuurgeesten zich geheel en al ter ruste te begeven; en ze doofden uit,
en er was, waar de mensen hun blik ook heen wendden, geen uit de aardbodem
opschietende vlam meer te ontdekken, noch dichtbij noch in de verte. Ook de
wind ging liggen, en zo ver het oog reikte was de aardbodem helemaal
schoongeveegd.
82
De terugkeer naar de herberg
[1] Nu begon men zich pas echt te
verbazen, en de heidenen onderaan de heuvel begonnen elkaar te vragen wie en
wat Ik was, waar Ik vandaan was gekomen, en wat de commandant met Mij van doen
had, aangezien Ik immers geen Romeinse kledij droeg.
[2] Sommigen, die meer met de
godsdienst van de Joden vertrouwd waren dan hun buren, hielden Mij voor een
profeet; want dat soort halfgoddelijke mensen hadden ook wel dergelijke dingen
gedaan. Anderen hielden Mij voor een als Jood verklede grote magiër. Weer
anderen bestreden dat, omdat ze bij Mij geen magiërtekens en in Mijn handen
geen toverstaf bespeurden. Nog weer anderen hielden Mij voor een halfgod in
menselijke gedaante, die zich aan de altijd strikt rechtvaardige commandant
openbaarde en nu, om zijn geloofwaardigheid te vergroten, deze tekenen deed die
geen enkel mens kon doen.
[3] En zo waren er onder deze mensen
nog een heleboel meningen over Mij; maar geen van hen durfde de heuvel op naar
ons toe te komen om daar aan iemand te vragen wie Ik was. Wij maakten echter
aanstalten om van onze enigszins vormeloze stenen zitplaatsen op te staan en
ons gereed te maken om naar de herberg terug te keren.
[4] Toen de heidenen, die nog rond de
heuvel verbleven en voor wie alles nog een raadsel was, dat in de gaten kregen,
werden ze door vrees voor Mij overvallen, en ze trokken snel voor ons uit naar
de stad en begaven zich ook onmiddellijk in hun huizen, waar hun verwanten al
op hen wachtten. Dat daar aan het vragen en vertellen bijna geen einde kwam,
spreekt vanzelf.
[5] Toen de genoemde heidenen zich in
de stad bevonden, verlieten ook wij de heuvel en begaven ons in een rustig
tempo naar onze herberg, waar het reeds klaargemaakte ochtendmaal al op ons
wachtte.
[6] In de stad aangekomen, troffen we
de heidense priesters aan, die al volop bezig waren de mensen te vertellen dat
zij het alleen aan hen te danken hadden dat deze stad voor de ondergang
gespaard was gebleven. De dag, die er 's ochtends nog zo schrikwekkend en vol
dreigend gevaar had uitgezien, was door de goden, die door hun priesterlijke,
geheime beden en beloften milder gestemd waren, opeens in een prachtige en
ieder menselijk gemoed verblijdende dag veranderd -en daarom moesten de
inwoners van deze en ook van de andere steden zich als tegenprestatie zonder
uitstel en met alle ijver inzetten om de tempel rijkelijk van offers te
voorzien.
[7] Ook de twee Joodse priesters deden
niet minder moeite om in hun synagoge de Joden te bewerken. Maar noch de
heidenen noch de Joden toonden een grote bereidwilligheid om te doen wat de
priesters van hen verlangden.
[8] Wij bleven nog een poosje voor de
herberg staan kijken hoe de priesters en het volk bezig waren, en de twee buren
van onze waard zeiden: 'Hadden we geen gelijk, toen we zojuist zeiden wat de
priesters, die zelf geen enkel geloof hebben, zouden doen als de dag zo helder
zou worden dat men geen navolgende storm meer hoefde te vrezen? De dag is door
de wondermacht van de met onmiskenbaar goddelijke macht begiftigde Galileeër
in een oogwenk helemaal helder geworden, en we zijn de stad nog niet binnengekomen,
of we troffen de priesters al aan, bezig met de meest zelfzuchtige activiteiten,
terwijl ze tijdens de storm vannacht zo buitengewoon vreesachtig waren en
ontbloot van ieder geloof en vertrouwen op goddelijke hulp!
[9] Als juist degene die op deze aarde
de vertegenwoordigers van de goden willen zijn -van verscheidene goden of enkel
van de ene, enig ware God, dat is voorshands niet van belang -bij een gevaar,
waarin zij zich het sterkst in het geloof zouden moeten betonen, de eersten
zijn om er vandoor te gaan en weg te lopen -hoe moet een ook maar enigszins
helder denkend mens dan bij mooi en kalm weer enig geloof aan hun woorden
schenken?
[10] Wij zien nu maar al te duidelijk
in, dat niemand anders dan alleen de priesters door hun overmatige hebzucht en
heerszucht het volk onvermijdelijk ieder waarachtig geloof en ieder levend
vertrouwen in een allesbeheersende en almachtige God afhandig hebben gemaakt.
[11] Maar als het arme volk dan
eenmaal alle geloof en vertrouwen kwijt is wie zal het dan weer op kunnen
heffen tot het ware geloof en het oude vertrouwen in bovennatuurlijke
goddelijke hulp?
[12] Voor mensen is dat niet
gemakkelijk of al helemaal niet mogelijk, maar dan moeten de -ene of vele
-goden het werk aanpakken; want alleen door grote tekenen kunnen geheel blinde
mensen weer tot geloof en vertrouwen in de hulp van een godheid worden
gebracht.
[13] Dat jullie je vannacht in de
herberg niet door angst of vrees voor enig gevaar uit huis hebben laten
drijven, dat begrijpen wij nu ook pas goed; want als je iemand in je huis
herbergt aan wie alle elementen op één wenk gehoorzamen, omdat hij vervuld is
van goddelijke macht en kracht, is het gemakkelijk om te geloven en te
vertrouwen. Maar in wie hadden wij moeten geloven en vertrouwen? Soms in onze
half stukgebroken stenen godenbeelden, in de beschermgeesten van ons huis of in
de priesters, die door hun grote angst en vrees als eersten uit hun woonhuizen
en tempels weggelopen waren en hun bescherming op het plein zochten, en voor
geen prijs meer de tempel in te krijgen waren ?
[14] Wij hebben dan ook buiten
bescherming gezocht, omdat onze vertegenwoordigers van de goden die ook liever
daar zochten, waar de natuur die nog het eerst biedt en laat vinden.
[15] Maar deze grootmeester in de ware
goddelijke macht en wijsheid zou ook die luid schreeuwende priesters eens
moeten laten zien wie de meester is, dan zou het bij ons weldra heel anders
gaan met het ware geloof en vertrouwen in de ene, enig ware en levende God;
ook de twee joodse priesters zouden weldra op andere gedachten komen en
misschien weer tot het oude geloof van de eerste vaderen terugkeren.'
[16] Nu zei Ik tegen de twee buren:
'Ga nu met jullie gezinnen naar onze herberg en gebruik het ochtendmaal met
ons! En laat die priesters maar doorgaan met hun gejammer; want van de rijken
zullen ze weinig van de verlangde offers krijgen, en de armen, die bij ons
rond de heuvel waren, zullen hun wel weten te vertellen hoe Degene eruit zag,
aan wie de hele natuur van de aarde gehoorzaamde, en dan zal er nog tijd genoeg
zijn om aan hun praktijken een einde te maken!'
[17] Daarmee waren de twee buren heel
tevreden; ze riepen hun gezinnen, begaven zich samen met ons naar de herberg en
nuttigden samen met ons heel welgemoed en opgewekt het rijkelijke en goed
klaargemaakte ochtendmaal.
83
De commandant vraagt hoe hij zich
tegenover
de priesters moet opstellen
[1] Toen de goede wijn hun tongen losser
had gemaakt waren ze des te meer in de stemming om te praten, en ze brachten
dingen naar voren, waar zelfs Mijn leerlingen zich erg over begonnen te
verbazen.
[2] Terwijl de twee heel veel goede
dingen bespraken, kwam ook een van de beide rabbi's naar ons toe in de eetzaal,
om onze waard er met klem op te wijzen dat ook hij, als jood, de God van
Abraham, Isaäk en Jacob een offer moest brengen, omdat Hij Zich door het vrome
gebed van Zijn beide dienaren in deze oude stad Golan ertoe had laten bewegen
al zijn bezittingen voor vernietiging te behoeden.
[3] Deze voorstelling van zaken door
de rabbi deed een van de twee buren gewoonweg uit zijn vel springen van
ergernis, en hij stond dan ook snel op van zijn stoel, liep naar de brutale
rabbi toe en zei (een buurman van de waard): 'Vriend, heeft geen van jullie
oude wijzen en profeten bij een of andere gelegenheid eens voorspeld, wanneer
de tijd zou komen dat er geen leugenachtige en werkschuwe priester meer geduld
zal worden?
[4] Schaam je je dan werkelijk niet om
als priester, ons, mensen die zich aan de waarheid wijden, met een meer dan
grove leugen onder ogen te komen?
[5] Wanneer en waar heb jij tot jullie
God gebeden om de bezittingen van deze achtenswaardige buurman en vriend van
mij te sparen?
[6] Kijk, :we hebben jou en je
collega, die precies zo is als jij, 's nacht op het grote plein vol.vrees en
angst zien jammeren en klappertanden, en jullie hadden een plek uitgezocht die
het veiligst leek te zijn!
[7] Waarom zijn jullie eigenlijk niet
in jullie synagoge gebleven, waarvan je toch zelf zegt dat God daar jullie
gebeden verhoort? Hebben jullie bij de sterke muur aan het plein voor het
welzijn van jullie volk gebeden?
[8] O, wij kennen jullie precies en
even goed als onze eigen afgodendienaren, en zeggen: jullie hebben hier niets
meer te zoeken! Maak dat je wegkomt, anders zou een heel machtig man onder ons
wel eens kunnen zorgen dat je wegkomt!’
[9] Nu kreeg de rabbi de commandant in
het oog, zei geen woord meer en verliet snel onze herberg.
[10] Daarop zei de buurman: 'De ene,
enig ware God van de ware joden zij alle lof want we zijn een van de smerigste
godloochenaars kwijt!'
[11] De commandant zei: 'ja, ja, die
heeft zich als een dief uit de voeten gemaakt, en zijn collega zal het wel
achterwege laten ons te bezoeken. maar onze heidense priesters, die nu al wel
gehoord zullen hebben dat ik mij hier bevind, zullen mi} waarschijnlijk niet
onbezocht laten. Als zij komen - hoe zal Ik mij als Romeins commandant moeten
gedragen? Want ik moet in naam van.de keizer de beschermer van de priesters
zijn; maar hoe moet ik dat doen, nu Ik de ene, ware, levende God heb leren
kennen, Hem boven alles liefheb en ons veelgodendom en hun priesters, dat vol
is van dwalingen en schandelijk bedrog, boven alles veracht en haat?'
[12] Ik.zei: 'Niet.zo, Mijn vriend!
Kijk, ook de priesters van jullie goden -die natuurlijk nooit in werkelijkheid
hebben bestaan, maar enkel ontsproten zijn aan de fantasie van mensen die over
hun medemensen wilden heersen -zijn in deze tijd als veel minder schuldig aan
het bestaan van het duistere heiden?om te beschouwen dan degenen die in het
begin, toen de mensen nog volop in de ene, ware God geloofden, het heidendom
begonnen te prediken en de mensen door valse tekenen steeds uitgebreider en
talrijker daartoe begonnen te bekeren!
[13] Ze geloven zelf niet in hun
goden, maar houden het volk toch in het oude. bijgeloof, in de eerste plaats om
hun broodwinning bij het volk te vinden, in de tweede plaats omdat ze de
waarheid niet bezitten, en in de derde plaats omdat ze er ook door de
staatswetten toe verplicht zijn en tevens door ?u~ aan een opperpriester
afgelegde eed op de naam Pantheon *, (* Grieks voor: (tempel voor) alle goden.)
waarin al jullie goden begrepen zijn.
[14] .Als het echter zo met jullie
priesters gesteld is, zul je zeker ook inzien dat ze niet zozeer te haten als
wel te beklagen zijn. Probeer jij dus ook hen op de weg van de waarheid te
brengen, en als ze die hebben betreden, zorg er dan voor dat.ze ander werk
krijgen!Want voor de keizer is het niet van belang of iemand jood of helden is,
als hij hem maar geeft wat hem toekomt - en je hoeft je dus wat de keizer
betreft geen zorgen te maken dat hij je misschien ter verantwoording zou roepen
vanwege enkele priesters van Zeus en Apollo, die naar het ware en in God
levende jodendom zijn overgestapt.
[15] Bovendien zijn door Mijn toedoen
de voornaamste machthebbers in dit werelddeel in hun hart al sinds vele jaren
tot het levende jodendom overgegaan, zoals de opperstadhouder Cyrenius, zijn
jongste broer Cornelius, in Rome de staatsman Agricola en verschillende mensen
aan zijn zijde, zij het ook pas sinds een halfjaar of iets langer.
[16] Aangezien de mannen die Ik je nu
heb genoemd en nog vele anderen nog geen harde maatregelen van de keizer te
verduren hebben gekregen, zul ook jij daar des te minder van te vrezen hebben,
omdat Ik jou, als je Mij trouw blijft, van Mijn speciale bescherming verzeker
en je ook het vermogen heb geschonken om in Mijn naam zieken te genezen en
bezetenen van hun kwelgeesten te bevrijden. En meer heb je voorlopig niet
nodig.'
[17] Toen de commandant dat van Mij
had gehoord, werd hij meer dan gelukkig van grote blijdschap in zijn hart en
zei: 'Heer van mijn bestaan en leven! U alleen zij alle lof, alle eer en alle
dank voor die zo grote, nooit door mij verdiende genade; Uw wil zal door ons
allemaal worden uitgevoerd, gelijk Uw engelen in de hemel dat doen, en Uw
heilige naam worde altijd hoog geloofd en geprezen!'
84
Het belang van de liefde
{1} Deze woorden van de commandant
brachten de twee buren tot opperste verbazing, en ze zeiden tegen de
commandant: 'Hoge gebieder in de plaats van de grote keizer, nu danken ook wij
u en onze rechtschapen buurman, omdat jullie in ons bevestigd hebben wat wij
daar buiten op de heuvel heimelijk al hadden gedacht, maar niet hardop durfden
uitspreken! Deze man, die wij vanwege zijn kleding een Galileeër noemden, is de
ene, enig ware God, niet alleen van de Joden, maar van alle mensen en alle
schepselen! Aan Hem alleen zijn alle machten en krachten van de aarde
onderworpen, en de maan, de zon en alle sterren loven en prijzen Zijn eeuwige
wijsheid en macht. Hij is in Zichzelf de eeuwige oergeest, en God heeft
Zichzelf ter wille van de blinde mensen op deze aarde als een volmaakt mens
getoond, om ons te laten zien dat Hij als enige van eeuwigheid de Heer is over
alles wat de aarde en de hemelen bevatten, die evenals deze aarde Zijn werk
zijn.
[2] O, wat zijn we nu eindeloos
gelukkig dat we Hem nu in onze gedaante kunnen zien en herkennen! Laat nu onze
priesters maar komen, dan zullen we hun Zeus tonen!'
[3] Hierop vielen de twee buren voor
Mij op hun knieën en wilden Mij aanbidden; maar Ik beval hun op te staan en
naar Mijn woorden te luisteren. Dat deden ze, en tot aan de middag onderwees Ik
hun Mijn wil en verklaarde hun veel andere dingen. En ze werden Mijn dienaren.
[4] Toen Ik de twee buren van onze
waard goed had onderricht in alles wat voorlopig voor hun zielenheil
noodzakelijk was, en zij het ook goed hadden begrepen, bedankten ze Mij uit de
diepste grond van hun hart, en de ene, die het beste kon spreken, zei:
'Werkelijk, bij zo'n onderricht over God, wiens volheid in U woont, o Heer en
Meester, en over de bestemming van de mensen op deze aarde, wier ware vorm en
hoedanigheid U overduidelijk voor ons hebt beschreven, zou voor ons geen van de
grote tekenen die U hier hebt gedaan nodig geweest zijn, en wij zouden U enkel
aan Uw woord herkend hebben; want in onszelf werden wij al heel gauw gewaar dat
elk van Uw woorden levend is en als een vuur uit de hemelen alles wat dood was
in ons doorstroomde en tot leven wekte. En dat had een veel sterker
overtuigende invloed op ons dan de tekenen die, al zijn ze ook buitengewoon en
bijzonder, tenslotte toch enige overeenkomst vertonen met de tekenen die door
menige magiër en priester gedaan worden met behulp van geheel natuurlijke, maar
ons onbekende middelen en krachten, en die de vrije wil en het verstand van de
mensen altijd veel meer geschaad dan ooit, waar of wanneer ook, nut gebracht
hebben.
[5] Maar toch danken wij U, o Heer en
Meester, ook voor de grote tekenen die U hier hebt gedaan en ook voor de mooie,
heldere dag, die ons door Uw goddelijke macht ten deel is gevallen; want de
tekenen die U hier hebt gedaan zullen op onze blinde of bijgelovige dan wel
stoïcijnse mensen, die ieder geloof verwerpen, pas in de toekomst, wanneer zij
door ons bewerkt worden, een blijvende goede uitwerking hebben.
[6] Wij zijn hier nu met voldoende getuigen,
en we hebben nu ook de moed om met alle machten van nacht en duisternis onder
de mensen de strijd aan te gaan en in Uw naam te overwinnen; en U, o Heer en
Meester, aan wie alle machten en krachten van alle hemelen en van deze aarde
onderworpen zijn, zult ons zeker niet in de steek laten bij die strijd voor de
levende waarheid, die wij uit Uw heilige mond hebben vernomen!'
[7] Ik zei: 'Daar kunnen jullie, die
nu Mijn goede vrienden zijn, volkomen zeker van zijn, en Ik verleen jullie nu
ook de macht om zieken in Mijn naam te genezen door jullie handen op te leggen,
wat voor ziekte ze ook mogen hebben, en om boze geesten uit te drijven bij
degenen van hen die bezetenen zijn. En zodanig door Mij toegerust kunnen jullie
wel -maar steeds behoedzaam en wijs -de strijd met de leugen en het zwarte
bedrog aangaan, en dan zal de zegepalm niet achterwege blijven.
[8] Maar alles wat jullie in Mijn naam
doen en zullen doen, moeten jullie uit liefde doen, om in het hart van degenen
die jullie voor Mijn rijk hebben gewonnen, de liefde te wekken en tot leven te
roepen.
[9] Als de liefde in hun harten
krachtig en volleven is geworden en zij jullie wederliefde willen bewijzen,
laat dat dan met een blijmoedig hart ook toe; want alleen de machtige liefde en
wederliefde brengen elkaar tot leven en wekken een volmaakt, nieuw leven!
[10] Maar in het begin moeten jullie,
aangezien jullie als eersten vanuit Mij met de ware liefde zijn vervuld, ook
alleen met die liefde beginnen te werken! Want als iemand, die graag een goede
vrouw zou willen nemen, naar de hand van een jonge vrouw dingt, en naar haar
ouders toegaat om zijn wens uit te spreken, maar daarbij zowel de jonge vrouw
als haar ouders niets van liefde laat blijken, maar alleen direct naar de
omvang en waarde van haar schatten informeert -zal die ooit de liefde van de
jonge vrouwen haar ouders voor zich winnen? Ik denk dat hij het gewenste doel
maar moeilijk zal bereiken. Want wie de liefde niet heeft, zal waarschijnlijk
ook geen wederliefde vinden. Wie echter met alle liefde wederliefde zoekt, zal
die ook vinden; en als hij die heeft gevonden, moet hij zich er niet van
afkeren, als ze hem met alle vreugde metterdaad tegemoet komt.
[11] Kijk naar Mij, en neem allen een
voorbeeld aan Mij! Ik ben ongeroepen uit zuivere liefde voor jullie hierheen
gekomen en heb jullie direct ook alle liefde bewezen, zonder van iemand enige
vergoeding te verlangen; maar omdat jullie Mij herkend hebben en Mij nu met
alle liefde tegemoetkomen, neem Ik die liefde van jullie ook met een blijmoedig
hart aan en versmaad het niet om met Mijn leerlingen aan jullie tafel te eten
en te drinken. Als Ik dat niet zou doen, zou dat jullie in je hart dan blij
maken?Vast niet! Bewijs de mensen dus eerst liefde zonder vergoeding, en als de
mensen op hun beurt jullie dan met alle liefde tegemoet komen, neem dan -maar
altijd met mate van hen aan wat ze jullie aanbieden!
[12] Als jullie zo handelen, zullen
jullie Mijn rijk op deze aarde wereld: ruimschoots onder de mensen verbreid
hebben en geen nood hoeven te lijden.
[13] Zoals
hoogmoed, toorn, afgunst, hebzucht en meer van dergelijke Zonden hetzelfde bij
andere mensen oproept, zo roept ook de ware, belangeloze liefde zichzelf op bij
de andere mensen; doe daarom alles uit liefde, dan zullen jullie daardoor het
zaad van de liefde in de harten van andere mensen zaaien, en die zal voor hen
en voor jullie reeds hier weldra tot een zegenrijke oogst worden, en meer nog
aan gene zijde, in het andere, eeuwige leven van de ziel door Mijn geest van
liefde in haar!' .
[14] Allen begrepen deze woorden van
Mij goed, en ze beloofden ze in de geest van de volle waarheid uit te voeren.
[1] Terwijl ze vol blijdschap met
elkaar over deze leerrede van Mij spraken, kwamen er twee van de voornaamste
heidense priesters onze herberg binnen om de commandant te begroeten, over
wiens aanwezigheid ze van die armere mensen hadden vernomen, die zich 's
ochtends om onze heuvel hadden verzameld; maar ze kwamen voornamelijk naar onze
herberg om de man in Galilese kledij zelf nader te leren kennen, want ze hadden
bij monde van de armeren gehoord dat op die grijze ochtend de machtige
elementen aan zijn woord en wil hadden gehoorzaamd.
[2] Toen ze de eetzaal binnenkwamen,
maakten ze direct een diepe buiging voor de commandant en zeiden (de
priesters); 'Vergeef ons, hoge gebieder in naam van de grote en machtige keizer
door de almacht van de goden en hun voornaamste dienaren onder de mensen, die
zij door hun onzichtbaar werkzame wil hebben uitverkoren en aangesteld! Als u
ook voor ons een nieuw gebod hebt vanuit de grote keizer en godenstad Rome,
wees dan zo genadig het ons bekend te maken op de manier en het tijdstip,
waarop u dat het meest geschikt acht, opdat wij ons daarnaar kunnen richten! ,
[3] De commandant zei: 'Deze keer heb
ik geen nieuw gebod, noch voor jullie noch voor het volk; want onze wetten zijn
vastgesteld en tot nu toe is er geen nieuwe bijgekomen. Maar er is mij iets
over jullie ter ore gekomen wat mijn gemoed niet blij stemt.
[4] Waarom bedriegen en beliegen
jullie het volk en willen jullie het daardoor offers afpersen voor jullie eigen
lichamelijke welzijn, omdat jullie voorwenden dat het alleen aan jullie te
danken zou zijn, dat de vertoornde goden vannacht de stad en de hele omgeving
niet tot een woestenij hebben gemaakt, en ?at de nevelige en nog
onheilspellende ochtend plotseling in een heldere dag IS veranderd? Zulke
dingen verkondigen jullie heel brutaal aan het volk, dat jullie tijdens de
storm en de aardbeving toch als eersten uit jullie tempels en woningen heeft
zien vluchten en in de open lucht bescherming heeft zien Zoeken! Wordt daardoor
het geloof bij het volk opgericht - of vernietigd?
[5] Als het volk bij zulke
gelegenheden bij de priesters, die zich toch steeds als trouwe dienaren en
vrienden van de goden laten eren en roemen en die het dapperst en moedigst
zouden moeten zijn, niets anders dan de grootste angst, vrees en een volkomen
gebrek aan vertrouwen en geloof vindt - hoe moet het dan, als het gevaar
voorbij is, nog iets geloven van de woorden van zulke priesters - zoals jullie
zich, naar men zegt, al herhaalde malen hebben laten kennen terwijl het volk
uit ervaring maar al te goed weet dat zij zelf nog geen vonkje geloof en
vertrouwen in een hogere goddelijke macht bezitten? En hoe kunnen zulke
priesters daarna voor het volk gaan staan en het op een grove en brutale manier
gaan voorliegen?'
[6] Daarop zei een van de twee
heidense priesters: 'Vergeef mij, hoge gebieder, maar op dit terrein van ons
hebt u geen volkomen juist oordeel geveld! Het is inderdaad waar dat een
priester bij veel gevaarlijk gelegenheden tegenover het weifelende volk steeds
de grootste moed en een buitengewoon vast vertrouwen op eventuele hulp van de
hoge goden aan de dag dient te leggen om het moed in te boezemen en in hun
gemoed geloof en een vast vertrouwen te wekken; maar bij buitengewoon
gevaarlijke gelegenheden moet ook de priester aan het volk laten zien dat hij
de goden vreest, als ze hun toorn door het geweldige razen van de elementen aan
de mensen openbaren.
[7] Een priester is weliswaar een
middelaar tussen de goden en de mensen, maar hij is geen heer zoals de
onsterfelijke goden en dat zal hij nooit zijn; want ook een priester moet
sterven, net als ieder mens, en dus dient ook hij de goden te vrezen.
[8] Zolang de goden de mensen alleen
maar door bliksem, donder, harde winden, geweldige regenbuien, hagel, sneeuwen
hevige koude op een ongebruikelijke tijd, waarin die de vruchten van de aarde
schaadt, duidelijk maken dat ze bestaan en almachtig zijn, dan kan een priester
nog wel met grotere moed voor het angstig geworden volk gaan staan, het
troosten en sterken en het geloof en vertróuwen tot leven wekken en in stand
houden; maar soms grijpen de goden met hun macht naar de grondvesten van de
aarde, schudden die heen en weer en dreigen dan alles ondersteboven te keren
-en dan heeft ook het geloof van een priester het recht om samen met de bodem
van de aarde te wankelen.
[9] Hij kan bij zichzelf natuurlijk
wel door gebeden en passende geloften de goden milder trachten te stemmen, maar
daarbij tevens laten blijken dat ook hij maar een zwak mens is en de goden
altijd dient te vrezen.
[10] Kijk, hoge gebieder, omdat deze
dingen zo liggen, hebben we er deze nacht van ware verschrikking echt niet
verkeerd aan gedaan om inderdaad onze gerechtvaardigde vrees voor de almacht
van de goden aan het volk te laten blijken! Maar aangezien de vertoornde goden
zich door ons priesters weer milder hebben laten stemmen vanwege de aan hen
gedane beloften, is het nu tijd om het volk ervan in kennis te stellen wat het
samen met ons moet doen om de beloften, die wij priesters getrouw aan de goden
hebben gedaan, zonder terughoudendheid of strafbaar verzuim ook geheel en al na
te komen; want anders zou er bij een toekomstige gelegenheid, waarbij de goden
zich nog meer vertoornd zouden kunnen betonen, nauwelijks meer op enige verzachting
daarvan gehoopt kunnen worden. Want de goden hebben slechts zeven keer geduld
met de voornaamste zwakheden van de mensen; bij de achtste keer vindt men
waarschijnlijk geen toegevendheid en geduld meer bij hen.
[11] En omdat wij dat nu op
indringende wijze aan het volk bekend maken, handelen wij vaste en zeker goed
en juist ten aanzien van de goden en van de mensen die nog enig geloof en een
goede wil bezitten; en er kan niet gezegd worden dat wij daarmee het volk in
zijn geloof en vertrouwen in de goden zwakker maken.
[12] Ik geloof dat ik met deze korte
uiteenzetting onze handelwijze tegenover u, hoge gebieder, meer dan voldoende
gerechtvaardigd heb. Ik heb gezegd!’
86
De commandant onderricht de priesters
over de nutteloosheid van de afgodendienst
[1] Daarop zei de commandant: 'Je hebt
nu wel heel goed gesproken, en jouw woorden waren heel verstandig; maar voor
mij hebben ze toch maar een heel geringe waarde, omdat de inhoud ervan en de
waarheid in jouzelf ver uit elkaar liggen. Want kijk, ten eerste heb jijzelf
geen vonkje geloof en vertrouwen in de goden, wat ik jou evenals al je
collega's vanuit mijn ervaring overduidelijk zou kunnen bewijzen -en omdat
jijzelf geen enkel geloof in een god hebt, is ten tweede jouw betoog voor mij
niets anders dan een zinloos pronken met woorden zonder enige waarde.
[2] Maar ik zegje dat niet met de
bedoeling jou en je collega’s vanwege jullie gedrag te willen straffen; maar
ik wil je ermee duidelijk maken dat jullie met al jullie schijnbaar wijze
geschreeuw tegenover het volk, waarvan het betere deel jullie allang haarfijn
doorzien heeft, niet veel goeds zullen bereiken. Want met name in deze tijd
begint zich onder de Joden de helderste waarheid over het bestaan van een enig
ware God, over de manier waarop men Hem moet vereren en over de bestemming van
de mens uiterst duidelijk te verspreiden, en zeer velen van de betere heidenen
keren zich reeds tot het nieuwe geloof van de Joden en vinden daarin echte
troost en een zeer goed en stevig gefundeerde geruststelling.
[3] Jullie hebben daar vast en zeker
ook al over gehoord -maar waarom hebben jullie nog niet geprobeerd je ervan te
overtuigen, en waarom houden jullie tegenover het volk hardnekkig vol, wat
jullie zelf nog nooit geloofd hebben maar door jullie loze geschreeuw het volk
toch willen doen geloven?
[4] Als jullie er voor jezelf van
overtuigd zijn dat onze goden geen enkele betekenis hebben en jullie er zelf
niet in geloven, zoek dan eerst voor jezelf de waarheid; en als jullie die
hebben gevonden, onthoud die dan niet aan het volk dat slechts naar de volle
waarheid dorst, dan zullen jullie daardoor voor het volk en voor de staat van
meer nut zijn dan met jullie loze geschreeuw!
[5] Maak van de afgodstempels
onderkomens voor de armen en zieken, en keer ook vreemdelingen niet de rug toe;
dan zullen jullie daardoor de ware, levende genade bij de ene, enig ware God
vinden, die jullie zeker meer van nut zal zijn dan al die dode aardse schatten,
die jullie door je onzinnige geschreeuw bij al dergelijke gelegenheden zoals
die van vannacht, van het volk hebben afgeperst!'
[6] Hierop zei de heidense priester:
'Hoge gebieder, u hebt nu volkomen de waarheid gesproken, en zo is het precies
met ons gesteld; maar tot wie moeten we ons wenden om die levende waarheid te
vinden, die ons en het volk meer van nut zou zijn dan het bezit van alle
schatten van de hele aarde? En als wij die waarheid hebben gevonden en het volk
overeenkomstig die waarheid hebben onderricht en bekeerd, wat moeten wij onze
opperpriesters dan ten antwoord geven, als ze ons ter verantwoording zouden
roepen voor het feit dat wij het volk afkeren van hetgeen zij onderwijzen en
willen hebben, en het tot het zuivere jodendom bekeren?'
[7] De commandant zei: 'Tot wie jullie
je moeten wenden om de zuivere, levende waarheid en de ene, enig ware God en
dus ook Zijn wil te leren kennen, daarvoor kan ik jullie de allerkortste weg
tonen.
[8] Kijk, hier rechts van mij zit de
man die jullie de zuivere waarheid in al haar volheid kan tonen, en Hij is ook
in Zichzelf Degene aan wie alle krachten en machten van hemel en aarde
gehoorzamen! Als jullie dat erkennen en inzien, zal je vanzelf wel duidelijk
worden wat jullie tegen diegenen moeten zeggen die jullie zullen vragen waarom
jullie samen met het aan jullie toevertrouwde volk tot het ware jodendom zijn
overgegaan.
[9] Wij Romeinen zijn wat de
verschillende godsdiensten betreft trouwens erg verdraagzaam en ontzeggen
niemand de wijze waarop hij zich een of andere godheid voorstelt, erin gelooft
en erop vertrouwt; dat weten jullie even goed als ik; want al hebben de
Romeinen ook vele volkeren in Azië, Afrika en Europa overwonnen en tot
onderdanen van Rome gemaakt, ze hebben de godenleer van die volkeren toch
steeds onaangetast gelaten en hebben voor de vreemde afgoden ook in Rome
tempels opgericht. In dit opzicht is Rome dus verdraagzaam en hebben jullie dus
niets te vrezen, en hier in Azië al helemaal niet, aangezien het jodendom hier
immers de heersende godsdienst is.
[10] Ik heb jullie nu de weg naar de
zuivere, levende waarheid getoond, en jullie kunnen nu doen wat jullie willen.'
87
De priesters worden door hun collega 's ondervraagd
[1] Na deze woorden van de commandant
bekeken de twee priesters Mij van top tot teen, en de ene vroeg aan Mij: 'Wie
bent u eigenlijk, aangezien onze gebieder een getuigenis over u gaf dat men
werkelijk alleen over een God kan geven? Spreek over uzelf, en wij zullen u
geloven, wat u ook zegt!
[2] Bent u
soms degene van wie onze armen ons buiten vertelden dat hij de winden, de
wolken en het vuur vanaf de heuvel Talba bevelen gaf en dat die hem
gehoorzaamden?' .
[3] Ik zei: 'Ja, dat ben Ik inderdaad!
Het getuigenis van de commandant is waar, houd je eraan - al het overige dat
jullie en jullie volk nodig hebben, zullen jullie van deze waard en zijn twee
buren te horen krijgen.
[4] Als jullie daar vol geloof naar
zullen handelen, zullen jullie in jezelf het eeuwige leven wekken en het dan
ook voor eeuwig behouden. Want Ikzelf - hoewel Ik in jullie ogen een
mensenzoon ben - ben de Weg, de Waarheid en het eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft
en volkomen volgens Mijn leer handelt, zal wat zijn ziel betreft eeuwig leven,
al zou hij wat zijn lichaam betreft ook vele malen sterven.
[5] Hoe Mijn leer luidt - heel kort en
voor iedereen gemakkelijk te vatten zullen jullie wel horen van degenen die Ik
jullie genoemd heb. En nu kunnen jullie wel weer naar jullie collega 's buiten
gaan en hun vertellen wat jullie hebben gehoord! Ze moeten het volk geen offers
meer afpersen om niet bestaande goden te verzoenen; want als ze daarmee
doorgaan, zal Ik de machten van de aarde nog een keer de vrije loop laten, en
dan kunnen ze zien hoe het hun zal vergaan!'
[6] Toen de twee heidense priesters
dat van Mij hadden gehoord, zeiden ze geen woord meer, maar bogen diep voor Mij
en ook voor de commandant en begaven zich snel naar buiten de brede weg op naar
hun collega's, die het volk nog allerlei sprookjes over de goden vertelden en
zo vele penningen binnenhaalden.
[7] Toen de twee naar buiten kwamen, zagen
hun metgezellen hen, liepen op hen toe en vroegen hun vol nieuwsgierigheid wat
ze bij de commandant hadden kunnen bereiken en hoe het met Mij zat.
[8] Maar de twee zeiden: 'Beste
vrienden van ons, luister! De zaak is van het grootste belang, en wij zullen
daar later in onze woning nog uitvoerig over spreken; maar hier op straat is
het niet de plaats om over zulke dingen te spreken.
[9] Maar de Man, van wie de armen ons
vertelden dat alle machten, krachten en elementen van de aarde Hem gehoorzamen,
schijnt meer te zijn dan enkel mens! En Hij heeft heel beslist tegen ons gezegd
dat wij direct moeten ophouden zoenoffers in te zamelen voor de goden, die
niets zijn; anders zullen wij van Hem iets nog ergers te verduren krijgen dan
wat wij vannacht te verduren hadden. Laten we dus onmiddellijk afzien van onze
inzameling en ons naar onze burcht begeven; daar zullen we overleggen wat ons
verder te doen staat! Want de zaak van die buitengewone Man moet werkelijk heel
belangrijk zijn, anders zou onze commandant, die zeer kritisch is, die Man niet
zo toegedaan zijn en tegenover ons een getuigenis over Hem afleggen dat men
alleen kan geven over iemand waarvan men klaar en duidelijk herkent dat hij
God is. Maar hier nu niets meer daarover!'
[10] Deze woorden van de twee
priesters raakten allen hevig, ze lieten het inzamelen achterwege en begaven
zich naar hun burcht, en enkelen van de voornaamste burgers van deze stad
vergezelden hen in grote spanning
[11] Toen ze in de burcht aankwamen,
die met allerlei afgodsbeelden was versierd, klom een van de twee die bij Mij
in de herberg waren geweest op het spreekgestoelte en zei: 'Wees nu zo goed mij
aan te horen! Ik zal jullie zo kort mogelijk meedelen wat ik in de Joodse
herberg van onze wijze commandant en daarna hoofdzakelijk van die buitengewone
Man heb gehoord, en wat wij allemaal in hoge mate ter harte dienen te nemen;
want een mens aan wie alle machten en krachten van de hemelen en de aarde
gehoorzamen, is zeker meer, groter en achtenswaardiger dan al onze goden, van
wie niemand met enige overtuigende zekerheid kan zeggen dat ze ooit bestaan
hebben of nu in werkelijkheid bestaan behalve in de tempels, die door
mensenhanden zijn gemaakt.
[12] Niemand heeft ooit meegemaakt dat
een van onze vele goden een echt wonder heeft gedaan. Wat tegenover het blinde
volk als wonder gedaan werd onder het aanroepen van een of andere god, dat deed
niet die aangeroepen God, maar -zoals wij wel weten -slechts een in de kunst
der magie bedreven priester met behulp van de hem ten dienste staande middelen;
zonder zulke middelen heeft voorzover wij weten zelfs de pontifex maximus* (*
Titel van de opperpriester, hoofd van het hoogste priestercollege in Rome, dat
de verantwoording had voor de godsdienstzaken in het rijk.) in Rome nog nooit een
wonder gedaan.
[13] Maar als die Man, over wie ik
spreek, zonder enig tastbaar middel, maar enkel door Zijn woord en door Zijn
wil alle machten van de hemelen en de aarde beveelt en zij Hem gehoorzamen, dan
is zo'n Man geheel als enige een ware God; dan is alles wat wij met het woord
God aanduiden niets anders dan een gewrocht van de menselijke fantasie, dat
voortaan door geen enkel weldenkend en de waarheid zoekend mens als werkelijk
bestaand geaccepteerd dient te worden.
[14] Dit is een noodzakelijke inleiding
op wat ik jullie beloofd heb te zeggen en te vertellen. Maar voordat ik jullie
meedeel wat ik van de commandant en daarna van die Godsman heb gehoord, willen
jullie misschien je mening geven over wat jullie van deze Godsman denken!'
[15] Allen zeiden: 'Spreek nu maar
verder en vertel ons wat je van de commandant en in het bijzonder van de
Godsman hebt gehoord; want van al datgene waar jij van overtuigd bent dat het
de volle waarheid is, daar zijn wij evenzo van overtuigd! Kom dus maar meteen
ter zake; wij zullen met de grootste aandacht naar je luisteren!'
[1] Hierop begon de spreker, zoals hij
beloofd had, heel uitvoerig te vertellen wat hij van de commandant en van Mij
had gehoord, en allen raakten reeds tijdens het vertellen uiterst verbaasd; en
toen de spreker alles wat hij in de herberg had gehoord en ook waar hijzelf met
de commandant en met Mij over had gesproken, precies had weergegeven, zeiden
allen: 'Als dat zo is, hebben wij natuurlijk geen andere keus dan volkomen te
geloven dat die Godsman werkelijk een levende God is, naast wie geen ander
wezen als God aangenomen en vereerd kan worden. En als wij Zijn leer en
daardoor ook Zijn wil uit de mond van de commandant horen of uit de mond van
een ander die ter zake kundig is, zullen wij dat tot onze levenswet maken en
daar strikt naar handelen.
[2] Maar onze godenleer en mythen
alsook de standbeelden en afbeeldingen zullen wij voor altijd wegdoen, en we
zullen ook onze kinderen in de nieuwe leer onderrichten; jullie priesters
zullen er echter vooral voor zorgen dat deze nieuwe leer door iedereen gehoord,
goed begrepen en wat het wettelijke deel betreft strikt in acht genomen wordt.
[3] Maar nu is het tijd dat wij
allemaal naar de Godsman toegaan en Hem onze eerste, Hem alleen toekomende en
zo hoog mogelijke verering brengen en daarmee ook onze dank voor de onverdiende
genade die Hij ons heeft bewezen, door naar ons toe te komen en Zich zichtbaar
aan ons te doen kennen.’
[4] Met dat voorstel waren allen het
volkomen eens, ze verlieten de priesterburcht, begaven zich naar onze herberg
en wilden er ook direct binnengaan.
[5] Omdat de commandant -evenals allen
die zich in de herberg bevonden alles wat er in de priesterburcht besproken
was van Mij hoorde, vroeg hij Mij of degenen die eraan kwamen wel binnengelaten
moesten worden in de herberg, waar de ruimte beperkt was, of dat men hun
duidelijk moest maken dat ze buiten moesten wachten tot Ik van plan was naar
buiten te komen.
[6] Maar Ik zei: 'Laat hen allemaal
tot Mij komen, die belast en met allerlei duisternis beladen zijn, dan zal Ik
hen allen verkwikken! Voor degenen die naar Mij toe willen zal de deur
opengedaan worden, en zij zullen in Mij Degene vinden die ze zolang vergeefs
hebben gezocht en met al hun wereldse wijsheid niet konden vinden. Waar Ik
ben, is ook ruimte voor iedereen die Mij liefheeft en Mij zoekt.'
[7] Toen de commandant dat van Mij
hoorde, liep hij zelf naar de deur en opende die, terwijl de aangekomenen al
voor de deur wachtten en onder elkaar beraadslaagden wie van hen het eerst naar
binnen zou gaan; want toen het bewuste gezelschap bij de herberg arriveerde met
het voornemen direct naar binnen te gaan, overviel hun een lichte angst, en
geen van hen durfde als eerste de deur te openen.
[8] Toen de commandant echter zelf de
deur opende, bogen de aangekomenen voor hem, en de twee priesters vroegen hem
of ze binnen mochten komen om Mij de eer en dank te betuigen voor de genade,
dat Ik ook naar hen in deze oude en zeer afgelegen stad was gekomen en Mij door
de blinde mensen als de ene, enig ware God had laten herkennen.
[9] De commandant zei: 'De Heer heeft
welbehagen in jullie, omdat Hij wel weet welk besluit jullie allemaal in de
burchtzaal hebben genomen, en daarom kunnen jullie de herberg nu wel
binnengaan!'
[10] Na dit antwoord van de commandant
liepen allen met diep ontzag de eetzaal binnen, bogen heel diep voor Mij, en de
twee priesters hielden een welgeformuleerde toespraak tot Mij en beëindigden
die met de dank, waarvan ze meenden dat ze Mij die verschuldigd waren en die
zij Mij allemaal wilden brengen.
[11] Toen zij klaar waren met hun
toespraak stond Ik op, zegende hen en zei: 'Heil zij iedereen die naar Mij
toekomt en Mij herkent, zoals jullie nu! Want wie Mij herkent, heeft het licht
daarvoor reeds van Mij ontvangen, zodat hij Mij kan herkennen en dan werkelijk
in Mij kan geloven.
[12] Dit licht is bij jullie nu
slechts een klein vlammetje in jullie ziel; pas als jullie Mijn leer en daarmee
ook Mijn wil ontvangen hebben en daarnaar handelen en leven, zal jullie licht,
dat nu nog klein is, tot een zon worden, en dan pas zullen jullie tot de volle
waarheid van al het leven en bestaan komen en in jezelf het eeuwige leven
wekken.
[13] De waard hier zal jullie de leer
geven die hij van Mij heeft ontvangen, en zijn twee buren en zijn personeel
zullen echte getuigen voor jullie zijn en jullie veel dingen vertellen die
jullie nu nog niet weten; pas als jullie die weten, zullen jullie volledige
duidelijkheid over Mij verkrijgen.
[14] Maar ga nu aan een tafel zitten
en neem wat brood en wijn tot je en versterk je; daarna zullen we nog een paar
dingen met elkaar bespreken en regelen.'
[15] Daarop gingen de heidense priesters
met enkele vooraanstaande burgers van deze stad aan een nog onbezette tafel
zitten; er werd hun direct brood en wijn aangeboden en ze aten en dronken heel
welgemoed, want ze hadden al honger en dorst.
[1] Toen de wijn hun tongen
beweeglijker had gemaakt, begonnen ze onder elkaar over allerlei bekende wijzen
uit de oertijd te praten en te oordelen, en ze waren nu eens deze, dan weer een
andere mening toegedaan. Tenslotte kwamen ze ook op de Joodse wijzen en
profeten, en de eerste priester wist veel over Mozes en Jesaja, die hij als de
twee grootste wijzen van de Joden beschouwde; alleen beviel hem de vaak te zeer
verhulde taal niet, en hij dacht dat het over het algemeen een fout van de
meeste oude wijzen was, dat ze zelden helder en openlijk tot het volk hadden
gesproken en geschreven, en dat het volk juist daardoor veel verkeerde
inzichten had opgenomen, wat bij een duidelijke en onverhulde wijze van zeggen
nooit had kunnen gebeuren.
[2] Terwijl ze nog zo onder elkaar praatten,
gaf Ik Jacobus de Oudere een teken om hun een juiste opheldering te
verschaffen, aangezien ze de dingen verkeerd beoordeelden; want deze leerling
was op dat gebied heel goed thuis en begreep de overeenstemmingen tussen de
geestelijke en natuurlijke dingen goed.
[3] Hij ging daarom naar de priesters
van de heidenen toe, begroette hen en begon hun de redenen uit te leggen,
waarom Mozes en ook de andere wijzen en profeten alleen maar zó hadden
gesproken en geschreven en niet anders hadden kunnen spreken of schrijven.
[4] De priesters en ook de burgers
hadden dat snel begrepen; ze prezen de leerling daarvoor en gaven Mij de eer en
oprechte dank, omdat Ik ook aan een mens zo’n diep inzicht in de zuiver
goddelijke dingen had gegeven.
[5] Daarna ging de leerling weer naar
zijn plaats, en de heidense priesters en de burgers die bij hen waren
oordeelden nu heel anders over de manier van spreken en schrijven van de oude
wijzen en brachten vele goede dingen naar voren, waarover ook onze commandant
zich erg verwonderde; hij ging naar hen toe, begon met hen te praten en
vertelde hun openlijk ook zo het een en ander dat hij over Mij wist, waarover
de heidense priesters en aanwezige burgers hun grote vreugde lieten blijken.
[6] De commandant gaf ook in kort
bestek zo begrijpelijk mogelijk een uiteenzetting over de ware gestalte van de
aarde, de aard van haar beweging en haar omvang, evenals van de maan, de zon,
de planeten en de overige sterren, en degenen die zo onderricht werden waren
daar zeer verheugd over.
[7] Een van hen zei: 'Als het zo is en
niet anders, in hoeveel dwalingen zijn ontelbare mensen dan nog heel diep
begraven, en wanneer zal het bij hen ook in dat opzicht licht en helder
worden?'
[8] De commandant zei: 'Vrienden, dat
laten we aan de Heer over. want Hij alleen weet het allerbeste op welk moment
Hij een volk een groter licht in alle dingen moet geven! Maar van nu af aan zal
het juiste, heldere licht overeenkomstig Zijn wil heel snel verspreid worden
onder de mensen die van goede wil zijn, en bij dat werk zullen wij zelf onze
handen niet in de schoot van de traagheid leggen!’
[9]. Allen zeiden: 'Dat zullen we
nooit doen; want nu weten wij in alle waarheid wat ons te doen staat, en voor
wie en waarom!
[10] O, die lange geestelijke nacht,
die reeds onze aartsvaders en nu ook ons met.ijzeren boeien gevangen hield! De
Heer en enig ware God zonder begin of einde, in wie alle machten en krachten
verenigd zijn, zij alle eer, alle lof en alle dank, omdat Hij Zich zo diep
vernederd heeft dat Hij Zichzelf in een lichaam van vlees en bloed heeft gehuld
om ons uit de oude nacht van de dood te verlossen! Want iemand die over alle
dingen en verschijnselen die hem omringen in de grootste dwaling en volslagen
geestelijke blindheid verkeert, is er welbeschouwd uiteindelijk veel erger aan
toe dan welk dier dan ook, en hij is eigenlijk zo goed als dood.
[11] Pas wanneer hij in de geest
gewekt wordt, wordt hij levend en staat hij met zijn zuivere kennis van God en
liefde voor Hem hoog verheven boven alle andere materiële schepselen.
[12] Tot nu toe was ons leven slechts
een ijdele droom, waarin de dromer weliswaar ook een verward bestaan voelt,
maar zich nergens werkelijk rekenschap van kan geven en daarom ook niets inziet
en naar waarheid begrijpt.
[13] Aan onze droomtoestand is nu door
de genade van de Heer een einde gekomen, wij zijn wakker geworden en leven nu
in de werkelijkheid. En wat een zaligheid is dan het leven waarin men tot het
volledige bewustzijn komt dat men werkelijk, waarachtig leeft en het leven ook niet
meer kan verliezen, als men met de juiste liefde in Hem blijft, die Zelf eeuwig
het oerleven van al het leven zonder begin of einde is. O, wat voelen wij ons
nu reeds gelukkig in de volle tegenwoordigheid van God, de eeuwige Heer over
alle dingen, hoewel de zwaarte en het gericht van ons lichaam nog op ons
drukt; hoe eindeloos gelukkig zullen we ons echter voelen, als de Heer ons
weldra ook van die last bevrijdt!
[14] Maar eerst moeten nog zoveel
mogelijk van onze arme medebroeders door ons uit hun doodsslaap en ijdele droom
tot het leven van de geest worden gewekt; want wat ons nu zo gelukkig heeft
gemaakt, moet door onze inspanning in de toekomst vele duizendmaal duizenden
mensen even gelukkig maken! ,
[15] Na deze goede woorden raakte de
spreker zelf helemaal ontroerd en kon door zijn tranen niet meer verder
spreken.
90
Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen te gedragen
[1] Nu stond ook Ik op van Mijn stoel,
liep met een vriendelijk gezicht naar de heidense priesters en de burgers van
deze stad toe en zei: 'Luister, als jullie in Mijn naam met de juiste,
onbaatzuchtige naastenliefde Mijn licht en rijk uitbreiden onder jullie
broeders en zusters, die nog in diepe duisternis smachten, zullen jullie zelf
steeds meer verlicht en zal jullie leven steeds volkomener worden, en dan pas
zullen jullie dingen geopenbaard worden waar jullie nu nog geen vermoeden van
hebben en ook niet kunnen hebben!
[2] Blijf voortaan trouw aan dit
voornemen, en laat het niet verdringen door de bekoringen van deze wereld; dan
zullen jullie in Mij blijven en Ik in jullie!
[3] Probeer eerst de wereld in jezelf
te overwinnen, dan zal het daarna ook gemakkelijker voor jullie zijn om haar
ook in je broeders te overwinnen! Niemand kan zijn naaste iets geven wat hij
niet eerst zelf bezit. Wie in zijn broeder liefde wil wekken moet hem met
liefde tegemoet komen, en wie in zijn medemens deemoed wil opwekken, moet met
deemoed naar hem toekomen. Zo wekt zachtmoedigheid weer zachtmoedigheid op,
geduld, geduld, goedheid, goedheid en barmhartigheid, barmhartigheid.
[4] Neem allemaal een voorbeeld aan
Mij! Ik ben de Heer over alles in de hemel en op aarde, in Mij is alle macht,
heerschappij en kracht, en toch ben Ik van gans er harte volliefde, deemoed, zachtmoedigheid,
geduld, goedheid en barmhartigheid. Jullie moeten allen net zo zijn; dan zal
men daaraan duidelijk zien dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn!
[5] Heb elkaar onderling lief als
broeders, en bewijs elkaar goede dingen! Laat niemand zich boven een ander
verheffen en de eerste willen zijn; want Ik alleen ben de Heer -jullie zijn
allemaal enkel broeders. In Mijn rijk zal alleen hij de eerste zijn, die de
minste is en steeds bereid is om zijn broeders in al het goede en ware te
dienen.
[6] In de hel aan deze en aan gene
zijde, het rijk van de duivels en alle boosaardige geesten, is de meest
hoogmoedige, trotse, zelfzuchtige en heerszuchtige geest de eerste, en een
kwaal voor de lageren en kleineren; zij zijn erop uit om de anderen in meerdere
of mindere mate in een bepaald soort deemoed, gehoorzaamheid en onderdanigheid
te houden; maar in Mijn rijk is het niet zo, maar het is zoals Ik jullie nu heb
gezegd.
[7] Kijk
naar de groten van deze wereld, die op hun tronen zitten en over de volkeren
heersen! Wie mag hen anders dan enkel met de grootste onderdanigheid
benaderen? Als iemand het zou wagen een heerser met een gebiedende houding te
benaderen -wat zou zijn lot dan zijn? .
[8] Kijk, zo is de orde in de hel ook;
maar onder jullie, Mijn leerlingen, moet het niet zo zijn, maar alleen zoals Ik
jullie heb getoond!
[9] De groten der wereld laten zich
lang smeken, voor ze iemand een weldaad bewijzen alsof het een buitengewone
genade is; maar jullie moeten het bewijzen van een weldaad niet eerst door een
van jullie naasten laten vragen. Want jullie kunnen wel God, de ware Heer en
Vader van eeuwigheid, om alle goede dingen vragen, en dan zullen jullie ze
ontvangen; maar broeders onder elkaar moeten zich niet om weldaden laten
vragen.
[10] Als echter een deemoedige, arme
broeder zijn rijkere broeder iets vraagt, moet de rijkere niet weigeren voor de
armere te doen wat hij hem heeft gevraagd; want de ene hardvochtigheid wekt de
andere op, en daarin is Mijn rijk niet.
[11] Wat voor nut zou het hebben voor
de mens om in zichzelf te zeggen en te belijden: Heer, Heer, God van hemel en
aarde, ik geloof zonder twijfel dat U de, enige, eeuwige enige ware, alwijze en
almachtige Schepper van alle materiële en geestelijke werelden bent, en dat
alles wat leeft, denkt en wil alleen vanuit U leeft, denkt en wil!'
[12] Ik zeg jullie dat dat niemand ook
maar enigszins tot werkelijk heil van zijn ziel zou dienen, maar zo'n geloof
zal alleen heilzaam zijn voor zijn ziel als iemand met alle vreugde doet wat Ik
hem aangeraden heb te doen; want iemand die vriendelijk en bereidwillig Mijn
wil doet, doet met het weinige dat hij kan doen tien keer meer dan degene die
zich lang laat smeken en zich daarna beroemt op de daad van liefde voor zijn
naaste en er prat op gaat.
[13] Doe, zoals jullie nu uit Mijn
mond hebben gehoord, dan zal het jullie daardoor pas werkelijk in jezelf
duidelijk worden dat Mijn woorden waarachtig Gods woorden zijn; daardoor
zullen jullie Mijn geest in jezelf wekken, en die zal jullie in alle wijsheid
van de hemelen binnenleiden, jullie reinigen Voor het eeuwige leven en tot ware
kinderen Gods maken.
[14] En nu weten jullie voorlopig
genoeg om het eeuwige leven van jullie ziel te bereiken; meer hierover zullen
jullie -zoals al gezegd is - van deze waard en diens twee buren te horen
krijgen, en het meest volkomen pas daarna, door Mijn geest van liefde in
jullie. - Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?'
[1] De spreker zei: 'O Heer en Meester
van eeuwigheid! Begrepen hebben we het allemaal heel goed, want U hebt in
zuivere, goed begrijpelijke taal tot ons gesproken; maar wij zien ook in dat
wij nog heel ver van het werkelijke levensdoel verwijderd zijn en dat wij nog
menige strijd met onszelf en met de andere mensen van deze wereld te verduren
krijgen!'
[2] Ik zei:
'Dat heb je heel juist en terecht gezegd; want omwille van Mijn naam zullen
jullie vele vervolgingen en belasteringen door de wereld te verduren krijgen.
Maar verlies dan je geduld en moed niet en vecht met alle liefde en
zachtmoedigheid tegen de vijanden van de waarheid en van het licht uit de
hemelen, dan zullen jullie de overwinningskroon verwerven!’
[3] Geef alleen de echte liefde in
jullie hart nooit op; want die verdraagt alles en overwint uiteindelijk alles!
Als jullie in liefde samen met Mij handelen en wandelen, zullen jullie over
slangen, salamanders en schorpioenen kunnen lopen en zullen hun giftige beten
jullie geen schade kunnen berokkenen; en als men jullie vergif te drinken zal
geven, zal het jullie ingewanden niet ziek maken. En Ik, de Heer, zeg daarop:
amen, zo zij het en blijve het voor iedereen die werkelijk in Mijn liefde
blijft!
[4] Maar wie naast Mijn liefde ook van
tijd tot tijd naar de wereld zal lonken, zal ook niet veilig zijn voor alle
schade door werelds vergif.
[5] Als iemand Mij werkelijk liefheeft
en Mijn lichte geboden houdt, zal Ik naar hem toekomen als hij het in zijn hart
maar steeds heel oprecht wenst en verlangt; dan zal Ik Mij aan hem openbaren en
hem allerlei kracht en macht geven om tegen alle boosaardige geesten van de
wereld en de hel te vechten, en dan zullen ze hem geen schade kunnen
toebrengen. En nu weten jullie nog beter waar jullie met Mij aan toe zijn!
[6] Wie Mij niet verlaat, zal Ik ook
niet verlaten; en wie samen met Mij tegen de wereld en de hel vecht, zal ook
steeds zeker zijn van de overwinning.'
[7] Toen Ik dat tegen de heidense
priesters had gezegd, bedankten ze Mij allemaal met grote geestdrift in hun
hart voor dit onderricht en de daarmee verbonden belofte, stonden op van hun
zitplaatsen en wilden naar hun burcht gaan om daar alles in orde te brengen om
Mijn leer en Mij op waardige wijze onder de heidenen te verkondigen.
[8] Maar Ik zei tegen hen: 'Vrienden,
voor wat jullie nu al willen doen zal morgen nog meer dan genoeg tijd zijn;
blijf nu nog hier en gebruik met ons het middagmaal, en versterk jullie
daarmee!
[9] Na de maaltijd zal Ikzelf met Mijn
leerlingen en jullie commandant verder trekken, en dan kunnen jullie met de
waard en zijn twee buren verder over Mij spreken en je erop voorbereiden hoe
jullie misschien morgen al met de inwoners van deze stad en haar omgeving over
Mij dienen te praten.'
[10] Toen de heidense priesters en de
vooraanstaande burgers dat van Mij hadden gehoord, bedankten ze nogmaals voor
dit aanbod en gingen weer aan hun tafel zitten, waarop direct daarna welbereide
spijzen en een juiste hoeveelheid brood en wijn werden gezet, en meteen ook op
de andere tafels. Ik ging ook weer aan onze tafel zitten, en we namen allen in
een vrolijke stemming de maaltijd tot ons.
[11] Onmiddellijk na de maaltijd stond
Ik samen met Mijn leerlingen op, evenals de commandant met zijn dochter, die
zich gedurende de tijd dat wij met de heidense priesters spraken in de keuken
had bevonden en heel actief meegeholpen had bij het bereiden van het
middagmaal.
[12] De waard bracht nog een keer zijn
vrouw, zijn kinderen en ook zijn personeel bij Mij en vroeg Mij om Mijn zegen;
en Ik zegende allen die zich in het huis bevonden, ook de heidense priesters en
de burgers en vanzelfsprekend ook de twee buren met hun hele gezin, waarvoor
zij Mij allemaal heel ontroerd bedankten.
[13] Daarna zei Ik tegen de
commandant: 'Nu reizen we naar Afek, echter niet over de heerweg, maar langs
een voetpad, opdat we geen opzien baren bij de inwoners, die bij de weg hebben
postgevat.'
[14] Dat vond de commandant goed, en
op die manier verlieten wij Golan en bereikten tegen de avond de bergstad Afek.
92
Bij de Romeinse waard in Afek
[1] De weg van Golan naar Afek was
tamelijk moeilijk, omdat we over een diepe kloof, die in het Jordaandal
uitkwam, heen moesten, wat ons een paar uur kostte.
[2] Toen wij tegen de avond de
bergstad Afek naderden, vroeg de commandant Mij: 'Heer en Meester! Waar zullen
wij in deze stad eigenlijk onderdak voor de nacht zoeken? Want voorzover ik
weet is er in deze stad helemaal geen joodse herberg en verder zijn er ook geen
joodse burgers; misschien zullen er zo hier en daar enkele joodse
huisbedienden te vinden zijn -maar, zoals gezegd, geen gevestigde joden. Ik heb
ook in deze stad een goed ingerichte woonburcht; als U dat goed vindt, wilt U
dan niet in die burcht overnachten?'
[3] Ik zei: 'je hebt wel een burcht,
en die is voorzien van allerlei rustbedden, tafels, banken en stoelen – maar
jouw provisiekamers zijn leeg; en je hebt ook geen wijn, geen brood en geen
zout. Wij zijn echter moe geworden - met name de al tamelijk oude leerlingen op
enkelen na, die ongeveer even oud zijn als Ik -en allemaal zouden ze met wat
spijs en drank gesterkt moeten worden. Denk je dat dat in jouw woonburcht
mogelijk is?
[4] Ik weet dat je nu denkt en bij
jezelf zegt: 'Heer, U is alles mogelijk!' Daar heb je wel gelijk in; maar wij
reizen niet naar deze stad om alleen maar uit te rusten en onze vermoeide
ledematen met wonderbaarlijke spijs te versterken, maar om Mijn levensrijk ook
hier onder de heidenen te verbreiden.
[5] Wij zullen daarom niet jouw
woonburcht betrekken, maar midden in de stad in een Romeinse herberg onderdak
zoeken en nemen. Daar zullen zich weldra buitengewone gelegenheden voordoen om
Mijn rijk onder de heidenen te verbreiden.'
[6] Toen de commandant dat van Mij had
gehoord, was hij het onmiddellijk helemaal met Mij eens; alleen maakte hij de
opmerking dat de waard van de genoemde herberg een verstokte heiden was, en dat
het in zijn overigens zeer ruime huis zodanig wemelde van alle mogelijke
afgodsbeelden, dat men het eerder een echt pantheon* (* Een aan alle goden
gewijde tempel) dan een herberg kon noemen. Ook waren er volgens hem steeds
verscheidene heidense priesters aanwezig, die daar heel gewichtig deden.
[7] Ik zei: 'Kijk,juist daarom heb Ik
die herberg uitgekozen om te overnachten, en daar zal veel te bewerken en te
bewerkstelligen zijn! Laten we er nu dus maar snel heengaan, opdat wij daar
onderdak kunnen vinden!'
[8] Daarop liepen we met snelle pas
naar de stad en bereikten die nog voor de sluitingstijd van de poort.
[9] Aangekomen bij de poort, stond
daar een Romeinse wacht, die ons aanhield.
[10] De commandant trad naar voren en
vroeg degene te spreken die over de wacht te bevelen had; toen deze kwam,
herkende hij de commandant direct en beval de wacht ons ongehinderd de stad
binnen te laten gaan, omdat de commandant dat van hem had verlangd.
[11] Het was al tamelijk donker toen
wij bij de reeds genoemde herberg aankwamen, en de commandant stuurde direct
een ondergeschikte naar binnen om de waard te zeggen dat hij naar ons toe moest
komen, wat ook direct gebeurde.
[12] Toen de waard bij ons kwam, vroeg
de commandant of wij bij hem goed onderdak konden krijgen.
[13] De waard zei: 'Ik zal u geven wat
ik heb; maar met de nodige bediening voor de gasten die met u, hoge gebieder,
meekomen, zal het er deze keer wel schraal uitzien, want meer dan tweederde van
hen ligt ziek te bed. De grote angst die ze de afgelopen nacht tijdens de
hevige storm en de aardbeving te doorstaan hadden, en de vrees dat zo'n ramp
nog een keer terugkomt, heeft met name mijn vrouwelijke personeel volledig
uitgeschakeld.
[14] Onze priesters hebben wel alle
moeite gedaan om mijn mensen enerzijds door praten en anderzijds met andere
middelen te genezen, maar tot nu toe was alles tevergeefs. De tijd zal nog de
beste arts van mijn zieke bedienden worden.
[15] Wij hebben het allemaal pas een
uur geleden gewaagd het huis binnen te gaan; want de hele halve nacht waren we
buiten, uit begrijpelijke vrees voor het instorten van onze huizen, wat
gemakkelijk had gekund. Want als de op elkaar gelegde stenen eenmaal enorm gaan
kieren en rammelen, is het de hoogste tijd om het huis uit te gaan.
[16] Ik zeg u in alle onderdanigheid,
hoge gebieder, dat meer dan driekwart van de inwoners van deze stad zich nu nog
buiten bevindt, en dus ook verscheidene van mijn beste bedienden; slechts
weinigen hebben de moed gehad om met mij en mijn gezin pas een uur geleden het
huis binnen te gaan. Met reeds klaargemaakte spijzen ziet het er vandaag dus
heel slecht uit; maar brood, zout en wijn kan ik jullie wel aanbieden.
[17] Ja, hoge gebieder, deze nacht
heeft mij grote schade toegebracht! Maar wat vermag een zwak en sterfelijk mens
tegen de almacht van de onsterfelijke goden en hun elementen!
[18] De priesters -ik zou dat
eigenlijk niet moeten zeggen -hebben met hun toespraken over boete en offers
bij het toch al wankelmoedige volk heel veel bijgedragen tot de grote
verwarring. Nu, tegen het einde van de dag, zijn ze weliswaar begonnen hun
lieren met betere snaren te bespannen; maar dat baat weinig, omdat het volk nog
altijd denkt dat de goden te weinig verzoend zijn, waardoor men vreest dat die
verschrikkelijke noodtoestand weer terug kan komen.
[19] En ook dat is weer de schuld van
onze uiterst hebzuchtige priesters, omdat ze het volk voorhouden dat de goden,
als ze eenmaal zodanig vertoornd zijn op de lichtzinnige mensen dat daardoor
de grondvesten van de aarde beginnen te schudden, niet met geringe offers
milder te stemmen zijn. Op de beden van de priesters -zo zeggen ze -geven ze
wel een poosje toe; maar als het volk daarna te weinig acht slaat op de
vermanende woorden van de door de goden geïnspireerde dienaren en niet
onmiddellijk met zijn hele bezit toesnelt om het aan de voeten van de
plaatsvervangers der goden neer te leggen, met name zoveel mogelijk goud en
zilver, dan zullen de goden nog toorniger worden dan eerst en het volk hun
woede dan honderd keer erger laten voelen.
[20] Welnu, onze bergstad is voor het
grootste deel arm, en de mensen hebben bij lange na niet aan de eisen van de
priesters kunnen voldoen; daarom vrezen ze dat die grote ramp terugkomt en zijn
ze voor geen geld ter wereld meer de stad in te krijgen.
[21] Zo staan de zaken bij ons, en u,
hoge gebieder, zult wel begrijpen om welke reden ik u en uw ongetwijfeld hoge
gezelschap vannacht slechts zeer karig en mager zal kunnen bedienen.
[22] Wees dus zo goed mijn grote huis
binnen te gaan, dan zullen we wel zien wat daar allemaal nog gedaan kan
worden!’
93
De gedachten van de waard over de Heer
[1] Na deze zeer steekhoudende,
verontschuldigende uiteenzetting van de waard gingen wij het huis binnen en
werden direct naar de grootste en sierlijkst ingerichte zaal gebracht, die tot
nu toe slechts heel spaarzaam met één lamp verlicht was, maar onmiddellijk
beter en met meerdere lampen voldoende verlicht werd.
[2] Nu merkte de waard dat wij in het
gezelschap van de commandant, op zijn gevolg na, allemaal Joden waren. Daarom
vroeg hij de commandant hoe het kwam dat hij, die anders niet bekend stond als
een speciale vriend van de Joden, nu in hun gezelschap een reis ondernam, en
dan ook nog te voet. En hoe zou hij, een Romeinse waard, die voor de Joden een
gruwel is, nu in staat zijn deze mensen tevreden te stellen?
[3] De commandant zei: 'Bekommer je nu
maar nergens anders om dan dat je ons een juiste hoeveelheid brood, zout en
wijn brengt; daarna zal al het andere je vanzelf duidelijk worden.'
[4] Toen werd er direct de juiste en
voldoende hoeveelheid brood, zout en wijn gebracht. Wij gingen aan een grote
tafel zitten, die helemaal van steen was gemaakt, en namen wat brood met zout
tot ons en dronken daarna de wijn.
[5] Het viel de waard echter op dat de
dochter van de commandant, toen Ik wilde drinken, Mij direct de gouden
beker met wijn voorzette, die Mij in Pella was aangeboden, en dat Ik die naar
Mijn mond bracht en eruit dronk, terwijl alle andere aanwezigen de wijn uit
aarden bekers dronken.
[6] De waard en ook een paar dienaren
bekeken Mij van enige afstand van top tot teen en wisten niet wat ze van Mij
moesten denken.
[7] De waard zei bij zichzelf 'Die
moet iets hoogs zijn, anders zou onze commandant hem niet zo'n eer bewijzen!'
[8] Toen wij ons allemaal voldoende
met brood en wijn gesterkt hadden, zei Ik tegen de waard: 'Je moet weten,
waard, dat jouw huis een groot heil ten deel is gevallen! De meesten van jullie
Grieken en Romeinen zijn behoorlijk thuis in de geschriften van de Joden, en
jullie weten dat de ene, enig ware God, de Schepper van hemel en aarde en van
alles wat daarop, daarin en daarboven was, is en zal zijn reeds vanaf het
eerste begin van de mensheid bij monde van de profeten aan de Joden en door hen
ook aan jullie heidenen een Messias heeft beloofd! En kijk, deze beloofde
Messias ben Ik, en Ik ben nu dan ook naar jullie heidenen toegekomen, om ook
onder jullie het rijk Gods te vestigen en te verbreiden!
[9] Ik ben door God de Vader vanuit de
hemelen gezonden, en de Vader, die Mij gezonden heeft, is de eeuwige liefde, en
Mijn hart is haar troon; zij is in Mij en Ik in haar. In Mij woont derhalve ook
alle macht, kracht en heerschappij over alles in de hemel en op aarde; Ik ben
het Leven, het Licht, de Weg en de eeuwige Waarheid Zelf.
[10] Wie in Mij gelooft, Mij meer dan
alles ter wereld liefheeft en volgens Mijn leer leeft en handelt en zijn
medemensen liefheeft als zichzelf, zal van Mij het eeuwige leven ontvangen en
Ik zal hem opwekken op de jongste dag.
[11] Jij hebt Mij zojuist van top tot
teen bekeken en bij jezelf gezegd: 'Achter die man moet iets hoogs verborgen
zijn, anders zou onze commandant hem niet zo'n eer bewijzen!' En kijk,je hebt juist
geoordeeld!
[12] Maar opdat je je ervan kunt
overtuigen dat het inderdaad zo met Mij gesteld is als Ik je heb gezegd, moetje
nu alle zieken in jouw huis hier bij Mij brengen, dan zal Ik hen gezond maken!
- Geloof je dat?'
[13] De waard zei: 'Heer, Heer, Uw
woorden zijn diep in mijn ziel doorgedrongen en hebben daar een leven in
wakker geroepen dat ik nog nooit eerder gevoeld heb, en daarom moet alles wat
U tegen mij hebt gezegd waar zijn! Ik geloof dan ook zonder twijfel dat U al
mijn zieken zeker zult genezen.
[14] Hierop werden de vele zieken onze
grote eetzaal binnengebracht. Er waren er bij die door kwade koortsen werden
gekweld, sommigen door vallende ziekte, anderen door jicht, één was er blind,
en twee hadden door de angst tijdens de aardbeving hun stem en spraakvermogen
verloren.
94
De Heer geneest de zieken in de herberg
[1] Toen binnen een half uur alle
zieken, ongeveer dertig in totaal, in de zaal waren gebracht, zei de waard:
'Kijk, o Heer, Heer, hier zijn nu de zieken van mijn huis! Als U hen wilt
genezen, doe het dan, dan zal mijn gehele huis in U geloven en U buitengewoon
eren en liefhebben!’
[2] Ik zei: 'Dan geschiede hun naar
jouw geloof!'
[3] Toen Ik dat had gezegd, werden
allen plotseling zo volkomen gezond, alsof hun nooit iets gemankeerd had.
[4] Daarna hield het loven en prijzen
van Mijn wezen maar niet op, en de genezenen hielden Mij voor een god in de zin
van hun heidense leer en vroegen Mij, terwijl ze op hun knieën lagen, of Ik zo
genadig wilde zijn hun te zeggen of Ik misschien Jupiter zelf of een andere god
was, opdat ze die god dan steeds de grootste eer en dankbaarheid konden
betonen.
[5] Maar Ik zei: 'Ik ben noch Jupiter
noch een ander uit jullie reeks goden, die nooit hebben bestaan, niet bestaan
en nooit zullen bestaan!
[6] Ga nu allemaal naar jullie kamers
en neem voedsel en wat wijn tot je en versterk je leden! Alles wat jullie
verder van Mij moeten geloven en denken zal jullie morgen verkondigd worden!'
[7] Daarop begaven de genezenen zich
onmiddellijk naar hun kamers, en sommigen liepen naar enkele priesters, die in
een andere zaal van deze herberg bij elkaar zaten en nog steeds met elkaar
beraadslaagden hoe ze het volk nog grotere offers konden afpersen, en ze vertelden
hun hoe ze op wonderbaarlijke wijze genezen waren door een man, die naar zijn
kleding te oordelen een Jood was maar door zijn woord en wil gewerkt had als
een ware, levende God.
[8] Toen de priesters dat over Mij
hadden gehoord en zagen dat de hun welbekende zieken nu volkomen genezen voor
hen stonden, wisten ze niet wat ze moesten doen.
[9] Een van de priesters zei: 'Laten
we zelf naar die wonderbaarlijke man toegaan, dan zal wel blijken wat er achter
hem schuilgaat; want het domme volk kan niet over dergelijke dingen oordelen!
Maar laat eerst een van ons erheen gaan, die wonderman aan de tand voelen en
ons dan vertellen wat voor iemand het is! Waarschijnlijk is het een van de
Essenen, die geweldig goed thuis zijn in alle soorten toverij!'
[10] Daarop ging een van hen, een
Romein die goed thuis was in veel kunsten en wetenschappen, naar ons toe in de
eetzaal, begroette de commandant en vroeg toen direct naar Mij.
[11] De commandant zei heel bars tegen
hem: 'Hier rechts van mij zit Degene wiens naam wij niet waardig zijn uit te
spreken!'
[12] Toen de priester dat hoorde werd
hij minder brutaal, wendde zich tot Mij en zei: 'Vergeef mij dat ik de vrijheid
neem u met alle eerbied en bescheidenheid te vragen hoe u zonder enig
hulpmiddel de zieken hebt kunnen genezen! Ik begrijp veel dingen en heb veel
ervaring, en weet dan ook te beoordelen wat iemand die heel vertrouwd is met de
geheime krachten van de natuur, tot stand kan brengen. Zonder bepaalde geheime
middelen heeft voorzover ik weet nog geen enkele magiër of priester ooit een
wonder gedaan dat alleen de goden zouden kunnen doen - als ze naar waarheid en
in werkelijkheid zouden bestaan; maar bij u lijkt het toch zo te zijn, dat u
enkel door uw woord en uw wil daden kunt volbrengen, en u hebt daar geen hulpmiddel
bij nodig?
[13] Hoe hebt u zo'n wilskracht
verkregen, en hoe zou een ander mens die kunnen verkrijgen? Want dat er bij de
mensen in de macht van hun wil grote verschillen bestaan is zeker, en daaruit
valt te concluderen dat iemand die reeds van nature een sterke wil bezit het
met de juiste ontwikkeling van zijn wil uiteindelijk tot een verbazingwekkende
kracht zou moeten brengen, vooral als hij ook volkomen vertrouwd zou zijn met
de geheime krachten, machten en vermogens van de grote natuur.
[14] Maar waar en hoe kan men zo'n
ontwikkeling van zijn wil bereiken? Waar en hoe hebt u zo'n macht van uw wil
verkregen, zoals er nog bijna nooit bestaan heeft?'
[1] Ik zei: 'Jij hebt toch ook de
geschriften van de Joden bestudeerd, en wel vroeger reeds in Rome en vijf jaar
later, toen je als priester van Zeus, Mars, Minerva en Mercurius onder keizer
Augustus naar Opper-Egypte bent gestuurd, naar Thebe, waar je je ook in de oude
mysteriën hebt laten inwijden.
[2] Vanaf Mozes heb je je aandacht met
name op de vier grote profeten gericht; maar omdat ze ondanks jouw lezen en
piekeren onbegrijpelijk voor je zijn gebleven, heb je je nog weer vijf jaar
later, toen je als priester voor het volk en de soldaten hierheen overgeplaatst
bent, in het geheim tot een Joodse schriftgeleerde gewend en opheldering van
hem gevraagd over datgene wat voor jou duister was. Maar omdat die
schriftgeleerde je die niet kon geven, heb je de Schrift van de Joden net zo aan
de kant geschoven als je met jullie eigen geschriften allang daarvoor had
gedaan.
[3] Maar omdat je de Schrift van de
Joden toch nog altijd in je geheugen bewaard hebt, moeten de daden van Mozes,
Aäron, Jozua, Elia en de andere profeten je toch hebben laten zien dat die
mensen alleen door de hulp van de ene, enig ware God van de Joden zulke dingen
en daden tot stand konden brengen, die op de hele aarde bij geen enkel volk
ooit voorgekomen zijn.
[4] Als je Mij nu ook zo ziet werken,
zal Ik toch zeker ook wel door en met God werken. Jullie Romeinen zeggen immers
zelf dat er zonder goddelijke inspiratie en aandoening geen grote wijze zou
bestaan? Dan zal ook Ik wel zeer sterk door de ene, enig ware God van de Joden
geïnspireerd en aangedaan zijn!'
[5] De priester zei: 'Ja, ja, daar
kunt u wel eens gelijk in hebben, en u bent beslist dieper ingewijd in de
mysteriën van jullie geschriften dan die schriftgeleerde die zich wijs
voordeed, van wie ik een echt licht probeerde te krijgen en die ikzelf
tenslotte nog als de meest wijze van ons beiden verliet.
[6] Maar u hebt mij vroeger evenmin
kunnen zien en leren kennen als ik u ooit tevoren heb gezien en gekend -hoe
kent u dan mijn geheime streven over een tamelijk lange reeks van jaren, alsof
ik het u zelf pas kort geleden onthuld had? Want u zou van mij gehoord moeten
hebben wat ik in het geheim heb gedaan en waar ik naar streefde, omdat ik als
priester nooit aan iemand heb verraden wat ik ten behoeve van mijn eigen
geruststelling deed en ondernam!
[7] Hoe weet derhalve u, die voor mij
een volkomen vreemdeling bent, wat ik in Rome, daarna in Thebe en uiteindelijk
hier in Azië heb gedaan?'
[8] Ik zei: 'Kijk, ook dat kan ik door
de hulp van de ene, enig ware God van de Joden, die van eeuwigheid almachtig en
ook alwetend is, zonder begin en zonder einde!'
[9] De priester zei: 'Ik zal dat niet
betwisten, en u zult nu evenals zojuist wel helemaal gelijk hebben; maar toch
is het merkwaardig van jullie ene en volgens u enig ware God, dat Hij Zich
maar uiterst zelden door een Jood laat vinden en zelfs gebruiken zoals nu door
u!
[10] Ik beken eerlijk dat ik voor
mijzelf zowel in de ene als in de andere godheid heel weinig geloof en
vertrouwen heb; want hoe meer men die met de grootst mogelijke ijver zoekt, des
te meer raakt men ervan verwijderd, en het is echt nuttiger en zinvoller voor
een mens om nooit te proberen de sluier van Isis op te lichten, dan zich door
zo'n zinloze inspanning in de meest duistere afgrond van alle denkbare
twijfels te storten. Het is beter om net als de apen blind en dom te blijven
dan naar de ene of de andere godheid te zoeken, die waarschijnlijk nergens
anders heeft bestaan en nog bestaat dan in de fantasie van mensen die over de
anderen wilden heersen.
[11] U zult uw godheid waarschijnlijk
wel gevonden hebben; maar hoe en waar, dat zult u evenzeer voor uzelf houden
als de ouden het voor zichzelf hebben gehouden, die hun leer over één god of
ook meerdere goden in zo'n diep duister hebben gehuld dat die door geen enkele
zon meer verlicht kan worden.
[12] Ik ben toch ook een mens en heb
er vanaf mijn jeugd al vurig naar verlangd om slechts één keer met een godheid
vertrouwd te raken; maar waarom heeft mij tot nu toe, terwijl ik al tegen de
zeventig loop, nog altijd geen enkele godheid genaderd en mij met een of
andere bijzonder vermogen begenadigd, en waarom behalve u, wonderbaarlijke
vriend, ook alle mij bekende Joden niet? Daarom, vriend, hecht ik weinig waarde
aan alle goden; het overige kunt u zelf wel bedenken!’
[1] Daarop zei Ik tegen de heidense
priester: 'In jouw betoog tot Mij heb je met geheel onjuist opgemerkt dat
bepaalde godheden enkel uit de fantasie van zulke mensen zijn ontstaan, die
wilden heersen over hun medemensen die voor hen moesten werken en vechten,
opdat de heersende mensen buitengewoon goed konden leven en zich konden
vermaken.
[2] Maar kijk, in het begin van de
tijd dat de mensen op aarde leefden was het niet zo! Toen.kende ieder mens de
ene, enig.ware God, en vele duizendmaal duizenden zijn door Hem onderricht,
geleid en beschermd. Aan iedereen werd .diepgaand en grondig getoond dat hij
zich niet vrijwillig door alle bekoringen gevangen moest laten nemen, omdat die
de ziel in het gericht van de materie en naar dood trekken en doof, blind en
gevoelloos maken voor al het goddelijke en zuiver geestelijke.
[3] Maar omdat God aan ieder mens de
grootst mogelijke vrijheid van wil gaf om Zijn raad op te volgen, dan wel de
aantrekkingskracht van de wereld te volgen, lieten vele mensen zich al heel
gauw door de wereld bekoren en verblinden; daardoor verloren ze God uit het
oog, omdat hun innerlijk gezicht door de slechte liefde tot de wereld volkomen
blind was geworden.
[4] En kijk, pas toen een groot deel
van de mensen door de wereld verblind was geraakt en daardoor de enig ware God
volkomen uit het oog verloor, begonnen de blinde mensen allerlei goden voor
zichzelf te maken, die deze blinde wereldse mensen, omdat ze door God met
allerlei plagen bezocht werden om hen van de wereld af te keren, moesten
helpen in hun grote nood; en dat gebeurde tegen betaling van allerlei offers en
door de gebeden van de priesters -waaruit maar al te gauw trotse heersers
ontstonden.
[5] Maar ze werden niet geholpen; want
de ene, enig ware God kon en mocht hen niet helpen, opdat ze niet nog meer
gesterkt zouden worden in hun verblinding en goddeloosheid. Want als God hun
na het aanroepen van hun valse en totaal niet-bestaande goden de gewenste hulp
zou hebben gegeven, zou dat pas echt een ware triomfvoor de hebzuchtige en
boven alles heerszuchtige priesters zijn geweest, en degene die geholpen zou
zijn, zou zich uitgeput hebben in het brengen van offers om te zorgen dat de
priesters en goden hem nooit meer vijandig gezind zouden worden.
[6] En kijk, omdat de Joden -die het
uitverkoren volk van God zijn omdat hun vaderen zich uit liefde voor Hem het
langst niet door de wereld hebben laten bekoren en verblinden -zich mettertijd
ook van God hebben afgewend en zich net als de heidenen naar de wereld hebben
gekeerd, zijn zij ook doof en blind geworden, en nu erger dan de heidenen; want
die zijn weer begonnen het verlorene te zoeken, en velen van hen hebben het
alweer helemaal teruggevonden.
[7] Maar bij de meeste echte Joden is
het nog niet opgekomen om het verlorene, de eeuwige waarheid, te zoeken; ze
voelen zich heel behaaglijk in hun levensnacht. Hoewel ze bij zichzelf wel
voelen dat ze goddeloos zijn, willen ze daarvan vanwege de rijke offers niets
aan het volk laten merken en zijn ze de bitterste vijanden van degene die het
volk een juist licht zou geven, het de juiste weg naar God zou tonen en het
werkelijk zou helpen Hem te zoeken en zeker ook te vinden.
[8] Daarom zal het beetje licht dat
zulke Joden, helemaal verkommerd, nog hebben, ook nog van hen worden afgenomen
en aan de heidenen worden gegeven, die daar werkelijk naar verlangen.'
97
Het juiste zoeken van God
[1] (De Heer:) 'Je zei ook dat je zelf
aan geen enkele godheid meer waarde hecht, omdat je al zolang naar een ware
godheid hebt gezocht en er jou ondanks je ijverige zoeken nog nooit een ook
maar uit de verte genaderd is.
[2] Nu heb je voor jezelf natuurlijk
wel lange tijd een echte godheid gezocht, en je hebt er nog geen te zien
gekregen; maar je moet ook bedenken dat jij die ware godheid maar heel
eenzijdig en egoïstisch hebt gezocht. Je wilde er alleen zelfzeker van zijn dat
er een ware godheid bestaat, als een grote levensvriend voor jou, en dat de
ziel van de mens na de lichamelijke dood eeuwig voortleeft; maar het volk moest
in zijn oude domheid en volkomen blindheid versmachten en aan jullie priesters
offeren als tevoren!
[3] Bij de ene, enig ware God geniet
een priester echter niet de minste voorkeur boven zelfs de meest onbeduidend
lijkende mens uit het volk. Bij God bestaat er geen rangorde voor de mensen;
bij Hem staan keizer en bedelaar op dezelfde trede. Alleen diegene geniet bij
God de voorkeur, die Hem naar volle waarheid herkent, Hem dan boven alles
liefheeft en zijn medemens als zichzelf en die de geboden van God, zoals die
door Mozes gegeven zijn, in acht neemt, in alles deemoedig is en van niemand
iets onrechtvaardigs verlangt dat in strijd is met de orde en de wil van God;
noch met geweld noch met list, want al zulke daden zijn in de ogen van God een
gruwel.
[4] Maar jullie priesters hebben het
volk altijd heel grof voorgelogen en bedrogen, en dus zul je nu wel inzien
waarom de ene en enig ware Godheid Zich ondanks al jullie zoeken niet door
jullie heeft willen laten vinden; want de Godheid zag maar al te duidelijk dat
jullie het volk louter uit wereldse oogmerken toch in de oude duisternis zouden
hebben gelaten, zoals dat ook bij vele priesters van Egypte het geval was.
[5] Die wisten wel waar ze met de ene,
enig ware God aan toe waren, maar het gewone volk moest geloven wat zij hen
voorhielden om te geloven; en omdat die priesters zo handelden, heeft God hen
ook met blindheid geslagen -en in die blindheid bevinden jullie je nog en
zullen jullie je nog lange tijd bevinden, als jullie je niet van de wereld
afkeren en met de juiste en in alle opzichten volkomen waarachtige beweegreden
God, Zijn geestelijke rijk en de zuivere gerechtigheid ervan zoeken.
[6] Wie God niet met alle liefde,
zachtmoedigheid, deemoed, geduld en volkomen zelfverloochening zoekt, vindt
Hem, die het hoogste levensgoed is, niet; en wie God niet op die manier zoekt
en vindt, heeft van Hem ook geen buitengewone hulp te verwachten.
[7] God zorgt in Zijn onmetelijke
liefde weliswaar voor alle mensen, zoals Hij volgens Zijn eeuwige,
onveranderbare orde ook voor alle schepselen in het eindeloos grote geheel
zorgt; maar op een speciale en buitengewone manier Zorgt Hij alleen voor
degenen die Hem werkelijk herkend hebben, Zijn aan hen geopenbaarde wil doen en
Hem zo waarachtig in al hun handelen boven alles liefhebben.
[8] Jij hebt de ene, enig ware God
werkelijk lange tijd met grote ijver gezocht; maar vraag jezelf nu eens af of
je God ooit gezocht hebt op de manier die Ik je nu heb getoond.
[9] Ik zeg je: niet degene die zegt:
'Heer, Heer, waar bent U? Als ik als Uw schepsel U zoek en vanuit de duistere
diepte van mijn levensnacht tot U roep, waarom laat U zich niet vinden, en
waarom antwoordt U mij niet en zegt: 'Hier ben Ik!'?', zal God de Heer vinden
en bij Hem komen, maar alleen degene die God zoekt op de manier die Ik je nu
heb getoond.
[10] Kijk, jij hebt Mozes en de
profeten gelezen en hebt wat God van de mensen wil duidelijk uitgesproken
gezien in de welbekende tien geboden; en die geboden bevielen je zo goed, datje
heel vaak bij jezelf zei: 'Waarlijk, wijzere wetten, die geschikter zijn om
voor het ware geluk en welzijn van alle mensen te zorgen bestaan er op de hele
wereld niet, en men kan gevoeglijk aannemen dat ze werkelijk van een goddelijk
wezen afkomstig zijn!'
[11] Maar als je zo bij jezelf kon
spreken -waarom is het dan niet één keer in je opgekomen om die wetten bij
jezelf in daden om te zetten? Als je dat gedaan zou hebben, zou je God ook al
gevonden hebben; maar je vond allerlei wereldse redenen om die wetten
weliswaar te bewonderen, maar niet in daden om te zetten.
[12] Laat echter van nu af aan die
wetten bij jou tot daden worden, vergoed iedereen zoveel mogelijk wat je hem
aan kwaad hebt berokkend en vat daartoe voorlopig de vaste wil op, dan zul je
snel en gemakkelijk Degene vinden die je zolang tevergeefs hebt gezocht!'
[1] Op deze woorden van Mij zei de
priester: 'Waarlijk zeer wijze en van God bezielde meester, ik bezit een groot
vermogen - is het voldoende als ik driekwart daarvan besteed voor weldaden aan
degenen die door mij enige schade hebben geleden volgens de wetten van Mozes,
die ik van nu af aan allemaal op wil en zal volgen, en als ik met dat ene kwart
tot aan het einde van mijn leven andere werken van naastenliefde beoefen?'
[2] Ik zei: 'Vriend, dat is meer dan
voldoende; want kijk, God is in Zichzelf de eeuwig zuiverste en puurste liefde!
[3] Als iemand een vrouw zou willen
nemen omdat hij een vrouw nodig heeft, maar geen liefde heeft en de vrouw ook
niet met liefde zoekt, maar alleen met zijn droge wereldse verstand - denk je
dat zo iemand ooit een goede vrouw vol liefde voor hem zal vinden? Een dwaze
vrouw zal hij vinden, jawel, één die niet met die man maar alleen met zijn
goud trouwt, om het daarna met anderen te verbrassen, maar geen vrouw volliefde
voor hem! Wie derhalve een vrouw volliefde wil vinden, moet haar ook met liefde
zoeken.
[4] Wie derhalve God, die de zuiverste
liefde is, wil zoeken en vinden, moet Hem ook zoeken met de zuiverste liefde in
zijn eigen hart, waaraan geen enkele nog zo onbeduidend schijnende liefde voor
de vuile wereld kleeft; en als hij Hem zo zoekt, zal hij Hem ook zeer zeker
vinden.
[5] Toen je nog een jonge man was, had
je het geluk een heel mooie en zeer rijke dochter van een patriciër te behagen;
jij had ook een grote liefde voor haar en je zou haar ook tot vrouw hebben
gekregen, als jouw grote liefde voor haar helemaal zuiver geweest zou zijn.
Maar terwijl die dochter, die men destijds een parel van Rome noemde,jou erg
liefhad, zonder dat jij daar meer van kon merken dan nodig was, was het haar
bedoeling om zich langs geheime,jou onbekende wegen nauwkeurig op de hoogte te
stellen van jouw liefde voor haar, en ze ontdekte al gauw dat jij ook nog
andere vriendinnen had, voor wie jij ook je hart openhield.
[6] Toen die parel van Rome dat te
weten kwam, keerde ze zich al snel van jou af en gaf je geen teken meer dat ze
jou liefhad, en zo keerde ze dan ook haar aangezicht van je af.
[7] Toen werd jij natuurlijk heel
verdrietig en je deed nog enkele vergeefse pogingen om haar jou weer toegenegen
te maken, en dat had je ook wel kunnen lukken; maar jij kon jezelf niet
verloochenen en je vrijmaken van je hartstocht voor die anderen, waardoor je de
parel helemaal verloor.
[8] En kijk, ongeveer zo is het ook
met God, die de eeuwig zuiverste liefde is! Alleen met de zuiverste en geheel
vlekkeloze liefde kun en zul je Hem vinden, zien en prijzen en van Hem het
eeuwige leven ontvangen.
[9] Voor iemand wiens hart vol van
allerlei wereldse dingen is, is het natuurlijk wel moeilijk om zich daarvan te
reinigen; maar een vaste wil is een flinke arbeider en maakt datgene waarvan je
vandaag nog denkt dat het onmogelijk is, voor morgen gemakkelijk en voor nog
verder in de toekomst steeds gemakkelijker uitvoerbaar.
[10] Maar vraag jezelf nu in je gemoed
af, of je datgene wat Ik je nu verklaard heb, ook begrepen hebt zoals het
behoort!'
[1] De priester zei: 'Waarlijk
bovenmenselijk wijze meester, ik heb u goed begrepen en zie nu nog beter dan
eerst in, dat u door een werkelijk bestaande, levende God geholpen moet
worden, omdat het anders voor u absoluut onmogelijk zou zijn zo nauwkeurig op
de hoogte te zijn van de omstandigheden in mijn jonge jaren, terwijl geen mens
in heel Rome die dingen ooit geweten heeft en nu nog veel minder!
[2] In alles wat u tegen mij hebt
gezegd hebt u volkomen gelijk, en ik zou kunnen zeggen: niet u, als een mens
zoals ik, maar een god heeft uit u gesproken.
[3] Maar denk toch aan al onze
menselijke omstandigheden en daarnaast aan de betrekkingen binnen de staat, die
ons met ijzeren dwingende ketenen binden en die wij, nu levende priesters,
beslist niet hebben gemaakt!
[4] leder mens, die onbewust en
ongewild in deze wereld is gekomen en reeds direct na zijn geboorte gevoed moet
worden om zijn zeer sterfelijke leven te behouden en volgens de strakke wetten
van de natuur een krachtig mens te worden, is redelijk bezien een zeer arm
wezen.
[5] Als je eenmaal zover bent
opgegroeid dat je de dag van de nacht en rood van groen kunt onderscheiden,
wordt er door de ouders ijverig begonnen met de opvoeding, die geen kind voor
zichzelf kan bepalen.
[6] Als je door veelleren een
ontwikkeld man bent geworden, dan is het zaak een beroep te kiezen waarmee je
je hele leven in je onderhoud kunt voorzien. Maar je wilt in de wereld niet
slecht, maar zo goed mogelijk leven, omdat je nu eenmaal leven moet, en zo kies
je dan ook al naargelang je mogelijkheden logischerwijs een beroep waarin je
onder de boeien van de macht van de staat nog het meest vrij en ook het best
kunt leven. En dat was voor mij het beroep van priester; ik werd priester,
ongeacht of datgene waar ik voor stond op de leugen en het bedriegen van het
volk of op waarheid gebaseerd was -kortom, ik moest volgens de staatswetten
zijn wat ik nu nog ben.
[7] De wereld en de eigen zo goed
mogelijke verzorging waren immers reeds van kind af aan het allervoornaamste
waar men voor moest zorgen. Bovendien ontwaakten er in mij natuurlijk al gauw
nog allerlei andere behoeften, en omdat je er de middelen voor had om ook die
behoeften te bevredigen natuurlijk steeds in overeenstemming met de
staatswetten -dan bevredigde je die ook zoveel mogelijk, en er verscheen geen
Godheid uit de hemel of uit de aarde, die gezegd zou hebben: 'Luister eens,
priester, jij leeft en handelt geheel en al in strijd met Mijn wil en Mijn
orde! Leef in het vervolg zus en zo, anders zal Ik je op een geweldige manier
tuchtigen!’
[8] Dat je onder zulke
levensomstandigheden in hart en gemoed enkel met materiële, onzuivere en
niet-geestelijke liefde vervuld raakte, terwijl je daarentegen door niets
zuiver geestelijks of goddelijks aangespoord werd, bleef je uiterlijk gezien op
zijn minst zoals je kon blijven en uiteindelijk volgens de staatswetten ook
moest blijven, hoewel ik me geleidelijk aan steeds meer, met name op oudere
leeftijd, inwendig begon af te vragen: ja, maar is er eigenlijk wel één vonkje
waarheid in datgene waar je voor staat en wat je uitoefent? Alles wat ik
onderwijs en doe is duidelijk en onmiskenbaar leugen en bedrog. Is er dan geen
fundamentele waarheid meer op de hele aarde?
[9] Ik onderzocht, zocht en onderzocht
en zocht aan één stuk door bijna tot nu toe -en ik vond niets! Hoe had ik een
ware Godheid ooit met de zuiverste liefde tegemoet kunnen treden, terwijl die
zich nooit op een of andere wijze aan mij had willen openbaren? Wat er niet is
kun je ook niet liefhebben, of dat nu een God is dan wel een ander voorwerp dat
door de verbeelding van de mensen een grote waarde wordt toegekend.
[10] En
kijk nu eens, zeer wijze meester, kan ik er iets aan doen dat ik per slot van
rekening toch datgene moest liefhebben wat voor mij bereikbaar was om een
genoeglijk leven te leiden; want de beelden van je eigen fantasie liefhebben,
betekent volgens het natuurlijke zuivere verstand, datje een dwaas bent!
[11] Als ik
dus de ene, enig ware en levende God al sinds lange tijd boven alles had moeten
liefhebben en de voor ieders zintuigen aanwezige genoegens van de wereld had
moeten verachten en ontvluchten, dan had zo'n God Zich aan mij moeten openbaren
ofwel had mijn fantasie er een in alle levende gloed moeten scheppen; maar noch
het een noch het andere is gebeurd, en dus was het vanzelfsprekend dat ik de
wereld en haar schatten en goederen, die de mensheid voeden en verrukken en
voor het genieten waarvan ik geboren en opgevoed ben, niet opzij kon zetten
voor een wezen, dat voor mij helemaal niet en nergens bestond.
[12] Maar hoe het ook zij - ik zit
werkelijk nog vol wereld in mijn hart; laat vandaag, op dit ogenblik, een ene,
enig ware godheid zich aan mij openbaren en mij duidelijk maken wat ik moet
doen, dan is mijn oude wereld in één keer uit mij verbannen!
[13] Had die parel van Rome mij maar
één keer een zekere toezegging gedaan dat zij de mijne zou worden als ik dit of
dat zou doen of nalaten -dan zou ik de man geweest zijn voor wie geen offer te
zwaar zou zijn geworden! Maar aangezien zoiets niet heeft plaatsgevonden, bleef
ik dan ook bij wat voor mij gemakkelijker te bereiken was.
[14] Ik zie en weet heel goed dat alle
mensen die ik heb leren kennen al sinds mensenheugenis in grote ellende en
verwarring leven en tenslotte ook vaak vol vertwijfeling sterven; maar wat
heeft al dit zien en weten voor nut als er niemand komt die hun de volle
waarheid toont?
[15] Zie wijze meester, u hebt
werkelijk in alles wat u mij hebt gezegd volkomen gelijk; maar ook ik heb
volgens menselijke inzichten geen ongelijk! Kunnen de arme mensen er soms iets
aan doen dat ze in alle blindheid in deze wereld zijn geboren en zich geheel
onder leugens en bedrog hebben moeten laten opvoeden? -Heb ik gelijk of niet?'
[1] Ik zei: 'Je hebt weliswaar in
menig opzicht gelijk, maar over het geheel genomen toch volkomen ongelijk; want
jij beschuldigt de Godheid van nalatigheid en volledige onverschilligheid
tegenover de mensen -en dat, vriend, is niet waar, ook al lijkt het zo voor
jouw verstand!
[2] God heeft Zich altijd aan de
mensen geopenbaard, en dus ook aan jou, in Rome al en nog duidelijker in Thebe,
en één keer, toen je aan de oever van de Nijl zat, heb je een duidelijke stem
gehoord die zei: 'Lees Mozes, en leef volgens de wetten die daarin geschreven
staan, dan zul je vinden wat je zoekt!'
[3] Toen begon je Mozes en ook de
andere profeten weer te lezen; maar toch heb je om allerlei redenen nagelaten
om volgens de wetten te leven en te handelen.
[4] Een jaar later kwam je nogmaals
bij dezelfde plaats aan de rivier, hoorde opnieuw dezelfde stem en dacht daar
lang over na. Maar toch kwam je niet tot handelen.Want ten eerste was je een
Romeinse priester en wilde je naar jouw idee niet in strijd met de wetten van Rome
handelen, omdat daaruit een werelds nadeel voorjou had kunnen voortkomen,
hoewel je wel wist dat het een priester niet verboden was om ook in de God van
de joden te geloven. En ten tweede leek het handelen volgens de wetten van
Mozes je te lastig en hield je tenslotte de stem die je duidelijk had gehoord
toch slechts voor een zinsbegoocheling, die gemakkelijk kon voorkomen; en je
dacht bij jezelf dat, als er iets waars in die stem stak, die zich wel vaker
zou laten horen.
[5] En zo heb je daarna nog wel verder
nagevorst en gezocht, maar tot handelen kwam je niet en je leek op een
bouwmeester, die de ene bouwtekening na de andere maakt; als het echter op het
praktisch uitvoeren van het bouwplan aankomt, laat hij zich door de moeite en
de kosten afschrikken en komt hij niet tot bouwen.
[6] Denken, bezinnen, oordelen,
navorsen of zoeken is geen daad, vriend, maar alleen het voornemen tot een daad
-maar aangezien het leven zelf geen voornemen tot een daadwerkelijk leven, maar
het daadwerkelijke en werkzame leven zelf is, moet het voornemen om te leven
ook een daadwerkelijk leven worden, als je daardoor wilt bereiken wat je zoekt.
[7] Weliswaar heb je af en toe iets
gedaan, maar dat was te weinig om je innerlijke gezindheid een andere richting
te geven, en zo bleef je steeds op een en dezelfde plek staan; pas nu heb je
voor het eerst de volkomen vaste wil opgevat om een geheel ander mens te
worden, en wel volgens de door Mij aan jou bekend gemaakte wil van de ene, enig
ware God van de joden, en daarom zul je ook in een overvloed van waarheid
datgene vinden watje zolang tevergeefs hebt gezocht.
[8] je hebt het eigenlijk al gevonden;
alleen ben je nu nog te vergelijken met iemand die midden in een dicht bos door
de bomen het bos niet ziet.'
[9] De priester zei: 'Luister,
werkelijk zeer wijze meester, hoe moet ik dat begrijpen en opvatten?'
[10] Ik zei: 'Kijk daar eens! Daar
staat een lege beker, maar Ik wil dat die vol wijn komt, en jij moet van die
wijn drinken! Pak hem maar en drink, en beoordeel dan of een magiër dat ook kan
bewerkstelligen!
[11] Toen de priester dat zag en de
wijn proefde, die buitengewoon kruidig smaakte, keek hij Mij met grote ogen aan
en zei: 'Waarlijk goddelijk wijze meester, dat is nog nooit door een mens tot
stand gebracht! U moet met die enig ware God van de Joden wel in een heel
machtige verbinding staan; want uw wil en de wil van uw God lijken wel volkomen
één te zijn.
[12] De beker was toch volkomen leeg,
en u hebt hem enkel door uw wil helemaal gevuld met een uitgelezen, uitstekende
wijn, zoals ik slechts één enkele keer in Rome bij de hoogste priester een
dergelijke wijn heb geproefd, die de naam vinum olympicum * (* Latijn voor:
'Olympische wijn' ofwel godenwijn.) droeg.
[13] Omdat u dat hebt kunnen doen,
zult u nog wel heel veel andere dingen kunnen! Wie het met de vriendschap van
de Godheid zo ver gebracht heeft als u, kan zich tenslotte natuurlijk ook
volledig onsterfelijk maken.
[14] Ja,
als ik ook als jood op deze wereld was gekomen, had ik het misschien ook tot
een hoog niveau van eenwording met God kunnen brengen -want aan de wil en de
ijver zou het bij mij niet ontbroken hebben; maar omdat ik als heiden in diepe
nacht op deze wereld ben gekomen, heb ik de juiste weg nooit kunnen vinden, en
zodoende bleef ik in steeds dezelfde nacht hangen en kon ik tot nu toe geen
waarachtig licht verkrijgen. Maar van nu af aan moet het anders worden! .
[15] Sta mij nu echter toe dat ik naar
mijn collega's ga en hun meedeel wat ik hier heb vernomen; want ook zij voelen
net als ik wat hun ontbreekt.'
[16] Ik zei: 'Ga dan, en spreek de
waarheid!'
[1] Daarop ging de priester naar zijn
collega's, die al met vurig verlangen op zijn terugkeer wachtten. Toen hij bij
zijn collega's kwam, vertelde hij hun alles wat hij had gezien en meegemaakt,
en zij stonden volkomen verbaasd.
[2] En een van hen, een oude Griek,
zei: 'Wat hebben wij verder nog nodig? Die man is een God; wij zullen doen wat
Hij heeft voorgeschreven, dan zullen wij leven.'
[3] En zo werden die
avond de heidense priesters Mijn leerlingen in de stad Afek, en ze legden de
volgende dag bij Mij hun belijdenis en hun gelofte af.
[4] Wij begaven ons na het vertrek van
de priester echter ter ruste en rustten goed tot de óchtend.
[5] Zoals altijd bevond Ik Mij ook
deze keer met Mijn leerlingen en de commandant al ruim een uur voor zonsopgang
buiten; en omdat het een heel heldere ochtend was, genoten wij vanaf een
heuvel buiten de bergstad van een buitengewoon mooi uitzicht en menig
verrassend mooie ochtendschouwspel.
[6] Terwijl de commandant en ook onze
waard naast Mij helemaal verrukt de mooie natuur bewonderden, zei de commandant
na een tijdje van zalige bewondering tegen Mij: 'Heer en Meester, het is de
mensen nauwelijks kwalijk te nemen dat ze langzamerhand de wereld zijn gaan
liefhebben en tenslotte zelfs goddeloos zijn geworden; want wat de mens met al
zijn zintuigen waarneemt in zijn aanvankelijk duidelijk natuurlijke toestand
neemt hem met een vaak onweerstaanbare macht gevangen, en zelfs de meest
geestelijke leringen en woorden kunnen hem niet van vandaag op morgen verlossen
van de boeien die de talloze bekoringen van de wereld hem hebben aangelegd.
Zoals de ochtend vandaag met talloze bekoorlijkheden gesierd is, is het vast al
talloze malen geweest. En dat de mensen bij de aanblik van zulke schoonheden
tot allerlei merkwaardige fantasieën zijn gekomen, is voor mij nu heel goed te
begrijpen; en dat ze zich daar steeds meer in verdiept hebben en geworteld zijn
geraakt, komt ook door het al te mooie en steeds wisselende beeld van het
natuurlijke landschap.
[7] Om zich helemaal van alle
bekoorlijkheden van de wereld terug te kunnen trekken, heeft een mens wel een
hoogste graad van heldhaftige zelfverloochening nodig.
[8] Ik stel mezelf nu voor dat mensen
die niet in zulke bekoorlijke streken van de aarde wonen en leven, voor zuiver
geestelijke en derhalve bovennatuurlijke waarheden waarschijnlijk
ontvankelijker zijn dan mensen die inwoners van een al te mooi land zijn.
[9] Ik kijk alleen maar naar het oude,
uiterst treurig ogende Egypte. Zolang de mensen het door hun vlijt nog niet
gecultiveerd hadden, waren daar een groot aantal geestelijk gewekte mensen;
maar zodra de vlijt van de mensen de steriele natuur van dit grote land zeer is
gaan verfraaien, verloren zij hun geestelijke instelling ook steeds meer en
nam de natuurlijke gezindheid maar al te gauw de overhand. Er ontstonden
allerlei afbeeldingen en daaruit allerlei goden, en de geest van de mens, die
zijn grootste levensgoed is, ging helemaal verloren; en Mozes zelf moest het al
te zinnelijk geworden volk Israël bijna veertig jaar in een onherbergzame en in
natuurlijk opzicht helemaal niet mooie woestijn vasthouden om het ontvankelijk
te maken voor het innerlijke goddelijk geestelijke.
[10] Ik ben derhalve ook van mening
dat deze aarde voor een groot deel eigenlijk toch veel te bekoorlijk en mooi is
voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen.
[11] Mij
bevalt deze ochtend natuurlijk onbeschrijfelijk goed; maar ik voel ook wat voor
betoverend machtige indruk die moet maken op een gezond, jong gemoed.'
[12] Ik
zei: 'Je hebt aan één kant wel gelijk, maar aan de andere kant met! Want als Ik
de mensen niet zodanig had uitgerust dat ze als gevolg van hun vrije wil, hun
inzicht en hun verstand zichzelf moesten ontwikkelen en Mijn geest in zichzelf
moesten zoeken, had Ik hen ook wel als poliepen in de duistere afgrond van de
zee kunnen laten rusten. Maar zo kan het niet zijn, omdat de mens een volkomen
vrij wezen is en zichzelf dient te ontwikkelen.
[13] Kijk, deze gehele grote en mooie
wereldse natuur is daarom voor de mens uiterst noodzakelijk voor de
ontwikkeling van zichzelf; want zonder die natuur zou het er met zijn denken,
voelen en beleven heel mager uitzien en zou hij zich niet ver boven het rijk
der dieren verheffen! Maar omdat de aarde zo buitengewoon veelvoudig met
allerlei schepselen toegerust is, moet de mens die nu eenmaal met een verwonderd
welgevallen gaan beschouwen, en vanuit dat beschouwen en vergelijken van de
verschillende dingen in alle rijken der natuur van deze aarde en zo ook van het
steeds wisselen van dag en nacht en de verschillende jaargetijden en ook van de
sterren aan de hemel komt de mens noodgedwongen tot steeds dieper nadenken en
begint hij daardoor ook de fundamentele oorzaak van al het bestaan van zo
talloos vele dingen te zoeken en na te vorsen. En als de mens door die eigen
werkzaamheid eenmaal zo ver is gekomen, dan kom Ik ook hem tegemoet en
openbaar Ik Mij steeds meer en steeds duidelijker aan hem.
[14]
Daarom, Mijn vriend, is het heel goed dat de aarde, waarop de mensen geroepen
zijn Gods kinderen te worden, in alle opzichten zo mooi en buitengewoon verscheiden
toegerust is! .
[15] Maar natuurlijk moet de mens deze
mooie wereld niet met teveelliefde in zich opnemen en er met al zijn zintuigen
aanhangen; want daardoor wordt hij materieel in zijn ziel en verwijdert hij
zich steeds verder van wat hij moet nastreven, en wordt hij blind, duister en
slecht in dit korte leven ter beproeving van zijn vrije wil.
[16] Hoe moeilijk zulke mensen dan op
de juiste baan van het leven te brengen zijn, dat leert de ervaring van alle
tijden, en jijzelf hebt daar al heel veel ervaringen mee opgedaan en zult er
nog vele opdoen.
[17] Maar nu komen er enkele priesters
naar ons toe met degene die Ik gisteren onderwezen heb, en ze willen zien en
te weten komen wat voor iemand Ik eigenlijk ben; want de priester die Ik al
onderwezen heb heeft bij hen een lichtje ontstoken en hen gedwongen diep na te
denken. We zullen de zoekers daarom naar ons toe laten komen en hen laten
vinden wat ze zoeken namelijk de waarheid des levens!'
102
Het verzoek en de belofte van de priesters
[1] Terwijl Ik daar met de commandant
over sprak, waren de priesters al bij ons aangekomen en begroetten ons
vriendelijk.
[2] Daarop zei degene die al door Mij
onderwezen was tegen zijn metgezellen: 'Kijk, daar staat de grote en verheven
wonderman, naar wiens wil zich alles in alle gehoorzaamheid moet voegen en in
wiens woorden de diepste waarheid en wijsheid heersen! Daarom kome hem van ons
dan ook alle eer, alle prijs en alle lof toe!'
[3] Ik zei: 'Vrienden, Ik ben niet in
deze wereld gekomen om Mij door de mensen te laten eren, prijzen en loven, maar
met de bedoeling dat alle mensen door Mij en in Mij Hem terugvinden en
herkennen die ze door hun eigen schuld zijn kwijtgeraakt en geheel en al
miskend hebben, en dat ze Zijn wil leren kennen en daarnaar handelen en
leven.Wie Mij werkelijk wil eren, prijzen en loven, moet Mijn leer aannemen en
daarnaar handelen en leven!
[4] Maar zolang jullie je ijzeren,
stenen en houten afgoden vereren, zullen jullie het ware levenslicht uit God
niet bereiken, Hem niet in Mij herkennen en derhalve ook geen deel hebben aan
Zijn rijk, dat in Mij uit de hemelen nu op deze aarde is gekomen.'
[5] Hierop zei een van hen, die nog
sterk aan de veelgoderij hing: 'Het zal allemaal wel kloppen wat u zegt, en wij
zouden wat ons betreft met onze goden ook wel gauw afgedaan hebben; maar wat
zal het volk dan doen, en wat zal het tegen ons zeggen, aangezien wij degenen
waren die met alle overtuigingskracht en ook met allerlei tekenen het volk de
goden als werkelijk bestaand hebben aangeprezen en het aangezet hebben die te
vereren? Het volk hangt nog sterk aan datgene wat het zich van kindsbeen af
eigen heeft gemaakt, en het zal moeilijk zijn om het datgene wat het heeft
gehad, helemaal te ontnemen en in. plaats daarvan iets anders en beters te geven.'
[6] Ik zei: 'Dat hangt allemaal af van
wat jullie willen! Zelfs een kind begrijpt de waarheid eerder dan iets wat vals
en derhalve een leugen is; een volwassen mens zal daarom de waarheid ook vast
nog des te eerder begrijpen en zich die met liefde eigen maken. Het komt nu dus
alleen aan op wat jullie willen, en dan zal Mijn wil jullie helpen om in Mijn
naam een goed werk tot stand te brengen.
[7] Maar verwacht van Mij geen dwang;
want wat Mij aangaat heeft ieder mens een volkomen vrije wil en kan doen wat
hij wil. Maar wee later degene die de waarheid wel herkend maar toch ter wille
van wereldse voordelen uit zichzelf verbannen heeft, die niet volgens de
grondbeginselen daarvan gehandeld maar haar uiteindelijk nog te vuur en te
zwaard vervolgd heeft. Werkelijk, voor hem zou het beter zijn als hem een
molensteen om zijn nek werd gehangen en hij in zee verdronken werd, daar waar
die op het diepst is!
[8] Dat jullie goden en hun door
mensenhanden vervaardigde afbeeldingen niets voorstellen, en de manier waarop
jullie daar tegenaan kijken nog duizendmaal minder, dat is duidelijk; want wat
er volgens de oude leer der overeenstemmingen nog enige innerlijke, geestelijk
levende betekenis had, is al sinds heel lange tijd in de dichtste en duisterste
onzin en daarmee ook in de grofste leugen veranderd.
[9] Als Ik jullie nu opnieuw de volle
waarheid over de ene, enig ware God breng en jullie Zijn wil bekend maak, geef
dan ook die volkomen betekenisloze afgoden op en doe hun beelden weg - neem de
waarheid aan!
[10] En als jullie die hebben
aangenomen, geefhaar dan ook aan degenen die daar al heel lang naar hongeren en
dorsten, dan zullen ze daardoor niet jullie vijanden worden, maar enkel jullie
echte vrienden; want als ze jullie niet vervolgd hebben toen jullie hun louter
slechte dingen hebben onderwezen, dan zullen ze jullie des te minder vervolgen
wanneer jullie hun in Mijn naam goede dingen zullen geven voor dit aardse
leven, maar meer nog voor hun leven aan gene zijde.
[11] Maar hoe Ik heet en wie Ik eigenlijk
ben, dat zullen jullie allemaal weldra te weten komen.'
[12] Hierop zei een van de heidense
priesters: 'Luister, wonderbaarlijke meester in de kracht van uw wil en woord!
Gisteren hebt u kort na uw aankomst in onze herberg alle zieken bij de waard genezen,
van welke daad wij al gauw volledig op de hoogte waren en waarvan wij nu ook
geloven dat het alleen mogelijk is zoiets te doen met de zekere hulp van een
ware God. Dat u zulke hulp steeds kunt verwachten is gemakkelijk voor te
stellen en tenslotte ook te begrijpen; en aangezien dat bij u zeker het geval
is, zouden wij nu graag willen dat u ook hier een teken van de macht van uw
woord en wil aan ons laat zien! Als ook wij daar een bewijs van hebben, zullen
wij vandaag nog al onze goden vernietigen en in de tempel van Zeus aan de ene,
enig ware God een offer brengen op de manier van Mozes en Aäron.'
[13] Ik zei: 'Zo'n offer heeft de ene,
enig ware God niet alleen van de Joden, maar van alle mensen, schepselen en dingen
waarlijk niet meer nodig. In al die offers was in de innerlijke, zuiver
geestelijke betekenis alleen Ikzelf uitgebeeld en het Godsrijk, dat Ik nu niet
voor vlees en bloed, maar voor de zielen en de geest van de mensen op deze
aarde vestig.
[14] Maar als Ik nu Zelf voor ieders
ogen hier onder jullie mensen rondwandel, dan is de Schrift vervuld en is er
verder niets meer nodig wat Mij zou moeten uitbeelden op een wijze die met Mij
overeenstemt.
[15] Het nieuwe, Mij welgevallige
offer dient voor de hele toekomst enkel en alleen hieruit te bestaan, dat
jullie mensen in Mij geloven, in Mij God boven alles liefhebben en jullie
medemensen als jezelf door je aan Mijn geboden te houden.
[16] Jullie moeten voor Mij geen
tempels van hout, steen en van goud en zilver bouwen en Mij daar vereren met
allerlei ijdele, betekenisloze ceremoniën, waarin Ik nooit enig welbehagen had
en nooit zal hebben; de echte tempel, waarin jullie Mij moeten vereren, moet
jullie hart zijn dat Mij liefheeft! Alleen het offer van degene die Mij in zijn
hart een offer brengt door de werken der liefde voor Mij en voor zijn naaste,
zal bij Mij waarde hebben, en Ik zal hem belonen met het eeuwige en zalige
leven in Mijn hemelen.
[17] Jullie moeten derhalve ook geen
feestdag of werkeloze rustdag te Mijner ere instellen; want iedere dag is van
Mij, en jullie dienen iedere dag aan Mij te denken en goed te doen in Mijn
naam.
[18] En als jullie Mij om iets vragen,
zonder je dan afin een kamertje en bid In het verborgene, dan zal Ik jullie
bede verhoren -zo spreekt de Here God Zebaoth tot jullie mensen.
[19] Weg met alle tempels, afgoden,
met alle feestdagen en met al die zinloze en waardeloze ceremoniën; maar richt
in plaats daarvan ware, Mij welgevallige tempels op in jullie harten, en breng
Mij offers van zuivere onbaatzuchtige liefde! Maak de schade goed die door
jullie toedoen aan de arme, blinde en voor het merendeel door jullie
voorgelogen en bedrogen mensen is berokkend, dan zullen jullie de genade Gods
deelachtig worden!'
103
Een wonder met symbolische betekenis voor de priesters
[1] (De Heer:) 'Jullie hebben Mij
gevraagd een teken te doen, en daarom zal Ik er ook een voor jullie ogen doen;
maar niet door het teken zullen jullie zalig worden, maar alleen door jullie
geloof in Mij en het leven volgens Mijn leer!
[2] Kijk, hier op deze heuvel, die
helemaal kaal en woest is, staat nog een oude vijgenboom die al meer dan dertig
jaar verdord is! Toentertijd ontlaadde zich hier een geweldig onweer, de regen
viel in stromen uit de wolken neer op de aarde en spoelde de toch al schaarse
aarde weg van de rotsachtige bodem, en zo verdorden weldra gras en bomen, omdat
ze niet meer gevoed konden worden.
[3] Kijk, met deze heuvel en met de
tamelijk uitgestrekte omgeving ervan en dus ook met deze boom is het precies zo
gesteld als met jullie kennis van de ene, enig ware God! Zonder het ware,
innerlijke kennen van de ene, enig ware en levende God is voor de mens alles
dood en woest en dor en moet dat ook zijn; hij verdort en kwijnt weg omdat hij
geen voedsel voor zijn ziel en geest kan vinden, omdat de storm van zijn
wereldse gezindheid de voedende en leven brengende aarde, die Gods levende
woord is, van hem heeft weggespoeld. Zo is ook deze boom en al het gras
eromheen verdord en hij kan niet uit zichzelf tot leven komen, omdat er geen
aarde aanwezig is, maar hij kan dat alleen door Gods macht, die nieuwe aarde
kan scheppen, die alles bevat wat voor het leven van planten nodig is. En zo
wil Ik dat deze hele streek en in de eerste plaats deze heuvel, ongeveer twee
ellen hoog met vruchtbare aarde wordt bedekt! -Het geschiede!'
[4] Toen Ik dat had gezegd, was de
hele streek en ook de heuvel met duidelijk zeer vruchtbare aarde bedekt,
waardoor de heidense priesters zo verbaasd en van hun stuk raakten, dat ze
begonnen te beven en de ene, die de vorige avond al onderwezen was, uitriep:
'Ja, Degene die ik zolang tevergeefs heb gezocht heb ik hier gevonden! U, o
Heer, groot, heilig en boven alles machtig, bent waarlijk Zelf Degene over wie
U zei dat ik Hem nog zou vinden! Want alleen een God kan een woest landschap
door Zijn woord in één ogenblik met de meest vruchtbare aarde bedekken; voor
mensen is dat onmogelijk!
[5] Heil ons, dat wij U eindelijk
geheel zo gevonden hebben, als wij al lange tijd verlangd hebben U te vinden!
Nu is de noodlottige sluier van Isis in één klap voor onze ogen opgelicht. O
alle eer en alle liefde zij U alleen, eeuwig grote, enig ware God en Heer!
[6] O, vergeef ons onze vele zonden,
die wij in onze grote blindheid tegenover U en ook tegen tegenover onze
medemensen hebben begaan! Wij willen en zullen van nu af aan met Uw boven
alles machtige hulp zoveel mogelijk alles weer goedmaken wat wij ooit aan
kwaad hebben gedaan; wees ons genadig en barmhartig, stoot ons zondaars niet te
ver van U weg, onze God en onze Heer!'
[7] Ik zei: 'Je hebt nu goed
gesproken, maar jouw vlees en bloed hebben je dat niet Ingegeven, maar de geest
van Mijn woord, dat jij in je gemoed hebt opgenomen. Ook jij bent nu met
geestelijk vruchtbare aarde bedekt zoals ook deze heuvel en deze zeer wijde
omgeving, en wat in jou woest en dor was en geen vrucht ten leven kon
voortbrengen, zal overal groen beginnen te worden en een rijke verscheidenheid
aan vruchten voortbrengen, die je ziel werkelijk voeden en volledig verzadigen
voor haar eeuwige leven.
[8] Blijf dus werkzaam zoals je je
hebt voorgenomen; dan zul je binnenkort opbloeien tot leven voor velen, zoals
deze heuvel en de hele omgeving ervan nu door Mijn woord groen zullen gaan
worden en zullen opbloeien; en terwijl je een mens was wiens geest van
levenswaarheid tot nu toe dood is geweest, zul jij ook enkel door Mijn woord,
dat je als een levend Godswoord hebt aangenomen en in je hebt opgenomen, geheel
en al tot leven gewekt worden om ware levensvruchten voort te brengen, zoals
ook deze vijgenboom nu voor jullie ogen zal doen, terwijl hij dertig volle
jaren dor en dood is. geweest en hier alleen nog de stam en enkele sterkere
wortels en takken te zien zijn.
[9] Ik wil nu, dat deze heuvel samen
met de hele omgeving groen wordt en opbloeit om rijkelijk vruchten voort te
brengen, en dat deze oude en vermolmde vijgenboom weer levend wordt en
vruchten voortbrengt als voeding voor de mensen en vogelen des hemels! Het zij
zo!'
[10] Op deze woorden van Mij werden de
heuvel en de hele omgeving groen en bloeiden op, en de vijgenboom kwam vol
bladeren en bloesem te zitten en kreeg ook vele nieuwe takken en wortels.
[1] Dat maakte onze heidense priesters
helemaal stom van louter verbazing; Want ze merkten nu pas echt duidelijk wie
ze in Mij voor zich hadden.
[2] Hoewel ook onze waard, die bij ons
was, Mij 's avonds het grote genezingsteken had zien doen en daar heel
verbaasd over was, raakte hij er na het teken van deze ochtend pas van
overtuigd dat Ik niet zoals een grote profeet vervuld met de geest uit God
handelde en werkte, maar helemaal zelfstandig uit eigen macht en kracht; hij
zei dan ook tegen de commandant, die zelf met de zijnen hoogst verbaasd stond
te kijken: 'Hoge gebieder, deze man is geen mens die met hulp van de ene, enig
ware God van de Joden zulke ongehoorde tekenen doet, maar in Hem woont
zichtbaar voor ons de gehele, eeuwig eindeloze volheid van de Godheid
lichamelijk! Want Hij zei: 'Ik wil het!' en niet: 'God heeft aldus tot Mij
gesproken dat dit of dat moest gebeuren en ontstaan!'
[3] De commandant zei tegen de waard:
'Vriend, dat weet ik al sinds Pella, waar Hij naartoe kwam en evenals hier onderwees
en grote tekenen deed; maar zo'n teken als dit heb ikzelf nog niet gezien,
ofschoon wel enkele die hierop lijken en die mij maar al te luid en duidelijk
zeiden: 'Zie, dat is op buitengewoon wonderbaarlijke wijze de Heer Zelf!'
[4] Hij zegt weliswaar: 'Ik ben door
de Vader in deze wereld gezonden!', maar Hij is Degene die Zichzelf door Zijn
liefde voor ons mensen in deze wereld heeft gezonden, om voortaan geen
onzichtbare en onbegrijpelijke God en Vader voor ons te zijn, maar goed
zichtbaar en begrijpelijk, zodat wij in het vervolg echt kunnen geloven dat Hij
de enig ware God is en dat er buiten Hem geen andere God en Heer bestaat en kan
bestaan.
[5] In Hem woont het Oerzijn van alle
zijn, de oerkracht van alle krachten, de oermacht van alle machten, het
helderste Zelfbewustzijn van al het bewustzijn van alle schepselen in de hele
eeuwige oneindigheid, die vervuld is van Zijn werken, en zo woont in Hem dan
ook de hoogste en eeuwig ondoorgrondelijke wijsheid. En kijk, dit alles geloof
ik niet alleen maar zoals een mens gewoonlijk een vernomen waarheid pleegt te
geloven -want behalve dat hij het gelooft, vorst hij het met zijn verstand toch
nog na en vraagt zich af, of die grote waarheid ook wel in de volledige
samenhang van haar onderdelen volledig is en hoe men zich daar volkomen van
zou kunnen overtuigen -maar ik ben van al die dingen volkomen en ten volle
overtuigd en ben bereid voor die volkomen en diepe overtuiging mijn leven te
geven!'
[6] De waard zei: 'Hoge gebieder, zo
diep als u kan ik in dit hoogheilige mysterie nog niet ingewijd zijn; maar ik
geloof nu zonder twijfel alles wat u nu hebt gezegd, en ik hoop dat ook ik en
mijn hele huis van dat alles ten volste overtuigd zullen raken! Daarom zij
alle eer en liefde nu aan de ene, zichtbare God hier voor ons!'
[7] Zoals de commandant en de waard
spraken ook de priesters en ook de leerlingen onder elkaar.
[8] Eén priester liep naar een
leerling toe en vroeg hem of Ik dergelijke tekenen al vaker had gedaan.
[9] De leerling zei: 'Ga naar alle plaatsen
van heel Galilea,Judea, Samaria en nog andere landstreken in het zuiden en
noorden en van het oosten naar het westen, en stel daar een onderzoek in, dan
zal men je zeggen en tonen wat de Heer heeft gedaan!
[10] Tekenen, zoals dit hier, zijn er
veel gedaan, en alle landstreken waar we met Hem doorheen zijn gereisd, zijn
vol van Zijn daden en vol van Zijn eer; want Hij is Degene die Zijns gelijke
niet heeft, noch in de hemel noch op aarde. Maar Hij wil niet dat wij veel over
de grote tekenen spreken, die Hij gedaan heeft om de waarheid te bekrachtigen
van Zijn leer, waarvan jullie nu de hoofdzaken al kennen. Want de tekenen
zullen verouderen en mettertijd vergaan, zoals alles op deze wereld
vergankelijk en veranderlijk is, en als men er na vele jaren over zal spreken,
zullen de mensen het niet geloven en niet vatten; maar Zijn woorden zullen niet
vergaan, maar als de Waarheid van alle waarheden eeuwig blijven bestaan in alle
hemelen en op de hele aarde en in de grote wereld van de geesten!
[11] Hij wil zodoende alleen dat dit
woord van leven, dat door Hem vanuit de hemelen naar deze wereld is gebracht,
aan alle mensen verkondigd wordt en dat zij het levende geloof in Hem
verkrijgen door overeenkomstig dat woord te handelen.
[12] Als de mensen dat doen, zullen ze
zodanig door Hem gewekt en gesterkt worden dat ze in Zijn naam zelftekenen
zullen doen, evenals ook wij in Zijn naam al heel veel tekenen hebben gedaan,
door allerlei zieken onze handen op te leggen, waardoor zij volkomen gezond
zijn geworden.Voor jullie zal dat teken pas van nut worden als jullie volgens
Zijn leer leven en handelen.
[13] Zo'n teken kan wel als een
buitengewoon groot wonder beschouwd worden, als de mensen die daar persoonlijk
getuige van waren nog geen voldoende duidelijkheid hebben verkregen over wie
Degene is die het teken doet; maar als de mensen eenmaal herkend hebben wie
Degene is die de tekenen doet, is het teken als zodanig geen wonder meer, want
dan zien ze immers in dat voor God, de eeuwig Almachtige, geen enkel ding onmogelijk
is.
[14] Wat is deze aarde anders dan het
woord en de wil van de Heer vanuit Zijn liefde en wijsheid? Wat zijn de maan,
de zon en alle talloze sterren met alles wat ze dragen en bevatten, terwijl het
-zoals wij met zekerheid weten ook hemellichamen zijn waarvan de meeste, die
wij met onze ogen kunnen zien, onvergelijkelijk veel groter zijn dan deze
aarde, die ons draagt en voedt?
[15] Als het voor God de Heer van
eeuwigheid mogelijk is om zulke grote ~erken enkel door Zijn wil hetzij in één
ogenblik dan wel op grond van Zijn liefde en wijsheid in langere tijdsperioden
tot leven te roepen, dan kan Hij toch even gemakkelijk door Zijn woord en Zijn
wil een kleine plek kale bodem met vette aarde bedekken en op die plek
overeenkomstig zijn aard zulke vruchten laten groeien als de gesteldheid van
het land volgens de door Hem vastgestelde orde vereist.
[16] Jullie Romeinen, die toch heel
verstandig zijn en veel ervaring hebben, kunnen dat gemakkelijk inzien en
begrijpen, en zo zullen jullie ook inzien en begrijpen dat niet de tekenen die
de Heer nu doet de hoofdzaak voor ons mensen zijn, maar Zijn woord en Zijn
leer, die ons de weg naar het eeuwige leven toont. Het woord uit Gods mond is
daarom voor ons allemaal alles in alles; daardoor zullen wij eeuwig bestaan en
leven en daar zijn, waar Hij is, en Werken doen door Zijn woord en Zijn wil in
ons.'
[17] Toen de priester dat van de
leerling had gehoord, zei hij: 'Vriend, jij bent in de echte wijsheid uit God
al ver gevorderd, en nu verwondert het mij niet dat jullie, oude leerlingen van
de Heer, na dit ongehoord grote wonder veel minder verbaasd gereageerd hebben
dan wij heidenen! Maar wat je mij nu hebt gezegd zal ik net zo onthouden als
wanneer de Heer Zelf het tegen mij had gezegd, en ik dank je voor je vriendschap
en je geduld.'
[18] Daarna ging de priester weer naar
zijn collega's terug en sprak met hen over wat hij van de leerling, die Andreas
heette, had gehoord.
[1] Nu kwam er een bode uit de stad om
ons mee te delen dat het ochtendmaal klaarstond; van louter verbazing over de
totaal veranderde omgeving kon hij echter nauwelijks een woord uitbrengen.
Daarom zei Ik tegen de waard waarom deze man, ook een door Mij genezen dienaar
van het huis, naar ons toe was gekomen, waarop wij ons direct naar de stad
begaven. De priesters volgden ons op de voet de stad in, omdat de liefde voor
Mij, die in hen was ontwaakt, hen met alle geweld naar Mij toe trok.
[2] Toen wij allemaal het huis van de
waard binnenkwamen en ook direct aan tafel gingen zitten, zei de ene
hoofdpriester tegen Mij, toen hij zag dat Ik het ochtendmaal tot Mij nam: 'O
Heer, Almachtige en hoogst Wijze! Het is toch ook een wonder dat U aards
voedsel tot U wilt nemen, aangezien immers alles wat op deze aarde voeding
heet, ook een werk is van Uw woord en wil! U zou hier toch ook kunnen zeggen:
'Deze tafel worde in alle reinheid met spijs en drank uit de hemelen gedekt!',
en dan zou gebeuren wat U wilde! Want kijk, ons heidense voedsel is in de ogen
van een streng mozaïsche Jood onrein, en toch eet U er samen met Uw leerlingen
naar hartelust van!'
[3] Ik zei: 'Kijk, voor de reine is
alles rein, en dus zeker ook voor Mij! Waar Ik mensen ontmoet die vol goede wil
zijn en daardoor ook al voor het grootste deel rein van hart zijn, is ook hun
voedsel rein; want Ikzelf reinig het voor allen, en dan wordt niemand erdoor
verontreinigd.
[4] Maar omdat je al gelooft dat Ik
door Mijn woord en Mijn wil een tafel met rein voedsel en reine drank vanuit de
hemelen kan laten dekken en klaarzetten, kun je aan de tafel hiernaast gaan
zitten, dan zal gebeuren zoals je gelooft!
[5] Als de tafel straks met spijs en
drank gevuld is, eet en drink dan zonder vrees en schroom; want zulke spijs en
drank zal jullie versterken en zeer moedig maken in de strijd tegen de vorst
van de nacht en van de leugen en het bedrog ten opzichte van heidenen en
Joden!'
[6] Hierop gingen alle priesters aan
de genoemde tafel zitten, die op hetzelfde ogenblik met het fijnste byssus
gedekt en van het benodigde eetgerei voorzien was. De schalen stonden echter
nog leeg voor de verbaasde gasten en in de kristallen bekers schitterde nog
geen wijn, en Ik zei tegen de priesters: 'Kijk, jullie tafel is nu eigenlijk al
voorzien van de zuiverste spijs en de zuiverste wijn uit de hemelen, wat
jullie weliswaar met jullie ogen nog niet zien en ook niet met je tong proeven;
maar toch is het er allemaal al!
[7] Maar nu wil Ik dat het geestelijke
zich met materie omhult, en daar zien jullie al allerlei spijzen en de beste
wijn, en nu kunnen jullie ervan eten en de wijn drinken!'
[8] Nu wisten de priesters helemaal
niet meer wat ze moesten denken, en ze putten zich uit in het lofprijzen en
eren van Mijn naam.
[9] Daarna begonnen ze te eten en konden
de goede smaak van de spijzen, die allemaal op Romeinse wijze klaargemaakt
waren, niet genoeg loven, en ook vonden ze de wijn zo buitengewoon
voortreffelijk, dat ze allemaal verklaarden nog nooit zo'n wijn geproefd te
hebben.
[10] onze waard werd dan ook heel
begerig om iets van het wonderbaarlijke voedsel van de tafel van de priesters
te proeven.
[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend,
wees daar niet al te gretig naar; want wat je aan onze tafel eet, heeft een en
dezelfde oorsprong, dezelfde smaak en dezelfde kracht - want ook deze spijzen
zijn Mijn woord en Mijn wil.'
[12] Toen de waard dat van Mij had
gehoord, zette hij zijn nieuwsgierigheid van zich af en was zo ook helemaal
tevreden.
[1] Toen wij ons voldoende met het
ochtendmaal hadden gesterkt, evenals de Romeinse priesters, bedankten de
priesters Mij luid voor deze wonderbaarlijke maaltijd, en zeiden toen: 'O
almachtige Heer en enig ware God, wij geloven nu allemaal zonder twijfel in U
en hebben ook de vaste wil opgevat om de overige heidenen tot dit geloof te
bekeren; maar wij zien ook dat dat geen gemakkelijk werk zal zijn, omdat met
name het gewone volk nog sterk aan de heidense goden hangt en hun beeltenissen
aanbidt en vereert.
[2] Hier in deze stad zal nauwelijks
een huis te vinden zijn dat niet helemaal vol staat met beschermgeesten van het
huis en duizend andere hele en halve goden, waar voor een deel ook de
beschermgeesten van het huis toe behoren, als ze als schutspatroon bij de naam
van een familie behoren en als zodanig ook vereerd worden.
[3] Welnu, al die beelden van het
duistere heidendom in één keer door onze gesprekken en onderricht over U uit de
weg te ruimen, zal ons wel erg zwaar vallen; voor U, o Heer, Heer, zou dat
gemakkelijk zijn, want U hoeft het maar te willen en dan zijn in de hele stad
al die onbeduidende afgodsbeelden, van welk materiaal ze ook gemaakt zijn, in
één keer niet meer aanwezig, en dan zouden wij het gemakkelijker hebben om het
volk op de juiste weg van licht en leven te brengen.'
[4] Ik zei: 'Dat zou Ik natuurlijk wel
kunnen doen, maar daardoor zou jullie werk voor Mij en Mijn rijk op deze aarde
niet gemakkelijker, maar alleen veel moeilijker worden; want een erg verstokt
en buitengewoon verduisterd gemoed en de vrije wil van de mensen laten zich
niet zo gemakkelijk door nieuwe tekenen en wonderen breken als jullie denken.
Want als Mijn tekenen die Ik in Jeruzalem heb gedaan, dat zouden kunnen
bewerkstelligen, zouden alle Farizeeën en schriftgeleerden samen met de hogepriester
reeds bij Mij zijn en zouden ze Mijn leerlingen zijn; maar ze zijn te zeer
verduisterd en verstokt, en haten en vervolgen Mij overal als een opruier en
verleider van het volk.
[5] Ik zou ook de tempel en hun
drogmiddelen* (*nl. van de Farizeeën en schriftgeleerden.) in één ogenblik
kunnen vernietigen; maar dat zou de duistere en verstokte mensen niet in het
minst verbeteren, maar hen nog hardnekkiger maken in hun grote boosaardigheid.
En daarom laat Ik de tempel nog een poos staan en laat Ik de trots en de
heerszucht van degenen die daar wonen en van hun vereerders zover komen, dat
zij zich tegen Rome zullen richten, en dat zal het einde zijn van Jeruzalem,
zijn tempel en zijn inwoners.
[6] Ook jullie moeten daarom bij de
overigens goedmoedige inwoners van deze stad en omgeving het oude net zo lang
laten bestaan, totdat zijzelf door het licht dat jullie uit Mij hebben zover
verlicht raken dat ze zelf inzien dat hun afgodsbeelden niets voorstellen, en
dan zullen degenen die verlicht zijn zelf aan het werk gaan om de oude
bedriegerijen te vernietigen.Want voorlopig is het voldoende dat de afgoden in
het gemoed van de mensen verwoest en vernietigd worden; als dat tot stand
gebracht is, volgt de rest vanzelf wel.
[7] Maar eerst met het vernietigen van
de oude geloofsmonumenten beginnen, en daarna pas de buitengewoon ontstelde en
geschokte gemoederen en harten met het nieuwe licht willen verlichten, dat zou
hetzelfde zijn als wanneer iemand zijn oude huis helemaal zou laten afbreken
en verwoesten, voordat hij een tekening had gemaakt van hoe het nieuwe huis
eruit zou moeten zien.
[8] Waar moet hij intussen wonen
totdat het nieuwe huis klaar is? Maar als hij het nieuwe huis gebouwd heeft,
dan zal het gemakkelijk voor hem zijn het oude omver te halen en het te laten
verdwijnen.
[9] Als Ik nu in één ogenblik door de
macht van Mijn woord en wil al jullie afgodsbeelden zou vernietigen, zou dat
nog deze zelfde dag onvermijdelijk een volksoproer teweegbrengen, dat jullie
moeilijk zouden kunnen bezweren, ook al zouden jullie overal in de hele stad
nog zo luid en scherp over de grote toorn van de beledigde goden gaan preken;
want het volk zou tenslotte heel kwaad gaan vragen waarmee het, terwijl het
voortdurend dezelfde offerbereidheid en deugdzaamheid toont, zozeer tegen de
goden gezondigd heeft dat dezen zelfs hun beelden, die het volk steeds hoog in
ere hield, hebben weggenomen.
dat dezen zelfs hun beelden, die het
volk steeds hoog in ere hield, hebben weggenomen.
[10] Uiteindelijk zou het volk jullie
van hebzucht beschuldigen, die het heel goed van jullie kent, en de mensen
zouden zeggen: 'Luister eens, priesters, niet de goden, maar jullie hebben dat
gedaan! Breng ons de goden terug, anders vallen jullie ten prooi aan onze
gerechtvaardigde toorn!'
[11] En kijk, onder zulke
omstandigheden zouden jullie Mijn leer en het geloof in Mij moeilijk onder de
heidenen kunnen verbreiden.
[12] Bouw dus eerst een nieuw huis
voor hen, dan zullen ze jullie zelf helpen het oude helemaal te verwoesten; wat
echter de goden in jullie woningen betreft, die voor het merendeel van edele
metalen zoals goud en zilver zijn gemaakt, smelt die, verkoop het metaal en
verdeel het geld onder de armen, die jullie dan zeker niet zullen verachten.
[13] Mijn rijk, dat Ik nu op deze
aarde vestig, is een rijk van vrede. en niet een rijk van tweedracht,
vervolging en oorlog; en zo moeten jullie het ook in vrede onder de mensen
verbreiden en je daarbij niet van een zwaard bedienen!
[14] Als Mijn leer echter eenmaal met
het zwaard onder de volkeren verbreid zal gaan worden, zal het er weldra heel
ellendig uitzien op deze aarde. Het bloed zal in stromen vloeien, en alle zeeën
zullen op treurige wijze gekleurd worden. Wees daarom allemaal vreedzame
arbeiders in Mijn naam, en vermijd alle getwist en geruzie! Werk alleen door
Mijn liefde in jullie harten; want in de liefde ligt de grootste kracht en
macht verborgen!
[15] Bedenk dat jullie heidendom
weliswaar een oude, vermolmde en levenloze boom is -maar hij heeft toch nog
wel zoveel stevige houten gedeelten en bijna versteende wortels, dat hij zich
niet direct met één bijlslag laat vellen;
maar mettertijd, met de juiste
wijsheid, geduld en volharding zal hij onder de vele slagen met de bijl toch
moeten wijken. De scherpe bijl, die Ik jullie nu geef, heet wijsheid; voor deze
bijl zal uiteindelijk zelfs het meest duistere en harde verzet moeten wijken.
[16] Zo is Mijn wil; handel daarnaar,
dan zullen jullie door Mijn liefde in jullie gouden vruchten voor Mijn rijk
oogsten!'
[1] Toen de priesters deze aanwijzing
van Mij ontvingen werden ze heel blij, bedankten Mij daarvoor, stonden op van
hun tafel behalve een van hen, die een soort opperpriester was; ze gingen naar
hun kamer die zich, zoals reeds meegedeeld, op dat moment ook in het huis van
de waard bevond, dat groot Was en stevig gebouwd, en ze overlegden onder elkaar
hoe ze deze zaak zouden aanpakken, om hem zo rustig en goed mogelijk te laten
verlopen.
[2] De ene priester die bij ons was
gebleven sprak echter met de commandant over het verkopen van de gouden en
zilveren afgodsbeelden, omdat ze hier geen gelegenheid hadden die eerst te
smelten en daarna als metaal te verkopen; ook was er in de hele wijde omtrek
geen goudsmid die zulke metalen zou kunnen kopen en dan naar believen
gebruiken.
[3] De commandant zei: 'Ik zal alles
voor jullie doen wat de Heer en Meester over alles goed zal vinden -maar Hij
moet Zich er eerst genadig over uitspreken wat helemaal juist is om te doen;
want óns willen moet van nu af aan Zijn willen in ons zijn!'
[4] Hierop zei Ik: 'Doe zoals jullie
zelf goeddunkt; de hoofdzaak is dat de opbrengst op een doelmatige manier aan
de armen ten goede komt, wat jullie door Mijn geest in jullie kunnen
beoordelen.
[5] Maak waar mogelijk alles goed wat
jullie -zoals Ik al eens heb opgemerkt -aan kwaad hebben aangericht, dan zullen
jullie daardoor Mijn genade in jullie ziel deelachtig worden! Als jullie een
onrecht, dat jullie iemand hebben aangedaan, niet weer goed kunnen maken, heb
dan toch de goede wil daartoe en wend je vol geloof tot Mij, dan zal Ik jullie
terechte bede niet onverhoord laten!
[6] Maar jullie allen zij ook gezegd
dat iemand die niet de allerkleinste schade die hij iemand heeft toegebracht
weer goed heeft gemaakt, Mijn rijk niet binnen zal gaan! Want wat jullie niet
willen dat men jullie aandoet, doe dat ook jullie naaste niet aan!
[7] Wanneer iemand jullie echter
schade toebrengt en aldus tegen jullie Zondigt, vermaan hem dan met alle
zachtmoedigheid en vergeef het hem! Als hij zijn leven betert, zal dat jullie
ten goede komen; als hij zijn leven echter niet betert, verdoem hem daarvoor
dan niet, maar wend je in je hart weer tot Mij, en ook dan zal Ik jullie
gerechtvaardigde bede werkelijk niet onverhoord laten!
[8] Doe alles wat jullie doen, met
alle liefde in Mijn naam, dan zullen jullie daardoor kinderen Gods en
erfgenamen van het hemelrijk worden, en aan jullie zaligheid zal nooit een
einde komen, maar die zal eeuwig voortduren!
[9] Als jullie dat allemaal goed
hebben begrepen, handel er dan vooral zelf naar en leer ook jullie medemensen
ernaar te handelen; want daardoor zullen jullie Mijn rijk, dat niet van deze
wereld is, het meest verbreiden onder de mensen, waarvoor jullie later een
groot loon in Mijn rijk ten deel zal vallen want wat Ik jullie beloof, is en
blijft eeuwige waarheid!'
[10] Hierop zei de commandant: 'Heer
en Meester! Ik zie de eeuwig grote waarheid van al Uw woorden en lessen zeker
in, en voel ook ten diepste in mijzelf dat het onder de mensen zo zou moeten
zijn als U ons hebt getoond; maar er zijn onder de mensen niettemin heel veel
booswichten, zoals dieven, rovers, moordenaars, echtbrekers, knapen en
maagdenschenders, zowel onder de Joden als onder de heidenen, en wij hebben
heel strenge wetten om dergelijke misdadigers onverbiddelijk met alle
strengheid te bestraffen als afschrikwekkend voorbeeld voor de rest van de
mensheid.
[11] Welnu, zo'n misdadiger is toch
ook onze medemens en die zou zijn leven mettertijd misschien ook nog kunnen
beteren, als men hem het leven liet en hem onderwees in datgene wat als enige
goed, waar en juist is, en als men ook de kleinere misdadigers naar een goede
school zou sturen en hen de waarheid leerde, in plaats van hen langdurig in
kerkers gevangen te zetten.
[12] Maar zolang wij onze
onverbiddelijke wetten hebben, kan deze wens van mij slechts een vrome wens
blijven; want als ikzelf aan een misdaad schuldig gemaakt zou kunnen worden,
zou het mij toch ook liever zijn als men met mij overeenkomstig mijn vrome,wens
te werk zou gaan dan dat men mij zonder enige liefde en toegevendheid zou
verdoemen.
[13] Bij de rechters is het nooit:
'Wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook Jullie naasten
-onze medemensen dus -niet aan!', maar daar is het: 'Ik veroordeel je volgens
de wet!', en daarbij is er van enige liefde en erbarmen ook niet het geringste
spoor.
[14] Nu ben ik zelf een hoge
rechter in dit gebied, dat U, o Heer, goed kent, en Ik heb heel wat misdadigers
in de kerkers moeten zetten! Moet ik nu ook aan hen in plaats van de
gestrengheid van de wet liefde betonen?'
[15] Ik zei: 'Daar zul je zeker veel
goed aan doen, wanneer dat mogelijk is! Wie, de gevangenen lichamelijk en
geestelijk van de boeien van de duivel bevrijd~, zal ook bevrijd worden van de
boeien van de eeuwige dood!
[16] Wie rechter is en zijn ambt over
verblinde mensen zachtmoedig en rechtvaardig uitoefent, zal later ook door Mij
zo gericht worden. Met de maat waarmee jullie meten, zal jullie ook weer
gemeten worden!
[17] Wie
barmhartig is, zal ook bij Mij barmhartigheid vinden; wie echter een strenge
rechter is, zal in Mij ook een strenge rechter vinden -want juist die
strengheld, waarmee hij zijn medemensen heeft gericht zal later zijn eigen
rechter zijn!
[18] Ieder mens draagt dus zijn eigen
toekomstige rechter al in zich. Dat zij jou tot een richtlijn, Mijn vriend
Pellagius!'
[19] Daarmee was hij volkomen
tevreden, en wij begaven ons toen weer naar buiten, maar naar een andere kant
van de stad Afek.
[1] De heuvel, waar we ons 's ochtends
hadden bevonden, lag aan de oostkant van de stad; het gedeelte waar we nu na
het ochtendmaal heengingen lag aan de westkant buiten de stad, en was een nog
hogere heuvel. Deze heuvel was voorheen ook helemaal kaal; maar 's ochtends
werd ook deze met vette aarde bedekt en rijkelijk voorzien van allerlei gras en
welriekende kruiden.
[2] Toen we bij deze heuvel kwamen
verwonderden allen zich en de waard en de Romeinse priester zeiden: ' Zie nu
toch eens hoe ver de goddelijke kracht en macht in al zijn volheid reikt! Dat
het oosten van de stad door Uw machtwoord, o Heer, groen werd, dat hebben wij
vanmorgen gezien; maar . dat U, o Heer, ook ons nog ruwere en kalere westen met
Uw macht hebt bedacht, daarvoor zij U nu nogmaals onze dank gebracht!
[3] Dit gedeelte buiten onze stad, van
waaruit men een mooi en wijds uitzicht naar het westen en zuiden heeft, werd
door ons burgers van deze stad vanwege de zeer onverkwikkelijke kaalheid ervan
maar heel zelden bezocht, en in de zomer, die hier heel heet is, al helemaal
nooit; want het zwarte gesteente werd door de stralen van de zon steeds zo erg
verhit, dat men er absoluut niet op kon lopen.
[4] Nu is door Uw overgrote goedheid
en genade, o Heer, ook dit dorre en woeste gedeelte buiten onze stad, die
overigens zeer aanzienlijk is, in vruchtbaar land veranderd, en onze kudden,
die nu erg klein zijn en die wij alleen in de lager gelegen dalen in stand
konden houden, zullen hier in deze hoger gelegen streken ruim voldoende voer
kunnen vinden en zich ook weldra aanzienlijk kunnen vermeerderen, waardoor wij
in staat zullen zijn de armen en ook de vreemdelingen meer weldaden te bewijzen
dan tot nu toe mogelijk was.
[5] 0 Heer en Meester
van eeuwigheid zonder begin of einde! Nu is de hele wijde omgeving van deze
stad door Uw genade in een waar Elysium* (* Het zijn Romeinen die dit zeggen,
en voor hen betekent 'Elysium' het gezegende oord van eeuwige gelukzaligheid,
ons 'paradijs'.) veranderd, en het aanschouwen ervan schenkt ons grote vreugde;
maar één ding willen wij U nog voor deze streek vragen.
[6] Kijk, deze hele
streek is erg arm aan water en heeft maar heel weinig goede waterbronnen! Maar
voor U is alles mogelijk! Zou U deze streek niet ook van verschillende goede,
zuivere waterbronnen willen voorzien?'
[7] Ik zei: 'Ook dat zullen jullie op
de juiste tijd ontvangen; alleen zal Ik nu op deze heuvel voor jou, onze waard,
omdat hij tot jouw bezit behoort, een zeer rijke waterbron laten ontstaan, die
deze hele stad voldoende van water zal kunnen voorzien. Wat deze hele wijde
omgeving echter betreft, daar zullen in de winter, die niet lang op zich zal
laten wachten, vanzelf bronnen ontstaan die deze streek van water voorzien.
[8] Zorg er echter voor dat jullie
niet opdrogen in het geloof in Mij en in liefde voor Mij en jullie naasten, en
droog worden in jullie harten; want als dat bij jullie of bij jullie
nakomelingen zou optreden, dan zouden ook deze bronnen opdrogen en zou deze
hele wijde omgeving nog droger worden dan ze tot nu toe geweest is.
[9] Toen deze streek in de tijd van
Jozua en de richters aan de Israëlieten werd gegeven, was ze net zo vruchtbaar
als ze nu is, en ze bleef dat ook onder de eerste koningen van Israël; toen
later echter nijd, afgunst, vervolging en oorlogen onder de stammen van Israël
optraden en de joden zich van Mij afkeerden en Mij steeds meer begonnen te
vergeten, liet Ik deze streek door hevig onweer en grote stormen in de wijde
omtrek verwoesten, en alle vlijt van de mensen die zich hier vestigden, was
niet meer in staat deze velden vruchtbaar te maken.
[10] Nu heb Ik deze streek weer
vruchtbaar gemaakt, en daar helemaal boven op deze heuvel zien jullie ook al
een rijke bron ontspringen, en jullie vlijt zal het water daarvan weten te
verzamelen en naar de juiste plaatsen te leiden; maar blijf in de liefde die
jullie Mij beloofd hebben en wordt niet afvallig in het geloof in Mij, dan zal
ook Ik met Mijn zegeningen bij jullie blijven!
[11] Wat jullie de Vader in Mijn naam
zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden, en waar ook maar twee of drie van
jullie in Mijn naam vol geloof bij elkaar zullen komen, zal Ik in de geest van
Mijn liefde, macht en kracht in jullie midden zijn. Wat jullie dan vol
vertrouwen vragen zal Ik jullie ook geven, als datgene wat jullie vragen,
bevorderlijk is voor het heil van jullie ziel.
[12] Als jullie echter om ijdele
dingen van deze wereld zouden vragen, dan zullen die jullie niet gegeven
worden, zoals ook jullie een kind geen scherp mes in handen zouden geven om
ermee te spelen, ook al zou het jullie nog zo smeken, aangezien jullie wel
weten dat jullie kinderen zichzelf maar al te gauw en zeker met het scherpe mes
letsel zouden toebrengen. .
[13] Jullie zijn in geestelijke dingen
ook nog min of meer onervaren, en Ik alleen weet het allerbeste wat jullie
nodig hebben om het eeuwige leven te bereiken. Zoek dus vooral Mijn rijk en
zijn gerechtigheid, dan zal al het overige jullie erbij gegeven worden; want
Ik weet altijd en eeuwig waar jullie behoefte aan hebben.
[14] Maar als jullie Mij in de
toekomst het een of ander willen vragen, vraag Mij dan iets dat
gerechtvaardigd, goed en waar is!’
[1] De waard zei: 'O Heer, dat ik en
de priester U om de bewatering van deze streek hebben gevraagd, was toch niet
ongerechtvaardigd, niet goed of onwaarachtig?'
[2] Ik zei: 'Neen, helemaal niet; maar
als jullie Mij in het vervolg om puur aardse dingen zouden vragen, zou dat
volgens Mijn orde niet zo gerechtvaardigd, goed en waar zijn, omdat al te grote
aardse voordelen steeds nadelen voor de ziel zijn.
[3] Ik ben echter niet in deze wereld
gekomen ten behoeve van het lichaam, maar alleen ten behoeve van de ziel van de
mens; daarom moeten jullie Mij vooral alleen datgene vragen wat jullie ziel tot
echt, eeuwig voordeel strekt. Want wat voor nut zou het voor een mens hebben
als hij alle dode schatten van deze wereld zou winnen, maar daardoor aan zijn
ziel zeker de grootste schade zou lijden? Hoe zou hij die kunnen redden uit de
dood en het gericht van de wereldse materie?
[4] Jullie zeggen bij jezelf nu wel:
'Heer, bij U zijn alle dingen heel goed mogelijk, en ook de materie van deze
aarde is Uw werk!' Daar hebben jullie wel gelijk in -maar toch zeg Ik jullie
dat bij de mens voor Mij niet alles mogelijk is en mogelijk mag zijn; want als
Mij bij de mens alles mogelijk zou zijn, had Ik nooit Zelf als volmaakt mens
naar jullie in deze wereld toe hoeven komen om jullie met Mijn hoogst eigen
mond te onderrichten.
[5] Want Ik heb de mens een vrije wil
gegeven en zijn verstand het ware en goede getoond en daarnaast het slechte en
boosaardige, opdat hij zichzelf onderzoekt, richting geeft en ontwikkelt; want
daardoor is hij pas een mens en geen dier, dat door Mijn macht wordt
vastgehouden en gericht, dat overeenkomstig Mijn dwingende wetmatigheden moet
handelen zoals die in hem zijn gelegd en dat derhalve geen vrijheid,
zelfbepaling en geen aan hem toevertrouwde zelfstandigheid in zich heeft.
[6] Afgezien van zijn lichaam heeft de
mens echter van Mij uit geen dwingende wet, maar een geheel vrije wet in zijn
wil en een volkomen onbeperkt verstand, waarmee hij alles kan onderzoeken,
beproeven, begrijpen en onthouden en dan datgene tot richtlijn voor zijn
handelen kan nemen wat hij als waar en goed heeft onderkend.
[7] Onderzoeken ook jullie dus alles,
behoud datgene wat jullie waar en goed bevonden hebben, en handel en leef
daarnaar; dan zullen jullie je daardoor tot ware, Mij altijd en eeuwig geliefde
kinderen ontwikkelen en net als Ik vrij en zelfstandig worden!
[8] Als jullie je zodoende Mijn wil,
die jullie nu kennen, volledig eigen gemaakt hebben en daardoor ook sterk zijn
geworden in het levende geloof in Mij, zal ook de hele schepping jullie
onderdanig zijn, net zoals aan Mijzelf, en zullen jullie nooit meer een
overtreding kunnen begaan en kunnen zondigen tegen Mijn eeuwige orde, die de
grondslag van al het ontstaan, zijn en bestaan is. Daaruit zal dan ook het ware
en uiterst zalige eeuwige leven van jullie ziel bestaan, en waar Ik zal zijn,
zullen ook jullie als Mijn geliefde kinderen bij Mij zijn en werken zoals Ik.
[9] Opdat de mens die hoogste
zaligheid kan bereiken, moet hij volgens zijn volkomen vrije wil en onbegrensde
verstand en inzicht zichzelf richting geven en zichzelf bepalen en ontwikkelen overeenkomstig
Mijn wil, die Ik hem bekend heb gemaakt -en Ik kan en mag met Mijn almacht zijn
vrije wil niet aan banden leggen en hem tot handelen dwingen zoals een ander
schepsel dat nog gericht is, wat jullie nu allemaal grondig en naar waarheid
zullen
[12] Daarmee wil Ik echter helemaal
niet gezegd hebben dat jullie in lichamelijke nood Mij niet om hulp zouden
mogen bidden.Ja, Ik zeg jullie bovendien nog dat jullie, als jullie je naasten
uit liefde voor Mij en in Mijn naam lichamelijke weldaden bewijzen, daarvoor
tot heil van jullie ziel zeer rijkelijk met geestelijke goederen beloond zullen
worden, en dat jullie, als jullie door de werken der liefde in het levende
geloof in Mij zullen blijven, van Mij de kracht zullen ontvangen om door het
opleggen van jullie handen de zieken te genezen en degenen die door boze
geesten bezeten worden, waar er met name in deze tijd erg veel van zijn, van
zulke kwellingen te bevrijden.
[13] Maar die dingen zullen jullie
alleen kunnen bewerkstelligen in het volste en werkelijk vaste geloof in Mij.
Kortom, met Mij zullen jullie tot alles in staat zijn, maar zonder Mij tot
niets! Blijf daarom voortdurend in Mij door de liefde en door het geloof, dan
zal Ik evenzo in jullie blijven met Mijn liefde, waarheid, macht en kracht!'
[1] Na die uitgebreide woorden
bedankten allen Mij, omdat Ik hen met zoveel geduld over zulke belangrijke
dingen had onderwezen, en ze beloofden Mij vast dat ze die leer onmiddellijk
in hun leven zouden toepassen, al zou dat ook menige strijd kosten.
[2] 'Want geen enkele goede en grote
zaak ten behoeve van het leven van de mensen' , zeiden ze, 'kan zonder moeite
en veel strijd bereikt worden; hier gaat het echter om het bereiken van het
hoogste levensbezit van de mensen, en dus is het des te meer zaak om geen
inspanning, werk en strijd te schuwen.
[3] Wij Romeinen zijn echter geen
mensen die de strijd schuwen en wij hebben geen vrees voor een vijand, en
daarom zullen wij in korte tijd menige overwinning behalen; in eerste instantie
op onze eigen zwakheden, die onze meest nabije en vaak hardnekkigste vijanden
zijn, en daarna ook gemakkelijk de vijanden buiten ons overwinnen -als U, o
Heer, ons niet met Uw genade zult verlaten, ook dan niet als wij die nog mensen
van deze aarde zijn, ooit in de een of andere levenssituatie een fout zouden
maken en vallen.
[4] Maar laat niet al te grote
verzoekingen over ons komen, daar vragen wij U nu om in de blijde hoop, dat U
dat verzoek niet onverhoord zult laten!'
[5] Ik zei: 'Kijk, deze aarde en de
hele zichtbare hemel met alles wat die bevat zullen vergaan, maar Mijn woorden
en Mijn beloften zullen eeuwig niet vergaan! Ik zal jullie gerechtvaardigde
beden ook nooit onverhoord laten; maar in deze tijd heeft het rijk Gods geweld
nodig, en alleen zij zullen het in alle volheid bezitten, die het met geweld
naar zich toe trekken. Daarom zal het Volledig bereiken ervan nog heel veel
innerlijke en uiterlijke strijd kosten.
[6]Vrees echter niet voor de vijanden,
die wel het lichaam van een mens kunnen doden, maar de ziel geen schade kunnen
toebrengen; als jullie iemand vrezen, vrees dan God, die een boze ziel naar de
hel kan verstoten! ,
[7] Nu trad de commandant naar voren
en zei: 'O Heer en Meester, aangezien U nu gewag hebt gemaakt van de hel -het
oord waarvan de Joden geloven dat de slechte zielen daar door de ergste
duivels eeuwig gemarteld worden, terwijl ook de heidenen zo'n oord van
verschrikking kennen onder de naam Orcus of ook wel Tartarus -zeg ons nu ook,
zo helder dat ook wij het kunnen begrijpen, hoe het met die hel gesteld is,
waar die is, en wie er na zijn lichamelijke dood in dat oord van verschrikking
terechtkomt!
[8] Want nu wij heel duidelijk uit Uw
mond hebben gehoord wat voor zaligheden de mensen te wachten staan die
overeenkomstig Uw leer leven en handelen, geloof ik dat het niet minder
noodzakelijk is om ook nader op de hoogte te raken van het lot van
verschrikking van diegenen die op deze wereld uitgesproken en onverbeterlijk Uw
vijanden en tegenstanders zijn, opdat wij hun ook kunnen zeggen en tonen hoe,
waar en wat ze daarvoor aan gene zijde kunnen verwachten, om hen zo mogelijk
gemakkelijker van hun boze verkeerdheid af te brengen en voor Uw rijk te
winnen.'
[9] Ik zei: 'Mijn vriend, je hebt wel
gelijk datje Mij dat vraagt; maar nu is het nog moeilijk omjou daar iets
begrijpelijks over te zeggen, omdat jouw innerlijke liefde levensgeest nog
niet volkomen in je ziel is overgegaan. Maar Ik wil je wel zoveel zeggen als
jij en de anderen kunnen begrijpen, dus luister en let goed op!
[10] Kijk, zoals de hemel overal is
waar goede mensen zijn die Mij lief en welgevallig zijn, zo is ook de heloveral
waar verachters van God, vijanden van al het goede en ware, leugenaars,
bedriegers, boosaardige dieven, rovers, moordenaars, gierigaards, heerszuchtige
mensen die op wereldse eer belust zijn, en boosaardige, liefdeloze hoereerders
en echtbrekers zijn.
[11] Als je wilt weten hoe het er in
zo'n hel uitziet, kijk dan alleen maar naar het gemoed, de boze liefde en de
kwade wil van zo'n mens, in wie de hel heerst; dan zul je je daardoor
gemakkelijk realiseren hoe het er uitziet in de hel, die juist een werk van
dergelijke mensen is!
[12] In de hel wil iedereen de eerste,
de hoogste en meest onbeperkte heerser en gebieder zijn, de hoogste macht en
heerschappij hebben, alles bezitten, en allen moeten hem gehoorzamen en voor
een zeer slecht loon voor hem werken.
[13] Van een waarheid, die zulke
boosaardige onzinnigheid en zeer slechte blindheid en dwaasheid verlicht, kan
daar vanzelfsprekend nog minder sprake zijn dan op deze wereld, waar een
heerszuchtige tiran zich door een lichtende waarheid over het onrecht dat hij
op wrede wijze de mensen heeft aangedaan, ook nooit zodanig zal laten bekeren,
dat hij zijn gouden troon zou verlaten, echte boete zou gaan doen, zijn
onrecht in zou zien en zou proberen om het onrecht dat hij zoveel mensen heeft
aangedaan, weer zoveel mogelijk goed te maken.
[14] Probeer jij zo'n woesteling maar
eens te bekeren; dan zal je maar al te gauw duidelijk worden hoe hij jou
tegemoet zal treden!'
[1] (De Heer:) , Als men echter zelfs
met het helderste licht van de waarheid niets kan uitrichten, met welk ander
middel zou men dergelijke mensen dan kunnen bekeren zonder hun vrije wil met
almacht gevangen te nemen -wat niet anders kan gebeuren dan door zo'n mens zijn
geheel verkeerde, boosaardige eigenliefde volkomen te ontnemen. Maar iemand
die liefde te ontnemen zou hetzelfde betekenen als de gehele mens geheel en al
te doden en te vernietigen. Maar dat is niet de bedoeling volgens de eeuwige
en onveranderlijke orde, omdat alles, van het kleinste tot het grootste -of
het volgens jullie menselijke verstand nu goed of slecht is -evenmin vernietigd
kan worden als God, de oereeuwige kracht en macht, en Zijn liefde en wijsheid
Zelf, van waaruit alles zijn bestaan heeft.
[2] Overgangen van het onvolmaakte
naar het volmaakte zijn heel goed mogelijk, omdat God daardoor -op menselijke
wijze gesproken -Zijn grote gedachten en ideeën vrije zelfstandigheid wil
verschaffen; die overgangen zijn echter geen vernietigingen, maar slechts
schijnbare vernietigingen op het meest uiterlijke, natuurlijke gebied. Slechts
de materiële vormen, waarin de geestelijke levenskracht een tijdlang in zekere
zin afgezonderd en gescheiden van het algemene, goddelijke, geestelijke wezen
sluimerend en verborgen is, kunnen vernietigd worden, maar hun innerlijke wezen
nooit.
[3] Deze uiterlijke vormen moeten
daarom wat hun uiterlijke verschijningsvorm betreft vernietigd kunnen worden,
omdat anders een geestelijke vervolmaking, d. w.z. het tot een vrij,
zelfstandig individu worden van een wezen, volkomen onmogelijk zou zijn. Want
voor jullie mensen, die nu ook nog in een laatste materiële vorm zitten, is het
zichtbare en waarneembare geschapene immers ook niets anders dan de door Mijn
wil tijdelijk vastgehouden gedachten en ideeën die Ik, als het nodig is, kan
veranderen zoals en wanneer Ik dat overeenkomstig Mijn liefde en wijsheid wil?
[4] Ik doe dat echter niet uit een
soort gril, om Mijzelf daardoor op menselijke wijze een zeker heerszuchtig
genoegen te verschaffen, maar Ik doe dat overeenkomstig Mijn eeuwig wijze en
liefdevolle orde uit de eeuwige noodzaak om Mijn gedachten en ideeën een
volledig vrije, individuele en werkelijk ware zelfstandigheid te verschaffen.
Als dat langs een andere weg mogelijk zou zijn -die er echter niet is en ook
niet kan zijn, wat jullie nu evenwel nog niet helemaal kunnen inzien en
begrijpen -dan zou Ik daar zeker de voorkeur aan hebben gegeven boven deze
weg, die jullie als te langdurend en in zekere zin moeizaam beschouwen; maar de
weg die jullie kennen is en blijft de enig mogelijke en derhalve ook de enige
ware en beste, omdat alleen daarlangs Mijn doelen volkomen bereikt kunnen
worden.
[5] Als nu de mensen op deze aarde
zich deze orde van Mij niet willen laten welgevallen en aan de hand van hun
verstand en vrije wil een andere en naar zij menen betere en wijzere orde voor
zichzelf willen scheppen -wat zowel aan deze als aan gene zijde heel vaak het
geval is -moeten ze het aan zichzelf toeschrijven, wanneer ze daardoor in
plaats van in een betere, in een steeds maar slechtere toestand van leven en
bestaan terechtkomen en tenslotte zozeer verdwaald en uitgeput raken, dat zij
-helaas -op geen enkele andere manier geholpen kunnen worden dan door het
voelen van alle denkbare kwellende toestanden, die ze zichzelf bezorgd hebben;
en dergelijke gevoelens duren dan net zo lang, tot een ziel in zichzelf begint
te keren en steeds meer inziet dat zij, door zich tegen Mijn orde te verzetten,
noodzakelijkerwijs haar toestand nooit zal verbeteren, maar alleen
verslechteren.
[6] Kijk, Mijn vriend Pellagius, zo'n
uit vrije wil volgehouden weerstreven van Mijn orde is de eigenlijke hel met al
haar duisternis, kwaad, slechtheid en onbeschrijfelijke kwellingen!'
112
Waartoe ziektes dienen
[1] (De Heer:) 'En kijk ook eens naar
een mens op deze wereld, die lichamelijk kerngezond is! Omdat die mens zo
gezond is, misbruikt hij zijn gezondheid door allerlei onmatig zinnelijk genot
en onnodige krachtsinspanningen.
[2] Er komen wel echt ervaren mensen
naar hem toe die tegen hem zeggen: 'Vriend, vriend, misbruik je gezondheid toch
niet zo -want die gaat door zo'n onnatuurlijke en onverstandige leefwijze snel
en gemakkelijk verloren; en als die eenmaal weg is, kan geen arts en geen
geneesmiddel je die weer teruggeven en blijf je je leven lang een ziekelijk en
lijdend mens!' - Maar de gezonde mens stoort zich daar niet aan en blijft ermee
doorgaan.
[3] Na enkele jaren overkomt hem
echter een ernstige lichamelijke ziekte en wordt hij aanvankelijk ontzettend
boos vanwege die ziekte, die buitengewoon hinderlijk voor hem is. Hij laat
artsen komen, en het lukt hun om hem weer te genezen, zij het ook niet
helemaal, maar toch zo, dat het draaglijk is. Na zijn genezing zeggen de artsen
hem heel ernstig: 'Vriend, wees nu verstandig en val niet weer terug in je oude
leefwijze, anders overkomt je opnieuw een ziekte, nog veel erger dan deze waar
wij je ternauwernood van hebben gered, en dan zul je moeilijker te helpen zijn
dan deze keer!'
[4] De genezene neemt deze raad wel
een tijdlang in acht; maar dan bekruipt hem zijn begeerte opnieuw. Hij begint
weer in strijd met de orde te leven; en hoewel hij al duidelijke waarschuwingen
bespeurt dat hij opnieuw ernstig ziek zal worden, stoort hij zich daar toch
niet aan en zondigt verder tegen zijn toch al sterk verzwakte natuur.
[5] Hij krijgt dan ook
noodzakelijkerwijs een nog ergere ziekte en krijgt ontzettende pijn. De artsen
komen nogmaals en proberen hem te genezen. Maar deze keer wil het hun niet zo
snel lukken, en ze manen hem tot geduld; want omdat hij hun raad niet heeft
opgevolgd, moet hij het nu aan zichzelf toeschrijven dat hij door zijn oude
lichtzinnigheid een veel ergere en langer durende kwaal heeft gekregen.
[6] Deze mens moet nu meer dan een
jaar lang lijden en wordt heel zwak en vertwijfeld; maar na een jaar gaat het
weer iets beter met hem, en hij zweert bij alles wat hem heilig is dat hij de
raad van de artsen en andere verstandige en ervaren mensen nooit meer in de
wind zal slaan.
[7] Ja, deze tweede, zeer bittere
ervaring heeft die mens al aanzienlijk verstandiger en behoedzamer gemaakt, en
hij komt weer op krachten. Maar als hij zich weer helemaal goed voelt, denkt
hij bij zichzelf: 'Och, als ik mijzelf slechts één keer een oud genoegen gun,
zal dat vast niets uitmaken!' Hij doet dat ook één keer, en komt er deze keer
nog heelhuids vanaf. Maar omdat hij er die keer heelhuids vanaf is gekomen,
denkt hij weer: 'Welnu, omdat het helemaal niet fout is gegaan, zal het mij een
tweede en derde keer vast ook niet schaden!' En zo zondigt hij een tweede,
derde en ook vierde keer.
[8] En kijk, de oude ziekte werpt hem
opnieuw voor enkele jaren zodanig op bed, dat geen arts meer in staat is hem te
helpen zoals de eerste en de tweede keer.
[9] Na vier lange jaren van bitter
lijden gaat het beter met hem, meer doordat hij gewend raakt aan het lijden dan
door de geneesmiddelen, en nu pas ziet hij in dat al zijn hevig lijden een
genade van God was, waardoor hij van al zijn lichtzinnigheid in zoverre is
genezen, dat hij daardoor zijn ziel toch zuiverder en God welgevalliger heeft
kunnen maken; want door het lijden van het lichaam wordt de ziel van de mens
deemoediger, geduldiger en ernstiger en wint zij aan kracht om de zinnelijkheid
van het vlees meester te worden.'
[1] (De Heer:) 'En kijk, de ziel van
deze mens, die Ik je nu heb getoond, is door veellijden en pijn, die hij door
zijn leven in strijd met de orde zichzelf had bezorgd, nuchter, geduldig,
bescheiden, zuiverder geworden en krachtiger om aan haar innerlijk leven te
werken, en ze is ernstiger en dieper in zichzelf gaan keren. Zo worden ook de
zielen in de grote wereld aan gene zijde door allerlei soorten lijden,
wederwaardigheden en ook pijn, die ze echter alleen maar zichzelf bezorgen,
mettertijd gelouterd, en wel doordat zijzelf een echte afkeer krijgen van hun verkeerde
handelwijze en die in zichzelf steeds dieper beginnen te verafschuwen; zodoende
veranderen ze hun liefde, hun wil en daarmee ook hun denken en streven
volkomen, keren in zichzelf, d.w.z. in hun ware levensgeest en gaan op die
manier als het ware van trede tot trede over naar een helderder en gelukkiger
bestaan.
[2] In de grote wereld aan gene zijde
gaat dat evenwel moeilijker en moeizamer dan op deze wereld, en bij heel veel
zielen, die te diep gezonken zijn in hun leven dat in strijd met Mijn orde is,
zal er een voor jou onvoorstelbaar lange tijd nodig zijn, voor ze in zichzelf
de weg naar Mijn eeuwige en onveranderlijke orde gevonden zullen hebben.
[3] Op deze aarde staat ieder mens op
een vaste bodem en heeft vóór zich een groot aantal goede en slechte wegen en
om zich heen allerlei raadgevers, leiders en leraren; hij kan met slechts
weinig onderzoek gemakkelijk voor al het goede kiezen en zo dan ook zijn liefde
en zijn wil veranderen, en op die manier kan hij in al zijn handelen volgens
Mijn orde, die hem steeds duidelijker wordt, steeds volmaakter worden. Maar in
het andere leven heeft de ziel van de mens niets anders dan alleen zichzelf en
schept ze haar eigen wereld, net zoals in een droom.
[4] In zo'n wereld kunnen er dan ook
geen andere wegen zijn dan die, welke een ziel vanuit haar liefde, wil en
fantasie voor zichzelf gebaand heeft.
[5] Als haar liefde en wil volgens
Mijn orde goed en gerechtvaardigd zijn, al is het ook slechts voor het grootste
deel, dan zal zo’n ziel ook spoedig na enkele bittere ervaringen, die ze
waarschijnlijk opdoet langs de een of andere weg die in strijd is met mijn
orde, natuurlijk eerder en gemakkelijker voor de weg van de orde kiezen, daarop
voorwaarts gaan en op die manier van haar bestaan in fantasie en droom overgaan
naar een waar en reëel bestaan, waar in het steeds helderder licht alles wat
vroeger nooit in haar gedachten op kon komen, steeds begrijpelijker voor haar
wordt.
[6] En zo'n ziel, die al zuiverder is
geworden doordat zij zelfhaar leven gebeterd heeft, komt dan natuurlijk snel
en gemakkelijk vooruit. Maar een ziel die in een wereld van dromen en boze
fantasieën leeft - die zijn voortgekomen uit haar eigen liefde en haar eigen
wil, beide in strijd met de orde - en waar vaak nauwelijks een weg half binnen
de orde bestaat en kan bestaan, zal daarentegen heel veel moeite hebben er in
zichzelf voor te kiezen om op haar weg, die nauwelijks merkbaar zo half binnen
de orde loopt, na lange tijd een weg op te gaan die geheel binnen de orde loopt
en naar het ware licht des levens leidt, en daarop met nog heel veel
hindernissen te strijden en geheel en al binnen Mijn orde op te stijgen.
[7] Hoe zal het in de andere wereld
dan een ziel vergaan, die nog geen halve of kwart weg binnen Mijn orde heeft en
er dus ook geen zal kunnen vinden? Kijk, dat is dan al de eigenlijke hel!
[8] Zo'n ziel zal al haar talloze
slechte wegen in haar duistere wereld van dromen en fantasieën opgaan en zich
tot heerschappij zelfs over Mij willen verheffen.
[9] Maar omdat ze daar niet alleen
niets mee zal bereiken, maar alleen maar steeds meer verliest, wordt ze ook
steeds toorniger, grimmiger en in steeds grotere woede wraakzuchtiger, maar
daardoor ook steeds duisterder en machtelozer.
[10] Stel je nu eens de talloze
slechte wegen in de dwaze fantasiewereld van zo'n ziel voor! Wanneer zal ze die
allemaal doorlopen hebben, voor ze zover zal komen dat ze ook maar heellicht
gaat vermoeden dat al haar strevingen en inspanningen zinloze dwaasheid zijn,
en dat er daarna in haar een zeker verlangen wakker en actief wordt, om in het
vervolg liever te gehoorzamen dan zelf over alles te heersen?!'
[1] (De Heer:) 'Ga maar eens naar de
jou eerder getoonde heerszuchtige tiran, wiens denken en streven er alleen op
gericht is de hele wereld te veroveren, alle andere regeerders tot zijn
laagste slaven te maken en zich door alle volkeren op aarde als een over alles
gebiedende God te laten eren en aanbidden, breng een machtig oorlogsleger
bijeen, overval zijn landen, neem hem al zijn steden en burchten af, neem
tenslotte hemzelf gevangen en zeg dan tegen hem: 'Kijk eens, trotse en zeer
hoogmoedige dwaas van een koning, die de hele wereld wilde veroveren en alle
andere heersers der volkeren tot slaven wilde maken - nu ben je in mijn macht
en moet je je naar mijn wil voegen! Ik wil echter niet hard tegen je zijn, maar
ik wil je genade voor recht laten wedervaren, als jij je in je gemoed zelf
verdeemoedigt en een mens wordt die voor al zijn medemensen het goede wil en
het onrecht, dat je zo ongehoord vaak aan hen bedreven hebt, wil goedmaken. Ik
zal je weliswaar in verzekerde bewaring nemen en alle richtingen gadeslaan die
jouw gedachten en strevingen uitgaan. Als ik merk dat je helemaal veranderd
bent, heb ik de macht en de goede wil omjou weer naar je rijk te brengen en als
ware regeerder op de troon te zetten, tot heil, maar nooit meer tot onheil van
de volkeren die onder jouw tirannie hebben geleden!'
[2] En kijk nu verder, Mijn vriend
Pellagius! Jouw gevangene zal je daarop beloven alles te doen wat je hem ook
maar zult opdragen, omdat je beloofde hem in ruil daarvoor zijn rijk en zijn
troon terug te geven. Maar denk je dat zijn gemoed daardoor geheel en al anders
zal worden? Voor de schijn, ja, maar in werkelijkheid zeker niet; want als je
hem weer op de troon zet, zal zijn hele streven er in het geheim op gericht
zijn zich op jou te wreken. Want een hoogmoedige en trotse koning zozeer te
verdeemoedigen dat hij van de hoogste schitterende troon ver beneden de
bedelstaf terechtkomt, betekent hetzelfde als een volmaakte duivel van hem te
maken, die dan in het rijk van de eeuwige duisternis vrijwel nooit meer te
helpen is.
[3] Als zo'n mens geheel van de
grootste woede en de onverzoenlijkste wraakzucht vervuld is, of hij nu koning
is of slaaf, is hij niet meer te bekeren en te verbeteren. Het is het beste om
dergelijke mensen met alle geduld te verdragen en hen bij gelegenheid te
vermanen, zoals Ik dat Zelf heb gedaan door de mond van Mijn vele profeten.
[4] Als ze zich - zoals gewoonlijk -
daar niet aan storen, moet men enkele zeer gevoelige tuchtigingen over hen
laten komen, waarbij hun tenminste half duidelijk wordt dat zij die zelf
veroorzaakt hebben; als ze zichzelf dan toch niet veranderen, moet men hen
volledig van de aarde wegvagen, wat natuurlijk altijd alleen Mij toekomt,
omdat Ik als enige altijd het duidelijkste zie wanneer de maat der gruwelen van
zo'n mens vol is.
[5] Als je goed nadenkt over wat Ik je
nu over de hel heb gezegd en getoond, zal je wel duidelijk worden wat de
eigenlijke hel is, en hoe en waar die is.
[6] Zoals een goed en volgens Gods wil
deugdzaam en vroom mens de hemel als het rijk Gods onverwoestbaar in zich
draagt, zo draagt ook de uitgesproken tegenstander van Gods orde de
helonverwoestbaar in zich; want dat is immers zijn liefde en zijn onwrikbare
wil en zodoende ook zijn leven. - Heb je dat nu begrepen?'
[1] Nu zei Pellagius: 'Ja, o Heer en Meester,
wij danken U allemaal voor dit licht, dat zich er natuurlijk niet voor leent
een goed menselijk hart vrolijk te stemmen. Maar toch is het goed dat een
slecht mens zichzelf richt, verdoemt en geheel en al voor altijd van het goede
afzondert.
[2] Maar als men in dit geval heel
machtige engelengeesten vanuit de hemelen zichtbaar naar zulke mensen toe zou
zenden, die hen hun onrecht duidelijk zouden aantonen en hun zending ook door
grote tekenen zouden bevestigen, dan zou het toch heel vreemd moeten lopen als
ze niet in zichzelf zouden keren en zich bekeerden!'
[3] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, het
strekt jouw hart tot grote eer dat jij zo denkt; maar de wens die jij nu
uitspreekt, is op deze wereld alsook bij tijd en wijle in de andere wereld al
heel vaak door Mij ten uitvoer gebracht en had op degenen die nog steeds te
redden waren ook steeds een uitstekende en vaak lang aanhoudende invloed, maar
op degenen die al helemaal verstokt slecht waren helemaal niet.
[4] Kijk eens naar het verhaal over
Sodom en Gomorra! Toen zijn er werkelijk engelen uit de hemelen naar Lot
toegekomen -en wat hebben ze bereikt? Lees maar, dan zul je het zien! Lees, wat
er ten tijde van Noach gebeurde! Wie, behalve Noach met de zijnen, stoorde zich
daaraan? Wat deed Mozes niet ten overstaan van de tirannieke farao - en die
werd steeds maar bozer en liet niets na om Mozes en de Israëlieten net zo lang
zo erg mogelijk te vervolgen, tot de zee hem samen met zijn leger verzwolg!
Kijk naar het verhaal over Jericho! Daar gebeurden onder Jozua grote tekenen,
en afgezien van een hoer stoorde niemand zich daaraan! Lees dan de verhalen van
alle grote en kleine profeten, dan zul je zien hoe weinig ze bij de eigenlijke
verstokte zondaars tegen Gods orde hebben bereikt!
[5] Maar laten we niet kijken naar al
die dingen die op deze aarde in de tijd vervlogen zijn, maar laten we naar de
grote ongekende huidige tijd kijken!
[6] Kijk eens naar Mijn leerlingen!
Wie zijn zij?Voor het merendeel arme vissers! Er zijn er hier ook wel enkelen
uit Jeruzalem, die Mij nu al geruime tijd volgen. Maar waar zijn de eigenlijke
grote gebieders van die stad, die toch ook Mijn woorden hebben gehoord, en waar
Ik als de Heer Zelf in gezelschap van een van de grootste engelen uit de
hemelen voor hun ogen de grootste tekenen heb gedaan, evenals de engel naast
Mij?
[7] Wat heeft dat alles echter tot
stand gebracht? Wel, dat ze Mij nu aan een stuk door met de grootste haast
vervolgen en Mij proberen te doden!
[8] Uiteindelijk zal Ik dat ook nog -
zoals Ik je al duidelijk heb gemaakt - aan Mij laten gebeuren, d.w.z. aan Mijn
lichaam, en zal op de derde dag weer opstaan, naar al Mijn vrienden toekomen en
hen troosten en sterken -en toch zullen die verstokten zich daar niets van
aantrekken, maar ook Mijn vrienden met dezelfde haast vervolgen, en wel net zo
lang tot de maat van hun gruwelen vol raakt en Ik hen van de aarde zal
wegvagen.
[9] In de toekomst zal Ik tot aan het
einde van de wereld Mijn boden vanuit de hemelen zenden, opdat Mijn woord niet
vernietigd zal worden en al te zeer zwart gemaakt wordt door de slechte
kinderen van deze wereld; maar ook zij zullen omwille van Mijn naam min of meer
vervolgd worden, tot de tijd dat Ik zal wederkomen als een bliksem, die van het
oosten tot het westen alles wat er op aarde is en goede of kwade dingen doet
heel helder zal verlichten.
[10] In die tijd zal Ik een grote
schifting over de hele aardbodem laten gaan, en alleen de goeden en reinen
zullen behouden worden.
[11] Daaraan kun je wel zien dat Ik
aan jouw wens vanaf het allereerste begin van de mensen steeds heel getrouw heb
voldaan, dat Ik daar zeker nu ten zeerste aan voldoe en evenzo tot aan het
einde der tijden van deze wereld aan zal voldoen; maar de wil van de mens zal
nochtans steeds vrij blijven, en ieder mens zal in iedere tijd de beproeving
van het lichamelijke leven moeten doormaken, zal zichzelf in alle begeerten en
lusten van het vlees zoveel mogelijk moeten verloochenen en in alles deemoedig
en geduldig moeten zijn, om aldus Mijn rijk in zichzelf waarlijk te behoeden en
te voltooien. Want iedereen die bij Mij wil komen, zal even volkomen moeten
zijn als Ikzelf; en om ervoor te zorgen dat hij dat ook kan worden, ben Ikzelf
in levende lijve naar jullie in deze wereld gekomen om jullie allemaal de weg
daarheen te wijzen.
[12] Laten jullie je dus niet
verleiden en verblinden door de wereld, door haar materie en de lusten van
jullie vlees, opdat niet het gericht van de wereld, haar materie en jullie vlees
in jullie ontwaakt en daarmee de eigenlijke hel, die de ware, tweede dood van
de ziel is.'
[1] Deze woorden van Mij maakten diepe
indruk op de ziel van de aanwezige Romeinen, en allen zeiden bij zichzelf: 'Ja,
ja, Hij heeft in alles gelijk, en wij mensen zijn Hem volle ernst, en geen grap
of speelgoed van Zijn goddelijke macht!'
[2] Daarop zei de commandant weer
tegen Mij: 'Heer en Meester over alles! Tijdens Uw uiteenzetting, die bijzonder
belangrijk was en vol goddelijke inhoud, hebt U er ook over gesproken dat een
van de meest volmaakte engelen uit de hemelen geruime tijd zichtbaar voor de
mensen samen met U rondgetrokken is, en dat hij getrouwen naar waarheid over U
heeft getuigd dat in U Diegene in deze wereld naar de mensen toe is gekomen die
door de mond van de profeten al heel lang beloofd was, waar ook wij heidenen al
lange tijd van op de hoogte waren. Is het nu misschien ook nog mogelijk dat U,
o Heer en Meester, ook voor ons een engel uit Uw hemelen hierheen roept, dat
hij voor ons verschijnt en wij hem zien?'
[3] Ik zei: 'O zeker wel - hoewel het
verschijnen van een engel jullie geloof in Mij niet nog sterker zal maken dan
het al is!
[4] Maar Ik hoef zo'n engel niet uit
een of andere verre hemel hierheen te roepen, zoals jij denkt; want waar Ik
ben, is ook de allerhoogste hemel met de talloze engelenscharen die Mij altijd
en eeuwig omgeven.
[5] Ik zal jullie ogen enkele
ogenblikken lang openen, dan zullen jullie Mijn omgeving zien! En zo geschiede Mijn
wil!’
[6] Toen Ik dat had gezegd, zagen
allen hoe er als het ware in wijde cirkels ontelbaar vele engelen op lichte
wolken stonden, zaten en knielden, terwijl ze allemaal hun blikken naar Mij
richtten en Mij loofden en prezen.
[7] Dit verschijnsel verdoofde de
Romeinen, en ze vroegen Mij of Ik de hemel voor hun nog te onwaardige ogen weer
wilde sluiten. Ik sloot dan ook onmiddellijk hun innerlijke gezicht, en zij
zagen geen engelen op lichte wolken meer; maar naast Mij zagen ze Rafaël in
zijn bekende gestalte van een jongeman, gehuld in vlees en bloed.
[8] Vol verbazing over de grote
bevalligheid van deze jongeman vroeg de commandant Mij wie hij was, en waar hij
nu zo plotseling vandaan was gekomen.
[9] Ik zei: 'Dit is dezelfde engel die
naar Mijn wil geruime tijd steeds om Mij heen was, als dat nodig was om het
geloof verder op te wekken, en die even zichtbaar als nu de mensen onderwees en
ook grote tekenen deed. Als jullie willen, kunnen jullie zelf met hem praten,
net als met Mij.'
[10] Toen liep de commandant naar
Rafaël toe en vroeg hem of hij altijd om Mij heen was om Mij te dienen.
[11] Rafaël zei: 'De Heer heeft onze
diensten niet nodig; maar toch dienen wij Hem in alle liefde, doordat wij
jullie mensen dienen overeenkomstig Zijn wil en jullie beschermen tegen al te
erge vervolgingen van de hel.
[12] Hoe meer wij in naam van de Heer
te doen krijgen, zowel op deze aarde als op nog talloos vele andere aarden in
de eindeloze scheppingsruimte, des te gelukkiger en zaliger zijn wij. Doen
jullie evenzo, dan zullen jullie worden en kunnen wat ik ben en kan!'
[13] Daarop zei de commandant: 'Watje
bent weet ik al; maar watje kunt weet ik nog niet.'
[14] De engel zei: 'Wat de Heer
Zelfkan, kan ik ook. Uit mijzelf kan ik weliswaar even weinig als jij; maar vanuit
de wil van de Heer, die mijn hele wezen vervult en uitmaakt, kan ook ik alles.
Maak ook jij de wil van de Heer volkomen tot de jouwe, dan zul jij ook kunnen
wat ik kan!'
[15] Hierop verdween Rafaël
plotseling, en de commandant nam zijn paar woorden goed ter harte.
[16] Daarop kwam er een bode van de
herberg die ons uitnodigde voor het middagmaal, en wij begaven ons onmiddellijk
naar de herberg, waar het klaargemaakte maal op ons wachtte.
[1] Nadat wij in de herberg het
welbereide middagmaal tot ons hadden genomen, waaraan ook de in de herberg
achtergebleven heidense priesters deelnamen, kwamen er ook een paar andere
vooraanstaande burgers van deze stad naar de herberg, die nog niets over Mij
wisten.
[2] En een van hen zei vol verbazing
tegen de waard (een burger): 'Weet je nog niet dat de hele wijde omgeving van
onze stad groen is geworden en in bloei staat? Zou dat een gevolg van de
aardbeving zijn, of hebben de goden zich over deze streek ontfermd, als gevolg
van de gebeden van onze priesters en de offers die wij hun gewillig hebben
gebracht? Het is echt geen grap, maar volkomen ernst!'
[3] De waard zei: 'Je vertelt ons
niets nieuws; want wij weten dat ook en zijn er buitengewoon blij om! Maar wij
weten nog meer dan jullie. Ga maar eens naar mijn heuvel, die in het westen
buiten de muren van onze stad ligt, dan zullen jullie daar een nieuwe, zeer
rijkelijk stromende waterbron vinden, Waarmee onze hele grote stad meer dan
voldoende van uitstekend water voorzien kan worden! Wij zullen dan ook zo
spoedig mogelijk ons uiterste best doen om het water naar de stad te leiden om
daarmee onze reeds volkomen droog geraakte kelderputten te vullen; we zullen
geen gebrek aan water hebben en zullen ook onze kudden niet meer in de diepe
kloven en dalen hun schrale voer hoeven te laten zoeken. Ga nu maar naar buiten
en overtuig jezelf'
[4] Toen de burgers dat van onze waard
gehoord hadden, bogen ze voor de commandant, die ze goed kenden, en begaven zich
allemaal direct naar de genoemde plaats.
[5] Toen ze de rijke bron aantroffen
kwam er geen eind aan hun verbazing, en een van hen, die nog tamelijk sterk in
de heidense goden geloofde, zei: 'Luister, nu moeten we vóór alles met de
priesters overleggen dat er zo spoedig mogelijk op deze heuvel een tempel voor
de god Neptunus gebouwd wordt, als dank voor de zo grote genade en weldaad die
hij ons nu heeft bewezen, en ook dat er tot grotere eer van die god een eigen
Neptunus priester door ons onderhouden moet worden, voor wie wij in de buurt
van deze bron dan ook een mooie grote woning willen en zullen bouwen!'
[6] Een ander zei: 'We zullen alles
doen wat onze priesters ons opdragen; want alleen zij weten wat er gedaan moet
worden. Wij weten dat niet; daarom zullen wij naar onze krachten doen, wat zij
in naam van de goden zullen bepalen.'
[7] Daar waren allen het mee eens, ze
gingen de stad in en wezen ook veel andere burgers erop. Want nog geen mens in
de hele stad wist van dit wonder, ten eerste omdat het nauwelijks enkele uren
bestond, en ten tweede omdat die plek van de stad vanwege zijn al genoemde
onvruchtbaarheid maar zelden werd bezocht.
[8] Toen dan ook de andere burgers
over deze bron hoorden, liep iedereen, jong en oud, naar de plaats van het wonder
en bekeek het tot bijna tegen de avond, en zodoende bleven wij verschoond van
al te opdringerige mensen en konden al gauw na het middagmaalongehinderd en
gemakkelijk voorbereidingen treffen om verder te reizen.
[9] Voordat Ik met Mijn leerlingen
deze plaats verliet, vertelde Ik de commandant en ook de priesters wat de
burgers bij de bron met elkaar hadden besproken, en dat de priesters nu wel
zouden weten wat hun te doen stond, om te zorgen dat het heidendom niet nog
dieper zou gaan wortelen dan het bij deze heidenen door deze gebeurtenis toch
al het geval was.
[10] Toen zei de commandant: 'Dat, o
Heer en Meester, zullen wij met Uw voortdurende hulp wel weten te voorkomen! In
werelds opzicht ben ik hier de enige gebieder en sta alleen onder de overste Cornelius,
die tegenwoordig in Kapernaüm zijn residentie heeft, en de opperstadhouder
Cyrenius, die gewoonlijk in Tyrus en bij tijd en wijle ook in Sidon verblijft.
[11] Aangezien zij beiden U, o Heer en
Meester, ook heel goed kennen en in de hoogste mate achter Uw heilige
levenszaak ten behoeve van ons mensen staan en dus het verbreiden van Uw leer
niet zullen belemmeren, hoeven wij niet bang te zijn dat wij bij ons werk voor
het hoogste heil van de mensen op weerstand zullen stuiten.'
[12] Ik zei: 'Zonder weerstand zal het
werk voor Mijn rijk weliswaar niet gaan; maar als jullie op allerlei kleine en
af en toe ook grote weerstanden stuiten, verlies dan niet de moed, het
vertrouwen en het geloof in Mij, dan zullen jullie niet tevergeefs gewerkt
hebben. Want - zoals Ik jullie al heb gezegd -in deze tijd, waarin de macht van
de hel op deze aarde meer dan groot is geworden onder de mensen, heeft Mijn
rijk geweld en grote inspanningen nodig, en alleen diegenen zullen het als hun
eigendom bezitten, die het met geweld naar zich toe trekken.
[13] Er zullen derhalve ook over
jullie nog allerlei beproevingen en verzoekingen komen; maar als die komen,
bedenk dan dat Ik het jullie van tevoren heb meegedeeld.
[14] Wees dan moedig en strijd wijs en
steeds met alle liefde tegen het aanstormen van de wereld in jullie en ook
buiten jullie, dan zullen jullie met Mijn voortdurende hulp in rijke mate
gouden vruchten oogsten voor jullie werk voor de hemel, en jullie vreugde
daarover zal groot en onvergankelijk zijn.
[15] Iedere flinke arbeider is zijn
loon waard, en hoe zwaarder en moeizamer het werk is, des te groter en beter
loon is de arbeider ook waard -wat jullie wel inzien. Maar wie niet meer wil
werken, omdat de moeite hem te groot lijkt, kan ook geen loon verwachten en zal
dan ook niet eten, maar honger lijden.
[16] Als lichamelijke honger al zo'n
kwelling is, dan zal de geestelijke honger des te kwellender zijn voor iedereen
die al eens van het brood uit de hemelen heeft gegeten maar verder geen moeite
heeft gedaan om een grotere voorraad van dit brood deelachtig te worden, opdat
zijn ziel voor eeuwig van die voorraad kan leven.
[17] Het
ware brood en de ware drank uit de hemelen ben Ik, in de eeuwige waarheid van
alles wat Ik jullie heb geleerd. .
[18] Jullie hebben van dit brood en
deze wijn weliswaar een grote voorraad ontvangen; zorg er echter nu zelf voor
dat die bij jullie niet minder wordt! Om dat krachtig te voorkomen, moeten
jullie voortdurend in Mijn naam werkzaam zijn! Moge Mijn liefde jullie sterken
en Mijn wijsheid jullie leiden!'
[19] Na deze woorden van Mij stonden
wij allemaal op, en allen dankten Mij met vele tranen voor het onderricht en
voor alle andere weldaden die Ik hun bewezen had.
[1] Na deze vele dankbetuigingen vroeg
de commandant Mij of hij Mij nog verder naar de volgende plaats mocht
begeleiden.
[2] Ik zei:
'Vriend Pellagius, je hebt tot hier toe voldoende gedaan, evenals allen die bij
jou waren; ga nu maar weer in jouw gebied aan het werk in je ambt, alsook in
het ambt waarin Ik je nu heb aangesteld!
[3] Als je naar Pella terugkeert zul
je ook veel werk aantreffen. Ik zal nu met Mijn leerlingen alleen Mijn reis
voortzetten, en wij zullen elders onze weg ook zeker vinden; blijf jij dus nog
een paar dagen hier en ondersteun de priesters in hun aanvankelijk zware werk
voor Mijn rijk -maar begeef je dan naar Pella!
[4] Als er binnenkort vreemdelingen en
ook Joden naar jullie toekomen, maak dan niet teveelophef over Mijn daden, en maak
Mij niet onnodig voortijdig bekend!'
[5] Toen Ik dat tegen de commandant
had gezegd, gaf Ik de leerlingen een wenk om de herberg te verlaten en in
oostelijke richting verder te trekken en buiten de stad op Mij te wachten.
[6] Daarop pakten de leerlingen wat ze
bij zich hadden en liepen vooruit -op Johannes na, die bij Mij bleef en daarna
samen met Mij ook de andere leerlingen volgde.
[7] Ik bleef echter nog een
kwartiertje achter vanwege Veronica, om haar te troosten, omdat ze bij Mijn
vertrek heel verdrietig was geworden.
[8] Toen Veronica na korte tijd weer
monter was, verliet ook Ik de herberg en ging, alleen vergezeld door de
commandant en Mijn leerling Johannes, de leerlingen achterna die vooruit waren
gegaan.
[9] Bij de heuvel die wij 's ochtends
hadden bezocht wachtten ze op Mij, en toen Ik daar aankwam, nam de commandant
afscheid van Mij en begaf zich naar de zijnen in de stad; ook wij trokken vlug
verder, en wel in oostelijke richting naar een andere stad, waarvan de naam
niet zo belangrijk is.
[10] Menigeen zal nu vragen wat voor
invloed Mijn leer in de loop van de tijd op de heidenen in Afek heeft gehad,
hoe dat ging en hoe lang het duurde voor deze heidenen geheel en al overgingen
tot het geloof in Mij. Heel in het kort kan daarvan gezegd worden, dat er reeds
na verloop van nauwelijks een jaar in deze hele stad en ook in de tamelijk
uitgestrekte omgeving ervan niet een heiden meer woonde.
[11] Aanvankelijk was er natuurlijk
wel flink verzet; maar omdat het volk door de priesters en bij tijd en wijle
ook door de commandant zelfheel goed onderricht werd, zag het ook al gauw de
oude dwalingen in en voelde het zich uitermate gelukkig in het kennen van de
zuivere waarheid, en Ik liet zeker niet na om iedere trouwe belijder van Mijn
leer in woord en daad Mijn kracht te schenken.
[12] Na Mijn opstanding bezocht Ik ook
met name deze plaatsen en schonk de inwoners alle troost en gaf hun de juiste
kracht om in Mijn naam te werken.
[13] Ten tijde van de grote nood in
Jeruzalem en in heel Judea diende ook de stad Afek als een toevluchtsoord voor
de vluchtende Joden die Mijn leer volkomen aanhingen, en allen die daarheen
kwamen werden er goed opgenomen.
[14] De commandant stichtte mettertijd
zonder enig werelds opzien te baren zelf een gemeente, die later, toen ik hem
bij Mij riep, ook zijn naam droeg.
[15] Hijzelf leefde na Mijn hemelvaart
nog ongeveer dertig jaar en werd tot overste benoemd over al de tien grote
steden waartussen zich een groot aantal kleinere steden bevonden, die allemaal
tot de tien steden
werden gerekend
[16] Dat is zo in het kort een
overzicht, dat laat zien hoe het in deze steden en plaatsen in de loop van de
tijd verder ging met Mijn leer.
119
De ontmoeting met de karavaan uit Damascus
[1] En nu zullen we weer naar onszelf
terugkeren en zien -maar ook zo kort mogelijk -hoe het vanaf Afek verder met
ons ging.
[2] Toen wij ongeveer twee uur gaans
van de eerdergenoemde stad verwijderd waren, ontmoetten wij een heel grote
handelskaravaan, die vanuit Damascus naar de kuststeden trok om daar haar waren
aan de man te brengen.
[3] Toen deze karavaan zich echter in
plaats van in de haar maar al te bekende woeste streek in een bloeiende,
gezegende streek bevond, wist ze de weg niet meer en verkeerde in de mening dat
ze verdwaald was.
[4] Toen wij bij de karavaan kwamen,
kwam de leider van karavaan naar Mij toe, omdat Ik voorop liep en de leerlingen
Mij volgden, en hij vroeg Mij: 'Kijk eens, goede vriend, wij zijn handelslieden
uit Damascus en trekken tweemaal per jaar naar de kuststeden, omdat wij onze
waren daar gemakkelijk en goed kunnen verkopen! Wij hebben altijd de weg via
Afek, Golan, Abila, Pella en Genezareth genomen en kennen de weg dus heel goed.
Tot hier kunnen wij ons onmogelijk in de weg vergist hebben en zouden wij ons
nu al zo dicht in de buurt van de stad Afek moeten bevinden, dat wij die binnen
een paar uur zouden moeten bereiken. Wij kennen echter het onvruchtbare gebied
waar de oude stad in ligt; die begon hier, waar de weg heel hobbelig wordt en
tussen deze zwarte basaltrotsen door begint te lopen, en dan wisten wij dat wij
in de buurt waren van onze halteplaats voor de nacht.
[5] Maar kijk eens -hier is geen
sprake meer van een dor gebied! Alles is groen, en langs de weg staan groepen
van allerlei vruchtbomen, terwijl je nog geen halfjaar geleden, toen wij ook
over deze weg trokken, hier en daar nauwelijks een geheel verkommerde
doornstruik zag! Wij moeten ons dus toch een keer vergist hebben in de weg, die
wij al zolang kennen, en nu weten we niet waar we ons bevinden en in welke
richting we moeten gaan om weer op de goede weg te komen. Maar jullie zullen
hier ter plaatse wel bekend zijn en zo goed en vriendelijk zijn om ons te
zeggen hoe dat zit.'
[6] Ik zei: ' Als jullie deze reis al
heel vaak gemaakt hebben en tot aan deze plaats niet verkeerd zijn gegaan, zal
hij van hieraf verder ook wel de goede zijn, aangezien wijzelf nu langs deze
weg juist van Afek komen!'
[7] De leider van de karavaan zei:
'Jawel, jawel, je zou heel goed gelijk kunnen hebben, goede vriend; want de
ligging van de hele omgeving lijkt toch te zijn zoals wij die heel goed kennen!
Maar toch zijn er streken die qua vorm als twee druppels water op elkaar
lijken, maar toch geheel anders zijn, zoals je langs de Eufraat dergelijke
streken dikwijls aantreft.
[8] Maar ik geloof wat je zegt,
namelijk dat wij ons hier al op de goede weg naar Afek bevinden. Maar wat
hebben de burgers van de stad gedaan, dat zij het zeer grote dorre gebied, in
het midden waarvan zich de stad met slechts enkele kleine boomgaarden bevond,
in zo'n korte tijd in een zo'n weelderig en bloeiend land hebben veranderd?
Waar hebben ze die duidelijk heel vette aarde vandaan gehaald om in de wijde
omtrek het kale gesteente mee te bedekken, en met welke middelen hebben ze die
hier naartoe gehaald?
[9] Wij kennen de mensen in Afek wel
en weten, dat ze bij lange na niet de vereiste middelen en evenmin voldoende
arbeidskrachten bezitten voor zo'n werk; en als dit de omgeving rond Afek is
-waar ik nu niet meer aan wil twijfelen -dan zal dat echt niet op een
natuurlijke manier gebeurd zijn.
[10] Als de inwoners van Afek nou
strenge en vrome joden warelf, zoals er in Damascus nog enkele zijn, dan zou je
je kunnen voorstellen dat er een groot profeet is opgestaan, iemand zoals Mozes
of Elia, die deze woestenij op wonderbaarlijke wijze van aarde en daarna van
allerlei soorten planten en vruchtbomen heeft voorzien. Maar juist de mensen
in Afek zijn verstokte heidenen en bekende vijanden van de joden, en aan hen
zou iemand als Mozes of Elia vast niet in naam van Jehova zo'n weldaad bewezen
hebben, maar hij zou zeer waarschijnlijk alleen voor hen gedaan hebben wat
Mozes de farao en Elia die afgodspriesters heeft aangedaan.
[11] De verandering van dit behoorlijk
grote gebied is dus echt een raadsel, en wij kunnen ons daar alleen maar steeds
meer over verbazen. Ons verstand schiet daarbij echt te kort en is te onnozel
om vast te stellen wat hier gebeurd moet zijn. Vergeef ons dat wij jullie, die
ook reizigers zijn, langer dan betamelijk is op deze plaats staande hebben
gehouden!
[12] Maar sta mij nog één ding toe,
beste en zeer gedienstige vriend, namelijk dat ik je nog met de volgende vraag
lastigval: hebben jullie deze streek nooit eerder bezocht, toen die nog een
volkomen woestijn was? Want ik vind het merkwaardig dat jullie het absoluut
niet vreemd lijken te vinden dat deze streek nu een uiterst vruchtbaar land
is.'
[1] Ik zei: 'Zodra jullie in Afek
komen, zullen jullie wel meer te horen krijgen over de verandering van deze
voormalige woestijn in vruchtbaar land. Wij weten allemaal heel goed hoe dat
gebeurd is, en we kennen de machtige oorzaak van deze verandering. Maar de dag
loopt zowel voor ons als voor jullie ten einde, en we hebben geen tijd meer om
dat hier voor jullie uiteen te zetten.
[2] Maar laat jullie dit gezegd zijn:
als farao zich door de waarschuwingen van Mozes op dezelfde manier van zijn
afgodendom bekeerd zou hebben als de inwoners van Afek zich tot het zuivere,
ware jodendom hebben bekeerd, zou hij de bekende plagen niet opgelegd hebben
gekregen en zouden alle woestijnen van Egypte groen zijn gaan worden.
[3] De inwoners van Afek hebben zich
tot de ene en enig ware God bekeerd, waar jullie je in de grote herberg weldra
van zullen overtuigen, en ze zijn derhalve als een oude verdorde twijg aan de
stam van Abraham weer volkomen groen en levend geworden. De God van Abraham,
Isaak en Jacob is nog geheel Dezelfde die Hij sinds eeuwigheid was -en voor Hem
zijn alle dingen mogelijk!
[4] Hij, die de hele aarde en alle
schepselen door Zijn wil tot bestaan heeft kunnen roepen, zal ook wel zo'n
kleine woestijn van vette aarde en planten en allerlei vruchtbomen kunnen
voorzien. Aangezien jullie zelf ook Joden zijn, zullen jullie de betekenis van
Mijn woorden waarschijnlijk wel kunnen begrijpen?
[5] Weliswaar is jullie jodendom ook
al voor het grootste deel een wereldse leefwijze geworden, en de oude
gebeurtenissen, waar jullie uit de Schrift nog zo half en half van op de hoogte
zijn, zijn door jullie ook naar het rijk der fabelen verwezen; maar toch is het
niet zoals jullie wereldse verstand je ingeeft, maar werkelijk volkomen anders!
[6] In jullie puur wereldse dingen,
waarmee de innerlijke geest geen enkele binding mee heeft, kan jullie wereldse
verstand wel oordelen en beslissen; maar in de goddelijke dingen oordeelt en
beslist alleen een levend geloof in God en de zuivere liefde voor Hem en
daardoor voor de naaste.'
[7] De leider zei: 'Werkelijk, vriend,
jij bent nog een echte strenggelovige Jood, waarvan er bij ons ook nog enkele
zijn; maar ondanks hun vaste geloof ziet het er rond onze stad toch voor het
merendeel heel onvruchtbaar uit, en de goede Jehova schijnt Zich niet speciaal
om ons, inwoners van Damascus, te bekommeren!’
[8] Ik zei: 'Hij bekommert zich om
jullie precies evenveel als jullie je om Hem bekommeren!'
[9] De leider zei: 'Wij sturen toch
ieder jaar onze voorgeschreven offers naar de tempel in Jeruzalem, en die is
tevreden over ons!'
[10] Ik zei: 'Dat doen jullie
weliswaar en jullie eren God met jullie lippen en runderen, maar jullie harten
zijn ver van Hem! ..
[11] De ware, door Mozes en de
profeten verkondigde liefde voor Hem is in jullie niet groen en levend, en het
is in jullie evenals in de tempel van Jeruzalem heel woest en dor geworden; zo
is ook alles rond jullie stad woest en dor, en jullie zullen met al de
inspanningen van jullie handen de woestijnen rond Damascus nooit in vruchtbare
landstreken veranderen. Dat hebben jullie ook niet nodig, omdat jullie met
iedereen handel drijven en jullie stad goed voorzien van brood en allerlei
wereldse schatten, maar Je daardoor ook steeds verder van God verwijderen,
terwijl jullie in plaats daarvan als ware Joden Hem in jullie gemoed steeds
meer zouden moeten naderen.
[12] Maar als jullie zelf al
verstandig, wijs en machtig genoeg zijn geworden om uitstekend in je eigen
onderhoud te voorzien, dan hoeft God de Heer Zich ook echt niet speciaal om
jullie te bekommeren.
[13] Maar reis nu naar Afek; daar
zullen misschien ook jullie in je gemoed iets groener beginnen te worden dan
tot nu toe, en dan zal een woestijn die is gaan bloeien,jullie niet meer laten
geloven dat je de juiste weg bent kwijtgeraakt!
[14] Wie in zichzelf niet op de goede
weg is, is ook in deze wereld nergens op de goede weg.'
[15] Toen de leider deze woorden uit
Mijn mond had vernomen, zei hij: 'Vergeef mij dat ik jullie zo lang heb
opgehouden! Maar ik en de hele karavaan hebben daar veel bij gewonnen. U bent
een grote en uitzonderlijke schriftgeleerde van de echte oude stempel; als u
naar ons in Damascus zou komen, zou het in en rond de stad weldra groen gaan
worden en gaan bloeien. Maar bij ons is het met de schriftgeleerdheid erg
slecht gesteld, en daarom is ook het geloof lauw; want waar geen goede leraren
zijn, kunnen ook geen goede leerlingen zijn. Maar ik dank u nu uit naam van de
hele karavaan voor het geduld en de moeite die u voor mij over hebt gehad; kom
een keer naar ons in Damascus, dan zult u door ons uitstekend ontvangen
worden!’
[16} Ik zei: 'Ikzelf zal in deze
persoon, die nu met je spreekt en zoals Ik nu ben, waarschijnlijk niet naar
Damascus komen; maar je kunt er verzekerd van zijn dat Ik er binnenkort een echte
leerling van Mij naartoe zal sturen!'
[17] Toen Ik dat tegen de leider had
gezegd, bedankte hij nogmaals voor de vriendelijkheid die Ik hem betoond had.
De hele karavaan bewoog zich toen verder, en Ik trok met Mijn leerlingen ook
snel weer verder.
[1] Wij bereikten nog voor
zonsondergang een stad niet ver van Bethsaïda; in die plaats en ook in de
omgeving daarvan had Ik vroeger al eens onderricht en tekenen gedaan.
[2] De inwoners van deze plaats waren
meest herders en vissers; want alle nu genoemde plaatsen, waar Ik vanaf
Genezareth doorheen trok, bevonden zich als het ware in een grote halve cirkel
min of meer in de buurt van het Meer van Galilea en langs de Jordaan, waar de
rivier vanuit het meer zuidwaarts stroomt.
[3] De ligging van deze steden en ook
hun namen zijn niet zo belangrijk, maar heel belangrijk is wat Ik daar heb
geleerd evenals wat Ik daar heb gedaan; dat laatste is evenwel nota bene - in
deze tijd voor het grootste deel in vergetelheid geraakt, terwijl veel wat van
mond tot mond werd overgeleverd, zo misvormd werd, dat er nog geen jota
waarheid meer van overbleef. Maar dat is niet zozeer of eigenlijk helemaal niet
belangrijk, want, zoals gezegd, alleen de trouw bewaarde leer, die de waarheid
van alle waarheden is, is het allerbelangrijkste en van levensbelang.
[4] In die kleine plaats, die wij
zoals gezegd nog voor zonsondergang hadden bereikt, vonden wij bij de voor het
merendeel arme inwoners een heel vriendelijke ontvangst.
[5] Er was daar ook een kleine
herberg, waarin het met alles wat een herberg zou moeten hebben, zeer armelijk
gesteld was.
[6] Van brood en wijn was daar
helemaal geen sprake; gedroogde vis, een bepaald soort wortels, gedroogde
vijgen, pompoenen, hazelnoten en schapenkaas was alles wat men daar kon
krijgen.
[7] De waard, die een Griek en een
heel goed en geduldig mens was, had een tamelijk groot gezin, waaronder ook
drie zonen, die allemaal ouder waren dan twintig. Deze drie trokken iedere week
naar het Meer van Galilea, dat een kleine dagreis van deze plaats verwijderd
lag, vingen daar vissen en brachten die getrouw naar huis.
[8] Deze keer waren ze ook twee dagen
geleden al van huis gegaan om vis te halen, maar waren nog niet zoals
gewoonlijk tegen de avond van de derde dag na hun vertrek teruggekeerd, en
daarom waren de waard, zijn vrouwen ook de andere kinderen heel angstig en
bezorgd dat de drie misschien iets was overkomen.
[9] De waard klaagde direct zijn nood
tegenover Mij en verontschuldigde zich ook voor het feit dat hij ons deze avond
behalve wat kaas en schapen en geitenmelk niets te bieden zou hebben, als zijn
drie zonen niet gauw met een lading vis naar huis zouden komen.
[1] Ik stelde de waard echter gerust
en zei: 'Wees daar maar niet bang voor! Jouw drie zonen zullen via Bethsaïda
binnen een uur hier aankomen met een rijke lading; want ze hebben deze keer
zoveel vis gevangen, dat zij en hun drie lastdieren die maar ternauwernood
kunnen vervoeren. Maar in Bethsaïda hebben ze bij een bekende twee lastdieren
geleend, en nu gaat het vervoer van de vele goede vissen wel sneller.'
[2] De waard, die veel met het
jodendom ophad, zei: 'De God van de Joden geve dat je de waarheid spreekt!'
[3] Ik zei: 'Vriend, als Ik niet heel
zeker zou weten dat het zo is, zou Ik het je ook niet gezegd hebben; want bij
Mij gaat de waarheid boven alles, en Ik ben de grootste vijand van iedere
leugen!'
[4] De waard, die zich begon te
verwonderen over Mijn zelfverzekerdheid zei: 'Vriend, ben jij soms een Joodse
ziener, dat je bepaalde dingen zo zeker schijnt te weten, waar je op een
natuurlijke manier nauwelijks van op de hoogte kunt zijn? Want jullie komen via
Afek hierheen, en die stad ligt op de bergen die het Jordaandal begrenzen,
tamelijk ver voorbij de plaats waar de Jordaan uit het meer stroomt; Bethsaïda
ligt nog bij de bergen, waarvan de uitgestrekte uitlopers de oever van het meer
zelf vormen -en zodoende kun je vanzelfsprekend absoluut niet op natuurlijke
wijze weten hoe het mijn zonen vergaat, die op weg naar huis zijn.
[5] Maar omdat je mij met grote
zelfverzekerdheid over hun toestand inlicht, moet je een ziener zijn; maar als
je dat bent, zeg mij dan om mij nog meer gerust te stellen, hoeveel schapen en
geiten ik bezit!'
[6] Ik zei: 'Vriend, als je Mij zou
kennen zou Ik tegen je zeggen: het is niet zo erg betamelijk vanje datje Mij
durft te verzoeken! Maar omdat je Mij tot nu toe nog niet kent, wil Ik je vraag
wel beantwoorden.
[7] Wel, jij bezit dertig schapen,
waarvan twee mannetjes en bijgevolg achtentwintig vrouwtjes, waarvan er echter
maar veertien melk geven, de andere veertien niet; de oorzaak daarvan is jou
als heer des huizes welbekend. En kijk, met jouw geiten is het precies zo
gesteld! Ben je nu meer overtuigd dat Ik ook wel kan weten hoe het met jouw
drie zonen gaat?'
[8] De waard zei: 'Ja, vriend, nu
geloof ik jouw woorden zonder te twijfelen en watje me ook zult zeggen, ik zal
het geloven; want nu ben ik er volkomen van overtuigd dat je werkelijk een
ziener en derhalve ook een wijze van de Joden bent!
[9] Kijk, ik en ook mijn weinige buren
zijn pas ongeveer dertig jaar geleden hierheen gekomen en hebben ons met toestemming
van de Romeinse rechtbank hier gevestigd, omdat hier in deze oude plaats
helemaal geen mensen woonden en er derhalve in de wijde omtrek geen eigenaren
waren.
[10] Ongeveer vijftig tot zestig jaar
geleden moeten hier nog enkele sterk verarmde Joden hebben gewoond; maar omdat
ze behalve wat wortels niets uit de harde bodem konden halen, verlieten ze deze
plaats en moeten zich nu ergens aan het Meer van Galilea gevestigd hebben. Wat
er verder met hen gebeurd is, zal de God van de Joden waarschijnlijk wel het
beste weten.
[11] Wij waren en zijn nog Grieken en
kwamen uit Tyrus, waar wij visserij bedreven en daarbij een klein vermogen
hadden verworven. We zouden ons ook graag in een betere omgeving gevestigd
hebben; maar daarvoor was ons vermogen te klein. Met onze vlijt hebben we deze
bodem voor een deel toch zo goed bewerkt dat ze ons voedt, zij het ook slechts
karig.
[12] In Bethsaïda maakten we al gauw
kennis met een oude, zeer wijze Jood, die tevens een zeer welgesteld man was en
ons menige weldaad bewees.
[13] Deze Jood vertelde ons, dat deze
nu zo verdorde landstreek vroeger tot de meest gezegende behoorde. Maar toen de
Joden geleidelijk aan steeds meer afvallig werden van hun oude en enig ware God
en Hem begonnen te vergeten, trok Hij ook Zijn zegeningen van deze bodem terug,
liet grote onweersstormen komen waardoor de vette aarde van deze bergachtige
gebieden weggespoeld werd, en wat nog enigszins verschoond bleef van de stormen,
werd door herhaaldelijke en langdurige oorlogen verwoest. En zo werd deze
vroeger zo rijk gezegende streek een echte woestijn en zou dat ook blijven,
zolang de mensen zich niet opnieuw helemaal tot God zouden bekeren.
[14] Hij zei dat er voor de heidenen
weinig goeds te verwachten viel; want hun goden, die louter fantasiebeelden van
de mensen waren en anders niets, zouden hen niet kunnen helpen, en de ene, enig
ware en almachtige God van de joden kenden zij niet; ze konden ook niet in Hem
geloven, Zijn buitengewoon wijze geboden houden en Hem vol vertrouwen, zoals
goede kinderen hun vader, om Zijn hulp en genade vragen. Omdat die dingen bij
de heidenen niet konden plaatsvinden, konden ze zich wel voorstellen dat er
bij hen geen sprake kan zijn van buitengewone zegeningen.'
[1] (De waard:) 'Toen de oude ons die
onthullingen deed, vroeg ik hem een keer: 'Vriend, wij Grieken, die bij jullie
joden als goddeloze heidenen staan aangeschreven, hebben niet veel op met onze
goden en hebben ons reeds in Tyrus in de godsdienst van de joden laten
inwijden, en houden ook zoveel mogelijk de wetten van Mozes, met als enige
uitzondering de enigszins lastige besnijdenis, waarin wij werkelijk niet veel
echt heil voor de mensen zagen!'
[2] De oude zei daarop, dat de
besnijdenis voor de geboren joden alleen van waarde was, als ze zich precies
aan Gods geboden hielden. Voor de heidenen was het volgens hem voldoende voor
God, als ze afstand deden van hun afgoden, zonder twijfel in de enig ware God
zouden geloven, Zijn tien geboden houden, Hem boven alles liefhebben en hun
medemensen als zichzelf God zou van de heidenen geen andere offers verlangen
dan dat van de ware liefde in hun hart.
[3] Toen ik en nog enkelen van mijn
buren die werkelijk zeer wijze leer van de oude hadden gehoord, besloten wij om
naar geloof en daad geheel en al joden te zijn maar voor de wereld Grieken te
blijven, om geen onderdanen te worden van de uiterst zelfzuchtige,
heerszuchtige en onbarmhartige opperpriesters, die zich oneindig veel
inbeelden door te denken dat ze datgene zijn wat ze tegenover de joden beweren
te zijn -maar als je hen in het juiste licht ziet, blijkt maar al te duidelijk
dat juist zij degenen zijn die Gods geboden door hun handelen regelrecht met
voeten treden.
[4] En zo zul jij, die zelf een wijze jood
bent, ons Grieken zeker geen ongelijk geven dat wij zijn zoals ik je nu
uiteengezet heb; jullie hoeven werkelijk niet bang te zijn voor ons Grieken,
die nu weliswaar arm zijn -want wij zijn ook joden!'
[5] Ik zei: 'Dat jullie wat je geloof
en je daden betreft, joden zijn, dat wist Ik, en Ik ben ook naar jullie toe
gekomen om jullie echte troost te brengen en jullie geloof nog meer te
versterken.
[6] Maar omdat jullie al geruime tijd
in de ene, enig ware God van de joden geloven, Hem loven, eren en prijzen en
ook volgens Zijn geboden leven en handelen, zal God jullie huishouden zeker al
verschillende keren duidelijk zichtbaar hebben gezegend en jullie geloof
daardoor zeker beloond hebben?'
[7] De waard zei: 'Luister, beste,
wijze vriend, ondanks ons vaste geloof is er van enige reeds van verre
zichtbare zegeningen bij ons weliswaar nog niet in het bijzonder sprake
geweest; maar dat doet er ook niet toe, en ons geloof in Hem is daardoor niet
zwakker geworden. Maar wij zijn ook niet zonder zegening gebleven; want we
hebben, al was het nog zo krap, toch altijd het nodige gehad en hebben nooit
bijzonder merkbaar honger en dorst hoeven lijden, niet naakt rond hoeven lopen
of zonder woning hoeven zijn.
[8] Onze kleine kudden bleven gezond
en voorzagen ons voldoende van melk en kaas, en onze kleine tuinen, die wij
natuurlijk wel heel ijverig verzorgden, brachten voor onze kleine behoeften
meer dan voldoende zegeningen van God voort, en we hebben nog geen enkel jaar
een mislukte oogst gehad.
[9] Dat de af en toe voorbijtrekkende
stormen ook ons niet helemaal hebben ontzien, laat zich natuurlijk denken; maar
we hebben daar toch niet om gemopperd, want we dachten: 'God heeft ons geloof,
onze liefde en trouwen ons geduld opnieuw aan een kleine beproeving onderworpen
en zal onze door de storm veroorzaakte schade door een andere zegen vergoeden'
; dat was dan ook altijd het geval, en ook onze tuinen bloeiden, weliswaar door
onze vlijt, weer opnieuw op en leverden ons wat we nodig hadden.
[10] Ik moet er ook nog aan toevoegen
dat deze streek slechts hoogst zelden door buitengewoon hevig onweer bezocht
wordt; en als het af en toe losbarst, met name op de hoogvlakten, dan merken
wij er in ons dorp minder van dan helemaal boven op de hoogvlakten, omdat dit
dorp in een lager gedeelte van ons hoogland ligt, zoals jullie zien.
[11] En zo zijn wij steeds tevreden
met de zegeningen van onze lieve Heer en God, en die tevredenheid is toch ook
een ware zegen van God. Want wat zou het voor ons voor nut hebben om als een
koning alles te bezitten, terwijl God ons zou straffen met een knagende
ontevredenheid, die maar al te gauw een brug kan worden naar allerlei grote
zonden? Zou dat ons geluk vergroten?
[12] En zo zie je, beste vriend, al
ziet het er bij ons aan de buitenkant nog zo armzalig en verlaten uit en zou je
kunnen denken dat God Zijn zegeningen ver van ons houdt, dat dat toch niet zo
is; want wij hechten veel meer waarde aan de innerlijke en uiterlijk zelden
zichtbare zegeningen, dan wanneer onze streek een waar Eden zou zijn en de
gebraden duiven ons vanzelf in de mond zouden vliegen.
[13] Vriend, degene aan wie God de
gouden tevredenheid en echt geduld schenkt, heeft van God meer ontvangen dan
wanneer Hij hem vanwege zijn geloof, trouwen deugd een heel koninkrijk met
onmetelijke schatten geschonken zou hebben!
[14] Als je dat echt vanuit je hart
bekijkt, beste, zeer wijze vriend, dan zul je ook inzien dat wij niet zonder
zegeningen van God zijn! -Heb ik gelijk of niet?'
124
De Heer vraagt naar de Messias
[1] Ik reikte de waard Mijn hand en
zei: 'Vriend, zo'n geloof en zulke zuivere gedachten heb Ik in heel Israël
niet aangetroffen; daarom zal het ook gebeuren dat het licht van de Joden wordt
weggenomen en aan de heidenen wordt gegeven.
[2] Jij en ook jouw buren zijn reeds
geheel en al op de goede weg, en Ik ben naar jullie toe gekomen, om bij en in
jullie de zegeningen Gods te vergroten en jullie ook te laten zien dat jullie
geloof en trouw in Gods ogen volkomen goed, waar en rechtvaardig waren. Maar we
zullen dat nu laten rusten, want wij zullen daar vandaag en morgen nog wel
verder over praten!
[3] Maar heb jij, Mijn beste vriend,
nog niet veel gehoord over het feit dat de Joden de hun beloofde Messias
verwachten, en wanneer die zal komen?'
[4] De waard zei:'De oude in Bethsaïda
heeft mij daar veel over voorgelezen uit de profeten en waar nodig ook
toegelicht; maar ik denk dat de Messias, die niets minder dan God de Heer Zelf
zal zijn, waarschijnlijk niet naar de Joden toe zal komen, zoals die nu met name
in Jeruzalem en ook in veel andere plaatsen te vinden zijn en wier hart niet
meer aan God, maar enkel aan de schatten en goederen van deze wereld hangt. En
al zou Hij komen, dan zouden ze Hem toch niet herkennen; want Hij zal vast
niet met wereldse pracht en praal komen, maar in alle deemoed, liefde en
geduld, de leefwijze die Hij van alle mensen op deze wereld verlangt -en dan
zullen de zeer hoogmoedige Joden en met name de voorname priesters, die
overlopen van goud en edelstenen, Hem vast niet als de ware Messias accepteren.
[5] Maar wij hebben onze ware Messias
al in onze harten, en wie Hem daar niet hebben, zullen waarschijnlijk
tevergeefs op Hem wachten in hun met goud omzoomde gewaden.'
[6] Ik zei: 'Daarin heb je alweer
helemaal juist en waar geoordeeld, en het is nu inderdaad zo; maar kijk, daar
komen nu jouw drie zonen aan, zwaar beladen met vissen! Stuur hun een paar
buren tegemoet om hun last wat te verlichten!’
[7] Dat hoorden een paar aanwezige
buren, die de aankomenden onmiddellijk tegemoet snelden; tot grote vreugde van
het hele dorp waren ze er binnen enkele ogenblikken, en niemand kon er over
uit dat ze zoveel vis hadden gevangen en ze loofden en prezen God daarvoor.
[8) En de waard zei: ' Zie hoe God ons
nu zichtbaar heeft gezegend; daarom zij Hem alleen alle eer!'
[9] Onmiddellijk na dit aangrijpende
tafereel werd voor de vissen gezorgd.
[10]Van het hele dorp bezat alleen de
waard een bron en een kleine vijver, die vroeger moeizaam in de steen grond was
uitgehakt; deze ontving zijn water van de bron en diende om de kleine kudden
van dit dorp te drenken.
[11] Als de vissers af en toe nog
levende vissen mee naar huis brachten uit het Meer van Galilea, werden die in
de vijver gedaan; maar als dat - met name 's zomers - niet gebeurde, werden de
vissen meteen opengemaakt, gereinigd, goed gezouten en daarna direct boven de
eigen haard te drogen gehangen, waarvoor men een zacht vuurtje maakte en dat de
hele nacht liet branden. Want het beste bij dit dorp was, dat daar dichtbij een
tamelijk goed onderhouden klein bos van cipressen en mirten stond, dat het
dorp het nodige brandhout leverde, en zo konden de inwoners hun vissen en ook
ander vlees op hun goede eigen manier drogen en voor langere tijd bewaren tot
ze het gebruikten.
[12] Maar deze keer was dat werk niet
nodig, omdat er niet één vis dood was terwijl de reis toch de hele dag had
geduurd, en de vissen niet in draagvaatjes: maar in zakken naar huis gebracht
moesten worden.
[13] Daarover begonnen allen zich erg
te verwonderen, en ze brachten de vissen naar de kleine vijver, waar ze weldra
heel monter begonnen rond te zwemmen. Een klein gedeelte hield de waard in
huis, om voor ons een avondmaal te bereiden.
[14] Omdat het in de avond al tamelijk
kil was geworden, gingen wij het huis van de waard binnen, dat een kamer had
die voor ons allemaal voldoende ruimte bood.
[1] Toen wij in huis, en wel in de
grootste kamer, plaats hadden genomen aan een tafel die heel doelmatig van
samengevoegde stenen was gemaakt, ging de waard en enkelen van zijn buren naast
ons zitten, en de waard zei tegen Mij: 'Luister, :vriend, die op
wonderbaarlijke wijze werkelijk alles weet, jouw wijsheid is niet van het
gewone soort, want jij schijnt alles te weten!
[2] Je bent een Jood uit Galilea, en
wij zijn allemaal tamelijk goed thuis in de geschriften en leringen van de
Joden, zoals ik je al eerder uiteengezet heb; nu staat er ergens geschreven dat
er uit Galilea geen profeet komt, en toch ben jij een heel grote profeet! Want
als je dat niet was, hoe kon je dan weten dat mijn drie oudste zoons naar het
zeer visrijke Meer van Galilea waren vertrokken om vis te vangen, en dat ze
tegen de avond, vandaag dus, met een rijke vangst thuis zouden komen?
[3] En het klopte allemaal en was waar
zoals je van tevoren hebt aangegeven; maar om zoiets geheel naar waarheid te
kunnen aangeven, moet je een grote ziener en profeet zijn - en jij bent toch
een Galileeër, uit het land waar nooit een profeet zal opstaan! Hoe moeten we
dat opvatten en begrijpen?'
[4] Ik zei: 'Vriend, Ik heb wel de
meeste tijd in Galilea gewoond, maar toch ben Ik niet in Galilea geboren, maar
in Bethlehem, en Ik ben zoals voorgeschreven op de achtste dag na Mijn
geboorte in de tempel in Jeruzalem besneden. Op grond daarvan zou Ik wel een
profeet kunnen zijn!
[5] Maar toch ben Ik geen profeet,
maar Ik ben Degene over wie de profeten voorspeld hebben dat Hij zou komen om
allen die in Hem geloven te verlossen van de banden van het oude bedrog, van
de nacht van de zonde, het gericht, de hel en haar eeuwige dood.
[6] Ik ben dus de Heer en Meester Zelf
en geen dienaar; maar toch ben Ik nu in deze wereld om alle mensen die een
goede gezindheid en wil hebben, met Mijn liefde, wijsheid en macht te dienen en
hun het eeuwige leven te geven. Want waarlijk Ik zeg jullie: allen die in Mij
geloven en geheel en al volgens Mijn leer leven en handelen, zullen de dood
niet zien, voelen of smaken, maar na het afvallen van hun lichaam zullen ze in
één ogenblik veranderd worden en bij Mij in het paradijs zijn, en aan hun
zaligheid zal nooit meer een einde komen.
[7] Nu weet je, Mijn vriend, heel
openlijk uit Mijn mond wie jij in Mij in jouw huis herbergt!
[8] Degenen die met Mij meegekomen zijn,
zijn Mijn leerlingen - behalve één, die zijn blik naar de wereld richt, hoewel
hij wel weet en ook vast gelooft wie Ik ben en wat Ik allemaal al heb geleerd
en gedaan. -Wat vind je daarvan?'
[9] De waard zei: 'Heer en Meester,
wat moet, wat kan ik als arm, zondig mens daarop zeggen? U bent de Heer van
alle dingen en van ons leven, wees ons arme zondaars dan ook genadig en
barmhartig!
[10] Nu U ons, onbesneden joden,
eenmaal de genade hebt bewezen om ons in onze eenzaamheid op te zoeken, hopen
wij dat U met Uw genade ook bij ons wilt blijven en ons en onze kinderen zult
zegenen!'
[11] Ik zei: 'Daar zal het jullie
nooit aan ontbreken; als jullie in het geloof in Mij en in de liefde voor Mij
blijven, zal Ik ook met al Mijn genade bij jullie blijven.
[12] En nu, Mijn vrienden, zullen we
het over iets anders hebben, en wel over jullie armoedige toestand, die Ik maar
al te goed ken!
[13] jullie hebben brood noch wijn, en
bedienen je in plaats van brood van jullie schapen en geitenkaas en jullie
gedroogde vis.
[14] Maar Ik zal jullie landje, dat
voor het merendeel dor en woest is, in een vruchtbaar stuk land veranderen, en
in de toekomst zullen jullie gerst, rogge en de mooiste tarwe oogsten en daar
goed brood van kunnen maken; maar vooreerst zullen jullie voorraadschuren met
de genoemde drie graansoorten en jullie provisiekamers van meer dan voldoende
brood voorzien worden.
[15] Evenzo kunnen jullie in de
toekomst op daarvoor geschikte plaatsen ook wijnstokken planten, dan zullen die
jullie voldoende wijn opleveren.
[16] Maar vul nu jullie lege vaten en
leren zakken met schoon water! Dat zal overeenkomstig Mijn wil wijn worden, en
dan zullen jullie daaraan onmiddellijk zien dat Ik vanwege jullie geloof en
jullie echte liefde voor Mij met Mijn genade, liefde en zegen bij jullie ben en
ook zal blijven.Want Ik heb bij jullie een geloof aangetroffen zoals nergens
onder de joden, waar Ik al eerder gewag van maakte, nog voordat jullie wisten
met wie jullie in Mij te maken hebben. En ga nu doen wat Ik jullie heb gezegd!'
[1] Hierop stonden de waard en alle
aanwezige buren op en gingen doen wat Ik hun had aangeraden. Aangezien zijzelf
en al hun verwanten het werk onmiddellijk aanpakten, duurde het ook niet lang voor
alle, lege vaten en zakken met schoon water waren gevuld. Toen het zover was,
proefden ze het water direct en verbaasden zich enorm toen ze de beste wijn in
hun mond kregen; en allen prezen Gods macht in Mij .
[2] En zo werd het hele arme dorp ruim
voorzien van brood, graan, meel en wijn.
[3] Nadat allen de wijn hadden
geproefd, gingen ze naar hun voorraadschuren en hun provisiekamers en troffen
daar een zeer grote hoeveelheid graan, meel en brood aan, en de waard vond in
zijn provisiekamers ook nog een flinke hoeveelheid peulvruchten, waar met name
hijzelf een vriend van was.
[4] Na een klein uur kwamen allen weer
naar Mij toe en wilden Mij halsoverkop voor alles gaan bedanken.
[5] Maar Ik
zei met een vriendelijk gezicht: 'Laat dat bedanken met de mond, dat Ik
helemaal niet aangenaam vind, maar achterwege; want de dank van jullie harten
is Mij liever dan het hooglied van Salomo, door heel Israël met stomme harten
gezongen! Ga nu en zet een flinke hoeveelheid brood en wijn op tafel, dan
zullen wij ons sterken!’
[6] Toen ging de waard met zijn drie
reeds bekende zoons onmiddellijk voldoende brood en wijn halen, en wij aten en
dronken allemaal en sterkten onze ledematen, die moe waren geworden van de
tamelijk lange reis. Ook de drie zonen, die van hun reis heel moe waren
geworden en honger en dorst hadden, tastten flink toe bij het brood, dat hun
buitengewoon goed smaakte, en lieten zich ook de wijn goed smaken.
[7] Toen wij ons met brood en wijn
hadden gesterkt, kwamen ook de vrouw en enkele dochters van de waard, en de
vrouw zei dat ze al een hoeveelheid vis op de Griekse manier hadden
klaargemaakt, en ze vroeg of ze die op tafel mocht zetten.
[8] Ik zei: 'Heb maar geen schroom
voor ons Joden! Wij hebben al verschillende keren Grieks en Romeins voedsel
gegeten en zijn er niet onrein door geworden; want wat als voedsel, dat op een
van ouds bekende manier zo zuiver mogelijk voor de mensen bereid wordt, naar
behoefte en in de juiste mate via de mond in de maag komt, verontreinigt de
mens niet, maar wat via de mond uit het hart komt, zoals laster, eerroof,
kwaadsprekerij en allerlei leugens, vuile praat en allerlei gescheld, dat
verontreinigt de gehele mens. Zet dus je op Griekse wijze toebereide vissen
maar zonder schroom op tafel, vrouw, dan zullen wij daar gerust van eten!'
[9] Daarop begaf de vrouw van de waard
zich direct naar de keuken en bracht verscheidene schalen met vis naar de
tafel, en de kinderen brachten het benodigde eetgerei, natuurlijk van heel
eenvoudig materiaal, zoals de arme inwoners van dit kleine plaatsje dat
hadden.
[10] Ik deed dan ook meteen een vis op
een bord van aardewerk, dat voor Mij stond, deelde hem in stukken en at hem op.
Mijn oude leerlingen deden hetzelfde.
[11] De reeds bekende Joodse Grieken
uit Jeruzalem en de paar leerlingen van Johannes, die bij Mij waren, durfden de
Griekse vis echter toch niet te eten; en de waard vroeg Mij of zij soms zulke
strenge navolgers van Mozes waren. Zij wisten immers toch heel goed wie Ik was!
[12] Ik zei: 'Dat weten ze wel en het
zijn ook niet zulke strenge navolgers van Mozes; maar er zit nog menige oude
ingeroeste gewoonte in hen, en daarom eten ze geen vissen die helemaal op
Griekse wijze zijn klaargemaakt. Maar laat ze maar eens echt honger krijgen,
dan zullen ze dergelijke vissen ook heel gretig opeten.
[13] Ik ben nu een ware Bruidegom, en
zij zijn Mijn bruiden en Mijn bruiloftsgasten. Zolang Ik bij hen ben, hebben
ze nog nooit gevast en honger of dorst geleden; maar als Ik, de Bruidegom, van
hen weggenomen wordt, zullen ze ook heel vaak moeten vasten en honger en dorst
lijden. En als ze dan naar jullie toekomen, zal jullie vis hun heel goed
smaken.'
127
De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer
en de leiding van Zijn genade
[1] Toen de leerlingen van Johannes en
ook de Jeruzalemmers dat van Mij hadden gehoord, namen ze toch de vis en
ontdekten dat die heel goed smaakte; ze hadden de vis al gauw helemaal
opgegeten en dankten Mij voor Mijn woorden; ze zeiden ook, dat er ondanks het
overvloedige licht dat ze van Mij hadden ontvangen, nog het een en ander aan
oude farizeese resten in hen zat, die ze nog niet helemaal kwijt konden raken.
[2] Ik zei: 'Jullie zullen al dat oude
slijk in jezelf wel kwijtraken, als Ik weldra niet meer lichamelijk in jullie
midden zal zijn. Jullie zijn te zeer gewend geraakt aan Mijn persoon en kennen
Mij, en Ik ben voor jullie geen buitengewone verschijning meer; maar wanneer
Ik niet meer in deze zichtbare en tastbare persoonlijkheid van Mij onder jullie
zal zijn, zullen jullie heel verdrietig worden en dan pas volkomener beginnen
in te zien wie Ik was, ben en eeuwig zal zijn.
[3] Ik zal in Mijn persoon ook wel bij
jullie zijn, maar alleen geestelijk -en niet zichtbaar voor jullie lichamelijke
ogen, maar alleen voor jullie hart door de echte, ware liefde voor Mij .'
[4] Deze woorden van Mij stemden Mijn
leerlingen diepzinnig en nadenkend; maar geen van hen durfde Mij verder nog
iets te vragen.
[5] De waard, die al helemaal
geestdriftig was geworden van de goede wijn, zei echter tegen Mij: 'O Heer en
Meester, ik weet heel goed dat U met deze meer dan heilige persoonlijkheid van
U niet tot het einde van ons leven bij ons zult blijven, zoals U nu ook niet
met Uw persoon onze voorraadschuren rijkelijk met graan en onze provisiekamers
met brood, meel en andere vruchten hebt gevuld en evenzo het water in wijn
hebt veranderd, maar enkel door de macht van Uw goddelijke wil! En aangezien
nog veel zonden aan ons kleven, zouden wij ons dan ook veel te onwaardig
voelen om Uw persoon steeds in ons midden te hebben; maar verlaat ons niet met
Uw genade, Uw liefde en Uw zegeningen, o Heer en Meester!
[6] Wij waren heidenen en zijn U, de
ene en enig ware God, in de boeken en geschriften van de Joden gaan zoeken, en
we ontdekten al gauw dat alleen de God van de Joden de enig levende ware kan
zijn.
[7] We hebben vertrouwen in Hem
opgevat, hielden Zijn geboden zo goed wij konden, en kijk, we werden ons er al
gauw van bewust dat de God van de Joden merkbaar aan ons begon te denken! Hij
gaf ons het idee om ons vissersbedrijf te verlaten en ons hier in deze
eenzaamheid te vestigen.
[8] Wij troffen hier zeker geen
wereldse rijkdommen aan en geen bont gedoe van mensen, zoals dat in de steden
het geval is, waar niets anders dan handel en nog eens handel, bedrog, leugens
en huichelarij bedreven wordt, en alle mensen van God de enige Heer afgekeerd
raken en de mensen dag en nacht elkaar opjagen, ruzie met elkaar maken en
elkaar bedriegen en vervolgen;
toch troffen we datgene aan wat wij
nodig hebben om in leven te blijven, maar vooral rust in ons gemoed en ook een
goede gelegenheid om ons steeds meer vertrouwd te maken met de ene, enig ware
God van de Joden, Zijn geboden steeds weer gewetensvol te houden en onze
kinderen in Zijn geopenbaarde orde op te voeden.
[9] En omdat wij dat gedaan hebben,
heeft God ons in U, o Heer en Meester, ook persoonlijk bezocht en ons het loon
voor ons betere streven overhandigd, en Hij heeft ons allemaal er meer dan
duidelijk van overtuigd dat ons streven niet tevergeefs was.
[10] Omdat U, o Heer en Meester, ons
al zo genadig bent geweest dat U ons steeds grotere verlangen naar U hebt
bevredigd en persoonlijk naar ons toe bent gekomen in een tijd dat wij dat niet
konden verwachten, hopen wij nu allen overeenkomstig Uw heilig woord met vast vertrouwen
dat U ons nooit meer zult verlaten met Uw genade, liefde en zegen, nu wij Uw
welbekende wil van nu af aan zeker nog veel trouwer in acht zullen nemen dan
tot nu toe het geval was en kon zijn.
[11] Wij zullen weliswaar ook treuren,
als U ons binnenkort met Uw heilige persoonlijkheid zult verlaten; maar we
zouden nog meer moeten treuren als U ons ook met Uw genade zou verlaten, wat U
zeker niet zult doen, als wij door ons doen en laten en door onze liefde voor U
en ook voor onze medemensen steevast bij U blijven.
[12] Maar laat geen al te grote
beproevingen over ons komen, o Heer, waarin iemand van ons zwak zou kunnen
worden in het geloof in U en in de liefde voor U! Moge Uw heilige wil bij ons
blijven en altijd in ons werkzaam zijn tot aan het einde van onze dagen, en
daarna aan gene zijde eeuwig!'
[13] Ik zei: '0, als iemand tot Mij
zal bidden zoals jij nu doet, niet alleen met de mond, maar ook in zijn hart,
zal zijn gebed bij Mij ook altijd volledig gehoor vinden! - Maar laten we het
nu over iets anders hebben!'
128
Over het verbreiden van de leer van de Heer en over het zegenen
[1] (De Heer:) 'Kijk eens, waard en
ook jullie overige inwoners van dit dorp, jullie zijn nu weliswaar geheel en al
gedegen onderwezen in Mijn leer, omdat jullie werkelijk inzien dat alle wetten
en ook alle profeten behelzen dat de mens de eenmaal goed herkende God boven
alles en zijn naaste als zichzelf moet liefhebben! Wie dat doet, vervult Mijn
steeds aan de mensen geopenbaarde wil volkomen, en daardoor zal ook Mijn geest
in hem zijn ziel wekken en in alle wijsheid binnenleiden, zoals jullie allemaal
weldra in jezelf zullen ervaren.
[2] Maar het gaat hier om nog iets
anders, en dat is, dat ook alle andere mensen op die manier in deze leer
onderwezen moeten worden, om naar de geest daarvan te kunnen denken, willen,
handelen en leven; want als een mens niets van een leer weet, kan hij die ook
niet tot richtsnoer voor zijn denken, willen, handelen en leven maken.
[3] Maar het is niet eenvoudig om
mensen wier overtuiging op allerlei verkeerde opvattingen is gebaseerd, en
degenen die uit die dwalingen aardse voordelen weten te halen, tot de zuivere
waarheidsleer uit de hemelen te bekeren.Want ieder mens heeft een volkomen
vrije wil en kan derhalve ook altijd denken, geloven, willen, handelen en leven
zoals hij wil, en hij laat zich wel het allermoeilijkst van zijn grote
dwalingen afbrengen, als deze hem, zoals reeds opgemerkt, grote aardse
voordelen bieden.
[4] Maar bedenk eens hoeveel mensen op
de hele aarde nu nog in de grootste dwalingen leven en in de diepste
geestelijke duisternis wandelen! Zou het dan voor die mensen, die nu door Mij
in het hoogste licht der levenswaarheid zijn geplaatst, niet zeer te wensen
zijn dat alle mensen die in de oude, nauwelijks voorstelbaar vele dwalingen
verkeren, zich ook zo snel mogelijk in dat licht zouden bevinden waar jullie je
nu al in bevinden?
[5] Ik zie in jullie harten dat jullie
die wens ten zeerste koesteren; maar hoe moet je beginnen om deze door Mij voor
jullie uitgesproken en door jullie intens gevoelde wens ten uitvoer te brengen?
Misschien door direct op weg te gaan, overal Mijn leer te verkondigen en op die
manier de mensen Mijn licht uit de hemelen te brengen?
[6] Ja, Mijn beste vrienden, dat zou
allemaal wel goed zijn, als er niet al te grote belemmeringen waren voor zo'n
onderneming, vooral in deze tijd, waarin de hele hel zich met haar macht en
kwade invloed over de hele aarde heeft gevestigd; want ten eerste is de aarde
te groot, en een mens zou al bijna duizend jaar bezig zijn om alleen al heel
Azië, Europa en slechts een deel van Afrika door te trekken, zodanig, dat hij
op alle plekken en plaatsen waar mensen leven Mijn leer zou brengen en de
mensen daarvoor zou winnen.
[7] Maar nu zeggen jullie bij jezelf:
'Ja, voor een mens zou dat inderdaad volkomen onmogelijk zijn, ook al zou hij
met geen andere moeilijkheden te kampen hebben dan alleen de omvang en
uitgestrektheid van de aarde; maar wat één mens niet kan, dat kunnen bij deze
ene belemmering véle verlichte mensen wel! Laat men die in alle richtingen
uitzenden, dan zullen er geen duizend jaar voor nodig zijn voor het levenslicht
bij alle mensen is gebracht!' [8] Ik zeg jullie dat jullie helemaal juist
gerekend hebben, als men op aarde alleen met deze moeilijkheden te kampen zou
hebben, die op zichzelf een puur natuurlijke en geen helse hindernis is.
[9] Maar hoe moet je de belemmeringen
van de hel tegemoet treden, hoe moet je de bijna talloze priesters tot het
licht van de eeuwige waarheid uit de hemelen bekeren, die bij hun volkeren en
koningen in een zeer hoog, zeer gevreesd en vrijwel goddelijk aanzien staan en
door hun toverkunsten en dwaalleren al heel lang onmetelijke wereldse
rijkdommen en daardoor ook een meer dan grote wereldse macht hebben vergaard?
[10] Kijk, langs de geheel natuurlijke
weg, die Ik nu ter wille van het ware heil van de mensen heb getoond, zou dat
voor Mijzelf net zo onmogelijk zijn als voor ieder van jullie, zelfs met de
allerbeste en ernstigste wil!
[11] Met Mijn almacht werken zou
echter betekenen al die mensen zo goed als geheel vernietigen en dieren van hen
maken. Want dieren hebben voor hun gerichte natuurlijke leven geen onderricht
nodig, maar ze handelen allemaal volgens hun aandrift, die al naargelang de
soort door Mijn wijsheid en macht in hen gewekt en in stand wordt gehouden, en
daarom zijn ze niet in staat tot een ware, uit henzelf voortkomende
vervolmaking van hun leven; alleen bepaalde huisdieren kunnen door het verstand
en de vaste wil van de mens zover boven hun natuurlijke staat uit opgevoed
worden, dat zij hem de bekende, zeer grove en meest ondergeschikte diensten
kunnen bewijzen.
[12] Als Ik nu alle mensen die in die
duizendmaal duizenden dwalingen verkeren, ook zo zou behandelen -wat voor
verschil zou er dan tussen hen en de dieren zijn?
[13] Wat moet er derhalve gedaan
worden om alle mensen de leer te verkondigen die Ikzelf nu opnieuw vanuit Mijn
hemelen naar jullie betere mensen heb gebracht, en wel met het meeste succes?
[14] Dan is het zaak om nooit tijd en
geduld buiten beschouwing te laten en tevens steeds de vaste wil te hebben om
bij iedere geschikte gelegenheid Mijn naam te belijden tegenover de mensen, van
welk geloof ze ook mogen zijn, en Mijn wil aan hen bekend te maken. Want wie
Mij zonder schroom en vrees tegenover de mensen belijdt met de bedoeling om hen
te verlichten tot hun eeuwige heil, die zal Ik in de hemel ook belijden voor de
troon van Mijn Vader, die de eeuwige en zuivere liefde in Mij is.
[15] Kijk, langs deze weg hier, die vanuit
het verre morgenland naar de vele avondlanden voert, reizen gedurende het jaar
talrijke mensen heen en weer! Ze hebben bij jullie weliswaar slechts zelden
iets tot zich genomen -afgezien van water -en zijn hier vandaan naar Afek
gereisd; maar als nu jullie landje door Mijn zegen allerlei vruchten zal
dragen, veel meer dan jullie voor eigen gebruik nodig hebben, en ook jullie
kudden talrijker worden, zullen jullie ook menig reiziger goed kunnen
herbergen! En als hij jullie zal vragen hoe deze omgeving, waarvan hij wist dat
die woest was, zo bloeiend en rijk is geworden, maak dan van die gelegenheid
gebruik en toon de nog blinde reiziger het licht der waarheid uit de hemelen,
en noem hem Mijn naam!
[16] En als hij jullie licht en jullie
geloof aanneemt, zegen hem dan in Mijn naam, dan zal hij die al snel kunnen
waarnemen en zal dan later in zijn land veel vrienden, bekenden en verwanten
tot zijn geloof bekeren, en zodoende een goede voorloper worden voor de
verkondigers van Mijn leer, die Ik op de juiste tijd daarheen zal zenden!
[17] Als mensen uit Bethsaïda en ook
van andere plaatsen naar jullie toekomen en vragen, wanneer en op welke manier
jullie landje zo bloeiend is geworden, doe dan hetzelfde als wat Ik jullie
aanraadde met de vreemdelingen te doen: zegen in Mijn naam degenen die zonder
moeite volledig geloven, dan zullen zij die zegen zeker gewaarworden!
[18] Laat die zegen echter daaruit
bestaan, dat jullie degenen die zijn gaan geloven de handen opleggen en in
jullie vaste vertrouwen op Mij en in jullie levende geloof in Mij tegen hen
zeggen: 'God de Heer, die in de mensenzoon Jezus naar ons toe is gekomen en
door de macht van Zijn woord en wil betuigde dat Hij de beloofde Messias is,
zij met jullie, en door Hem zij de vrede met de mensen op aarde die in Hem
geloven, Zijn geboden houden en van goede wil zijn!'
[19] Als jullie dat over de bekeerden
hebben uitgesproken, zullen zij zich Mijn zegen weldra bewust worden en ook
zeker jullie ware vrienden worden . -maar doe dit bij degenen die slechts half
en half zijn gaan geloven, pas wanneer ze mettertijd helemaal zijn gaan
geloven; want een half geloof is niet geschikt om Mijn zegen te ontvangen!
[20] En nu over nog weer iets anders!'
[1] (De Heer) 'Kijk, een kleine
verkeerde opvatting over de dingen van deze wereld, dat wil zeggen van deze
aarde, alsook van de verschillende sterren aan de hemel, heeft noodgedwongen
ook al gauw een groot aantal andere dwalingen en onwaarheden tot gevolg!
[2] Als
jullie zelf.niet weer ten prooi willen vallen aan de oude dwalingen en allerlei
duister bijgeloof van het duiden van tekenen op deze aarde en dat van die valse
Zieners, die het lot van de mensen uit de sterren lezen, moeten jullie ook
geheel naar waarheld weten hoe de aarde eruit ziet en hoe groot ze is en hoe
dag en nacht ontstaan.
[3] Evenzo moeten jullie weten wat de
maan, de zon en de talloze andere sterren zijn! Want jullie voorstelling van de
aarde, van hoe dag en nacht ontstaan, van de maan,. de zon, de planeten en de
vaste sterren en hun bewegingen, van verduisteringen, van kometen en nog
andere verschijnselen aan de hemel en in de lucht alsook in het water is tot nu
toe geheel onjuist, en er is geen jota van waar.
[4] Ik wil jullie dan ook in die
natuurlijke dingen een waar licht geven. Maar zonder aanschouwelijke
hulpmiddelen gaat dat natuurlijk niet goed, en daarom zal Ik nu vanuit Mijn
alvermogende macht zulke hulpmiddelen voor jullie scheppen en jullie dan de
gestalte van de aarde en haar beweging de maan
de zon, de dwaalsterren* (* Andere
benaming voor de planeten.) alsook de vaste sterren en ook de andere
verschijnselen aan de hemel, in de lucht, in het water en op en in de aarde
tonen. Let nu dus allemaal goed op wat jullie gaan zien en hoe al die dingen
jullie uitgelegd worden!'
[5] Hierop riep Ik, zoals al
verschillende keren elders, een geheel natuurlijke aardbol van een zodanige
grootte tot bestaan, dat op het oppervlak daarvan alles voorkwam -in de
natuurlijke verhouding, maar heel klein - wat zich daar als groter object op
bevindt, en Ik verklaarde hun alles zo beknopt en begrijpelijk mogelijk.
[6] Zoals Ik dat met
de aarde deed, deed Ik dat ook met alle andere hemellichamen; Ik liet zien wat
de vaste sterren eigenlijk zijn en de centraalzonnen en ook de hulsgloben, en
zo ook de kometen en alle overige eerdergenoemde verschijnselen.
[7] Deze uitleg duurde wel tot enkele
uren na middernacht, en omdat Ik ervoor zorgde dat hun geest zoveel als nodig
was in hun ziel overging, begrepen allen datgene wat uitgelegd werd goed, en
ze konden zich niet genoeg verbazen over de eindeloze grootheid van Mijn
wijsheid en macht.
[8] Na zich een poos verbaasd te
hebben, zei de waard: 'Ja, grote Heer en Meester in Uw goddelijke geest van
eeuwigheid, dat alles kan alleen Hij kennen en het aan ons, zwakke kinderen
van deze aarde, tonen en uitleggen, die van dat alles de eeuwige Werkmeester is
en dat ook altijd eeuwig zal blijven! Alles wat wij U als dank zouden kunnen
brengen voor deze genade, die U ons zo wonderbaar bewijst, zou nog minder dan
absoluut niets betekenen!
[9] Ja, als ik nu mijn vorige
denkbeelden over de aarde en over alle sterren aan de hemel vergelijk met wat
ik nu heb gehoord, kan ik mij er in feite alleen maar over verbazen hoe de
mensen zich over al die dingen zulke totaal verkeerde denkbeelden hebben
kunnen vormen! Mozes en ook de andere grote wijzen van de Joden, die zich Gods
volk noemden, moeten behalve veel andere wijsheid, waarin ze steeds door God
onderwezen waren, toch ook betere denkbeelden en kennis gehad hebben op het
gebied van wat U, o Heer en Meester, ons nu hebt getoond -en toch bestaat er
juist onder de Joden in dat opzicht een bijna nog grotere onwetendheid dan
onder de Romeinen en Grieken, die hun kennis op dit gebied ontleenden aan de
oude Egyptenaren, die daar toch veel dingen van begrepen, hoewel ook zij de zon
voor een planeet hielden die zich om de aarde heen beweegt.'
[1] Ik zei: 'Vriend, de oude
Egyptenaren kenden die dingen voor het grootste deel, en ook Mozes en vele
andere wijzen kenden die, en Mozes heeft daar een groot boek over geschreven,
dat tot in de tijd van de koningen bewaard bleef. Maar voor de priesters, die
de aardse goederen najaagden, leverde die kennis veel te weinig op; daarom
grepen ze naar de Egyptische astrologie en voorspelden de blinde mensen daaruit
allerlei goede en slechte dingen en lieten zich daar zo goed mogelijk voor
betalen.
[2] Dat datgene wat ze de mensen uit
de sterren voorspelden, meestal in vervulling ging, daar wisten ze door hun
geheime machinaties wel voor te zorgen. Degene voor wie ze iets goeds
voorspelden betaalde vanzelf al graag meer dan ze van hem vroegen -en degene
voor wie ze iets slechts voorspelden moest zich daarna tot de priesters
wenden, opdat die zich voor hem tot God zouden wenden en iets beters voor hem
afsmeken. Daarvoor moest hij echter ook de verlangde offers brengen, en zo
waren de priesters nooit in het nadeel, of ze iemand nu iets goeds dan wel iets
slechts voorspelden; het slechte kwam echter veel vaker tevoorschijn dan het
goede, omdat het hun meer winst opleverde dan het goede.
[3] Daaraan kunnen jullie nu heel
gemakkelijk zien, om welke reden de priesters in de loop der tijd meestal de
natuurlijke waarheden in valsheden en leugens veranderden. Want ze dachten dat
het er niet zoveel toe deed of iemand het ene of het andere over de sterren
geloofde, want erheen gaan en zichzelf ervan overtuigen, of het met de dingen
zo of anders gesteld was, zou immers toch niet mogelijk zijn.
[4] Als hij volgens hen maar in een
God geloofde en Zijn geboden hield deed hij genoeg; wat de gedaante van de
aarde en de sterren van de hemel betreft was het beter voor hem als hij daar
geen gegronde en ware kennis over bezat.
[5] Maar in hun wereldse blindheid
bedachten ze niet, dat een kleine dwaling de mens maar al te gauw en
gemakkelijk tot een grotere en van daaruit tot een groot aantal dwalingen en
onwaarheden van allerlei aard verleidt.
[6] En dat dit nu bij alle volkeren
het geval is, dat leert jullie de goede kennis die jullie van alle kanten over
de staat van blindheid van de mensen bezitten.
[7] Als ooit de mensen over alle
zichtbare dingen van deze wereld waarheidsgetrouwe kennis zullen hebben,
zullen de op goud en schatten beluste priesters hun niet meer hun oude
domheden als geloofwaardige waarheden kunnen voorhouden en zal de oude, boze
nacht van de priesters een einde nemen.’
[8] De waard zei: 'O Heer en Meester,
dat zie ik nu wel heel duidelijk in; maar niet minder duidelijk zie ik ook de
grote moeilijkheid, die vanzelf zal optreden, als wij de een of ander die in
die oude dwalingen geworteld is, geheel naar waarheid in deze natuurlijke
dingen gaan onderrichten. Want ten eerste zullen wij dat heel moeilijk en
gebrekkig aanschouwelijk voor hem kunnen maken zonder de passende middelen, die
U er vanuit Uw goddelijke macht zonder moeite bij kon halen, en ten tweede zal
iedere leek ons vragen waar wij die kennis vandaan hebben.
[9] Dan zullen we natuurlijk niet
nalaten ons op U te beroepen; maar er zal nog veel aan vooraf moeten gaan,
voordat zo iemand begrijpt wie U bent!
[10] Mettertijd zullen er natuurlijk
in Uw allerheiligste naam heel grote dingen tot stand gebracht kunnen worden;
maar in heel korte tijd zal er niet bijzonder veel bereikt kunnen worden.
[11] We zullen wel al het mogelijke
doen en de mensen waarheidsgetrouw meedelen wat hier allemaal gebeurd is en wat
wij gezien en gehoord hebben, en wij zijn er ook al bij voorbaat van overtuigd
dat onze moeite niet voor niets zal zijn; maar toch zullen er velen bij zijn
die ons niet zullen geloven.
[12] Alleen, dat alles moet ons er
toch niet in het minst van weerhouden om U als de enige ware God, Heer en
Schepper van hemel en aarde te verkondigen aan de andere mensen, waarvandaan
ze ook naar ons toe mogen komen.
[13] Maar nu nog één ding, Heer en
Meester! Zou U niet vanuit Uw almacht zulke blijvende hulpmiddelen voor ons
willen scheppen, met behulp waarvan wij voor de andere mensen gemakkelijker
aanschouwelijk kunnen maken hoe het in waarheid gesteld is met al die grote
kosmische dingen, waarover wij van u zo'n heel duidelijke uitleg hebben
gekregen?' .
[14] Ik zei:'O ja, niets is
gemakkelijker dan dat -maar niet van het soort zoals Ik die voor jullie gemaakt
heb, maar als het ware van leem, om te bewaren, en natuurlijk op een kleinere
schaal dan die, welke Ik jullie op geheel natuurlijke wijze heb laten zien; de
rest moet jullie verstand en jullie wijsheid er dan
aan toevoegen.
[1] (De Heer:) 'Let er echter altijd
op dat er geen vijanden van de waarheid als verscheurende wolven in
schaapskleding naar jullie toekomen en dergelijke hulpmiddelen van jullie
lenen onder allerlei beloften en ze dan niet teruggeven, opdat datgene wat
jullie de mensen leren, niet te ver onder de mensen komt en de waarzeggerij de
priesters dan niets meer zou opleveren!
[2] Want als jullie onderwijzen dat Ik
de echte Messias ben, zal dat met name de Joden in Jeruzalem en ook jullie
priesters niet erg veel uitmaken; want ze zullen zeggen: 'De heidenen mogen
geloven wat ze willen, maar wij in Jeruzalem blijven wat we zijn en laten ons
door de heidenen niets voorschrijven!'
[3] En jullie priesters zullen zeggen:
'Dat zijn voor ons nog heel bruikbare mensen, die nog werkelijk in de een of
andere god geloven; want er is ons toch al een heelleger van niets meer
gelovende wereldse wijzen boven het hoofd gegroeid, en dus moeten we blij zijn
dat we nog mensen aantreffen die in een god geloven, omdat wij die veel beter
kunnen gebruiken dan al die hoogdravende wereldse wijzen, die ons geen offers
meer willen geven.'
[4] Maar als jullie de mensen de ware
gedaante van de aarde en ook alle verschijnselen - dichtbij, erop en erbuiten
-, en evenzo de maan, de zon, de planeten en de overige sterren op heel
begrijpelijke wijze aan de mensen gaan verklaren, en de verschillende
priesters, die nu voor het merendeel van de waarzeggerij leven, dat te weten
komen, zullen jullie problemen met hen krijgen.
[5] Wees dus voorzichtig, en onderwijs
zulke dingen alleen aan die mensen die van tevoren al heel sterk zijn geworden
in het geloof in Mij en de liefde voor Mij, en zeg hun dan hetzelfde als wat Ik
jullie nu heb gezegd; dan zullen degenen die dat in acht nemen, niets te vrezen
hebben.
[6] Ik zeg jullie: voordat datgene wat
Ik nu over de natuurlijke dingen van deze wereld heb bekend gemaakt, de grote
massa van de mensen zal bereiken, zullen er meer dan duizend aardse jaren
verstrijken.
[7]Van dat alles is weliswaar het
eeuwige leven van de mensen niet afhankelijk, want die vallen hem ten deel
door zijn geloof in de ene, enig ware God en door het trouw vervullen van Zijn
wil -maar toch is het voor de mens van groot nut, en wel voor zijn ziel en
geest, als hij tevens van al het oude bijgeloof gereinigd wordt, God daardoor
steeds helderder en duidelijker herkent en Hem zodoende steeds meer zal
liefhebben.'
[8] Op deze woorden van Mij zeiden
allen: 'Wij kunnen een kwestie nog zo goed en naar onze mening volkomen juist
uiteenzetten -maar alleen U, o Heer en Meester, hebt tenslotte toch als enige
helemaal in alles gelijk! Wij zien nu volkomen in dat het verbreiden van deze
natuurlijke leer heel twijfelachtig zal zijn omdat die te diep ingrijpt in de
aardse voordelen van de priesters, en wij zullen ons ook niet buitengewoon
haasten om die aan de eerste de beste op te dringen; maar toch vragen wij U om
ons voor dat doel van de nodige hulpmiddelen te voorzien, opdat wij bij een
goede gelegenheid ook op dit gebied Uw naam hoog kunnen verheerlijken.'
[9] Daarop zei Ik tegen de waard:
'Kijk, je hebt hier in jouw huis nu wel erg weinig geschikte ruimte waarin men
dergelijke dingen doelmatig onder zou kunnen brengen. Er blijft Mij na jullie
goede vraag dan ook niets anders over dan zo'n ruimte aan je huis toe te
voegen, waarin de eerder besproken hulpmiddelen waarmee je alles uit kunt
leggen, ordelijk en doelmatig ondergebracht en op de juiste tijd ook in Mijn
naam door jullie gebruikt kunnen worden.
[10] Ik heb dat nu ook al ten uitvoer
gebracht; laten we daarom nu door het kleine vertrek hiernaast lopen, dan
zullen we van daaruit door een open deur in het genoemde nieuwe vertrek komen,
waarin zich alles bevindt wat jullie bij het uitleggen nodig zullen hebben!'
[11] Daarop stonden allen op, jong en
oud, behalve enkelen van Mijn oude leerlingen, die al veel slaap hadden, en
gingen met Mij mee om het nieuwe wonder te bekijken en te bewonderen.
[12] Toen wij het zogenoemde
astronomische en geologische vertrek binnen kwamen, dat wel vier keer zo groot
was als onze eetzaal, waren de inwoners van dit dorp helemaal verbluft. Ik
toonde en verklaarde de waard de hulpmiddelen, en hij begreep alles direct en
vond alles in hoge mate doelmatig.
[13] Onder vele lofprijzingen van Mijn
macht, liefde en wijsheid keerden wij weer naar onze kamer terug, en de waard
vroeg Mij of hij voor de nacht, die nog een paar uur zou duren, een goede
rustplaats voor Mij zou gereedmaken.
[14] Ik zei: 'Laat dat maar; want Ik
blijf hier aan de tafel, zoals ook al Mijn leerlingen hier aan tafel rusten! De
ochtend begint trouwens al te schemeren, en wij zullen geen lange nachtrust
nodig hebben.'
[15] Daarmee was de waard tevreden en
hij ging ook aan tafel zitten; zijn buren begaven zich echter naar hun woningen
en probeerden te gaan slapen; maar hun zielen waren nog te zeer opgewonden, en
dus lukte het met het slapen niet zo goed.
[1] 's Ochtends, nog meer dan een uur
voor zonsopgang, kwamen enkelen van hen al aan de deur van onze waard, die ook
niet kon slapen -hoewel hij met het oog daarop nog enkele slokken wijn had
genomen. Toen de waard zijn buren aan hun stemmen herkende, stond hij
stilletjes van tafel op en ging naar buiten om te weten te komen wat zijn buren
al zo vroeg in de ochtend voor de deur van zijn huis deden.
[2] Buiten gekomen kende zijn
verbazing geen grenzen en hij zei (de waard): 'Maar hoor eens, waar zijn wij nu
eigenlijk? Mijn huis is nog wel hetzelfde; maar de omgeving is helemaal
vreemd! Er zijn geen kale stenen meer, alles is groen en bloeit! En daar boven,
op de steenachtige heuvel, waar nog nooit, zelfs niet de meest armzalige distel
tevoorschijn is gekomen, staat een heel bos weelderige vruchtbomen, die
bovendien vol rijpe vruchten zitten, hoewel het al laat in de herfst is! Nu zou
ik echt graag naar boven gaan om mij daar geheel van te overtuigen; maar het is
allemaal een heilig wonder van de Heer, en wij zullen er pas gebruik van maken
als Hij aan onze zijde ons toestemming zal geven om dat allemaal te gebruiken.'
[3] Daar waren ook al zijn buren, die
diep geroerd waren, het mee eens.
[4] Ze liepen rondom het huis om alle
plekken van hun stukje land in ogenschouw te nemen, en toen ze aan alle kanten
van hun stukje land een waar Eden zagen, kwam er geen einde meer aan het
lofprijzen van Mijn naam.
[5] Tenslotte kwam Ikzelf nog voordat
de zon helemaal op was naar buiten, en zij vielen allemaal op hun knieën en
bedankten Mij voor zo'n zegening.
[6] Ik kalmeerde hen echter al gauw en
raadde hun aan samen met Mij de voormalige steenachtige heuvel op te gaan om
daar naar het opgaan van de zon te kijken en zich ook in de grote natuur ervan
te overtuigen dat Mijn uitleg van die nacht de volle waarheid was.
[7] Wij
beklommen de heuvel die, gerekend vanaf het huis, ongeveer driehonderd span *
(* Een span is ongeveer 20 cm. Oorspronkelijk de afstand tussen de maximaal
gespreide duim en wijsvinger.) hoger was dan het punt waar het huis stond.
[8] Vanaf deze geheel vrij liggende
heuvel had men met name naar het oosten een wijd uitzicht en kon men ook de
muren van Bethsaïda nog heel goed onderscheiden. Ook kon men in de richting van
Afek kijken, maar vanwege de tamelijk grote afstand van enkele uren gaans niet
veelonderscheiden.
[9] De waard bekeek echter eerst de
vele, louter edele vruchtbomen van zijn heuvel, waar wij ons nu op bevonden.
[10] Toen hij klaar was met dit voor
hem zalige bekijken en de zon al bijna zou opgaan, richtte ook hij zijn blik
vol aandacht naar de zonsopgang en zei, toen de zon boven de lage horizon begon
te stijgen (de waard): 'Nu zie ik duidelijk dat de grote zon werkelijk
stilstaat en alleen de aarde, die van het westen naar het oosten draait, haar
landen en plaatsen onder de stilstaande zon doorschuift!’
[11] En wat de waard zag, dat zagen
ook zijn buren, en allemaal waren ze zeer verheugd dat ze dat nu ook zelf in de
grote natuur hadden waargenomen.
[12] Terwijl wij zo ongeveer een uur
lang naar het ochtendschouwspel keken kwamen er al enkele reizigers uit het
oosten over de heerweg, die naar Damascus. en nog verder naar Perzië leidde.
Deze reizigers, kleine kooplieden, die allerlei houten en aarden keukengerei op
hun rug meedroegen om te verkopen, kwamen uit de omgeving van Damascus.
[13] Toen ze bij ons kleine dorp
kwamen -dat ze wel kenden omdat ze twee tot drie keer per jaar over deze weg
gingen en in de tien, eigenlijk ongeveer zestig steden vaste afnemers vonden
voor hun waren, die ze heel goedkoop aanboden -bleven ze staan, en de een vroeg
aan de ander of dit wel het dorp was waar ze af en toe wat zaken hadden gedaan.
[14] Aangezien ze nauwelijks een
halfjaar geleden ook in deze streek waren toen die nog helemaal kaal was,
begrepen ze niet hoe deze onbemiddeld~ bewoners dit voor het grootste deel kale
landje in zo'n korte tijd dermate in cultuur hadden kunnen brengen -iets wat
zelfs de rijkste mensen met de grootste vlijt nauwelijks in tien jaar hadden
kunnen doen.
[15] Een van hen, die een jood van de
oude stempel was, zei tegen zijn metgezellen: ' Als deze streek dezelfde is
als die wij kennen, dan moet er ontegenzeglijk een wonder gebeurd zijn! Bij
een van de profeten staat geschreven dat dit land nog eens groen zal worden, en
wel ten tijde van de komst van de beloofde Messias. Men zegt dat er in Galilea
een man uit de stam van David is opgestaan die wonderbaarlijke dingen doet.
[16] Alleen moet er in deze tijd niet
veel waarde gehecht worden aan dergelijke wonderlijke dingen, omdat wij van
alle kanten werkelijk belaagd worden door grote aantallen wonderdoeners.Want
zolang alleen joden deze landstreken tot ver voorbij Damascus bezaten, hadden
vreemde magiërs bij hen geen toegang; maar sinds dat allemaal aan de Romeinen
toebehoort, mogen ze van alle kanten binnendringen en hun toverijen bedrijven,
en zo nu en dan doen ze echt verbazingwekkende dingen -waar wij ons al
verscheidene keren van overtuigd hebben.
[17] Waarschijnlijk zijn hier kort
geleden ook zulke magiërs doorheen gereisd en hebben deze arme mensen een
buitengewone weldaad bewezen. In Damascus hebben een paar jaar geleden enkele
magiërs voor een rijke Immers ook een stuk kaal veld binnen een paar dagen in
een groene weide veranderd.'
[18] De anderen zeiden: 'Nou ja, hier
kan inderdaad wel iets dergelijks gebeurd zijn! Als we terugkomen zullen we wel
meer te weten komen!'
[19] Daarna trokken ze verder in de
richting van Afek
[20] Ik zei tegen de waard wat deze
mensen tegen elkaar hadden gezegd, en zei verder: ' Als ze in de buurt van Afek
komen, zullen ze nog minder herkennen waar ze zijn dan hier; want rond Afek is
in een wijde omtrek van uren gaans gebeurd wat hier in jullie kleine landstreek
gebeurd is. Als deze mensen terugkomen zullen jullie gemakkelijk met hen kunnen
praten; want in de genoemde stad zullen ze wel dusdanige dingen te horen
krijgen over hun man uit Galilea, dat ze hem niet meer met heidense tovenaars
zullen verwisselen.'
[21] Daarna proefden we verschillende
vruchten op de heuvel, die allemaal voortreffelijk smaakten, en begaven ons daarna
weer naar de herberg, waar reeds een goed klaargemaakt ochtendmaal op ons
wachtte.
[1] Toen wij de herberg binnenkwamen
waren alle leerlingen ook al op, en ze vroegen Mij om vergeving omdat ze deze
ochtend hadden verslapen.
[2] Maar Ik zei: 'Wees gerust, want Ik
heb het zo gewild!'
[3] Daarop werden ze allemaal rustig,
gingen aan tafel zitten en namen samen met Mij het welbereide ochtendmaal tot
zich. Deze keer smaakte de Griekse vis allen goed.
[4] Na het ochtendmaal zei Ik tegen de
leerlingen: 'Slechts één keer, bij het begin van Mijn ambt als leraar, heb Ik
jullie voor Mij uit gezonden om in de dorpen en steden de mensen over Mij en
Mijn rijk te vertellen, en heb Ik jullie de macht gegeven om zieken te genezen
door hen in Mijn naam de handen op te leggen en de duivels en boze geesten,
waar zo vele mensen van bezeten zijn, uit te drijven; jullie zijn voor een
korte tijd gegaan, en jullie weten waar en wanneer Ik jullie weer bij Mij heb
gebracht. En kijk, dat vooruitzenden had een langdurig goede invloed.
[5] Wij bevinden ons nu in de grote
landstreek Hauran*, (* Ook genoemd in Ezechiël 47:16 en 18.) die bijna vanaf de
oorsprong van de Jordaan tot aan de uitmonding daarvan in de Dode Zee de zeer
bergachtige, oostelijke oever vormt. In deze landstreek, die vroeger buitengewoon
gezegend was, liggen de tien grote steden, waarvan wij er nu in korte tijd
enkele met zeer goed gevolg bewerkt hebben.
[6] Maar er zijn er nog vele waar we
doorheen moeten reizen; want van de tien grote steden hebben we er pas drie
bezocht - namelijk Pella, Abila en Golan (want Afek behoort tot de kleinere
steden) - en zodoende blijven er nog zeven grote steden en een groot aantal
kleinere steden en andere plaatsen over, en Mijn tijd loopt ten einde.
[7] Ik heb nu ruim tweeënhalfjaar
bijna helemaal alleen zonder enige rust en onderbreking gewerkt, en nu wil Ik
hier in dit lievelingsoord van Mij een rustpauze van zeven dagen nemen.
[8] Johannes, Jacobus de Oudere en
Mattheus onze schrijver moeten bij Mij blijven; jullie overigen moeten je
echter in twee groepen verdelen! De ene groep gaat naar Hippos, een kleine
stad, die niet verder van Afek ligt dan dit kleine dorp, en de tweede moet zich
naar Edreï begeven, dat ook eerder een kleine dan een grote stad is, die van
hieruit in het zuidoosten ligt en gemakkelijk binnen enkele uren bereikt kan
worden!
[9] In deze twee steden zullen jullie
voor het merendeel Grieken en ook Romeinen aantreffen. In elk van deze steden zijn
verscheidene herbergen; blijf in de herberg waar men jullie zal opnemen, en eet
en drink wat men jullie voor zal zetten!
[10] Als jullie werkelijk in Mijn naam
zullen handelen, zullen jullie overal goed opgenomen worden. Als jullie echter
je intrek nemen in een herberg, zeg dan: 'De vrede zij met jullie! Wij zijn
gekomen om jullie het grote levenslicht uit de hemelen van de ene, enig ware
God te verkondigen en jullie Hemzelf te leren kennen.Als jullie in Hem geloven,
zullen jullie aan ons, Zijn uitgezondenen, Zijn goddelijke kracht ervaren.'
[11] Daar, waar men jullie na die
begroetingswoorden opneemt, moeten jullie blijven en het huis Mijn naam en
Mijn leer verkondigen.
[12] Jullie zullen in beide steden en
ook in enkele kleine plaatsjes daar omheen een groot aantal zieken vinden;
genees die, dan zullen jullie in Mijn naam een rijke oogst vergaren! Maar
laatje door niemand met geld voor jullie moeite betalen; want zolang Ik
lichamelijk op deze aarde ben, zullen jullie geen geld nodig hebben om te leven.
Als iemand jullie echter uit pure liefde iets zou aanbieden, kunnen jullie dat
wel aannemen, ook als het geld is; want overal zijn armen, aan wie jullie het
op jullie beurt weer kunnen geven!
[13] Over zeven dagen moeten jullie
weer hier zijn, dan zullen we daarna verder reizen! Jullie weten nu wat je te
doen staat, zodat jullie nu wel op weg kunnen gaan!’
134
De organisatie van de leerlingen van de Heer
[1] Toen de leerlingen dat hadden
gehoord, zei Simon Juda tegen Mij: 'Heer en Meester, nu wij ons in twee groepen
verdelen, moet dan niet iedere groep een leider hebben?'
[2] Ik zei: 'Wanneer heeft de zuivere
liefde en de volle, heldere waarheid uit de hemelen ooit een leider nodig
gehad?
[3] De liefde alsook de waarheid in
haar hoogste zuiverheid en volmaaktheid is immers in zichzelf zozeer het
allerhoogste, dat daarboven niet nog iets hogers voor te stellen en aan te
nemen valt!
[4] En als die liefde en waarheid uit
Mij in ieder van jullie is, die Ik nu in Mijn naam uitzend -wie van jullie zou
dan een leider van zijn broeder willen zijn? Hoezo wil je je enig leiderschap
aanmeten, als je zegt en ten diepste gelooft dat alleen Ik de Heer ben –
terwijl ook alle anderen hetzelfde zeggen en geloven? Wie van jullie wil, als
je dat aanneemt en gelooft, de eerste zijn?
[5] Als een goede rekenaar zegt en
bewijst dat drie geheel dezelfde dingen en nog eens drie geheel dezelfde dingen
samen zes van zulke geheel gelijke dingen zijn, en een tweede en een derde,
vierde, honderdste even goede rekenaar zegt en bewijst precies hetzelfde -vraag
je dan eens af: wie van hen moet de meest voortreffelijke zijn, en wie van hen
zou door de honderd even goede rekenaars tot een overbodige leider boven zich
gekozen moeten worden, en waarom?
[6] Kijk, Ik alleen ben de Heer! Jullie
zijn onder elkaar allemaal geheel gelijke broeders, en geen van jullie moet
meer of minder zijn; want ieder nog zo gering leiderschap wekt in het gemoed
van de leider de satanische heerszucht en bederft dan maar al te gauw de
zuivere liefde en de daaruit voortvloeiende waarheid volleven, wat direct bij
de eerste koningen maar al te duidelijk gebleken is en nu in de tempel in
Jeruzalem steeds meer en duidelijker blijkt.
[7] Wie van jullie echter absoluut de
eerste van Mijn leerlingen wil zijn, laat die de laatste en minste zijn van hen
en hun aller knecht en dienaar! Want zo is de orde in Mijn hemelen onder Mijn
engelen!
[8] Waarlijk, Ik zeg jullie: allen die
zich op deze aarde op een of andere manier als leiders zullen laten roepen,
zullen het aan gene zijde zwaar te verduren krijgen! Want de zwaarste
levensopgave voor een hoogmoedige -wat vrijwel iedere leider uiteindelijk wordt
-is, dat zijn gemoed verdeemoedigd wordt.
[9] Blijf daarom allemaal volkomen
gelijke broeders, en laat geen van jullie ook maar de minste voorkeur boven de
anderen willen hebben; dan zullen alle mensen aan het feit, dat jullie elkaar
als ware, volkomen gelijkgerechtigde broeders liefhebben en respecteren, zien
en weten dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn.
[10] Als jullie dat nu naar volle
waarheid begrepen en in je opgenomen hebben, vertrek dan nu en handel
overeenkomstig Mijn wil!'
[11] Toen de leerlingen dit duidelijke
antwoord van Mij hadden gekregen, bedankten ze Mij daarvoor en begaven zich
direct op weg; in die zeven dagen hebben ze in de genoemde plaatsen vele
heidenen en ook hun priesters tot Mij bekeerd.
[12] Alleen met Judas Iskariot hadden
degenen die naar Edreï waren getrokken enkele problemen vanwege zijn
onverbeterlijke geldzucht; maar omdat ook Thomas zich bij de naar Edreï
gereisde groep bevond, werd er snel een eind gemaakt aan zijn geldzuchtige
pogingen; en de hele uitzending heeft goede vruchten opgeleverd.
[13] En wat heb Ik die zeven dagen
lang met de drie leerlingen gedaan die bij Mij waren gebleven, en met de
inwoners van dit dorp?
[14] Over het algemeen nam Ik hier -
zoals hiervoor al opgemerkt - rust voor Mijn lichaam, dat ook van vlees en
bloed was; maar toch verliepen deze zeven dagen niet in zo'n volkomen ledigheid
als iemand zich wellicht voorstelt.
[1] Deze dag, direct na het vertrek
van de uitgezonden leerlingen, liep Ik samen met de drie leerlingen en de
inwoners van dit dorp over hun stukje land, dat zij als hun door de Romeinen
vastgesteld eigendom mochten beschouwen en waarvoor zij aan Herodes, die ook
hier leenvorst over de Joden was, geen tribuut hoefden te betalen.
[2] Terwijl wij op ons gemak en
gemakkelijk binnen twee uur het stukje land rondliepen, zei de waard tegen Mij:
'Heer en Meester, kijk, het uitgestrekte land buiten de grenzen van ons
grondbezit, dat heel woest is en voorzover wij weten uren in de omtrek geen
eigenaar heeft, levert geen mens ook maar het minste voordeel op! Als wij het
met onze vlijt mettertijd buiten onze grenzen in cultuur zouden brengen en
gebruiken, zouden we daar dan een fout mee begaan?'
[3] Ik zei: 'Niet in het minst! Wat
jullie door je vlijt in cultuur brengen, kunnen jullie ook gebruiken, en geen
mens zal jullie daarvoor ter verantwoording roepen. Maar het zal jullie veel
inspanning en werk kosten, en jullie zullen van die kale stenen een magere
oogst halen.
[4] Maar Ik zal ook in dit opzicht nog
iets voor jullie doen; maar wees voorlopig tevreden met wat Ik voor jullie heb
gezegend!
[5] Zeer binnenkort zullen er al een
groot aantal reizigers bij jullie aanleggen en zullen jullie heel welvarend
maken, en dan zullen jullie dit landje tot ver voorbij de huidige grenzen ervan
vruchtbaar kunnen maken, en jullie nakomelingen zullen daar de nodige voeding vinden;
maar denk er voorlopig nog niet al teveel aan!
[6] Met dit antwoord waren allen
tevreden, en wij begaven ons naar de reeds bekende kleine visvijver. Daarin
wemelde het van de vissen, waar alle inwoners heel blij mee waren, hoewel de
vijver eigendom was van de waard; want hoewel alle inwoners van dit dorp een
soort commune vormden en een gemeenschappelijk leven leidden, waren hun stukken
grond toch volgens de wetten van Rome gemarkeerd en had ieder zijn precies
uitgemeten deel.
[7] De visvijver en ook de bron
behoorden tot het grondstuk van de waard. Het water was weliswaar bestemd voor
gebruik door het hele dorp, maar de kleine vijver niet, en dus ook niet de
vissen die erin zwommen. Deze vijver had zich natuurlijk slechts zelden in een
voorraad verheugd, maar deze keer zat er een grote voorraad in.
[8] Daarom zei Ik bij de vijver:
'Omdat alleen door Mijn macht en wil ten eerste de grote hoeveelheid vis in het
Meer van Galilea is gevangen en ten tweede volkomen vers en gezond in de zakken
hierheen is gebracht, en ten derde omdat deze vissen in deze vijver zich
voortdurend rijkelijk zullen vermeerderen, in stand zullen blijven en het hele
dorp rijkelijk kunnen voorzien, zal van nu af aan ieder huis het recht hebben
om zoveel vissen uit deze vijver te halen als het redelijkerwijs nodig heeft.
Maar opdat de vissen mettertijd, als ze zich sterk gaan vermeerderen, ook
voldoende ruimte zullen hebben, zullen wij deze vijver tot de juiste en
passende afmetingen vergroten!'
[9] Ik had deze woorden nog maar nauwelijks
uitgesproken, of daar had de voorheen zeer kleine vijver al de passende
afmetingen, en alle inwoners prezen Mij en loofden Gods macht in Mij.
[10] Van de vijver keerden wij weer
terug naar de herberg, omdat het al na de middag was geworden, en we spraken
met elkaar over veel dingen en omstandigheden in het leven van de mensen op
deze aarde, namen onderwijl ook een klein middagmaal tot ons en begaven ons
daarna weer naar buiten, waar het met name op de bekende heuvel heel goed
rusten was.
[11] Op deze heuvel rustten wij bijna
drie uur lang.
[12] Toen de zon bijna onderging,
ontdekte de waard dat er op de weg vanaf Bethsaïda enkele mensen het kleine
dorp naderden, die ieder ogenblik bleven staan en de omgeving bekeken en niet
wisten waar ze aan toe waren. Maar ze gingen toch naar het dorp en herkenden
het aan de welbekende armelijke huizen. Ze bereikten nu de herberg en vroegen
naar de waard.
[13] Toen de waard dat van Mij hoorde,
vroeg hij Mij wat hij nu moest doen; want hij zou met duizend vragen lastig
gevallen worden, en hij wist niet wat hij hun ten antwoord moest geven.
[14] Ik zei: 'Ga nu maar naar beneden
naar hen toe, en omdat het Joden zijn die je wel kent, kun je hun wel zeggen
wat het nu voor een tijd is en wat er nu allemaal in de wereld gebeurt; daarna
zal Ik met Mijn drie leerlingen naar het huis komen en met de drie mensen
spreken!'
[1] Toen de waard dat van Mij had
gehoord, ging hij onmiddellijk met zijn buren naar zijn huis en verwelkomde de
drie aangekomenen.
[2] Zij overvielen hem onmiddellijk
met een groot aantal vragen over de oorzaak van de zo verbazingwekkende
verandering van dit dorp, en hoe dat in zo'n korte tijd tot zo'n bloeiende
gecultiveerde staat was gebracht.
[3] De waard zei: ' Als alleen ik
jullie zou zeggen dat dit dorp door een waar Godswonder tot zo'n gecultiveerde
staat is gebracht, zouden jullie mij waarschijnlijk niet geloven; maar daar
staan al mijn buren en daar mijn kinderen en mijn vrouw, en ze kunnen er
allemaal als getuigen voor instaan! Zoiets zal op deze aarde onder de mensen
buitengewoon zelden en op deze manier waarschijnlijk nog nooit plaatsgevonden
hebben; maar er was op aarde ook nog nooit een tijd zoals nu, waarin de
beloofde Messias werkelijk als mens van vlees en bloed Zelf naar ons mensen toe
is gekomen.
[4] Die grote belofte is weliswaar
alleen aan de Joden, maar daarnaast ook aan alle mensen op de hele aarde
gegeven, en derhalve ook aan ons heidenen, die nu toch al geruime tijd
hetzelfde geloof hebben als jullie
Joden.
[5] Zie en luister: deze Messias, die
nu vanuit de hoogste hemelen naar deze wereld is afgedaald, die werkelijk God
en mens tegelijk is, is ook naar ons toe gekomen en heeft Zich over onze
geestelijke en daarnaast ook over onze lichamelijke armoede ontfermd; Hij heeft
onze woestijn gezegend en die door Zijn almachtige wil in een vruchtbaar landje
veranderd.
[6] Ook heeft Hij ons rijkelijk
voorzien van alles wat een mens nodig heeft om zijn lichaam te voeden en te
sterken; bovendien heeft Hij ons ook op aanschouwelijke en heel begrijpelijke
wijze vertrouwd gemaakt met het wezen van onze aarde en de verschijnselen
daarin en die op het oppervlak ervan en in de omringende lucht, en ook met de
hele sterrenhemel. En op die wijze heeft Hij ons van al het oude, duistere
bijgeloof van de heidenen en de Joden verlost.
[7] Maar daar kunnen wij nu met jullie
nog niet verder over spreken, omdat er ook in jullie Joden nog te veeloud
bijgeloof zit; maar bij een volgende gelegenheid zullen wij daar met jullie nog
wel over te spreken komen.
[8] Daarmee heb ik jullie nu volkomen
overeenkomstig de waarheid meegedeeld op welke wijze dit kleine gebied van ons
plotseling zo bloeiend rijk is geworden, en hier voor jullie staan voldoende
getuigen; als jullie het hun willen vragen, zullen ze jullie hetzelfde
zeggen!'
[9] Een van de Joden, die een oudste
en schriftgeleerde in Bethsaïda was en al verschillende keren met onze waard
had gesproken, zei: 'Ja, wij moeten van jullie geloven dat jullie dorp en
stukje land inderdaad zo in cultuur is gebracht als jij ons zojuist hebt
meegedeeld, omdat dat bij de onvruchtbaarheid van de grond op een natuurlijke
manier ondenkbaar zou zijn. Want waar zouden jullie de vruchtbare aarde vandaan
hebben gehaald om daarmee dit voor het grootste deel kale, steenachtige landje
te bedekken, dat -wat jullie deel betreft -toch meer dan duizend morgen* (*
Oude oppervlaktemaat, per landstreek sterk verschillend van 0,25 tot 1,2 ha.
Van oorsprong zoveel land als een span paarden in één ochtend kon ploegen of
een man in één ochtend kon maaien. De Oostenrijkse morgen lag waarschijnlijk in
de buurt van 0,25 ha.) zal meten, en waar zouden jullie dat grote aantal
vruchtbomen van allerlei soort vandaan gehaald hebben en hoe zouden jullie die
hier zo geplant hebben, dat ze er nu zo groot en vol vruchten bij staan alsof
ze hier al dertig jaar geleden geplant waren?
[10] Dat is dus een volmaakt
godswonder, waarover geen twijfel kan bestaan, en wij willen dan ook geloven
dat de man die dit ongehoorde wonder hier voor jullie heeft gedaan vast en
zeker de beloofde Messias Zelf of op zijn minst een grote profeet is; maar
wanneer was hij dan bij jullie, en hoe lang had hij ervoor nodig om dit landje
van jullie zo te zegenen, en waar is hij van jullie heen gegaan?'
[11] De waard zei: 'Vrienden, gisteren
tegen de avond is Hij hier met Zijn leerlingen aangekomen! De meesten van Zijn
leerlingen heeft Hij vooruitgestuurd om Zijn leer te verkondigen; Hijzelf verblijft
hier nog met drie van Zijn leerlingen en Hij zal hier nog zeven dagen blijven.
Daarmee heb ik jullie vast nog meer verteld dan jullie van mij hadden willen
weten.
[12] Hij zal zo direct Zelf
verschijnen, en dan kunnen jullie met Hemzelf al het overige bespreken en
bepraten!'
[1] Toen de drie joden dat van de
waard hadden gehoord, werden ze erg verlegen en wisten niet wat ze daarop
moesten zeggen of doen: blijven of weg gaan.
[2] Pas na een poosje vroeg de oudste
aan de waard, die juist bezig was de drie brood en wijn te geven: 'Hoe ziet hij
er dan uit, zodat wij hem direct kunnen begroeten als hij komt?'
[3] De waard zei: 'Neem nu maar brood
en wijn tot je, en als Hij hier binnenkomt zullen jullie geen moeite hebben
Hem meteen te herkennen! Als wij heidenen Hem snel hebben herkend, dan zullen
jullie, echte, oude joden, Hem nog wel eerder kunnen herkennen!’
[4] Hierop namen de drie onmiddellijk
brood en wijn tot zich. en vonden beide rein en voortreffelijk, en ze vroegen
de waard waar hij dat brood en die wijn vandaan had, omdat ze wel wisten dat
hij hun nog nooit eerder iets dergelijks had kunnen aanbieden.
[5] De waard zei: 'Ik heb jullie
zojuist al gezegd dat de Messias ons rijkelijk van alles heeft voorzien, ook
voor ons lichaam. Wie een woestijn door Zijn wil kan laten bloeien, zal ook wel
in staat zijn ons armen, die al lange tijd naar Hem hebben verlangd, van brood
en wijn te voorzien! jullie eten nu echt brood uit de hemelen evenals de wijn,
die ook geen vrucht van deze aarde is!'
[6] Toen de driejoden ook dat hadden
gehoord, zei de oudste: 'Mozes heeft in de woestijn ook het manna voor de
Israëlieten van God ontvangen, en de rots waar hij met zijn herdersstaf op
sloeg, gaf direct zoet, zuiver drinkwater; maar zulk brood en zulke wijn heeft
Mozes niet uit de hand van jehova gekregen, en ook wilde de woestijn in al die
veertig jaar niet groen worden voor Israël en zijn magere kudden. Hier is dus
kennelijk meer dan Mozes, Aäron, Jozua, Elia en alle andere profeten!'
[7] Terwijl de oudste dit zo uitsprak,
kwam Ik met de drie leerlingen de herberg binnen en zei tegen de drie: 'De
vrede zij met jullie! Laat je door ons niet storen, maar eet en drink en
versterk je met de wijn; want zulk brood en zulke wijn hebben jullie in
Bethsaïda en Gadara niet!'
[8] Toen Ik deze woorden tot de drie
had gesproken, stonden ze onmiddellijk op van hun stoelen, bogen diep voor Mij
en zeiden: 'Heer! U bent Degene voor wie alles mogelijk is, en U bent ook de
beloofde grote Messias, de nieuwe grote koning der joden, die een rijk zal
vestigen dat geen vijand ons tot aan het einde der wereld meer zal kunnen
ontnemen! Daarom: heil U, de grote zoon van David!'
[9] Ik zei: 'Ik vestig wel een
eindeloos groot rijk, echter geen aards, maar een Waar Godsrijk voor de ziel en
de geest van de mens, dat eeuwig zal bestaan; in dat rijk zullen allen het
eeuwige leven hebben die in Mij geloven en overeenkomstig Mijn leer zullen
leven.
[10] jullie verstaan de Schrift wel
naar de letter, maar naar de meest innerlijke geest van de waarheid hebben
jullie die nog nooit begrepen als jullie denken dat Ik als de beloofde en nu in
deze wereld gekomen Messias, de eeuwige Zoon van de eeuwige Vader, voor de
joden een onvergankelijk rijk zal vestigen op deze aarde, waar toch alles
inclusief de aarde zelftijdelijk en vergankelijk is.Want niet alleen deze hele
aarde, maar ook het hele firmament dat jullie zien zal vergaan; hoe zou er dan
op deze aarde voor de joden een eeuwigdurend rijk gevestigd kunnen worden? Versterk
je nu dus, opdat jullie de innerlijke geest van de Schrift kunnen vatten en
begrijpen!'
[11] Na deze woorden van Mij keken de
drie elkaar verbaasd aan, en de oudste zei: 'Maar, dat klinkt heel anders dan
in de tempel in Jeruzalem! Waar moeten wij ons aan houden? In de tempel
onderwijzen de Farizeeën en schriftgeleerden, gezeten op de stoelen van Mozes
en Aäron rondom de hogepriester, en lezen en verklaren voor het volk de Schrift
geheel naar de letter; maar op gezag van hun woord en hun wil wordt er geen
woestijn groen en wordt er geen kaal gesteente met vruchtbare aarde bedekt.
[12] Deze Meester onderricht heel
anders en laat zien dat wij de Schrift nog nooit naar de geest hebben begrepen,
en Zijn uitspraken zijn rechtstreeks in tegenspraak met die van de tempel -maar
op Zijn woord en Zijn wil bloeit de woestijn en is het gesteente daarvan bedekt
met een juiste hoeveelheid vette aarde; dan moet dus ook alleen in Hem de volle
waarheid te vinden zijn!
[13] Wij willen daarom dan ook bij
deze Meester blijven en de tempel voor altijd de rug toekeren, laten we daarom
drinken op het welzijn van allen die reeds hebben gedaan wat wij nu doen!'
[14] Hierop hieven de drie hun bekers
en leegden die tot op de laatste druppel.
138
De bekentenis van de oudste
[1] Toen zij nu heel vrolijk waren
geworden, wendde de oudste zich weer tot Mij en zei: 'Heer en Meester uit de
hoogste hoogten des hemels! U zult Jeruzalem toch ook wel bezocht hebben?
Hebben zij in de tempel U ook herkend, net als wij hier? Wat zeiden ze over Uw
verschijnen in deze wereld?'
[2] Ik zei: 'De grote, uiterst
zelfzuchtige blindheid van de joden in Jeruzalem zal het goddelijke licht niet
herkennen en er ook geen deel aan hebben; want het licht zal van de joden
weggenomen en aan de heidenen gegeven worden.
[3] Ik heb al verscheidene keren in de
tempel onderwezen en wonderen gedaan, en van al degenen die zichzelf groot
achten en zich door iedereen hoog laten prijzen, heeft niemand in Mij geloofd;
en zo gebeurt het nu ook als een getuigenis over hen, dat Mijn licht hun wordt
ontnomen en rijkelijk aan de heidenen gegeven wordt, wat ook over hen
geschreven staat.
[4] Kijk naar deze heidenen, en praat
ook eens met de vele heidenen van andere dorpen en steden, en vraag hun wat ze van
Mij denken. Werkelijk, jullie zullen bij hen veellicht ontvangen!
[5] Maar ga eens naar Jeruzalem en
veel andere joodse steden en dorpen, dan zullen jullie verbaasd staan over de
meest smadelijke oordelen over Mij! En toch heb Ik overal dezelfde zuivere
levenswaarheid onderwezen en grote tekenen gedaan.Wat moet Ik nu met dit
ontaarde soortjoden doen?'
[6] De oudste zei: 'Heer en Meester,
doe met hen wat U met de inwoners van Sodom hebt gedaan!'
[7] Ik zei: 'Nu nog niet; want er zijn
nog enkele rechtvaardigen in die steden en dorpen. Maar het zal niet lang meer
duren, omdat die weinige rechtvaardigen ter wille van Mijn naam en Mijn leer
zodanig door de blinde en hoogmoedige, trotse wereldse mensen vervolgd zullen
worden, dat er tenslotte niet één rechtvaardige in Mijn licht in zo'n stad zal
kunnen blijven; dan zal hun maat vol zijn en zal het hun nog veel slechter
vergaan dan het eens Sodom en Gomorra vergaan is. Maar laten we dat nu laten
rusten en over iets anders praten!
[8] Zeg Mij eens, of jullie nog niets
over Mij en Mijn optreden ter ore is gekomen! Want twee jaar geleden ben Ik ook
in de buurt van Gadara geweest en heb daar de twee erg bezeten mensen bevrijd
van hun vele boze geesten, die zich vervolgens van een kudde varkens meester
maakten en zich met hen in het meer hebben gestort. En hebben jullie niet
gehoord dat Ik ooit in de buurt van Bethsaïda in een woestijn een paar duizend
mensen met slechts een paar broden en vissen zodanig heb gevoed, dat er na die
spijziging verschillende manden overbleven met wat ze niet op konden?'
[9] De oudste zei: 'Ja, Heer en
Meester, daar hebben wij allemaal wel veel over horen praten, en we hielden de
wonderdoener - die naar men zegt een Nazarener was en wel de zoon van jozef de
timmerman, die ik persoonlijk goed heb gekend - voor een magiër, die zijn
wonderen wellicht bij de beruchte Essenen had geleerd en die Jezus heette.
[10] Destijds had het blinde volk zo
geoordeeld, en wij konden ons ook niet zo gemakkelijk iets anders voorstellen;
want wat konden wij van de zoon van een timmerman uit Nazareth anders denken
dan dat hij een heel handige magiër was, die de oude leer van de joden kende en
zichzelf aan het gemakkelijk te misleiden volk als een profeet presenteerde om
het naar zich toe te trekken met een bedoeling die hij alleen kende?
[11] Als wijzelf getuige waren geweest
van die daden van U, zouden wij zeker anders over U geoordeeld hebben - al zou
U ook tien keer de zoon van jozef geweest zijn!
[12] Maar nu zijn wijzelf getuigen van
Uw daad, die geen enkele Esseen, maar alleen God kan verrichten, en al bent U
nu als mens de zoon van jozef, de timmerman uit Nazareth -wat U ook wel zult
zijn - dan brengt dat ons geloof in U niet in het minst van de wijs en bent en
blijft U voor ons de beloofde Messias!
[13] Neem deze bekentenis van ons niet
onwelwillend aan, en onthoud ons Uw zegen niet!'
139
De vraag naar de naaste
[1] Ik zei: 'Daar zal jullie levende
geloof in Mij jullie voor beschermen; en als jullie je geloof in Mij door
werken van ware naastenliefde zullen bewijzen, zullen jullie je er ook geheel
en al van bewust worden dat Ik werkelijk de beloofde Messias ben, en jullie
zullen dan bij de profeten nalezen en alles door Mij vervuld en in Mij alles
bevestigd zien wat er in de Schrift over Mij geschreven staat.'
[2] De oudste zei: 'Heer en Meester,
naastenliefde aan de mensen bewijzen zou wel in orde zijn, als we maar
heel duidelijk zouden weten wie nu werkelijk onze naaste is!'
[3] Ik zei: 'Jullie naaste is ieder
mens, vriend of vijand, die jullie hulp nodig heeft op wat voor goede, met Gods
geboden overeenstemmende manier ook; maar het spreekt vanzelf dat jullie iemand
die in strijd met Gods geboden handelt, daar niet behulpzaam bij zijn, maar hem
er vanaf moeten houden.Als jullie dat doen, beoefenen jullie de naastenliefde
en zal jullie loon in de hemelen groot zijn.
[4] Als er armen naar jullie toekomen
en jullie hun nood klagen, help hen dan naar kracht en vermogen; want wat
jullie voor de armen doen zal Ik beschouwen alsof jullie dat voor Mij hadden gedaan,
en Ik zal het jullie reeds hier en nog meer later in Mijn rijk eeuwigdurend
vergoeden.
[5] Als er een ware volgeling en
profeet in Mijn naam naar jullie toekomt, neem hem dan op, luister naar hem en
bewijs hem liefde; want door dat te doen hebben jullie Mij opgenomen en zullen
jullie ook het loon van een profeet waardig geacht worden.
[6] Maar er zullen weldra ook een
groot aantal valse profeten in Mijn naam opstaan; ze zullen het volk
onderrichten ter wille van hun eigen gewin en het verleiden door valse tekenen,
die ze van de magiërs hebben geleerd. Neem dergelijke valse leraren en profeten
niet op, ook al zullen ze luid roepen: 'Kijk, hier, of daar is de Messias, de
Gezalfde Gods!', maar toon hun met liefde en ernst dat ze tegen Mij zijn en
handelen.Als ze naar jullie luisteren en van hun verkeerdheid afzien, dan mogen
jullie hen ook als vrienden beschouwen en behandelen; als ze echter niet naar
jullie luisteren en zich niet bekeren, verjaag hen dan uit de gemeente!
[7] Een valse leraar en profeet zullen
jullie gemakkelijk herkennen aan zijn zelfzuchtige werken en daden vol
eigenliefde; want van distels oogst men geen vijgen en van doornen geen
druiven.
[8] Wees
steeds vol liefde, zachtmoedigheid, deemoed, erbarmen, rechtvaardigheid en
waarheid tegenover iedereen, dan zal Ik ook zo tegenover jullie zijn! Word niet
doof en hardvochtig van hart tegenover de stem van de armoede, zowel wat de
geest als het lichaam betreft, dan zal Ik dat ook niet tegenover jullie zijn
als jullie in een of andere nood je stem tot Mij zullen verheffen. Met de maat
waarmee jullie meten zal jullie ook weer gemeten worden.
[9] Als jullie, zoals Ik heel goed
weet, wel een groot aards vermogen bezitten en het alleen tegen goede rente
lenen aan degenen die het op een vastgesteld tijdstip weer kunnen terugbetalen,
dan hebben jullie daarmee ook wel een soort naastenliefde beoefend - maar bij
Mij komt een dergelijke naastenliefde, die jullie zelf met goede rente
beloont, niet in aanmerking voor vergoeding. Als jullie echter je vermogen ook
zonder rente aan de armen lenen, van wie jullie kunnen weten dat ze het jullie
niet gemakkelijk weer zullen kunnen terugbetalen, dan zal Ik Degene zijn die
de rente betaalt en jullie vermogen terugbetaalt, en niemand zal bij Mij
tekort komen!
[10] Kijk eens naar de inwoners van
dit dorp, die arm waren! Zij konden zelf altijd maar heel schamelleven; maar
als er arme en noodlijdende mensen bij hen kwamen, werden die direct opgenomen
en naar mogelijkheid zonder vergoeding verzorgd. Ik wist dat wel en ben, als de
beste Vergoeder, nu op het juiste moment naar hen toe gekomen, en geen van hen
zal zeggen dat Ik te vroeg dan wel te laat ben gekomen. Doen jullie evenzo, dan
zal Ik te zijner tijd ook jullie Vergoeder zijn!'
[1] (De Heer:) 'De Farizeeën, die
woekeraars, die hun vele goud en zilver steeds tegen hoge rente veilig aan
andere grote makelaars en woekeraars weten te lenen en hun hoge rentewinst dan
met hoeren en meinedige echtbreeksters verspillen en kwalijk verbrassen, maar
als er armen en noodlijdende mensen naar hen toekomen tegen hen zeggen: 'Wend
je tot God, die zal jullie wel helpen; want wij zijn zelfarm en moeten
bedelen!' - die zullen zich later tegenover Mij zwaar moeten verantwoorden!
[2] Zulke valse dienaren Gods, die
tegen het volk wel over liefde voor God en de naaste prediken maar die zelf nog
nooit hebben beoefend, zijn voor Mij de ergste zondaren en misdadigers en
zullen aan gene zijde hun loon daarvoor bij de vorst van de hel krijgen, die
zij hebben gediend. Want dergelijke hoereerders, echtbrekers, woekeraars,
brassers en daarmee de grootste godloochenaars zullen Mijn rijk niet
binnengaan; richt je dus niet naar hun voorbeeld!
[3] Wie van jullie kan tegen zijn naaste
zeggen: 'Wend je in je nood tot God, die je boven alles moet liefhebben, dan
zal Hij je helpen!' -als hijzelf niet in God gelooft en Hem al helemaal niet
boven alles liefheeft!
[4] Wie zijn noodlijdende naaste, die
hij ziet, al niet liefheeft, hoe zal hij dan God, die hij niet ziet, boven
alles liefhebben? Liefde voor God van de kant van de mens wordt bepaald door de
liefde voor zijn naaste. Wie zegt dat het Voor zijn zaligheid voldoende is om
enkel God boven alles lief te hebben, maar daarbij zijn hart en deur sluit voor
zijn arme naaste, verkeert in grote dwaling! Want liefde voor God is zonder
liefde voor de naaste eeuwig niet denkbaar en ook niet mogelijk. Heb jullie
naasten daarom lief, omdat zij net als jullie Gods kinderen zijn, dan zullen
jullie door dat te doen ook God boven alles liefhebben!
[5] Kijk, er was eens een heel rijke
landheer die een heleboel bezittingen had, en iedereen die bij hem in dienst
was had een goed leven. Deze landheer had ook veel kinderen, die hij liefhad,
en die hij naar wereldse scholen stuurde, opdat ze ervaren mensen zouden
worden.
[6] Hij gaf hun echter slechts het
meest noodzakelijke mee naar de wereldse scholen, opdat ze zich niet te buiten
zouden gaan, traag zouden worden en dan ongeschikt zouden kunnen worden om zijn
bezittingen te beheren.
[7] Deze kinderen hadden het op die
wereldse scholen niet zo goed, en vaak moesten ze een echt schamel bestaan
leiden en niet zelden vreemde mensen om een aalmoes vragen.
[8] Enkelen van de mensen die zij
benaderden zeiden: 'Och, jullie hebben immers een heel rijke vader! Vraag hem
maar, hij zal jullie wel helpen!', en gaven de kinderen niets.
[9] Enkele anderen, slechts weinigen,
dachten echter in hun mildere hart bij zichzelf: 'Wij weten wel dat de vader
van deze kinderen heel rijk is en zijn hier studerende kinderen wel zou kunnen
helpen, als hij niet heel wijze redenen zou hebben om dat niet te doen - maar
die kinderen lijden bij ons nu eenmaal zichtbaar nood, en wij zullen hen helpen
zo goed we kunnen.' En zo gezegd, zo gedaan!
[10] Na enige tijd kwam de zeer rijke
landheer zelfnaar die vreemde wereldse stad, waar zijn kinderen zich de
verschillende kennis en ervaringen eigen moesten maken, en hij stelde zich
ervan op de hoogte wie zijn kinderen liefde bewezen had.
[11] En zie, de kinderen brachten hun
vader overal heen, waar men hun liefde bewezen had, en de vader beloonde de
weldoeners van zijn kinderen honderdvoudig en nam de grootste weldoeners bij
zich op zijn bezittingen en behandelde hen als zijn eigen kinderen.
[12] Kijk, hier voor jullie staat in
Mij die landheer! De armen in deze wereld zijn overal werkelijk Mijn kinderen;
de rijken zijn echter voor het merendeel kinderen van deze wereld.
[13] Opdat Mijn kinderen zich niet te
buiten zullen gaan, laat Ik hen in deze harde, maar voor hen buitengewoon
heilzame levensschool ook nood lijden en in hun nood bij de rijken van de
wereld komen; wat die voor Mijn kinderen doen, zal Ik ook voor hen doen en Ik
zal hen reeds hier veelvoudig en in Mijn rijk eindeloos veel belonen.
[14] Wie derhalve de liefde van de
kinderen heeft door zijn liefde voor de kinderen, die heeft ook de liefde van
de Vader en daarmee het eeuwige loon verworven. -Begrijpen jullie nu wat 'God
liefhebben boven alles' wil zeggen?'
[1] De oudste zei: 'O Heer en Meester
en ware Vader van de mensen, ja, nu begrijp ik pas voor het eerst wat 'God
boven alles liefhebben' wil zeggen.
[2] Wie Zijn kinderen werkelijk
liefheeft en de wijsheid van de Vader inziet, heeft God boven alles lief als de
enig ware Vader van alle mensen; en zo is de naastenliefde de hoogste
levensdeugd in deze wereld, en wij zullen ons inspannen om die overal met al
onze krachten te beoefenen.'
[3] Na deze woorden van de oudste kwam
de vrouw van de waard ons zeggen dat het avondmaal klaar was. De waard vroeg
Mij of hij op de tafel die nog niet gedekt was de gebraden vissen moest laten
brengen.
[4] Ik zei: 'Toen Ik in de woestijn
een paar duizend mensen met weinig brood en vissen verzadigde was er ook geen
gedekte tafel; als men brood en wijn van een ongedekte tafel kan eten, waarom
dan ook niet enkele gebraden vissen? Laat de vissen nu dus maar op deze
ongedekte tafel zetten, dan zullen wij ze eten!’
[5] Ik had dat echter zo bepaald
vanwege de drie joden, omdat die nog heel veel belang hechtten aan een tafel
die met een geheel rein laken gedekt was; want volgens hun wet zou een jood die
warm voedsel tot zich nam van een tafel die niet met een rein laken gedekt was,
verontreinigd kunnen worden.
[6] De drie keken Mij dan ook vragend
aan, terwijl ze heimelijk bij zichzelf dachten: 'Wat, houdt U Zich niet meer
aan alle voorschriften van Mozes?'
[7] Maar Ik zei: 'Wat denken jullie
dan? Hadden de Israëlieten in de woestijn ook met reine doeken gedekte tafels,
toen ze manna aten?'
[8] De oudste zei: 'Heer en Meester,
die hadden ze vast niet!'
[9] Ik zei: 'Welnu, dan kunnen wij ook
vissen eten die op een ongedekte tafel zijn neergezet! Wat voor Mij rein is, laat
dat ook voor jullie rein zijn! Er staat immers ook geschreven dat men brood
niet met ongewassen handen moet eten, en toch hebben jullie zojuist in Mijn
bijzijn brood met ongewassen handen naar je mond gebracht en zijn daarmee in
Mijn ogen toch rein gebleven! Maar als jullie in Mijn ogen rein zijn, wie zal
jullie dan van onreinheid betichten? Een blinde Farizeeër in de tempel in
Jeruzalem misschien? Waard, laat de vissen maar binnenbrengen, dan zullen wij
ze eten en tevens rein blijven!'
[10] Met dit antwoord waren de drie
joden volkomen tevreden, en ze aten samen met ons de vissen zonder enige
verdere bedenking.
[11] Deze drie joden bleven daarna nog
drie volle dagen bij Mij, en Ik en de drie bij Mij gebleven leerlingen hebben
hun veel uit de Schrift uitgelegd, met name wat de schepping, de profeten
Jesaja en Ezechiël betreft, en hun ook het juiste licht gegeven over de
natuurlijke dingen van deze aarde.
[12] Op de vierde dag trokken ze op
Mijn aanraden naar Afek, om zich er daar ook zelf van te overtuigen wat Ik voor
de gelovig geworden heidenen had gedaan. Voordat ze afscheid van Mij namen,
vroeg de oudste aan Mij, of Ze niet ook naar Jeruzalem zouden reizen om daar de
ogen van de blinde tempeldienaren te openen ten aanzien van Mij .
[13] Ik zei: 'Laat dat maar; want als
ze niet naar Mijzelf willen luisteren en Mij niet geloven, ondanks de vele
tekenen die Ik voor hun ogen heb gedaan, dan zullen ze nog minder naar jullie
luisteren en jullie woorden geloven -maar ze zouden jullie wel in de gevangenis
gooien en jullie laten tuchtigen! Laat dat dus maar achterwege, en blijf waar
jullie zijn; verkondig Mijn evangelie bij een passende gelegenheid aan de
heidenen, en geef hun het licht der waarheid dat Ik jullie heb gegeven; maar
voeg er niets aan toe en laat ook niets weg!
[14] Voor niets heb Ik het jullie
gegeven; geef het evenzo weer aan iedereen die ernaar hongert en dorst. Maar
werp deze parels niet voor de wereldse zwijnen van mensen!
[15] Tegen Pasen zal Ikzelf nog één
keer naar Jeruzalem gaan, en dan zal met Mij gebeuren wat Ik jullie uit de
profeten omstandig verklaard heb; als jullie daarvan horen, erger je dan niet,
en bedenk dat Ik jullie dit van tevoren heb meegedeeld en dat daardoor de
Schrift tot de laatste letter vervuld wordt.
[16] Als Ik op de derde dag weer zal
opstaan van de dood van Mijn lichaam, zal Ik ook weer bij jullie komen, zoals
Ik nu voor jullie sta, en dan zal Ik jullie sterken met Mijn geest.
[17] Wij zullen elkaar dus slechts een
korte tijd niet zien en daarna elkaar tot jullie troost weerzien!'
[18] Daarop zegende Ik de drie oude
Joden en zij trokken naar Afek, zoals Ik al eerder heb aangegeven.
[19] Het spreekt vanzelf dat deze
drie, toen ze in de buurt van de stad kwamen, zich steeds meer begonnen te
verbazen over het grote teken, en toen ze helemaal in de stad en in dezelfde
herberg kwamen en ook met grote vriendelijkheid door de waard werden
opgenomen, kwam er zowel van de kant van de drie als van de kant van de waard
en allen die bij hem waren en die aankwamen, geen einde aan het loven en
prijzen van Mijn naam.
[20] En wat deed Ik die paar dagen in
ons vriendelijke kleine dorp nog?
[21] Iedere dag kwamen er reizigers,
die bij de waard hun intrek namen en ijverig informeerden hoe deze streek zo
bloeiend gemaakt had kunnen worden. Enkelen werd er wel iets verteld, maar de
meesten niet; want die reizigers waren voor het merendeel handelslieden, die
geen zintuig hadden voor zulke geestelijke dingen, en zo nam niemand van ons
dan ook de moeite om zulke puur wereldse mensen in de waarheden des levens in
te wijden, en ook de bewoners van het dorp zagen in dat men voor wereldse
zwijnen geen parels als gewoon voer moest werpen.
[22] De zevende dag brak aan, en tegen
de avond kwamen Mijn uitgezonden leerlingen weer goed gestemd in het dorp naar
Mij toe, en ze raakten maar niet uitgepraat over hoe ze in Mijn naam voor het
grootste deel goede zaken hadden gedaan.
[23] En Ik zei: 'Jullie weten dat Ik
ervan op de hoogte ben hoe jullie gewerkt hebben, en jullie zijn dan ook het
loon waard Mijn leerlingen te zijn; maar nu moeten jullie rusten en jezelf
versterken met spijs en drank!'
[24] Er werd direct wijn en brood
gebracht en daarna ook vis.
[25] Na het avondmaal
begaven de teruggekeerde leerlingen zich onmiddellijk ter ruste; Ik bleef met
de waard en de drie bij Mij gebleven leerlingen echter wakker tot de ochtend.
142
Op doorreis
[1] 's Ochtends gingen we verder op
reis, nadat Ik eerst het hele dorp had gezegend.
[2] De waard en verscheidene inwoners
vergezelden ons dankbaar een heel
eind en keerden toen weer naar huis
terug, en wij trokken naar een stad die ongeveer een dagreis ver lag; we
bereikten die pas tegen de avond, en werden heel goed opgenomen in een oude
herberg.
[3] In deze stad, waar voor het
merendeel heidenen woonden, bleef Ik met de leerlingen ook enkele dagen;
evenals in de vorige steden en dorpen onderrichtte Ik de mensen over het rijk
Gods op deze aarde en ondersteunde Mijn leer met doelmatige en voor de mensen
nuttige tekenen.
[4] Ook hier werden de meeste heidense
priesters tot het jodendom bekeerd, en vele andere mensen met hen; alleen met
enkele joden in deze stad die het geloof der Sadduceeërs hadden, verliep het
niet zo goed als met vele heidenen, die in deze behoorlijk grote stad leefden
en handel dreven.
[5] Na enkele dagen verlieten wij
onder Mijn zegeningen op een ochtend ook deze stad weer en trokken naar een
andere, meer naar het zuiden, en bereikten die eveneens tegen de avond.
[6] Halverwege hadden enkele
leerlingen honger en dorst, want er waren langs deze verlaten weg ook alleen
maar oude, verlaten waterputten en twee eveneens verlaten herbergen, die door
enkele arme herders werden bewoond, die ons behalve wat kaas en melk niets te
bieden hadden.
[7] Toen vroegen de leerlingen Mij
halverwege of Ik nu ook voor hen een teken wilde doen om hun lichaam te
versterken.
[8] Maar Ik zei: 'Dat zou Ik wel
kunnen doen, als het strikt noodzakelijk zou zijn; maar als Ik nu een beetje
kan vasten, waarom kunnen jullie dat dan niet? In de plaats die wij over een
paar uur bereiken zullen wij veel te doen krijgen, en het is goed dat wij daar
nuchterder aan komen dan elders. In die plaats zal er voor jullie lichaam wel
een matige versterking te vinden zijn!'
[9] Daar namen de leerlingen genoegen
mee.
143
De Heer in de arme herberg van de basaltstad
[1] Daarna reisden we rustig verder,
bereikten de stad nog een uur voor Zonsondergang en werden daar door een
orthodoxe jood, die hier een herberg bezat, vriendelijk ontvangen; we kregen
direct brood en wat wijn, die de inwoners van deze stad zelf uit in het wild
groeiende wijndruiven wisten te bereiden en die ook heel geschikt was om de
dorst te lessen.
[2] De waard merkte wel aan enkele
leerlingen dat de wijn hun niet zo goed smaakte, en daarom zei hij ook: 'Mijn
beste vrienden, ik zie wel dat onze wijn jullie niet al te best smaakt; maar
toch kan ik jullie geen andere aanbieden dan die, welke onze schrale streek
voortbrengt. Om betere wijn hierheen te laten brengen, ontbreken ons de
middelen, en daarom danken wij de Heer dat Hij ons zulke wijn heeft gegeven,
waarmee wij op hete dagen onze dorst beter kunnen lessen dan de mensen in de
grote steden, die de beste wijn alleen drinken om hun verwende verhemelte een
groot genoegen te doen. Wij leven hier in deze stad, die heel ver van Jeruzalem
ligt, niet op de manier van de wellustige veelvraten, maar op de manier van
arme herders, en daarbij zijn wij gezonder en tevredener dan de rijken in de
grote wereldse steden, die de hele dag zitten te bedenken hoe ze het
overvloedigst kunnen zwelgen, maar geen tijd hebben om aan God te denken en Hem
alleen de eer te geven. Drink onze wijn dus maar; hij zal jullie echt niet
schaden!'
[3] Toen de leerlingen dat van onze
waard hoorden, loofden ze zijn gelovige trouw aan God, aten toen met graagte
het gerstebrood en dronken met veel genoegen de wijn, die natuurlijk een beetje
zuur was.
[4] Toen wij ons aldus spoedig hadden
gesterkt, vroeg de waard ons of wij misschien handelaren waren uit de een of
andere streek, waar wij in handelden en hoe lang wij hier vanwege zaken van
plan waren te blijven.
[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn
inderdaad een soort handelaren, maar wij handelen in waar die jij nu met je
ogen niet kunt zien, vandaar dat je zou kunnen denken dat Ik een grapje maak;
toch is dat niet zo, maar het is werkelijk zoals Ik je heb gezegd!
[6] Mijn waar is werkelijk onzichtbaar
en heeft toch de hoogste waarde voor ieder mens die die waar met een gelovig
hart en zuivere wil van Mij wil aannemen.
[7] Maar opdat je kunt zien waar Mijn
onzichtbare waar uit bestaat, moet je nu de ene zoon van je, die blind en lam
is, bij Mij brengen, dan zal Ik hem in één enkelogenblik ziende en recht van
leden maken!'
[8] Toen de waard dat van Mij had gehoord,
zei hij: 'Dan bent u dus een heiland, en het gezond maken van zieken is uw
onzichtbare waar? ja, als dat het geval is met u en uw metgezellen, zult u bij
ons zeker uitstekende zaken doen; want bij ons is er geen gebrek aan allerlei
zieken, die door onze artsen niet geholpen kunnen worden. Ik zal mijn blinde en
lamme zoon onmiddellijk zelf hierheen halen!'
[9] Daarop ging de waard zijn zoon
halen en zette hem voor Mij neer.
[10] Toen deze zich op een bed voor
Mij bevond, vroeg Ik hem of hij ziende en niet meer verlamd zou willen zijn.
[11] De zoon zei: 'Meester, als u dat
kunt -waar ik niet aan twijfel - bewijs mij die genade dan!'
[12] Ik zei: 'Dan wil Ik, datje op dit
moment ziende en recht wordt!'
[13] Zodra Ik dat gezegd had was de
zoon ook al ziende en wat zijn lichaam betreft helemaal recht.
[14] De waard sloeg zijn handen voor
zijn borst en zei: 'Nee, dat is geen gewone manier van genezen! U moet dat door
de geest van jehova hebben gedaan, en u moet derhalve een groot profeet zijn.'
[15] Daarop sprak de
genezen zoon, die goed thuis was in de Schrift en met name in de profeten:
'Vader, voorzover ik weet hebben de profeten, die ook van tijd tot tijd
wonderen hebben gedaan, nooit gezegd: 'Ik wil, dat dit of dat gebeurt!', maar
altijd: 'De Heer zegt, en het is Zijn wil dat dit of dat gebeurt en zal
plaatsvinden, als het volk Israël zich niet van zijn zonden zal afkeren!'. Maar
deze heiland heeft gezegd: 'Ik wil dat jij ziende en recht wordt!', en kijk, in
één ogenblik werd ik ziende en recht in al mijn ledematen, waarvan de
verlamming mij al verscheidene jaren en voor een deel ook al van kind af aan
heeft gekweld!
[16] Als deze heiland dat allemaal
door de macht van zijn woord en wil tot stand kan brengen, moet hij
ontegenzeglijk meer zijn dan een profeet.
[17] Het wonder dat
hij nu heeft gedaan doet mij sterk denken aan het betekenisvolle woord van een
profeet, die uit de geest van jehova het volgende heeft gezegd: ' Als de grote
Held, de Leeuw van Juda, de Koning der koningen, de Heer aller heerscharen in
deze wereld zal komen, zullen de blinden ziende worden, de doven horen, de
krommen recht, en de verlamde zal rondspringen als een hert, en dat zal Hij
allemaal doen vanuit Zijn macht en Hij zal een rijk vestigen, waaraan geen
einde zal komen.'
[18] Welnu, dat komt helemaal overeen
met de manier van handelen en spreken van deze wonderheiland, en ik denk dat
ik mij niet vergis als ik beweer, dat in Hem de zo vaak beloofde en door alle
ware joden met vurig verlangen verwachte Verlosser schuilgaat.
[19] Reeds Zijn eerste woorden, die
Hij tot mij richtte toen ik nog blind en verlamd te bed lag, hebben mij zo
opgewekt, dat ik er niet meer aan kon twijfelen dat Hij mij zou genezen, en zo
twijfel ik er nu ook niet meer aan dat Hij de Beloofde is; en omdat Hij naar
ons toe is gekomen, is ons huis en daarmee ook deze hele plaats een groot heil
ten deel gevallen. De tijd zal leren of ik mij vergist heb.'
[20] De waard, de vader van de
genezene, zei: 'Mijn zoon, je zou wel eens heel erg gelijk kunnen hebben; want
ook ik ben stil in mijzelf op die gedachte gekomen! Maar laten we niet al te
sneloordelen; want deze goede Wonderheiland zal vast wel bereid zijn om ons
naar waarheid meer uitsluitsel over Zichzelf te geven!'
[21] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen, en
dan zullen jullie je daar erg over verheugen. Maar, waard, ga eens in je
provisiekamer kijken of je nog een paar vissen in voorraad hebt! Die moet je op
jullie manier laten klaarmaken en ze voor ons op tafel zetten; en jij en je
zoon zullen zich daar ook mee verzadigen!'
[22] Toen de waard die wens van Mij
hoorde, werd hij heel verdrietig en zei: 'O wonderbaarlijke Heiland! Daar
hebben we het al heel lang zonder moeten doen; want van hier naar het Meer van
Galilea is het te ver, evenals naar de rivier de Jordaan, en niet minder naar
de Eufraat. Onze twee kleine beken, waarvan we het water in een vijver
verzamelen voor onze huisdieren, zijn niet geschikt om vissen in te houden, en
zo hebben we in deze stad eerlijk gezegd geen enkele vis.
[23] In vroeger tijden moeten zich in
de buurt van deze stad wel een paar heel grote vijvers met zoet water bevonden
hebben, die heel rijk aan vis waren. Maar als gevolg van herhaaldelijke
aardbevingen, waardoor deze streek ieder jaar wordt getroffen, zijn die vijvers
hun water en daarmee ook hun vissen kwijtgeraakt, en daarom hebben wij hier in
de wijde omtrek geen vissen en zal ik nu dus niet aan Uw wens kunnen voldoen.'
[24] Ik zei: 'Maar op de grote
binnenplaats van je huis heb je toch een bron die zoet water bevat, en
daarnaast een behoorlijk grote vijver, die in de steenachtige bodem is
uitgehakt en het water goed vasthoudt. Waarom kweek je daar geen vissen in?'
[25] De waard zei: 'Dat U in mijn
huishouding van alles op de hoogte bent, heb ik al afgeleid uit het feit dat U
direct toen U mijn huis binnenkwam van de ziekte van mijn Zoon wist; en zo is
het ook met de bron en de stenen vijver, die zeer zeker een grote hoeveelheid
vis zou kunnen bevatten. Maar waar moet ik de vissen vandaan halen om in de
vijver te zetten? In alle richtingen is het te ver om levende en volkomen
gezonde, verse vissen hierheen te halen en ze in de vijver te doen om ze verder
te kweken. Omdat dat duidelijk vergeefse moeite zou zijn, is mijn vijver dan
ook de hele tijd zonder vis gebleven - en om begrijpelijke redenen mijn
provisiekamer dus ook!'
[26] Ik zei: 'Als je kunt geloven, ga
dan toch maar eens in je provisiekamer kijken, dan zullen zich daar zeker
zoveel vissen reeds geslacht en schoongemaakt bevinden, dat er voldoende
zullen zijn voor vanavond; en voortaan zal jouw vijver steeds een goede
hoeveelheid edele vissen bezitten!'
[27] Hierop zette de waard heel
verbaasd grote ogen op, en hij ging kijken hoe het met de vissen stond.
144
Het viswonder
[1] Toen hij samen met zijn vrouwen
enkele van zijn andere kinderen de provisiekamer binnenkwam, trof hij daar tot
zijn grote verbazing een hele mand aan met al helemaal schoongemaakte vissen
van de beste en edelste soort, en hij beval dan ook zijn vrouwen zijn kinderen,
die goed thuis waren in de keuken, om deze vissen heel goed te bereiden.
[2] Zijn vrouw wist echter niet wat ze
van dit wonder moest denken.
[3] Maar de waard zei: 'Denk daar nu
maar niet teveel over na; want de man Gods, die mijn zoon enkel door Zijn woord
en Zijn wil gezond heeft kunnen maken, terwijl alle geneeskundigen hem allang
ongeneeslijk hadden verklaard, kan ook heel goed deze vissen op
wonderbaarlijke wijze in onze provisiekamer gezet hebben. Gaan jullie nu aan
het werk, en zorg dat jullie snel klaar zijn; al het overige zullen jullie
later wel horen!'
[4] Daarop gingen de vrouwen de
kinderen aan het werk om de vissen klaar te maken, en de waard kwam vervuld van
dankbaarheid weer naar ons toe.
[5] En Ik zei tegen hem: 'Nu, hoe
staat het met de vissen?'
[6] De waard zei: 'Wonderbaarlijke
Meester, alles is volkomen in orde; maar die vissen komen toch zeker niet uit
enig water van deze aarde, maar ze zijn door U nieuw geschapen! Ik zie nu dat
mijn zoon, die door U genezen is, zojuist volkomen gelijk had toen hij U voor
de grote Beloofde hield; U bent dus wat Uw innerlijke geest betreft niet de
dienaar van een die hoger is dan U, maar met de Allerhoogste samen Zelf een
Heer, die noch op deze aarde noch in de hemelen Zijns gelijke heeft.
[7] U bent wat Uw geest betreft met
God een en hetzelfde Wezen; dat U nu echter als mens onder ons leeft, moet ook
alleen Uw wil zijn -want voor U kan niets onmogelijk zijn!
[8] Er staat weliswaar bij Mozes
geschreven dat niemand God kan zien en daarbij kan leven; maar die uitspraak
zal vast ook een andere betekenis hebben. Want vader Abraham heeft God gezien
en gesproken en heeft daarbij zijn leven niet verloren, en zo ook vader Jacob
en nog vele anderen die wij uit de Schrift kennen; zelfs Mozes zag de rug van
jehova en behield zijn leven, en wij zien U nu en behouden ook ons leven.
[9] Ik ben van mening dat een mens God
alleen in Zijn oneindige en eeuwige oerbestaan nooit ofte nimmer zal kunnen
aanschouwen en daarbij zijn leven behouden; want datgene wat eindig is, kan het
oneindige nooit met enig zintuig begrijpen en ook de eeuwigheid nooit meten.
-Heb ik daar als jood van de oude stempel gelijk in of niet?'
[10] Ik zei: 'je hebt een volkomen
juist en waar oordeel gegeven, hoewel ook aan ieder mens die trouw volgens de geboden
Gods handelt en leeft, getrouw en waarachtig het eeuwige leven beloofd is.
[11] Kijk, zolang de mens op deze
aarde binnen tijd en ruimte leeft, kan hij het eeuwige en oneindige van de
geest weliswaar nooit met zijn verstand en al helemaal niet met enig ander
lichamelijk zintuig bevatten of begrijpen; maar als de geest Gods, die puur
liefde is, de gelouterde ziel van de mens volledig doordringt en zo de
eigenlijke mens, die de ziel is, op die manier door en door verlicht wordt en
met het eeuwige leven tot leven wordt gewekt, dan wordt hij één met God en
dringt dan ook door in de eindeloze en eeuwige diepten Gods en kan hij ze
begrijpen -en zo moet je datgene begrijpen waarvan gezegd wordt dat een
volmaakt mens in zijn geest God van aangezicht tot aangezicht zal aanschouwen.
[12] Maar laten we dat nu laten
rusten; want daar komen de klaargemaakte vissen al, waarmee wij ons lichaam
willen en zullen versterken!’
[13] Ik had dat nog maar nauwelijks
gezegd, of daar brachten de vrouw van de waard en zijn overige kinderen op
verschillende schalen de werkelijk goed bereide vissen binnen; daarna legden de
kinderen heel behendig volgens de gewoonte van deze plaats voor iedere gast een
kleine aardewerk schaal, houten vorken en benen messen neer. leder van ons nam
een vis, ook de waard en zijn genezen zoon, en de vissen werden dan ook snel
gegeten en iedereen raakte volkomen verzadigd van het warme voedsel.
[14] Toen iedereen zoveel vis had
gegeten als hij maar op kon, bleven er op de grote schalen toch nog enkele
vissen over, en de waard vroeg Mij of hij die vissen voor morgen moest bewaren.
[15] Maar Ik zei: 'Degenen die deze
vissen hebben klaargemaakt moeten ze helemaal opeten - want iedere arbeider is
zijn loon waard; roep dus je vrouw en je andere kinderen, laat hen de tafel
afruimen en zeg hun dat ze in de keuken hetgeen er over is, moeten opeten!'
[16] Dat deed de waard, en de tafel
werd afgeruimd.
[1] Toen de vrouwen de andere kinderen
dat hadden gedaan en ook gehoord hadden dat ze de overgebleven vis in de keuken
moesten opeten, werden ze heel blij, omdat ze allemaal erge honger hadden.
[2] Toen ze de vis begonnen op te
eten, kwamen er ook enkele dienaren en dienstmaagden de keuken binnen om hun
avondbrood in ontvangst te nemen en op te eten. Die waren ook direct erg
verbaasd en vroegen de waardin waar ze in deze streek die vissen had gekregen.
[3] De waardin zei: 'Er zijn
vreemdelingen aangekomen die zelf voor deze vissen hebben gezorgd; meer kan ik
jullie niet zeggen. Maar neem jullie avondbrood, en omdat er nog genoeg vissen
zijn, zal ik ieder van jullie vanwege jullie bewezen trouwe diensten er nog
wat van deze vissen bij geven.'
[4] Dat deed de waardin, en ieder van
de twintig huisbedienden, bestaande uit knechten en dienstmaagden, kreeg zoveel
dat ze het nauwelijks konden opeten.
[5] Ze konden er maar niet over uit en
ze zeiden (de huisbedienden): 'Daar moet een speciale zegen van Jehova op
rusten; want je hebt ons bij ons brood slechts kleine stukken vis gegeven, waardin,
maar het stuk vis leek telkens groter te worden en we konden het nauwelijks
op, hoe goed het ons ook smaakte!'
[6] De waardin zei: 'Blijf dan steeds
het huis trouw in alle plichten en vroomheid, dan zal de zegen van Jehova in
alles steeds bij ons blijven!'
[7] Na deze goede opmerking van de
waardin verlieten de huisbedienden de keuken en begaven zich ter ruste; want ze
hadden deze dag allemaal hard gewerkt en waren moe geworden.
[8] Daarna kwam de waardin naar onze
kamer en vertelde ons over de wonderbaarlijke vermeerdering van de stukken
vis, die zij onder het personeel had verdeeld vanwege hun vlijt.
[9] De waard zei: 'Luister, mijn
steeds vrome en aan God toegewijde vrouw: voor Degene die almachtig is, is
niets onmogelijk, maar wij mensen kunnen alleen maar de Almachtige steeds
bewonderen, loven, liefhebben, prijzen en Zijn geboden houden! God kan alles
uit Zichzelf, maar een mens en een engel niets zonder God.
[10] Kijk, omdat ons huis steeds in
God heeft geloofd en voorzover mogelijk onder de vele heidenen de oude trouw in
hart en daad heeft bewaard, heeft Hij aan ons gedacht, is Hij op
wonderbaarlijke wijze in deze Heiland zichtbaar naar ons toe gekomen en heeft
onze zielen geweldig verkwikt! Laten we dus blijven zoals we waren en steeds rechtvaardig
volgens de ons bekende geboden Gods handelen, dan zal Hij voortaan met Zijn
genade, liefde, mildheid en erbarmen bij ons blijven!'
[11] Daarop zei Ik: 'Jij bent nog een
echte Jood uit de oude tijd van Samuël en bent daardoor ook verlicht, zoals een
Jood dat behoort te zijn; maar toch heb je een kleine fout, en dat is dat je
tegenover vreemdelingen die geen Joden zijn, erg gesloten en onvriendelijk
bent; heimelijk ben je een vijand van de heidenen, en wel zozeer, dat je hen
allemaal zou willen vernietigen, als je dat zou kunnen.
[12] Ik weet wel dat je zo bent door
je ware ijver voor een waarheid vanuit God, en omdat dit bij de oude, ware
Joden ook steeds voorkwam, waarbij van hen geëist werd dat ze het zwaard
trokken tegen de vijanden van Gods volk. Maar dat moet nu niet meer zo zijn, en
ook aan alle heidenen moet Mijn evangelie verkondigd worden -dat de vestiging
inhoudt van het rijk Gods op deze aarde om alle mensen zalig te maken. Want er
zullen tijden komen en ze zijn er al, dat heel veel heidenen dichter bij God
zullen staan dan veel Joden, die God met hun lippen loven en prijzen, maar wier
harten ver van Hem verwijderd zijn.
[13] Kijk, heel veel heidenen zoeken
nu de waarheid die de ware kinderen Gods vroeger bezaten vanaf Adam tot in deze
tijd, en als zij die waarheid vinden, herkennen ze die direct, nemen die met
een zeer bereidwillig hart aan en komen geheel en al tot een levend geloof! En
dat is immers ook Mijn wil, spreekt de Heer, dat ook de heidenen, die zolang
buiten hun schuld in de diepste duisternis van het zeer domme bijgeloof hebben
gesmacht onder de tirannen en hun heerszuchtige priesters met hun zucht naar
een goed leventje, zalig zullen worden door het geloof in de ene, enig ware
God.'
[1] (De Heer:) 'Kijk, toen Ik bijna
drieëndertig jaar geleden in een schapenstal in Bethlehem in deze wereld kwam,
geboren uit een zeer zuivere en vrome maagd - die Maria heette en de enige dochter
was van Joachim en de oude Anna, die in de tijd van de vrome Simeon altijd in
de tempel hun bezigheden hadden -waren het heidenen, die als eersten reeds van
verre hadden gezien dat in Mij iets buitengewoons in deze wereld was gekomen.
Ze brachten Mij allerlei offers - goud, wierook en mirre -en de machtigste
gezagsdragers van Rome in Judea en over alle Romeinse landen in Azië en ook
Afrika bewezen Mij alle liefde en verleenden Mij alle hulp, met name bij die
treurige gelegenheid, toen het de oude Herodes ter ore was gekomen dat in Mij
een zeer machtige koning der Joden geboren was en hij alle mannelijke kinderen
tot twaalf jaar wilde laten vermoorden. Mijn aardse moeder en Mijn pleegvader
Jozef en zijn vijf zonen, die hij uit een eerder huwelijk had gekregen,
moesten toen met Mij naar Egypte vluchten, en de Romeinse commandant Cornelius
en zijn broer Cyrenius hebben Mij bij die vlucht veelliefde bewezen en voor een
goed onderkomen in een vreemd land gezorgd* .( * Zie voor deze gebeurtenissen
ook De jeugd van Jezus van Jakob Lorber. Volgens hfdst. 33:3, 17 ,24-25
was Herodes oorspronkelijk van plan alle kinderen tot 12 jaar om te laten brengen,
maar Cornelius wist hem door zijn wijsheid hiervan af te brengen. Volgens
hfdst. 41:2 en Matth. 2:16 konden echter de kinderen tot 2 jaar niet gespaard
worden.)
[2] En kijk, dat deden de door de
Joden zo gehate heidenen voor Mij, terwijl de Joden, dat wil zeggen de
machtige, Mij uit deze wereld wilden helpen, uit vrees dat ze hun troon, die ze
van Rome gepacht hadden, door Mij kwijt zouden kunnen raken, als Ik volwassen
zou zijn geworden.
[3] Als dat nu zo is, dan is het toch
ook volkomen in orde dat nu door Mij, evenals door iedere ware Jood, aan de
heidenen dezelfde liefde betoond wordt als die zij Mij reeds vanaf Mijn
kinderjaren hebben betoond; en de afgelopen tweeënhalf jaar heb Ik tijdens Mijn
reizen als leraar steeds wijd en zijd meer geloof en liefde bij de heidenen
gevonden dan bij de Joden, die Mij voor een valse profeet, bedrieger,
volksopruier en een tovenaar houden die een verbond met de duivel heeft en
tegenover het volk beweren zij ook dat Ik dat ben. En hoe meer de gewone Joden
in Mij geloven, des te meer staan zij Mij naar het leven.
[4] Maar Ik zegje ook dat juist daarom
het licht van de eeuwige waarheid van de Joden zal worden weggenomen en aan de
heidenen zal worden gegeven. De Joden zullen verstrooid raken over de hele
wereld en zullen nooit meer een eigen land bezitten, maar als gehate slaven
onder de koningen van heidense volkeren alle smaad en vervolging te lijden
hebben, als blijvend getuigenis van hun ongeloof en hun algehele
liefdeloosheid. Ze zullen de beloofde Messias wel altijd verwachten, maar
tevergeefs; want die Messias ben Ik en verder niemand in eeuwigheid.
[5] Daarom moet ook jij je oude
gezindheid ten opzichte van de heidenen volkomen veranderen, dan zullen ze
daardoor je vrienden worden en gemakkelijk jouw ware geloof aannemen; want de
meesten geloven toch al niet meer in hun goden, maar houden zich aan de
leringen van hun wereldse wijsgeren en zijn daardoor zeer scherpzinnige denkers
en sprekers, en door hen zul jij heel veel ontvangen wat je waarschijnlijk niet
bij hen gezocht zou hebben.
[6] Mensen die intelligent en
scherpzinnig zijn in wereldse dingen, worden dat ook snel en gemakkelijk in de
dingen van de geest, hetgeen tot diepzinnige wijsheid en levensbeschouwing
leidt; het komt er alleen maar op aan hoe men hen behandelt.
[7] Wie direct met het zwaard en de
knuppels van de oude haat op hen in begint te hakken zal bij hen zeker slechte
zaken doen; maar wie met alle zachtmoedigheid en liefde naar hen toekomt, die
zullen ze al gauw op handen dragen en hem alle wederliefde bewijzen.
[8] Kijk,
dat is tot nu toe dus jouw fout geweest, die je in het vervolg moet afleggen, als
je net als Ik een volmaakte Jood en voleindigd mens wilt worden! [9] Laat God
Zijn zon soms niet zowel over de heidenen als over de Joden schijnen, wat je
toch iedere dag wel gemerkt zult hebben? Maar als God, de Heer over alle dingen
in de wereld en in de hemelen, geen onderscheid maakt, moet ook een ware Jood
daarin volledig gelijk proberen te worden aan God, die zijn eeuwige Vader is.
[10] Maar je hoeft hen daarom niet
behulpzaam te zijn bij het bouwen van bijvoorbeeld een afgodstempel, want dat
zou geen ware naastenliefde zijn en in Mijn ogen ook geen waarde hebben; maar
de heidenen in alle vriendelijkheid van al hun oude dwalingen te bevrijden en
hun het oude licht der waarheid te geven, dat heeft in Mijn ogen zeer grote
waarde.
[11] Hetzelfde is het geval als er een
arme heiden aan je deur om een aalmoes komt smeken, maar je geeft hem die niet
omdat hij een heiden is -dan heb je in Mijn ogen niets verdienstelijks voor het
eeuwige leven gedaan; maar als je je ook over een arme, hongerige en dorstige
heiden ontfermt en hem geeft wat hij nodig heeft, dan heb je in Mijn ogen een
Mij zeer welgevallig werk van ware naastenliefde gedaan, en Ik zal je dat hier
al honderdvoudig en later aan gene zijde oneindigvoudig vergoeden.Want de ware
naastenliefde in het hart van een mens - of hij nu Jood of heiden is, dat is om
het even - is het enige waarachtig geestelijke element van het leven, waardoor
de hele zintuiglijke wereld en alle hemelen in hun bestaansorde worden
gehouden. Als een mens de ware naastenliefde bezit en beoefent, leeft hij
daardoor in de juiste orde van God en vestigt hij in zichzelf het eeuwige leven
van zijn ziel.
[12] Heb dus van nu af aan echte
naastenliefde voor zowel heidenen als Joden, dan zul je door de kracht van Mijn
geest tot het eeuwige leven gewekt worden en in de diepten van Mijn goddelijke
wijsheid doordringen; daardoor zul je in Mij jouw God ook werkelijk boven alles
liefhebben -en dat is alles wat Ik van de mensen verlang om hen het eeuwige
leven te doen verkrijgen. Wie die liefde heeft, heeft in Mijn ogen geen zonde
en hoeft niet die lange zinloze, voor Mij geheel waardeloze gebeden van de
Joden te bidden, geen vasten en geen boete in zak en as te doen. -Heb je dat
begrepen?'
147
Over het toelaten van wantoestanden
en
verval onder de mensen
[1] De
waard zei:'O Heer en Meester, ik heb U helemaal begrepen en het is mij nu
volkomen duidelijk wie ik in U voor me heb! Mijn zoon, die door Uw genade en
macht genezen is, heeft U direct na zijn wonderbaarlijke genezing volkomen
juist beoordeeld en U herkend als Degene die U zonder enige twijfel ook bent. .
[2] Mijn oude fout zal ik van nu af
aan geheel en al afleggen en mijn gedrag tegenover Joden en heidenen precies
overeenkomstig Uw heilige ware raad veranderen.
[3] Maar voor mensen als wij is één
ding moeilijk te begrijpen, namelijk waarom op deze aarde het geheel goede en
ware steeds door het boze en valse vaak volledig onderdrukt en onderworpen moet
worden en pas weer tevoorschijn komt, maar steeds sporadisch, wanneer het boze
en valse noodgedwongen zichzelf uit vertwijfeling het scherpe zwaard op de
borst begint te zetten.
[4] Hoeveel duizendmaal duizenden
mensen smachten in de grootste nood, duisternis en veelvoudige vertwijfeling,
kunnen zichzelf niet helpen en klagen hun hele leven lang! Wij, de weinige
mensen die nog in de oerwaarheid staan, kunnen alleen maar diep medelijden met
hen hebben, maar hen met de beste wil van de wereld niet helpen. Ja, iemand die
honger heeft kunnen wij met onze kleine overvloed wel verzadigen, iemand die
dorst heeft te drinken geven en iemand die naakt is kleden, en ook als het
nodig is, iemand die verdriet heeft, wat schrale troost geven -maar daarmee is
al onze hulp ook ten einde !
[5] Alleen U, o Heer en Meester, die
de nood van alle mensen op deze aarde maar al te goed kent, zou de hele
geestelijke en ook lichamelijke nood van alle mensen net zo snel kunnen
verhelpen als U mijn zoon van al zijn lijden hebt afgeholpen; maar dat gebeurt
door U - zoals de Schrift zelf ons leert maar heel zelden.
[6] O Heer en Meester, waarom moet het
eigenlijk zo zijn op deze aarde? Zijn de meeste mensen dan werkelijk door U
bestemd om te vallen en slechts weinigen voor de opstanding?'
[7] Ik zei: 'Dat zij verre -niet één mens
is door Mij bestemd om te vallen; maar ieder mens is pas werkelijk mens door
zijn vrije wil, die hem door Mij is gegeven, en hij dient zichzelf te oefenen,
te beproeven en te bepalen in het goede en ware, dat Ik hem altijd getrouw heb
geopenbaard. En dan gebeurt het dat de mensen zich door de bekoringen van de
wereld, waarin op verborgen wijze het rijk van satan heerst, maar al te gauw
gevangen laten nemen, Mij ondanks Mijn voortdurende vermaningen geleidelijk aan
vergeten, Mijn geboden in de wind slaan en ze tenslotte met voeten treden. Van
de naastenliefde gaan zij over naar eigenliefde, worden traag in alle goede
werken en in die traagheid beginnen zij te bedenken hoe ze het moeten aanleggen
om alle andere mensen voor zich te laten werken en hen blindelings te laten
gehoorzamen.
[8] Bij dat soort overwegingen nemen
ze al gauw hun toevlucht tot allerlei bedrieglijke kunsten, bedrijven die
tegenover hun nieuwsgierige medemensen en presenteren zichzelf door allerlei
valse toverwonderen en mysterieuze woorden al heel gauw als door de Godheid
bezielde profeten.
[9] De andere mensen beginnen die
leeglopers dan te geloven en hen voor een soort hogere wezens te houden; ze
voelen zich gelukkig als ze regelmatig bij hen kunnen zijn en hun allerlei
offers kunnen brengen, en uiteindelijk vragen ze de bedriegers zelfs of die hen
in bescherming willen nemen.
[10] En kijk, onder zulke
omstandigheden hebben die bedriegers hun doel al bereikt; door hun nietsdoen en
hun bedrieglijke kunsten worden ze aldoor machtiger, ze verdraaien Mijn
openbaringen in hun voordeel, worden heersers over hun verblinde medemensen en
geven hun wetten, volgens welke hun medemensen uiteindelijk alleen voor hen
moeten werken en desnoods ook nog al hun bezit, bloed en leven voor hun tirannen
moeten inzetten en opofferen.
[11] Steeds wanneer dergelijke
ontwikkelingen op gang komen, wordt het volk door Mij vermaand en gewaarschuwd
door middel van werkelijk door Mij in de geest gewekte profeten, zoals dat ten
tijde van Samuël gebeurde, toen het volk der Joden ook een koning wilde hebben
zoals de omringende heidense volkeren die hadden.'
148
De oorzaken van de ziekte van de zoon van de waard
[1] (De Heer:) 'Lees Samuël en het
boek van de richters maar, dan zul je zien hoezeer Ik het volk der Joden
overduidelijk en indringend voor een koning heb gewaarschuwd! Maar wat hebben
al Mijn vele waarschuwingen uiteindelijk opgeleverd? Ik zeg je: helemaal
niets! Het volk wilde nu eenmaal een koning, en dus kreeg het die ook, als
terechte straf voor zijn onverbeterlijke eigenzinnigheid.
[2] Zou je Mij dan het verwijt kunnen
maken dat Ik het volk niet wilde helpen en liever wilde dat het ten val kwam?
Je zult nu wel inzien dat dat bij Mij nooit het geval was en ook nooit kon
zijn. Want aan degenen die het zelf willen geschiedt geen onrecht, en als
iemand geen acht slaat op Mijn vele vermaningen en alleen de lusten van de
wereld en zijn vlees najaagt, kan Ik er echt niets aan doen als hij zichzelf en
ook zijn medemensen, als ze zijn voorbeeld volgen, in het verderf stort.
[3] Ben Ikzelf nu niet persoonlijk in
deze wereld, onderricht Ik de blinde mensen niet en doe Ik geen tekenen die
buiten Mij niemand anders kan doen? Maar ga eens naar Jeruzalem en vele andere
steden, zowel in Judea als in Galilea, en vraag daar de Joodse priesters wat ze
van Mij vinden!
[4] Vangen en doden willen ze Mij,
omdat Ik hen hun vele en uiterst grove en grote zonden voorhoud! Ze willen niet
afzien van hun wereldse instelling, hun wereldse eer en hun grenzeloos goede
leventje.
[5] Is het dan Mijn schuld dat die
Joodse priesters onverbeterlijk zijn? Jij vindt natuurlijk dat Ik hen in één
ogenblik allemaal te gronde zou kunnen richten en vernietigen. Dat zou Ik wel
kunnen; maar ook de afvalligen zijn Mijn kinderen, en Mijn liefde heeft geduld
met hen en wacht voortdurend af of uiteindelijk niet toch de een of ander weer
naar Mij terugkeert.
[6] Nu zul je dus wel inzien dat Ik,
als hoogste liefde en geduld, dat niet doe, opdat bij het einde, wanneer het
grote strafgericht over het volk zal komen, niemand als verontschuldiging kan
aanvoeren dat Ik het te weinig liefde en geduld betoond zou hebben.
[7] Ik zeg je: als Jeruzalem in zijn
slechtheid blijft volharden en daarin alleen maar toeneemt, in plaats van
minder te worden, zullen er van nu af gerekend geen volle vijftig jaar meer
verstrijken voor het Jeruzalem en het hele land nog slechter zal vergaan dan
vroeger Sodom en Gomorra.'
[8] De waard zei: 'O Heer en Meester,
nu zie ik heel duidelijk in dat alleen U uiterst wijs bent en in alles gelijk
hebt; de mensen zijn altijd zelf de schuld van alle kwalen, waardoor ze
lichamelijk en wat hun ziel betreft getroffen worden.
[9] Maar wiens schuld was het
eigenlijk dat deze zoon van Mij, die steeds vanaf zijn vroegste jeugd mijn
allerbeste en vroomste zoon was, blind en verlamd is geraakt?'
[10] Ik zei: 'Kijk, vriend, daar
hebben drie samenlopende omstandigheden toe bijgedragen! De eerste
omstandigheid was jouw te grote voorliefde voor hem. Als hij ook maar enigszins
door een beetje hoofdpijn bedreigd werd, moesten direct alle bekende artsen bij
hem komen om hem te genezen. Die hebben met hun zeer sterke middelen een
tamelijk hevige hoofdcatarre naar zijn ogen verdreven, waardoor je zoon blind
werd.
[11] Tweede omstandigheid: toen je
zoon blind was geworden, wilden de artsen hem weer ziende maken, gebruikten
inwendig en uitwendig sterke, maar geheel verkeerde middelen, waardoor jouw
zoon dan ook al gauw over zijn hele lichaam verlamd raakte.
[12] Derde omstandigheid: Ik wist dat
wel en liet ook toe dat jou dat overkwam, en wel om de volgende reden. Ten
eerste heb je toen ook je overige kinderen grotere liefde betoond en ben je hen
allemaal beter op gaan voeden. Ten tweede ben je gaan inzien dat een echte Jood
ook bij lichamelijke kwalen zijn vertrouwen altijd meer op God dan op
merendeels blinde en onwetende wereldse artsen moet stellen; want waar geen
arts meer kan helpen, kan alleen God nog heel goed helpen. En ten derde heb Ik
het ook toegelaten, omdat Ik wel wist dat Ik naar je toe zou komen, om jou in
de genezing van ~e zoon een teken te geven dat Ik de Heer ben en voor Mij niets
onmogelijk is.
[13] Daardoor zul je nu wel inzien
waar het allemaal door kwam dat jouw zoon voor een poos blind en verlamd is
geworden.
[14] Er is weliswaar nog een geheime,
innerlijke, geestelijk reden, die jij nu nog niet kunt begrijpen, maar die jou
pas in het andere leven duidelijk zal worden. Maar aangaande jouzelf en je zoon
mag je nu uit Mijn mond horen, dat zowel jij als je zoon wat jullie zielen
betreft niet van deze aarde, maar van boven stammen, dat wil zeggen van een
andere aarde in de eindeloos wijde ruimte van de hemel. Want alles wat zich aan
de wijde en diepe hemel als vaste sterren voordoet, is het ene hemellichaam na
het andere, en geen daarvan is zonder met rede begaafde menselijke wezens die
op jullie lijken; maar alleen deze aarde draagt Mijn kinderen.
[15] Maar vraag Mij daar verder niets
over. Als je in de geest voleindigd zult zijn, zal je innerlijke gezicht je ook
wat dat betreft grotere duidelijkheid verschaffen.'
[1] Toen Ik dat tegen de steeds
verbaasder kijkende waard had gezegd, wilde hij nog iets zeggen; maar er kwamen
juist twee vreemdelingen aan de deur van de herberg, die klopten en binnengelaten
wilden worden.
[2] De waard vroeg Mij onmiddellijk
wat hij moest doen.
[3] Ik zei: 'Vraag je hart naar de
grondbeginselen van de ware naastenliefde, dan zal het je onmiddellijk zeggen
wat je te doen staat!'
[4] De waard dacht nu direct aan wat
Ik hem in Mijn lange betoog had gezegd, en wat zijn oude fout was; hij stond
direct van tafel op en liet de twee vreemdelingen binnen.
[5] Toen de twee bij ons de kamer
binnenkwamen, vroeg de waard hun waar ze vandaan waren gekomen en wat ze
wensten.
[6] Een van beiden, die wat gebrekkig
Hebreeuws kon spreken, zei: 'O vriend, wij komen van heel ver! Misschien weet
je wel waar vroeger het buitengewoon grote en machtige Nineve heeft gestaan,
en nog twee flinke dagreizen voorbij die stad wonen wij in een meer dan
ellendige toestand.
[7] Wij waren onze tiran van een
koning enkele zilverstukken schuldig aan uiterst brutaal opgelegde belasting,
en binnen de ons toegestane termijn van slechts zeven dagen konden wij dat
bedrag nergens bij elkaar krijgen. We vroegen om genade en geduld, maar
allemaal tevergeefs. Men gaf ons ten antwoord: als aan één mens die genade
wordt verleend, dan zal ten tijde dat de belasting betaald moet worden weldra
het hele volk voor de troon van de koning komen staan en om genade smeken.
Daarom geen genade! En direct greep men alles wat wij bezaten en ontzag ook
onze vrouwen en kinderen niet, maar namen hen gevangen. Na veel smeken gaf men
ons eindelijk een termijn van drie maanden om te bedelen, om de verlangde
zilverstukken bij elkaar te krijgen en ze naar de kas van de koning te brengen;
als wij dat niet konden, zouden onze vrouwen en kinderen aan Indische
slavenhandelaren verkocht worden en wij het land niet meer in mogen.
[8] Kijk, gelukkige onderdaan van de
wijze heersers van Rome, zo gaat het nu onder onze tiran, die behalve zichzelf
en zijn grote hofhouding niemand als een mens beschouwt; en wij hebben deze
verre reis ondernomen om bij jullie, die vast betere medemensen zijn, om onze
zilverstukken te vragen, zodat we weer zonder problemen naar ons land kunnen
terugkeren en onze vrouwen en kinderen uit de harde gevangenschap kunnen
bevrijden. Daarmee weet je, gelukkige waard, nu helemaal waar wij vandaan komen
en wat wij wensen en zoeken.'
[9] De waard zei: ' Als er verder
niets van jullie dienst is, kunnen jullie snel uit de nood geholpen worden!
Maar nu heb ik nog een vraag, en die is, of jullie honger en dorst hebben!’
[10] De ene zei: 'Allebei; want wij
komen vandaag van het gebied van de Eufraat en hebben onderweg niets te eten of
te drinken gekregen. onze waterflessen, die wij heel vroeg in de ochtend met
water uit de Eufraat hebben gevuld, hebben wij tegen de middag leeg gemaakt,
en tot nu toe hebben wij nergens meer water kunnen ontdekken.'
[11] De waard had erg te doen met de
twee vreemdelingen, stond snel op, bracht hun zout, brood en wijn en zei tegen
de vreemdelingen dat ze meteen aan een tafel konden gaan zitten om zich met
brood en wijn te sterken.
[12] Met een dankbare blik naar boven
gericht reikten de twee onmiddellijk naar het brood en ook naar de wijn, en
laafden en sterkten zich.
[13] De waard vroeg aan Mij wat voor
godsdienst de twee eigenlijk beleden.
[14] Ik zei tegen hem: 'Vriend, voor
deze twee mensen is het op dit moment nog niet de tijd, dat Ik met hen ga spreken!
Spreek jij nu dus maar alleen; Ik zal er later wel bij komen!'
[1] Toen de twee verzadigd waren,
vroeg de waard aan hen wat voor goden er in hun land vereerd en aanbeden
werden.
[2] De ene zei: 'O beste vriend, bij ons is er helemaal niet een
bepaalde godheid; want onze priesters verkeren onderling in een voortdurende
vete, en bijna ieder van hen heeft zelf zijn eigen god, laat hem wonderen doen
en schreeuwt alleen over de macht en heerlijkheid van zijn god. De koning maakt
zich daar echter niet druk om; want hij beschouwt alleen goud, zilver en
edelstenen als zijn goden -alle andere goden interesseren hem niet!
[3] Wij tweeën behoren echter nog tot
de Joodse stam, die zich sinds de gevangenschap onder koning Nebukadnezar hier
en daar in ons land heeft gevestigd, en daarom zijn wij in het geheim
volgelingen van Mozes, maar natuurlijk zonder Schrift, zonder Ark des Verbonds
en zonder tempel. De hemel met zijn sterren is alles wat we hebben.
[4] Wij geloven in de God die Mozes
aan onze vaderen heeft getoond, en wij houden nog de sabbat en de overige
geboden; maar de oude Jehova schijnt niet meer zo veel aan ons te denken.'
[5] De waard zei: 'Ook ik ben een
Jood, en ik kan jullie verzekeren dat de oude Jehova heel erg aan jullie heeft
gedacht, omdat Hij jullie in je grote nood hierheen heeft geleid. Morgen zal
jullie dat waarschijnlijk wel helemaal duidelijk worden; vandaag kunnen jullie
echter uitrusten en je verder sterken met brood en wijn!'
[6]* (De voorafgaande hoofdstukken
zijn in maart 1863 nog in Lorbers eigen handschrift opgeschreven. Daarna
volgde een onderbreking van ongeveer een jaar. Pas op 11 april 1864 werden de
dictaten voortgezet. Omdat Lorber tijdens zijn laatste ziekte (jicht met
waterzucht) drie maanden lang aan het ziekbed gekluisterd was, kon hij hetgeen
hij hoorde niet meer zelf opschrijven, maar moest hij het aan iemand anders
dicteren.)
Toen de waard de twee vreemdelingen
gerust gesteld had, doordat hij hun - behalve nog meer brood en wijn om hen te
sterken - de verzekering gaf dat ze de volgende ochtend in alle opzichten
tevreden gesteld zouden worden, kwam hij weer terug naar onze tafel, terwijl
hij geen woorden kon vinden voor zijn grote verwondering over hetgeen hij van
de twee vreemdelingen over de priesters en de koning van hun land had gehoord.
[7] Maar Ik zei: 'Laat dat maar rusten
- want ook onder de Grieken, Romeinen en Joden gaat het in deze tijd niet
beter; ook bij hen dienen de goden geen ander doel dan door hen en met behulp
van allerlei toverij het volk zoveel mogelijk te verblinden en het zoveel
mogelijk tot offeren aan te zetten. Ze hebben weliswaar geen ius gladii** (**
Latijn voor: zwaardrecht, het recht over leven en dood.) en geen ius potioris et
fortioris *** (*** Latijn voor: het recht van de machtige c.q. bevoorrechte en
de sterkste.) , maar de tegenwoordige heersers over het volk zien graag dat de
priesters het volk echt blind en bijgelovig maken, opdat zij - d.w.z. de
koningen het volk gemakkelijker tot gehoorzaamheid kunnen dwingen en daar niet
een groot aantal dure soldaten voor nodig hebben.
[8] Over wie God eigenlijk is,
bekommert een heerser over het volk zich uiterst weinig of helemaal niet. Af en
toe doet hij uiterlijk wel mee met de voorgeschreven ceremoniën, om het volk te
doen geloven hoe hoog hijzelf hun goden vereert; maar zelf blijft hij wat zijn
wereldse leven betreft een epicurist en wat zijn geloof betreft een cynicus of
Sadduceeër, die niet in een voortleven van de ziel na de dood gelooft. En zoals
de heerser bij zichzelf denkt, zo denken ook met name de hoge priesters.
[9] Wil hij tegen een of ander
buurland een oorlog beginnen, dan weten de hoge priesters wel hoe ze het moeten
aanleggen dat de grote massa van tevoren door .de lagere priesters zodanig
wordt bewerkt, dat de naderende oorlog van de wil van de goden uit gaat en dat
de koning, als vertegenwoordiger van zijn mensen tegenover de goden, er niet
omheen kan om hun door de hoge priesters bekendgemaakte wil heel ijverig op te
volgen.
[10] .Daardoor worden de mensen
geïntimideerd, zodat ze bereidwillig en ijverig de extra oorlogsbelasting
betalen, die de koning nodig heeft, en ze stellen er voor zichzelf een grote
eer in om, als ze nog krachtig zijn, met de wapenen in de hand aan de oorlog
mee te doen.
[11] Kijk, Mijn beste waard, zo gaat
het nu niet alleen in het land waar onze twee vreemdelingen in hun grote nood
vandaan zijn gekomen, maar op de hele aarde, en er zal nog een zeer lange tijd
voor nodig zijn voordat de volkeren tot het inzicht zullen komen dat ze sinds
de tijd van Mozes en de na hem volgende richters menselijke lastdieren van de
groten en machtigen zijn geweest, zijn en nog lang zullen zijn.'
[1] (De Heer:) 'Nu denk je natuurlijk
-zoals enkelen in Mijn aanwezigheid reeds hebben gedacht - dat Ik toch de macht
heb om voor eens en altijd een einde te maken aan dat soort wereldse
praktijken! Daar heb je natuurlijk wel gelijk in; maar dan zou ten eerste de
mens, die zonder onderscheid naar geboorte of stand geroepen is een kind van
God te worden, zijn vrije wil geheel en al afgenomen moeten worden, en in
plaats van zijn vrije inzicht en verstand zou de mensenziel net als de ziel van
dieren van een instinct voorzien moeten worden, waarna ieder mens alleen nog
maar datgene zou kunnen doen waar zijn instinct hem toe aan zou drijven. En
ten tweede zou Ik ook de hele aarde volslagen anders moeten maken en er enkel
het voer voor dergelijke instinctmatige mensen moeten laten groeien, net als
voor de andere dieren. Bovendien zou Ik ten derde daarvoor nog heel veel
planten en diersoorten volkomen moeten laten uitsterven; want die zijn er
alleen maar omdat zich daaruit noodzakelijkerwijs de volledig vrije menselijke
ziel moet ontwikkelen in een schier eindeloze reeks van ontwikkelingsniveaus.
[2] Je begrijpt dus wel, aangezien je
nog een echte volgeling van Mozes bent, dat het er op deze aarde nu niet anders
aan toe kan gaan; en als het er beter aan toe zou gaan dan het nu doet, dan had
Ik nog lang niet Zelf als mens op deze aarde hoeven komen om tenminste bij die
mensen, bij wie nog een betere mentaliteit uit de vroegere tijd van de profeten
over is gebleven, het oude geloof weer levend te maken en door hen ook de
andere mensen ervan te overtuigen, dat de voorspellingen van de profeten niet
uit de lucht gegrepen zijn zoals de geschriften en voorspellingen van de valse
afgodsleraren.
[3] Het hele menselijke geslacht op
deze aarde zal echter nog meer dan tweeduizend jaar nodig hebben om tot een
zuiverder licht over te gaan.
[4] Je weet dat na de zondvloed van
Noach de weinige overgebleven mensen tamelijk lang een betere weg van licht
hebben bewandeld; maar de wereld en haar materie, waarin de eigenlijke satan
verborgen zit, heeft hen al gauw weer naar zich toe getrokken, en reeds ten
tijde van Abraham was de goddeloosheid van de mensen aanzienlijk ver
voortgeschreden. Kijk eens naar al die gerichten, waarmee Ik dergelijke
volkeren heel pijnlijk en scherp heb bezocht!
[5] Hoe lang duurde het effect van
zo'n gericht? In het algemeen hoogstens drie tot vier generaties, en daarna
ging het weer als vroeger, en nog veel erger! Een Sodom en Gomorra, een Babylon
en een Nineve zouden nu haast als een paradijs beschouwd kunnen worden
vergeleken bij Jeruzalem, vergeleken bij vele andere steden van het vroegere
Beloofde Land en ook vergeleken bij vele steden van de heidenen.
[6] Ook over al deze steden zal zeer
binnenkort het ene gericht na het andere komen; maar het effect ervan zal
hetzelfde zijn als dat van de voorgaande gerichten. Voor een tijdlang zullen
vele mensen hun leven beteren, zich bekeren en boete doen; maar als ze zich
daardoor aards beschouwd in een uitstekende toestand gebracht voelen, zal bij
hen al gauw weer de ledigheid optreden, en de slimmeren zullen zich weer voor
allerlei schijnbeloningen door de minder gewieksten laten bedienen.
[7] En als de mensen eenmaal dat punt
hebben bereikt, dan begint onder hen ook de verduistering van hun gemoed weer;
de zon des levens gaat onder, en zegevierend breekt aan de tegenovergestelde
kant de volle nacht aan, en dan duurt het opnieuw lange tijd voor het weer
begint te dagen.
[8] En nu kun je, Mijn beste waard en
vriend, voor jezelf en je hele huis tevreden zijn met wat Ik je nu over de
huidige staat van de mensen heb gezegd.
[9] Bij een goede gelegenheid kun je
dat ook aan je trouwe vrienden meedelen en hen aanmanen tot geduld en
volharden in Mijn naam; en je kunt hen ook verzekeren van Mijn liefde en
genade, en dat het er weldra lichter en beter uit zal zien, zowel onder vele
Joden alsook onder de heidenen.'
152
Wat voor invloed het verbreiden van het evangelie heeft.
Over
de wederkomst van de Heer
[1] Met deze uitleg van Mij was de
waard volkomen tevreden, en hij was het er mee eens.
[2] Maar enkelen van Mij? leerlingen,
met name de bij Mij aanwezige leerlingen van Johannes, zelden: 'Heer, als het
altijd zo zal gaan zoals het sinds de tijd van Noach tot nu toe is gegaan, dan
is de aarde toch eerder een kweekschool voor de hel dan voor de hemel! Want wat
zal het baten de volkeren het evangelie te verkondigen om hen tot echte boete
of tot ommekeer van hun oude duisternis naar Uw levenslicht te bekeren, als
satan direct daarna zijn oude spel weer zal voortzetten, waaraan we niet
hoeven te twijfelen?
[3] Want behalve ons, die Uw ware
leerlingen zijn, zullen er maar al te gauw een heleboel valse leraren en
profeten opstaan en van U maken wat ze willen en de mensen zullen zich net als
in alle tijden door allerlei bedrieglijke kun~ sten ,en toverwonderen zodanig
door hen laten misleiden dat wij, Uw echte leerlingen, naast en onder hen ons
leven niet zeker zullen zijn.
[4] Wat zal Uw huidige neerdaling de
mensen in het algemeen baten? Weinigen zullen wel met angst en beven in Uw naam
geloven en in het verborgene ook naar Uw leer handelen en leven -maar wee hen
in deze wereld als ze als zodanig door de anderen herkend worden! Dan zal er
aan de vervolging waarschijnlijk geen einde komen totdat het kleine aantal van
degenen die U echt belijden van deze aardbodem zal zijn weggevaagd!
[5] Als de Israëlieten in Uw
tegenwoordigheid een gouden kalf konden maken, en het vereerd en geprezen
hebben -hoeveel te meer zullen de tegenwoordig geheel verstokte mensen en
zondaren van allerlei soort dat doen! Heer, hebben wij gelijk of niet?'
[6] Ik zei: 'Enerzijds wel - maar
anderzijds niet; want van nu af aan zal Ik degenen die Mij echt belijden tot aan
het einde der tijden wel zodanig weten te beschermen en te bewaren, dat de
macht van satan hun weinig of niets zal kunnen doen.
[7] Maar zorg ervoor dat jullie het na
Mij niet onderling oneens worden, omdat Ik ook jullie je vrije wil en je vrije
inzicht moet laten! Als jullie het oneens worden, en de een dit en de ander dat
als beter zijnde aanprijst, dan zullen jullie zelf de eerste steen leggen voor
het valse profetendom en veelvuldige splijtingen veroorzaken in de leer die Ik
jullie heb verkondigd.'
[8] Nu zeiden de leerlingen weer:
'Heer, dat zal wat ons betreft nooit gebeuren, aangezien wij getuige zijn van
Uw leer en Uw daden!'
[9] Ik, zei: 'Dat zijn jullie wel,
maar toch zal er van nu af gerekend geen jaar voorbijgaan en zullen jullie je
aan Mij ergeren, Mij verloochenen en verraden! Waarlijk Ik zeg jullie nog
meer: als Ik als jullie Herder binnenkort gedood wordt, zullen jullie als Mijn
schapen verstrooid raken. Ik zal jullie na Mijn opstanding wel weer bij elkaar
brengen en jullie, voorzien van alles, de wereld insturen om alle mensen Mijn
evangelie over de komst van het rijk Gods op deze aarde te verkondigen, en
jullie zullen vele aanhangers krijgen maar uit deze aanhangers zullen weldra
volgelingen opstaan, die in jullie voetstappen treden en eveneens in Mijn naam
zullen onderrichten.
[10] Degenen die geroepen zijn zullen
niets bederven, maar naast hen de velen die niet geroepen zijn des te meer, en
dan zal er weldra ruzie en twist onder hen optreden, en ieder van hen zal het
doen voorkomen dat hij de volle, zuivere waarheid leert; Mijn leer zal weldra
als aas zijn, dat de gieren al van verre ruiken, waar ze naartoe vliegen en dat
ze tot op het bot opeten om hun lichaam te verzadigen.
[11] Het geraamte zal dan nog wel
overblijven, maar slechts weinigen, die wijs zijn door Mijn geest, zullen
onderkennen hoe het vlees, waarmee de botten vroeger bedekt waren, er naar
waarheid uit heeft gezien. De meesten zullen echter nog zolang aan het geraamte
blijven knagen, tot ze daarbij verhongeren.
[12] Dan zal er op de aarde natuurlijk
veel geruzie zijn en tandengeknars, en de mensen die zo lang in de duisternis
zijn geweest, zullen in hun nacht de troebele dwaallichten achterna rennen, in
de mening daardoor een echt licht te verkrijgen; maar het herhaaldelijke
uitdoven van zulke dwaallichten zal hen langzamerhand in henzelf tot de
overtuiging brengen dat ze bedrogen zijn.
[13] Kijk, dan zal Ik wederkomen als
een heldere bliksem, die van het oosten naar het westen licht verspreidt en
alles verlicht wat er in, op en boven de aarde is; en dan zal de tijd komen,
dat de valse leraren en profeten niets meer zullen bereiken bij de door de
bliksem verlichte mensen!'
[1] Daarop zei Simon Juda, die ook
Petrus werd genoemd: 'Heer! U hebt ons herhaalde malen gezegd dat alleen iemand
die werkelijk in U gelooft en volgens Uw leer leeft en handelt het eeuwige
leven zal ontvangen, en dat U hem op de jongste dag zult opwekken! Kijk, Heer,
dat zijn twee beloften uit Uw mond, die mij ondanks Uw veelvuldige verklaringen
nog niet helemaal duidelijk zijn.
[2] Hoe zal het met die talloze mensen
aflopen, die nog lang niets over U zullen horen en vernemen? Zijn die enkel op
aarde om met hun lichamen de uitgestrekte bodem van deze aarde te bemesten voor
een eventueel beter menselijk geslacht?
[3] Want bij die mensen kan er
vanzelfsprekend geen opwekking door U op een jongste dag plaatsvinden,
aangezien zij -buiten hun schuld - onmogelijk in U kunnen geloven en volgens Uw
leer kunnen leven; en zo bezien is een jongste dag, waarop U alle levenden en
doden wilt opwekken, altijd iets hards en raadselachtigs in Uw leer, ondanks de
vele toelichtingen die U daar gedeeltelijk al over hebt gegeven. Want de ene
keer lijkt het dat het een algemene dag is die ooit eens zal komen, en de
andere keer een speciale dag voor ieder mens die naar de grote wereld aan gene
zijde overgaat.
[4] Maar hoe het ook zij, ik begrijp
toch niet waarvoor er nogmaals een opwekking nodig is voor degenen die toch al
leven in Uw naam.
[5] Voor de eigenlijke doden lijkt mij
een opwekking noodzakelijk; maar wanneer en waarvoor moeten ze na de opwekking
nog meer dood worden dan ze daarvoor al waren? Of zal hun pas na die opwekking
Uw evangelie verkondigd worden?
[6] Kijk, o Heer, geeft U ons daarover
nu eindelijk eens een volledige uitleg, zodat wij niet steeds heimelijk moeten
denken dat U van de duizend mensen slechts één voor het eeuwige leven en
negenhonderd negenennegentig voor de eeuwige dood hebt geschapen!'
[7] Daarop zei Ik: 'Luister, Mijn
Simon Juda! Ik geloof dat jij op dit punt, waar je voortdurend over twijfelt,
nooit duidelijkheid zult krijgen, ook al zou je in het volledige bezit van Mijn
geest zijn! Ik heb jullie toch al enkele keren gezegd dat Ik jullie nog heel
veel te zeggen heb - maar dat jullie het nu nog niet kunnen verdragen, dat wil
zeggen met jullie verstand begrijpen en verstaan; daarom zal Ik jullie Mijn
geest zenden en die over jullie uitstorten, en die zal jullie pas in alle waarheid
en wijsheid binnenleiden!
[8] Ik hoef nu tegenover jullie maar
een beetje hoger te grijpen met Mijn leer, en dan zeggen jullie: 'Nu hebt U
weer in gelijkenissen en beelden gesproken!', en omdat jullie niet in staat
zijn Mijn leer te begrijpen, noemen jullie die hard. 'Wie kan die vatten en
begrijpen?'
[9] Weten jullie dan niet dat jullie
nu met betrekking tot Mijn leer als kleine, onmondige kinderen zijn, die men
met melk voedt, omdat ze nog geen hard en krachtig voedsel tot zich kunnen
nemen en verteren?
[10] Als jullie er na Mij op uit
zullen gaan om Mijn evangelie onder de mensen te verbreiden, dan zullen jullie
hetzelfde doen als wat Ik nu met jullie doe en met andere mensen, die wij
ontmoeten.
[11] Of wat zouden jullie ervan
vinden, als er op een school voor kinderen een zeer wijze schriftgeleerde zou
komen en voordrachten over de meest verhulde tekstgedeelten van de profeten
zou gaan houden voor zijn jonge en zwakke toehoorders -wat natuurlijk geen van
de toehoorders zou kunnen begrijpen? Zou die zeer wijze schriftgeleerde het
zich uiteindelijk niet moeten laten welgevallen dat zijn toehoorders hem
toeroepen: 'Hooggeleerde en wijze vriend, leer ons toch liever eerst lezen,
desnoods schrijven en rekenen; en kijk dan pas of wij al dan niet iets van je
hoge wijsheid kunnen begrijpen!'?
[12] En kijk, zo'n terechtwijzing zou
Ik Mijzelf van jullie moeten laten welgevallen, als Ik jullie Mijn evangelie
in het zuiver hemelse licht zou voorhouden! Want als jullie de dingen van deze
wereld al niet begrijpen, die toch zo duidelijk voor de hand liggen, hoe zouden
jullie dan iets begrijpen, als Ik met jullie over dingen zou spreken die geheel
en al van gene zijde en hemels zijn?'
[1] (De Heer:) 'Waar jij, Simon Juda, Mij
zojuist naar hebt gevraagd, hoort voor het allergrootste deel thuis aan gene
zijde, en ondanks Mijn veelvuldige uitleg kun je het niet helemaal tot op de
bodem begrijpen en beschuldig je Mij zodoende heimelijk van een bepaalde
onrechtvaardigheid en tirannieke wreedheid. Dat is niet zo mooi van je, en des
te minder omdat je nu wel weet wie Ik ben, en dat Ik alleen uit liefde voor
jullie mensen en niet uit toorn en wraak een lichaam van jullie aardse vlees
heb aangenomen om Mijzelf in al Mijn diepte en grootheid persoonlijk aan jullie
te kunnen openbaren, zonder Mij van de mond van de een of andere profeet te
hoeven bedienen om Mijn wil aan jullie mensen bekend te maken.
[2] Geloof je niet dat Ik nog veel
beter het aantal mensen op aarde ken, die nog nooit iets over Mij hebben kunnen
horen, die dat nu niet horen en nog lange tijd niets zullen horen? Hoe zou Ik
hen kunnen richten en verdoemen, als ze buiten hun schuld niet in Mij kunnen
geloven, terwijl Ik toch zelfs onder de vele Joden, die Mij hebben gehoord en
Mij hebben zien werken, nog niemand heb gericht en verdoemd -behalve enkelen
wat hun lichaam betreft, die ons met brutale haast en gretigheid wilden grijpen
en doden? Hoe zou Ik dan onwetenden en onschuldigen richten en verdoemen?!
[3] Er bestaat geen volk op de hele
aarde dat, aangezien het van Adam afstamt, niet uit de oertijd nog een restant
van de aan de stamvaders geopenbaarde leer over de ene en ware God bezit. Dat
de priesters en wereldse heersers later louter uit eigenbelang deze ene en ware
God zeer verhuld en verborgen hebben en in Zijn plaats allerlei afgoden hebben
gezet, waar het volk in geloofde en waaraan het ook offerde, is bekend.
[4] En zie: als het volk gewetensvol
volgens die verschillende leren leeft en handelt, dan heeft het in Mijn ogen
geen of weinig zonde! Het leeft weliswaar in de duisternis van allerlei
dwalingen, maar wanneer hun zielen aan gene zijde komen en daar over alles Mijn
licht ontvangen, zal het hun net zo vergaan als iemand hier, die 's nachts
ergens naar toe moet gaan en onderweg op allerlei voorwerpen stuit, die hij nu
eens voor mensen, voor dieren en dan weer voor iets anders houdt, maar niet
voor wat ze eigenlijk waren en nog zijn.
[5] Laten we die nachtelijke wandelaar
echter op klaarlichte dag over dezelfde weg gaan, dan zal hij de dingen die
voor hem 's nacht wonderlijke verschijningen waren, zeker zien als hetgeen ze
werkelijk zijn en onmogelijk als iets anders; tenslotte zal hij om zichzelf
lachen, omdat hij zo dom heeft kunnen zijn een boomstronk voor een eventuele
straatrover en een op de weg liggende steen voor een hyena te houden!
[6] Daaraan zul je nu gemakkelijk zien
dat dergelijke zielen in de grote wereld aan gene zijde in Mijn licht des
levens veel eerder en gemakkelijker hun weg vinden dan die zielen, die naar
waarheid van Mij gehoord hebben en gemakkelijk kunnen zien en begrijpen dat Ik
het licht, het leven en de waarheid ben - maar wier wereldse instelling en
kwade wil hun dat niet toe staat.
[7] Als we die naar gene zijde laten
komen, zullen ze het licht van het leven en van de waarheid, dat ze hier al zo
verachtten, nog meer ontvluchten en verachten dan hier!
[8] Heb Ik dan ongelijk als Ik zeg:
'Ik zal ook deze geestelijk doden opwekken, wanneer ze uit het vlees van deze
wereld treden, en Ik zal hen richten en hen het loon voor hun daden laten
vinden!'?
[9] Ik zal hen zeker niet persoonlijk
richten; maar de eeuwige waarheid, die ook in hen is en waar ze buitengewoon
vijandig tegenover staan, zal hen richten en voor Mijn aangezicht op de vlucht
drijven. Kan Mij daarvoor enige schuld toegekend worden?
[10] Zeggen de wijzere wetten van Rome
al niet: 'Volenti non fit iniuria*!'? (* Latijn voor: Aan degene die het zelf
wil geschiedt geen onrecht.) Of zou Ik Mij soms uit een soort liefde voor Mijn
tegenstanders van Mijn eeuwige levens en waarheidslicht moeten ontdoen en het
kleed van leugen en bedrog aan moeten trekken? Dat zal hopelijk toch niemand
van jullie wensen? Maar zelfs voor dergelijke door zichzelf verworpen zielen
heb Ik jullie twee troostende dingen gezegd; één keer in de gelijkenis van de
verloren.zoon en later bij een soortgelijke omstreden kwestie als nu, toen Ik
tegen Jullie heb gezegd dat er in het huis van Mijn Vader zeer veel woningen
-maar om Mij nu duidelijker uit te drukken - zeer veel leerinstituten en opvoedingsinrichtingen
zijn, waar zelfs de op deze wereld meest verworpen menselijke duivels bekeerd
en verbeterd kunnen worden.
[11] Ik geloof, Simon Juda, dat je
hieraan wel tamelijk duidelijk zult kunnen zien hoe je datgene moet begrijpen
waarover Ik met jullie al zo vaak heb gesproken.'
[1] (De Heer:) 'Dat Ik met jullie
echter nog nooit over een algemene dag van opstanding en gericht heb gesproken,
zullen jullie je allemaal wel weten te herinneren - maar wel over een speciale
jongste dag voor ieder mens, die aanbreekt op het moment dat zijn ziel haar
lichamelijke, aardse beproevingsomhulsel verlaat. Die opwekking zal evenwel
niet bij iedereen direct het verkrijgen van het eeuwige leven tot gevolg
hebben of andersom de eeuwige dood -waarbij echter opgemerkt moet worden dat
jullie het woord 'eeuwig' niet als een eindeloos voortdurende tijd dienen te
beschouwen; evenzo heeft ook de oneindigheid van Mijn scheppingsruimte niet
uitsluitend betrekking op die ruimte, die evenwel nergens een begin of een
einde heeft evenals God Zelf, van wie die ruimte uitgaat, en die overal in alle
richtingen vervuld is van de werken van Zijn liefde en wijsheid en van de macht
van Zijn wil.
[2] Die eeuwigheid is in de
geestelijke wereld weliswaar te vergelijken met de tijdsduur in de materiële
werelden; dus aan gene zijde in de geest is ze wat hier de tijd is. Daarmee is
echter absoluut niet gezegd dat in de eeuwigheid geen verandering plaats zou
vinden, maar alleen is ermee aangeduid dat de waarheid en het leven eeuwig en
onveranderlijk hetzelfde is; het valse en onware blijft als tegenstelling tot
het eeuwige waarheidslicht en leven derhalve ook eeuwig bestaan, zonder dat een
wezen daardoor gedwongen zou zijn om ook eeuwig in die tegengestelde toestand
te blijven. Want jullie weten dat God als de eeuwige liefde, wijsheid, macht en
kracht ook eeuwig nooit werkeloos kan en zal zijn, maar dat Hij uit Zichzelf
eeuwig door scheppingen tevoorschijn zal roepen, zodoende Zijn gedachten zal
belichamen en die vanuit Zijn liefde en wijsheid naar een toekomstig
zelfstandig bestaan zal leiden, waarvoor in de eeuwigheid tijd genoeg en in de
eindeloze ruimte plaats genoeg is.
[3] En zolang er een schepping zal
bestaan, zal er tegenover het goddelijk zuiver geestelijke ook een materieel
scheppingsobject bestaan, dat in zekere zin tegenover de zuivere Godheid het
duistere levensproefobject vormt. Daarmee is echter niet gezegd dat dit duistere
object voor de hele eeuwigheid duister en slecht moet blijven, evenmin als deze
hele aarde en de voor jullie zichtbare hemel met zijn sterren eeuwig zullen
blijven zoals jullie dat alles nu zien; maar hij zal vergaan en in de loop van
de tijd der tijden geheel en al opgelost worden, en in plaats daarvan zal een
nieuwe schepping komen. Daarom zeg Ik jullie nu al: zie, Ik maak alle dingen
nieuw, en jullie zullen allemaal nog Mijn helpers aan de nieuwe schepping zijn!
[4] Jullie zijn hier nu weliswaar begrensd
zowel wat tijd als wat ruimte betreft, maar toch bevatten jullie eeuwige en
oneindige dingen in je; dat begrijpen jullie weliswaar nu nog niet helemaal,
maar eenmaal zullen jullie geheel en al begrijpen hoe zelfs het kleinste
zandkorreltje iets dergelijks in zich draagt. Want laat iemand van jullie die
kan rekenen, eens proberen een zandkorreltje in stukjes te delen, en laat hij
het Mij zeggen als hij daarmee klaar is! Ik geloof dat dat werk voor iedere
rekenkundige, ook voor de beste, nog te lang zou gaan duren, omdat hij er
eeuwig niet mee klaar zou komen. Zoals echter zelfs in het kleinste ding de
oneindigheid aanwezig is, zo is ook de eeuwigheid dat.
[5] Als Ik dus over eeuwigheid en
oneindigheid spreek, moeten jullie dat ook in de juiste betekenis verstaan
-maar niet zoals jullie kortzichtige wereldse verstand jullie dat ingeeft.
[6] Kijk, hiermee heb Ik jullie nu
mannelijk en vaster voedsel gegeven, omdat Ik wel zie dat enkelen van jullie al
min of meer het vermogen hebben om dat voedsel te verteren!
[7] Als jullie in Mijn naam in de
wereld uitgaan om de volkeren Mijn evangelie te verkondigen, zullen jullie het
de kinderen ook als melkvoedsel moeten voorzetten. Want als jullie met
leringen als deze zouden beginnen, zouden de mensen jullie als waanzinnigen
beschouwen en helemaal niet luisteren naar wat jullie zouden onderwijzen en
zeggen -waarover jullie je echter helemaal geen zorgen hoeven te maken, want er
zal jullie altijd in de mond worden gelegd hoe en wat jullie moeten spreken. Al
het overige zal Mijn geest dan doen bij allen die door jullie Mijn geest
ontvangen en daarin wedergeboren worden. En daaruit zal dan ook het waarmerk
bestaan, dat Mijn woorden niet uit de mond van een mens, maar uit de mond van
God tot jullie zijn gekomen. En nu, Mijn Simon Juda, ben je nu meer verlicht
dan voorheen?'
156
Over het Laatste Gericht
[1] Simon Juda zei: 'Heer en Meester,
deze keer heb ik alles wat U nu hebt uitgelegd heel duidelijk begrepen, beter
dan ooit tevoren; maar ik moet bekennen dat Uw te grote wijsheid mij bijna
verpletterde. Voor U is het wel gemakkelijk om over dergelijke oneindig grote
dingen nog gemakkelijker te praten dan een huisheer over zijn huisraad, maar
ons aardse verstand voelt daarbij het gehele gewicht van Uw eindeloze alwetendheid
tegenover zijn eigen volkomen onbeduidende onwetendheid.
[2] O Heer! U zult een grote massa van
Uw eeuwige lichtgeest over ons moeten uitstorten, voor wij begrijpen wat U ons
tot nu toe allemaal hebt geopenbaard! Ik dank U voor Uw zo grote genade, die U
ons nu bewijst; maar toch zie ik ook in dat wij niet in staat zullen zijn om al
die grote geheimen, die U ons al uit de natuurlijke wereld hebt geopenbaard en
daarnaast die nog grotere uit het geestelijke rijk ook aan onze leerlingen door
te geven.'
[3] Ik zei: 'Dat is voorlopig ook
helemaal niet nodig, maar Mijn geest zal dat wel doen bij velen die Ik daartoe
zal roepen. Voor de kinderen van deze tijd is het voldoende dat de mensen in
Mij geloven, dat Ik wat dit lichaam van Mij betreft uitgegaan ben van God de
Vader en dat ieder mens door dat geloof zal overgaan tot de ware kennis van
God, tot de ware liefde voor Hem en voor zijn naaste en daardoor ook tot het
eeuwige leven.
[4] En zo zullen jullie de bazuinen
zijn die iedereen zal horen, ook degenen die in de graven zijn en die door de
zee gevangen worden gehouden vanwege hun eindeloos vele dwaasheden en zonden,
en ze zullen uit de graven komen, en ook degenen die door de zee gevangen zijn
gehouden zullen vrij worden en met het kleed des levens bekleed worden.
[5] Want wie door de bazuin gewekt
wordt, wordt niet ten dode opgewekt, maar ten leven; wie echter het geschal van
de bazuin niet wil horen zal ook niet opgewekt worden, maar in de nacht van
zijn graf en in gevangenschap van de zee blijven tot de tijd dat deze hele
aarde door het vuur wordt opgelost. Want evenals ten tijde van Noach zullen ze
huwen en ten huwelijk wor den gegeven en zich niet bekommeren om de stem van
Mijn gewekten. De eerstgenoemden zal Ik dan echter in één ogenblik van de aarde
wegrukken en de laatstgenoemden met al hun lievelingen prijsgeven aan het
allesvernietigende vuur, aan het ontstaan waarvan de dan levende
onboetvaardige mensen zelf het allermeest zullen bijdragen.
[6] En kijk, dat zal een laatste
gericht op deze aarde zijn, waarvoor spoedig na jullie in het klein een eerste
begin gemaakt zal worden! Maar jullie moeten natuurlijk ook niet denken dat
zo’n vuur onmiddellijk in alle plaatsen en streken van de aarde tegelijk zal
uitbreken, maar hier en daar, zo geleidelijk aan, opdat de mensen nog altijd de
tijd en de ruimte zullen krijgen om hun leven te beteren.
[7] Nu komt echter in jullie in stilte
weer de vraag op hoe het daarna met die losbandige zielen zal aflopen. Denk wat
dat betreft alleen maar aan wat Ik jullie zojuist heb gezegd, namelijk dat er
in Mijn Vaders huis vele woningen en opvoedingsinrichtingen zijn, dan zullen
jullie je daardoor zonder moeite kunnen voorstellen wat er verder met zulke
zielen zal gebeuren!
[8] Wat Ik jullie nu heb gezegd moeten
jullie echter voor je houden; want de mensen, zoals ze nu zijn, kunnen die
dingen niet vatten en begrijpen! Daarom hebben de Joden, toen ze in de tijd van
de koningen steeds duisterder en halsstarriger werden, de laatste drie* (*
Namelijk het 6e en 7e boek van Mozes en het profetische aanhangsel;/zie deel 6,
hfdst. 216:6.) jullie reeds bekendgemaakte boeken niet meer kunnen begrijpen
en ze als apocrief weggedaan.
[9] De jullie bekende Essenen hebben
zich daar op het juiste moment nog meester van kunnen maken en hebben daar voor
zichzelf ook vele aardse voordelen mee behaald, wat natuurlijk evenmin Mijn wil
was als dat de mensen zich met behulp van alle vermogens die Ik hun heb
gegeven, volop in alle zonden zouden begeven en Mij geheel en al zouden
vergeten. Maar desondanks zijn de mensen allerlei goede en slechte ervaringen
rijker geworden, zijn toen op verschillende tijden toch weer naar Mij
teruggekeerd en hebben zichzelf daardoor wegen tot verbetering en naar het
licht bereid. En zo zal er ook door de Essenen nog een juist licht onder vele
mensen komen.'
157
De Heer geeft Johannes en Mattheus aanwijzingen
voor
hun aantekeningen
[1] Daarop zei Mijn Johannes: 'Moet ik
van datgene waarover U ons vandaag zo genadig hebt onderwezen, iets op mijn
perkamentvellen noteren of niet? Het zou in ieder geval voor de geslachten na
ons van belang kunnen zijn!'
[2] Ik zei: 'Laat dat maar; want in
die tijd zal Ik, als het nodig is, die dingen door de mond van nieuw gewekte
knechten, zieners en profeten laten openbaren aan de mensen die van goede wil
zijn; maar in die tijd zullen degenen die door Mij gewekt zijn en die in Mijn
geest zijn wedergeboren toch wel in alle voor hen noodzakelijke waarheid en
wijsheid binnengeleid worden.
[3] Jij zult echter over het
belangrijkste van Mijn ambt als leraar op deze aarde, dat je in het door jou
geschreven en blijvende evangelie hebt opgenomen, over de buitengewone
leringen en daden bovendien nog vermelden, dat je daarvan alleen maar zegt dat
Ik nog heel veel dingen geleerd en gezegd heb die niet in dat boek geschreven
staan; en ook al zouden ze in boeken opgeschreven zijn, dan zou de wereld, dat
wil zeggen de mensen, ze toch niet vatten. En dat is voldoende.
[4] Dat Ik Mijzelf overigens zal
openbaren aan degene die in Mij gelooft, Mij liefheeft en Mijn geboden van de
liefde houdt -wat je al geruime tijd geleden hebt opgeschreven -moet voldoende
zijn voor iedereen die in Mijn naam gedoopt en gesterkt wordt door Mijn geest
uit de hemelen! ,
[5] Toen Ik Johannes dit duidelijke
antwoord had gegeven, was hij daar volkomen tevreden mee; maar de eveneens
aanwezige evangelist en schrijver Mattheus zei: 'Heer, ik heb toch ook met alle
vlijt een groot aantal notities over Uw leringen en daden verzameld, en U zegt
niet dat die ook zullen blijven!'
[6] Ik zei: 'Ook jouw notities zullen
blijven! De notities echter die jij met je eigen hand hebt geschreven zullen
weliswaar ergens als geschrift ook blijven bestaan, maar de mensen bij wie ze
blijven bestaan zullen er niet veel aan hebben; maar iemand anders, die in
jouw naam zal schrijven, zal jou vervangen,
en zijn geschrift zal blijven bestaan.
En ook jij kunt dus tevreden en gerustgesteld zijn.
[7] Maar omdat het nu al laat in de
nacht is geworden, zullen wij ons enige rust gunnen; de dag van morgen zal het
zijne weer met zich meebrengen!’
[8] De waard ging vol diepe achting
voor Mij staan en wilde ons allemaal naar een slaapvertrek brengen.
[9] Maar Ik zei: 'Doe dat voor de twee
pelgrims; wij blijven de hele nacht aan deze tafel zoals nu.'
[10] Daar stelde de waard zich mee
tevreden en hij bracht de twee vreemdelingen, die zich uitermate verbaasden
over Mijn woorden, die ze niet hadden begrepen, naar hun slaapkamer; ze
verheugden zich al op de komende dag om Mij en Mijn gezelschap nader te leren
kennen, en bedankten de waard in hun slaapvertrek voor zijn gastvrijheid.
[11] Daarna rustten wij zoals
gewoonlijk tot zonsopgang, en op die tijd stonden wij allemaal op van tafel en
gingen naar buiten.
[12] Enkele honderden passen buiten de
stad bevond zich een tamelijk hoge heuvel, die ongeveer honderd voet uitstak
boven het toch al hooggelegen landschap, en vanaf die hoogte had men een
werkelijk prachtig en wijds uitzicht over de grote vlakten van de Eufraat, en
naar het westen overzag men een groot gedeelte van het Jordaandal tot aan de
Dode Zee, een deel van Jeruzalem, Bethlehem en nog een heleboel plaatsen tot
aan de Libanon.
[13] De waard ontbrak niet en
vergezelde ons deze heuvel op, en begon ons uit te leggen wat er in oostelijke richting
te zien was, in het zuiden, westen en noorden; want hij was zeer goed bekend in
die streek, en Mijn leerlingen spraken met hem.
[1] Toen hij tenslotte ook wilde
beweren dat de heuvel waar wij op stonden de berg Nebo was, waar Mozes' aardse
leven beëindigd werd, zei Ik tegen hem: 'Vriend, nu ga je toch wat te ver met
je kennis van deze streek; want de omgeving van de berg Nebo, van waaruit men
ook de nevelige omgeving van Jericho helemaal kan overzien, ligt nog een kleine
dagreis verder naar het zuiden. Maar aangezien je zo goed thuis bent in deze
omgeving, kun je Mij misschien zeggen wie de bouwer van deze zwarte basaltstad
is waar jij woont! Weet je hoe die heet?'
[2] De waard zei: 'Heer en Meester, in
de geschiedenis ben ik slecht thuis; maar als ik mij niet vergis hebben de
Gadieten deze stad gebouwd! Want men zegt dat vanaf daar verder naar het
noorden het land aan de stam Gad heeft toebehoord, en verder naar het zuiden,
samen met een gedeelte van het gelukkige Arabië tot aan de rivier de Eufraat
moet alles aan de stam Ruben hebben toebehoord. De grenzen van deze twee landen
schijnen in de boze tijd van de koningen echter sterk te zijn verschoven, en
tegenwoordig weet men niet meer precies tot hoe ver de stam Ruben en tot hoe
ver de stam Gad het land in bezit had. Wij houden deze stad van ons nog voor
een werk van die stam.'
[3] Ik zei: 'Mijn beste vriend, dan
heb je je bijna duizend jaar vergist, want de bouwer van deze stad alsook van
nog verscheidene andere steden was Edon, die nog vóór Abraham leefde en die
deze stukken land bezat, met nog een aanzienlijk deel van het gelukkige Arabië
tot aan de Eufraat en samen met een groot gedeelte van het huidige Syrië tot
ver voorbij Damascus; derhalve is deze stad, samen met verschillende andere
steden, door Edon en zijn nakomelingen gebouwd en is daarom niet veel jonger
in jaren dan Babylon.
[4] Kijk, Mijn beste, wij staan nu op
de heuvel waar Abraham en Edon stonden, terwijl ze God in het geloof van hun
hart een offer brachten en de grenzen van hun landen vaststelden. Alles in
westelijke richting behoorde, zover het oog reikt, aan Abraham, en het land in
oostelijke richting tot aan de Eufraat behoorde aan Edon en zijn nakomelingen,
die zich later voor het grootste deel met de nakomelingen van Abraham hebben
verenigd. Kijk, nu weet je wie de bouwer van deze zwarte steden was, die zo
stevig gebouwd zijn dat men ze over meer dan duizend jaar gerekend vanaf nu de
alles vernietigende tand des tijds niet echt duidelijk zal aanzien.
[5] De bevolking zal echter in de loop
der tijd sterk afnemen en zeer arm zijn; want nu is het land nog vruchtbaar,
maar dan zal het een woestijn Worden, en armelijke herdersvolken zullen er
alleen in de natte wintertijd schaars voer voor hun magere kudden aantreffen en
niet te kieskeurig zijn om een tijdlang nu eens in de ene, dan weer in een
andere van deze vele steden te wonen.
[6] En toch zal deze nu al zeer woeste
streek tot aan de Eufraat weer groen worden en dan een gezegende plek zijn om
te wonen voor de mensen die in Mijn naam van goede wil zijn!'
[7] Daarop zei de waard: 'Ja, Heer en
Meester! Eenzelfde voorspelling heb ik ook bij de profeet Jesaja gelezen! Maar
wanneer zal die tijd komen? Daarover staat niets bij de profeet! Kunt U, o Heer
en Meester, mij een preciezere tijd aangeven?'
[8] Ik zei: 'Het jaar, de dag en het
uur niet - want dat is afhankelijk van het doen en laten van de mensen,
namelijk wanneer ze zich weer van hun wereldse koningen zullen losmaken en zich
net als in de tijd van Mozes en de richters onder Mijn heerschappij scharen;
maar toch zeg Ik je met zekerheid, dat er tot dan toe niet veel meer dan
tweeduizend jaar zullen verstrijken.
[9] Maar in het nu nog zeer woeste
werelddeel, dat jullie Europa noemen en waarvan de volkeren nu over jullie
heersen, zal die gelukkige toestand eerder optreden; want in dit oude
werelddeel zijn nog een groot aantal -welteverstaan - zeer harde stenen, die
niet zo snel en gemakkelijk in vruchtbaar land zijn te veranderen. Die harde
stenen komen echter overeen met de even harde harten van de mensen, die
eveneens moeilijk in vruchtbare akkers voor het opnemen van Mijn woord
veranderd kunnen worden.
[10] Ik zeg je: eerder dan een tiende
deel van de mensen van dit oude grote werelddeel zich in de volle zegen van
Mijn leer zal bevinden, zal het slechtste deel van Europa in Mijn leer
gezegender zijn dan in dit oude werelddeel het kleinste en beste deel; want er
zal nog veel vuur nodig zijn voordat de zeer vele mensen van dit werelddeel de
invloed van de stralen van Mijn levenszon ondergaan die hen tot het eeuwige
leven zullen verwarmen.'
[11] De waard zei: 'O Heer, dan ziet
het er voor ons nog heel treurig uit! Daarom heeft de profeet natuurlijk niets
met zekerheid kunnen aangeven over de tijd dat die gelukkige toestand
terugkeert?'
[12] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn beste
vriend, kijk, daar in het zeer verre oosten gaat de zon veel eerder op dan in
het veraf gelegen westen; daarom wordt het daar, waar de zon veel vroeger
opgaat, ook veel eerder nacht, en die blijft dan zo lang tot de zon weer
opgaat. Dat is een voor jou begrijpelijk, slechts natuurlijk beeld -maar
daarachter gaat ook het geestelijke schuil.
[13] In Mij is de geestelijke zon voor
jullie ook het eerst en het vroegst opgegaan; maar daarom zal ze voor jullie
ook het eerste ondergaan. Als ze echter weer opgaat, zal ze voor jullie niet
vanuit het westen opgaan, maar opnieuw vanuit een zeer ver hier vandaan gelegen
oosten; want bij Mij gebeurt alles in een bepaalde orde, en er gebeurt niets in
strijd met die orde, materieel noch geestelijk.
[14] Nu begrijp je deze dingen nog
niet, maar weldra zal de tijd komen datje ze zult begrijpen.'
[1] De waard zei: 'O Heer en Meester,
ik geloof dat zelfs de meest wijze engel-seraf in eeuwigheid niet volkomen zal
kunnen begrijpen wat Uw mond uitspreekt! Maar ik moet U bij deze gelegenheid
toch iets speciaals vragen, omdat de zon vandaag zo zuiver en prachtig opgaat
als men haar anders in deze streek in oostelijke richting maar heel zelden ziet
opgaan vanwege de vele nevels, die zich in deze onafzienbare vlakte aldoor
ontwikkelen: is de zon een vuur op zichzelf, waarvan de vlammen de aarde
verlichten, en wel zo sterk, dat men op aarde nooit zo'n enorm licht zou kunnen
maken en kunnen zien?
[2] De buitengewone warmte van de zon,
die zij ons tegelijk met het licht toezendt, doet ons vermoeden dat ze een
uiterst hevig vuur moet zijn; maar omdat ze 's winters net zo schijnt als nu en
wij van de hitte van haar veronderstelde vuur dan maar heel weinig
gewaarworden, zijn enkele mensen van mening dat ze waarschijnlijk in feite toch
geen echt vuur is. Wij vormen hier een gemeenschap bestaande uit Romeinen,
Joden, Grieken, Arabieren en Egyptenaren, en er heersen bij ons verschillende
meningen, en toch kan men uit geen enkele daarvan ook maar enigszins wijs
worden.'
[3] Ik zei: 'Jullie zullen er zo ook
nog lang niet wijs uit worden, omdat jullie allemaal van oudsher door de
diepste nacht van bijgeloof omringd zijn! Wie het wil begrijpen, moet weten dat
het op en ondergaan van de zon slechts schijnbaar is; want wat jullie dag en
nacht verschaft, wordt veroorzaakt door de draaiing van de aarde, die geen
ronde schijf is -zoals jullie denken -maar een zeer aanzienlijke grote bol; de
dag en de nacht zijn dus niets anders dan het gevolg van een omwenteling van de
aardbol, voor welke omwenteling de aarde een tijd van ongeveer 24 van jullie
uren nodig heeft.
[4] En zoals de aarde geen ronde
schijfmaar een bol is, zo is de zon dat ook, alleen duizendmaal duizend keer
groter dan deze aarde. Dat ze zich zo klein aan jullie voordoet, zoals jullie
haar zien, komt door haar enorme afstand tot deze aarde. Ook als Ik je het
aantal uren zou noemen dat ze van de aarde verwijderd is, zou je je daar toch
geen voorstelling van kunnen maken omdat je te weinig thuis bent in het
getallenstelsel volgens de Arabische methode. Maar stel je een afstand van
bijna 44 miljoen uur voor -een paar Arabieren die hier wonen kunnen dat getal
wel voor je omrekenen - dan zul je je enigszins kunnen voorstellen hoever de
zon van de aarde af staat. En ze draait niet rond de aarde om dag en nacht tot
stand te brengen, en ook zakt ze niet, zoals het bijgeloof van de Romeinen en
Grieken wil, iedere dag in de grote zee om zich daar in zekere zin te baden en
schoon te wassen, om daarna weer met volle lichtsterkte de hele aarde te kunnen
verlichten.
[5] De aarde draait echter wel om de
zon heen in ongeveer 365 dagen, en deze tweede beweging van de aarde verschaft
jullie een jaar met zijn lente, zomer, herfst en winter.
[6] De zon als zodanig is echter geen
vuur, maar wat jullie als licht Waarnemen is het stralen van haar
atmosferische oppervlak, dat veroorzaakt wordt door de rotatie van de zon zelf om
haar eigen as en meer nog door haar buitengewoon snelle beweging rond een
middenzon, die nog veel verder van haar af staat. Door die bewegingen van de
zon in de uitgestrekte etherruimte wordt op haar atmosferische oppervlak een
grote elektrisch werking teweeggebracht; daardoor is haar lichtglans hetzelfde
als van jullie bliksem, maar dan in een veel hogere intensiteit -en dan met dit
verschil, dat op het luchtoppervlak van de zon de buitengewone ontwikkeling
van de bliksem ononderbroken doorgaat, terwijl een bliksem op deze aarde
slechts hier en daar door een verhoogde wrijving van luchtdelen in zeer geringe
mate tot ontwikkeling komt en daarom ook altijd maar zeer korte tijd flitst.
[7] Er zijn echter ook wel streken en
bepaalde plekken op deze aarde, waarboven zich bliksemstof in veel sterkere
mate ontwikkelt en die plek daardoor ook urenlang met zijn licht geweldig
verlicht.
[8] Wie zich daarvan wil overtuigen
moet naar die streken in Midden-Afrika reizen, waar zich de hoogste en zeer
uitgestrekte bergen van dit werelddeel verheffen, en daar zal hij genoeg te
zien krijgen van dergelijke elektrische verschijnselen. Maar bij het
aanschouwen van die verschijnselen zal het hem
nog erger te moede worden dan wanneer
er boven deze streken dikwijls hevige elektrische stormen opsteken, waarbij de
mensen zich dan vanwege de ontelbare bliksems en het gekraak daarvan liever in
de diepste en donkerste kelder opsluiten dan het lichten van de gevaarlijke,
vaak talloze bliksems buiten te bewonderen.
[9] Ja, vriend, niet alle
natuurverschijnselen op deze aarde, die zelfklein is, zijn geschikt om de mens
zo'n vertrouwen in te boezemen, dat hij ze welgemoed en zonder vrees en beven
kan verdragen en gadeslaan!
[10] Maar als het er af en toe op deze
kleine aarde in haar natuurverschijnselen al enigszins merkwaardig toegaat
voor jullie mensen, hoeveel te meer zal dat dan zo zijn op zo'n groot
hemellichaam als de zon.
[11] In de geest zullen jullie dat
later allemaal met de grootste vreugde en het grootste welbehagen kunnen
bekijken; maar voor jullie vlees is dat niet mogelijk.
[12] Daarmee heb Ik je nu gezegd hoe
het zit met het schijnen van de zon, en daarmee heb Ik je een klein vonkje
licht gegeven; maar wat jij nu nog lang niet geheel en al zult begrijpen, dat
zullen over duizend en nog enkele honderdenjaren Mijn kinderen in Europa en
nog veel verder weg op hun vingers kunnen natellen, en dat zal heel veel
bijdragen tot het verminderen en tenslotte geheel en al verdwijnen van het
oude, zeer primitieve bijgeloof. Voor jullie is het nu echter voldoende dat
jullie in Mij geloven en volgens Mijn leer, leven en handelen; al het overige
zal jullie er op het juiste moment bijgegeven worden.'
[13] Hierop bedankte de waard Mij voor
deze uitleg, die hem buitengewoon had verrast, en hij vertelde Mij dat die
sterk overeenkwam met een droom die hij eens had gehad, waarin hij door de
geest van de profeet Elia, van wiens naaste verwanten ook hij afstamde, een
beeld had gezien dat overeenstemde met wat Ik, de Heer, hem zojuist had verteld.
[14] 'In die droom', zei de waard
verder, 'had ik het idee dat ik mij hoog boven de aarde bevond en dat ik die
niet als een ronde schijf, maar als een grote bol onder mijn voeten waarnam.
Toen vroeg ik aan de geest van Elia wat dat te betekenen had.
[15] Hij zei: 'Dat zul je te horen
krijgen van Degene die vóór mij was en eeuwig zijn zal!'
[16] Daarop werd ik weer wakker en
bevond ik mij in Joppe, waar ik geboren ben; want hier in deze stad woon ik pas
twintig jaar.'
[17] Terwijl de waard nog aan het vertellen
was, kwam een bode ons uitnodigen voor het ochtendmaal, en wij verlieten onze
berg en begaven ons naar het huis van onze buitengewoon vriendelijke waard.
[1] Toen wij aan tafel zaten, kwamen
ook de twee vreemdelingen tevoorschijn en gingen heel schuchter aan hun
eenzame kleine tafel zitten. Ik riep hen echter om maar aan onze tafel te komen
zitten en samen met ons het ochtendmaal te gebruiken; dat deden ze dan ook onmiddellijk,
hoewel met de schuchterheid die de armoede in weerwil van zichzelf eigen is.
[2] Maar Ik boezemde hun weldra moed
en troost in, waarop ze vertrouwelijker en spraakzamer werden en ons veel over
hun koning en hun priesters vertelden.
[3] Ik zei tegen hen: 'Voor jullie
priesters zal weldra het laatste uur geslagen hebben; maar jullie huidige
koning zal nog een goede man voor jullie worden als hij over enkele jaren over
Mij zal horen. Als jullie van hieruit weer in jullie land komen en de koning
de tribuut overhandigen - niet een -, maar tienvoudig, als hij het wil
aannemen - zal hij vriendelijk tegenover jullie worden en vragen hoe jullie aan
zoveel goud en zilver zijn gekomen. Vertel hem dan in alle bescheidenheid
hoever jullie voorbij de Eufraat zijn getrokken, wat jullie hebben gezien en
gehoord en hoe jullie aan het geld zijn gekomen!
[4] Hij zal jullie dan bij zich
opnemen en graag met jullie over Abraham, Mozes en de andere profeten spreken,
en vooral over Mij, aangezien Ik Degene ben - zij het ook in een lichaam van
vlees en bloed - van wie alle profeten voorspellingen hebben gedaan; binnen
afzienbare tijd zal Ik boden naar hem toe zenden, die hem alles wat ze van Mij
hebben gezien en gehoord in het helderste licht zullen tonen. En als de boden
naar die stad komen, waar jullie koning verblijf houdt, zullen ze eerst naar
jullie toekomen, en jullie zullen hen naar de koning brengen.'
[5] Daarna begonnen we aan het
ochtendmaal, en toen we klaar waren zei Ik tegen hen: 'N u kunnen jullie gerust
opstaan en op weg naar huis gaan; buiten voor het huis zullen jullie alles
aantreffen wat jullie voor de thuisreis nodig hebben!'
[6] Toen bedankten de twee, stonden op
van de tafel en wierpen door de deur snel een blik in de straat, om te zien wat
voor nieuws daar voor de thuisreis stond; want omdat niemand hun in de kamer
een gift ter hand had gesteld waren ze wat kleingelovig, en daarom nieuwsgierig
wat ze op straat zouden aantreffen.
[7] Buiten gekomen troffen ze daar zes
kamelen aan, waarvan er vier zwaar met goud en zilver beladen waren en twee
voor hen in orde waren gemaakt om hen naar huis te brengen en eveneens van
zoveel goud en zilver waren voorzien, dat de twee daarmee tot ze weer thuis
waren heel goed in hun levensbehoeften konden voorzien.
[8] Hoewel de weg naar hun eigen land
tamelijk afgelegen en hier en daar onveilig was door rovende bedoeïenen, kwamen
de twee daar toch zonder enig probleem wel behouden aan; zij deden onmiddellijk
wat Ik hun had aangeraden, waarna de koning hun heel vriendelijk gezind werd,
hen tot zijn zaakgelastigden aanstelde en hen hun vrouwen gezond en wel
teruggaf, gekleed in prachtige kleren.
161
Het verbreiden van de leer van de Heer in Babylon
[1] Bij deze koning werd een paar jaar
later de apostel Mattheus met zijn begeleider tijdens zijn reis naar Indië heel
goed opgenomen, en hij bleef een heel jaar bij hem.
[2] Toen hij met zijn begeleiders
echter verder naar Indië wilde reizen, gaf de koning hem een veilig geleide tot
aan de grenzen van zijn rijk, en zo was deze apostel een van de eerste getuigen
van Mij bij deze koning; hij wilde in de stad, die destijds nog Babylon heette
- hoewel het oude Babylon als een grote puinhoop tamelijk ver van deze stad lag
- bekeringen maken onder de heidenen, die voor het merendeel dienaren van Baal
waren.
[3] De koning raadde hem dat echter af
en zei: 'Het is voldoende dat ik en mijn hofhouding weten en inzien wat wij
moeten geloven en waar wij met dit geloof aan toe zijn; voor de rest zullen
mijn zoon en ik wel zorgen - want ik zou jullie niet prijs willen geven aan de grenzeloze woede van mijn
priesters. Als die geleidelijk aan uitgestorven zullen zijn en ik ervoor zorg
dat er na hen geen plaatsvervangers meer komen, zal er gemakkelijker met het volk
te onderhandelen zijn.'
[4] Met deze uitlating van de koning
waren de twee apostelen tevreden, en ze deden geen moeite meer om Mijn leer
onder de volkeren van deze koning te verbreiden.
[5] Maar toch kwam zeven jaar later
Petrus met zijn zoon Marcus naar deze koning toe; hij werd eveneens
buitengewoon goed ontvangen en deed ook voorstellen aan de koning om op zijn
minst de stad geleidelijk aan met Mijn leer bekend te maken.
[6] De koning, die Petrus en ook
Marcus erg liefhad, raadde Petrus dat af, aangezien hij wel wist door welke
geest zijn Baalpriesters bezield waren, en hij zei speciaal tegen Petrus: 'Kijk
eens, wij leven hier in een land waar zich vooral verder naar het oosten tot
aan de grote rivier de Ganges overal allerlei wilde en verscheurende dieren
bevinden en het ook vergeven is van allerlei giftig onkruid! Waar God de Heer
echter zulke dieren en giftige planten in zulke grote aantallen laat groeien,
daar is de aardbodem en met name ook de lucht vast en zeker vervuld van boze
geesten en duivels, en die rennen rond als hongerige en brullende leeuwen,
tijgers, panters en hyena's en proberen iemand uit de klasse der mensen te
vinden om hem te verscheuren.
[7] De genoemde beesten zijn woest en
zeer boosaardig, en men kan alleen met groot gevaar jacht op hen maken; maar
mijn Baalpriesters zijn nog duizendmaal boosaardiger, want ieder van hen heeft
minstens duizend duivels in zich, en behalve ik, met mijn uiterste gestrengheid
en mijn soldaten, die voor het merendeel Joden, Grieken en Romeinen zijn, kan
iemand anders niet zonder moeilijkheden tegen hen optreden, terwijl ik als
koning zelf slechts een vazal van Rome ben, wat jullie beiden wel zullen weten,
aangezien het Romeinse rijk tot aan de Ganges reikt, waarachter pas het grote
Indische rijk begint, waarvan nog niemand van ons uit de grenzen kent.'
[8] Dat advies van de koning beviel
Petrus wel, maar toch voelde hij heimelijk een drang om met enkele burgers van
deze stad over Mijn leer en Mijn rijk te spreken; daar hoorden de priesters
natuurlijk ook al gauw van, en ze deden Petrus door middel van hun
boodschappers het verzoek om ook hen met die zaligmakende leer bekend te maken.
[9] Petrus liet zich daar lange tijd
niet toe verleiden, vooral omdat zijn zoon en helper Marcus hem daar ernstig
voor waarschuwde en steeds zei: 'Laat hier de koning voor onze zaak het werk
doen; wij zullen niet tegen de wil van de Heer handelen, als wij hier de raad
van de koning opvolgen!'
[10] Maar na een paar jaar ging Petrus
toch een keer buiten de stad, om zomaar te wandelen, en daar trof hij
verscheidene bedelaars en zieken. De armen schonk hij wat geld en de zieken
genas hij door de kracht van Mijn geest die in hem woonde.
[11] Bij dit wonder kwamen er ook
verscheidene Baalpriesters bij staan, ze herkenden Petrus en vroegen hem zeer
dringend om met hen een stukje verderop het land in te gaan.
[12] En hij gaf gevolg aan hun
aandringen en trouwe verzekeringen, omdat ze hem vertelden dat zich in een
dichtbij gelegen dorp een groot aantal zieken bevond die door geen enkele arts
genezen konden worden; als hij ook die zou genezen, zouden zij en alle overige
priesters zijn leer aannemen en hun tempels eigenhandig vernietigen.
[13] Na die woorden ging Petrus met de
priesters mee en kwam na een uur inderdaad met hen in een dorp, waar een groot
aantal koortsende zieken en bezetenen waren, die hij allemaal genas en waarbij
hij zelfs een dode tot leven wekte.
[14] De genezenen begonnen Petrus
echter te loven en ze zeiden: 'Deze man moet door de waarachtige God gezonden
zijn, anders zou het voor hem niet mogelijk zijn om enkel door zijn woord
datgene bij ons te doen waartoe al onze vele goden nog nooit in staat waren.'
[15] Dat maakte de priesters die
Petrus vergezelden buitengewoon kwaad. Ze dwongen hem ogenschijnlijk vriendelijk
om samen met hen nog een klein dorp te bezoeken, waar men alleen door een bos
van mirten en rozen kon komen. In dat bos grepen ze Petrus, trokken hem zijn
kleren uit, sloegen hem dood en hingen hem toen met zijn voeten aan een dode
mirtenboom waaraan ze aan de onderkant een dwarsbalk bevestigden en daar zijn
handen met touwen aan vastbonden; daar lieten ze hem zo hangen en trokken zich
toen langs een andere weg terug in de stad.
[16] Omdat de koning vond dat Petrus
te lang wegbleef liet hij hem overal zoeken, zowel binnen als buiten de stad,
en het lukte hem pas de tweede dag om Petrus - dood en heel erg toegetakeld -
in het mirtenbos te vinden.
[17] Daarbij werd hem door de
genezenen ook verteld dat de priesters van de stad hem met alle vriendelijkheid
naar hen toe hadden gebracht, dat hij hen op wonderbaarlijke wijze beter had
gemaakt en bovendien een dode weer tot leven had gewekt. Ze voegden er nog aan
toe dat hij daarna met de priesters verder landinwaarts was gegaan.
[18] Dat deed de koning groot verdriet,
hij liet Petrus met koninklijke eer in de koninklijke tombe begraven en liet
ook de mirtenboom in de tombe leggen.
[19] Maar de meer dan tweeduizend
priesters in die stad verging het daarna slecht. De koning spaarde niet een van
hen, liet hen door zijn soldaten allemaal doden en daarna op meer dan
vierhonderd wagens ver weg naar een woestijn brengen, waar hij hen uit de
wagens liet gooien om daar als voedsel voor de vele wilde beesten te dienen.
[20] Daarna begon de leerling Marcus
met hulp van de koning en onze twee bekende zaakwaarnemers de mensen van bijna
de hele stad tot Mijn leer te bekeren, en het duurde nog lang geen jaar, of de
hele stad en daardoor spoedig daarna ook bijna het hele land was zegenrijk tot
Mijn leer bekeerd.
[21] (Hiermee stel Ik jullie, Mijn
jongste leerlingen, bij deze gelegenheid op de hoogte waar en hoe de eerste
apostel voor deze wereld aan zijn einde is gekomen; dus niet in Rome, nog
minder in Jeruzalem, maar in de nieuwe stad Babylon, die later de Saraceense
naam Bagdad kreeg.)
[22] Dat heb Ik echter bij de waard in
de jullie bekende stad niet aan de leerlingen verteld, maar alleen aan jullie
in déze tijd, en nu kunnen we weer onze eerdere plaats, terwijl we nog aan de
tafel van de waard zitten, innemen.
162
De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders
[1] De waard vroeg Mij of Ik niet nog
enkele dagen bij hem wilde blijven.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Als je in
Mij gelooft, Mij voortdurend liefhebt en volgens Mijn leer leeft en handelt, zal
Ik in de geest altijd bij je blijven, maar met Mijn lichaam zal Ik niet lang
meer op deze aarde zijn; want Mijn tijd loopt ten einde, en Ik heb nog veel te
doen in andere steden en dorpen; daarom zal Ik met Mijn leerlingen dan ook
onmiddellijk verder naar het zuiden reizen.
[3] Daarop bracht de waard nog nieuwe
wijn en vers brood; wij namen daarvan iets tot ons, stonden toen van tafel op
en maakten ons gereed om verder te trekken.
[4] Toen Ik de waard en zijn hele huis
had gezegend, bedankten allen Mij en de waard zelf vergezelde ons nog ongeveer
twee uur gaans, bij welke gelegenheid Ik hem nog menig levensgeheim onthulde,
waardoor hij zeer getroost was.
[5] Daarna keerde hij weer terug naar
huis en wij trokken nog ruim een halve dagreis verder naar het zuiden, en wel
over zeer woeste en dorre grond; daar troffen wij slechts enkele herders met
hun magere kudden, die op ons toeliepen om ofwel een aalmoes van ons te vragen
of in het ergste geval af te dwingen.
[6] Mijn leerlingen, die met elkaar
een aanzienlijke groep mensen vormden, bedreigden hen echter en zeiden dat ze
zich terug moesten trekken, anders zou hun wat kwaads overkomen; op dat
dreigement zetten de te hoop gelopen herders, die met ongeveer dertig man
waren, ook niet zulke tevreden gezichten, en ze begonnen te schelden en tegen
hen tekeer te gaan. Enkele leerlingen, die de Arabische taal machtig waren,
verstonden dat en - zelfs Mijn Johannes en de apostel Petrus - zeiden tegen Mij
(de leerlingen): 'Heer, hebt U voor dit ellendige gespuis geen bliksems en geen
vuur meer? Laat toch net als over de Sodomieten bliksem en vuur regenen over
dit boosaardige roversgespuis!'
[7] Ik zei tegen de leerlingen:
'Altoran, dat betekent: o kinderen van de donder en van de toorn! Moet Ik deze
armen nog meer straffen dan ze al gestraft zijn? Doe hun liever goed in plaats
van hen erg te bedreigen, dan zullen ze jullie direct een beter getuigenis en
betere woorden geven!’
[8] Daarop liet Ik de herders bij Mij
komen en zei tegen hen: 'Kijk eens, arme gebruikers van dit woeste gebied, goud
en zilver hebben wij niet bij ons, en Ik als de Heer wel het allerminst; en ook
al zouden wij jullie goud en zilver schenken, dan zou jullie dat in deze
uitgestrekte woestenij van weinig nut zijn! Maar Ik kan iets anders voor jullie
doen, dat jullie van nut zal zijn. Kijk, jullie en jullie kudden hebben weinig
te eten en ook bijna geen water! Ik heb de macht om jullie gebied te zegenen,
en dan zullen jullie en ook jullie kudden al gauw geen gebrek meer hoeven te
lijden. Als jullie dat goedvinden, zal Ik het ook doen.'
[9] Alle herders zeiden: 'Heer en
Meester, als U dat kunt -waar wij niet aan twijfelen, omdat U het hebt gezegd –
zal ons dat onuitsprekelijk veelliever zijn dan wanneer U al deze steenklompen
in goud en zilver zou veranderen, terwijl wij te midden van die schatten samen
met onze kudden aan de hongerdood prijsgegeven zouden zijn.'
[10] Na die woorden van de herders
hief Ik Mijn handen op, dankte en zegende het gebied, en onmiddellijk had de
hele streek voldoende gras en ook bronnen, en de hutten van de herders werden
voorzien van brood en zout.
[11] Toen de herders dat zagen vielen
ze voor Mij neer, prezen Mij uitbundig en zeiden dat Ik geen mens, maar een God
was; want noch Mozes, wiens naam ze kenden, noch zijn volgelingen zouden daar
ooit toe in staat zijn geweest.
[12] Daarop brachten ze ons melk en
brood en wij namen daar allemaal wat van, zetten onze reis verder voort onder
vele lofprijzingen van de herders en hoorden nog ver weg het luide gejuich van
deze gelukkige herders.
[13] Onderweg zei Ik tegen Mijn
leerlingen: 'Oordeel nu zelf wat het beste is: goed doen aan degenen die je
kwaad willen doen, of kwaad met kwaad vergelden? Daarom moeten jullie in de
toekomst jullie vijanden liefhebben en zegenen, en goed doen aan degenen die
jullie kwaad willen doen; zo zullen jullie gloeiende kolen op hun hoofden
stapelen en daardoor vele vrienden maken!
[14] Doe in alle dingen zoals Ik doe,
dan zullen jullie op jullie reizen in Mijn naam met weinig stenen des aanstoots
te maken hebben! Maar wee, als jullie degenen die dreigend op jullie afkomen
ook dreigend tegemoet treden en het hen direct betaald willen zetten! Dan
zullen jullie veel tegenspoed op aarde te verduren krijgen! Liefde wekt altijd
weer liefde op -toorn en straf echter weer toorn en wraak! ,
[15] Dit griften de leerlingen in hun
hart en ze beloofden Mij dat ze dat tot aan het einde van hun leven in acht
zouden nemen.
[16] En Ik zei tegen hen: 'De meesten
van jullie zullen dat wel doen, maar Ik zie ook enkelen onder jullie die zich
ondanks deze raad van Mij bij vervelende gelegenheden toch van bedreiging en
straf zullen bedienen; maar daardoor zullen ze nooit een goede vrucht tot
volkomen rijpheid brengen.'
De Heer in de stad
bij de Nebo
163 De Heer en de Farizeeën
voor de stadspoort
[1] Terwijl Ik zo onderwees kwamen wij
weer in de buurt van een oude, merendeels door Romeinen maar ook door Grieken
en Joden bewoonde stad, en daar wilde -zoals men pleegt te zeggen - het geluk,
of het ongeluk, hoe men het ook noemen wil, dat wij eerst enkele Joden en onder
hen enkele Farizeeën tegenkwamen.
[2] De Farizeeën herkenden Mij en
zeiden tegen de Joden: 'Kijk, daar komt vast die man uit Nazareth met zijn
leerlingen, die op het laatste feest verschillende zogenaamde wonderen heeft
gedaan, die hij waarschijnlijk in de school van de Essenen heeft geleerd,
waarna hij het volk onderwees en beweerde dat hij ouder is dan Abraham en nog
meer van die dingen!
[3] Hij heeft toen nog geluk gehad dat
hij niet helemaal gestenigd is; want zij raakten heel geërgerd toen wij merkten
dat hij zich voorgenomen had ons in de ogen van het volk als dwazen neer te
zetten.
[4] Tegelijkertijd beweerde hij overal
Gods zoon te zijn, en zijn leerlingen en het volk geloven dat van hem. En hij
geeft niets om de sabbat, is een vreter en een zuiper en gaat om met tollenaars
en zondaars; maar over ons, die aan de inzettingen van Mozes vasthouden,
spreekt hij overal met verachting en bij iedere gelegenheid stelt hij ons de
eeuwige verdoemenis in het vooruitzicht.
[5] Dat wij met zo iemand niet
bevriend kunnen zijn is begrijpelijk, vooral omdat we maar al te goed weten
waar hij vandaan komt, wie zijn ouders en zijn broers en zusters zijn.
[6] Maar eigenlijk is hij niet dom; want
hij verstaat heel goed de kunst om door zijn toespraken en wonderen de heidenen
-zowel Romeinen als Grieken -voor zich te winnen, om ons later met hun hulp ten
val te brengen. Maar dat zal hem niet lukken! Maar hij moet maar niet al te
vaak naar Jeruzalem komen, anders zullen wij een einde maken aan dat goddelijke
zoonschap van hem op een manier die hij echt niet prettig zal vinden.
[7] Hij bedrijft zijn kwalijke
praktijken nu hier in deze heidense steden, zeker ook alleen met de bedoeling
de inwoners zoveel mogelijk tegen ons op te zetten. Maar dat zal slecht voor
hem uitpakken, want Jeruzalem zal Jeruzalem blijven, ook al zouden er duizend
van zulke zonen van God als hij er tegen zijn’
[8] Die laatste woorden konden ook
Mijn leerlingen helemaal verstaan, omdat wij in die tijd al dicht bij het
gezelschap waren gekomen, en ze Vroegen zich af, hoe Ik dat toch kon dulden en
verdragen.
[9] Maar Ik zei tegen de leerlingen: '
Als het jullie dan zo vreselijk ergert dat zij Mij zo'n slecht getuigenis
geven, ga er dan heen en bindt ieder van hen zijn mond dicht, zodat hij niet
verder kan praten! Ik denk dat dat een buitengewoon moeilijke bezigheid voor
jullie zou worden; in ieder geval is het voor ons gemakkelijker om hen
stilzwijgend te passeren.
[10] Laat de honden maar blaffen; want
zolang ze blaffen bijten ze niet! Als ze ons echter in het voorbijgaan willen
aanvallen en bijten, dan zullen we hun wel laten zien dat onze mond niet zonder
tanden is en onze handen niet Zonder nagels! ,
[11] Die woorden van Mij kalmeerden
Mijn leerlingen voor het grootste deel, maar inwendig kookten ze toch, zodat
enkelen bijna zin kregen om die Joden en Farizeeën ook iets te zeggen wat ze
niet zo leuk gevonden zouden hebben; maar ze vermanden zich toch en volgden
Mijn voorbeeld.
[12] Wij kwamen al snel bij hen, keken
helemaal niet naar de plek waar zij stonden en liepen hen zwijgend voorbij.
[13] Deze Joden en Farizeeën werden
echter door nieuwsgierigheid gedreven om te zien en gade te slaan wat wij in
deze stad zouden doen. Maar voor wij de stadspoort bereikten, kwamen twee
Farizeeën ons met haastige pas tegemoet, om ons juist bij de poort te
verhinderen de stad binnen te gaan.
[14] Een van hen, die Dismas heette,
vroeg Mij heel bars wat Ik hier in de stad te doen had, of Ik er zou blijven of
er enkel doorheen reizen.
[15] Ik zei tegen hem: 'Ben jij hier
soms een stadsrechter, die als enige het recht heeft om reizigers uit te vragen
wat hen naar de stad heeft gebracht en inzage in hun reispapieren mag
verlangen?'
[16] Toen zei die Farizeeër: 'Ik ben
geen stadsrechter, maar ik ben een overste van de Joodse gemeente hier en heb
als zodanig ook het recht om aan reizigers te vragen met welk doel ze naar
deze stad zijn gekomen -en jou en je gezelschap wel in het bijzonder, omdat ik
je uit Jeruzalem ken en maar al te goed weet dat jij geen vriend van ons bent
en je in het geheel niet aan onze oude voorschriften houdt, omdat wij niet
kunnen en willen aannemen wat jij tegenover ons en het volk maar al te
duidelijk beweerd hebt te zijn.
[17] We weten wel dat je veel kunt,
wijs kunt spreken en in staat bent tekenen te doen die alle mensen tot opperste
verbazing brengen; maar je bent tevens onze vijand en probeert ons, die aan de
oude wetten vasthouden, in het verderf te storten. Maar kijk eerst maar eens
of jij je doel zult bereiken; want jouw wonderen, die je van de Essenen hebt
geleerd, zullen weldra doorzien worden, en dan zal wel blijken watje nog meer
kunt!
[18] De heidenen kun je daar wel mee
misleiden, maar ons oude nakomelingen van Abraham niet. Maar als je werkelijk
iets goddelijks kunt, doe dan nu Voor ons een teken, dan zullen wij geloven dat
je meer kunt dan alle Essenen en andere tovenaars op aarde, en dat je werkelijk
van de geest Gods vervuld bent!’
[19] Ik zei: 'Ik heb in jullie bijzijn
al een groot aantal geweldige tekenen gedaan die nog nooit door een mens op
deze aarde gedaan zijn, en jullie zeiden dat Beëlzebub, de overste van de
duivels, Mij daarbij behulpzaam was. Als jullie dat geloven en ook jullie
voorvaderen in dat geloof bijna alle oude profeten hebben gestenigd en gedood,
omdat ze ook van hen beweerden dat zij de duivel hadden en met zijn hulp
voorspellingen en tekenen deden -hoe zou er dan in jullie enig licht kunnen
zijn om de waarheid van Mijn leer en Mijn daden te herkennen?
[20] Jullie hebben Beëlzebub als vader
en leren en handelen volgens zijn ingeving, wat Ik maar al te goed zie. Ik ben
echter herhaalde malen naar jullie toegekomen om je uit zijn boeien te
bevrijden; maar het bevalt jullie beter om dienaren van de duivel te blijven
dan dienaren van de ene en enig ware God te worden, die jullie niet kennen en
nog nooit hebben gekend. Blijf dus dienaren van wie jullie willen; Ik zal dat
ook doen, en binnenkort zal Ik voor de ogen van de hele wereld openbaar maken
wie jullie zijn en wie Ik ben. En laat ons nu gaan, en het ga je goed in naam
van degene die jullie dienen!'
[21] Deze woorden van Mij beledigden
deze Farizeeërs in zo buitengewoon hoge mate, dat ze Mij en Mijn leerlingen
onmiddellijk naar het kantoor van de stadsrechter wilden brengen.
[22] Maar Ik zei tegen hen: 'Ik ben de
Heer, en Ik zal doen wat Ik wil; zorg liever dat jullie niet eerder dan Ik met
de stadsrechter te maken krijgen!
[23] Ik ben met Mijn leerlingen heel
rustig naar jullie toegekomen en heb niemand van jullie met ook maar één enkel
woord of door een gelaatsuitdrukking lastig willen vallen, hoewel Ik al van
enige afstand hoorde wat voor laaghartige praatjes jullie met elkaar over Mij
hadden; derhalve zou Ik het recht hebben gehad om jullie ter verantwoording te
roepen over wie jullie hier in den vreemde het recht heeft gegeven om
opmerkingen over Mij te maken, die Mij noch een van Mijn leerlingen konden
bevallen. En dus zeg Ik jullie nu nog één keer dat Ik de Heer ben en de macht heb
om deze stad binnen te gaan en Mij daarin niet door jullie te laten hinderen;
als dat echter niet genoeg is voor jullie en jullie bij je voornemen willen
blijven, zal Ik daar wel met goed gevolg tegen op weten te treden!'
[24] Na deze woorden van Mij zei
Dismas, die de hele kwestie toch wat pijnlijk vond, tegen zijn zeer hardnekkige
metgezel: 'Laat hen in Godsnaam maar verder gaan! Laten wij eenvoudigweg naar
ons gezelschap terugkeren; want met dergelijke mensen, die in het bezit zijn
van geheime krachten, wil ik verder niets te maken hebben! Als ze in strijd met
Gods wil handelen, zal God hen te zijner tijd wel weten te tuchtigen en
vernietigen; als ze echter toch hoe dan ook overeenkomstig de wil van de
Almachtige handelen, zullen wij niet in staat zijn iets tegen hen uit te
richten.'
[25] De metgezel van Dismas wilde daar
echter niet naar luisteren, maar riep de anderen, die langzaam achter hen aan
liepen, om hem te hulp te komen en samen met hem Mij en Mijn leerlingen naar de
stadsrechter te brengen.
[26] Ik zei: 'Tot hier en niet verder
met jullie Beëlzebubwoede tegen Mij en Mijn leerlingen! Ik zal tot morgen
wachters voor jullie neerzetten, die jullie aan geen enkele poort deze stad
binnen zullen laten; en die wachters zullen ook het teken zijn dat jullie van
Mij verlangden. Hopelijk zullen jullie daaraan zien dat Ik volkomen naar
waarheid Heer over alle schepselen op deze aarde ben en ook nog Heer oneindig
ver daarbovenuit, veel verder dan jullie je ooit kunnen voorstellen. Ik wil
het, en zo geschiede het!'
[27] Op datzelfde ogenblik stonden er
al veertien grote, grimmige leeuwen voor de Joden die ons achtervolgden, en een
van hen pakte de hardnekkige metgezel van Dismas beet en droeg hem terug naar
zijn metgezellen.
[28] Dismas viel echter voor Mij op
zijn knieën en vroeg Mij hem te sparen, aangezien hij persoonlijk een heel
andere mening over Mij was toegedaan, en dat hij voorzover mogelijk al
herhaalde malen woorden te Mijnen gunste in de Hoge Raad had laten vallen; maar
dat was olie op het vuur gieten en betekende uiteindelijk noodgedwongen met de
honden mee te moeten blaffen. N u moesten die halsstarrige metgezellen van hem
maar tegen de leeuwen blaffen; die zouden waarschijnlijk niet bang zijn voor
hun geblaf.
[29] Ik zei tegen hem: 'Ga voor ons uit
de stad in en breng ons naar een rechtschapen herberg; daarna kun je naar
stadsrechter Titus gaan en tegen hem zeggen dat Ik in die herberg op hem
wacht.'
[30] Dismas bedankte Mij, stond op en
bracht ons onmiddellijk naar een nabijgelegen herberg in deze stad.
164
Het wijnwonder in de Romeinse herberg
[1] Toen wij daar binnenkwamen, kwam
de eigenaar van de herberg, een Romein in hart en nieren, ons direct
vriendelijk tegemoet, zei ons plaats te nemen en vroeg ons wat we wensten.
[2] Ik zei tegen hem: 'De dag is
weliswaar al gevorderd tot bijna zonsondergang, en behalve wat brood hebben
wij sinds vanmorgen niets tot ons genomen maar toch is het nog wat te vroeg
voor een avondmaal; daarom kun je voorlopig wel wat brood en wijn voor ons op
tafel zetten!'
[3] De waard zei: 'Mijn beste
vrienden, brood heb ik wel, evenals gerookt varkens en schapenvlees, en ook
melk heb ik nog in voorraad -maar gevogelte, vis en wijn zijn in deze stad
maar zelden te krijgen en heel dure zaken op de tafel van reizigers; want van
hier naar het diepe Jordaandal is het ten eerste heel ver en de weinige
voetpaden van hier daar naartoe zijn uiterst moeilijk begaanbaar, en daarom
zijn wij niet in staat om uit de gezegende westelijke landstreken iets goedkoops
en eetbaars te halen. Onze grond is, zoals jullie onderweg zelf opgemerkt
zullen hebben, maar heel weinig vruchtbaar door gebrek aan aarde en water. Onze
stadsbronnen die nog water bevatten zijn waterkelders, en hier ver vandaan is
een bron. Voor men in het gebied van de bronnen van de Arnon komt, treft men
niet gauw ergens een bron aan, en die liggen hier nog ver vandaan. Ik zal
jullie daarom brood en melk voorzetten.'
[4] Ik zei tegen de waard: 'Geef ons
in plaats van melk liever water uit jouw waterput!’
[5] De waard deed wat Ik wenste,
bracht een grote stenen kruik vol fris water uit de waterput en zette een paar
gerstebroden voor ons op tafel, terwijl hij zei: 'Dit is de enige graansoort
die hier nog tamelijk rijkelijk groeit, maar met tarwe lukt het hier heel
moeilijk. Want hoe vroeg men die in de winter ook zaait, in het daarop volgende
voorjaar verdort hij nog voor hij rijp wordt. Daarom moeten wij de tarwe voor
ons eigen gebruik uit Damascus halen, welke stad hier ver vandaan ligt, of wij
moeten de tarwe helemaal uit Babylonië halen, dat hier nog verder vandaan ligt
dan Damascus. Maar gerst hebben wij zelf genoeg, en naast melk en vlees is dat
het voornaamste bestanddeel van onze voeding. Daarom moeten jullie genoegen
nemen met hetgeen ik jullie kan aanbieden!'
[6] Ik zei: 'Alles wat door God
gezegend is, is goed!'
[7] De waard zei: 'Ik heb direct al
gemerkt dat jullie Joden zijn, omdat jullie geen verlangen kenbaar maakten naar
het goede varkensvlees dat wij hebben - maar ik geloof, als er een echte God
bestaat, dat hij ook het varkensvlees heeft gezegend en niet alleen het vlees
van kippen, schapen, geiten en runderen! Ik ben een eerlijke Romein en houd
mij aan de wetten van Rome, die ik heel goed vind, hoewel ze slechts van mensen
en niet van goden stammen.
[8] Wat heeft een mens ook voor baat
bij bepaalde goddelijke wetten, die steeds in duistere en onbegrijpelijke
bewoordingen geschreven zijn en door de priesters naar willekeur en in hun
eigen belang worden uitgelegd? Laat de goden dus wetten voor zichzelf geven
zoveel ze willen; wij mensen die door ervaring wijs zijn geworden, zullen
onszelf wel wetten geven, en hebben dat ook gedaan, die wij kunnen begrijpen en
ook opvolgen. Onze belangrijkste goden zijn goede, vruchtbare jaren en die
krachten van de elementen, die zulke jaren tot stand hebben gebracht; en nu
wens ik dat ons brood en water jullie goed smaakt en bevalt!'
[9] Ik zei: 'Beste waard, zet voor
ieder van ons ook nog een beker neer, waarvan je er genoeg zult hebben!'
[10] Daarop zette de waard evenveel
aarden drinkbekers voor ons neer als er van ons aan tafel zaten.
[11] Ik zei nog tegen de waard: 'Pak
voor jezelf ook nog een beker, en drink met ons mee!'
[12] De waard deed dat in de
veronderstelling dat hij zijn water eerst moest drinken om ons aan te moedigen,
opdat wij het ook durfden te drinken. Hij schonk zijn eigen beker dus eerst vol
en begon te drinken; maar na de eerste slok zette hij hem verrast neer en zei
vol verbazing: 'Maar wat is dat dan, mijn beste heren gasten? Ik heb jullie
toch alleen maar water gebracht, en nu ik het proefde is het zonder twijfel
uitstekende wijn, zoals ik die slechts één keer op het eiland Cyprus heb
gedronken.'
[13] Ik zei tegen de waard, nadat Ik
ook Mijn beker volgeschonken had: 'Drink nu maar, net als wij allemaal; want
waar jij die wijn vandaan hebt, daar zul je nog wel meer voorraad hebben!'
[14] De waard zei: 'O ja, mijn beste
heren gasten, mijn waterkelder is nog voor meer dan de helft vol water, en als
die in plaats van water alleen zulke wijn bevat, hebben we voldoende wijn voor
meer dan een jaar! Maar hier is een wonder gebeurd, en nu geloof ik voor de
eerste keer in wonderen, hoewel ik vanaf mijn kindertijd daar nooit aan
geloofd heb, ofschoon ik in mijn jonge jaren vaak genoeg allerlei wonderen heb
zien doen door bepaalde priesters en tovenaars. Mijn vader was namelijk zelf
goed thuis in zulke kunsten en heeft mij bij alles een goede verklaring
gegeven, en zodoende heb ik als eerlijke, welopgevoede Romein een terecht
ongeloof in en weerzin tegen alle wonderdoenerij en toverij opgevat. Maar met
het water van mijn waterkelder is een wonder gebeurd! Maar hoe en door wie,
dat maakt mij nu niet uit; mettertijd zal dat wel duidelijk worden, omdat het
een goed en geen kwaad wonder is.'
[1] Terwijl de waard zo nog zijn
Romeins verstandige opmerkingen aan het maken was, kwam onze Dismas al aan met
de opperstadsrechter, bracht hem naar Mij toe en zei tegen hem: 'Dit is de heer
die u wenst te zien en te spreken!'
[2] Ik zei tegen de waard: ' Zet er
nog maar twee stoelen en twee drinkbekers bij; want Ik ben eigenlijk naar deze
stad gekomen om vooral deze twee mensen een volkomen geldig bewijs van Mijn
heerlijkheid te leveren!'
[3] Dat deed de waard onmiddellijk, en
Ik schonk uit de kruik de twee bekers vol en zei tegen hen dat ze moesten
drinken.
[4] Allebei zetten ze de bekers aan
hun mond en zeiden: 'O waard, waar heb je deze wijn vandaan? Het is toch wel
heel uitzonderlijk dat men bij jou een keer wijn krijgt, en dan nog wel de
beste keizerswijn van het eiland Cyprus! Zeg ons, waar heb je die toch vandaan
gehaald?'
[5] Enigszins verlegen zei de waard:
'Mijne heren, geloof het of niet - maar ik spreek eerlijk de waarheid als ik
zeg: uit de waterkelder van mijn huis! Deze heren gasten vroegen om water in
plaats van melk, ik heb het uit mijn waterkelder gehaald en met mijn eigen
handen op tafel gezet, en niemand heeft de kruik aangeraakt voordat ik mijn
beker uit deze kruik volgeschonken had; toen ik echter de beker aan mijn mond
zette, was de inhoud ervan geen water, maar, zoals jullie zelf geproefd hebben,
de allerbeste en duurste Cypruswijn. Jullie weten dat ik niet in wonderen
geloof maar dit beschouw ik als een volmaakt wonder!’
[6] Daarop zei de opperstadsrechter:
'Laat mij samen met jou met de kruik naar de waterkelder gaan en het water
onmiddellijk proeven als we het eruit halen, dan zal direct blijken of jij zo'n
wonderbaarlijke waterput bezit!'
[7] Daarop pakte de waard de toch al
leeg geraakte waterkruik en ging onmiddellijk met de opperstadsrechter de kamer
uit naar de waterkelder, die zich op de binnenplaats van de herberg bevond.
[8] De opperstadsrechter schepte
hoogst eigenhandig het water, proefde het direct bij de waterput en ontdekte dat
het weer dezelfde wijn was.
[9] Vol vreugde bracht hij de kruik
eigenhandig naar de ruime gastenkamer, zette hem op tafel en zei luid (de
opperstadsrechter): 'Dit is werkelijk een duidelijk wonder, zoals de mensen op
deze aarde nog nooit hebben meegemaakt! Zo'n wonder kan een God wel doen, maar
een mens nooit.'
[10] Dismas, die nu al de tweede beker
wijn had leeggedronken en daarbij heel vrolijk en opgeruimd was geworden,
deelde de mening van de waard en de opperstadsrechter en zei: 'Wat hebben die
andere eigenzinnige tempeldwazen er nu aan, dat ze deze echte Heer der
heerlijkheid Gods met hun duistere, ruwe grofheid tegemoet zijn getreden?
Buiten voor de poort en bewaakt door veertien leeuwen zullen ze waarschijnlijk
van angst en schrik bloed beginnen te zweten, terwijl wij hier vrolijk en
opgeruimd de beste Cypruswijn uit de wijngaarden van de keizer drinken, waarvan
ik in mijn hele leven nog maar één keer een beetje te drinken heb gekregen,
terwijl ik het hier nu als het ware met bekers vol kan drinken.
[11] Daarom zeg ik en belijd ook ik
dat Hij, die met Zijn wilskracht bliksemsnel die veertien leeuwen bij de
stadspoort tevoorschijn kon roepen en nu even snel in staat was het water uit
de waterput in de beste Cypruswijn te veranderen, geen gewoon mens is, maar in
Hem woont werkelijk de volheid van de goddelijke geest! En dit getuigenis, dat
ik nu heb uitgesproken, zal met mij het graf ingaan; en nu begrijp ik ook al Uw
andere wonderen, die U, o Heer, in Jeruzalem en ook in andere plaatsen hebt gedaan!
[12] Maar zij daar buiten voor de
poort zullen dat nauwelijks ooit begrijpen; misschien zullen die veertien
leeuwen gedurende de nacht de duivels uitdrijven die hen beheersen, en dan
zullen ze toegankelijker zijn voor de goddelijke waarheid dan vandaag. Maar U
bent de Heer en kunt doen wat U wilt!'
166 De bevrijding en bekering van de
Farizeeën,
die voor de stadspoort door leeuwen worden
bewaakt
[1] Na deze woorden werd de
opperstadsrechter pas nieuwsgierig naar de wacht buiten de stadspoort, en hij
vroeg Mij of Ik hem naar bulten wilde vergezellen, omdat hij erg bang was voor
de leeuwen.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Ga maar
gerust samen met Dismas naar de stadspoort; geen van die dieren zal je enig
kwaad doen!'
[3] Daarop vatte de opperstadsrechter
evenals Dismas het volste vertrouwen en ging samen met hem moedig naar de
stadspoort!
[4] Daar vroegen degenen die door de
veertien leeuwen bewaakt werden of hij hen van die verschrikkelijke plaag wilde
bevrijden.’
[5] De opperstadsrechter zei: 'Wend je
tot de Heer, die jullie eerst zo afschuwelijk belasterd hebben; want het is
alleen aan Hem om jullie van deze plaag te bevrijden!'
[6] De Joden en de paar Farizeeën
riepen: 'Vraag Hem dan voor ons of Hij Zich over ons wil ontfermen, dan zullen
wij in Hem geloven!'
[7] Toen kwamen de twee direct terug
en brachten dat aan Mij over.
[8] Ik zei: 'Welnu, vergelden dan ook
jullie nooit kwaad met kwaad; dan zullen degenen voor de stadspoort bevrijd
zijn van hun kwelling!'
[9] Op dat ogenblik weken de woeste
wachters terug, en zij die bewaakt waren kwamen vol geloof naar ons toe en
werden ook vlug gesterkt met het water uit de waterkelder.
[10] Toen de Joden en
de paar Farizeeën zich aan een andere tafel niet ver van ons vandaan met het
kelderwater hadden gesterkt, stond die meest grimmige Farizeeër op, die tevoren
Mij samen met Dismas had willen verhinderen de stad binnen te gaan, en zei:
'Heer en Meester! Nu geloof ik ook dat U werkelijk Degene bent op wie alle
Joden en ook heidenen zolang tevergeefs hebben gewacht!
[11] Als U verschenen was op de manier
zoals de meeste profeten, te beginnen bij Mozes, U hebben aangekondigd, zouden
wij nooit moeite hebben gehad om U in vol geloof tegemoet te komen; maar U bent
op zo'n manier in deze wereld gekomen, dat men allerminst kon vermoeden dat U
de beloofde Messias van de Joden en via hen ook van alle mensen op aarde bent.
[12] Vrijwel iedereen in Jeruzalem
kende namelijk Uw afstamming, aangezien men Uw vader en moeder alsook Uw broers
maar al te goed had gekend; want hoe vaak gebeurde het niet dat Uw vader, die
algemeen bekend stond als een vaardig timmerman en schrijnwerker, bij ons in
Jeruzalem werk te doen had en dat Uzelf niet zelden met hem en Uw broers als
timmerman meewerkte. Plotseling bent U als dezelfde timmerman te midden van verscheidene
leerlingen als leraar van het volk opgetreden, hebt in Jeruzalem onderricht en
een scherp getuigenis tegen ons gegeven. Daarom zult U wel kunnen begrijpen dat
onze haat tegen U enorm moest toenemen, toen U, iedere keer dat U in Jeruzalem
verscheen, ons bij het volk in verlegenheid bracht en tegen ons getuigde dat
wij geen dienaren van God, die wij niet zouden kennen, maar enkel verscheurende
wolven in schaapskleren en derhalve dienaren van Beëlzebub zouden zijn;
zodoende zouden wij het volk niet bij het licht en daarom ook niet in de hemel
binnenlaten en zouden wijzelf daar ook niet naar binnen willen, en zo waren er
nog een groot aantal van dergelijke kleinerende getuigenissen, die wij met onze
eigen oren hebben gehoord of die ons getrouw door anderen werden meegedeeld.
[13] Daarom zal ieder weldenkend mens
wel begrijpen dat wij U nooit vriendelijk hebben kunnen bejegenen en dat onze
haat tegen U steeds meer moest toenemen, omdat Uw verachtende woorden over ons
ook steeds meer toenamen.
[14] Bovendien hebt U nog buitengewone
wonderen gedaan en daardoor het volk zonder enige moeite geheel en al van ons
afgekeerd en onze inkomsten in die tweeënhalf jaar over het geheel met meer dan
tweeduizend pond goud verminderd. En ook hebt U het volk doen geloven dat U de
Zoon van de ene levende God bent, waardoor U tot onze grote ergernis de oude
wet van Mozes een zware slag hebt toegebracht, omdat er staat: 'Ik alleen ben
jullie God en jullie Heer, in wie jullie moeten geloven, op wie jullie moeten
bouwen en vertrouwen. Buiten Mij is er geen God; daarom moeten jullie ook geen
andere goden naast Mij hebben!'
[15] Maar nu hebt U gezegd dat U Gods
Zoon bent en dat de enig ware God in de hemel Uw Vader is, die U alleen hebt
gezien en kent, maar verder geen mens en wij, dienaren van de tempel, wel het
allerminst.
[16] Daar komt nog bij dat David over
de komst van de Messias heel anders heeft gesproken dan Uw komst heeft plaats
gevonden, aangezien hij zei: 'Maak de deuren wijd en de poorten hoog, opdat de
Koning der ere bij jullie binnentrekt! Wie is die Koning? Het is Jehova
Zebaoth!'
[17] Nu zult U met Uw natuurlijke
gezonde verstand al wel inzien en begrijpen dat U, in Uw positie als timmerman
in Galilea, ondanks al Uw wijsheid aangaande de Schrift niet als koning der ere
gezien kon worden, zelfs niet eens als een profeet, omdat er immers
uitdrukkelijk geschreven staat dat er uit Galilea nooit een profeet opstaat!
[18] Heer, vergeef mij dat ik U nu heel
vrijmoedig en openhartig de reden uiteen heb gezet waarom U zo gehaat bent bij
vele, verreweg de meeste Farizeeën, hogepriesters, Levieten en ook andere
Joden, die het voor de tempel opnemen, en waarom ook Uzelf door Uw zeer
uitzonderlijke wonderen niet alleen geen goede indruk hebt gemaakt, maar hen
daardoor alleen maar steeds meer tegen U in het harnas hebt gejaagd. Ook ik
behoorde voorheen tot hen en net als mijn collega's was ik van mening dat U Uw
wonderdoenerij bij de door ons bovenal gehate Essenen had geleerd, ons met hun
hulp te gronde wilde richten en voor de Essenen een uitgebreide invloedssfeer
wilde creëren -en wel om reden dat de Romeinen, die onze heren en voortdurende
vijanden zijn, veel met deze sekte ophebben en hun alle mogelijke privileges
en voordelen schenken, omdat zij deze Essenen zeer goed en doeltreffend voor al
hun heerszuchtige doeleinden kunnen gebruiken.
[19] Wij weten echter hoe de Essenen
hun wonderen doen en hebben zelf in het geheim het een en ander van hen
geleerd, en daarom hebben wij nooit welwillend en vriendelijk tegenover Uw
wonderen kunnen staan, omdat wij ook bij hen soortgelijke dingen hebben gezien.
Want in onze -zogezegd blinde woede hebben wij nooit de tijd willen nemen om
Uw daden en die van de Essenen kritisch te vergelijken, en ik beken eerlijk dat
mij hier in deze oude heidense stad voor het eerst een echt licht over U is
opgegaan.
[20] De twee tekenen die U hier hebt
gedaan plaatsen de tekenen die U hiervoor hebt gedaan pas in het juiste licht,
waardoor alle andere tekenen geen enkele betekenis meer hebben en maken U voor
onze ogen in volle ernst tot Degene die, zoals David heeft aangekondigd, naar
ons toe zou komen. Want ten eerste komen er in deze hele streek geen leeuwen
voor, omdat deze dieren meestal alleen in Afrika thuishoren, en zo'n beest
hoogst zelden naar Arabië afdwaalt en al gauw weer teruggaat als het in de
uitgestrekte woestijnen geen voedsel vindt; maar op een wenk van U stonden er
direct veertien van zulke beesten voor ons! Zoiets zou al heel moeilijk gaan
als die beesten hier in het land in grote aantallen thuishoorden. U, die Heer
over alle schepselen bent, moet ze dus werkelijk geschapen hebben, het kan
niet anders!
[21] En als U dat kunt doen, dan hebt
U ten tweede ook gemakkelijk het water uit de kelder van deze waard in prima
Cyperse keizerswijn kunnen veranderen, waarvan ik slechts één keer -bij een
diner van onze koning Herodes -een kleine beker vol te proeven heb gekregen.
[22] Of U mijn naam weet en kent, of
niet, dat maakt mij niet uit; maar U zult hem vast ook wel kennen. Maar ik geef
U hier de verzekering, dat ik en al deze metgezellen van mij nooit meer in een
vergadering van de Hoge Raad onze stem tegen U zullen verheffen. Wij zullen de
vele anderen weliswaar de mond niet kunnen snoeren, omdat we ons daar veel te
machteloos voor voelen; maar -zoals gezegd -wij zullen in ons hart steeds in U
geloven, wat er ook gebeurt! Maar, zoals gezegd, uit onze mond zal er nooit
meer een stem tegen U klinken!’
[1] Na deze tamelijk lange
verontschuldiging van de Farizeeër, die Barnabas heette, zei Ik: 'Jouw
verontschuldiging en je bekentenis van dit moment neem Ik als geldig aan en Ik
vergeef je al je zonden; en wie Ik zijn zonden vergeef, zijn ze werkelijk
vergeven, zowel in de hemel als op aarde.
[2] Jij zult nog eens een goede
arbeider in Mijn wijngaard voor Mij worden, en je zult in Mijn naam nog veel te
doorstaan krijgen. Maar als dat, wat Ik je nu van tevoren heb gezegd,je
overkomt, zul je hier wel aan denken; maar blijf zonder vrees, want Ik zal je
niet alleen laten!
[3] In deze dagen moet het hemelrijk
echter groot geweld worden aangedaan; wie het niet met geweld naar zich
toetrekt, zal het niet in bezit nemen.
[4] De tijd is nog maar kort, dat Ik
Mij zoals nu onder de mensen in deze wereld zal bevinden en onder hen zal
werken; daarna zal Ik op een voor deze wereld uiterst onaangename en treurige
wijze verheerlijkt worden, en dan zal Ik pas voor allen die in Mij geloven, een
eeuwig levensrijk vestigen, waarin Ik zal wonen en al de Mijnen zullen zijn
waar Ik ben.
[5] Neem van Mij aan dat wie in Mij
gelooft, volgens Mijn leer leeft en handelt en Mij boven alles liefheeft en
zijn medemens als zichzelf, reeds in dit leven het eeuwige leven zal ontvangen
en nooit meer zal sterven, al zou hij ook -als het mogelijk zou zijn -wat zijn
lichaam betreft honderd keer sterven; want evenals Ik voortdurend uit eigen
macht en kracht zal leven, al wordt dit aardse lichaam Mij ook afgenomen, zal
zijn ziel met Mijn geest in haar voortdurend leven, meer dan zalig zijn en met
Mij in eeuwigheid heersen!'
[6] Met deze belofte van Mij waren
allen tevreden, en toen geloofden ze.
[7] Omdat het al avond was geworden,
vroeg de waard Mij of het niet al tijd was om een behoorlijk avondmaal klaar te
maken.
[8] Ik zei: 'Het avondmaal dat Mij het
liefste is, is dit, waarbij Ik al deze mensen uit Mijn stam, die verloren
waren, weer heb gevonden en gewonnen; maar vraag de anderen wat ze willen
eten!’
[9] Barnabas stond op en zei: 'O Heer
en Meester, ook voor ons bestaat het beste avondmaal uit het feit dat U naar
ons toe bent gekomen en wij U herkend hebben als Degene die U bent! Overigens
hebben wij brood en wijn genoeg.Wat voor ander lichamelijk voedsel hebben we dan
nog nodig?'
[10] Toch zei Ik tegen de waard: 'Ga
maar naar je provisiekamer en kijk watje daar aantreft, dat door ons joden
gegeten kan worden! Laat het goed klaarmaken, en zet het dan voor ons op
tafel!’
[11] De waard ging de kamer uit en
trof op een grote tafel, die daar voor het bereiden van spijzen was klaargezet,
een grote hoeveelheid reeds opengemaakte en schoongemaakte vis aan, waardoor
hij, zijn vrouwen zijn kinderen van louter verbazing hun handen in elkaar
sloegen.
[12] De waard kwam onmiddellijk vol
blijdschap weer naar ons terug en zei: 'Mijn beste heren gasten, een derde
wonder! jullie weten hoe moeilijk er in deze streek vis te krijgen is, en kijk,
de grote tafel in de provisiekamer waar wij het voedsel op klaarmaken ligt zo
vol met heel verse, maar reeds schoongemaakte, edele vissen, dat wij daar voor
drie dagen allemaal meer dan genoeg aan hebben; ze hoeven alleen maar toebereid
te worden - waar ik al opdracht toe heb gegeven -en dan zullen wij verzadigd
worden met een zeer zeldzame spijs.'
[13] Toen zeiden Barnabas en Dismas:
'Bij God zijn alle dingen mogelijk, en ons verwondert het nu helemaal niet
meer, aangezien wij Hem in ons midden hebben, voor wie geen enkel ding
onmogelijk is. Want Degene die alle zeeën, meren en rivieren met allerlei
vissen en andere dieren kon bevolken, kan ook uit Zichzelf overal zoveel
vissen tevoorschijn roepen als Hij maar wil; en wij belijden nu dat in deze
mens Jezus uit Nazareth in Galilea de volheid van de Godheid lichamelijk woont!
En wie anders gelooft, staat nog ver af van de waarheid!’
[14] Ik zei: 'Blijf bij dat geloof en
laatje in je innerlijk door niemand misleiden; want door dat geloof in Mij
zullen jullie gerechtvaardigd voor Mij staan en zal Ik jullie het eeuwige leven
geven en jullie op de jongste dag opwekken!'
[15] Met deze woorden van Mij waren
zij tevreden.
[1] Nu stond ook de opperstadsrechter,
die naast Mij aan onze tafel zat, op en zei: 'Heer en Meester, U weet dat ik een
Romein ben die goed thuis is in alle wetenschappen, anders had men mij niet
aangesteld als opperstadsrechter van een van de grootste gemeenschappen op het
Haurangebergte. Omdat ik mij echter al van kind af aan op allerlei kennis en
wetenschap heb moeten toeleggen, om na het afleggen van strenge examens te
kunnen worden wat ik nu ben en nog steeds meer kan worden. Het is dus in zekere
zin vanzelfsprekend dat ik reeds in mijn vroegste jeugd de volstrekte leegheid
en betekenisloosheid van ons afgodendom voldoende heb leren kennen en
verachten, en een wijs man, of het nu een Griek of een Romein was, was mij
duizend keer liever dan al onze Egyptische, Griekse en Romeinse halfgoden en
goden.
[2] Reeds de grote keizer Augustus
heeft er veel toe bijgedragen om dat oude afgodendom zoveel mogelijk uit te
roeien; in plaats daarvan heeft hijzelf de echte wetenschappen hoge eer bewezen
en zich aan zijn hof in Rome weten te omringen met wetenschappelijke mannen uit
alle landen, en de bekende dichter Ovidius, die in diezelfde tijd onder de naam
'Metamorfosen' een soort godenleer heeft geschreven -waar de priesters hem
heimelijk en tegen goede betaling toe hadden aangezet -levenslang uit Rome
verbannen.
[3] De gezindheid die Augustus had,
had ook zijn opvolger onder wie ik geboren en opgevoed ben, en omdat ik zo
afwijzend stond tegenover de goden, wat de keizer welgevallig was, heb ik reeds
in mijn jonge jaren zo'n vooraanstaande positie als ik nu bekleed, verkregen,
terwijl ik nog niet eens dertig jaar ben.
[4] Maar met het verwerpen van al onze
afgoden heb ik ook het geloof in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel na
de dood verworpen -en naar ik meende met
goed recht.
[5] Daardoor werd ik weliswaar geen
epicurist wat mijn levenswijze betreft, maar des te meer wat mijn geloof
betreft, dat zich bij mij niet alleen door het lezen van boeken van vele
filosofen, maar door mijn veelzijdige ervaring tot volkomen duidelijkheid
ontwikkeld had.
[6] ja, ik heb ook de werken van
mensen als Socrates en Plato met veel aandacht gelezen; maar samen met henzelf
zijn ook hun bewijzen voor het voortleven van de menselijke ziel verstomd,
doordat ze in de gehele bekende natuur geen weerklank vonden.Als het anders zou
zijn, dan zouden deze toch wel hoog te waarderen schrijvers een duidelijk teken
hebben moeten geven van hun als het ware in een andere wereld voortlevende
ideeën, waaraan te herkennen zou zijn dat zij niet gestorven en vergaan zijn;
zo'n teken zou voor ons, zoekende en denkende mensen, beslist van groot belang
zijn geweest, want ik geloof dat een ziel, die na de dood voortleeft, er
tenminste voor zou moeten zorgen dat de geestelijke werken die zij in haar
lichaam heeft voortgebracht bij ons, mensen die nog op aarde leven, een
positieve invloed hebben.
[7] Maar deze grote, door iedereen
hooggewaardeerde mannen zijn overeenkomstig de wereldse natuurwetten
gestorven, en na hun lichamelijke dood hebben ze nooit ook maar het minste
teken gegeven dat wat zij hebben geleerd en beweerd, waar is! Ieder uur van de
dag doen zich echter aan ieder mens des te meer en sprekender bewijzen voor dat
het leven van de ziel niet voortbestaat na de dood van haar lichaam; want wat
wij zien, bestaat slechts een bepaalde tijd; wat langer of korter, dat is in
feite om het even.
[8] Wat eenmaal gestorven en vergaan
is, is gestorven en vergaan en komt nooit weer als hetzelfde tevoorschijn. Een
plant die gestorven, verdord en vergaan is, bemest weliswaar de aardbodem,
maar zelf komt ze nooit weer als helemaal dezelfde plant tevoorschijn; en wie
zegt dat de doden stom zijn en geen teken van leven meer geven heeft gelijk, en
ook hij heeft gelijk die zegt dat alles wat gestorven is ons uit de graven der
ontbinding nog de betekenisvolle woorden toeroept: 'Wij waren, wij zijn
vergaan en zullen nooit meer zijn - behalve als een atoom dat korte tijd deze
aarde bemest en vermeerdert.'
[9] Ik heb mij zozeer vertrouwd
gemaakt met deze zienswijze, die in waarheid erg voor de hand ligt, dat ik nu
niet meer de allerminste vrees voor de dood heb, maar er alleen maar meer naar
verlang; want mijn huidige bewustzijn zegt mij dat er vóór dit bestaan van mij
eeuwigheden na eeuwigheden zijn verstreken, en ik heb in mijzelf nooit verdriet
en treurnis gevoeld om het feit dat ik niet voortdurend ooggetuige ben geweest
van die eindeloos lange tijden.
[10] Het noodlot en de krachten van de
natuur hebben mij evenwel tot een zelfbewust bestaan geroepen, waarvan ik nooit
de reden en het doel te weten ben gekomen.Waarschijnlijk hebben ze in mij,
evenals in andere schepselen, een momentane bewonderaar van hun bestaan en
werken willen scheppen. Maar wat heb ik en wat hebben zij daar uiteindelijk
aan? Als de bewonderaar er niet meer is, dan is met hem ook al het andere er
niet meer; want of er nu één wereld of talloze werelden met hun wonderen
bestaan, voor hem, die er zelf nooit was of er nooit meer zal zijn, bestaan ze
niet meer en hebben ze ook zo goed als nooit bestaan.
[11] Maar daarom veracht ik datgene
wat ik op de wereld heb gevonden, absoluut niet; maar ik acht het als iets wat
bijna geheel zonder betekenis en waarde is. Mijn grootste waarde hecht ik aan
het echte, reële, volkomen niet zijn; want als ik er niet ben dan denk ik ook
niet, wil ik niets en doe ik niets, heb ik geen bewustzijn, goed noch slecht,
en blijf ik zodoende in eeuwigheid niemand iets schuldig, hoef ik geen wet in
acht te nemen en geen strafgericht te vrezen van de kant van de mensen en al
helemaal niet van de kant van de niet bestaande goden.
[12] Kijk, buitengewone Heer en
Meester, dat was sinds mijn jonge jaren mijn volkomen ware geloofsbelijdenis
evenals die van mijn ouders, waarvoor wij in de natuur, die overal hetzelfde
zegt, onweerlegbare bewijzen en redenen hebben gevonden! Wie deze
grondbeginselen in zijn korte actieve leven geheel en al in acht neemt, zal tot
zijn laatste uur nog een eerlijk mens blijven; want hij weet dat hij een
volkomen niets is, en hij weet dan ook dat alles wat hem omringt met hem
hetzelfde lot deelt.
[13] Toen ik met zulke
geloofsbeginselen naar de Joden kwam en hen zag bidden en boete doen, kreeg ik
werkelijk medelijden met hen omdat ze zo kortzichtig waren; er moest wel net
als onder de heidenen allerlei bijgeloof in hen schuilen, dat hun gemoed
misschien enigszins gelukkig maakte maar daarentegen meestal buitengewoon sterk
verwoestte. En degenen die hun dat bijgeloof bijbrengen zullen, evenals bij
alle andere volkeren, zeker de gezamenlijke priesters zijn, die zich door de
mensen goed laten bedienen en voeden voor het door hen bedachte bedrog, zich
niet in het minst bekommeren om een heil van de mensen, dat ergens anders
vandaan komt, en daarbij denken: ' Als de dood jullie eenmaal heeft gehaald,
dan hebben jullie samen met ons voor eeuwig genoeg van alles!'
[14] Daar wilde ik echter geen
genoegen mee nemen, en ik verschafte mijzelf de boeken van de Joden, las ze met
grote aandacht door, en ik moet eerlijk bekennen dat ze mij te geheimzinnig en
onbegrijpelijk voorkwamen. Het beste eraan was nog dat daarin van slechts één
God sprake is, die zeer goed en rechtvaardig is; maar verschillende
dreigementen met aan gene zijde te verwachten eeuwige straffen ontbreken daar
evenmin als in de oeroude mythenleer van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen.
Ik legde de boeken dus aan de kant en zei: jullie zijn evenzeer een werk van
zwakke mensen van deze aarde als onze afgoden, goden en de vele boeken over
hen, waarvan de grote bibliotheek in Alexandrië er heel veel bezit.
[15] Grote Heer en Meester, dat was
tot nu toe mijn geloot; maar nu, in Uw tegenwoordigheid, voel ik voor het eerst
in mijzelf weliswaar veroorzaakt door Uw daden en weinige woorden -dat ik mij
toch in een verkeerd geloof bevind. Daarom vraag ik U of U mij een goed licht
wilt geven, met name over wat U geheel naar waarheid bedoeld hebt met Uw
opwekking tot het eeuwige leven op een bepaalde jongste dag!'
[1] Ik zei: 'Van zulke gelovigen,
zoals jij er een bent, heb Ik er al veel bekeerd, want ze zijn Mij veel liever
dan waangelovigen en bijgelovigen - daarom zal Ik ook met jou geen
moeilijkheden hebben. Maar daar komen de vissen! Na het avondmaal zal Ik er
verder met je over spreken!'
[2] Toen Ik dat tegen de
opperstadsrechter had gezegd, werden de vissen, uitstekend klaargemaakt, op
verscheidene grote stenen schalen de gastenkamer binnengebracht, evenals al het
tafelgerei dat voor het eten van zo’n avondmaal nodig is.Wij namen meteen
allemaal een vis op ons bord en aten die snel op, omdat hij geheel op Joodse
wijze bereid was, zodat men tijdens het eten geen last had van de graten.
[3] Het smaakte de opperstadsrechter
zo goed, dat hij nog een vis op zijn bord legde.Toen hij die ook op had, zei
hij (de opperstadsrechter): 'Grote Heer en Meester, het leven heeft toch ook
zijn aangename kanten, die de dood vanzelfsprekend niet kan hebben, en het
aangename bestaat uit de omstandigheid dat men af en toe het geluk heeft zich
te midden van goede en wijze vrienden te bevinden, en in de tweede plaats dat
men zich met een eetlustige maag versterkt met een goed smakende spijs en
daarna met een beker goed smakende wijn.
[4] Ja, onder zulke omstandigheden zou
een mens natuurlijk liever eeuwig voort blijven leven dan zich na een kort
leven door een altijd ellendige en pijnlijke dood te laten vellen; in dat
opzicht heb ik het nooit eens kunnen zijn met de hele natuur en haar steeds
eender werkende krachten.
[5] Omdat de mens nu eenmaal moet
sterven, zou hij toch ook op een aangename wijze kunnen sterven, die zijn hele
wezen tot zoete vervoering brengt; maar nee, voor dat beetje meestal zeer
kommervolle leven moet hij tenslotte nog onbarmhartig en smadelijk gemarteld
worden, tot hij uiteindelijk door een of ander almachtig noodlot de hoge
genade waardig geacht wordt om voor alle eeuwige tijden op te houden te
bestaan.
[6] Deze inrichting van de overigens
zo wondermooie natuur is echt iets wat zich aan ieder rechtschapen denkend mens
in hoge mate weerzinwekkend, verachtelijk en verwerpelijk moet voordoen, zelfs
aan iemand die op de een of andere manier nog met een gekoesterd bijgeloof in
zijn vlees gelooft aan een eeuwigdurend leven van zijn arme ziel; zo iemand zou
beslist ook liever op een aangenamere manier afscheid van deze jammerlijke
wereld nemen dan op de manier waarop dat gewoonlijk gebeurt!'
[7] Ik zei: 'Je hebt dus scherpe
kritiek op de schepping, en bent helemaal niet tevreden met de inrichting van
alle bestaande levensomstandigheden op deze aarde? Wat klopt er nog meer niet,
behalve wat je al bekritiseerd hebt?'
[8] De opperstadsrechter zei: 'Och,
grote Heer en Meester, als ik alles zou willen bekritiseren wat ik op de beste
rechtsgronden bij de inrichting van deze wereld absoluut niet rechtvaardig en
billijk kan vinden, zou ik een heel jaar nodig hebben! Maar als vriend van het
recht wil ik het heel kort houden en slechts enkele hoofdzaken noemen; al het
overige kan men zich dan zelf wel voorstellen.
[9] Kijk eens naar de ellendige
geboorte van de mens, die in zekere zin bestaat als kroon op de scheppende
eigenschappen van de natuur! Waarom is zijn geboorte en zijn intrede in de
wereld niet op zijn minst soortgelijk aan die van de dieren, en met name de
vogels in de lucht, die reeds enkele dagen na hun intrede in deze natuurlijke
wereld het volledige gebruik van hun levenskrachten verkrijgen en zich tot hun
einde daarin kunnen verheugen?
[10] Maar nee, de mens moet armzaliger
dan welk dier ook in deze wereld komen, naakt, zonder kracht, hulpeloos als een
steen die op de weg ligt!
[11] Als zijn ouders niet door een soort
instinctmatige liefde gedwongen waren de nieuwe wereldburger zo lang te
verzorgen tot hij het geluk heeft een soort halve mens te worden, zou het met
het leven en voortbestaan van ieder in deze wereld geboren mens wel afgelopen
zijn -hij zou na zijn geboorte nog geen twee dagen lang in leven kunnen
blijven.
[12] Met de verzorging van een
pasgeboren kind door zijn ouders gedurende één, twee of drie jaar zou ik nog
genoegen kunnen nemen, maar vaak meer dan twaalf, ja soms meer dan twintig
jaar, totdat het kind door alle zorg van zijn ouders zover gebracht is dat het
tenslotte zelf in de wereld vooruit kan komen, is echt teveel en ook te dom, en
het doet de scheppende eigenschap van de werkzame natuurkrachten absoluut geen
eer aan, maar in alle opzichten het tegendeel.
[13] Als die de mensen geen betere
manier van ontstaan heeft kunnen schenken, had ze het voortbrengen ervan wel
voor eeuwig achterwege kunnen laten; want daardoor heeft ze voor zichzelf bij
de ontwikkelde mensheid op de wereld weinig lof verworven. Maar ik wil op deze
ellendige gang van zaken in de scheppende natuur nu niet al te veel aanmerken.
[14] Als de natuur in de gestalte van
een mens nu eenmaal koste wat kost een denkend en zich van zichzelf bewust
wezen op deze aarde heeft willen hebben, met de bedoeling dat dit wezen zijn
Schepper zou leren kennen, Hem loven en de eer geven; dan zou zij of die
Schepper voor de mens de voorziening moeten treffen, dat de mens het in zijn
denken minstens zover gebracht zou hebben als ik; hij zou dan een
onverwoestbare standvastigheid hebben moeten aannemen en daarin even wijs,
sterk en gezond moeten voortbestaan als de aarde in al haar voornaamste delen
weinig veranderd voortbestaat, evenals de maan, de zon en de overige sterren.
[15] Maar nee, de mens bereikt
weliswaar na ongeveer dertig of hoogstens veertig jaar wel een daarop lijkend
standpunt, als zijn oorspronkelijke levenskrachten daar tenminste op ingesteld
zijn -wat echter tot de zeldzaamheden behoort, omdat vrijwel de meeste mensen
gelukkig reeds als kind weer daarheen terugkeren waar ze vandaan zijn gekomen.
De mens, die in alle opzichten sterk is geworden, begint echter spoedig na dat
hoogste punt van zijn leven min of meer ziekelijk te worden, en als hij het
geluk heeft om wellicht zeventig, tachtig of negentig jaar oud te worden, dan
is hij daarom niet te benijden; want zo'n ouderdom is geen leven meer, maar
enkel een steeds gecompliceerdere ziekte, die hem net als ieder ander mens
langzamerhand naar de dood en het niet-bestaan voert.
[16] Waar is dat voor nodig? Hoe kan
een scheppende, wijze Kracht dat goed, rechtvaardig en doelmatig vinden,
terwijl ieder slechts enigszins gewekt menselijk verstand het als onwijs en
ondoelmatig moet verwerpen en als kwaad, slecht en in strijd met de rechtvaardigheid
moet verdoemen?
[17] Mijn beste grote Heer en Meester,
dat is het voornaamste argument, op grond waarvan ik iedere andere reden van de
scheppende natuur om te scheppen en voort te brengen in gelijke mate
verwerpelijk en volslagen onwijs moet verklaren, en uiteindelijk moet ik nog
die mensen loven, die zich in een zeer duister bijgeloof in slaap hebben laten
sussen; want daarin vinden zij een zalige reden voor vergelding van al het
bittere lijden, dat ze op deze wereld hebben doorstaan.
[18] Maar zelfs die zaligheid, die na
de lichamelijke dood verwacht mag worden, staat onder zulke duimschroeven van
dwang en bedrog, dat een eerlijk mens het horen en zien vergaat over de
voorwaarden om tot die zaligheid te komen; want de mogelijkheid dat men die
zaligheid niet bereikt vormt een buitengewoon brede weg, terwijl de
mogelijkheid om die zaligheid te bereiken in een zo steil, smal en doornig pad
is geplaatst, dat men uiteindelijk liever helemaal niet zalig zou willen
worden dan zich het levenslange omhoogklimmen onder alle martelingen en
folteringen te laten welgevallen.
[19] En nu, Heer en Meester, ben ik
uitgesproken op mijn echt Romeinse en stadsrechterlijke manier; wees nu zo goed
mij iets beters te zeggen dan ik U heb kunnen vertellen!’
170
De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen
die
tot nadenken stemmen
[1] Ik zei: 'Ja, Mijn beste
opperstadsrechter! Als wereldse rechter heb je heel goed gesproken, en ieder
die zoals jij alleen van wereldse dingen verstand heeft, kan deze dingen ook
alleen maar zo zien! Maar desondanks verkeer jij wat het leven van de mensen en
alle andere schepselen betreft in een ongelooflijk ernstige dwaling.
[2] Naar de schijn te oordelen - die
echter altijd bedriegt - zou je natuurlijk wel gelijk hebben, maar wat de
innerlijke levenswaarheid betreft absoluut niet; want alles wat jij op de
wereld al als levend waarneemt, is in de sfeer van zijn leven duizendmaal
onverwoestbaarder dan alles wat jij je als onverwoestbaar kun voorstellen.
[3] Jouw belangrijkste stelregel komt
erop neer dat jij aan de ziel van een mens na het afvallen van zijn lichaam
geen voortbestaan meer toekent.
[4] Op dat punt zou Ik je met één
enkele verschijning uit het gebied van gene zijde tot een geheel
tegenovergesteld geloof kunnen brengen; maar daar hebben we nog tijd genoeg
voor - Ik wil je eerst langs een andere weg tot een geheel andere overtuiging
brengen!
[5] Ik zal je nu heel korte vragen
stellen, die jij gemakkelijk kunt beantwoorden, en jouw eigen antwoorden
zullen je weldra tot een andere visie op de wijsheid van de Schepper brengen,
en dan zul je zelf om je huidige mening moeten lachen.
[6] Zeg Mij, Mijn beste vriend, heb je
in je leven al eens gezien en meegemaakt dat een echte grote sufferd, die
nauwelijks kan praten en nog veel minder kan schrijven, rekenen en tekenen, in
staat is een ontwerp te maken, aan de hand waarvan er onder zijn persoonlijke
leiding een keizerlijke burcht gebouwd zou kunnen worden, die iedereen tot
verbazing zou brengen?
[7] Je zegt bij jezelf: 'Nee, de
bouwmeester moet goed toegerust zijn met alle kennis daarvoor, want zonder dat
is hij onmogelijk in staat een enorme keizerlijke burcht te bouwen!'
[8] Kijk, vriend, hieruit moet je
concluderen dat een mens of God, die in staat is een grote keizerlijke burcht
te bouwen, onmogelijk dommer kan zijn dan de sufferd die Ik aanhaalde!
[9] Een enorme keizerlijke burcht is
natuurlijk wel een verbazingwekkend werk, dat de Meester ervan zeker eer
aandoet; maar denk je niet dat het bouwen van een hele wereld, zoals de aarde
is, nog aanzienlijk veel meer wijsheid en kracht vereist dan het bouwen van de
majesteitelijke, kunstige keizerlijke burcht?
[10] Nu zeg je alweer bij jezelf:
'Zeer zeker! Maar hoe die kracht ook heten mag, die een hele wereld zoals de
aarde tot bestaan heeft gebracht met alles wat erop, erboven en erin is, ze
moet toch in het volle bewustzijn van haar scheppende kracht en diepgaande
kennis bestaan hebben en nog steeds voortbestaan; want als ze niet zou
voortbestaan zou haar werk, evenals dat van een mens, maar al te gauw een
volslagen ruïne moeten worden.
[11] Maar als deze scheppende kracht
in het volle bezit van haar grote wijsheid zo'n geweldig werk heeft kunnen voortbrengen,
zal ze bij het voortbrengen van schijnbaar kleine werken op zo'n hemellichaam
waarschijnlijk niet minder wijs zijn geweest. Of heb je wel eens gezien dat
iets, wat in zichzelf dood is en niet bestaat, iets levends buiten zichzelf
tot bestaan kan roepen?
[12] Je zegt: 'Nee, zoiets is
ondenkbaar en zelfs op logische gronden onmogelijk.
[13] Goed, zeg Ik je; denk je soms dat
er minder voor nodig is om de kleinste worm tot bestaan en leven te roepen dan
een hele aarde, de maan en de zon?
[14] Ik zeg je: als je in staat bent
het meest eenvoudige wormpje tot een levend bestaan te roepen, dan ben je even
goed in staat een hele aarde, de maan en de zon evenals de overige sterren tot
bestaan te roepen! Want de zichtbare, lichamelijke levensmachine van zelfs het
meest onbeduidende wormpje is in haar organische bouw zo kunstig, dat je je
daar niet de minste voorstelling van kunt maken. Als die uiterlijke
levensmachine niet zo kunstig en wijs was ingericht, hoe zou men daarin dan een
substantieel zieltje kunnen plaatsen, en hoe zou dit zieltje zich dan van de
levensmachine kunnen bedienen om zich verder te ontwikkelen?
[15] En als degene die het wormpje in
leven roept, zelf niet een volmaakte heer over alle krachten en al het leven
zou zijn - hoe zou hij zo'n machine dan tot leven kunnen brengen? En hij zou
zelf behalve een heer over alle krachten en al het leven toch ook zonder meer
het eeuwige leven zelf moeten zijn -want hoe zou hij anders het wormpje zelf
tot leven kunnen brengen?'
[1] (De Heer:) 'Heb je in je leven wel
eens een werkende kracht gezien?
[2] Je zegt: ' Absoluut niet! Krachten
ziet en voelt men wel altijd werken maar ze zelf zien, dat is nog niemand
gelukt. Wij zien wel dat grote stormen en orkanen groot geweld uitoefenen -maar
waaruit de kracht en dat geweld bestaan, dat weten we niet. En ook moet een
bepaalde kracht ons mensen aan de bodem van de aarde ketenen, anders zouden we
ons immers wel vrij in de lucht kunnen verheffen wanneer we maar zouden willen
-wat echter niet het geval is, zoals de dagelijkse ervaring ons leert. Deze
kracht werkt aan één stuk door; maar geen menselijk oog heeft ooit gezien hoe
die eruit ziet en hoe die werkt.'
[3] Goed; nu vraag Ik je verder of je
al eens een drager hebt gezien die het licht van de zon naar deze aarde brengt!
Of heb je de band al gezien, waarmee de hemellichamen zodanig met elkaar zijn
verbonden, dat ze voortdurend op dezelfde afstand rond hun grotere
hemellichamen moeten bewegen? Of heb je al eens die krachten gezien, die zowel
in planten als in dieren werken en allerlei dingen voortbrengen?
[4] Kijk, dat zijn voor jou allemaal
wereldvreemde dingen, louter vragen die jij naas jouw rechtsfilosofie allang
aan jezelf had kunnen stellen, en waarop je misschien wel een veel verstandiger
antwoord zou hebben gekregen dan op jouw filosofische, kritische
rechtvaardigheidsspitsvondigheden!
[5] Welnu, om uiteenlopende redenen
kan geen enkele nog zo kunstig geconstrueerde levensmachine voor een eeuwige
bestaansduur worden geschapen; want het scheppen van zulke duurzame materiële
levensmachines zou voor de Schepper betekenen: Zichzelf in oneindig veel delen
verdelen, geleidelijk aan zwakker worden en Zichzelf onbekwaam maken om verder
te scheppen!
[6] Als Hij echter een levensmachine
schept met als enig doel dat een vonk van Zijn oerleven zich daarin sterker en
steviger maakt om tot een eigen godgelijke vrijheid en zelfstandigheid te
komen, daarna de levensmachine aflegt en zich door de liefde en wijsheid daarin
volkomen verenigt, dan gaat daardoor niet alleen niets van het oerscheppende
fundamentele leven verloren, maar de Schepper en het schepsel winnen daardoor
oneindig veel, wat voor jou nu natuurlijk niet te begrijpen is.
[7] Wanneer je echter in jouw ziel in
de ware geest Gods wedergeboren zult zijn, zal het je duidelijk worden hoe de
Liefde Gods door de liefde van Haar kinderen voor Haar steeds machtiger in
Zichzelf wordt, evenals de Liefde Gods in de kinderen.
[8] God was van eeuwigheid een zuivere
en volmaakte geest en kan daarom niets anders willen dan dat mettertijd al Zijn
schepselen langs de door de Schepper voorziene wegen weer datgene worden wat
Hijzelf is - alleen met het verschil dat zij, voordat ze in zekere zin tot
materieel bestaan werden geroepen, niets anders waren dan enkel grote gedachten
en ideeën van de Schepper. Die heeft Hij toen met de macht van Zijn wil in de
loop van zeer lange tijden in zekere zin op zichzelf bestaand buiten Zichzelf
geplaatst en hun een omhulsel gegeven, waarbinnen zij zichzelf geleidelijk aan
steeds meer moesten beschouwen en leren kennen en door Mijn hen toch nog altijd
doordringende kracht hun zin voor zelfstandigheid en vrijheid in zichzelf
moesten laten ontkiemen.
[9] Vriend, als die kiem niet ook in
jou zou bestaan – waar jij als uiterlijk zintuiglijk georiënteerd mens
weliswaar niets van weet -zou jij de Schepper jouw verwijten niet hebben
gemaakt; want alleen de onverwoestbare levenszin in jou heeft je, onbewust
voor jezelf, daartoe aangezet, en Ik ben Voornamelijk ter wille van jou naar
deze streek gekomen, om je in woord en daad te tonen hoe ver en laag je nog
achter de pijler van leven en licht staat! En nu hebben we voorlopig genoeg
woorden over en weer gebruikt, en we zullen ter wille van jou ook tot enkele feitelijkheden
overgaan.'
[1] (De Heer:) 'Je hebt beweerd dat
men met de mensen die eenmaal zijn gestorven, geen overleg kan voeren; maar
daar vergis je je heel erg in.
[2] Voor mensen van jouw soort is dat
inderdaad nauwelijks mogelijk, want die zijn vanaf het eerste begin te werelds
ontwikkeld; ze hebben wel zoveel mogelijk hun natuurlijke gezichts- en
begripsvermogen gescherpt, maar daardoor hun innerlijk geestelijk gezicht op de
achtergrond geplaatst. Want het gaat hun met dat innerlijke geestelijke gezicht
ongeveer zoals iemand die glazen ruiten in zijn huis heeft aangebracht. Hij
bevindt zich echter buiten en hoort plotseling een hard geluid in het huis. Hij
gaat dus onmiddellijk naar een venster en wil het inwendige van het huis zien;
maar ondanks al zijn inspanning kan hij vrijwel niets ontdekken, want de
weerspiegeling van het daglicht op de ruiten maakt dat onmogelijk. Als hij dus
de oorzaak van het geluid te weten wil komen, blijft hem niets anders over dan
de voordeur van het huis en alle tussendeuren open te doen en naar binnen te
gaan, om te zien Wat de oorzaak van het geluid was; of hij moet een ruit
kapotslaan en, als dat te weinig is, nog meerdere, om beter naar binnen te kunnen
kijken naar wat het geluid heeft veroorzaakt.
[3] Als de desbetreffende huisheer
zich op het moment dat hij het geluid hoorde in het huis zelf in plaats van
erbuiten had bevonden, dan zou hij eerder en gemakkelijker achter de oorzaak
van het geluid zijn gekomen; maar omdat hij zich buiten bevond, kon hij niet
aanwezig zijn op het moment dat het geluid optrad, maar pas later en in ieder
opzicht minder goed, omdat zowel de oorzaak als het gevolg al verdwenen waren.
Hij zou dan langdurig en met veel moeite alle hoeken binnen in het huis moeten
doorzoeken en tenslotte een gebroken stuk vaatwerk vinden, waarvan hij dan zou
moeten vermoeden dat het door een of andere beweging van boven naar beneden op
de grond is gevallen, daarbij gebroken is en het lawaai heeft veroorzaakt. Maar
toch heeft hij zelfs over dit vermoeden geen volledige zekerheid, omdat het
gebroken stuk vaatwerk ook wel eerder gebroken had kunnen zijn -daarom is zijn
aanname ondanks alles niet zeker, maar slechts een vermoeden, en dat allemaal
vanwege het feit dat hij zich op het moment dat hij het geluid hoorde niet
binnen, maar buiten zijn huis bevond.
[4] Kijk, met dit beeld wil Ik je er
op wijzen dat een mens die alleen uiterlijk verstandelijk ontwikkeld is,
helemaal niets of slechts zeer weinig en onduidelijk kan horen en begrijpen
van wat er geestelijk in hem gebeurt!
[5] Het lichaam is het huis van de
ziel en de geest in haar is door God daaraan toegevoegd opdat die de ziel
onderwijst en wekt in alles wat geestelijk is, en het haar ook mogelijk maakt,
ermee in contact te treden.
[6] Maar hoe kan de geest dat doen,
als de ziel in het volledige bezit van haar vrije wil zich meestal buiten het
huis bevindt en zich verkwikt en laaft aan het wereldse licht? Daardoor wordt
ze zo verblind en verdoofd, dat ze dan niets meer ziet en gewaarwordt van wat
er in haar huis gebeurt.
[7] Als ze daartoe aangemaand wordt
wil ze mettertijd wel in haar huis rondkijken en raakt ze daar erg bezorgd om;
ze ziet dat het hier en daar al mankementen heeft, wil dat herstellen en in
orde maken en verenigt zich dan uiteindelijk zelf met de materie van haar
innerlijke en uiterlijke woonhuis.
[8] Dan zoekt ze evenwel de geest in
haar huis, die haar door af en toe lawaai te maken bij zich in huis wilde
roepen; maar dikwijls hoorde ze dat lawaai niet door het wereldse tumult. Af en
toe wierp ze wel een vluchtige blik in het inwendige van haar huis, waar ze
echter maar weinig en onbetrouwbare dingen zag. Dan keerde ze zich na zo'n
klein onderzoek al gauw weer naar buiten, waar het haar beter beviel dan in de
donkere vertrekken van haar huis, waarin ze niets duidelijks meer kon
ontdekken, omdat haar gezichtsvermogen door het uiterlijke licht teveel
verblind en haar innerlijke vermogen om te horen door het harde wereldse tumult
te sterk verdoofd was.
[9] Hier en daar zijn er echter
vreesachtige zielen, net als kinderen, die bang zijn voor het wereldse licht en
het wereldse tumult. Die blijven dan liever thuis en houden zich bezig met wat
zich in het huis bevindt. Als er nu lawaai te horen is, kunnen ze door een
ruit, die niet verblind is door uiterlijk licht, heel goed van binnen naar
buiten kijken en er snel en gemakkelijk achter komen wat het lawaai heeft
veroorzaakt, en ze kunnen zich van veel dingen die ook in het huis gebeuren
juister en eerder bewust worden dan degenen die zich buiten hun huis bevinden.
[10] Het geestelijke vermogen om te
zien en te horen is dus steeds binnen in de mens en nooit buiten, in zijn
wereldse zintuigen. Als je dus met een of andere ziel zou willen spreken en
haar zou willen zien, dan kan dat alleen maar in jezelf, maar nooit buiten
jezelf bewerkstelligd worden.
[11] Als je meer thuis was gebleven
zou je allang dezelfde levenservaringen hebben opgedaan als heel veel anderen
die jou daar wel over verteld hebben, maar wier verhaal jij steeds tot een
lichtgelovige zelfbedrog verklaard hebt. Daardoor heb jij je ook steeds meer
alleen maar buiten je huis opgehouden en er slechts zelden een vluchtige blik
in geworpen; daarbij heb je je altijd maar meer geërgerd, omdat je als gevolg
van de verblinding van je innerlijke gezicht door het licht van het uiterlijke
wereldse verstand steeds minder en slechter kon onderscheiden wat er in jouw
levenshuis aanwezig was. En je hebt jezelf gestraft doordatje met je uiterlijke
wereldse licht de eeuwige dood en het eeuwige niet-zijn als de grootste weldaad
beschouwde, en nog beschouwt, voor een wezen dat nu eenmaal tot een zelfbewust
bestaan is geroepen.
[12] Maar kijk, Ik als ware Heer des
levens heb de gave omjou in je innerlijk terug te brengen en je innerlijke
gezicht gedurende enkele ogenblikken sterker te maken, en dan kun je je er
onmiddellijk zelf van overtuigen hoe het gesteld is met het voortbestaan van de
ziel na de dood van haar lichaam!
[13] Zeg Mij wie jij uit je vroegere
tijd nu wilt zien en spreken, dan zal diegene op hetzelfde ogenblik komen en
je te woord staan, en je zult hem ook herkennen als degene die je tijdens zijn
leven hebt gekend!'
173
Een geestverschijning
[1] De opperstadsrechter zei: 'Laat
mij dan mijn vader zien en spreken, die al twaalf jaar geleden is gestorven en
die ik zeer gemist heb, omdat hij voor mij een buitengewoon lieve en
rechtschapen vader was!'
[2] Ik zei tegen de opperstadsrechter:
'Jou geschiede overeenkomstig je wens!'
[3] Op datzelfde ogenblik stond de
vader van de opperstadsrechter in de gastenkamer, zichtbaar voor alle
aanwezigen.
[4] Zijn zoon herkende hem
onmiddellijk en zei tegen hem: 'Dus je leeft werkelijk verder na de dood van je
lichaam?'
[5] De vader zei: 'Nu geloof je het
wel, omdat ik gedwongen ben zo aanjou te verschijnen door de macht van Hem die
bij jou is, en je ziet mij nu omdat Hij jouw innerlijke gezicht heeft geopend;
waarom heb je je nog levende moeder en je drie zusters niet geloofd, die mij
kort na mijn heengaan hebben gezien en gesproken? Daarbij heb ik hun in korte
bewoordingen onthuld dat het leven van de ziel na de dood van het lichaam er
heel anders uitziet dan het oordeel dat de mensen er in dit korte aardse leven,
hoe dan ook, over hebben!
[6] Het slechtst zijn diegenen er voor
dit korte leven aan toe, die helemaal niet geloven in een voortleven van de
ziel na het afvallen van het lichaam; want het geloof, dat ze van hier hebben
meegenomen, behouden ze aan gene zijde nog heel lang en ze verwachten nog
altijd de eeuwige vernietiging, die echter nooit meer kan en zal volgen.
[7] Als gevolg van dat verkeerde
geloof zijn ze ook lui en traag om iets ten behoeve van hun vooruitgang aan
gene zijde te ondernemen, en zo leven ze aan gene zijde -zoals ik te horen heb
gekregen -vaak nog enkele duizenden jaren lang en laten zich zelfs door de
meest lichte geesten niet van hun onzinnige geloof afbrengen. Zorg er dus
voor, mijn zoon, dat jij niet met zo'n verkeerd geloof van de wereld scheidt!’
[8] Hierop zei de opperstadsrechter:
'Werkelijk, vader, je bent het! Want je hebt nu dezelfde woorden tegen mij
gesproken als tegen mijn moeder en mijn zusters; ik heb ze opgeschreven en
bewaar ze nog als een heiligdom bij mij, hoewel ik er tot nu toe maar weinig
geloof aan hechtte. Ik wilde je ook zelf zien en spreken; maar dat geluk wilde
mij niet ten deel vallen.'
[9] Daarop zei de vader tegen hem:
'Hoe zou dat ook gekund hebben? Want hoe vaak ik ook naar je toekwam,je was
nooit thuis en was altijd bezig in de uiterlijke wereld met haar licht, en daar
is het onmogelijk voor ons om aan iemand te verschijnen en hem te onderrichten.
Want zoals we nu zijn, zijn wij niet meer de verschijning die door een andere
kracht bewerkstelligd wordt; wij zijn derhalve zelf de kracht die innerlijk in
alle elementen werkzaam is. Die elementen kan de zintuiglijk ingestelde mens
wel waarnemen -maar de werkzame kracht, die het eigenlijke, ware zijn in
zichzelf is, kan een uiterlijk, op jou lijkend mens evenmin waarnemen als welke
andere kracht ook die in de materiële wereld werkzaam is -tenzij hij in
zichzelf in zijn ware zijn zou terugkeren en daardoor zijn innerlijk gezicht
zou ontsluiten, dan zou hij ook het ware zijn van de werkzame krachten gewaar
worden, ze in hun ware zijn aanschouwen en er ook mee in contact kunnen
treden!’
174
Belevenissen aan gene zijde
[1] Hierop vroeg de opperstadsrechter
aan zijn vader: 'Waar is de plaats dan, waar je verblijft, en hoe ziet die
eruit?'
[2] De vader zei: 'In ons rijk is er
helemaal geen plaats waarvan men zou kunnen zeggen: 'Kijk hier is het, of daar,
en zo ziet het eruit, en zo is het ingericht!'; want bij ons is iedereen
zelfde plaats waar hij woont, en de aanblik en de hoedanigheid van die plaats
komt in alle opzichten overeen met de innerlijke hoedanigheid van de mens.
[3] Ik ben nu naar aardse tijdrekening
toch al een zodanige tijd aan gene zijde, dat men toch wel iets bijzonders kan
zien en ervaren; maar tot nu toe heb ik nog niets gezien wat enigszins
overeenkomt met wat men in deze wereld over de wereld aan gene zijde geloofd,
gedacht en verzonnen heeft. Ik heb de rivier de Styx gezocht en de schipper
Charon, en heb geen van beide gevonden. Ik heb ook wel een poosje een
dodelijke angst gehad voor een furie of voor de drie onverbiddelijke rechters
Minos, Aeacus en Rhadamanthys alleen, niets van dat al! Ik heb het Elysium
willen zoeken, ben wijd en zijd als het ware door een grote zandwoestijn
rondgelopen, en zie, er was ook geen Elysium te vinden - kortom, ik zag en vond
niets en niemand, behalve mijzelf en de zeer losse bodem waar ik mij op bevond.
[4] Na volgens aardse tijdrekening -
ongeveer twee jaar gezocht te hebben, in welke tijd ik nog altijd in alle
richtingen door die eindeloze zandsteppe trok, ontdekte ik op tamelijk grote
afstand eindelijk toch iemand, die zich in precies dezelfde toestand leek te
bevinden als ik. Ik ging snel op die iemand af en was weldra helemaal bij hem.
[5] Bij hem gekomen, vroeg ik hem
direct: 'Jij schijnt je in een soortgelijke toestand te bevinden als ik! Onder
onze voeten niets dan een zandvlakte, waar geen einde aan komt, boven onze
hoofden een meer donkere dan lichtgrijze nevel, en verder ziet men alleen
zichzelf en zijn in het zand gedrukte voetstappen. Er is ook geen wind, en van
water of een ander object is helemaal geen sprake. Ik dwaal nu naar aardse
tijdrekening ongeveer twee jaar in deze zandwoestijn rond, en vind niets
waarmee men zich zou kunnen verzadigen en zijn eventuele dorst zou kunnen
stillen. Ik weet dat ik het tijdelijke verlaten heb en als een echte arme ziel
in deze woestijn rondzwerf, wat ik werkelijk buitengewoon onaangenaam vind. Ik
heb heel veel moeite gedaan om hier in deze wereld, die een geesten of
zielenwereld moet zijn, alles te zoeken en te ontdekken waar ik in de wereld zo
half en half in heb geloofd, maar niets van dat alles
[6] Jij bent nu na twee jaar de eerste
op mij lijkende verschijning. Kun je mij misschien zeggen wat men hier kan doen
en hoe men het moet aanpakken om toch eindelijk eens een plaats te vinden, waar
het zo half en half uit te houden zou zijn? Want ik ben het zoeken in deze
uitgestrekte zandsteppe wel moe geworden en heb echt geen zin meer om nog meer
stappen voor en achteruit te doen!'
[7] Daarop zei de persoon, die op mij
scheen te lijken en zich in dezelfde toestand als ik bevond: 'Ja, mijn vriend,
er zijn er tallozen in dit rijk die net als jij wat je zoekt, al vele eeuwen
lang zoeken! Als je hier iets wilt vinden, moet je het niet zo aanleggen als op
de materiële wereld, waar men alles alleen buiten zichzelf zoekt. Wie dat hier
doet, vindt eeuwig niets! Want er is hier geen andere plaats en streek meer dan
hijzelf, al zou hij die ook op alle plekken van de oneindige ruimte willen
vinden.
[8] Je moet
dus met je gedachten, je streven en willen teruggaan in jezelf en in jezelf
beginnen te zoeken, te denken en te vormen; dan pas zul je een plaats vinden
die overeenkomt met jouw denken, vormen, willen en jouw liefde! Doe dus alsof
je deze zandsteppe niet ziet, evenals de grauwe nevel boven je, maar begeef je
in de fantasie van je innerlijke gemoed, dan zal weldra alles een andere vorm
voor je krijgen! Ik heb me door jou laten vinden om je dat te vertellen.'
[9] Na deze woorden verliet die iemand
mij plotseling weer en liet me op mijn zandsteppe staan. Ik nam zijn woorden
ter harte en begon in mijzelf te gaan en heel levendig te denken; ik schetste
in mijn fantasie zo goed en zo kwaad als het ging een streek en een plaats - en
ziedaar, het duurde echt niet lang of daar zag ik mijn fantasie weldra voor mij
uitgespreid.
[10] Het was een dal waar een beek
doorheen liep. Links en rechts waren weiden en ook bomen en struiken, en op
enige afstand ontdekte ik ook een dorp, bestaande uit lage boerenhutten,
waarvan ik het gevoel had dat ik daar naartoe zou moeten gaan.
[11] Maar ik dacht bij mijzelf: ' Als
ik weer begin te lopen, zal ik tenslotte weer alles kwijtraken wat ik moeizaam
voor mijzelf heb geschapen! In plaats daarvan zal ik proberen om hier vlakbij
maar zo'n hut te vormen -daar wil ik dan heel graag voor altijd in wonen en hem
behouden!'
[12] Ik stelde mij zoiets voor, en
daar stond de hut ook al gauw, omgeven door een tuin vol fruitbomen, waarmee ik
volkomen tevreden was.
[13] Ik ging de hut binnen om in
zekere zin in mijzelf te zien wat er nog meer zou zijn. Toen ik in de hut kwam,
zag ik dat die volkomen leeg was, en ik begon nog dieper in mijzelf te gaan en
mij dingen voor te stellen, waarop weldra allerlei spullen in die hut
verschenen: stoelen, banken, tafels en ook een rustbed, helemaal zoals ik het
mij had voorgesteld.
[14] Ik dacht verder: 'De tafel is er
nu; maar er staan nog geen brood, wijn en andere spijzen op!'
[15] Terwijl ik daar levendig aan
begon te denken, stond er ook al voldoende brood en wijn op tafel; bij de
aanblik daarvan aarzelde ik niet lang, greep snel naar het brood en ook naar de
wijn, want ik had al erge honger en dorst - en kijk, spoedig daarna voelde ik
mij zeer gesterkt, en met mijn denken en fantaseren begon het veel levendiger
en krachtiger te gaan!’
[1] (De vader:) 'Daarna liep ik weer
mijn hut uit en trof alles nog precies zo aan als tevoren. Toen dacht ik bij
mijzelf: ' Allemaal goed en wel; maar toch ben en blijf ik alleen! Als ik nu
maar die eerdere vriend bij mij zou kunnen wensen om hem mijn dank te kunnen
betuigen voor de goede raad die hij mij heeft gegeven!'. Bij deze wens keek ik
in de richting van het verafgelegen dorp dat ik al eerder noemde, en zag hoe
zich weldra vanuit dat dorp verscheidene mensen in mijn richting begonnen te
bewegen.
[2] Ze kwamen weldra dichtbij, en
onder hen herkende ik ook al gauw die vriend, die mij in de vroegere
zandwoestijn die goede raad had gegeven, en hij zei tegen mij: 'Wek nu in
jezelf een oprecht gevoel van liefde, medelijden, erbarmen en weldoen, dan
zullen er weldra verscheidene mensen naar je toekomen die het nu nog net zo
vergaat als het jou is vergaan! Deel dan je levensbrood en je levenswijn met
hen, dan zullen ze spoedig daarna gelukkiger en jouw buren worden! Laat echter
degenen die niets van je willen aannemen, overeenkomstig hun wil weer verder
trekken en een plaats en een onderkomen zoeken, dan zal het hun verder net zo
vergaan als het jou bij je zoeken is vergaan! Blijf jij echter van nu af aan
steeds groeien in liefde, erbarmen en in het levende verlangen om arme blinden
zoveel mogelijk goed te doen; daardoor zul je zelfsteeds maar rijker en
daardoor ook gelukkiger worden!'
[3] Daarna keerden degenen die mij in
mijn eenzaamheid hadden bezocht weer terug, en opnieuw volgde ik de verdere
raad van mijn nog onbekende vriend op. En kijk, weldra kwam er een grote groep
behoeftige zielen naar mij toe, en ik vroeg hen of ze iets zagen en waarnamen.
[4] Ze antwoordden: 'Tot nu toe alleen
nog maar een eindeloze steppe onder onze voeten en een grauwe nevel boven ons!'
[5] Ik liep mijn hut in en bracht hun
brood en wijn.
[6] Enkelen van hen zagen het brood en
de wijn onmiddellijk, toen ik tegen hen zei: 'Hier hebben jullie brood en wijn;
versterk jezelf!'
[7] Vele anderen merkten het echter
niet op en dachten dat ik opzettelijk de spot met hen wilde drijven, en ze
trokken verder.
[8] Degenen echter die brood en wijn
aannamen, zagen ook direct mijn hut en het hele mooie landschap, en ze bleven
bij mij. Ik onderwees hen op de manier zoals ikzelf onderwezen was, en weldra
werd mijn voorheen eenzame hut omringd door een groot aantal andere goed
ingerichte hutten; zodoende kreeg ik mijn eerste dorp en mijn eerste gezelschap
en bleef daar zelf zolang, tot ik mijn innerlijk door de liefde voor mijn
naaste steeds grootser en weidser had gemaakt.
[9] Na die verwijding werd ook al gauw
de omgeving weidser, levendiger en mooier, en ik werd daar steeds gelukkiger en
meer verlicht; en naarmate het innerlijke licht zich meer in mij uitbreidde en
mij dingen voor de geest riep, waren die er ook heel snel.
[10] In die toestand begon ik ook te
denken aan mijn verwanten die ik in de wereld had achtergelaten en hun mijn
gedachten mee te delen, namelijk dat er na het wegvallen van het lichaam een
onvernietigbaar leven van de ziel bestaat.
[11] En kijk, spoedig daarna kwamen
jouw moeder en zusters naar mij toe, en ik kon met hen spreken, net als nu met
jou! Ze geloofden wat ik hun vertelde en hebben het ook aan jou verteld; maar
bij jou vond het tot nu toe geen geloof, omdat je je met je hele denken,
liefhebben en willen te veel in de starre uiterlijke wereld hebt begeven.
[12] Tot slot wil ik nog opmerken dat
die goede vriend, die mij als eerste in de woestijn die goede raad gaf, wat
zijn gelaatstrekken betreft heel veel lijkt op deze Heer waar jij naast zit, en
bij de eerste aanblik van Hem voelde ik in mijzelf het vage idee opkomen dat
Hij de Heer van deze en ook van onze wereld is. Ik spreek nu wel met jou - maar
niet alsof het op een andere plaats is, maar enkel op de plaats waar ik woon.
Daaruit kun je concluderen dat het voor mij niet nodig is mijn verblijfplaats
te verlaten om met iemand in deze wereld om te gaan -maar waar ik ben en
spreek, daar is ook de plaats waar ik woon.
[13] Overigens vestig ik er nog je
aandacht op dat jij, watje ziel betreft, in de uiterlijke wereld nu ook op
louter zand rondzwerft en datje boven je, dat wil zeggen in je verstand, alleen
maar donkergrijze nevel hebt.
[14] Deze aarde en watje erop en
erboven ziet is ook enkel een door de allerhoogste geest geschapen oord,
precies zoals mijn dorp in het klein door mij is geschapen.
[15] De liefde van de grote Geest,
Zijn buitengewoon heldere lichtgedachten, Zijn almachtige wil en Zijn grote
barmhartigheid zijn de oerelementen waaruit Hij zulke wonderbaarlijke oorden
vorm geeft en ook in stand houdt, zolang Hij wil. In deze wereld zie je dus
niets anders dan zo'n oord, dat vanuit de grote Geest in een bepaalde orde tot
bestaan werd gebracht; voorjouw ziel blijft het echter alleen maar zichtbaar
als iets bestaands, zolang jouw ziel nog met materie omhuld is.
[16] Als dat omhulsel van je afwordt
genomen, dan ben je zonder plaats, zonder enige vaste bodem en zonder een
bepaald licht boven je -behalve wanneer je reeds in deze wereld de weg naar je
innerlijk hebt gevonden. Dan gaat het aan gene zijde natuurlijk anders; want
dan komt alles, de plaats en wat voor jou nodig is, al met je mee naar de
andere kant en hoef je niet pas aan gene zijde door een vriend op de hoogte te
worden gesteld hoe men bij ons een woonplaats en gezelschap verkrijgt. -
Onthoud dat, mijn zoon!'
[17] Nu wilde de zoon nog verder met
zijn vader spreken.
[18] Deze zei echter nog terwijl hij
ging vertrekken (de vader): 'Voor al het overige wat je nog wilt weten moet je
je in je hart wenden tot Degene die naast je zit; want Hij kent alle dingen, op
deze wereld en in die van ons!'
[19] Na deze woorden verdween de
geest.
176
De vraag naar de hel en haar geesten
[1] Nu wendde Ik Mij tot de
opperstadsrechter en zei: 'Was dat de geest van je vader of niet?'
[2] De opperstadsrechter zei: 'Grote
Heer en Meester, hij was het even zeker en beslist als ik zijn zoon ben, en hij
kan geen fantoom van mijn eigen fantasie geweest zijn; want zo'n fantoom zou
niet zo wijs met mij hebben kunnen praten, en wel over dingen die mij tot nu
toe even vreemd waren als wat zich onder onze aarde bevindt. Van nu af aan
geloof ik geheel en al aan een onvernietigbaar voortleven van de ziel na het
afvallen van het lichaam!
[3] Slechts één ding vond ik wat
merkwaardig, en dat was dat mijn vader, zolang hij daarginds is, geen boze
geesten van de heidenen en nog minder een of andere duivel van de Joden is
tegengekomen. Er wordt toch overal gezegd dat slechte mensen ook aan gene zijde
voortbestaan en in hun onblusbare woede voortdurend bezig zijn om alleen maar
kwaad te doen. Hoe zien de oorden van die boze geesten er dan eigenlijk uit? En
waarom heeft mijn vader er aan gene zijde nog niet één te zien gekregen?'
[4] Ik zei: 'Maak je daar maar niet
zoveel of helemaal geen gedachten over! De boze geesten, die men duivels noemt,
keren uiteindelijk ook in zichzelf, maar daar vinden ze enkel uiterst kwade
dingen, die hun eigenlijke liefde zijn. Hieruit scheppen ze voor zichzelf
oorden die volkomen gelijkenis vertonen met hun innerlijke karakter, en
geleidelijk aan zonderen ze zich af in bepaalde groepen -al naargelang de mate
van hun boosaardigheid -en proberen iedereen te schaden. Als ze onder de mensen
op deze aarde soortgelijke karakters bespeuren, vinden ze ook al gauw wegen om
hen op bijna dezelfde manier te benaderen als jouw vader jou heeft benaderd,
nemen dan eerst het vlees in bezit en vervullen het met van alles wat men maar
slecht en boosaardig kan noemen.
[5] In het begin treden ze stilletjes
op en proberen ze de ziel in het vlees te trekken. Als dat gebeurd is, is de
ziel al zo goed als verloren voor alles wat juist, rein, goed en waar is. En Ik
ben juist Zelf in het vlees in deze wereld gekomen om aan deze oude kwalijke
praktijken een definitief einde te maken ten behoeve van al diegenen die in Mij
geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen -want kijk, Ik alleen ben
de Heer over alles in de wereld en over alles in het rijk der geesten! Geloof
dat, dan zul je leven!'
[6] Daarop dankte de opperstadsrechter
Mij voor dit onderricht, maar stelde als scherpzinnig verstandelijk criticus
tot slot nog de volgende vraag: 'Maar, Heer en Meester, hoe hebt U zulke
kwalijke praktijken eigenlijk kunnen aanzien, zonder daar al heel lang geleden
definitief een einde aan te maken?'
[7] Ik zei: 'Wat jij zou willen, is
door Mij ook altijd gebeurd, en er is nog nooit een enigszins goed mens verloren
gegaan; maar voor hetgeen nu gebeurt, was de mensheid op deze aarde nog te jong
en is ze ook nu nog lang niet rijp genoeg.
[8] Maar ter wille van de weinige
goeden heb Ik Mij over deze wereld ontfermd en wil Ikzelf voor hen aan gene
zijde een rijk vestigen, waar ze eeuwig bij Mij zullen zijn en samen met Mij
zullen heersen.
[9] In de grote wereld aan gene zijde
bevinden zich reeds talloze betere Joodse en heidense geesten zoals jouw vader;
als Ik binnenkort naar Mijn eeuwige oer-zijn terugkeer, zal ook aan al die betere heidenen en Joden aan
gene zijde de juiste weg naar het volmaakte, eeuwige leven getoond worden. Alle
slechte zielen zullen echter ook altijd de vrijheid hebben om hun leven te
beteren en de weg van het licht op te gaan of in hun kwaad te blijven en zich
daardoor eeuwig te laten kwellen; want in wat zijzelf willen, overkomt hun geen
onrecht.
[10] En zo zal aan gene zijde het loon
van de goede het goede zijn, maar het loon van de slechte het slechte;
iedereen zal zich na het afleggen van zijn lichaam in zijn jongste dag
bevinden, en Ik zal iedereen opwekken en hem het loon vanuit hemzelf geven,
zoals hij was, goed of slecht.
[11] Daarmee zijn alle vragen die je Mij
hebt gesteld wel meer dan voldoende beantwoord, en als Ik je nog diepgaander
zou willen antwoorden, zou je het toch niet begrijpen; want jullie zijn
allemaal wat jullie ziel betreft nog kinderen en zouden stevige, mannelijke
kost nog niet kunnen verdragen. Daarom moeten jullie ook eerst met melk gevoed
worden; maar wanneer jullie door dat voedsel eenmaal voldoende krachtig zijn
geworden, zullen jullie ook in staat zijn krachtiger voedsel uit de hemel te
verdragen.'
177
De afgodsbeelden in het huis van de waard
[1] Na deze woorden van Mij begonnen
allen -ook zelfs mijn apostelen Mij zeer te loven, en ze zeiden: 'Nu, o Heer,
hebt U weer eens heel duidelijk en verstaanbaar over verborgen dingen
gesproken, en wij hebben een echt licht gekregen over het voortleven van de
ziel na de dood van het lichaam en hoe het daar is; alles wat op deze manier
bestaat kan alleen door U, o Heer, in een helder licht geplaatst worden, en
daarvoor zij aan U de innige dank van ons aller hart luid en welgemeend
uitgesproken!'
[2] Daarop zei Ik: 'Eet en drink nu
nog wat er op tafel staat; daarna zullen wij ons ter ruste begeven en zien wat
de dag van morgen ons zal brengen! ,
[3] Daarop aten en dronken allen en
spraken veel met elkaar over Mij. Ik at en dronk echter niets meer en rustte in
zekere zin uit van de vermoeienissen van de dag. Tegen middernacht begonnen ook
de anderen slaap te krijgen, en de opperstadsrechter, de Farizeeën en de Joden
gingen naar hun huizen. Ik bleef echter zoals gewoonlijk met Mijn leerlingen de
hele nacht aan tafel zitten.
[4] Bij het weggaan zei de
opperstadsrechter tegen de waard, dat hij het absoluut niet moest wagen om
enige betaling van ons te verlangen; want hij zou zelf voor allemaal de
rekening betalen.
[5] De waard zei: 'Heer opperstadsrechter!
Op dat punt kunt u mij gemakkelijk bevelen geven -want bij deze rekening ben
ik de enige schuldenaar, en alle gasten zijn mijn schuldeisers; want als zij
mij in rekening zouden willen brengen wat zij voor mij hebben gedaan, dan zou
ik een flink bedrag aan hen moeten betalen. Wees dus niet bezorgd, want bij
deze gelegenheid ben ik geen waard, maar een mens en net als jij een echte
vriend van al het goede, ware en buitengewone. Morgen zien we elkaar weer!'
[6] Daarop namen zij afscheid en ook
onze waard begaf zich ter ruste, hoewel hij, voordat hij in slaap viel, nog
veel met zijn vrouwen kinderen over de verschijning van de afgelopen avond
sprak.
[7] Zijn vrouwen kinderen waren nog
echte heidenen in hart en nieren, en hun slaapkamer stond, waar er maar een
plekje te vinden was, helemaal vol met Romeinse en Griekse beeldjes, sommige
van hout, andere van steen en weer andere van metaal gemaakt.
[8] De waard zei tegen haar: 'Luister
eens, brave en trouwe vrouw! Nu wij het geluk hebben gehad de werkelijke, ene
en enig ware God lichamelijk en persoonlijk te leren kennen, zullen wij morgen
deze afgodsbeelden ter hand nemen en ze allemaal vernietigen; want ze zijn ons
nog nooit van nut geweest en zullen ons ook in de toekomst nog minder van nut
zijn.'
[9] Toen de waard dat tegen zijn vrouw
had gezegd wilde zij aanvankelijk niet toestemmen; maar zijn oudste zoon, die
een vrijdenker was, zei hardop: 'Vader, dat had ik met jouw toestemming allang
willen doen - alleen, het geloof van de vrouwen hier is zo hardnekkig als steen
en er valt geen verstandig woord mee te praten, hoewel ze zouden moeten inzien
dat al die afgoden ten eerste niets anders dan dode materie zijn, en ten tweede
zo slecht en armzalig gemaakt zijn, dat ze de menselijke kunstzin regelrecht
te schande maken; want zo'n Diana van Efeze ziet er immers niet anders uit dan
een verdroogde kikker, en van die Jupiter kan men maken wat men wil!
[10] Ik laat me die
figuren nog welgevallen als het werken van echte kunstenaars zijn; maar deze
figuren, die de slaapkamer van moeder sieren, zijn voor het merendeel werken
van Griekse herders; naast het hoeden van hun vee maken zij dergelijke figuren
van hout, leem, zachte steen of lood, laten ze daarna door de priesters wijden,
pakken er tenslotte grote kisten mee vol en geven ze dan tegen een schandalige
prijs aan bepaalde beeldenhandelaars om verder te verkopen. Die komen dan in
onze streken, en onze vrouwen hebben in hun domme piëteit geld genoeg om die
armzalige rommel van de handelaars te kopen. En de keuken moet daar dan onder
lijden, want alles wordt zuiniger en slechter op tafel gezet, en dan hebben
vreemde gasten werkelijk geen reden om te bedanken voor een goede en
overvloedige verzorging. Daarom liever wat meer vet en olie op tafel voor de
gasten dan zoveel dwaze en belachelijke goden in de slaapkamer!
[11] In een hoek van de gastenkamer
staat half levensgroot een Apollo, die al zo zwart en vies is, dat een eerlijk
mens ervan moet walgen om naar zo'n figuur te kijken. Ik heb die al langer op
het oog, en morgen zal ik die miserabele figuur voor altijd opruimen!'
[12] Zijn moeder schrok nogal van het
voornemen van haar zoon, en zei: 'Ja, ja, maar pas op dat de priester van
Apollo je niet ziet en je dan als heiligschenner bestraft!’
[13] De zoon zei: 'Ik ben helemaal
niet bang meer voor hem! Want Degene die ons op wonderbaarlijke wijze van wijn
en vissen heeft voorzien en ook in staat was om tegenover de Joden en hun
priesters, die Hem wilden verhinderen de stad binnen te gaan, ogenblikkelijk
veertien woeste leeuwen neer te zetten, die ik met eigen ogen heb gezien, zal
ook wel in staat zijn mij tegen die meer dan domme Apollopriester in
bescherming te nemen, en des te meer omdat onze opperstadsrechter geen vriend
is van onze goden en hun priesters.
[14] Deze priester van ons is echter
ook verstandelijk ongelooflijk dom en weet niets anders te vertellen dan oude,
al meer dan duizend keer uitgekauwde godenfabels; daarbij vreet hij als een
wolf en zuipt hij als een os, vooral als hij ergens wijn vandaan kan halen.
Daaruit bestaat zijn Apollinische wijsheid; en voor zo iemand zou ik vrees en
respect moeten hebben? Werkelijk, dan zou ik me moeten schamen om zelf een mens
en dan ook nog een Romein te zijn!'
[15] De waard, die heel tevreden was
over zijn zoon, zei: 'Wees nu maar kalm; morgen zien we wel wat er allemaal
gedaan kan worden! We zullen nu alles overlaten aan Hem, die vandaag in ons
huis uitrust! Hij zal alles wel in orde maken.'
[16] Daarop werd het in de slaapkamer
van de waard rustig tot de ochtend; de waard was een van de eersten die wakker
werd en zich direct naar ons in de gastenkamer begaf.
[1] Omdat hij Mij al wakker aantrof,
vroeg hij Mij direct met alle liefde en achting wat Ik voor de ochtend allemaal
nodig zou hebben, en of Ik welriekend water voor het wassen nodig had.
[2] Ik zei: 'Bespaar je die moeite,
want als Ik Mij wil wassen, kan Ik overal voldoende fris water krijgen! Maar
vlak bij deze stad is een berg, die beroemd is uit de tijd van de profeet Mozes,
die Ik nog voor zonsopgang wil beklimmen. In de Oudhebreeuwse taal heet hij
'Nebo', maar jullie noemen hem 'mons Mosis'*. (* Latijn voor: 'berg van
Mozes'.) Maak het ochtendmaal dus niet te vroeg klaar, want Ik wil daar
ongeveer drie uur blijven!'
[3] De waard zei: 'O Heer en Meester,
alles zal nauwkeurig volgens Uw wil gebeuren; maar sta ook mij en mijn oudste
zoon toe om samen met U deze met name voor de Joden gedenkwaardige berg te
bezoeken, want hij ligt hier helemaal niet ver vandaan; binnen een klein half
uur komen we met gemak helemaal boven op de top.'
[4] Dat stond Ik de waard toe, en hij
ging weg om instructies te geven hoe zijn vrouwen de overige kinderen voor het
eten moesten zorgen.
[5] Toen hij terugkwam waren de
leerlingen ook wakker, en ook de opperstadsrechter en de twee Farizeeën Dismas
en Barnabas stonden al voor de deur van de herberg en wilden naar binnen gaan;
maar Ik stond ook al bij de deur om met de Mijnen, de waard en zijn zoon de
berg van Mozes te beklimmen.
[6] De opperstadsrechter en de twee
genoemde Farizeeën vroegen Mij allervriendelijkst of ze Mij daarbij mochten
vergezellen, en wij vingen onmiddellijk onze reis aan en bevonden ons een
klein half uur later al boven op de berg, waar de opperstadsrechter voor zijn
genoegen banken had laten neerzetten om te zitten. De banken bestonden voor
het grootste deel weliswaar uit basaltblokken; maar ze waren heel geschikt voor
het doel waarvoor ze gebruikt werden. Bovendien had hij het plateau van deze
berg, dat tamelijk ruim was, beplant met rozenstruiken en andere geurende
boompjes, en het was dus heel aangenaam om zich voor zonsopgang op deze heuvel
te bevinden, die vanaf onze kant van de stad gemakkelijk te beklimmen was, en
daar de opgang van de zon af te wachten.
[7] Vanaf deze kant van de stad gezien
verhief de berg zich nauwelijks meer dan honderd el*, (* Een el = 60 tot 80
cm.) maar naar het Jordaandal toe had
hij een zeer steile helling van iets meer dan tweeduizend el, en zodoende zag
hij er vanuit het Jordaandal uit als een echte berg; alleen vanuit het oosten
was het slechts een heuvel, zoals er langs het Haurangebied wel meer van zulke
heuvels zijn.
[8] Wij bevonden ons nu op de heuvel
ofwel berg van Mozes en keken uit over de onafzienbare vlakten van de Eufraat
en de woestijn die, zover het oog reikte, volkomen onbewolkt waren.
[9] ook naar het zuiden was het helder
en men kon de uit de bijbel bekende bergen zien, zoals de Hor, waar Mozes,
ondersteund door Aäron en zijn zoon Eleazar, voor de overwinning van de Israëlieten
op de vijandelijke Amalekieten moest bidden. Als hij zijn handen liet zakken,
waren de Amalekieten aan de winnende hand; als hij zijn handen weer omhoog
hief, wonnen de Israëlieten.Verder kon men de berg Hur zien, waar Aäron stierf,
en helemaal in de verte op de achtergrond waren ook de toppen van de hoge Sinaï
en zijn naaste buur de Horeb te zien.
[10] Naar het westen was het echter
erg nevelig; slechts hier en daar staken de hoge toppen van de Libanon boven de
nevel uit, en ook van de bergen in het noorden zag men enkel de top van de
Hermon, waar de Jordaan ontspringt.
[11] In de vlakte van het Jordaandal
viel door louter nevel niets te ontdekken; dat vond de opperstadsrechter erg
jammer, waarna Ik tegen hem opmerkte dat hij slechts een paar uur geduld moest
hebben. De zon zou die nevels wel verdrijven en deze streek van de Jordaan ook
vrijmaken van de kwalijke dampen. 'Maar we zullen nu niet naar deze omgeving,
maar naar die van het oosten kijken.'
[12] Nu zei de Farizeeër Dismas tegen
Mij: 'O Heer en Meester, is deze berg, waar wij nu op staan, dezelfde als die
waar de grote profeet Mozes, voor de ogen van degenen die hem vergezeld hadden,
met achterlating van zijn lichaam als een vlam van licht naar de hemel opvoer
en verdween, waarna, zoals de Schrift zegt, aan de ene kant de aartsengel
Michaël en aan de andere kant satan als overste van de duivels verscheen, die
drie dagen lang met de aartsengel om het lichaam van Mozes streed en tot
overmaat van ramp ook nog van de aartsengel won en met het dode lichaam van
Mozes verdween?
[13] Waar dat eigenlijk goed voor was,
daar zwijgt en zweeg tot nu toe onze hele Joodse wijsheid over, en zelfs de
vele grote profeten hebben ons daar geen opheldering over gegeven. Onze
kabbalisten hebben de hele kwestie derhalve voor apocrief verklaard en houden
die voor een fabel; maar menig oude Arabische stam verklaart die voor waar. -
Wat heeft U, o Heer, daar over te zeggen?'
[14] Nu zei in Mijn plaats de
opperstadsrechter: 'Dat is toch helemaal niet belangrijk, als de geest van
Mozes toch nog onder jullie leeft en gered is? Het lichaam is toch maar een
omhulsel van de menselijke geest, en het is niet zo belangrijk of satan of een
andere geest dat naar zich toe heeft getrokken. Als ik in de plaats van de
aartsengel was geweest, zou ik satan al eerder dat genoegen hebben gelaten,
als hij dan zo'n honger had naar het lijk van Mozes!'
[15] Daarop zei Ik tegen de Farizeeën:
'De opperstadsrechter heeft jullie een heel goed antwoord gegeven; want Ik, de
Heer van al het leven, heb Mozes in plaats van zijn zondige vlees allang een
ander lichaam verschaft, en satan zou geen macht over het lichaam van Mozes
hebben gehad als Mozes vroeger in zijn vlees nooit een zonde begaan zou hebben.
Maar omdat hij ook gezondigd had wat zijn vlees betreft, hoewel zijn ziel en
zijn geest zuiver uit de hemelen stamden, wilde satan bezit nemen van wat bij
Mozes van hem was. Daarbij won hij echter niet alleen niets, maar verloor hij
wat zijn macht betreft vrijwel alles, en vanaf dat tijdstip mocht hij aan geen
enkel sterfelijk mens op de hele aarde meer verschijnen, wat zijn invloed
buitengewoon veel schade berokkende; want vanaf die tijd gingen veel heidenen
over naar de leer van Mozes, en het grote orakel in Dodona, een zeer belangrijk
werk van satan voor het verleiden van de mensen van deze aarde, werd vernietigd
en mocht daarna nooit meer opnieuw opgericht worden. Ook het veel jongere
orakel in Delphi verviel spoedig na de val van de stad Troje en werd later
nooit meer helemaal opgericht. - Maar laten we ons nu niet verder met die
dingen bezighouden; want ze hebben geen waarde voor het innerlijk van de mens!
[16] Het is het beste om God, de ene
en enig ware, te kennen, Hem boven alles lief te hebben en zijn naaste als
zichzelf.
[17] Nu zal de zon zo direct opgaan,
en dan zullen jullie veel dingen zien die jullie zullen bevreemden!'
179
De merkwaardige zonsopgang
[1] Op datzelfde ogenblik was er al
een zon te zien, echter tamelijk hoog boven de horizon, die precies op de echte
zon leek.
[2] De opperstadsrechter vroeg aan
Mij: 'Heer en Meester, hoe heeft de zon deze keer zo snel boven de horizon
kunnen klimmen, dat wij er pas iets van hebben gemerkt toen ze al behoorlijk
hoog voor ons zichtbaar werd? En toch zien wij geen wolken, die hadden kunnen
verhinderen dat de zon direct bij het opgaan zichtbaar voor ons werd!'
[3] Ik zei: 'Dat is echter ook geen
echte zon, maar een afspiegeling van de zon die nog onder de horizon staat,
zichtbaar in de spiegel van een volkomen rustig geworden luchtlaag; deze zon
zal echter snel verdwijnen wanneer de echte opgaat.
[4] Kijk, dit beeld van de zon lijkt
op het natuurlijke licht van het verstand van de mens, dat eveneens weldra zal
vergaan, als in Mij de ware zon des levens voor hen op zal gaan en voor een
klein deel al is opgegaan!’
[5] Daarop zei de Farizeeër Dismas:
'Ik ben van mening dat onze zon die nu schijnt nog bedrieglijker is dan deze
schijnzon in het oosten, en ik wil geen onheilsprofeet zijn, maar toch zeg ik:
voor ons zal de schijnzon ook weldra vergaan, en de echte zon van de geest en
het leven zal voor de heidenen opgaan!'
[6] Ik zei: 'Ja, daar kun je wel
gelijk in hebben -zoals er ook geschreven staat dat Ik Mijn licht van de Joden
zal wegnemen en het aan de heidenen zal geven.
[7] Daarom zeg Ik je dat Ik dan ook
het oude Verbond en het oude Testament zal opheffen en zowel voor de Joden als
voor alle volkeren der aarde een nieuw zal vestigen volgens de orde van
Melchizédek, die een Koning aller koningen en een Opperpriester aller
opperpriesters was; vandaar dat alle koningen en patriarchen hem ook allemaal
de tiende moesten geven, zelfs Abraham niet uitgezonderd.
[8] En deze Melchizédek, vanaf de tijd
van Noach tot ver voorbij Abraham, met wie het Verbond werd gesloten door de
aan hem gedane grote belofte, was Ikzelf. En nu ben Ik er weer als Dezelfde,
maar niet om het oude Verbond te bevestigen en in stand te houden, maar om een
nieuw Verbond met alle mensen te sluiten, en dan zal Ik ook voor eeuwig Koning
en Heer en Opperpriester blijven, geheel en al volgens de orde van Melchizédek.
[9] De oude opperpriesters moesten het
bloed van dieren offeren voor het delgen van hun zonden; maar dat was slechts
een voorafbeelding van wat nu gauw op een andere manier zal gebeuren. Want de
oude opperpriesters moesten ook voor hun zonden offeren, en daarna voor de
zonden van het volk, maar zij bleven daarbij toch in hun zonden -anders had Ik
Mijn volk niet veertig volle jaren onder alle mogelijke tegenspoed in de
woestijn gelaten.
[10] Aäron en Mozes hebben wel
jarenlang volgens de voorschriften geofferd, maar dat hielp noch hen noch het
volk, dat in zijn zonden volhardde; maar Ik zal Mijzelf nu slechts één keer
offeren voor alle mensen, en degenen die in Mij geloven zullen ook
gerechtvaardigd en rein worden in Mijn ogen, en er zal bij hen geen zonde meer
gevonden worden. En nu weten jullie waar jullie met Mij aan toe zijn!
[11] Mozes moest op deze berg de dood
nog zien, voelen en smaken, en op de plaats, waar Ik nu zit, riep hij in zijn
laatste uren dan ook uit: 'Heer, U hebt een Verbond met ons gesloten tegen de
dood en tegen de zonde, en zie, ik moet hier sterven zonder het Beloofde Land
des levens met mijn voeten te mogen betreden! ,
[12] Toen klonk er een stem boven hem:
'Je zult leven, maar niet vanuit de wet van het oude, maar vanuit de genade van
Mijn nieuwe Verbond, dat Ik met de volkeren van de aarde zal sluiten!'
[13] En Mozes werd opgelost en
opgenomen, niet door zijn verdienste, maar door Mijn genade.
[14] En op deze plek zeg Ik nu tegen
jullie, Joden en heidenen, dat Ik nu al een nieuw Verbond met jullie sluit en
nog meer zal sluiten, wat jullie allemaal binnen zeer korte tijd zullen
meemaken. Laat nu de opgaande zon tegenover jullie Mij het getuigenis geven,
dat Ik nu geen loze woorden uit Mijzelf tegen jullie heb gesproken!'
[15] Op dat ogenblik ging de zon op,
en daarboven stond in lichtende letters geschreven: 'Eer en prijs aan de ene,
enig ware God in de hoogte der hoogten en in de diepte der diepten!', en onder
de zon: 'Melchizédek, de ware Koning der koningen en Opperpriester aller
opperpriesters, de enig ware Vader van Zijn kinderen in de hemel en op deze
aarde!'
180
De ontaarding van de Joodse leer
[1] Toen alle aanwezigen dit zeer
veelzeggende opschrift hadden gelezen, waren ze uiterst verrast en verbaasd,
met name de drie Romeinen en de Farizeeën.
[2] Want er waren nog enkele Farizeeën
Dismas en Barnabas achterna gekomen, en die zeiden zelf: 'Ja, ja,
wonderbaarlijk om te zien wat daar geschreven staat! Het oude Verbond met Abraham
is ten einde en heeft geen geldigheid en werking meer; want wij weten immers
allemaal dat de werking van de Ark des Verbonds al bijna dertig jaar geleden zo
goed als geheel opgehouden is -alleen Simon en Zacharias kenden die nog in
haar gebruikelijke kracht. De staf van Aäron werd niet meer groen en de zeven
toonbroden werden door de motten tot stof stuk geknaagd. Alleen de twee stenen
tafelen zijn nog gebleven; maar wat daarop geschreven stond werd van jaar tot
jaar onleesbaarder, en daarom was het noodzakelijk om de hele oude Ark des
Verbonds, met uitzondering van het goud ervan en de twee grote cherubs, reeds
twintig jaar geleden te vernietigen en in plaats daarvan door een vooraanstaand
en uitstekende schrijnwerker van hetzelfde hout een nieuwe te laten vervaardigen,
overeenkomstig de vorm van de oude met het goud te beslaan en de twee cherubs
er weer op te plaatsen. En in het midden van de Ark, waar de rookzuil of bij
tijd en wijle ook een vuurzuil uit opsteeg, moest de Ark zo ingericht worden dat
men er pas aangestoken kolen in kan doen en daar dan wierook en andere
welriekende hars op kan leggen om zo een rookkolom te vormen, die echter de
hele ruimte van het Allerheiligste dermate in alle richtingen vult, dat men
het daar nauwelijks kan uithouden, en de vuurzuil moet met aangestoken nafta
tot stand gebracht worden.
[3] De toenmalige hogepriester was
evenwel van mening dat het met de nieuw gebouwde Ark net zo zou gaan als met de
opnieuw opgebouwde tempel na de Babylonische gevangenschap; maar hij heeft
zich erg vergist. Want met de nieuwe Ark des Verbonds ging het helemaal niet
meer -vandaar dat de latere hogepriesters ook zonder enig gewetensbezwaar het
Allerheiligste tegen betaling van een offer door de Romeinen en Grieken net zo
lieten bezichtigen als elke andere plaats; want er overkwam niemand die in de
buurt van de nieuwe Ark des Verbonds kwam, enig kwaad.
[4] Ons Farizeeën en schriftgeleerden
is het dan ook allang duidelijk dat het met het oude Verbond helemaal afgelopen
is; alleen moet men het volk toch in het oude geloof houden zolang dat lukt, en
wel vooral omdat men het volk er geen beter geloof voor in de plaats kan geven,
en ten tweede om te zorgen dat de tempel met zijn dienaren hun inkomsten
blijven ontvangen, zonder welke de tempel noch zijn dienaren verder zouden
kunnen voortbestaan.
[5] En dat is ook de voornaamste reden
waarom deze Heer en Meester, die wij nu hebben herkend als de enig ware
Vestiger van een eeuwig, nieuw Verbond, door de tempeldienaren zozeer gehaat
wordt; want de tempeldienaren zien wel in dat Zijn leer vol goddelijke kracht
is, maar ze weten ook maar al te goed dat het met hen volkomen afgelopen is,
zodra zijzelf die nieuwe leer volgen en die volledig ingang doen vinden bij het
volk.
[6] Dat zal hun echter -wat zij heel
goed inzien -voor de toekomst weinig baten, omdat reeds velen in het volk weten
dat de oude Ark des Verbonds haar kracht heeft verloren en de nieuwe geen
andere kracht bezit dan die, welke de mensen haar met hun grove kunsten
verlenen.
[7] Wij, die zelf nog met de tempel in
verbinding staan, kunnen pro noch contra iets doen, maar wij willen met
zaligmakende hoop afwachten wat deze enig ware Heer van de hemel en de aarde
zal doen, en in de toekomst zullen wij volharden in het volste geloof in Hem en
in alle liefde voor Hem. Dat Hij de beste en meest doeltreffende maatregelen
zal treffen, daar zijn wij allemaal diep van overtuigd.'
[8] Na deze woorden zei de
opperstadsrechter: 'Ik behoor ook tot degenen die de nieuwe Ark des Verbonds in
de tempel hebben gezien en daarbij tot de overtuiging kwamen dat het geloof van
de Joden van even weinig waarde is als het geloof in afgoden van de heidenen.
De heidenen zijn tenminste nog bekwamer in allerlei toverij en kunnen het
blinde volk nog lange tijd met Succes voor de gek houden; maar met de rook en
vuurzuil in het Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem is het slecht gesteld,
en de priesters van de tempel zorgen goed voor zichzelf als ze het blinde volk
nog proberen wijs te maken dat de oude Ark des Verbonds van Mozes nog geheel en
al werkzaam is. Maar als het volk eenmaal te weten komt dat dat allang niet
meer het geval is, dan kunnen de priesters in Jeruzalem maar beter gauw maken
dat ze wegkomen, anders zullen ze met het volk niet hun beste dagen meemaken.'
[9] Hierop wendde hij zich tot Mij en
zei: 'Heer en Meester, die ons nu meer dan voldoende overduidelijke bewijzen
van Uw goddelijkheid hebt gegeven, zeg mij of ik juist heb gesproken of niet?'
[10] Ik zei: 'Volkomen juist; want
geen enkel bedrog kan lang stand houden, evenals ook de nacht niet, als de zon
eenmaal is opgegaan.
[11] Dat de tempel met zijn dienaren
en de hele stad Jeruzalem al zeer binnenkort volledig en voor alle tijden te
gronde zal gaan, daar kun je volkomen zeker van zijn; er zal niet één steen op
de andere blijven! Slechts om één ding kunnen de Joden van Jeruzalem bidden,
namelijk dat hun grote vlucht niet midden in de winter of op een sabbat
plaatsvindt; want dan zou het hun nog veel beklagenswaardiger vergaan dan in
een beterjaargetijde ofop een werkdag.'
[12] Toen Ik dat had gezegd, verdwenen
de letters boven en onder de zon, en de nevels in het Jordaandal begonnen op te
lossen, omdat de zon begon met haar stralen de landstreken van het Beloofde
Land te beschijnen.
[13] De opperstadsrechter maakte de
opmerking: 'Het is jammer dat de inwoners van Jeruzalem de zon met de woorden
erboven en eronder niet hebben kunnen zien; want dat zou hen toch sterk tot
nadenken hebben moeten stemmen over zo'n verschijnsel!'
[14] Maar Ik zei: 'Juist opdat ze dat
niet zouden zien heb Ik toegelaten dat al deze streken van de Jordaan in een
dichte nevel gehuld werden; want degenen die vreugde beleven aan de duisternis,
moeten daar ook hun loon van ontvangen!'
[15] Bij deze gelegenheid zagen we een
vluchtende gazelle, die door een jakhals achtervolgd werd. In korte tijd had
de jakhals de gazelle ingehaald en zich daar een ochtendmaal mee verschaft, en
het kostte hem, ongeveer vijfhonderd passen bij ons vandaan, niet veel tijd om met
zijn buitgemaakte ochtendmaal klaar te komen. Daarna begaf hij zich heel
langzaam verder naar het zuiden, om misschien elders nog een middagmaal buit te
maken.
[16] Maar tamelijk hoog in de lucht
vloog er een Arabische reuzenadelaar, die vanuit zijn hoge positie al gauw de
sluipende jakhals zag; hij liet zich vanaf zijn hoogte pijlsnel bovenop hem
vallen en droeg hem ondanks zijn verzet hoog de lucht in. Toen liet hij hem
vallen op een plaats die overal erg steenachtig was. Begrijpelijkerwijze
bezorgde dat de jakhals de dood; de adelaar daalde snel naar beneden,
overtuigde zich ervan dat de jakhals werkelijk dood was, pakte hem opnieuw in
zijn klauwen en vloog met hem in zuidelijke richting naar een gunstige plek,
waar de jakhals samen met de door hem opgegeten gazelle de reuzenadelaar tot
ontbijt moest dienen.
[17] Na dit korte tafereel zei de
opperstadsrechter: 'Heer en Meester, dit soort taferelen van elkaar over en
weer opeten onder de dieren, en de ernstige ziekten die aan de dood van een
mens voorafgaan zijn voor mij steeds een onwijze en wrede aanblik geweest
-terwijl de inrichting door een of verschillende goden toch wijs geacht moet
worden. U zult wel weten waarom dat allemaal zo is en moet zijn; maar mensen
als wij kunnen zich daar met de beste wil geen duidelijke voorstelling van
maken!'
[18] Ik zei: 'Dat zal je nog wel
duidelijk worden! Na het ochtendmaal zal er wel gelegenheid zijn om daarover te
praten; maar nu zullen we nog een ogenblik Mozes zien en ook de engel, die om
zijn lijk streed.'
[19] Toen Ik dat had gezegd, stonden
Mozes en de aartsengel Michaël voor Mij, bogen voor Mij en loofden en prezen
Mijn naam. Daarna verdwenen ze, en wij stonden op en begaven ons naar de stad,
waar het ochtendmaal al op ons wachtte.
[1] Toen wij in het huis van onze
waard de gastenkamer binnenkwamen, namen wij plaats aan de tafel en de
Farizeeën en Joden aan hun bijtafel, en direct werd er een flinke hoeveelheid
goed klaargemaakte vissen op tafel gezet, en er kwam brood en wijn bij. Wij
namen de vissen en al het overige en aten ervan.
[2] Na het ochtendmaal bleven we aan
tafel zitten; want Ik wilde niet dat wij ons overdag teveel buiten lieten zien
als dat niet nodig was, omdat er in deze stad nog heel veel verstokte heidenen
waren, die sterk aan hun tempels en afgoden gehecht waren.
[3] Nu kwam de zoon
van de waard naar Mij toe, en vertelde Mij dat zijn moeder haar hele slaapkamer
vol gezet had met afgodsbeelden en dat er ook in deze eetkamer een buitengewoon
lelijke Apollo stond, wiens gestalte hij iedereen alleen maar het tegengestelde
effect kon hebben van wat de bedoeling was, en dat hij daarom deze Apollo en
ook de afgoden van zijn moeder graag verwijderd wilde hebben.
[4] (De zoon:) 'Want nu wij U hebben
leren kennen, o Heer, deugen deze afgoden niet meer voor dit huis.'
[5] Ik zei: 'Je hebt een goede
instelling, Mijn beste zoon -maar als je er zelf de hand aan slaat, kan dat
problemen en veel vijandschap veroorzaken bij jullie nog blinde buren; maar Ik
zal je steunen, en deze Apollo en de andere afgoden zullen direct verdwenen
zijn. Ga maar naar de hoek en kijk of je nog een Apollo vindt, en dan kun je
naar de kamer van je moeder gaan, en daar zul je ook geen afgoden meer vinden!'
[6] De jongeman stond nu direct op en
liep naar de hoek waar tot dan toe Apollo had gestaan, en hij vond er geen
spoor meer van. Daarna ging hij naar de slaapkamer van zijn moeder, en ook de
vele honderden afgoden waren verdwenen; dat vertelde hij onmiddellijk vol
vreugde aan zijn moeder, die in de keuken bezig was, maar die schrok daar van
en zei tegen haar zoon:
[7] (De moeder:) 'Mijn beste zoon, dat
is allemaal goed en wel; maar denk aan onze buren! Wat zullen die zeggen, als
ze bij een bezoek in ons hele huis geen afgodsbeeld meer aantreffen?'
[8] De zoon zei: 'Laat mij dan maar
het woord doen, dan zal ik hun zeggen dat de Heer en Meester, die in ons huis
zulke grote tekenen heeft gedaan, al je afgoden met één gedachte heeft
vernietigd, en dan zullen ze niets meer kunnen zeggen. Bovendien hebben wij
onze strenge en rechtvaardige opperstadsrechter aan onze kant, en dan zullen
de buren er wel wijselijk voor oppassen hun ongenoegen tegen hem te uiten.'
[9] Met die verklaring was zijn moeder
tevreden en kwam daarop samen met haar zoon in de gastenkamer om Mij te
bedanken dat Ik haar op zo'n wonderbaarlijke wijze verlost had van iets, waar
ze zelf toch al nooit zo in geloofd had.
[10] Ik zei tegen haar: 'Ga naar je
slaapkamer, dan zul je op de plaats van je vele vroegere afgoden iets anders
vinden, wat je liever zal zijn!'
[11] Daarop ging ze opnieuw naar haar
slaapkamer en keek daar rond, en op de plaats waar haar meeste goden hadden
gestaan trof ze een kist aan van zwart ebbenhout, voorzien van slot en grendel.
Ze maakte de kist open en zag dat die vol Romeinse zilveren munten zat, die een
flinke waarde hadden.
[12] Ze kwam snel weer terug en
vertelde het waar allen bij waren, met name aan haar man en haar zoon.
[13] En de waard zei: 'Dat is veel
meer waard om in ons bedrijf te gebruiken dan al je vroegere afgodsbeelden;
maar de grootste waarde heeft toch altijd het woord dat wij van deze Heer en
Meester hebben ontvangen en misschien, als wij het waardig zijn, nog meer
zullen ontvangen. Laten we dus jouw zilveren munten rusten en de Heer en
Meester vragen of Hij ons hart en gemoed van zulke geestelijke gouden en
zilveren munten wil voorzien, die wij weldra in het andere leven zullen
gebruiken!'
[14] Daarop bedankte de vrouw Mij,
ging weer naar haar keuken en haar personeel, en regelde daar voor de hele dag
alles waar aan gedacht en wat er gedaan moest worden.
[15] Direct daarna zei de
opperstadsrechter tegen Mij: '0 meer dan grote Heer en Meester van eeuwigheid!
Aangezien U mij vanmorgen op de berg N ebo beloofd hebt nog twee vragen te
beantwoorden, die ik U al heb gesteld -en wel de ene gisteravond en de tweede
vanmorgen op de berg Nebo, toen er een jakhals een arme gazelle achterna zat,
haar verscheurde en opvrat en spoedig daarna zelf door een reuzenadelaar
hetzelfde lot moest ondergaan wees zo genadig mij meer licht te geven!'
[1] Ik zei: 'Wat je vraag van gisteren
betreft, namelijk over het dikwijls langdurige en zware ziek zijn voorafgaand
aan de dood van het lichaam en ook over de meestal zeer vroege dood van
kinderen: dat wordt door Mij ook alleen maar toegelaten om de mensen te
verbeteren, maar daarom is het nog geen beschikking die uit de almacht van Mijn
wil voortkomt.
[2] Kijk, de oermensen, die steeds in
de orde en eenvoud zijn gebleven die hun door Mijn geest was getoond, hadden
helemaal geen weet van een ziekte die aan de lichamelijke dood voorafgaat; ze
bereikten meestal een zeer hoge leeftijd, werden nooit ziek en sliepen
tenslotte heel rustig in, en daarbij voelde hun ziel geen pijn en geen
doodsangst.
[3] Hun voeding was ook steeds
hetzelfde, en niet vandaag zo en morgen anders. Meestal leefden ze van melk,
brood en goede, rijpe boomvruchten; dat gerecht was gedurende hun hele leven hun
lichamelijke voeding, en om hun dorst te stillen diende fris bronwater.
[4] Om die reden waren hun
lichaamszenuwen steeds gevoed door dezelfde goede, onschadelijke
zielensubstanties, en er kon geen kwade, onreine en derhalve schadelijke
zielensubstantie het lichaam binnensluipen; daarom bleven die mensen steeds
krachtig en gezond, zowel geestelijk als lichamelijk.
[5] Maar bezie in deze tijd en ook in
de veel vroegere tijden eens de vele duizenden soorten lekkernijen waarmee de
mensen hun maag en hun buik vullen, dan zal je direct duidelijk worden wat een
ongelooflijk grote hoeveelheid van allerlei ongegiste en derhalve onreine,
kwade en schadelijke substanties bij zo'n gelegenheid vaak het hele menselijke
lichaam in bezit nemen en het langzamerhand steeds meer beginnen te martelen en
te kwellen! Want zulke uiteenlopende substanties raken dan in een menselijk
lichaam in een constant gevecht, dat het alleen voor een poos kan temperen door
zijn toevlucht te nemen tot allerlei uit ervaring bekende kruiden en wortels en
met behulp daarvan de neiging van de inwendige zielensubstantie tot revolutie
te stillen
[6] Maar die gezondheid duurt nooit
lang, met name bij een oud mens, tenzij hij voor langere tijd zijn toevlucht
tot heel eenvoudige lichamelijke voeding zou nemen, wat echter gewoonlijk niet
gebeurt. Want als de mensen wat hun lichaam betreft door een gelukkig gekozen
medicijn weer draaglijk gezonder worden, krijgen de meesten van hen al gauw
weer zin in hun oude lekkernijen, worden daarna zieker dan ze voorheen waren,
beginnen te sukkelen en komen gewoonlijk smartelijk aan hun einde.
[7] Kijk, daarom heeft Mozes de
Israëlieten, die uit de harde slavernij van Egypte waren verlost, de spijskaart
voorgeschreven! Zij die daar strikt naar leefden, bleven gezond tot op hoge
leeftijd; maar velen verlangden maar al te gauw naar hun Egyptische
vleespotten, en het gevolg was dat ze spoedig daarna ziek, zwak en vermoeid
werden en met allerlei lichamelijke ziekten hun aardse leven moesten
beëindigen.
[8] Een nog grotere droefenis in dit
opzicht komt bij kinderen naar voren.
[9] Ten eerste hebben de ouders
vroeger al her en der gezondigd en hun lichaam daardoor gevuld met een groot
aantal kwade en schadelijke zielensubstanties, en het kind is dus door een
zondige vader in het lichaam van een nog zondiger moeder verwekt. Vraag: hoe
moet er uit zo'n lichaam een gezond kind voortkomen?
[10] Ten tweede is de moeder tijdens
haar zwangerschap het meest belust op allerlei lekkernijen, en haar
familieleden weten haar geen betere dienst te bewijzen dan zoveel mogelijk aan
het verlangen van de zwangere vrouw tegemoet te komen.
[11] Bij die gelegenheid krijgt het
kind de tweede stoot tegen zijn gezondheid. Het is niet voldoende dat het al
volkomen ziek uit het moederlichaam is gekomen, maar direct daarna moet het met
een nog slechtere moedermelk gevoed worden. Dat is de tweede, nog veel hardere
stoot tegen de grondvesten van de gezondheid van een kind.
[12] Als een kind nog zo gelukkig
mogelijk en zogezegd heelhuids deze twee gezondheidsstoten heeft doorstaan,
komt er nog een derde gezondheidsstoot. Het kind wordt natuurlijk groter,
guitiger en beminnenswaardiger voor zijn omgeving. Dan wordt het al gauw
bovenmate vertroeteld en van allerlei snoepgoed voorzien; want zulke domme
ouders kunnen hun oogappel niets verbieden. Maar wat is daar het gevolg van?
Dat het kind al vroegtijdig zijn maag en de noodzakelijke verteringsorganen
zodanig bederft en verzwakt, dat het dan al vroeg allerlei lichamelijke ziekten
krijgt en ook spoedig sterft.
[13] Vele kinderen sterven al in het
lichaam van hun moeder, een veel groter aantal spoedig na de geboorte binnen
twee tot drie jaar, maar de meesten tussen vier en twaalf jaar. De kinderen
die dan nog een rijpere leeftijd bereiken, moeten ten eerste verstandige ouders
hebben, een kuis en gezond, eenvoudig leven leiden en zich niet kwaad maken en
ergeren. Zo kunnen ze nog een heel goede en draaglijke gezondheid bereiken en
ook zestig, zeventig, tachtig jaar en ouder worden; maar dan is hun hoge leeftijd
zelf al zo goed als een ziekte, die nog altijd een gevolg is van het
moederlichaam en voor het merendeel ook afkomstig is van de jeugdzonden.
[14] Uit deze korte uiteenzetting zie
je dat Ik absoluut nooit de veroorzaker van de menselijke lichamelijke ziekten
ben geweest, maar de mensen zelf, en wel vanaf het tijdstip dat ze lichtzinnig
en moedwillig Mijn geboden en regels, die Ik hun altijd heb gegeven, steeds
meer begonnen te verlaten en hun verstand en hun wil volgden, die steeds meer
verduisterd en verward raakte door de kwade geesten die zich in de lucht, de
aarde en het water ophouden.
[15] De ouden wisten heel goed dat de
nacht buiten geen vriend van de mensen is; maar toch trachtten zij 's nachts
hun grote winstgevende plannen ten uitvoer te brengen. Al dergelijk overmatig
speculeren is echter hetzelfde als diefstal of moord, die - zoals je wel weet -
meestal 's nachts bedreven worden.
[16] De aarde is groot genoeg om nog
duizendmaal zoveel mensen te voeden als er nu mensen op de aarde leven; maar de
hebzucht, de gretigheid en de zucht zich te verrijken heeft de landerijen
afgegrensd en gemarkeerd, en degenen die het rijkst, gierigst en machtigst zijn
hebben vaak de grootste en beste stukken land tot hun eigendom gemaakt en
iedereen vervolgd die zich daartegen wilde verzetten. En zo is het gekomen dat
menig mens honderdduizend maal meer uitstekend land bezit dan hij nodig heeft
voor het levensonderhoud van zichzelf en zijn gezinsleden.
[17] Daarentegen moesten dan weer vele
honderdduizenden naar de kusten van de zee gaan en daar hun slechte en
ongezonde voeding uithalen. Daardoor werd de scheepvaart uitgevonden, en de
mensen voeren wijd en zijd langs de oevers van de zee en jaagden stoutmoedig op
de schatten en rijkdommen die de zee in zich verborg; en zo leven er heden ten
dage heel grote volkeren bij en van de zee, wat allemaal bij de eerste mensen
op aarde niet het geval was.
[18] Maar als dat zo is -zoals de
ervaring leert -hoe kan een enigszins verstandig mens ook maar in de verte
denken dat de volkeren, die in deze tijd buitengewoon ver buiten de vroegere
orde zijn getreden, even gezond zouden zijn en blijven als die eerste mensen
op aarde, die reeds vanaf het moederlichaam nooit buiten die orde zijn
getreden?
[19] Het ziek worden dat tegenwoordig
voorafgaat aan de lichamelijke dood van de mensen is derhalve niets anders dan
het gevolg van het bijna geheel verlaten van de aloude orde, maar is tegelijk
ook een beschermer van de in menig mens nog gezonde ziel; want het zorgt ervoor
dat de ziel zich geleidelijk aan uit haar slechte vlees terugtrekt, zich
daardoor losmaakt uit de boeien van de kwade zielensubstanties van haar lichaam
en, als die te erg beginnen huis te houden, zich met hulp van haar betere geest
van gene zijde nog bijtijds voor altijd uit haar lichaam verwijdert. Daarna
heeft ze voor eeuwig nooit meer ook maar de geringste wens om zich ooit weer in
een lichaam te begeven -behalve als ze al geheel en al boosaardig uit haar
lichaam is getreden en dan, om zich bitter op het vlees te kunnen wreken,
probeert binnen te dringen in het vlees van een mens die nog op aarde leeft om
dat op de meest wrede en onbarmhartige wijze te martelen, wat jullie al
dikwijls hebben gezien en meegemaakt bij door boze geesten bezeten mensen.
[20] En daarmee, Mijn vriend, heb Ik
je vraag van gisteren zeker meer dan voldoende duidelijk beantwoord. We zullen
nu de gazellenjacht van vandaag en meer van dat soort dingen wat nader in
ogenschouw nemen!'
183
De strijd in de natuur
[1] (De Heer:) 'Je kunt op de hele
aarde overal rondgaan, en je zult wat de uiterlijke verschijnselen betreft
niets anders dan aartsvijandschap onder de schepselen aantreffen.
[2] Kijk maar eens naar de zon, die
toch zeker de grootste weldoenster voor de aarde en alle schepselen is; want
door haar licht en warmte komt alles opnieuw tot leven en groeit en wordt
sterk. Het plantenrijk spruit als het ware nieuw uit de bodem van de aarde, zet
vrucht binnen de orde van iedere soort, in de bomen komt de sapstroom op gang,
ze krijgen knoppen, bladeren, bloesem, en daarna volgt de geleidelijk aan
rijpende vrucht.
[3] Een ontelbare hoeveelheid van de
meest uiteenlopende insecten hebben eieren gelegd, het licht en de warmte van de
zon broeden die uit, en ze vullen de lucht met talloze kleine en grotere
schepselen.
[4] Zo gaat het met de vogels, met de
vissen in het water en talloze andere dieren in dat element, en zelfs de andere
(land)dieren en de mensen beleven grote vreugde aan de zon; derhalve is ze,
zoals Ik al zei, zeker de grootste weldoenster van de aarde en haar schepselen
-maar tegelijkertijd ook de grootste vijand ervan.
[5] Want kijk, het duurt niet lang of
de zon heeft alles op de aardbodem tot leven geroepen; daarna neemt ze toe in
licht en warmte, en wel zozeer dat ze in de zomer alles weer doodt wat ze in de
winter en het voorjaar heeft geschapen.
[6] Jullie streek hier is daar zelf
een voorbeeld van. In de tweede helft van de winter tot in de eerste helft van
het voorjaar wordt alles groen, en jullie streek ziet er uit als een paradijs.
En nu? Het is nog maar nauwelijks halverwege de herfst, en alles is een steppe,
waar men maar zeer zelden nog iets groens vindt. Alles is verdord en
uitgestorven.
[7] Maar ga eens naar Afrika, of de
zuidelijkste gebieden van Arabië, dan zul je vele dagreizen ver moeten reizen
zonder iets levends tegen te komen; want de hitte van de zon doodt alles wat ze
eventueel in een winter nog tevoorschijn heeft gebracht.
[8] In de zogeheten gematigde zones
van de aarde gaat het nog het minst extreem toe; maar daartegenover duren de
winters daar veellanger dan hier, en de planten en dieren gedijen daar niet
meer in zo'n weelderige overvloed als in deze warme aardstreken. En zo zul je
overal op aarde zien dat de zon enerzijds de grootste weldoenster van de aarde
is, maar aan de andere kant weer haar grootste vijand.
[9] Zelfs de zee in de heetste zones
wordt, wanneer de zon haar grootste kracht ontwikkelt, heel weinig door vissen
en andere zeedieren bewoond; die vluchten dan verder naar het noorden of het
zuiden, al naargelang de zon meer op het ene of op het andere halfrond haar
grootste hittekracht ontplooit.
[10] En kijk, zoals de zon zich tot de
aarde verhoudt, verhouden alle schepselen op aarde zich min of meer ten
opzichte van elkaar!
[11] Dat is bijvoorbeeld al onder de
elementen het geval. Is het water na de zon niet een van de grootste weldoeners
op aarde? Wenst niet iedere boer, wiens akkers, weiden en tuinen droog worden,
een zegenrijke regen? En als die komt, begint in zekere zin al het geschapene
vol blijdschap te juichen!
[12] Maar laten we nu in plaats van
een zegenrijke regenbui de ene hevige wolkbreuk na de andere komen, dan zal
niemand op aarde het nut daarvan prijzen; want door hun machtige waterstromen
verwoesten ze alles wat ze tegenkomen, en dan laten ze in een uitgestrekt
gebied een woeste bodem achter, waar de vlijt van de mens vaak na eeuwen
ondanks alle inspanning nog geen nuttig gebruik meer van kan maken.
[13] Zo zijn ook de verschillende
winden buitengewoon grote weldoeners voor de bodem van de aarde en de fysieke
gezondheid van alle schepselen. Maar als ze ontaarden in grote stormen en
orkanen, dan brengen ze weinig nut, maar enkel schade, dat wil zeggen vanuit
jullie menselijke verstand bezien, omdat dat niet in staat is de gewelddadige
verschijnselen te beoordelen op hun doelmatigheid voor een groot nuttig doel.
[14] Evenzo .gaat het bij de planten,
waar veel edele bij zijn, maar nog meer onedele, die jullie met het woord
'onkruid' aanduiden. Als iemand een schone akker heeft om zijn tarwe en gerst
te zaaien, zullen deze twee edele graansoorten zich ook wel goed en zuiver
ontwikkelen; maar als er een vijand zou komen die 's nachts een hoeveelheid
onkruidzaad op de tarwe en gerstakker zou strooien, en het onkruid zou dan
tussen het edele graan opkomen, dan zou het dat weldra verdrukken en
verstikken.
[15] Er bestaan trouwens
plantensoorten die ervoor zorgen dat er geen andere planten opkomen, wanneer
ze zich meester hebben gemaakt van een groter of kleiner stuk land.
[16] En zo zie je nu hetzelfde voor je
in het rijk der dieren. Het ene dier dient het andere wat zijn vlees betreft
tot prooi en voeding, en de mens, die wat zijn vlees betreft zelf van dierlijke
aard is, is en blijft het grootste roofdier. Want een gazelle of een schaap
vluchten als ze een wolf, een beer, een leeuw, een tijger en dergelijke
verscheurende dieren in hun buurt zien komen; maar de mens slaat niet op de
vlucht voor zulke boosaardige dieren als hij voorzien is van allerlei wapens,
die hij met zijn verstand heeft uitgevonden, maar maakt gretig jacht op hen om
hun pelzen te bemachtigen en zo nu en dan ook hun vlees bij het vuur in een
goed smakend stuk gebraad te veranderen.'
[1] (De Heer:) 'Jouw vraag is
eigenlijk, waarom Ik die vijandelijkheden toelaat op een hemellichaam, zoals
de aarde er één is. Daarop zeg Ik je dat er behalve deze aarde ontelbare veel
grotere hemellichamen zijn, en daar zul je helemaal geen of slechts zeer weinig
van deze aardse vijandelijkheden onder het geschapene aantreffen.
[2] Ja, waarom dan juist op deze
aarde? Ik zeg je: omdat de mensen van deze aarde wat hun ziel en geest betreft
in de positie zijn om kinderen Gods te kunnen worden, waardoor ze dan tot
hetzelfde in staat zijn als Ikzelf; daarom is door de mond van de profeten ook
al tegen de ouden gezegd: 'Jullie zijn Mijn kinderen en derhalve goden, evenals
Ik, jullie Vader, God ben!'
[3] Maar om een ziel in die positie te
krijgen moet ze, zoals men pleegt te zeggen, na een lange reeks van jaren in
zekere zin samengesteld worden uit een ontelbaar aantal zielenpartikels uit het
rijk van alle schepselen op deze aarde, en dit samenvoegen van die vaak
eindeloos vele zielen van schepselen is datgene wat de oude wijzen, die daar
wel van op de hoogte waren, de 'zielsverhuizing' noemden.
[4] De uiterlijke, materiële vormen
van de schepselen vernietigen elkaar wel over en weer, maar daardoor worden
vele zielen die in die schepselen wonen vrij; de gelijksoortige verenigen zich
en worden op een volgend, hoger niveau weer in een materiële vorm verwekt, en
zo voort tot aan de mens.
[5] En zoals het met de ziel gaat, zo
gaat het ook met haar bijbehorende geest, die de eigenlijke opwekker, verdere
begeleider, ontwikkelaar en instandhouder van de zielen is tot aan de
menselijke ziel toe, die daarna pas volledig haar sfeer van vrijheid
binnentreedt en in staat is zichzelf in moreelopzicht verder te ontwikkelen.
[6] Pas wanneer de ziel zich door
zichzelf tot een bepaalde graad van geestelijke volmaaktheid heeft verheven,
verenigt zich haar licht en liefdegeest van gene zijde met haar, en vanaf dat
moment begint de mens in alles steeds meer op God te lijken; en als het lichaam
dan van de ziel wordt weggenomen, is ze al een geheel op God gelijkend wezen en
kan ze vanuit zichzelf alles tot bestaan roepen en ook door haar wijsheid in
stand houden.
[7] Wat Ik je nu heb gezegd vindt
alleen op deze aarde plaats en op geen enkel ander hemellichaam in zo'n
overweldigende overvloed als juist op deze aarde, en wie verstand heeft, moet
het begrijpen om de volgende reden: omdat deze aarde overeenkomt met Mijn hart,
maar ook Ikzelf slechts één hart en niet verschillende harten bezit, kan er ook
maar één door Mij gesitueerd hemellichaam zijn, dat volkomen overeenstemt met
Mijn hart, en wel met het meest innerlijke levenspunt daarvan.
[8] Dat zul je nu nog wel niet
helemaal duidelijk inzien, en als Ik het aan jouw verstand zo duidelijk
mogelijk wilde maken, zouden we meer dan duizend jaar bezig zijn voordat je
Mijn innerlijke wijsheid ook maar een beetje duidelijker zou gaan begrijpen.
[9] Maar als je in je ziel één wordt
met Mijn geest, zul je in één ogenblik meer inzien en begrijpen dan je nu zelf
via de weg van moeizaam onderzoeken in duizend jaar zou doen.
[10] En omdat Ik nu juist hier ben en
voor Mij alle dingen mogelijk zijn, zal Ik je tonen wat er van de jachtpartij
die je vandaag hebt gezien en gadegeslagen, met betrekking tot de ziel is
geworden.'
[1] (De Heer:) 'Je hebt nog gezien hoe
de reusachtige adelaar zich tenslotte meester maakte van de jakhals, die zich
reeds met de gazelle had verzadigd, ermee omhoog vloog en hem toen op een steenachtige
bodem liet vallen; bij die gelegenheid vond dat roofdier een zekere dood, maar
daarna werd het weer door de adelaar gegrepen en ver naar het zuiden gedragen,
waar de adelaar tussen de steenrotsen zijn nest en thuisbasis had. Toen hij
daar met zijn buit aankwam, liet hij zijn prooi nogmaals van een behoorlijke
hoogte naar beneden vallen, omdat die hem al wat te zwaar werd.
[2] De buit sloeg echter tegen een
rotswand en viel naar beneden in een tamelijk diepe kloof van het dal. In die
kloof weidden Arabische herders hun magere kudden en zagen al gauw hoe de
reuzenadelaar, die voor de herders een bekende vijand van hun kudden is, steeds
lager daalde om zijn prooi op te halen, die te diep in het dal was gevallen.
[3] Toen de herders dat merkten, spanden
ze onmiddellijk hun bogen en mikten op de steeds lager dalende adelaar, en
toen die volgens hun berekening laag genoeg was gekomen, schoten ze met hun
bogen scherpe pijlen af en zie, de adelaar werd door drie herders goed
geraakt, viel dood in de kloof en werd als een echte overwinningstrofee door de
herders in ontvangst genomen. De arme jakhals met zijn gazelle ligt echter nog
tussen de lage rotsen waar hij gevallen is, en zal pas na enige tijd door
andere roofvogels opgegeten worden.
[4] En kijk! Daar voor de deur staat
al een menselijke gestalte als die van een kind, en wacht om bij een volgende
verwekking in het lichaam van een moeder opgenomen te worden. En achter deze
zielsverschijning zie je een lichtende gestalte; dat is reeds van gene zijde
de geest van die ziel, die ervoor zal zorgen dat deze ziel die nu nog tot het
rijk der natuur behoort bij de eerstvolgende gelegenheid in een moederlichaam
wordt verzorgd.
[5] En nu heb je ook gezien hoe uit de
laatste drie, reeds voleindigde dierlijke niveaus -natuurlijk na vele
duizenden voorafgaande processen -een menselijke ziel tevoorschijn is gekomen.
[6] Daaruit zal een mannelijk kind ter
wereld komen, waaruit, als het goed opgevoed wordt, een groot man kan worden.
Het goedaardige van de gazelle zal zijn hart regeren, het slimme van de jakhals
zijn inzicht en het krachtige van de reusachtige adelaar zijn verstand, zijn
moed en zijn wil. Zijn karakter zal voornamelijk krijgslustig zijn, wat hij
echter door zijn gemoed en zijn schranderheid kan matigen, waardoor hij een
zeer bruikbaar mens in wat voor positie dan ook kan worden.Als hij echter
soldaat wordt zal hij door zijn moed weliswaar geluk hebben, maar eveneens aan
de oorlogswapens van anderen ten prooi vallen.
[7] Maar opdat jij het kind direct
vanaf zijn geboorte kunt gadeslaan, zal je naaste buurman volgend jaar al als
zijn vader kunnen optreden.
[8] Nu weetje alles, en Ik heb je nu
iets gezegd en getoond wat Ik tot nu toe aan geen enkel ander mens op die
manier heb gezegd en getoond. -Maar laten we nu weer wat brood en wijn nemen en
ons na deze tamelijk lange verklaring versterken!'
[1] Mijn raad werd direct opgevolgd.
We namen allemaal weer brood en wijn tot ons, en de aanwezige Farizeeën zeiden:
'Nu geloven we pas helemaal dat U de Heer en de waarachtige Christus bent! Want
dergelijke geheimen in de grote natuur kunnen alleen aan U en verder aan geen
mens op de hele aarde bekend zijn.'
[2] Daarop zeiden Mijn leerlingen:
'Heer en Meester! Zo hier en daar hebt U ons in het bijzijn van de mensen ook
wel soortgelijke dingen getoond, maar onszelf hebt U eigenlijk nog nooit zo
diepgaand onderwezen over zulke geheimen van de natuur, en ze ons ook niet op
die manier uitgelegd; het blijft toch merkwaardig van U, dat U onder de
heidenen veelopenhartiger spreekt dan onder onsjoden!'
[3] Ik zei: 'Zijn jullie dan nog zo
kortzichtig en begrijpen jullie de reden daarvan niet? Zijn jullie soms vanaf
je geboorte mensen geworden die in de natuur thuis zijn? jullie hebben nog
nooit het een of andere verschijnsel onderzocht, lieten het gaan zoals het
gekomen was, en het bleef jullie per slot van rekening volkomen onverschillig
of een wolf een schaap verscheurt en opvreet of dat een moedige ram zelfs een
wolf velt en hem van kant maakt of ijlings op de vlucht jaagt.
[4] jullie zijn wel altijd ijverig
geweest in het opvolgen van de wetten van Mozes, maar om de wetten in de natuur
hebben jullie je zelden of vrijwel nooit bekommerd, en Ik wist daarom wel wat
Ik jullie het eerst moest onderwijzen en voor jullie in een juist licht moest
plaatsen; al het overige wat jullie nodig hebben zullen jullie bij gelegenheid
bij Mij wel successievelijk te horen krijgen.
[5] Menigeen van jullie vond het
aanvankelijk moeilijk en was vol bedenkingen om Mij als meer dan een profeet
te beschouwen. Maar nu het jullie duidelijk is geworden -hoewel niet ieder van
jullie in dezelfde mate -dat Ik de waarachtige Messias ben, is ook voor jullie
de tijd gekomen dat jullie vele andere dingen op het gebied van de natuur van
de aarde nader verklaard en onthuld krijgen; maar tot op de bodem begrijpen en
inzien zullen jullie al die dingen pas, wanneer jullie van Mijn geest vervuld
zullen zijn.
[6] Dan zullen jullie ook inzien dat
men met dergelijke verklaringen in deze nog totaal duistere tijd niet naar
buiten kan treden, met name onder de joden, die tot nu toe - in het bijzonder
van de betekenis van het eerste boek van Mozes - nog geen vleugje begrip hebben
en bij wie de gezichtsbedekking van Mozes nog altijd hun innerlijk gezicht
verhult.
[7] Daarom zullen jullie ook voldoende
hebben gedaan als jullie je broeders tot geloof in Mij wekken; al het overige,
voorzover nodig, zal Mijn geest dan in hen tot stand brengen.
[8] De Romeinen zijn echter mensen die
goed thuis zijn in de natuur en veel ervaringen hebben opgedaan en waarnemingen
gedaan; aan hen moeten daarom zulke verschijnselen en ook andere dingen op het
gebied van de natuur onderwezen worden, en ze begrijpen het ook en hebben meer
licht dan jullie; en Ik zeg jullie bovendien nog, dat het grote licht weldra
van de joden weggenomen en volop aan de heidenen gegeven zal worden.'
[9] Daarop zei een leerling van
Johannes: 'Heer en Meester! Dat zijn woorden uit Uw mond die ons joden niet
blij, maar enkel treurig kunnen stemmen; want wij zijn volgens de Schrift toch
het uitverkoren volk van God, en U bent Zelf uit ons voortgekomen. Nu zal aan
de heidenen boven ons de voorkeur worden gegeven en zullen wij in zekere zin
verstrooid worden onder alle volkeren der aarde en geen land en geen huis meer
bezitten, en met de navolger van koning David zal het ook wel niets worden!’
187
De liefde van de Heer voor het Joodse volk
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, nu spreek en
oordeel je nog als een blinde! De joden waren weliswaar het uitverkoren volk
van God - maar hebben ze zich er ook naar gedragen om datgene te zijn en te
blijven, waartoe ze sinds de tijd van Abraham geroepen waren? Ze hebben zich
uiterlijk wel op een heel dorre manier aan de wet gehouden en God met hun
lippen geprezen, maar hun harten bleven verstokt en ver van God.
[2] Ze zijn door de mond van vele
profeten en andere wijze leraren talloze keren vermaand over hoe ze zich
tegenover God moesten gedragen; maar hebben ze ook maar enigszins naar die
vermaningen gehandeld?
[3] Ze waren onderling voortdurend in
strijd gewikkeld en voerden oorlog om het bezit van aardse goederen. Eenmaal
heb Ik hen daarvoor bestraft met de Babylonische gevangenschap, en wel door het
zwaard van de heidense koning Nebukadnezar, en liet Ik hen daar veertig volle
jaren in alle smaad en nood, opdat ze hun leven zouden beteren; maar toch heb
Ik hen niet zonder profeten en leraren gelaten.
[4] Toen ze hun leven weer begonnen te
beteren, liet Ik weer gebeuren dat ze naar hun land mochten terugkeren en de
stad Jeruzalem en de tempel weer opbouwen, en ze werden weer een volk dat
aanzien had.
[5] Alleen, toen het weer goed met hen
ging, vergaten ze Mij geleidelijk aan weer, luisterden niet naar de profeten en
leraren, maar vervolgden hen en stenigden verschillende van hen.
[6] Toen Ik zag dat het Joodse volk
opnieuw geen acht meer begon te slaan op Mijn vermaningen, wekte Ik de Romeinen
op; die kwamen met een machtig oorlogsleger, veroverden niet alleen het
Beloofde Land, maar bovendien nog veel meer van Azië, en stelden hardvochtige
leenvorsten over de Joden en ook voor andere volkeren aan, maar lieten hen toch
hun geschriften en godsdienst houden.
[7] Nu ben Ik tenslotte Zelf gekomen,
ben herhaalde malen naar Jeruzalem gegaan, heb in de tempel onderwezen en heb
het volk als Vader, zoals een kip haar kuikens, onder de vleugels van Mijn
liefde, macht en wijsheid in bescherming willen nemen. Alleen, wat hebben Mijn
verschijnen, Mijn leer en Mijn daden tot nu toe bewerkstelligd? Niets anders
dan dat men Mij van dag tot dag meer haat, in alle richtingen vervolgt en Mij
in volle ernst wat Mijn lichaam betreft probeert te doden - wat de Joden
binnenkort ook zal lukken, opdat het gericht dat hen door de Schrift dreigend
wordt voorgehouden aan hen in vervulling gaat.
[8] Het oude Verbond zal ophouden te
bestaan, zoals ook de profeet Daniël reeds heeft voorspeld, en er zal een nieuw
Verbond gesloten worden, waarbinnen ook alle heidenen erfgenamen en bezitters
van het rijk Gods worden. Want de Romeinen hebben het Beloofde Land al een keer
veroverd, maar daarin niets verwoest; korte tijd na Mij zullen de Romeinen het
opnieuw veroveren en het dan zodanig verwoesten, dat van de vele steden -
Jeruzalem niet uitgezonderd - niet één steen op de andere zal blijven, en korte
tijd daarna zal men niet eens meer kunnen vaststellen op welke plaats de ene
of de andere stad heeft gestaan.
[9] Als Ik dan nu hier heb gezegd dat
het licht van de Joden zal worden weggenomen en aan de heidenen zal worden
gegeven -ben Ik dan onrechtvaardig? Of ga jij maar alle Joden voor Mij
bekeren, zodat ze in Mij geloven, dan zal Ik het laatste gericht voor hen
tegenhouden, het oude Verbond hernieuwen en het ook voortaan tot aan het einde
der tijden staande houden.
[10] Maar pas op hoe het je bij die
onderneming zal vergaan! Ik zeg je: nog veel erger dan het jouw leraar Johannes
is vergaan, die in de woestijn boete predikte tot vergeving van zonden, maar
spoedig daarna door Herodes in de gevangenis werd gegooid, die hem naderhand op
verzoek van de overspelige vrouw Herodias liet onthoofden.
[11] Denk je dat het jou beter zou
vergaan, als jij nu in Mijn naam de hoge en trotse Joden van hun zonden zou
gaan bekeren en hen hun talloze zonden voor zou houden?
[12] Als je hier met ook maar een
vonkje licht in je verstand naar kijkt, zul je toch wel inzien dat de maat van
de zonden van dit volk vol is geworden, zoals ook de maat van de zonden van de
Hanochieten ten tijde van Noach vol was geworden, waarna vervolgens de
zondvloed kwam die alle vijanden van God verzwolg.
[13] Of zijn de Joden in Jeruzalem nu
soms vrienden van God, als ze niets anders in de zin hebben dan in Mij God, hun
Heer en Vader, gevangen te nemen en te doden? Zou men zo'n volk nog verder
moeten laten bestaan?
[14] Kijk, dat gaat niet, ter wille
van de vele andere uitverkorenen; daarom .zal Ik de tijd tot de ondergang van
Jeruzalem en de bevolking ervan dan ook sterk verkorten en het gericht laten
komen!’
Wenken
voor het gedrag van de leerlingen
[1] (De Heer:) 'Ja, vele Joden zullen
ook in Mij geloven, en velen geloven al; maar het .zal niet lang duren voor er
onder hen een groot aantal op zal staan, waarvan Ieder over MIJ een ander
evangelie zal schrijven en verkondigen, zoals dat nu al op veel plaatsen het
geval is, waardoor dan vele valse Christussen zullen ontstaan.Want deze valse
verbreiders van Mijn leer zullen tegen hun leerlingen zeggen: 'Kijk, hier is de
ware Christus -en ik kan het weten, aangezien ik Zijn ooggetuige was!' En een
ander zal over zijn Christus hetzelfde beweren.
[2] En zo zullen deze valse profeten
weldra ook grote verwarring stichten onder de heidenen, omdat ze in eerste
instantie als Joden gemakkelijker geloof zullen vinden dan door Mij gewekte
heidenen, en onder het predikaat 'in Mijn naam' zullen ze ook valse wonderen en
tekenen doen, daardoor veel mensen verleiden en hen voor hun valse Christussen
winnen.
[3] Ik zeg jullie dat nu, opdat jullie
het kunnen weten, als jullie zelf nog op zulke valse profeten zullen stoten, en
jullie dan niet geloven wat ze onderrichten, maar in Mijn naam tegen hen
getuigen en het volk voor hen waarschuwen, de valse profeten zelf echter
straffen en hen ervan weerhouden Mijn leer te verbreiden.
[4] Als jullie in die werkzaamheden
lauw worden, zullen jullie op zout lijken dat krachteloos en nutteloos is
geworden. En als het zout krachteloos en nutteloos is geworden, waarmee moet
men de spijzen dan op smaak brengen? Leer de volkeren dus vooral dat ze zich
moeten hoeden voor de valse profeten en hun woorden noch hun tekenen geloven!
[5] Jullie zelf moeten het echter niet
oneens worden, in woorden noch in daden -maar geef alles in de volle, zichzelf
nergens tegensprekende waarheid we~r aan de mensen zoals jullie het van Mij
hebben ontvangen en bij Mij gezien hebben! Want als jullie het onder elkaar
oneens worden en de een dit en de ander dat zal zeggen, zullen jullie daardoor
zelf het onheil brengende zaad van de .tweedracht in Mijn leer leggen en je
daarvoor bij Mij in weinig lof en beloning kunnen verheugen. Het meest echter
zal men jullie herkennen als Mijn echte leerlingen, als jullie elkaar
liefhebben, zoals Ik ook jullie steeds heb liefgehad, en nooit tot twisten en
geruzie vervallen, wat bij de valse profeten al heel gauw het geval zal zijn;
daarbij zal de ene door hen verkondigde Christus de andere onder allerlei
vervloeking en verdoemenis vervolgen, waardoor Mijn leer, die Ik jullie heb
gegeven, evenzeer in stukken gebroken zal worden als binnenkort Jeruzalem en
andere steden, waar geen steen op de andere wordt gelaten.
[6] Maar Ik zal Mijn leer toch wel
helemaal zuiver weten te bewaren tot aan het einde der tijden.Wee echter
mettertijd alle antichristenen! Ze zullen hun kwade praktijken niet veellanger
bedrijven dan de Joden sinds de tijd van Mozes tot aan Mij toe met Mij hebben
gedaan, en Ik zal hen bezoeken met een wereldgericht dat nog erger zal zijn dan
dat ten tijde van Noach, Sodom en Gomorra, en nog veel andere steden en
volkeren meer tot in deze tijd.
[7] Ik zal echter tot aan het einde
der tijden voortdurend bij de Mijnen blijven en op verschillende wijzen naar
hen toekomen, nu eens hier en dan weer daar; Ik zal in alle dingen Zelfhun Leraar
zijn -want in die tijd zal Ik dan ook komen als een bliksem, die van het oosten
tot het westen oplicht en alles verlicht wat op aarde duister en donker was.
[8] Kijk, dat sterke licht van die
bliksem zal hen, de tegenstanders namelijk, net zo vernietigen als het licht
van een bliksem kreeften doodt, als het op hen schijnt! Er bestaat een
overeenkomst tussen dieren en mensen die het voortgaan in Mijn licht schuwen
en voortdurend net als de Israëlieten naar de volle vleespotten van het
duistere Egypte terugverlangen. Zo heeft een kreeft, die bij voorkeur in Egypte
voortkomt, ook de eigenschap dat hij gewoonlijk zijn voedsel in duister slijk
zoekt; en als hij al van tijd tot tijd per ongeluk naar het licht kruipt, maakt
hij snel weer een terugtrekkende beweging en zoekt hij weer zijn duistere slijk
op.
[9] Zeg Mij eens: lijken de Joden van
nu in het Beloofde Land niet nog volkomen op de door Mozes uit Egypte bevrijde
Israëlieten, die in de woestijn, in plaats van vooruit te gaan om in het
Beloofde Land te komen, enkel terugverlangden naar de Egyptische vleespotten
en daarom Mozes verweten dat hij hen uit Egypte had weggeleid, waar het hun zo
goed was gegaan? Zijn dergelijke mensen niet te vergelijken met die lelijke
slijkdieren, die het licht van een bliksem niet kunnen verdragen en zich steeds
achterwaarts in plaats van naar voren bewegen om hun voedsel te zoeken?
[10] Daarom heb Ik bij hun
uiteindelijke gericht voorzien en bepaald, dat ze tenslotte allemaal zullen
omkomen door het vuur en het licht van Mijn bliksem.
[11] En zo zal datgene in vervulling
gaan wat Ik jullie al eens bij gelegenheid heb gezegd, namelijk dat Ik de aarde
tenslotte door vuur van haar vuil zal laten reinigen.
[12] Ik denk dat Ik je daarmee meer
dan voldoende de reden heb getoond waarom het licht van de Joden afgenomen en
aan de heidenen gegeven wordt.
[13] Weliswaar zullen de Joden als
zodanig nog onder de heidenen voortbestaan onder alle volkeren op aarde, en ze
zullen nog op een Messias hopen, die echter niet meer zal komen; daarom zullen
ze voortdurend lijken op dieren z~als honden en zwijnen, want een hond keert
altijd terug naar wat hij heeft uitgespuwd en een zwijn naar de modderpoel
waarin hij zich heeft gebaad en bevuild.
[14] De drievoudige bedekking voor het
gelaat van Mozes zal voor hun ogen blijven hangen, aangezien ze het.heldere
licht van de hemelen niet verdragen en daarin de innerlijke betekenis van de
geschriften van Mozes en de profeten nooit zullen vatten en begrijpen.
[15] Ben je nu tevreden met deze goed
gefundeerde verklaring van Mij?"
[16] De leerling van Johannes zei: 'O
Heer en Meester, ik moet daar wel tevreden mee zijn, omdat ik nu maar al te
duidelijk inzie dat het precies zo is en ook in de toekomst zal zijn, zoals U
hier nu in alle duidelijkheid aan ons allen hebt geopenbaard.
[17] O, wie kan er iets aan doen dat
de mensen hun vrije wil zozeer misbruiken en zich liever aan de leiband van de
duivel laten rondleiden en verleiden dan Uw raad op te volgen, die hen zo graag
wil verheffen tot alle vrijheid en hun het eeuwige leven in Uw rijk wil geven!
[18] Ik hoop alleen dat U, o Heer en
Meester, nog heel veel middelen over zult houden om in de loop van vele tijden
ook uit de kreeften mensen tevoorschijn te roepen, die U zullen herkennen; want
U hebt hen toch niet op deze wereld laten komen om hen voor eeuwig wat hun ziel
betreft zulke kreeften te laten blijven?'
[19] Ik zei: 'Wat aan de langdurige
tijden van de toekomst is voorbehouden ligt verborgen in het raadsbesluit van
Mijn liefde en wijsheid; het zal echte; nog lange tijden duren voor het licht
van de laatste zon uit zal doven. De mensen zullen vele sterren aan de hemel
zien uitdoven en weer andere in hun plaats zien treden -maar de eigenlijke
kreeften zullen daarbij nog niet veel van hun lelijke gedaante kwijtgeraakt
zijn. Maar bij Mij zijn duizend aardse jaren als een ogenblik; wat één lange
tijd niet tot stand kan brengen, kan misschien een volgende of de duizendste
tijdsperiode wel.
[20] Wie wil dat hij geholpen wordt,
zal ook binnen korte tijd geholpen worden; wie echter in zijn starheid wil
volharden, laat die volharden zolang het hem belieft -en wil hij daar eeuwig in
volharden, dan staat hem dat ook vrij! Want ook het inwendige materiële lichaam
van de aarde, evenals dat van de eindeloos vele andere hemellichamen, heeft
zijn voeding nodig om in stand te blijven, en het zal verschrikkelijk lang
duren voor een atoom uit het inwendige van de aarde weer het oppervlak ervan
zal bereiken.
[21] Je zult weliswaar niet begrijpen
wat Ik hiermee wil zeggen: de verloren Zoon is weliswaar al op zijn weg terug,
maar er zullen nog bijna eindeloos lange tijden nodig zijn, voor hij geheel en
al in het oude Vaderhuis terug zal komen.
[22] Op kleine schaal lijkt evenwel
iedere zondaar op een verloren zoon, over wiens ware terugkeer grotere
blijdschap zal zijn dan over negenennegentig rechtvaardigen, voor wie boete
niet noodzakelijk is.
[23] Het woord dat Ik tot jullie
spreek geldt echter niet alleen voor deze aarde, maar op analoge wijze voor de
hele oneindigheid; want Mijn woorden zijn geen menselijke woorden, maar Gods
woorden, en ze worden ook door de talloze myriaden engelen gehoord en van het
ene einde van Mijn eindeloos vele scheppingen naar het andere gedragen en
zullen overal hun uitwerking hebben.
[24] Dit begrijp je ook niet; maar
wanneer je in de geest wedergeboren bent, zul je ook in de eindeloze diepte van
Mijn ontferming kunnen blikken. Neem voorlopig genoegen met wat je nu hebt
gehoord; want soortgelijke dingen als die Ik nu tegen jullie heb gezegd zal Ik
in deze wereld niet veel meer zeggen! Houd het dus bij en in jezelf tot de tijd
van jullie innerlijke verlichting, waarna ook jullie met begrijpende en
verlichte mensen kunnen spreken over alles wat jullie van Mij hebben gehoord;
maar houd het vóór je tegenover niet begrijpende mensen, en werp Mijn parels
niet als voer voor de zwijnen!'
[25] De leerlingen hielden dit voor
zich, hielden zich daar ook aan bij het verbreiden van Mijn leer en hebben met
name aan de Joden weinig andere dingen over Mij geopenbaard dan vooral Mijn
lijden en sterven en Mijn opstanding, en dat Ik dienovereenkomstig werkelijk de
Messias was. Maar zelfs over deze laatste gebeurtenissen waren ze het niet
volkomen met elkaar eens. Dat blijkt al uit het feit dat na het bericht van de
vrouwen over Mijn opstanding -met name dat van Magdalena -enkelen van de
leerlingen geloofden, anderen weer niet en de mededeling van de vrouwen voor
een sprookje hielden, tot Ik persoonlijk aan hen verscheen en nog heel wat moeite
had om hen er volledig van te overtuigen dat Ik opgestaan was. Bij deze
gelegenheid heb Ik de leerlingen weliswaar gezegd dat ze zich er vooral voor
moesten hoeden dat ze het oneens met elkaar zouden worden; maar het ging bij en
onder hen net zo als bij andere mensen: hun geest was gewillig, maar hun vlees
zwak.
189
De moeilijkheid van het ambt van leraar
[1] Terwijl wij nog zo aan tafel bij
elkaar zaten en brood en wijn tot ons namen, zei Barnabas, die een Farizeeër
was, zoals jullie weten: 'Heer en Meester, als U mij ook als waardig zou
beschouwen om Uw leer onder de mensen te verbreiden, zou ik niet één woord van
Uw leer weglaten en er ook niet één aan toevoegen!'
[2] Ik zei: 'Je bent weliswaar een
Jood en hebt het door je aanzienlijke vermogen zover gebracht dat je Farizeeër
bent geworden, aangezien je kon aantonen dat je van de stam van Levi bent;
maar je bent onder Grieken opgevoed en hebt daardoor ook veel Griekse
onbuigzaamheid aangenomen, en na verloop van tijd zul je met een andere
leerling van Mij niet zo goed overweg kunnen. Maar Ik zal jullie allemaal iets
zeggen, dus luister naar Mij!
[3] Een ware verbreider van Mijn leer
moet als een zeer ervaren, meegaande en buitengewoon bekwame arts zijn.
[4] Zo komt bijvoorbeeld een arts in
een dorp, waar hij bij veel zieken wordt geroepen, die aan jicht en allerlei
koortsen lijden. Nu denkt de arts bij zichzelf: 'Dergelijke zieken heb ik al
veel behandeld en hen met dit of dat geneesmiddel geholpen, en deze zieken
hier lijden aan dezelfde ziekten; ik zal hun dus dezelfde geneesmiddelen geven,
dan zullen ze gezond worden!' De arts doet dat - en zie, de zieken worden door
zijn medicijnen steeds slechter in plaats van beter, verliezen het vertrouwen
in hem en zoeken een andere arts! De arts wordt daar boos over en zegt bij
zichzelf: 'Deze medicijnen van mij hebben al zoveel mensen geholpen; waarom nu
juist deze dan niet?', en hij gaat geërgerd naar huis.
[5] Weldra kwam de arts die als tweede
geroepen was. Hij was verstandiger dan de eerste en informeerde eerst hoe de
zieke had geleefd, wat voor voedsel hij tot zich had genomen en door welke
ziekten hij al vanaf zijn jeugd gekweld werd. En zo informeerde hij naar nog
meer dingen waar een wijze arts naar dient te informeren, en aan de hand
daarvan stelde hij zijn geneesmiddelen vast: voor de ene zieke dit, voor een
andere weer heel iets anders. En kijk, die arts die deze moeite nam genas
spoedig de zieken in het hele dorp, omdat hij de kunst verstond zijn
geneesmiddelen af te stemmen op de verschillende karakters en eigenschappen van
zijn zieken.
[6] Zoals een arts alleen op deze
manier -als het niet echt te laat is -gelukkige genezingen bij een zieke kan
bewerkstelligen, zo kan een echte zielenarts dat ook bij de vele zielszieke
mensen op deze wereld, waarvan de ene ziel lichtgelovig is, de andere weinig
geneigd om te geloven, weer een andere hoogmoedig, of gierig, zelfzuchtig en
vele van dergelijke dingen meer. Als nu de zielenarts bij zulke zielen komt en
direct op starre wijze de leer die hij van Mij heeft ontvangen aan die
uiteenlopende zielen begint te verkondigen, zal dat niet veel nut hebben.
[7] Wie niet met de wenenden weet te
wenen, met de lachenden te lachen, met de opgewekten zelf opgewekt en met de
ernstigen zelf ernstig te zijn, is nog niet geschikt om Mijn rijk op aarde te
verbreiden en lijkt in dat opzicht op een landman die bij het omploegen van een
veld wel zijn hand aan de ploeg slaat, maar steeds achter zich kijkt om te zien
hoe de voren liggen; daarbij vergeet hij de ploeg, die scheef ging door te
weinig oplettendheid van de ploeger, en er rest hem niets anders dan de ploeg
terug te trekken naar de plek waar hij nog recht ging, om daar weer opnieuw te
beginnen met ploegen.
[8] Zo is het ook met de leraren die
alle mensen -welk karakter en wat voor aangeboren eigenschappen ze ook hebben -
op een en dezelfde manier ergens in willen onderrichten. Enkelen van die mensen
zullen iets van dat onderricht vatten, omdat het onderricht precies geschikt
was voor hun capaciteiten; de anderen zullen echter onwetend en onbekwamer dan
voorheen de leraar verlaten.
[9] Ook bij het verbreiden van Mijn
leer moet er dus goed op gelet worden wat voor mensen het zijn aan wie jullie
Mijn leer verkondigen, anders zal het weinig nut hebben.
[10] Een lichtgelovige zal al gauw
alles geloven -met name wanneer jullie de leer nog met een wonder bekrachtigen;
maar bedenk daarbij: wie al te gemakkelijk iets nieuws aanneemt, laat het ook
even gemakkelijk weer varen, vooral als hij onder druk staat van een verzoeking.
Met iemand die moeilijk iets gelooft zullen jullie weliswaar veel meer werk
hebben -maar als jullie hem eenmaal hebben gewonnen, zal hij ook blijven bij
wat hij heeft aangenomen. Daarom moeten jullie bij hem ook meer moeite doen
dan bij lichtgelovige mensen. Vertrouw die niet, omdat ze zo graag en zonder
veel moeite jullie leer hebben aangenomen. Want als jullie weer naar hen
toekomen, zal misschien nauwelijks de helft van hen zich nog aan jullie leer
houden, en de andere helft naar hun oude, onzuivere geloof terugkeren of een
andere, valse profeet aanhangen.
[11] Wees dus volkomen eensgezind in
datgene wat Mijn leer betreft -maar wat het overdragen ervan betreft moeten
jullie eerst bekijken wat voor mensen jullie vóór je hebben; begin hun daarna
pas Mijn evangelie te verkondigen, dan zullen jullie overal nuttig werk
verrichten!
[12] Denk daarbij ook aan het aloude
Romeinse spreekwoord, volgens welk er van een zeer plomp en verrot houtblok
geen Godheid gevormd kan worden en dat een zachtmoedige, vreesachtige duif nog
nooit een adelaar uit haar eieren heeft uitgebroed! Wees dus ook -zoals Ik
jullie al vaker heb gezegd sluwals slangen, maar toch vol zachtmoedigheid als
de duiven!
[13] Het ambt van leraar is een van de
moeilijkste beroepen; maar heil degene die dat ambt bekwaam weet te
vervullen!'
[14] Hierop zei Barnabas: 'O Heer en
Meester, U hebt nu heel duidelijk de zuivere waarheid gesproken; want ik ben
vroeger ook leraar geweest en heb ervaren hoe moeilijk het is om met
uiteenlopende mensen om te gaan. Daarom zal ik deze raad van U ook boven alles
goed ter harte nemen en hem in daden omzetten! ,
[15] Ik zei: 'Dat zul je wel doen;
maar jij zult ook een van de eersten zijn die met een door Mij uitverkoren
leerling van Mij zal botsen, en dan zullen jullie voor geruime tijd uit elkaar
gaan. Ik vertel niet wanneer, bij welke gelegenheid en met welke leerling;
maar wanneer het gebeurt, zul je je herinneren wat Ik je zojuist heb gezegd.'
[16] Daarop zei Barnabas: 'Heer en
Meester, aangezien U dat al van tevoren weet, zou het voor U toch ook mogelijk
moeten zijn om zo'n onaangenaam voorval al van tevoren op de juiste manier te
verhinderen!'
[17] Ik zei: 'Jullie, Mijn leerlingen,
zijn nu de meest vrije mensen op de hele aarde, en juist jullie wil Ik niet de
minste boei aanleggen vanuit Mijn almacht; want als Ik jullie de wereld instuur
om andere mensen in Mijn naam van hun boeien van het harde knechtschap onder de
wet te bevrijden -kan Ik jullie toch niet als geboeide knechten uitzenden? Als
Ik dat zou doen, zou het er met het vrijmaken en verlossen slecht uitzien bij
de mensen; want in dat geval zou hun een nieuw, zwaarder juk opgelegd worden
dan het oude was en zou Mijn komst op deze aarde van geen enkel nut zijn.
[18] Ik wek jullie echter tot
apostelen en profeten van het nieuwe en niet meer van het oude Verbond en maak
jullie daardoor tot de eerste verlosten op deze aarde, opdat door jullie Mijn
verlossing op de juiste manier en in de volmaakte orde van Mijn eeuwige
liefde, wijsheid en macht op alle mensen overgaat. -Heb jij, Barnabas, dat
begrepen?'
[19] Barnabas zei dat hij het goed had
begrepen, en allen zeiden hetzelfde.
[20] Ik zei tegen hen: 'Blijf in Mij,
dan zal Ik bij jullie blijven tot aan het einde der tijden en zal ieder van
jullie op zijn jongste dag in Mijn rijk opwekken!'
[1] Toen Ik dat had gezegd, liet de
priester van Apollo via een bode aan de waard meedelen, dat hij met nog twee
andere heidense priesters zou komen kijken hoe de God van de Joden, die naar
verluidde onder zijn dak verbleef, er uitzag.
[2] Wij zeiden tegen de bode dat dit
een openbare herberg was en dat het iedereen vrijstond om hier binnen te gaan.
[3] Deze Apollopriester en zijn twee
ondergeschikte priesters hadden via het personeel van de waard gehoord dat er
zich een God van de Joden bij de waard bevond, die vele ongehoorde wonderen
deed, die nog nooit waren verricht.
[4] De bode ging onmiddellijk naar
buiten en deelde de drie heidense priesters mee, dat ze vrij naar binnen
konden gaan als ze wilden.
[5] Daarop aarzelden de priesters niet
lang en kwamen dadelijk naar ons toe in de gastenkamer.
[6] De Apollopriester wendde zich
direct tot de opperstadsrechter en zei: 'Door mijn god Apollo verlichte
opperstadsrechter, zeg mij wie van deze vele Joden die aan de tafel zitten, de
wonderendoende god van de Joden is, opdat ook ik voor hem buig en hem eer
betoon; want wij priesters van de goden van Egypte, Griekenland en Rome weten
ook de goden van andere volkeren te eren, naar de mate dat ze dat verdienen!’
[7] De opperstadsrechter keek Mij
enigszins vragend aan, of hij deze ingebeelde opperpriester van Apollo
antwoord moest geven of niet.
[8] Ik gaf hem echter een wenk dat hij
hem eerst een volle beker wijn moest aanbieden en zeggen dat het water uit de
waterkelder van de waard was.
[9] De opperstadsrechter begreep Mijn
wenk en zei tegen de Apollopriester, die er merkwaardig onnozel uitzag: 'Hier
naast ons staat nog een kleine, lege tafel; ga daar zitten! En hier zijn ook
drie bekers, gevuld met water uit de waterkelder van de waard, zodat jullie
eerst je dorst kunnen lessen met dit beste water van onze hele stad!’
[10] Onmiddellijk werden er drie volle
bekers voor de drie neergezet, en de Apollopriester, die weliswaar geen
speciale vriend van water was, proefde het toch en ontdekte dat het geen water,
maar de beste Cyperse wijn was, die alleen aan de tafels van de keizer werd
gedronken. Hij dronk zijn beker dan ook meteen tot de laatste druppel leeg, en
zijn twee onderpriesters volgden zijn voorbeeld.
[11] Toen de Apollopriester zijn beker
leeggedronken had, zei hij vol verbazing: 'Wat, moet dat water uit de kelder
van de waard zijn? Dat is een van de beste wijnen van het eiland Cyprus! Waar
heeft ooit een waterkelder zulk water gehad? Dat is niet mogelijk, jullie
houden me voor de gek!'
[12] De opperstadsrechter zei: 'Laat
je dan maar door de waard zelf naar zijn waterput brengen en schep daar zelf
water uit en drink het; kom dan weer terug en zeg of men je voor de gek heeft
gehouden! Maar Je zult de waard toch niet voor zo onzinnig en onnozel houden
dat hij voor ontzettend veel geld enkele honderden zakken van de beste wijn uit
Cyprus heeft laten komen en die toen uit de zakken in zijn waterkelder heeft
gegoten!'
[13] Hierop stond de Apollopriester
onmiddellijk op, en de waard vergezelde hem samen met zijn twee onderpriesters
naar de waterkelder; hij gaf de opperpriester de putemmer in de hand en zei:
'Put nu zelf het water en proef het dan!'
[14] Dat deed de Apollopriester
direct, en hij ontdekte dat het geen water, maar voortreffelijke wijn was. Zijn
twee onderpriesters deden insgelijks en ontdekten hetzelfde; ze raadden de
waard aan om zulk kostbaar water niet zo in de waterkelder te laten, maar er
veel wijnzakken mee te vullen en het te bewaren voor voorname gasten, die hem
er graag flink voor zouden willen betalen.
[15] De waard zei: 'Daar heb ik van
Degene die het water in mijn waterput in de kostelijkste wijn veranderd heeft,
geen bevel of bevoegdheid voor ontvangen, en daarom moet het blijven zoals het
is!'
[16] Daar konden de priesters niets
tegenin brengen, en ze begaven zich weer samen met de waard naar ons in de
gastenkamer.
[17] Toen ze hun vroegere plaatsen
weer innamen, zei de Apollopriester met een zeker pathos tegen de
opperstadsrechter: 'Heer, zoiets hebben we van al onze goden, van Jupiter tot
de kleinste bronnimf, nog nooit gehoord; wij hebben al met vele honderden
vooraanstaande magiërs te maken gehad en die konden veel wonderbaarlijke dingen
tot stand brengen -maar om water in wijn te veranderen is nog bij geen van hen
opgekomen! Ik vraag u dus mij in dit tamelijk talrijke gezelschap degene aan te
wijzen, aan wie ik mijn grootste hoogachting en eerbied dien te betuigen!’
[18] Hierop zei de opperstadsrechter
met Mijn toestemming: 'Degene die rechts van mij zit is de Heer van alle
heerlijkheid, de Meester van alle meesters en de God van alle goden!’
[19] Toen de Apollopriester dat
hoorde, zei hij: 'Dan zou hij zelfs het voor alle goden ondoorgrondelijke fatum
zijn, waarvan zijzelf afhankelijk zijn, evenals de zon, de maan en alle sterren
en de hele aarde met alles wat zich daarop en daarin bevindt. En er staat meen
ik ook in een oud Egyptisch boek geschreven dat deze ondoorgrondelijke Godheid
-het noodlot namelijk zich eenmaal aan de goden en ook aan de mensen van deze
aarde nader zal openbaren.
[20] Vandaag heb ik zoals gewoonlijk
bij het opgaan van de zon voor alle mensen mijn ochtendgroet aan de god Apollo
gebracht, maar daarbij was ik buitengewoon verrast toen ik twee zonnen na
elkaar zag opgaan. Maar ik was nog meer verrast, toen ik boven en onder de
tweede zon heel duidelijk geschreven woorden waarnam, die ik echter niet kon
lezen, omdat ze met Hebreeuwse letters waren geschreven, en derhalve de
betekenis ervan nog minder kon begrijpen.
[21] Maar
ik dacht wel bij mijzelf dat zoiets een zeer buitengewone betekenis moest
hebben. En toen ik later overal informeerde of behalve ik nog iemand anders
deze bijzondere zonsopgang had gadegeslagen, kwam ik daarbij ook bij de mensen
van deze herberg, en dezen wisten mij te vertellen dat de God
van de Joden begeleid door
verscheidene dienaren hier gisteren tegen de avond werkelijk Zijn intrek had
genomen en hier nog verbleef.Als U, o Heer, Meester en God, diegene bent,
vergeef mij dan dat ook ik -hoewel ik een heidense priester ben -U hier mijn
volle hoogachting en eerbied betuig, en Uw goddelijke toestemming vraag om voor
U in onze stad op het hoogste punt een tempel te mogen bouwen om U daarin te
allen tijde zeer hoog te vereren!'
[1] Ik zei: 'Laat dat maar achterwege;
want Mijn tempel is overal, met name in het hart van de mensen die in Mij
geloven, Mij boven alles liefhebben en Mijn geboden houden!
[2] Bekijk de aarde eens met alles wat
zij draagt en bevat, en ook het firmament! Dat is ook allemaal Mijn tempel,
die Ikzelf heb gebouwd; daarom heb Ik geen tempel nodig die door mensenhanden
is gemaakt. Maar als jij gelooft dat Ik de Heer ben, keer je dan af van je
afgoden en je tempels, die door mensenhanden zijn gemaakt! Als de mensen, die
de goden met hun handen maakten en toen tempels voor hen bouwden, waar ze
offers brachten en aan de mensen die ook offers brachten, allerlei voordelen
beloofden, al niet zoveel macht bezaten om ook maar het allereenvoudigste
mosplantje uit de aarde te laten groeien -wat moeten dan jullie goden en
tempels, die door hen zijn gemaakt, voor macht bezitten?
[3] De priesters bezitten wel een slechte
macht, namelijk die van bedrog en de macht om een zeer duister bijgeloof in het
gemoed van de mensen op te wekken; die macht is afkomstig van de overste van de
duivels, die langs zijn geheime wegen de harten van alle mensen weet te
verduisteren, om daarna zijn rijk met hen te verrijken en te vergroten.
[4] Maar wee degenen die wel weten dat
datgene wat ze de mensen leren, niets voorstelt, maar niettemin de mensen de
duisternis in leiden om hen in het zweet van hun aangezicht voor hen te laten
werken en zichzelf door de offers die ze van hen verlangen een buitengewoon
goed werelds, moeiteloos en zorgeloos leven te verschaffen!
[5] Ik zeg jullie dat Ik Mij over de
arme, misleide mensen wel zal ontfermen, maar nooit over degenen die misleiden;
want die weten wat ze doen -maar de anderen weten het niet.
[6] Jijzelf hebt nog nooit serieus in
een van je goden geloofd, maar toch heb je andere mensen gedwongen om in
datgene te geloven, wat jij al lange tijd voor een pure fabel van de ouden
hield.
[7] Als je jezelf van de ondergang
wilt redden, keer dan al je goden de rug toe, onderricht de door jou bedrogen
mensen over de ene, ware God van de Joden; dan kun jij ook eenmaal deelhebben
aan Mijn rijk, dat niet van deze wereld is, maar van de geestelijke wereld aan
gene zijde, waar jij geen weet van hebt!’
[8] Hierop zei de Apollopriester: 'O
Heer, Meester en God, dat zal moeilijk voor ons worden! Want de mensen zijn nog
te zeer doordrongen van de oude waan dat onze goden in alle realiteit bestaan;
en als wij het tegenovergestelde gaan onderrichten, zullen wij gevaar lopen
door het volk te worden vervolgd en mishandeld.'
[9] Ik zei: 'Als jullie zelf in Mij
geloven, zal dat geloof jullie de kracht verlenen om ook het onmogelijke
gemakkelijk mogelijk te maken!'
[10] De Apollopriester zei: 'Wij
hebben nu gezien dat voor Uw wil niets onmogelijk is; als U wilt, kunt U onze
afgodstempels in één ogenblik vernietigen. Wij zijn dan aan het volk geen
verantwoording schuldig en kunnen dan des te gemakkelijker tegen het volk over
U beginnen te spreken. Want het ontbreekt hier niet aan getuigen over dat wat U
bent; ten eerste is onze opperstadsrechter een volkomen geldige getuige, verder
de waard en zijn huispersoneel en ook die Joden daar.'
[11] Ik zei: 'Dat zou wel kunnen -maar
het is beter dat jullie eerst bij goede gelegenheden het volk over Mij
onderrichten en dat het volk dan zelf de tempels en de heilige bossen eromheen
aanpakt, die op zichzelf eerder dor struikgewas dan voorname heilige bossen
zijn.'
[12] Daarop zei de Apollopriester: '
Meester, Heer en God!
[13] Na die uitroep zei Ik tegen hem:
'Als je met Mij spreekt, noem Mij dan enkel Heer en Meester; maar noem Mij pas
God, als je in jezelf beseft wat de Godheid is. En nu kun je verder spreken!'
[14] Toen zei de Apollopriester: 'Maar
hoe zijn al die goden ontstaan? Ik zal het niet hebben over de kleine goden, de
bijgoden en halfgoden, en evenmin over de vrouwelijke godheden; maar die
mannelijke godheden, die zover onze herinnering reikt de oudste Egyptenaren al
hebben vereerd, moeten toch enige betekenis hebben -want deze goden kunnen toch
niet zomaar uit het niets in het voorstellingsvermogen van de mensen zijn
gekomen! U, o Heer en Meester, zult dat beslist geheel en al weten!
[1] Ik zei: 'De oerbewoners van
Egypte, die nakomelingen van Noach waren, hebben ook de kennis van de ene, enig
ware God naar dit land gebracht en hebben de enig ware God meer dan
zevenhonderd jaar lang vereerd, en er bestaat nog een tempel die uit een grote
granietrots is gehouwen, die vier opeenvolgende leiders van de herders hebben
gebouwd om de enig ware God te vereren.
[2] Helemaal achter in deze tempel
heeft men een belangrijk opschrift in de stenen wand gebeiteld, en wel met de
volgende paar woorden: Ja bu sim bil wat zoveel betekent als 'Ik was, ben en
zal zijn!'
[3] Volgens deze opvatting van de
Godheid vereerden de oerbewoners de ene en enige echt ware God, evenals Abraham
in dit land, en de geest Gods was met hen en leerde hun grote dingen.
[4] Later begonnen deze door de geest
Gods onderwezen oerbewoners echter dieper over het wezen van de Godheid na te
denken, en wel des te dieper naarmate ze meer vertrouwd raakten met de krachten
van de natuur.
[5] Iedere kracht die zij onderkenden
werd als een specifieke eigenschap van de ene oerkracht in de Godheid
weergegeven. Om het volk daar gemakkelijker in te onderrichten begon men deze
uit de ene Godheid vloeiende krachten door middel van overeenstemmende beelden
aanschouwelijker te maken voor het volk, en men zei daarom ook tegen het volk,
dat ieder van die krachten eveneens heilig en goddelijke verering waardig was,
omdat hij van de ene en enig ware God uitging.
[6] Men stelde leraren aan en richtte
ook scholen op, en er werd aanvankelijk op de scholen weliswaar over de Hoofd
oergod onderwezen, maar daarna ging de leer het accent leggen op de specifieke
uitstromingen van de goddelijke kracht; daarna werden er al gauw voor iedere
kracht weer eigen leraren en scholen opgericht, die iedere leerling eerst moest
doorlopen, voor hij na het afleggen van examens op de hoofdschool aangenomen
werd.
[7] Mettertijd werden deze leraren
priesters van de afzonderlijke goddelijke krachten of eigenschappen, en iedere
priester kon zodoende optimaal instaan voor wat hij moest onderwijzen.
[8] Toen het volk in de loop der tijd
echter sterk in aantal toenam, werden de scholen, waarvan er aanvankelijk maar
een paar waren, te weinig. Men bouwde toen meerdere scholen en tempels, en
voorzag die tempels van de daarbij behorende beelden van de goddelijke kracht;
men ontdekte ook voortdurend nog meer afzonderlijke uit de ene Godheid
vloeiende krachten, richtte daar eveneens weer kleinere scholen voor op en
voorzag de tempels van nieuwe, daar weer bijbehorende godheden, die
overeenstemmende afbeeldingen van krachten uit de ene, enig ware Godheid waren.
Tenslotte stelde men voor de leraren en priesters gemakkelijke leringen op,
volgens welke het voldoende was om slechts één zo'n kracht, die in een tempel
werd voorgesteld, als goddelijk te erkennen en te vereren; want daardoor zou
men ook de Hoofd oergod in al Zijn afzonderlijke uitstromingen van kracht en
werkzaamheid erkennen en vereren.
[9] Zodoende bleef de eigenlijke,
belangrijkste kennis van de enig ware Godheid alleen nog onder de steeds trager
en heerszuchtiger wordende priesters bestaan. Het volk werd echter, al
naargelang het werk dat verricht werd, alleen maar verplicht tot het erkennen
en vereren van de vele afzonderlijke krachtsuitstromingen van de ene Godheid,
en slechts weinigen werd het meer toegestaan om zich in de hoge scholen in de
diepere geheimen te laten inwijden.
[10] Er kwamen ook van alle kanten
vreemdelingen naar Egypte, die in de wijsheid van de Egyptenaren ingewijd
wensten te worden. Maar de Egyptenaren, dat wil zeggen de priesters, voerden
hen wel van tempel naar tempel en van school naar school, maar onderwezen hen
alleen maar via de afbeeldingen in de tempels, welke afbeeldingen gerelateerd
waren aan de ene Hoofdgod. De vreemdelingen namen behalve enkele leringen ook
de vele beelden mee naar hun eigen land, die ze voor geld konden kopen, en bouwden
daar ook tempels en scholen voor, waar ze leraren en priesters aanstelden.
[11] En kijk, zo ontstond toen het
afgodendom en de beeldenverering, en de mensen werden tot het geloof gebracht
dat ze alles hadden gedaan, wanneer ze alleen maar één of ook verschillende
beelden, die voor hen in de tempels werden neergezet, werkelijk vereerden en
hun naar vermogen vlijtig offers brachten!
[12] De ene en enig ware Godheid heeft
men met een zekere vrees en schroom vereerd als het onverbiddelijk noodlot, en
de Grieken hebben voor dit noodlot zelfs een tempel gebouwd, en wel met de
benaming: 'Gewijd aan de enige aan alle mensen onbekende God'. In die tempel was
dan ook geen enkel beeld geplaatst, maar alleen een cirkel, die met de 'sluier
van Isis' bedekt was, waar niemand achter kon en mocht kijken.
[13] Daarmee heb je nu in deze paar
woorden van Mij een volledige uitleg over de achtergrond van de vele heidense afgodenbeelden.'
[1] (De Heer:) 'Jij noemt jezelf
Apollopriester en weet niet eens welke specifieke, van God uitstromende kracht
bij de oorspronkelijke Egyptenaren door Apollo werd voorgesteld.
[2] Kijk, reeds bij de eerste bewoners
van dat land werd de behoefte aan een duidelijker tijdsindeling steeds sterker
voelbaar; want ze zagen wel dat de tijd dag en nacht hetzelfde verliep en
zichzelf door de duur van de dag en de nacht in stukken deelde!
[3] De dag deelde zichzelf weliswaar
ook in verschillende delen, doordat de zon in een halve dag haar grootste
hoogte bereikt; maar met de nacht hadden ze meer moeite. Bepaalde sterren
dienden hun wel als houvast; maar ze merkten al gauw dat de sterren niet
steeds op dezelfde tijd op en ondergaan. Het was zodoende moeilijker om de
tijd 's nachts in te delen dan overdag.
[4] Eerst richtte men op tamelijk
grote vlakten hoge zuilen op en observeerde de loop van de schaduw daarvan.
Met stenen gaf men de opgang en de ondergang van de zon aan, vanaf deze punten
maakte men vervolgens op de lijn van de schaduw kleinere indelingen, en
welovereenkomstig de tijdsduur die iemand bij een gemiddelde loopsnelheid nodig
had om een bepaalde afstand af te leggen.
[5] Zo'n afstand werd dan een
'veldweg' genoemd, en maakte ongeveer een vierde deel van het huidige uur uit.
De tijdsduur van een veldweg gaf men met kleine stenen aan, die van vier
veldwegen met grotere stenen; de hoofdzuil in het midden vormde de middag, en
van daaruit werden natuurlijk al naargelang de stand van de zon op gemakkelijk
te begrijpen wijze ook verschillende rijen van zulke stenen neergelegd om de
tijd te meten.
[6] Men noemde die tijdmeters op de
velden 'Sa-pollo', dat betekent: voor het veld, en men koos die benaming om
voor de herders en andere veldarbeiders de tijd vast te kunnen stellen.
[7] Zo'n zuil versierde men ook al
gauw met een beeld, dat in zijn ene hand de zon hield, vervaardigd uit gloeiend
brons, waartegen door de wachter van de veldtijdmeter met een hamer op een
lange steel geslagen moest worden, en wel met evenveel slagen als de schaduw
zich uren van de zonsopgang had verwijderd.
[8] Daaraan wisten de herders en de
veldarbeiders hoe laat het was en wat ze op die tijd moesten doen.
[9] Dat men later het veldbeeld ook in
allerlei verschillende gedaanten op de zuil plaatste, om daardoor de vlucht van
de tijd nog aanschouwelijker te maken voor de mensen, spreekt vanzelf.
[10] Na verloop van
tijd was men niet langer tevreden met dit instrument voor het meten van de
veldtijd, waarmee men immers 's nachts de tijd niet kon meten; men wijdde
steeds intensiever aandacht aan de sterren en ontdekte de jullie bekende
twaalf sterrenbeelden en gaf daar namen aan overeenkomstig in Egypte van maand
tot maand optredende, geheel natuurlijke verschijnselen waaronder ook vier
menselijke namen voorkwamen: de waterman, de tweelingen, de boogschutter en de
maagd -en noemde die sterrenbeelden samen de 'dierenriem'.
[11] Hoe meer aandacht
men aan deze sterrenbeelden schonk, des te preciezer begon men ook de tijd van
de nacht in te delen, en in de stad Diadeira (Diathira) * (* Bij het huidige
Dendera, ten noorden van Thebe.) richtte men een reusachtige, uit kunstig
behouwen stenen samengestelde dierenriem op, die heden ten dage nog bestaat en
door alle sterrenkundigen als een groot kunstwerk wordt bewonderd.
[12] Aan de hand van
deze korte uitleg van Mij zul je nu gemakkelijk inzien hoe jouw god Apollo
oorspronkelijk is ontstaan, en waarom de mensen hem later tot god van de zon en
ook god van verscheidene kunsten en wetenschappen maakten; dan zul je ook
begrijpen dat er in werkelijkheid nooit een god Apollo heeft bestaan. Maar
omdat door de ouden de tijd ook gezien werd als een belangrijk uitvloeisel van
de goddelijke kracht, werd ook dat beeld aan de twaalf hoofdgoden toegevoegd,
terwijl die twaalf hoofdgoden op zichzelf niets anders waren dan de door mensen
onderscheiden twaalf voornaamste uitvloeisels van de ene oergoddelijke kracht.
[13] Daaruit kun je nu
wel afleiden hoe naderhand de vele andere goden en afgoden zijn ontstaan, en nu
zul je ook wel weten hoe je jouw blinde heidenen moet onderrichten, zodat ze
weer terug kunnen keren naar Mij, het ene en enig ware oergoddelijke Wezen, het
Zijn van al het zijn en het Leven van al het leven.'
194
De vermaning van de Heer tot liefde en geduld
bij
het verbreiden van Zijn leer
[1] Hierop zei de
Apollopriester: 'O Heer en Meester, wat zijn wij heidenen tot nu toe nog
onbeschrijfelijk blind en dwaas geweest! De zaak ligt nu zo duidelijk voor mij
alsof ikzelf in de oertijd van de Egyptenaren had geleefd en eraan mee had
gedaan en gewerkt; maar het is me nu ook duidelijk, dat er veel inspanning en
werk voor nodig zal zijn om de vele heidenen tot de sfeer van het licht der
waarheid te verheffen.
[2] In mijn kleine
kring zal ik wel alle moeite doen, en ik hoop dat ik mijn volkje snel in orde
zal hebben; maar de landen en volkeren van de heidenen zijn wijd over de aarde
verspreid. Er zullen dan ook een veellangere tijd en heel veel moedige leraren
nodig zijn, voordat zij met het neerhalen van de vele afgodstempels klaar
zullen zijn.
[3] Maar vertrouwend op
Uw hulp zal dat na geruime tijd wel in orde komen; want het beste van onze
heidense godsdienst is, dat zij van de kant van de regering niet met dwang aan
de mensen is opgelegd, en het staat iedere echte Romein vrij om te geloven wat
hij wil of ook om niet te geloven, maar te leven en te handelen volgens de leer
van de filosofen, waar de Grieken en Romeinen er veel van hebben.
[4] Voor de regering is
het voldoende dat men een trouw staatsburger is en zich haar wijze staatswetten
laat welgevallen; maar om het geloof in deze of gene god bekommert de regering
zich weinig of helemaal niet en laat een ieder zijn vrije wil.
[5] Of ik een cynicus,
een pythagoreeër, een volgeling van Plato of Aristoteles dan wel een epicurist
ben en daarnaar handel, dat staat mij allemaal vrij, evenals ook de leer van
Mozes bij ons Romeinen nog nooit tot de van staatswege verboden leerstelsels
heeft gehoord; en ik geloof daarom dat Uw leer, o Heer en Meester, bij de vele
betere heidenen eerder ingang zal vinden dan bij vele Joden, die zelfhun eigen
leer niet begrijpen en ook over de werkzame krachten in de natuur geen kennis
bezitten en datgene wat ze daarvan weten, aan de heidenen hebben ontleend.
[6] Ik denk dus dat het
veel vruchtbaarder zal zijn een natuurkundige Uw evangelie te verkondigen dan
die mensen, die tot nu toe nog steeds niet weten waarom het water vanuit de
hoogte steeds naar het laagste gebied bij de zee stroomt, en waarom een steen
vanuit de hoogte naar beneden valt en niet omgekeerd. Dat weten wij Romeinen
wel, hoewel niet tot in de grond van de zaak, maar toch voor het belangrijkste
deel! Ik dank U, o Heer en Meester, voor Uw wijze les!'
[7] Hierop zei de
opperstadsrechter: 'O Heer en Meester, ik heb bij deze gelegenheid ook enorm
veel gewonnen, en ik weet wat mij te doen staat om de heidenen op de juiste
wijze te bekeren!'
[8] Ik zei tegen hem:
'Wat jullie in Mijn naam doen, doe dat met alle liefde en geduld; want met het
zwaard in de hand moeten jullie de mensen Mijn evangelie niet verkondigen! Ik
denk echter dat het heel veel mensen buitengewoon welkom zal zijn om uit hun
langdurige, diepe duisternis in het zeer heldere licht des levens gebracht te
worden.
[9] Neem aan Mij een
voorbeeld, want ook Ik ben hier onder jullie volliefde en geduld, heb tegen
niemand ook maar één hard woord gezegd en heb niemand gedwongen om in Mij te geloven,
behalve door de weinige wonderen uit liefde, die Ik in jullie bijzijn heb
gedaan. Dergelijke tekenen zullen jullie zelf ook in Mijn naam kunnen doen;
maar als jullie dat kunnen doen, wees er dan zo spaarzaam mogelijk mee!
[10] De oude Griekse, Egyptische
en Romeinse wijzen hebben helemaal geen tekenen gedaan en toch een groot aantal
aanhangers gekregen; het is dus beter voor iedereen, dat hij Mijn leer aanneemt
door de kracht van de waarheid die daarin overvloedig aanwezig is, dan wanneer
hij de leer pas aanneemt als hij daar eerst door verscheidene wonderen toe
gedwongen is. Want Ik zeg jullie: de letter, evenals ieder ander teken, brengt
de geest van de mens niet tot leven, maar enkel de geest van waarheid in het
woord maakt alles levend!
[11] Ik zou voor jullie ogen nog een
groot aantal uitzonderlijke tekenen kunnen doen; maar het is beter voor jullie
om bij het woord te blijven dat Ik tot jullie heb gesproken.
[12] Mijn hele leer bestaat in het
kort echter uit het volgende: herken in Mij de geest van de ene en enig ware
God en heb Hem boven alles lief en jullie als broeders onder elkaar, heb
elkaar ook in Mijn naam lief zoals ieder zichzelf liefheeft! Meer hebben jullie
niet nodig; want van daaruit zullen jullie door Mijn geest tot alle waarheid en
wijsheid vanuit Mij opgeheven worden.
[13] Ik zal wat dit lichaam van Mij
betreft deze wereld weliswaar spoedig verlaten, maar toch zal Ik in de kracht
van Mijn geest bij jullie blijven tot aan het einde der tijden van de wereld;
en wat jullie de Vader, die de eeuwige liefde in Mij is, in Mijn naam zullen
vragen, zal jullie ook gegeven worden.
[14] Maar om dingen van deze wereld
moeten jullie je niet veel bekommeren en zorgen maken; want Ik weet wat jullie
wat je lichaam betreft nodig hebben.
[15] Zoek dus allereerst Mijn rijk in
de liefde tot Mij en tot jullie zelf onder elkaar; al het overige zal jullie er
zonder meer bij gegeven worden!'
Over
het wezen van de ziel en het proces van het zien
[1] Nu bedankten allen Mij heel innig
voor deze les.
[2] De opperstadsrechter zei: 'Nu pas
zie ik geheel en al in dat U werkelijk de Heer en Schepper van de hele
materiële en geestelijke wereld bent! Ik had U nog wel willen vragen hoe U ook
op afstand door de macht van Uw wil kunt werken, terwijl U nu toch persoonlijk
alleen bij ons aanwezig bent.'
[3] Ik zei: 'Dit lichaam van Mij, dat
net als dat van jullie uit vlees en bloed bestaat en eigenlijk datgene aan Mij
is wat men de Zoon Gods noemt, is nu inderdaad hier bij jullie en niet
tegelijkertijd ergens anders; maar de van Mij uitgaande kracht van de geest
Gods vervult de gehele oneindigheid en werkt overeenkomstig de fundamentele wil
in Mij, en wel op het ogenblik dat door Mij het 'Er zij' wordt uitgesproken
-wat Ik evenwel niet hardop hoef uit te spreken, maar alleen in Mijn diepste
innerlijk. En zo is alles wat je ziet in de grond van de zaak niets anders dan
Mijn vaste, onveranderlijke wil.
[4] Deze eigenschap, waarvoor de geest
van jouw vader je al heel betrouwbare mededelingen heeft gedaan, hebben ook
alle zuivere geesten - en heel in het bijzonder Mijn engelen, die steeds klaar
staan om Mij te dienen -in een meer volmaakte graad dan de minder zuivere en
nog onvolmaakte geesten.
[5] Dat kun je nu natuurlijk nog niet
geheel begrijpen en inzien, omdat de wereld jouw ziel nog in zijn greep houdt;
maar als jouw ziel vrij wordt door Mijn geest in haar, zal deze zichtbare
wereld voorjou vergaan, dat wil zeggen: als je dat wilt zul je haar nog altijd
kunnen zien, maar de materie, die nu voor jou overal hard is, en de daarin
wonende krachten zullen je op geen enkele manier meer enige weerstand kunnen
bieden. En je zult vanuit je eigen innerlijk zelf een wereld kunnen scheppen
die voor jou, zolang jouw wil die in stand wil houden, een even volmaakte
ondergrond zal zijn om te wonen als nu deze aarde voor jouw lichaam een
ondergrond vormt om te wonen en bezig te zijn.
[6] Ik kan je een klein beeld tonen,
en als je dat op de juiste wijze beschouwt, wordt datgene wat Ik zojuist tegen
je heb gezegd begrijpelijker voor je. je hebt bijvoorbeeld 's nachts een heel
levendige droom. In deze droom ben je volkomen bij bewustzijn en ben je je er
steeds volkomen van bewust dat alleen jij het bent die droomt, en niemand anders
in jouw plaats.je hebt echter nog nooit een droom gehad waarin je geen
omgeving hebt gezien waar je je bevond alsook mensen met wie je vaak een
gesprek voerde, en wel steeds overeenkomstig jouw inzicht en manier van denken.
[7] Waar is die omgeving, waar je je
in je droom hebt bevonden, en waar en wie waren de mensen met wie je hebt
gesproken of iets anders te doen had? Kijk, nergens anders dan in jezelf!
[8] Als je ziel zich tijdens de slaap
van je lichaam voor een korte tijd grotendeels vrij voelt van de banden met
het lichaam, kan ze niet anders dan hetgeen er diep in haar verborgen ligt,
als het ware buiten zichzelf waarnemen in de vorm waarin het in haar ligt; wat
het ook is, de ziel ziet het in volle werkelijkheid voor zich en is in haar
omgeving dan evenzeer thuis als in wakende toestand op deze aarde.
[9] Dat ze in een droom ook mensen kan
ontmoeten, en wel enerzijds levende mensen en anderzijds mensen die al
gestorven zijn, komt doordat de ziel van ieder mens in zekere zin een uiterst
kleinschalige afbeelding in zich draagt van alle mensen die ooit op aarde
hebben geleefd, nu leven en nog zullen leven evenals van de gehele
geestenwereld, precies zoals een spiegel uiterlijke beelden in zich opneemt,
zonder dat die beelden werkelijkheden zijn. Natuurlijk is een spiegel maar een
heel zwakke vergelijking, omdat die op zichzelf dood is en daarom alleen dode
vormen van tegenover hem staande dingen kan weergeven.
[10] De ziel is echter een levende
spiegel; daarom kan ze de beelden die in haar aanwezig zijn tot leven brengen
en ermee omgaan en handelen alsof ze reële werkelijkheid zijn; daarbij heeft ze
het onschatbare voordeel dat ze zich via de beelden die in haarzelf tot leven
zijn gekomen, zonder enige moeite met de werkelijke beelden in verbinding kan
stellen.
[11] Zolang de ziel evenwel nog in
deze wereld leeft, blijft dat vermogen in haar nog onvolmaakt en weet ze
tenslotte zelf niet wat ze ermee moet doen; maar wanneer ze eenmaal geheel en
al van deze wereld is bevrijd, zal ze zich in een steeds hogere graad bewust
worden wat ze met dat vermogen moet doen.
[12] In dat opzicht lijkt ze op een
jonge erfgenaam, die van zijn vader veel goederen heeft ontvangen en
aanvankelijk ook niet weet hoe de goederen eruit zien en waar hij ze voor moet
gebruiken. Maar mettertijd zal hij al zijn goederen leren kennen en ook de
kennis verkrijgen hoe ze gebruikt moeten worden en wat hij moet doen om ze zich
allemaal ten nutte te maken.
[13] Op dezelfde manier zal het iedere
ook maar enigszins meer volmaakte ziel vergaan, namelijk dat ze zich
langzamerhand steeds meer bewust wordt van wat er diep in haar verborgen ligt
en hoe ze dat moet gebruiken.
[14] Met je lichamelijke ogen zie je
de gebieden en mensen van deze aarde, evenals alle andere dode en levende
objecten, alsof ze werkelijk buiten jezelf zijn; maar Ik zeg je dat je al die
dingen die je ziet alleen in jezelf ziet. Jouw ziel heeft alleen te maken met
de afbeeldingen van de uiterlijke werkelijkheden die buiten haar zijn, en niet
met de werkelijkheden zelf. Pas jouw tastzin heeft met de werkelijkheden te
maken.
[15] Je ziet in de verte een gebergte;
maar je ziet niet het gebergte zelf, maar alleen een afbeelding daarvan door
middel van je lichamelijke oog, dat zo ingericht is dat het de grote beelden
van de werkelijkheid -of dingen, als je dat liever wilt -op een sterk
verkleinde schaal in zich kan opnemen en die door een buitengewoon kunstige
inrichting van het lichaam onmiddellijk de ziel voor ogen kan stellen om ernaar
te kijken.
[16] Het lichaam zelf ziet niets, en
als het lichaam zelf iets zou kunnen zien, zou zijn oog niet zo'n kunstige
inrichting nodig hebben. Die is er dus alleen ter wille van de ziel en niet ter
wille van het lichaam zelf. Want als je de werkelijkheden zou kunnen
aanschouwen in hun werkelijke grootte, zoals ze uit Mijzelf buiten Mij zijn
geplaatst, zou je met een steen, nauwelijks zo groot als een vuist, in duizend
jaar nog niet klaar komen; want alleen op het oppervlak ervan zou je al zulke
wonderbaarlijke, bijzondere dingen aanschouwen, dat je daar vele jaren niet van
zou kunnen scheiden.
[17] In de toekomst zullen de mensen
een soort instrumenten voor het oog ontdekken, waardoor ze zelfs de kleinste
dingen sterk vergroot zullen zien en zich daardoor niet genoeg kunnen verbazen
over Mijn macht en wijsheid; maar toch zullen ze het nooit zover brengen dat ze
een nog zo klein voorwerp in de werkelijke grootte zien waarin het door Mij
tot bestaan is gebracht.
[18] De kleinste diertjes, die
nauwelijks met het oog te zien zijn, zullen ze met dergelijke instrumenten
weliswaar in zo'n reusachtige grootte kunnen aanschouwen als jij nu met je oog
een op zichzelf werkelijk groot dier kunt zien; maar al zouden ze zelfs het
kleinste diertje in de reusachtige grootte van een olifant waarnemen, zou zo'n
vergroting toch nagenoeg niets zijn vergeleken bij de werkelijke, ware grootte
van zo'n diertje, zoals het door Mij in de wereld is geplaatst.
[19] Ik heb je dit verteld opdat je
gemakkelijker inziet dat de ziel niets buiten zichzelf, maar alles alleen maar
in zichzelf te zien krijgt, en wel in de afmeting die ze het gemakkelijkst kan
overzien.
[20] Als de ziel eenmaal met haar
geest verenigd zal zijn, zal ze, als haar dat vreugde geeft, alles op ware
grootte kunnen bekijken; maar Ik zegje ook dat zelfs de meest volmaakte engelen
in de hemel er een behoorlijke schroom voor hebben om de door Mij geschapen
dingen in hun ware grootte te bekijken en daarbij Mijn eeuwige en oneindige
grootsheid te zien in alles wat ze kunnen zien, voelen, denken en begrijpen. -
Mijn beste vriend, heb je iets begrepen van wat Ik je heb gezegd?'
196
Een beeld van de geestelijke ontwikkeling van de mens
[1] De opperstadsrechter zei: 'Heer en
Meester, het lijkt alsof alles in mij ruimer begint te worden, en ik zie de
grote waarheid van Uw lessen evenals de voorwerpen van deze aarde in een
schemerig ochtendlicht; maar er hangt nog veel nevel in de lagere regionen, en
ik zal nog wel moeten wachten voor de zon van de geest in mij zal opgaan. Dat
er in U een oneindige grootheid aanwezig moet zijn, zelfs in het kleinste van
Uw schepselen, dat bewijst Uw onderricht meer dan voldoende; want de fantasie
en verbeeldingskracht van geen enkel mens zou ooit zo hoog en zo laag kunnen
reiken om ons mensen zulke beelden voor ogen te stellen, die alleen hun
oorsprong kunnen hebben in de eindeloze wijsheid en volheid van macht van de
ene en enig ware Schepper van alle dingen.'
[2] Hierop zeiden alle aanwezigen:
'Heer en Meester, wij voelen ons bijna helemaal vernietigd tegenover Uw
grootheid, die U ons door Uw woorden slechts een beetje en voor U
waarschijnlijk met het grootste gemak hebt getoond! Wat zal er uit ons groeien,
als wij U in de toekomst steeds volmaakter zullen leren kennen?!'
[3] Ik zei: 'Uit jullie zal datgene
groeien, wat er uit een mosterdzaadje groeit, dat een heel klein zaadje is
wanneer het in vruchtbare en tot leven brengende aarde wordt gelegd. Het zal
weldra uitgroeien tot de grootte van een echte boom, en onder de takken ervan
zullen zelfs de vogelen des hemels wonen. En dat mosterdzaadje zal dan in staat
zijn om zich in zijn vrucht geleidelijk tot in het oneindige te vermeerderen,
een eigenschap die niet alleen eigen is aan een mosterdzaadje, maar ook aan
alle andere zaden.
[4] Nu zijn jullie weliswaar ook nog
heel eenvoudige zaadkorrels. Mijn aan jullie gerichte leer is de goed bemeste
aarde waarin Ikzelf jullie zaai, en als jullie de levenskracht van deze leer
gretig in je opnemen, zullen jullie ook in Mijn rijk eindeloos overvloedig
vrucht dragen; want geen oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en geen
zintuig gevoeld wat diegenen in Mijn rijk te wachten staat, die in Mij geloven,
Mij liefhebben en Mijn gemakkelijke geboden houden.
[5] Maar het is nu al midden op de dag
geworden, en onze lichamen hebben ook hun versterking nodig. Zorg er dus voor,
Mijn beste waard, dat wij een flinke hoeveelheid wijn en brood en ook vis te
eten krijgen; want na het middagmaal zal Ik jullie met Mijn leerlingen weer
verlaten en verder reizen!'
[6] Nadat Ik dit had gezegd was alles
wat Ik gevraagd had er weldra, en welgemoed hielden wij een goed middagmaal.
[7] Na het middagmaal, dat ongeveer
een uur duurde, vroegen de waard en de opperstadsrechter, evenals de drie
Apollopriesters, de twee Farizeeën en de overige joden die hier aanwezig waren,
of Ik nog tot de volgende ochtend bij hen wilde blijven.
[8] Ik vroeg het aan Mijn leerlingen
en zei: ' Als jullie willen, kunnen we hier wel tot morgen blijven!'
[9] De leerlingen zeiden: 'O Heer, U
weet toch wel dat wij alles goedvinden wat U goedvindt; laten we daarom hier
blijven overeenkomstig de wens van Uw nieuwe fijne vrienden, want het is toch
al ruim een uur na de middag, en wij zouden waarschijnlijk van hier verder naar
het zuiden geen plaats meer kunnen bereiken.'
[10] Daarop zei de opperstadsrechter:
'O Heer en Meester, wat dat betreft hebben Uw leerlingen de waarheid gesproken,
want van hier tot de volgende stad, die van hieruit helemaal in het zuidoosten
ligt bij de bronnen van de beek de Arnon, is het meer dan een dagreis ver, en
langs de weg van hier naar daar staat er slechts af en toe een uiterst
armelijke herdershut.'
[11] Ik zei: 'Wat de afstand betreft
zou het Mij wel mogelijk zijn die stad samen met Mijn leerlingen te bereiken;
maar omdat jullie in je hart wensen Mij nog tot morgen bij jullie te hebben,
zal Ik ook aan die wens tegemoet komen; Ik blijf daarom tot morgen bij jullie.
[12] Deze namiddag is echter heel mooi
en zuiver; laten we daarom deze tijd van de dag buiten doorbrengen, en wel
nogmaals op de berg Nebo! We zullen er dan ook dadelijk heengaan!'
[1] Nadat Ik dat gezegd had leegde
iedereen zijn beker wijn, waarna wij allemaal welgemoed opstonden en ons naar
de genoemde berg begaven, waarop -zoals jullie al weten -Mozes, Mijn eerste
grote profeet, gestorven is.
[2] Binnen een klein half uur bevonden
we ons al op de berg, waar het er nu veellieflijker uitzag dan 's morgens; want
nu was het ook in het hele westen helder en vrij van nevel, en men overzag het
hele Jordaandal benevens een groot stuk van de Dode Zee en de hele streek van
het Libanongebergte, en natuurlijk ook een buitengewoon groot aantal steden,
plaatsjes en dorpen, evenals de oude Davidsstad Bethlehem en verder naar boven
Jeruzalem.
[3] Ongeveer een uur lang werd er veel
over de geschiedenis van het Beloofde Land gesproken, en dat het welzeker een
van de meest gezegende landen van de hele aarde was.
[4] Tenslotte zei Ik: 'Ja, jullie
hebben gelijk, maar binnenkort zal het er in dit land heel anders uitzien!
Enkelen van jullie en jullie kinderen zullen aan den lijve ervaren dat dit
aardse paradijs van de joden tot een woestijn gemaakt zal worden; want omdat
dit volk de tijd van zijn grote beproeving niet heeft herkend en ook niet
heeft willen herkennen, zal er na de grote tijd van genade weldra een andere
tijd van gericht komen, en vele joden zullen verjaagd en de hele wereld in
gedreven worden, en velen zullen ook naar jullie in deze zestig oude steden vluchten.
[5] Houd degenen van wie jullie zien
dat ze van goede wil zijn, bij jullie en geef hun onderdak; laat de
eigenzinnigen echter verder trekken! Deze streek van jullie zal Ik daarvoor in
de wijde omtrek zegenen en vruchtbaar maken zodat jullie grote kudden zullen
kunnen houden en veel gerst en ook tarwe kunnen verbouwen; ook wijnstokken
zullen jullie kunnen telen en daar een passende hoeveelheid goede wijn van
oogsten.'
[6] Daarop zei de Farizeeër Barnabas:
'Afgaande op Uw woord, o Heer en Meester, zal de oude profeet inderdaad gelijk
hebben, toen hij zei: 'Het gebied Hauran zal weliswaar door heidenen vertrapt
worden; maar als de Heer der heerlijkheid het met Zijn voeten zal betreden, zal
het weer groen worden en tot vruchtbaar land worden.'
[7] Ik zei: 'ja, ja, dat zal het ook,
maar toch nog niet in het algemeen - want voordat dit uitgestrekte Haurangebied
in zijn geheel weer vruchtbaar land wordt zal er nog wel heel lange tijd nodig
zijn; maar voor enkele honderden jaren zal dit hoogland in de wijde omtrek
vruchtbaar zijn op die plaatsen die Ik heb bezocht en waar Ik vruchtbare
mensenharten heb aangetroffen. Wanneer de harten van de mensen echter weer hard
en droog worden, zal ook dit gebied hetzelfde aanzien krijgen als de harten van
de mensen.'
[8] Hierop zei de Farizeeër Dismas: 'O
Heer en Meester, ik heb ook in de Schrift gelezen dat, als U op aarde bent, de
hemelen open zullen staan en Uw engelen op en neer zullen zweven en U dienen.
Hoe moeten we dat opvatten?'
[9] Ik zei: 'Ik denk dat dit voor jullie
nu niet zo onbegrijpelijk hoeft te zijn, aangezien jullie zelf vanmorgen op
deze plaats Mozes en een engel aan zijn zijde hebben gezien. Overigens heeft
dit tekstgedeelte van de profeet ook een andere betekenis, die eigenlijk de
enige volkomen ware is.
[10] Kijk, het hemelrijk, dat het
eigenlijke rijk Gods is, bestaat voor de mensen niet in uiterlijke pracht en
praal, maar het is inwendig in de mens. De mensen die dit rijk Gods in zich
hebben opgenomen -het rijk dat Ikzelf naar hen toe heb gebracht -zijn in hun
hart, dat van liefde voor Mij en hun naaste vervuld is, ten eerste de hemel
zelf, die nu openstaat, en ten tweede de engelen zelf, die tussen Mij en hen
opstijgen en neerdalen en Mij in hun liefde dienen!
[11] Want wat jullie hemel noemen, is
als zodanig geen hemel, maar door en door wereld, en is door Mij geschapen voor
de periode waarin de mensen hun vrijheidsproef moeten doorstaan; maar wanneer
jullie je eigen wereld tegelijk met je vlees afgelegd zullen hebben, zal deze
uiterlijke, nu zichtbare wereld er zo goed als niet meer voor jullie zijn. Dan
zullen jullie bewoners van een heel andere wereld worden, die niet Ik voor
jullie vanuit Mij of vanuit jullie zelf heb geschapen, maar die voor jullie
vanuit jullie zelf geschapen zal zijn, en wel voor iedereen al naargelang het
soort liefde dat hij voor Mij en zijn naaste heeft -zoals jij, Mijn beste
vriend en opperstadsrechter, gisteravond hier hebt gehoord uit de mond van je
reeds tien jaar geleden gestorven vader, die Ik aan je heb laten verschijnen.'
[1] (De Heer:) 'Maar opdat jullie toch
zien dat Ik, als Ik wil, Mij ook kan laten bedienen door Mijn engelen die in
Mijn hemel wonen - de hemel die de hele oneindigheid doordringt - zal Ik jullie
daar een bewijs van geven. Kijk, Ik wil dat er nu verschillende hoge engelen
hier verschijnen, en uit hen zal Ik er één roepen om Mij voor een korte tijd
omwille van jullie te dienen - want Ikzelf heb noch de dienst van een engel
noch van een mens nodig. En daarom wil Ik dat er nu meteen een groot aantal
engelen om ons heen staat!'
[2] Ik had dat nog niet uitgesproken,
of daar waren we al aan alle kanten omringd door een heellegioen van engelen,
deels in witte, deels in blauwe en deels in rode gewaden gekleed.
[3] Toen met name de voormalige
heidenen en ook de Joden en Farizeeën de vele engelen zagen, legden ze hun
handen op de borst en durfden van louter ontzag voor Mij en de vele engelen
niet te spreken.
[4] Enkele
engelen liepen naar hen toe en zeiden: 'Beste vrienden en broeders, waarom
zijn jullie bevreesd voor ons? Zien wij er soms zo verschrikkelijk uit?'
[5] De opperstadsrechter zei: 'O beste
vrienden uit de hemelen Gods, dat is het niet, maar juist het tegendeel, zodat
ik moet bekennen dat ik nog nooit van zulke prachtige menselijke gestalten
zelfs maar gedroomd heb! De Heer, die bij ons verblijft, is kennelijk ook
jullie Heer, anders zouden jullie niet zo plotseling aan Zijn wil hebben
gehoorzaamd; want ik zou met mijn wil jullie wel mijn leven lang hebben kunnen
roepen, en dan zou er hoogstwaarschijnlijk niet een van jullie aan mij
verschenen zijn. Maar daarom is en blijft de Heer de Heer en is daardoor alles
in alles, en hemel en aarde zijn onderworpen aan Zijn wil; alleen de grote
blindheid van de mensen kan en wil niet erkennen wat voor grote genade de Heer
hun in deze tijd heeft bewezen.'
[6] Nu kwam er een engel dichter naar
de opperstadsrechter toe -het was de jullie reeds bekende aartsengel Rafaël -
en zei tegen hem: 'Je hebt juist en naar waarheid gesproken - maar wat nu nog
niet is, zal mettertijd steeds meer komen; want neem van mij aan dat wij -zoals
je ons hier ziet - en nog tallozen van onze gelijken nooit stil hebben
gezeten, en in deze tijd al helemaal niet!
[7] Wij reizen over de hele aarde en
beproeven de harten van de mensen, om te zien of ze in staat zijn de levend
makende genade van de Heer in zich op te nemen; als wij dergelijke harten
vinden, sterken wij hen en als het woord van de Heer tot hen komt, wordt het
ook weldra met veel vreugde en vol geloof opgenomen.
[8] Zo ben ik ook al eerder bij jullie
geweest en heb jullie overeenkomstig de wil van de Heer gesterkt, en toen de
Heer Zelf nu naar jullie toekwam, hebben jullie Hem dan ook snel en
gemakkelijk herkend.
[9] Wij hoeven ons
bij dit werk niet aan de mensen te vertonen, aangezien wij van de Heer de macht
en de kracht bezitten om de mens op zo'n manier van nut te zijn, dat de vrije
wil van de mens daarbij geen dwang of schade ondervindt. Nu hebben jullie
echter de Heer herkend en in jullie harten opgenomen, en dan oefent ons
zichtbare verschijnen geen dwang meer uit op jullie hele gemoed en kunnen
jullie met ons praten zoals jullie met elkaar doen.'
[10] De opperstadsrechter zei: 'Beste
en verheven vriend uit de hemelen Gods, als ik in de toekomst jouw zichtbare
aanwezigheid voor iets belangrijks in naam van de Heer nodig zou hebben, en ik
zou je roepen om aan mij te verschijnen, zou je dan inderdaad aan mij
verschijnen?'
[11] Rafaël zei: 'Als het nodig zou
zijn in naam van de Heer -altijd, wanneer je mij zou roepen; maar ik zou alleen
aanjou verschijnen, en pas aan je medemensen, als mijn verschijnen geen
geloofsdwang meer bij hen teweeg zou brengen. En op wat ik je nu heb gezegd kun
je je wel verlaten -en dat ik jou in heel veel verschillende dingen kan dienen,
daarvan zul je mij door toelating van de Heer vandaag en de komende nacht nog
menig bewijs zien’
geven.
[12] Hierop deed Rafaël weer een paar
stappen terug, en Ikzelf vroeg aan de opperstadsrechter en de anderen, of ze
zich nu voldoende verzadigd hadden aan de aanwezigheid van de vele engelen.
[13] En ze zeiden allemaal: 'Heer, Uw
wil geschiede; want wij hebben ons er nu allemaal van overtuigd dat de profeten
geen letter te veel over U voorspeld hebben! leder woord over U is tot nu toe
zelfs letterlijk in vervulling gegaan!'
[14] Hierop zei Ik eerst tegen de
aartsengel Rafaël: 'Jij blijft zichtbaar zo lang bij ons, tot Ik je een wenk
geef om overeenkomstig Mijn wil ergens anders heen te gaan.'
[15] En Rafaël bedankte Mij voor deze
opdracht.
[16] Daarop zei Ik
tegen de vele andere engelen: 'Gaan jullie weer daarheen, waar Mijn wil en Mijn
wijsheid werk voor jullie heeft aangewezen!'
[17] Daarop verdwenen
plotseling alle andere engelen.
[1] Rafaël echter bleef, en hij
kleedde zich plotseling in een donkergrijs gewaad, en zijn voeten waren
voorzien van schoenen. Zijn hoofd werd bedekt door een Joodse hoed, die zoals
gebruikelijk van zijde of kameelhaar in een willekeurige, maar gewoonlijk
tamelijk lichte kleur was gemaakt. En zo was hij voor niemand meer een
opvallende gedaante.
[2] Ik zei tegen de opperstadsrechter:
'Ga naar hem toe, geef hem een hand en begroet hem als vriend en broeder, en
overtuig je ervan dat ook hij nu vlees, huid en beenderen heeft!'
[3] De opperstadsrechter deed
onmiddellijk wat Ik hem aangeraden had, en hij verbaasde zich er buitengewoon
over dat deze engelengeest zich nu in werkelijkheid als een geheel en al aards
mens onder hen bevond. Hij vroeg Rafaël om dicht bij hem te komen, wat Rafaël
ook direct deed door naast hem op een zodenbank plaats te nemen.
[4] Nu kwam ook de Apollopriester naar
Rafaël toe, begroette hem en zei: 'Je zult aan mij wel geen grote vreugde
beleven, aangezien ik al lange tijd een afgodspriester ben geweest -nu heb ook
ik de ene en enig ware God en Heer herkend en ik zal er in de toekomst naar
streven dat het hele afgodendom, voorzover zich dat in mijn gebied bevindt, zo
snel mogelijk verdwijnt.'
[5] Rafaël zei tegen hem: 'En ik zal
je helpen en je met mijn kracht ondersteunen, als het jou daaraan zou
ontbreken; daar kun je van op aan; want ook bij jou was ik al nog voor je de
Heer herkende, en ik heb je hart bereidwillig gemaakt. Later zal ik weer met je
zijn en het nodige voorwerk voor je doen onder jouw heidenen.Want neem van mij
aan dat wij niet stilzitten wanneer de Heer Zelf werk ter hand neemt, en wij
volmaakte engelengeesten zijn zogezegd als het ware de vingers aan de hand van
de Heer -en die vingers zijn bij iedereen elk moment aan het werk, zolang hij
met zijn handen werk verricht.Vertrouw dus op de belofte van de Heer, dan zal
ik je niet in de steek laten! Geloof je dat?'
[6] Hierop zei de opperstadsrechter:
'Kun jij ook alles -maar vanzelfsprekend met toelating van de Heer! -wat de
Heer Zelf kan?'
[7] Rafaël zei: 'Mijn beste vriend en
broeder, dat was een nog wel erg menselijke vraag uit jouw mond! Wij engelen
des hemels, zijn evenmin als jullie mensen op aarde geen van allen in staat uit
onszelf iets tot stand te brengen; maar ik heb je al gezegd dat wij in zekere
zin de vingers aan Zijn hand en de uitvoerders van Zijn wil zijn. Daardoor zijn
wij, als door niets beperkte, vrije wezens, zelf een uitvloeisel van de
goddelijke kracht en kunnen dan ook alles tot stand brengen wat die kracht in
ons openbaart en in ons wil; en wat wij dan tot stand brengen, is dan niet ons
werk, maar alleen dat van de Heer.
[8] Wij zijn weliswaar volkomen
zelfstandig en eveneens in alle opzichten volkomen vrij. Maar omdat de grootste
volledigheid enkel en alleen in de wijsheid en de wil van de Heer bestaat,
spreekt het toch vanzelf dat niet alleen een mens, maar met name ook een
engelengeest, die in feite ook maar een mens is, zich in een steeds grotere
zelfstandigheid en vrijheid bevindt, naarmate hij zich meer van de wijsheid en
de wil van de Heer eigen heeft gemaakt. Ik kan je daar zelfs een aards
voorbeeld van geven -kijk maar:
[9] Jij bent hier een vooraanstaande
opperstadsrechter en hebt niet alleen gezag over deze ene stad, maar ook nog
over veertien andere steden; die macht is je door de keizer verleend, zelfs
over leven en dood van mensen, geheel vrij en zonder verantwoording af te
leggen; hoe heb je die aanzienlijke aardse macht eigenlijk verkregen?
[10] Kijk, ik zal het je uitleggen.
Door je rechtenstudies heb je er bij de strenge examens in Rome duidelijk
blijk van gegeven dat je je de wil van de keizer, die je door de wetten
nauwkeurig hebt leren kennen, zodanig eigen hebt gemaakt dat je je eigen wil
volkomen ondergeschikt hebt gemaakt aan de wil van de keizer, waardoor je dan
ook een geheel nieuw mens bent geworden, die je bij het begin van je studie
niet was. Omdat je dus de wet van de keizer diep hebt ingeprent, en dus ook
zijn wil, zodat jouw oude, schijnbaar
vrije wil door de nieuwe keizerlijke wil in jezelf met onlosmakelijke boeien en
ketenen is gebonden, heb je daarbij niet alleen niets verloren, maar alleen
maar buitengewoon veel gewonnen; want met jouw eigen, oude wil zou je voor
altijd een slaaf van de keizerlijke wil gebleven zijn. Maar omdat je de keizerlijke
wil tot de jouwe hebt gemaakt, ben je daardoor zelf helemaal vrij geworden,
kun je doen wat je wilt en ben je niemand verantwoording schuldig; en als
iemand zich niet naar jouw wil zou willen voegen, dan heb je vanwege de keizer
het ius gladii* (* Latijn voor: Zwaardrecht, ofwel het recht over leven en
dood.) in de hand en kun je de weerspannigen door de macht en het gezag van de
keizer tot gehoorzaamheid dwingen.
[11] En kijk, hoe
meer je ernaar streeft om de wil van de keizer zo nauwkeurig mogelijk te
vervullen -waarvan de keizer binnen zeer korte tijd in kennis gesteld kan
worden -een des te hoger en qua invloedssfeer veel uitgestrekter ambt zal je
door de keizer geschonken worden, waarin je nog veel vrijer zult kunnen
handelen dan nu; en zo kun je je voortdurend steeds verder omhoogwerken, zodat
je tenslotte zelf naar het hof van de keizer wordt gehaald en van daaruit
beveelt en handelt, alsof je al bijna de keizer zelfwas.Vraag jezelf nu eens af
hoe je die hoge macht verkregen hebt -en het antwoord in jezelf zal onmogelijk
een ander kunnen zijn dan: 'Ik heb mijn oude menselijke wil zozeer geheel en al
verloochend, dat daar niets anders van over is gebleven dan alleen, dat ik mij
door die oude wil er heel ijverig op toe heb gelegd mij de wil van de keizer
volkomen eigen te maken.'
[12] En kijk, precies zo vergaat het
ons, volmaakte engelengeesten! Wij hebben ook onze eigen, volkomen vrije wil;
maar die is desondanks oneindig veel beperkter dan de volkomen vrije wil van de
Heer Zelf.
[13] En hoe meer we
ons eigen maken van de wil van de Heer, alsof het onze eigen wil zelf was, des
te meer vrije macht, kracht en gezag wordt ons dan volkomen eigen, en wij
kunnen dan ook alles bewerkstelligen en voortbrengen wat de Heer Zelf tot
stand brengt en voort kan brengen.
[14] Maar nu zul je
zelf ook inzien dat niet wij het zijn, die dat kunnen, maar alleen de Heer in
en door ons.
[15] Als iemand in jouw gezagsgebied
iemand anders heeft beroofd en vermoord en daarna gepakt en voorjou gebracht
wordt, zul je hem berechten en ook laten doden. Daarmee heb je juist gehandeld,
omdat je volgens de wil van de keizer hebt gehandeld, en daarbij ben je evenals
de keizer zelf ex lege*; (* Latijn voor: buiten, boven de wet.) de rover en
moordenaar heeft echter volgens zijn eigen wil gehandeld en is daardoor ten
onder gegaan.
[16] Begrijp je nu, hoe ook wij
engelengeesten de macht en heerschappij bezitten om vrij en zonder
verantwoording af te leggen alles te doen wat de Heer Zelf doet?'
[1] Hierop zei de opperstadsrechter:
'Luister, mijn hemelse, buitengewoon wijze vriend, doorjouw verklaring is het
me nu zo duidelijk geworden, dat ik er mijn hele leven verder geen vragen meer
over zal hebben; en aan je wijsheid, die gelijk is aan de wijsheid van de
Heer, zie ik ook dat jij alles kunt wat de Heer zelf kan! Jouw hulp zal mij
daarom, als de Heer het toelaat, buitengewoon goed van pas komen bij ieder
werk van mij in Zijn naam.'
[2] Hierop zei Ik tegen de
opperstadsrechter: 'Welnu, Mijn beste vriend, hoe bevalt Mijn hemelse dienaar
je?'
[3] De opperstadsrechter zei: 'Heer en
Meester, hij spreekt precies zoals Uzelf uit hem zou kunnen spreken, en daaraan
herken ik heel duidelijk dat hij een hoge dienaar van Uw eindeloos goddelijke
heerlijkheid en majesteit moet zijn. Ik geloof ook zonder twijfel dat hij door
Uw wijsheid en Uw wil alles tot stand kan brengen wat Uzelf kunt
bewerkstelligen en tot stand kunt brengen dat wil zeggen: te oordelen naar
mijn menselijke wijsheid; maar dat Uw wijsheid en Uw wil vast nog eindeloos
veel dieper en verder om zich heen zullen grijpen dan zelfs het meest verlichte
verstand van al Uw engelengeesten kan zien en begrijpen, daar ben ik volkomen
van overtuigd!'
[4] Ik zei: 'Mijn beste vriend, dat
heeft jouw vlees je niet ingegeven, maar jouw geest uit Mij van gene zijde;
streef er dus naar om je ook Mijn wil eigen te maken, zoals je je de wil van de
keizer eigen hebt gemaakt, dan zul je weldra en gemakkelijk steeds meer
volkomen één worden met jouw geest uit Mij van gene zijde, die Mijn liefde,
wijsheid en macht is, en dan zul je ook zo kunnen werken als deze engelengeest
-die 'Rafaël' heet! Je hebt nu natuurlijk nog niet het flauwste idee van wat
hij allemaal tot stand kan brengen; maar enkele bewijzen zullen je daar meer
duidelijkheid over geven.
[5] Vraag nu aan hemzelf maar in
redelijkheid -om voor jullie aller ogen een teken te doen, om jullie allemaal
een besefte geven van waar Mijn macht en Mijn wil door hem toe in staat is, dan
zal hij niet aarzelen jou en jullie allemaal daarmee van dienst te zijn!'
[6] Daarop zei de opperstadsrechter:
'O Heer en Meester, ik vind mijzelf te midden van jullie nu opeens zo dom en
onnozel, dat ik nu werkelijk niet weet wat voor redelijk teken ik van hem moet
vragen! Het zou daarom beter zijn als U, o Heer en Meester, zo genadig wilde
zijn hem Zelf te zeggen wat hij moet doen om ons onze voorstellingen over zijn
macht te verhelderen!'
[7] Daarop zei Ik: 'O nee, Mijn
vriend, dat is nergens voor nodig; want Mijn Rafaël is immers vervuld van alles
wat Ik wil en wens! Maar Ik trek Mijn speciale wil en Mijn macht terug, opdat
hij zelf vanuit zijn rijkdom uit Mij, die hij zich eigen heeft gemaakt, kan
werken en willen zoals hij maar wil, opdat jij daardoor pas goed ziet wat Mijn
rijk in alle engelen en ook in de mensen geheel vrij, als het ware zelfstandig
uit zichzelf, kan bewerkstelligen, zonder dat Ik al Mijn talloze engelengeesten
en ook de mensen op deze aarde aan de leiband van Mijn almachtige wil hoef te
leiden; kies dus in vrijheid iets wat jou goed dunkt en zeg het tegen hem, dan
zal hij onmiddellijk uitvoeren wat jij wilt!'
[8] Nu zweeg de opperstadsrechter een
poosje, wreef met zijn ene hand over zijn voorhoofd en krabde zich met zijn
andere een beetje achter zijn oor, omdat hij nog niet goed kon besluiten wat
voor echt redelijk verzoek hij tegenover Mij en Rafaël naar voren moest
brengen. Tenslotte moest hij er weer aan denken dat Ik hem had beloofd -nog in
het huis van de waard -dat deze steppeachtige streek, die arm was aan alles,
groen zou worden en veel gras, graan, vruchtbomen en zelfs de wijnstok voort
zou brengen, en dat legde hij precies zo aan Rafaël voor.
[9] Rafaël klopte hem vriendelijk op
de schouder en zei: 'Mijn beste vriend en broeder, daarmee heb je werkelijk
iets heel verstandigs van mij verlangd, en aan jouw verlangen zal ook
onmiddellijk voldaan worden!'
[10] Daarop zei de opperstadsrechter,
die zijn blik niet van Rafaël kon afwenden: 'Nee, nee, mijn beste hemelse
vriend, het hoeft niet onmiddellijk te gebeuren; ik ben al tevreden als het zo
geleidelijk aan gebeurt met medewerking van onze armzalige menselijke vlijt.'
[11] Daarop zei Rafaël: 'Beste vriend
en broeder, heb je nooit gehoord dat iemand aan wie iets gevraagd wordt, twee
keer zoveel en nog meer geeft wanneer hij het onmiddellijk geeft, dan wanneer
hij het degene die hem ergens om gevraagd heeft, pas stukje bij beetje schenkt,
al naargelang hij tijd en gelegenheid heeft?'
[12] De opperstadsrechter zei: 'Dat is
natuurlijk wel waar, en wij Romeinen hebben in onze burgerlijke wet ook een
soortgelijke uitspraak, maar die wordt niet altijd zo ten uitvoer gebracht.'
[13] Daarop zei Rafaël: 'Beste vriend
en broeder, dat is bij de burgers van deze wereld wel gebruikelijk, omdat
jullie wil en de kracht om die ten uitvoer te brengen nog met veel zwakheden
behept is; maar voor ons, burgers van de
hemel van de Heer, is dat niet meer het geval, maar wat wij wensen en willen is
er al op hetzelfde ogenblik en zo volmaakt als maar mogelijk is. Sta nu op en
bekijk deze streek een beetje, dan zul je volkomen overtuigd raken van de
waarheid van wat ik je nu heb gezegd!'
[1] De opperstadsrechter stond op en
richtte zijn blikken naar alle kanten op de omgeving en herkende die niet meer;
want hij zag een groot aantal zeer weelderige, volledig rijpe graanvelden,
verder met dicht gras begroeide weiden, die zich bijna onafzienbaar ver uitstrekten,
en rond de stad grote tuinen, die vol stonden met de edelste fruitbomen. Ook de
berg Nebo, waar wij ons op bevonden, was helemaal groen geworden en rondom
begroeid met de prachtigste vijgenbomen en wijnstokken. Ook zag hij iets
beneden de stad een behoorlijk grote vijver, van waaruit verscheidene beekjes
in verschillende richtingen stroomden.
[2] Toen de opperstadsrechter en ook
de anderen dat allemaal zagen, sloeg hij -evenals de waard, de drie
Apollopriesters en ook de Farizeeën en de Joden -zijn handen van verbazing
boven zijn hoofd en zei: '0 Heer, dat is haast oneindig veel te veel, en het
gaat werkelijk al mijn voorstellingen te boven! Wat zullen de mensen, die in
deze stad en in het tamelijk uitgestrekte gebied er omheen wonen, van dit verschijnsel
zeggen? Er kan onmogelijk een andere gedachte bij hen opkomen dan dat een of
andere barmhartig geworden god dat allemaal heeft gedaan door de bede van een
van zijn priesters; maar ik zal het volk er heel gauw van op de hoogte brengen
hoe en waardoor dit allemaal zo is geworden.
[3] Maar nu vraag ik U, o Heer, om
noch voor mij noch voor deze hele streek een tweede teken te doen; want dit
teken heeft mij, behalve mijn verbazing, tegelijk ook buitengewoon in
verlegenheid gebracht, en er zullen daarover waarschijnlijk vandaag nog en
morgen van alle kanten zoveel vragen komen, dat we daar niet voldoende passende
antwoorden op kunnen geven!'
[4] Ik zei: 'Dat zal natuurlijk wel zo
zijn; maar Ik zal er ook voor zorgen dat het jullie niet zal ontbreken aan de
juiste antwoorden, en de hele bevolking van deze uitgestrekte streek zal blij
en dankbaar naar huis gaan en vergaren wat er op ieders stuk grond is gegroeid.
Maar je kunt het met de hulp van je vele ondergeschikten wel tot een wet voor
jezelf maken dat je het volk ernstig op het hart drukt hier geen ruchtbaarheid
aan te geven, omdat het zich daardoor uit veel verder gelegen streken vele
hebzuchtige en afgunstige lieden op zijn hals zou halen en uiteindelijk naar
de wapenen zou moeten grijpen om de afgunstige vijanden weg te houden van de
gezegende grenzen van deze landstreek.
[5] En ook jullie, Mijn leerlingen en
jullie Joden, moeten er onder de Joden daar in het Beloofde Land geen ophef
over maken; want velen zouden jullie niet geloven, maar jullie alleen maar
uitlachen en vervolgen. En veel andere, zwakke Joden zouden jullie wel geloven,
en door jullie ook in Mij geloven; maar dat geloof zou voor hen geen stevige
basis hebben, omdat ze het ten eerste door hun eigen toevoegingen maar al te
gauw groter zouden maken zoals ze met al hun bijgeloofdoen, en ten tweede zou
zo'n manier van verder verbreiden te zeer naar het oude bijgeloof rieken en
zodoende slechts een zeer twijfelachtig geloof bewerkstelligen; want als men
later in deze streek zou komen om zich van het wonder te overtuigen, zou men
zeggen dat ook echte vlijt en ijver van de mensen dit tot stand had kunnen
brengen.
[6] Maar later kunnen jullie het wel
op verstandige wijze vermelden bij die mensen, die Mijn leer al volkomen
aangenomen hebben en daardoor Mijn rijk zijn binnengegaan. Die zullen jullie
geloven, maar ook zeggen: 'Ja, wat zou er voor de Almachtige onmogelijk kunnen
zijn? Als wij Hem hebben, hebben wij door Hem alles!'
[7] Blijf dus in eerste instantie
alleen bij de leer, en naderhand kunnen jullie pas overgaan tot Mijn tekenen,
die evenwel in de loop van de tijd toch weinig geloof zullen vinden, hoe waar
ze ook zijn; want het verstand van de mensen zal pas ophouden die dingen te
bekritiseren, als het ingewijd kan worden in de fundamentele oorzaak van het
ontstaan ervan, en die inwijding zal bij zeer velen niet hier op aarde, maar
pas aan gene zijde plaats kunnen vinden.
[8] Volg deze raad van Mij op, dan
zullen jullie daardoor zonder problemen vorderingen maken; in het andere geval
zouden jullie wel eens met veel stenen des aanstoots te maken kunnen krijgen!
Goed is dus goed, maar beter is ook eeuwig beter, en het beste is datgene wat
Ik jullie zeg.'
[9] Hierop gaven allen Mij hun woord
dat ze deze raad zeer getrouw zouden opvolgen, en de opperstadsrechter vroeg
Mij of hij de keizer er ook van op de hoogte moest stellen.
[10] Ik zei tegen hem: 'Laat de keizer
er voorlopig buiten, maar over een jaar kun je Mijn vriend Agricola in Rome
ervan in kennis stellen, en hij zal het te zijner tijd tot jouw voordeel ook
wel aan de keizer overbrengen! Voor dit moment is het echter voldoende om
alleen jouw gebied te onderrichten; en als er een buurman uit de noordelijk van
hier gelegen steden naar je toe zou komen, zal die jou zelf zeggen wie daarvoor
gezorgd heeft. De commandant Pellagius kun je ervan op de hoogte brengen; want
hij is in militair opzicht ook over deze stad aangesteld en kent Mij!'
[1] Hierop vroeg Ik de opperstadsrechter
of hij thuis bij zijn moeder niet iets bezat wat hij graag hier zou hebben.
[2] De opperstadsrechter zei: 'Jawel,
Heer en Meester. Maar dat is in de tijd dat ik nog in Rome was op zo'n plaats
neergelegd, dat wij het ondanks ons ijverige zoeken niet meer hebben kunnen
vinden! Het is namelijk onze oude patriciersbrief* (* Van oorsprong vormden de
patriciërs in Rome het 'populus' ofwel het eigenlijke volk, een erfadellijke
kaste, streng onderscheiden van het 'plebs'. Later gingen de Romeinse keizers
ertoe over om aan mensen persoonlijk de waardigheid van 'patricius' te
verlenen, wat bevestigd werd in een soort oorkonde. Waarschijnlijk is dat de
'patriciersbrief' waar hier sprake van is.) , nog uit de tijd van Julius
Caesar, in een gouden koker. Daar is mij veel aan gelegen, niet zozeer ter
wille van mijzelf als veeleer ter wille van mijn jongere broers en zusters.'
[3] Rafaël, die naast hem zat, zei:
'Kijk eens hier, hier is je oude patriciersbrief! Bekijk hem maar goed, of het
wel de goede is!'
[4] De opperstadsrechter opende
uiterst verbaasd de koker en vond daarin opgerold zijn patriciersbrief, die hij
maar al te goed kende, en hij vroeg aan Rafaël: 'Wel, hoe heb je dat gedaan?'
[5] Rafaël zei: 'Kijk, het is onder
andere ook een eigenschap van ons dat wij ons in één ogenblik van de ene plaats
naar de andere en vandaar weer terug kunnen begeven, en zo was ik op ditzelfde
moment ook in Rome en ben nu weer hier.'
[6] De opperstadsrechter vroeg nu weer
aan Rafaël: 'Als ik de koker en ook de patriciersbrief die erin zit niet zo
goed kende, zou ik geloven dat jij hem net zo door je macht hebt geschapen als
je deze streek in één ogenblik tot bloeien hebt gebracht; maar die gedachte
moet ik vanwege de echtheid van de koker en van deze brief helemaal opgeven.
[7] Je hebt mij wel gezegd dat jullie,
volmaakte engelengeesten, ook de eigenschap bezitten om je in één ogenblik van
de ene plaats naar de andere en vandaar weer terug te bewegen. Dat geloof ik
nu ook; maar je bent hier niet één moment afwezig geweest, en daarom ben ik van
mening dat jij een andere dienstbare engelengeest die zich in jouw nabijheid
bevindt naar Rome hebt gestuurd, en dat die jou ook snel genoeg deze koker kon
brengen.'
[8] Rafaël zei: 'O nee, mijn beste
vriend, dat heb ik echt zelf gedaan. Want zie, evenals al het andere wat de
ruimte betreft kan ook de tijd in zeer kleine stukjes worden verdeeld, en wel
zodanig dat het tijdsverloop, dat jij een ogenblik noemt, in een eindeloze
reeks van nog kortere spannen tijds ingedeeld kan worden! Voor jou en je
begripsvermogen is zo'n klein stukje tijd natuurlijk zo goed als niets, maar
zo is het voor ons volmaakte engelengeesten niet; want in zo'n heel klein
stukje tijd kan ik mij talloze malen van hier heel ver weg en weer terug
bewegen, terwijl jij nooit zult merken dat ik in die tijd ook maar een ogenblik
afwezig was, en de mensen op dat meest verafgelegen punt, waar ik mij naartoe
heb bewogen, zullen mijn aanwezigheid even weinig missen als jij! Weetje hoe
snel een gedachte is?'
[9] De opperstadsrechter zei: 'Ja,
mijn beste hemelse vriend, daar heb ik enige voorstelling van, en wel met name
uit de leer van de wijze Plato!’
[10] Daarop zei Rafaël weer: 'Hoe heet
de verst gelegen plaats die jij min of meer persoonlijk kent?'
[11] De opperstadsrechter zei:
'Brittannië! Want met mijn vader, die toen nog leefde, heb ik daar eens een
reis naartoe gemaakt, en wel over het water, welke reis heen en terug naar Rome
meer dan twee volle jaren heeft geduurd.'
[12] Rafaël zei: 'Binnen welke tijd
kun jij je met je gedachten daarheen begeven?'
[13] De opperstadsrechter zei: 'Ja,
beste vriend, in één ogenblik ben ik daar en hier tegelijk, en al zou ik in
gedachten nog duizend keer zover weg moeten gaan, geloof ik dat ik daar niet
meer tijd voor nodig zou hebben.'
[14] Daarop zei Rafaël: 'Kijk, mijn
beste vriend en broeder, diezelfde eigenschap die jij in je gedachten bezit,
bezitten wij volmaakte geesten natuurlijk in een veel volmaaktere graad in het
rijk Gods in werkelijkheid, en als reine en vrije geest in het rijk Gods zul
jij diezelfde eigenschap als ik ook bezitten. [15] Ja, mijn beste vriend, het
rijk Gods heeft in alle opzichten een eindeloze uitgestrektheid! Als wij
volmaakte geesten ons niet sneller zouden kunnen bewegen dan jullie mensen op
deze aarde, zou het er met het verrichten van de wil van de Heer op zeer veraf
gelegen plaatsen van Zijn scheppingen erg bedenkelijk uitzien -maar omdat de
tijd en de ruimte voor ons volmaakte geesten helemaal geen belemmering kunnen
vormen, kan ook de orde van de Heer in de hele oneindigheid nooit ook maar
enigszins verstoord raken. Begrijp je dat, mijn beste vriend en broeder?'
[16] De opperstadsrechter zei: 'Wel
een beetje beter dan eerst; maar toch zal ik nog lang niet in staat zijn om dat
bewegingsmysterie ten volle te doorgronden!’
203
De stralende steen van de zon
[1] Daarop zei Rafaël: 'Mijn beste
vriend en broeder, kijk eens naar de zon, die nu al een heel eind in het westen
staat! Hoe ver denk je dat die ster hier vandaan is? Ik weet dat je dat niet
weet, en ook al zou ik je de afstand in jullie aardse maat van de veldweg
aangeven, zou je het getal niet begrijpen omdat je het Arabische
getallenstelsel niet kent en een zo groot getal niet met jullie Romeinse
cijfers uitgedrukt kan worden. Maar je weet wel hoe snel een pijl een afstand
van 50 tot 100 passen aflegt; hij zal daar niet veel meer dan vier ogenblikken
voor nodig hebben, en derhalve is de vlucht van een pijl de snelste beweging op
aarde die je kent. Kijk, een pijl die vanaf de aarde naar de zon wordt afgeschoten
zou -als hij zover zou kunnen vliegen en de aantrekkingskracht van de aarde
het hem niet zou verhinderen -voor zo'n reis, namelijk van hier naar de zon,
een tijd van bijna vijftig jaar nodig hebben voor hij op de zon aan zou komen!
[2] Dat een mens er met zijn voeten
wel enkele honderden jaren voor nodig zou hebben, spreekt vanzelf. En hoeveel
tijd denk je dat ik ervoor nodig heb om van hier naar de zon en weer terug te
komen?'
[3] De opperstadsrechter zei: ja, mijn
beste hemelse vriend, zoals ik het nu zie zul je voor die reis ook niet meer
tijd nodig hebben dan van hier naar Rome en terug.'
[4] Rafaël zei: 'Dat heb je goed
geantwoord -en kijk, terwijl ik nu met je praat ben ik al naar de zon geweest
en weer terug! Als bewijs daarvan heb ik ook een klein aandenken van de zon
voor je meegebracht.'
[5] Hierop greep Rafaël met zijn hand
in de zak van zijn mantel, haalde er een steen uit die bijna net zo straalde
als de zon en toonde hem aan de opperstadsrechter met de woorden: 'Kijk, dergelijke
stenen zijn er op aarde niet; maar op het grote lichaam van de zon, met name in
de middelste gordel ervan, die je later ook nader zult leren kennen, zijn er
buitengewoon veel van zulke stenen van verschillende grootte!
[6] De bewoners van dat grote
hemellichaam gebruiken dergelijke stenen om hun vertrekken die van binnen
donker zijn, te verlichten; want het eigenlijke zonnelichaam is in feite alleen
maar donker. Het licht van de zon dat je ziet, ontwikkelt zich op het
atmosferische oppervlak ervan; alleen naar buiten toe werkt het in zijn volle
kracht, en naar het eigenlijke vaste zonnelichaam toe nauwelijks sterker dan
zoals je het oppervlak van deze aarde verlicht ziet.
[7] Neem jij ook deze steen dus maar,
dan zul je daarmee tien jaar lang je kamers 's nachts goed kunnen verlichten;
maar na tien jaar zal het licht ervan steeds minder worden. Als je hem echter
langer als verlichting wilt gebruiken, stel hem dan iedere dag bloot aan de
zonnestralen; hij zal zich daar dan mee verzadigen en jou in plaats van een
goede lamp de hele nacht als verlichting dienen. Maar na honderd jaar, als deze
steen te sterk doordrongen zal zijn geraakt van het zuur van de aardse lucht,
zal hij helemaal ongeschikt worden voor verlichting.'
[8] Daarop nam de opperstadsrechter de
steen met diep ontzag aan, bedankte ervoor, wikkelde hem in een schone doek en
stopte hem in de zak van zijn mantel.
[9] Dat zagen natuurlijk ook Mijn
leerlingen, die de Romeinen heimelijk benijdden en bij zichzelf zeiden: 'Wij
zijn al zolang bij Hem -maar voor ons heeft Hij nooit zulke wonderen gedaan. Zo
gauw Hij bij Romeinen kwam deed Hij steeds Zijn grootste wonderen, en wij
hebben ze pas bij de heidenen kunnen zien, aan wie Hij ze ook Zelf of door de
engel Rafaël kon verklaren! Maar toen in de buurt van Jeruzalem de ons allen
bekende vrome Nicodemus Hem eens vroeg hoe het rijk Gods eruit zag, gaf Hij hem
ten antwoord: 'Zolang je niet in de geest wedergeboren bent, zul je de dingen
van de hemel niet kunnen begrijpe.n; want je begrijpt de dingen van deze aarde
niet, die je toch ziet - hoe zul je dan de hemelse dingen begrijpen, die je
niet ziet?' Waarom zei Hij dat ook niet tegen de heidenen, en waarom juist
tegen de joden?'
[10] En zo mopperden de leerlingen
heimelijk onder elkaar, en Ik stond op, liep naar hen toe en zei: 'Wat mopperen
jullie daar heimelijk onder elkaar? Laat Ik jullie niet getuige zijn van alles
wat Ik bij de heidenen doe, en heb Ik jullie niet pas twee dagen geleden nog de
reden genoemd waarom Ik de heidenen meer kan tonen en verklaren dan jullie?
[11] Wat de kennis van de natuur
betreft zijn jullie allerminst op de hoogte; de Romeinen hebben daar echter
veel gedegen kennis van en kunnen de wetmatigheden en de samenhang van de
dingen in de natuur heel goed onderscheiden. Dat alles ontbreekt jullie joden,
en dat is al zo sinds de tijd van de eerste richters, die ook wisten hoe alles
in de natuur met elkaar te maken had, en wel uit de twee boeken van Mozes die
jullie verworpen hebben en waarvoor in plaats jullie een kabbala hebben
gemaakt, waarvan de inhoud slechter is dan de inhoud van welke heidense
filosoof ook. Maar Ik belet jullie niet om dergelijke hogere verklaringen mede
aan te horen en dergelijke daden mede te aanschouwen. Hoe lang zal Ik jullie
nog moeten verdragen, tot jullie de dingen beginnen te begrijpen?'
[12] Simon Juda zei: 'O Heer en
Meester, heb toch geduld met ons; wij zien alweer in dat wij tegenover U weer
eens gezondigd hebben!'
[13] Ik zei: 'Het is alweer goed; maar
laat in de toekomst dergelijk gemopper achterwege!’
[14] Dat griften de leerlingen in hun
hart en werden daarna bij iedere gelegenheid veel bescheidener en gelatener,
en Ik keerde van hen weer terug naar de opperstadsrechter en Rafaël.
204
De dierenwonderen van Rafaël
[1] Daarna werd er over meer
natuurlijke dingen gesproken, en in de loop van dat gesprek merkte onze waard
op, dat deze streek nu weliswaar tot ver in de omtrek het heerlijkste gras
bezat, zoals niet licht op een andere plek op aarde te vinden zou zijn -maar de
kudden van de bewoners van deze stad en omgeving waren heel klein, en men zou
de kudden wel honderd keer zo groot kunnen maken, dan zouden ze nog voedsel in
overvloed vinden.
[2] Daarop zei Ik: 'Jullie kudden
zouden wel op even wonderbaarlijke wijze vermeerderd kunnen worden, maar dat
zou voor de mensen nog opvallender zijn dan al het andere; want iedereen, die
nu tien schapen op de weide heeft, zou erg grote ogen opzetten als zijn herder
in plaats van tien schapen er opeens duizend naar huis zou brengen, die de
eigenaar van de schapen niet eens zou kunnen onderbrengen, omdat zijn
schaapsstal hoogstens ruimte voor twintig schapen heeft. Probeer dus een flink
aantal schapen en andere dieren te kopen; over twee jaar, gerekend vanaf nu,
zullen ze zich wel op een goede manier vermeerderen! Als jullie het graan
geoogst hebben, zullen jullie het gemakkelijk kunnen bewaren -want daar hebben
jullie ruimte genoeg voor; maar met het houden van huisdieren zou jullie dat
slecht lukken -en daarom laten we dat zoals het is!
[3] Van hieruit zien jullie die ene
behoorlijke grote vijver; maar in de omgeving zijn er nog zes, waarmee de hele
streek voldoende bevloeid kan worden. In het diepe water van de vijvers zullen
jullie ook een groot aantal vissen aantreffen, die de bewoners van deze stad en
omgeving voor hun dagelijkse levensbehoefte kunnen gebruiken; de vissen van de
vijver die we van hieruit kunnen zien, zullen echter eigendom zijn van de
opperstadsrechter, de waard, de Apollopriesters en de paar Joden, zodat ieder
van jullie die Ik zojuist heb genoemd, dus het recht heeft om een vierde deel
van de vijver te bevissen. Maar laat niemand dat overmatig doen, maar alleen
zoveel hij nodig heeft, opdat niemand door de te grote hebzucht van een ander
benadeeld wordt. De vissen in de vijver zijn van een heel edele soort, waardoor
het water van de vijver nooit verontreinigd raakt.'
[4] Daarop bedankten de vier partijen
Mij voor dit geschenk en bezwoeren dat ze zich zeer nauwkeurig aan dat gebod
zouden houden, en de opperstadsrechter zou ook zorg dragen voor eenzelfde orde
bij de andere vijvers en die orde ook in stand houden.
[5] Terwijl verscheidenen nog onder
elkaar over dit wonder spraken, namelijk hoe het mogelijk was geweest om de
vijvers direct met vissen te bevolken, stond Rafaël op en zei tegen de
opperstadsrechter en de waard: 'Dat is voor de almachtige wil van de Heer in
ons even gemakkelijk te doen als om een woestijn in één ogenblik groen te laten
worden; want het maakt niet uit om dieren, ongeacht welk soort, ogenblikkelijk
tot bestaan te roepen of talloze grassen, planten, graansoorten en vruchtbomen.
[6] Want wat een geest zich vanuit de
wil van de Heer in zichzelf voorstelt en wil dat het bestaat, dat is er dan ook
meteen; maar natuurlijk is het denken van een zuivere engelengeest heel anders
dan het denken van een mens.
[7] De mens kan zich alleen de
uiterlijke vormen voorstellen en daarover allerlei fantasieën vormen; maar wat
de vormen van het kleinste tot het grootste inwendig moeten bevatten, en hoe ze
gebouwd moeten zijn om te kunnen leven, dat kan geen mens zich voorstellen, en
daarom kan hij zijn wil ook niet zodanig richten, dat de geest van zijn wil de
vormen tot leven brengt en actief doet worden. Maar een volmaakte engelengeest
kan dat wel, en een minder volmaakte kan het in mindere mate ook.
[8] Daartussen bestaat bijna hetzelfde
verschil - om op aardse wijze met je te praten, mijn beste opperstadsrechter
-als tussen een in alle regelen der kunst ontwikkelde beeldhouwer en iemand
anders, die eventueel ook wel in staat is uit een stuk hout een heel gebrekkig
beeld te snijden; maar wat een verschil tussen zo'n beeld en dat van de hand
van een volleerd kunstenaar!
[9] En als er reeds op deze aarde een
zeer uiteenlopende gradatie bestaat in de ontwikkeling van de mensen, hoeveel te
meer is dat dan in het rijk van de geesten het geval!
[10] Kijk, een olifant is tegenwoordig
het grootste maar tevens meest intelligente ,dier op aarde en kan, als hij
door de mensen goed worden afgericht, gebruikt worden voor allerlei dienstbaar werk.
Er is een tijd geweest dat deze diersoort ook in deze streek woonde.
[11] Maar omdat deze streken in de
loop der tijd door de vele wandaden van de mensen steeds onvruchtbaarder zijn
geworden, trok dat dier verder naar het zuiden naar die streken, waar het
genoeg voer voor zichzelf vond; deze streken hebben echter als gevolg van het
vertrek van dit dier aan heel wat belangrijke aardse voordelen ingeboet.
[12] Maar als jij het wenst, mijn
beste vriend en broeder opperstadsrechter, kan ik voor jou in één ogenblik voor
een mannetje en een vrouwtje zorgen, en daarvoor zul je wel voer genoeg vinden
-en kijk nu eens naar beneden naar de omgeving van de vijver, dan zul je daar
al een mannetje en een vrouwtje zien!
[13] Stuur je knechten er straks heen
met een paar broden, dan zullen ze de knechten volgen naar jouw eigen stal, die
voldoende ruimte heeft voor deze dieren! Maai dan het gras op het grote stuk
weide dat van jou is, laat het drogen en tot bossen samenbinden; laat de
knechten dan met de dieren naar buiten gaan dan zullen die zelf het hooi in de
schuur brengen, en zo zul je ze geleidelijk aan voor nog verschillende andere
werkzaamheden kunnen africhten.’
[14] De opperstadsrechter bedankte
Rafaël voor dit wonderbaarlijke geschenk en zei: 'Een paar knechten van mij
verstaan heel goed de kunst om deze dieren af te richten, want ze hebben
dergelijke dieren vanuit Indië zelfs naar Rome gebracht, en de keizer heeft hen
een tijdlang bij zich gehouden om die dieren te verzorgen; daarna kwamen ze bij
mijn vader in dienst en zijn ook hier mijn trouwste dienaren.'
[1] Na dat gesprek ging de zon onder,
en wij stonden op en begaven ons weer naar de stad naar onze waard.
[2] We kwamen al gauw weer in onze
gastenkamer; ook Rafaël kwam met ons mee, en toen we aan tafel gingen zitten
vroeg de waard Mij of hij ook voor de bijzondere gast Rafaël moest laten
dekken.
[3] Ik zei: 'Natuurlijk; want nu is
ook hij voor deze tijd omhuld met een lichaam, dat uit de lucht van deze aarde
is genomen, en hij heeft evengoed ook aardse versterking nodig als Ik, de Heer
Zelf. Het voedsel dat hij tot zich neemt wordt in hem weliswaar op een heel
andere manier omgezet dan bij een natuurlijk mens; maar dat doet niets ter
zake. Hij zal dus evengoed samen met ons spijs en drank tot zich nemen als
wijzelf, alleen aanzienlijk veel meer dan wij, waar je van tevoren rekening mee
moet houden. Maar laat nu eerst brood en wijn op tafel zetten, en pas later de
vissen en een goed klaargemaakt, gebraden lam!'
[4] De waard zei:'O Heer en Meester,
met een lam zal het niet zo goed lukken, omdat ik er geen meer heb! Maar ik
heb wel ongeveer dertig schapen; als de herder ze al naar huis heeft gedreven
kan ik daarvan het jongste direct laten slachten.'
[5] Daarop
zei Ik: 'Maak je daar geen onnodige zorgen om! In de keuken zul j e een reeds
geslacht en voor het braden helemaal klaargemaakt lam aantreffen, en zodoende
hoeft er dus van jouw dertig schapen geen een geslacht te worden; want op het
mannetje na zijn ze allemaal drachtig en zullen over twee weken jouw
schaapskudde twee keer zo groot maken.'
[6] Hierna zorgde de waard direct voor
het brood en de wijn en ging toen naar de keuken om naar het lam te kijken, dat
klaargemaakt was om te braden. Hij verwonderde zich daar al niet zo erg meer
over, omdat hij de andere wonderen al had gezien en hij dit wonder ook heel
begrijpelijk vond; maar zijn keukenpersoneel was des te meer verbaasd, evenals
zijn vrouw.Want terwijl wij op de berg verbleven, was zij in de kleine, aan de
herberg grenzende moestuin om welriekende kruiden te verzamelen voor de vis die
's avonds klaargemaakt zou worden, en ze was echt geschrokken toen voor haar
ogen de anders schraal uitziende moestuin plotseling opnieuw groen werd en een overvloed
bood van alles wat er voor het huis nodig was.
[7] De vrouw kwam woorden tekort om de
waard te vertellen hoe het haar bij die gebeurtenis te moede was geworden; maar
na verloop van tijd had ze bedacht dat niemand anders dat bewerkstelligd kon
hebben dan de aanwezige wonderbaarlijke gast, die ook zij nu evenals al haar
huispersoneel als een ware God zou beschouwen en vereren, en wel temeer omdat
ook de drie Apollopriesters zich aan deze God hadden onderworpen. Daarna begon
ze direct de vissen te bereiden en het lam te braden.
[8] Terwijl wij ons in onze eetkamer
versterkten, kwamen de twee trouwe dienaren van de opperstadsrechter, die hij
op de berg al had genoemd, bijna buiten adem naar ons toe, en begonnen te
vertellen wat ze allemaal hadden gezien en meegemaakt. Het meest verbaasden ze
zich over de vijver, die plotseling ontstaan was op de plaats waar vroeger
maar een kleine bron was, die slechts af en toe water gaf.
[9] De ene van de dienaren zei tegen
de opperstadsrechter: 'En - o gestrenge heer, heer - nog een groot wonder: in
de buurt van de vijver grazen twee geheel volgroeide olifanten! Die twee dieren
zullen waarschijnlijk door gebrek aan voer ontsnapt zijn uit een Perzische of
zelfs Indische karavaan om zich hier te verzadigen, waar door een godswonder
allerlei soorten planten, gras en bomen heel weelderig zijn gaan groeien. De
dieren weiden precies op het stuk grasland dat u toebehoort, en u zou dus het
recht hebben om deze twee zeldzame en..kostbare dieren voor uzelf in bezit te
nemen. Zoals u weet verstaan wij tweeën heel goed de kunst om zulke dieren de
baas te worden. Als u wilt zullen wij erheen gaan en ze met groot gemak vlug in
uw grote stal onderbrengen; en als ze daar eenmaal zijn ondergebracht, zullen
wij ervoor zorgen dat ze ons nooit meer ontsnappen.'
[10] Daarop zei de opperstadsrechter:
'Doe dat, ik zal jullie daarvoor goed weten te belonen!’
[11] .Daarop voorzagen de twee
dienaren zich in de herberg direct van verscheidene gerstebroden en gingen
meteen vol blijdschap naar buiten, waar de beide dieren graasden. Toen ze in de
buurt van de dieren kwamen spraken ze die op hun manier toe. De dieren werden
opmerkzaam, de geur van de broden trok hen dichter naar de dienaren toe; die
gaven hun direct stukken brood en liepen toen naar de stad, terwijl ze
onderweg, wat niet zo ver was - de dieren van tijd tot tijd een stuk brood
gaven. En weldra zagen wij vanuit onze gastenkamer door de open ramen hoe de
twee reusachtige olifanten de beide dienaren van de opperstadsrechter als makke
lammeren op de voet volgden, en zo naar de grote stal gebracht werden, terwijl
de vele mededienaren, knechten .en burgers van de stad verbaasd toekeken. In
de stal voorzagen ze de dieren direct van een goede hoeveelheid voer en water.
[12] Deze beide dieren bleven
onmiddellijk in de stal en lieten zich door de twee dienaren verzorgen; de
andere dienaren konden zich echter nog niet in de buurt van de twee dieren
wagen, wat later echter ook mogelijk is geworden.
[13] Vijf jaar daarna. kreeg onze
opperstadsrechter door bemiddeling van de commandant Pellagius en
opperstadhouder Cyrenius een veel hogere positie in de grote stad Damascus,
waar hij de christenen in bescherming nam en hen zoveel mogelijk aanzienlijke
voordelen schonk; bij die gelegenheid gaf hij deze tamme dieren, samen met de
twee dienaren de keizer ten geschenke, waar de keizer heel blij mee was en uit
dankbaarheid aan hem alsook aan zijn nakomelingen het oppergezag over die stad,
waar hij zoveel goeds had gedaan, volledig in eigen beheer beleende.
[14] Dit heb Ik er nu zo terloops bij
verteld.
206
Waarom volmaakte geesten zalig zijn
[1] Wij begonnen aan ons avondmaal,
dat onmiddellijk klaargemaakt kon worden; Wij waren daarbij heel welgezind en opgewekt,
en Mijn leerlingen wisten veel te vertellen over alle dorpen en steden en over
Mijn onderricht en daden. Ook Rafaël kreeg een goed getuigenis uit de mond van
Mijn leerlingen, want ook over wat hij aan Mijn zijde had gedaan werd veel
gesproken.
[2] De Romein en de opperstadsrechter,
alsook de waard en zijn zoon en de twee Farizeeën en de Joden hadden het zo
naar hun zin, dat de opperstadsrechter zei: 'O Heer en Meester! Als ik het
tenminste wat mij betreft op deze aarde voortdurend zo zou kunnen hebben als nu
in Uw gezelschap en in het gezelschap van Uw hemelse dienaar, zou ik direct
afzien van de vast nog veel grotere zaligheden van Uw hemelen; want ik beschouw
het nu als de hoogste hemel dat ik mij heel dicht in Uw nabijheid bevind en met
U gesprekken kanvoeren.
[3] Als men Uzelf heeft, hoeft men de
dingen van de natuur helemaal niet nader te leren kennen; want men weet toch al
dat ze allemaal, van het kleinste tot het grootste en van het eerste tot het
laatste en van de alfa tot de omega, enkel Uw vastgehouden gedachten en ideeën
zijn, tot leven gebracht door Uw wil en door Uw geest.'
[4] Ik zei: 'Dat heb je goed en waar
gezegd, en in de hemel is het inderdaad de hoogste zaligheid van alle
voleindigde geesten, als ze zich bij Mij kunnen ophouden en met Mij kunnen
praten en omgaan.
[5] Maar die overgrote zaligheid komt
in feite toch niet voort uit Mijn heel eenvoudige persoonlijkheid, waarin Ik
evengoed een mens ben als jij en als geest evenzeer een geest ben als deze
oer-aartsengel Rafaël; maar de voornaamste zaligheid van de volmaakte geesten
is gelegen in het feit dat ze Mijn eindeloze volmaaktheden steeds vollediger,
helderder en dieper herkennen in Mijn eindeloos vele werken die grenzeloos en
onbeperkt zijn.
[6] Kijk, vriend, het gaat ongeveer
zoals het al bij tijd en wijle op deze aarde bij de mensen toegaat die echt
gevoel hebben voor hogere kunsten en wetenschappen, en daarmee ingenomen zijn.
Stel nu bijvoorbeeld dat je over een groot architect en beeldend kunstenaar
hebt gehoord, dat zijn werken van alle mensen de grootste bewondering oogsten.
Toen je dat hoorde, bekroop je de lust om de grote kunstenaar zelf persoonlijk
te leren kennen, en omdat de middelen voor de reis je niet ontbraken, begaf je
je al gauw op weg naar dat verre land waar de kunstenaar verbleef en zijn
werken op geweldige schaal ten toon stelde en uitvoerde.
[7] Na een tijd gereisd te hebben
bereik je dan de plaats waar de kunstenaar verblijft, en daar kom je vervolgens
gemakkelijk in contact met de kunstenaar, over wie je je tijdens je reis
allerlei geweldige voorstellingen hebt gemaakt waaronder ook, dat hij zich als
mens onder de andere mensen door een bijzonder verheven gestalte kenbaar zou
maken. Maar als je hem in zijn dorp ontmoet, ontdek je dat de kunstenaar een
heel bescheiden en eenvoudig mens is, wiens persoon niet in het minst laat
merken wat er in zijn innerlijk schuilgaat. Je voert dan heel vriendelijk een
gesprek met hem, maar tevens denk je toch bij jezelf: 'Het is haast niet
mogelijk dat in deze uiterst eenvoudige en bescheiden persoonlijkheid zo'n
scheppende grootheid aanwezig is, waarover jij je door zelfs de meest
verstandige mensen zulke grootse dingen hebt laten vertellen!' Maar toch ben je
gelukkig, omdat je er in jezelf van overtuigd bent dat je je in gezelschap van
de grootste architect en beeldend kunstenaar bevindt en met hem kunt spreken
over allerlei dingen die hij gemaakt heeft.
[8] Tenslotte zegt de kunstenaar tegen
je: 'Omdat je de moeite hebt genomen mij op te zoeken en persoonlijk te leren
kennen, wil ik je van deze Woonplaats van mij, die maar weinig van mij kan
laten zien, naar een heel grote stad brengen, die hier niet ver vandaan is,
waar je meer dan voldoende gelegenheid zult krijgen om je in mijn werken te
verlustigen!'
[9] Daarop ga je brandend van
nieuwsgierigheid mee met de kunstenaar, die heel vriendelijk tegen je is
geworden, maar die jou op je hele reis nog altijd als een heel eenvoudig en
bescheiden mens voorkomt. Terwijl je echter samen met de kunstenaar steeds
dichter bij de grote stad komt en reeds vanaf een flinke afstand de prachtigste
gebouwen, tempels, paleizen en burchten begint te aanschouwen, begint ook jouw
fantasie over de kunstenaar die jou vergezelt steeds maar groter te worden,
zoals zijn bouwwerken in die stad steeds groter beginnen te worden, hoe dichter
je bij de stad komt. Zijn persoonlijke eenvoud begint te verdwijnen naarmate
jou zijn innerlijke, geestelijke grootheid door zijn werken steeds duidelijker
voor ogen komt te staan.
[10] Als je dan helemaal in de stad
komt, maakt het ene bouwwonder na het andere, steeds groter, kunstiger en
stoutmoediger, je werkelijk sprakeloos van bewondering, en je bewondering voor
de kunstenaar die jou vergezelt wordt bovendien nog grenzeloos vergroot als je
ziet dat in deze stad alle mensen, groot en klein, hem heel vriendelijk en vol
eerbied begroeten.
[11] Zeg Mij nu eens, Mijn beste
vriend, of jouw vroegere denkbeelden over de kunstenaar bij het aanschouwen van
zijn grote werken niet van een heel andere aard en voorjouw gemoed veel
zaligmakender zijn geworden!'
207
Over de onbevattelijkheid van de schepping
[1] De opperstadsrechter zei: 'Ja,
Heer en Meester, U hebt een buitengewoon treffend beeld gekozen, dat ik -
hoewel niet op zo'n geweldige schaal in mijn jeugd zelf heb beleefd; want ik
heb samen met mijn vader, die toen nog leefde, door het noordelijke deel van
het eigenlijke Romeinse rijk gereisd en kwam in de omgeving van Venetië. Daar
zag ik een prachtig paleisgebouw, dat volgens de regelen der kunst bijna voltooid
was, en mij bekroop sterk het verlangen om de stoutmoedige bouwmeester
persoonlijk te leren kennen.
[2] Daarop kwam ik met mijn vader
weldra in zijn woning en in zijn beeldhouwerswerkplaats en ontmoette in
gezelschap van mijn vader de bouwmeester zelf. Hij was echter ook een heel
bescheiden en eenvoudige man, een op het kleine eiland Rhodos geboren Griek,
aan wie men in de verste verte niet gezien zou hebben dat hij het vermogen
bezat de vingers van zijn hand te tellen; maar als men met hem begon te praten,
merkte men wel direct dat hij behalve de oude rekenkunde van Euclides ook nog
in andere kunsten en wetenschappen thuis was, en ik kreeg dan ook werkelijk een
geweldige hoogachting voor deze grote bouwmeester en kunstenaar.
[3] Maar nu weet ik nog niet, o Heer
en Meester, wat U met dit voortreffelijk gekozen beeld met betrekking tot
Uzelf eigenlijk hebt willen zeggen!'
[4] Ik zei: 'Mijn beste vriend en
broeder, niets anders dan dat jouw vermeende grote zaligheid in Mijn
gezelschap en dat van de aartsengel Rafaël nog niet de hoogste graad heeft
bereikt en die pas zal bereiken, wanneer je al Mijn bouwwerken en scheppingen
steeds nader en beter zult leren kennen! Jij weet nu wel dat in Mij een
geweldig grote scheppende eigenschap huist en je maakt je daar een zo groot
mogelijke voorstelling van, sinds je die paar tekenen door Mij hebt zien doen;
maar je zult je er vast een heel andere voorstelling van maken wanneer je
innerlijke gezichtsvermogen ten aanzien van Mij door Mijn werken te beschouwen
buitengewoon veel weidser en verhevener zal worden. Want dan pas zal het
werkelijk goddelijke in Mij zich in een steeds hoger licht aan je voordoen,
hoewel eeuwig nooit in het allerhoogste finale licht, dat Ikzelf in Mijn
innerlijk ben, en wel omdat dat voor iedere vanuit Mij geschapen geest zelfs in
zijn hoogst mogelijke voleinding onmogelijk is.
[5] Nu denk en zeg je natuurlijk bij
jezelf: 'Hoe zit dat dan? Want dan blijft immers de hoogste en volmaakte geest
toch nog eeuwig niets vergeleken bij U!'
[6] Ja, Ik zeg je datje daar gelijk in
hebt: voor Mij is weliswaar alles mogelijk, maar een tweede, volkomen aan Mij
gelijk Ik kan Ik niet scheppen, evenmin als een tweede oneindige ruimte en een
tweede eeuwig durende tijd; en zo kan ook de meest volmaakte engelengeest
uiteindelijk ook nooit de volledige sterkte van het licht in Mij noch de
grenzen van de oneindige ruimte bereiken of de uren van de oneindige tijdsduur
tellen. Hij kan zich over die drie dingen wel steeds uitgebreidere
voorstellingen vormen, maar daar uiteindelijk toch eeuwig nooit komen.
[7] Je ziet het licht van de zon en
beschouwt haar licht reeds als het sterkste wat jouw begrip kan vatten -hoe zou
het dan zijn als Ik voor jou in plaats van die ene zon ineens duizend zonnen
van dezelfde grootte en lichtsterkte tegelijk aan het firmament zou plaatsen?
Zou dat licht dan ook niet duizendvoudig versterkt op deze aarde vallen?'
[8] De opperstadsrechter zei: 'O Heer
en Meester, doe dat maar niet; want met name in de zomer hebben wij meer dan
genoeg licht van die ene zon! Als er duizend zonnen aan het firmament zouden
schijnen, zouden alle schepselen op deze aarde in zeer korte tijd verbranden en
daarna ook de gehele grote aarde zelf. Want ik heb al eens gezien, en wel in
Alexandrië, wat het licht van de zon door een arcadische holle spiegel teweeg
kan brengen en door middel van die ene spiegel wordt die ene zon slechts zo'n
10 tot 20 keer vergroot en bewerkstelligt dan in het brandpunt reeds een
zodanig verwoestend effect, dat ze alles in brand steekt; en stel je dan eens
het effect van duizend zonnen voor!’
[9] Ik zei: 'Nou ja, daar heb je
gelijk in, en de aarde heeft meer dan genoeg aan die ene zon; maar Ik wilde er
alleen maar je aandacht op vestigen dat zelfs het natuurlijke licht tot in het
oneindige versterkt kan worden - en hoeveel te meer dan het geestelijke licht!
Daarom staat er bij Mozes ook geschreven dat geen enkel geschapen wezen God in
Zijn innerlijke werkelijkheid kan aanschouwen en daarbij zijn leven kan
behouden.'
[10] De opperstadsrechter zei: 'O Heer
en Meester! Nu word ik echt bang in Uw tegenwoordigheid, want ik voel steeds
meer mijn volslagen nietigheid en Uw volkomen alles in alles, en Plato had
gelijk toen hij zei: 'Ik heb in een visioen de zoom van Gods kleed gezien,
alles was veranderd in licht, en ik zag mijzelf daarin als het ware volledig
tot niets opgelost; alleen de liefde voor de Godheid zorgde ervoor dat ik mijn
bewustzijn behield!'
[11] Ik zei: 'Daar had deze filosoof gelijk
in -maar voor zijn tijd; van nu af aan zal dat anders zijn! Want Ik heb Mijzelf
met een lichaam omgeven om voortaan niet meer als een onbegrijpelijke en niet
te aanschouwen God aan jullie te verschijnen, maar als een mens, met wie jullie
net zo kunnen praten en omgaan als met elkaar, en daardoor heb Ik jullie niet
alleen tot Mijn volkomen op Mij lijkende kinderen, maar ook tot Mijn ware
vrienden en broeders gemaakt.
[12] Met dat geschenk van Mij zullen
jullie allemaal wel tevreden zijn, en het zal jullie niet hinderen als jullie
inzien dat Ik in Mijn eeuwige, goddelijke eigenschappen nooit te bereiken ben.
[13] Maar daar komt het gebraden lam;
laten we ons daarmee bezighouden en al het andere intussen opzij zetten!'
208
De wonderbare spijziging in de herberg
[1] Het lam werd in evenveel stukken
verdeeld als er gasten aan tafel zaten, en vanzelfsprekend vielen de stukken
wat klein uit.
[2] De waard merkte het zelf en vroeg
aan Mij: 'Heer en Meester, dit ene lam is kennelijk te weinig voor het grote aantal
gasten! Wat denkt U ervan als ik inderhaast nog twee of drie lammeren liet
klaarmaken? Want zoals ik opgemerkt heb, is dat ene lam alleen voor onze
wonderbaarlijke gast Rafaël al nauwelijks voldoende!'
[3] Ik zei: 'Dat komt wel goed; want
zoals Mijn leerlingen wel weten heb Ik al eens met heel weinig broden en nog
minder vissen enkele duizenden mensen zodanig verzadigd, dat ze allemaal meer
dan genoeg hadden en er na de maaltijd nog enkele manden vol overgebleven
stukken brood werden verzameld en daarom zullen we aan dit ene lam meer dan
genoeg hebben!'
[4] De waard zei: 'Wat U, o Heer en
Meester, goedvindt, vind ik natuurlijk ook goed; alleen Uw wil geschiede
altijd!'
[5] Daarop ging ook de waard - zoals
steeds -bij ons aan tafel zitten, maar durfde toch niets van het lam voor
zichzelf te nemen, omdat hij bang was dat er voor de anderen toch te weinig
over zou blijven.
[6] Toen nam Ik een stuk van de grote
schaal, legde het op zijn bord en zei daarbij tegen hem: 'Vriend, geloof wat Ik
je heb gezegd! Als het lam nog lang niet op is zullen wij al meer dan voldoende
verzadigd zijn, en zal er tenslotte voor al je personeel nog genoeg
overblijven.'
[7] Daarop werden alle gasten van het
in stukken verdeelde lam voorzien en aten daarvan naar behoefte, en hoe meer ze
aten, des te meer zagen ze nog op hun bord liggen; tenslotte bleef er bij allen
zoveel over, dat de overgebleven stukken niet meer pasten op de grote schaal,
waarop het lam op tafel was gezet, en er moest nog een tweede even grote schaal
gehaald worden om daar de overige stukken op te leggen om ze van de tafel naar
de keuken te kunnen brengen. Daarop werden de twee schalen weggebracht, en de
vrouw van de waard met haar dochters en de keukenmeisjes konden hun ogen niet
geloven dat dit ene gebraden lam zoveel restanten had kunnen opleveren; ze
bedankten Mij allemaal en aten toen van de overgebleven stukken, en daarvan
bleef ook voor de volgende dag nog een hele schaal vol over.
[8] Toen wij het lam hadden gegeten en
nog met onze volle bekers wijn aan de tafels zaten, zei de opperstadsrechter
tegen Mij: 'O Heer en Meester, ik begrijp nu zo'n beetje hoe u en Rafaël door
U -een geheel woest gebied kunt veranderen in een streek, rijk aan alle
vruchten en gewassen, en hoe U voor mij twee olifanten en -zoals gisteren
gebeurde -voor de Joden en Farizeeën veertien wilde leeuwen als wachters hebt
kunnen neerzetten; ook is het mij niet helemaal onduidelijk hoe U het water uit
de waterkelder onmiddellijk in de beste Cyperse wijn hebt kunnen veranderen,
want dat zijn allemaal dingen die voor Uw almacht gemakkelijk mogelijk zijn.
[9] Want ik had zo gedacht: U hoeft
het maar te denken en daarna met Uw wil te zeggen: 'Er zij!', en dan is datgene
wat U door Uw wil al helemaal voltooid tot bestaan hebt geroepen, er al; want
dat hebt U destijds immers ook moeten doen, toen U de hele aarde vanuit Uzelf
tot bestaan hebt geroepen en met haar geleidelijk aan ook alles wat erin, erop
en erboven is. En toen alles wat U op aarde wilde hebben klaar en voltooid
bestond, was het voor U even gemakkelijk om in alle planten, dieren en mensen
het vermogen tot voortplanten en vermeerderen te leggen, al naar de soort van
Uw tot leven gebrachte schepselen.
[10] Maar met dit lam zit het heel
anders. Het was maar één lam dat reeds goed klaargemaakt en gebraden op tafel
was gezet, en bij het verdelen bleek duidelijk dat de stukken van alle gasten
kennelijk klein moesten uitvallen. Maar als je het kleine stuk naar je mond
bracht, kon je dat niet meer op krijgen; want het groeide zichtbaar in de hand
van degene die at.
[11] Hoe kon dat op zichzelf dode lam
met zijn door het braden geheel vernielde organisme in een steeds goed eetbare
toestand groter worden, op zo'n manier als een jonge ceder van jaar tot jaar
groter wordt tot zij een reusachtige boom wordt?
[12] Bij een ceder is dat niet
verwonderlijk - want die heeft haar plantaardige, natuurlijke leven, en haar
inwendige organisme is op die manier ingericht maar het organisme van een
gebraden lam kan naar mijn mening toch haast onmogelijk meer de eigenschap
bezitten om van binnenuit te groeien en groter te worden. Maar omdat het lam,
waar wij van gegeten hebben, toch zozeer groter is geworden dat wij het
onmogelijk helemaal hadden kunnen opeten, moet ik openlijk bekennen dat ik dit
wonder van U absoluut niet begrijp.'
[13] Ik zei: 'Kijk, beste vriend, deze
leerlingen van Mij zijn al zolang bij Mij en hebben dergelijke buitengewone
voedselvermeerderingen al herhaalde malen gezien; maar ze zijn Joden, en geen
van hen is ook maar één keer op het idee gekomen om Mij daar speciaal naar te
vragen! En ze hebben het Mij niet gevraagd, omdat ze in hun nog veelvuldige
echt Joodse blindheid geen verschil hebben kunnen ontdekken tussen het ene of
het andere wonder dat Ik heb gedaan; maar jullie scherpzinnige Romeinen
ontdekken bij Mijn wonderen een echt verschil, dat voor de scherpte van jullie
verstand waard is verder besproken te worden.'
[14] Een van Mijn leerlingen, die
Philippus heette en anders niet zo gemakkelijk zijn mond opendeed, zei: 'O Heer
en Meester, wij hadden U al zo vaak bij gelegenheden graag meer over het een of
ander willen vragen en hebben dat soms ook gedaan, maar we kregen bij U altijd
een terechtwijzing; we lieten het dus voortaan liever anderen vragen, en
luisterden dan wat U daarover zou zeggen, en zo ontdekten wij Uw grote licht in
heel veel dingen en hoefden daarbij geen terechtwijzing van U te verwachten!'
[15] Ik zei: ' Als jullie Mij
dergelijke dingen hadden gevraagd, zouden jullie er bij Mij net als alle andere
mensen zonder terechtwijzing vanaf zijn gekomen; maar jullie vroegen Mij steeds
om iets wat Ik jullie al verschillende keren had uitgelegd, en daardoor hebben
jullie Mij gedwongen tot de voor jullie enigszins onprettige vraag: 'Hoelang
zal Ik jullie nog moeten verdragen, voor jullie Mijn woorden begrijpen?'
[16] Maar ziehier, bij deze Romeinen
ben Ik niet genoodzaakt zo'n tegenvraag te stellen, want hun scherpzinnigheid
ontdekt ieder verschil dat er bestaat tussen de ene of de andere daad die Ik
heb verricht! Ik heb destijds toch ook op zeer grote schaal een vermeerdering
van voedsel bewerkstelligd, toen Ik verscheidene duizenden mensen met een paar
broden en vissen ruim voldoende heb verzadigd, en Ik heb voor jullie ogen ook
een groot aantal daden verricht, die deze Romein van ons tot de meer
natuurlijke en begrijpelijke zou rekenen. En toch hebben jullie destijds niet
gezegd: Heer en Meester, wij denken te kunnen begrijpen dat U onze netten al
verschillende keren met vissen hebt gevuld, hele woeste streken vruchtbaar hebt
gemaakt en bij de bruiloft in Kana in Galilea en op veel andere plaatsen water
in wijn veranderd hebt; maar hoe hebt U die op zichzelf dode broden en vissen
zozeer kunnen veranderen, dat vele duizenden zich daar meer dan voldoende mee
konden verzadigen?'
[17] Kijk, Mijn beste vriend
Philippus, als jullie Mij daar toen naar hadden gevraagd, zouden jullie er ook
heel zeker zonder enige terechtwijzing van Mijn kant vanaf zijn gekomen; maar
jullie hebben Mij niets gevraagd! Want jullie maken geen onderscheid tussen
Mijn daden en gooien ze allemaal op één hoop; maar onze vriend hier, een echte
Romein van het zuiverste water, heeft met de scherpzinnigheid van zijn verstand
een werkelijk verschil ontdekt, en Ik zal hem dat ook uitleggen, zonder hem vanwege
zijn vraag een terechtwijzing te geven, die jullie zo vervelend vinden!'
209
Het voedingsproces in het menselijke lichaam
[1] (De Heer:) 'Mijn beste vriend en
opperstadsrechter, Ik zal je op je vraag, die uit jouw mond heel scherpzinnig werd
gesteld, ook een helder en scherpzinnig antwoord geven.
[2] Kijk, tussen de door Mij bewerkte
wonderen bestaat er wel schijnbaar een duidelijk voelbaar verschil, maar in de
grond van de zaak niet. Kijk, alles wat je eet en in je maag opneemt om je lichaam
te sterken en in leven te houden, is helemaal niet zo dood als jij denkt! Het
heeft drie delen: ten eerste een materieel deel, dat jij ziet en voelt en
waarvan je, als het voedsel goed klaargemaakt is, in je mond een lekkere smaak
waarneemt en waarvan je tevoren ook al met je neus de fijne geur inademt. Kijk,
dat is het gedeelte dat je lichaam in leven houdt!
[3] Als, ten tweede, de spijzen in de
maag aankomen, worden ze daar in zekere zin voor de tweede keer gekookt, en
daarbij ontwikkelen zich twee hoofdbestanddelen, waarvan het ene, het grovere,
dient om het lichaam, zijn ledematen en spieren te voeden, terwijl het andere
door het bloed, dat van deze twee bestanddelen afkomstig is, overal heen geleid
wordt waar het lichaam voeding en versterking nodig heeft.
[4] Als deze twee bestanddelen in de
bovenste maag voldoende zijn onttrokken aan hetgeen je gegeten hebt, en in het
lichaam zijn verspreid, krijg je dorst en neem je drank tot je. Daardoor komt
het voedsel in de onderste, kleinere maag, die in twaalfvakken verdeeld is.
Hier wordt door middel van een speciaal gistingsproces de etherische stof uit
de kleine cellen van het voedsel gehaald en dient om de zenuwen levend te
houden, vandaar dat je die stof ook de 'zenuwgeest' kunt noemen.
[5] Het buitengewoon fijn etherische,
dat wij 'substantie' zullen noemen, wordt door de milt langs een heel verborgen
weg naar het hart geleid en gaat vanuit het hart volledig gezuiverd over in de
ziel van de mens, en zo haalt de ziel uit al het opgenomen voedsel ook wat haar
verwant is naar zich toe en wordt daardoor in al haar afzonderlijke
bestanddelen, die geheel overeenkomen met die van het lichaam, gevoed en
gesterkt.
[6] Dat kun je gemakkelijk merken aan
het feit dat de dingen die je zegt en je oordelen onbeholpen en onsamenhangende
spinsels van gedachten en ideeën zijn, wanneer je honger en dorst hebt; maar
als je eerst goed, zuiver voedsel hebt gegeten en ook zuivere, goede wijn hebt
gedronken, zullen de dingen die je zegt en je oordelen ook in zeer korte tijd
een heel ander karakter krijgen -en dat komt, doordat de ziel dan ook
verzadigd en versterkt wordt. Als je lange tijd geen voedsel en geen drank tot
je zou nemen, zou het denken, spreken en oordelen je weldra heel gebrekkig
afgaan.
[7] Als de spijzen eenmaal hun
belangrijke deel aan het lichaam, de zenuwen en de ziel hebben afgegeven, wordt
het in feite onzuivere deel van de materie, die je tot je hebt genomen om je
lichaam in leven te houden, via de twee natuurlijke uitgangen uit het lichaam
verwijderd.Als een mens echter in ieder opzicht een zwelger is geworden en zijn
buik tot afgod heeft gemaakt, dan kan het tot zich genomen voedsel alsook de
teveel in de maag gegoten wijn niet meer volledig afgescheiden worden in de
twee magen, die Ik je heb uitgelegd. Daardoor komen er nog veel delen -die het
lichaam, de zenuwen en de ziel in leven moeten houden maar die niet aan het
voedsel onttrokken zijn -in de grote buik en de darmen terecht en voor een
ander deel via de lever en de milt in de urineblaas; daar veroorzaken ze
opnieuw gistingen, waaruit zich mettertijd allerlei ziekten voor het lichaam
ontwikkelen en die de ziel traag, afgestompt en gevoelloos maken.
[8] Uit die kwade stoffen komt dan
echter nog een ander kwaad voort. Als namelijk de slechte, nog ongegiste
natuurgeesten uit de invloedssfeer van zo iemand duidelijk merken dat zich in
zijn buik en zijn onderlichaam al een groot aantal aan hen verwante
natuurgeesten hebben verzameld, dringen ze weldra het lichaam van zo'n mens
binnen en verenigen zich met die soortgelijke geesten in het lichaam.
[9] Als dat gebeurd is, ziet het er
met zo iemand al erg slecht uit. Weldra maken zich een aantal moeilijk of niet
te genezen ziekten meester van niet alleen zijn lichaam, maar ook van zijn
ziel; en door het feit dat die in zichzelf erg verzwakt en traag gemaakt is,
kan ze niet verhinderen dat ze steeds meer in haar zinnelijke en lijdende vlees
overgaat.
[10] Om te verhinderen dat een ziel
helemaal materieel wordt, bestaan er geen andere middelen dan de grote ziekten
van het lichaam zelf. Zo iemand verliest dan alle eetlust en probeert door
geneesmiddelen het oude vuil uit zijn lichaam te verwijderen. Hier en daar
bereikt hij wel een soort genezing, maar nooit helemaal volledig, en zo iemand
hoeft maar een beetje onachtzaam te zijn of hij heeft zijn vroegere
kwelgeesten weer tot leven gewekt, en zijn tweede lijdende toestand is dan
gewoonlijk erger dan de eerste.
[11] Maar dat alles is niet de enige
erge toestand die de mens zich door zijn vraat en drankzucht op de hals heeft
gehaald; er komt nog een derde, veel ergere bij, en die bestaat uit het
zogenaamde bezeten zijn door één of verschillende werkelijk boze geesten, die
korter of langer geleden in werkelijkheid in het lichaam van de een of andere
mens hun leven ter beproeving van hun vrijheid hebben doorgemaakt.
[12] Van dit derde kwaad kan geen
enkele aardse arts de mens meer bevrijden, maar alleen Ik en ook degene die van
Mij de kracht en macht daarvoor heeft ontvangen.’
210
De belangrijkste voedingsmiddelen voor de mens
[1] (De Heer) , Als een mens dus naar
lichaam en ziel volkomen gezond wil blijven, moet hij van kind af aan matig
gevoed worden met zuiver voedsel.
[2] Kijk naar Mij! Ik ben wat Mijn
lichaam betreft ook een mens, maar Ik eet en drink steeds een en hetzelfde
voedsel en stil Mijn dorst eveneens met zuivere, goede en gezonde wijn -maar
altijd in de juiste mate; en wat Ik nu voor jullie ogen eet en drink, dat at en
dronk Ik ook al in Mijn kinderjaren, evenals trouwens de meeste van Mijn leerlingen,
die bijna allemaal vissers waren en van vis leefden.
[3] Voor wat ze overhielden aan vis
kregen ze geld en kochten daarvan de nodige kleren, brood, zout en ook wijn,
die ze met mate met water dronken; en vraag hen of een van hen ooit door een
ziekte gekweld is, behalve degene die Ik j e niet nader wil aanduiden.
[4] Ik zegje: als de mensen gebleven
zouden zijn bij de kost die hun door de profeet Mozes is aangegeven, zouden de
artsen met hun geneesmiddelen nooit iets bij hen te doen gekregen hebben; maar
ze zijn begonnen om net als de heidenen op de wijze van de epicuristen hun
lichaam met honderden verschillende zogenaamde lekkernijen vol te proppen en
zijn daardoor binnen korte tijd tot allerlei ziekten vervallen.
[5] Vissen van een goede soort, die
zich in schoon water ophouden, en klaargemaakt op de manier zoals wij ze
hebben gegeten, zijn het allergezondste voedsel voor het menselijke lichaam.
[6] Waar dergelijke vissen echter niet
te krijgen zijn, is tarwe en gerstebrood op zichzelf de meest gezonde voeding
voor de mens, evenals de melk van gezonde koeien, geiten en schapen. Onder de
peulvruchten nemen linzen de eerste plaats in, en ook zoals bij het bereiden
van brij de grote Perzische maïskorrels. Alleen het vlees van enkele kippen en
duiven, dan van een gezond en rein rund alsook van geiten en schapen, in
volkomen bloedeloze toestand, kan gebraden of gekookt gegeten worden; gebraden
verdient echter de voorkeur boven gekookt.
[7] Het bloed van dieren moet echter
door niemand worden gegeten.
[8] Wat Ik nu heb opgenoemd is en
blijft voor de mensen het eenvoudigste, zuiverste en gezondste voedsel; al het
overige -met name wanneer het overmatig wordt gegeten -is schadelijk voor de
mens, met name wanneer het niet zodanig wordt toebereid, dat het boze van de
natuurgeesten er volledig uit wordt gehaald.'
[9] Nu vroeg de opperstadsrechter aan
Mij: 'O Heer en Meester, hoe zit het dan met de vele soorten buitengewoon goed
smakend fruit en wortelen?'
[10] Ik zei: 'Het eetbare fruit moet
in de eerste plaats volkomen rijp zijn. In die staat kan men het met mate eten;
maar toch is het in gekookte, gebraden of gedroogde vorm gezonder dan rauw,
omdat door het koken, braden en drogen de slechte en nog ongegiste
natuurlevensgeesten eruit verwijderd worden. Hetzelfde is met wortelen het
geval.
[11] Je kent het fruit en de wortelen
die geschikt zijn voor mensen om te eten; de begerige en vraatzuchtige mensen
nemen daar echter geen genoegen mee, maar ontdekken voortdurend nog een groot aantal
voedingsmiddelen, zowel uit het planten alsook uit het dierenrijk, en de
gevolgen daarvan zijn de steeds meer toenemende, meest uiteenlopende
lichamelijke ziekten.
[12] Op grond van wat Ik je nu heb
gezegd kun je met weinig moeite zelf oordelen, dat het voor Mij in de grond van
de zaak een en hetzelfde is om door Mijn wil een akker van de ene of andere
soort graan te voorzien,jouw graanschuren met al rijp graan te vullen of een
klaargemaakt brood voor jou en ieder ander neer te zetten en het ook te vermeerderen,
als dat nodig zou zijn. En zo is het ook met allerlei vlees; want als Ik
levende dieren kan scheppen, zal het ook wel niet onmogelijk voor Mij zijn hun
vlees te scheppen, het tevens klaar te maken en het in toebereide staat naar
behoefte te vermeerderen.’.
211
De Heer als almachtige Schepper
[1] (De Heer:) 'Want kijk, in de
oertijd der tijden schiep Ik maar één, voor jouw begrippen onmetelijk grote zon
-en als je 's nachts naar het firmament kijkt, dan zul je het met louter
sterren bezaaid zien! En kijk, al die sterren, met uitzondering van de paar
planeten die je wel kent, zijn ook zonnen waar omheen zich hemellichamen zoals
deze aarde bewegen!
[2] Bij deze sterren, die je 's nachts
aan het firmament ziet, moet je je een enorm grote ruimte meer dan duizendmaal
duizend keer voorstellen, en kijk, al die voor jou ontelbaar vele zonnen en
andere hemellichamen zijn in de loop van eindeloos lange tijden uit die ene
oergeschapen grote zon voortgekomen natuurlijk niet al volkomen rijp en
klaar, maar als zaadkorrels uit de aar van een halm, die het vermogen hebben
zich verder voort te planten!
[3] Maar nu vraag Ik je: wie heeft
eigenlijk de stof verschaft die nodig was om de grote hemellichamen verder te
ontwikkelen en er meer te maken?'
[4] De opperstadsrechter zei: 'Wie
anders dan U, o Heer en Meester?'
[5] Ik zei tegen hem: ' Als je dat
kunt begrijpen, Mijn beste vriend, zul je ook wel inzien dat het voor Mij
evenzeer mogelijk moet zijn om een wat te klein uitgevallen gebraden lam op
onze tafel te vermeerderen en groter te maken op dezelfde manier als Ik in de
loop van zeer lange tijden uit die ene, buiten gewoon grote oerzon de talloze
zonnen en hemellichamen in een zichtbaar bestaan heb kunnen brengen en ze al
naargelang hun hoedanigheid krachtig en actief op hun plaatsen heb opgesteld.
[6] Kijk, een steen is voor jou een
volkomen dood ding; en als je hier een steen zou hebben, zou Ik die
onmiddellijk tot enorme afmetingen kunnen vergroten of ook de grootste steen
onmiddellijk zodanig kunnen oplossen, dat er voor jouw aardse zintuigen niets
van over zou blijven, of Ik zou hem ook ogenblikkelijk in vruchtbare aarde
kunnen veranderen.
[7] Het is derhalve om het even of Ik
op een of ander hemellichaam alles volgens een bepaalde orde pas geleidelijk
aan vorm geef of heel plotseling, in één ogenblik, als dat nodig is.
[8] Dat op de hemellichamen alles
geleidelijk aan en als het ware het een uit het ander tot bestaan komt, wordt
in het bijzonder veroorzaakt door Mijn liefde, geduld en zachtmoedigheid voor
de mensen, in de eerste plaats speciaal op deze aarde, maar ook voor die
mensen, die op andere hemellichamen wonen en daar hun proef om in vrijheid te
leven doormaken. Want zie, de hele eeuwige, oneindige ruimte is Mijn eigenlijke
woonhuis, en in dat huis zijn ook oneindig veel woningen, die jij eenmaal in
Mijn rijk nader zult leren kennen.
[9] Begrijp je nu, Mijn beste vriend,
hoe Ik het gebraden lam groter heb kunnen maken en vermeerderen?'
[10] De opperstadsrechter was helemaal
overweldigd in zijn gemoed en zei: 'O Heer en Meester, ik begrijp het
natuurlijk wel iets beter dan eerst, maar ik voel me tegenover Uw oneindige
grootheid en verhevenheid als het ware totaal vernietigd. Ik voel wel dat ik er
nog ben, maar daarnaast voel ik ook dat Ik vergeleken bij U zo goed als niets
ben!'
[11] Ik zei: 'En toch ben je, net als
ieder ander mens, uit Mij en door Mij eveneens oneindig en eeuwig! Wil je nog
meer zijn? Maar hoe, dat zul je je pas bewust worden als Mijn geest in jou
ontwaakt is!'
212
De belijdenis van Petrus en zijn verzoek
om de gelijkenis van de zaaier uit te leggen
[1] Toen Ik klaar was met dit
onderricht stond Simon Juda op, die Petrus genoemd werd, en zei: 'Heer, ook wij
allen danken U voor deze geweldige les; want nu pas voel ik tot diep in mijn
gemoed dat U wat Uw lichaam betreft de Zoon Gods bent en daarom ook werkelijk
Christus, over wie de profeten vanaf Mozes herhaaldelijk voorspellingen hebben
gedaan, maar ook al vóór Mozes, te beginnen met Abraham, de grote verlichte
oeraartsvaders van de mensen. Ik zou nu werkelijk niet meer weten met wat voor
vraag ik U verder nog lastig zou kunnen vallen; want alles lijkt mij nu
duidelijk, in een geweldig beeld voor mijn ogen te zweven.'
[2] Daarop zei Ik: 'Simon Juda, dat
heb je goed gezegd, omdat het zo is. maar toch zul jij samen met de andere
schapen op de vlucht slaan wanneer de herder geslagen wordt; want een mens
moet eerst menige proeve van zijn geloof aan .de dag leggen, voordat hij als
voleindigd op zijn Meester gaat lijken. Herinner je daarom Mijn woorden, dat
het ook jou nog zal gebeuren dat je Mij tegenover de wereld geheel en al zult
verloochenen! Je zult dan wel weer omkeren en je zwakke geloof versterken -
maar niet uit jezelf, maar uit Mijn geest in jou, die je daar flink bij je haren
naartoe zal trekken!'
[3] Daarop zei Simon Juda: 'Heer en
Meester, het is toch merkwaardig van U dat U ons, terwijl we toch al vanaf het
begin bij U zijn geweest en ter wille van U alles hebben verlaten - zoals onze
akkers, huizen, vrouwen en kinderen - nu nooit eens echt iets goeds kunt
voorspellen!'
[4] Ik zei: 'Als Ik jullie alleen voor
deze wereld geschapen en geroepen zou hebben, zou Ik jullie ook alleen maar
goede wereldse dingen kunnen voorspellen; maar omdat Ik jullie alleen voor Mij
en voor Mijn rijk aan gene zijde heb geroepen - wat maak je je er dan druk om
als Ik jou, wat deze wereld aangaat, niets goeds en aangenaams kan voorspellen?
Want je weet toch dat de eigenlijke slechte en duistere wereld alleen datgene
liefheeft en gelukkig maakt, .wat. .is zoals ze zelf is; wat echter niet zo is,
vervolgt en verdoemt zij .
[5] Jullie zijn echter evenals Ik niet
van deze wereld, maar van boven - derhalve vervolgt en haat de wereld ons ook;
en omdat het zo is en niet anders, kan Ik jou, Mijn beste Simon Juda, wat deze
wereld betreft ook niets anders :oorspellen dan alleen hetzelfde wat Ik jullie
steeds al heb voorspeld! Begrijp je dat?'
[6] Daarop zei Simon Juda: 'O Heer en
Meester, ik begrijp het wel, maar het vergaat mij daarbij niet veel anders dan onze
vriend de opperstadsrechter men wordt door Uw oneindige volmaaktheid en
persoonlijke aanwezigheid volkomen vernietigd!
[7] Maar nu ik toch aan het praten
ben, zou ik U om een nadere opheldering willen vragen over een gelijkenis van
het rijk Gods, die U ons eens in de buurt van Besetha * ( Waarschijnlijk
Bethsaïda) hebt gegeven. U hebt ons destijds weliswaar een verklaring gegeven
die heel goed te begrijpen was, maar uit het beeld zelf heb ik zelfs met de
beste wil nooit helemaal wijs kunnen worden.
[8] Het beeld of de gelijkenis was,
dat het rijk Gods, dat hetzelfde is als het hemelrijk, lijkt op een zaaier, die
uitging om tarwe op zijn akker te zaaien. Tijdens het zaaien viel er een
gedeelte op paden en wegen; dat werd gedeeltelijk al gauw vertrapt en
gedeeltelijk door vogels opgegeten, ontkiemde dus met en leverde geen vrucht
op. Een ander gedeelte viel op rotsen en stenen, ontkiemde wel zolang het nog
vocht had, maar dat was spoedig niet meer het geval, zodat het zaad geen
voeding meer had, verdorde en ook geen vrucht opleverde. Een gedeelte van het
tarwezaad viel tussen doornen en struiken, ontkiemde weliswaar, maar werd al
gauw door de doornen en de struiken overwoekerd, verstikte en leverde derhalve
ook geen vrucht op. Slechts een gedeelte viel in goede aarde en leverde
honderdvoudig vrucht op.
[9] Dat was het beeld, o Heer en
Meester, dat U ons hebt verteld; en toen wij U vroegen: 'Waar en hoezo dan?',
zei U tegen ons: aan jullie is het gegeven om de geheimen van het rijk Gods te
begrijpen -echter niet aan de anderen, zoals er ook in de Schrift geschreven
staat: 'Ze zullen kijken en toch niets zien, luisteren en toch niets horen en
begrijpen!'
[10] Daarna verklaarde U ons het
beeld, en wij waren allemaal heel tevreden met de uitleg, maar tot nu toe nog
niet helemaal met het beeld zelf.
[11] Als U, o Heer en Meester, óns
ermee hebt bedoeld, die er door U voor bestemd zijn om Uw leer, die het
eigenlijke rijk Gods op aarde is, onder de mensen te verbreiden, en ons als de
zaaier hebt voorgesteld, dan zou Uw beeld helemaal kloppen; maar als U Uzelf
als de zaaier hebt voorgesteld, komt het beeld mij steeds weer enigszins
eigenaardig voor, omdat ik mij geen echt verstandige zaaier kan voorstellen die
driekwart van zijn edele tarwe daar zaait, waar de ervaring van zeer lange tijd
hem toch had moeten leren dat paden en wegen, rotsen en stenen, doornen en
struiken absoluut niet geschikt zijn om er edele tarwe in te zaaien, omdat die
op zulke plaatsen nooit vrucht kan opleveren -en zo verstandig zal de zaaier toch
wel zijn, dat hij voor het zaaien van zijn zuivere tarwe eerst een akker
geschikt zal maken, voordat hij er zijn tarwe in zaait, opdat die hem dan
honderdvoudige vrucht oplevert.
[12] Maar U, o Heer en Meester, bent
als Zaaier oneindig veel wijzer dan wij allemaal ooit zullen worden, en ik heb
dus het idee dat ik een grote zonde bega als ik U voor zo'n onverstandige
zaaier zou houden; maar als U ons, Uw leerlingen, als die onverstandige zaaier
hebt voorgesteld, dan is zoals gezegd Uw beeld volkomen juist -want in ons zit
nog veelonverstand en onwetendheid.
[13] Bovendien hebt U ons al
verschillende keren gewaarschuwd dat wij Uw parels -die hetzelfde zijn als de
zuivere tarwe en derhalve ook hetzelfde als het rijk Gods -niet voor de zwijnen
moeten gooien, en ik denk dat U met Uw beeld ook hebt willen zeggen dat wij Uw
tarwe niet op paden en wegen, op rotsen en stenen en tussen doornen en struiken
moeten zaaien, omdat die daar geen vrucht zal dragen. Heer en Meester, heb ik
Uw gelijkenis zo op de juiste manier belicht?'
213
Over het verkondigen van het evangelie aan alle schepselen
[1] Ik zei: 'Nu begint Mijn geest toch
eindelijk actief in jullie te worden! Want als jullie een beter geheugen zouden
hebben, zouden jullie je ook herinneren dat Ik jullie dit beeld naderhand bij
een goede gelegenheid zodanig heb uitgelegd, dat jullie bij het verbreiden van
Mijn leer niet zo zullen handelen als de onverstandige zaaier, die de tarwe
ook op straten, stenen en struikgewas zaaide, maar als de verstandige zaaier, die
zijn tarwe in goede aarde zaaide. Kijk, Ik heb jullie al eens gezegd dat jullie
de hele wereld in moeten gaan en Mijn evangelie moeten verkondigen aan alle
creatuur! Zeg Mij, Simon Juda, hoe heb je dat eigenlijk begrepen?'
[2] Simon Juda zei: 'O Heer en
Meester, met deze heilige vraag van U hebt U een enorme steen van mijn borst
gewenteld. Want dat U dat beroep op ons doet heeft althans bij mij de dwaze
gedachte opgeroepen, dat U daarmee in ernst zou willen dat wij later niet
alleen aan de mensen, die eigenlijk een goede akker voorstellen, maar ook aan
de bergen, bossen, meren en rivieren, aan alle vogels en alle in de lucht
levende dieren, alle dieren op de aarde en zelfs aan alle vissen in het water
Uw evangelie moeten prediken; want de creatuur is nu eenmaal alles wat door U
geschapen is, en als wij Uw evangelie in de hele wereld aan al het geschapene
moeten verkondigen, heeft mijn verstand toch onmogelijk iets anders kunnen
bedenken dan letterlijk ten uitvoer te brengen wat U ons hebt opgedragen.
[3] Of wij bij dat werk, in het
bijzonder bij de verscheurende beesten van de woestijn, heelhuids weggekomen
zouden zijn, valt niet met zekerheid aan te nemen. Uw wil is natuurlijk de Heer
over alles, en als wij het overeenkomstig Uw wil ook letterlijk zouden doen,
zouden wij van de woestheid en woede van die dieren wellicht minder te vrezen
hebben dan van de hoogmoed en het eigenbelang van de wereldse mensen; maar met
de taal die ook voor zulke schepselen begrijpelijk zou moeten zijn, zou het ons
duidelijk erg slecht afgaan!
[4] Men zegt dat er in het grote Indië
werkelijk mensen bestaan die met de dieren kunnen praten; maar daar heb ik nog
niets naders van te zien gekregen, en derhalve kan men zo'n sage al dan niet
geloven. Het laatste is naar mijn mening dan ook het verstandigste!'
[5] Ik zei: 'Kijk eens, Simon Juda,
wanneer we het beeld van de zaaier op jou en jullie allemaal betrekken, zal het
met betrekking tot zijn domheid waarschijnlijk nog duidelijker voor je zijn
dan eerst; want als je Mijn symbolische eis om Mijn evangelie aan alle creatuur
te verkondigen zo hebt begrepen als je zojuist onder woorden hebt gebracht, heb
je jezelf daarmee al het getuigenis gegeven dat jouw verstand als zaaier nog
niet zo heel bijzonder is.
[6] En toch heb Ik met dat beeld een
zeer juiste en waarachtige eis aan jullie gesteld. Want kijk, als jullie Mijn
evangelie aan de juiste mensen verkondigen, zullen die daardoor in alle dingen
wijs en machtig worden door Mijn geest in hen, en dan zullen zij met die kracht
van Mij ook de minder geschikte mensen voor Mijn leer winnen!
[7] Ik heb de mens op deze aarde
geplaatst om heerser en heer te zijn over alle schepselen -wat hij echter al
heel lang niet meer is, en hij moet zich daarentegen door de schepselen van
deze aarde laten overheersen. Maar als hij door Mijn geest weer datgene wordt
wat hij zou moeten zijn, zal hij weer heer en beheerser van alle schepselen
worden en in staat zijn om ze voor zichzelf dienstbaar en nuttig te maken.
[8] Als nu de mens dat tot stand zal
kunnen brengen, wil dat dan niet zoveel zeggen als: mijn evangelie is aan alle
schepselen verkondigd? Want als jij met Mijn macht in jou een leeuw, een tijger
of een beer kunt bevelen om weg te gaan naar waar zijn plaats is -zoals je Mij
al verschillende keren hebt zien doen -zal je daarbij toch duidelijk zijn dat
Mijn woord en wil door alle schepselen begrepen wordt.
[9] Heb Ik jullie niet al
herhaaldelijk gezegd dat jullie, als jullie een echt geloof zonder twijfel
zouden hebben, zelfs tegen een berg zouden kunnen zeggen: 'Verhef je en stort
je in zee!', en dat dan zou gebeuren wat jullie zeiden? Maar als Mijn woord in
jullie al door bergen begrepen wordt, zullen alle andere schepselen het zeker
ook begrijpen; maar daar is natuurlijk eerst de echte schranderheid van een
zaaier voor nodig!
[10] Mijn beste Simon Juda, nu zul je
het beeld van de zaaier wel duidelijker begrijpen dan tot nu toe! Als er nu nog
iets is wat je op dezelfde manier hebt begrepen als Mijn aansporing om Mijn
evangelie aan alle schepselen te verkondigen, kom er dan mee naar voren!'
214
De beelden van het uitrukken van de ogen,
het
afhakken van de handen en van het eten
en
drinken van het vlees en bloed van de Heer
[1] Simon Juda zei: 'Heer en Meester, ik
heb nog wel iets, en wel uit de tijd van Uw beroemde bergrede; maar eerlijk
gezegd schaam ik me om dat naar voren te brengen, omdat mijn domheid daardoor
nog een graadje sterker belicht zal worden!’
[2] Ik zei: 'Wel, wat heb Ik dan in de
bergrede gezegd, wat je nog altijd niet behoorlijk in je gemoed hebt verteerd?'
[3] Daarop zei Simon Juda met benepen
stem: 'Och, daar was sprake van het uitrukken van ogen en het afhakken van
handen, als het een of ander je mocht ergeren; want het zou beter zijn om met één
oog en met één hand in de hemel opgenomen te worden dan met twee ogen en twee
handen in de hel af te dalen.
[4] Ik weet wel, o Heer en Meester,
dat U dat alleen geestelijk hebt bedoeld, maar ondanks de uitleg die U ons hebt
gegeven hebben wij het geestelijke toch met helemaal tot op de bodem kunnen
vatten. We zijn daarbij toch voor zeker driekwart aan de altijd nog wat
eigenaardig klinkende letterlijke betekenis blijven hangen en begrepen toch
echt niet hoe je het moet aanpakken om, in het geval dat een oogje ergert, het
oog zomaar uit te rukken; het blind maken van een oog zou in ieder opzicht
gemakkelijker zijn. Met het afhakken van een hand zou het in de meeste
gevallen nog ellendiger toegaan; want ten eerste heb je niet altijd een scherpe
hakbijl bij je, en ten tweede zou het afhakken van een hand mij bijzonder
slecht lukken wanneer ik wellicht mijn rechterhand zou moeten afhakken, omdat
ik met mijn linkerhand werkelijk erg onhandig ben in die bezigheid.
[5] Ik weet wel, o Heer en Meester,
dat ik hiermee iets heel doms en belachelijks naar voren heb gebracht -maar
wat heeft het voor zin dat U die dingen in Uw bergrede hebt gezegd, als ik ze
niet in de ware geestelijke betekenis heb kunnen begrijpen, evenals ik Uw
prediking in Kapernaüm niet goed heb begrepen, waarin U uitdrukkelijk hebt
bevolen Uw vlees te eten en Uw bloed te drinken, omdat men anders niet het
eeuwige leven zou kunnen ontvangen en Uw rijk binnengaan?
[6] Die gelijkenis heeft de
scherpzinnige waard voor ons opgehelderd, welke opheldering Uzelf als goed en
waar hebt bevestigd, en wij waren daar allemaal volkomen tevreden mee. Maar met
het genoemde verminken van het lichaam wil het ons nog niet zo goed lukken, en
als wij die bergrede verder onder het volk verbreiden, zouden er echt hier en
daar zwakke mensen kunnen zijn die dat onderricht letterlijk ten uitvoer
zouden kunnen brengen; het wijzere deel van de mensen zou die leer dan als
wreed en onwijs noemen, en wij zouden daar niet veel goede vruchten mee
oogsten.
[7] Tenslotte zou het kunnen gebeuren
dat daardoor een gehele zwakke gemeente eenogig en eenhandig zou worden, en dat
al te blind vrome ouders wellicht uit voorzorg zo'n verminking aan hun kinderen
zouden toebrengen, om te voorkomen dat ze later door dat ene oog of die ene hand
geërgerd zouden kunnen worden!'
[8] Daarop zei Ik tegen Simon Juda:
'Wat dat betreft moet je je tot Mijn beste Johannes wenden, die de geestelijke
waarheid van dat beeld al direct na de bergrede kon verklaren, en dan zul ook
jij duidelijk inzien dat Ik daarmee geen lichamelijke verminking heb
aanbevolen, maar alleen het strenge bewaken van de steeds vrije wil van de
mens en zijn verstand! Begrijp je dat?'
[9] Nu zei Simon Juda: 'O Heer en
Meester, met Uw laatste twee woorden hebt U mij de zaak volledig verklaard en
kan ik broeder Johannes met rust laten; want dat het verstand van de mens het
oog van de ziel is en de wil haar handelende hand staat mij nu heel duidelijk
voor ogen.
[10] Maar een mens heeft twee ogen en
twee handen en heeft dienovereenkomstig ook twee verstanden en twee willen,
namelijk een goed en een slecht verstand en derhalve ook een goede en een
slechte wil.
[11] Als het slechte verstand het
goede ergert, moet je dat onderkennen en voor altijd afstand doen van het
slechte verstand, en evenzo moet je met de wil doen; en het is natuurlijk ook
beter om met je goede verstand en wil het hemelrijk binnen te gaan dan met twee
verstanden en willen naar de hel te gaan. Want ik houd het er nu op dat iemand
die zich al naargelang de gesteldheid van zijn liefde voor de wereld nu eens
door zijn slechte verstand en zijn slechte wil en dan weer door zijn goede
verstand en goede wil tot allerlei handelingen laat verleiden, reeds op deze
wereld een aartsduivel is. Want iemand anders, die als gevolg van zijn
oorspronkelijke opvoeding alleen maar een slecht verstand en een slechte wil
heeft en derhalve ook niet anders dan slecht kan handelen, is in feite
eigenlijk geen boosaardige, maar veeleer een domme duivel, voor wie je nog tot
U de bede kunt richten: 'Heer, vergeef hem en maak hem beter; want tot nu toe
heeft hij niet geweten wat hij heeft gedaan!' O Heer en Meester, wees zo
genadig mij te zeggen of ik nu goed en juist heb geoordeeld!'
[12] Ik zei tegen Simon Juda:'Nu heb
je volkomen goed en juist geoordeeld; maar je zult tevens hebben gemerkt dat
jouw vlees je dat oordeel niet heeft ingegeven, maar alleen Mijn geest in jou!
Daarom moet ook jij proberen je wereldse verstand en wereldse wil volkomen
kwijt te raken, dan zal het hemelse begrip van de geest en de kracht van het
hemelse willen je volkomen eigen worden!
[13] Als je nu nog iets hebt op het
gebied van het onderricht dat Ik de mensen heb gegeven, laat het dan horen;
want vandaag ben Ik in de stemming om alles wat voor jullie krom lijkt, recht
te maken!'
[1] Toen zei Simon Juda: 'Ja, Heer en
Meester, er is nog wel het een en ander wat in mijn begrip niet helemaal de
juiste vorm wil krijgen; maar ik denk bij mijzelf: omdat nu datgene wat mij het
meest krom toescheen, zo gemakkelijk recht is geworden, zullen mettertijd de
minder kromme lijnen van mijn verstand vanzelf ook wel helemaal recht worden.'
[2] Ik zei: 'Breng nu maar naar voren
wat jou nog enigszins krom voorkomt!'
[3] Simon Juda zei: 'Heer, dat wil ik
wel doen, maar niet zo graag, omdat ik daarmee tegenover de andere leerlingen
laat blijken dat ik in veel opzichten misschien onnozeler ben dan zij; maar
omdat U het wenst, zal ik ook spreken en mijzelf tegenover al mijn metgezellen
verdeemoedigen!
[4] Kijk, bij de gelegenheid dat U ons
en het volk onderwees over de liefde tot God en tot de naaste, gaf U ook aan
datje zelfs je aartsvijanden moet liefhebben, en dat je degenen moet zegenen
die je vervloeken, goed doen aan degenen die je kwaad doen en aan iemand die je
een oorveeg geeft, nog je andere wang moet toekeren in plaats van hem een
oorveeg terug te geven.
[5] Ik zie wel in dat in die
handelwijze de door U geleerde en tot daadwerkelijk beoefenen aanbevolen
naastenliefde de ware, hemelse vorm krijgt. Want als wij mensen dat allemaal
moeten doen -namelijk wat wij wensen en willen dat zij in soortgelijke
gevallen ook aan ons zouden doen - dan is het daardoor natuurlijk ook volkomen
gebillijkt dat je zelfs je vijanden moet liefhebben, bidden voor wie je
vervloeken en goed doen aan wie je kwaad doen; maar toch vind ik een paar
dingen nog krom, en wel omdat in die gevallen de zelfverdediging helemaal aan
de kant geschoven is. Je kunt dit wel in acht nemen tegenover mensen die in hun
boosaardigheid tegenover andere mensen niet te ver gaan, maar ten opzichte van
mensen die hardnekkig ware aartsduivels zijn geworden tegenover hun
medemensen, zou er in Uw goddelijke leer een kleine uitzondering gemaakt moeten
worden.
[6] Ik wil het niet over de oorveeg
hebben, en het zou mij echt niets uitmaken om, als iemand mij bij een of
andere gelegenheid een niet al te harde oorveeg heeft gegeven en zin zou hebben
mij er nog een te geven, ook de andere wang toe te keren, zodat er dan vrede en
eendracht tussen ons kan ontstaan; maar wat, als mijn tegenstander mij met zijn
eerste oorveeg al bijna halfdood heeft geslagen? Moet ik in dat geval niet
liever mijzelf verdedigen, als ik dat op een of andere manier zou kunnen, dan
mij door zo'n woedende reus van een Simson helemaal dood laten slaan?
[7] Ik denk, o Heer en Meester, dat er
in deze leer die U over de naastenliefde hebt opgesteld -natuurlijk alleen
naar het oordeel van mijn wereldse verstand nog heel wat kroms zit, dat door
de rechtlijnige maag van ons gemoed niet zo gemakkelijk te verteren valt. Ik
weet niet of ik verstandig of onverstandig heb gesproken; maar omdat ik toch
geloof dat mijn wereldse verstand wel redelijk is, omdat ik U anders
waarschijnlijk nooit als de Heer en Meester herkend zou hebben, ben ik dus ook
van mening dat juist die redelijkheid van mijn verstand ook dergelijke kromme
dingen herkent.'
[8] Ik zei: 'Je hebt een heel goede en
juiste vraag gesteld; maar Ik moet tegen jou altijd weer opmerken datje
weliswaar een heel scherp verstand hebt, maar daarentegen -wat door je
gevorderde leeftijd komt -een minder goed geheugen;je herinnert je daarom veel
dingen niet meer die Ik bij verschillende gelegenheden als verklaring over de
ware naastenliefde aan de mensen heb gegeven.
[9] Het is op zichzelf heel duidelijk
dat men een door en door slecht mens door een te vriendschappelijke houding
niet nog meer gelegenheid moet bieden om zijn boosaardigheid te laten groeien
en steeds slechter te worden dan hij voorheen was.
[10] In dat geval zou het volhouden
van een toegeeflijke houding niets anders zijn dan een ware ondersteuning van
de te sterk groeiende boosaardigheid van de vijand; maar daarvoor heb Ik in
deze wereld te allen tijde strenge rechters aangesteld en hun het recht verleend
om de mensen die te slecht en boosaardig zijn geworden, te tuchtigen en te
straffen al naargelang ze dat verdiend hebben, en Ik heb jullie daarom ook het
gebod gegeven, dat jullie onderworpen moeten zijn aan de wereldse overheid, of
die nu zachtmoedig of streng is.
[11] Wie dus zo'n erge vijand heeft,
moet naar een wereldse rechter gaan en het bij hem aangeven, dan zal die bij
degene die door en door slecht is geworden zijn boosaardigheid uitdrijven.
[12] Als dat niet lukt met alleen
lichamelijke tuchtiging, dan lukt het tenslotte wel met het zwaard. En zo is
dat ook met die oorveeg. Als je die krijgt van een minder boosaardig mens, die
daartoe verleid werd door een plotselinge opwelling van zijn gemoed, verweer je
dan niet, opdat hij milder gestemd wordt door het feit dat je hem geen oorveeg
teruggeeft, dan zullen jullie daarna zonder wereldse rechter gemakkelijk weer
goede vrienden worden.
[13] Als iemand in volle woede met een
moorddadige oorveeg op je afkomt, dan heb je ook het volste recht om je teweer
te stellen; kijk, als het niet zo was, zou Ik jullie niet gezegd hebben dat
jullie ook het stof van je voeten moeten afschudden over die mensen in een
plaats, die jullie niet alleen niet opnemen, maar jullie bovendien nog
bespotten en met allerlei vervolging bedreigen.
[14] O, wees er zeker van dat Ik met
Mijn prediking over de naastenliefde de macht en het gezag van het zwaard niet
in het minst heb opgeheven, maar wel verzacht, zolang de vijandigheid onder de
mensen niet die graad heeft bereikt die men met het volste recht hels kan
noemen!
[15] Bij de ouden die volgens de wet
van Mozes leefden en bij de meeste oude richters werd gezegd: 'Leven voor een
leven, oog om oog, tand om tand!', maar het moet bij jullie niet zo zijn dat je
dergelijke wetten al te letterlijk neemt, en dat je je vijanden niet vaker dan
zeven keer moet vergeven waarover Ik jullie al herhaalde malen een verklaring
heb gegeven, die jullie ook goed hebben begrepen!
[16] Maar, zoals gezegd, daarmee heb
Ik de wet van Mozes, de richters en de profeten niet opgeheven, maar alleen
verzacht; want zij namen de wet al te letterlijk en straften met dezelfde
strengheid ook diegene, die vaak meer toevallig dan als gevolg van zijn kwade
wil zijn medemens een of andere schade had berokkend.
[17] Doordat de richters te streng aan
de wet vasthielden, kwam het dan ook dat het volk in de tijd van Samuël, de
laatste richter van Israël, van Mij een koning verlangde, omdat het onder die
koning op een mildere handhaving van de wetten hoopte dan onder de richters.
Weliswaar vergiste het volk zich, met name in koning Saul, die het nog veel
erger tuchtigde dan de vroegere richters; maar onder David en ook onder Salomo
ging het wel menselijker toe dan onder de richters.
[18] Maar onder de latere koningen,
met name toen het rijk onder meerdere koningen werd verdeeld, ging het er nog
veel erger aan toe dan onder de richters. En toen het uiteindelijk al te slecht
begon te gaan, bleef er ook niets anders over dan alle joden en ook vele
naburige volkeren, met wie de joden voortdurend in ruzie leefden, aan de
verenigde macht van Rome over te geven, omdat Rome in werelds opzicht de beste,
meest wijze en doelmatigste wetten had. En kijk, toen kwam er onder de joden
alsook onder hun naburige volkeren direct volledige rust en orde!
[19] Maar als de joden nu geleidelijk
aan steeds opstandiger worden en de priesters van de joden de wetten van Rome
steeds meer als godslasterlijk gaan aanduiden en de betere joden verdoemen
omdat zij vrienden van de Romeinen zijn, dan zullen de Romeinen weer opstaan en
met grote macht dit rijk binnendringen en het zozeer verwoesten, dat er geen
steen ongebroken op de andere zal blijven. Daarna zullen de joden zelf over de
hele wereld uiteen gedreven worden, en dan zal ook gebeuren wat Ik jullie al
van tevoren heb gezegd, namelijk dat de joden moeten bidden dat de tijd van hun
vlucht niet in de winter en ook niet op een sabbat plaatsvindt; want dan zou
het hun nog slechter vergaan dan in een ander jaargetijde of op een werkdag. Bijzonder
zwaar zal die vlucht voor de zwangere vrouwen worden.
[20] In die tijd zullen ook twee joden
in één bed slapen; de ene, die een bekende vriend van de Romeinen is, zal
behouden blijven en de hardnekkige jood zal verworpen worden. Zo zullen er ook
twee anderen in één molen malen; ook daar zal om dezelfde reden de ene
behouden, de ander verworpen zijn. Wie op het veld werkt, laat die niet weer
naar zijn huis terugkeren om zijn mantel te halen, en wie het dak op zijn huis
repareert, moet niet van het dak zijn huis ingaan om iets te halen, maar laat
hij liever van het dak op de grond springen en door te vluchten proberen zijn
leven te redden! Want als hij in zijn huis afdaalt, zal hij zijn leven zeker
verliezen; als hij echter van het dak springt, kan hij in het gunstigste geval
zijn leven nog behouden en zichzelf door de vlucht redden.
[21] Kijk, Mijn beste Simon Juda, die
dingen heb Ik jullie al herhaaldelijk gezegd, evenals aan vele andere joden en
Farizeeën, en Ik denk dat jij in al die dingen geen kromme lijnen zult
ontdekken!'
216
Over de ontrouwe rentmeester
[1] Simon Juda zei: 'O Heer en
Meester, wat dat betreft absoluut niet meer; maar er zijn nog twee andere
dingen die mij nog niet helemaal duidelijk zijn; maar ik hoop dat door Uw liefde
en genade ook die twee kleinigheden in zekere zin vanzelf opgelost zullen
worden!’
[2] Ik zei: 'Noem Mij op zijn minst
die twee kleinigheden!'
[3] Simon Juda zei: 'Och, Heer en
Meester, dat loont de moeite eigenlijk niet, maar omdat U het wilt: het gaat om
Uw lof over de ontrouwe rentmeester en het wegsturen van de gast aan de
maaltijd, omdat hij geen feestkleed aan had! Want daar komen twee
onbegrijpelijke dingen in voor: ten eerste hoe en waar de gasten, die door de
dienaren van de gastheer, die bij hekken en stegen werden opgevangen en naar
binnen werden geduwd om aan het gastmaal deel te nemen, van de vereiste
feestelijke kleding voorzien zijn, en ten tweede waarom die ene arme duivel,
die ook door de dienaren van de gastheer naar het gastmaal werd gestuurd, eruit
gegooid moest worden omdat hij geen feestkleding aanhad. Kijk, o Heer en
Meester, die man die eruit werd gegooid en Uw lof over de onrechtvaardige
rentmeester zijn voor mij nog twee kromme lijnen, die ik nog niet recht heb
kunnen krijgen!'
[4] Ik zei: 'Heb Ik destijds niet
tegen jullie gezegd: 'Doen jullie net zo als de onrechtvaardige rentmeester, en
vergaar vrienden door de onrechtvaardige mammon, dan zullen zij jullie later,
als jullie nog geen woning zouden hebben, in hun hemelse woningen opnemen!'?
[5] Maar opdat jij, Simon Juda, dit
goed begrijpt, moet je naar Mij luisteren, met beide oren tegelijk, opdat niet
via het ene oor er weer uit gaat wat het andere heeft opgenomen, en het
zodoende in je hart blijft hangen! Kijk, ieder aards rijk mens die veel meer
goederen en geld bezit dan hij nodig heeft voor zijn aardse levensonderhoud, is
ten opzichte van Mij steeds min of meer een onrechtvaardige rentmeester, omdat
Ik de enige ware eigenaar van de goederen ben, en de goederen die hij de zijne
noemt zijn alles bij elkaar genomen een onrechtvaardige mammon.
[6] Als hij dan met zijn
onrechtvaardige rijkdommen tenminste de armen rijkelijk bedenkt, wanneer de
aard van zijn ziekten, die Mijn boden zijn, hem heel duidelijk zegt: 'De Heer
van deze goederen heeft veel tegen jou ten aanzien van je onrechtvaardige
handelwijze, en je zult voortaan geen rentmeester meer zijn!', dan zal hij
vrienden maken door de vele armen die hij veel heeft gegeven, en als hij dan
spoedig daarna naakt en verlaten in Mijn rijk naar hen toekomt, zullen zij zich
over hem ontfermen en hem zijn goede werk aan hen rijkelijk vergelden.
[7] Want kijk, toen Ik de aarde schiep
heb Ik geen grenzen vastgesteld, de aarde niet met meetlint uitgemeten en dus
ook niet gezegd: 'Kijk, dit gedeelte behoort aan hem, het andere aan een
ander!', maar Ik heb de hele aarde als een gemeenschappelijk bezit voor alle
mensen gemaakt. Pas in de loop van de tijd zijn de begeerte, hebzucht en
heerszucht van de mensen de aarde begonnen te meten en met geweld vast te
stellen: 'Dit grote stuk land behoort mij toe, en wie mij wil dienen en voor
mij wil werken, zal een klein stuk land in zekere zin in pacht krijgen; maar
desondanks blijf ik de heer over het gehele grote stuk land!'
[8] En kijk, dat was de eerste
zogenaamde patriarchale wetgeving onder de mensen -en hoe onrechtvaardig die op
zichzelf ook was, toch was het de beste en meest rechtvaardige; want als de
patriarch zoals gewoonlijk een goede en godvrezende man was, dan hadden zijn
onderdanen of kleine pachters het aan zijn zijde eveneens goed, want hij
zorgde voor het algemeen welzijn van het grote stuk land.
[9] Hij bezat weliswaar voor zijn
persoon en zijn huis vele duizenden malen meer dan hij nodig had, en was
zodoende ook een onrechtvaardige rentmeester -maar hij gebruikte zijn
onrechtvaardige mammon voor louter goede en Mij welgevallige doeleinden en
maakte daardoor onder zijn onderdanen een groot aantal vrienden overeenkomstig
Mijn wil en welbehagen, en Ik moest hem eveneens Mijn welbehagen en Mijn
lofschenken.'
217
De verklaring van de gelijkenis van
de
onrechtvaardige rentmeester en van het koninklijke gastmaal
[1] (De Heer:) 'Zo was de patriarch
Abraham, die eigenaar van het hele Beloofde Land was, ook een onrechtvaardige rentmeester;
maar jullie zullen wel gehoord hebben dat hij in Salem waar hij woonde, altijd
een grote tafel klaar had staan, waar iedere dag een paar duizend armen en
behoeftige mensen te eten kregen, en in die tijd ontstond het spreekwoord dat
diegenen tot de gelukzaligen behoren, die het geluk hebben aan de tafel van
Abraham te eten.
[2] Kijk, daarom was Abraham Mijn
lieveling en Ik heb hem en zijn hele huis veelvoudig gezegend -wat jullie
kunnen afleiden uit het feit dat Abraham de voornaamste en grootste vriend was
van de Koning der koningen en de Priester der priesters, die zonder begin en
einde was en Melchizédek heette, aan wie hij zelf de tiende gaf en die onder de
vele toenmalige koningen als enige het geluk en het recht had om de woonplaats
van Melchizédek te naderen; en Deze is een keer Zelf naar hem toegekomen
vergezeld van twee engelen en voorspelde hem, dat zijn bejaarde vrouw Sara hem
een zoon ter wereld zou brengen, wat Abraham dan ook zeer vast geloofde!
[3] Maar tegelijkertijd onthulde Melchizédek
dat de steden Sodom en Gomorra zouden vergaan, en verder voorspelde Hij hem dat
Hijzelf uiteindelijk als mens in een lichaam van vlees en bloed uit zijn stam
zou voortkomen om alle mensen waarachtig gelukkig te maken.
[4] Maar we zullen Abraham en
Melchizédek nu laten rusten, want de laatstgenoemde zit nu in Mijn persoon bij
jullie, en de oude patriarch Abraham is in de geest niet ver bij Hem vandaan!
Laten we eens kijken naar een andere onrechtvaardige rentmeester, die nu in de
buurt van Jeruzalem leeft, en in wiens huis wij weldra zullen verblijven! Het
is onze Lazarus, een zoon van Simon de melaatse, die Ik reeds in mijn twaalfde
jaar, nog voordat Ik de tempel bezocht, met Mijn wil heb genezen, zonder dat
hij zich dat bewust was, en wel omdat hij in alle rechtschapenheid met zijn
grote, onrechtvaardige mammon aan vele duizenden grote weldaden bewees, waar
ze ook vandaan kwamen, zoals zijn zoon Lazarus nu ook doet!
[5] Jullie weten wat hij allemaal
heeft gedaan toen wij verschillende keren in zijn stad in zijn huis
ondergebracht werden -en kijk, wie de onrechtvaardige mammon op die manier
gebruikt, maakt zeker vele zeer goede vrienden in Mijn rijk en is Mij ook
welgevallig; en als hij sterft, zal Ik hem terstond weer tot leven wekken zodat
hij eeuwig nooit meer zal sterven, en zijn overgang van deze naar de andere
wereld zal zijn zoals lang geleden die van Mijn beste Henoch, die nu hier als
een echte aartsengel naast Mij zit.
[6] Ik denk, Mijn beste Juda, dat Ik
je daarmee nu meer dan zonneklaar heb getoond waar Mijn lof over de
onrechtvaardige rentmeester op slaat, en daarmee heb Ik die ene kromme lijn in
jou recht gemaakt.
[7] Nu gaat het nog om degene die van
Mijn gastmaal naar buiten werd gegooid omdat hij geen feestgewaad aanhad en die
doorjou een 'arme duivel' werd genoemd.
[8] Kijk, de genodigden die niet
verschenen en zich vanwege hun wereldse bezigheden lieten verontschuldigen zijn
louter van die zeer onrechtvaardige rentmeesters, die van Mijn kant echter geen
lof verdienen; de anderen, die later in de stegen, straten en bij de hekken
uitgenodigd werden, zijn degenen die, hoewel ze aards gezien arm zijn,
innerlijk door hun rechtvaardige leven volgens Mijn wet toch feestelijk gekleed
zijn.
[9] Die ene, die ook naar Mijn
gastmaal kwam, stelde door zijn persoonlijkheid het starre farizeeërdom voor,
en hij nam ook plaats aan Mijn gastentafel. Toen Ikzelf echter kwam, wat nu in
jullie aller bijzijn het geval is, zag Ik, Mijn beste Simon Juda, dat die 'arme
duivel' van jou geen feestgewaad aan had, en daarom heb Ik Mijn dienaren bevel
gegeven hem te grijpen en naar buiten in de buitenste duisternis te gooien.
[10] En zie, dit gastmaal geef Ik nu
-sinds de tijd dat Ik als leider en leraar van de mensen in deze wereld ben
opgetreden, en je zult al herhaaldelijk hebben gemerkt dat bij heel
verschillende gelegenheden dergelijke gasten zich naar Mijn tafel drongen, die
Ik door Mijn woord ook altijd buiten de deur heb laten zetten -en waarom
eigenlijk? Omdat ze geen feestgewaad aanhadden! Begrijp je nu, Simon Juda, wat
Ik heb willen aanduiden met die niet-feestelijk geklede gast aan de tafel van
Mijn gastmaal?'
[11] Simon Juda zei: 'Ja, Heer en
Meester, ik begrijp dat nu meer dan zonneklaar, en ik voeg er nog aan toe dat
er aan de tafel van Uw gastmaal zeker nog heel vaak zulke gasten zullen
verschijnen die geen feestgewaad aanhebben, en ik geloof dat het tijd is om
zulke gasten onmiddellijk van de eettafel te verwijderen.'
[12] Ik zei: 'Zeer zeker, maar op deze
wereld zal dat waarschijnlijk niet altijd uitvoerbaar zijn! Ik zal jullie
daarvoor een ander beeld van een zaaier geven, waar jullie je in de toekomst
naar dienen te richten, luister dus!'
218
De gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe
[1] (De Heer:) 'Er was eens een
huisheer die veel wijngaarden, weiden, tuinen en akkers had. Hij kreeg een
buitengewoon edele en zuivere soort tarwe van zijn vader en zei toen tegen zijn
knechten: 'Ga een grote akker heel zorgvuldig schoonmaken, zodat, als ik die
zuivere en edele tarwe op de akker zaai er daar geen onkruid tussen opschiet!'
[2] Dat deden de knechten, en de tarwe
werd rijkelijk op de schoongemaakte akker gezaaid; hij kwam snel op, en de
heer van de akker was echt blij dat hij geen onkruid zag tussen de opgekomen
tarwe.
[3] Maar na een tijd, toen de tarwe al
zo hoog stond dat hij aren begon te vormen, kijk, toen kwamen plotseling de
knechten naar de huisheer toe en zeiden: 'Heer, wij hebben de akker
schoongemaakt en overeenkomstig uw wil de zuivere tarwe daarin gezaaid; die
kwam ook zuiver op, waar uzelf erg blij om was. Maar kijk nu eens: nu de tarwe
weldra aren moet gaan vormen, schiet er ineens een grote hoeveelheid onkruid
tussen de tarwe op! Als u wilt, zullen wij erheen gaan om het onkruid er
tussenuit te wieden!'
[4] Daarop zei de heer van de akker:
'Laat dat maar, opdat jullie door jullie werk niet ook de reeds hoog
opgegroeide edele tarwe beschadigen; want ik weet wel dat een vijand mij dat
heeft aangedaan! Laat dus alles maar rijp worden, de tarwe samen met het
onkruid! Als de tijd aanbreekt dat hij rijp is zal ik de tarwe door jullie,
mijn dienaren, laten verzamelen en in mijn schuur brengen -en daarna pas het
vele onkruid in bundels laten binden, totdat het verdroogt; daarna zullen we
het aansteken en verbranden om de akker verder te reinigen!'
[5] Kijk, dat is het beeld waaruit
jullie moeten leren wat jullie met betrekking tot het onkruid op Mijn
levensakker te doen staat!
[6] De edele tarwe stelt die mensen
voor, die bij Mijn gastmaalstafel een echt feestgewaad aanhebben, maar het onkruid
stelt in zijn geheel die gast voor, die geen bruiloftskleed aanhad. Hij
bediende zich weliswaar ook net zolang van de op tafel gezette spijzen, tot de
scherpziende gastheer zelf de gastenkamer binnenkwam -wat het rijp worden van
de edele tarwe en van het onkruid betekent.
[7] De feestelijk getooide gasten
zullen behouden blijven, en degene die niet feestelijk gekleed is zal buiten in
het toornvuur van de gastheer gegooid worden, en hij zal er dan toe moeten dienen
dat hij door zijn verbranden de verontreinigde akker tenslotte zelf zal
reinigen.
[8] Jullie zullen op deze wereld dus
nog heel veel niet feestelijk geklede gasten tegenkomen en heel veelonkruid
tussen de zuivere tarwe zien opgroeien; maar maak je daar niet al te druk om en
laat alles rijpen -en wacht af, totdat de grote Gastheer Zelf komt! Dan zal
tegelijk met Hem ook de juiste tijd van scheiding komen, en iedereen zal het
loon ontvangen waar zijn goede of slechte liefde naar gestreefd heeft.Want in
Mijn huis zijn weliswaar heel veel zaligmakende woningen, maar daarnaast ook
heel veel kerkers, en degenen die aan Mijn vele kerkers de voorkeur geven boven
de zaligmakende woningen en ernaar streven die te bewonen, zullen ook krijgen
wat ze wensen; wij zullen hen daar nooit ofte nimmer door wat voor macht ook
uittrekken en door hen onze zuivere hemelse woningen verontreinigen. Als ze
echter iets beters voor zichzelf bedenken, dan zullen hun wat dat betreft ook
geen grenzen gesteld worden. - Begrijpen jullie dat nu allemaal?'
219
De kenmerken van een valse profeet
[1] Simon Juda zei: 'O Heer en
Meester, ik begrijp dat allemaal nu zo helder en duidelijk, dat ik geloof dat
het gewoon niet duidelijker kan! Maar ik moet wel eerlijk bekennen dat het voor
ons, Uw eerste leerlingen, wel gemakkelijker is die dingen te begrijpen, omdat
wij door Uw genade en liefde bij veel gelegenheden grote en soortgelijke
verklaringen hebben gehoord. Maar het zal nog veel moeilijkheden opleveren om
ook aan vele anderen die nog in de duisternis wandelen, dergelijke waarheden
even duidelijk te maken als wij ze nu zelf inzien; met veel van Uw leren, die U
heel eenvoudig onder woorden hebt gebracht, o Heer en Meester, zal het niet
veel beter gaan dan met de zeer vele leringen uit de mond van de profeten, met
name de profeten Daniël en Ezechiël, en de leringen die aan de wijsheid van
Salomo ontspringen. Want hoe vaker je die leest of hoe vaker je je die laat
voorlezen, des te minder begrijp je ze!
[2] Uw leer is van een soortgelijk
karakter, in het bijzonder waar U in gelijkenissen en beelden spreekt. Wij
begrijpen Uw gelijkenissen en beelden nu wel; maar vele duizenden en nog eens
duizenden mensen die na ons komen, zullen Uw leer ook aannemen, maar de
gelijkenissen en beelden niet begrijpen en er hoogstwaarschijnlijk maar al te
vaak een verkeerde betekenis aan toekennen, en op die manier zal Uw zo zuivere
en ware leer veelvuldig verbrokkeld worden. Maar wat moeten wij doen om dat
kwaad tegen te gaan?'
[3] Ik zei: 'Heb Ik jullie niet gezegd
dat het jullie gegeven is om de geheimen van Mijn rijk te begrijpen, omdat Ik
jullie heb uitverkoren als Mijn leerlingen en leraren van het volk, die Mij
zullen navolgen? Want iedere leraar en meester moet onmiskenbaar meer weten en
begrijpen dan zijn leerling, anders zou hij geen leraar en meester kunnen zijn!
[4] Als de meester niet wijzer zou
zijn dan de leerling, zou het net zo gaan als wanneer de ene blinde de andere
zou leiden, net zolang tot ze aan een kuil kwamen, waar ze dan allebei tegelijk
in zouden vallen; daarom zijn er maar weinigen uitverkoren, hoewel er velen
geroepen zijn.
[5] Ze moeten aanvankelijk alleen met
de heel eenvoudige melk van Mijn leer worden gevoed; als ze daarna mannelijk en
sterk worden, kan men hun wel mannelijker en krachtiger voedsel geven. Let er
dus vooral op dat er geen mensen opstaan die enkel geroepen zijn en die tegen
het volk zeggen: 'Ook wij behoren tot de uitverkorenen!', om vervolgens het
volk te onderwijzen ter wille van aards voordeel; want dan zou de ene blinde de
andere leiden!
[6] Wie van de mensen echter
uitverkoren is, zullen jullie herkennen aan het feit dat hij net als jullie van
Mijn geest vervuld is en de ware liefde voor God en de naaste zal verkondigen.
[7] Als hij echter net zo preekt als de
Farizeeën in de tempel doen, dan is hij iemand die door de Farizeeën
uitverkoren is en is net als zij van deze wereld en evenals zij een duivel;
want wie niet door de ware liefde en wijsheid uit Mij vergaart, die verstrooit
en is een valse leraar. Zo iemand stort de mensen in bijgeloof, waaruit -met
name als de mensen ouder zijn geworden en echt helemaal vastgegroeid zijn in de
duisternis van het bijgeloof alle engelen des hemels hen niet meer in de sfeer
van de zuivere waarheid kunnen brengen, waardoor ze dan in alle dingen vrij
zouden worden. En Ik zeg jullie dat alle kwaden gemakkelijker te verwijderen
zijn bij een mens dan het bijgeloof, want bij ieder ander kwaad is de ziel van
een mens slechts gedeeltelijk gevangen, maar door duister bijgeloof helemaal!
[8] Ik heb jullie al eens gezegd dat
zelfs nog tijdens jullie leven een groot aantal valse leraren en profeten en
daarmee ook een groot aantal valse Christussen zullen opstaan, het volk zullen
onderrichten en zeggen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'Daar is Hij!' of 'Hij
woont in de tempels!' of 'in de kamers!'. Zeg in zo'n geval dan tegen het volk
dat het met zo'n leer bedrogen wordt!
[9] De mensen die zich tot jullie
zullen keren, leggen jullie die de handen op en doop ze in Mijn naam! Ik zal
Mijn geest over hen uitstorten, dan zullen zij de waarheid herkennen en de
valse profeten en valse Christussen daarna zelf uit de gemeente verwijderen.
[10] Als de verleide mensen niet naar
jullie willen luisteren en jullie ter wille van hun valse leraren en profeten
bovendien nog vervolgen, keer je dan van hen af en trek verder daarheen, waar
Mijn geest jullie heen zal trekken! Laat al het overige aan Mij over; want Ik
zal zulke valse leraren en profeten wel op het juiste moment met Mijn gericht
weten te bezoeken, en aan gene zijde zal het zulke valse leraren en profeten
net zo vergaan als de gast bij Mijn feestmaal die geen bruiloftskleed aanhad,
en de zielen die zij duister hebben gemaakt zullen hun meest bittere vervolgers
zijn!
[11] Het is genoeg als Mijn leer
slechts bij weinigen zuiver wordt gehouden, en daar zal in alle tijden voor
gezorgd worden. Maar het janhagel van de wereldse mensen, zal tot het einde toe
doorgaan met zich te wentelen en te baden in zijn oude drek en modderpoel, en
daarbij geldt weer Mijn gebod aan jullie om Mijn parels niet voor de zwijnen te
gooien.'
220
Over het doen van wonderen
[1] (De Heer:) 'Mijn evangelie moet
weliswaar over de gehele aarde verbreid worden, maar daarbij leg Ik geen enkele
ware leraar en profeet de verplichting op, dat door die leer alle mensen tot
het volle licht van de waarheid uit Mij gebracht moeten worden -het is
voldoende dat de zuivere leer aan de betere en al meer voleindigde mensen
gegeven wordt, evenals het recht om die leer zoveel mogelijk onder andere
mensen te verbreiden. Heil degenen die haar aannemen! Maar geen enkele nog zo
volmaakte leraar en profeet zal teweegbrengen dat aan doornen druiven en aan
distels vijgen zullen groeien.
[2] Ik ben toch de Heer Zelf, en
jullie weten dat voor Mij niets onmogelijk is -maar zolang Ik de mensen van
deze aarde hun volkomen vrije wil moet laten, kan zelfs Ik met al Mijn liefde
en Mijn beste wil hen niet tot in de sfeer van Mijn eeuwige waarheidslicht
verheffen. Maar wat Ikzelf niet kan, zullen jullie des te minder kunnen.
[3] Jullie denken weliswaar dat Mij
zoiets door een fantastisch wonder mogelijk zou moeten zijn, en Ik zeg jullie
dat je daar gedeeltelijk gelijk in hebt maar in het algemeen bezien helemaal
niet! Want een wonder werkt wel plaatselijk, en wel met name in de tijd dat dat
wonder is gedaan -maar op andere plaatsen moet daar al over verteld worden, en
dan zullen er wel enkelen in geloven, maar anderen zullen zeggen: ' Als daar
een wonder is gedaan om geloof te wekken, waarom bij ons dan niet?' En in later
volgende tijden zal zelfs het meest fantastische wonder evenals iedere andere
ding dat gebeurd is des te minder geloofd worden, naarmate er meer ophef over
wordt gemaakt; het gaat zodoende bij de historische sprookjes en fabels horen,
en dient bij de overwegende lichtgelovigheid van de mensen meer voor het
bekrachtigen van hun anderssoortige bijgeloof en dus niet voor het wekken van
het ware licht in het hart van de mens.
[4] De mensen onderscheiden absoluut
niet een werkelijk echt van een vals wonder, beschouwen ze alle twee als iets
buitengewoons en laten zich daardoor tot geloof dwingen.
[5] Daarom moeten jullie ook zo weinig
mogelijk wonderen doen, behalve zieke mensen genezen door hun de handen op te
leggen en de mensen dopen, die vol geloof zijn geworden, opdat zij de geest der
waarheid in zich opnemen.
[6] Houd je dus vooral alleen aan de
zuivere waarheid; want die alleen maakt de mens. volkomen vrij. Al het andere
laat in zijn gemoed steeds een meer of minder blijvende dwang achter, die hij niet
gemakkelijk kwijtraakt. Een afgedwongen geloof is meestal veel slechter dan
helemaal geen geloof.
[7] De stoïcijnen, die grotendeels uit
de leer van de Griek Diogenes voortkomen, geloven helemaal nergens in, en Ik zeg
jullie dat zij Mij als mensen veel liever zijn dan die domme, blind gelovende
Joden, die heden ten dage nog geloven dat de mest uit de tempel hun akkers,
tuinen, weiden en wijngaarden levend en vruchtbaar maakt, en dat iemand God een
veel meer welgevallige dienst bewijst als hij zijn geld als offer in de
godskist in de tempel te Jeruzalem legt dan wanneer hij datzelfde geld aan een
ander, arm mens zou geven, die daar geruime tijd mee geholpen zou zijn.
Verkondig dus vooral alleen de waarheid en wees spaarzaam met het doen van
wonderen!’
[8] Hierop zei Mijn Johannes eindelijk
eens: 'Heer en Meester, wat mij betreft zal ik mij heel weinig bezighouden met
het doen van wonderen; want ik heb nu duidelijk ingezien dat het doen van
tekenen de mens niet zoveel baat als het woord alleen.
[9] Wie door het ware woord niet vrij
wordt, zal door een teken nog minder vrij worden. Weliswaar hebben tekenen
beslist iets goeds wanneer ze door U gedaan worden, aangezien U als enige het
best in staat bent te bepalen waar het nodig is een teken te doen en van welke
aard het moet zijn; maar wij, Uw leerlingen, zullen dat nooit geheel en al
kunnen, zolang onze zielen met dit vlees omhuld zijn. Ik ben daarom van mening
dat het beter is om alleen bij het woord te blijven, dat door zijn
waarheidsgehalte vanzelf krachtig wordt en geen bijkomende bekrachtiging nodig
heeft, zoals dat aan de hand van onze rekenkunde overduidelijk begrijpelijk
gemaakt kan worden.
[10] Moet ik bij iemand, aan wie ik
heb uitgelegd dat twee en nog eens twee precies vier is, soms ook nog een teken
doen dat die rekenkundige waarheid voor hem moet bekrachtigen? Ik denk dat dat
niet nodig is; zo is ook Uw uiterst eenvoudige leer in zichzelf als een
rekenkundige waarheid die ieder mens, als hij ook maar een vonkje goede wil
bezit, moet inzien, verstaan en begrijpen als hij haar één keer heeft gehoord.
[11] Want in ieder mens ligt ten
eerste reeds een innerlijke drang om Diegene te zoeken die de wereld en alles
wat daarop is heeft geschapen, omdat zo iemand wel inziet dat de Schepper van
al die grote dingen uiterst wijs, uiterst machtig en uiterst goed moet zijn, en
dat een mens die Hem aldus herkent, Hem wel boven alles moet achten en
liefhebben en dan ook zijn medemensen, die voor hem een even wonderbaar werk
Gods zijn, evenzeer moet achten en liefhebben als zichzelf. Dat zijn twee
wiskundige waarheden, waartegen niemand enige twijfel kan inbrengen. En dan
komt ten tweede het feit dat de mens die helder begrijpt dat Gods macht en
wijsheid al die dingen heeft geschapen, daarna ook moet inzien dat God
dergelijke wonderen niet tot bestaan heeft geroepen om alleen van vandaag op
morgen, als het ware als tijdverdrijf van de Schepper te bestaan, maar dat
zelfs het kleinste van Zijn werken voor eeuwig een steeds hogere bestemming in
zich draagt.
[12] Ik geloof dat die waarheid ook
zonder het doen van tekenen voor ieder mens begrijpelijk zal zijn; het komt er
alleen maar op aan hoe je het iemand vertelt.
[13] Ja, bijvoorbeeld het genezen van
zieken of de een of andere bezetene van zijn kwelgeesten bevrijden, zodoende
dus zijn medemensen goed te doen, dat zijn ook werken van liefde; maar ze
moeten niet gedaan worden om daardoor de waarheid te bekrachtigen, maar uit
liefde!
[14] Heer en Meester, heb ik met deze
eenvoudige woorden juist of misschien ook niet helemaal juist gesproken?'
[1] Ik zei: 'Mijn beste Johannes, je
hebt volkomen naar waarheid en juist gesproken; op die manier moet Mijn leer
ook aan de andere mensen worden overgebracht, en zó zal ze ook blijvend goede
vruchten dragen -maar als ze de mensen met teveel wonderen opgedrongen wordt,
dan zal ze lijken op een noodrijpe vrucht, die zelden een waar, innerlijk
gehalte heeft en in feite niet lang bewaard kan worden.
[2] Want alles wat noodrijp is heeft
weinig innerlijke geest en gaat snel en gemakkelijk over tot rotting en
ontbinding. Alles wat snel en gemakkelijk tot stand gebracht kan worden, lijkt
op die bouwer, die zijn huis in het dal met geringe kosten op zand heeft
gebouwd -en toen er stormen en wolkbreuken kwamen, kon het daar geen weerstand
aan bieden, maar stortte het in. Zo gaat het ook met de leer over het rijk
Gods, die met behulp van veel tekenen en wonderen aan de mensen is verkondigd
en opgedrongen.
[3] Ja, de mensen nemen de leer
gemakkelijk en snel aan; maar als er mettertijd verzoekingen en beproevingen
over hen komen, weten ze daar niets tegenover te stellen -dat wil zeggen
tegenover de mensen die hen met een andere, valse leer verzoeken -dan alleen de
wonderen die ze hebben meegemaakt. Als nu de verzoekers, die valse leraren en
profeten zijn, hun valse wonderen doen voor de ogen van zulke noodrijpe
christenen, dan hebben deze noodrijpe christenen niets waarmee ze de innerlijke
waarheid van Mijn leer kunnen bekrachtigen, vallen dan af en gaan over naar de
valse leraren en profeten.
[4] Want dergelijke mensen zijn als
een rietstengel die zich door de wind naar alle kanten laat buigen, omdat ze in
zichzelf de waarheid nog niet begrijpen.
[5] Met eiken en ceders kunnen de
winden niet zo'n spelletje spelen. Op eiken en ceders lijken echter die mensen,
die door de pure waarheid van Mijn leer tot Mij bekeerd zijn. Tegenover hen
kunnen de valse leraren en profeten hun duizendvoudige windspel spelen en dan
zullen ze niet buigen, want de kracht van de innerlijke waarheid is machtiger
dan alle andere krachten op de hele aarde.
[6] Wie van jullie dat bij het
verbreiden van Mijn leer tot grondbeginsel maakt, zal werkelijk lijken op de
zaaier die de tarwe alleen in de goede akker zaaide en spoedig daarna een
honderdvoudige oogst had; wie dit grondbeginsel van de leer echter niet of
minder in acht neemt, zal zijn tarwe ook op wegen en straten, op stenen en
rotsen en tussen doornen en distels zaaien, en zal van zijn arbeid en inspanning
een slechte oogst verkrijgen.
[7] Zo moeten jullie ook niet teveel
ophef maken over de wonderen die Ik heb gedaan, maar in plaats daarvan de
mensen liever heel duidelijk de wonderen en tekenen voor ogen stellen die Ik
dag aan dag voor ieders ogen doe; dan zullen jullie daardoor veel betere en
overvloediger vruchten oogsten dan wanneer jullie de mensen lang en breed over
Mijn wonderen verhalen.Want als de mensen inzien dat Ik in alle dingen de Heer
en Meester van eeuwigheid ben, dan zullen ze waarschijnlijk ook wel inzien dat
ook tijdens Mijn lichamelijke leven voor Mij niets onmogelijk was.
[8] Wie dit begrijpt, laat die ernaar
handelen, dan zal hij Mij goede vruchten verschaffen! Maar Ik zeg jullie nu ook
dat er nog enkelen onder Mijn leerlingen zijn die het niet zo begrijpen als
Mijn leerling Johannes. Daarom zal zijn woord dan ook tot aan het einde der
tijden blijven bestaan, maar niet het woord van elke andere leerling, met name
niet van degene die zijn mond teveel open zal doen om Mijn wonderen verder te
vertellen.'
[9] Deze woorden van Mij evenals de
eerdere woorden van Johannes bevielen enkele anderen van de hier aanwezige
leerlingen weliswaar niet, maar toch durfde niemand daar iets tegenin te
brengen.
222
Noodrijpe en volledig rijpe zielen
[1] Nu stond echter de
opperstadsrechter op en zei: 'O Heer en Meester, ik, de waard en zijn hele
personeel, ook deze drie Apollopriesters en die twee Farizeeën en die Joden
zijn in eerste instantie wel door de door U gedane wonderen bekeerd tot het geloof
in U, hoewel ik er nu in mijzelf van overtuigd ben dat Uw veelvuldige
onderricht veel nuttiger voor mij was dan Uw tekenen; maar kort en goed: wij
zijn in eerste instantie toch alleen door Uw tekenen op U opmerkzaam gemaakt,
en met ons viel toen ook vlug gemakkelijk te praten, omdat wij inzagen dat
geen mens op de hele aarde in staat is zulke tekenen te doen.
[2] Moeten wij nu ook, omdat wij in
eerste instantie door Uw tekenen tot geloof in U zijn verheven, tot de
categorie noodrijpe vruchten gerekend worden, en zou het mogelijk zijn dat
daardoor een van elders komende valse leraar en profeet ons door zijn eveneens
valse wonderen en tekenen eventueel van ons geloof in U zou kunnen afbrengen?
[3] Over mijzelf kan ik verklaren dat zo'n
valse leraar en profeet dat nooit zou lukken, aangezien ik alle valse wonderen
als zodanig maar al te goed ken; want ik heb dergelijke magiërs, wier beroep
het was om zich met allerlei wonderen bezig te houden, maar al te dikwijls
gezien en ben doorgedrongen tot de geheimen van hun wonderdoenerij, wat voor
mij in feite heel goed was, omdat ik daardoor ieder bijgeloof kwijtgeraakt ben
en mij zodoende met een des te grotere voorliefde op de werken van de oude
filosofen heb gericht.
[4] Maar omdat U - evenals Uw dienaar
Rafaël - hier tekenen hebt gedaan die langs iedere natuurlijke weg onmogelijk
zijn, heb ik in U dan ook de ene en enig ware God in de volheid van Zijn
almacht gevonden en geloof nu vaster in U dan een diamant; maar ik ben in mijn
innerlijk nu nog meer gesterkt in mijn geloof in U door de kracht van de
waarheid in Uw woord dan door de dwingende macht van Uw tekenen, doordat U mij
en allen de genade hebt bewezen buitengewoon duidelijk de manier te verklaren,
waarop U Uw tekenen kunt doen. Maar desondanks is het de vraag of ik en ook de
anderen hier tot de noodrijpe vruchten behoren.'
[5] Ik zei: 'Absoluut niet, Mijn beste
vriend, want een teken is in zekere zin een noodrijping alleen voor diegene,
die na dat teken onmiddellijk gelovig is geworden en zich daarna nergens meer
om bekommerd heeft. Zie, dat was bij jou absoluut niet het geval, want ook
nadat Ik die tekenen had gedaan, heb je Mij heel ongebruikelijke tegenwerpingen
gemaakt, en toen heb Ik met Mijn woord zelfs heel wat moeite moeten doen om jou
op de juiste weg te zetten, wat echt geen gemakkelijke opgave was. Want zelfs
toen je al helemaal in Mij geloofde, heb je Mij nog scherpe kritiek voor de
voeten geworpen ten aanzien van Mijn handelwijze met alle schepselen, en met
name met de mensen op deze aarde, en als Ik je niet met de waarheid van Mijn
woorden heel krachtig van repliek had kunnen dienen, zouden alle door Mij
gedane tekenen jou er niet toe gebracht hebben volledig in Mij te geloven. jij
bent dus veel meer door de kracht van de waarheid in Mijn woorden tot het ware
geloof in Mij gekomen, en de tekenen die Ik daarvoor en daarna heb gedaan, heb
je niet meer opgevat als een bekrachtiging van jouw geloof in Mij, maar alleen
als een weldaad die Ik aan jou en aan deze stad heb bewezen, waarvan jij zelf
nu even goed begrijpt hoe die tot stand gebracht kunnen worden als Ik en Rafaël
-wat je zeer binnenkort nog beter zult begrijpen.
[6] Wat iemand in zijn hart en geest
als het ware van vezel tot vezel analyseert, inziet en begrijpt, dient niet
meer om hem tot geloof te dwingen, maar slechts om zijn geest in hem geheel te
versterken; daarom behoort hij niet meer tot de klasse van de noodrijp geworden
vruchten, maar reeds tot de klasse van de volledig rijp geworden vruchten.Want
Ik zegje: ieder mens die in zijn leven een waarheid hoort, maar de innerlijke
elementen waarop die waarheid stoelt nog niet nader kent, maar de waarheid die
hij hoorde toch gelooft zonder zich verder om de innerlijke elementen te
bekommeren, behoort nog sterk tot een onrijpe vrucht; wie echter over de
waarheid die hij hoorde net zolang twijfels in zichzelf laat opkomen tot hij
alle elementen heeft leren kennen waar die waarheid op steunt, behoort waarlijk
niet tot een noodrijpe, maar tot een volledig rijpe vrucht.
[7] Want tegenover Mij moet een mens
in zijn hart ofwel helemaal koud ofwel al helemaal heet zijn, als hij door Mij
aangenomen wil worden -want lauwe mensen zullen door Mij net zolang op een
afstand worden gehouden, tot ze koud dan wel heet worden. Een vastbesloten
karakter is Mij duizendmaal liever dan duizend besluitelozen; want die
besluitelozen lijken op de ruwe potten op de draaischijf van een pottenbakker,
die pas te gebruiken zijn als ze in het vuur zijn gehard. En zo moeten ook die
lauwe mensen eerst door allerlei beproevings en verleidingsvuur heen gaan,
voordat ze geschikt en deugdelijk worden voor Mij en Mijn rijk.
[8] Ik geloof dat Ik je daarmee nu
alles heb gezegd wat kan dienen omjou en jullie allemaal gerust te stellen. Ik
zou er weliswaar nog veel over kunnen zeggen, maar waar zou dat goed voor
zijn? Wie de waarheid volkomen ziet in weinig woorden heeft geen lange
beleringen nodig; wie de waarheid echter niet ziet in weinige woorden, zal die
nog minder inzien in een lang betoog. Ben je het eens met dit onderricht van
Mij en er tevreden mee?'
[9] De opperstadsrechter zei: 'O Heer
en Meester -buitengewoon, ik zou zelfs willen zeggen: duizendmaal meer dan
volkomen tevreden, en er rest mij en de anderen niets anders dan U tot het
einde van ons aardse leven uit het diepst van ons hart te danken. U, o Heer en
Meester - U hebt door deze genade die U ons hebt bewezen in ons hart een tempel
voor Uzelf gebouwd, die geen macht ter wereld ooit weer zal kunnen verwoesten;
behoed echter ook deze tempel van U voor al te grote stormen van verleiding!'
[10] Ik zei: 'Wat jullie vragen, zal
jullie ook gegeven worden!'
[11] Nu loopt het echter al tegen
middernacht, en dus zullen we ook ons lichaam een korte rust gunnen;
morgenvroeg zullen we elkaar voor Mijn vertrek nog zien en spreken.'
[12] Daarop begaven we ons allemaal
ter rus te.
[1] 's Ochtends was iedereen al vroeg
op de been, ook Ik met Mijn leerlingen, en de waard had zijn vrouwen zijn
keukenpersoneel ook al vroeg aan het werk gezet om een ochtendmaal voor ons
klaar te maken.
[2] Ik begaf Mij echter met Johannes,
Petrus en Jacobus direct naar buiten, en wel weer naar de reeds bekende berg
Nebo. De overige leerlingen waren nog bezig zich aan te kleden en te wassen;
ook hun haar zat in de war, en dat moesten ze in orde maken.
[3] De waard zelf en zijn zoon kwamen
Mij al gauw achterna - evenals de opperstadsrechter, deze keer met zijn vrouwen
kinderen, die nog niet zo groot en oud waren. Korte tijd daarna kwamen ook de
overige leerlingen, met uitzondering van judas Iskariot. Hij was liever wat in
de stad gaan rondlopen, waar hij de burgers de weldaad van Mijn wonderen flink
had aangeprezen, die hem dan ook meer of minder geld gaven; dat geld stopte
hij in zijn buidel, waarna hij naar de herberg ging en zich onmiddellijk, nog
ruim een uur voor het ochtendmaal, brood en wijn liet voorzetten.
[4] De waard vroeg Mij op de berg wel
hoe het met die ene leerling zat, omdat hij deze keer niet aanwezig was.
[5] Ik zei tegen de waard: 'Laat hem
maar afwezig zijn; want zijn afwezigheid is Mij liever dan zijn aanwezigheid,
en meer hoef Ik je niet te zeggen!'
[6] Nu vroeg de opperstadsrechter Mij:
'O Heer en Meester, hoe is het mogelijk dat die man onder Uw leerlingen is
opgenomen? Want kijk, ik vraag U dat niet zomaar; die man is mij met mijn
scherpe blik van een rechter direct opgevallen, omdat hij niemand recht in het
gezicht kon kijken en ook bij Uw buitengewoon goddelijke woorden en
voordrachten geheel afzijdig duister voor zich uit keek en met geen enkele
gelaatsuitdrukking blijk gaf van enige verbazing of bijval! Ook zei hij geen
woord waaruit men had kunnen opmaken wat voor redenaarstalent hij bezit,
terwijl alle andere leerlingen toch over en weer praatten, deels met Uzelf,
deels ook onder elkaar. Kortom, ik moet U zeggen dat die leerling van U mij
absoluut niet bevalt. Als ik er zo een onder mijn vele dienaren had, zou ik hem
allang ontslagen hebben. Uit welke stad is hij eigenlijk afkomstig?'
[7] Ik zei: 'Hij is een Galileeër en
van beroep pottenbakker. Hij is van al Mijn leerlingen het meest bedreven in de
Schrift en als leraar een begaafd redenaar; maar hij is daarbij zeer
geldzuchtig, en dat is de eigenlijke duivel in hem die hij niet kwijt zal raken
-want alle soorten duivels en boze geesten zijn, als ze het hart van een mens
eenmaal in hun greep hebben gekregen, gemakkelijker uit de mens te verwijderen
dan de gierigheidsduivel.
[8] In iedere andere slechte geest
zijn nog vonkjes van enige naastenliefde te vinden, maar bij de
gierigheidsduivel niet; daarom is hij ook de hardnekkigste en doordringt hij de
hele mens net zolang tot die helemaal aan hem gelijk wordt, en dan kan hij die
mens het beste voor de meest schandelijke daden gebruiken. Laat iedereen zich
dus vooral hoeden voor gierigheid; want iedere zondaar zal gemakkelijker en
eerder het rijk Gods binnengaan dan een gierigaard!’
[9] De opperstadsrechter zei: ' Als Uw
leerling van dat soort is en U toch almachtig bent, stuur hem dan van U weg!
Want wat heeft zo iemand in Uw gezelschap te maken?'
[10] Ik zei: 'Juist omdat Ik de Heer
ben en almachtig, moet Ik - met name op deze aarde, die een kweekschool voor
Mijn kinderen is - ook de duivels evengoed dulden als de engelen; want niemand
kan zonder een volkomen vrije wil Mijn kind worden, en voor de duivel zelf is
de weg tot ommekeer niet volkomen versperd. je zult derhalve ook inzien dat Ik
een leerling, aan wie Ik overigens geen welgevallen heb, zolang in Mijn
nabijheid duld als hij daar zelf wil blijven; wil hij echter vandaag van Mij weggaan,
dan zal hij door niemand uit Mijn gezelschap tegengehouden worden.
[11] Overigens, als hij niet
verandert, zal hij binnenkort zijn loon wel krijgen. Maar laten we nu ophouden
over die afwezige leerling, want er zijn immers nog andere dingen die wij moeten
bespreken!
[12] Na het ochtendmaal zal Ik
namelijk direct verder reizen en Mij naar de streek begeven waar de vanouds
bekende beek de Arnon ontspringt. Want de wegen naar het dal van de Jordaan
zijn van hieruit erg slecht en moeilijk; maar door het dal van de Arnon loopt
nog een tamelijk goede weg, die verderop echter ook erg moeilijk wordt.
[13] Ik heb in het Jordaandal nog veel
te doen, en het zal nog maar kort duren voor Ik naar Jeruzalem ga!'
224
De Heer waarschuwt tegen traagheid
[1] De opperstadsrechter zei: 'Heer en
Meester! U kent alle wegen en paden op de aarde beter dan ik, maar toch weet ik
dat men ook vanuit deze stad - maar meer in noordelijke richting - via een
tamelijk goed begaanbaar pad beneden in het Jordaandal kan komen!'
[2] Ik zei: 'Mijn vriend, dat weet Ik
wel, maar Ik weet nog veel andere dingen die jij niet weet -en tot het vele
andere dat Ik weet behoort ook dat Ik weet welke weg Ik moet nemen, welke
plaats Ik moet bezoeken en op welke tijd Ik in de plaats die Ik moet bezoeken
moet aankomen; want bij Mij gaat het niet zoals hier en daar bij de mensen, die
bij een werk dat hun te wachten staat, zeggen: 'Kijk eens, aan dit werk hoeft
niet per se vandaag begonnen te worden; morgen of ook overmorgen zal daar nog
wel tijd voor zijn!'
[3] Maar Ik zeg: wat jullie vandaag
kunnen doen, moeten jullie niet naar de volgende dag verschuiven. Want als er
iemand met honger en dorst naar jullie toe zou komen en jullie om wat eten en
drinken vraagt, en jullie zouden zeggen: 'Kom morgen maar, want vandaag hebben
wij geen tijd om je te bedienen!', denk je dan dat die arme daarmee gediend
zal zijn? En behoort dat uitstellen van een tijdstip om goed te doen ook tot
de sfeer van de naastenliefde die Ik jullie verkondigd heb?
[4] Maar als dit niet tot de
naastenliefde behoort, dan behoort over het algemeen het uitstellen van een
werk tot de volgende dag, terwijl men het ook heel goed een dag eerder had
kunnen doen, niet tot de naastenliefde, maar zo'n uitstel van werk behoort tot
de klasse der traagheid van de mensen -en traagheid is altijd het begin van
allerlei zonden en ondeugden. Want iemand die altijd aan het werk is met juiste
en goede dingen zal weinig tijd hebben om de een of andere zonde te begaan;
maar een traag mens zal er in zijn traagheid steeds meer over beginnen na te
denken waarmee hij zijn verveling, die ontsproten is aan zijn passiviteit, zou
kunnen verdrijven. En omdat ieder mens voortdurend zowel door goede als door
slechte geesten omringd wordt, spreekt het vanzelf dat de boze geesten zich
eerder tot een traag mens toegang kunnen verschaffen dan tot een werkzaam
mens; en als die boze geesten zich eenmaal toegang tot een mens hebben
verschaft, verstrikken ze zijn gemoed weldra in allerlei nutteloze fantasieën
en trekken hem steeds verder naar beneden in hun smerige en duistere sferen.
[5] Nu jullie dat weten, moeten jullie
dus niet een werk naar de volgende dag verschuiven, als jullie het heel goed
vandaag zouden kunnen doen!'
[6] Daarop zei de opperstadsrechter:
'Maar, Heer en Meester, ik dank U ook voor deze les, want daar heb ik uit
afgeleid dat ik ook als heiden geen ongelijk heb gehad door deze les van U al
sinds geruime tijd tot een van mijn belangrijkste levensbeginselen te maken;
ook dient iedere dienaar bij mij dit levensbeginsel zeer strikt op te volgen,
en dus hebben wij op het gebied van ons werk ook nooit enige vervelende
achterstand!’
[7] Ik zei: 'Ja, ja, ik ken jullie
Romeinse wetten; die zijn goed, en wie die in acht neemt, gaat het niet slecht
in de wereld! -Maar nu gaat de zon bijna op, laten we onze aandacht daaraan
wijden!'
[8] Daarop begon iedereen naar de
lichte wolkjes in het oosten te kijken, die er helemaal rozerood uitzagen en
steeds stralender werden, wat iedereen en met name de Apollopriesters zo goed
beviel, dat zij haast begonnen waren de lofspreuken voor de god Apollo uit te
spreken; maar ze hielden zich al gauw in en begonnen Mij te prijzen, en zeiden
dat Ik de eigenlijke, ware, eeuwige Apollo was, die de zon evenals de maan en
alle sterren op en onder liet gaan.
[9] Ik zei tegen hen: 'Mijn beste
vrienden, Ik heet alleen 'Heer en Meester'; bespaar Mij dus de naam
'Apollo'.Want wat die te betekenen heeft heb Ik jullie gisteren al grondig
uitgelegd!'
[10] Daar waren de Apollopriesters mee
tevreden en ze bedankten Mij voor deze terechtwijzing.
225
Over spaarzaamheid
[1] Hierop vroeg de waard Mij: 'Heer
en Meester, hoe zit het eigenlijk met de veelgeprezen deugd van spaarzaamheid,
die ook tot de belangrijke levensbeginselen van de Romeinen behoort? Want er
is een gezegde: 'Wie in zijn Jeugd spaart, hoeft in zijn ouderdom geen armoe te
lijden!', en dat levensbeginsel is ook bij de Joden te vinden, bijna nog meer
dan bij de Romeinen.'
[2] Daarop zei Ik: 'Bij de Romeinen
bestaat echter ook nog een ander levensbeginsel, dat als volgt luidt: 'In
medio beati!' ofwel: 'de gulden middenweg!'. Ik zeg je dat de juiste
spaarzaamheid een deugd is, zolang ze niet te ver gaat en zolang er niet een
medemens in de omgeving van een te spaarzaam mens min of meer benadeeld wordt;
want als dat laatste bij de spaarzaamheid het geval wordt, houdt ze op een
deugd te zijn, gaat gemakkelijk over in gierigheid en wordt zodoende een
ondeugd.
[3] Daarom is menig mens die heel
royaal, maar niet overdreven, met zijn bezit omgaat Mij liever dan een al te
spaarzaam mens; want een kwistig mens laat ook zijn medemensen eraan deel
hebben, en het slechte aan hem is enkel het vaak te onverstandige gebruik dat
hij van zijn aardse goederen maakt; want daardoor richt hij meer kwaad aan dan
dat hij goed doet.
[4] Een zeer spaarzaam mens laat
uiteindelijk helemaal niemand meer iets goeds toekomen, schraapt alles voor
zichzelf bij elkaar onder het predikaat dat men voor zijn huis en gezin moet
zorgen. Maar Ik zeg je: het vuur van jouw liefde voor je gezin moge als een
licht zijn dat men 's nachts aansteekt; maar jouw liefde voor de kinderen van
andere, arme ouders moge zijn als een groot vuur, waardoor een groot gebied in
de wijde omtrek verlicht wordt!
[5] Wie dat wat Ik nu heb gezegd bij
zijn huishoudelijke spaarzaamheid in acht neemt, zal van Mij in alle opzichten
geluk en zegen in overvloed krijgen, en dat geluk en die zegen zullen voortaan
ook bij zijn huis en zijn gezin blijven. Wie dit levensbeginsel, dat Ik nu
onder woorden heb gebracht, niet in acht neemt, zal meemaken dat zijn kinderen
en verwanten datgene wat hij zo moeizaam bij elkaar heeft gespaard, maar al te
gauw en vaak op de liederlijkste wijze verspillen en dan al snel met allerlei
nood en ellende te kampen krijgen. Doe jij dus alles verstandig en wijs
overeenkomstig Mijn leer, en denk bij alles goed na over de gevolgen en het
uiteindelijke resultaat van jouw handelen!,
[6] Daarop zei de waard: 'O Heer en
Meester, ik dank U uit de diepste grond van mijn hart voor deze zeer wijze les,
en ik ben er des te blijer mee, omdat dit al sinds mijn jeugd gedeeltelijk tot
mijn levensbeginselen heeft behoord en in de toekomst nog steeds meer zal
behoren.'
[7] Hierop zei de opperstadsrechter:
'Heer en Meester, ook ik zal diep in mijn hart prenten en ook in praktijk
brengen, dat mijn liefde voor mijn vrouwen kinderen tot een waar licht moet
worden; maar met mijn liefde voor de kinderen van andere, arme ouders wil ik
een hele stad in vlam zetten, en het licht van die brand zal alles wijd en zijd
verlichten! -Is het zo goed, Heer en Meester?'
[8] Ik zei: 'Dat zul je wel zien als
je handelt volgens Mijn woord; handel dus, en leeft’
226
Een ochtendgroet van de kraanvogels
Over
de uiterlijke levenssfeer (
de aura)
[1] Net toen ik dit had gezegd, vloog
er een grote vlucht kraanvogels in de lucht van het westen in oostelijke
richting, en wel naar de moerassige gebieden van de rivier de Eufraat.
[2] Toen de hele vlucht recht boven
ons tamelijk hoog in de lucht zweefde, hielden de vogels in zekere zin halt en
begonnen in velerlei cirkels de plaats waar wij stonden te naderen.
[3] De opperstadsrechter zei: 'Heer en
Meester, dat betekent dat wij weldra ander weer zullen krijgen! Wat denkt U, o
Heer en Meester, van die veronderstelling?'
[4] Ik zei: 'Dat heeft het volksgeloof
er uit ervaring wel van gemaakt; maar kraanvogels of geen kraanvogels, het
spreekt toch wel vanzelf dat in de tijd van de late herfst, waar onvermijdelijk
de winter op volgt, de weersgesteldheid ook na kortere of langere tijd zal
veranderen. Alleen zal dit jaar het weer nog wat langer blijven zoals het nu
is.
[5] De kraanvogels die daar boven ons
cirkelen zijn deze keer geen profeten van een weersverandering, maar ook hun
zielen worden gewaar in Wiens nabijheid zij zich bevinden; ze betuigen Hem nu
een soort eer en brengen Hem in zekere zin een ochtendgroet, omdat ze
gewaarworden dat Hij ook hun Schepper is.
[6] Kijk, een hond die zijn baas goed
kent en hem zeer toegedaan is wordt ook de nabijheid van zijn baas gewaar,
loopt op hem toe en betuigt hem door allerlei sprongen, gelaatsuitdrukkingen en
liefkozingen dat hij zijn baas liefheeft en hem goed kent; op een vreemde
loopt hij echter niet toe, en als iemand zijn baas nadert wordt hij door de
hond woest aangevallen, en hij volgt de stem van niemand anders dan alleen van
zijn baas. Maar wie vertelt de hond dat die ene mens zijn baas is en een ander
niet?
[7] Kijk, Mijn beste vriend de
opperstadsrechter, dat weet niet het lichaam van de hond, maar de reeds op een
wat hogere trede van intelligentie staande ziel van de hond! Maar hoe?
[8] Kijk, zowel een mens als een dier
bezitten naar buiten toe een sfeer die hen omringt, die voor het leven
noodzakelijk en met hun ziel zeer verwant is. Veel mensen die heel eenvoudig
leven, nemen vaak op een afstand van vele uren gaans waar dat een vriend die
zij vroeger hebben gekend en die lang afwezig is geweest, naar hen toekomt, en
ze kunnen zelfs de tijd vaststellen waarop deze vriend bij hen zal aankomen.
[9] Dieren bezitten vaak in nog
scherpere mate het vermogen om iets wat hun vijandig of vriendelijk gezind is
van een nog grote afstand te bespeuren en waar te nemen. Honden en katten
hebben dit vermogen in bijzonder hoge mate. Je kunt dus een van jouw huishonden
enkele dagreizen ver van je weg laten brengen en daar vrij laten, en hij zal
zonder enige kennis van de aarde of de weg binnen korte tijd bij je terugkeren.
Wie toont hem dan de weg, en waar richt hij zich op, zodat hij weer bij jou
terugkomt?
[10] In de eerste plaats toont hem dat
jouw ver reikende uiterlijke levenssfeer, die hij door zijn sterke speurzin
heel goed als die van jou herkent, hoewel die door talloze andere doorkruist
wordt. En in de tweede plaats: wat drijft hem vervolgens naar jou toe? Niets anders
dan zijn instinctmatige liefde en trouw voor jou. Dat hij zich echter niet in
de weg vergist en heel goed weet of hij steeds dichter bij jou komt, dat weet
hij door het steeds minder dicht of steeds dichter worden van jouw uitwendige
levenssfeer, die jij in zekere zin uitstraalt.
[11] Want met die uiterlijke
levenssfeer, is het net zo gesteld als met het uitstralen van een licht, maar
dan alleen meer op het vlak van de ziel. Waar het licht zelf zich bevindt is de
uitstraling natuurlijk het dichtst, en hoe verder van het licht verwijderd,
wordt ook de straling van het licht steeds dunner en zwakker, en op grote
afstand zal men nauwelijks meer iets merken van een aangestoken licht. Met name
iemand die niet zo'n scherpe blik heeft zal van de uitstraling niets meer
merken, maar wel iemand die een scherpe blik heeft.
[12] En zo merken ook mensen en dieren
tot op grote afstand de uitstralingen van zowel bevriende mensen alsook van
dieren des te sterker op, naarmate ze een sterker gewaarwordingsvermogen bezitten.
[13] Zie, Ik ben de Heer van alle
schepselen in de hele oneindigheid en derhalve ook van die op deze aarde -en
zo brengen deze kraanvogels Mij, zoals Ik je al heb gezegd, een ochtendgroet!
En om het jou te bevestigen zullen de kraanvogels heel dicht bij ons komen, en
op Mijn wenk zullen ze zich dan naar de vijver begeven die Ik gisteren door
Mijn Rafaël voor jou heb geschapen; daar zullen ze een ochtendmaal nemen en
zich voorzien van een watervoorraad, die zij nodig hebben om verder te
vliegen.'
[14] Ik had dit nog maar nauwelijks
gezegd, of daar daalden ongeveer driehonderd veertig kraanvogels op de aarde
neer, stelden zich in zekere zin in twee rijen om ons heen op en keken naar
Mij. Spoedig daarna wenkte Ik deze dieren met Mijn hand naar de vijver; ze
vlogen op en bevonden zich in een ommezien bij de vijver, en door hun
gefluister toonden ze dat ze heel blij waren met het in de vijver aanwezige
voedsel en ook met het schone water, waarmee ze hun inwendige waterzakken
vulden.
[15] Iedereen keek met groot genoegen
naar dit schouwspel van de natuur en allen prezen ze Mijn liefde, wijsheid en
macht.
227
Waarom de vogels water opnemen
[i] Daarop vroeg de opperstadsrechter
Mij: 'O Heer en Meester, die alle dingen geheel en al weet, hoezo hebben deze
vogels dat water eigenlijk nodig voor hun verdere vlucht? Want voorzover ik
weet heb ik wel altijd opgemerkt dat de vogels in verhouding tot hun grootte
tien keer meer water tot zich nemen dan enig ander dier, en toch raken ze geen
urine kwijt; ik heb tenminste nog nooit opgemerkt dat een vogel heeft gepiest,
en U hebt nu gezegd dat deze vogels het water echt nodig hebben om verder te
kunnen vliegen, terwijl ik in de mening verkeerde dat het water samen met het
voedsel dat ze tot zich hebben genomen hen alleen maar zwaarder maakt, zodat
het moeilijker voor hen is om verder te vliegen!'
[2] Ik zei: 'Ja kijk, Mijn vriend, de
Meester van Zijn werken moet ook het allerbeste weten wat die voor hun
tijdelijke instandhouding nodig hebben en hoe hun lichamen ingericht moeten
zijn, om datgene te kunnen verrichten waarvoor ze bestemd zijn. Maar voor de
vraag hoezo een vogel water nodig heeft om te kunnen vliegen moet je je maar
tot Mijn Rafaël wenden, die nog aanwezig
is, zoals je ziet!'
[3] Na deze woorden wendde de
opperstadsrechter zich tot Rafaël en vroeg hem of hij hem daarover een korte
uitleg zou willen geven.
[4] Rafaël zei: 'Dat wil ik heel
graag, en ik zal het in heel kort bestek doen. Kijk, als jullie een lam of een
geit, een kalf of een os slachten, halen jullie de ingewanden eruit - dat wil
zeggen de maag, de darmen en de urineblaas -, maken alle delen op jullie manier
schoon en blazen ze dan op, zodat ze zowel van binnen als van buiten droog
worden! De grootste van deze holle organen gebruiken jullie als kleinere
wijnzakken en buidels, en de kleinste gebruiken jullie ook om allerlei zaden en
nog andere kleine dingen in te bewaren.
[5] Als je nu zo'n gedroogde
urineblaas of een andere zak hier zou hebben, zou ik je des te gemakkelijker
kunnen laten zien hoe de vogels zich van water moeten bedienen om te kunnen
vliegen; maar ik zal er wel voor zorgen dat mij de nodige hulpmiddelen ter
beschikking staan om het uit te leggen! Kijk, daar hebben we al een tamelijk
grote, met water gevulde zak, en daar zullen we nu een paar ingrediënten in
doen die de eigenschap hebben dat ze de koolstof en zuurstof in het water
opzuigen, maar zuivere waterstof vrijmaken. Hier zijn de ingrediënten ook al,
die je vast zult kennen; het zijn een beetje ijzer, zwavel, kalk, zout en koolstof.
[6] Nu doe ik die in het water -ze
bevinden zich al in het water, en je hoort onmiddellijk een eigenaardig geruis
en gebruis in de zak. N u pakken we een droge blaas; we zullen die met de gemakkelijk
opstijgende waterstof vullen en kijk, de ene blaas is al gevuld! Pak hem nu in
je hand onderaan bij de opening, dan zul je direct merken hoe hij naar boven
trekt; en laat hem nu los en kijk wat hij gaat doen!'
[7] Dat deed de opperstadsrechter, en
de blaas steeg onmiddellijk pijlsnel tot zo'n grote hoogte de lucht in, dat
niemand hem meer kon zien; op dezelfde manier werd nog een andere, grotere
blaas gevuld en er werd een boomtak aan de opening gehangen; daarop werd hij
losgelaten en vloog hij direct met even grote snelheid de hoogte in.
[8] Daarna werden er ongeveer twaalf
blazen met de nog voorradige waterstof gevuld en aan een iets grotere en
zwaardere boomtak vastgemaakt, waarmee ze eveneens met grote snelheid de
hoogte in vlogen.
[9] Toen het experiment beëindigd was,
zei Rafaël tegen de opperstadsrechter: 'Heb je nu al enigszins een idee waarom
de vogels het water hoofdzakelijk voor het vliegen gebruiken?'
[10] De opperstadsrechter zei: 'Er
gaat nu wel een klein lichtje branden; maar hoe de vogels het water gebruiken
om te vliegen is mij natuurlijk nog niet duidelijk.'
[11] Rafaël zei: 'Kijk, iedere vogel
is inwendig zo ingericht, dat hij uit de watervoorraad die hij tot zich heeft
genomen evenveel zuivere waterstof maakt -wat op zichzelf een uiterst lichte en
fijne soort lucht is -als hij nodig heeft om te vliegen, wat hij door het
gevoel van zijn instinct tot op een haar nauwkeurig kan berekenen. Met die f~ne
waterstof vult hij in een ogenblik al zijn grotere en kleinere pennenschachten
en holle beenderen, waarop hij zo licht wordt als een haar van een mens; dat
kleine gewicht overwint hij met zijn twee vleugels altijd met gemak en kan zich
dan naar believen in de hoogte verheffen.
[12] Als je dit nu eens goed bekijkt,
zul je ook gemakkelijk inzien op welke manier het vliegen mogelijk wordt
gemaakt bij al die diersoorten, die zich van de aarde naar believen in de lucht
kunnen verheffen.'
228
Over het vliegen van de mensen
[1] Daarop zei de opperstadsrechter:
'Dat begrijp ik nu heel goed, maar waar halen deze dieren de ingrediënten
vandaan die nodig zijn om -zoals je zegt -de waterstof van de zuurstof te
scheiden? Want het ijzer, de kalk, de zwavel, het zout en de koolstof zijn toch
niet overal in ruime mate voorhanden?'
[2] Daarop zei Rafaël: 'Mijn beste
vriend, verstrooid over het hele aardoppervlak vele duizendmaal duizenden
keren meer dan alle vogels op de aarde in vele duizenden jaren voor hun vliegen
nodig hebben! Vogels zijn zelf heel goede mineralogen, evenals de wortels en takken
van bomen en planten buitengewoon scherpzinnige en intelligente
levensstofkundigen zijn; als ze dat niet zouden zijn, zouden er niet zoveel
soorten bomen en planten op de aardbodem groeien en zouden de vogels ook niet
kunnen vliegen. Daaraan zie je dat ieder dier evenals iedere plant datgene wat
nuttig is voor hen, buitengewoon scherp herkent en het ook weet te gebruiken.
[3] Kijk eens naar een ei! De schaal
ervan is van kalk en de inhoud, wat het materiële deel betreft, bestaat ook uit
nog wat kalk, zout, koolstof, ijzer en zwavel. Hoeveel van elk daarvan nodig is
weet iedere vogel zelf precies, alsook waar hij het moet halen; want daarvoor
heeft ook een vogel, net als ieder ander dier en ook de mens zelf, de vijf
zintuigen, en een plant heeft zijn voeldraden zowel aan de wortels als aan de
takken. En ik ben nu van mening dat ik jou deze voor mensen moeilijk te
begrijpen kwestie heel in het kort zo duidelijk mogelijk heb getoond.'
[4] Daarop zei de opperstadsrechter:
'Luister, mijn hemelse vriend, als de mensen de verhoudingen zouden weten, dat
wil zeggen hoeveel er eigenlijk van ieder van de vijf ingrediënten nodig is,
zouden ze uiteindelijk grote zakken met waterstof kunnen vullen en zich dan
door middel van mechanische hulpmiddelen ook in de lucht kunnen verheffen en
net als de vogels rondvliegen!’
[5] Daarop zei Rafaël: 'Wat nu niet
is, kan later nog ooit komen! Voorlopig is het echter veel beter voor de mens
dat hij lichamelijk niet kan vliegen; want als hij ook dat zou kunnen, zou hij
weldra tot het grootste roofdier op aarde worden en zou hij niet meer aan de
cultuur van de aardbodem denken.
[6] Daarom is het beter voor de mens
als zijn ziel gééstelijk in staat raakt om te vliegen, maar dat hij wat zijn
lichaam betreft maar mooi op de aardbodem blijft, waarvoor hij ook de
lichamelijke inrichting heeft. De mens komt met zijn voeten nog ver genoeg en
heel vaak maar al te ver; en als hij met zijn voeten niet snel genoeg vooruit
komt, dan heeft hij daarvoor voldoende geschikte dieren die sneller lopen dan
hij en hem na enige africhting in zeer korte tijd van de ene plaats naar de
andere kunnen brengen, en hij kan ook schepen bouwen, met behulp waarvan hij
zich over zee als op droog land kan voortbewegen. In latere tijden zullen de
mensen nog een groot aantal trans portmiddelen uitvinden, die met grote
snelheid van de ene plaats naar de andere zullen voortrazen.
[7] En nu weet jij, beste vriend, over
al die dingen meer dan je nodig hebt. Ik heb je dit nu allemaal getoond, opdat
je gemakkelijker inziet dat de Heer werkelijk de meest volmaakte en niet te
evenaren Meester is in al Zijn geschapen dingen, en vooral dat had je nodig!'
[8] Hierop bedankte de
opperstadsrechter Mij en Rafaël met alle innigheid van zijn hart, en zei toen:
'Waarlijk, van U, o Heer, kun je in één uur meer leren dan anders zelfs van de
meest schrandere mens met alle vlijt je hele leven lang; want bij de mensen is
het steeds: 'Tot hiertoe, en geen millimeter verder!', maar bij U is het: 'Tot
hiertoe, en daarna altijd maar verder tot in het oneindige!', want Uw wijsheid,
o Heer en Meester, heeft geen grenzen.
[9] Wij zijn U allemaal buitengewoon
dankbaar voor de puur goddelijke genade die U ons hebt bewezen en zullen ook
tot het einde van ons leven op deze aarde nooit meer ophouden U te danken. Heer
en Meester, vergeef ons toch onze zwakheid en onze zonden!’
[10] Ik zei: 'Die zijn jullie ook
vergeven; maar in het vervolg moeten jullie jezelf hoeden voor de zonde!
[11] Nu zullen we hier echter vandaan
gaan, snel het ochtendmaal tot ons nemen en daarna onze reis voortzetten!’
[12] Daarop begaven we ons direct naar
de herberg en gingen aan het ochtendmaal; tijdens de maaltijd werd er nog over
veel dingen gesproken, waarvan Ik het niet nodig vind die hier weer te geven,
omdat er over dergelijke dingen al vaker gesprekken zijn geweest.
[13] Na het kort durende ochtendmaal
stond Ik snel op met Mijn leerlingen, zegende het huis van de waard, de
opperstadsrechter en allen die er waren, en gingen daarna onmiddellijk op reis.
[14] De waard, zijn zoon en de
opperstadsrechter vergezelden ons ongeveer twee uur, en ze verbaasden zich meer
en meer over het feit dat ze hun land nog steeds maar in goed gecultiveerde
staat zagen.
[15] Voor ze weer teruggingen,
bedankten ze Mij allemaal nog eens en keerden toen naar huis terug. Bij die
gelegenheid verdween ook Rafaël weer, omdat Ik hem niet meer nodig had.
[1] Ik liep met Mijn leerlingen snel voort
en bereikte tegen de middag een klein plaatsje, dat uitsluitend door arme
Arabische herders werd bewoond..
[2] In dit dorp was weliswaar geen
herberg, maar er was een zekere opperherder, wiens hut iets beter ingericht
was dan die van de andere, kleinere onderherders.
[3] Deze opperherder vroeg ons in zijn
taal waar wij heen gingen, en hij zei ook dat er tot op een behoorlijk grote
afstand van hier geen dorp meer was, en als wij ons wilden versterken konden we
dat bij hem doen, omdat wij voor de nacht waarschijnlijk geen ander dorp zouden
kunnen bereiken waar wij iets te eten en te drinken konden krijgen.
[4] Ik zei tegen hem: 'Je hebt er goed
aan gedaan dat je zo in je hart aan ons dacht, en Ik neem je goede wil aan als
het werk; maar wij moeten vandaag nog het dal van de Jordaan bereiken, en we
kunnen hier dus niet langer blijven’
[5] Daarop zei de opperherder: ' Als
jullie naar het dal van de Jordaan willen afdalen, leidt juist hier vanaf mijn
hut het beste pad naar beneden naar het dal! Want hier bevindt zich de eerste
bron van de beek de Arnon, en die stroomt niet steil naar beneden; het pad is
daarom goed begaanbaar, terwijl de andere bronnen, die met elkaar de Arnon
vormen, uiterst steil naar beneden stromen en de uiterst smalle paden heel moeilijk
zijn voor een reiziger.'
[6] Ik zei: 'Ook voor deze raad zul je
beloond worden - maar niet met goud, zilver en edelstenen, maar met iets
anders, dat nuttiger voor je zal zijn dan het dode, glanzende materiaal wat de
mensen zo sterk begeren. Kijk, dit stuk land dat jij en je buren bewonen zal
vruchtbaar worden en jouw kudden zullen groter worden, opdat je daaraan kunt
zien dat Ik, die je dit zeg, meer ben dan een gewoon mens!
[7] Reis bij gelegenheid naar de stad
aan de Nebo, dan zullen de inwoners je zeggen wie Ik was, nu ben en voor altijd
zal zijn!'
[8] Daarop keek de opperherder Mij
verbaasd aan en vroeg mij toestemming om Mij naar het Jordaandal te mogen
begeleiden, omdat hij de weg erg goed kende.
[9] Ik zei: 'Daarvoor hoef je ons niet
te begeleiden, aangezien Ikzelf alle wegen op de hele aarde uitstekend ken;
maar vanwege jouw vriendelijkheid kun je ons wel een poosje vergezellen!'
[10] Daarop zetten we onze reis voort,
en de opperherder van dit dorp liep voorop en leidde ons over een heel goede weg
tot bijna in het Jordaandal, waar wij afscheid van elkaar namen en Ik Mij met
Mijn leerlingen in het Jordaandal met snelle pas noordwaarts begaf.
[11] Pas drie uur na zonsondergang
bereikten wij een klein dorp, waar ook een herberg was; en toen wij bij de
herberg aankwamen, klopten we aan de voordeur.
[12] De waard kwam daarop naar een
open raam en vroeg enigszins korzelig wat wij zo laat in de nacht wilden.
[13] Ik zei: 'De houder van een
herberg is wettelijk verplicht om ieder uur, ook 's nachts, reizigers op te
nemen en te verzorgen!'
[14] Toen de waard dat van Mij hoorde,
meende hij dat Ik wellicht een Romeinse rechter was, ontsloot de deur, maakte
licht, en wij gingen de herberg binnen.
[15] Toen wij plaats namen in de
tamelijk ruime herberg, vroeg de waard ons of wij soms iets wilden eten en
drinken.
[16] Ik zei: 'Sinds vanmorgen hebben
wij niets gegeten of gedronken;je zult dus wel begrijpen dat wij er behoefte
aan hebben enig voedsel tot ons te nemen! je hebt brood en wijn, en dat is
voldoende.'
[17] De waard zei: 'Ik heb ook vlees
en vis; als jullie daar iets van willen eten kan ik het wel laten klaarmaken,
want de meisjes die voor de keuken zorgen zijn nog niet gaan slapen.'
[18] Ik zei tegen de waard: 'Omdat je
een Griek bent, is jouw vlees voor ons joden niet geschikt, want wij eten geen
vlees van varkens en ezels, en jouw vissen uit de Jordaan zijn al bijna vijf
dagen oud en dood, en zulke vissen eten wij ook niet. Breng ons dus maar een
behoorlijke wijn en brood!'
[19] Daarop pakte de waard zijn karaf
en ging wijn halen, en zijn vrouw bracht ons brood. Ik nam het niet al te grote
brood, brak het in stukken, verdeelde het onder de leerlingen en hield ook een
stuk voor Mijzelf.
[20] Nu kwam ook de waard met de wijn,
zette voor ieder van ons een drinkbeker neer en vulde die met wijn, die echter
niet van de beste kwaliteit was.
[21] En Ik zei tegen hem: 'je hebt nog
een betere wijn; waarom heb je ons jouw slechtste wijn voorgezet?'
[22] De waard zei: 'De betere wijn
bewaar ik voor Romeinen en Grieken; voor jullie joden is deze ruimschoots goed
genoeg! Want alle joden zijn slecht van betalen; daarom moet je als waard maar
zien dat je bij hen aan je geld komt.'
[23] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Neem
dan een andere karaf en vul die met water, en zet ons dat water voor!'
[24] De waard zei: 'Dat kan ik wel
doen.'
[25] De waard ging weg, bracht ons een
grote karaf vol water en zette ook nog een voor ons toereikend aantal
drinkbekers op tafel en zei wat knorrig, Als mijn wijn jullie niet smaakt,
drink in Neptunus' naam dan water!'
[26] Maar Ik zegende het water en
veranderde het in wijn, zoals Ik al vaker had gedaan. Toen werd ieders tweede
beker daarmee gevuld, en wij dronken en versterkten ons.
[27] De waard merkte echter dat het
water ons heel goed smaakte, en zei: 'Eigenaardig, dat mijn slechte water
jullie beter schijnt te smaken dan mijn wijn; ons water is namelijk niet goed,
omdat wij eigenlijk geen bronwater bezitten, maar genoegen moeten nemen met
water uit de Jordaan, die hier vlakbij de Dode Zee geen goed water meer heeft
voor een dorstig mens!'
230
De ontoeschietelijke waard
[1] Daarop reikte Ik de waard een
beker vol water, en hij was heel erg verbaasd dat hij in plaats van water een
buitengewoon goed smakende wijn in zijn mond kreeg, en toen zei hij: 'Volgens
mij zijn jullie magiërs en heksenmeesters; met zulke mensen is niet goed om te
gaan!’
[2] Ik zei tegen hem: 'Met magiërs van
onze soort kun je wel goed opschieten, maar niet zo gemakkelijk met de magiërs
die jij kent; want die hebben kwade bedoelingen en zitten vol bedrog. Ik ben
echter de Waarheid Zelf, en iedere soort bedrog staat eindeloos ver van Mij af.
In de toekomst zul je dat nog duidelijker inzien dan nu; maar breng ons nu meer
brood!'
[3] De waard zei: 'Ik heb nog maar één
brood, en dat heb ik morgen nodig voor mijn personeel, en mijn buren slapen
allemaal, zodat ik niet naar hen toe kan gaan om een brood te lenen!’
[4] Hierop zegende Ik de paar stukken
brood die nog op onze tafel lagen; en direct daarop hadden we brood genoeg, en
er bleef nog zoveel van over, dat de waard met de overgebleven stukken een hele
grote mand kon vullen.
[5] Dit wonder deed hem versteld
staan, en hij zei dat het veranderen van water in wijn niet zo onbekend was,
want hij wist dat ook de Bacchuspriesters iets dergelijks hadden gedaan; maar
het vermeerderen van brood sloeg hij hoger aan. Want van iets dat er was kon
iemand, die de geheimen kent, wel iets maken -maar iets scheppen als er niets
is, dat leek hem van goddelijke aard te zijn; want dat konden alleen de goden,
maar mensen nooit ofte nimmer!
[6] Ik zei tegen de waard: 'je bent
weliswaar een Griek en hebt verscheidene steden in Griekenland bezocht; maar om
de waarheden, die hier en daar nog verstrooid onder de mensen heersen, heb je
je niet zo erg bekommerd, en als waard behoor je niet tot de meest
toeschietelijke! je bent wel erg hebzuchtig, maar desondanks heb je nog maar
een klein vermogen verworven. Als het vandaag niet zo laat geweest was, had Ik
er wel van afgezien om in jouw huis Mijn intrek te nemen.'
[7] Daarop zei de waard: 'Luister,
mijn wonderbaarlijke vriend en gast! Ik zou je wel vriendelijker tegemoet
getreden zijn, maar jouw gedrag tegenover mij was ook enigszins afwijzend. Want
ik heb jullie vlees en vis aangeboden; maar daar maakte jij een opmerking over
waar ik niet blij mee kon zijn. Ik kon er weliswaar niet achter komen hoe je
wist dat mijn vissen niet vers zijn, en dat ik jullie ook alleen varkensvlees
kon aanbieden. Jouw opmerking was wel juist, maar ik heb me er toch over
geërgerd; want je zult wel begrijpen dat geen mens – of hij nu Jood, Griek of
Romein is -zich graag laat beledigen. Ik zie nu wel dat jij iets buitengewoons
moet zijn -want je hele wezen schijnt door een hogere geest bezield te zijn
-maar desondanks kan ik je zo laat in de nacht alleen maar aanbieden wat ik
bezit. De enige fout die ik tegenover jou heb begaan is waarschijnlijk dat ik
jullie niet de beste wijn uit mijn kelder heb voorgezet; maar die fout kan ik
toch wel goedmaken, en ik zal je onmiddellijk een karaf van mijn allerbeste
wijn op tafel brengen.'
[8] Ik zei: 'Dat is allemaal niet
nodig; want als Ik wilde, zouden de hele Jordaan en de Dode Zee zich in één
ogenblik in de beste wijn veranderen! Maar we hebben nu voldoende brood en
wijn, en dus kun je met ons mee-eten en hoef je je kelder niet verder aan te
spreken!'
[9] Daarop kwam de waard bij ons
zitten, nam brood en Mijn wijn, at en dronk en werd daarop heel opgewekt; hij
vroeg Mij verschillende keren om vergeving voor het feit dat hij Mij niet met
passende vriendelijkheid tegemoet was getreden. Maar hij meende ook dat Ik een
wijze man was en als zodanig wel zou weten dat men niemand zijn onwetendheid
als buitengewone fout kan aanrekenen.
[10] Daarop zei Ik: 'Nou, nou, het is
allemaal alweer goed! Eet en drink en wees opgewekt; want morgen zul je Mij met
veel meer tegenzin weer laten vertrekken dan je Mij vandaag samen met deze
mensen, die Mij vergezellen, hebt opgenomen!'
[11] Daarop nam Ik ook een stuk brood,
strooide er zout op, at het op en dronk er ook wijn bij. Mijn leerlingen deden
hetzelfde, evenals de waard.
[1] Nu kwamen ook zijn vrouwen zijn
twee dochters bij ons in de gastenkamer, en de vrouw vroeg aan de waard:
'Nemen deze gasten geen warm eten, geen vis en geen vlees?'
[2] De waard zei: 'Als ze dat hadden
gewild, zou ik het je wel gezegd hebben; deze gasten nemen genoegen met brood
en wijn, en jij en de kinderen kunnen je dus wel ter rus te begeven!’
[3] De waardin zei: 'We zullen
vannacht echt niet veel kunnen rusten; want we hebben nog maar twee broden, en
zoals ik zie zijn hier veel gasten, die morgen aan twee broden niet genoeg
zullen hebben.'
[4] De waard zei: 'Ga dan aan jullie
werk, en zorg dat we morgen goed brood hebben!’
[5] Daarop zei Ik: 'Laat het brood
bakken wat ons betreft maar achterwege; want zolang wij hier blijven zullen we
geen gebrek aan brood hebben! Maar pak een paar stukken brood van de tafel en
geef ze aan je vrouwen je twee dochters, en vul ook drie bekers met Mijn wijn
en geef hun te drinken!'
[6] Dat gebeurde dan ook, en de
vrouwen de twee dochters waren een en al verbazing over de kwaliteit van de
wijn en vroegen de waard waar hij die vandaan had gehaald; want ze wisten niets
van zo'n goede wijn in de kelder van de waard.
[7] De waard zei: 'Daar zullen we
morgen over praten -de gasten hebben de wijn meegebracht; maar ga nu tegen de
knechten zeggen dat ze voor morgen verse vis moeten halen!’
[8] Toen zijn vrouwen dochters dat
hoorden, bedankten ze voor de wijn alsook voor het brood, alleen kon de vrouw
niet goed begrijpen waar wij zoveel brood vandaan hadden gehaald, aangezien de
hele grote tafel nog vol brood lag, en de vrouw dacht dat de waard misschien
brood van een buurman had geleend.
[9] Maar de waard zei: 'Dat gaat je
helemaal niets aan - je zult het morgen wel horen; maar doe nu wat ik je heb
gezegd!'
[10] Daarop verliet de vrouw met haar
twee dochters ons, en wij hadden geen verder gevraag meer van de vrouwen dus
rust.
[11] Toen de waard door de wijn echt
gemoedelijk was geworden, vroeg hij Mij waar Ik met Mijn metgezellen vandaan
was gekomen, en waarheen Ik wellicht verder zou reizen.
[12] Ik zei tegen hem: 'Ook daarover
zul je morgen meer te horen krijgen; maar zoveel mag je wel weten, dat Ik van
boven ben gekomen en nu via het Jordaandal naar de directe omgeving van
Jeruzalem zal reizen.'
[13] De waard was tevreden met dit
antwoord en vroeg Mij, of Ik Mij samen met Mijn metgezellen al gauw ter ruste
zou begeven.
[14] Ik zei: 'Jouw stoelen rondom deze
tafel zijn erg gemakkelijk, daarom blijven wij allemaal bij deze tafel zitten
en zullen zo onze nachtrust nemen!'
[15] De waard zei: 'Zoals jullie
wensen, zullen jullie het ook krijgen! Maar ik heb ook heel goede rustbedden;
als jullie echter de voorkeur aan de stoelen geven, dan is mij dat ook goed.'
[16] Ik zei tegen hem: 'Ik weet wel
dat je ook voldoende rustbedden bezit; maar die zul je vandaag nog nodig hebben
-want over een uur zal er een kleine karavaan van Jericho hierheen komen, en
die zal ook bij jou zijn intrek nemen.Je mag je er dus wel op voorbereiden;
want Ik vertel je geen onwaarheid.'
[17] Toen de waard dat van Mij had
gehoord, ging hij snel naar de keuken en vertelde het aan zijn vrouw, en zijn
vrouw raakte daardoor behoorlijk in paniek vanwege het gebrek aan brood.
[18] De waard kwam weldra weer terug
en zei tegen Mij dat zijn vrouw in grote verlegenheid was geraakt, omdat ze nog
maar twee broden in voorraad had.
[19] Maar Ik zei tegen de waard: 'Ga
dan maar eens naar je broodkamer, en kijk of je niet meer dan twee broden in
voorraad hebt!'
[20] Toen liep de waard ijlings de
kamer uit, want hij vermoedde dat Ik zijn twee broden wel eens op dezelfde manier
vermeerderd zou kunnen hebben als het brood op de tafel. En toen hij in de
broodkamer kwam, zag hij dat die helemaal vol was met uitstekende broden.
[21] Hij vertelde het direct aan zijn
vrouw, die van louter verbazing haar handen ineen sloeg en aan de waard vroeg
wat voor iemand Ik eigenlijk was dat Ik in één ogenblik uit het niets zoveel
broden kon scheppen, en of het wel vertrouwd was om zulk getoverd brood te
eten.
[22] De waard zei: 'Je hebt zojuist in
de kamer met onze twee dochters toch van hetzelfde brood gegeten, en het heeft
jullie niet geschaad, evenmin als mij en de merkwaardige gasten, die allemaal
dat wonderbaarlijke brood hebben gegeten en nog eten; maak je dus maar geen
zorgen! Maar ga naar de aangrenzende tweede grote gastenkamer en maak daar
alles in orde voor de gasten die weldra zullen aankomen; steek lichten aan,
zodat de aankomenden direct een goed verlichte gastenkamer binnen kunnen gaan!
Als ze aan tafel zijn gaan zitten, bedien ze dan zoals het hoort; want ik zal
mij niet veel met de nieuw aangekomenen kunnen bemoeien, omdat ik bij de eerste
gasten blijf en hen zo nodig ook bedien!’
232
Het oordeel van de waard over de Joden
[1] Hierna kwam de waard weer naar ons
toe, viel voor Mij op zijn knieën en zei: 'O edele mensenvriend, u bent hier
nog maar nauwelijks een uur en hebt mij al tot uw schuldenaar gemaakt! U moet
een grote profeet onder de Joden zijn, die u vast niet herkennen; want
voorzover ik het kan beoordelen zijn de Joden het slechtste volk, vooral die in
de steden wonen, en voorzover ik weet vervolgen hun buitengewoon trotse
priesters alle grote mannen die uit hun midden zijn opgestaan en beschouwen
iedere gewone Jood die zich met een Romein of een Griek inlaat, als een zondaar
-maar het goud van de Grieken en Romeinen verachten ze niet, wat mij maar al te
goed bekend is!'
[2] Ik zei: 'Daarom zei Ik tegen je,
toen je Mij vroeg waar Ik vandaan was gekomen: van boven. Dat begrijp je
weliswaar nog niet, maar je zult het nog wel begrijpen; maar dat achterbakse
priestergeslacht in de meeste steden en dorpjes van dit vroeger zo geprezen
land is een slangenbroedsel en addergebroed en komt niet van boven, maar Ik
zeg je, van beneden! Begrijp je wat dat wil zeggen: van beneden!?'
[3] De waard zei: 'Beste vriend en
misschien de alleropmerkelijkste man die ooit met zijn voeten de vuile bodem
van deze aarde heeft betreden, er gaat mij nu een klein lichtje op: u bent een
van de grootste profeten van uw volk! Maar als vriend raad ik u aan om niet
naar Jeruzalem te reizen; want u zult zelf wel het beste weten dat er op de
hele aarde geen slechter gespuis bestaat dan juist die Jeruzalemmers samen met
hun priesters en hun leenvorst Herodes; wij Grieken kunnen niet begrijpen hoe
de anders zo wijze Romeinen een rijk, zoals Judea is, aan zo iemand hebben
kunnen verpachten.
[4] Kijk, ik ben een Macedoniër en heb
de gelegenheid gehad in de grote boekenkamer van Alexandrië rond te kijken!
Daarna koos ik de militaire dienst en ben bij verschillende kleine en grotere veldtochten
zelfs in Indië geweest, daarna in Afrika tot aan de zuilen van Hercules, en in
Europa ben ik zover gekomen dat ik van louter ijs bijna verstijfd was, en
Brittannië heb ik ook bezocht, en wel vanuit Gallië -maar, beste vriend, ik
verzeker je dat ik nergens zo'n hondenvolk heb aangetroffen als in Jeruzalem.
[5] Kijk, van hieruit kan een
gemiddelde voetganger in drie uur de oever van de Dode Zee bereiken! Van deze
zee wordt gezegd dat daarin vroeger door de macht van de grote god van de Joden
tien steden samen met mensen en dieren zijn verzwolgen door een regen van vuur
uit de hemelen en als gevolg van een enorm hevige aardbeving. Ik zou er echter
alles om durven verwedden dat die ongelukkige mensen die in de Dode Zee
begraven liggen, onmogelijk slechter hebben kunnen zijn dan het extreem trotse
en hoogdravende volk van Jeruzalem.
[6] Laat de goden van de Olympus of de
grote god van de Joden uit zijn hemelen afdalen, dan sta ik ervoor in dat de
Jeruzalemmers tegen hem aan zullen pissen en hem tenslotte zelfs zullen
stenigen!
[7] Ik ben een grijze soldaat, maar ik
ben altijd een vriend van grote en buitengewone mannen geweest, hoewel ik
eigenlijk nooit een bijzondere vereerder van de goden ben geweest; maar iedere
grote man was voor mij in zekere zin een god.
[8] Maar met wie moet ik die
Jeruzalemmers vergelijken? Als soldaten zijn ze de slechtste -maar als mensen
zijn ze nog duizend keer slechter! Daarom zult u mij ook vast en zeker kunnen
vergeven dat ik mij direct nadat u hier aankwam niet al te best over de Joden
kon uitlaten. Want ik kende u van tevoren niet en hield u ook zo half en half
voor een Jeruzalemmer; alleen hebt u mij door uw woorden en uw daden bewezen
dat u een heel ander iemand bent.
[9] Kijk, deze plaats bestaat uit
ongeveer zestig inwoners, louter Grieken! Er heeft hier eens één enkele Jood
ook een stuk grond in bezit gehad, maar die hadden wij voor een tamelijk hoog
bedrag uitgekocht om in ons kleine dorp volkomen vrij te zijn van Joden. Nu
leven we in grote eendracht met elkaar; maar zolang die Jood bij ons was, wist
hij alles in de war te sturen.
[10] Wij fokken schapen, runderen en
varkens. Die laatste gedijen hier in de buurt van de Jordaan bijzonder goed en
leveren ons behoorlijk veel op. Om de varkens echter tegen roofdieren te
beschermen hebben wij ook een groot aantal zogenoemde varkenshonden nodig.
Ikzelf heb er veertien - maar ik verzeker u, mijn edele, wonderbaarlijke
vriend: de slechtste van mijn varkenshonden is veel beter dan de
Jeruzalemmers! Ik wil daar niet echt alle Jeruzalemmers mee bedoelen -want er
is misschien zo hier en daar ook wel een beter of edeler mens bij -maar mij is
nog nooit het geluk ten deel gevallen ooit zo iemand te ontmoeten, en omdat ik
in de wereld veel ervaring heb opgedaan, waarschuw ik u voor Jeruzalem en de
bewoners ervan.'
[11] Ik zei: 'Morgen zullen we daar
verder over spreken, en Ik zeg je dat je geen ongelijk hebt; maar nu zal de
door Mij aangekondigde karavaan zo dadelijk arriveren, zorg jij dus datje die
goed onder dak brengt!'
233
Nog meer oordelen van de waard over de Joden
[1] De waard ging voor het huis staan
om te zien of de karavaan eraan kwam, en hij hoefde werkelijk niet lang te
wachten of daar kwam de karavaan al aan, rijdend op kamelen en ezels. Ook de
knechten van de waard waren bij de hand om de kamelen en ezels te verzorgen
alsook de bagage waarmee ze beladen waren.
[2] De mensen gingen het huis binnen,
en de waard bracht hen direct naar de tweede kamer en zei tegen hen: 'De
bedienden staan al klaar; wat jullie wensen zal jullie ook gegeven worden!'
[3] Daarna begaf de waard zich weer
direct naar ons toe en zei tegen Mij:'O mijn wonderbaarlijke, beste vriend! Met
deze gasten, die nu zijn aangekomen, zal ik me niet zoveel bemoeien; want ik
heb direct gezien dat het kooplieden uit Jeruzalem zijn, in wier gezelschap
zich drie levieten bevinden, die ook handel drijven.
[4] Ik zei: 'Dat had Ik je van tevoren
wel kunnen vertellen; maar dat zou je niet prettig hebben gevonden. Maar nuje
weet met wieje te maken hebt, zul je ook wel weten hoe je met deze mensen om
moet gaan om het zo goed mogelijk met hen te kunnen vinden.'
[5] De waard zei: 'Die kunnen ook de
vissen die ik nog in voorraad heb wel opeten, die zijn helemaal niet slecht,
omdat ze direct na het vangen gebraden en goed gezouten zijn; verder hebben ze
brood en wijn, en daar zullen ze dan genoegen mee moeten nemen. Ik bezit ook
nog wel gerookt schapen en geitenvlees; als ze dat willen hebben kan daarvan
ook iets voor hen klaargemaakt worden, hoewel de Joden geen gerookt vlees
eten, in 't bijzonder wanneer ze onder elkaar zijn -maar als ze naar ons
heidenen toekomen en echt honger hebben, eten ze alles wat we hun maar
voorzetten.'
[6] Ik zei: 'Dat zullen ze ook nu
doen, en je hebt er goed aan gedaan om ze in een andere kamer te zetten!’
[7] De waard ging nu naar de keuken en
zei tegen zijn vrouw wat ze de nieuw aangekomen gasten moest geven.
[8] De vrouw had haar vissen echter al
op een rooster boven de kolen gelegd en was druk bezig ze klaar te maken.
[9] Een van die gasten kwam nu naar
onze kamer, om met de waard te overleggen of hij geen betere wijn had.
[10] De waard zei: 'Hier in de buurt
van de Dode Zee groeit geen betere, en dus moeten jullie met deze genoegen
nemen.'
[11] De gast merkte op dat Jericho ook
in de buurt van de Dode Zee lag, en dat ze daar toch een voortreffelijke wijn
te drinken hadden gekregen.
[12] De waard zei: 'Dit dorp is
Jericho niet, en wij hebben er ook niet het geld voor om onze kelders met de
voortreffelijke Cyperse wijn te vullen! Daarom moeten we wel genoegen nemen met
wat ons kleine stukje land ons als oogst schenkt!’
[13] Toen de gast inzag dat hij bij de
waard niets kon bereiken, ging hij weer naar zijn metgezellen in zijn
gastenkamer.
[14] Toen deze zich weer bij zijn
metgezellen bevond, zei de waard tegen Mij: 'Ik heb wel betere wijn, en het
spijt me nu dat ik die u en uw metgezellen om dezelfde reden heb onthouden als
waarom ik nu deze net aangekomen gasten de wijn onthoud. Maar het spreekt toch
vanzelf want ik hield ook jullie voor Joden; en dat ik absoluut geen vriend
van de Joden kan zijn, daarvan heb ik jullie de reden uiteengezet. Maar ik heb
wat jullie betreft al heel gauw gezien dat jullie wel naar het uiterlijk tot
het geslacht der Joden behoren, maar jullie innerlijk schijnt ver verheven te
zijn boven het huidige jodendom.
[15] Ach, de oude Joden ten tijde van
hun richters waren nog heel andere mensen dan deze nu! Ik ben ook enigszins
thuis in de oudheid van de Joden; maar de Joden van tegenwoordig zijn slechter
dan slecht! Ze zijn enkel belust op aardse schatten en aards aanzien en laten
daarbij de God van Abraham, Isaäk en Jacob samen met alle profeten -zoals men
pleegt te zeggen -voor wat ze zijn; maar ik ben van mening dat niet een van die
bijzonder hoge Jeruzalemmers nog in een God of in een profeet gelooft. Ik
behoor weliswaar ook niet tot die mensen die speciaal in een of andere godheid
geloven, maar ik heb altijd een terechte hoogachting gehad voor de waarheid van
de wijzen van Egypte en Griekenland, omdat ik door die waarheid pas mens ben
geworden.
[16] Ik heb mij weliswaar af en toe
ook in jullie profeten verdiept, maar ze daarna weer terzijde gelegd, omdat ze
voor mij te onbegrijpelijk waren; want het Oudhebreeuws, en vooral het schrift ervan,
beheers ik minder goed dan het Grieks, waarin ik geboren ben. Deze Hebreeuwse
werken zijn nog niet in mijn moedertaal vertaald, maar alleen enkele
brokstukken in de Romeinse taal, en het is dus begrijpelijk dat ik helemaal
niet zo goed thuis ben in de oude Joodse wijsheid.
[17] Alleen één ding is mij opgevallen
-voorzover ik het heb begrepen -en dat is, dat de Joden op een nieuwe koning
hopen, die met grote macht en kracht zal komen en voor de Joden een groot,
machtig en onoverwinnelijk rijk zal vestigen. Maar ik ben van mening dat deze
koning, waar de Joden op hopen, nog heel lang op zich zal laten wachten, en dat
zij zich de Romeinse overheersing nog aardig lang zullen moeten laten
welgevallen.
[18] Het zou ook eeuwig jammer zijn
als er ergens ver uit Azië een wijze en machtige held zou opstaan om het Joodse
gepeupel van de Romeinse overheersing te bevrijden. Ik weet weliswaar niet of
ik gelijk heb of niet -maar mijn hogere inzicht, dat ik aan de Griekse wijzen
te danken heb, alsook mijn tamelijk heldere verstand zeggen mij dat ik een
juist oordeel over dit volk vel!
[19] Beste vriend, u bent onmiskenbaar
wijzer dan ik en zult mij hopelijk niet helemaal ongelijk geven; want zoals ik
al eerder heb gemerkt, is dit volk er helemaal toe geneigd om iedere leider die
erover heerst uiteindelijk van de troon te stoten en te stenigen! En daarom heb
ik u er ook op gewezen dat u echt niet naar Jeruzalem moet gaan en u met uw
wonderbaarlijke wijsheid kenbaar moet maken; want het volk in Jeruzalem kan
niemand gebruiken die duidelijk wijzer is dan dat hoogmoedige volk zelf.'
234
De Heer getuigt over Zichzelf en Zijn zending
[1] Ik zei tegen de waard: 'Je hebt
met je oordeel wel helemaal gelijk, maar je moet ook bedenken dat je in de
andere kamer Jeruzalemmers te gast hebt, van wie er misschien één jou in het
geheim afluistert en je vervolgens allerlei problemen en vervelende toestanden
bezorgt!'
[2] De waard zei: 'Beste,
wonderbaarlijke vriend, wees daar maar helemaal niet bezorgd om, want de meeste
Jeruzalemmers van stand en aanzien kennen mij wel en weten heel goed dat een
Romeins soldaat niet bang voor hen is! Ik heb hun al heel andere waarheden in
het gezicht geslingerd, en die moesten ze in hun zak steken, omdat ze wel
wisten met wie ze in mij te doen hadden. Ik zal dus ook voor deze twintig
Joden geen vrees tonen, want ik heb mijn zwaard nog, waarmee ik het aandurf om
honderd van deze Jeruzalemse lafaards ijlings op de vlucht te jagen!'
[3] Ik zei: 'Ik ken de
rechtschapenheid, rechtvaardigheid en moed van de Romeinen wel, evenals de
valsheid van de Joden, die al bijna tot het onbegrensde reikt, met name van de
tempeldienaren in Jeruzalem -maar toch blijven deze het uitverkoren volk van
de enig ware God, in wie ook jullie Romeinen geloven, aangezien jullie voor
deze enig ware God een tempel hebben gebouwd en die de naam hebben gegeven: de
tempel van de onbekende God. Toch blijft, zoals gezegd, het Joodse volk het
volk van God, dat de enig ware God al vanaf het allereerste begin van de
mensheid van deze aarde heeft uitverkoren.
[4] Maar Ik zeg je ook dat deze titel
weldra van dit volk zal worden afgenomen en aan jullie heidenen zal worden
gegeven. Dit volk, dat zich nu zo groot en hoogmoedig gedraagt, zal over de
hele wereld verstrooid worden, en het zal tot aan het einde der tijden geen
land en geen koning uit zijn stam bezitten.
[5] Ik weet dat dit volk Mij boven
alles haat en vervolgt, en toch zal Ik naar Jeruzalem moeten gaan en Mij niet
meer kunnen en willen onttrekken aan hun grote haat en woede tegen Mij; en het
offer dat door Mij gebracht wordt zal voor alle mensen der aarde de poort naar
het rijk Gods openen.
[6] Tot nu toe heerste door de wet,
die in alle tijden aan de mens is gegeven, nog altijd de oude dood en de zonde,
waardoor de dood in de wereld is gekomen; maar na Mijn offer zal het leven
heersen door de volle vrijheid van het geloof, door de leer van Hem, die
geofferd wordt.
[7] Iedereen die de waarheid zoekt zal
die gemakkelijk en zeker vinden, en zal daardoor het volkomen vrije, eeuwige
leven in zich hebben.
[8] Ik ben een van de eersten die deze
leer in de wereld heeft gebracht. Ik ben tot de Mijnen gekomen, maar die hebben
Mij niet herkend en hebben Mij niet opgenomen, maar ze vervolgen Mij overal in
het hele land -daarom zal Ik Mijn aangezicht ook van hen afwenden en het naar
jullie heidenen keren.
[9] Jij bent een heiden en Ik ben een
Jood -en toch heb Ik met Mijn hele schare leerlingen bij jou Mijn intrek
genomen. En zoals je weet heb Ik je alleen goed gedaan, en wat Ik voor jou heb
gedaan, heb Ik al voor velen van jouw stam gedaan en zal dat voortaan tot aan
het einde der tijden doen!'
[10] Daarop zei de waard: 'Uit uw
woorden, wonderbaarlijke meester, waait een bijzondere geest, en ik heb de
indruk dat u veel meer bent dan zomaar een profeet van het Joodse volk, over
wie ik ook al veel grote dingen heb gelezen! Ook deze profeten deden meer of
minder wonderen; maar van het soort zoals u die hebt gedaan heb ik nog nooit
iets gehoord. Ook hadden zij uw woord niet, want zoals u spreekt, heeft niet
een van hen gesproken. De twee grootsten van de oude Joodse profeten waren
ontegenzeglijk Mozes en Elia. Vanuit de geest Gods die in hen was, brachten ze
een grote leer onder de mensen in deze wereld en deden ook tekenen die groot
waren; maar bij u vergeleken lijken zij toch alleen maar hele kleine
mensen,.die hun medemensen hebben gegeven wat ze zelf hadden ontvangen.
[11] Bij u schijnt het echter heel
anders te zijn; want u spreekt als het ware vanuit uzelf en handelt vanuit
geheel eigen, in u wonende kracht en macht. De andere profeten moesten vragen
om het woord en om de macht waarmee ze daden konden verrichten -u hoeft niet te
vragen, maar handelt als een heer, die aan niemand hoeft te vragen of een hoger
goddelijk wezen hem het woord wil ingeven en hem wil sterken om daden te doen.
[12] Kijk, wonderbaarlijke meester, ik
als heel ervaren, oude Romeinse soldaat heb dit bij u opgemerkt, en ik denk
dat ik mij in mijn oordeel over u niet in het minst heb vergist; ik zou daarom
graag uit uw mond van uzelf horen wat u over uzelf zegt!’
[13] Ik zei: 'Mijn beste vriend, daar
is de dag van morgen voor bedoeld; dan zul je Mij nader leren kennen, evenals
ook jouw buren! Vandaag wil Ik wat dat betreft niets zeggen vanwege de
Farizeeën en andere Joden, die in de gastenkamer hiernaast aanwezig zijn en
hun buiken, die eigenlijk hun goden zijn, volproppen met brood, wijn en ander
voedsel; want geen van hen gelooft meer in de enig ware God van Abraham, Isaak
en Jacob, en omdat ze niet in Hem geloven, geloven ze ook Mozes en de profeten
niet, en in Mij nog veel minder! Daarom doen we er nu het beste aan nog wat
wijn, brood en wat vlees te nemen, ieder naar behoefte, en als we tussendoor
wat praten, laten we dan over verschillende andere dingen praten en datgene wat
Mij betreft, voor vandaag laten rusten!’
[14] Daar was de waard het mee eens en
hij vulde onze bekers met wijn, en wij namen daarop weer wat brood en wat vlees
en dronken daar de wijn bij.
235
Het ontstaan van de Dode Zee
[1] Terwijl wij zo bezig waren ons
lichaam te versterken, vroeg de waard Mij toch weer, of Ik hem niet iets meer
kon zeggen over het merkwaardige karakter van de Dode Zee, en of het wel waar
was dat in de oude tijd op die plaats verschillende steden hadden bestaan, die
door een bijzondere beschikking diep in de aarde waren gezonken en dat op die
plaats toen deze Dode Zee was gevormd.
[2] Ik zei: 'Je hebt een goed
onderwerp gekozen; deze behoorlijk grote zee heeft sinds die tijd de naam 'Dode
Zee' gekregen, omdat op de bodem daarvan twee grote steden, Sodom en Gomorra,
en nog zeven andere, kleinere steden met al hun inwoners en dieren begraven
liggen.
[3] In die tijd had de Jordaan een
heel andere loop en stroomde uit in de echte zee, en wel in de zeeboezem bij
Arabië, die ook de 'Rode Zee' wordt genoemd. Maar in de tijd van Abraham en Lot
vond die ramp plaats door de wil van de ene, enig ware en almachtige God, en
het stroomgebied van de Jordaan zelf is lager komen te liggen dan eerst; en zo
stroomt de rivier de Jordaan niet meer uit in de Arabische zeeboezem, maar in
de Dode Zee.
[4] Wanneer jij of iemand anders met
een geschikt schip langs de oever van die zee zou varen, op een tijd dat de zee
geen dampen afgeeft, zou je nog enkele resten van kleinere steden onder de
waterspiegel zien; maar, zoals gezegd, de oevers van die zee mogen alleen
bevaren worden als er boven het oppervlak van het water geen damp te zien is.'
[5] De waard zei: 'Het is dus toch
waar wat de profeet Mozes in zijn boeken over het ontstaan van deze zee zegt!
Weliswaar hebben al verscheidene reizigers die op verschillende plekken over
deze zee hebben gereisd, verteld dat ze vanaf de hoge, steile oevers die de zee
omringen bepaalde muren gezien zouden hebben; maar ikzelf heb tot nu toe nog
nooit iets te maken gehad met de omgeving van de Dode Zee. Wat zou je daar ook
moeten doen? Want zover het oog reikt zie je niets dan hoge rotsen, die naar de
zee toe steil naar beneden gaan en net zo dood zijn -dat wil zeggen: zonder
enige begroeiing –als de zee zelf, waarin je zelfs daar waar de Jordaan erin
uitmondt geen vis meer kunt ontdekken.
[6] Men zegt dat er maar weinig
plaatsen zijn waar je met veel moeite beneden bij de waterspiegel kunt komen,
die voortdurend een sterke zwavelgeur afgeeft, en ik heb dus nooit bijzonder
veel zin gehad om de natuur van deze dode zee nader in ogenschouw te nemen. Ik
ben geen jager, en verder zou ik niet weten waarom ik als oude man mij aan het
gevaar bloot zou moeten stellen om de steile, rotsachtige oevers van deze dode
zee te beklimmen, die hier en daar behoorlijk hoog zijn; de vlakke oevers, waar
men gemakkelijker dichter bij de zee kan komen, liggen een paar dagreizen hier
vandaan en behoren al tot het steenachtige Arabië. Ik geloof dus liever in alle
rust wat u zegt, want ik ben geen vriend van de dood, en daarom ook niet van de
Dode Zee. Ik ben in de gelegenheid geweest de echte, grote zee te bevaren en te
leren kennen, en die heeft mij moeilijkheden genoeg gegeven; deze Dode Zee zal
mij dus niet zien!
[7] Wat was eigenlijk de oorzaak,
waardoor de ene, enig ware, grote God die steden in de diepte van de aarde
heeft laten verzinken?'
[8] Ik zei: 'Niets anders dan de
ongehoorzaamheid tegenover de enig ware, grote God, die dit volk herhaalde malen
heel ernstig had gewaarschuwd om van zijn grote zondigheid af te zien en zijn
zondige woonplaats te verlaten, omdat het geheel op een diep in de aarde
gelegen zwavellaag was gelegen en de Godheid wel wist wanneer die zou
ontbranden.
[9] Maar het volk bleef in zijn grote
zondigheid, hoererij en zwelgerij van allerlei aard en sloeg geen acht op de
goddelijk vermaning, behalve Lot en zijn kleine familie. En zie, in de gehele
wijde omtrek van de Dode Zee kwam het tot de geweldigste vuuruitbarstingen,
zoals je die ook in de omgeving van Italië en Sicilië hebt gezien, en het hele
firmament was zo vol vuur, dat het in een dichte regen van brandende klompen
zwavel en pek op alle steden begon neer te storten.
[10] Dat vuur duurde meer dan veertien
dagen lang. Daardoor werd er onder de dunne aardlaag van dat stuk land een
holle ruimte gevormd, en het land stortte met alles wat zich daarop bevond in
de vurige diepte, die pas geleidelijk aan met het water van de Jordaan en
enkele kleinere beken gevuld werd. Als dat niet gebeurd was, zou ook het hele
dal van de Jordaan inwendig in brand zijn geraakt en ingezakt zijn; want ook
dat hele dal rust op zwavel en aardpek. En hiermee heb Ik je nu in het kort
alles op natuurlijke wijze onthuld wat je bij Mozes in breder verband hebt
gelezen!'
236
Het ontstaan van de Kaspische Zee
[1] (De Heer:) ‘Als je na het
Jordaandal noordwaarts en zelfs over het gebergte van Klein-Azië zou gaan, zou
je bij een heel groot meer komen, dat jullie Romeinen Mare Caspium* (Latijnse
naam voor de Kaspische Zee.) noemen. Dat buitengewoon grote meer is in de tijd
van Noach of, als je dat gemakkelijker kunt begrijpen, ten tijde van Deucalion
** (** In de Griekse mythologie de persoon die samen met zijn vrouw Pyrrha
gespaard bleef na de zondvloed.) op dezelfde manier ontstaan als de Dode Zee,
alleen met het verschil dat er in de Dode Zee eigenlijk maar negen steden
begraven liggen, maar in de Mare Caspium ongeveer vijfhonderd met inbegrip van
de toenmalige, buitengewoon grote stad Hanoch.
[2] Kijk, Mijn beste vriend, je zult
waarschijnlijk zeggen: 'Waarom heeft deze God eigenlijk toegelaten dat bijna de
gehele bevolking van de aarde verdelgd werd?' !
[3] Maar Ik zeg je daarentegen: God
heeft de mensen, in 't bijzonder toentertijd de Hanochieten, bijna vijfhonderd
jaar lang door gewekte profeten en zelfs door engelen uit de hemelen laten
onderrichten en vermanen, dat ze bepaalde dingen niet moesten doen en met name
de bergen van de aarde met rust moesten laten; maar hun starre eigenzinnigheid
en hun meer dan grote hoogmoed sloegen geen acht op die vermaningen.
[4] De Hanochieten hadden een soort
explosieve korrels uitgevonden, maakten diepe gaten in de bergen, vulden die
met die explosieve korrels en staken die aan door middel van doorlopende
lonten. De explosieve korrels ontploften en scheurden de bergen uiteen. De
Hanochieten wisten echter niet dat zich onder de bergen vaak buitengewoon grote
en diepe waterbekkens bevinden. De verwoeste bergen, die geen steun meer
hadden, stortten toen weldra in deze grote en diepe bekkens en stuwden daardoor
grote watermassa 's naar het oppervlak van de aarde. Anderzijds raakten bij
deze vuuractiviteit ook de in de bergen aanwezige lagen zwavel, kolen en pek in
brand en veroorzaakten toen ook in de vlakte enorme uitbarstingen van vuur,
waardoor de aarde met alles wat erop stond wegzonk en er op die plaats een zee
ontstond.
[5] Het is gemakkelijk te begrijpen
dat bij deze gelegenheid grote watermassa 's uit het inwendige van de aarde
naar buiten moesten treden, en met het water ook een grote massa nevel en
wolken, die tot een bepaalde hoogte opsteeg en als een wolkbreukachtige regen
neerstortte, meer dan twaalf maanden lang. Dat was hoogst noodzakelijk, omdat
anders in de loop van enkele jaren het hele oppervlak van de aarde in brand
geraakt zou zijn; want op een diepte van ongeveer tweeduizend klafter***, (***
Een klafter = 1, 90 m.) en vaak veel minder, is brandbaar materiaal genoeg,
zoals zwavel, aardpek en steenkool, evenals hier en daar buitengewoon grote bekkens
met nafta.
[6] je zult daarom wel inzien, Mijn
beste vriend, dat in die tijd een van de allergrootste overstromingen van de
aarde, dat wil zeggen van het grootste deel van Azië, in zeer hoge mate
noodzakelijk was; want anders zou nu het grootste deel van de aarde een
woestijn zijn, zoals dat nu ook het geval is vanaf de Mare Caspium tot bijna
aan de oostelijke rand van Azië, in een gebied van tweeduizend uur gaans lang
en gemiddeld ongeveer vijfhonderd uur gaans breed.
[7] God de Heer heeft er echter voor
gezorgd dat de aarde niet verwoest zou worden, opdat de mensen hun school niet
zouden kwijtraken, waar ze geschoold worden voor het eeuwige leven -want wie
niet op deze aarde in het vlees de school des levens heeft doorlopen kan het
kindschap van God niet bereiken, maar blijft eeuwig op het scheppingsniveau van
de dieren.
[8] Daarom is vanzelfsprekend het in
stand houden van deze aarde als school voor het verwerven van het kindschap
Gods uiterst noodzakelijk. je zult dat weliswaar nu nog niet helemaal begrijpen,
maar we zullen morgen op dit onderwerp terugkomen, en dan zul je het
begrijpen!'
[9] De waard zei: 'Mijn beste,
vriendelijke, wonderbaarlijke meester! Er gebeurt nu iets met mij zoals bij
iemand die vroeg in de ochtend naar buiten gaat en voor wie de eerste stralen
van de ochtendschemering zijn weg verlichten. Wij hebben onder de Romeinen een
oeroud spreekwoord, dat luidt: 'Er bestaat of bestond op de hele aarde geen
groot en wijs man zonder een zweem van goddelijkheid'; maar u lijkt wel het
allermeest door de Godheid geïnspireerd te zijn, wat zoveel wil zeggen als: in
u woont de gehele volheid van de ware Godheid lichamelijk!'
[10] Ik zei: 'Dat heeft je vlees je
niet ingegeven, maar jouw geest! - We zullen echter ook over dit onderwerp
vandaag niet verder praten; want die Farizeeën beginnen de een na de ander hun
oren te spitsen, omdat ze ons horen praten. Praat nu dus weer over iets anders,
wat er niet zo toe doet!'
237
De waard vraagt naar de reden voor
het
verwoesten van Babylon en Nineve
[1] Nu dacht de waard een tijdlang na
en zei tenslotte: 'Mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, die vervuld bent van
alle kracht en macht van de enig ware Godheid! Omdat U door Uw wil alles kunt
scheppen wat U wilt, vraag ik U waarom de God van de joden, die jullie voor de
ene en enig ware houden, heeft toegelaten dat steden als Babylon en Nineve
zodanig verwoest zijn, dat je nu niet eens meer kunt vaststellen waar ze
gelegen hebben!
[2] Waarom heeft de Godheid toegelaten
dat die werken van menselijke vlijt vernietigd werden. Weliswaar zullen ook de
mensen, die deze steden bewoonden, niet veel minder gezondigd hebben dan de
Sodomieten -maar wat is eigenlijk zonde?
[3] Het is niets anders dan een
handelswijze die in strijd is met bestaande wetten, waarvan ieder mens in een
land helemaal niet of slechts weinig op de hoogte is, en het is ook helemaal in
orde dat een volk vanwege de noodzakelijke burgerlijke orde wetten moet
hebben.
[4] Bij de wetten hoort echter ook een
overeenkomstige opvoeding -maar in wat voor handen ligt de opvoeding dikwijls!
Wie zijn de voornaamste opvoeders van de kinderen? Dat zijn de ouders, die
voor het grootste deel, met uitzondering van de taal en enkele ervaringen,
even dom zijn als hun pasgeboren kinderen -en de kinderen groeien op zonder
enige kennis, wetenschap of ervaring.
[5] In de staat bestaan weliswaar
wetten waar aldus opgegroeide kinderen niets van weten, en dat is zowel in de
steden als op het platteland het geval, en vaak in de steden nog meer dan op
het platteland.
[6] Nu zijn dergelijke mensen met veel
hartstochten, weinig inzicht en weinig verstand behept; die hartstochten
oefenen dus een grote kracht op hen uit, en dergelijke mensen geven zich over
aan hun hartstochten en zondigen tegen de bestaande wetten, waar ze niet van op
de hoogte zijn.
[7] Hoe langer zo'n volk bestaat, des
te dommer wordt het en des te meer wordt er gezondigd, en de machthebbers van
zo'n volk, zoals de priesters, leven dan steeds tevredener naarmate het volk
dommer wordt, en niemand bekommert zich om de opvoeding van de mensheid, ook de
almachtige Godheid niet; maar als zo'n mensheid eenmaal ten dode is
opgeschreven door haar zonden, dan laat de Godheid gerichten van boven en van
beneden komen.
[8] Zou het eigenlijk niet wijzer zijn
als de Godheid reeds bij het ontstaan van zo'n volk een dermate grote zorg zou
dragen voor een doelmatige opvoeding van de mens dat de mensen zouden weten
waar ze aan toe zijn en dat ze dan ook moeten zorgen dat dit zo blijft?
[9] Maar nu ziet men niets anders dan
het eeuwige straffen op aarde, en de met Gods geest begiftigde leraren komen
pas wanneer de mensen al zo slecht zijn geworden dat ze niet meer te verbeteren
zijn.
[10] Dat dergelijke mensen dan
ontaarden, zowel op het platteland als in de steden, is vanzelfsprekend en
behoeft geen verdere toelichting, en de van God bezielde profeet en leraar kan
bij zo'n dom geworden volk geen wonderen meer doen. Uiterst weinig enigszins
goede mensen zullen naar hem luisteren en zijn leer aannemen; maar het
allergrootste deel van de mensen zal hem grijpen en doden.
[11] Kijk, mijn beste, wonderbaarlijke
Vriend, dan kan ik denken wat ik wil, maar ik vind zo'n verwaarlozing in de
opvoeding van de mensen, die door een uiterst wijze en machtige Godheid wordt
toegelaten, niet helemaal in orde! De wetten van die Godheid kunnen wel uiterst
wijs zijn; maar wat heeft dat voor nut als de mensheid daar in het algemeen
nooit grondige kennis van verkrijgt?
[12] Waarom is er in de Romeinse staat
meer orde dan overal elders? Omdat de Romeinse regering ervoor zorgt dat haar
zeer wijze wetten aan iedere Romein bekend worden gemaakt, en wel net zolang
tot hij een examen moet afleggen, waarin hij bewijst dat hij de nodige kennis
van de staatswetten heeft. Want je krijgt pas het Romeinse burgerrecht, als je
bij de examens aantoont zowel in de steden als op het platteland -dat je de
nodige wetskennis bezit.
[13] Dat zou volgens mijn opvatting
ook bij alle andere volkeren ingevoerd moeten worden; maar zo laat men zowel
van goddelijke alsook van staatszijde toe, dat de volkeren vaak tot lager dan
het dierenrijk verwilderen, vervolgens niet anders dan volgens hun hartstochten
kunnen handelen en in plaats van beter steeds slechter en nog duisterder worden
en dan buitensporig veel zonden en misdaden begaan. En als ze in die manier
van leven het hoogtepunt hebben bereikt, dan komen de straffen van boven en van
beneden, en dan worden steden en volkeren van de aarde weggevaagd. Met die
manier van opvoeden van de mensen ben ik het absoluut niet eens!
[14] Daarom vroeg ik waarom de Godheid
heeft toegelaten dat steden als Babylon en Nineve helemaal van de aardbodem
verdwenen zijn. De mensen moeten toch wel sterven, zonder te weten wat hun de
dood heeft gebracht; maar de woonplaatsen en de door de mensen gecultiveerde
aardbodem kunnen er toch niets aan doen dat ze samen met de zondige mensheid
van de aardbodem moesten verdwijnen!
[15] Als er dan weer een volk op de
wereld komt, moet het weer van voren af aan beginnen, woningen te bouwen en het
land in cultuur te brengen, en bij dat werk heeft zo'n volk ook weer geen rust,
maar wordt het door allerlei vijanden van boven en beneden aan één stuk door
bedreigd, die ervoor zorgen dat het zich nooit volledig kan ontplooien in de
ware, zuivere zedelijkheid en deugd.
[16] Wij Romeinen hier in dit dorpje,
die voor het merendeeloude soldaten zijn, hebben ons ontplooid voorzover dat
voor een mens over het algemeen mogelijk is, en we hebben ook onze kinderen een
zodanige opvoeding gegeven, dat ze op onze manier lang verder kunnen leven,
misschien eeuwenlang, als iemand er ons voor instaat dat dit kleine dorpje van
ons niet door welke vijand dan ook bedreigd en verwoest wordt -wat de
almachtige Godheid wel zou kunnen verhinderen als zij dat wilde, maar wat zij
zeker niet zal doen!
[17] En zo zult U, beste,
wonderbaarlijke Vriend, met Uw veel diepere wijsheid dan die van mij, wel
inzien dat het op deze schrale aarde welontzettend moeilijk is om een goed mens
te zijn. En dat zou niet zo moeilijk zijn, als er van de kant van een ware,
almachtige God voor gezorgd zou worden dat alle mensen goede mensen waren! Maar
op deze manier laat de Godheid toe dat de mensen zichzelf allang van tevoren
tot op de bodem bederven; daarna pas wekt ze onder zo'n volk verschillende
wijze leraren en profeten op, en die moeten dan het volk terugbrengen naar de
oude reinheid van zeden en deugd, zoals in de oergeschiedenis van het Joodse
volk is te zien.
[18] Toen het volk Israël onder de
heerschappij van de farao's al bijna helemaal zedeloos was geworden, wekte de
Godheid pas iemand als Mozes op, die het van al zijn zonden en slechte
gewoonten moest bevrijden. Maar ik vraag: waarom heeft de Godheid niet eerder
een wijze Mozes in het volk Israël opgewekt, toen het nog beter en gewilliger
was?
[19] Kijk, mijn beste, wonderbaarlijke
Vriend, ik en ook mijn buren hebben daarover vaak nagedacht en met elkaar
gesproken; maar geen van ons kon op die vraag een passend en waar antwoord
geven. Daarom heb ik deze vraag met al mijn bedenkingen nu aan U voorgelegd, en
ik ben in alle vertrouwen de mening toegedaan dat U mij daarop een juist
antwoord zult kunnen geven.’
238
De pest van de traagheid
[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, je
hebt hier een heel goede en juiste vraag gesteld; maar één ding heb je daarbij
vergeten, en dat is dat God op deze aarde noch de aarde zelf noch alles wat ze
bevat, voor een eeuwige bestaansduur heeft geschapen en ook niet heeft willen
en kunnen scheppen!
[2] Op deze aarde is alles
veranderlijk en vergankelijk, en ze is slechts het punt van overgang van het
oergericht en de dood naar het ware, eeuwig onvergankelijke leven.
[3] De Godheid zou met haar almacht
kunnen bewerkstelligen dat de mens net als de planten en de dieren binnen een
bepaalde orde zou moeten bestaan -alleen zou de mens dan geen mens meer zijn;
want dan zou hij vanzelf geen inzicht, geen verstand en ook geen vrije wil
hebben. Maar omdat de Godheid dat op hoogst wijze gronden niet wilde, gaf ze de
mens inzicht, verstand en een vrije wil, en daarmee ook het vermogen om aan God
gelijk te worden door zichzelf geestelijk te ontwikkelen en te voltooien.
[4] Dat de mensheid wat zijn opvoeding
betreft verwaarloosd is, terwijl de Godheid echter al vanaf het allereerste
begin uitstekend voor die opvoeding heeft gezorgd, is enkel de schuld van de
traagheid van de mensen. Als er tegenwoordig onder de mensen nog eerzame en
rechtschapen mensen zijn zoals jij en je buren -waarom zijn ze dan niet
allemaal zoals jullie? Omdat ze traag zijn! Daarom heeft de Godheid ook die
grote steden laten verdelgen, omdat daar de traagheid en de daardoor
veroorzaakte zedeloosheid de overhand was gaan krijgen.
[5] Als die steden en hun inwoners
zoals jullie waren gebleven, zou de Godheid geen vijanden tegen hen gestuurd hebben,
maar hen in stand hebben gehouden. Dat ze echter verdelgd werden heeft als
reden dat door hun traagheidspest tenslotte niet de hele bevolking van de aarde
verpest en bedorven zou worden.
[6] Aan wijze leraren onder deze
volkeren heeft de Godheid het in geen enkele tijd laten mankeren, en door hen
zijn er ook nog veel betere mensen, die in die steden leefden, gered; maar de
al te tragen moesten tenslotte samen met hun woningen uit de weg geruimd
worden.
[7] Een wijze regering, die enige
waarde hecht aan een goede orde door middel van haar wetten, zal een
moedwillige overtreder van de wet zeker ook ter verantwoording roepen en
tuchtigen -moet dan de Godheid, ook al is ze nog zo goed en lankmoedig, een al
te zeer ontaard volk niet eveneens tuchtigen en het met een passende roede
opwekken uit de al te grote traagheid en het tot werkzaamheid brengen?
[8] Je zult wel inzien dat dit
noodzakelijk is; neem vooral de volkomen vrije wil van de mens ter harte,
waartegen de Godheid niet belemmerend kan optreden, dan zul je alles van je
tamelijk uitgebreide vraag begrijpen en inzien! Want kijk, op een aarde waar
een mens niet door zijn vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand tot alle
grootste ondeugden kan vervallen, kan een mens zich ook niet tot de hoogste en goddelijke
deugd verheffen!
[9] Als je hier even over nadenkt,
zullen alle punten van je vraagje duidelijker worden -want kijk: dieren, bomen
en planten scheppen en grootbrengen is voor de Godheid gemakkelijk, maar het
opvoeden van mensen is niet zo gemakkelijk; die kan de Godheid alleen
onderrichten, maar hun geen innerlijke dwang opleggen! Begrijp je dat?'
[10] De waard zei: 'Wat de hoofdzaak
betreft is het me wel duidelijk; maar er zijn nog wel een tamelijk aantal
kleine bijkomende zaken, die je niet onmiddellijk kunt begrijpen.'
[11] Daarop zei Ik heel kort: 'Mijn
vriend, voor wie eenmaal de hoofdzaak kan begrijpen, zullen ook de
bijkomstigheden duidelijk worden! Morgen zullen we daar nog verder over
spreken, Mijn beste vriend, want nu is het niet het moment om daar verder over
te praten, omdat de Farizeeën hun oren weer tegen de muur leggen en van Mij en
van jou vermoeden dat wij twee wijzen zijn. We zullen morgen nog wel de nodige
problemen met hen krijgen; daarom moet je nu je mond over iets heel onbelangrijks
opendoen, dan zullen we daar een gesprek over voeren!’
[12] De waard zei: 'Mijn beste,
wonderbaarlijke Vriend, het is echt heel moeilijk om juist, als je het wilt,
iets echt onbelangrijks naar voren te brengen. Wij Romeinen hebben over het
algemeen een meer nadenkende, ernstige en onderzoekende aard, en het kost ons
werkelijk meer moeite om iets heel onbelangrijks naar voren te brengen dan iets
ernstigs, dat met de echte waardigheid van een Romein te verenigen is. Maar
omdat U het nu eenmaal zo wilt hebben, zal ik proberen of ik niet iets kan
bedenken waar niet zoveel aan gelegen is.'
[1] (De waard:) 'Waarom eten de joden
eigenlijk geen varkensvlees, dat toch duidelijk beter is dan schapenvlees?
Waarom heeft Mozes hun dat verboden? Wij Romeinen verstaan de kunst om het
vlees van varkens goed klaar te maken, we eten het en wij worden ouder dan de
joden.
[2] Ik denk dat de goede Mozes met dat
verbod een grap met het volk heeft uitgehaald. Hij was in alle Egyptische
mysteriën ingewijd en heeft goed ingezien dat zijn stamgenoten in Egypte
louter varkens zijn geworden, en wij Romeinen maken daar grapjes over en
zeggen: Mozes heeft ingezien dat dit volk tot de allerlaagste diepte van
vuiligheid is vervallen, en om te zorgen dat het niet nog vuiler wordt mag het
geen varkensvlees eten, omdat het toch al vuiler was dan het smerigste varken.
En ik denk dat Mozes helemaal gelijk had; want dat volk in Egypte dacht aan
niets anders dan aan één stuk door te vreten. Er was tenslotte geen enkel dier
meer veilig voor hun vraatzucht.
[3] Maar Mozes, die immers zelf een
jood was, had erbarmen met dit volk en had voor alles regels opgesteld om dit
volk tot zijn vroegere gezondheid en nuchterheid terug te brengen; want hij,
die in alle Egyptische wetenschappen en geheimen ingewijd was, was zich heel
goed bewust wat hij moest doen om zijn in ieder opzicht aan lager wal geraakte
volk in alle opzichten te redden, en hij maakte dus ook een voorschrift over
wat het wel en niet mocht eten.
[4] In Egypte was, zoals al eerder
opgemerkt, geen dier veilig voor hun vraatzucht, alle soorten vogels in de
lucht, alle soorten dieren op de aarde en alle soorten dieren van de zee liepen
gevaar, terwijl de oude Israëlieten en ook de oude Egyptenaren niets anders tot
zich namen dan alleen het vlees van koeien, kalveren, ossen en stieren,
kippen, lammeren en geiten, enkele soorten goede vis, brood en wijn, en daar
volkomen gezond bij bleven. Als de oude Egyptenaren en ook de oude Hebreeërs
net als wij Romeinen geweten hadden hoe je varkensvlees zo moet klaarmaken,
dat het de lichamelijke gezondheid niet schaadt -evenals het vlees van
verschillende andere vogels en ook dieren, zoals herten, reeën, gazellen en
hazen -dan zouden ze daar ook gezond bij gebleven zijn, evenals wij.
[5] Maar Mozes was wat zijn opvoeding
betreft een Egyptenaar en heeft dus ook bij zijn volk, nadat hij het uit de
klauwen van de farao gered had, een lijst met voedingsmiddelen ingevoerd, die
aan het hof van de farao, waar hij geleefd had en opgevoed was, algemeen
gebruikelijk was. Hij heeft die lijst met voedingsmiddelen -onder ons gezegd,
mijn beste, wonderbaarlijke vriend -weliswaar een goddelijk tintje gegeven,
omdat hijzelf in zeer nauwe verbinding met de Godheid zou hebben gestaan, en
hij zei zelfs dat iemand zich ook wat zijn ziel betreft zou verontreinigen, als
hij ander voedsel tot zich zou nemen dan hij voorgeschreven had. Dat heeft hij
waarschijnlijk gedaan om zijn volk des te bestendiger nuchter te houden; maar
toch was hij er daarna in de Arabische woestijn meer dan veertig jaar druk
mee, eer hij het volk zover had geschoold dat het alleen bij deze
voorgeschreven spijzen bleef.
[6] Maar daarmee had hij echt niet
veel gewonnen, zoals wij Romeinen dat beoordelen; want hij had het volk te
sterk en te streng gewend aan het houden van de uiterlijke normen en hij heeft
het doen geloven, dat men ten aanzien van een uiterst reine, goede en
almachtige Godheid al helemaal genoeg gedaan had als men alleen de uiterlijke
wetten in acht neemt -en ik moet U eerlijk zeggen, mijn beste, wonderbaarlijke
Vriend, dat hij zijn volk daarmee niet
een hele, maar slechts een halve weldaad heeft bewezen.
[7] De beste wetten die hij gegeven
heeft waren die, waarmee hij het volk weer met zijn God van Abraham, Isaak en
Jacob heeft bekend gemaakt.
[8] Wat echter die zogenaamde lijst
met voedingsmiddelen alsook de oeroude, weer opgefriste besnijdenis betreft,
daar heeft hij naar mijn opvatting niet het beste mee bewerkstelligd; maar hij
was over het algemeen van goede wil en heeft voor zichzelf als bevrijder van
dit volk een eeuwig gedenkteken gevestigd. Maar als hij zijn volk meer met de
wijsheid van de oude Egyptenaren bekend had gemaakt dan hij gedaan heeft, zou
hij daar bij zijn volk een beter doel mee hebben bereikt dan met het verbod
goed toebereid varkensvlees te eten.
[9] En ik heb de indruk dat dat er ook
de oorzaak van geweest moet zijn, dat dit volk Israël, zoals het in deze
huidige tijd leeft, zo diep gezonken is. Wat voor raad zou U, wonderbaarlijke
Meester, de mensen geven, met betrekking tot de vraag wat een mens al dan niet
mag eten?'
240
Wenken voor de voeding
[1] Ik zei: 'Precies datgene wat jij nu
hebt genoemd! Wat door de mond naar binnen gaat verontreinigt, als het vers is
en goed klaargemaakt, de mens niet en schaadt bij een matig gebruik ook nooit
zijn gezondheid; alleen van het vlees van gestikte dieren, zoals dat bij vele
heidenen gebruikelijk is, moet een mens niets eten, omdat in het bloed van
dieren bepaalde ongegiste natuurgeesten heersen, die voor de menselijke natuur
bijna hetzelfde zijn als vergif en daarom ook het bloed bij de mens
verontreinigen, hem heel snel ziek maken en niet in staat om zijn werk te doen.
[2] Kijk, als wijn uitgegist is en
geen onzuiverheden meer bevat, is die voor iedereen zeer aan te bevelen om zich
zowel innerlijk als uiterlijk lichamelijk te versterken! Maar als iemand de
jonge most drinkt, waar de onzuivere natuurgeesten nog niet door het gisten uit
verdwenen zijn, dan is die drank schadelijk voor een mens; daarom moet men
alleen oude en zuivere wijn drinken en de most net zolang laten staan tot die
behoorlijk gereinigd is en tenminste twee tot drie jaar oud is geworden.
[3] Dat Mozes bij zijn volk bepaalde
fouten heeft gemaakt, evenals zijn broer Aäron, dat weet Ik heel goed; daarom
kwamen ze ook beide niet in het Beloofde Land. Aäron kwam tot aan de berg Hor,
mocht het Beloofde Land zien en zich toen op de berg neerleggen en sterven.
Mozes kwam op de berg Nebo, zag ook het Beloofde Land en moest toen sterven.
Jij, Mijn beste vriend, kent beide bergen, omdat ze bij jou in de buurt zijn!
[4] Zoals gezegd heeft Mozes met name
de stam Levi, die voortdurend om hem heen was, met veel wijsheid verrijkt; de
overige stammen liet hij meer in hun barbaarsheid en hij heerste zo nu en dan
zelfs als een tiran over het volk, zonder dat de Godheid hem daar echt bevelen
toe had gegeven, en daarvoor heeft hij van de Godheid dan ook niet zelden
terechtwijzingen gekregen.
[5] Datzelfde was ook met alle andere
profeten het geval; want niet een van hen beleefde werkelijk vreugde aan zijn
roeping, en de Godheid moest steeds met allerlei middelen als corrector achter
hen staan en hen gewoonweg tot daden dwingen. Maar kijk, dat is in deze wereld
heel gewoon, omdat de Godheid zelfs de meest wijze profeet zijn vrije wil, zijn
liefde, zijn inzicht en zijn verstand niet kan en mag ontnemen; want anders zou
hij tot een dood instrument gedegradeerd worden.
[6] De Godheid dwingt een profeet
weliswaar met haar almachtige geest strikt volgens de wil van de goddelijke
wijsheid te spreken, te schrijven en te handelen tijdens die momenten van Zijn
werkzaamheid die God van hem verlangt maar daarna laat Hij hem weer helemaal
vrij, en dan kan hij doen en handelen zoals hij wil, en bij die gelegenheid kan
een profeet dan ook net als ieder ander mens fouten begaan. - Heb je dat
begrepen, Mijn beste vriend?'
241
De onvolkomenheid van menselijke kennis
[1] De waard zei: 'Ja, wonderbaarlijke
Meester, dit korte antwoord van U op mijn tamelijk uitgebreide vraag was voor
mij begrijpelijker dan het vorige; maar ik moet daarbij ook denken aan een
spreuk van de oude wijzen, volgens welke er niets volmaakts onder de zon
bestaat, dat al het menselijke ervaren, weten en kennen stukwerk is, en dat
degene die het door zijn vlijt zover gebracht heeft dat hij veel weet,
tenslotte zal inzien dat een mens, ook al heeft hij alles geleerd, gezien en
meegemaakt, pas het meest wijs wordt als hij tot het inzicht is gekomen dat hij
eigenlijk helemaal niets weet -want alleen een goddelijke geest weet alles,
maar de mens enkel zoveel als deze geest hem in zekere zin als inspiratie wil
meedelen.
[2] Maar ook is het leven van een mens
veel te veranderlijk en te kort voor een diepgaandere ontwikkeling. Als een
mens nog jong en sterk is, is hij behept met allerlei goede en slechte
hartstochten, waar hij zich aan overgeeft en waardoor hij zich heel moeilijk
tot een zuiverder licht uit de geest Gods kan verheffen; onder duizend mensen
is er wellicht nauwelijks één die daarop een uitzondering vormt. Tenslotte
wordt de mens ouder en komt hij tot een wat meer gelouterde zienswijze; maar
dan wordt hij vaak al ziekelijk, moe en traag, houdt zich enkel aan de
uiterlijke wetten en vormen en laat daarbij de goddelijke geest voor wat hij
is. Als het goed gaat bereikt hij een leeftijd van zestig, zeventig, tachtig
jaar; maar op zijn oude dag denkt hij al steeds aan de dood, wordt moedeloos en
krachteloos, en is het hem vaak helemaal niet meer mogelijk om zich intensief
met de geest Gods bezig te houden.
[3] En zo is het met de ware wijsheid
onder de mensen steeds slecht gesteld, en wel om de eerder genoemde drie
redenen. Ja, als een mens in zijn ware mannelijke kracht minstens driehonderd
jaar oud zou kunnen worden, zou het er met de ware wijsheid onder de mensen
vast en zeker beter voor staan dan nu; maar op deze manier kan hij als gevolg
van zijn korte leven hier en daar wat opvangen, maar wat hij opgevangen heeft
nooit tot een volmaakte samenhang brengen, omdat hem daar de nodige tijd van
leven voor ontbreekt.
[4] In Alexandrië bestaat een van de
grootste verzamelingen boeken, waarin heel veel op elk gebied van menselijke
ervaring en kennis is opgetekend. Maar waar bevindt zich een mens, die zo lang
zou leven dat hij die boeken ook maar één keer in zijn leven zou kunnen
doorlezen? En zo moeten wij betere mensen steeds genoegen nemen en ons troosten
met onze oude spreuk: Sapienti pauca sufficit* (* Latijn voor: Voor een wijs
mens is weinig genoeg.) , en ik ben van mening dat zelfs de grootste wijzen van
deze aarde met dat principe genoegen hebben moeten nemen en zich daarmee hebben
moeten troosten.
[5] Als soldaat heb ik toch heel
veellanden op aarde bereisd, maar ik ben nergens aan een einde gekomen en heb
ook niets begrepen van alles wat ik gezien heb. Ik heb wel ervaringen en
beelden in mijn geheugen vergaard, maar wat heb ik eraan als ik niet begrijp
wat het zijn, hoe er! met welk doel ze ontstaan zijn?
[6] Dat bepaalde vruchten goed zijn om
te eten, dat in veel kruiden geneeskracht schuilt, dat gras dient voor de
dieren die wij graseters noemen, dat hout nuttig is om vuur te maken en ook
voor het bouwen van huizen en hutten, dat weten de mensen uit ervaring; maar
veel meer dan dat weten de mensen over het algemeen echt niet! Derhalve zie ik
de mensen steeds als zeer beklagenswaardige schepselen van een almachtige
Godheid, of ze nu in de zeer diepe nacht van hun bijgeloof leven of als uiterst
gevierde wijzen op aarde rondwandelen, aangezien ze geen van allen weten waarom
ze eigenlijk zonder dat te weten en te willen op deze aarde zijn gezet -en ik
denk dat U, die zelf een buitengewoon wijze en wonderbaarlijke Meester bent,
mij geen ongelijk zult geven!
[7] Dat er na het afvallen van het
lichaam een zeker voortgaan en voortbestaan van de ziel van de mens moet zijn,
daar zijn alle wijzen van de aarde die ik heb leren kennen het over eens; maar
van welke aard dat is, daar bestaat tot nu toe nog geen overeenstemming over.
[8] U zult wat dit punt betreft
wellicht ook een van de meest wijze zienswijzen bezitten; maar als je de
zienswijzen van alle andere wijzen daarmee vergelijkt, zal die daarmee niet te
verenigen zijn. -Heb ik gelijk of niet?'
242
De verdraagzaamheid van de Romeinen
[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, wat de
wereldse denkwijze van de mensen betreft heb je volkomen gelijk, maar wat de
geestelijke betreft absoluut niet; want voor de geest is er maar één enkele
waarheid, en die is: de ene, ware God te kennen, Hem boven alles lief te hebben
en zijn naaste als zichzelf. Dat is beter dan alle kennis van de aarde, en daar
is een mensenleven altijd lang en goed genoeg voor.
[2] Wie in deze ene waarheid ingewijd
wordt door de geest van liefde in zijn hart vanuit God, zal ook binnen zeer
korte tijd meer wijsheid en kennis in zichzelf bezitten dan alle
boekenverzamelingen op de hele aarde, waar Ik voor in kan staan. Maar vandaag
is het er niet de tijd voor om jou dat gebied verder binnen te leiden; morgen
zul je in alles verder ingewijd worden, met name op dit gebied -en als je op
dat gebied geheel en al ingewijd bent, zul je weinig andere dingen meer te
vragen hebben!'
[3] Terwijl Ik en de Romeinse waard
dat met elkaar bespraken, deed een Farizeeër de deur open, kwam de kamer
binnen, liep onmiddellijk naar onze tafel toe en zei: 'Mijn vrienden, volgens
onze zandloper hebben we nog anderhalf uur tot middernacht, en omdat wij jullie
gesprek over Mozes en de profeten en over nog allerlei andere dingen gehoord
hebben en omdat wij Farizeeën ook weten dat de Romeinen niet zelden heel
schrandere en ervaren mensen zijn, die onze Joodse geschiedenissen niet zelden
beter begrijpen dan wijzelf, heb ik de vrijheid genomen om bij jullie binnen te
komen om hier met jullie ook een beetje mee te praten. Jullie zouden mij er
weliswaar van kunnen beschuldigen dat ik bijzonder brutaal ben; maar ik weet
dat Romeinen hoffelijke mensen zijn, die ook een Farizeeër laten spreken, op
zijn minst vragenderwijs, hoewel niet belerend!'
[ 4] Dat was wat deze Farizeeër zei.
[5] De waard zei: 'Wij Romeinen
luisteren naar alles wat iemand naar voren brengt - vooropgesteld dat wij
merken dat er geest en verstand in zijn woorden aanwezig is - en wij zijn ook
vrienden van ieder mens die het in het algemeen met ons en ook met alle andere
mensen redelijk goed meent, en hij heeft in ons gezelschap ook het recht om te
spreken, of hij nu een Griek, een Jood, Arabier, Pers of Indiër is.
[6] Maar jullie opvattingen in Jeruzalem
over de echte waarde en de echte waardigheid van de mensen verschillen dikwijls
hemelsbreed van die van ons; want alle mensen die niet net als jullie verstokte
Joden zijn, beschouwen jullie als door jullie God verachte zondaren. Wij
Romeinen staan heel ver af van zo'n opvatting, want bij ons geldt: 'Leef
eerbaar, geef ieder het zijne en breng niemand schade toe!' Bij die wijze van
denken en handelen is dus ieder mens gelijk, uit welke streek van de aarde,
dichtbij of veraf, hij ook komt. Wij beschouwen niemand als een zondaar,
behalve dieven, rovers en moordenaars en ook degene die moedwillig in strijd
met de wet handelt.
[7] Wat overigens het geloof in een of
andere god betreft, laten wij ieder mens bij zijn geloof, of daar nu waarheid
dan welleugen in steekt -want ieder mens moet leven, sterven en zalig zijn naar
zijn geloof; al het overige laten wij over aan die machten, die de aarde, de
zon, de maan en alle sterren hebben geschapen, en er heeft nog nooit een wijs
man zijn stem tegen onze grondbeginselenverheven.
[8] Wij staan wel algemeen bekend als
een krijgshaftig en uiterst dapper volk, en de Romeinse scepter voert nu het
gezag over meer dan de helft van Europa, half Afrika en half Azië; maar wij
zijn nog nooit met onze wapens te velde getrokken tegen een volk dat ons met
rust heeft gelaten. Maar als een volk het gewaagd had ons te bedreigen en onze
rust en orde begon te verstoren dan overvielen wij dat volk met ware
leeuwenmoed, overwonnen het en maakten het aan ons onderdanig en schatplichtig,
zoals ook jullie Joden en andere Aziatische volkeren tot aan de grenzen van het
grote Indië. Maar wat de verering van hun goden betreft hebben wij hen
allemaal, evenals jullie Joden, bij hun leer gelaten, en we hebben in Rome,
evenals in Athene, zelfs tempels voor hun goden gebouwd, wat jullie Joden niet
hebben gedaan.
[9] Wij kunnen met onze grote
tolerantie ook een fout gemaakt hebben; maar ik heb altijd de indruk dat ook
onze verdraagzaamheid in dat opzicht tot het gebied van ons grondbeginsel behoort,
volgens welk men ieder het zijne moet toestaan en laten.Alles wat daar bovenuit
gaat moet aan een hogere, goddelijke wijsheid overgelaten worden en blijven.
[10] Als jij,Jeruzalemmer, het met
deze opvatting van mij eens bent, kun je in ons gezelschap spreken zoals het je
belieft; want wij Romeinen zijn voor iedere echte waarheid en wijsheid
toegankelijker dan welk ander volk op aarde ook, en bij ons wordt een werkelijk
wijs en verstandig mens gelijkelijk gerespecteerd, zonder onderscheid van
geloof in transcendentale psychische*, (* Gebieden van de ziel die het
bovennatuurlijke betreffen.) sferen .
[11] Daarop zei de Farizeeër: 'Mijn
beste, vriendelijke waard, ik heb al met veel Romeinen gesproken -maar een
vrijer en verstandiger Romein dan jij ben ik nog niet tegengekomen! Maar zou
jij iets kunnen zeggen over ons geloof, dat in deze tijd sterk bedreigd wordt?
[12] Er is namelijk in Galilea een man
opgestaan, die al bijna drie jaar rondtrekt en er buitengewoon beledigend op
los preekt over ons, daarbij bepaalde tekenen doet zoals de Essenen en het hele
volk tot zijn leer bekeert door zich uit te geven voor een zoon van God en
zelfs op grond van de Schrift duidelijk aantoont dat hij de beloofde Messias
is. En wij weten nu niet wat wij moeten beginnen.'
243
De slechte bedoelingen van de Farizeeërs
[1] Daarop zei de waard: 'Ik heb ook
al over die man horen praten, en hij zou mij het grootste genoegen doen als hij
naar mij toe zou komen. Want als hij wijzer en van alle dingen meer op de
hoogte is dan een van ons, dan kan ik veel van hem leren; is hij dat niet, dan
luister ik naar hem en laat hem weer gaan zoals hij gekomen is, en ik zal
hoogstens tegen hem zeggen: vriend, als je niet wijzer bent, kun jij met je
leer beter thuisblijven en met het werk van je handen eerlijk je brood
verdienen! Maar naar ik gehoord heb moet jouw Galileeër, hoewel hij een Jood
is, buitengewoon wijs zijn en machtig in wonderen, en hij zou mij erg gelukkig
maken als hij naar mij toe kwam.
[2] Er hebben bij mij al heel veel
wijzen gelogeerd, die behalve hun wijsheid ook veel verbazingwekkende macht
bezaten om wonderen te doen, en zie, naast mij zit zo'n Wijze, die juist
vandaag vanuit het morgenland hier is aangekomen, met Zijn gezelschap hier aan
tafel! Ik heb Hem vriendelijk opgenomen en zal Hem net zolang herbergen als
Hij bij mij wil blijven. Doen jullie met je Galileeër evenzo, dan zal hij
jullie zeker nooit schade berokkenen! Maar als jullie hem vervolgen en haten,
zal hij jullie ook vervolgen, wat ik ook volkomen terecht vind. Maar ik ben er
bij voorbaat van overtuigd dat hij ons Romeinen niet zal vervolgen, omdat wij
dergelijke gewekte mensen hoogachten en liefhebben. Heb je dat begrepen, mijn
beste vriend? Handel daarnaar, dan zul je geen vijanden hebben!'
[3] Daarop zei de Farizeeër: 'Ook wij
Jeruzalemmers zijn geen vijanden van hooggeleerde en ontwikkelde mannen, maar
wij kunnen absoluut geen geleerden en wijzen gebruiken, die ons ons brood en
inkomen afhandig willen maken; want het is zelfs ook een Romeins grondbeginsel
dat men zelf moet leven, maar anderen ook moet laten leven.
[4] Als er echter een wijze tegen ons
optreedt en ons bij het hele volk verdacht maakt, kunnen wij die handelwijze
van zo'n wijze niet met onverschillige ogen aanzien, en al helemaal niet als
die wijze zich, voorzover ik gehoord heb, voor een zoon van God uitgeeft,
daarbij allerlei zieken geneest en met zijn wonderen het hele volk naar zich
toe trekt.
[5] Men zegt dat hij verschillende
keren in Jeruzalem is geweest en in de tempel heeft onderwezen, en vele
duizenden zijn door zijn woorden en daden van ons afvallig geworden en hebben
zich naar zijn leer gericht.
[6] Welnu, dergelijke dingen kunnen
wij Jeruzalemmers toch niet met onverschillige ogen aanzien! Maar als hij zegt
dat hij een zoon Gods is, spreekt hij duidelijk onze mozaïsche godsdienst
tegen, die één God aanneemt; want in onze wet staat geschreven: 'Gij zult
alleen in de enig ware God geloven en naast Mij geen vreemde goden hebben!'
Maar als hij een zoon Gods is, hebben wij kennelijk twee goden.Wat moeten wij
dan doen met zo'n leer, die onze oude leer van Mozes tegenspreekt?
[7] Jullie Romeinen hebben ons immers
bij ons oude geloof gelaten -maar hij wil dat van ons afnemen, en daarom hebben
wij dus reden om hem te vervolgen.
[8] Het is overigens mogelijk dat hij
werkelijk een nieuw opgestane grote profeet is, wat onder de Joden
verschillende keren het geval is geweest, doordat de Godheid mannen in de
geest heeft opgewekt, die het volk voorspelden wat het te wachten stond als het
de wetten van God veronachtzaamde. Zo zijn het volk ook beloften gedaan, als
het naar de oude God van Abraham, Isaak en Jacob zou terugkeren, dat God met
name het Joodse volk eenmaal een Messias zou zenden en het van allerlei
slavernij en harde verdrukking zou bevrijden.
[9] Maar dat gebruikt die wijze uit
Galilea ook en hij geeft zich uit voor de beloofde Messias; maar hij is in
Nazareth in Galilea geboren als zoon van een timmerman, en wij weten dat hij
met zijn vader, die nu gestorven is, en zijn broers bijna vijftien jaar lang in
dat beroep heeft gewerkt. Waar hij overigens zijn wijsheid vandaan heeft
gehaald en de kracht om wonderen te doen, daar kunnen we niets met zekerheid
over te weten komen.
[10] Kijk, mijn beste, vriendelijke
waard, dat zijn zo de voornaamste redenen waarom wij die Galileeër vervolgen!
Want wie ons te gronde wil richten, zullen wij ook te gronde richten, omdat
wij tenslotte toch sterker zijn dan hij met zijn hele aanhang.'
244
De kritiek van de waard op de Joodse priesters
[1] Daarop zei de waard: 'Je hebt
weliswaar niet slecht gesproken, maar ik moet toch de opmerking maken dat wij,
pure Romeinen, die door jullie als heidenen worden genoemd nog nooit iets
bijzonder goeds over jullie priesters van Jeruzalem hebben gehoord! Want jullie
zitten vol hoogmoed, vol zelfzucht en heerszucht en vervolgen iedereen die het
waagt jullie met de zuivere waarheid te confronteren; en ik ben sterk van
mening dat jullie profeten -die jullie zelf hebben gestenigd, omdat ze jullie
de waarheid zeiden geen ongelijk hadden dat ze vanwege jullie niet zo
prijzenswaardige eigenschappen jullie de ondergang voorspelden.
[2] Want voorzover ik weet is veel van
wat ze over jullie voorspeld hebben uitgekomen, en er staat jullie nog het een
en ander te wachten, en dat zal ook gebeuren. Want jullie godsdienstcultus
bestaat er alleen uit dat jullie een tem pel hebben, rijkelijk voorzien van
allerlei kostbaarheden, een offeraltaar en een zogenaamd Allerheiligste,
voorzien van de zogenaamde Ark des Verbonds, die nog van Mozes en Aäron
afkomstig zou zijn -terwijl jullie de oude weg hebben gedaan en er een nieuwe
voor in de plaats hebben gezet, die zonder kracht en werking is, wat veel
Romeinen weten. Dan vraag ik als waarheidslievende Romein: waarom blijven
jullie niet bij de waarheid, en waarom bedriegen en beliegen jullie daarentegen
het volk en drijven het met geweld de duisternis van een klinkklaar bijgeloof
in, terwijl jullie toch zelf geen jota geloven van wat jullie het volk leren?
[3] Was het dan van jullie kant niet
verstandiger geweest, aangezien jullie hebben waargenomen dat de oude Ark des
Verbonds zijn kracht heeft verloren, om tegen het volk te zeggen: 'Onze God
heeft vanwege onze vele zonden Zijn genade van ons weggenomen; laten we daarom
allemaal werkelijk boete doen en God net zolang bidden, tot Hij Zich in Zijn
genade weer over ons ontfermt!'? Maar zie, dat hebben jullie niet gedaan; ter
wille van jullie wereldse goede leventje en wereldse eer hebben jullie liever
het volk bedrogen dan dat jullie je samen met het volk weer tot jullie God
hebben gewend!
[4] Kijk, dat is bij ons Romeinen niet
het geval! Er zijn ook bij ons weliswaar heel veel soorten bijgeloof; maar een
ware Romein houdt zich aan de waarheid, en als hij een mens heeft getroffen
die in allerlei waarheden grondig thuis is en ingewijd, neemt hij hem
vriendelijk op en verrijkt hij zichzelf met de geestelijke schatten van die
waarheids en wijsheidsvolle man.
[5] Geestelijke schatten zijn immers
onvergelijkelijk veel meer waard dan materiële; want alle materiële schatten
zijn vergankelijk en gaan ooit tot ontbinding over, maar de geestelijke
blijven steeds bestaan en brengen goede dingen onder de mensen, en dat goede
en ware moet daarom onder de mensen in steeds toenemende mate in stand gehouden
worden, zolang deze aarde door mensen bewoond zal blijven.
[6] Als zich echter menselijk
gemeenschappen vormen, die zich uit hoogmoed, heerszucht en zelfzucht alsook
uit traagheid met alle hun ten dienste staande middelen tegen het goede en ware
teweerstellen, dan is het gemakkelijk te begrijpen dat zulke mensen en het
volk dat hun aanhangt van dag tot dag dieper in de duisternis wegzakken en dat
ze die door de Godheid gewekte mannen vervolgen, die het wagen hun met de waarheid
tegemoet te treden. En ik heb de indruk dat dat bij jullie Joden niet pas nu,
maar al sinds heel lang betreurenswaardig genoeg zo is geweest, dat jullie al
die mannen hebben vervolgd die bij jullie de oude goddelijke waarheden weer
hebben willen invoeren.
[7] Als wij Romeinen niet zo machtig
zouden zijn als wij zijn, zou jullie hoogmoed en jullie heerszucht ons allang
uit jullie land hebben verdreven! Maar wij zijn tegenwoordig een groot en
dapper volk en houden ook jullie Mozes en jullie profeten in ere; maar voor
jullie hebben wij geen vrees en wij verachten in jullie wat al lange tijd
veracht diende te worden. En ik wil jullie wel zeggen dat wij jullie
bedrieglijke spel niet lang meer zullen aanzien, en als wij opnieuw zullen
komen, met de wapens in de hand, zullen jullie er niet zo schappelijk vanaf
komen als destijds, toen wij voor het eerst jullie land zijn binnengedrongen en
jullie aan ons hebben onderworpen.
[8] Want als wij weer komen, zullen
wij jullie steden en synagogen niet zo ontzien als wij vroeger hebben gedaan;
daarom geef ik je het advies om wijze en waarheidsvolle mannen niet te
vervolgen, maar ze liefdevol op te nemen, naar hen te luisteren en je daarnaar
te richten, dan zullen wij het gemakkelijk eens worden.
[9] Ik zou die Galileeër heel erg
graag ontmoeten en mijn halve vermogen ervoor over hebben als hij mij de eer
zou aandoen deze herberg van mij te bezoeken! En ik ben dan ook van mening dat
jullie Jeruzalemmers hetzelfde zouden moeten doen; het zou voor jullie zeker
beter zijn als jullie hetzelfde zouden denken en wensen als ik en die wijze
Galileeër allervriendelijkst zouden opnemen, naar hem luisteren, maar daarna
ook doen wat hij jullie aan goede en ware dingen had gezegd. En ik zeg je, mijn
beste vriend: al het goede en ware beloont uiteindelijk zichzelf; het tegendeel
straft zich echter ook vanzelf!
[10] Kijk, dat zijn zo mijn
opvattingen, die ik door mijn vele reizen in ons Romeinse keizerrijk vergaard
heb! Blijf jij ook bij deze opvatting en dit streven van mij, dan zul je beter
varen dan wanneer je aan je starre vervolgingszucht vasthoudt tegenover
iedereen die het met jouw opvatting onmogelijk eens kan zijn, omdat die op
zichzelf volkomen verkeerd is, en de wijze mannen vervolgt, waar ze ook
vandaan komen, zoals ook bijna al jouw metgezellen en collega 's hen
vervolgen! - Ben je het met me eens of niet?'
[11] Daarop zei de Farizeeër heel
verlegen: 'Mijn beste waard, vanuit jouw standpunt gezien kun je wel gelijk
hebben; men moet vooral de waarheid en het goede zoeken -maar waar is het te
vinden? Tenslotte is en blijft de mens toch altijd beperkt tot een of ander
geloof, en nog niemand heeft jullie sluier van Isis kunnen oplichten! Wij zijn
derhalve van mening dat het beter is een volk bij een geloofssysteem te laten –
of de grondbeginselen ervan nu veel of weinig waars bevatten - dan het al te
zeer met nieuwe waarheden kennis te laten maken, die het uiteindelijk toch niet
helemaal kan vatten, terwijl het dan wel het oude geloof verlaat en dan de oude
leiders van dat geloof begint te haten en te vervolgen.'
[12] De waard zei: 'Daar vergis je je
lelijk in! Als geen mens de waarheid meer zoekt, gaat alles wat er op deze
aarde bestaat over tot een soort verrotting en ontbinding. ..'
Met deze
betekenisvolle woorden breekt het dictaat van de Heer, voorzover het aan Lorber
werd gegeven, op 19 juli 1864 af. Jakob Lorber, die al geruime tijd ziekelijk
was (zie de voetnoot bij hoofdstuk 150), werd op 23 augustus 1864 door de Heer
uit zijn aardse werkzaamheden weggeroepen.